Leven Met de Stad - een etnografisch onderzoek in twee Rotterdamse wijken

71
Een onderzoek naar de stedelijke cultuur van twee Rotterdamse wijken en hun bijdrage aan de stad Paul Blondeel voor Studio stadsonderzoek in opdracht van het projectbureau Mathenesserkwartier 2003 - 2007

description

Drie jaar onderzoek in de wijk Spangen en Tussendijken, samengebracht in zeven topics. Wat kunnen mensen nog vertellen over deze wijk? wat krijgen ze niet meer verteld? \wat zien ze zichzelf doen? Wat vinden ze onveranderlijk? Waarom houden deze bewoners liefst afstand ten aanzien van de stad? Zes jaar oud nu maar misschien nog actueel (PB)

Transcript of Leven Met de Stad - een etnografisch onderzoek in twee Rotterdamse wijken

Page 1: Leven Met de Stad - een etnografisch onderzoek in twee Rotterdamse wijken

Een onderzoek naar de stedelijke cultuur van twee Rotterdamse wijken

en hun bijdrage aan de stad

Paul Blondeel voor Studio stadsonderzoek in opdracht van

het projectbureau Mathenesserkwartier 2003 - 2007

Page 2: Leven Met de Stad - een etnografisch onderzoek in twee Rotterdamse wijken

Over de bijdrage van lastige wijken aan de samenleving - studio stadsonderzoek - - 2 -

Foto voorpagina: Fruitverkoper op de Mathenesserdijk bij de Mathenesserbrug – 1981 Bron: Gemeentearchief / Rotterdam; Catalogus nr.: 1981-1432

Page 3: Leven Met de Stad - een etnografisch onderzoek in twee Rotterdamse wijken

Over de bijdrage van lastige wijken aan de samenleving - studio stadsonderzoek - - 3 -

Een onderzoek naar de stedelijke cultuur van twee Rotterdamse wijken en hun bijdrage aan de stad

Paul Blondeel voor Studio stadsonderzoek in opdracht van het projectbureau Mathenesserkwartier

2003 - 2007

Op het stadshuis noemen ze het diversiteit, weet ik veel hoe het nog heet, maar wij hier, in de wijk, wij leven gewoon samen.

Page 4: Leven Met de Stad - een etnografisch onderzoek in twee Rotterdamse wijken

Over de bijdrage van lastige wijken aan de samenleving - studio stadsonderzoek - - 4 -

Illustratie vorige pagina: Zicht op de Mathenesserbrug en ‘de Kop’ van de Mathenesserweg anno 1940 - Gemeente archief Rotterdam:Spetter, H., tekenaar/lithograaf; Catalogus nr.: X 178.02.03

Page 5: Leven Met de Stad - een etnografisch onderzoek in twee Rotterdamse wijken

Over de bijdrage van lastige wijken aan de samenleving - studio stadsonderzoek - - 5 -

Woord vooraf - dankwoord In het Mathenesserkwartier is er de voorbije jaren enorm veel gebeurd. Eigenlijk moeten we zeggen – in Bospolder, Tussendijken en Spangen – want deze drie wijken verbindt het ‘Mathenesserkwartier’. Ze zijn alle drie gebouwd in de jonge jaren van de 20ste eeuw. Drie zorgenkinderen zijn het maar ook drie stukjes Rotterdam waar een deel van de stadsgeschiedenis is geschreven – en geschreven wordt. Zo gaat dat met zorgenkinderen. Soms wil je ze een schop onder hun kont geven maar ze zijn je ook het liefst. In hun baldadigheid vertellen ze vaak iets over jezelf - ouder en opvoeder, volwassene, verantwoordelijk voor dat wonderlijk geheel dat de statistiek en de sociologie aanduiden met de term ‘huishouden’. Spangen en Tussendijken hebben Rotterdam iets te vertellen, en we weten eigenlijk dat de boodschap niet zo fraai is. Wijken van 80, 90 jaar oud zijn eigenlijk nog in hun adolescentie – dus misschien hebben die “jongeren” de stad iets wezenlijks te vertellen. Als goede huisvader of –moeder heeft Rotterdam veel in deze wijken geïnvesteerd. Sommigen zeggen wel eens dat het voldoende is geweest. De wijken zijn niet echt armlastig meer, de grootste pijnpunten zijn gemilderd, de drugspanden gesloopt en gaandeweg ontdekken jonge mensen de weg naar dit stukje Rotterdam. Na een moeilijke start raken de nieuwbouwwoningen verkocht, ook aan de noordelijke kant van de Mathenesserweg – in de wijk Spangen met zijn weerbarstige reputatie. Misschien klopt het ook wel en kunnen we deze wijken voortaan maar beter aanduiden als gewone stadswijken. Dat deed ook burgemeester Opstelten toen hij in aanwezigheid van prinses Maxima en een delegatie landelijke bewindslui iets wezenlijks probeerde te zeggen. De camera’s registreerden feilloos zijn woorden: “Rotterdam heeft 26 wijken. Er zijn er een paar waar het met de veiligheid slecht gesteld is. Gesteld was. Nog slecht gesteld is. Spangen is er één van” (Nova 14 02 2005). Je hoort de burgervader luidop nadenken, zichzelf corrigeren en de correctie vervolgens nog eens nuanceren. Het is ook niet niks, iets zeggen over veiligheid – zeker als het Spangen betreft. De stedelijke complexiteit is op weinig plaatsen zo gelaagd en divers als op deze plek! Ja, veiligheid, maar er gebeurt elke seconde zoveel meer in deze woningen, …. Je hoort het Opstelten denken – eigenlijk gaat het hier goed, maar ja, ik mag en ik kan dat niet zeggen. Spangen is toch onze lastigste, ons aller slungel waarmee het nét niet lukt – zijn uiterlijk deugt niet, zijn schoolresultaten, zijn arbeidsethos,…

Page 6: Leven Met de Stad - een etnografisch onderzoek in twee Rotterdamse wijken

Over de bijdrage van lastige wijken aan de samenleving - studio stadsonderzoek - - 6 -

In dit boekje gaan we de slungel van wat dichterbij bekijken. Wat weten we over deze wijken en wat weten we niet? Wat zit er verborgen onder ons ongeduld en goede bedoelingen? Wat zien we als we beter kijken? We stellen deze vragen vanuit een vrij eenvoudige aanname: deze wijken hebben een eigen stedelijke cultuur maar die zit ondergesneeuwd, verborgen onder teveel oneigenlijke programma’s en symptoombestrijding. Het is mogelijk en overigens ook heel leuk om die cultuur weer boven water te krijgen. Nodig is aandachtig onderzoek en zorgzaam gesprek, in die volgorde. In dit boekje vertellen we hoe we dat in deze twee wijken gedaan hebben. Kijken, luisteren, vragen stellen en nadenken. Eerst als onderzoeker, later in steeds bredere kringen. Gaandeweg vertelt de puber zaken - over zichzelf en het gezin Rotterdam - waar hij zelf versteld van staat. Wij overigens ook! Als die ontdekkingen en inzichten vervolgens een publiek forum krijgen, mag de burgemeester straks de onveiligheid echt ‘passé’ verklaren. We hopen er met dit boekje (en het onderzoek dat eraan vooraf ging) aan bij te dragen. In de bijlage vindt u meer gegevens over de voorgeschiedenis van dit boekje; de basisgegevens van het onderzoek dat eraan vooraf ging en een kort overzicht van de deelonderzoeken. U vindt er ook gegevens over het werk van het projectbureau Mathenesserkwartier, naast een aantal praktische gegevens – ondermeer het boekje met de geredigeerde verslagen van de platformgroepen die voor dit onderzoek zo cruciaal zijn geweest (besteladres, colofon, etc.). Hier past mijn grote dank aan de hele grote groep mensen die dit onderzoek op zeer uiteenlopende wijzen hebben mogelijk gemaakt. In de eerste plaats onze dank aan Jan Maas, Arend Koster en Marianne Vermeulen van het projectbureau zelf. Zij gaven ons de kans om voor het eerste deze experimentele benadering in Nederland toe te passen. Dank jullie wel voor het vertrouwen en het geduld om in opeenvolgende etappes iedere keer verder te gaan in gesprek en analyse. Dank je wel Wendel Barak, je was een indrukwekkende gids – om wat je zei en hoe je het zei, met een gezag dat ik nog steeds hoog acht. Dank je wel Frans Schermer – gids door opbouwwerkland, sociaal cohesieland, door het wondere land van Spangen. Ik wens je moed, creativiteit en veel plezier in je werk. Dank je wel Aagje Kriek – blij om wie je bent, dat je er bent voor de stad en voor zoveel mensen, al zovele jaren. Je komt in dit boekje enkele keren prominent aan het woord – hoe kan het ook anders! Dank aan de mensen die het eerste onderzoeksrapport hebben nagelezen: Jan Maas, Rieks Westriks, Frans Schermer en Arnold Reijndorp. Dank aan de mensen van de platformgroep waarin we het onderzoek als het ware overdeden – jullie zijn de mede auteurs van dit boek: Piet Wolters, Hugo Post, Wendel Barak, Jan Maas, Ed De Meyer, Ans Schilder, Amel Lizde, meester Jens van de Eloutschool, Trudy de Bruin, Hannah Essiad, Harm Kuijers, Chris Blake, Door Van den Akker, Aagje Kirek, Nadja Zouni, Nelly Hoogvorst, Frans Schermer, Jan Maas. Jullie komen met naam en toenaam aan het woord in dit boekje, in het hoofdstuk over de platformgroepen maar ook op andere plaatsen. En dank tenslotte aan alle anderen – de mensen die ik thuis interviewde of in het wijkcentrum, aan de telefoon of

op straat, mensen met wie ik door de wijk liep, mensen die mij foto’s gaven en oude postkaarten, … Wanneer ik jullie in dit boekje aanhaal, heb ik jullie namen veranderd of de verwijzing anderszins onherkenbaar gemaakt. Hier wil ik jullie bedanken en eren onder jullie voornamen: André, Anne, Amar, Ans, Arie, Arie, Behiye, Ben, Bert, Betty, Caroline, Christel, Dolores, Ellen, Joke, Els, Gladys, Gre, Henk, Hediye, Hugo, Idris, Ingrid, Ismael, Jan, Jeanette; Jeroen, Kadiya, Leo, Leo, Lien, Maarten, Nico, Nolle, Rosita, Samira, Saïd, Suzanne, Tamar, Theo, Will, Willem, Dounia, Yussuf, Zoubida. Aan alle andere mensen die op een of andere manier meehielpen en wiens naam ik hier niet afdruk – mijn oprechte dank. Dit boekje is ook van jullie! Dank tenslotte aan mijn goede vriendin Anne Van Delft. Voor je steun en je geduld.

Paul Blondeel april 2007

Page 7: Leven Met de Stad - een etnografisch onderzoek in twee Rotterdamse wijken

Over de bijdrage van lastige wijken aan de samenleving - studio stadsonderzoek - - 7 -

INHOUD

Woord vooraf - dankwoord......................................................................................................................... 5 1. Kijken met dieptezicht: over ondergesneeuwde feiten en wat we verder over het hoofd zien ............. 8

De wijk ernstig nemen, betekent niet hem naar de mond praten.......................................................... 10 Op zoek naar wat er niet verandert en daar samen ons voordeel mee doen ....................................... 11 Burgers betrekken in onderzoek en ontwikkeling (is iets anders dan inspraak!) .................................. 13

2. Wat er (niet) verteld kan worden: omgaan met stemmen en beelden van buitenstaanders ................ 15 Overlast is iets anders dan mensen die overlast geven........................................................................ 16 Omgaan met de overlast van negatieve beeldvorming......................................................................... 17

3. Wat kun je zien: de plaats van de wijk in de stad en de betekenissen van de lange duur ................... 20 De (hinkstap) sprong over de Schie...................................................................................................... 22 Het overschreven landschap biedt weerstand ...................................................................................... 23 De stad zelf in volle gisting, maar in de wijk is alles rustig.................................................................... 25 De echte stad vind je buiten de wijk (buiten de zuilen?) .......................................................................26 De stille bloei en de niet herkende neergang: 1943 - 1983................................................................... 29

4. Wat kun je doen: het stadsgebruik van de korte duur – cohesie ma non troppo................................... 34 De nieuwe domeinen van Dounia ......................................................................................................... 34 Domeinen die blijken uit wat we doen ( de stad voor zover we hem gebruiken) .................................. 35 De vertrouwde wijk buiten ‘de wijk’ : situaties die mensen opzoeken of anderzijds bijzonder zijn ....... 39

5. Wat doe je wat en met wie: als de stad (en niet de overheid) vertrouwder is dan de wijk.................... 43 Wonen vereist netwerken met een laag vermogen............................................................................... 44 De stad is geen surrogaat voor de verloren, lokale samenhang........................................................... 45 De symbolische afstand tot de overheid verkleinen: de wijken opnemen in een ander verhaal........... 46

6. “Andere routes bedenken” : een samenvatting van de vijf platformgroepen ........................................ 48 De uitzuivering van de basisroutine: omgaan met de last van de stenen stad ..................................... 49 De stad raakt de wijk aan, maar onderbroken en niet voluit [ aanzetten voor programma’s ] .............. 52

7. De beginvraag: het recht om naast de stad te leven ............................................................................ 54 Vier varianten op de basisroutine: leven met / naast de stad ............................................................... 54 Stedelijke voorzieningen als interface en platform voor wat er lokaal goed werkt................................ 58 Over de waarde van “het naast elkaar “ [epiloog] ................................................................................. 61

Colofon, voorgeschiedenis en verdere gegevens..................................................................................... 62

Het onderzoek ....................................................................................................................................... 62 De rapporten ......................................................................................................................................... 63 Besteladres ........................................................................................................................................... 63

Page 8: Leven Met de Stad - een etnografisch onderzoek in twee Rotterdamse wijken

Over de bijdrage van lastige wijken aan de samenleving - studio stadsonderzoek - - 8 -

1. Kijken met dieptezicht: over ondergesneeuwde feiten en wat we verder over het hoofd zien Het is tegen elf uur ’s avonds wanneer ik in een donkere zijstraat van de Mathenesserdijk bijna over een volwassen man struikel. Hij ligt languit op het voetpad - schuim op de lippen, krampachtige beweginkjes in de rechterhand. Net gebeurd, zeggen twee tieners. Een andere voorbijganger belt de politie en een ambulance. Er is gevochten, drugs en zo - iemand heeft “die het gedaan heeft” gezien - een klap met een stok. We staan er al gauw met zijn vijven, leggen een doek over de man en iets onder zijn hoofd. Vijftien minuten later deponeren hulpverleners de man op een overlangs uitschuifbare brancard. Voor mezelf is het de derde week veldwerk in de wijk Spangen en omgeving. In rapporten en op internet had ik gelezen over zware verloedering en drugsgerelateerd geweld maar niet over mensen die elkaar helpen. Als ik de journalisten geloof, kan ik hier ’s avonds beter niet rondlopen – maar nu ik dat toch doe, loop ik door een opvallend rustige en zelfs stille wijk. Ook overdag is het er aangenaam en die ene keer dat er echt iets uit de hand loopt – iemand trekt een mes - merk ik hoe snel voorbijgangers de zaak regelen: de messentrekker wordt in bedwang gehouden tot de politie er is. Enkele maanden later heb ik een focusgroep samengeroepen. Ik wil vertellen wat ik tot dan toe gezien en begrepen heb, nagaan of het resoneert bij mensen die ik intussen wat beter ken. Ik vertel mijn verbazing, dat ik zo weinig merk van al het gevaar…. In aanwezigheid van die drie, vier mensen noem ik dus andere pijnpunten, maar ik zie ze wat meewarig kijken. Voorvallen en gebeurtenissen die ik aanmerk als ‘slecht’, krijgen hier een heel andere appreciatie. Het uitzonderlijke is hier kennelijk iets gewoons. De wijk is nu eenmaal een plek waar het leven al eens uit de band springt. Naarmate ik mijn gesprekspartners meer observaties voorleg, merk ik dat ze veel ervaring hebben met uitzonderlijke en zelfs bizarre situaties. Ze hebben meer dan in andere wijken leren omgaan met langdurige verslaafden, met zichtbare armoede en met rondhangende jongeren. Het uitzonderlijke moet eigenlijk niet weg. Of preciezer: ze geloven het niet meer als politici voor de zoveelste keer beloven dat de wijk helemaal ‘schoon’ wordt. Ja, het vuil moet weg, maar al die vreemde en ongewone mensen – nou, misschien horen die er na al die jaren wel een beetje bij.

*** In dit boekje vertellen we twee verhalen tegelijk. Het eerste gaat over het Mathenesserkwartier, een wijk aan de westrand van Rotterdam, helemaal in het noorden van de deelgemeente Delfshaven. De aanduiding “Mathenesserkwartier” is veel minder bekend dan de centrale Mathenesserweg (het verlengde van de riante Mathenesserlaan) en de twee buurten die hij doorsnijdt: de wijken Spangen en Tussendijken. In dit eerste verhaal schilderen we de twee wijken en hun bewoners, hoe ze wonen en leven. Wat gebeurt er in de straten, in de winkels en de wijkcentra? Wat gebeurt er ’s nachts in de wijk? En aan de randen ervan? Wat doen mensen op al die plekken waar ze graag komen en waar is dat dan? In dit eerste verhaal vertellen we ook iets over de lange duur – wat er was toen er nog helemaal geen wijk bestond. Wat betekende deze plek toen voor de regio?

“Toen we hier kwamen, we hebben het er nog vaak over, de lucht was hier anders. Dat spoor en het water. Buiten rook je de koffie, je had van Nelle nog.”

Page 9: Leven Met de Stad - een etnografisch onderzoek in twee Rotterdamse wijken

Over de bijdrage van lastige wijken aan de samenleving - studio stadsonderzoek - - 9 -

Wie kwam hier voorbij, op weg waarheen? Deze eerste verhaallijn staat ook stil bij de vorm en de maat die de stenen stad vandaag hebben aangenomen; bij de ruimtelijke cohesie van gebouwen, pleinen en wegen. In de marge van al die taferelen ontstaat vanzelf een tweede verhaallijn: wat vertellen deze wijken over de grootstad zelf, wat is hun bijdrage aan Rotterdam en hoe zou de stad met die bijdrage zijn voordeel kunnen doen? We keren de volgorde dus om: in deze armlastige wijken hebben bewoners, leraren, gezinnen en winkeliers jarenlang geoefend met de stad. Ze leerden omgaan met die opdringerige buitenwereld – de steeds wisselende buren, het onzichtbare nutsbedrijf, een veelkoppige overheid…. Hoe doen mensen dat en hoe doen déze mensen het, in déze twee wijken? Welke wijsheid zit er in hun dagelijkse routines en hoe is die op haar beurt verbonden met de eigenheid van de twee buurten? In de ondertitel van dit boekje hebben we dit aangeduid als de stedelijke cultuur van Spangen en Tussendijken. De technieken die we bij het schilderen van het eerste verhaal gebruiken, passeren opnieuw de revue maar in deze verhaallijn kijken we vooral naar de technieken zelf. Naar wat moet je kijken om patronen te zien of andere vormen van samenhang? Wat leren we uit die wonderlijke manieren waarop Spangenaars hun zaakjes regelen? Wat betekent het dat iedereen zich ergert aan het stremmend verkeer – behalve de mensen die hier wat langer wonen? Naarmate we meer technieken beheersen, krijgen we meer dieptezicht. We zien de hele gelaagdheid van de stad op schaal van twee wijkjes. We merken dat wat we tot dan toe met zekerheid konden waarnemen, voor een deel een aanname was of minstens een perspectief – een punt van waaruit we tot dan toe gekeken hadden. Dit boekje heeft natuurlijk ook zelf een uitgangspunt. Ook al is een wijk zelf verschraald en heeft hij te weinig voorzieningen, de manier waarop bewoners en andere instanties vorm geven aan het dagelijks leven is meestal heel rijk. Wanneer we de structuur en de betekenis van die omgangsvormen weer begrijpen, zien we (a) geen armoede maar een vorm van rijkdom die (b) niet doorsijpelt in het publieke debat en in de beeldvorming over deze wijken. De rijkdom is dus slecht gekend bij beleidsmensen en bestuurders. In de komende hoofdstukken hopen we aan te tonen hoe wij - burgers en professionals - zorgvuldiger kunnen kijken naar (en spreken over) wijken als Spangen en Tussendijken en hoe we van de weeromstuit ook iets vernemen over onszelf – over de grote thema’s waarmee onze cultuur zo in de weer en in de war is. We keren de vertrouwde relatie dus om: wanneer we als samenleving deze wijken er boven op willen helpen, kunnen we maar beter goed kijken wat deze wijken aan de samenleving zelf te vertellen hebben. Wat wil Spangen en Tussendijken ons vertellen? De belangrijkste voorwaarde om de bijdrage van wijken zichtbaar en inzetbaar te maken, is dat wij – modale burgers, professionals, opinie- en beleidsmakers - die bijdrage ook willen en kunnen zien. Die bereidheid en vaardigheid brengen op hun beurt enkele andere voorwaarden met zich mee. Hoe organiseren we dit werk; wie mag er meepraten; wat vinden we belangwekkend en wie bepaalt dat. In dit inleidend hoofdstuk staan we iets langer stil bij deze voorwaarden.

Page 10: Leven Met de Stad - een etnografisch onderzoek in twee Rotterdamse wijken

Over de bijdrage van lastige wijken aan de samenleving - studio stadsonderzoek - - 10 -

De wijk ernstig nemen, betekent niet hem naar de mond praten Geloven we echt dat deze wijken ons een soort spiegel voorhouden? Of hebben we deze buurten en mensen bij voorbaat al apart gezet, goed omkaderd door onze meningen dat ze bijv. lui zijn, onbekwaam en niet geïntegreerd? Sprekend over armoede in India, zegt Nobelprijswinnaar Muhammad Yunus waarschijnlijk ook iets over onze situatie: “Arme mensen zijn niet de auteurs van hun armoede. Armoede is een creatie van een ingewikkeld systeem van opvattingen, regels en instellingen dat we voor onszelf hebben bedacht. Als je armoede wil uitroeien, moet je dus terug naar de tekentafel, uitvinden waar we die zaden hebben geplant en daar iets veranderen.” Misschien zijn de tekentafels in Europa en Nederland wat anders dan in India, maar ook weer niet helemaal. De bestrijding van westerse armoede of achterstelling wordt nogal eens verbonden met inspraak of met de goodwill van allerlei professionals of bestuurders. Het is zoals we weten vaak een heel efficiënte strategie om niet te luisteren. Bewoners mogen weer eens zeggen wat ze belangrijk vinden. Op andere momenten zie je politici gewenste ontwikkelingen verwarren met het inzamelen van klachten of met ter plekke geformuleerde oplossingen – vaak met TV camera’s erbij. Het zijn bijna altijd operaties die er aan meehelpen om “het systeem van regels, opvattingen en instellingen” onaangeroerd te laten; ze juist te beschermen. In dit boekje gaat het niet over instant oplossingen die ‘de mensen’ op korte termijn zo graag gelijk geven – het gaat in feite over het omgekeerde. Hoe kan de wijk zichzelf weer begrijpen op een manier die hem eert in plaats van kleineert? Wat weten deze stedelingen echt over zichzelf en hun omgeving en hoe kunnen we die kennis eervol aanwenden? Praktisch gesproken zullen we mensen dus niét naar de mond praten maar ze wel ernstig nemen. Ze weten een heleboel zaken ook niet – maar sommige dingen weten ze dan weer wél! “Ja, de overheid zegt al 15 jaar dat ze de drugs hier weg wil maar tegelijk gaan ze ’r ook mee om als met een gedoogzone (een oudere bewoner).” Of: “Het is niet fijn, die junks en die dealers maar het geeft ook inkomsten (een stamgast)”. Praktisch gesproken zullen we bij de wijk “over de vloer” moeten komen (herinner u – het eerste verhaal): bij voldoende mensen, op voldoende plaatsen, overdag en tijdens de week maar ook op andere momenten. We gaan dan dingen zien die zo gewoon zijn, dat niemand ze nog noemt of opmerkt. Denk aan de epileptische man aan het begin van deze inleiding. Op een of andere manier raken de zaken in Spangen juist wél goed geregeld. Er zijn niet altijd procedures maar doorgaans zijn er wel mensen. Zo gaat dat nu eenmaal in de wijken waar tien jaar geleden de bevolkingsdichtheid nog vijf keer hoger lag dan het Rotterdamse gemiddelde (141 mensen per hectare tegenover 28 voor de stad1).

Page 11: Leven Met de Stad - een etnografisch onderzoek in twee Rotterdamse wijken

Over de bijdrage van lastige wijken aan de samenleving - studio stadsonderzoek - - 11 -

Wil een wijk zichzelf en zijn plek in de stad weer begrijpen, dan moeten we eerst die wijk zelf weer ernstig nemen. Een drastische en tegelijk leuke manier om dat te doen, is betrokken burgers en instanties te zoeken en die op een heldere manier te betrekken in het wijkonderzoek, de opmaak van het ontwikkelingsplan of welke traject er ook op stapel staat. In ons eigen werk binnen de Studio hebben we er een punt van gemaakt om in de eindfase van elk langer traject, het onderzoek zelf terug te geven aan een aantal burgers en beroepsmensen die we geïnterviewd hebben. We komen daar op het einde van dit inleidend hoofdstuk nog op terug.

Op zoek naar wat er niet verandert en daar samen ons voordeel mee doen We zullen in dit boekje vooral stilstaan bij de technische kant van ons uitgangspunt: hoe en naar wat moet je kijken om de betekenis van een wijk opnieuw te begrijpen; hoe kun je die betekenis weer inzetbaar maken voor stedelijke vernieuwing zonder de wijk en wie er woont te kleineren of als professional ongeloofwaardige zaken te beloven? Om de stedelijke betekenis van een wijk te achterhalen, zullen we onszelf vertrouwd moeten maken met het zgn. eerste register. Dat register bevat alle gebeurtenissen, praktijken en zelfs investeringen die zich met een soort routineuze blindheid precies in deze wijk op precies déze manier afspelen. We noemen dit register ‘eerst’ omdat het heel dicht op de feiten zit, op wat er kennelijk gebeurt en gedaan wordt in deze wijk. Het eerste register valt vrijwel samen met de gebouwde ruimte zelf en wat die aan gebeurtenissen en gedragingen toelaat. De term is in die zin verwant met wat de vakliteratuur aanduidt als de space of places2. Wat kunnen mensen doen gezien de wijk die er is, de straten die er zijn, de verbindingen die er ontbreken, de voorzieningen die er (niet) zijn…. Gegevens uit het eerste register confronteren ons met de weerbarstigheid van de stad, met de bepaaldheid van de lange duur en alles wat al decennia of eeuwen lang niét veranderde. Wat is de betekenis van die bepaaldheid; hoe werkt die door in de korte duur? Wat zien we mensen vandaag doen met die weerbarstige, stenen stad? Een voorbeeld uit Gent maakt duidelijk hoe cruciaal het eerste register is. In de wijk Rabot merkten we na een tijdje dat bewoners zich eigenlijk niet meer met de wijk konden identificeren of preciezer nog, dat ze de wijk niet ervoeren als een stukje van de stad Gent – ook al ligt de wijk op een boogscheut van de Gentse stadshart, de Koorn- en de Vrijdagmarkt. Maar net zo cruciaal was, dat ze daar niets van gezegd kregen of juist het omgekeerde beweerden: de wijk was op en top Gents, of ze waren helemaal verliefd op de wijk – geen onvertogen woord erover … Diezelfde (én overigens ook andere) mensen toonden ons in het eerste register een heel andere wijk. Voor bijna elke bestemming of voorziening moesten ze de wijk uit. Op weg naar het stadscentrum moesten ze ingewikkelde en omvangrijke omwegen maken en Turkse jongeren vertelden hun liefjes steevast dat ze uit een andere wijk kwamen. Omwegen, dagelijkse routes en bestemmingen en leugentjes over je woonplaats – het zijn stuk voor stuk “eerste register dingetjes”. De routineuze blindheid die erin vervat zit, is veel rijker dan alle antwoorden op

Page 12: Leven Met de Stad - een etnografisch onderzoek in twee Rotterdamse wijken

Over de bijdrage van lastige wijken aan de samenleving - studio stadsonderzoek - - 12 -

vragenlijsten of verklaringen achteraf. De blindheid vertelt in haar routineusheid iets over de korte duur maar ook iets over de lange duur – de doorgaande lijnen die in alle verandering dezelfde bleven. Hoe de wijk inderdaad nooit Gent was, maar dat moeras daar achter de Lieve, dat riviertje dat eeuwenlang gebruikt werd om de weiden blank te zetten. Hoe in de 19de eeuw het wijkje volgebouwd werd, in 15 jaar tijd, opvulsel van textielbaronnen, rijen arbeiderswoninkjes tussen de gigantische fabrieken. Hoe de wijk ook toen afgelegen lag – daar achter het spoor, achter de ziekenhuizen, bij het gekkenhuis. Hoe later nog de percelen braak bleven liggen – de verkrotte fabrieken niet werden afgebroken, twintig, dertig, veertig jaar lang niet. Het zijn allemaal eerste register dingetjes die generaties Gentenaars ‘weten’, ook al heb je het er niet over. Maar de mensen weten dat de stad hier heel helder is over wat ze wilde – namelijk niets. Rabot was altijd al een wijk waar helemaal niets was en dus alles gedumpt werd: pesthuizen, afvalverwerking, een elektriciteitscentrale…. Vanaf de jaren ‘70 komen daar sociale woningen bij, veel steunprogramma’s en nog meer hulpverleners. Al deze gebeurtenissen gehoorzamen aan een blinde routine die je als volgt zou kunnen formuleren: “van de wijk zelf valt niets goeds te verwachten; al het goede komt van elders, van buiten de wijk”. Het voorbeeld geeft goed aan dat mensen aanvankelijk geen woorden hebben voor de basisroutine die hun wijk maakt tot wat hij is. In het register van de woorden – het derde register - was de betekenis van de wijk op zijn minst verwrongen en onherkenbaar. Ook in het register van de geplande programma’s en activiteiten, werd de wijk niet aangeduid als waardeloos of afhankelijk. Er werd hoogstens gezegd dat hij als de tweede armste wijk van Vlaanderen recht had op extra hulp en ondersteuning. Maar ook dat gegeven bracht ons niet bij de basisroutine die zo veel informatie bevat: al het goede komt van buiten; op zichzelf kan de wijk helemaal niets. Het was voor mensen in Gent eerst onmogelijk om te zeggen: “Hier in de wijk deugt er niets, al het goede komt van buiten”. De realiteit achter dit zinnetje was veel te massief voor woorden, maar in de routines (in het wonen zelf) was ze juist wel naspeurbaar. Daarom moeten we ons eerst bekwamen in (de studie van) het wonen, in (het begrijpen van) het dagelijkse wijk- en stadsgebruik en hoe daarin de bepaaldheid van de lange duur doorklinkt. Pas wanneer die verhalen en betekenissen weer gezien en onderkend zijn, kan er een tweede beweging starten: we bespreken de blinde routine met de betrokkenen, we kijken wat ze vandaag waard is, op welke facetten we haar los kunnen laten. Het goede komt nog steeds van buiten, klinkt het dan, maar het moet zich wel enten op “het goede dat hier is”. En dat ‘goede’ krijgt vervolgens een naam: pionierende jongeren, startende kunstenaars, eigenaarbewoners die renoveren, handelaars die zelf iets willen doen met de hogescholen uit de omgeving (stageplekken). Het verhaal over de wijk kantelt, maar op een manier die de lange, weerbarstige geschiedenis van de wijk juist ‘eert’. Muhammad Yunus zegt het terecht: wil je in zo’n situatie iets wezenlijks veranderen, ga dan terug naar de zaadjes, naar de tekentafel van de armoede. In Gent bestaan die tekentafels nog steeds, maar ze zijn beter aanwijsbaar, juist ook voor zover ze in ons hoofd zitten, in het hoofd van de hele stadsgemeenschap.

