Kroniek in Goud

download Kroniek in Goud

of 74

Transcript of Kroniek in Goud

Inleiding

Geen eeuw is merkwaardiger voor de rustige waarnemer dan onze eeuw. Overal is er een gisting in het verstand, alsook in het hart van de mens; overal is er een strijd tussen licht en duister, tussen uitbrekende gedachten en levende ideen, tus sen krachteloze wil en actieve, handelende kracht; in n woord, overal is er strijd tussen de diermens en de groeiende, geestelijke mens. Aldus schreef Karl von Eckartshausen in de 18e eeuw. 1 Woorden die niets aan actualiteit hebben ingeboet. De indruk die de rustige waarnemer nu krijgt, is dat de samenleving alleen maar meer op drift is geraakt en de tweedeling eerder is toegenomen. De dramatische en dynamische 20e eeuw is op vele wijzen beschreven: politiek, wetenschappelijk, maatschappelijk, kunstzinnig, godsdienstig, filosofisch. Al die beschrijvingen en benaderingen zijn ten hoogste dwarsdoorsneden van een complexe, dynamische werkelijkheid. Vanuit spiritueel standpunt is die tumultueus en tragisch verlopen 20e eeuw nog niet beschreven. Voordat we ons afvragen hoe dat komt, proberen we het spirituele terrein waaronder dit boek valt af te bakenen. We komen dan tot de volgende definitie: de zoektocht naar vernieuwing en verruiming van het bewustzijn, los van orthodox-godsdienstige tradities, die individueel, in los verband of binnen bewegingen en groepen is ondernomen. Op het eerste gezicht ontdekken we dan een zeer breed en divers spectrum, dat nauwelijks in kaart is gebracht. Een encyclopisch totaaloverzicht te maken is, zo wordt al snel duidelijk, eigenlijk onbegonnen werk. Enkele schaarse dwarsdoorsneden en specialistische studies zijn inmiddels wel verschenen. Het zijn met name enkele toonaangevende spirituele leiders of leraren geweest, die het subject van onderzoek zijn geweest en in verschillende publicaties werden beschreven. Men denke bijvoorbeeld aan de biografien van H.P.Blavatsky en R.Steiner. Deze geschiedschrijving over de School van het Rozenkruis, het Lectorium Rosicrucianum, is hierin een aanvulling. De aanvankelijke opzet was het schrijven van een biografie over een der stichters, J.v.Rijckenborgh (Jan Leene). Om drie redenen is hiervan afgezien: ten eerste is er te weinig materiaal beschikbaar voor een complete en verantwoorde biografie; ten tweede was uit het vroege materiaal over de eerste 20 jaren niet altijd duidelijk op te maken wat de auteur was; ten derde is Van Rijckenborghs leven dermate verweven met de biografie van de School, dat een scheiding van die twee kunstmatig en geforceerd zou zijn. De School van het Rozenkruis bestaat reeds 80 jaar, en heeft zich in die tijd van een Nederlandse tak van de Amerikaanse Rozenkruisers van Max Heindel tot een zelfstandige, internationaal opererende spirituele gemeenschap ontwikkeld. De geschiedenis ervan is dermate boeiend, dat zij zich prima leent voor een beschrijving en analyse. Gedurende lange tijd heeft deze School zich in het verborgene gevormd tot de Rozenkruisers beweging die zij nu is. In de 21e eeuw treedt zij evenwel steeds meer voor het voetlicht; in die ontwikkeling past deze publicatie. Deze publicatie kan een dubbel effect hebben. Naar buiten toe richt zij de aandacht op een nog altijd grotendeels onbekende gnostieke geestesschool, die in het spirituele beweeg van de 20-21e eeuw een geheel eigen plaats inneemt. Naar binnen toe als een leerzame informatiebron om de eigen wortels en geschiedenis te leren kennen. Dat laatste past ook in het openbreken van het gesloten karakter, dat nu actueel is.

