Leven in de leegte

89
Leven in de leegte Leefbaarheid in Noord-Groningen anno 2010 Onderdeel van het project Bedreigd Bestaan

Transcript of Leven in de leegte

Page 1: Leven in de leegte

                                                         

Leven in de leegte

Leefbaarheid in Noord-Groningen anno 2010

Onderdeel van het project Bedreigd Bestaan

Page 2: Leven in de leegte

 

1 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

Leven in de leegte

Leven in de leegte Leefbaarheid in Noord-Groningen anno 2010

Drs. Jan Dirk Gardenier Marije Nanninga MSc Ir. Hans van Rijn Anna Weijer MSc

Mei 2011

Het project is mogelijk gemaakt door een subsidie van LEADER en een bijdrage van de 8 gemeenten en de provincie Groningen

Page 3: Leven in de leegte

 

2 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

Inhoud

Voorwoord 3 

Hoofdstuk 1 5 

Bedreigd Bestaan 2010 5 

1.1 Bedreigd Bestaan 1959 5 1.2 Aanleiding nieuwe onderzoek 6 1.3 Onderzoeksvragen 9 1.4 Positionering onderzoek 10 

Hoofdstuk 2 12 

Krimp in beeld 12 

2.1 Bevolkingsontwikkeling 12 2.2 Bevolkingsopbouw 18 2.3 Dynamiek per gemeente 23 2.4 Werkgelegenheid en forensen 29 2.5 Voorzieningen 34 2.6 Samenvatting 35 

Hoofdstuk 3 37 

Verschillende bewoners en dorpen 37 

3.1 Algemene resultaten 37 3.2 Soort bewoner 38 3.3 Dorpsgrootte 43 

Hoofdstuk 4 52 

Leefbaarheid 52 

4.1 Methode 52 4.2 Leefsituatie van de Noord-Groninger 54 4.3 Ervaren welzijn 60 4.4 Tevredenheid met leefomgeving 65 4.5 Samenvatting 71 

Hoofdstuk 5 73 

Conclusie 73 

Bijlage 1  Overzicht deelonderzoeken 77 Bijlage 2  Kaart met plaatsnamen 78 Bijlage 3  Methodologische verantwoording 79 3.1 Responsoverzicht 79 3.2 Weging enquêtebestand 81 3.3 Berekening leefsituatie-index 82 Bijlage 4  Literatuurlijst 85

Page 4: Leven in de leegte

 

3 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

Voorwoord

In navolging op het onderzoek Bedreigd Bestaan uit 1959, naar de sociale, economische en culturele situatie in Noord-Groningen, is vijftig jaar later een nieuw onderzoek uitgevoerd naar de leefbaarheid in Noord-Groningen, oftewel de gemeenten Appingedam, Bedum, Ten Boer, Delfzijl, Eemsmond, Loppersum, De Marne en Winsum. In 2008 is de Stichting Bedreigd Bestaan opgericht om dit nieuwe onderzoek mogelijk te maken. De heren Emme Groot, burgemeester van Delfzijl en voorzitter van de Stichting Huis van de Groninger Cultuur, Harm Post, directeur van Groningen Seaports, Louwe Dijkema, voorzitter VNO-NCW Noord in 2009 en directeur van Koninklijke Van Gorcum en Harm Eiso Clevering, akkerbouwer te Warffum en voormalig voorzitter RvB Royal Cosun, vormen het stichtingsbestuur. In opdracht van de Stichting Bedreigd Bestaan heeft onderzoeks- en adviesbureau CAB uit Groningen het project Bedreigd Bestaan 2010 uitgevoerd. Zowel in 1959 als in 2010 staan bewoners van het gebied centraal. De kern van het project vormt een online vragenlijst die door alle inwoners en oud-inwoners van het gebied kon worden ingevuld. Uiteindelijk hebben ruim 1.600 mensen aan het onderzoek deelgenomen. Bij de opzet van het onderzoek en de ontwikkeling van de vragenlijst is nauw samengewerkt met de Rijksuniversiteit Groningen, en wel met de volgende personen: prof. dr. Jouke van Dijk, hoogleraar regionale arbeidsmarktanalyse, prof dr. Maarten Duijvendak, hoogleraar regionale geschiedenis, dr. Arie Glebbeek, universitair hoofddocent arbeidssociologie, prof. dr. Dirk Strijker, hoogleraar culturele geografie en Mansholtleerstoel voor plattelandsontwikkeling en prof. dr. Yme Kuiper, bijzonder hoogleraar religieuze en historische antropologie. Het voor u liggende rapport geeft een weergave van de resultaten van het onderzoek onder bewoners. Daarnaast geeft het rapport een cijfermatig beeld van de ontwikkeling van het gebied over de afgelopen vijftig jaar. Om, in aanvulling op de online vragenlijst, meer kwalitatieve informatie te verkrijgen, zijn bijeenkomsten georganiseerd met bewoners, burgemeesters en experts op het gebied van onder andere onderwijs, zorg, openbaar bestuur en woningbouw. Dit heeft zowel tot extra aandacht voor het onderzoek geleid als tot extra inzicht in de subtiliteit van de oorzaken en gevolgen van krimp en veranderende bevolkingssamenstelling. Parallel aan de online vragenlijst heeft een aantal deelonderzoeken plaatsgevonden. Zo is er een promotieonderzoek uitgevoerd over Bedreigd Bestaan, dat vooral focust op de ontwikkeling van 1959 tot heden, is onderzocht welke factoren van invloed zijn op leefbaarheid onder jongeren, zijn portretten van bewoners gemaakt, is de stand van zaken met betrekking tot de landbouw gegeven en is er door studenten een inventarisatie gemaakt van dorpshuizen is Noord-Groningen. Bijlage 1 bevat een beschrijving van de verschillende deelonderzoeken. Van al deze onderzoeken zijn deelrapporten beschikbaar. Naast de onderzoeksactiviteiten zijn er nog andere activiteiten geweest, zoals de facsimile uitgave van het boek Bedreigd Bestaan uit 1959, een tentoonstelling over Bedreigd Bestaan in Openluchtmuseum het Hoogeland in Warffum, een project over streekproducten met

Page 5: Leven in de leegte

 

4 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

leerlingen van Het Hogeland College uit Uithuizen en het ontwikkelen en redactievoeren van de interactieve website www.bedreigdbestaan.nl. De vragenlijst voor het onderzoek kon via deze website ingevuld worden. Daarnaast stonden op de site ook documenten, foto’s en filmpjes over het gebied en het project. Tot slot heeft het CAB in samenwerking met Openluchtmuseum het Hoogeland in oktober 2009 een symposium georganiseerd onder de titel ‘Krimp, vloek of zeggen’. Dit symposium trok een grote belangstelling en werd enthousiast ontvangen. Op dit symposium heeft Frans Thissen, van de Universiteit van Amsterdam, een lezing gegeven over autonome en woondorpen. Zijn typering van dorpen heeft een belangrijke rol gespeeld in de analyse van dit onderzoek. Het project Bedreigd Bestaan is mogelijk gemaakt dankzij een bijdrage van de acht gemeenten in Noord-Groningen, de provincie Groningen, Leader (EU programma voor plattelandsontwikkeling) en de woningbouwcorporaties Wierden & Borgen en Marenland. De Vereniging Groninger Dorpen is een zeer betrokken en enthousiaste sponsor geweest van het project, vooral door de tijd en moeite die men heeft geïnvesteerd in het meedenken en door middel van het motiveren van haar achterban voor het project. We willen alle mensen die meegedaan hebben aan het onderzoek en de vragenlijst hebben ingevuld hartelijk bedankten. Zonder hen zouden we dit niet hebben kunnen doen. Emme Groot, Voorzitter Stichting Bedreigd Bestaan

Page 6: Leven in de leegte

 

5 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

Hoofdstuk 1

Bedreigd Bestaan 2010

1.1 Bedreigd Bestaan 1959 Iets meer dan vijftig jaar geleden, in 1959, verscheen Bedreigd Bestaan, een sociografische studie naar de economische, sociale en culturele situatie in Noord-Groningen. Het bestaan in Noord-Groningen werd bedreigd door een teruglopende werkgelegenheid en daarmee een krimpende bevolking en een verschraling van het voorzieningenaanbod, zo luidde het oordeel van de onderzoekers. Vooral voor het voortbestaan van de kleine dorpen werd gevreesd. In de 19e eeuw had de landbouw zich in dit gebied sterk ontwikkeld. Daarbij ontwikkelden de akkerbouwbedrijven zich tot bedrijven die de schaal van het familiebedrijf overstegen. Er ontstonden grote boerderijen met veel arbeiders. De rijkdom van het gebied uit deze periode is nog zichtbaar in de grote herenboerderijen op het Hoogeland, de grote rentenierswoningen in de dorpen, maar ook in overheidsgebouwen als het gemeentehuis van Usquert dat door Berlage is ontworpen. Daartegenover stonden de arbeidersdorpen met kleine middenstanders, zoals slagers en bakkers. In deze kleine samenlevingen was sprake van een zekere complexiteit omdat de dorpsgemeenschap zich niet alleen langs sociaal-economische, maar ook langs religieuze lijnen had opgedeeld. Vanwege de grote onderlinge afhankelijkheid en de beperkte mobiliteit bleven deze dorpsgemeenschappen tot na de Tweede Wereldoorlog toch nog ongeveer in deze vorm bestaan. Na de Tweede Wereldoorlog begon dit beeld te veranderen. Een maatschappelijke en bestuurlijke bovenlaag van de bevolking vreesde dat het gebied haar vooraanstaande rol kwijt dreigde te raken. Vooral het vertrek van jong volwassenen uit het gebied en de teruglopende rol van de agrarische sector baarden grote zorgen en waren aanleiding voor de verwachting van een ‘Bedreigd Bestaan’. In 1955 richtten daarom de heren J.W. Geertsema (burgemeester van Warffum), G.R. Meijer (landbouwer en bestuurder waterschap), R.E. Siemens (landbouwer), C.N Smit (kandidaat notaris) en T.J. Tammens (landbouwer en bestuurder) de Stichting Noord-Groningen op, met als doelstelling ‘het verder ontsluiten van Noord-Groningen en het bevorderen van de economische, sociale en culturele belangen van dit gebied’. De inwoners van Noord-Groningen moesten de mogelijkheid krijgen om op te komen voor zichzelf en hun gebied. De Stichting Noord-Groningen moest hiervoor als intermediair functioneren tussen de inwoners en de lokale en landelijke politiek. In 1959 gaf deze stichting opdracht tot het onderzoek en het schrijven van het boek Bedreigd Bestaan. Men wilde daarmee de bevolking een spiegel voorhouden, de lokale overheden informeren over de actuele situatie op het Noord-Groninger platteland en de ‘Centrale Overheid’ kennis laten nemen van de urgentie van de gevolgen van de ontvolking van de regio. “De noordelijke periferie van ons vaderland eist bijzondere aandacht, omdat het bestaan in dit – van oorsprong welvarend – gebied, zowel in economische als in maatschappelijke zin in ernstige mate wordt bedreigd”, volgens de Stichting. De Stichting is zelf erg tevreden over

Page 7: Leven in de leegte

 

6 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

het rapport: “Het geheel overziende is deze studie naar onze mening van grote waarde, omdat van dit rapport een prikkel uitgaat om naar verbetering, ontwikkeling en vernieuwing te streven”. Het onderzoek was onder andere bijzonder voor zijn tijd omdat het een innovatieve en interdisciplinaire benadering kende. Er werden niet alleen economische, maar ook sociale en culturele data gebruikt. Deze gegevens werden verkregen uit interviews met mensen die uit het gebied waren vertrokken en met mensen die in Noord-Groningen waren blijven wonen. Het onderzoek werd uitgevoerd door onderzoekers en studenten van de Universiteiten van Groningen en Wageningen.

1.2 Aanleiding nieuwe onderzoek In 2009 is het precies vijftig jaar geleden dat het onderzoek Bedreigd Bestaan is uitgevoerd. Dat alleen al is een prachtige aanleiding voor een nieuw onderzoek. Op deze manier kan de huidige situatie op het Noord-Groninger platteland vergeleken worden met die van eind jaren vijftig. Een periode waarin echte veranderingen zichtbaar worden. Maar er is meer. Als we nu, vijftig jaar later, naar Noord-Groningen kijken, dan vallen twee dingen op. Ten eerste is het aantal inwoners niet gedaald, maar juist gestegen. Ten tweede bestaan kleine dorpen nog steeds en zijn zij niet leeggelopen. Dit terwijl de ontwikkelingen waar men toen van sprak en voor vreesde zich hebben doorgezet. De werkgelegenheid in de landbouw is verder afgenomen, evenals het voorzieningenniveau en nog steeds trekken jonge inwoners weg en blijven ouderen achter. Kortom, de onderwerpen die eind jaren vijftig zorgen baarden, spelen nog steeds. Deze ontwikkelingen zijn overigens niet uniek voor Noord-Groningen. De afgelopen jaren heeft het onderwerp platteland volop in de belangstelling gestaan en is er veel onderzoek verricht naar het platteland in Nederland. Hieruit blijkt dat het platteland in heel Nederland en ook in de rest van Europa met dezelfde problemen kampt. De voornaamste reden dat de beschreven ontwikkelingen in Nederland minder desastreuze gevolgen hebben gehad dan verwacht en de afgelopen vijftig jaar niet tot een leegloop van het platteland hebben geleid, is de toegenomen mobiliteit. Deze heeft ervoor gezorgd dat mensen niet meer alleen op de eigen woonplaats zijn aangewezen voor werk, voorzieningen en sociale contacten, maar in een breder gebied activiteiten kunnen ondernemen. Werkgelegenheid De werkgelegenheid op het platteland, en dan met name in de landbouw, is de afgelopen jaren afgenomen. Eind jaren vijftig benoemden de auteurs van Bedreigd Bestaan pendel als oplossing voor het gebied. Zij dachten dat Noord-Groningen van de ontwikkeling van de werkgelegenheid in de stad en andere industriële centra zou kunnen profiteren. Forensisme is anno 2010 inderdaad gemeengoed geworden. Veel mensen die op het platteland wonen, bijvoorbeeld om de rust, ruimte, riante woningen en het goede sociale klimaat, werken in naburige steden. In vergelijking met bijvoorbeeld Frankrijk en Spanje is Nederland een klein land en de stad is altijd relatief dichtbij. Bovendien is de infrastructuur goed, aldus de Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid in het rapport ‘Vertrouwen in de buurt’ (2005). Geert Mak geeft in zijn boek ‘Hoe god verdween uit Jorwerd’ aan dat Nederland al

Page 8: Leven in de leegte

 

7 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

eeuwenlang onderdeel is van een ‘half-verstadste landstreek’ en niet te vergelijken is met bijvoorbeeld het platteland van Frankrijk met zijn afgelegen bergdorpen. Doordat Nederland een vlak land is met veel water, ‘waren verbindingen tussen stad en platteland hier vanouds makkelijk en intensief’. Voorzieningen Het verdwijnen van voorzieningen wordt in beleidsdiscussies, net als vijftig jaar geleden, toegerekend aan een krimpende bevolking. Toch heeft het verdwijnen van voorzieningen de afgelopen decennia niet geleid tot een dalend inwonertal en het leeglopen van kleine dorpen. Door de toegenomen mobiliteit zijn plattelandsbewoners, net als voor hun werk, voor voorzieningen niet meer per se op hun eigen dorp aangewezen. In die zin is het verdwijnen van voorzieningen in dorpen minder erg gebleken dan men eind jaren vijftig dacht. Echter, de toegenomen mobiliteit heeft het probleem van de afname van voorzieningen niet alleen opgevangen, het heeft het grotendeels ook veroorzaakt. Uit het rapport ‘Krimp en ruimte’ van het Planbureau voor de Leefomgeving (2006) blijkt dat er nauwelijks sprake is van een verband tussen inwoneraantal en voorzieningen en dat demografische krimp dus niet de oorzaak is van het verdwijnen van voorzieningen. Hier liggen heel andere factoren aan ten grondslag. Door de toegenomen welvaart en technologische ontwikkelingen is de mobiliteit toegenomen en is de vraag naar luxegoederen gestegen. De plaatselijke kruidenier is niet in staat om een groot assortiment aan producten te voeren, waardoor plattelandsbewoners voor luxeproducten zijn aangewezen op grotere supermarkten in de omgeving. De Rijksuniversiteit Groningen beschrijft in het rapport ‘Regionale bevolkingskrimp en de stad Groningen’ (2009) dan ook dat de algemene indruk is dat ‘het leeuwendeel van de druk die momenteel bestaat op voorzieningen op het platteland niet voortkomt uit krimp maar uit schaalvergroting’. En ook in het advies van SER Noord-Nederland ‘Het Noorden geeft geen krimp’ (2010) komt naar voren dat voorzieningen op het platteland door schaalvergroting al jaren aan het afnemen zijn. Onderzoek van de Rabobank (2010) ondersteunt deze stelling door aan te geven dat er ook in stedelijk gebied in Nederland sprake is van een afname van voorzieningen door schaalvergroting en toegenomen mobiliteit. In landelijke gebieden heeft dit volgens de Rabobank echter meer impact, omdat de afstand tot voorzieningen groter is. Het SER-advies ‘Bevolkingskrimp benoemen en benutten’ (januari 2011) legt wat betreft voorzieningen op het gebied van zorg en welzijn dan ook de nadruk op de bereikbaarheid van voorzieningen: ‘Richt je als overheid op de toegankelijkheid en kwaliteit van voorzieningen die van direct belang zijn voor de leefbaarheid en sociale samenhang’. Dorpen Doordat de werkgelegenheid op het platteland is afgenomen en werk en voorzieningen door de toegenomen mobiliteit gemakkelijker te bereiken zijn, en daarmee in een bredere straal rond het eigen dorp plaats kunnen vinden, is het karakter van veel dorpen veranderd. De voormalige agrarische werkdorpen zijn volgens de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid veranderd in woondorpen. Of zoals Thissen het in het artikel ‘Van traditioneel dorp naar woondorp’ (Streek, 2009) verwoordt; de Nederlandse dorpen zijn de afgelopen twintig jaar veranderd van zogenaamde ‘autonome dorpen’ naar ‘woondorpen’. Het beeld van wegkwijnende dorpen is volgens hem dan ook een verouderd beeld van het dorpsleven. Op het platteland in Nederland is sprake van een grote verscheidenheid aan dorpen. Sommige dorpen hebben nog iets van het karakter van een autonoom dorp, terwijl andere dorpen juist meer woondorpen zijn.

Page 9: Leven in de leegte

 

8 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

De samenleving in de autonome dorpen is gebouwd op traditie en de inwoners zijn erg op het dorp zelf gericht. De inwoners zijn geboren en getogen in het dorp, zij werken er en maken er gebruik van de aanwezige voorzieningen. In het woondorp is men gaan wonen om de mooie woning en de aangename woonomgeving. Voor sociale contacten en voorzieningen zijn inwoners niet afhankelijk van het dorp. Het Sociaal Cultureel Planbureau constateert in haar rapport ‘Het beste van twee werelden’ (2007) dat er de afgelopen jaren een verandering in sociale contacten op het platteland heeft plaatsgevonden. Men is selectiever in contacten in de directe omgeving, waardoor de gemeenschap wordt verdeeld in groepen van gelijkgestemden. Daarnaast krijgt het gemeenschapsleven volgens het SCP een vrijer karakter en kunnen contacten in de directe omgeving gemakkelijk gecombineerd worden met netwerken buiten de eigen omgeving. Als we het hebben over leefbaarheid, geldt voor het autonome dorp dat voorzieningen belangrijk zijn. Voor het woondorp zijn vooral de eigen woning en de woonomgeving belangrijk. In autonome dorpen zijn voorzieningen en het aantal inwoners een voorwaarde voor leefbaarheid. In woondorpen zijn voorzieningen juist een gevolg van leefbaarheid. Een sterke woonfunctie leidt tot een grotere mate van leefbaarheid, wat op haar beurt kan leiden tot de ontwikkeling van gemeenschapsinitiatieven. Bewonersgroepen Hoewel de mobiliteit is toegenomen en mensen vaker op afstand van hun werk gaan wonen, gaat dit niet voor iedereen op. Veel jongeren trekken nog steeds voor studie en werk van het platteland naar de stad. Dit is een universeel verschijnsel. Het onderzoek ‘Regionale bevolkingskrimp en de stad Groningen’ van de RUG wijst uit dat er in de hele wereld een tendens is van een krimpende regio en een dichtbijgelegen groeiende stad. In steden liggen namelijk meer kansen voor studie en arbeidsmogelijkheden. Phil McCann (symposium krimp CAB 2009), en ook het Nicis (2009) geven aan dat economische activiteiten zich de afgelopen jaren steeds meer hebben geconcentreerd in en rond grote steden. Moderne communicatiemiddelen hebben er niet toe geleid dat men meer op afstand van deze centra is gaan werken en wonen. Persoonlijke contacten blijken belangrijker dan contacten via telefoon of e-mail. Het gevolg hiervan is dat verschillen binnen landen groter worden omdat groei voornamelijk plaatsvindt in zogenaamde ‘capital city regions’, zoals de Randstad in Nederland, en andere regio’s in groei achterblijven. In het rapport ‘Regionale bevolkingskrimp en de stad Groningen’ van de RUG staat beschreven dat Groningen hierbij als een roltrap naar de Randstad fungeert. Zij trekt jongeren aan van het platteland en een deel van deze jongeren trekt na afronding van de studie naar de Randstad voor werk. Beleidsmakers kunnen volgens het rapport weinig aan deze tendens veranderen. Sterker nog, de trek van jongeren is cruciaal voor de groei van de stad. Terwijl veel jongeren naar de stad trekken, zijn er ook groepen bewoners die juist vanuit de stad naar het platteland trekken. Het SCP geeft in haar rapport ‘Thuis op het platteland’ (2006) aan dat jonge huishoudens en starters richting de stad trekken, terwijl gezinnen en ouderen zonder kinderen juist naar het platteland verhuizen. Het platteland kent meer rust en ruimte dan de stad. Bovendien zijn de woningen groter en is er over het algemeen een sterkere sociale cohesie. Men neemt de afstand tot voorzieningen op de koop toe. Door de toegenomen mobiliteit zijn deze over het algemeen vrij goed bereikbaar. Alleen voor ouderen en jongeren, die vaak minder mobiel zijn, zou de verschraling van het voorzieningenaanbod volgens het SCP problematischer kunnen zijn.