Page 13: Leven Met de Stad - een etnografisch onderzoek in twee Rotterdamse wijken

Over de bijdrage van lastige wijken aan de samenleving - studio stadsonderzoek - - 13 -

Burgers betrekken in onderzoek en ontwikkeling (is iets anders dan inspraak!) In de volgende hoofdstukken geven we voortdurend voorbeelden uit het eerste register. Wat doen mensen en waarom doen ze het op deze plek op deze manier? We willen de partituur die in de stad staat ingeschreven, ontcijferen. Die bladmuziek wordt elke moment opnieuw gespeeld maar elke keer anders en elke keer door duizend muzikanten tegelijk. Anders dan in de concertzaal, beschikken we in de stad over eerdere “opvoeringen”, over de stenen stad die met haar straten, bruggen en pleinen zelf een stolling vormt van wat eerdere generaties hier musiceerden. De partituur werd toen zo en niet anders gespeeld en leidde tot die sedimenten: hier een boulevard, daar eeuwenlang braak, hier een onverbiddelijke grens - kennelijk ook toen al. Wij hebben in ons werk herhaaldelijk vastgesteld dat de wijkbetekenis goed kan worden opgedolven via de wijkgeschiedenis. Men moet dit proces herhaaldelijk meemaken om te beseffen hoe ingrijpend deze benadering kan werken. De deelnemers aan de focus- en platformgroepen op het eind van het proces, krijgen in enkele sessies een nieuwe muzieksleutel aangereikt (vaak ontwerpen ze die grotendeels zelf) en zien voor goed de beperktheid in van hun oude leessleutels. De nieuwe sleutel is eigenblijk een meer aangepaste, bewust gemaakte routine, minder blind en tegelijk passend bij het verhaal dat deze plek al eeuwen aan zijn omgeving vertelt. Het in kaart brengen (en aanwenden) van het eerste register kan uiteraard ook nog via andere technieken dan de wijkgeschiedenis. We komen daar verder in dit boekje nog op terug. De benadering die we hier voorstellen verloopt best interactief. De onderzoeker nodigt bewoners en geïnterviewde professionals uit, mensen die hij nu wat beter kent en waarvan hij weet dat ze in een reeks van drie tot vier bijeenkomsten (de zgn. focus- of platformgroepen3) het onderzoek nog eens over kunnen doen. De deelnemers aan die platformgroepen onderzoeken of ze de termen, verbanden en inzichten uit het onderzoek kunnen onderschrijven. Wat ze niet onderschrijven, leidt tot weer nieuwe vragen en voorstellen waar de onderzoekers mee de slag gaan en zo – bijv. op een volgende platformgroep - tot weer nieuwe vragen leiden. “Ik (de onderzoeker) noem dat zo; ik zie hier een verband; ik noem dit gevaarlijk – maar hoe zien jullie dat?” Deze toets is tegelijk uitkomst en proces, eindterm en methode. We willen immers de lokale samenhang kennen en inzetbaar maken (eindterm) maar dat kan het best door de lokale gemeenschap(en) zelf (methode), mits we hen niet naar de mond praten 4. Op die manier vindt een wijk weer woorden voor wat er aan de hand is – niet uitputtend en niet definitief maar wel duurzaam, onder regie van de plaatselijke burgers en actoren. Wat straks op de beleidstafels komt (en wie weet ook in de krant), heeft weer een lokale geldigheid. Het is tot stand gekomen op basis van plaatselijke praktijken en de wijsheid die daarin zit opgestapeld. Beleid dat zich daarop ent, zal een veel krachtiger effect sorteren en dus ook in die zin duurzamer zijn.

Page 14: Leven Met de Stad - een etnografisch onderzoek in twee Rotterdamse wijken

Over de bijdrage van lastige wijken aan de samenleving - studio stadsonderzoek - - 14 -

Wat doen de deelnemers in die focus- en platformgroepen precies? Ze kijken samen met de onderzoeker naar blinde vlekken, naar wat zo gewoon is dat niemand het nog ziet. Welke feiten hebben ook zij veronachtzaamd? Welke verhalen zijn nog niet verteld? Welke woorden kloppen er niet meer? Eigenlijk worden zij nu zelf onderzoekers, collega’s die in terugkerende cirkels van verwondering nieuwe (of heel oude) patronen ontdekken en die op hun beurt weer aanwenden voor nieuwe vragen. Zij halen woorden en vanzelfsprekendheden uit elkaar (“deconstrueren”). Ze vinden gaandeweg ‘verschoven antwoorden’, inzichten die niet helemaal overeenkomen met het aanvaarde (zelf)beeld van de wijk. Men kan zich voorstellen dat tegen die tijd een derde lijn wordt uitgezet: de gespreksopbouw en de reconstructie. De platformgroep nodigt nu zelf mensen uit, bestuurders, ondernemers, ambtenaren en andere spelers uit de wijk. Wat ontdekt is, wordt nu doorgegeven in het publieke forum. De onderzoeker/begeleider krijgt een meer afstandelijke rol en zal de mensen uit de platformgroep nu eerder coachen in het doorgeven van hun bevindingen. Tegelijk zal hij er ook over waken dat de nieuwe groep goed ‘mee’ is. Ze hebben immers het onderzoek en de platformgroepen zelf niet meegemaakt en moeten nog wennen aan de nieuwe leessleutel. Tenzij zij natuurlijk zelf ook aan de slag zijn gegaan en bijv. binnen de eigen kadervorming dergelijk wijkonderzoek hebben aangevat – een model dat nu in Antwerpen wordt uitgetest. Het begeleiden van platformgroepen en het onderzoek dat eraan vooraf gaat (de “werkzame betekenis” opsporen) vergt geen uitzonderlijk charisma of psychologisch inzicht. Diverse beroepsgroepen met enige werkervaring, zouden zich deze methode eigen kunnen maken. Behalve de bereidheid om systematisch ‘over de vloer ‘ te komen in een wijk, zal men een voorliefde moeten hebben voor ‘de dingen’ en iets minder voor ‘de woorden’, ‘de verklaringen’ of ‘de intenties’. De betekenis van een wijk – zo blijkt telkens weer - zit vooral in wat de wijk “is” en “doet” – en veel minder in wat erover verteld wordt, zelfs al zijn die verklaringen uit de wijk zelf afkomstig. Tot nu toe heeft de Studio vooral onderzoeksmatige trajecten afgelegd, maar men kan zich voorstellen dat wat er aan de platformgroepen vooraf gaat – een meer cultureel en zelfs evenementieel karakter krijgt. Waarom mensen niet van meet af aan vragen hun wijk te documenteren. Waarom hen niet coachen in het blootleggen van blinde vlekken? Zou het niet enig zijn om leerkrachten, allochtone vrouwen of adolescenten een camera te geven en hen na enig voorwerk zelf het onderzoek te laten aanvatten? Het traject zal er iets anders uit zien en allicht zou parallel onderzoek nog steeds nuttig zijn, maar het publieke karakter en het draagvlak zijn van meet af aan verzekerd.

Page 15: Leven Met de Stad - een etnografisch onderzoek in twee Rotterdamse wijken

Over de bijdrage van lastige wijken aan de samenleving - studio stadsonderzoek - - 15 -

2. Wat er (niet) verteld kan worden: omgaan met stemmen en beelden van buitenstaanders Mensen die ervaring hebben met interviews, weten het: in eerste instantie vertellen mensen alleen maar wat ze denken dat je wil horen. Sommige collega’s vinden elk diepte-interview een soort choreografie waarbij de geïnterviewde alleen maar schaduwbewegingen opvoert, de vragensteller op afstand houdt en hem tegelijk de illusie laat dat hij - de geïnterviewde - het gesprek zeer boeiend vindt…. Zou het zo erg zijn? Gesprekken over iemands dagelijks leven en woonomgeving hebben allicht minder onder die choreografie te lijden. Maar ook dan merken we dat mensen in tweede instantie heel andere zaken vertellen dan eerst. Ze spreken zichzelf tegen en wat aanvankelijk met klem verteld is, krijgt verder in het interview nuance en detaillering. In elk diepte-interview treedt enige deconstructie op: het is zus maar ook zo; ik zei net dit en dat maar eigenlijk klopt het niet. De wereld zoals die door de verteller eerst gezien werd, blijkt slechts één versie – hij moet bijgeschaafd en opnieuw verteld worden. Minder drastisch maar even veelzeggend zijn de innerlijke gedachtesprongen. Bij letterlijk uitgetikte interviews hoor je haast de niet uitgesproken vragen die de respondenten aan zichzelf stelden. Let hieronder vooral op de laatste vier (cursief gedrukte) zinnen. De vrouw geeft daarin een antwoord op de (niet gestelde!) vraag waarom ze hier zo graag woont : “Ik kom uit Spangen”, dat zég je niet, want Spangen, dat zijn ‘de asocialen’. Toen ik voor die tweede renovatie moest verhuizen, wilde mijn moeder echt dat ik hier weg ging. Maar Spangen bestaat uit meer dan een gebied hé. In de Brederodestraat woonden de kinderen van mensen uit de Fanfare en als je niet in hun straat wonde, mocht je niet meespelen. (…) In het Oude Noorden had je ook die onderverdeling maar hier was het nog sterker: je had er die biefstuk aten, en de straat ernaast aten ze karbonade, en de straat dáárnaast gehakt. En dan had je nog het volk dat speklappen at of helemaal niets, het uitschot. (…) Toen ik en mijn man voor het eerst bij die buurvrouw kwamen en wij hoorden die taal…. Jongens, wij lagen in een deuk van ’t lachen. “Kankerjantje, nu laat ik die asbak uit mijn poten pleuren…”. Dat soort taal. (…) Ik heb mij nog nooit geschaamd dat ik hier woon, in Spangen. Ik kan uren over de wijk vertellen. Van zodra je ergens komt, wordt je binnengehaald als vrijwilliger. Kom er wonen, ik raad het u aan, maar niet als je kinderen hebt.”

Meest opvallend in ons veldwerk is dat in gewone gesprekken heel andere termen gebruikt worden dan wat de buitenstaander aanvankelijk verwacht. Woorden van professionals over de wijk of termen uit het publieke debat, worden ter plaatse ofwel niet gebruikt ofwel reeds tijdens het gesprek zelf uit elkaar gehaald. Alleen al daarom is het goed interviews letterlijk te noteren: bij latere transcripties gaat de onderzoeker heel makkelijk weer termen invoeren die hij eerst verwachtte (bijv. gezien de dingen die hij al wist over de wijk) en overschrijft hij de woorden die ter plekke bestaan.

Foto 1981 Mathenesserbrug

Page 16: Leven Met de Stad - een etnografisch onderzoek in twee Rotterdamse wijken

Over de bijdrage van lastige wijken aan de samenleving - studio stadsonderzoek - - 16 -

Voor de wijk Spangen staan de plaatselijke termen bijzonder zwaar onder druk! Eind jaren ‘90 gaat het er in de wijk inderdaad slecht aan toe en wordt er in artikelen, magazines en kranten oorlogstaal gebruikt: in Spangen moet “de straat” terug heroverd worden; er lopen geen normale mensen meer rond maar alleen criminelen; … (het zijn twee letterlijke tekstvoorbeelden). Maar ook tijdens onze onderzoekstijd (2003-2004), vinden we nog heel wat knipsels waarbij de termen volslagen buiten proportie zijn met wat er zich op het terrein afspeelt. Ook in kwaliteitsbladen gaat het nog steeds over ‘de 700 overlastgevende verslaafden van Rotterdam’ en wordt voortdurend de associatie gewekt dat die zich allemaal in dit deel van Delfshaven ophouden5. Bij reportages over andere wijken of zelfs andere thema’s, worden vaak foto’s en bijschriften van de wijk afgedrukt6. Zo gebruikt bijv. de Volkskrant in drie paginagrote reportages (met als themakopje “veelplegers” ) voortdurend beeld- en tekstmateriaal over Spangen, terwijl de inhoud van de stukken eigenlijk gaat over het drugshulpverlening van heel Rijnmond en het relatieve falen ervan. Vooral in het derde artikel overwoekert de subtekst – wat de politie en de hulpverlening ook doen, het haalt toch niets uit – de feitelijke boodschap. En die boodschap is door de voorbeelden en de grote foto’s weer goed vastgeklonken aan die ene wijk: Spangen (De Volkskrant van 8 mei 2004).

Overlast is iets anders dan mensen die overlast geven In 2004 is Spangen nog altijd een negatief icoon, een “brand” waarmee je ingewikkelde zaken heel snel duidelijk kunt maken. De boude beweringen blijven over elkaar buitelen: tachtig procent van de criminaliteit (welke? welke jaar? welke groep…?) wordt door “die 20 procent” gepleegd (suggestie: die junks van Spangen). De lege panden zijn nog steeds in handen van de veelplegers en drugskoeriers (terwijl op vijf jaar tijd meer dan 80 procent van die panden gesloopt zijn of met succes ontoegankelijk werden gemaakt). Gemeenschappelijk aan al die sterke verhalen is eigenlijk dat ze niet over de wijk en zelfs niet over de verslaafden gaan – maar over de onnoemelijke inspanningen van al die hulpverleners, politiemensen en andere professionals. Dat staat haaks op de verhalen die wij ter plekke inzamelden: mensen hebben het vaak over de junks zelf, over de mensonwaardigheid van hun bestaan en over het feit dat ze zo zelden geholpen worden. “Ze jagen hen op – van de supermarkt naar de het andere uiteinde van de straat en enkele uren later staan ze weer bij de supermarkt”. In het lokale spreken zijn de termen anders dan de beelden die buitenstaanders over de wijk (gemaakt) hebben. Bewoners geven aan dat overlast – als ze dat woord al gebruiken – maar voor een deeltje met drugs verbonden is. De term wordt gebruikt bij die voorvallen waar kinderen bij waren en verder vooral als het over de (ellende van de) druggebruikers zelf gaat. Dus eerder de last van het verslaafd zijn dan de overlast voor de omgeving. De term “overlast” zelf krijgt deels de lading van “dat wat niet uit deze wijk weggaat”. “Dat is nu 15 jaar dat ze dat zeggen, dat ze die drugs hier weg willen – maar in feite is het gewoon een gedoogzone”. Verder wordt de term vooral gebruikt voor andere zaken – bijv. het harde verkeer op de Mathenesserdijk, de verloedering van verkrotte straten en de gevolgen van … slechte huisbazen: “Als er weer een woning leegkomt, kiepert de eigenaar alle zooi door het raam: ijskasten, meubels, de hele

Een vrouw in het Justus Van Effencomplex: “Die mensen geven geen overlast. Overlast – dat was aan de kop van Spangen (aan de Mathenesserbrug), maar dat is nu bijna helemaal voorbij. Als ze hier op de binnenplaats lopen, ga ik er naar toe en stuur ik ze weg.” Ze verdeelt de talrijke passanten als volgt: de toeristen [“want die maken foto’s”]; de mensen die aanbellen en om geld vragen en tenslotte de junks – want ‘die herken je gelijk’. De laatste groep ligt soms in het trappenhuis, maar dat stoort haar niet.

Page 17: Leven Met de Stad - een etnografisch onderzoek in twee Rotterdamse wijken

Over de bijdrage van lastige wijken aan de samenleving - studio stadsonderzoek - - 17 -

slaapkamer, alles wat te slecht is om aan de volgende door te verhuren. Dat bespaart hem de kosten voor de vuilnisdienst. Op het binnenterrein lagen er op die manier vrachtwagens afval – al jarenlang.” Natuurlijk is een grote groep bewoners tegen elke vorm van tolerantie ten aanzien van drugsgebruik – een groep die vlot de weg vindt naar pers en publieke opinie. Daar hoorde eind jaren ‘90 ook de bewonersgroep bij van mensen die zich juist afzetten tegen de media-aandacht voor de drugsscène. Spangen en vooral dan de Mathenesserweg was nog wel iets anders dan die vele acties van de legendarische Annie Verdoold tegen de internationale koeriers en ten gunste van buurtgerichte opvang7. Deze mensen waren minder gediend van Verdoolds retoriek en haar succes bij de gewone Rotterdammer. Ze vonden dat de wijk meer moest aansluiten bij zijn middenklassenkarakter. Waren de statige woningen op de Mathenesserweg geen monumenten? Was het geen tijd dat de straat weer het hart van de wijk werd en de ramen echt glas in lood kregen?

Omgaan met de overlast van negatieve beeldvorming In de verdere hoofdstukken zal deze gevoeligheid tussen de meer volkse belangen en die van de middengroepen wel vaker terugkomen. Maar waarschijnlijk zegt die spanning niet zoveel over de wijk en al helemaal niets over die andere kloof: het beeld van buitenstaanders over de wijk klopt in 2003 helemaal niet met wat er zich dagelijks afspeelt. Wanneer Amsterdamse vrienden van de onderzoeker na een dagje shoppen nog eens gaan neuzen in Spangen, rapporteren ze later hun ongenoegen en frustratie: nergens zagen ze de verhoopte graffiti of de verloedering en – oh tegenslag – er waren al helemaal geen junks. Het meest wonderlijke was echter dat ze niet hun beeld bijstelden maar een beetje boos waren op de wijk zelf. Rotterdam had de beeldvorming niet goed geregeld ofwel – maar dat kwam voor hen op hetzelfde neer – was de stad juist te succesvol geweest in de bestrijding van de (zichtbare) overlast. Beide uitkomsten kwamen hen niet goed uit en dus bleven ze er de voorkeur aan geven Spangen als een ruig, onherbergzaam en gevaarlijk gebied te zien. Hun gehechtheid aan die baldadige reputatie was hen veel liever dan hun simpele ervaring: het is hier best een rustige wijk. Hoe kan het toch dat reputaties weerbarstiger zijn dan de werkelijkheid? Wij hebben geen antwoord, althans nu nog niet. Maar een aantal zaken vallen wel op – ze vormen een aanzet voor de vraagstukken in de verdere paragrafen. Mensen van buiten de wijk kunnen heel makkelijk verwachtingen en beelden projecteren op dit gebied. Te onderzoeken valt of dat eigen is aan de wijk zelf, aan zijn ligging in de agglomeratie en zijn geschiedenis. Net zo opvallend is dat wie hier wat langer woont, juist heel weinig illusies heeft over de omgeving. Of over externe interventies en programma’s – één iemand herkent het als een rode draad:”Vroeger zouden ze ons opvoeden; de dame van de corporatie kwam kijken of het bad wel mooi gepoetst was – vandaag hebben ze het over inburgering. Maar ik zeg je, wie doet het ons na, elke dag samenleven met zoveel culturen? Wie doet dat Spangen na?.” (Aagje Kriek tijdens de vierde platformgroep). De ouderdomsdeken van de platformgroep zegt het heel duidelijk (overigens ook op andere momenten en plaatsen): niet de last van de verloedering weegt

Een man vertelt dat het samenleven met dealers en/of gebruikers nogal meevalt, mits die laatsten merken dat zij op straat niét de baas zijn: “Als het ’s zomers goed weer is, zitten wij met zijn allen op straat. Dan zie je de Antillianen over en weer lopen, maar aan de overkant. Ze zijn dan wat meer gedeisd. Ze merken dat we niet weggaan. Het is onze straat”. Het samen op straat zitten is kennelijk een efficiënte strategie.

Page 18: Leven Met de Stad - een etnografisch onderzoek in twee Rotterdamse wijken

Over de bijdrage van lastige wijken aan de samenleving - studio stadsonderzoek - - 18 -

het zwaarst maar de voortdurende noodzaak zich te verantwoorden. Wie doet het ons na – leven zoals wij hier leven, dicht op elkaar maar eigenlijk zonder noemenswaardige problemen of incidenten. Met andere woorden – het leven dat voor buitenstaanders zo spectaculair is, is voor wie hier woont dagelijkse kost (zie tekstillustratie rechts). Het is ‘gewoon’ en misschien zelfs wat saai – je moet het je zelf een beetje aanleren. We komen daar in hoofdstuk 6 nog op terug. Overigens, wat heet gewoon. Wie in de wijk woont, heeft soms kennissen die verslaafd zijn, mensen die zelf in de handel zitten. Dat maakt alles meteen anders. “Ik heb liever ook normale mensen,” zegt een oudere man, “maar het gebeurt. Je kunt het niet tegenhouden. Ik zelf rook; er zijn mensen die drinken. Het komt ook doordat mijn broertje verslaafd is geweest. Aan drugs ja. Vier, vijf jaar geleden is hij gestorven. Hij had gewoon de verkeerde vrienden. Maar ik denk dat ik ook zonder die broer op dezelfde manier met die mensen was blijven omgaan. Mijn vrouw loopt gauw door als gebruikers mij een hand geven”. De man doet een belangrijke vaststelling wanneer hij zegt: ‘Het gebeurt, je kunt het niet tegenhouden’. Zou het niet moediger zijn om dat ook politiek te erkennen: verslaafden zullen zich eerder in deze wijken ophouden dan in andere, we kunnen het niet tegenhouden. Het ‘van straat halen van verslaafden’ is een term die vandaag vooral politioneel wordt ingevuld: gebiedsontzegging, vrijwillige dan wel gedwongen opname en het steeds meer strafrechtelijk aanpakken van langdurige verslaving. In het huidige beleid van het Rotterdamse college lijkt dat vanzelfsprekend en politiek noodzakelijk. Op het terrein hoor je echter ook iets anders: een deel van de bewoners voelt zich betrokken op [een deel van] de gebruikersgroep. Door de mensen alleen maar op te jagen, worden ze moeilijker bereikbaar

voor de hulpverlening. Men bestrijdt alleen maar die mensen, niet de overlast. Hoe anders de competenties die mensen in de wijk zelf inzetten! Zo is er de Marokkaanse bakker die in zijn bedrijf jongeren uit de wijk tewerkstelt, ondermeer om hen uit het drugscircuit te houden (een competente praktijk). De vrouw van de ondernemer vertelt: “Er was een jongen die vóór hij bij ons werkte, op het slechte pad was. Hij heeft vijf jaar bij ons gewerkt en nu is hij echt goed bezig. Zijn broer zat helemaal in het circuit, die heeft mijn man heel hard aangepakt. Ze willen dan veel geld verdienen en elke dag komen werken. Maar mijn man zegt nee – kom

maar om de andere dag.” Dankzij formele en informele tewerkstelling bij bewoners, kunnen (ex)gebruikers kennelijk uit het circuit blijven – het is geen garantie maar het is wel een zeer onderbelichte competentie. Dat doen ze dus ook, in Spangen en Tussendijken.

Een oudere man: “Gebruikers [van buiten de wijk] komen hier kopen en dan gaan die weer en de dealers zelf verdwijnen weer in die panden om zich verder te bevoorraden. Onderling hebben ze soms ruzie – dat schieten heb ik nog niet meegemaakt – en dan lopen ze elkaar achterna. Dat zijn momentopnames. Ik zag eens zo’n kerel met een straatsteen in zijn handen een ander achtervolgen. […] Als ze hier op het stoepje willen gebruiken, dan tikt mijn vrouw tegen het raam en dan gaan ze weg. Ik heb nog nooit last gehad van die mannen. Hoelang staan ze daar nu al – tien jaar? Ga maar na, 15 jaar misschien.”

“Gisteren, die vrouw, dat moet wat geweest zijn. De een zegt dat ze wou weglopen en haar vriend haar tegenhield en dan is ze gevallen. Volgens anderen wees ze haar vriend af en die sloeg haar dan en duwde haar. Van heel het spektakel heb ik niets gezien. Doorgaans ben ik goed op de hoogte, ik hou van alles wat er gebeurt. Met die Kaap Verdianen is het soms vreselijk. Bloed en alles. (…) Met die buurman van mij is er ook ellende, hij mishandelt zijn vriendin denk ik (…). Ik woon op stand meneer, op stand in een buitenwijk.”

[onderzoekdagboek]

Page 19: Leven Met de Stad - een etnografisch onderzoek in twee Rotterdamse wijken

Over de bijdrage van lastige wijken aan de samenleving - studio stadsonderzoek - - 19 -

De Marokkaanse vrouw ergert zich eraan dat wijken met veel Marokkanen sterk geassocieerd raken met drugs en verloedering. Daarom stapt ze geregeld af op groepjes dealers en gebruikers: “Er was een agressieve jongen bij maar een andere jongen kwam direct tussen beide. Maar ik stopte niet. Ik zei: waarom doen jullie niets met jullie leven. Ga je hier staan tot aan jullie pensioen misschien? Ofwel word je eens dood geschoten…. Ze keken naar mij en ze stonden allemaal te knikken. Ja, zeiden ze, je hebt gelijk mevrouw.” (…) “Ik wou eigenlijk vaker met die jongens praten. Ik ben dan zo boos dat iedereen gewoon thuis blijft zitten! Ze weten dat hun kinderen buiten op straat rondslenteren. Wat doen die ouders!!!” We vatten samen Wat er de voorbije decennia over deze wijken verteld werd, was zo negatief dat het nog steeds doorwerkt, niet alleen in de beeldvorming maar ook letterlijk – in de relaties tussen wijk en stad. Negatieve verhalen over heel andere zaken en gebieden (bijv. over de onmacht van hulpverlening in het algemeen, over de zeer grote inspanningen van drughulpverleners in het bijzonder en de zeer geringe effecten) worden vastgeklonken aan Spangen, ondermeer via onzorgvuldige koppen en foto’s. Wat in dagbladen en het publieke debat over de wijk verteld wordt, gaat dus niet over de wijk maar over de beelden die buitenstaanders kennelijk in stand houden. Dat is keer op keer wat er naar aanleiding van deze wijken verteld wordt. Intussen is er veel dat niet verteld wordt of kan worden. Dat het goed gaat met de wijk - relatief tot zeer goed. Dat het leven in Spangen ook heel gewoon is. Mensen die langer in de wijk wonen, ergeren zich mateloos aan het achterstandsverhaal en de steeds herhaalde belofte dat het straks allemaal beter wordt (zie tekst illustratie). De woorden van buiten stroken niet met de ervaringen binnen – het zal tijdens de platformgroepen nog talrijke keren de kop opsteken (hoofdstuk 6). We kunnen onze beginvraag een eerste keer herhalen: wat hebben deze wijken aan de stad te vertellen? Het antwoord lijkt simpel maar het is wel waar: wat er in de wijk zelf gebeurt en gedaan wordt, heeft buiten bijna geen bestaansrecht – toch niet in de wereld van de woorden. Het raakt verhaspeld en vermengd met strategieën en doelen waar vaak niemand om gevraagd had. Wat burgers plaatselijk doen, vertellen en vragen, raakt overstemd. In een stad als Rotterdam waar de herstructurerings-, integratie- en verbetermachine op volle toeren draait, is het een ongemakkelijke boodschap – maar ook een heel eenvoudige. Wees actief en ondernemend maar hou tegelijk de pas in. Luister en kijk naar wat er gebeurt, naar dat enorme volume aan competente en dagelijkse praktijken waarmee deze mensen hun wijk en veel andere plekken in de stad draaiend houden. Zoek die praktijken op. Maak ze zichtbaar. Ondersteun ze. In hoofdstuk 4 tot 7 geven we voorbeelden van die competenties en hoe ze beter geëerd kunnen worden.

