LES 1: METHODEN VAN HET WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK ... · WAT IS HET VERSCHIL TUSSEN KWANTITATIEF...

21
LES 1: METHODEN VAN HET WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK: KWALITATIEVE EN GEMENGDE METHODEN WAT IS WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK? Naïeve definitie: Wetenschappelijk onderzoek is gebaseerd op de directe (i.e. zintuiglijke) waarneming van een objectieve realiteit. Nuancering in actuele natuur- en menswetenschappen: Empirische data > zintuigen Empirie = ook indirecte observatie via meetinstrumenten, zelfrapportage van beleving of betekenis Intersubjectiviteit > objectiviteit Intersubjectiviteit = je subjectieve benadering erkennen en beargumenteren, je keuzes openlijk aangeven en motiveren t.a.v. andere onderzoekers als ‘peers’ (gelijken) WAT IS EEN ONDERZOEKSCYCLUS? Onderzoek beweegt zich voortduren heen en weer van theorie naar data (deductie) en van data terug naar theorie (inductie) Wat is inductie? Vertrek van beperkte data (een initiële intuïtie en een eindig aantal observaties) als basis voor een algemene theorie. Probleem : Theorie blijft onzeker want 1 enkele omgekeerde observatie is genoeg om de theorie te weerleggen. Wat is deductie? Vertrek van een algemene theorie waaruit je toetsbare uitspraken afleidt (‘hypothesen’), die je vervolgens toetst aan data. Probleem : Je kunt geen fenomenen onderzoeken waarover je (nog) geen precieze hypothesen kunt formuleren (door gebrek aan algemeen geldende theorie over het bepaalde fenomeen) Ideeën (THEORIE) Realiteit (DATA) Inductie Deductie

Transcript of LES 1: METHODEN VAN HET WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK ... · WAT IS HET VERSCHIL TUSSEN KWANTITATIEF...

LES 1: METHODEN VAN HET WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK:

KWALITATIEVE EN GEMENGDE METHODEN

WAT IS WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK?

Naïeve definitie: Wetenschappelijk onderzoek is gebaseerd op de directe (i.e. zintuiglijke)

waarneming van een objectieve realiteit.

Nuancering in actuele natuur- en menswetenschappen:

Empirische data > zintuigen

Empirie = ook indirecte observatie via meetinstrumenten, zelfrapportage van beleving of

betekenis

Intersubjectiviteit > objectiviteit

Intersubjectiviteit = je subjectieve benadering erkennen en beargumenteren, je keuzes

openlijk aangeven en motiveren t.a.v. andere onderzoekers als ‘peers’ (gelijken)

WAT IS EEN ONDERZOEKSCYCLUS?

Onderzoek beweegt zich voortduren heen en weer van theorie naar data (deductie) en van data

terug naar theorie (inductie)

Wat is inductie?

Vertrek van beperkte data (een initiële intuïtie en een eindig aantal observaties) als basis voor een

algemene theorie.

Probleem: Theorie blijft onzeker want 1 enkele omgekeerde observatie is genoeg om de theorie te

weerleggen.

Wat is deductie?

Vertrek van een algemene theorie waaruit je toetsbare uitspraken afleidt (‘hypothesen’), die je

vervolgens toetst aan data.

Probleem: Je kunt geen fenomenen onderzoeken waarover je (nog) geen precieze hypothesen kunt

formuleren (door gebrek aan algemeen geldende theorie over het bepaalde fenomeen)

Ideeën (THEORIE)

Realiteit (DATA)

Inductie Deductie

WELKE STAPPEN EN KWALITEITSCRITERIA ZIJN ER?

1. Vraagstelling en gezichtspunt

Onderzoeksvraag is vertrekpunt van elke onderzoekscyclus

Vraagstelling impliceert een gezichtspunt van de onderzoeker (veronderstellingen en

verwachtingen)

Kwaliteitscriteria: Psychologisch onderzoek is niet helemaal objectief dus erken je subjectieve

gezichtspunt en beargumenteer je veronderstellingen en verwachtingen

2. Onderzoeksopzet

Welke onderzoeksopzet is meest geschikt om je onderzoeksvraag te beantwoorden?

Labo experiment

Veldexperiment

Gecontroleerde of open vormen van observatie

Zelfrapportage

Kwaliteitscriteria: Elk onderzoeksopzet heeft voor- en nadelen, dus motiveer je keuzes vanuit

je onderzoeksvraag

3. Dataverzameling

Draaiboek:

Wie onderzoeken we? Wie zijn de actoren?

Waar, in welke setting vindt het onderzoek plaats?

Wat willen we precies weten?

Hoe willen we dit te weten komen? Welke testen of proeven doen we, wat gaan we

meten?

Kwaliteitscriteria: Data verzamelen is keuzes maken, dus beschrijf precies hoe je tewerk gaat

en motiveer je werkwijze vanuit je onderzoeksvraag

4. Data analyse en interpretatie

Hoe organiseer je verzamelde data/materiaal om een antwoord te geven op je

onderzoeksvraag?