Page 10: Leven in de leegte

 

9 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

Veel plattelandsbewoners pendelen naar de stad voor hun werk. Het onderzoek van de RUG benadrukt dat de regio daarom gebaat is bij een sterke stad, maar dat andersom een leefbare regio voor de stad belangrijk is. ‘Een krimpend landelijk gebied met een tekort aan voorzieningen kan hiervoor een bedreiging zijn’. Bovenstaande bewegingen maken dat er geen typische plattelander of Noord-Groninger bestaat. Het platteland is eerder een mozaïek van verschillende groepen en mensen, zoals nieuwkomers en mensen die er altijd gewoond hebben, ouderen en jongeren, bewoners van kleine dorpen en grote kernen. Allemaal beleven ze het platteland op een andere manier. Thissen geeft in de lezing ‘Leefbare dorpen: van raamwerk tot ontwikkelingsmodel’ (2006, voorgedragen op het evenement Leefbare dorpen van de plattelandsacademie van Landelijke Gilden in Vlaanderen) aan dat het dorp voor sommige mensen hun complete leefwereld is, terwijl het voor anderen slechts een beperkt onderdeel van hun leefomgeving is. Het platteland kan voor de ene bewonersgroep goed leefbaar zijn, terwijl dat voor een andere groep in mindere mate het geval is. Thissen zegt: ‘Voor veel maatschappelijke ontwikkelingen geldt dat een dorp winnaars én verliezers heeft, dat er bewoners zijn die kwetsbaarheid vertonen, niet alleen door hun maatschappelijke positie maar bovendien door de plek waar zij wonen, en dat er bewoners zijn die succesvol zijn, bewoners die hun keuzemogelijkheden niet alleen maatschappelijk maar ook op basis van de plek waar ze wonen zien toenemen’.

1.3 Onderzoeksvragen Bovenstaande ontwikkelingen roepen een aantal vragen op:

• Hoe heeft het gebied Noord-Groningen zich de afgelopen vijftig jaar ontwikkeld op het gebied van demografie en werkgelegenheid? Waardoor is krimp veroorzaakt, door migratie of door natuurlijke bevolkingsdaling? Waar bevindt krimp zich? In kleine dorpen of grote kernen, in plaatsen en gemeenten dichtbij of ver van de stad? Wie zijn de mensen die het gebied verlaten en waar trekken zij naartoe? En is er veel dynamiek in het gebied wat betreft vestigers en vertrekkers? Deze vragen worden in hoofdstuk 2 behandeld.

• Het platteland kent verschillende soorten bewoners; nieuwkomers, autochtonen, ouderen, jongeren, bewoners van grote en kleine dorpen. De vraag is waarin deze groepen van elkaar verschillen, of zij bijvoorbeeld andere dingen belangrijk vinden in hun leefomgeving, of zij activiteiten in een brede straal ondernemen of juist meer in hun eigen woonplaats en of ze op een andere manier gebonden zijn aan het gebied. In hoofdstuk 3 komen deze vragen aan de orde.

• Hoewel de verschraling van het voorzieningenniveau op het platteland dus niet per se een gevolg is van een krimpende bevolking en het mensen er ook niet van weerhouden heeft op het platteland te gaan wonen, is het wel een feit dat voorzieningen op het platteland sinds de jaren vijftig zijn afgenomen. De vraag is of de aanwezigheid van voorzieningen van invloed is op de leefbaarheid in het gebied, en dan met name in de kleine dorpen, of dat er andere, meer sociale factoren van belang zijn. De manier waarop verschillende mensen samenleven in grote en kleine dorpen, hoe ze met elkaar omgaan, wat ze met elkaar doen, welke sociale en culturele waarden blijven bestaan, hoe men een nieuwe regionale of lokale identiteit

Page 11: Leven in de leegte

 

10 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

kan creëren, dat alles kan evenzeer de leefbaarheid van het platteland bepalen. Hoofdstuk 4 zal antwoord geven op bovenstaande vragen. We kijken in dit hoofdstuk ook of het platteland voor bepaalde groepen bewoners leefbaarder is dan voor andere groepen.

1.4 Positionering onderzoek Tijdens de start van het onderzoek kwam het platteland van Noord- en Oost-Groningen opeens weer in de belangstelling als krimpregio. De ontwikkelingen en de bijbehorende stemming van Bedreigd Bestaan van vijftig jaar eerder leken zich te herhalen. De landelijke publiciteit rondom het ‘verdwijnen’ van Ganzendijk laat zien dat de leefbaarheid en ontvolking op het Groningse platteland nog steeds actuele thema’s zijn. Zowel de eerste besluiten om het dorp te slopen vanwege het gebrek aan inwoners en de slechte sociale omstandigheden, als het daarop volgende besluit om Ganzendijk toch te laten bestaan, zijn illustratief voor de sociale complexiteit en de verschillende belangen die hier spelen. In 2009 werd de betrokkenheid van de rijksoverheid bij krimp opeens zichtbaar. Het Rijk wees drie krimpregio’s aan: Parkstad Limburg, Zeeuws Vlaanderen en Noordoost-Groningen. Kort daarop deed het Topteam Krimp onder leiding van de heren Mans en Dijkstal onderzoek in deze regio’s en constateerde dat krimp een structureel probleem was (Krimp als structureel probleem, rapportage topteam krimp voor Groningen, november 2009). Het rapport van het TopTeam Krimp heeft geresulteerd in een provinciaal actieplan krimp, gericht op Oost-Groningen, De Marne en de Eemsdelta. De krimpdiscussie in bestuurskringen ging in het begin vooral over het behouden van bewoners voor de regio en over fysieke factoren als voorzieningen en woningbouw. Gaandeweg veranderde de lijn van de discussie. Krimp werd een geaccepteerd verschijnsel, iets waar je als bestuurder niet veel invloed op uit kunt oefenen, en de discussie begon zich meer te richten op de vraag ‘hoe om te gaan met de bevolkingsdaling’. Dit is ook wat in het provinciaal actieplan naar voren komt: ‘We kunnen de krimp niet tegengaan. Wel kunnen we op tijd de bakens verzetten. Wat uiteindelijk telt, is niet het aantal inwoners, maar de kwaliteit van leven, wonen en werken in deze regio's in onze provincie’. Er moet volgens het actieplan een omslag van groeidenken naar kwaliteitsdenken plaatsvinden. Onderzoek van de Rabobank wijst dan ook uit dat de overheid krimp moeilijk kan beïnvloeden. Krimp hangt vooral samen met een gebrek aan economische dynamiek in een regio. De meest aantrekkelijke regio’s in Nederland zijn volgens de Rabobank de zogenaamde intermediaire regio’s, die dichtbij werkgelegenheid zitten en tegelijkertijd ook voldoende voorzieningen, rust en ruimte hebben. Deze regio’s hebben het beste woonklimaat. De Rabobank geeft aan dat het voor de overheid moeilijk is om migratie naar minder aantrekkelijke regio’s op gang te krijgen en om werkgelegenheid naar deze regio’s te trekken. Het nieuwe onderzoek Bedreigd Bestaan is uitgevoerd in opdracht van de Stichting Bedreigd Bestaan. Het onderzoek is niet in opdracht van lokale overheden uitgevoerd. Op deze manier konden bewoners op een ‘vrije manier’ worden uitgevraagd, zonder dat er een bepaalde beleidsagenda aan ten grondslag lag. We hebben het onderzoek dan ook breder ingestoken en de nadruk gelegd op sociale aspecten van het leven op het platteland. Door middel van de nieuwe studie naar Noord-Groningen en haar inwoners hebben we een nieuw perspectief op het gebied kunnen ontwikkelen dat uitstijgt boven de waan van de dag en breder is dan alleen een politiek bestuurlijke opgave van gebiedsinrichting. Een beter inzicht in wat de inwoners

Page 12: Leven in de leegte

 

11 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

van Noord-Groningen belangrijk vinden en waar ze zich zorgen over maken, kan een positieve bijdrage leveren aan het maatschappelijke debat over krimp en leefbaarheid. De resultaten van het onderzoek zijn daarmee niet per se bedoeld voor beleidsmakers, maar ook voor de wetenschap, voor organisaties in het gebied en last but not least voor de bewoners zelf. Gedurende de voorbereidingen en de uitvoering van het onderzoek zelf, zijn er meerdere onderzoeken naar krimp en leefbaarheid uitgevoerd, ook in Noord-Groningen. Zo heeft Companen in de Eemsdelta een onderzoek gedaan dat vooral focust op de ontwikkeling van de woningbehoefte, verhuizingen tussen gemeenten en andere delen van Nederland en de verhuiswens van inwoners van de vier gemeenten. Het gaat vooral over wonen en voorzieningen, oftewel de meer fysieke aspecten van leefbaarheid. Dit is wat we vaak zien in leefbaarheidsonderzoek. Ook in het provinciaal actieplan ligt de voornaamste focus nog steeds op leefbaarheid in relatie tot voorzieningen en woningbouw. Het SER-advies ‘Bevolkingskrimp benoemen en benutten’ dat in januari 2011 is uitgekomen, focust op zaken als woningvoorraad, bedrijventerreinen, voorzieningen op het gebied van zorg en onderwijs, mobiliteit en arbeidsmarkt. Zij gaat niet in op sociale aspecten van het leven in krimpgebieden en op dingen die bewoners zelf al doen of kunnen gaan doen om hun woonomgeving leefbaar te houden. Het nieuwe onderzoek Bedreigd Bestaan gaat juist meer uit van de inwoners van het gebied en minder van fysieke aspecten. Het is daarmee een waardevolle aanvulling op het al bestaande onderzoek.

Page 13: Leven in de leegte

 

12 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

Hoofdstuk 2

Krimp in beeld

Dit hoofdstuk brengt het gebied Noord-Groningen op een aantal onderwerpen in kaart. Paragraaf 2.1 schetst de bevolkingsontwikkeling van Noord-Groningen van 1960 tot op heden. We kijken hoe de bevolking zich de afgelopen jaren heeft ontwikkeld en de komende jaren zal ontwikkelen. Ook kijken we of krimp ruimtelijk geconcentreerd is of dat het zich in het hele gebied in even sterke mate voordoet. Daarnaast kijken we of krimp kleinere dorpen sterker treft dan grotere kernen. Paragraaf 2.2 laat de bevolkingsopbouw van het gebied zien. Zijn er inderdaad minder jongeren en meer ouderen in vergelijking met Nederland als geheel, zoals op het platteland vaak het geval is? En is er nu en in de toekomst sprake van ontgroening en vergrijzing? In paragraaf 2.3 onderzoeken we of er sprake is van een natuurlijke bevolkingskrimp of dat krimp veroorzaakt wordt door migratie. Daarna bekijken we of er veel dynamiek is in het gebied; is er sprake van een komen en gaan van mensen of is de bevolking redelijk stabiel? En welke leeftijdsgroepen vertrekken vooral? Paragraaf 2.4 geeft een schets van de werkgelegenheid en het aantal forensen in Noord-Groningen. Hoe is de werkgelegenheidsstructuur in het gebied opgebouwd? En is er veel werk of werkt men vooral buiten de eigen woongemeente? Tot slot brengen we in paragraaf 2.5 het voorzieningenniveau in beeld. We laten de gegevens zoveel mogelijk zien op het niveau van de verschillende gemeenten en waar mogelijk ook voor de verschillende dorpen. Cijfers op dorpsniveau zijn beschikbaar vanaf 1995.

2.1 Bevolkingsontwikkeling Noord-Groningen We zien dat de voorspelling van de auteurs van Bedreigd Bestaan uit 1959 niet is uitgekomen. Het aantal inwoners in Noord-Groningen is in de periode van 1960 tot 2010 per saldo toegenomen van 88.000 naar 108.000, een stijging van 22%. Het hoogtepunt qua aantal inwoners werd bereikt in 1990 met 113.000 inwoners, daarna is de daling ingezet. Figuur 1. Bevolkingsontwikkeling Noord-Groningen 1960-2010

 

Bron: CBS

0

20.000

40.000

60.000

80.000

100.000

120.000

1960 1965 1970 1975 1980 1985 1990 1995 2000 2005 2010

Page 14: Leven in de leegte

 

13 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

Gemeenten De krimp van de bevolking van Noord-Groningen sinds 1990 kan vooral op het conto van Delfzijl worden geschreven, daar heeft krimp zich de afgelopen jaren het sterkste voorgedaan. De gemeenten Loppersum, De Marne en Appingedam vertonen een lichte daling na 1990, met voor laatste twee gemeenten weer een kleine piek in 2005. De gemeenten Bedum, Eemsmond, Winsum en Ten Boer stijgen nog na 1990. Krimp is in deze gemeenten pas iets van de laatste jaren. Ten Boer is de enige gemeente in Noord-Groningen waar de bevolking nog altijd groeit. Wanneer we kijken naar de ontwikkelingen vanaf 1960, dan zien we dat het aantal inwoners van Delfzijl tot 1990 het sterkste gestegen is. Ook nu nog is het inwonertal van Delfzijl een stuk hoger dan vijftig jaar geleden. Ook de bevolking van de gemeenten Appingedam, Bedum, Winsum en Ten Boer is van 1960 tot op heden per saldo gestegen. De Marne en Loppersum zijn licht gekrompen, Eemsmond is redelijk stabiel gebleven. De gemeenten grenzend aan de stad en de gemeenten met een sterke industriële sector zijn van 1960 tot op heden dus in inwonertal toegenomen.

Page 15: Leven in de leegte

 

14 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

0

20

40

60

80

100

120

1960 1965 1970 1975 1980 1985 1990 1995 2000 2005 2010

Eemsmond

0

20

40

60

80

100

120

1960 1965 1970 1975 1980 1985 1990 1995 2000 2005 2010

Appingedam

0

20

40

60

80

100

120

1960 1965 1970 1975 1980 1985 1990 1995 2000 2005 2010

Bedum

0

20

40

60

80

100

120

1960 1965 1970 1975 1980 1985 1990 1995 2000 2005 2010

De Marne

0

20

40

60

80

100

120

1960 1965 1970 1975 1980 1985 1990 1995 2000 2005 2010

Delfzijl

0

20

40

60

80

100

120

1960 1965 1970 1975 1980 1985 1990 1995 2000 2005 2010

Loppersum

0

20

40

60

80

100

120

1960 1965 1970 1975 1980 1985 1990 1995 2000 2005 2010

Ten Boer

0

20

40

60

80

100

120

1960 1965 1970 1975 1980 1985 1990 1995 2000 2005 2010

Winsum

Figuur 2. Bevolkingsontwikkeling per gemeente 1960-2010 (2010=100) Bron: CBS

Page 16: Leven in de leegte

 

15 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

Figuur 3. Aantal huishoudens en inwoners per gemeente, 2000-2010

Bron: CBS Voor alle gemeenten zien we dat het aantal huishoudens sterker is gestegen ofwel minder hard is gedaald dan het aantal inwoners. In de meeste gemeenten zien we het aantal inwoners in 2010 ten opzichte van 2000 afnemen, terwijl het aantal huishoudens nog stijgt. De afname van het aantal inwoners betekent dus niet automatisch dat de vraag naar woningen ook af zal nemen. Er wonen gemiddeld minder mensen per huis omdat het aantal huishoudens stijgt, bijvoorbeeld doordat het aantal scheidingen en eenpersoonshuishoudens toeneemt. Dorpen Op basis van de inwoneraantallen van de verschillende dorpen is een indeling naar dorpsgrootte gemaakt. Er zijn daarbij vijf klassen onderscheiden. Hierbij is aansluiting gezocht bij indelingen die ook binnen de RUG worden gehanteerd. In onderstaande figuur is te zien dat Noord-Groningen een ‘stedelijk’ gebied kent van Delfzijl en Appingedam. Daarnaast is er een aantal grote kernen, maar het merendeel bestaat uit dorpen met minder dan 500 inwoners.

80

85

90

95

100

105

110

115

00 05 10 00 05 10 00 05 10 00 05 10 00 05 10 00 05 10 00 05 10 00 05 10 00 05 10

Nederland Appingedam Bedum Ten Boer Delfzijl Eemsmond Loppersum De Marne Winsum

Huishoudens Inwoners

Page 17: Leven in de leegte

 

16 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

Krimp Stabiel Groei

75‐90% 90‐99% 99‐101% 101‐110% >110%

Figuur 4. Inwoneraantal naar dorp  

Bron: CBS * zie bijlage 2 voor een kaart met dorpsnamen

Als we de ontwikkeling van het aantal inwoners over de afgelopen 15 jaar per dorp bekijken, dan zien we een gevarieerd beeld; van een afname met ongeveer 20% in bijvoorbeeld Delfzijl (de rode kernen) tot een groei met meer dan 10% in bijvoorbeeld Ten Boer (de blauwe kernen). Krimp en groei vinden beide erg verspreid over het gebied plaats. Het is niet per definitie zo dat krimp voornamelijk plaatsvindt in perifere gebieden, verder van de stad. Wel zien we dat het merendeel van de kleine dorpen is gekrompen, hoewel het aantal inwoners in een aantal kleine dorpen, zoals Zandeweer en ’t Zandt, is gegroeid. Naast de kleinere dorpen, vertonen ook Delfzijl en Appingedam relatief veel krimp. De grote kernen dichtbij de stad, Winsum, Bedum en Ten Boer, zijn gegroeid en ook Uithuizen, een van de grootste plaatsen in het gebied, is in inwoneraantal gestegen. Figuur 5. Bevolkingsontwikkeling naar dorp, 1995-2009 Bron: CBS

< 500 500-1.500 1.500-5.000 5.000-10.000 > 10.000

Page 18: Leven in de leegte

 

17 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

60

70

80

90

100

110

2010

2020

2030

2040

2010

2020

2030

2040

2010

2020

2030

2040

2010

2020

2030

2040

2010

2020

2030

2040

2010

2020

2030

2040

2010

2020

2030

2040

2010

2020

2030

2040

2010

2020

2030

2040

Nederland Appingedam Bedum Ten Boer Delfzijl Eemsmond Loppersum De Marne Winsum

Tabel 1. Dorpen met relatief veel groei en krimp Groei Krimp

Zandeweer +51% Ezinge -34% Spijk +34% Westernieland -30% ’t Zandt +20% Sauwerd -22% Ten Boer +13% Delfzijl -20% Winsum +10% Woldendorp -18%

Prognose Noord-Groningen Volgens de prognose van het CBS neemt het aantal inwoners van Nederland tot 2040 nog toe met 5,7% ten opzichte van 2010. In Noord-Groningen daalt volgens diezelfde prognose het aantal inwoners met 10%. Op gemeenteniveau zijn er grote verschillen. Bedum en Ten Boer zullen nog wat groeien, Winsum zal licht dalen. Opvallend is dat voor deze drie gemeenten eerst een dip wordt voorspeld in 2020, waarna de lijn naar boven weer wordt opgepakt. Het aantal inwoners zal het sterkste dalen in de gemeenten die verder van de stad liggen en dan met name in Appingedam en Delfzijl. Appingedam zal met 14% krimpen en Delfzijl met maar liefst 27%. De voorspelling is dus dat krimp in Noord-Groningen vooral een stedelijk fenomeen zal zijn. Figuur 6. Prognose bevolkingsontwikkeling 2010-2040 Bron: CBS

Page 19: Leven in de leegte

 

18 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

2.2 Bevolkingsopbouw Noord-Groningen In deze paragraaf kijken we hoe de bevolking per gemeente is opgebouwd. Onderstaande tabel laat zien dat er op het platteland van Noord-Groningen minder jongeren in de leeftijd van 15-25 jaar wonen en ook het aandeel van 25 tot 45-jarigen is ondervertegenwoordigd in vergelijking met Nederland als geheel. De 45-plussers zijn oververtegenwoordigd in het gebied. Dit is wat we vaak in plattelandsgebieden zien. Het percentage kinderen jonger dan 15 jaar is ongeveer gelijk als in Nederland. Dit is opvallend, omdat het aandeel 25 tot 45-jarigen een stuk lager ligt. Tabel 2. Bevolking naar leeftijd 2010

Leeftijd Nederland Noord-Groningen < 15 17,6% 17,5% 15 - 25 12,2% 10,9% 25 - 45 27% 23,3% 45 - 65 27,9% 30,8% 65 - 75 8,4% 9,6% > 75 6,9% 7,9%

Gemeenten Als we naar de ontwikkelingen vanaf 1990 kijken, zien we in alle gemeenten de landelijke trend van ontgroening en vergrijzing. In Appingedam en Delfzijl wonen relatief de minste jongeren en de meeste ouderen. In Ten Boer wonen momenteel relatief de meeste jongeren en de minste ouderen. Gemeenten die dichterbij de stad liggen hebben over het algemeen een jongere bevolking. De gemeenten die in 1990 de meeste jongeren hadden, Bedum, Ten Boer, Loppersum en Winsum, kennen de sterkste daling. Appingedam, Delfzijl en Eemsmond kennen een minder sterke daling van het percentage jongeren. In alle gemeenten zien we dat het percentage ouderen vooral van 2005 op 2010 sterk is gegroeid. Waar Appingedam en Delfzijl geen sterke daling kennen van het aandeel jongeren, zien we in deze gemeenten wel een sterke stijging van het aandeel ouderen. Vooral in Delfzijl is de groei erg groot.

Page 20: Leven in de leegte

 

19 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

Figuur 7. Aandeel inwoners jonger dan 15 jaar per gemeente, 1990-2010  

Bron: CBS

0% 5% 10% 15% 20% 25%

19901995200020052010

19901995200020052010

19901995200020052010

19901995200020052010

19901995200020052010

19901995200020052010

19901995200020052010

19901995200020052010

Appinged

amBe

dum

Ten Bo

erDelfzijl

Eemsm

ond

Lopp

ersum

De Marne

Winsum

Page 21: Leven in de leegte

 

20 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

Figuur 8. Aandeel inwoners > 65 jaar per gemeente, 1990-2010

Bron: CBS Dorpen In onderstaande figuren is te zien hoe ouderen (65-plussers) en jongeren (jonger dan 15 jaar) verdeeld zijn over de verschillende dorpen in het gebied. In de meeste Noord-Groninger dorpen is 15 tot 20% van de inwoners jonger dan 15 jaar (de oranje gebieden), met een enkele uitschieter naar beneden en naar boven.