“Als ik een tijd met vakantie ben geweest en ik kom weer thuis, dan laat ik de hond uit en dan kom ik ze allemaal weer tegen: de Antillianen, de hoeren, … dan zeg ik in mezelf: ha, we zijn weer thuis! Vroeger ging ik nog naar die bijeenkomsten, maar dat doe ik niet meer. Ze beloven koeien met gouden oren maar er gebeurt niets. Het is gewoon een gedoogzone – dat ze dat dan ook maar gewoon eens toegeven.” (…) “Ik zal het simpel zeggen: je haalt iemand een kroon van het hoofd en je zet hem een andere kroon terug. Dat doen ze met ons. We worden nog net niet bestempeld als crimineel”.

Een oudere bewoner van Spangen

Page 20: Leven Met de Stad - een etnografisch onderzoek in twee Rotterdamse wijken

Over de bijdrage van lastige wijken aan de samenleving - studio stadsonderzoek - - 20 -

3. Wat kun je zien: de plaats van de wijk in de stad en de betekenissen van de lange duur In dit deel van Rotterdam zijn niet alleen de reputaties weerbarstig, ook de gebouwde omgeving is dat. De zeer langgerekte bouwblokken (illustratie volgende pagina) dwingen stadsgebruikers tot bepaalde routes en maken andere veel minder vanzelfsprekend. Dat geldt voor heel Rotterdam West, maar hier wordt het nog versterkt door de bijzondere layout van het stratenplan en de positie van de twee wijken in heel de stad. In de achterin

gelegen straten komt er behalve de bewoners, helemaal niemand. Het heeft op deze plaats in Rotterdam tot een eigen vorm van afzonderlijkheid geleid. In dit hoofdstuk verbinden we die eigenheid met de geschiedenis van de twee wijken en hun plaats in de stad. Die plaats is ook vandaag nog bijzonder. Spangen en Tussendijken liggen helemaal tegen de bovenkant van het woongebied, aan drie kanten omzoomd door (spoor)wegen en haveninfrastructuur. De Delftse Schie vormt de vierde en meest opvallende grens – niet toevallig de oudste. Wanneer de Rotterdammers halfweg de 19de eeuw eindelijk toelating krijgen om bij de Schie te bouwen, mag er van “die

van Delfshaven” alles komen, behalve haveninfrastructuur. Delfshaven kan op dat moment kennelijk nog iets eisen. Tien jaar later wordt heel de gemeente geannexeerd en breidt de stad zich in opeenvolgende schokgolven zuidwaarts en westwaarts uit - alsof er nooit een Schie geweest is. Maar in het dagelijks leven bestaat de grens natuurlijk wel; ook vandaag nog. Voor veel Rotterdammers is er een “Rotterdam West” tot aan de Schie zelf (vaak met het historische Delfshaven als een soort annex) en een “Rotterdam West” voorbij de Schie. Ook de deelnemers aan de platformgroepen ontwaren deze grens. Veel mensen gaan die grens niet voorbij en geven daar de uiteenlopende en vaak bizarre verklaringen voor. Waarom toch is deze wijk zo met angst en (voor)oordelen beladen? Wie heeft daar nu belang bij? In het vorige hoofdstuk hadden we uitvoerig over de drugsretoriek die er over de wijk bestaat en zijn reputatie zwaar belast. Inderdaad retoriek: hoewel de betrokkenen zelf aangeven dat de overlast in het begin van het nieuwe millennium drastisch gedaald was, blijft de negatieve wijkreputatie intact. Tegen het eind van het onderzoek opperde iemand dat stadsgemeenschappen misschien wel behoefte hebben aan ‘zwarte schapen’ - plekken des aanstoots of buurten waar men alle negatieve energie met plezier op projecteert. Zou Spangen zo’n buurt zijn? De wijk- en stadsgeschiedenis heeft geen eenduidig antwoord, maar er zijn wel aanwijzingen.

Een jonge Surinaamse dame vertelt in de trein over haar studie notariaat en – wanneer ze hoort over het onderzoek in Spangen – over de winti’s [geesten] aan de brug over de Schie: “Ik ga daar niet want om in Spangen te komen moet je over der Mathenesserbrug en ze zeggen dat het onder die brug wemelt van de winti’s. Mijn oma zegt het en de anderen ook. Ik had er vroeger een vriendin wonen en die zocht ik soms op want die deed mijn haar. Maar toen vertelde oma het van de brug en toen ging ik niet meer.”

Page 21: Leven Met de Stad - een etnografisch onderzoek in twee Rotterdamse wijken

Over de bijdrage van lastige wijken aan de samenleving - studio stadsonderzoek - - 21 -

De lange ononderbroken bouwblokken (met in het groen het grondplan van voor wereldoorlog II) maken een harde scheiding tussen de meer prestigieuze lanen en de wijkjes achterin. Deze ruimtelijke afzondering geeft de wijkjes een beslotenheid die vroeger aanleiding was voor heel eigen gemeenschapsleven.

In de geschiedschrijving over de wijk zien we terugkerende thema’s die in hun behandeling heel veel aandacht krijgen: de pionierswijk waar gaandeweg een gemeenschapsgevoel groeit; de vele collectieve voorzieningen; de verheffing door de woningbouwcorporaties en hun “inspectrices”; het geliefde Sparta (voetbalstadion); de wijk als bevoorrechte plek voor volksopvoeding en emancipatie…. In de Rotterdamse stadsgemeenschap leeft nog steeds het beeld dat Spangen de erfgenaam is van deze historische deugden – en een deel van de inspanningen rond sociale cohesie zoekt naar manieren om die kwaliteiten op een meer hedendaagse manier verder te zetten. Vakliteratuur beschrijft de gebouwen van J.J.P.Oud als embryonaal model van het volkshuisvestingsbeleid waarmee de stad internationaal hoge ogen gooide. De evoluties die men zo aanduidt overspannen al gauw zeven decennia en wekken de indruk van een gestaag doorgaand proces. Een geschiedschrijving gebaseerd op

meer feitelijke gebeurtenissen en stadgebruik (het eerste register), toont echter heel veel breuken en blinde vlekken. Allicht is de officiële versie aan revisie toe. Kijkend naar de weerbarstige stad van plekken en praktijken, zien we een opeenvolging van zaken die anders uitpakten dan bedoeld, gepland of gewenst. Waarschijnlijk heeft de wijk Spangen nooit gefunctioneerd zoals hij ontworpen was. Het is waarschijnlijk nooit de volwaardige stadswijk geweest die men toch voor ogen heeft gehad – met uitzondering misschien van die 15, 20 jaar toen Bospolder en Tussendijken floreerden en Spangen kon meeliften. Maar ook in die periode – van 1935 tot 1960 en door de oorlog heftig onderbroken – blijft Spangen een wat afgelegen en in zichzelf besloten gebied

“waar je alleen uit weg moest voor je werk” 8. In dit hoofdstuk zoeken we naar de opeenvolgende gebeurtenissen, de terugkerende praktijken en investeringen; die iets zeggen over de “routineuze blindheid” van de wijk. Hoe woonden mensen er gezien de wijk die er was, de maat en de vorm van de bouwblokken, van de binnenterreinen, van de fysieke grenzen, de verbindingen en de voorzieningen…? Vinden we argumenten voor de bewering dat Spangen een arbeidersparadijs was en/of een volwaardige stadswijk? Of vinden we die argumenten eigenlijk niet en zien we een andere wijk verschijnen?

Het landschap ten noorden van de Mathenesserdijk in de beginjaren van de verkaveling. Rechts de zagerij Van der Wetering; links de flats in aanbouw.

Page 22: Leven Met de Stad - een etnografisch onderzoek in twee Rotterdamse wijken

Over de bijdrage van lastige wijken aan de samenleving - studio stadsonderzoek - - 22 -

De (hinkstap) sprong over de Schie Wanneer Gerrit Jan De Jongh in 1879 directeur van de dienst Gemeentewerken wordt, is Rotterdam nog een kleine vestingstad waarvan de contouren min of meer samenvallen met wat we vandaag de Stadsdriehoek noemen. Wat later “Rotterdam West” wordt is dan boerenland: het land van Cool en het ambacht van Schoonderloo. Er loopt een wetering door, een landweg en enkele oudere dijken. Eigenlijk loopt de landweg – ongeveer het tracé van de latere Westkruiskade - nergens heen. Wie over land naar het westen wil, moet over het oude Delfshaven en daar verder langs de Delftse Schie over de Mathenesserdijk. De Schie zelf had wel pontjes maar stond verder haaks op alle oostwest trajecten. Waarom ook zou je over land naar het westen gaan? Is er dan iets van waarde ten westen van de stad? [tekening links] Hoe is het gegaan, die uitbreiding van de stad naar de nieuwe wijken voorbij de Schie? Niet in één beweging! Rond 1860 is de stadsuitbreiding nog behoedzaam – de verkrotte bebouwing rond de Schiedamse Vest, wordt nog eens vermenigvuldigd buiten de oude stadsmuren. Ingenieur W. N. Rose tekent zijn singelplan en geeft de pompende stadsmachine behalve schoon water ook een bedding voor haar verdere groei. Hij tekent parallel aan de Delfste Schie drie kanalen – een soort verhaspeling van gracht en industriële kade met daartussen ruimte voor entrepots en woningen. Roses plan wordt door de bevolkingsgroei zelf ingehaald (duizenden verarmde boerenfamilies stromen naar de nieuwe havenstad) en door de scheepvaarttechnologie. De steeds groeiende scheepsmaat maakt Roses “grachtkades” gedateerd nog voor ze gebouwd worden. Maar de verhitte stad wil toch sporen, havens en woningen – zo snel en zo veel als kan. Wanneer in een volgende periode effectief gebouwd wordt, raakt de stad niet voorbij de Schie. Toch waren de ambities niet gering! G. J. De Jongh bouwt eerst nog verder op Roses singelplan (bijv. de Westersingel) en reserveert de hele polder voor een op de rivier georiënteerde, residentiële stad. Hij buigt de monding van de Schie af richting oude stad en verlengt haar met twee grote dokken (ter hoogte van de huidige Coolhaven). Alle grootschalige infrastructuur komt voortaan op de zuidoever (ondermeer de Rijnhaven - 1894). Hier in het westen wil de stedenbouwer het nieuw stadscentrum – inclusief stadshuis en andere bestuurlijke gebouwen: de Heemraadsingel, de Mathenesserlaan en het Heemraadsplein vormen er de voorafbeelding van (verder naar het noorden tekent De Jongh een nooit gebouwde esplanade boven de sporen). [tekening midden] Hoezeer de nieuwe stad ook op de rivier georiënteerd is, toch druppelt de haven weg uit de woonwijken. De Jongh die de Rotterdamse economie bestempelde als ‘de cultuur van de stad’ en als eerste de vormgeving van de infrastructuur zelf tot kunst wilde verheffen, was

tegelijk de gangmaker voor de definitieve verwijdering tussen de haven en de stad 9. Wanneer 20 jaar later Bospolder, Spangen en Tussendijken gebouwd worden, is de tweedeling vrijwel absoluut – niet alleen in de chronologie (de havens zijn decennia eerder ontwikkeld) maar ook in hun stedenbouwkundige vorm: de grote spoorkrul en de langgerekte blokken aan de rand, maken de wijken ruimtelijk zeer besloten. De eerste twee decennia ligt Spangen – toen nog alleen ‘benedendijks’ – volstrekt in de uithoek van het nieuwe gebied. Het duurt nog ruim 15 jaar vooraleer de Mathenesserlaan wordt doorgetrokken en de Mathenesserbrug klaar is. De bebouwing ten noorden van de Vierambachtstraat komt de eerste decennia van de twintigste eeuw slechts langzaam op gang. De nieuwe wijken hechten zich niet aan de noordzijde maar aan het historische Delfshaven en de overbrugging die daar al veel langer bestaat (de Lage Erfbrug). De band met de rest van de stad, komt er pas later tot stand en ook dan slechts vrij moeizaam [zie tekening rechts en stadsplattegrond op volgende pagina].

1500 - 1870 1913 1923

Page 23: Leven Met de Stad - een etnografisch onderzoek in twee Rotterdamse wijken

Over de bijdrage van lastige wijken aan de samenleving - studio stadsonderzoek - - 23 -

Het overschreven landschap biedt weerstand Op de stadsplattegrond van 1910 is het Nieuwe Westen en Middenland grotendeels ontwikkeld, maar voorbije de Schie ligt de polder - op het oude Delfshaven na - nog helemaal braak. Het grote uitbreidingsplan is nu 30 jaar oud. Rotterdam heeft zijn centrum bewaard: de nog te bouwen westelijke wijken liggen helemaal niet bij het nieuwe stadscentrum (aan het Heemraadsplein) maar drie kilometer

van het oude stadshart verwijderd. Om in Spangen te komen moeten mensen nog eens anderhalve kilometer om – op de kaart de oranje pijl – via de lage Erfbrug en zo verder over de Spangense kade en de oude Mathenesserdijk. Ofwel moeten ze ter hoogte van de Beukelsdijk (die pas na 1920 wordt doorgetrokken), het pontje nemen (de groene pijl). Rond de eeuwwisseling is de hele stad gemoderniseerd; er is elektriciteit; veerponten zijn bruggen geworden, de middeleeuwse vesten zijn gesloopt. Maar de vooruitgang komt lang niet iedereen ten goede. Aan de westzijde van de stadsdriehoek hopen de verkrotte arbeiderswoningen

zich op. In het Oude Westen zijn de buurten achter de grote lanen, opnieuw speculatief tot stand gekomen. Hoewel de immigratie uit Brabant gestokt is, blijft het bewonersaantal toenemen. Zoals in alle andere Europese grootsteden pleit de jonge arbeidersbeweging samen met geradicaliseerde liberalen voor grondige vernieuwing. Na de woningwet (1901) komt er binnen Gemeentewerken een afzonderlijke woningdienst. De directeur van de dienst (A. Plate) trekt jonge architecten en stedenbouwkundigen aan: J. J. P. Oud, M. Brinkman, Burgerdroffer die op hun beurt experimenteren met nieuwe grondplannen en massawoningbouw. In het braakliggende gebied is intussen de Schiedamse weg aangelegd en grote stukken van de havenwijk Bospolder zijn klaar. De plannen voor Spangen zelf stuiten op weerstand en het duurt tot na de eerste wereldoorlog, eer de werken ook aanvatten. Politiek komt er ruimte, want na de semi-revolutionaire sfeer van 1917 – in Rotterdam zijn er aanhoudend voedselrellen en ook enkele stakingen met een links politiek programma – komen de socialisten aan de macht. A. Plate, J. J. P. Oud en hun geestesverwanten krijgen de ruimte. In de officiële geschiedschrijving wordt Spangen het toonbeeld van de toenmalige stedenbouw en hét icoon van de volksverheffing. In het Justus van Effenblok komen voor die dagen ruime woningen voorzien van comfort en allerlei collectieve voorzieningen. De galerijen op twee hoog vormen een nieuw type openbare ruimte, een voorafbeelding van collectief openbaar domein. De melkboer, de bakker en de socialistische militant komen netjes tot bij de voordeur, maar die ligt niet meer aan de ruige straatkant . Arnold Reijndorp heeft deze nieuwe vorm van bouwen en wonen beschreven als een tweevoudige domesticatie: de stad verdwijnt uit de directe woonomgeving en tegelijk ontstaat er een dwingende vorm van collectiviteit rond de gemeenschappelijke trap en de andere gedeelde ruimtes (zie tekstillustratie 10).

Naarmate de scheiding tussen woning en stad scherper wordt, is er tegelijk veel minder sprake van stad in de directe omgeving van de woning. De verovering van de woning op de bedrijvigheid van de stad – zoals J.J.P. Oud de harde architectuur van zijn woningblokken in Spangen en Tussendijken verdedigde – gaat gepaard met een vrijwel geheel terugdringen van het stedelijk leven dat voorheen moeiteloos via de trap en de (altijd openstaande) ramen in de woon eenheden doordrong.

Arnold Reijndorp

Stadsplattegrond 1910

Page 24: Leven Met de Stad - een etnografisch onderzoek in twee Rotterdamse wijken

Over de bijdrage van lastige wijken aan de samenleving - studio stadsonderzoek - - 24 -

Rechts een tekening van de begraafplaats gezien vanaf de Spangense Kade. Links een foto van de afbraakwerken kort na de tweede wereldoorlog.

Met andere en minder genuanceerde woorden: de ruwe stad lijkt getemd, (een deel van) de ruige arbeidermassa is geëmancipeerd en in de wijk Spangen is het wonen netjes omkaderd door de verheven architectuur. Ook buiten de woningen is er vrijwel geen vierkante meter die niet voorzien is van een programma ! De nieuwe wijk wordt al in de eerste decennia een toonbeeld van het nieuwe wonen en de disciplinering die erbij komt kijken. De latere stadsarchitect J. J. P. Oud legde de door bewoners te beheren tuinen buiten het zicht van de straat omdat het volk nu eenmaal niet de discipline had om tuinen te onderhouden. Woonopzichteressen waken over de naleving van de woon en leefregels : de was mag maar één dag buiten; het poetsen gebeurt op vrijdag; de kinderen gaan die dag het bad in… Timo de Rijk schrijft daarover: “Met de vermeende wetenschappelijke, medische inzichten in het achterhoofd werd zo ook een moreel oordeel geveld over de bewoners. Wie slordig is, is vies en wie vies is, is slecht.” 11. De disciplinering houdt kennelijk ook na de oorlog aan – getuige de ervaring van Aagje Kriek, de ouderdomsdeken van de Platformgroep en een van de actiefste bewoners in de wijk Spangen (tekstillustratie hiernaast 12 ). Spangen zelf raakt niet voltooid. Grote delen van de wijk zijn nog niet af wanneer de socialisten uit het college van B&W verdwijnen (1923) en dus wordt er opnieuw speculatief gebouwd. Maar dat is niet het hele verhaal; foto’s uit die dagen tonen ook andere zaken. De hele oostelijke kwadrant kán niet bebouwd worden omdat zich daar veel oudere structuren bevinden – restanten van een boerderij, de grote en bekende houtzagerij Van der Wetering, een kerk en een begraafplaats – door bewoners ook aangeduid als het Joods Kerkhof. Ze dateren nog van voor de wijkverkaveling en de stadsuitbreiding – sommige nog van voor de annexatie. Op foto’s uit de jaren ’30 zijn de gebouwen nog steeds te zien. De begraafplaats zelf wordt pas in 1946 afgebroken. De weerbarstigheid van die fragmenten is kennelijk groter dan de formele geschiedschrijving laat geloven – voor een deel zal de geplande wijk die de volksverheffers voor ogen hadden, er nooit komen. Op de locatie van de oude begraafplaats (tussen Spangense Kade en Nicolaas Beetsstraat) zal de huisvesting problematisch blijven en wanneer de woningen eind jaren ‘80 gesloopt worden, zitten de plannen ruim 10 jaar in het slop. Het behoort al helemaal niet tot de wetten van de volkshuisvesting en haar geschiedenis, maar is het wel verstandig om bovenop een kerkhof te wonen? Willen mensen dat wel?

Toen ik (begin jaren 60) net in Spangen woonde, kwam de inspectrice van het woningbedrijf regelmatig controleren of je wel een net huishouden voerde. Echt hoor, iedereen vond dat toen doodnormaal. Ging ze aan de buren vragen of je wel netjes was. Omdat ik een tijdje in een bus in de boomgaard van mijn ouders had gewoond, stond ik bekend als ‘zigeuner’. (…) Toen die inspectrice een keer onaangekondigd voor m’n neus stond, had ik toevallig nét gedweild. ‘Oh’, zei ze, ‘wat schoon ! En dat voor zigeuners…’.”

Aagje Kriek

Page 25: Leven Met de Stad - een etnografisch onderzoek in twee Rotterdamse wijken

Over de bijdrage van lastige wijken aan de samenleving - studio stadsonderzoek - - 25 -

De stad zelf in volle gisting, maar in de wijk is alles rustig

Vanaf 1935 beleven de nieuwe wijken een soort glorietijd. Ze zijn nu pas echt af (het bouwen van Tussentijken duurt veel langer dan voorzien, ook omdat de naastliggende, prestigieuze wijk tot speculatie leidt en de gemeente er niet zoveel tegen onderneemt). De nieuwe brug (1923), het monumentale Mathenesserplein (1929) en de tegenoverliggende “Kop” (van de Mathenesserweg) worden samen met de bebouwing aan de Schie zelf een nieuw stadsgezicht. Heel Tussendijken wordt vormgegeven als verbindingsstuk tussen de “Kop” en de Schiedamse Weg met de Grote Visserijstraat als centraal tussenstuk. Het leidt opnieuw tot een zeer dichtbebouwde wijk. De lange bouwblokken lijken wel een kopie van Spangen, maar nu parallel en niet radiaal geschikt [illustratie links]. Hoewel de assen in

Spangen formeel naar een centrale plek wijzen, leidt die in de reële stad helemaal niet tot centraliteit. De benedendijkse Mathenesserdijk wordt nooit een levendige (winkel)straat, laat staan een ‘plein’. Die eer is er wel voor de Grote Visserijstraat die de Kop (en het hele achterliggende traject Middenland) weer aantakt op de oudere en meer vertrouwde Schiedamse Weg. De Oostwest trajecten krijgen op die manier een definitieve knik: de drie routes [Weena – Beukelsdijk - V. Citterstraat / West Kruiskade – Middellandstraat – Vierambachtenstraat / Mathenesserlaan] buigen ter hoogte van het Mathenesserplein allemaal zuidwaarts en de “Grote Vis” wordt een deel van de stadslinten. Omgekeerd krijgt de Mathenesserweg van meet af aan een meervoudig en wat dubbelzinnig statuut: doorgangsweg maar ook langwerpig plein voor de noordelijke en zuidelijke buurten; straat met winkels maar geen echte winkel as; promenade laan maar met veel wegverkeer. De Kop zelf wordt talloze keren geschilderd en gefotografeerd. Op de afbeeldingen die we konden verzamelen zien we vooral de verkeersdrukte op de brug – ook toen al. De tram wordt doorgetrokken (toen nog op de Mathenesserweg zelf) en de nieuwe havens pompen volop mensen en goederen door het woongebied (foto midden). Toch ziet de volheid er in de drie wijken telkens anders uit. De foto’s, tekeningen en schilderijen beelden vrijwel altijd de Schie zelf af en de activiteit die op de kade zelf gaande is. De blik is niet gericht op de nieuwe wijken (dus niet op wat de brug verbindt) en al helemaal niet op Spangen, wat toch merkwaardig is voor zo een hoog geprezen modelwijk. Veel talrijker zijn de foto’s en het andere beeldmateriaal over Bospolder. Deze volkswijk is iets ouder en heeft aan de noordzijde een eigen havenkwartiertje. Er is een goed herkenbare kerk en een uit de kluiten gewassen dorpsplein, annex scholen, cafés en verenigingslokalen. Op straat zie je overal mensen, kinderen en activiteit. Niet zo op de vroegste foto’s van Spangen zelf waar het leven zich dichtbij of helemaal binnen de wooncomplexen zelf schijnt af te spelen. De straten die gefotografeerd worden, zien er alleen maar statig uit…. Dat geldt met name voor het P.C. Hooftplein.

De gewone drukte op het Bospolderplein

Verkeersdrukte Mathenesserbrug eind jaren ‘30

Het P.C.Hooftplein: een representatieve plek gefocust op zichtlijnen, niet op actieve toe-eigening

Page 26: Leven Met de Stad - een etnografisch onderzoek in twee Rotterdamse wijken

Over de bijdrage van lastige wijken aan de samenleving - studio stadsonderzoek - - 26 -

Het centrale plein in Spangen is dan nog een glooiend plateau aan de zuidkant van het toenmalige grondgebied van de wijk. Op foto’s zien we soms mensen staan maar in feite is er weinig activiteit. De afbeeldingen focussen op dingen die elders zijn: het Sparta kasteel (het voetbalstadion), een monumentale klok, een wat onbestemd vergezicht. Nergens kinderen te bespeuren! De socialistische voorman Hendrik Spiekman krijgt er zijn monument (en later een wijkcentrum naar zijn naam) en tot op vandaag is de plek het vertrekpunt van de jaarlijkse 1 mei optocht. Maar is het wel een plein? Het heeft geen wanden; wel een amalgaam van paadjes en plantsoenen, benedendijks afgeboord met winkels. Later, wanneer Spangen bovendijks uitgebreid wordt tot aan de nieuwe Mathenesserweg, komt het plateau iets centraler te liggen maar een centrale plek wordt het niet. Daardoor krijgt de Mathenesserweg in het dagelijks stadsgebruik er nog een opdracht bij: de twee wijken met elkaar verbinden (terwijl ze fysiek deels van elkaar zijn afgewend). Er zijn aanwijzingen dat de Mathenesserweg ook toen al als een soort plein werd gebruikt - een plaats waar een deel van het stadse leven voorbij trekt ( de tram rijdt er, er zijn enkele speciaalzaken met een regionaal bereik) maar waar je als bewoners niet veel deel aan hebt. De drie nieuwe wijken halen hun tijdelijke volheid vooral uit een ingreep elders in de stad. Begin jaren ’30 is onder ir. Witteveen de tunneltraverse gebouwd. In één klap zijn de nieuwe dokken aan de Vierhavenstraat en de Merwedehaven aangesloten op het interlokale en internationale weg- en goederenverkeer. De activiteit bij Feyennoord en Katendrecht gaat definitief achteruit – de oriëntatie van de groeischokken van de haven is nu definitief westwaarts. Op de brug over de Schie neemt het verkeer alleen maar toe en de Mathenesserweg krijgt er in de loop der jaren steeds meer verkeer bij. Het langgerekte plein moet nu ook nog eens een doorvoerweg worden.

De echte stad vind je buiten de wijk (buiten de zuilen?) Tijdens hun glorietijd bereiken de nieuwe wijken de allure van echte stadswijken, met Spangen als “rood bolwerk”. In de wijk zelf (“de put” ) is er tussen de bouwblokken onderling veel sociale distinctie - een gegeven dat vandaag nog speelt. Meer zuidelijk is de bevolking gemêleerd: arbeiders, bedienden en vrije beroepen. De pas aangelegde Mathenesserweg wordt – anders dan de Grote Visserijstraat en de Schiedamse Weg - geen echte winkelstraat. Er is geen aaneengesloten plint van winkels, wel een aantal speciaalzaken die over heel de stad gekend zijn. Spangenaars zelf kunnen voor veel van hun inkopen nog in de wijk zelf terecht. Behalve de wijk- en buurtwinkeltjes, zijn er de vele voorzieningen van de eigen zuil, de ‘aan huis leveranties’ van zuivel en brood en – tot een eind na de tweede wereldoorlog – de zelf georganiseerde voorzieningen in de sfeer van sparen, uitstapjes, kinderopvang en dies meer. Hoewel de zuilen, de grote sociaalculturele verenigingen en waarschijnlijk ook de scholen een deel van dat verenigingswerk patroneren, zijn er in de naoorlogse periode ook organisatievormen die zich losweken van het formele middenveld. Hoog bejaarde Spangenaars hebben het over losvaste groepjes die, vaak verbonden aan

Op de vrije middagen of in de zomervakantie liepen we vanaf Tussendijken bij de Mathenesserbrug naar beneden langs het Joodse kerkhof bij de Balkenstraat over de Spangense Kade, kwamen langs een kalkbranderij, zagen we schepen met schelpen, liepen onder de spoorbrug door of bleven daar even stilstaan om het oorverdovende lawaai te horen als er een trein overheen denderde. Even verderop zagen we het prachtige gebouw van Van Nelle en zo kwamen we in een landstreek die we "Achter Van Nelle" noemden, wat officieel de Spaanse Polder heette. (…) We hielden daar meestal wilde gevechten, liepen op blote voeten door distels heen en smeten bijvoorbeeld naar elkaar met onkruid of bonken klei. Ook vochten we zogenaamd tegen elkaar. Met een stel jongens hadden we een soort clubje toen we een jaar of acht waren. Het heette 'P.D.V.' wat Plezier Door Vriendschap betekende.