Beschrijvende statistiek (frequenties,…)

Veralgemenende statistiek (verbanden en effecten)

Inhoudsanalyse van zelfrapportage

Kwaliteitscriteria: Data spreken niet voor zich, dus beschrijf precies hoe je tewerk gaat en

motiveer je werkwijze vanuit je onderzoeksvraag

5. Beoordeling bevindingen

Onderzoekers maken veralgemeende gevolgtrekkingen o.b.v. beperkte bevindingen. Men

moet de geldigheid van deze gevolgtrekkingen nagaan, de onderzoeker kan het mis hebben

Kwaliteitscriteria: Wetenschappelijke kennis is onzeker, dus erken beperkingen in je data en

zoek weerlegging op

WAT IS HET VERSCHIL TUSSEN KWANTITATIEF EN KWALITATIEF ONDERZOEK?

Kwantitatief onderzoek

Werken met getallen, meten of tellen

Onderzoek door accuraat te meten, met erkenning van onzekerheid en met nadruk op

toetsing (deductie)

Dominant in de psychologie

Bv. Epidemiologisch onderzoek ‘Hoe vaak komt het voor?’

Kwalitatief onderzoek

Betrekking op de aard, de waarde en de eigenschappen van het onderzochte verschijnsel

Doel is het verkennen en inzichtelijk maken van een thema

Verschillen tussen kwalitatief en kwantitatief onderzoek

KWANTITATIEF onderzoek legt nadruk op … KWALITATIEF onderzoek legt nadruk op …

Deductie Controle Gedrag Precisie Predictie of oorzakelijke verklaring Veralgemening

Inductie Context Subjectieve beleving en betekenis Openheid Beschrijving van fenomenen Individueel perspectief

LES 2: WAAROM & WANNEER KWALITATIEF ONDERZOEK?

Leerdoelen

• De kenmerken van kwalitatief onderzoek kennen

• De verschillende wetenschaps-filosofische aannamen van kwantitatief en kwalitatief

onderzoek kennen

• Weten welk soort vraagstellingen het meest van kwalitatieve methoden profiteert (en daar

voorbeelden van kunnen geven)

• De belangrijkste kenmerken van kwalitatief onderzoek herkennen in concrete onderzoeks-

voorbeelden

Cyclus in kwantitatief onderzoek (zie empirische cyclus Methoden 1)

ZELFBESCHIKKINGSTHEORIE

= ‘self determination theory’

= mensen die een keuze zelf konden maken, zijn meer gemotiveerd.

Eigen keuze leidt tot hogere motivatie als het om een persoonlijke keuze gaat, maar is dit altijd zo?

Ontwikkeling van de theorie

Vaak gebaseerd op eigen ervaringen van de onderzoeker

Kwalitatieve ‘toolkit’ is heel geschikt om systematisch een theorie te ontwikkelen

Zorgvuldig beschrijven van fenomenen

Waarom kwalitatief onderzoek?

Rijke beschrijvingen

Niet onmiddellijk reduceren

Nadruk op het perspectief van een individu

i.p.v. reduceren tot dimensies

Meer oog voor de specifieke omstandigheden die bij dat individu leiden tot gedachten,

gedrag en gevoel

Verschil in aannamen kwalitatief >< kwantitatief onderzoek (zie kader volgende pagina)

Keuze

In Westerse culturele contexten

eigen keuze > anders keuze

Voldoen aan verwachtingen

In Oosterse culturele contexten

moeders keuze > eigen keuze >

onbekende’s keuze

KWANTITATIEF ONDERZOEK KWALITATIEF ONDERZOEK

Deductie - Er bestaan een werkelijkheid die we kunnen kennen - Onderzoek ‘ontdekt’ de realiteit (positivisme) - Onderzoek en onderzoeker zijn objectief

Inductie - Er bestaan zoveel werkelijkheden als Individuen - Onderzoek construeert één van de vele mogelijke realiteiten - Onderzoek en onderzoeker nemen altijd een standpunt in door a) soort vragen b) soort methoden c) soort interpretaties

Actoren en context

Achtergrondinformatie dient om alles in de context te expliciteren

Spelregel van transparantie (?!)

Data

Manifeste inhoud (‘Wat wordt er verteld?’) en linguïstische structuur (taal creëert

werkelijkheid) van verhalen en getuigenissen moet geanalyseerd worden

Interpretatie door onderzoeker

Inductie: Verhalen van het individu volgen een vaste structuur

Deductie: Klopt deze structuur ook voor andere verhalen van het individu?

Uitgangspunten kwalitatief onderzoek

Nadruk op inductie, maar ook deductie

Context is belangrijk

Onderzoekspopulatie: Welke groep in de maatschappij wordt onderzocht?

Subjectiviteit en betekenis: Hoe ervaren individuen hun eigen gedrag?