0% 5% 10% 15% 20% 25%

19901995200020052010

19901995200020052010

19901995200020052010

19901995200020052010

19901995200020052010

19901995200020052010

19901995200020052010

19901995200020052010

Appinged

amBe

dum

Ten Bo

erDelfzijl

Eemsm

ond

Lopp

ersum

De Marne

Winsum

Page 22: Leven in de leegte

 

21 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

Figuur 9. Percentage inwoners jonger dan 15 jaar naar dorp, 2009

 

>20% 15-20% 10-15% <10%

Bron: CBS Het percentage inwoners van 65 jaar en ouder is wat gedifferentieerder door het gebied. In bepaalde delen van Delfzijl, Appingedam en Winsum ligt het percentage ouderen boven de 20%, terwijl in andere buurten juist minder ouderen en meer jongeren wonen. In Loppersum en Uithuizen en in een aantal kleine kernen ligt het percentage ouderen relatief hoog. Figuur 10. Percentage inwoners ouder dan 65 jaar naar dorp, 2009

 

>20% 15-20% 10-15% <10%

Bron: CBS Er is geen duidelijk ruimtelijk patroon te herkennen van dorpen met een relatief jonge of juist oudere bevolking. Dorpen die ver van de stad liggen hebben niet per definitie meer oudere inwoners, hetzelfde geldt voor kleine en grote dorpen.

Page 23: Leven in de leegte

 

22 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

0%

20%

40%

60%

80%

100%

2010 2015 2020 2025 2030 2035 2040

De Marne

0%

20%

40%

60%

80%

100%

2010 2015 2020 2025 2030 2035 2040

Delfzijl

0%

20%

40%

60%

80%

100%

2010 2015 2020 2025 2030 2035 2040

Eemsmond

0%

20%

40%

60%

80%

100%

2010 2015 2020 2025 2030 2035 2040

Loppersum

0%

20%

40%

60%

80%

100%

2010 2015 2020 2025 2030 2035 2040

Ten Boer

0%

20%

40%

60%

80%

100%

2010 2015 2020 2025 2030 2035 2040

Winsum

0%

20%

40%

60%

80%

100%

2010 2015 2020 2025 2030 2035 2040

Appingedam

0%

20%

40%

60%

80%

100%

2010 2015 2020 2025 2030 2035 2040

Bedum

Prognose Noord-Groningen De voorspelde leeftijdsopbouw in 2040 laat een beeld zien van verdergaande vergrijzing. De groep 65-plussers groeit in heel Noord-Groningen van 17% naar 28%. In 2040 zal het aandeel ouderen het grootste zijn in Appingedam en Delfzijl. De groep tussen 20 en 65 jaar, de potentiële beroepsbevolking, neemt voor heel Noord-Groningen af van 59% naar 50%. Het relatieve aandeel van de groep tot 20 jaar blijft ongeveer gelijk, 24% in 2010 en 22% in 2040. Wel zien we in de gemeenten Bedum, Winsum, Ten Boer en Loppersum de komende jaren een daling van het aandeel jongeren, daarna stabiliseert het zich tot 2040. Met de ontgroening op het platteland valt het dus wel mee. Figuur 11. Prognose bevolkingsopbouw 2010-2040 per gemeente

  Bron: CBS

0-20 20-65 >= 65

Page 24: Leven in de leegte

 

23 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

2.3 Dynamiek per gemeente Dynamiek brengen we in kaart door te kijken naar het aantal verhuizingen van en naar de verschillende gemeenten. Ook kijken we waar de krimp door veroorzaakt wordt; door natuurlijke bevolkingsafname of door migratie. En welke leeftijdsgroepen komen naar het gebied en welke trekken juist weg? Natuurlijke bevolkingsontwikkeling De geboorte- en sterftecijfers komen in de loop van de tijd steeds dichter bij elkaar. Toch is er in 2009 nog steeds sprake van een natuurlijke groei van de bevolking in Noord-Groningen. Uitzonderingen daarop zijn de gemeenten Delfzijl en Appingedam en in mindere mate De Marne, waar het sterftecijfer sinds 2005 hoger is dan het geboortecijfer. In alle gemeenten is het geboortecijfer sinds 1960 gedaald, conform de landelijke trend, van ongeveer 20 naar 10 promille. Wat opvalt is dat het huidige geboortecijfer over de hele linie onder het landelijk gemiddelde zit, iets wat na 2000 gestalte heeft gekregen. Het sterftecijfer varieert in de tijd en beweegt steeds in een bandbreedte rond het landelijk gemiddelde. Het verschil met het geboortecijfer neemt steeds meer af, met name door de daling van het geboortecijfer.

Page 25: Leven in de leegte

 

24 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

0

5

10

15

20

25

1960 1965 1970 1975 1980 1985 1990 1995 2000 2005 2009

Appingedam

0

5

10

15

20

25

1960 1965 1970 1975 1980 1985 1990 1995 2000 2005 2009

Bedum

0

5

10

15

20

25

1960 1965 1970 1975 1980 1985 1990 1995 2000 2005 2009

De Marne

0

5

10

15

20

25

1960 1965 1970 1975 1980 1985 1990 1995 2000 2005 2009

Delfzijl

0

5

10

15

20

25

1960 1965 1970 1975 1980 1985 1990 1995 2000 2005 2009

Eemsmond

0

5

10

15

20

25

1960 1965 1970 1975 1980 1985 1990 1995 2000 2005 2009

Loppersum

0

5

10

15

20

25

1960 1965 1970 1975 1980 1985 1990 1995 2000 2005 2009

Ten Boer

0

5

10

15

20

25

1960 1965 1970 1975 1980 1985 1990 1995 2000 2005 2009

Winsum

Figuur 12. Geboorte- en sterftecijfer per gemeente 1965-2009 (in promille) Bron: CBS

Geboorte Sterfte

Page 26: Leven in de leegte

 

25 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

0

500

1.000

1.500

2.000

2.500

3.000

3.500

4.000

4.500

5.000

Appingedam Bedum Ten Boer Delfzijl Eemsmond Loppersum De Marne Winsum

Noord‐Groningen Gem Groningen Rest Provincie Gn Noord‐Nederland Randstad Rest Nederland

Het aantal vestigingen per gemeente vanuit:

Migratie Over de periode 1996-2008 is op basis van cijfers van het CBS het aantal verhuizingen van en naar de gemeenten in Noord-Groningen in kaart gebracht. In onderstaande grafiek staat per gemeente waar de vestigers vandaan komen, onderscheiden naar Noord-Groningen (de acht gemeenten in het beschouwde gebied), de gemeente Groningen, de rest van de provincie Groningen, Noord-Nederland (de provincies Friesland en Drenthe, exclusief de provincie Groningen), de Randstad (de provincies Utrecht en Noord- en Zuid-Holland) en de rest van Nederland. Figuur 13. Aantal vestigers per gemeente 1996-2008 Bron: CBS

Het valt op dat voor de gemeenten die verder van de stad liggen, Appingedam, Delfzijl, Eemsmond, Loppersum en De Marne, de meeste nieuwe inwoners afkomstig zijn uit het gebied zelf. Wat betreft de gemeenten die aan de gemeente Groningen grenzen, Bedum, Ten Boer en Winsum, komen de meeste nieuwe inwoners uit de gemeente Groningen. Bij de vertrekkers zien we hetzelfde beeld: inwoners van gemeenten die verder van de stad liggen verhuizen vooral naar buurgemeenten in Noord-Groningen, inwoners van gemeenten die tegen de stad aanliggen verhuizen juist meer naar de gemeente Groningen.

Page 27: Leven in de leegte

 

26 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

0

500

1.000

1.500

2.000

2.500

3.000

3.500

4.000

4.500

5.000

Appingedam Bedum Ten Boer Delfzijl Eemsmond Loppersum De Marne Winsum

Noord‐Groningen Gem Groningen Rest Provincie Gn Noord‐Nederland Randstad Rest Nederland

Het aantal vertrekkers per gemeente naar:

‐100

‐80

‐60

‐40

‐20

0

20

40

60

80

100

Appingedam Bedum Ten Boer Delfzijl Eemsmond Loppersum De Marne Winsum

Gevestigd Vertrokken Geboortes Sterftes Immigratie Emigratie

Figuur 14. Aantal vertrekkers per gemeente 1996-2008

Bron: CBS

Saldo Het percentage vestigers/vertrekkers en geboortes/sterftes hebben we tegenover elkaar gezet in onderstaande figuur. Wat meteen opvalt, is dat Noord-Groningen een dynamisch gebied is, waar relatief veel mensen vertrekken en zich vestigen. Het percentage vestigers en vertrekkers is veel groter dan het percentage geboortes en sterftes. De meeste dynamiek zien we in de gemeente De Marne. Voor alle gemeenten geldt dat er meer mensen vertrekken dan dat er zich vestigen. Krimp wordt dus veroorzaakt door migratie en niet door een natuurlijke daling van de bevolking, het aantal geboortes is immers nog altijd hoger dan het aantal sterftes. Figuur 15. Dynamiek per gemeente, 1996-2008 (percentage van de bevolking)  Bron: CBS

Page 28: Leven in de leegte

 

27 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

Dynamiek per dorp Dynamiek in de verschillende dorpen brengen we in beeld door te kijken naar het aantal transacties per 100 koopwoningen. Omdat het percentage koopwoningen in Noord-Groningen over het algemeen hoog is, geven deze cijfers een goed inzicht in de dynamiek. Figuur 16. Het aantal transacties per 100 koopwoningen 1999-2009

< 30 30-37 38-41 42-45 > 45

Bron: Kadaster Het gemiddelde aantal transacties per 100 koopwoningen ligt tussen 1999 en 2009 op 39. Dat wil zeggen dat gemiddeld 39% van de koopwoningen in een periode van 10 jaar van eigenaar verandert. Eerder zagen we al dat de gemeente De Marne de meeste vestigers en vertrekkers, en daarmee dus de grootste dynamiek kent. In onderstaande figuur zien we dit terug. We zien ook dat deze dynamiek niet in één bepaald dorp is geconcentreerd, maar dat de meeste dorpen in de gemeente relatief veel transacties met koopwoningen kennen. Wat verder opvalt is dat kleine dorpen zowel de meeste als de minste dynamiek kennen. De grotere kernen zijn iets stabieler. De dorpen met de meeste dynamiek liggen iets verder van de stad Groningen. Dynamiek zit dus vooral in de kleinere dorpen die relatief ver van de stad liggen. Er is ook gekeken naar de relatie tussen de bevolkingsontwikkeling en de bovengenoemde dynamiek in de periode 1999 tot 2009. Dorpen die groeien en veel beweging, oftewel dynamiek, vertonen zijn Zoutkamp, Ten Boer, Woltersum en Kantens. Dorpen die krimpen en weinig dynamiek kennen zijn onder andere Winsum en Delfzijl, maar ook kleine dorpen vlakbij de stad als Thesinge en Adorp. Stabiele dorpen, met een gelijkblijvende bevolking en weinig dynamiek, zijn Uithuizen, Uithuizermeeden, Warffum, Baflo, Eenrum en Loppersum. Kortom dorpen waar de meeste voorzieningen aanwezig zijn en die wat verder van de stad liggen.

Page 29: Leven in de leegte

 

28 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

Figuur 17. Relatie bevolkingsontwikkeling en dynamiek per dorp, 1999-2009  

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Bron: Kadaster (dynamiek), CBS (bevolkingscijfers) Migratie naar leeftijd Wanneer we nader inzoomen op de leeftijd van vestigers en vertrekkers, dan blijkt dat voor de meeste leeftijdsgroepen het aantal vestigers ongeveer gelijk is aan het aantal vertrekkers. Dit geldt niet voor de categorie 15 tot 25-jarigen. Van deze groep vertrekken veel meer mensen dan dat er terugkomen. Dit komt overeen met het landelijk beeld van het platteland; jonge mensen vertrekken voor werk en studie naar de stad of de Randstad. Uit onderzoek van het SCP blijkt dat de mensen die terugkeren naar het platteland vaak gezinnen met kinderen en ouderen zijn. De 25 tot 40-jarigen blijken inderdaad de grootste categorie vestigers te zijn. Echter, van deze groep verlaten ongeveer evenveel mensen het platteland. Verder geldt dat hoe ouder men wordt, hoe kleiner de dynamiek. Het is dus niet zo dat er heel veel gepensioneerden naar het platteland van Noord-Groningen komen. Samengevat wordt de krimp in Noord-Groningen bijna geheel veroorzaakt door het vertrek van 15 tot 25-jarigen uit het gebied.

dorp krimpt, weinig beweging

dorp krimpt, veel beweging

gelijk, weinig beweging

gelijk, veel beweging

dorp groeit, weinig beweging

dorp groeit, veel beweging

Page 30: Leven in de leegte

 

29 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

‐25.000

‐20.000

‐15.000

‐10.000

‐5.000

0

5.000

10.000

15.000

20.000

< 15 15‐25 25‐40 40‐50 50‐65 >65

vertrekkers

vestigers

saldo

Figuur 18. Aantal vestigers en vertrekkers Noord-Groningen naar leeftijd, 1996-2008

 

Bron: CBS

2.4 Werkgelegenheid en forensen Werkgelegenheid Noord-Groningen De totale werkgelegenheid (het aantal banen van minimaal 12 uur per week) in Noord-Groningen is in de periode 1995 tot 2009 met een kleine 3% afgenomen van circa 29.500 naar circa 28.600. Dit hoeft niet te betekenen dat er meer mensen zijn die werkloos thuiszitten. In de volgende paragraaf zien we dat een groot deel van de inwoners van Noord-Groningen buiten de eigen woongemeente werkzaam is en dus pendelt naar het werk. De industrie is in Noord-Groningen de grootste sector, gevolgd door de sectoren Handel en Zorg. Het aantal banen in de zorg is de afgelopen jaren afgenomen, terwijl dat landelijk gezien juist toeneemt. Toename zit vooral in de sector Zakelijke dienstverlening.

Page 31: Leven in de leegte

 

30 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

0% 5% 10% 15% 20% 25%

Nutsbedrijven

Horeca

Financiële instellingen

Overige diensten

Landbouw en Visserij

Vervoer, Opslag,  ICT

Overheid

Onderwijs

Bouw

Zakelijke diensten

Handel

Industrie

Zorg

2000 2004 2009

Figuur 19. Werkgelegenheidsstructuur Noord-Groningen, 2000-2009

Bron: PWR, bewerking CAB De structuur van de werkgelegenheid in Noord-Groningen is de afgelopen vijftig jaar sterk gewijzigd. Waar in 1947 landbouw veruit de grootste sector was, op grote afstand gevolgd door industrie, zien we in 2009 dat, naast bovengenoemde sectoren, zorg, handel, zakelijke diensten en vervoer, opslag en ICT een prominente plaats innemen. Onderstaande figuur laat zien dat 36% van de beroepsbevolking in 1947 werkzaam was in de landbouw. Nu is dat nog zo’n 11%. Hoewel de werkgelegenheid in de landbouw de afgelopen vijftig jaar sterk is afgenomen, is Landbouw en Visserij qua werkgelegenheid toch nog altijd de vierde sector in Noord-Groningen. In vergelijking met Noord-Nederland als geheel is de sector meer dan een keer zo groot (bron: PWR). In Nederland is slechts 1,6% van de totale werkgelegenheid te vinden in de landbouw (bron: CBS). Noord-Groningen is dus nog steeds een redelijk agrarisch gebied. De industrie is momenteel de grootste sector in Noord-Groningen. In vergelijking met Noord-Nederland (de provincies Groningen, Friesland en Drenthe) heeft de industrie in Noord-Groningen een groot aandeel in de werkgelegenheid, vooral door het relatief grote aandeel van Delfzijl (bijna 40%) in het totaal aantal banen. De afgelopen tien jaar is het aandeel van de industriële sector kleiner geworden, ten opzichte van 1947 is het licht gestegen. Een verklaring hiervoor kan zijn dat Delfzijl in de jaren vijftig buiten het onderzoek is gelaten en dit keer wel is meegenomen. De auteurs van Bedreigd Bestaan zetten vijftig jaar geleden in op agrarisatie, oftewel de industriële verwerking van landbouwgewassen, om de dalende werkgelegenheid in de landbouw op te vangen. Uit onderzoek van Vrolijk (2010) is gebleken dat de werkgelegenheid in de agribusiness, het onderdeel van de industrie dat specifiek gericht is op de landbouwsector, sinds 1950 is gedaald. Van agrarisatie is dus geen sprake geweest. Wel is in Delfzijl een sterke industriële sector opgekomen, het gaat hier voornamelijk om chemische industrie.

Page 32: Leven in de leegte

 

31 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

0% 5% 10% 15% 20% 25% 30% 35% 40%

Aardewerk, steen

Bouwnijverheid

Kleding en reiniging

Metaalnijverheid

Voedings‐en genotmiddelen

Industrie

Landbouw en visserij

Winkels

Overige handel

Verkeer

Huiselijke diensten

Overheidsdienst

Onderwijs

Figuur 20. Beroepsbevolking naar sector Noord-Groningen 1947 Bron: Bedreigd Bestaan 1959 * Bovenstaande figuur toont alleen de sectoren die meer dan 1% uitmaken van de totale

beroepsbevolking

* Figuren 19 en 20 zijn niet één op één met elkaar te vergelijken. Naast het feit dat de indeling in sectoren

niet exact overeenkomt, gaat de eerste figuur over de beroepsbevolking, terwijl de tweede over het aantal

banen gaat. Daarnaast verschillen de onderzoeksgebieden enigszins van elkaar. In 1947 (het oude

onderzoek Bedreigd Bestaan) is de gemeente Zuidhorn meegenomen. In het nieuwe onderzoek is deze

gemeente buiten beschouwing gelaten en zijn Delfzijl en Appingedam meegenomen. De figuren geven

wel een beeld van de ontwikkeling van de werkgelegenheidsstructuur over de afgelopen vijftig jaar.

Werkgelegenheid gemeenten Op de volgende pagina staat de werkgelegenheid per gemeente weergegeven. Er zijn een aantal duidelijke verschillen in de werkgelegenheidsstructuur van de verschillende gemeenten in Noord-Groningen. Delfzijl en Appingedam hebben een heel andere structuur dan de andere gemeenten, met veel industrie en weinig landbouw. Het zijn dan ook stedelijke gemeenten, met weinig buitengebied. In Eemsmond en De Marne zien we ook relatief veel industrie. Bedum heeft een opvallend sterke zorgsector. Ook Winsum en Appingedam kennen relatief veel werkgelegenheid in de zorg. In Ten Boer en Loppersum, en in mindere mate in Winsum en De Marne, is Landbouw en Visserij de sterkste sector. In Eemsmond is Landbouw de tweede sector.

Page 33: Leven in de leegte

 

32 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

0% 5% 10% 15% 20% 25% 30% 35% 40%

Landbouw en VisserijIndustrie

NutsbedrijvenBouw

HandelVervoer en Opslag

HorecaICT

Financiële instellingenZakelijke diensten

OverheidOnderwijs

ZorgOverige diensten

Winsum

0% 5% 10% 15% 20% 25% 30% 35% 40%

Landbouw en VisserijIndustrie

NutsbedrijvenBouw

HandelVervoer en Opslag

HorecaICT

Financiële instellingenZakelijke diensten

OverheidOnderwijs

ZorgOverige diensten

Ten Boer

0% 5% 10% 15% 20% 25% 30% 35% 40%

Landbouw en VisserijIndustrie

NutsbedrijvenBouw

HandelVervoer en Opslag

HorecaICT

Financiële instellingenZakelijke diensten

OverheidOnderwijs

ZorgOverige diensten

Loppersum

0% 5% 10% 15% 20% 25% 30% 35% 40%

Landbouw en VisserijIndustrie

NutsbedrijvenBouw

HandelVervoer en Opslag

HorecaICT

Financiële instellingenZakelijke diensten

OverheidOnderwijs

ZorgOverige diensten

Eemsmond

0% 5% 10% 15% 20% 25% 30% 35% 40%

Landbouw en VisserijIndustrie

NutsbedrijvenBouw

HandelVervoer en Opslag

HorecaICT

Financiële instellingenZakelijke diensten

OverheidOnderwijs

ZorgOverige diensten

Delfzijl

0% 5% 10% 15% 20% 25% 30% 35% 40%

Landbouw en VisserijIndustrie

NutsbedrijvenBouw

HandelVervoer en Opslag

HorecaICT

Financiële instellingenZakelijke diensten

OverheidOnderwijs

ZorgOverige diensten

De Marne

0% 5% 10% 15% 20% 25% 30% 35% 40%

Landbouw en VisserijIndustrie

NutsbedrijvenBouw

HandelVervoer en Opslag

HorecaICT

Financiële instellingenZakelijke diensten

OverheidOnderwijs

ZorgOverige diensten

Bedum

0% 5% 10% 15% 20% 25% 30% 35% 40%

Landbouw en VisserijIndustrie

NutsbedrijvenBouw

HandelVervoer en Opslag

HorecaICT

Financiële instellingenZakelijke diensten

OverheidOnderwijs

ZorgOverige diensten

Appingedam

Figuur 21. Verdeling werkgelegenheid naar gemeente, 2000-2009   

2000 2004 2009 Bron: PWR, bewerking CAB

Page 34: Leven in de leegte

 

33 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

Forensen De werkgelegenheid per gemeente zegt niet alles over de arbeidsmogelijkheden van de bevolking van een gemeente, omdat een deel van de inwoners buiten de eigen woongemeente werkzaam is. In onderstaande figuur staat het percentage forensen naar dorp per gemeente weergegeven voor 2005. ‘Forensen’ is hier ‘het aandeel werkzame personen dat buiten de woongemeente werkzaam is, uitgedrukt in hele procenten van het totale aantal werkzame personen van 15 tot en met 64 jaar’. Tabel 3. Percentage forensen per gemeente, 2005

Totaal gemeente Dorp met hoogste % Dorp met laagste % Appingedam 61% - - Bedum 67% 77% 66% De Marne 54% 78% 38% Delfzijl 43% 60% 37% Eemsmond 54% 76% 44% Loppersum 70% 81% 67% Ten Boer 76% 81% 73% Winsum 70% 78% 63%

Bron: CBS Het percentage forensen in Noord-Groningen is hoog, voor de meeste dorpen tussen de 60% en 80%. In de gemeente Delfzijl ligt het percentage over de hele linie een stuk lager, wat logisch lijkt gezien de werkgelegenheid in dit gebied. Onderstaande figuur laat het aantal banen zien ten opzichte van de potentiële beroepsbevolking (alle inwoners van 15 tot 64 jaar). In Delfzijl ligt dit een stuk hoger dan in de andere gemeenten. Hoge percentages forensen zien we in de gemeenten Ten Boer, Loppersum, Winsum en Bedum. Drie van deze gemeenten grenzen aan de stad en kennen ook veel migratie met de stad. Uit onderstaande figuur blijkt dat Ten Boer, Winsum en Loppersum de minste werkgelegenheid hebben. Opvallend is dat Bedum zowel veel forensen als veel werkgelegenheid heeft. Vijftig jaar geleden werd forensisme als redding voor het gebied gezien: ‘Verschillende kleine en zelfs middelgrote dorpen, gelegen in de direkte nabijheid van industriecentra, zouden zonder het forensisme reeds zijn vervallen tot gehuchten met alleen agrarische inwoners.’ Ook nu lijkt forensisme een oplossing te zijn voor het gebied, omdat het inwoners meer mogelijkheden biedt qua werk. Het aantal banen in het gebied ligt veel lager dan de potentiële beroepsbevolking en mensen zijn dus genoodzaakt om werk in een breder gebied te zoeken. Sommige gemeenten zijn nu meer woongemeenten geworden, met een hoog percentage forensen.