1

Karl von Eckartshausen, De Wolk op het Heiligdom. Haarlem, 1976. Pag.5

1

Daarnaast kan deze geschiedschrijving een ander licht op de 20e eeuw werpen. Op het eerste gezicht wordt de vorige eeuw gedomineerd door de opkomst van de moderne technologie, de emancipatie van de massa, de secularisatie en daarnaast door politieke en maatschappelijke crises uitmondend in een mondiale geweldspiraal, waarvan het eind nog niet in zicht is. Het religieuze en spirituele leven is het stiefkind, zo lijkt het, van die eeuw van ingrijpende veranderingen. Onder het oppervlak van de zichtbare geschiedenis speelden zich niettemin belangrijke wijzigingen op het spirituele terrein af. Ten eerste scheurde het spirituele leven zich gedeeltelijk van de kerkelijke tradities af. Globaal genomen, kunnen we zeggen dat de spiritualiteit eeuwenlang het bijna uitsluitend domein van de godsdienst en het kerkelijk leven is geweest. Beperken we ons tot Europa en tot het christendom en jodendom, dan stellen we vast dat de gnostieke stromingen van de Middeleeuwen, de hermetici van de Renaissance alsmede de verschillende Rozenkruisers bewegingen en de Vrijmetselarij van na de 18e eeuw los stonden van de kerk, maar wel in wezen christelijk of godsdienstig waren. Wat al deze groepen en eenlingen verder gemeen hadden, was dat ze f door de kerk vervolgd werden f zo geheim waren, dat zij pas eeuwen later werden ontdekt. Die ontdekking is toe te schrijven aan de documentatie van de geschiedenis in het algemeen, maar vooral aan de hernieuwde belangstelling voor het gnostieke, het ketterse en de verborgen spiritualiteit. In de 20e eeuw was het voor die vormen van spiritualiteit niet langer gevaarlijk om zich openlijk van het kerkelijke leven te distantiren en zelfstandig op te stellen. Aan het eind van de 19e eeuw vond nog een andere kentering plaats. Het esoterische, occulte en magische maakte een juist op het hoogtepunt van het materialisme onverwachtse opleving mee. In kleine kring ging men zoeken naar de verborgen krachten achter de verschijnselen en de onzichtbare werkelijkheid. Deze herontdekking had vaak een niet-godsdienstig karakter. Tegelijkertijd werden hierdoor oude, vergeten bronnen ontdekt, die zowel animistisch als religieus van aard waren. De hoofdstroom van die beweging voltrok zich van oost naar west. Het oosten, landen als India, Tibet en China, bleek zijn spiritueel- godsdienstige traditie beter te hebben bewaard dan het westen. Een kleine culturele en intellectuele toplaag van de bevolking in Europa en Noord-Amerika nam met gretigheid die oude, Aziatische wijsheid op. Na het grote keerpunt rond het midden van de 20e eeuw, vond nog een andere, opvallende ontwikkeling plaats. Het traditione le kerkelijke en godsdienstige leven in het westen raakte in korte tijd in verval. Desondanks of juist daardoor herontdekte Europa haar verborgen spirituele wortels: de gnostieke en de hermetische. Opeens bleek Europa ook over vergeten bronnen te beschikken, die verrassend veel overeenkomst bezaten met de oosterse. De verwereldlijking heeft er in ons werelddeel toe geleid, dat enerzijds de belangstelling voor de niet godsdienstige kanten van het occultisme, de magie en esoterie sterk is toegenomen. Andertijds is er een toenemende openheid te bespeuren ten aanzien van vreemde en eigen spirituele bronnen, die wordt ingepast in een nieuwe zoektocht naar zingeving en bewustwording. Dit alles heeft zich voor het oog voornamelijk in de marges afgespeeld. Toch zijn vele westerse mensen door die nieuwe vormen van spiritualiteit, die zich dankzij de scheiding van kerk en staat en de gewijzigde godsdienstige verhoudingen vrij konden ontwikkelen, in belangrijke mate gevormd of diepgaand veranderd. Nog steeds vormt het materialisme de dominante factor - niet alleen in het westen. Maar de even subtiele als veelomvattende onderdrukking van het transcedente is zonder twijfel meer verantwoordelijk voor de ontevredenheid van onze ongelukkige samenleving dan welke andere onderdrukking dan ook, zoals Ken Wilber terecht opmerkt. Of zoals Danah Zohar het beschrijft: onze maatschappelijke en politieke problemen komen voort uit een onderliggende spirituele crisis, die vrijwel de gehele westerse cultuur in haar greep houdt.