Rol van de onderzoeker

LES 3: ZELFRAPPORTAGE – VRAGENLIJSTEN

Leerdoelen

Zelfrapportage technieken kunnen plaatsen op de dimensie van kwantitatief naar kwalitatief

De unieke functie van zelfrapportage data kennen (wat kan zelfrapportage je vertellen?)

Weten wat de problemen zijn bij het interpreteren van zelfrapportage (hoe kan

zelfrapportage misleidend zijn?

Weten waarvoor en waarom vragenlijsten gebruikt worden

De voor –en nadelen van verschillende types vragen en antwoordmogelijkheden kennen

Weten wat de criteria voor een goede vragenlijst zijn en die kunnen toepassen

Weten hoe (en of) vragenlijsten naar andere culturele contexten kunnen worden

getransformeerd

De meerwaarde van dagboekstudies kennen

ZELFRAPPORTAGE

= Onderzoekstechnieken waarbij mensen mondeling of schriftelijk over hun eigen ervaringen

vertellen.

Gradueel van kwalitatief naar kwantitatief:

Narratieven

Grotendeels zelf-geïnitieerde verhalen

Interviewer doelt naar zelf vragen stellen

Interviews

Vragen gesteld door de interviewers (open/gesloten)– volgorde, structuur bepaald.

Vragenlijsten

Open/gesloten vragen– volgorde, structuur bepaald.

Dagboekstudies

Vragenlijsten – momenten van invullen gespecificeerd.

Algemene stellingen over zelfrapportage

Stelling 1: Zelf-rapportage is de enige manier om iets te weten te komen over hoe mensen zich

voelen of iets subjectief ervaren.

Er zijn geen objectieve maten van gevoel, van attitude, van opinie, van de gewaarwording

van je lichaam. Dus de enige manier om als onderzoeker iets te weten te komen over het

menselijk bewustzijn is door mensen te bevragen.

Toepassing op geluk: Als je wilt weten hoe gelukkig mensen zich voelen, wat een subjectieve

ervaring is, dan moet je ze dat vragen.

Stelling 2: Alleen omdat mensen je een antwoord geven op een vraag, betekent dat nog niet dat het

antwoord waar is!

Het is mogelijk dat mensen op andere momenten een ander antwoord zouden geven!

Er zijn verschillende factoren die de antwoorden op de vraag ‘hoe gelukkig voel je je?’

beïnvloeden

10 voorbeelden van zulke factoren:

1. Weer, klimaat (gelukkiger op een zonnige dag)

2. Na het eten van voedsel, en nog gelukkiger na het eten van chocolade

3. Voorafgaande taken

Assimilatie-effect: bij recente gebeurtenissen voelen mensen zich gelukkiger

wanneer ze eerst aan positieve gebeurtenissen denken

Contrast-effect: bij gebeurtenissen die lang geleden zijn, geldt dat mensen zich

ongelukkiger voelen

Voorbeeld met Colin Powell (zeer populaire general)

4. Vooraf bepaalde antwoordschalen

5. Mensen kunnen zich niet altijd in een andere context plaatsen (‘Ik zou gelukkig zijn als …’)

6. Een mening of attitude is een slechte voorspeller van gedrag (mensen volgen in de realiteit

niet altijd hun eigen mening of overtuiging)

7. Vraagverwoordingseffecten en aangeboden antwoordalternatieven

8. Echte redenen voor bepaald gedrag zijn vaak onbekend voor de mensen in kwestie

Observer-actor difference: als mensen voor zichzelf moeten beslissen, zeggen ze iets

heel anders als ze voor een ander moeten beslissen

Perspectief komt vaak niet overeen met de echte redenen

9. Sociale wenselijkheid

Tendens van deelnemers om op testitems zo te antwoorden dat ze zichzelf op sociaal

acceptabele manier kunnen voorstellen (King & Bruner, 2000)

Door de aanwezigheid van sociale wenselijkheid kunnen de resultaten van een

onderzoek sterk vertekend zijn: we weten niet of er echt gemeten werd wat we

bedoelden te meten

10. Instemmen met de vragen, ja of nee knikken

CONCLUSIE

Zelfrapportage is de enige manier om iets te weten te komen over hoe mensen voelen of iets

subjectief ervaren.

Zelfrapportage maten kunnen je een goed (eerste) idee geven van hoe mensen denken,

voelen en zich gedragen.

Alleen omdat mensen je een antwoord geven op een vraag (of je iets vertellen), betekent dat

nog niet dat het waar is! (misleidende factoren)

VRAGENLIJSTONDERZOEK

Waarvoor en waarom worden vragenlijsten gebruikt? (Kwalitatief vs. kwantitatief)

Doel van vragenlijsten

Hypotheses genereren

Idee krijgen van waar het over gaat

Testen ontwikkelen en valideren

Een Gestandaardiseerde test ontwikkelen om bv depressies te meten

Schatting van poplatieparameters

wat is de gemiddelde depressiescore in een populatie?