Page 35: Leven in de leegte

 

34 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

Appingedam Bedum Ten Boer Delfzijl Eemsmond Loppersum De Marne Winsum

Figuur 22. Aantal banen ten opzichte van de potentiële beroepsbevolking per gemeente

Bron: PWR en CBS, bewerking CAB

2.5 Voorzieningen Om te kijken hoe het is gesteld met het voorzieningenniveau in Noord-Groningen en hoe voorzieningen over het gebied zijn verdeeld, hebben we dorpen gescoord op de aanwezigheid van een zestal voorzieningen. Het gaat hier om een dorpshuis, een huisarts, een basisschool, een supermarkt, de aanwezigheid van openbaar vervoer en vijf of meer andere winkels. Dorpen die geen van deze voorzieningen hebben scoren nul punten (de witte dorpen), dorpen die alle categorieën voorzieningen hebben, scoren zes punten (de blauwe dorpen). Figuur 23. Voorzieningenniveau van dorpen in Noord-Groningen, 2009

0 6 5 4 3 2 1

Bron: PWR 2009, Qbuzz/Arriva, VGD; bewerking CAB

Page 36: Leven in de leegte

 

35 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

Wanneer we naar het voorzieningenniveau in relatie tot de grootte van de verschillende dorpen kijken, dan valt op dat in alle dorpen vanaf 1.500 inwoners alle voorzieningen aanwezig zijn. Veel kleine dorpen hebben vaak toch ook nog 1, 2 of 3 voorzieningen. Opvallend zijn de scores voor Kloosterburen en Ezinge. Deze kleine dorpen hebben alle zes de voorzieningen. In hoofdstuk 1 zagen we dat uit een aantal onderzoeken naar voren komt dat demografische krimp niet van invloed is op het voorzieningenniveau. Onderstaande figuur toont aan dat het aantal voorzieningen op het Groninger platteland van 2001 op 2005 is gedaald, maar van 2005 op 2009 juist is gestegen. Dit in tegenstelling tot het voorzieningenniveau van de stad, dat vanaf 2001 een dalende trend laat zien. Wel kent de stad meer voorzieningen per inwoner. In deze CBS-gegevens zijn scholen overigens niet meegenomen. Opvallend is dat we in de stad en op het platteland soortgelijke ontwikkelingen zien. Voorzieningen op het gebied van levensmiddelen, mode en luxe artikelen, bankfilialen, uitgaan en sport dalen. De voornaamste stijging zit in persoonlijke diensten als kappers, schoonheidsspecialistes, fitnesscentra en sauna’s. In de Ommelanden is deze stijging sterker dan in de stad. Verder zien we bijvoorbeeld ook in voorzieningen met betrekking tot vervoer en vrije tijd (zoals garages, fietsenzaken, boekenwinkels en winkels met muziekinstrumenten) een stijging, en ook hier is deze sterker op het platteland dan in de stad. Figuur 24. Aantal voorzieningen per 100.000 inwoners provincie Groningen 2001-2009 Bron: CBS

2.6 Samenvatting Noord-Groningen is een regio met een stedelijk gebied, een aantal grote kernen, maar vooral veel kleine dorpen. Een compleet voorzieningenaanbod zien we in de dorpen met meer dan 1.500 inwoners. De bevolking van Noord-Groningen is in de jaren na het verschijnen van Bedreigd Bestaan gestegen, pas in 1990 is de krimp ingezet. Voor de toekomst wordt verdere bevolkingsafname in het gebied voorspeld. Momenteel vindt krimp vooral plaats in de kleinere dorpen en in het stedelijk gebied van Delfzijl en Appingedam. De verwachting is dat deze twee steden tot 2040 een groot deel van de bevolkingsafname voor hun rekening zullen nemen. In de grote kernen dichtbij de stad en ook in Uithuizen zien we een stijging van het aantal inwoners.

0

200

400

600

800

1000

1200

1400

1600

2001 2005 2009

landelijke gemeenten stedelijke gemeenten

Page 37: Leven in de leegte

 

36 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

Noord-Groningen kent nog steeds een natuurlijke bevolkingsgroei, uitzonderingen daarop zijn de gemeenten Delfzijl en Appingedam en in mindere mate de gemeente De Marne. Krimp wordt vrijwel geheel veroorzaakt door de migratie van de groep 15 tot 25-jarigen uit het gebied. Dit is dan ook een groep die in de bevolking is ondervertegenwoordigd. Een oververtegenwoordiging zien we van inwoners ouder dan 45 jaar. Net als in de rest van Nederland kent Noord-Groningen een trend van ontgroening en vergrijzing. Delfzijl en Appingedam zijn de gemeenten met de meeste oudere en minste jongere inwoners. In de gemeenten die aan de stad grenzen wonen juist relatief weinig ouderen. Het gebied Noord-Groningen kent veel dynamiek, wat wil zeggen dat veel mensen zich er vestigen, maar er ook veel mensen vertrekken. In de gemeenten die grenzen aan de stad gaat het vooral om een uitwisseling van bewoners met de gemeente Groningen, bij de andere gemeenten gaat het voornamelijk om verhuizingen binnen Noord-Groningen. De Marne kent de meeste vestigers en vertrekkers en daarmee de meeste dynamiek. Dynamiek zit verder vooral in kleine dorpen die wat verder van de stad liggen. Verder valt op dat dorpen die wat verder van de stad liggen en alle voorzieningen herbergen het meest stabiel zijn wat betreft bevolkingsontwikkeling en dynamiek, oftewel het komen en gaan van mensen. De meeste werkgelegenheid in Noord-Groningen zit in de sector Industrie, gevolgd door Handel en Zorg. Delfzijl en Appingedam wijken niet alleen wat betreft de bevolkingsopbouw af van de rest van het gebied, ook in de werkgelegenheidsstructuur zien we verschillen. Deze gemeenten kenmerken zich door een groot aandeel van de werkgelegenheid in de industrie en een klein aandeel in de landbouw. Bedum wordt gekenmerkt door een erg sterke zorgsector. Noord-Groningen blijkt ondanks een afname over de afgelopen jaren toch nog steeds een redelijk sterke agrarische regio te zijn, vooral in Loppersum en Ten Boer is veel werkgelegenheid in de landbouw. Over het algemeen is het percentage forensen in Noord-Groningen hoog. Gemeenten die dichtbij de stad liggen kennen over het algemeen een lagere werkgelegenheid en meer forensen. Delfzijl heeft relatief gezien de meeste werkgelegenheid en de minste forensen. Al met al kunnen we drie categorieën gemeenten onderscheiden. Ten eerste de stedelijke gemeenten Delfzijl en Appingedam, met een sterke industriële sector en een relatief sterke bevolkingsafname. Ten tweede de gemeenten grenzend aan de stad, Winsum, Bedum en Ten Boer, met een kleiner aandeel ouderen in de totale bevolking, relatief veel uitwisseling van bewoners met de stad en een groot percentage forensen. In deze gemeenten wordt in de toekomst de minste krimp verwacht. Tot slot hebben we de gemeenten die tussen bovenstaande groepen in vallen: De Marne, Eemsmond en Loppersum.

Page 38: Leven in de leegte

 

37 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

Hoofdstuk 3

Verschillende bewoners en dorpen

De vragenlijst Bedreigd Bestaan heeft een schat aan informatie opgeleverd. Om een algemene indruk van de inwoner van Noord-Groningen te krijgen, volgen hieronder, in paragraaf 3.1, wat algemene resultaten die van toepassing zijn op alle inwoners van Noord-Groningen. Het gaat er hierbij vooral om hoe bewoners het wonen in Noord-Groningen ervaren en hoe zij ge-/verbonden zijn aan het gebied. In onze optiek kan echter niet gesproken worden over dé Noord-Groninger, omdat er veel verschillende soorten mensen in het gebied wonen. In dit hoofdstuk kijken we wat de verschillen in waardenoriëntaties en beleving van het wonen op het platteland zijn voor inwoners van grote en kleine dorpen en van verschillende soorten bewoners. Bij laatstgenoemde punt gaat het om autochtonen, oftewel mensen die altijd in het gebied gewoond hebben, mensen die zijn weggeweest maar weer zijn teruggekeerd en mensen die van buiten het gebied in Noord-Groningen zijn komen wonen; de zogenaamde nieuwkomers.

3.1 Algemene resultaten De rustige omgeving en de ruimte zijn voor inwoners van Noord-Groningen de belangrijkste redenen om in het gebied te wonen of te gaan wonen. Huidige bewoners, en in mindere mate mensen die tijdelijk uit het gebied zijn weggeweest, geven ook vaak aan hier ‘thuis te horen’. Mensen die uit het gebied zijn vertrokken hebben dat vooral gedaan voor een studie of baan elders. Dit sluit aan bij wat we in hoofdstuk 2 zagen: jonge mensen, tot 25 jaar, trekken weg voor een studie of voor een baan in de Randstad. Het gaat hier blijkbaar vaak om een eerste baan, want 85% van de werkende inwoners van Noord-Groningen geeft aan niet te willen verhuizen naar een ander deel van Nederland voor een leukere baan dan de huidige baan. Als minpunten van het gebied ziet men vooral ‘voorzieningen’ (winkels) en de afstand tot de rest van Nederland. Ook openbaar vervoer/bereikbaarheid (19%) en werkgelegenheid (16%) worden relatief vaak genoemd. Opvallend is dat leegloop/krimp en vergrijzing slechts door 4% van de respondenten wordt gezien als minpunt van het gebied. De Noord-Groningers zijn over het algemeen betrokken bij hun leefomgeving. Zo vindt ruim 80% het belangrijk om het lokale en regionale nieuws te volgen. Het blijkt hier vooral om het lezen van kranten te gaan; 78% leest vaak een lokale krant en 73% vaak een regionale krant. Regionale radio luisteren en tv kijken doet men een stuk minder vaak. Ruim 40% geeft aan vaak naar de regionale radio te luisteren en 44% kijkt vaak naar regionale tv. De Noord-Groninger is ook betrokken bij de lokale politiek. Driekwart vindt het belangrijk en interessant om te weten wat er in de gemeentelijke politiek gebeurt en maar liefst 92% geeft aan gestemd te hebben bij de laatste gemeenteraadsverkiezingen. Wanneer we kijken naar de Groninger cultuur, dan blijkt 89% Gronings te verstaan en ruim de helft blijkt het te spreken. Ruim 80% van de inwoners vindt het dan ook belangrijk dat het Gronings behouden blijft. Met de Noord-Groningse cultuur voelt 69% zich verbonden. Tot slot blijkt dat ruim driekwart van de inwoners vaak in Noord-Groningen recreëert en dat bijna alle inwoners (95%) het landschap mooi vinden.

Page 39: Leven in de leegte

 

38 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

0

5

10

15

20

25

CDA PvdA Christen Unie

Groen Links

D66 VVD SP

Altijd in Nrd‐Gn gewoond Tijdelijk weggeweest Nieuwkomer

3.2 Soort bewoner In deze paragraaf kijken we naar de verschillen tussen verschillende soorten bewoners, oftewel autochtonen, mensen die tijdelijk zijn weggeweest en nieuwkomers. Van de respondenten is 40% “autochtoon”, 16% is tijdelijk weggeweest maar weer teruggekeerd naar het gebied en 44% is buiten het gebied geboren en dus een nieuwkomer. Politiek De politieke betrokkenheid van de respondenten is hoog als gekeken wordt naar het percentage dat gestemd heeft bij de laatste verkiezingen. Voor de landelijke verkiezingen heeft 95% gestemd, voor de gemeenteraadsverkiezingen 92% en voor de Europese verkiezingen heeft toch ook nog 80% van de respondenten gestemd. Hierbij is er niet veel verschil tussen de genoemde soorten bewoners; het percentage van degenen die altijd in Noord-Groningen hebben gewoond is bij alle verkiezingen iets lager. Van de respondenten is ongeveer 22% lid van een politieke partij. Figuur 25. Percentage stemmers per partij bij de eerstvolgende verkiezingen, naar soort bewoner

 

 

 

 

 

 

 

 

Gevraagd naar de partij waarop men zou stemmen bij de eerstkomende landelijke verkiezingen, wordt door degenen die altijd in Noord-Groningen hebben gewoond het CDA duidelijk vaker dan gemiddeld genoemd en GroenLinks duidelijk minder. Bij degenen die tijdelijk weggeweest zijn springt de Christen Unie er duidelijk bovenuit en in iets mindere mate de VVD, terwijl het CDA duidelijk minder favoriet is. De nieuwkomers hebben een grote voorkeur voor GroenLinks en kiezen minder dan gemiddeld voor het CDA en de VVD. Nieuwkomers zijn dus progressiever en autochtonen traditioneler wat betreft de politieke voorkeur. Werk De autochtone Noord-Groninger werkt wat meer in Noord-Groningen of juist verder van huis, buiten de provincie. Ongeveer de helft heeft een gemiddelde reistijd van een kwartier of minder. Nieuwkomers werken vaker in de stad Groningen, maar toch werkt meer dan de helft in Noord-Groningen. Een derde heeft een reistijd van een kwartier of minder, een derde van

Page 40: Leven in de leegte

 

39 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

0

10

20

30

40

50

60

70

Altijd in Nrd‐Gn gewoond Tijdelijk weggeweest Nieuwkomer

In Noord‐Groningen  In de stad Groningen Elders in de provincie Groningen  In de provincie Frieslad /DrentheElders in Nederland

een half uur en een derde van drie kwartier of meer. Degenen die tijdelijk weggeweest zijn zitten ongeveer op het gemiddelde. Zeer opvallend is dat rond de 10% van de inwoners elders in Nederland werkt, dus buiten Noord-Nederland. Figuur 26. Locatie waar men werkt (in procenten), naar soort bewoner  

 

 

 

 

 

 

 

Ruim 80% van de inwoners van Noord-Groningen vindt zijn werk (erg) belangrijk. We zien geen onderscheid tussen de diverse groepen. Van de autochtone Noord-Groningers heeft bijna 60% een volledige baan, bij de andere twee groepen is dat iets minder dan 50%. Van deze groepen heeft een kwart een grote deeltijdbaan (28-36 uur per week). Geloof Van de nieuwkomers geeft 67% aan gelovig te zijn grootgebracht, tegen 56% van de autochtone Noord-Groningers en 59% van degenen die tijdelijk zijn weggeweest. Op de vraag of men zich nu nog als een gelovig mens beschouwt, geeft 45% van de nieuwkomers een bevestigend antwoord, tegen 48% van de autochtone Noord-Groningers en 46% van degenen die tijdelijk zijn weggeweest. Vooral nieuwkomers die Rooms Katholiek zijn opgevoed zijn van hun geloof gevallen. Van de autochtonen en de groep die tijdelijk is weggeweest gaat 75% naar de kerk in de eigen woonplaats, terwijl bijna de helft van de nieuwkomers het verder weg zoekt. Sport Gevraagd naar belangrijke ontmoetingsplaatsen noemt 55% een commerciële sportaccommodatie. Daarbij valt op dat de autochtone Noord-Groningers het wat dichter bij huis zoeken dan de andere groepen. Tweederde noemt de accommodatie in de eigen woonplaats en een kwart een plaats verderop. Van degenen die tijdelijk weggeweest zijn en de nieuwkomers noemt een derde de accommodatie een plaats verderop en een kwart zoekt het nog verder weg.

Page 41: Leven in de leegte

 

40 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

0%

5%

10%

15%

20%

25%

30%

35%

40%

45%

50%

Ja Geweest Nee Ja Geweest Nee

<‐ binnen vereniging                                     buiten  vereniging ‐>

altijd in Nrd Gn gewoond tijdelijk weggeweest nieuwkomer

Hetzelfde beeld komt naar voren uit de antwoorden op de vraag waar men sport en uit de vraag waar de vereniging waar men lid van is gevestigd is. Vrijwilliger Uit de vragen of men vrijwilligerswerk doet of heeft gedaan komt geen duidelijk verschil naar voren tussen de 3 types respondenten. Wel blijkt dat ruim 45% van de Noord-Groningers vrijwilligerswerk verricht binnen een vereniging en ruim 35% buiten een vereniging. Dit houdt niet per se in dat 90% van de Noord-Groningers vrijwilligerswerk verricht. Er zit waarschijnlijk overlap in de twee soorten vrijwilligerswerk. Figuur 27. Actief als vrijwilliger binnen en buiten een vereniging, naar soort bewoner  

School Gevraagd naar de school als ontmoetingsplaats noemt 70% de school in de eigen woonplaats. Bij de groep die tijdelijk is weggeweest wordt de school een aantal plaatsen verderop vaker genoemd dan gemiddeld, bij de nieuwkomers is dat de dichtstbijzijnde stad. De basisschool wordt vooral in de eigen woonplaats bezocht, hoewel ook hier de autochtonen met 91% hoger scoren dan de andere twee groepen met respectievelijk 78% (tijdelijk weggeweest) en 81% (nieuwkomers), die het voor een deel toch weer verder weg zoeken. Bij de middelbare school valt op dat van de nieuwkomers bijna de helft naar de dichtstbijzijnde stad gaat en van de autochtone Noord-Groningers 20%. Gemiddeld gaat zo’n 33% naar de middelbare school in de dichtstbijzijnde stad. Bij de redenen waarom voor een bepaalde school is gekozen noemt bijna de helft van de respondenten “de sfeer is goed” en “de kwaliteit staat goed bekend”. Bij de nieuwkomers springen “kind had goed gevoel” (39% tegen 31% gemiddeld) en “levensbeschouwing” (30%

Page 42: Leven in de leegte

 

41 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

0

10

20

30

40

50

60

Sfeer goed Kwaliteit goed bekend

Dichtbij Levens beschouwing

Kind had goed gevoel

Kleine school

Altijd in Nrd‐Gn gewoond Tijdelijk weggeweest Nieuwkomer

tegen 24% gemiddeld) er nog uit. Door degenen die tijdelijk zijn weggeweest worden deze redenen juist minder vaak genoemd, maar “het is een kleine school” wordt wel relatief vaak genoemd (31% tegen 23% gemiddeld).

 

Figuur 28. Factoren die de schoolkeuze bepalen (in procenten), naar soort bewoner  

Gevraagd naar wat men belangrijk vindt bij de schoolkeuze noemt 43% “dat hij/zij gelukkig is”, 30% “dat hij/zij opgroeit tot een zelfstandig individu”, 9% “dat hij/zij de hoogst mogelijke opleiding volgt” en 9% “dat hij/zij zelfvertrouwen krijgt”. Degenen die tijdelijk zijn weggeweest vallen hier op met enigszins afwijkende antwoorden; 36% noemt “gelukkig”, 38% “zelfstandig”, en 2% “hoogste opleiding” als belangrijke factor bij schoolkeuze. Cultuur Autochtone Noord-Groningers gaan minder vaak naar het theater (tweederde gaat 1 keer per jaar of minder) dan degenen die tijdelijk zijn weggeweest en de nieuwkomers (ruim de helft gaat 1 à 2 keer per half jaar of vaker). Ook zoeken de autochtone Noord-Groningers het theater relatief dichtbij huis (de helft in eigen woonplaats of 1 of meer plaatsen verderop), terwijl van de andere groepen bijna tweederde naar het theater in de dichtstbijzijnde stad gaat.

 

Page 43: Leven in de leegte

 

42 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

Figuur 29. Frequentie theaterbezoek (in procenten), naar soort bewoner

0

10

20

30

40

50

60

70

=< 1 /jaar 1 à 2x/half jaar Vaker

Altijd in Nrd‐Gn gewoond Tijdelijk weggeweest Nieuwkomer 

Hetzelfde beeld komt naar voren bij de vraag hoe vaak men naar een museum gaat en waar dat museum gevestigd is. Boodschappen Bijna 80% van de respondenten ziet de winkel als belangrijke ontmoetingsplaats. Driekwart van de autochtone Noord-Groningers noemt de winkel in de eigen woonplaats, tegen 68% van degenen die tijdelijk zijn weggeweest en 64% van de nieuwkomers. Deze laatstgenoemde groepen zoeken het (ook hier) wat verderop. Figuur 30. Locatie waar men boodschappen doet (in procenten), naar soort bewoner

0

10

20

30

40

50

60

70

Eigen woonplaats Plaats verderop Aantal plaatsen verderop

Dichtstbijzijnde stad

Altijd in Nrd‐Gn gewoond Tijdelijk weggeweest Nieuwkomer 

Gevraagd waar men de (dagelijkse) boodschappen doet, noemt 60% van de autochtone Noord-Groningers de eigen woonplaats, tegen 54% van degenen die tijdelijk zijn weggeweest en 45% van de nieuwkomers. Voor de winkel een plaats verderop zijn die percentages respectievelijk 20%, 22% en 29%.