Levensloopverhaal Daaf Bokhout

Page 27: Leven Met de Stad - een etnografisch onderzoek in twee Rotterdamse wijken

Over de bijdrage van lastige wijken aan de samenleving - studio stadsonderzoek - - 27 -

Het gebeurde eens dat wij in zo'n voornaam huis mochten bovenkomen op de tweede verdieping. We hadden een vrouw gezien die ons boven aan de tweede trap opwachtte. (…) We hoorden haar zeggen: "Ik zal het [eten] even opwarmen." (…) Korte tijd later kwam die mevrouw binnen met twee borden opgewarmde bietenpulp. Die kwam al zowat onze neus uit. We aten dat bijna elke avond. Was dat even een teleurstelling ! (…) Ik zei tegen mijn zus dat ik zogenaamd naar de WC ging op de gang. (…) We liepen over de overloop, gingen de tweede trap af en waren zo ontgoocheld dat we hard begonnen te roepen: "Vreet die bietenpulp zelf op!" We stormden de Mathenesserlaan op nadat we de voordeur keihard hadden dichtgegooid. Op dat stuk van de laan zijn we nooit meer gaan bedelen om eten.

Levensloop verhaal Daaf Bokhout

een café, zich afzetten tegen elke formele bemoeienis van een zuil of welke buitenstaander ook en een heel eigen koers varen. Deze semi-autonome organisatietjes zijn talrijker in Spangen dan in Tussendijken. Misschien geeft ook de architectuur daar aanleiding toe: de ruimtelijke afzondering maar ook de volheid van het bebouwd gebied. Spangen was niet alleen ruimtelijk te vol was ook sociaalcultureel. Er was van meet af aan enig georganiseerd verzet tegen (of stille boycot van) de disciplinering die de zuilwerking met zich meebracht. Het was vaak interessanter (en misschien ook winstgevender) om zonder vrijgestelde, zonder militant of sociaal werker de zaken op te zetten. Een van die locaties die voor feesten en zelforganisatie goed gebruikt wordt, is het gebied voorbij de Spaanse Bocht – in de jaren ’30 nog een onbestemde vlakte waar de eerste havendokken van de Spaanse Polder worden gebouwd. Heemkundig materiaal geeft ons een beeld hoezeer dit open gebied werd toegeëigend – zeker door kinderen en jongeren die in de wijken te weinig ruimte hadden en vooral te weinig plaatsen met een open programma. Ook aan de westelijke zijde (de spoorinstallaties aan de Vierhavenstraat en de Hudsonstaat) was er ruimte, zij het dat in de haven de sociale en politionele controle iets groter was. Toch bood de haven met al zijn goederen een goede aanvulling op het gezinsinkomen. Wanneer in de tweede wereldoorlog de armoede nijpend werd, kapten bewoners de bomen aan de Vierhavenstraat. Op internet vonden we een groot levensloopverhaal dat zich in deze wijken afspeelt. De kind- en jeugdherinneringen van deze mijnheer Bokhout geven in hun gedetailleerdheid een goed beeld van het meer feitelijke wijk- en stadsgebruik, van de sociale afstand die er speelde ten aanzien van de bewoners op de Mathenesserlaan en de Mathenesserweg. De laatste straat was kennelijk iets stedelijker en zelfs anoniemer. Het was de plaats waar kinderen gingen schuilen als ze niet gevonden willen worden; de plaats ook waar mensen in de oorlog de bladeren en de takken van illegaal gekapte bomen achterlieten [illustratie rechts]. Of de gezinnen nu de waarden en normen van de sociaaldemocratie onderschreven of er een meer baldadige levenswijze op nahielde, feit is dat vrijwel alle recreatieve plekken buiten de wijk zaten. Bokhout en zijn vriendjes gaan in de vrije dagen altijd de wijk uit. Zoals gezegd zijn grote delen van de havens nog toegankelijk. Bevoorrechte plekken zijn ondermeer het openluchtzwembad aan de Middenkous (aan de Zuidkant van het oude Delfshaven); het geheel aan loopbruggen (bijv. de hoge brug naar het Vierhavengebied) en mechanische spoorbruggen en de pioniersbegroeiing bij de reeds vermelde Spaanse polder – door Bokhout en zijn vriendjes bedacht met de Bijbelse naam “de eikenbossen van Mamré” (zie tekstillustratie vorige pagina). Het Prinsessentheater op de Schiedamse Weg vormde als enige recreatieve locatie binnen de wijk, de uitzondering die de regel bevestigt. Een deel van de alom geprezen volksverheffing speelt zich nauwelijks in deze wijken zelf af. Op het netvlies van oudere bewoners is ze in elk geval niet in die vorm te bespeuren. Wat Bokhout en de zijnen echt bezighield,

Binnen de kortste keren klommen wij en dat vriendje en honderden anderen over het hek van het rangeerterrein en iedereen ging een boom omhakken of omzagen. [Zo gauw we thuis waren gingen we op straat de takken eraf zagen, want het was goed mogelijk dat de Politie achter je aan kwam omdat je een boom gestolen had. De blaren sleepten we gauw naar de Mathenesserweg langs de stoeprand, de takjes veegden we met een stoffer en blik bij elkaar en gooiden die naast de kachel en als de donder sleepten we het boompje naar de zolder op de derde verdieping. Op straat was geen takje meer te bespeuren.

Levensloopverhaal Daaf Bokhout

Page 28: Leven Met de Stad - een etnografisch onderzoek in twee Rotterdamse wijken

Over de bijdrage van lastige wijken aan de samenleving - studio stadsonderzoek - - 28 -

gebeurde ofwel in de grote straten van de wijk, aan de randen ervan of elders in de stad en in de haven. Een groot deel van deze verhalen (en ook enkele fragmenten van mensen die we zelf interviewden) gaan over

bedelen, bijverdienen, over vormen van oplichterij (‘de truc met de sigaren… !), het verschalken van de politie, alternatieve inkomsten en enkele keren gewoon over stelen. Ook wanneer we het mogelijk bijkleuren van verre herinneringen ervan afhalen, houden we een beeld over van wijkbewoners die zich verre houden van de formele stad, ver van de chique Mathenesserlaan en het volk dat daar woont (onderste tekstillustratie vorige pagina).

De noord oostelijke wijkrand tijdens de oorlogsjaren met opgespoten aarde en het botenhuis van de Roei- en Zeilvereniging "De Maas" – op de voorgrond de route naar de Spaanse polder – decennia lang een bevoorrecht speelgebied.

Page 29: Leven Met de Stad - een etnografisch onderzoek in twee Rotterdamse wijken

Over de bijdrage van lastige wijken aan de samenleving - studio stadsonderzoek - - 29 -

De stille bloei en de niet herkende neergang: 1943 - 1983 In mei 1943 wordt de kleine helft van het grondgebied Bospolder-Tussendijken in de as gelegd. Het “vergeten Bombardement” herhaalt op kleine schaal wat ook Rotterdam overkomt: de wijk verliest een groot deel van zijn kerngebied. Het duurt 20 jaar vooraleer de belangrijkste bouwblokken heropgebouwd zijn; het deel dat later park wordt, komt pas begin jaren ‘70 klaar. Toch beleeft de wijk een soort tweede jeugd. De jaren ‘50 en ‘60 betekenen voor de Rotterdamse haven een spectaculaire groei; de wederopbouw en het lenigen van de prangende woningnood, pompen zuurstof in de economie. In diezelfde periode boomt de volkshuisvesting. Aan de Schiedamseweg verschijnen ‘chique’ flats en het lijkt wel of deze wijken op weg zijn hun vooroorlogse glorietijd te herhalen. In 1959 wordt voetbalclub Sparta landskampioen (het wapenfeit is sindsdien niet meer herhaald). Sociaal en cultureel bloeit de wijk; de verzuiling beleeft in de 50er jaren haar hoogtij. Anders dan voor de oorlog lijkt de stad nu volop in de wijk aanwezig. Er is op een eerder bizarre manier ruimte gekomen voor een centrum – ook al is dat dan een desolate plek. De braakliggende gronden – in de volksmond “de puin”- wordt een van de meest gefotografeerde plekken van Delfshaven. Fanfares treden er op; vriend(in)nengroepjes gebruiken de plek als vast decor; verenigingen en sportclubs maken er hun jaarlijkse groepsfoto’s. Nergens in Delfshaven is er zo veel aaneengesloten publiek domein, zoveel ruimte ook die niet georganiseerd is. De kinderen vinden er twee generaties lang een avontuurlijk speelterrein, tegelijk de locatie voor de Delfshavense editie van de Zomer Avond Competitie, een soort Rotterdamse buurtvoetbal dat in de jaren 50 en 60 zeer populair is. Ook andere verenigingen bestaan nog steeds, zoals de spaarclubs, toneelverenigingen en heuse ‘reisagentschappen’ die ook al voor de oorlog bestonden en nu vaak in semi-familiaal verband opereren13. In Spangen en het noordelijke deel van Bospolder gaat het vaak om kleine netwerken, mensen van hetzelfde bouwblok die elkaar financieel en anderzijds steunden

als dat nodig was [zie tekstillustratie]. Kennelijk lenigt de gebouwde ruimte zich goed voor deze vormen van buren contact, want in de binnensegmenten van de wijk worden nieuwkomers en vreemden heel gauw opgemerkt. Dat wordt kennelijk ook vandaag nog als een kwaliteit gezien: omdat mensen elkaar zo gauw tegen het lijf lopen, zijn ze wel verplicht elkaar aan te spreken of minstens elkaar aan te kijken. Op plaatsen waar die omgang minimaal lukt (en dat is vaak na enige ondersteuning van bijv, het opbouwwerk), wordt de sociale dichtheid juist geroemd. In de platformgroepen is op dit thema verder gewerkt.

“Ik liet mijn kinderen hard leren en zo goed als het kon gingen we elk jaar op vakantie. Mijn dochter had op haar 17de al een kind en toen ik op die werkhuizen ging poetsen – ik had er toen drie – verdiende ik 36 gulden per week en dan kocht ik voor 36 gulden babykleertjes en [de andere week] voor 36 gulden eten. Als ik bij de oude mensen hier rechtover kwam, stopten ze mij altijd geld toe. Ik was zelf nog geen 40 en ik was al oma. Ze kenden mij maar al te goed die mensen. Iedereen was bekend met mij.”

Hoogbejaarde bewoner Spangen

Drie van de talloze foto’s van “De Puin” - het gebombardeerde stuk van Tussendijken en Bospolder dat decennia lang braak bleef en daardoor een belangrijk centrum werd voor allerlei informele en recreatieve activiteiten.

Page 30: Leven Met de Stad - een etnografisch onderzoek in twee Rotterdamse wijken

Over de bijdrage van lastige wijken aan de samenleving - studio stadsonderzoek - - 30 -

Terwijl het er in de wijk alsnog warm aan toe gaat, speelt zich op het niveau van de grootstad en de regio iets heel anders af. Vanaf 1972 start de grootscheepse uitbouw van de stadsvernieuwing, in Rotterdam ook een verregaande vorm van bestuurlijke vernieuwing met aan de wijk toegewezen ambtenaren en lokale stuurgroepen met verregaande bevoegdheden. Maar tegelijk worden er elders in de regio massaal betere woningen aangeboden – een proces dat al voor 1972 bezig is en geruisloos mensen wegzuigt uit Delfshaven. Maar er spelen nog andere processen die de wijk ondergraven. In de jaren ’50 en ’60 van de twintigste eeuw liggen Tussendijken en Spangen nog vrij centraal in de stad – niet geografisch, maar wel wat betreft het dagelijks leven van deze arbeidersbevolking. De haven is dichtbij en de goed uitgeruste wijken bieden een eigen vorm van kleinschalige stedelijkheid. De woonplaats zelf wordt nog ervaren als een centrale plek. De schaal van het dagelijks leven is nog kleiner: bijna alles wat een huishouden nodig heeft (werk, verzorging, gemeenschapsvorming, onderwijs en vertier) is op de schaal van de buurt voorhanden. Vooral Spangen had zich in die ‘plaatselijke volheid’ gespecialiseerd: in de blokken van J. P. Oud vonden arbeidersgezinnen tussen 1950 en 1970 hun volle rijkdom. Financieel, sociaal en cultureel gaan ze er na de oorlog op vooruit . “Spangen, meneer, dat was een goudwijk” – mensen die er langer dan 30 jaar wonen, zeggen het nog steeds. De uitspraak zegt helaas ook hoe groot de ervaring van verlies is. De wijk werd steeds meer het toneel voor internationale processen – drugstoerisme, migratie, en vanaf de jaren ’90 de gevolgen van de structurele onrust op het Afrikaanse continent. Toch is de vervalspiraal in de wijk eerder in gang gezet – niet alleen wat betreft de stenen (leegstand, uitgestelde sloop, het ongemak van de (ver)nieuwbouw zelf,… ) maar juist ook wat betreft de dichtheid van sociale relaties. Begin jaren ’70 was een substantieel deel van het intermediaire niveau weggeslagen: de lokale winkels; de oude buren; de eigen verenigingen; de vertrouwdheid met de scholen en andere instituten. De hyperlokale wijkjes die in de jaren 60 nog de bedding vormden voor allerlei semi-familiale netwerken, bleken voor jongere mensen beklemmend of niet meer relevant. Vanaf die jaren wordt schoksgewijs duidelijk hoe sterk de stad concurrentie heeft gevoerd met zijn eigen stadswijken. In de naoorlogse uitbreidingsgebieden zal Rotterdam in een kwart eeuw zowat 25.000 woningen realiseren. De subsidies op industrieel geproduceerde, grootschalige woningbouw geven de suburbane woningbouw een ongekende voorsprong. Het enorme aanbod zuigt economisch sterkere groepen weg uit de wijken; corporaties zijn op de nieuwe situatie niet voorbereid en slagen er niet in de vrijgekomen woningen goed door te verhuren. In de oude wijken worden de slechte woningen ingenomen door ‘de onderkant van de huurmarkt’. De gelijktijdigheid van verloedering en de huisvesting in slechte pensions, leidt elders in de stad tot enkele heftige rellen.

Page 31: Leven Met de Stad - een etnografisch onderzoek in twee Rotterdamse wijken

Over de bijdrage van lastige wijken aan de samenleving - studio stadsonderzoek - - 31 -

Wanneer in 1972 een links programmacollege aantreedt, zijn de politieke voorwaarden voor de stadsvernieuwing klaar. De wijken voorbije de Schie liggen echter in de zgn. derde ring en komen pas helemaal op het eind aan de

beurt. Opnieuw steekt de oude grens de kop op – de wijken moeten hun beurt afwachten en het doet ze zichtbaar geen goed! Begin jaren ’80 hebben ze een zeer marginaal imago bereikt. Zowat alle winkels met een bovenlokaal bereik zijn verdwenen. De verplaatsing van het tramtracé naar de Mathenesserdijk, berooft de Mathenesserweg van haar visuele vertrouwdheid en allicht ook haar basisvolume aan passanten / consumenten. De jarenlange metrowerken aan de Schiedamse Weg

hebben ook daar de wijk belast. Tegen het begin van de jaren ’80 zijn Spangen en Tussendijken slecht verzorgde en steeds slechter gekende wijken waar bijna niemand nog komt. Rotterdammers die vandaag jonger zijn dan 60, hebben met de twee wijken nooit echt een band gehad [zie tekstillustratie]. De grote sprong over de Schie heeft voor deze Rotterdamse wijken niet eenduidig positief gewerkt. Op niveau van de stad lijkt de beweging eerder op een groeistuip die dubbelzinnige en soms tegenstrijdige processen in gang zet. Het arbeidersvolk wordt verheven maar wel op een zeer afgelegen plek (tot 1923 een schiereiland). Na de oorlog bereiken de twee wijkjes tijdelijk een soort volheid maar die hebben ze voor een deel te danken aan het zeer oneigenlijke centrum: de grote lege plek (‘de puin’) in het hart van Tussendijken. Terwijl in de hele stad de vooruitgang voort dendert, is er in Spangen en Tussendijken (op de scholen na) geen plaats voor grote stedelijke voorzieningen. De weinige die er zijn, zitten aan de rand en zijn er slecht meer verbonden (kantoortorens en metro Marconiplein) of hebben de rug naar de wijk gekeerd (Sparta stadion). De twee wijken zijn steeds meer wooncontainers geworden – plaatsen waar de stad uit weg is getrokken. In het laatste kwart van de 20ste eeuw zijn de naar binnen gekeerde blokken van Oud, Brinkman en Co niet meer geschikt voor het dagelijks leven. Door de vreemde lay-out van doorlopende gevels en achterin gelegen straten, ontstaat er in sommige delen van de twee wijken een hyperlokale stedelijkheid. Die sociale dichtheid drijft goeddeels op sterkere groepen en gezinnen en op mensen die ook “buiten de wijk een leven hebben”. Juist deze groep zal vanaf de jaren ‘70 naar de nieuwe wijken verhuizen (o.a. naar Rotterdam Zuid en Prins Alexander). Dit expansieve beleid slaat gaten die 15 jaar later (als de stadsvernieuwing eindelijk voorbij de Schie raakt) te diep blijken. De ervaring van verlies is groot: “we zijn nooit aan de beurt geweest”, zeggen mensen letterlijk. Waaronder verstaan: nu we toch aan de beurt zijn, is het te laat.

Ik had een tante in Spangen wonen, in de Da Costastraat. Zo kwam ik hier. Eigenlijk was dit een afgelegen stukje stad; we keken een beetje neer op die mensen. Grote huizen, dat weet ik nog. Van de Mathenesserweg kende ik die ene avondwinkel waar ze heel lekker stokbrood hadden en Peters, die tweede handszaak in kachels.

Professional

Page 32: Leven Met de Stad - een etnografisch onderzoek in twee Rotterdamse wijken

Over de bijdrage van lastige wijken aan de samenleving - studio stadsonderzoek - - 32 -

We vatten samen. We hebben in dit hoofdstuk gekeken naar het stedelijk leven binnen de bedding van de stenen stad. Het eindbeeld is zeker geen rooskleurige stad van emancipatie en verheffing en ook niet het beeld van kansarmoede en achterstelling. Beide omschrijvingen zijn te eenzijdig. Op een andere manier zijn ze echter wel “juist”: als projecties van wat de stadsgemeenschap met zichzelf en zijn burgers voorhad. De twee wijken werken als goede projectieschermen voor de buitenwereld, terwijl het in de wijken er anders aan toe gaat. Het verschil tussen verhaal en realiteit is meest tastbaar in de grote projecten van de sociaaldemocratie. Die komen hier zo vertraagd op gang, dat ze voor een deel hun doel voorbij schieten. Bekendst is het verhaal van de stadsvernieuwing zelf dat door de relatieve vertraging op vele plekken in de twee wijken contraproductief ging werken. Minder bekend is het ontstaan van Spangen zelf: de geplande verkaveling raakt in de eerste decennia van de 20ste eeuw niet voltooid waardoor de hechting aan het omliggend gebied zeer problematisch blijft – ook de band met de Schie blijft op vele plaatsen ondermaats: een begraafplaats; restanten van oude loodsen en magazijnen maken dat er nauwelijks een band met het achterliggende weefsel ontstaat [zie tekening]. Ook de verzuiling – dat andere project van de twintigste eeuw – vindt in deze wijk een andere neerslag dan wat de officiële geschiedschrijving voorhoudt: er is verzet tegen en de wijk ontwikkelt allerlei vormen van semi-autonome bijstand, vertier en vermaak. In tijden van crisis en bij arme gezinnen wordt er gebedeld, gesjacherd en op creatieve manieren geld verdiend. Ja, het zijn wijken met veel burgerschap en politiek bewustzijn maar kennelijk ook met een dosis lichte anarchie en sabotage. Wat de formele stad vraagt, zal deze lokale samenleving niet goedschiks leveren. De stedelijke cultuur van deze wijkjes heeft alles bij elkaar iets heel Rotterdams. Ze onderschrijven het Rotterdamgevoel en halen het in dezelfde beweging onderuit. Ja, Spangen is een gouden wijk, maar “jullie” hebben er decennia lang niet naar om gezien. Voorbij de Schie begint een stukje Rotterdam “waar je moet wonen om het te begrijpen hoe het hier is”. Iedereen die wat langer in deze wijken gewerkt heeft, zal dit zinnetje talloze malen gehoord hebben. De ondertekst luidt: we horen erbij – maar ook niet. Het is een eerste formulering van een basisroutine, een samenhang die over de lange duur bekeken, in steeds wisselende vormen terugkeert. We willen de kwaliteit van die routine verder onderzoeken. Wat betekent het verschil tussen verhaal en realiteit vandaag; tussen volksverheffing en verzet ertegen en wat betekent het op deze plek? Klinkt de basisroutine nog door in de tweestrijd tussen integratie als norm (het verhaal) en het verklaarde falen daarvan? We denken van niet: het verklaarde falen is eigenlijk ook maar ‘een verhaal’ en geen ‘realiteit’.

In de volle, dichtbebouwde wijk zitten de locaties voor vertier en ontspanning allemaal buiten de wijk of aan de randen [groen]. Het P.C. Hooftplein vormt nooit een echt plein; het scheidt de twee wijkjes eerder dan ze te verbinden [rood]. De Mathenesserweg neemt wel een deel van die rol over [paars].

Page 33: Leven Met de Stad - een etnografisch onderzoek in twee Rotterdamse wijken

Over de bijdrage van lastige wijken aan de samenleving - studio stadsonderzoek - - 33 -

We willen in de verdere hoofdstukken de basisroutine niet becommentariëren maar documenteren. Hoe - op welke concrete manieren - gaan Spangenaars en Tussendijkers om met de zware projecties die stad en land over hen uitrollen? We confronteren de basisroutine van de lange duur met die van de korte duur - het actuele stadsgebruik dus. In het volgende hoofdstuk kijken we eerst naar de meest dagelijkse praktijken en routines: waar komen er veel mensen, welke routes volgen ze, wie komt er waar en voor welke behoeften,…. We zullen merken hoe dit feitelijke stadsgebruik andere domeinen toont dan de administratieve indeling in wijken en stadsdelen; domeinen waar het oude (concentrisch gedachte) onderscheid tussen dichtbij en (dus) vertrouwd versus niet-vertrouwd en (dus) vreemd is opgeheven. In hoofdstuk 5 en 6 werken we dit verder uit. We confronteren de basisroutine van de lange en de korte duur met de inzichten uit de platformgroepen en noemen enkele mogelijke voorwaarden om deze wijken beter “met de stad” te laten leven – niet afzijdig en weg gedrumd maar ook niet modaal en “verintegreerd”. In het slothoofdstuk hernemen we de vraag uit het beginhoofdstuk=: wat zal er in dit stukje Rotterdam allicht nooit veranderen en hoe doen we daar samen ons voordeel mee?

Page 34: Leven Met de Stad - een etnografisch onderzoek in twee Rotterdamse wijken

Over de bijdrage van lastige wijken aan de samenleving - studio stadsonderzoek - - 34 -

4. Wat kun je doen: het stadsgebruik van de korte duur – cohesie ma non troppo Horen deze wijken bij de stad? De vraag is een beetje retorisch. Natuurlijk horen ze erbij. Kijk naar al die inspanningen en investeringen, naar wat mensen doen, naar het opzomeren…! Weinig wijken waar het Rotterdam-gevoel en de fierheid om erbij te horen, zo groot zijn – zo blijkt ondermeer uit sociale cohesie enquêtes14. In de benadering die we hier voorstellen, nemen we die beweringen heel ernstig, maar het “erbij horen” zit te paard met zijn spiegel- of zelfs tegenbeeld. Er is verlangen naar gezamenlijkheid maar - zeker in deze dichtbevolkte buurten – ook naar distantie. En dat op meer dan één manier.

De nieuwe domeinen van Dounia Dounia is sinds een tijdje samen met haar Turkse vriend Nordin15 die op zijn beurt een café heeft geopend in Tussendijken. Dounia kent de wijk alleen van toen ze Koranles volgde in de moskee “over de brug”. Het Mathenesserkwartier waren toen “die straatjes ginds achter”. Voor de rest kwam ze er alleen voor de markt, eerst nog met haar vader en haar broertje: “Als kind wachtte ik tot het zaterdag was want dan kon ik met papa mee. Als ik met mijn zus ging, mocht ik zelf spulletjes kopen. Ik wist altijd waar de auto stond. Eerst hield ik nog de hand van papa vast – later niet meer. Ik vond het heerlijk!” Vijftien jaar later is Dounia’s beeld van de wijk helemaal veranderd. In hun ‘westers’ café – er staan enkele videogames en er wordt alcohol geschonken – komen veel Oost-Europeanen en mensen uit heel de stad. Dounia zelf zou het leuker vinden als er op termijn jonger volk opdaagde, meiden ook en jongeren uit de wijk. “Maar dan moet er eerst iets voor die jongeren komen” zegt ze, “de jongeren die hier in de wijk rondhangen, vind ik niet erg boeiend en het leukere volk kent de weg niet. Een zoveelste jeugdhonk hoeft niet denk ik, maar iets anders. Iets dat echt leuk is”. Wat zou dat kunnen zijn – “iets dat echt leuk is”? Niet nog meer Marokkanen, zegt Dounia die zelf van Berberse afkomst is en de wijk “te veel achterin” vindt liggen. “Ikzelf ken weinig landgenoten die Berbers zijn. Voor hen ben ik heel erg modern. Berbers vinden dat je moet trouwen met een Berber; ik hoor kinderen te krijgen en thuis te zitten. Maar mijn vriend is een Turk. Niemand moet mij komen vertellen met wie ik moet trouwen. Daarom hou ik ook meer afstand van hen.” Maar in één opzicht is de wijk voor Dounia wel heel geschikt: met zijn ligging en plattegrond vormt het Mathenesserkwartier (en de ruime omgeving van Rotterdam West) een goede gelegenheid om tegelijk afstand te houden en dichtbij te zijn. Waarschijnlijk kan dat in Rotterdam nergens zo goed als hier! Dounia blijkt een van die vele vrouwen voor wie Delfshaven én stedelijk is (dicht genoeg bij het centrum en divers genoeg) én niet al te ver van de plek waar ouders en de familie wonen - in haar geval in Schiedam. ‘Dichtbij’ en ‘veraf’ zijn voor de jonge vrouw niet alleen ruimtelijke categorieën maar ook sociale en culturele grootheden. Dat geldt natuurlijk voor iedereen, maar de manier waarop deze Rotterdammers hun eigen stedelijke ruimte inrichten, toont ons

Page 35: Leven Met de Stad - een etnografisch onderzoek in twee Rotterdamse wijken

Over de bijdrage van lastige wijken aan de samenleving - studio stadsonderzoek - - 35 -

hoezeer “ruimtelijke nabijheid” en “sociale afstand” heel nieuwe relaties met elkaar aangaan. Mensen en/of situaties die ruimtelijk veraf zijn, kunnen sociaal heel dichtbij zijn – niet in de conceptuele zin maar in de organisatie van de dagelijkse stadservaring. Dat leidt op zijn beurt tot stedelijke domeinen die heel anders zijn samengesteld. De plekken en mensen waar je bij hoort, krijgen een andere uitgestrektheid en een andere geleding. Waarschijnlijk zijn onze twee wijken bevoorrechte gebieden om die nieuwe domeinen in kaart te brengen – (daarover meer in het slothoofdstuk). Terug naar Dounia. Die heeft in Tussendijken een goede routine ontwikkeld om dicht bij haar familie te blijven en tegelijk voldoende afstand te houden. Voor haar Turkse boezemvriendin is dat lastiger, zegt Dounia. “Mijn vriendin wil weg. Die denkt en leeft zoals ik - heel erg modern. Omdat hier zo veel Turken wonen, kan ze zichzelf niet zijn. Als ze in een jurk naar buiten wil, vinden de Turken dat “sletterig” maar voor ons is dat heel normaal. Op een gegeven moment heeft het allemaal met cultuur te maken.” Het laatste zinnetje is cruciaal: de sociale ruimte die Dounia’s vriendin in een ‘gewone’ wijk zou kunnen vinden, lijkt hier bezet door één cultuur met één codesysteem. Dat systeem ervaart zij als dwingend. Dounia zelf heeft er minder last van maar de onderzoeker moet hard doorvragen naar de plaatsen waar zijzelf dan wél “leuke mensen” ontmoet. Die plaatsen bevinden zich aan de rand van de wijk en vooral in het stadscentrum – bijv. dat ene Spaanse café waar ze gaat eten met haar vriend en waar er altijd kennissen zitten. Kennelijk vormt niet alleen het eetcafé een belangrijke sociale ruimte maar ook de weg er naartoe. Of preciezer: de intentie om erheen te gaan, heel het multimediale gebabbel eromheen – de telefoontjes, het mailen en sms-en. Dounia zegt letterlijk: “Ik ga niet echt naar een plek, ik ga altijd naar iemand. Naar een plaats waar ik mensen zie bij wie ik mij prettig voel. Als ik in mijn eentje naar de Bamboleo ga, weet ik dat ik er niet alleen zal zijn.”