Hypothese en model toetsing

Wat is het oorzakelijke verband tussen twee of meerdere concepten?

Bevestigen van de vooropgestelde structuur of samenhang vna de items in de test?

Vaststellen en testen van verbanden tussen variabelen

Wat kun je vragen?

Achtergrond informatie van de deelnemer

Leeftijd

Geslacht

Etniciteit

Sociale klasse

Inkomen

Gedrag

Schatting dat mensen een goed geheugen hebben voor hun eerdere gedrag

Schatting dat mensen bereid zijn over eerder gedrag te rapporteren

Attitudes en meningen

Schatting dat mensen attitudes of meningen hebben en zich ervan bewust zijn

Schatting dat attitudes of meningen weergegeven kunnen worden via rating-schalen

Kennis

Intelligentie-testen

Intenties en verwachtingen

Duidelijke vragen zijn noodzakelijk

Voordelen van vragenlijsten

Je kunt te weten komen wat mensen je alleen zelf kunnen rapporteren

Vragenlijsten, vooral gestandardiseerde vragenlijsten, zijn een relatief “goedkope” manier

om gegevens te verzamelen.

Als je goed weet wat je wilt vragen mogelijkheid om populatie-gemiddelden en

frequenties te bepalen.

Ook mogelijk om verschillen tussen bepaalde groepen te onderzoeken

Verschillende formats van vragenlijsten

Verschillende vragen

Er zijn open en gesloten vragen mogelijk, elk type heeft wel voor- en nadelen

Welk type vraag je stelt bepaald welke informatie je kan verkrijgen

Open vragen

Voordelen:

Narratieven geven meer informatie over betekenis

Mensen rapporteren over zaken die belangrijk voor ze zijn

Nadeel: Antwoorden zijn moeilijk vergelijkbaar

Verschillende antwoordmogelijkheden

Categorische antwoordmogelijkheden

Slechts 1 antwoord mogelijk

Meerdere antwoorden mogelijk

Continue antwoordmogelijkheden

Rating schalen: juiste antwoordomcirkelen

Ranking schalen: items rangschikken, in de juiste volgorde zetten naar belangrijkheid

Je dwingt mensen tot bepaalde keuzes, kan een voordeel zijn, maar ook een nadeel

omdat er miscchien helemaal geen voorkeurlijst is voor alle mensen

Je weet niet of de antwoorden wel hetzelfde betekenen voor iedereen

Kwalitatieve vragen nodig !

Wat zijn goede vragenlijsten?

Meet een bepaald concept

Betrouwbaarheid

Verschillende metingen

= Consistentie en repliceerbaarheid van methoden, resultaten en omstandigheden van het

onderzoek; nauwkeurigheid van een meting

Binnen eenzelfde meting

= Consistentie/samenhang van de items die hetzelfde construct willen meten

= Interne betrouwbaarheid

De bedoeling is om vragen te stellen die het concept zo goed mogelijk benaderen

Heeft de schaal interne betrouwbaarheid?

Hangen alle vragen samen in 1 geheel?

1 of meerdere concepten

Hangen sommige vragen meer met elkaar samen dan andere?

Zijn er verschillende, onderliggende, dimensies?

Validiteit

Inhoudsvaliditeit/interne validiteit

Is het instrument een representatieve afspiegeling van het kennisdomein/het

concept?

Meet ik wat ik wil meten?

Constructvaliditeit

Verschillen diverse groepen op dezelfde wijze?

Bij multidimensionele vragenlijsten kan je verschillende groepen vergelijken op

subdimensies: de richting en de grootte van de verschillen hoeven niet voor elke

subdimensie dezelfde te zijn.

Convergente validiteit:

Hangt het instrument samen met andere instrumenten die hetzelfde willen meten?

Samenhang van facetten, variërend van hoog tot vrij laag. Vormen ze wel één en

hetzelfde concept?

Divergente validiteit:

Hangt het instrument NIET samen met andere instrumenten die iets verschillends

willen meten? Hangt geluk samen met andere, gerelateerde concepten

(tegengestelde concepten, bv geluk >< depressies) ?

Predictieve/criteriumvaliditeit

Is het instrument een goede voorspeller van een bepaald criterium?

Vormelijkheden

Duidelijke vragen

Vermijd technische termen

Vermijd hypothetische vragen

Vermijd suggestieve vragen

Vermijd dubbele vragen

Duidelijke antwoordmogelijkheden

Wat betekent ‘vaak’ als antwoord op de vraag ‘Hoe frequent ga je naar de cinema?’