Page 44: Leven in de leegte

 

43 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

Regionaal Autochtone Noord-Groningers lezen vaker de lokale en regionale kranten, luisteren vaker naar de regionale radio en kijken vaker naar de regionale TV dan degenen die tijdelijk weggeweest zijn en de nieuwkomers. Deze laatste groepen lezen daarentegen vaker een landelijke krant. Op de vraag of men Gronings spreekt antwoordt 75% van de autochtone Groningers bevestigend. Van degenen die tijdelijk weggeweest zijn is dat 67% en van de nieuwkomers 20%. Bijna alle autochtone Groningers en degenen die tijdelijk zijn weggeweest verstaan Gronings. Bij de nieuwkomers is dat ook nog ruim 80%. Een derde van de autochtone Groningers komt heel vaak in de stad Groningen en 10% bijna nooit. Van degenen die tijdelijk weggeweest zijn komt 44% heel vaak in de stad en maar 4% bijna nooit, van de nieuwkomers is het ruim de helft die heel vaak in de stad komt en 3% bijna nooit. Zorgen over krimp In het onderzoek is een aantal vragen gesteld over de mate waarin men zich zorgen maakt over zaken die met krimp gerelateerd zijn, zoals “wegtrekken van jongeren van platteland”, “vergrijzing/overblijven van ouderen op het platteland”, “verdwijnen van voorzieningen op het platteland” en “verloedering/leegstand op het platteland”. Bij al deze vragen is het percentage autochtone Noord-Groningers dat zich (erg) veel zorgen maakt steeds 10 procentpunten hoger dan bij de andere 2 groepen, die elkaar niet veel ontlopen. Samenvattend Er is vaak een verschil te zien in de beantwoording van de vragen tussen de groep respondenten die geboren en getogen is in Noord-Groningen en degenen die zich op latere leeftijd (weer) gevestigd hebben in het gebied. Vooral op het gebied van de ruimtelijke oriëntatie (waar doet men dingen) valt op dat de autochtone Noord-Groningers het in het algemeen wat dichter bij huis zoeken dan de andere groepen. Ook de regionale binding (bijvoorbeeld het volgen van regionaal nieuws) is bij de autochtone groep groter. Daarnaast is zij in haar politieke voorkeur iets traditioneler, terwijl nieuwkomers juist iets progressiever zijn.

3.3 Dorpsgrootte Van de respondenten woont 10% in een dorp met minder dan 500 inwoners (kleinste dorpen), 19% in een dorp met 500 tot 1.500 inwoners (kleine dorpen), 28% in een dorp met 1.500 tot 5.000 inwoners (middelgrote dorpen), 20% in een dorp met 5.000 tot 10.000 inwoners (grote dorpen) en 23% in de ‘grote kernen’ Appingedam en Delfzijl (een plaats met 10.000 inwoners of meer). Politiek De PvdA is in Noord-Groningen de partij met de meeste aanhangers. Dit is overigens ook de partij waar de meeste mensen lid van zijn. Het grootste deel van de mensen die bij de komende verkiezingen op de PvdA zouden stemmen, is afkomstig uit de grote dorpen en de grote kernen Appingedam en Delfzijl. In de kleinste dorpen zou men vooral op GroenLinks stemmen. Gemiddeld stemt 11% van de respondenten op GroenLinks. Dit percentage ligt in de kleinste dorpen beduidend hoger, daar stemt 19% op GroenLinks. Dit kan te maken

Page 45: Leven in de leegte

 

44 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

hebben met de soort bewoner die zich in de kleinste dorpen vestigt. Dit zijn met name nieuwkomers. Het is dus mogelijk dat het gevonden verschil bij dorpsgrootte is toe te schrijven aan de soort bewoners van de grote en kleine dorpen. Van de inwoners in de kleinste dorpen is 64% nieuwkomer. De partijen aan de rechterkant van het politieke spectrum scoren vooral hoog in de middelgrote dorpen. Figuur 31. Percentage dat bij de eerstvolgende verkiezingen op CDA, PvdA, GroenLinks en VVD zou stemmen, naar dorpsgrootte

0

5

10

15

20

25

30

< 500 500‐1.500 1.500‐5.000 5.000‐10.000 >= 10.000

CDA

PvdA

GroenLinks

VVD

 

Werk Van alle respondenten werkt een meerderheid van bijna 60% in Noord-Groningen. Het grootste deel daarvan is afkomstig uit Appingedam en Delfzijl. Mensen uit deze grote kernen werken daarentegen minder vaak in de stad of in de provincies Friesland en Drenthe dan inwoners van andere dorpen. Bewoners van de grote kernen zien hun werk in de eigen plaats boven gemiddeld vaak als ontmoetingsplaats (47% tegenover een gemiddelde van 30%). Wanneer zij een aantal plaatsen verderop werken, zien zij dit echter onder gemiddeld vaak als een ontmoetingsplaats (9% tegenover een gemiddelde van 21%). Appingedam en Delfzijl zijn grote kernen die vooral veel werkgelegenheid hebben in de industriële sector. In de kleine dorpen ziet men werk in de eigen plaats juist beduidend minder vaak als een ontmoetingsplaats (16%). Zij zien het werk verder weg boven gemiddeld vaak als ontmoetingsplaats (23% t.o.v. het gemiddelde van 16%). De reistijd verschilt ook voor bewoners uit de verschillende dorpen. In de grotere dorpen heeft men vaker een reistijd van minder dan 15 minuten. In de kleine dorpen heeft men vaker een reistijd van 30 minuten ten opzichte van de grotere dorpen. Voor de andere reistijden zijn er geen opvallende verschillen tussen de dorpen.

 

Daarnaast werken de bewoners van de kleinere dorpen vaker thuis dan bewoners van de grotere dorpen. Ook werken de bewoners van de kleinere dorpen minder uren. In de kleinste dorpen werkt 12% minder dan 20 uur per week, terwijl het gemiddelde op 8% ligt. In de kleinste en kleine dorpen werkt ca. 45% (meer dan) 36 uur per week. In de grote dorpen en

Page 46: Leven in de leegte

 

45 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

0

5

10

15

20

25

30

35

40

45

< 500 500‐1.500 1.500‐5.000 5.000‐10.000 >= 10.000

< 15 min. Ca. 15 min. Ca. 30 min. Ca. 45 min. >= 60 min.

kernen is dit ongeveer 57%. Gemiddeld werkt 51% van de mensen (meer dan) 36 uur per week.

 

Figuur 32. Gemiddelde enkele reistijd naar het werk, percentage bewoners naar dorpsgrootte   

Geloof In de kleinste dorpen is men het minst vaak in een bepaald geloof grootgebracht. Ook zijn er in deze dorpen relatief veel mensen die van hun geloof zijn gevallen. Slechts 36% geeft namelijk aan zichzelf als een gelovig mens te beschouwen, terwijl 53% in een bepaald geloof is grootgebracht. Dit geldt ook voor de middelgrote dorpen. Daar is 66% van de mensen in een bepaald geloof grootgebracht, terwijl 45% zichzelf als een gelovig mens beschouwt. In de kleinste dorpen zou de ‘val van het geloof’ kunnen worden toegeschreven aan het type mensen dat er woont. Van de mensen in de kleinste dorpen is namelijk 64% nieuwkomer. In de kleinste dorpen is de kerk in 34% van de gevallen in de eigen woonplaats gevestigd. In de andere dorpen ligt dit percentage veel hoger. Daar geeft een (zeer) ruime meerderheid aan dat de kerk in de eigen woonplaats is gevestigd. In de kleinste dorpen geeft 40% aan dat de kerk in een plaats verderop is gevestigd. In de andere dorpen ligt dit percentage veel lager.

Page 47: Leven in de leegte

 

46 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

30

35

40

45

50

55

60

65

70

< 500 500‐1.500 1.500‐5.000 5.000‐10.000 >= 10.000

In een bepaald geloof grootgebracht Beschouwt zichzelf als gelovig mens

Figuur 33. Percentage bewoners dat ‘in een bepaald geloof is grootgebracht’ en ‘zichzelf als gelovig mens beschouwt’, naar dorpsgrootte

  

Sport In de kleinere dorpen is men als het gaat om verengingen als ontmoetingsplaats meer lokaal georiënteerd dan in de grotere dorpen. Bijna de helft van de respondenten die een vereniging (kan ook iets anders dan een sportvereniging zijn) als ontmoetingsplaats ziet, geeft aan dat deze in de eigen woonplaats is gevestigd. Voor een sportaccommodatie als ontmoetingsplaats ligt de verhouding anders. In de kleinere dorpen geeft een meerderheid van de respondenten, ongeveer 45%, aan dat de sportaccommodatie als ontmoetingsplaats een plaats verderop is gevestigd. In de grotere dorpen geeft juist meer dan driekwart van de respondenten aan dat de accommodatie in de eigen plaats is gevestigd. In de grotere dorpen zijn vaak accommodaties aanwezig. In de kleinere dorpen zijn niet altijd faciliteiten waardoor mensen genoodzaakt zijn om naar een ander dorp of stad uit te wijken om te kunnen sporten. In de kleinere dorpen zijn verenigingen overigens wel vaak in de eigen plaats gevestigd. Het kan hier gaan om verschillende soorten verenigingen, niet alleen sportverenigingen.

 

School Van de mensen die de school als een belangrijke ontmoetingsplaats beschouwt, zegt gemiddeld 79% uit de middelgrote en grote dorpen dat deze in de eigen woonplaats is gevestigd. Opvallend is dat dit percentage in de grote kernen iets lager is, namelijk 72%. Slechts 5% van de mensen uit de grote kernen heeft kinderen die naar de peuterspeelzaal of crèche gaan. Voor alle respondenten, ongeacht dorpsgrootte, geldt dat het grootste deel kinderen op de basisschool heeft. De basisschool is in de (middel)grote dorpen en grote kernen bijna altijd gevestigd in de eigen woonplaats. In de kleinere dorpen komt het wat vaker voor dat de school in een plaats verderop is gevestigd.

 

Voor de middelbare scholen ligt de verhouding anders. Daar is meer variatie in de plaats waar de kinderen naar school gaan. Opvallend is dat in de kleinste dorpen (waar dus geen

Page 48: Leven in de leegte

 

47 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

< 500 500‐1.500 1.500‐5.000 5.000‐10.000 >= 10.000

Eigen woonplaats Plaats verderop Aantal plaatsen verderop Dichtstbijzijnde stad

middelbare school is), men vaker uitwijkt naar een aantal plaatsen verderop of de stad dan een plaats verderop. In de grote dorpen kiest de helft voor een middelbare school in de dichtstbijzijnde stad.

 

Figuur 34. Locatie middelbare school, naar dorpsgrootte   

Er is ook gevraagd naar redenen waarom voor een bepaalde school is gekozen. Hieruit blijkt dat men in de kleinere dorpen minder vaak aangeeft dat het om de kwaliteit gaat dan in de grotere dorpen. Tevens geeft men in de kleinere dorpen vaker aan voor de school gekozen te hebben omdat het een kleine school is in vergelijking met de grotere dorpen. Vooral in de kleinste dorpen acht men het bij de schoolkeuze belangrijk dat het kind gelukkig is. Het behalen van het zo hoog mogelijk opleiding werd in deze dorpen beduidend minder vaak genoemd dan in de andere dorpen.

 

Page 49: Leven in de leegte

 

48 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

< 500 500‐1.500 1.500‐5.000 5.000‐10.000 >= 10.000

0

10

20

30

40

50

60

70

Sfeer is goed Kwaliteit staat goed bekend Dichtbij Kleine school

Figuur 35. Factoren die de schoolkeuze bepalen (in procenten), naar dorpsgrootte  

 

Cultuur In de kleinere dorpen gaat men minder vaak naar het theater dan in de grotere dorpen. De verschillen zijn niet zo duidelijk voor het bezoeken van een museum. Opvallend is dat men in de kleinste dorpen het vaakst in de dichtstbijzijnde stad naar het theater gaat (64%) in vergelijking met de andere dorpen. In de kleinste dorpen is men in de meeste gevallen waarschijnlijk genoodzaakt om uit te wijken naar een andere plaats omdat er in de eigen plaats geen voorziening is. Als ze toch voor een andere plaats moeten kiezen, gaat de voorkeur hier niet uit naar een plaats in de buurt maar naar de stad. Hetzelfde geldt voor het bezoeken van een museum. Ook hiervoor gaan de mensen uit de kleinste dorpen het vaakst naar de dichtstbijzijnde stad (63%).

 Boodschappen Bewoners uit de grote dorpen en grote kernen doen veruit het vaakst hun boodschappen in de eigen woonplaats.

            

Page 50: Leven in de leegte

 

49 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

Figuur 36. Locatie waar men boodschappen doet, percentage bewoners naar dorpsgrootte

< 500 500‐1.500 1.500‐5.000 5.000‐10.000 >= 10.000

%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

Eigen woonplaats Plaats verderop Aantal plaatsen verderop Dichtstbijzijnde stad

  

Van de mensen die de winkel als een ontmoetingsplaats zien, geeft men in de grote dorpen en grote kernen aan dat deze in winkel in bijna alle gevallen in de eigen woonplaats gevestigd is. Een meerderheid van alle respondenten (ongeacht dorpsgrootte) doet de boodschappen met de auto. Bewoners van de kleinere dorpen doen overigens wat vaker met de auto boodschappen dan bewoners van de grotere dorpen. Dit heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat er in sommige kleine dorpen geen supermarkt is.

 

Regionaal De lokale krant wordt vaker gelezen in de grotere plaatsen. In Appingedam en Delfzijl leest 84% van de bewoners vaak de lokale krant. Voor het lezen van de regionale krant, het luisteren naar de regionale radio en het kijken naar de regionale televisie geldt dat men dit in de middelgrote en grote dorpen vaker doet dan in de kleinere dorpen. Opvallend is echter dat dit in de grote kernen (Appingedam en Delfzijl) juist weer minder vaak wordt gedaan.

 

Page 51: Leven in de leegte

 

50 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

30

40

50

60

70

80

90

< 500 500‐1.500 1.500‐5.000 5.000‐10.000 >= 10.000

Lokale krant lezen Regionale krant lezen

Ragionale radio luisteren Regionale televisie kijken

Figuur 37. Percentage bewoners dat aangeeft vaak het regionale nieuws te volgen, naar dorpsgrootte

  

In de kleinere dorpen spreekt en verstaat men minder goed Gronings dan in de grotere dorpen. Zeer waarschijnlijk is dit toe te schrijven aan het feit dat er in de kleinere dorpen veel nieuwkomers wonen. Gemiddeld komt 43% van de respondenten heel vaak in Groningen. Van de inwoners uit de kleinste dorpen komt meer dan de helft heel vaak in Groningen.

 

Zorgen over krimp Voor alle krimpgerelateerde vragen geldt dat mensen uit Appingedam en Delfzijl zich hier veel meer zorgen over maken dan bewoners van andere dorpen. Dit geldt het sterkst voor het wegtrekken van jongeren van het platteland en verloedering/leegstand op het platteland. Maar liefst 36% van de mensen uit de grote kernen maakt zich erg veel zorgen over het wegtrekken van jongeren van het platteland. Dit is ruim boven het gemiddelde van 20%. In de kleinere dorpen maakt men zich duidelijk het minst zorgen over het wegtrekken van jongeren. Over verloedering en leegstand op het platteland maakt 45% van de bewoners van de grote kernen zich erg veel zorgen terwijl gemiddeld genomen 20% van alle respondenten zich hier erg veel zorgen over maakt.

 

Page 52: Leven in de leegte

 

51 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

0

10

20

30

40

50

60

< 500 500‐1.500 1.500‐5.000 5.000‐10.000 >= 10.000

Wegtrekken van jongeren Vergrijzing

Verdwijnen voorzieningen Verloedering en leegstand

Figuur 38. Percentage bewoners dat zich veel zorgen maakt over krimpgerelateerde factoren   

Samenvattend Op sommige punten zijn er duidelijke verschillen tussen de grotere en kleinere dorpen. Dat heeft soms te maken met de aanwezige voorzieningen in deze dorpen. Zo moet bijvoorbeeld bij het boodschappen doen, het bezoeken van het theater en het kiezen van een school in ogenschouw worden genomen dat dit in sommige kleine dorpen simpelweg niet mogelijk is, omdat de voorzieningen er niet zijn. Andere verschillen tussen grote en kleine dorpen zijn toe te schrijven aan het type respondent dat er woont. In de kleine dorpen wonen vooral nieuwkomers en in de grote kernen vooral autochtonen. We zien dan deels ook een soortgelijk beeld als bij de verschillen tussen de soorten bewoners. Inwoners van kleine dorpen zijn progressiever waar het gaat om politiek en geloof, terwijl inwoners van grote kernen juist traditioneler zijn.

 

Tabel 4. Type respondent opgesplitst naar dorpsgrootte < 500 500-1.500 1.500-

5.000 5.000-10.000

>10.000

Autochtoon 26% 33% 45% 38% 48% Tijdelijk weggeweest 11% 18% 15% 17% 15% Nieuwkomer 64% 49% 40% 44% 37%

 

Page 53: Leven in de leegte

 

52 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

Hoofdstuk 4

Leefbaarheid

In dit hoofdstuk zoomen we in op de leefbaarheid binnen het gebied Noord-Groningen. De discussie over krimp in Nederland gaat tot nu toe vooral over leefbaarheid in relatie tot de fysieke omgeving. Voorzieningen zouden bijvoorbeeld een belangrijke voorwaarde zijn om een plattelandsgebied leefbaar te houden. De vraag is of voorzieningen inderdaad zo belangrijk zijn of dat er andere, meer sociale factoren van belang zijn. Dit zien we bijvoorbeeld terug bij onderzoek van Thissen, het Sociaal Cultureel Planbureau en de Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid. Het platteland is niet per definitie wel of niet leefbaar, maar leefbaarheid is verschillend voor verschillende groepen bewoners. In onze optiek bestaat dé Noord-Groninger niet, maar zijn er verschillende groepen - jongeren, ouderen, nieuwkomers, autochtone bewoners - die allemaal andere wensen en behoeften hebben ten aanzien van hun leefomgeving. In dit hoofdstuk kijken we wat de belangrijkste voorwaarden voor leefbaarheid zijn en of het gebied voor bepaalde bewoners beter leefbaar is dan voor andere bewoners.

4.1 Methode Een van de kernvragen van het onderzoek Bedreigd Bestaan is ‘wat maakt het gebied Noord-Groningen leefbaar voor de verschillende groepen bewoners’. Volgens Thissen (2006) heeft leefbaarheid alles te maken met de relatie tussen bewoners en hun omgeving. Het gaat daarbij niet alleen om de feitelijke uitrusting van de omgeving, het gaat ook om de beoordeling daarvan door bewoners. Wij interpreteren leefbaarheid als het welzijn en de welvaart van inwoners binnen een bepaalde omgeving. Dit kan een fysieke omgeving zijn, bijvoorbeeld het dorp waarin men woont, maar een omgeving kan ook sociale kenmerken hebben. In het onderzoek hebben we wat betreft de fysieke omgeving gekeken naar de grootte en het voorzieningenniveau van het dorp waarin men woont, de nabijheid van de stad Groningen en de beleving van de bereikbaarheid van voorzieningen; vindt de bewoner van Noord-Groningen dat hij of zij gemakkelijk bij voorzieningen kan komen? Wanneer we het over de sociale omgeving hebben, komen de nabijheid van familie en vrienden, buurtcontacten, of de woonplaats al dan niet een hechte gemeenschap is en de activiteiten die men in de omgeving onderneemt aan de orde. Specifiek gaat het bij laatstgenoemde punt om het lidmaatschap van een vereniging, het verrichten van vrijwilligerswerk, het ontmoeten van mensen in losse verbanden (buiten verenigingen om) en het actief zijn in de gemeentepolitiek. Bovenstaande omgevingskenmerken hebben we tegenover welzijn en welvaart gezet en tegenover de tevredenheid met de leefomgeving (tevredenheid met de buurt, de woonplaats en het wonen in Noord-Groningen). Welzijn hebben we opgesplitst in het feitelijke (objectieve) en ervaren (subjectieve) welzijn. Voor de berekening van het feitelijke welzijn hebben we gebruik gemaakt van de leefsituatie-index van het Sociaal Cultureel Planbureau (2010). Deze index scoort de leefsituatie van mensen op een aantal onderwerpen en geeft vervolgens één cijfer voor de leefsituatie, oftewel de welvaart en het welzijn van mensen. De onderwerpen die wij hebben

Page 54: Leven in de leegte

 

53 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

Persoonlijke kenmerken:‐ Soort bewoner ‐ Leeftijd‐ Inkomen‐Opleidingsniveau‐Gezinssamenstelling

Fysieke omgeving:‐Dorpsgrootte‐Voorzieningenniveau‐Bereikbaarheid voorzieningen‐Nabijheid stad Groningen

Sociale omgeving:‐Nabijheid familie‐Nabijheid vrienden‐Buurtcontacten‐Hechte gemeenschap woonplaats‐Activiteiten in de omgeving

Feitelijkwelzijn en welvaart‐ Leefsituatie‐index

Ervaren welzijn:‐Hoe gelukkig is men de laatste tijd‐Hoe gezond voelt men zich‐ Is men wel eens eenzaam

Tevredenheid met  leefomgeving:‐ Tevredenheid met buurt‐ Tevredenheid met woonplaats‐ Tevredenheid met wonen in Noord‐Groningen

meegenomen voor het berekenen van de leefsituatie zijn: huisvesting, mobiliteit, sociaal-culturele vrijetijdsactiviteiten, participatie en sport. In bijlage 3.3 staat per onderwerp aangegeven welke vragen we hebben meegenomen. De leefsituatie zegt iets over de feitelijke welvaart en het welzijn van mensen. Hoe inwoners van Noord-Groningen hun eigen welzijn ervaren komt hierbij nog niet aan de orde. We hebben daarom ook gekeken wat de invloed is van de fysieke en sociale omgevingsfactoren op geluk, gezondheid en eenzaamheid. Om te kijken of er verschillen zijn tussen groepen bewoners binnen het gebied, hebben we de persoonskenmerken tegenover het feitelijke (leefsituatie) en ervaren welzijn gezet en tegenover tevredenheid met de leefomgeving. Wat betreft persoonlijke kenmerken kijken we naar leeftijd, inkomen, opleidingsniveau, gezinssamenstelling en ‘soort bewoner’ (nieuwkomers, mensen die tijdelijk uit het gebied zijn weggeweest en autochtone bewoners). Onderstaande figuur laat kort samengevat zien welke onderwerpen we in het onderzoek hebben meegenomen. We hebben gekeken wat de invloed is van alle punten in het linker vierkant op alle punten in het rechter vierkant. Zo kunnen we bijvoorbeeld onderzoeken of nieuwkomers een betere leefsituatie hebben dan autochtone bewoners, of ouderen vaker eenzaam zijn dan jongeren, of inwoners van dorpen met veel voorzieningen vaker tevreden zijn met hun woonplaats en of mensen die veel sociale contacten in de buurt hebben vaker tevreden zijn met het wonen in Noord-Groningen. Figuur 39. Afhankelijke en onafhankelijke variabelen In de volgende paragrafen onderzoeken we achtereenvolgens welke factoren van invloed zijn op de leefsituatie (4.2), welke factoren van invloed zijn op het ervaren welzijn (4.3) en welke factoren van invloed zijn op de tevredenheid met de leefomgeving (4.4).