2

Het aantal mensen dat die verborgen oorzaak herkent en beseft mag dan klein zijn, de laatste tijd is zij duidelijk groeiende. In de 20e eeuw hebben groepen mensen die dit probleem kenden en daarin verandering wilden brengen, zich openlijk en op vrije wijze kunnen verenigen. De diverse bewegingen die zo zijn ontstaan moeten we dan ook zien als een teken des tijds. Zij horen net zo zeer bij de 20e eeuw als de technologische ontwikkelingen. Binnen die bewegingen nam en neemt de School van het Rozenkruis een aparte plaats in. Zij draagt nog de erfenis van de esoterische en magische opleving en de orintatie op Aziatische wijsheidsbronnen uit de vorige eeuw, is modern wat betreft haar inspiratie en beleving van universele spiritualiteit en profileert zich ten derde als gnostieke geestesschool. Als zodanig heeft zij een eigen, specifieke taak kunnen vervullen om een groep mensen tot gnostieke bewustwording te brengen. Om die taak ook in de 21e eeuw te volbrengen, kan het voor deze school van nut zijn zich aan haar geschiedenis te spiegelen, zodat zij in staat zal zijn om zo adquaat mogelijk een brede groep mensen die behoefte heeft aan spirtuele vervulling, bij te staan.

Dit boek bestaat uit twee delen: - een volledige bibliografie van alle boeken, brochures, periodieken en tijdschriften, uitgegeven in de periode 1924 - heden. Aanvankelijk werden die uitgegeven door het toenmalige Rozen-kruisers Genootschap of zijn uitgeverij Hora Est; na 1945 door het Lectorium Rosicrucianum en haar uitgeverij De Rozenkruis Pers. De bibliografie is schatplichtig aan het vele voorbereidend werk, dat in de negentiger jaren van de 20e eeuw werd verricht door wijlen de heer Van der Kooij, alsmede de heer Drenthe. Aan de bibliografie is toegevoegd een overzicht en beschrijving van het archief van het Lectorium Rosicrucianum in de Bibliotheca Philosophica Hermetica in Amsterdam. - een geschiedschrijving in grote trekken van het Lectorium Rosicrucianum (in de periode vr de Tweede Wereldoorlog het Rozenkruisers Genootschap), van 1924 tot 2001. Voor deze beschrijving is dankbaar gebruik gemaakt van het archief van de Rozenhof te Santpoort en dat van de Bibliotheca Philosophica Hermetica te Amsterdam. Tevens zijn in de geschiedschrijving de gegevens verwerkt, die verkregen werden bij het afnemen van enkele interviews. De genterviewden zijn personen die de ontwikkelingen van het Lectorium Rosicrucianum van nabij hebben meegemaakt. In het geschiedkundig deel staan drie themas centraal: 1.De historische ontwikkelingslijn aan de hand van data, feiten en gebeurtenissen. 2. Met de verschillende ontwikkelingslijnen zijn de biografische gegevens en groeiprocessen van de drie stichters van het Lectorium, Z.W. Leene, J.v.Rijckenborgh en Catharose de Petri, verweven. Aan de ene kant vertonen de geschiedenis en de leer hierdoor persoonlijk getinte aspecten; aan de andere kant zijn de drie genoemde persoonlijkheden in de historie, de gehele ontwikkeling, kortom het wel en wee van deze beweging opgegaan. Anders gezegd: toegewijde, spiritueel begaafde persoonlijkheden die hun levenslot vanwege de specifieke geestelijk taak zoals zij die ervaarden, met de geestesschool volledig hebben verbonden. 3. De ontwikkeling van leer en leven. Dit is het dubbele proces van bewustzijnsontwikkeling bij de stichters of geestelijke leiders enerzijds en de leerlingen anderzijds. Dit proces mondt uit in een leer, een filosofie, maar conform de wetmatigheid bewustzijnsstaat is levensstaat vooral ook in leven, in kracht. De geschiedenis van het Lectorium laat zien dat de gerealiseerde toenemende verbondenheid met de Geest primair een uitstorting van kracht betekent. Deze gaat hand in hand met de ontwikkeling en verandering van de leer. De voortgang en tempo worden eveneens door een dubbele lijn bepaald: enerzijds de verticale lijn van Geestbinding door middel van bewustwording en zielegroei bij de