Vragen die aansluiten bij de beleving van de respondent

Check voor sociale wenselijkheid (9) en instemmen met vraag, ja of nee knikken (10)

Sociale wenselijkheid tegengaan

Vragen zo opstellen dat ze geen sociale wenselijkheid oproepen

Garanderen van de anonimiteit van de deelnemers, zo hebben ze minder het gevoel

dat de onderzoekers hen persoonlijk evalueren

Gebruik maken van impliciete maten

Gebruik maken van een sociale wenselijkheidsschaal

Samenhang met echte schaal, laag is weinig of geen sociale wensenlijkheid, hoog is

sociale wenselijkheid aanwezig

Onderzoekssituaties gevoelig voor sociale wenselijkheid

Zelfrapportage

Gevoelige thema’s

Anonimiteit is niet gegarandeerd

Deelnemers kunnen antwoorden anticiperen

Ja of nee knikken tegengaan

Opsporing door gebruik te maken van reverse items (= negatief verwoorde items)

Zowel positief als negatief verwoorde items opnemen in vragenlijst

Juiste type vragen gebruiken

Open als:

Geen duidelijk idee over de antwoordmogelijkheden

Veel antwoordmogelijkheden

Veel interesse in specifieke persoonlijke beleving respondent

Volgorde van de vragen

Balancering = vragen mogen mekaar niet beïnvloeden

Vragen die van toepassing zijn op iedereen

Lengte van de vragenlijst

Niet te lang (max. 45 minuten) en niet te kort (onserieus)

Pilootstudie doen:

Motivatie van de deelnemer verhogen

Uitleg doel van de studie

Garanderen van anonimiteit

Feedback

Aanbieden van hulp

Bedanken deelnemer

Identificeerbaarheid van de cases

Vragenlijstonderzoek transporteren naar andere culturele contexten?

Hoe relevant is het concept dat je wilt meten?

Voorbeeld ‘zelfwaardering’

Zelfwaardering centraal begrip in Westerse landen, maar niet zo erg in Japan.

Japanners scoren lager op zelfwaarderings-vragenlijsten

Lage zelfwaardering is in Westerse landen (r = .53) veel sterker gekoppeld aan depressie dan

in Japan (r = .30)

Je goed voelen over jezelf is minder belangrijk dan de verwachtingen die anderen hebben

naleven, normatief handelen.

Worden bepaalde vragen op dezelfde manier begrepen?

De vragen bepalen hoe men zichzelf beschrijft en hebben een andere betekenis in de

Amerikaanse en de Japanse context (voorbeeld zelfbeschrijving)

Dit hangt samen met verschillen in de wijze waarop men gewoon is over zichzelf te praten in

beide culturen

Is het concept op dezelfde manier verbonden met andere concepten als in de

oorspronkelijke context?

Men moet ten allen tijd letten op mogelijke andere connotaties of verbanden van bepaalde

concepten. Bv, het begrip ‘autoriteit’ heeft verschillende effecten bij blanken, zwarten en aziaten.

Dagboekstudies

Men laat mensen opschrijven op regelmatige tijdstippen

Gedrag en beleving in een natuurlijke situatie

Individuen rapporteren over situaties die ze net beleefd hebben

Minder kans op retrospectie

Het is duidelijk welke situatie als referentiekader dient voor de zelfrapportage

Betrouwbare data, want meer meetpunten per individu dus minder afhankelijk van

contextuele effecten

Het is mogelijk om natuurlijke variatie doorheen tijd en situaties in beleving, gedrag en

situaties te bestuderen binnen en tussen personen

LES 4: VRAGENLIJSTEN, DAGBOEKEN, INTERVIEWS & NARRATIEVEN

ZELFRAPPORTAGE: MONDELING

Interview = een directe interactie of uitwisseling tussen een onderzoeker en een participant (of groep

van participanten) die wordt onderzocht

Wanneer kies je voor een interview als methode van dataverzameling?

Als je geïnteresseerd bent in zelfrapportage

Voordeel t.o.v. vragenlijsten is de flexibiliteit van de vragen: Makkelijk om vragen te stellen

op basis van de voorgaande antwoorden van de geïnterviewde

Veel gebruikte techniek

Verschillende vormen van interviews

a) Volledig gestructureerd interview

Vaste vragen en vooraf bepaalde antwoorden

Voordelen: makkelijk te kwantificeren data, vergelijkbaarheid en consistentie van de data

Nadelen: geen nieuwe ontdekkingen, geen mogelijkheden voor geïnterviewden om eigen

informatie toe te voegen

Enkel gebruiken als je vooraf weet wat de belangrijke onderwerpen en antwoorden zijn

Vragen zijn relevant voor iedereen

Vraagstelling wordt door iedereen op dezelfde wijze begrepen

b) Ongestructureerd interview

Onderwerpen of thema’s zijn gespecificeerd, maar de vragen niet (minimum aan planning is

vereist)

Voordelen: het interview kent een vrij verloop, er kunnen onverwachte antwoorden en

vragen komen

Nadelen: veel moeilijker te analyseren

Vooral te gebruiken als er minder bekend is over het onderwerp, of als het unieke

perspectief van individuen wordt onderzocht

Onbekend wat de meest relevante vragen zijn

Vraagstelling wordt aangepast aan respondenten

c) Semi-gestructureerd interview

Interviewer kan de precieze bewoording van de vragen of de volgorde omdraaien naar

aanleiding van het verloop van het interview (laat zich leiden door de participant)

Voordelen: interviewer kan vragen toevoegen of weghalen n.a.v datgene wat de respondent

naar voren brengt

Nadelen: vaak moeilijker te analyseren dan volledig gestructureerde interviews

Kwalitatieve >< kwantitatieve interviews (zie boek)

Dyade = soort opstelling van een interview waarbij de interviewer staat tegenover de geïnterviewde

Face-to-face = rechtstreekse confrontatie tussen geïnterviewde en interviewer

Hoe maak je een interview?

a) Wat wil je weten?