Domeinen die blijken uit wat we doen ( de stad voor zover we hem gebruiken) De klassieke sociologie zou in Dounia’s verhaal een illustratie vinden van haar sociale en culturele afkomst. Haar sociale domeinen zijn een functie van culturele grootheden, ook al wil ze uit die cultuur uitbreken en lukt haar dat vrij goed. Verder spelen leeftijd een rol, de plaats waar ze opgroeide, haar beroep, enz… Zo’n analyse kun je ‘juist’ noemen, maar de beschrijving ziet iets heel belangrijks over het hoofd. Dounia is niet alleen het product van haar verleden of haar opvoeding; ze maakt zich ook zelf een toekomst en – belangrijker voor ons onderwerp – een omgeving. We hebben het dan niet alleen over haar café in Tussendijken of het eetcafé in het centrum maar over de talloze stedelijke ruimtes die ze zichzelf ‘maakt’ in de meest letterlijke zin van het woord. Ze maakt zelf plekken, situaties met telkens unieke modaliteiten en codes. De domeinen die zo ontstaan, bestaan echt. Ze hebben een eigen uitgestrektheid, vorm en weerbarstigheid, ze gehoorzamen in bepaalde omstandigheden aan bepaalde regels en in andere omstandigheden weer aan andere (“Als tante erbij is, zou ik dat nooit op die manier zeggen”, zegt een gescheiden Turkse vrouw over iets wat ze net zei - terwijl ze desgevraagd niet kan aangeven waarom dat zo is).

Page 36: Leven Met de Stad - een etnografisch onderzoek in twee Rotterdamse wijken

Over de bijdrage van lastige wijken aan de samenleving - studio stadsonderzoek - - 36 -

Natuurlijk maakt Dounia haar stad in een stad die er al is, gebruik makend van die veel grotere vorm en uitgestrektheid. Toch is die uitgestrektheid niet absoluut. Wat in de fysieke stad drie kilometer uit elkaar ligt (de ‘Bamboleo’) ligt in de zelf geproduceerde stad vlakbij - zowat de afstand tussen haarzelf en haar gsm toestel. “Ik ben altijd op weg naar iemand”, zegt Dounia. Bij onze zoektocht naar blinde routines en basispraktijken, kan de actieve productie van domeinen een grote rol spelen. Mensen structureren zelf de stad en het ziet ernaar uit dat de manier waarop ze dat doen, niet overal in de stad dezelfde is. Naargelang de plaats waar ze wonen en mede door de geschiedenis en de ruimtelijke vorm van de plek, is die structurering heel eigen aan deze ene plek. Mensen zijn kennelijk geneigd om zo en niet anders met de stad om te gaan (Pierre Bourdieu zou hier het begrip habitus gebruiken). Wanneer we die geneigdheid ook in de structuur van de wijk zelf herkenen (de samenhang in het eerste register), spreken we van een basisroutine. “Hier gaat dat zo, omdat wij dat hier zo doen”. De blinde routine vormt dus een samenspel van bepaaldheid (de gegeven stad) en bepaling (de modaliteiten die mensen hier en nu inzetten). Precies op dit raakvlak kunnen we de eigenheid van de wijk vinden of hem opnieuw helpen formuleren - de algoritmes waarmee een stuk stad zichzelf elke keer (re)produceert. Laten we deze wat abstracte redenering meteen concretiseren en toepassen op ons gebied - meteen een samenvatting van het verdere hoofdstuk. Als we goed kijken, merken we dat de manier waarop wijkbewoners met de stad omgaan, anders is dan in andere delen van de stad. Zo zijn de patronen in hun lokaal stadsgebruik (bepaling) verwant met de ruimtelijke vorm en geschiedenis van de twee wijken (de bepaaldheid). Dat geldt bijvoorbeeld voor de routes en bestemmingen die ze quasi dagelijks volgen (illustraties hiernaast 16). Zo maken Spangenaars dagelijks veel langere en ook iets talrijker trajecten als ze gaan winkelen (bepaling) – langer en talrijker dan de mensen in Tussendijken. Ze moeten ook wel, want in de “put” zijn er bijna geen voorzieningen meer (bepaaldheid). Als we nog preciezer kijken, merken we dat hun wijkgebruik helemaal niet egaal over de wijk verdeeld zit. Nu is dat in weinig wijken het geval, maar in deze twee wijken zijn er toch enkele zaken die opvallen.

• De mensen die in Tussendijken wonen, komen bijna niet meer in Spangen, behalve voor de lokale buurtsuper en op het speelpleintje voor de school (het Taandersplein). Maar beide voorzieningen zitten bovendijks (kaart 2).

• Mensen uit Spangen, komen bijna alleen maar in Tussendijken. In de eigen wijk zijn bijna geen bestemmingen waar ze twee tot drie keer per week (voorbij)komen – alles zit elders (kaart 1).

Het wijkgebruik is dus heel scheef: 1 [Spangen] komt vooral bij 2 [Tussendijken] over de vloer en 2 nauwelijks bij 1. Je zou dan verwachten dat grote assen van de wijk de belangrijkste routes zijn, de plaatsen waar de uiteenlopende mensen elkaar zien Maar als we de trajecten uit beide wijkjes tegen elkaar afzetten [ kaartje 1 – kaartje 2], zien we iets heel anders. Op de kaartjes op de volgende pagina hebben we dat gedaan.

[ 2 ]

[ 1 ]

De dagelijkse routes van 11 Spangenaars [kaart 1] en 9 Tussendijkers [kaart 2] zoals ze samen met de betrokkenen in kaart zijn gebracht. De kaartjes focussen niet op de bestemmingen maar op de weg erheen, de routes die twee tot drie keer per week worden afgelegd. De twee kaartjes samen [kaart 3] geven een soort röntgenfoto van het wijkgebruik – een eerste indicatie van plaatsen die waarschijnlijk goed worden toegeëigend.

[ 3 ]

Page 37: Leven Met de Stad - een etnografisch onderzoek in twee Rotterdamse wijken

Over de bijdrage van lastige wijken aan de samenleving - studio stadsonderzoek - - 37 -

De kaartjes hiernaast zijn een weergave van het lokale wijkgebruik van slechts 20 mensen. Hoewel helemaal niet representatief, geven ze wel een ruimtelijk beeld van plaatsen die door deze mensen goed worden toegeëigend en plekken waar dat veel minder het geval is (kaartje 3). Op kaartje 4 onderaan zien we die plaatsen en de trajecten die door mensen uit de twee buurten tegelijk worden gebruikt. Op deze kaart staan alleen die plaatsen en segmenten waar het dagelijks gebruik door de twee deelgroepen vrij hoog is 17. De bevoorrechte plekken worden nu heel specifiek: de Mathenesserbrug [a] en een stuk van de Mathenesserdijk [b], de buurtsuper bij het Taandersplein [c], de markt in Tussenijken [d] en grote stukken van de Schiedamse Vest [e]. Nog opvallender is dat een aantal belangrijke plekken in het gezamenlijk stadsgebruik van deze twee groepjes quasi verdwijnen: de Grote Visserijstraat, de Mathenesserdijk aan de Spangense zijde en de Mathenesserweg. De grote lanen die Brinckman een kleine eeuw geleden bedacht als de ophanging voor de wijk, nemen in het dagelijks leven van deze mensen kennelijk geen prominente plaats in! Hun relevante plaatsen in de wijk zitten kennelijk elders. Waarschijnlijk geeft kaartje 4 niet alleen een indicatie van wijkgebruik door bewoners uit de twee wijkhelften tegelijk (Spangenaars in Tussendijken en omgekeerd) maar ook een beeld van hoe (en waar precies) andere stedelingen de wijkjes gebruiken. Als die indicatie klopt, komen Rotterdammers maar op drie, vier plaatsen in de wijk. Op de Kop en de brug na, zijn het niet de plaatsen die we voor de wijk en stadsontwikkeling zo belangrijk vinden (bijv. de twee winkelstraten waar de voorbije jaren zo sterk in geïnvesteerd werd). Indien we bij meer mensen het wijkgebruik op kaart zouden zetten, zouden we allicht een ander beeld krijgen – maar we vermoeden dat een aantal ‘rode draden en vlekken’ dezelfde zouden blijven. Tijdens ons veldwerk konden we het wijkgebruik uit kaartje 4 goed herkennen: de levendigheid zat helemaal niet in de Mathenesserweg en eigenlijk ook niet in de Grote Visserijstraat. Hij zat inderdaad aan ‘De Kop” en aan de Mathenesserbrug, aan de garages van de Mathenesserdijk en op de andere plekken die we net noemden. Als we al mensen uit andere wijken zagen, was het iedere keer daar. De kaartjes hebben betrekking op het dagelijkse gebruik van de publieke ruimte, de passages op straat, …. Er zijn natuurlijk nog andere manieren waarop domeinen tot stand komen. Zo hebben mensen een heel eigen definitie van waar volgens hen hun wijk begint en eindigt. Wanneer we de 60 interviews er opnieuw bijnemen, merken we dat aan stadszijde de Schie lang niet altijd geldt als ‘het begin van mijn wijk’. Voor sommige mensen reikt de wijk veel verder, vaak tot aan de Westkruiskade; andere keren met subgeledingen en enclaves elders in de stad. De buurt waar men vroeger woonde en nog vaak komt, de straatjes bij die ene vriendin, het winkelcentrum waar men ’s zaterdags nog de inkopen doet – het hoort dan heel precies bij de uitgestrektheid en de vorm van de wijk.

Dat brengt ons bij de vraag die ook Dounia al opwierp: als de wijk overal in de stad verspreid zit, zou je

=

[ 2 ]

[ 1 ]

-

[ 4 ]

a

b

c

d

e

e

Page 38: Leven Met de Stad - een etnografisch onderzoek in twee Rotterdamse wijken

Over de bijdrage van lastige wijken aan de samenleving - studio stadsonderzoek - - 38 -

verwachten dat ook de stad zich in de wijk nestelt, ook fysiek. Dat blijkt echter niet zo eenduidig. De relatie is ingewikkelder – ook omdat het domein dat men als ‘stad’ ervaart, meer dan één gezicht heeft.

Page 39: Leven Met de Stad - een etnografisch onderzoek in twee Rotterdamse wijken

Over de bijdrage van lastige wijken aan de samenleving - studio stadsonderzoek - - 39 -

De vertrouwde wijk buiten ‘de wijk’ : situaties die mensen opzoeken of anderzijds bijzonder zijn Het wordt in Rotterdam vaak gezegd: deze stad werkt als een emancipatiemachine. Mensen komen naar Rotterdam om het beter te krijgen en vaak lukt hen dat ook. Maar als we wat langer kijken naar wat mensen in deze wijken doén (en waar precies), moeten we dat beeld bijstellen. Deze twee wijkjes zijn als stedelijk territorium te klein, te eenzijdig en te dicht op elkaar gepakt om hun verheffende rol voluit te kunnen spelen. Dat merken we niet alleen in de hardware (te weinig neutrale en stedelijke voorzieningen) maar vooral in wat mensen zelf doen. Een grote meerderheid van de 60 geïnterviewden zoekt voor momenten van rust, ontspanning en vertier, plaatsen op buiten de wijk. Het vormt een doorlopende lijn tussen de wijkgeschiedenis (hoofdstuk drie) en de praktijken van de korte duur. Nu betekent ‘buiten (de wijk)’ helemaal niet dat die plek (of situatie, relatie, vriendschap) veraf is of als veraf ervaren wordt. Door zelf vorm te geven aan een waardevolle situatie, ontstaat er een nabij en relevant domein, ook al ligt het ruimtelijk ver weg. Het vertrouwde woondomein (wat we vroeger met ‘de wijk’ aanduidden) loopt dan door in die vaak opgezochte situaties. Ze worden evenveel ankerpunten in een zee van minder gekende en minder vertrouwde omgevingen. We geven enkele voorbeelden uit het onderzoek en proberen telkens de voorwaarden aan te duiden die de bovenlokale plek zo nabij en betekenisvol maken. 1. Voor veel gezinnen is de stadsdriehoek een zeer nabije plek. De zaterdagse winkelroutine voor mensen met opgroeiende kinderen is zo belangrijk dat allerlei winkels en eetgelegenheden als het ware ‘in de wijk’ komen te liggen. Met de metro is het vlakbij: “Even naar de stad, de kinderen doen dat graag, iets kopen en een vis- of groenteburger bij Mac Donalds en weer terug”. Een Surinaamse zegt: “De wijk begint voor mij aan de Westersingel en eindigt bij de Marconi torens – alles wat daartussen ligt zijn eigenlijk dorpjes, soms met een kerk, soms met een winkelcentrum.” Voor deze dame overlappen stad en wijk elkaar – maar de uitgestrektheid varieert naargelang het tijdstip van de dag. Wanneer ‘s ochtends de goudwinkels en eettenten op de Westkruiskade nog niet open zijn, voelt het daar wel ‘stads’ maar niet ‘wijks’. Er zijn dan nog te weinig bekenden.

We zien al een paar kenmerken van verafgelegen ankerpunten. Als je er vaak en regelmatig komt, ontstaat er vertrouwdheid. Het domein krijgt een vastheid naargelang de frequentie van de contacten. Er samen met dierbaren iets doen – winkelen, een snelle hap, … – laadt de plek op met betekenis. Zo’n stedelijke plek wordt weer dorps (of ‘wijks’) als de te verwachten bekenden toenemen. In en rond de goudwinkels op de Westkruiskade komt de Surinaamse altijd kennissen tegen – daarom is de plek voor haar belangrijk en niet eens zo stedelijk. Domeinen kunnen dus ademen – sociaal groter of juist kleiner worden - naargelang hun dag- en weekrooster en de activiteiten die er zich telkens afspelen.

In het Mathenesserkwartier is een van de basiservaringen dat het globale woondomein zelf sociaal verschraald is - doorgaans ten gunste van een veel breder en meer grootstedelijk netwerk. Ook werkers geven dit aan: “wat zich in de dagelijksecontacten afspeelt, verloopt bijna allemaal bovenwijks”. Het komt bij alle leeftijdsgroepen terug, over alle etnische groepen heen zij het telkens met een andere kleur. Dat onderscheid is ook herkenbaar in de sociale cohesie enquête die in deze wijk werd uitgevoerd. Een meerderheid gaf aan dat ze zich in de eerste plaats Rotterdammer voelden en geen Delfshavenaar of wijkbewoner. Van de 156 mensen die de vraag beantwoordden, noemde 55% zich “in de eerste plaats” Rotterdammer en slechts 8% Spangenaar. De groep die zich in de eerste plaats “bewoners van de straat” is ruim twee keer groter (18%). De directe woonomgeving biedt voor meer mensen kennelijk nog meer samenhang dan de schaal er net boven.

Page 40: Leven Met de Stad - een etnografisch onderzoek in twee Rotterdamse wijken

Over de bijdrage van lastige wijken aan de samenleving - studio stadsonderzoek - - 40 -

2. “Tegen een uur of elf ‘s ochtends neem ik wat boterhammen mee en ik vertrek. Naar Delfshaven en zo verder langs de Maasboulevard richting Van Brienoordbrug ofwel richting Schiedam. Mijn vrouw zegt, wat zie je dan allemaal? Ja, je ziet van alles, de scheepvaart en alles. Je ziet een hoop veranderen en elk moment is er iets anders. Een tanker, een container, de binnenvaart en ontzettend grote containerschepen, de zandschepen. En de rust. Het is echt waar wat ze zeggen, dat water rust brengt.” De oudere man geeft ook aan hoe dit domein ‘een eigen leven leidt’: “als ik dan zo aan het fietsen ben, heb ik er niet eens erg in om bij mijn broer langs te gaan. Ik zie het water en ik zie eigenlijk geen andere dingen. Terwijl ik het zo vertel denk ik dat heel die stadsdriehoek mij eigenlijk niet zoveel zegt.”

De herhaalde activiteit die een ‘plek’ betekenisvol maakt, speelt zich doorgaans hier en nu af of in het recente verleden - maar niet noodzakelijk. Intense ervaringen of netwerken uit het verleden, kunnen iemands actueel stadsgebruik sterk inkleuren en specifieke plaatsen bijzonder geliefd maken. De omgang met de plek uit de jeugd of kindertijd licht nog steeds op. De vertrouwdheid reikt dieper omdat de periode die ze overspant ook veel groter is. Het citaat geeft mooi weer hoeveel continuïteit (rust) de man ervaart en hoeveel verandering daar binnen mogelijk is: elk moment is er iets anders”. Zijn associatie met de staddriehoek waar binnen zijn levensloop álles veranderde, geeft aan hoe deze plek allicht buiten dit domein valt (en waarschijnlijk wel in andere domeinen thuishoort). 3. Hoe werkt de stad wanneer er geen gevoel van continuïteit is? Een jonge Turkse vrouw woonde twee jaar in Tussendijken, boven de werkplaatsen en de garages van de Mathenesserdijk. Ze verhuist en we interviewen haar één jaar daarna. Ze is nog steeds actief in het sociaalcultureel centrum van de Aya Sofia moskee, vlakbij haar vroegere woonst en ze geeft les in een basisschool in Spangen. Ze groeide op in een dorp bij Zwolle, een jeugddomein waar ze haar huidige ervaringen nog steeds aan afmeet. “Toen ik hier kwam wonen, kende ik alleen het traject van tram 7. Eerst nam ik lijn 5 vanuit Schiebroek waar mijn zus woont, en dan op het Weena lijn 7 naar hier. De stad was te groot”. Of ze dat na drie jaar nog steeds zo ervaart? “Ja, hier in de wijk is iedereen met zichzelf bezig. Waar ik nu woon, is het rustiger, het is een herkenningspunt voor mij.” Over haar vroeger dorp bij Zwolle zegt ze letterlijk dat ‘de weg erheen’ al voelt als thuis: “[op weg naar Zwolle] voel ik mij al thuis van zodra ik in de trein zit. Als we met de auto zijn en we naderen het stadje, dan heb ik het ook al.”

Zich kunnen verhouden tot een nieuwe omgeving, vergt dat die omgeving ‘niet te groot’ is. Bij gevoelens van discontinuïteit zal iemand nog veel actiever geledingen aanbrengen in de oceaan van stedelijke situaties: de weg naar huis, het traject van tram 5, het huis van haar zus,…. De stad kan zo groot zijn, dat de afbakening van de bovenlokale gebieden heel precies wordt. Ze geeft ook aan welke activiteiten haar domein helemaal niét uitbreiden: als ze nieuwe mensen leert kennen, is het niet via de moskee. “Bidden doe ik eerder thuis en als ik nieuwe mensen leer kennen, is het via mijn werk, op school”.

Page 41: Leven Met de Stad - een etnografisch onderzoek in twee Rotterdamse wijken

Over de bijdrage van lastige wijken aan de samenleving - studio stadsonderzoek - - 41 -

4. Vertrouwde plekken buiten de wijk kunnen voor sommige mensen een heel groot draagvlak hebben. Dat ene café waar Dounia altijd haar vriende(in)nen treft. Of die ene kennis die men altijd opnieuw tegenkomt. Ondanks verhuizingen of andere ingrijpende gebeurtenissen, vervult de ervaring nog steeds een belangrijke rol. “Toen we klein waren, hadden we buren die Surinaams waren. Die mevrouw die noemden we tante Ali. Die mensen verhuisden en ook wij verhuisden maar elke keer kwamen we weer bij elkaar. Ook nu hebben we nog contact. Tante Ali zit nu in een bejaardentehuis. Ik ga er nog elke keer naar toe. Dat is mooi. Je bent weg uit de wijk maar je hebt nog steeds contact met elkaar”. Blijvende vriendschappen buiten je culturele gemeenschap noemt de vrouw zelf heel zeldzaam. In de wijk zelf, vindt ze, lukken die nauwelijks: “Ook in de moskee niet. Ze zeggen er wel ‘sluit vriendschap’ of ‘kom naar de dag van de dialoog’ maar je hebt een middag leuke praatjes en daarna zie je elkaar niet meer.”

Het is opvallend hoe mensen in deze wijken nadrukkelijk over verre vriendschappen vertellen en die afzetten tegen hun omgang met bewoners dichtbij. De plaatsen en de mensen die men graag opzoekt, bevinden zich nog steeds niet in de wijk maar erbuiten… Men moet wel met de stad leven, maar de stad zelf is niet hier, niet in de wijk. Het spiegelbeeld daarvan is dat veel mensen zich domeinen maken met een grote diepte: een persoon of situatie die een groot deel van het sociale leven en de vrije tijd organiseert; die ene vriend(in), dat ene familielid, de twee zieke mensen die men wekelijks bezoekt. 5. In het dichtbevolkte Delfshaven is er één praktijk die er met kop en schouders boven uit steekt: niemand om je heen hebben; om drie uur ‘s nachts door de wijk wandelen; met een boek tot ‘s middags in bed blijven. Of nog: met je beste vrienden naar dat ene café waar je net niet in de drukte van de stad zit maar er net naast. Amel Lizde kent die laatste routine als geen ander. Hij is Bosnisch en geeft computerles in het wijkcentrum. Hij woont een beetje op twee plekken: bij zijn oom én 150 meter verder bij zijn ouders. Amel is praktiserend moslim en heeft het erg druk: studeren, inkopen doen voor de twee huishoudens waar hij deel van uitmaakt, scripties maken, en intussen ook de vriendenkring onderhouden. Met zijn vriend Mirza gaat hij graag naar de Kralingse Plas of naar het park aan de Euromast. “Als je daarheen gaat, moet je echt iets te vertellen hebben aan elkaar. Anders ga je niet naar zulke plekken want dan valt het op dat je elkaar niks te vertellen hebt.” Al pratend merkt hij zelf op dat ie weinig Nederlandse vrienden heeft. Enkele jaren geleden was zijn kring meer gemengd: “Bij ons heeft alles een vaste volgorde: je maakt de school af, je zoekt werk en je trouwt. Met Mirza en de anderen kan ik over die dingen praten. Fantaseren over een jaartje op reis gaan, dat klinkt bij ons meteen belachelijk. We worden ouder en dan word je gauw ook wat ernstiger.” Heel vaak ook zit Amel met zijn vaste kring in Oud Delfshaven: “er is daar een café en aan de ene kant zie je die gracht met die oude boten en aan de andere kant heb je de file voor de brug, het getoeter en de auto’s. Die twee werelden komen daar bij elkaar en toch is het er relaxed. Heel anders dan hier in de wijk”

Amels wijkgebruik is tweeledig. Er is de (blauwe) route van inkopen en lesgeven, het familiebezoek en de terugkerende activiteiten in de twee gezinnen waar hij vaak komt. De route naar de stad (in het rood) heeft ter hoogte van de Lage Erfbrug een belangrijke halteplaats: een café waar hij met vrienden zowel de rust (de oude haven) als de drukte op de brug kan gadeslaan.

Page 42: Leven Met de Stad - een etnografisch onderzoek in twee Rotterdamse wijken

Over de bijdrage van lastige wijken aan de samenleving - studio stadsonderzoek - - 42 -

Amel parafraserend zou je kunnen zeggen: met het Mathenesserkwartier is op zich niets verkeerd maar de twee werelden – de hectiek en de rust; de grootstad en de wijk – komen er niet meer samen…. Of preciezer: ze komen juist wel samen maar zonder veel overlapping. De jonge man kan het weten want hij leeft als het ware zelf in die twee werelden. Bij zijn oom ziet hij veel Bosnische mensen en ook die hebben het allemaal drukdruk; met zijn vriend Mirza en de andere vrienden, zoeken en vinden ze een heel andere ritme. “Het druk hebben is heel westers. Bosniërs kennen dat ook wel: werken, bidden en uitrusten om de volgende dag weer te kunnen werken. Nederlanders doen het meer relaxed – dat is iets anders. Die gaan bijvoorbeeld ook uit” zegt Amel.

We vatten samen Mensen in (deze wijken van) Delfshaven leerden leren leven ‘met de stad’, met de grote, verheffende verhalen die maar mondjesmaat gerealiseerd werden of in de realiteit helemaal anders uitpakten. Kennelijk vertraagt de stad voorbij de Schie en lopen de dingen er anders dan gepland. Een belangrijke en hedendaagse variant van die vertraging zien we in de plekken die Amel opzoekt en de domeinen die hij zo creëert: niet op de plaats van de drukte maar er net naast. Vanuit zijn geliefd café aan de Lage Erfbrug kan hij het samen met Mirza allemaal gadeslaan, het gedoe, de file, het gejakker…. Hij heeft er allemaal deel aan maar ook niet. De afstand die hij kiest, is geen failliet of tekort – integendeel. Amels stadservaring kun je niet beschrijven met de term integratie want dat zou betekenen dat hij zelf opgaat in de drukte van de stad of dat de stad zich plooit naar de rust en het keuvelen en kijken. Nee, beide blijven naast elkaar, elk in hun waarde. Niet integratie of synthese is hier werkzaam maar nevenschikking, de gelijktijdigheid van tegendelen die elkaar juist niet opheffen. Het is belangrijk om die mooie positie niet te gauw aan te duiden als stedelijk. De stad komt wel in de buurt van Tussendijken en Spangen maar zij blijft er ook buiten. Mensen leven hier quasi naast de stad en dat is de blinde routine – wat al die decennia en eeuwen niet veranderd is. Juist hier, aan die weerbarstige blauwe grens, heeft Rotterdam zich in nevenschikking gespecialiseerd. Niet in de stad maar ernaast, niet modaal en geïntegreerd maar meervoudig en met veel ruimte voor het niet-modale, het bizarre en exotische. Met ruimte voor de junk, de nieuwkomer, de betrokken en bevlogen bewoners uit de vroegere glorietijd, met ruimte ook voor kunstenaars, studenten en ander jong volk. We moeten die verzuchting van die ene bewoner (zie p. 19) dus heel letterlijk opnemen: Als ik een tijd met vakantie ben geweest en ik kom weer thuis, dan laat ik de hond uit en dan kom ik ze allemaal weer tegen: de Antillianen, de hoeren,… dan zeg ik in mezelf: ha, we zijn weer thuis!” Ondanks alle ironie die erin vervat zit, is het ook waar: niet de rustige woonwijk heeft hem het thuisgevoel maar de herkenning van een robuuste en vaak wat bizarre wijk.

Page 43: Leven Met de Stad - een etnografisch onderzoek in twee Rotterdamse wijken

Over de bijdrage van lastige wijken aan de samenleving - studio stadsonderzoek - - 43 -

5. Wat doe je wat en met wie: als de stad (en niet de overheid) vertrouwder is dan de wijk Het zal nu wel duidelijk zijn dat in de dagelijks ervaring de termen ‘stad’ en ‘wijk’ niet scherp afgebakend zijn. Globaal kunnen we zeggen dat een wijk bestaat uit situaties en plekken die net wat meer vertrouwd zijn – gewoon omdat men er vaker komt. De stad is er dan eerder voor bijzondere activiteiten en ontmoetingen. Maar zelfs deze ruwe omschrijving, schiet voor deze Delfshavense wijken tekort! Hier merken we dat voor veel mensen juist de stad vertrouwder is (of delen ervan) – althans de fysieke kant van de grootstad. Wanneer we kijken naar de formele stad, naar het bestuurlijke apparaat en de overheid, lijkt het tegendeel van toepassing. Alles wat van buiten komt onder de vorm van plannen en maatregelen, wordt in deze twee wijken gauw gewantrouwd. Deze tweevoudige positie kan onze voorlopige basisroutine concretiseren: hoe leven mensen hier naast en met de stad – naast de formele stad (de overheid) en met de fysieke. Hoe doen ze dat precies en waarom doen ze het precies zo? Eerst een voorbeeld. Een Marokkaanse huismoeder met drie kinderen, geeft aan dat ze voor al haar “leuke” contacten eigenlijk aangewezen is op de sportschool iets buiten Delfshaven. ”Je praat er met mensen waar je anders niet zou mee praten. Dik en dun; meiden als ik en mensen met een hbo diploma; gestudeerd en dom; aux pairs en Marokkanen van de eerste generatie. Alles komt daar binnen.” Belangrijk vindt ze dat ze op zo’n plek ook over maatschappelijke kwesties kan praten – over discriminatie bijvoorbeeld en de onmogelijkheid om helemaal Nederlands te worden. Zo’n gesprekken zijn volgens haar in de wijk niet echt mopgelijk. Voor deze dame is de wijk wat saai – en zij is overigens niet de enige. Ze gruwt van de idee om met andere vrouwen uit de buurt samen te zitten: “Ik zeg ‘salaam’ en zij zeggen ‘salaam’ terug en dat is het. Ik heb niets met die vrouwen, het draait bij hun alleen maar rond het gezin. Bij mij ook, maar ik zou stikken als ik niet ook iets anders had”. De sociale netwerken van deze dame hebben kennelijk allemaal een verschillende reikwijdte (of breedte) en een bepaalde ‘diepte’. Ze vindt dat andere Marokkaanse vrouwen uit de buurt een te smal netwerk hebben, over de diepte van die netwerken zegt ze eigenlijk niets. In elk geval vindt ze dat haar belangrijkste domeinen er helemaal anders uitzien dan die van haar meeste buurvrouwen. En eigenlijk geeft ze daarmee ook de regel aan – en niet de uitzondering. In heterogene wijken als Spangen en Tussendijken is het de regel dat mensen er uiteenlopende voorkeuren op nahouden, niet zozeer qua levensstijl maar in de ervaring en de organisatie van hun eigen stadsomgeving. Daarom willen we weten waar deze verschillende domeinen elkaar overlappen, hoe daar nieuwe (of heel oude) vormen van stedelijke interactie ontstaan en wat voor implicaties dat kan hebben voor een zorgvuldige inrichting van de stad en het publiek domein.