Page 55: Leven in de leegte

 

54 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

80

85

90

95

100

105

1persoon 1persoon mk 2persoons zk 2persoons mk

86

88

90

92

94

96

98

100

102

104

106

18‐25 25‐34 35‐44 45‐54 55‐64 >= 65

4.2 Leefsituatie van de Noord-Groninger Persoonlijke kenmerken Bij persoonskenmerken zijn opleidingsniveau, inkomen, leeftijd en gezinssamenstelling bepalend voor de score op de leefsituatie-index. Geslacht en soort bewoner zijn niet van invloed op leefsituatie. Wat betreft gezinssamenstelling scoren stellen een stuk hoger op de leefsituatie-index dan singles. Singles met kinderen scoren iets hoger dan singles zonder kinderen. Figuur 40. Leefsituatie-index naar gezinssamenstelling (mk = met kinderen, zk = zonder kinderen) De middelbare leeftijdsgroepen in Noord-Groningen scoren het hoogste op de leefsituatie. Inwoners van 25-34 jaar scoren het laagste op de leefsituatie-index. De scores van de jongste en oudste groep liggen lager dan die van de middelbare leeftijdsgroepen,maar zijn toch nog vrij hoog. Opvallend is dat het vooral de 15 tot 25-jarigen zijn die wegtrekken uit het gebied, terwijl de 25 tot 34-jarigen juist het laagste scoren op de leefsituatie. Figuur 41. Leefsituatie-index naar leeftijdsgroep

Page 56: Leven in de leegte

 

55 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

86

88

90

92

94

96

98

100

102

104

106

laag midden hoog

De score voor de groep 25-34 jaar is opvallend, omdat de leefsituatie voor deze groep in onderzoek door het SCP doorgaans hoger uitvalt dan voor de jongste groep. Om te kijken waar dit door veroorzaakt wordt, hebben we de afzonderlijke onderdelen uit de leefsituatie-index tegenover de verschillende leeftijdscategorieën gezet. Hieruit blijkt dat de 25 tot 34-jarigen vaker in een flat of een rijtjeswoning wonen en dat zij minder vaak een koopwoning hebben. Ook doet deze groep minder vaak vrijwilligerswerk, ontmoet zij minder vaak mensen in andere verbanden en is zij minder vaak dan de oudere groepen lid van een vereniging. De 25 tot 34-jarigen zijn sociaal dus minder actief en wonen minder riant dan andere groepen. De score op de leefsituatie-index voor jongeren van 18 tot 25 jaar is juist relatief hoog. Het blijkt dat er niet één bepaalde factor is die deze score kan verklaren. Jongeren van 18 tot 25 jaar doen minder vaak vrijwilligerswerk en zijn minder vaak lid van een vereniging. Daar staat tegenover dat ze vaker sporten, vaker mensen ontmoeten in andere verbanden en meer uitgaansactiviteiten ondernemen. Hun sociale activiteiten vinden dus minder in georganiseerd verband plaats. Vaak wordt gesuggereerd dat het platteland voor jongeren minder goed leefbaar is, omdat zij minder mobiel zijn. Dat blijkt niet uit dit onderzoek. Het autobezit onder jongeren is iets lager dan onder de middelbare leeftijdsgroepen, maar het verschil is klein; 93% van de jongeren van 18 tot 25 jaar heeft een auto. Het autobezit onder 65-plussers is lager dan onder de andere groepen, maar is nog steeds 85%. Ook deze groep is dus redelijk mobiel. Tot slot blijken inkomen en opleidingsniveau een verband te hebben met de leefsituatie. Hoe hoger het inkomen en het opleidingsniveau, hoe hoger de score op de leefsituatie-index. Dit is op zich niet heel verrassend, omdat welvaart ook onderdeel uitmaakt van de leefsituatie-index. In de volgende paragraaf gaan we bekijken of inkomen en opleidingsniveau ook op het ervaren welzijn van invloed zijn. Figuur 42. Leefsituatie-index naar opleidingsniveau

Page 57: Leven in de leegte

 

56 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

92

94

96

98

100

102

104

106

< 500 500‐1.500 1.500‐5.000 5.000‐10.000 >= 10.000

0

20

40

60

80

100

120

<1500 1500‐2999 3000‐4999 5000‐6999 >= 7000

Figuur 43. Leefsituatie-index naar gezinsinkomen Samengevat is de leefsituatie het meest positief voor stellen in de middelbare leeftijd, met een hoog inkomen en opleidingsniveau. Fysieke omgeving Bovenstaande gegevens zeggen iets over de leefsituatie van verschillende groepen bewoners van Noord-Groningen. Ze zeggen echter nog niet echt iets over leefbaarheid, omdat er geen relatie is gelegd met de leefomgeving. Hieronder kijken we daarom naar de invloed van de fysieke en sociale omgeving op de leefsituatie. Wat betreft de fysieke omgeving komt een aantal interessante dingen naar voren. Wat meteen opvalt is de invloed van dorpsgrootte op de leefsituatie. Het blijkt dat inwoners van kleinere kernen hoger scoren op de leefsituatie. Figuur 44. Leefsituatie-index naar dorpsgrootte We hebben de afzonderlijke onderdelen uit de leefsituatie-index tegenover dorpsgrootte gezet, om te kijken waar de verschillen door veroorzaakt worden. Het verschil lijkt te zitten in huisvesting, sociale activiteiten en participatie. Inwoners van kleine dorpen hebben,

Page 58: Leven in de leegte

 

57 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

94

96

98

100

102

104

106

0 1 2 3 4 5 6

80

85

90

95

100

105

Zeer slecht Slecht Neutraal Gemakkelijk Zeer gemakkelijk

Kunt u gemakkelijk  bij voorzieningen komen?

logischerwijs, vaker een vrijstaande woning en vaker een koopwoning. In kleine dorpen is het aanbod aan rijtjes- en huurwoningen nu eenmaal kleiner dan in grote dorpen. Daarnaast doen inwoners van kleine dorpen vaker vrijwilligerswerk, ontmoeten zij vaker mensen in andere verbanden en zijn zij vaker lid van een vereniging. Ook het voorzieningenniveau van dorpen levert interessante resultaten op. Zeer opvallend is dat inwoners van dorpen met de meeste voorzieningen het laagste scoren op de leefsituatie-index. Dorpen met minder voorzieningen scoren dus relatief hoog, waarbij de piek ligt bij drie soorten voorzieningen. Het is dus niet zo dat inwoners van dorpen met veel voorzieningen een betere leefsituatie hebben, het is juist eerder omgekeerd. In plaats van de aanwezigheid van voorzieningen, lijkt het veel meer te gaan over de bereikbaarheid ervan. Mensen die aangeven gemakkelijk bij voorzieningen te kunnen komen scoren hoger op leefsituatie dan mensen die dat niet kunnen. Mobiliteit lijkt dus erg belangrijk te zijn. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat maar liefst 90% van de Noord-Groningers zegt gemakkelijk bij voorzieningen te kunnen komen. Slechts 3% beoordeelt de bereikbaarheid van voorzieningen als slecht of heel slecht. Dit illustreert dat de bereikbaarheid van voorzieningen slechts een probleem is voor een kleine groep inwoners. Het vorige hoofdstuk liet al zien dat Noord-Groningers voor voorzieningen op een breder gebied zijn georiënteerd dan alleen hun eigen woonplaats. Figuur 45. Leefsituatie-index naar voorzieningenniveau (0=geen en 6=veel voorzieningen) Figuur 46. Leefsituatie-index naar subjectieve bereikbaarheid voorzieningen

Page 59: Leven in de leegte

 

58 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

Familie dichtbij  Vrienden dichtbij Goed buurtcontact

Erg belangrijk

Belangrijk 

Neutraal

Onbelangrijk

Erg onbelangrijk

We hebben ook onderzocht of inwoners van dorpen die dichtbij de stad Groningen liggen hoger scoren op leefsituatie. Dit blijkt echter niet per se het geval te zijn. Sociale omgeving We hebben net gezien dat het voorzieningenniveau niet van invloed is op de leefsituatie, maar de bereikbaarheid ervan wel. Bovendien scoren inwoners van kleine dorpen hoger dan van grote dorpen. Fysieke kenmerken lijken dus niet bepalend voor de leefsituatie. De vraag is of sociale kenmerken dat wel zijn. Over het algemeen vinden de inwoners van Noord-Groningen het belangrijker om goede contacten in de buurt te hebben (ruim driekwart is deze mening toegedaan) dan dat vrienden dichtbij wonen (58% vindt dit belangrijk). Dat familie dichtbij woont is het minst belangrijk voor de Noord-Groninger, ruim 40% vindt dit belangrijk. Hoewel driekwart van de respondenten goede buurtcontacten belangrijk vindt, geeft ruim de helft aan deze ook daadwerkelijk te hebben en 40% geeft aan dat er sprake is van een hechte gemeenschap in zijn of haar woonplaats. Verder blijkt dat het merendeel van de vrienden (18%) vaker in de eigen woonplaats woont dan het merendeel van de familie (9%). Vrienden wonen voornamelijk in een straal van 25 kilometer, terwijl familie vooral verspreid door het land woont (42%). Figuur 47. Belang nabijheid familie, vrienden en goede buurtcontacten Opvallend is dat mensen van wie de familie en vrienden in dezelfde woonplaats wonen, het laagste scoren op de leefsituatie-index. Mensen die veel contact hebben met mensen in de buurt en mensen die aangeven dat er in hun woonplaats sprake is van een hechte gemeenschap, scoren hoger op leefsituatie.

Page 60: Leven in de leegte

 

59 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

85

90

95

100

105

110

zelfde woonplaats

< 10 km < 25 km provincie hele land buitenland

Waar woont het merendeel van uw familie

94

96

98

100

102

104

zelfde woonplaats

< 10 km < 25 km provincie hele land buitenland

Waar woont het merendeel van uw vrienden

80

85

90

95

100

105

110

Helemaal mee oneens

Mee oneens Neutraal Mee eens Helemaal mee eens

Ik heb veel contacten met mensen in de buurt

Figuur 48. Leefsituatie-index naar nabijheid familie Figuur 49. Leefsituatie-index naar nabijheid vrienden Figuur 50. Leefsituatie-index naar buurtcontacten

Page 61: Leven in de leegte

 

60 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

80

85

90

95

100

105

110

Helemaal mee oneens

Mee oneens Neutraal Mee eens Helemaal mee eens

Er is sprake van hechte gemeenschap(pen)  in mijn woonplaats

Figuur 51. Leefsituatie-index naar hechte gemeenschap Mensen die lid zijn van een vereniging, mensen die actief zijn in de gemeentepolitiek en mensen die vrijwilligerswerk verrichten scoren over het algemeen hoger op leefsituatie. Ook mensen die aangeven regelmatig mensen te ontmoeten in andere verbanden (dus buiten een vereniging om) scoren significant hoger op leefsituatie. Over het algemeen scoren mensen die actief zijn in de leefomgeving dus hoger op leefsituatie dan mensen die dat niet zijn. Het gaat hierbij niet per se om de eigen woonplaats, het kan ook gaan om activiteiten in een breder leefgebied. Concluderend kunnen we zeggen dat de nabijheid van vrienden en familie minder belangrijk is voor de leefsituatie dan een hechte gemeenschap in de woonplaats, contacten met buurt- en dorpsbewoners en activiteiten in de leefomgeving. Kijkende naar de omgevingsfactoren, komen een paar interessante bevindingen naar voren. De aanwezigheid van voorzieningen in een dorp is geen voorwaarde voor een goede leefsituatie, terwijl de bereikbaarheid van voorzieningen en sociale kenmerken van de woonplaats dat wel zijn.

4.3 Ervaren welzijn Om te kijken of de gevonden resultaten wat betreft de leefsituatie-index hetzelfde zijn voor het ervaren welzijn, hebben we dezelfde persoons- en omgevingskenmerken tegenover geluk, gezondheid en eenzaamheid gezet. Wanneer we kijken naar de beoordeling van het eigen welzijn van de inwoners van Noord-Groningen, dan blijkt dat 90% een cijfer 7 of hoger geeft voor zijn geluksgevoel. Ruim tweederde geeft een 8 of hoger. Ruim driekwart van de Noord-Groningers voelt zich naar eigen zeggen gezond tot heel gezond. En eveneens ruim driekwart voelt zich nooit tot bijna nooit eenzaam. Maar hoe zit dat voor de verschillende soorten bewoners?

Page 62: Leven in de leegte

 

61 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

6,5

7,0

7,5

8,0

8,5

18‐25 25‐34 35‐44 45‐54 55‐64 >= 65

3,3

3,5

3,7

3,9

4,1

4,3

18‐25 25‐34 35‐44 45‐54 55‐64 >= 65

Persoonlijke kenmerken Leeftijd, gezinssamenstelling, opleidingsniveau en inkomen blijken, net als bij leefsituatie, van invloed te zijn op de beoordeling van het persoonlijke welzijn. Ook hier blijken mannen niet per se hoger te scoren dan vrouwen en nieuwkomers niet hoger dan autochtone bewoners. Leeftijd vertoont een verband met geluk en eenzaamheid. De groep 55-64 jarigen is over het algemeen het meest gelukkig en het minst vaak eenzaam, terwijl de groep van 18 tot 25 jaar juist het minst gelukkig is en vaker aangeeft eenzaam te zijn. Dit is opvallend, omdat deze groep juist relatief hoog scoorde op de leefsituatie-index. Het platteland is voor een deel van deze groep blijkbaar geen omgeving om heel gelukkig te zijn. We zien dan ook dat veel mensen uit deze groep uit het gebied vertrekken. Waar de 25-34 jarigen laag scoorden op de leefsituatie-index, scoren zij op het ervaren welzijn juist relatief hoog. Opvallend is verder dat de oudste groep, de mensen voor wie over het algemeen wordt gedacht dat het platteland het minst leefbaar is, relatief gelukkig en weinig eenzaam is. Figuur 52. Geluk (cijfer 1-10) naar leeftijd Figuur 53. Eenzaamheid naar leeftijd (1=heel vaak eenzaam, 5=nooit eenzaam)

Page 63: Leven in de leegte

 

62 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

6,8

7,0

7,2

7,4

7,6

7,8

8,0

8,2

<1500 1500‐2999 3000‐4999 5000‐6999 >= 7000

Net als bij de leefsituatie-index blijkt ook hier dat stellen gelukkiger, gezonder en minder vaak eenzaam zijn dan singles. Stellen zonder kinderen scoren net iets hoger dan stellen met kinderen en singles met kinderen scoren juist hoger dan singles zonder kinderen. Opvallend is dat mensen die hoogopgeleid zijn over het algemeen gelukkiger en gezonder zijn dan mensen met een lagere opleiding. Opleidingsniveau houdt echter geen verband met eenzaamheid. Ook hier zijn de resultaten vergelijkbaar met de score op de leefsituatie-index. Mensen met een laag inkomen zijn over het algemeen minder gelukkig, voelen zich minder gezond en zijn vaker eenzaam. Deze groep scoorde ook het laagste op de leefsituatie-index. Mensen in de hoogste inkomensgroep zijn over het algemeen het minst gelukkig, de gelukkigste mensen bevinden zich in de middeninkomens. Wel voelen mensen in de hoogste inkomensgroep zich over het algemeen het meest gezond en zijn zij niet vaak eenzaam. Figuur 54. Geluk (cijfer 1-10) naar inkomen Uiteindelijk blijkt er weinig verschil te zijn tussen het feitelijke en het ervaren welzijn, aangezien de scores op de leefsituatie-index overeenkomen met de beoordeling van geluk, gezondheid en eenzaamheid. Opvallend zijn met name de resultaten voor ouderen en jongeren. Vaak wordt gezegd dat het platteland minder leefbaar is voor deze groepen. Hoewel jongeren relatief hoog scoren op de leefsituatie-index, scoren zij juist laag op geluk, gezondheid en eenzaamheid. De 65-plussers hebben een iets lagere score op de leefsituatie-index, maar lang niet zo laag als de 25 tot 34-jarigen. Bovendien zijn 65-plussers relatief gelukkig en niet vaak eenzaam. Fysieke omgeving Waar de grootte van het dorp wel van invloed was op de leefsituatie, hebben we geen verband gevonden voor het ervaren welzijn. Mensen in kleine dan wel grote dorpen zijn dus niet per definitie gelukkiger, gezonder en minder eenzaam. Ook de aanwezigheid van voorzieningen vertoont geen sterke verbanden, de bereikbaarheid van voorzieningen echter wel. Mensen die aangeven zeer slecht bij voorzieningen te kunnen komen zijn over het algemeen minder gelukkig, voelen zich minder gezond en geven vaker aan eenzaam te zijn. Opvallend is dat mensen die aangeven slecht bij voorzieningen te kunnen komen niet heel veel lager scoren op de verschillende aspecten dan de mensen die gemakkelijk bij

Page 64: Leven in de leegte

 

63 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

0

1

2

3

4

5

6

7

8

9

Zeer slecht Slecht Neutraal Gemakkelijk Zeer gemakkelijk

Kunt u gemakkelijk bij voorzieningen komen?

voorzieningen kunnen komen. De mensen die het meest gemakkelijk bij voorzieningen kunnen komen scoren overal het hoogste. Figuur 55. Geluk (cijfer 1-10) naar voorzieningenniveau dorpen (0=geen en 6=veel voorzieningen) Figuur 56. Geluk (cijfer 1-10) naar subjectieve bereikbaarheid voorzieningen De afstand van de woonplaats tot de stad Groningen laat geen eenduidig verband zien. Vaak wordt gedacht dat meer perifere gebieden minder goed leefbaar zijn. Dit blijkt echter niet uit dit onderzoek. Sociale omgeving De resultaten voor de fysieke omgeving waren voor ervaren welzijn ongeveer hetzelfde als voor de leefsituatie. Het algemene beeld dat naar voren komt, is dat voorzieningen geen voorwaarde voor leefbaarheid zijn. Zo meteen zullen we dat nog verder testen door te kijken naar de invloed van voorzieningen op de tevredenheid met de woonplaats. Nu kijken we of ook hier, net als bij leefsituatie, geldt dat sociale factoren belangrijker zijn dan fysieke.

6,5

7,0

7,5

8,0

8,5

0 1 2 3 4 5 6

Page 65: Leven in de leegte

 

64 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

6,6

6,8

7,0

7,2

7,4

7,6

7,8

8,0

8,2

Helemaal mee oneens

Mee oneens Neutraal Mee eens Helemaal mee eens

Ik heb veel contact met mensen  in de buurt

6,8

7,0

7,2

7,4

7,6

7,8

8,0

8,2

Helemaal mee oneens

Mee oneens Neutraal Mee eens Helemaal mee eens

Er is sprake van een hechte gemeenschap(pen)  in mijn woonplaats

Wat als eerste opvalt is dat de nabijheid van vrienden en familie niet van invloed blijkt te zijn op geluk, gezondheid of eenzaamheid, maar buurtcontacten en een hechte gemeenschap wel. Mensen die veel contacten in de buurt hebben en aangeven dat er in hun woonplaats sprake is van een hechte gemeenschap geven over het algemeen vaker aan gelukkiger en minder vaak eenzaam te zijn. Voor mensen met veel buurtcontacten geldt eveneens dat zij zich gezonder voelen. Figuur 57. Geluk (cijfer 1-10) naar buurtcontacten Figuur 58. Geluk (cijfer 1-10) naar hechte gemeenschap

Mensen die lid zijn van een vereniging of actief zijn als vrijwilliger binnen een vereniging, geven vaker aan gelukkig te zijn, zich gezond te voelen en niet vaak eenzaam te zijn. Opmerkelijk is dat deze resultaten niet gelden voor mensen die actief zijn als vrijwilliger buiten een vereniging. Mensen die aangeven met enige regelmaat mensen te ontmoeten in andere verbanden (dus buiten een vereniging om) zijn over het algemeen gelukkiger en voelen zich gezonder. Mensen die actief zijn in de gemeentepolitiek voelen zich over het algemeen gezonder en minder vaak eenzaam. Ook hier geldt dus, zij het in iets mindere mate dan bij de

Page 66: Leven in de leegte

 

65 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

Buurt Woonplaats Noord‐Groningen

Tevreden

Neutraal

Ontevreden

leefsituatie-index, dat mensen die actief zijn in hun omgeving hoger scoren op het ervaren welzijn. Deze activiteiten hoeven uiteraard niet per se in het eigen dorp plaats te vinden. In het vorige hoofdstuk zagen we al dat bijvoorbeeld verenigingen lang niet altijd in de eigen woonplaats zijn gevestigd. Het gaat dus om activiteiten in de nabije leefomgeving, niet per se om de woonplaats. Ook hier blijkt, net als bij de resultaten op de leefsituatie-index, dat voorzieningen in een dorp niet, maar de bereikbaarheid en sociale contacten en activiteiten wel van invloed zijn op ervaren welzijn. Opvallend is verder dat de nabijheid van familie en vrienden niet van invloed is op ervaren welzijn, terwijl buurtcontacten en activiteiten in de omgeving dit wel zijn. Ook dit is precies wat we eerder al zagen bij de leefsituatie.

4.4 Tevredenheid met leefomgeving Noord-Groningers zijn over het algemeen zeer tevreden over hun leefomgeving: 88% is tevreden met de buurt waarin men woont, 85% met de woonplaats en 93% is tevreden met het wonen in Noord-Groningen. Figuur 59. Tevredenheid inwoners Noord-Groningen met de leefomgeving Persoonlijke kenmerken De meeste persoonskenmerken zijn niet van invloed op de tevredenheid met de leefomgeving. Zo zijn autochtone bewoners bijvoorbeeld niet vaker tevreden dan nieuwkomers. Het enige persoonlijke kenmerk dat wel van invloed is op tevredenheid met het wonen in Noord-Groningen is leeftijd. De groep 55-64 jarigen is het meest tevreden over het wonen in Noord-Groningen, terwijl de groep van 25 tot 34 jaar het minst tevreden is. Hoewel ook bij deze groep maar een heel klein percentage ontevreden is over het wonen in Noord-Groningen. Over het algemeen zijn de verschillen tussen de leeftijdsgroepen klein en zijn de meeste inwoners tevreden.