Theorie

Outline: wat zijn de onderwerpen die je aan de orde wilt laten komen?

Brainstormen, informeren en uitproberen

Mogen specifieke vragen zijn, maar dit is niet noodzakelijk

Opstellen van verschillende types vragen

Essentiële vragen: gaan over het onderwerp van het onderzoek

Extra vragen: equivalent met de essentiële vragen, maar anders geformuleerd

Weggooivragen: Leiden af van een gevoelig onderwerp

Probing: ‘Kunt u dat verder uitleggen? Wat gebeurde er toen?’

b) Interview schema: geeft structuur

Korte lijst van onderwerpen, om mee te nemen o.b.v. de vooraf opgestelde langere topiclijst

Vraagvolgorde

Makkelijk en niet-bedreigend beginnen

Cruciale vragen in het midden

Schattig van de duur van het interview (vooraf testen, maximaal 2u)

c) Inter-interview comparison

Gebruik alle beschikbare informatie van vorige interviews (van jezelf of van collega’s) om het

interview zo goed mogelijk te maken.

d) Communicatie tussen interviewers

Als er meer dan 1 interviewer is, moet je ervoor zorgen dat ze dezelfde aandacht besteden aan de

verschillende topics

e) Participant-management

De kans verkleinen dat participanten niet opdagen d.m.v. brieven, goede info, …

Belangrijk om non-respons te registreren:

Welke karakteristieken hebben de weigeraars gemeenschappelijk?

Informatie halen uit non-respons

f) Interview piloting

Het interview oefenen, liefst met de doelgroep van het onderzoek om:

Ervaring op te doen

Juiste of goede vragen te kunnen stellen

Hoe doe je een interview: 3 fasen

a) Inleiding

Belangrijk om informatie te geven over wat deelnemen aan het onderzoek inhoudt en dus

juiste verwachtingen wekken

Doel kenbaar maken is vaak niet goed (omwille van sociale wenselijkheid)

Duidelijkheid scheppen over de rol van de interiewer

Verwachtingen t.a.v. de participant expliciteren

Garantie geven voor veiligheid

Rapport kweken en vertrouwen winnen door small-talk en makkelijke en niet-bedreigende

vragen om te beginnen

Aandachtspunten:

Gsm uitzetten !

Comfortabele setting uitkiezen: rustige plek, oogcontact moet mogelijk zijn,

aanwezigheid van derden vermijden

b) Vragen

Interviewschema = totaal van vragen, ‘flow’ is noodzakelijk

Inhoudelijk belangrijk welke vraag eerst gesteld wordt

Eerst makkelijke, niet-bedreigende vragen

Rekening houden met invloed van eerdere vraag op latere vraag

Let op: assimilatie- en contrasteffecten (zie LES 3 ‘voorafgaande taken’)

Geen suggestieve vragen

Geen veronderstelling alvorens vraag te stellen

Eerst hoofdvraag, dan bijvragen

Stel open vragen:

De respondent moet zelf kunnen invullen

Maar geen totaal open vragen zoals ‘Vertel me eens over je leven’

c) Afronding

Positief eindigen

Geen bedreigende of gevoelige vragen op het einde

Vraag of men nog iets wil toevoegen

Vraag of men zelf vragen heeft

Bedanken voor tijd en interessante antwoorden

Na het interview:

Gesprekje nadien is soms erg nuttig (taperecorder moet af staan)

Spreek informatie over verloop van interview, non-verbale communicatie of eigen gevoelens

in

De interviewer als ‘instrument’ van dataverzameling

2 manieren om die relatie te beschouwen:

De rol van de interviewer moet neutraal en professioneel zijn

De rol van de interviewer moet zichtbaar gemaakt worden, omdat die nooit neutraal kan zijn

Interview techniek

Interviewen is niet spontaan, maar moet wel natuurlijk overkomen

Doe er alles aan om een respondent op zijn gemak te stellen en het interview vlot te laten

verlopen

Daartoe moet je totaal vertrouwd zijn met het interview schema

Let op je eigen houding als interviewer

Vergeet niet dat je in een rolverdeling zit – nooit een gewoon gesprek

Intervieweffecten:

Evenwicht in emotionele afstand >< gezonde empathie

Ten goede aanwenden waar mogelijk

Interpersoonlijke gespreksvaardigheden

Informatie verkrijgen zonder inhoudelijk te sturen

Vertrouwen winnen

Luisterende empathische houding, zeer belangrijk bij semi- en niet-gestructureerde

interviews

Actief luisteren

Naar de persoon kijken

Oogcontact houden

Lichtjes naar de persoon buigen

‘open’ en ‘relaxte’ lichaamshouding, maar niet nonchalant

Respondent bevestigen d.m.v. knikken, ‘uhuhm’, …

Non-verbale communicatie

Uiterlijk en kledij aanpassen

Wees bewust van bewegingen en houding

Ritme en manier van spreken aanpassen

Glimlachen !