Page 44: Leven Met de Stad - een etnografisch onderzoek in twee Rotterdamse wijken

Over de bijdrage van lastige wijken aan de samenleving - studio stadsonderzoek - - 44 -

Hieronder volgen we dezelfde methode als daarnet: we geven telkens een markant voorbeeld dat de verhouding tussen stad en wijk illustreert. Wat vertelt het voorbeeld; welke aspecten en randvoorwaarden toont het over die verhouding? Hoe illustreert het voorbeeld de basisroutine: dat mensen in dit deel van Rotterdam heel actief met de stad moeten omgaan en dat ondermeer (moeten) doen door de dingen naar hun hand te zetten – de verre formele dingen van de overheid maar ook de nabije dingen van cultuur en familie… .

Wonen vereist netwerken met een laag vermogen “Toen ik hier in 1980 kwam wonen, was je bijna allemaal familie van elkaar”, zegt een alleenstaande moeder van Turkse afkomst. “Je zag elkaar niet alleen voor de gewone dingen, maar ook nog eens als het over geld ging of bij familiale problemen. Nu zijn de kinderen groter en is iedereen met z’n eigen zaken bezig. De jeugd van toen is nu volwassen. Als ik nu naar onze kinderen kijk, dan doen die niet meer wat wij deden. Sommigen zijn teruggekeerd naar Turkije, anderen zijn naar andere wijken verhuisd. En dan komen er weer andere Turken en eer ik die weer gewoon ben, dat duurt best een tijd! Ik vind het niet zo makkelijk om met die mensen om te gaan!” Uitgaan in de wijk doet ze al helemaal niet want “dan kom je altijd alle vriendinnen en neven tegen en dan heb je de dag erop gegarandeerd geouwehoer.” De vrouw geeft precies aan hoe omvattend haar vroegere woondomein was: mensen zagen elkaar ‘voor de gewone dingen’ maar ook ‘als het over geld of familiale problemen ging’. Kortom: je ging met andere Turken om voor zowat álles… . Het woondomein had een bepaalde culturele en geografische reikwijdte (de buurten, wijken en woonplaatsen van andere Turken), een zeer hoge frequentie (de omgang was met andere leden van de gemeenschap was bijna permanent) én tenslotte een zeer groot vermogen: het strekte zich zowel in de privé sfeer uit als wat betreft meer publieke en/of geldelijke zaken. Bijna alle Turkse en Marokkaanse vrouwen die wij interviewden en jonger zijn dan 50, ervaren dat laatste als fnuikend. Hoewel de geografische reikwijdte en de frequentie van de contacten per persoon varieert, zijn deze geïnterviewden allemaal op zoek naar een woondomein met een veel geringer vermogen! Men wil sociale netwerken waar de andere niet alles weet, waarbij interacties in de ene levenssfeer juist niét doorlopen in de andere. Dus liever de zwakstroom van stedelijke netwerken (in de vakliteratuur aangeduid met “weak ties” – zwakke verbanden) dan de hoogspanning van de alwetende familie of eigen cultuur. De zoektocht naar domeinen met zwakke verbanden speelt bij alle etnische minderheden maar waarschijnlijk het minst bij Surinamers. Voor deze groep is de geografische en sociale reikwijdte zo breed dat beklemmende interacties en/of sociale controle bij voorbaat verdund worden en het ‘vermogen’ bij voorbaat laag blijft. Het hele publieke domein in dit deel van Delfshaven (ook in Middenland en het Nieuwe Wersten) is al behoorlijk Surinaams en tegelijk hebben mensen goede en brede contacten elders in de stad. Het aantal punten in het eigen netwerk is zo groot en breed vertakt dat het ‘vermogen’ (of de spanning) relatief laag blijft.

Page 45: Leven Met de Stad - een etnografisch onderzoek in twee Rotterdamse wijken

Over de bijdrage van lastige wijken aan de samenleving - studio stadsonderzoek - - 45 -

Het is in dit verband nuttig om behalve naar sociale cohesie ook oog te hebben voor sociale ‘adhesie’, de mate waarin men juist met anonieme anderen omgaat en de vaardigheden die maken dat men makkelijk contact maakt met mensen buiten de vertrouwde kring. Het kenmerk ‘vermogen’ laat goed zien waarom woonhandelingen er vaak op gericht zijn minder cohesie te hebben, ook al zal men dat in een doordeweeks gesprek niet zo gauw vertellen. De persoon in kwestie is zich vaak niet eens bewust van het feit dat hij eerder distantie dan contact zoekt18.

De stad is geen surrogaat voor de verloren, lokale samenhang Actieve volwassenen in het Mathenesserkwartier onderhouden vaak goede contacten met één of enkele goede kennissen in de wijk maar weten niet hoe ze die contacten in een breder verband kunnen opnemen. De interacties zijn telkens één op één19 ofwel is er de ervaring dat alle clubjes op zichzelf blijven20. Het gaat in deze voorbeelden waarschijnlijk niet om te weinig cohesie maar om netwerken waar het vermogen als heel laag wordt ervaren. Eigenlijk het spiegelbeeld van de vorige typesituatie (waar het plaatselijke netwerk een te hoog vermogen had): in de wijk zelf is het vermogen te laag; er is maar één activiteit of interesse waarop men elkaar kan aanspreken – de buurtvergadering, het ophalen van de kinderen, die ene buurtactie. Verder heeft iedereen elders zijn leven. Een Surinaamse vrouw zegt: “Er zijn zoveel leuke dingen in de buurt maar het is allemaal zo afzonderlijk. Het theater is afzonderlijk. Mijn vriendin is afzonderlijk. Je hebt het buurthuis. De kinderactiviteiten. Het is wel goed dat al die dingen gebeuren, want zonder… . De mensen hebben elders hun leven… (…)” Het is zeer opvallend dat de meeste mensen dat doorgaans zelf niét als een groot probleem zien. Het is jammer voor de lokale activiteiten maar verder is er niet veel behoefte om het leven buiten de wijk op te geven. “Mijn sociaal leven valt nu eenmaal niet op buurtniveau te organiseren”. Doordat de domeinen van afzonderlijke bewoners zo breed en vertakt zijn, komen ze elkaar niet noodzakelijk meer in de wijk tegen – vaak ook niet meer in de stad. Het is dus belangrijk dat we lokale cohesie (of wat men daaronder meent te verstaan), niet projecteren op een bovenwijks niveau. De omgevingen die men buiten de wijk opzoekt omwille van hun ‘stedelijk karakter’, zorgen niet voor een aangelengd buurt- of thuisgevoel! Het bijzondere is juist dat de stad de sociale fragmentering en het naast elkaar bestaan van allerlei groepjes en milieus niet ongedaan maakt! Men zoekt de stad niet op als surrogaat maar voor de afwisseling die hij biedt en het geheel van ontmoetingen die het ‘vermogen’ juist laag houden. De geïnterviewden hebben het dan over ‘kuieren’, ‘elkaar bekijken’, ‘van de achtergrondmuziek genieten’, ‘met iemand in een bar een snack of maaltijd gebruiken’, … (tekstillustratie rechts). De laagspanning van die situaties laat juist toe dat de persoon - net als de andere aanwezigen – zich minstens voor de duur van zijn verblijf daar, de omgeving toeeigent. Wat er daarvoor of daarna gebeurt, doet er niet toe; hij of zij woont er tenslotte niet (waardoor het vermogen laag blijft).

“Als we stappen gaan we meestal naar het cultuurcafé Bazar [in het centrum]. Als je hier [in de wijk] naar een kroeg gaat, zit het ofwel vol moeders en zuigelingen ofwel vol mannen die aan het versieren zijn. Als ik uitga, wil ik niet overspannen thuiskomen. In de stad kun je genieten van de muziek, van de mensen die er zitten. Het is geen herrieachtige muziek.”

Turkse vrouw Tussendijken

Page 46: Leven Met de Stad - een etnografisch onderzoek in twee Rotterdamse wijken

Over de bijdrage van lastige wijken aan de samenleving - studio stadsonderzoek - - 46 -

Niet elke stedelijke situatie bevat zwakstroom en het is ook niet zo dat een stad met veel leuke pleinen of cafés, vanzelf een hoge mate van stedelijkheid bezit. Dat stedelijke omgevingen een aangename spanning kunnen hebben, wordt maar voor een deeltje door fysieke en architecturale kenmerken bepaald; minstens even belangrijk is de actief geproduceerde ruimte waar we het eerder over hadden. Een ruimte wordt dus stedelijk zowel door haar locus kenmerken (de ruimtelijke eigenschappen, de vorm, het programma) als door de modus aspecten (hoe laden gebruikers een bepaalde ruimte op). Heel wat concrete stadsruimtes zijn in hun locus aspecten vrij stedelijk maar vereisen op grote momenten van de dag of de week een actieve toe-eigening. Mensen weten heel precies wanneer ze in de metro dat ene groepje jongeren moeiteloos kunnen passeren en wanneer niet. Welk uur van de dag is het? Met hoeveel zijn we hier op het perron? We hebben het dan niet over bijzondere vaardigheden of weerbaarheid, maar over de talloze modi waarmee ze de situatie naar hun hand zetten: nog eens kijken (of juist niet), de looproute een beetje aanpassen, bellen om te horen waar de andere zich bevindt, … Mensen maken via deze micro gedragingen een bepaalde situatie weer leesbaar. Ze zorgen er zelf voor dat de stedelijke zwakstroom weer hersteld wordt en de andere de privé-sfeer niet binnenkomt.

De symbolische afstand tot de overheid verkleinen: de wijken opnemen in een ander verhaal Wanneer we aandachtig kijken naar de competenties van de 60 mensen die we interviewden, is er iets heel vreemds aan de hand. Eigenlijk zijn deze Rotterdammers heel vaardig en actief, ze kennen de grootstad, ze leven in een nogal ruige omgeving die behalve de aandacht van pers en politiek, veel te verduren kreeg. Ze zijn helemaal niet kleinzerig – maar van zodra de overheid ter sprake komt, de stad met haar plannen en interventies, ontvlamt er gauw een ziedend protest. De stad, heet het dan, ziet niet naar ons om. Ze doen niet wat we vragen en wat ze doen, hebben we zelden gevraagd. We laten in het volgende hoofdstuk graag de platformgroep zelf aan het woord over dit thema. Dan wordt ook duidelijk welke termen de mensen gebruiken en tot welke oplossingen ze komen. Hier willen we nog even stilstaan bij de mechaniek zelf van de verhouding met de stad als overheid. Want het is inderdaad opvallend: Spangenaars en Tussendijkers hebben niet zoveel moeite in hun omgang met de grootstad als fysieke grootheid maar des te meer met het bestuur. Zeggen dat dit door bestuurlijk falen komt of foute communicatie, zou onterecht zijn. De resultaten op het terrein zijn niet gering en vrijwel alle deelnemers aan de platformengroepen zeggen dat ook. Wat is het dan wel? Het lijkt erop dat de distantie strategieën die mensen en lokale gemeenschappen in het dagelijks leven hebben weten te handhaven, te kort schieten als het gaat over (de omgang met) de overheid. Het op orde houden van de dagelijkse omgeving – fysiek, sociaal én symbolisch – vereisen heel veel inspanningen maar schieten ten aanzien

Page 47: Leven Met de Stad - een etnografisch onderzoek in twee Rotterdamse wijken

Over de bijdrage van lastige wijken aan de samenleving - studio stadsonderzoek - - 47 -

van de samenleving kennelijk te kort. Tussendijken en met name Spangen blijft voor pers en politiek dat ongure en gevaarlijke gebied. Dat de wijk niet voor vol wordt aanzien, steekt de mensen kennelijk het meest. Wanneer hoogwaardigheidsbekleders op visite komen in de wijk worden de straten schoongeveegd en ligt er nergens nog een vuiltje. Dat wekt op zich al woede, maar wanneer tijdens het bezoek zelf de delegatie zich voor een bespreking terugtrekt en de rolluiken naar beneden gaan, komt de woede bijna tot een kookpunt. Waarom moeten die rolluiken neer – wat is het toch dat we niet mogen horen of zien? Men moet zich goed voorstellen dat onderling afstand houden, in deze wijken iets heel gewoons is en dat het ook lukt. Wederzijdse betrokkenheid mag dan leiden tot een vorm van cohesie, mensen noemen spontaan de distantiestrategie die ermee samenhangt (zie tekstillustratie). Wie zo dicht bij elkaar woont, moet wel afstand houden en in deze wijken gebeurt het inderdaad soms wat onbehouwen. Maar deze ‘standvastigheid’ is ook een kwaliteit. Ze wordt door mensen die de wijk minder goed kennen, vaak ervaren als baldadigheid of ‘een grove bek’. Voor wie hier woont gaat het dikwijls om een basiskwaliteit in de dagelijkse omgang: de andere bewoner of stadsgebruiker is altijd ‘dichtbij’, fysiek, sociaal en symbolisch – dus moet je hen ook om de haverklap op zijn of haar plaats zetten. Iemand ‘op zijn plaats zetten’ (op afstand houden) is geen beleefdheidsformule maar een voorwaarde om goed te kunnen wonen. Dit goede wonen maakt op zijn beurt mogelijk dat deze wijken dagelijks vorm geven aan een bijzondere maar rijke stedelijkheid. Wie hier langer woont en kan blijven wonen, wordt vanzelf stadswijs. Maar van zodra de wijk ter sprake komt of in beeld wordt gebracht, gebeuren er heel andere dingen: opeens zijn deze burgers probleemmensen; hun wijk is een achterstandsgebied. Burgers die verder de meeste zaken zelf regelen, worden in de ruimte van het publieke debat opeens probleemgroepen. Hun wijk zelf deugt niet, met hun onderwijsniveau is van alles mis, hun cultuurconsumptie moet anders en – in de nasleep van de moord op Fortuyn en van Gogh – is er ook met het geloof van een grote groep bewoners van alles fout. Nu hebben bewoners weinig middelen in handen om beelden van buitenstaanders bij te sturen. Het ergerlijke is dus niet zozeer dat de beelden negatief zijn maar dat er met de klassieke werkvormen niet zoveel weerwoord is. De symbolische onteigening is dus meervoudig: het lokale leven wordt door stemmen en beelden van buitenstaanders overschaduwd (1) en daar valt ogenschijnlijk niet veel aan het verhelpen (2). Tegelijk is de bemoeienis van de overheid gefocust op probleembestrijding (3). We kunnen de drievoudige stigmatisering omkeren tot een sterke verbeterlijn: de wijken opnemen in verhalen die er toe doen op stadsniveau; hun rijke culturele leven en hun stedelijkheid die ze de facto waarmaken, meenemen in de stadsbrede propmotie campagnes en initiatieven – niet als exotische illustratie maar als wezenlijk facet van het stadsverhaal. Initiatieven als opzoomeren hebben dat al langer geprobeerd, maar de reikwijdte en de doelgroep mag stukken ruimer. De wijk heeft de stad wel wat meer te vertellen dan buurtbeheer en schoonmaken.

We moeten de integratie-eis en hulpverleningsambitie minstens gedeeltelijk omkeren: mensen die hier langer wonen, hebben gewone stedelingen iets te leren. De (distantie)strategieën die met name allochtone vrouwen ontwikkeld hebben, kunnen leerrijk zijn voor andere burgers. Of zoals ze in Spangen zelf zeggen: je moet “een beetje over de brug komen”, maar dan in de andere richting. De wijk moet niet elke keer naar de stad gaan, de stad mag ook eens “over de brug komen” – de brug over de Schie. Tijdens de platformgroepen zei Wendel Barak: we moeten andere routes bedenken. Hij bedoelde: minder afstandelijke routes, meer aansluitend bij wat mensen hier en nu al doen en dus kunnen. Je zou zijn aanbeveling kunnen parafraseren: deze wijken moeten weer op de gewone kaart van Rotterdam komen, opgenomen in de gewone routes en in de gewone verhalen van Rotterdam. Hoe dat volgens Wendel en de andere leden van de Platformgroepen precies moet, behandelen we in het volgende hoofdstuk.

“Vroeger kon ik mij al zorgen maken als ik met ontblote armen in de tuin zat en de buren kwamen in hún tuintje zitten. Die buurvrouw zou dan gezegd kunnen hebben ‘zit daar niet zo te kijken’ en dan ging ik daar op in. Mijn vriendin leert mij dat niet meer te doen. De mensen hier op het binnenplein schelden wel, maar ik word stilaan standvastiger.”

Page 48: Leven Met de Stad - een etnografisch onderzoek in twee Rotterdamse wijken

Over de bijdrage van lastige wijken aan de samenleving - studio stadsonderzoek - - 48 -

6. “Andere routes bedenken” een samenvatting van de vijf platformgroepen In dit voorlaatste hoofdstuk geven we de grote denkstappen weer uit de vijf platformgroepen21. Eerst bespreken we hoe de deelnemers de basisroutine bijschaven tot ze kunnen aangeven wat de unieke bijdrage is van de wijk aan de stad (en aan de ruimere omgeving). In een tweede paragraaf kijken we ook naar ruimtelijke en stedenbouwkundige implicaties van de basisroutine. Hoewel we het werk uit de vijf bijeenkomsten hier nauwgezet reconstrueren, is er toch een deel dat ons ontsnapt: de weerbarstigheid van het zoeken zelf; de opeenvolgende antwoorden die tot telkens nieuwe vragen leiden. Is Spangen wel een volwaardige stadswijk of wordt hij stilaan een wat saaiere slaapwijk in de uithoek van Rotterdam? Is het overigens wel waar dat er in de wijk ‘zoveel goeds’ is of doen we daar niet vreselijk romantisch over? Uit wat bestaat al die vitaliteit dan eigenlijk? Geloven we er zelf nog in of praten we onszelf iets aan? Het zoekend uitzuiveren van de basispraktijk botst dus op zeer pittige vragen. Geen enkel daarvan krijgt een eenduidig antwoord; het is altijd A maar ook een beetje B (zie hiernaast). Op de slotbijeenkomst ontstaat er toch een begin van synthese. Spangen ligt ruimtelijk (en misschien ook sociaal) afgezonderd maar die beslotenheid brengt ook een dynamiek met zich mee. Iemand zegt dat de twee samen juist waardevol zijn – als je de afzonderlijkheid zou weg doen, zou het Spangen niet meer zijn! De dagen erna, wanneer ik opnieuw met mijn gids Wendel Barak over de Mathenesserweg loop, begin ik te begrijpen hoe die beslotenheid tot (de productie van) nieuwe stedelijke ruimtes heeft geleid. Uiteenlopende gemeenschappen – de Surinaamse op kop - hebben de stad hier naar hun hand gezet. De Mathenesserweg is bij momenten een verlengstuk van de winkelruimtes; de weg door het park naar de winkels, wordt gebruikt als was het een boulevard. En de officiële boulevard die de chique Mathenesserweg zelf ooit was, wordt vandaag op sommige plaatsen gebruikt als een verzameling kiosken in een bazaar. Het voetpad is er soms ook een étalage of een café. De winkel wordt tegelijk als buurthuis gebruikt. De spelers in dit theaterstuk gebruiken het decor al lang voor een heel andere opvoering dan waar het decor ooit voor getekend werd. Aan de randen van de wijk merk ik nu beter hoe de stad vertraagt. Er is het geharrewar van laden, lossen, de drukte bij de garages die herstellingen op straat uitvoeren. Het grootstedelijke leven sijpelt hier op onverwachte en onbedoelde plaatsen door; maar de gaten en kieren blijven vrij klein waardoor de stress nooit echt de overhand neemt. Iemand in de platformgroepen merkt glimlachend op: “We doen wel druk maar echt druk wordt het hier nooit”. Het is één van die vele Rotterdamse paradoxen die in Spangen hun specialisering kregen:

- Vind jij Oud Delfshaven meer een stukje echt Rotterdam, een stukje echte grootstad? - Ikzelf ervaar dat niet zo. Het is een plek waar je naartoe gaat om te kijken. (…) - Als ik naar Delfshaven ga, ben ik voor mijn gevoel niet meer in mijn wijk. (…) - Ja, maar je kunt ook zeggen: er is weinig aandacht voor Spangen omdat we weinig grote of stedelijke dingen hebben. Sparta ja, maar dat staat met zijn rug naar de buurt. Overdag kun je hier wel terecht maar ’s avonds is er niets. Je zou eindelijk eens iets serieus met die Schie oevers moeten doen. Voor onszelf maar ook voor de mensen uit de stad.

Vijfde platformgroep

Page 49: Leven Met de Stad - een etnografisch onderzoek in twee Rotterdamse wijken

Over de bijdrage van lastige wijken aan de samenleving - studio stadsonderzoek - - 49 -

grootstedelijkheid op de schaal van een dorp; zelf hectisch leven maar tegelijk een soort gemoedelijkheid behouden. Hieronder geven we een meer uitvoerige reconstructie van de vijf bijeenkomsten.

De uitzuivering van de basisroutine: omgaan met de last van de stenen stad De routine luidt aanvankelijk: “Al het goede in de wijk wordt door het slechte van buiten overweldigd” Dat slechte was vroeger de internationale drugsscène, de laatste jaren is het de zeer negatieve reputatie die de wijk nog steeds met zich meesleept en ook wel de moeilijke samenwerking met allerlei uitvoerende diensten en gemeentelijke instanties. Maar in deze formulering is de basispraktijk natuurlijk niet bevredigend. Ik zet als gespreksleider de formulering bewust op scherp, met harde tegenstellingen. Wat bedoelt de groep dus met “goed en slecht”; wat betekent precies ‘binnen’ en ‘buiten’? De vele tussenstappen hieronder geven iets weer van het zoekproces en de manier waarop mensen nieuwe beelden over zichzelf en hun omgeving kunnen ontwerpen. Als voorlopige formuleringen behoren deze “tussenstappen” al tot de kern van het nieuwe verhaal dat over de wijk verteld wil worden. (1) De wereld van planning en beleid beweert voortdurend dat ze de wijk ‘modaal’ willen maken, maar intussen voeren ze zaken uit die bewoners helemaal niet gevraagd hebben. De vragen die mensen wel stellen, worden vaak tot iets anders verhaspeld. Er is het hilarische voorbeeld van een bewonersgroep die een nieuwe bank vraagt op de Mathenesserdijk (nota bene ook voor gebruikers die dan niet in de portieken hoeven rond te hangen). Na maanden verdwijnt de bank die er al stond en na nog eens een half jaar, verschijnt er een groot plakkaat met de tekst: “Hier werkt de gemeente samen met X en Y aan uw buurt”. Volgens de deelnemers zou de lokale overheid totaal niet geïnteresseerd zijn in de wijk zoals hij reilt en zeilt. Het verbale verzet tegen elk gezag is – ook ten aanzien van professionals in de platformgroep – veel heftiger dan wat ik tot nu toe in vergelijkbare groepen heb meegemaakt. (2) De basisroutine krijgt een eerste variant. “Het goede dat hier is, krijgt door de bemoeienis van buiten (de wijk) geen bestaansrecht.” Iemand zegt: “de mensen van buiten (de wijk) praten vaak over het fysieke, over mooiere dingen. Maar wij Spangenaars willen eenvoudige zaken, nieuwe ramen of zo.” Met andere woorden: door de plannen “van buiten” kunnen de kwaliteiten “van binnen” niet tot hun recht komen. Of in een andere variant: de eenvoudige vragen van de wijk worden door het gedoe van buiten gedwarsboomd. Dat gedoe is ofwel te dwingend ofwel niet ter zake doend. Mensen gaan dus tussenoplossingen bedenken, dicht op het dagelijkse leven en toch financierbaar door het overheidsapparaat.22 (3) Een van de ‘tussenvormen’ die het vaakst genoemd wordt is de zorg voor de omgeving en de aandacht voor elkaar. Mensen geven daar tijdens de platformgroepen veel voorbeelden van. Ook buiten de vergaderingen zie ik allerlei projecten die vrijwel zonder professionele ondersteuning inventieve dingen doen. Er is een bewonersgroep die een jarenlang vervuild binnenterrein schoongemaakt krijgt. (Het vuil is zo’n berg dat de

Tijd maken als ‘tussenvorm’ Het feit dat mensen tijd maken voor elkaar, is typisch voor deze wijk. Of liever, dat zouden we willen, want net als iedereen leven we heel gehaast. (…) zelfs de kinderen hebben het druk. (…) Het heeft ook met de woningbouw te maken: de (portiek)woningen zijn vervangen door galerijen. Iedereen gaat hup naar boven met de trap en hup de lift in, gelijk naar binnen. (…) Het is koud geworden, maar het is wel de goede tijd om het te veranderen. We moeten samen tijd “maken”. We moeten alles samen dragen. Dat gaat moeilijk maar langzaam gebeurt het toch. (…) Bij Bas Van der Heijden (de wijksupermarkt) gaan de deuren om acht uur open en om 5 voor 8 staan de mensen daar een praatje te maken. Zelfs in die korte periode leren ze elkaar kennen. (…) We vinden het gewoon normaal als je zegt hoe het met je gaat. We groeien naar een nieuwe cultuur, de cultuur van Spangen. (…) Het wordt veel duidelijker. Er is meer individualisme en tegelijk is er een behoefte om samen te leven.

Vierde platformgroep

Page 50: Leven Met de Stad - een etnografisch onderzoek in twee Rotterdamse wijken

Over de bijdrage van lastige wijken aan de samenleving - studio stadsonderzoek - - 50 -

kraan die de troep weghaalt, meerdere dagen in de weer is.) Er is het zeer actieve netwerk van bejaarden- en ziekenbezoekers, mensen die twee wijkgebouwtjes gebruiken maar zonder verdere ondersteuning van professionals. Ook de verhuisdienst van Wendel Barak is zo’n typische tussenoplossing: de man komt met zijn busje op plaatsen waar de reguliere hulpverlening ofwel niet meer komt ofwel pas na (te) lang talmen. (4) Tegen het eind van de vierde platformgroep komt er een nieuw inzicht naar voren: hier in de wijk moet je wel “tijd maken” voor elkaar (tekstillustratie p. 49). Mensen moeten zich noodgedwongen trainen in een soort stedelijkheid die vertragend werkt. Je loopt elkaar toch voor de voeten – ook al wil je dat niet. Dat klinkt in het citaat hiernaast nog wel leuk, maar het is best ook lastig en leidt tot allerlei spanningen. Aagje Kriek - de ouderdomsdeken van de platformgroep – benadrukt dat je juist dan elkaar moet opzoeken. “Er kwamen een paar Marokkaanse jongens vragen om iets samen op te zetten. Die jongens waren netjes, terwijl het meestal toch schoffies zijn. Wij vroegen hun waarom zij op straat zo weinig respect hebben tegen ouderen en bijvoorbeeld roepen “rot op naar jullie bejaardenhuis”. En zij: “jullie zeggen toch ook ‘rot op naar jullie eigen land’…, maar wij zijn helemaal geen Marokkanen, wij zijn hier geboren”. Toen ze dat gezegd hadden, werden die etterbakkies een stuk positiever.” Mevrouw Kriek besluit: “Je moet met elkaar praten en dan verandert er iets”. (5) Op de slotbijeenkomst zegt iemand letterlijk dat kracht van de wijk niet in uitzonderlijke woningen of winkels zit maar in de bravoure waarmee mensen al jaar en dag met elkaar omgaan. Het volgende citaat spreekt voor zich: ”Je moet hier leren wonen. (…) Je hebt voor jezelf manieren gevonden om hier te leven, om met de wijk en met elkaar om te gaan. Als ik bijvoorbeeld visite krijg uit Duitsland, zeg ik aan de telefoon: zet eerst jullie spullen binnen, pas daarna zeggen we goeie dag. Het is ‘wonen met een gebruikaanwijzing’.” De dichtbevolkte wijk en de moeilijke verkeersafwikkeling dragen ertoe bij dat alles wat trager gaat. Maar die vertraging kan een verrijking zijn mits je weet hoe je het met elkaar en met de wijk uithoudt. Voor wie de gebruiksaanwijzing goed in de vingers heeft, is het weerbarstige leven juist een rijkdom. (6) De rijke wijkcultuur heeft op het niveau van de stad kennelijk geen bestaansrecht. Wanneer hij zich toch wil tonen, lijkt alles om te vallen. “Ik zou wel willen dat onze wijk een plek wordt waar je mensen van buiten kunt ontmoeten – maar het gebeurt niet”. Al pratend komt nu ook de geografische positie van de wijk ter sprake: zijn afgelegen positie in de regio; het gebrek aan grote voorzieningen; het voetbalstadion dat – ooit de trots van de wijk – met zijn rug naar de wijk is gekeerd; de grote afstand ten aanzien van Oude Delfshaven waar wel enige stedelijkheid heerst (tekening hiernaast). De groep komt tot de conclusie dat hun wijk weliswaar hoewel opgehangen aan grote lanen en boulevards, afgesloten is: de gouden randjes takken niet aan op de ‘eigen straten’ waar de grote meerderheid woont en vaak ook leeft (de straten worden bij goed weer nog zeer intens gebuikt). Ik voeg daar als onderzoeker iets aan toe: stad en wijk zijn vanaf het begin nooit goed op elkaar afgestemd. De prestigieuze lanen behoorden bij de chique stad, met statige stadsappartementen voor de beter gesitueerde Rotterdammer.