Page 67: Leven in de leegte

 

66 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

18‐25 25‐34 35‐44 45‐54 55‐64 >= 65

Erg tevreden

Tevreden 

Neutraal

Ontevreden

Erg ontevreden

Figuur 60. Tevredenheid wonen in Noord-Groningen naar leeftijd Fysieke omgeving Dorpsgrootte en voorzieningen bleken niet, of juist in tegenovergestelde richting van wat men zou verwachten, van invloed te zijn op leefsituatie en welzijn. De vraag is of hetzelfde geldt voor de tevredenheid met de leefomgeving, en dan met name de woonplaats. Dorpsgrootte blijkt alleen van invloed te zijn op de tevredenheid met de woonplaats, de verschillen zijn echter niet eenduidig. Over het algemeen geven inwoners van kleine dorpen vaker aan erg tevreden te zijn over hun woonplaats. Figuur 61. Tevredenheid woonplaats naar dorpsgrootte Opvallend is dat het voorzieningenniveau van dorpen niet echt sterke verbanden laat zien met tevredenheid. Een licht verband is onder andere gevonden voor de tevredenheid met de woonplaats. Over het algemeen geldt dat hoe minder voorzieningen er zijn, hoe vaker men aangeeft erg tevreden te zijn met de woonplaats. Een ietwat afwijkende score vinden we bij

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

kleinste klein middelgroot groot grote kern

Erg tevreden

Tevreden 

Neutraal

Ontevreden

Erg ontevreden

Page 68: Leven in de leegte

 

67 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

dorpen met vijf voorzieningen. Deze mensen zijn niet vaak erg tevreden en ook minder vaak tevreden dan de andere groepen. Figuur 62. Tevredenheid met de woonplaats naar voorzieningenniveau dorpen (0=geen en 6= veel voorzieningen) Om te kijken of bepaalde voorzieningen wellicht wel en andere niet belangrijk zijn voor de tevredenheid met de woonplaats, hebben we gekeken naar de verbanden tussen de zes afzonderlijke voorzieningen en tevredenheid. Opvallend is dat voor geen enkele voorziening significante verbanden zijn gevonden. Inwoners van dorpen met bijvoorbeeld een basisschool zijn dus niet per definitie vaker tevreden over hun woonplaats. Sterker nog, inwoners van dorpen waar geen basisschool, openbaar vervoerverbinding en/of een huisarts is, zijn juist vaker erg tevreden over hun woonplaats. Dit verband is echter niet significant.

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

0 1 2 3 4 5 6

Erg tevreden

Tevreden 

Neutraal

Ontevreden

Erg ontevreden

Page 69: Leven in de leegte

 

68 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

Figuur 63. Aanwezigheid voorzieningen naar tevredenheid woonplaats In veel onderzoeken wordt de vraag gesteld of men voorzieningen zal missen als ze er niet meer zijn. In dit onderzoek hebben we daar juist niet expliciet naar gevraagd, omdat hierop vaak voorspelbare antwoorden volgen. Het is logisch dat, als mensen iets verliezen (in dit geval dus een voorziening), zij dit als negatief beoordelen. Dit wil echter nog niet zeggen dat het verdwijnen van een voorziening leidt tot verhuisgedrag of dat een voorziening een voorwaarde is voor een leefbare omgeving. Wij hebben juist gekeken of inwoners van dorpen met veel voorzieningen vaker tevreden zijn over hun woonomgeving dan inwoners van dorpen met weinig voorzieningen. Dit blijkt dus niet het geval te zijn. Hoewel de aanwezigheid van voorzieningen dus niet van invloed is op tevredenheid met de leefomgeving, is de bereikbaarheid dat juist wel. Mensen die aangeven zeer slecht bij voorzieningen te kunnen komen zijn vaker ontevreden over hun leefomgeving. Opvallend is dat mensen die aangeven slecht bij voorzieningen te kunnen komen niet heel veel lager scoren op de verschillende aspecten dan de mensen die gemakkelijk bij voorzieningen kunnen komen.

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

nee ja

Dorpshuis

Erg tevreden

Tevreden 

Neutraal

Ontevreden

Erg ontevreden

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

nee ja

Openbaarvervoer

Erg tevreden

Tevreden 

Neutraal

Ontevreden

Erg ontevreden

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

nee ja

> 5 winkels

Erg tevreden

Tevreden 

Neutraal

Ontevreden

Erg ontevreden

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

nee ja

Supermarkt

Erg tevreden

Tevreden 

Neutraal

Ontevreden

Erg ontevreden

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

nee ja

Huisarts

Erg tevreden

Tevreden 

Neutraal

Ontevreden

Erg ontevreden

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

nee ja

Basisschool

Erg tevreden

Tevreden 

Neutraal

Ontevreden

Erg ontevreden

Page 70: Leven in de leegte

 

69 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

Zeer slecht Slecht Neutraal Gemakkelijk Zeer gemakkelijk

Kunt u gemakkelijk bij voorzieningen komen?

Erg tevreden

Tevreden 

Neutraal

Ontevreden

Erg ontevreden

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

Helemaal mee oneens

Mee oneens Neutraal Mee eens Helemaal mee eens

Ik heb veel contact met mensen  in de buurt

Erg tevreden

Tevreden 

Neutraal

Ontevreden

Erg ontevreden

Figuur 64. Tevredenheid met woonplaats naar subjectieve bereikbaarheid voorzieningen

De afstand van de woonplaats tot de stad Groningen is van invloed op de tevredenheid met de woonplaats en met de tevredenheid met het wonen in Noord-Groningen. De richting van de verbanden is echter niet eenduidig. Het is dus niet per se zo dat mensen die dichterbij de stad wonen vaker tevreden zijn dan mensen die verder weg wonen. Ook hier zien we wederom dezelfde resultaten als bij leefsituatie en welzijn; de aanwezigheid van voorzieningen is niet van belang, de bereikbaarheid ervan wel. Sociale omgeving Mensen die veel contacten hebben in de buurt waarin zij wonen, zijn vaker tevreden over hun leefomgeving. Hetzelfde geldt voor mensen die aangeven dat er in hun woonplaats sprake is van een hechte gemeenschap. Hoewel laatstgenoemde groep ook relatief vaak aangeeft erg ontevreden te zijn met de leefomgeving. Het gaat hier echter maar om een klein percentage (rond de 5 procent). Figuur 65. Tevredenheid woonplaats naar buurtcontacten

Page 71: Leven in de leegte

 

70 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

Helemaal mee oneens

Mee oneens Neutraal Mee eens Helemaal mee eens

Er is sprake van een hechte gemeenschap(pen)  in mijn woonplaats

Erg tevreden

Tevreden 

Neutraal

Ontevreden

Erg ontevreden

Figuur 66. Tevredenheid woonplaats naar hechte gemeenschap Mensen van wie de familie en vrienden in de eigen woonplaats wonen zijn niet per definitie vaker tevreden over de woonplaats dan mensen van wie de familie en vrienden verder weg wonen. Mensen die actief zijn als vrijwilliger (zowel binnen als buiten een vereniging) zijn vaker tevreden met hun woonplaats en het wonen in Noord-Groningen. Mensen die lid zijn van een vereniging zijn vaker tevreden met de buurt waarin zij wonen en het wonen in Noord-Groningen. Mensen die actief zijn in de gemeentepolitiek, zijn vaker tevreden met het wonen in Noord-Groningen. Er is geen verband gevonden voor Noord-Groningers die aangeven met enige regelmaat mensen in andere verbanden (buiten een vereniging om) te ontmoeten. We zagen eerder dat inwoners van kleinere dorpen vaker erg tevreden zijn over hun woonplaats, evenals mensen die aangeven dat er in hun woonplaats sprake is van een hechte gemeenschap. Als we een hechte gemeenschap tegenover dorpsgrootte zetten, blijkt dan ook dat hier in kleinere dorpen meer sprake van is.

Page 72: Leven in de leegte

 

71 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

Figuur 67. Hechte gemeenschap naar dorpsgrootte

De gevonden resultaten onder tevredenheid met de leefomgeving komen grotendeels overeen met de resultaten voor leefsituatie en ervaren welzijn. Ook hier scoort de groep 55-64 jaar het meest positief. Wederom geldt dat voorzieningen niet belangrijk zijn, maar de bereikbaarheid, buurtcontacten en activiteiten in de omgeving (grotendeels) wel. De nabijheid van familie en vrienden is minder belangrijk dan contacten in de buurt.

4.5 Samenvatting Noord-Groningers zijn over het algemeen gelukkige mensen, 90% geeft zijn geluksgevoel een cijfer 7 of hoger, tweederde geeft een 8 of hoger. Ook zijn de inwoners van Noord-Groningen zeer tevreden met het wonen in Noord-Groningen, maar liefst 93% geeft dit aan. Met de buurt (88%) en de woonplaats (85%) is men ook tevreden, zij het iets minder. Deze positieve resultaten lijken vooral te worden veroorzaakt door sociale factoren als buurtcontacten, een hechte gemeenschap en deelname aan activiteiten in de omgeving. De nabijheid van familie en vrienden is niet van invloed op welzijn en tevredenheid met de leefomgeving en dus ook niet op leefbaarheid. Ook voorzieningen zijn geen voorwaarde gebleken voor leefbaarheid. De bereikbaarheid hiervan is dat echter wel. Daarbij moet worden opgemerkt dat de voorzieningen in Noord-Groningen over het algemeen goed bereikbaar zijn. Van de inwoners geeft 90% aan goed bij voorzieningen te kunnen komen, slechts 3% geeft aan dat voorzieningen slecht of heel slecht bereikbaar zijn. Leefbaarheid hangt dus vooral af van sociale factoren en niet van de aanwezigheid van voorzieningen. Er zijn geen verschillen gevonden tussen autochtone bewoners, mensen die tijdelijk uit het gebied zijn weggeweest en nieuwkomers. Noord-Groningen is voor de ene bewonersgroep niet per se beter of minder goed leefbaar dan voor de andere groep. Verder is opvallend dat het gebied vooral voor mensen in middelbare leeftijd, en dan met name 55-64-jarigen, geschikt blijkt te zijn als woonomgeving. De scores voor jongeren zijn minder eenduidig, op sommige aspecten scoren zij hoog, terwijl ze op andere juist laag

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

< 500 500‐1.500 1.500‐5.000 5.000‐10.000 >= 10.000

Hele hechte gemeenschap

Hechte gemeenschap

Neutraal

Geen hechte gemeenschap

Helemaal geen hechte gemeenschap

Page 73: Leven in de leegte

 

72 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

scoren. De resultaten voor 65-plussers blijken 100% mee te vallen. Waar vaak wordt gezegd dat het platteland voor deze groep niet goed leefbaar is, scoort deze groep in dit onderzoek helemaal niet slecht. Mensen met een hoger inkomen en opleidingsniveau scoren hoger op welzijn, maar zijn niet per se vaker tevreden met hun woonomgeving. Het platteland is dus niet per definitie leefbaarder voor deze groepen.

Page 74: Leven in de leegte

 

73 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

Hoofdstuk 5

Conclusie

De belangrijkste vraag die we onszelf met het onderzoek Bedreigd Bestaan hebben gesteld is ‘wat maakt het gebied Noord-Groningen leefbaar voor de verschillende groepen bewoners?’ Allereerst blijkt uit ons onderzoek dat Noord-Groningers over het algemeen gelukkig zijn en tevreden met hun leefomgeving. De vraag is welke factoren hieraan ten grondslag liggen en of het voor alle bewoners geldt of dat er groepen zijn voor wie het gebied beter of juist minder goed leefbaar is. Voorwaarden voor leefbaarheid In 1959 sprak men van een ‘bedreigd bestaan’ voor Noord-Groningen, omdat er sprake was van een afname van de werkgelegenheid, een krimp van de bevolking door het wegtrekken van met name jonge arbeiders en het verdwijnen van voorzieningen. Vooral voor het voortbestaan van kleine dorpen werd gevreesd. Ook in 2010 is er sprake van een krimpende bevolking. Het geboortecijfer in Noord-Groningen is echter nog altijd hoger dan het sterftecijfer en de krimp wordt dus veroorzaakt door vertrek uit het gebied. Van alle leeftijdsgroepen trekken er mensen weg, maar er komen ongeveer evenveel voor terug van buiten het gebied. Van de groep 18 tot 25-jarigen vertrekken veel meer mensen dan er terugkomen. Werk en studie zijn de belangrijkste redenen om uit het gebied te vertrekken. Wat dat betreft is er ten opzichte van 1959 weinig veranderd. Toen gaf men aan dat het geboortecijfer van Noord-Groningen onder het landelijke gemiddelde lag. Dit werd niet veroorzaakt door ‘het relatief gering aantal gehuwde vrouwen, doch door het verhoudingsgewijs geringe aantal vrouwen van 15-49 jaar. Onder de bevolking in deze leeftijdsgroep wordt namelijk een relatief groot vertrekoverschot waargenomen.’ De huidige discussie over krimp in Nederland legt vooral de nadruk op het verdwijnen van voorzieningen. Door de krimp van het gebied Noord-Groningen, maar met name door de toegenomen mobiliteit, veranderende behoeften en schaalvergroting, verdwijnen voorzieningen uit, met name, kleine dorpen. Ook in 1959 gaf men al aan dat het verdwijnen van voorzieningen vooral een gevolg was van bovengenoemde ontwikkelingen: ‘De verstedelijking uit zich in het stellen van hoge eisen door de consument. Slechts zaken met grote omzet en een ruim assortiment kunnen aan deze eisen voldoen. De “schaalvergroting” oefent in dezelfde zin invloed uit. Het grote dorp is gemakkelijker bereikbaar geworden en zal bij het toenemend aantal auto’s zijn regionaal verzorgingsgebied nog verder kunnen uitbreiden.’ De vraag in ons onderzoek was of het verdwijnen van voorzieningen het voortbestaan van kleine dorpen en de leefbaarheid in gevaar zou brengen. Dit blijkt niet het geval te zijn. De belangrijkste conclusie die we uit het onderzoek kunnen trekken is dat voorzieningen geen voorwaarde zijn voor leefbaarheid. De bereikbaarheid hiervan is dat echter wel. Hierbij moeten we opmerken dat de Noord-Groningers over het algemeen zeer gemakkelijk bij voorzieningen kunnen komen. Er is slechts een kleine groep die minder mobiel is. De inwoners van Noord-Groningen ondernemen activiteiten dan ook in een bredere straal dan

Page 75: Leven in de leegte

 

74 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

alleen de woonplaats. Dit geldt vooral voor inwoners van kleine dorpen, maar ook inwoners van grote kernen doen niet per definitie alles in de eigen woonplaats. Ruim 40% van de inwoners van grote kernen, die een vereniging als een ontmoetingsplaats ziet, geeft bijvoorbeeld aan dat deze vereniging zich buiten de eigen woonplaats bevindt. Voor bijna 80% is de vereniging in de eigen woonplaats gevestigd. Onderstaand citaat toont aan dat ook vijftig jaar geleden dorpen niet als opzichzelfstaande eenheden werden gezien, maar als onderdeel van een groter gebied: ‘Levenskracht alleen vormt geen voldoende motief om een klein dorp te gaan stimuleren; er zal daarnaast ook moeten worden aangetoond, dat het dorp een functie in het omliggende gebied heeft te vervullen en dat het niet op ongewenste wijze afbreuk doet aan de functie van andere dorpen in de nabijheid’. De inwoners van Noord-Groningen werken lang niet allemaal in het gebied zelf. Een groot deel werkt bijvoorbeeld in de stad, maar er zijn ook relatief veel mensen die zelfs buiten Noord-Nederland werken. Ook vijftig jaar geleden waren er al mensen die op en neer reisden voor hun werk. De voorspelling was dat dit aantal toe zou nemen en ook positief voor het gebied zou zijn: ‘Noord-Groningen zal dus van de ontwikkeling in de werkgelegenheid in de stad en in andere industriële centra door middel van een toenemende pendel kunnen profiteren!’ Waar de fysieke factoren als voorzieningen anno 2010 niet van invloed zijn op leefbaarheid, zijn sociale factoren dat wel. We hebben het dan niet over de nabijheid van familie en vrienden, dat wordt door Noord-Groningers over het algemeen niet belangrijk gevonden. Wel belangrijk zijn contacten in de buurt, een hechte gemeenschap in de woonplaats en het ondernemen van activiteiten in de omgeving als vrijwilligerswerk, lidmaatschap van een vereniging, actief zijn in de gemeentepolitiek en het ontmoeten van mensen in losse verbanden. Goede buurtcontacten en een hechte gemeenschap hebben betrekking op de eigen woonplaats. De activiteiten in de omgeving hoeven niet per se plaats te vinden in het eigen dorp. Dit kan ook in een bredere omgeving zijn. Het gaat er hierbij om hoe actief mensen zijn. In die zin kunnen inwoners de leefbaarheid dus zelf beïnvloeden. Buurtcontacten en een hechte gemeenschap zijn door inwoners ook beïnvloedbaar, maar hier hebben mensen elkaar bij nodig. Verschillen tussen groepen bewoners Soorten bewoners In hoofdstuk 3 hebben we geconstateerd dat dé Noord-Groninger niet bestaat. Er zijn bijvoorbeeld duidelijke verschillen tussen autochtonen en nieuwkomers en bewoners van grote en kleine dorpen waar het gaat om waardenoriëntaties en de manier waarop men het platteland beleeft. Nieuwkomers maken zich bijvoorbeeld minder zorgen over krimp, zijn meer gericht op de stad Groningen, gaan vaker naar het theater en musea en stemmen vaker op GroenLinks dan mensen die altijd in het gebied gewoond hebben. Laatstgenoemde groep volgt het regionale nieuws juist meer dan nieuwkomers dat doen, zij stemmen vaker op het CDA en hebben vaker een full-time baan, waar nieuwkomers juist vaker een grote deeltijdbaan hebben. In hoofdstuk 4 hebben we echter gezien dat het platteland voor de ene groep niet per se beter leefbaar is dan voor de andere groep. Zij gebruiken het platteland alleen op een andere manier en vinden andere dingen belangrijk. Zoals gezegd maken nieuwkomers zich minder zorgen over krimp. Waarschijnlijk gaan nieuwkomers bewust in een klein dorp wonen en nemen zij de afwezigheid van voorzieningen

Page 76: Leven in de leegte

 

75 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

voor lief. De rust en de ruimte in het gebied zijn voor hen dan ook de belangrijkste redenen om in Noord-Groningen te gaan wonen. Mensen die altijd in een klein dorp gewoond hebben, en nog hebben meegemaakt dat er een school en een winkel in het dorp waren, ervaren het verdwijnen van voorzieningen als vervelender. Voor hen is het wellicht geen bewuste keuze geweest om in een dorp te wonen met weinig voorzieningen. Het verdwijnen van voorzieningen leidt er echter niet per definitie toe dat mensen gaan verhuizen naar een grotere kern. De afname van het voorzieningenniveau van kleine dorpen over de afgelopen vijftig jaar heeft immers niet geresulteerd in het verdwijnen van deze dorpen. Dorpsgrootte In het onderzoek uit 1959 is veel aandacht besteed aan het verschil tussen grote en kleine dorpen. In het rapport wordt aangegeven dat de bevolkingsgroei van Noord-Groningen voornamelijk plaatsvond in de grotere dorpen en dat de afname van de bevolking zich vooral in het landelijk gebied en de kleinere dorpen voltrok. Dit werd veroorzaakt door overheidsbeleid gericht op een concentratie van woningbouw. Men voorspelde een afname van voorzieningen in kleine en middelgrote dorpen: ‘Niet alleen de kleine, maar ook de middelgrote dorpen, zullen het grootste deel van hun middenstand verliezen. Of de kleine en middelgrote kernen, ontdaan van hun middenstandsbedrijven dan nog aantrekkelijk zullen blijven als woonkern, valt moeilijk te voorspellen’. Er werd echter ook geconstateerd dat sommige mensen juist graag in kleine dorpen woonden en dat bepaalde dorpen een woonfunctie gingen vervullen: ‘Een duidelijke voorliefde voor het wonen in een klein dorp werd echter wel geconstateerd onder een gedeelte van de agrarische beroepsbevolking. Dit betekent, dat bepaalde kleine dorpen momenteel een woonfunctie vervullen, doordat zij bijdragen tot binding van de agrarische bevolking in haar milieu. De vraag of deze voorliefde zal blijven voortbestaan, dan wel door verandering van levensgewoonten in de naaste toekomst zal verdwijnen, kan niet worden beantwoord.’ Vijftig jaar later kunnen we concluderen dat de kleine dorpen nog steeds bestaan en dat er nog altijd mensen zijn die een voorkeur hebben voor het wonen in kleine kernen, ook al zijn hier geen voorzieningen aanwezig. Voor inwoners van kleine dorpen blijkt Noord-Groningen over het algemeen zelfs iets leefbaarder te zijn. De aanwezigheid van voorzieningen blijkt immers geen voorwaarde te zijn voor een leefbare omgeving, terwijl sociale factoren dat wel zijn. Inwoners van kleinere dorpen geven dan ook vaker aan dat er in hun woonplaats sprake is van een hechte gemeenschap. Kleine dorpen zijn logischerwijs meer georiënteerd op een bredere omgeving, omdat niet alle voorzieningen in het dorp zelf aanwezig zijn. Toch blijkt dat ook inwoners van grote kernen veel buiten hun woonplaats doen. Inwoners van kleine dorpen verschillen op een aantal punten van inwoners van grote dorpen. Dit is deels te verklaren uit het feit dat er in kleine dorpen meer nieuwkomers wonen. Inwoners van grote dorpen zijn over het algemeen traditioneler en inwoners van kleine dorpen progressiever als het gaat om politieke voorkeur, geloof en verhuisgedrag. Leeftijd Noord-Groningen blijkt vooral voor mensen in de middelbare leeftijd, en dan met name 55 tot 64-jarigen, geschikt te zijn als woonomgeving. Jongeren en ouderen worden in discussies over het platteland vaak gezien als groepen voor wie het platteland minder goed leefbaar is.