Beleefdheidsvormen aanpassen aan cultuur

Interactie met respondent

Aanmoediging

Hou respondent bij de les

Stiltes zijn niet noodzakelijk negatief

Wees niet opdringerig

Probing !

Nooit denken dat je een antwoord wel kan raden, altijd vragen

Soorten probing

Open-ended (om meer detail te krijgen)

Om meer details te krijgen

‘Kan je me daar nog wat meer over vertellen?’

Om verduidelijking te vragen

‘Ik ben niet zeker of ik dat begrijp, kan je nog een keer uitleggen wat je bedoelt?’

Gedetailleerd

Om meer gegevens van een bepaald type te krijgen

‘Wie was er nog meer aanwezig?’ ‘Waar en wanneer gebeurde dat precies?’

LES 5: FOCUSGROEPEN

Leerdoelen

• Definitie van focusgroep kunnen geven

• Gemeenschappelijke en onderscheidende kenmerken van focusgroep en kwalitatief

interview kunnen noemen

• Voordelen van focusgroep in vergelijking met attitudenmetingen in gesloten vragenlijsten

kennen

• Kenmerken en voordelen van focusgroep kunnen toepassen op concrete

onderzoeksvoorbeelden

• Weten wanneer en waarom je best focusgroep kunt kiezen als methode van dataverzameling

• Weten hoe je goed onderzoek met focusgroepen stapsgewijs opzet

• stappen en aandachtspunten in focusgroep onderzoek kunnen herkennen en beoordelen in

concrete onderzoeksvoorbeelden

ALGEMEEN: METHODEN VAN DATAVERZAMELING, ZELFRAPPORTAGE

ONDERZOEKSVRAAG METHODE VAN DATAVERZAMELING

Persoonlijke beleving van mensen Zelfrapportage-onderzoek

- Frequentie en intensiteit van bepaalde Ervaringen of meningen - Algemene verbanden

Gesloten vragenlijsten of interviews aan grotere groepen

Omstandigheden of momenten van ervaringen

Dagboekstudies

Subjectieve betekenis van de ervaringen

Ongestructureerde of ‘kwalitatieve’ interviews

Alleen omdat mensen je een antwoord geven op een vraag, betekent nog niet dat het antwoord

waar is !

FOCUSGROEPEN

= kwalitatieve methode van dataverzameling

‘Hoe vormen mensen zich een mening in interactie met anderen in groep?

>< naturalistische observatiestudies (‘Hoe gedragen mensen zich spontaan in natuurlijke context?’)

= doelgerichte groepsdiscussies over een bepaald onderwerp dat door een onderzoeker wordt

ingeleid (= focus)

Nadruk op

Natuurlijk taalgebruik

Sociale interacties tussen groepsleden

Georganiseerde groepsdiscussies

Doel = theorievorming > toetsing

Vooral inductie (ook deductie)

Gedetailleerde beschrijvende data

Kwantitatief

Kwalitatief

Aanname = sociaal constructionisme

Realiteit is geen vaststaand, objectief of enkelvoudig gegeven: participanten

construeren hun sociale realiteit in interactie met onderen

Implicaties

Interactie tussen groepsleden staat centraal

Onderzoeker heeft rol van moderator of facilitator

Selectie groepsleden in functie van optimale kwaliteit van de discussie

Voordelen t.o.v. vragenlijsten en interviews

Participanten gebruiken alledaagse taal, studie van alledaagse kennis en

vanzelfsprekendheden

Participanten zoeken naar gemeenschappelijkheden, studie van veelal impliciete en

gedeelde aannames binnen een sociale groepering

Participanten verschillen van mening, studie van uitgesproken, meer bewuste of

doordachte stellingen en argumenten

Uitgangspunt = beperken van ‘attitudenmetingen’ in gesloten vragenlijsten aan grote

groepen

Wanneer gebruiken we focusgroepen?