De stenen stad zoals hij bedoeld was De lange ononderbroken bouwblokken (met in het groen het grondplan van voor Wereldoorlog II) maken een harde scheiding tussen de meer prestigieuze lanen en de wat besloten wijkjes achterin. Deze ruimtelijke afzondering zou de wijkjes juist een zeker onderscheid geven – een beslotenheid waar een heel eigen collectiviteit kon ontstaan. Vandaag is de samenleving te zeer veranderd om dit nog letterlijk waar te maken.

Page 51: Leven Met de Stad - een etnografisch onderzoek in twee Rotterdamse wijken

Over de bijdrage van lastige wijken aan de samenleving - studio stadsonderzoek - - 51 -

Daarachter lag de dichte woonmassa, in die dagen riant van opzet en bedacht voor een homogene samenleving van arbeiders. Het hectische leven van de grootstad werd als het ware naar binnen gezogen, naar de collectieve ruimte rond de woningen. Die stad is er vandaag niet meer. De collectieve ruimte is ofwel verschraald tot kijkgroen, ofwel dichtgebouwd. Ook sociaal en demografisch klopt het niet meer – en het zou wat gek zijn de sociale distinctie van weleer te willen herstellen: het arbeidersvolk in de put en de chique aan de grote boulevards. (7) Het is alsof de stenen stad ons in de weg zit, zegt Wendel Barak: “De wijk zoals hij gebouwd is, belemmert ons in feite. We geraken alleen via omwegen op onze bestemming. Ik denk dat het ook bij andere dingen speelt. Ook daarin zouden we andere routes kunnen bedenken.” Alles goed en wel, maar wat zijn dan die andere routes? Kan de groep dat concreter maken? Ja, zegt iemand op de slotbijeenkomst, wat wij anders doen is dat wij het in de praktijk brengen. “Wij zijn zelf een soort proeftuin van het stedelijke. Op het stadshuis noemen ze het diversiteit, weet ik veel hoe het nog heet, maar wij hier, in de wijk, wij leven gewoon samen. OK, er zijn probleempjes maar wij doen het wel hé! ” Het intense samenleven heeft men intussen wel geleerd, maar de stenen stad en de bestuurlijke bemoeienissen zijn nog voor een deel die van het monoculturele tijdperk. Zo’n beleid gaat er nog steeds van uit dat een wijk pas een volwaardige stadswijk is wanneer er mooie woningen staan, de straten proper zijn en de mensen tevreden… Zo’n visie staat haaks op de dagelijkse stadservaring en het feitelijke stadsgebruik. De overheid kan hier geen gelukzaligheid beloven en als ze dat toch probeert, veegt ze het stedelijk leven zelf weg. Een summiere inventaris van dagelijkse routes illustreerde dat. Mensen maken weinig gebruik van de grote assen (Mathenesserweg en Grote Visserijstraat); hun routes doorkruisen de logica van het plattegrond of blijven aan de rand van de wijk (hoofdstuk 4 en hiernaast).

Dat de stad anders hij gebruikt wordt dan de planners bedoelden, levert wrijvingen en ongemak op - maar zijn er ook kwaliteiten te noemen? De platformgroep zelf heeft het over een soort vertraging, dat wat er vanzelf ontstaat als je met zoveel culturen en levenswijzen dicht op elkaar leeft. Je moet wel vertragen! Je moet omgaan met heel veel verschillen op een plek die daar oorspronkelijk niet voor was ingericht. Of gewoon – omdat je moet wachten. Omdat er maar één postkantoor is en heel veel klanten. Omdat de brug open staat. De nieuwe basisroutine zou als volgt kunnen luiden: de diversiteit van de dicht bevolkte wijk vertraagt de stress (en de ambities) van de stad. Nu de haven uit dit deel van Rotterdam helemaal verdwenen is, komt de stad met een ander soort snelheid de wijk binnen en eigenen mensen zich noodgedwongen de stad anders toe. Op een onverwachte manier verbindt de wijk allerlei tegenstellingen met elkaar : het snelle en het trage; de grootstad en het dorpse; het vertrouwde en het vreemde; het feitelijke met het geplande. In de volgende paragraaf kijken we hoe deze ‘wijkspecialisering’ op verschillende plaatsen in de wijk telkens een eigen vorm en maat kan vinden.

De plaatsen en trajecten die door uiteenlopende bewoners goed worden toegeëigend staan in deze kaart in het paars aangegeven. Ofwel bevinden ze zich aan de rand van de wijk (1) en op de Schiedamse weg (2) ofwel staan ze haaks op de logica van het grondplan (3). In dat geval worden de twee grote lanen zelfs gedeeltelijk ontweken. Tijdens de onderzoekstijd speelden de Grote Visserijstraat en Mathenesserweg [op de kaart in het groen] dus niet de belangrijke rol die de beleidsmakers ze via allerlei investeringen wilden laten spelen – althans niet gemeten aan het feitelijke stadsgebruik van deze bewoners.

Page 52: Leven Met de Stad - een etnografisch onderzoek in twee Rotterdamse wijken

Over de bijdrage van lastige wijken aan de samenleving - studio stadsonderzoek - - 52 -

De stad raakt de wijk aan, maar onderbroken en niet voluit [ aanzetten voor programma’s ] Wat zijn nu de precieze kwaliteiten van die wonderlijke uitspraak “het is alsof de stenen stad ons in de weg zit”. Waar en hoe verenigt Spangen het bizarre en het gewone; de stress met de traagheid; het dorpse en het grootstedelijke? We noemen enkele bijzonder plaatsen: • Er zijn de plaatsen aan de wijkrand waar het gebied fysiek contact maakt met de grootstad. Bijv. de “Kop”

van de Mathenesserweg (nr. 1 op de kaart hiernaast) en één kilometer zuidwaarts aan de Lage Erfbrug (2). Op deze knooppunten is het altijd druk maar tegelijk komt de grootstad er bijna tot stilstand (zie interviewfragment). Alles komt hier samen – voetgangers, fietsers, trams en bussen maar ook mensen die gewoon maar staan te kijken, schijnbaar urenlang. Het stadsgebruik is er tegelijk formeel en informeel; doorgangsgericht en verblijfsgericht. De twee bruggen ritmeren, net als de dag en de nacht.

• Op de Mathenesserweg zelf (3) wordt de ritmering bij gewoon weer gevormd door de aanwezigheid van de

winkels. In het segment dichtst bij ‘de kop’ vormen weg en winkels als het ware één doorlopende huiskamer waar in principe op elke plaats alles kan. Dat je op sommige plekken spullen koopt, is bijzaak - hoofdzaak is het plezier te bewegen, elkaar te zien, korter of langer van gedachten te wisselen, elkaar op te nemen, … Maar 50 meter verder is het straattheater weer rustiger, een “bijna woonstraat” waar mensen keurig wandelen en de plavuizen weer “voetpad” zijn, het trottoir van een gewone weg.

• Bij de Schiedamse weg (4) speelt iets gelijkaardigs. Om de 100 meter (en vaak om de 20)

verandert heel de straat van karakter. Dat heeft ook hier met de betreffende winkel(etalage)s te maken maar nog vaker met wat mensen er op dat moment aan het doen zijn. Veel van deze taferelen zou je gemakkelijk kunnen bestempelen als overlast – maar als de basisroutine klopt gaat het eerder over een mengsel van stedelijke levendigheid en plaatselijk vertraging. De levendigheid wordt hier zeker nog vergroot door de tram, de metrostations en het relatief drukke autoverkeer.

• Op het noordelijke deel van het “Park 1943” (5) wordt de ritmering bepaald door de

groepjes winkelende vrouwen en mannen, doorgaans gebonden aan bepaalde tijdsperiode van de dag en de week. Vaak trekken ze als in processie voorbij. Wanneer er markt is, krijgt ook het zuidelijke deel (6) een vrij stedelijke ‘vulling’ waar de ruimere wijk allicht meer van zou kunnen profiteren. Het stadsgebruik van het park is via vier binnengebiedjes (7) goed gehecht met het stadsgebruik van de Schiedamse weg zelf.

“Ik ga ’s nachts vaak wandelen. De wijk is dan op zijn mooist – zo stil! Ook overdag lopen de mensen hier minder snel. Ze zijn net iets minder arrogant dan in andere steden. Ze maken sneller oogcontact.

1

2

3 4 5

6

7

4 3

4

3

7 7 7

8

8

Page 53: Leven Met de Stad - een etnografisch onderzoek in twee Rotterdamse wijken

Over de bijdrage van lastige wijken aan de samenleving - studio stadsonderzoek - - 53 -

Vanuit het oogpunt van stedenbouw, architecturale afwerking en beheer zou je veel van deze publieke ruimtes groezelig kunnen noemen. De fysieke kant van de openbare ruimte oogt niet zo verzorgd, mede door de heraanleg van zowel de Mathenesserweg (3) als de Grote Visserijstraat (8) tijdens de onderzoekstijd (2003-2005). Deze uiterlijke verkommering maakt de basisroutine juist steviger: ondanks alle obstakels in de fysieke ruimte, ondanks een zekere schraalheid van de decorstukken, speelt het stedelijk theater hier in volle intensiteit. De gebieden die in het kaartje rood staan ingekleurd, worden zeer intens en op zeer uiteenlopende manieren toegeëigend. Het zijn plaatsen met een grote stedelijke diepte en draagkracht, mooi geritmeerd over uiteenlopende tijdstippen in de dag en de week. Bij het bedenken van ruimtelijke en andere programma’s is het belangrijk op elke plaats die specifieke en rijke toe-eigening te herkennen en precies te ondersteunen. Daarbij zal het zaak zijn met formele en geplande programma’s ruimte te laten voor wat niet gepland is – en ook dat betekent op elke plaats ten dele iets anders. In hun geheel moeten de twee wijken (Spangen en Tussendijken) meer erkend worden in hun vermogen om het ‘normale’ te laten samengaan met het meer ‘bizarre’. Economisch kan het betekenen dat allerlei vormen van informele economie blijven bestaan naast enkele trekkers – bijv. winkels die goede kwaliteit in de etalage zetten. Cultureel en wat betreft beeldvorming betekent het dat deze wijken meer stedelijk worden: stadsgebruikers van elders mogen letterlijk ‘over de brug komen’. Ter hoogte van de twee bruggen over de Delftse Schie komt de stad letterlijk “over de brug” maar het gebaar is altijd schoorvoetend en een beetje dubbelzinnig. Op momenten dat de brug openstaat, zijn er de minutenlange tafereeltjes van zeer ‘dorpse’ gesprekken, tussen chauffeurs en chauffeurs onderling, tussen voetgangers en chauffeurs, tussen voetgangers en fietsers, enz. Als in de spits de brug weer opengaat, duurt het nog even voor de stoet zich in beweging zet. Het bedoelde stadsgebruik moet even het hoofd buigen voor de stad zoals hij feitelijk gebruikt wordt. Het is één van de sterkste (en zeer Rotterdamse) kwaliteiten waarin de wijk zich gespecialiseerd heeft. Een van de aanwezigen weet zelfs hoe het bedoelde en het feitelijke stadsgebruik ook ruimtelijk beter ondersteund kunnen worden. De grote oostwest lanen die het centrum van de stad met de wijk verbinden, moeten in de wijk zelf uitwaaieren. Zo maakt de nieuwe Binnenweg via de Lage Erfbrug en de Schiedamse Weg, een lus over het marktplein en via de Grote Visserijstraat plooit hij terug naar de stad. Het ziet ernaar uit dat delen van dit beleid als vanzelf ingang vinden. Met haar mengsel van winkels en galerijen evolueerde de Grote Visserijstraat naar een sterke schakel in een mogelijke gebruiks- en wandelroute door de wijk. De basisroutine sijpelt kennelijk door in de lopende maatregelen.

Een meer stedelijke wijk – mist we de spotlights 180 graden draaien: “Het is juist goed dat mensen van elders naar hier komen. (…) De vraag is ook wat je zelf laat zien. Als het alsmaar over problemen gaat, worden de problemen groter. Je moet nu ook geen goednieuws show gaan opvoeren. Het gaat erom dat er al een hele poos dingetjes verbeteren; zaken die in het dagelijks leven de goede kant opgaan. Het zijn kleine dingen misschien maar als we er aandacht aan geven, kunnen ze grote effecten hebben.”

Slotbijeenkomst

Page 54: Leven Met de Stad - een etnografisch onderzoek in twee Rotterdamse wijken

Over de bijdrage van lastige wijken aan de samenleving - studio stadsonderzoek - - 54 -

7. De beginvraag: het recht om naast de stad te leven We hebben in dit boekje twee Rotterdamse wijken bekeken vanuit zeer verschillende en haast tegengestelde standpunten. We hebben de beelden van buitenstaanders naast de zeer dagelijkse ervaringen en praktijken van bewoners gelegd (hoofdstuk 2). We hebben ook de woorden van bewoners en hun zelfbeelden uit elkaar gehaald. Wat zeggen ze dat ze doen en wat doen ze eigenlijk? Met wie gaan ze (niet meer) om? Waar komen ze graag en waar helemaal niet (hoofdstuk 5)? We hebben gekeken naar hun stad zoals ze zich die zelf maken (hoofdstuk 4); maar ook naar de stad die er gewoon is, met zijn uitgestrektheid, zijn breuken en samenhang. We hebben gekeken naar de geschiedenis van die samenhang (hoofdstuk 3). Zo’n manier van stadsonderzoek leidt tot heel andere beelden en uitkomsten. Het eindbeeld bestaat zowel uit verhalen van buitenstaanders als uit andere brokstukken. Het eerste soort wijkverhalen is goed uitgebouwd, bezit detaillering en macht. De brokstukken daarentegen lijken onsamenhangend, onderling tegenstrijdig en niet goed gearticuleerd. Stadsonderzoek en –ontwikkeling kan die brokstukken opdelven en documenteren. Wat verward en verhaspeld zit in schaamte en onvermogen (hoofdstuk 1 en 2), kan opnieuw een forum krijgen, bijvoorbeeld door onderzoek en door het installeren van lokale gespreksplatforms (hoofdstuk 6). Maar behalve over verhalen, zal de ondersteuning vooral over praktijken moeten gaan – de bedding van elk levendige cultuur. Mensen en wijken weten wie ze zijn omdat ze met de wereld omgaan, met de stad en met elkaar. In de samenhang van die omgang zit de eigenheid van een gemeenschap. Hoe gaan deze wijken om met hun stedelijke omgeving en wat vertellen ze daarin. Die verhaallijn is nog het best verwoord in de talrijke citaten die dit boekje bevat – breedvoerig en heel wisselend, niet te vatten in één conclusie of aanbeveling. Wanneer we de inzichten meer beschouwend weer geven, komen we bij onderstaande headlines (voor een deel de conclusies uit de vorige hoofdstukken)

Vier varianten op de basisroutine: leven met / naast de stad

1. Niet langer in andermans beelden wonen

Wat er de voorbije decennia over deze wijken verteld werd, was zo negatief dat het nog steeds doorwerkt, niet alleen in de beeldvorming maar ook letterlijk – in de relaties tussen wijk en stad. Negatieve verhalen over heel andere zaken en gebieden (bijv. over de onmacht van hulpverlening in het algemeen, over de zeer grote inspanningen van drughulpverleners in het bijzonder en de zeer geringe effecten) worden vastgeklonken aan Spangen, ondermeer via onzorgvuldige koppen en foto’s. Voorbij de Schie begint een stukje Rotterdam “waar je

Page 55: Leven Met de Stad - een etnografisch onderzoek in twee Rotterdamse wijken

Over de bijdrage van lastige wijken aan de samenleving - studio stadsonderzoek - - 55 -

moet wonen om het te begrijpen hoe het hier is”. Iedereen die wat langer in deze wijken gewerkt heeft, zal dit zinnetje talloze malen gehoord hebben. De ondertekst luidt: we horen erbij – maar ook niet. Wat er in het publieke debat over deze wijken verteld wordt, gaat meestal niet over deze wijken maar over de beelden van buitenstaanders. Die beelden zijn doorgaans negatief en tonen Spangen en Tussendijken als twee armlastige wijken overspoeld door hoeren, junks en hulpverleners. Zowel in de platformgroepen als in het eigenlijke onderzoek is de woede daaromtrent heel groot: “ze zetten ons nog net geen kroon van criminele wijk op het hoofd”. Wat vertelt de wijk hier aan Rotterdam en de samenleving? Dat er minstens twee soorten spreken en handelen zijn – en dat het spreken en handelen van buitenaf, grote risico’s inhoudt. Het gaat er natuurlijk niet om het professionele handelen op te schorten maar wel de kwalijke aannames die er vaak in vervat zitten. Maatregelen en projecten kunnen veel beter aansluiting zoeken bij de stedelijke competenties en de stadswijsheid die mensen hier zelf opgebouwd hebben en dagelijks inzetten. Het euromaatjes spel is één voorbeeld; initiatieven die de (architectuur)geschiedenis en het dagelijks leven voor het voetlicht brengen, vormen een andere aanzet. Meer algemeen zouden dergelijke initiatieven meer opgenomen kunnen worden in reguliere campagnes van cultuurstedelijke en sociaal artistieke projecten.

2. Sluit aan bij competenties en werk inclusief

Wat er in de wijk gebeurt en gedaan wordt, raakt in de buitenwereld vaak verhaspeld met strategieën en doelen waar niemand om gevraagd had. Wat kan Rotterdam daar mee aanvangen? In een stad waar de verbetermachine op hoge toeren draait, is die boodschap tegelijk ongemakkelijk en eenvoudig. Wees ondernemend maar luister en kijk beter. Breng die grote stroom aan competente en dagelijkse praktijken in kaart maar maak van competenties geen verzameling goodwill initiatieven (een valkuil die soms de kop opsteekt bij de ABCD methodiek). Competentie is vele keren banaler en ‘feitelijker’: hoe houden mensen hun wijk en veel andere plekken in de stad draaiend? Waar hebben ze hun grijze of half informele baantjes? Hoe combineren ze nu al verschillende rollen en hoe kunnen we inspelen op die ruimtelijke verdeling? Welke vormen van creatieve arbeid sluiten aan op de tactieken die ze voor een deel zelf al toepassen. Zoek die praktijken op en maak ze zichtbaar. Overstem ze niet maar ondersteun ze. Zoek daarbij telkens een sterke of formele speler die een veel zwakkere kan omhullen en laten mee liften. Men kan denken aan vormen van peter- of ambassadeursschap: geslaagde mensen worden coach of begeleider van potentiële schooluitvallers. Ook bedrijven of sterke organisaties kunnen inclusief werken: ze lenen financiële experts uit die gratis lokale verenigingen ondersteunen; scholen stellen tijdens weekends en vakantiedagen delen van hun infrastructuur ter beschikking; enz.. Geef als overheid het goede voorbeeld en zoek hoe de hardware van jou voorzieningen – de gebouwen – beter kan afgestemd en aangewend worden. Bedenk dat de woondichtheid in beide wijken nog steeds heel hoog is en dat kinderen en jongeren – maar ook volwassenen, nauwelijks outdoor sport en recreatieruimte hebben in de buurt. Verzorg en verbeter de sportinfrastructuur aan de Spaanse Weg en in het toekomstige dakpark

Page 56: Leven Met de Stad - een etnografisch onderzoek in twee Rotterdamse wijken

Over de bijdrage van lastige wijken aan de samenleving - studio stadsonderzoek - - 56 -

(Vierhavenstraat). Bijzondere inclusiviteit zou gerealiseerd kunnen worden aan de Schuttevaerweg: de traditie van groepen die hier komen feesten is al decennia oud – de locatie - bij Van Nelle en ver genoeg van het woonweefsel - laat bijzondere activiteiten en verbanden toe. Onderzoek die en wend die aan. Zoek hoe het Sparta stadion zich ruimtelijk opnieuw naar de wijk kan keren en hoe er ook op andere vlakken meer relaties kunnen uitgezet worden. Denk aan ruim toegankelijke indoorsport en fitnessfaciliteiten – maak afspraken met bestaande commerciële uitbaters elders in Delfshaven.

3. Onderken en tolereer informele praktijken; zoek naar inclusiviteit

Spangen en Tussendijken zijn iconen van de sociaal democratie en tegelijk het spiegelbeeld daarvan: de wijken raakten niet echt voltooid; de volksverheffing verliep er minder soepel dan doorgaans verteld wordt; het baldadige leven van arme en vaak marginale gezinnen was niet zo uitzonderlijk. Hoe zou het zijn om die geschiedenis weer op te nemen in de stedelijke canon? Om bij de grootscheepse promotiecampagnes het niet alleen de architectuur, het uitgaansleven en de stadsmariniers te roemen, maar ook dit verleden? Een stad als Gent heeft juist van dit weerbarstige en zeer volkse verleden een deel van zijn culturele identiteit gemaakt. In het heemkundig museum van de stad – het Huis van Alijn - worden behalve heemkundige objecten en verhalen, ook fragmenten getoond van het syndicale verleden, van de cultuur- en toneelkringen die in deze stad altijd een anarchistische inslag hadden. Er wordt nauw samengewerkt met topkunstenaars en festivals die graag rond dezelfde thema’s werken (theatermaker Arne Sierens, het Time festival; …). Van deze wijken zijn het burgerschap en de perikelen rond de stadsvernieuwing en de drughulpverlening goed gedocumenteerd. Over het verzet tegen de formele volksverheffing en disciplinering vonden wij veel minder. Toch lijkt het ons heel eigen: wat de formele stad aan de bewoners vraagt, zal de lokale samenleving niet goedschiks afleveren. Al bij al heeft deze cultuur iets heel Rotterdams. Mensen onderschrijven dat ze Rotterdammers zijn maar wijzen in dezelfde beweging naar de macht: ja, Spangen is een gouden wijk, maar ‘jullie’ hebben er decennia lang niet naar om gezien. Misschien stroken de vele vormen van zachte sabotage (in vroegere dagen) en economische zelfvoorziening (tot op vandaag) niet goed met het vertrouwde zelfbeeld dat de wijk en de stad er over zichzelf op na houden. Dat zelfbeeld is soms wat monomaan: een stad die over heel zijn grondgebied en voor al zijn burgers als een emancipatiemachine werkt. De twee wijken die in dit boekje aan het woord komen, vragen op zijn minst aandacht voor mensen die niet in dat groot project passen. Mensen die niet meer (kunnen) verhuizen, niet solliciteren of opwaarts mobiel zijn en toch hun bijdrage leveren aan de stad. De basisroutine luidt dat mensen voor een groot deel met de fysieke stad leven maar naast de stad van formele interventies en maatregelen. De kunst is om deze routine niet als probleem maar als een wezenskenmerk te gaan zien. Juist hier, aan die weerbarstige blauwe grens, heeft Rotterdam zich in nevenschikking gespecialiseerd. Niet in de stad maar ernaast, niet modaal en geïntegreerd maar meervoudig en met veel ruimte voor het niet-modale, het bizarre en exotische. Met ruimte voor de junk, de nieuwkomer, de betrokken en

Page 57: Leven Met de Stad - een etnografisch onderzoek in twee Rotterdamse wijken

Over de bijdrage van lastige wijken aan de samenleving - studio stadsonderzoek - - 57 -

bevlogen bewoners uit de vroegere glorietijd, met ruimte ook voor kunstenaars, studenten en ander jong volk. We hebben die positie beschreven als nevenschikkend: stad en wijk laten elkaar in hun waarde – maar zijn onderling niet onverschillig. Omdat de zwakkere partij (de wijk) minder symbolische en infrastructurele middelen heeft, moet ze juist op die terreinen geïncludeerd worden. . Daardoor wordt gaandeweg duidelijk wat informeel kan blijven en wat evt. doorgroeit. Eigenlijk kan men het Euromaatjes project als een eerste aanzet zien voor een dergelijk traject. We geven straks enkele ruimtelijke en programmatische voorbeelden van die inclusie of omhulling.

4. De stad die zelf ‘over de brug komt’

De ondersteuning die het meest effect kan bieden, situeert zich waarschijnlijk op het culturele en symbolische vlak. Hier is de onteigening immers het grootst: het lokale leven wordt door beelden van buitenstaanders overschaduwd (1); daar valt ogenschijnlijk niets tegen te ondernemen (2) en ook de overheid bevestigt – overigens vaak onbedoeld en ondanks resultaten op het terrein – de probleemblik (3). Het komt er dus op aan de wijken weer op te nemen in verhalen die er vandaag echt toe doen. Verhalen over hun rijke culturele leven en de stedelijkheid die ze de facto waarmaken. Zoals we daarnet al schreven: deze wijken mogen prominent figureren meenemen in de stadsbrede promotiecampagnes en initiatieven – niet als exotische randillustratie maar als wezenlijk facet van het stadsverhaal. De reikwijdte en de doelgroep mag dus een stuk ruimer dan het opzoomeren. De integratie-eis en hulpverleningsambitie mag gedeeltelijk worden omgekeerd: mensen die hier langer wonen, hebben gewone stedelingen iets te leren. De (distantie)strategieën die bijv. allochtone vrouwen ontwikkeld hebben, kunnen leerrijk zijn voor andere burgers. De wijk moet niet elke keer naar de stad gaan, de stad mag ook eens “over de brug komen” – de brug over de Schie. Tijdens de platformgroepen zei Wendel Barak: we moeten andere routes bedenken. Hij bedoelde: minder afstandelijke routes, meer aansluitend bij wat mensen hier en nu al doen en dus kunnen. Je zou zijn aanbeveling kunnen parafraseren: deze wijken moeten weer op de gewone kaart van Rotterdam komen, opgenomen in de gewone routes en in de gewone verhalen van Rotterdam. In de platformgroepen zijn al heel concrete voorbeelden genoemd, plaatsen en ingrepen die de nevenschikking dichterbij kunnen brengen of haar zelfs in één klap kunnen realiseren. En de laatste paragraaf van hoofdstuk 6 worden ook al ruimtelijke aanzetten gegeven en enkele ontwerpindicaties. Dat brengt ons bij de volgende paragraaf: op wat moet je letten om meer stad en stedelijkheid in de wijk te krijgen, zonder dat de lokale samenleving gaat kreunen onder commerciële of dwingende eisen.

Page 58: Leven Met de Stad - een etnografisch onderzoek in twee Rotterdamse wijken

Over de bijdrage van lastige wijken aan de samenleving - studio stadsonderzoek - - 58 -

Stedelijke voorzieningen als interface en platform voor wat er lokaal goed werkt Het zou voor wijken als Tussendijken en Spangen heel goed zijn indien er (opnieuw) plaatsen kwamen waar de stad tegen de wijk kan aanschuren zonder dwang en met behoud van wat er lokaal bestaat aan dynamiek en stadsplezier. Vanuit het onderzoek en ook vanuit eerder werk in België, kunnen we een drietal kenmerken aanduiden die belangrijk zijn om zo’n plekken vorm te geven. Over welke plaatsen gaat het; welke gedragingen en ontmoetingen maken ze mogelijk?