Page 77: Leven in de leegte

 

76 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

Dit komt vooral omdat deze groepen minder mobiel zijn. Uit ons onderzoek is gebleken dat mobiliteit inderdaad belangrijk is, maar dat zowel de jongeren als de ouderen in Noord-Groningen best mobiel zijn. Ook is gebleken dat vooral jongeren uit het gebied wegtrekken. Zij zijn relatief minder gelukkig en vaker eenzaam dan de andere leeftijdsgroepen. Aan de andere kant scoren zij juist vrij hoog op leefsituatie en zijn zij over het algemeen tevreden over het wonen in Noord-Groningen. De scores voor jongeren zijn dus niet eenduidig. Als jongeren wegtrekken uit het gebied is dit meestal voor werk of studie. We zien dat het proces van jongeren die wegtrekken van het platteland al jarenlang gaande is en dat het bovendien geen uniek verschijnsel is voor Noord-Groningen. Voor ouderen lijkt het platteland van Noord-Groningen goed leefbaar te zijn. 65-plussers scoren op aspecten als welzijn en tevredenheid met de leefomgeving niet veel lager dan de middelbare leeftijdsgroepen. De 65-plussers van tegenwoordig zijn over het algemeen dan ook nog heel vitaal, gezond en mobiel. Misschien moeten we ons hier meer focussen op de groep 80-plussers. Hoewel er binnen het gebied wel ingespeeld wordt op behoeften van deze groep. Zo zijn er goedkope taxi’s voor ouderen die door de gemeenten worden gesubsidieerd, er rijden nog SRV-wagens in het gebied en winkels beginnen steeds meer boodschappen thuis te bezorgen. Opleiding en inkomen Wat betreft opleidingsniveau en inkomen zijn er geen duidelijke verschillen in leefbaarheid. Mensen met een hoger inkomen en opleidingsniveau scoren hoger op welzijn, maar zijn niet per se vaker tevreden met hun woonomgeving. Het platteland is dus niet per definitie leefbaarder voor deze groepen.

Page 78: Leven in de leegte

 

77 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

Bijlage 1 Overzicht deelonderzoeken

• Anna Weijer MSc heeft haar masterscriptie voor de studie sociologie aan de RUG geschreven in het kader van Bedreigd Bestaan. Zij heeft onderzoek gedaan naar factoren die van invloed zijn op leefbaarheid onder ruim 400 jongeren.

• Drs. Marieke Berghuis, eigenaar van Bureau Berghuis en senior

onderzoeker/adviseur, heeft tien portretten gemaakt van inwoners van Noord-Groningen die wonen en werken op verschillende manieren combineren.

• Het CAB, onderzoeks- en adviesbureau uit Groningen, heeft een onderzoek gedaan

onder landbouwers in Noord-Groningen, met als doel een beeld te schetsen van de huidige situatie betreffende de landbouw binnen Noord-Groningen en een verkenning voor de toekomst te geven; waar liggen kansen en wat zijn bedreigingen voor de landbouw binnen het gebied Noord-Groningen.

• Korrie Melis MSc is in september 2008 gestart met een promotieonderzoek over Bedreigd Bestaan. Zij is promovenda bij de Rijksuniversiteit Groningen, afdeling Geschiedenis. Melis onderzoekt hoe de concepten identiteit en leefbaarheid zich hebben ontwikkeld in de regio Noord-Groningen na de Tweede Wereld Oorlog. Voor het onderzoek heeft zij interviews gehouden met drie groepen bewoners: jongeren, vrouwen en politici. Daar waar het onderzoek Bedreigd Bestaan breed is en zich vooral richt op de huidige bewoners van het platteland, specialiseert Melis zich in de ontwikkeling over de afgelopen 50 jaar.

• Twee groepen studenten van de opleiding Vastgoed en Makelaardij van de Hanze

Hogeschool hebben onderzoek gedaan naar formele en informele dorpshuizen in Noord-Groningen.

Page 79: Leven in de leegte

 

78 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

Bijlage 2 Kaart met plaatsnamen

Page 80: Leven in de leegte

 

79 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

Bijlage 3 Methodologische verantwoording

3.1 Responsoverzicht De internetenquête voor Bedreigd Bestaan is uiteindelijk door 1.613 mensen in het gebied ingevuld. Hieronder volgt een aantal basisgegevens van de respondenten in vergelijking met het totale aantal inwoners in het onderzoeksgebied. Geslacht Respondenten Populatie

Man 56% 50% Vrouw 43% 50%

Bron: Internetenquête, CBS, bewerking CAB

Het aantal mannen onder de respondenten is enigszins oververtegenwoordigd ten opzichte van de totale populatie. Leeftijd Respondenten Populatie

<15 3% 18% 15-25 6% 11% 25-45 20% 24% 45-65 45% 30% >= 65 11% 17%

Bron: Internetenquête, CBS, bewerking CAB

Met name de groep mensen tussen de 45 en 65 jaar is oververtegenwoordigd. Door jongeren onder de 15 jaar is bijna geen enquête ingevuld. Verdeling over de dorpen naar grootte Respondenten Populatie

< 500 20% 8% 500-1.500 20% 19% 15.00-5.000 30% 30% 5.000-10.000 18% 20% 10.000+ 12% 23%

Bron: Internetenquête, CBS, bewerking CAB

Respondenten uit de kleinste dorpen zijn duidelijk oververtegenwoordigd en respondenten uit de grootste kernen (Appingedam en Delfzijl) ondervertegenwoordigd. Uiteindelijk zijn scholieren, 101 in totaal, niet meegenomen in het huidige rapport. Hoofdstuk 3 gaat alleen over het gebied Noord-Groningen, hier zijn mensen die uit het gebied zijn vertrokken buiten beschouwing gelaten. Om een betere representativiteit van de resultaten van de enquête te verkrijgen is besloten om het enquêtebestand op te hogen met factoren gebaseerd op leeftijd en dorpsgrootte. De

Page 81: Leven in de leegte

 

80 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

ophoging van het bestand staat beschreven in bijlage 3.2. Hieronder volgt een aantal kenmerken van de respondenten, gebaseerd op het opgehoogde bestand. Welke stelling is op u van toepassing

% Ik werk in loondienst 40,4 Ik werk als zelfstandige/freelancer/ondernemer 11,8 Ik werk zowel in loondienst als zelfstandige/freelancer/onde 3,4 Ik werk en ontvang daarnaast een aanvullende uitkering (bijv. 1,3 Ik ben met pensioen 22,0 Ik werk niet en ontvang een uitkering 3,2 Ik werk niet, maar ontvang ook geen uitkering 3,0 Ik studeer en heb geen (bij)baan 1,3 Ik studeer en heb een (bij)baan 2,4 Ik ga nog naar school (basis- of middelbaar onderwijs) en heb geen (bij)baan 6,2 Ik ga nog naar school (basis- of middelbaar onderwijs) en heb een (bij)baan 4.9

Bron: Internetenquête Gezinssituatie

% Eenpersoonshuishouden 16,9 Eenouderhuishouden met thuiswonend(e) kind(eren) 3,5 Samenwonend paar zonder thuiswonend(e) kind(eren) 39,9 Samenwonend paar met thuiswonend(e) kind(eren) 31,0 Overig huishouden zonder thuiswonend(e) kind(eren) 4,4 Overig huishouden met thuiswonend(e) kind(eren) 4,3

Bron: Internetenquête Opleidingsniveau

% Basisschool 2,6 VMBO/MAVO/LBO/MULO 12,6 HAVO/VWO/gymnasium/HBS/MMS 9,7 MBO 21,2 HBO (incl. WO Bachelor) 34,7 WO (Master, drs, doctor) 17,4

Bron: Internetenquête Type respondent

% Ik woon mijn hele leven al in dezelfde woonplaats in Noord-Groningen 17,2 Ik woon mijn hele leven al in Noord-Groningen, maar ben binnen het gebied verhuisd 22,8 Ik ben opgegroeid in Noord-Groningen, heb tijdelijk buiten het gebied gewoond 12,7 Ik woon momenteel in Noord-Groningen, maar ben buiten het gebied geboren 38,0 Ik woon momenteel buiten Noord-Groningen, maar ben in het gebied geboren 6,5 Ik heb tijdelijk in Noord-Groningen gewoond, maar ben er niet geboren 2,9

Bron: Internetenquête

Page 82: Leven in de leegte

 

81 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

3.2 Weging enquêtebestand Op basis van een aantal artikelen, waaronder de notitie “Correctie van non-respons” van het CBS en ingewonnen advies is besloten het enquêtebestand te wegen naar leeftijdsklassen en dorpsgrootte. Voor de leeftijd zijn vier groepen gebruikt (<25, 25-44, 45-64, >= 65) en voor de dorpsgrootte vijf klassen (<500, 500-1.500, 1.500-5.000, 5.000-10.000, > 10.000). Het bestand wordt dus ingedeeld in 20 cellen (strata). Conform genoemde notitie van het CBS wordt het gewicht per stratum h bepaald door de formule: Wh = (Nh/N)/(nh/n) Daarbij is: Wh het gewicht van stratum h Nh het aantal personen in stratum h in de totale populatie N de totale populatie (i.c. het aantal inwoners van Noord-Groningen) nh het aantal personen in stratum h in de enquête n het totaal aantal personen in de enquête, woonachtig in Noord-Groningen. De aantallen in de diverse strata in de populatie Noord-Groningen: Inwoners 15-25 25-45 45-65 >=65 <500 8.570 888 1.964 3.140 1.015 500-1.500 20.870 2.330 5.093 6.595 2.965 1.500-5.000 32.590 3.621 8.059 9.599 5.178 5.000-10.000 21.820 2.449 5.195 6.563 3.605 >10.000 24.660 2.558 5.605 7.157 5.658

De aantallen per stratum in de enquête: Respons 15-25 25-45 45-65 >=65 <500 283 10 60 141 20 500-1.500 285 10 71 134 24 1.500-5.000 421 41 65 193 52 5.000-10.000 256 11 51 102 39 >10.000 170 7 41 71 26

Dit leidt tot de volgende gewichten: 15-25 25-45 45-65 >=65 <500 1,157976 0,426808 0,29038 0,66199 500-1.500 3,038905 0,935483 0,64177 1,61123 1.500-5.000 1,151552 1,616693 0,64855 1,29841 5.000-10.000 2,903002 1,328216 0,8391 1,20546 >10.000 4,765288 1,782828 1,31457 2,83776

Page 83: Leven in de leegte

 

82 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

3.3 Berekening leefsituatie-index Voor de berekening van het feitelijke welzijn hebben we gebruik gemaakt van de methode van de leefsituatie-index van het Sociaal Cultureel Planbureau (2010). Deze index scoort de leefsituatie van mensen op een aantal onderwerpen en geeft vervolgens één cijfer voor de leefsituatie, oftewel de welvaart en het welzijn van mensen. De index bestaat uit acht domeinen: gezondheid, huisvesting, mobiliteit, vakantie, bezit duurzame goederen, sociaal-culturele vrijetijdsactiviteiten, (sociale) participatie, sport. Bij elk domein hoort een aantal indicatoren, oftewel vragen die aan mensen zijn gesteld. Voor Bedreigd Bestaan is het model gebruikt als kader om de resultaten in te kunnen plaatsen. Het model is niet één op één overgenomen en gebruikt, simpelweg omdat de vragenlijst voor Bedreigd Bestaan andere vragen bevat dan de vragenlijst van het SCP. Zo bevat de vragenlijst voor Bedreigd Bestaan geen vragen die betrekking hebben op vakantie en duurzame consumptiegoederen en ook geen vragen over de feitelijke situatie met betrekking tot gezondheid. Ook de indicatoren die bij de verschillende domeinen horen, vallen niet precies samen met die van het SCP. Voor het berekenen van de score voor de leefsituatie zijn uiteindelijk indicatoren gebruikt die vallen onder de domeinen huisvestiging, mobiliteit, sociaal-culturele vrijetijdsactiviteiten, (sociale) participatie en sport. Per genoemd onderwerp is hieronder aangegeven welke vragen uit de enquête gebruikt zijn bij het vaststellen van de leefsituatie-index, met daarbij per vraag de gehanteerde antwoordcategorieën. Huisvesting Heeft u een huur- of een koopwoning? - Huur - Koop In wat voor woning woont u? - Ouderenvoorziening (Bejaardentehuis, Verzorgingstehuis, Woonvorm, Serviceflat, Aanleunwoning)

- Flat - Rijtjeswoning - Anders - 2 onder 1 kap - Vrijstaand Mobiliteit Hoeveel auto's heeft uw gezin tot haar beschikking? - Geen - Een of meer

Page 84: Leven in de leegte

 

83 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

Sociaal-culturele vrijetijdsactiviteiten Bent u lid van een vereniging? (Op basis van lidmaatschap(pen) van Sportvereniging, Spelvereniging, Toneelvereniging, Muziekvereniging, Creatief/hobbyvereniging, Vereniging op het gebied van natuur , Buurtvereniging) - Geen enkele - 1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 of meer Hoe vaak gaat u naar theater/museum/bioscoop/café/disco - Nooit - 1 x/jaar - 2 x/jaar - 3 x/jaar - 4 x/jaar - 5 x/jaar - 6 x/jaar - 7x of meer Participatie Bent u actief als vrijwilliger binnen een vereniging? - Nee - Ja Doet u vrijwilligerswerk dat niet binnen een vereniging valt? - Nee - Ja Ontmoet u met enige regelmaat mensen in andere verbanden? - Nee - Ja Sport Sport u? - Nee - Ja Hoeveel sporten doet u? (Op basis van :bent u lid van een sportvereniging? En zo ja, hoeveel) - Geen enkele - 1 - 2 - 3 - 4 of meer

Page 85: Leven in de leegte

 

84 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

Berekening index Conform de gehanteerde methode van het SCP zijn de genoemde variabelen bewerkt met de Overalls-methode in SPSS, een techniek voor niet-lineaire canonische correlatie analyse. De leefsituatie is berekend op basis van de scores op de eerste dimensie uit de Overalls-analyse, met behulp van de formule: Leefsituatie= (Overalls-score + gemiddelde) * (15/standaardafwijking) + 100 gemiddelde=-0.001018 standaardafwijking=1.005`

Page 86: Leven in de leegte

 

85 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

Bijlage 4 Literatuurlijst

• ABF research (2009). Monitor Sociaal-Economische Vitaliteit Platteland. • BNA, Stagg, Staro, Stawon, Aedes en KEI (2009). Ruimte maken voor krimp.

Ontwerpen voor minder mensen. Resultaten en aanbevelingen uit Ontwerplab Krimp.

• Bureau Louter en Bureau PAU (2009). Bevolkingsafname in Nederland. De gemeentelijke bevolkingsdynamiek in beeld.

• Bureau Louter en Bureau PAU (2010). Groeidocument krimp. Demografische ontwikkelingen in Groningen en de gevolgen.

• Companen (2009). Regio Eemsdelta. Onderzoek wonen en voorzieningen. • Dam, F. van, Heins, S. & Elbersen, B.S. (2002). Lay discourses of the rural and

stated and revealed preferences for rural living. Some evidence of the existence of a rural idyll in the Netherlands. Journal of rural studies 18(4), 461-476.

• Dijkstal, H.F. en Mans, J.H. (2009). Krimp als structureel probleem. Rapportage Topteam Krimp voor Groningen.

• Duijvendak, M. (2002). Wijde horizon, scherpe blik. Regionale geschiedenis en Noord-Nederland. Over rurale problematiek, sociale wetenschap en geschiedschrijving. Rijksuniversiteit Groningen.

• Graaf, P.J. de (2004). Dorpen bedreigd. De maatschappelijke gevolgen van grootschalige bouwprojecten op bestaande dorpen in de provincie Groningen Afstudeeronderzoek Sociale Geografie, Rijksuniversiteit Groningen.

• Haartsen, T., Groote, P. & Huigen, P.P.P. (2000). Claiming Rural Identities. • Het verloren paradijs. Sociografie van stad en land. SISWO/Instituut voor

Maatschappijwetenschappen. 1998 • Landbouw Economisch Instituut (2005). De plattelandseconomie in Nederland. Een

verkenning van definities, indicatoren, instituties en beleid. • Landbouw Economisch Instituut (2006). Lokale bedrijvigheid, leefbaarheid en sociale

vitaliteit in het landelijk gebied van Friesland. • Landbouw Economisch Instituut (2006). Rural Areas Under Urban Pressure. Case

studies of rural-urban relationships across Europe. • Landbouw Economisch Instituut (2007). Nieuwkomers in het landelijk gebied. • Landbouw Economische Instituut en Coöperatie Stadteland (2006). Manifest

Veelzijdig platteland! Pleidooi voor een taskforce multifunctionele landbouw. • Lemstra, S., Mulder, S. en Oude Wesselink, G.J. (2008). Supermarkten en

voorzieningen in kleine dorpen. • Mak, G. (1995). Hoe god verdween uit Jorwerd. • McCann, P. (2009). Spatial Population Change. Presentatie op het symposium ‘Het

platteland in ontwikkeling. Krimp: vloek of zegen?’ van het CAB en openlucht Museum het Hoogeland te Warffum.

• Meijering, L., Hoven, B. van, Huigen, P. (2007). Constructing ruralities: The case of the Hobbitstee, Netherlands. Journal of Rural Studies 23, 357-366.

• Ministerie Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Verenigingen Nederlandse Gemeenten en Interprovinciaal Overleg (2009). Krimpen met kwaliteit. Interbestuurlijk actieplan bevolkingsdaling.

• Nicis (2006). De krimpende stad. • Nicis (2009). De nieuwe groei heet krimp.

Page 87: Leven in de leegte

 

86 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

• NIWZ (2003). Rust, ruimte en hectiek. • Provincie Groningen (2010). Kijk op Krimp. Provinciaal Actieplan Bevolkingsdaling

2011-2013. • Raad voor het Landelijk Gebied (2000). Wonen in het landelijk gebied. • Rabobank Nederland/Kennis en Economisch Onderzoek (2010). Demografische

krimp. De nieuwe realiteit in perspectief. • Rijksuniversiteit Groningen, Faculteit Ruimtelijke Wetenschappen (2009). Regionale

bevolkingskrimp en de stad Groningen. Quick Scan. • Rijksuniversiteit Groningen, Researchschool SOM (2006). Van eigenwijsheid naar

eigen wijsheid. Over de economische toekomst van het Noorden. • Rijksuniversiteit Groningen, Wetenschapswinkel Economie en Bedrijfskunde (2008).

Liever wonen dan werken in Noord-Nederland. • Ruimtelijk Planbureau (2006). Krimp en ruimte. Bevolkingsafname, ruimtelijke

gevolgen en beleid. • Ruimtelijk Planbureau (2007). De staat van de ruimte. • Ruimtelijk Planbureau (2007). Het nieuwe ommeland. Veranderingen in stad-

landrelaties. • Ruimtelijk Planbureau (2007). Kijkend naar Nederland. • Ruimtelijk Planbureau en Centraal Bureau voor de Statistiek (2005). Achtergronden

en veronderstellingen bij het model PEARL. Naar een nieuwe regionale bevolkings- en allochtonenprognose.

• Sociaal Cultureel Planbureau (2007). Het beste van twee werelden. Plattelanders over hun leven op het platteland

• Sociaal Cultureel Planbureau (2010). Wellbeing in the Netherlands. The scp life situation index since 1974.

• Sociaal en Cultureel Planbureau (2006). Leven zonder drukte. Wat stedelingen waarderen in het platteland.

• Sociaal en Cultureel Planbureau (2006). Thuis op het platteland. De leefsituatie van platteland en stad vergeleken.

• Sociaal en Cultureel Planbureau (2007). Veel geluk in 2007. • Sociaal en Cultureel Planbureau (2008). Betrekkelijke betrokkenheid. Studies in

sociale cohesie. • Sociaal en Cultureel Planbureau (2008). Het platteland van alle Nederlanders. Hoe

Nederlanders het platteland zien en gebruiken. • Sociaal en Cultureel Planbureau (2008). Overgebleven dorpsleven. Sociaal kapitaal

op het hedendaagse platteland. • Sociaal en Cultureel Planbureau en Centraal Bureau voor de Statistiek (2009).

Sociale uitsluiting: een meetinstrument. • Sociaal-Economische Raad (2005). Kansen voor het platteland. • Sociaal-Economische Raad (2011). Bevolkingskrimp benoemen en benutten. • Sociaal-Economische Raad Noord-Nederland (2010). Het Noorden geeft geen krimp. • Thissen, J.F.C.M (1995). Bewoners en nederzettingen in Zeeland: Op weg naar een

nieuwe verscheidenheid. • Thissen, J.F.C.M. (2006). Leefbare dorpen: van raamwerk tot ontwikkelingsmodel.

Lezing op het evenement Leefbare dorpen van de plattelandsacademie van de Landelijke Gilden, Vlaanderen

• Thissen, J.F.C.M. (2008). Leefbaarheid, sociale cohesie en informele zorg. Noordelijke conferentie Wmo-pilots ‘Oog voor elkaar’, Assen.

Page 88: Leven in de leegte

 

87 Leefbaarheid Noord-Groningen – Project Bedreigd Bestaan

 

• Thissen, J.F.C.M. (2009). Krimp en Sociale cohesie in dorpen: betekenis voor leefbaarheid en vitaliteit? Presentatie Frans Thissen op het symposium ‘Het platteland in ontwikkeling. Krimp: vloek of zegen?’ van het CAB en openlucht Museum het Hoogeland te Warffum.

• Thissen, J.F.C.M. (2009). Van traditioneel dorp naar woondorp. Streek, Netwerkblad voor het platteland.

• Thissen, J.F.C.M., Drooglever Fortuijn, J., Strijker, D. & Haartsen, T. (2010). Migration intentions of rural youth in the Westhoek, Flanders, Belgium and the Veenkolonien, The Netherlands. Journal of Rural Studies, 26(4), 428-436.

• TNO (2006). Between flat and spiky world forces. • Verweij-Jonker Instituut (2004). Warkelijk Waor. Onderzoek naar economische en

sociale participatie en het voorzieningengebruik door bewoners van kleine dorpen in Midden-Drenthe.

• Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (2005).Vertrouwen in de buurt. • Wetenschapswinkel economie en bedrijfskunde, Rijksuniversiteit Groningen (2005).

Friese sterkten in economisch perspectief. Toekomstvisie op de ruimtelijk-economische ontwikkeling van de provincie Friesland.

Page 89: Leven in de leegte

 

[Geef tekst op]  

CAB Martinikerkhof 30, 9712 JH Groningen T (050) 311 51 13 E [email protected] I www.cabgroningen.nl KvK 02060926 BTW NL806242139