Primaire onderzoeksdoelen

Bestuderen van natuurlijke conversatie in groepen

Bestuderen hoe mensen in groepen de realiteit construeren en er consensus over bereiken

Secundaire onderzoeksdoelen

In vroege fase onderzoek

Eerste stap naar vragenlijstconstructie

Verkenning van een problematiek

In eindfase onderzoek

Verdieping van bevindingen uit kwantitatief onderzoek

Terugkoppeling bevindingen naar doelgroep of ‘stakeholders’

DUS …

Geen simultaan interview van verschillende individuen

Groepsinteractie het geheel is meer dan de som van de delen

VOORBEELD

‘redelijk racisme’ hoe zien alledaagse sociale interacties tussen buurtbewoners eruit en op welke

wijze speelt racisme daar een rol?

Dataverzameling:

• Discussie in groepjes van autochtone bewoners met specifieke eigenschappen

• Transcripts van de groepsgesprekken, 621 pagina’s geregistreerde tekst

Betooglijn:

• Mentaliteit buitenlanders is anders

• Komt voort uit het feit dat ze alles in de schoot geworpen krijgen /nergens voor hoeven

betalen

• Teveel zorg leidt tot vrijblijvenheid (alleen als ze financieel moeten bijdragen, krijgen ze

verantwoordelijkheid

• Kritiek op sociale voorzieningen

Stap 1

Expliciete boodschap:

Wat is de betekenis van cultuurverschil als reëel ervaringsgegeven in contact met allochtonen?

Stap 2

Impliciete boodschap:

Welke functie vervult het gebruik van ‘cultuur’ in gesprekken over allochtonen?

Conclusie

• In attitudenvragenlijsten verschijnt negatief oordeel over allochtonen als onredelijk

vooroordeel

• Groepsgesprekken laten zien hoe bewoners zelf het samenleven met allochtonen ervaren en

hoe zij hun negatieve oordelen rechtvaardigen, redenen geven

• Zo worden twijfels en tegenspraken achter negatieve oordelen zichtbaar

Hoe verloopt een focusgroep onderzoek?

Stap 1: planning onderzoek

Probleemstelling en gezichtspunt kiezen

Onderzoeker = moderator

– Grijpt inhoudelijk zo weinig mogelijk in: participanten praten met elkaar

– Houdt groep bij de les: geeft thema en grenzen aan

– Zo nodig aandacht verdelen en dominante figuren intomen

– Is goed voorbereid: kent het terrein en (ir)relevante inhouden

Waarnemer of assistent zoeken en trainen

Technische hulp bv. cassette bedienen, …

Praktische zaken zoals licht, drankjes, …

Neemt notities (non-verbaal gedrag, volgorde sprekers)

Vertolkt of vertaalt in anders/meertalige groepen

Stap 2 en 3: participanten selecteren en groepen samenstellen (uitgebreid in boek ! )

4 à 12 personen

Meestal homogene groepen bv. naar sociale status, leeftijd, kennis m.b.t. onderwerp, …

Deelnemers kennen elkaar meestal niet goed vooraf

Soms is dynamiek van bestaande groepen voorwerp van onderzoek (deelnemers zijn bv.

collega’s of actief bij zelfde vereniging)

Stap 4: aantal, timing en locatie bepalen

Geschikte locatie

Niet te groot en niet te klein

Niet bedreigende, liefst vertrouwde omgeving

Goede akoestiek in de ruimte

Positionering zitplaatsen

Alle deelnemers moeten elkaar kunnen zien

‘Dominante’ deelnemers: naast moderator

‘Verlegen’ deelnemers: tegenover moderator

Timing: kies goed tijdstip en check concurrerende activiteiten

Aantal en duur: 1 of meer bijeenkomsten van 1 à 2 uur

Stap 5: vragen voorbereiden (zie vorige colleges)

Op voorhand thema afbakenen

Lijst met topics maken

Topics vooraf verkennen in pilot interviews met doelgroepen

Discussiegids opstellen als leidraad

Ruimte laten voor onvoorbereide relevante topics

Duidelijke vragen voorleggen in alledaagse spreektaal

Volgorde vragen bepalen: gesprek openen inleiden overgangsvragen maken

kernvragen afrondende vragen

Stap 6: rol moderator tijdens gesprek

Verduidelijking doel van gesprekken

Stel open vragen en vermijd ‘ja-neen’ vragen

Herhaal wat gezegd wordt

Bevestig zonder goed te keuren

Bewaak grenzen van het thema

Reguleer zo nodig groepsdruk d.m.v. ontlading, humor, …

Maak gebruik van pauzes

Verdeel spreektijd

Extra Stap 7 en 8: gesprek opnemen en analyseren

Rapporteur

Audiocassettes (videotapes)

Goede apparatuur

Goede positionering van participanten

Aanvullen met geschreven notities

Non-verbale gedragingen noteren

nabespreking: overlopen met begeleiders en aanvulling nota’s meteen na gesprek

Nieuwe variant: de online focusgroep

Mensen ontmoeten elkaar niet in levende lijve, maar discussiëren in chatroom

moderator is ‘operator’

5 tot 8 participanten (vooraf gerecruteerd volgens bepaald profiel)

meerdere chatsessies met verschillende groepen

interactie verloopt anders

voordeel: direct log-file