Kenmerken van lokale plekken met een stedelijk karakter

• Stedelijke plekken schrijven geen woonhandelingen voor, althans niet op een harde manier. Je kunt er een

hoop dingen doen maar waar je precies wat doet en vooral hoe en met wie, blijft tamelijk open. Een bedrijfskantine is in principe minder stedelijk dan een Grand Café. In een kantine zijn minder verschillende mensen en is er minder gelegenheid voor onverwachte ontmoetingen of voor ontmoetingen waarbij je sociaal en cultureel kunt ‘freewheelen’.

• Voor zover een stedelijke plek een programma heeft, is het niet dwingend. De partituur van wat je er kunt

doen, is nooit eenduidig of expliciet. Het is pas door de plek (of de voorziening) intens te gebruiken dat het programma zichtbaar wordt. Negatief gesteld laten snelwegen geen praktijken met een zwak vermogen toe: je kunt er slechts twee dingen doen: autorijden of in de file staan. Omgekeerd kan een festivalweide tijdelijk heel stedelijk worden.

• Verwant met het voorgaande laten stedelijke plekken veel oneigenlijk gedrag toe. Sommige plekken die in

eerste instantie weinig stedelijk zijn, worden dat toch doordat ze anders gebruikt worden. De rustige Mathenesserdijk wordt door de half open autowerkplaatsen een bijna stedelijke straat. Wanneer we al deze vormen van potentiële ‘overlast’ zouden wegsnijden, zou de zelfde straat een wat schrale en onstedelijke indruk laten.

In de vorige hoofdstukken (3 en 6) hebben we al enkele plaatsen aangeduid waar de toe-eigening en de levendigheid tamelijk groot is: de Kop van de Mathenesserweg, de brug zelf, Park 1943 en de markt, het Taandersplein en grote stukken van de Schiedamse weg. Het waren locaties waar mensen uit beide wijkhelften veel gebruik van maakten – en allicht ook mensen van buiten de wijk. De meeste van deze plekken voldoen ook aan de drie net genoemde voorwaarden: de ruimte laat sociaal en fysiek een breed scala van handelingen toe; voor zover er een programma is, is het niet opgelegd en er is (derhalve) veel ruimte voor oneigenlijk (onbedoeld) gedrag.

Page 59: Leven Met de Stad - een etnografisch onderzoek in twee Rotterdamse wijken

Over de bijdrage van lastige wijken aan de samenleving - studio stadsonderzoek - - 59 -

De drie kenmerken zeggen ook iets over het ontwerp en de inrichting van voorzieningen en publieke plaatsen. Hoe kun je bijv. een wijkcentrum zodanig vorm geven dat er veel stedelijk gedrag kan ontstaan? Hoewel de opmaak van ontwerpregels of architecturale aandachtspunten buiten het bestek van dit boekje valt, zien we toch enkele aanzetten. Omdat voorzieningen altijd al een programma hebben, komt het erop aan iets mét en iets zonder een programma naast elkaar te laten bestaan. Het gaat dus niét om integratie van tegendelen maar de nevenschikking ervan. Hoe kan het informele en het voorlopige gedijen in de bedding van iets gestructureerd en gepland?

Publieke ruimtes en voorzieningen als interfaces

Reeds twee keer hadden we het over nevenschikking: het grote naast het kleine, de stress van de grootstad naast rust en ontspanning; de hectiek van de Mathenesserbrug naast de vertraging van het wijkleven; het grote verhaal van stadsvernieuwing en integratie naast een wijkrealiteit die vele keren prozaïscher is. We vermoeden dat de specifieke stedelijkheid van deze wijken alles met nevenschikking te maken zal hebben. Wat betreft voorzieningen, zou dat als volgt vertaald kunnen worden: hoe kan een sterkere voorziening in zijn directe nabijheid voldoende speelruimte voorzien voor allerlei zaken zonder programma, voor informele routines en het geheel van wat we zwakke praktijken hebben genoemd? We illustreren deze vraagstelling aan de hand van het wijkcentrum Spiekman (waar de stedelijke interacties relatief goed functioneren) en het centrum Pier 80 in Tussendijken. Hoewel dit laatste centrum veel groter is en over meer faciliteiten beschikt, lijkt de stedelijk gehalte hier veel kleiner. Het wijkgebouw Spiekman vormt een goed voorbeeld van zo’n intermediair ruimtelijk platform, en dan vooral de centrale ruimte en de gangen. Strikt genomen (op basis van het plattegrond) vormt die bezoekersruimte zelf een onderdeel van het gangenstelsel dat het gebouw in twee vleugels opdeelt. De zaken ‘mét een programma’ zitten dus allemaal dichtbij: de kantoren van het opbouwwerk, de computerruimte, de grote en de kleine vergaderzaal en aan de andere vleugel de kantoren van het individueel maatschappelijk werk en andere vormen van wijkgebonden hulpverlening. De gebruikers van al die ‘voorzieningen’ lopen dus dwars door die inkomhal die ook een cafetaria is. Bekeken vanuit efficiënte en gescheiden ontsluiting is dit een ramp; wat betreft de organisatie van stedelijke ontmoeting is het een gedroomde situatie. In het veel grotere wijkgebouw Pier 80 is die intermediaire stedelijkheid veel minder aanwezig, ook al zijn de mogelijkheden uit de omgeving hier veel groter. Er is de grote markt, de nabijheid van de Schiedamse Weg, het naastliggende plein dat vijf dagen per week helemaal vrij is. Intern zijn er meer faciliteiten, een goed uitgeruste café afdeling, een indoor sportzaal, meer en grotere kantoren. De ontsluiting is juist ‘beter’ geregeld, althans wat betreft scheiding en efficiëntie. Wie naar de kantoren op de eerste verdieping moet, hoeft niemand van de cafégasten voor de voeten te lopen; voor het opbouwwerk en nog wat andere diensten is er zelfs een afzonderlijke ingang achterin!

Page 60: Leven Met de Stad - een etnografisch onderzoek in twee Rotterdamse wijken

Over de bijdrage van lastige wijken aan de samenleving - studio stadsonderzoek - - 60 -

Terwijl de naastliggende ‘voorzieningen’ in Pier 80 veel talrijker en – wat het plein en de markt betreft – veel groter zijn, ontstaat hier weinig of geen nevenschikking. De interactie tussen uiteenlopende groepen was tijdens de onderzoekstijd geringer dan in Spiekman. De centrale hal die ook hier als café dienst doet, leek op een pomp die achtereenvolgens door één dominante groep werd toegeëigend en andere gebruikers op dat moment in het verdomhoekje drong. Terwijl op marktdagen (een deel van) de grootstad vlakbij is, ontstaat er weinig ontmoeting en interactie. Dat komt waarschijnlijk ook door het programma van Pier 80 zelf, functies die expliciet gescheiden zijn en een centrale (café)ruimte niet zo slim geëxploiteerd wordt. De vergelijking tussen de twee wijkcentra pretendeert verder geen volledigheid. Ze opent wel een doorkijk op stedelijkheid in déze wijken en hoe die baat kan hebben bij een soort inefficiëntie. Van zodra stedelijkheid té expliciet georganiseerd wordt, kan de belangrijkste kwaliteit ervan verdwijnen. Bezoekers en professionals kunnen elkaar dus beter voor de voeten lopen; het is goed als de doelgroep van een bepaalde voorziening dezelfde gangen en hallen gebruikt als de onbedoelde bezoekers, passanten of stamgasten. Nevenschikking betekent dus ook een vorm van traagheid, inefficiëntie en omweg23 en kennelijk hebben deze twee wijken zich juist hierin gespecialiseerd. Het is eigen aan de stad maar zeker aan deze twee wijken: van zodra iets goed gepland is of heel gesmeerd loopt, komen er allerlei hindernissen, problemen en vertragingen. Dat brengt ons bij de laatste paragraaf van dit hoofdstuk.

Page 61: Leven Met de Stad - een etnografisch onderzoek in twee Rotterdamse wijken

Over de bijdrage van lastige wijken aan de samenleving - studio stadsonderzoek - - 61 -

Over de waarde van “het naast elkaar “ [epiloog] Het publieke debat verwart de weerbarstigheid van deze stadswijken gemakkelijk met onleefbaarheid. De twee wijken die samen het Mathenesserkwartier vormen, zijn oerdegelijke Rotterdamse wijken. Weinig plaatsen met zo’n traditie in onvoorspelbaarheid; weinig wijken waar generaties mensen moesten leven met de realiteit onder het verhaal. Als geëmancipeerd arbeidersgezin dat in de oorlog honger leed en de kinderen uit stelen zond. Als nieuwerwets kerngezin van de naoorlogse heropbouw – maar verder vaak straatarm. Als wijkbewoner in de jaren ’80 van de vorige eeuw maar verder zonder de lusten van de wereldvermaarde stadsvernieuwing. De voorbije 30 jaar zijn er in deze wijken destructieve processen aan de gang geweest, maar zoals we in hoofdstuk 3 beschreven, vonden die elders hun zwaartepunt en aandrijving. Telkens moesten de wijken omgaan met de projecten en projecties van anderen: de laat 19de eeuwse havenstad, de jonge sociaaldemocratie, de latere welvaartstaat,… . Mensen woonden in andermans droom en verhaal – en misschien moet die geschiedenis niet koste wat kost worden verder gezet. De stedelijke cultuur van de twee wijkjes, nodigt ons tot ongeveer het tegendeel uit. Mensen hebben best het recht om eindelijk naast die projecties te wonen, in een wijk die best gezellig is zoals hij is. De mensen zeggen het bijna letterlijk: “stop de angstbeelden, kom over de brug. Kom kijken”. Deze wijken willen opgenomen worden in een meer neutraal en positief verhaal over Rotterdam. Grootstedelijke verhalen over wijken waar een deel van de prille arbeidersbeweging ontstaan is – waar zijn ze? Behalve wat architectuurwandelingen, zijn er ons geen projecten bekend die de rijke stedelijkheid van deze wijken in het daglicht stellen. We hebben in hoofdstuk 5 gepleit voor een nevenschikkende (of zo u wil inclusieve) aanpak wat betreft voorzieningen: sterke en geplande voorzieningen kunnen ruim baan geven aan minder sterke of volslagen ongeplande activiteiten; bedoelde programma’s vormen dan de bedding voor wat niet voorzien is; plattegronden bouwen bij voorbaat enige inefficiëntie en vertraging in zodat uiteenlopende gebruikers elkaar voor de voeten blijven lopen. Wat geldt voor ruimtelijke ingrepen, geldt allicht ook voor het sociale beleid: laten we wat gegeven is en waarschijnlijk niet meer verandert, niet met onze veranderingsambities platwalsen. We hebben intussen de middelen om alles en iedereen te veranderen, maar helaas zullen anderen weer in ONZE droom moeten wonen! De beweging die wij voorstellen is die van nieuwsgierigheid en contact. Wat gebeurt er daar over de brug? Hoe is het om er te wonen? Wie woont daar eigenlijk? Vragen die tot gedrag aanleiding geven. Gedrag dat aanzet tot stedelijkheid – tot “andere routes”.

Paul Blondeel 20 april 2007 voor Studio Stadsonderzoek

Page 62: Leven Met de Stad - een etnografisch onderzoek in twee Rotterdamse wijken

Over de bijdrage van lastige wijken aan de samenleving - studio stadsonderzoek - - 62 -

Colofon, voorgeschiedenis en verdere (bestel)gegevens Het onderzoek dat aan deze publicatie voorafging, gebeurde in opdracht van het projectbureau Mathenesserkwartier. Het projectbureau werkte aan de revitalisering van de Mathenesserweg en omgeving24. Het functioneerde deels als draaischijf, deels als coördinator tussen lopende programma’s, nieuwe investeringen en zelf ontworpen initiatieven25. Het bureau zette een breed arsenaal aan interventies en instrumenten in die zo veel mogelijk op elkaar werden afgestemd. Zo liet men vrijgekomen en verder te ontwikkelen bedrijfsruimtes niet leegstaan; ze konden snel worden doorverhuurd aan bewonersinitiatieven met een positieve uitstraling. Een project als ‘After School’ (zakgeldbaantjes en mentorschap voor scholieren) leverde goedkope en flexibele arbeidskracht voor plaatselijke ondernemers – en voor de kinderen een mentor die ze in deze robuuste wijk best kunnen gebruiken. Door het projectbureau op te vatten als een ‘spin in het web’ hoopten de initiatiefnemers grip te krijgen op een aantal kwalijke en aanhoudende problemen die bij aanvang als volgt werden geformuleerd: “Allereerst zal de overlast moeten verdwijnen om bewoners en ondernemers weer vertrouwen in het gebied te geven. Het proces moet vanuit dat principe worden georganiseerd. (…) Ten tweede moeten de sociale netwerken opgebouwd worden. Zonder sociale samenhang, geen algemeen aanvaarde gedragsnormen, het gebied moet schoon en heel gemaakt en gehouden worden. Dat moet door bewoners en ondernemers zelf gebeuren, maar zo lang dat nog niet het geval is, moet de overheid die taak op zich nemen. Tenslotte moet moeten woningen en woonomgeving goed onderhouden en waar nodig opgeknapt worden zonder dat daarbij grote delen van het gebied overhoop gehaald worden. (…) De woningdifferentiatie moet zodanig zijn dat mensen die het beter krijgen in het gebied een wooncarrière kunnen maken. Woningverbetering en eventuele nieuwbouw moeten daarop worden afgestemd.” [Wim Otte, geciteerd in: “Mathenesserkwartier - Plan Van Aanpak 2002 – 2004”].

Het onderzoek Op het moment dat het projectbureau opdracht geeft tot onderhavig stadssociologisch onderzoek, zijn veel van de initiatieven reeds op kruissnelheid. Na een lange periode van verval, lijkt het gebied klaar voor een ontwikkelingssprong. Toch wordt op een aantal punten die sprong net niet gehaald. Zo zijn de problemen met zware drugsoverlast reeds enkele jaren gesaneerd maar blijft de beeldvorming over het gebied kennelijk zeer negatief. Hoewel de winkelstraten er zienderogen op vooruitgaan, blijkt het moeilijk om voor vrijgekomen panden de gepaste uitbaters te vinden. Bij het projectbureau leeft de wens om via een stadssociologisch onderzoek beter inzicht te krijgen in het functioneren van de wijk en de mogelijke redenen waarom een aantal situaties zo weerbarstig zijn26. Allicht zijn er dieperliggende processen werkzaam die door het ingezette instrumentarium niet of nauwelijks beïnvloed worden.

Afgesproken werd dat het onderzoek - vooral via etnografische en sociaalruimtelijke technieken – de hand zou leggen op diepere aannames en praktijken in de wijk maar ook ruimer. Welke criteria, termen en basisovertuigingen hanteren mensen bij het vormgeven van hun dagelijks leven? Hoe sluiten overtuigingen aan op wat er gepland en geïnvesteerd wordt? Wat leren we van eventuele breukmomenten? Er werd afgesproken om de voorlopige resultaten terug te geven aan een aantal geïnterviewden – bewoners, ambtenaren en werkers – en op die manier enkele centrale werkingsprincipes voor de buurt te benoemen (de zgn. platformgroepen). Van deze platformgroepen is een afzonderlijke publicatie gemaakt (zie volgende pagina). Tijdens de meervoudige stadsanalyse, werden ondermeer volgende deelonderzoeken verricht: - analyse van pers- en beleidsdocumenten,

ondermeer via internet - inventaris en inhoudsanalyse van

associatieve termen bij 22 proefpersonen (19 bewoners en 3 professionals)

- trajectanalyse van dagelijkse routes en bestemmingen bij 20 bewoners (zie hoofdstuk 4).

- 63 diepte interviews - Analyse van de sociale cohesie enquête van

2003 op basis van de onderzoeksscriptie van E. Zwiep.

- Historisch morfologisch onderzoek over Rotterdam West

- Veldwerk en participerende observatie in de periode 2002 – 2003.

Page 63: Leven Met de Stad - een etnografisch onderzoek in twee Rotterdamse wijken

Over de bijdrage van lastige wijken aan de samenleving - studio stadsonderzoek - - 63 -

De rapporten Dit boekje vormt de publieksversie van twee (deel)rapporten:

1. “Andere routes bedenken” - het verslag van de vijf platformgroepen met uitvoerige citaten en illustraties, juni 2004 – mei 2007 – 32 pp.

2. “van sociale cohesie naar stedelijke rijkdom – de wijkhabitus en de structuur van het dagelijks wonen - het Mathenesserkwartier als casus. Onderzoeksrapport, mei 2005, 161 pp.

Het voorliggend boekje hoopt met de talrijke voorbeelden inspirerend te zijn voor het lopende beleid in Delfshaven en Rotterdam en breder een aantal discussies te agenderen. Het opzet is dus tweeledig: het onderzoek in Spangen wordt behandeld als ‘case’ voor een benadering die naar wij hopen breder inzetbaar is - een meer duurzame methode van stadsonderzoek- en ontwikkeling die de bijdrage van burgers in deze wijken zichtbaar en inzetbaar maakt.

Besteladres Deze publieksversie wordt voor de zomer nog in beperkte kring besproken en evt. geamendeerd. Daarna volgt de definitieve versie. De voorlopig versie kan besteld worden bij:

Page 64: Leven Met de Stad - een etnografisch onderzoek in twee Rotterdamse wijken

Over de bijdrage van lastige wijken aan de samenleving - studio stadsonderzoek - - 64 -

Page 65: Leven Met de Stad - een etnografisch onderzoek in twee Rotterdamse wijken

Over de bijdrage van lastige wijken aan de samenleving - studio stadsonderzoek - - 65 -

1 Gegevens Centrum voor Onderzoek en Statistiek, 1997, ook aangehaald in Buitenkansen voor Delfshaven, een beleidsplan voor straten, pleinen en parken. Deelgemeente Delfshaven, juli 2000 2 Castells Manuel, The rise of the Network Society, Blackwell, Oxford, 1996 3 We gebruiken de termen focus- en platformgroepen hier door elkaar. In focusgroepen staat het zoekproces bij de deelnemers zelf voorop en heeft het proceskarakter een iets zwaarder accent. In platformgroepen wordt meer werk gemaakt van programma- en beleidsinstructies, meer reconstructief dus en iets meer taakgericht.

4 Het betekent dus helemaal niet dat alles kleinschalig moet blijven of dat de gespreksgroep in lengte van dagen blijf vergaderen. Wie de werkzame betekenis van zijn omgeving leerde begrijpen, kan – zo leert de ervaring – goed afstand doen van het gedetailleerde ontwikkelingsproces. 5 Zelfs op het hoogtepunt van de overlast – telden onderzoekers er een paar honderd, een getal dat overigens zeer fluctueerde. 6 De studio stelde dezelfde mechaniek ook vast bij negatief gelabelde plaatsen in Antwerpen: daar werd bij drugsoverlast en zelfs bij overvallen elders in de stad, herhaaldelijk fotomateriaal van het

betreffende pleintje afgedrukt, zonder enige rechtzetting in het bijschrift. 7 Mevrouw Verdoold werd in de tweede helft van de jaren 90 hét symbool van bewonersverzet tegen de internationale drugsscéne die vooral Spangen overspoelde. De overlast ontstond toen in 1995 “de Keileweg” opende, een met de auto goed bereikbare afwerkplaats aan de rand van de wijk Bospolder en vlakbij het Marconiplein. De quasi gelijktijdige sluiting van ‘perron Nul’ (een gedoogzone op en rond het centraal station) dreven ook heroïnegebruikers en heel de scène van pooiers en (internationale) klanten naar deze plek .

Page 66: Leven Met de Stad - een etnografisch onderzoek in twee Rotterdamse wijken

Over de bijdrage van lastige wijken aan de samenleving - studio stadsonderzoek - - 66 -

Buurtbewoonster Annie Verdoold organiseert het – ondermeer door de toegangswegen tot de wijk te blokkeren. Auto’s met vreemde nummerplaat komen er niet door. De bewonersgroep zet zich ook in voor opvang van de verslaafden die al langer in de wijk rondlopen. In de woorden van Verdoold: “Verslaafden blijven over het algemeen niet in hun eigen woonplaats hangen. Maar als ze hier nu toch eenmaal zitten, is het onze verantwoordelijkheid ze op te vangen”. 8 Aangehaald in Spangen, een tegenstelling op iedere straathoek, Marleen DE JONG, uitgegeven door (de woningbouwcorporatie) Maaskoepel, Rotterdam 2001.

9 HAN MEYER, De Stad en de Haven, Stedenbouw als culturele opgave in Londen, Barcelona, New York en Rotterdam: veranderende relaties tussen stedelijke openbare ruimte en grootschalige infrastructuur, uitgeverij Jan Van Arkel, Rotterdam, 1996, pp. 281-377 10 ARNOLD REIJNDORP, de domesticatie van het stedelijk wonen. Het Hollands bouwblok opengelegd. In: Komossa Susanne et al., Atlas van het Hollandse bouwblok, uitgeverij Toth Bussum. 2002, pp. 259 – 265. 11Timo de Rijk: Efficiency en hygiëne: principes voor de modernisering van het huishouden. In: DE VREEZE Noud, 6,5 miljoen woningen; 100 jaar

woningwet en wooncultuur in Nederland, p. 47. Uitgeverij 010, Rottedram 2000. 12 Aangehaald in Spangen, een tegenstelling op iedere straathoek, Marleen DE JONG, p. 12, uitgegeven door (de woningbouwcorporatie) Maaskoepel, Rotterdam 2001. 13 Een oudere man uit Spangen noemt de vormen van zelforganisatie ‘familiaal’: “Het werd geregeld als familie onder elkaar. We betaalden een kwartje per week en met dat geld financierden we onze familiereisvereniging, de contactavond en de jaarlijkse feestavond.” 14 In de enquête van de Hogeschool Rotterdam werden 212 bewoners geïnterviewd op de 2 zgn. hotspots in Spangen bovendijks (bij de “kop” van de

Page 67: Leven Met de Stad - een etnografisch onderzoek in twee Rotterdamse wijken

Over de bijdrage van lastige wijken aan de samenleving - studio stadsonderzoek - - 67 -

Mathenesserweg en aan het andere uiteinde bij de Marconi torens). In de marge van deze enquête heeft een grote meerderheid aan zich in de eerste plaats Rotterdammer te voelen en pas in 2de of 3de instantie Spangenaar of inwoner van Delfshaven. 15 Beide namen zijn gefingeerd. 16 De illustraties tonen de routes van en naar bestemmingen die mensen 2 tot 3 keer per week opzoeken – winkels, postkantoor, familieleden, de kinderen naar school brengen, …. Deze eerste tekening toont de routes van een tiental mensen die in Spangen wonen (beneden- en bovendijks). 17 Als maat voor divers wijkgebruik hanteren we de mate waarin zowel Spangenaars als Tussendijkers

een zelfde plek of straatsegment vaak aandoen – zoals in kaart gebracht bij twintig bewoners. Het gaat dus over een zeer kleine steekproef die zeker geen totaalbeeld geeft. De aanduidingen die deze kaarten geven, komen wel overeen met een aantal van onze veldobservaties: grote delen van de wijk worden zeer slecht toegeëigend of gebruikt door mensen die er niet wonen; alleen de drie ‘rode‘plekken’ op de kaart, kennen gedurende grote periodes van de dag en de week een gemêleerd gebruik van enige omvang. 18 Bij jonge Turkse en Marokkaanse vrouwen kwam het veel makkelijker ter sprake – mede door hun culturele achtergrond en mogelijke hallo-

effecten tijdens de interviews Zogenaamde “hallo effecten” zijn zaken die de geïnterviewde vertelt omdat hij ervan uitgaat dat de interviewer die wil horen. Distantie nemen ten aanzien van de eigen gemeenschap kan dan gezien worden als een teken van goodwill ten aanzien van de moderne maatschappij. Persoonlijk denken we niet dat dit sterk gespeeld heeft bij de Turkse en Marokkaanse respondenten – en al helemaal niet bij de Surinaamse groep. 19 Een Surinaamse bewoonster uit Tussendijken: “Die ene vrouw weet dat ik hier woon en dat die andere daar woont. Maar als er geen speeltuigen stonden, zouden we elkaar veel minder zien. Nu

Page 68: Leven Met de Stad - een etnografisch onderzoek in twee Rotterdamse wijken

Over de bijdrage van lastige wijken aan de samenleving - studio stadsonderzoek - - 68 -

spelen de kinderen nog door elkaar heen; voor hen is het een probleemloze mengelmoes. Voor de volwassenen niet.” 20 Een actieve bewoonster uit Tussendijken: “OK, de mensen hebben elders hun leven maar ook die hebben kinderen, de 12 jarigen, de 16 jarigen en de oudere groep. En daarin is ook nog eens het onderscheid tussen Turken en Marokkanen. Als je die deelgroepen zou bundelen,.... Als ik kijk naar veel buurtinitiatieven vandaag, dat zijn allemaal eenlingen.” 21 Er werden in het voorjaar van 2004 twee avondgroepen en twee daggroepen georganiseerd, waarna beide groepen samenkwamen in een gezamenlijke slotbijeenkomst.

22 Het succes van het euromaatjes spel in de wijk is hier niet vreemd aan: mensen kunnen samen ‘nepgeld’ winnen en beslissen verder vrijwel autonoom aan wat ze dat geld besteden. Het geld komt van ‘de overheid’ maar welke projecten er tot stand komen, ligt goeddeels aan de deelnemers van het euromaatjes spel. 23 Ook de platformgroepen zelf halen de markt aan. Ze wijzen op de zeer verschillende groepen mensen die van de markt gebruik maken en het feit dat ze op hetzelfde moment dezelfde stadsruimte gebruiken: “Zelfs de Yuppen komen er op af; die vinden dat exotisch eten fijn. Er is ook de grote stroom mensen uit de moskee over de Grote Visserijstraat richting markt gaat.”

Page 69: Leven Met de Stad - een etnografisch onderzoek in twee Rotterdamse wijken

Over de bijdrage van lastige wijken aan de samenleving - studio stadsonderzoek - - 69 -

24 Het gebied waar de voornaamste fysieke investeringen gebeurden, wordt begrens door de Mathenesserdijk, de Schiedamseweg en de Grote Visserijstraat. Sociale en culturele programma’s hadden uiteraard een iets breder bereik en aandachtsgebied. Ook deze studie – die zich voor een groot deel met het dagelijks gebruik van de stad bezighield – werkte op een gebied dat ongeveer twee keer zo groot was. 25 Behalve een stevig renovatieprogramma van woningen en bedrijfspanden, werd er door een nieuw opgerichte ontwikkelingsmaatschappij woningen en

bedrijfspanden [enkele keren beiden op één perceel] aangekocht en gerenoveerd. Een speciaal promotieteam bracht de rijkdom van het winkelaanbod naar buiten te brengen – ondermeer letterlijk via een étalageproject, door het plaatsen van kunstborden, het ontwerp en de installatie van geïndividualiseerde winkelverlichting en allerlei animatieacties van diverse schaal. Ter bevordering van sociale samenwerking en cohesie, werd het Euromaatjes spel opgezet. Bewoners, scholen, verenigingen kunnen maandelijks ‘euromaatjes’ winnen, ‘nepgeld’ dat voor dezelfde

waarde aan echt geld geïnvesteerd kan worden in kleinschalige projecten van fysieke, sociale of culturele aard. Jaarlijks is er een bedrag van 100.000 Euro te verdelen – gespreid over 10 spelrondes. 26 Tijdens de manifestatie ‘Stad op Straat’ zegt Annemie Devolder van het Architectuur Instituut Rotterdam desgevraagd het volgende: “Op sommige zaken heb je weinig grip. We hebben goed contact met de allochtone netwerken, met handelaars en ondernemers. Maar de plaats in de wijk is moeilijk, niet goed gekend. In een van de plannen moest dit een concentratie van winkels worden, koopwoningen voor het hogere segment, de betere detailhandel… Wij [van het AIR] mikken

Page 70: Leven Met de Stad - een etnografisch onderzoek in twee Rotterdamse wijken

Over de bijdrage van lastige wijken aan de samenleving - studio stadsonderzoek - - 70 -

op kunstenaars, op studenten, een soort Kasba strip met kleine galerietjes en gekke winkeltjes.”

Page 71: Leven Met de Stad - een etnografisch onderzoek in twee Rotterdamse wijken

Filename: leven met de stad.manuscript backup.PB Directory: C:\Documents and Settings\All Users\Documenten\Gedeelde doc

fysiek op pc\pro.lopende\mathenesser\boekje Template: C:\Documents and Settings\Paul\Application

Data\Microsoft\Templates\Normal.dot Title: Stellingen 7 april 2005 – Paul Blondeel Subject: Author: Paul Keywords: Comments: Creation Date: 6-5-2007 14:30:00 Change Number: 5 Last Saved On: 6-5-2007 14:56:00 Last Saved By: Paul Total Editing Time: 22 Minutes Last Printed On: 6-5-2007 14:58:00 As of Last Complete Printing Number of Pages: 70 Number of Words: 27.322 (approx.) Number of Characters: 150.271 (approx.)