3

geestelijke leiders en de leerlingen, die in de spirituele traditie bekend staat als de Gouden Keten of De Keten van Hermes: de aaneenschakeling van elkaar opvolgende broederschappen. Anderzijds de horizontale lijn, de spreiding van die vrijgekomen geestelijke kracht in de interactie tussen leiders en leerlingen en leerlingen onderling, maar vooral ook in de dagelijkse levenshouding, die door hen, midden in het leven staande, wordt betracht.

4

Hoofdstuk 1

De drie stichters: afkomst en vorming De invloed van Prof. A.H. de Hartog

Wim Leene, Jan van Rijckenborh (Jan Leene) en Catharose de Petri (Henny Stok-Huizer), de drie stichters van de Geestesschool van het Rozenkruis (Lectorium Rosicrucianum), worden door de leerlingen beschouwd als gezondenen; we kunnen zeggen: boden van de geestelijke wereld. Zij incarneerden in dit leven met een specifieke spirituele taak, namelijk het oprichten van een (nieuwe) mysterieschool. Van die opdracht werden zij zich gedurende hun leven en geestelijke ontwikkeling steeds meer bewust. De eigenlijke opdracht voor het stichten van een mysterieschool verkregen zij in 1946. Men kan dit ook zo lezen: toen kregen zij vanuit de geestelijke wereld de inspiratie om zich feitelijk aan die taak te wijden. Over stichters van een mysterieschool schrijft Dietzfelbinger het volgende: De stichter van een mysterieschool beschikt over een buitengewone persoonlijkheid. In hem wordt het bewustzijn van de Geest wakker, zijn ik-centraliteit neemt steeds meer af, de wereld van de Geest wordt meer en meer in hem werkzaam, totdat hij tenslotte n is met de wereld van de Geest. Hij is de zuivere belichaming van het doel van de mysterieleerling.2 De stichter is in meer of mindere mate voorbeschikt om die bijzondere taak te vervullen. Er wordt namelijk van hem gevraagd niet alleen een mysterieschool te stichten, een leer te brengen en een groep leerlingen te scholen, hij of zij moet bovendien de leerlingen voorgaan door middel van een persoonlijk voorbeeld. De beproevingen behorende bij een gang door de mysterin dient hij zelf eerst te ondergaan en te doorstaan, aldus een weg banend, de mogelijkheid vrijmakend voor zijn leerlingen. Daar komt nog bij, dat hij persoonlijk niets van zijn leerlingen op geestelijk gebied mag vragen, anders ontneemt hij hun de eigen verdienste van het met goed gevolg doorstaan van dezelfde beproevingen. Aan de andere kant: een stichter doet wat hij innerlijk gedrongen is te doen, en wordt daarbij gedragen en gesteund door de krachten en inspiraties van de Geest die in hem werkzaam zijn. In het geval van de stichters van het Lectorium Rosicrucianum: zij konden zich beroepen op de specifieke inspiratie en ondersteuning door de Broederschap van het Rozenkruis. Een hoge mate van evenwichtigheid tussen het kunnen opnemen van geestelijke inspiratie en het geven van leringen, stelt de stichter in staat die bijzondere taak te volbrengen, ook al heeft hij te maken met tegenstand van welke aard dan ook, vertragingen, zwakheden van leerlingen, fouten van hem zelf, enzovoort. In de lectuur van het Lectorium wordt op een enkele plaats gewag gemaakt van de voorbeschikking van de drie stichters. Het gaat hierbij niet om een uitverkiezing of een gril van het lot. De personen in kwestie hebben zich in vorige levens geschikt gemaakt voor hun opdracht. De mededelingen hierover zijn uiterst schaars. Er wordt van de stichters gezegd dat zij vrijheid van het rad van geboorte en dood en onsterfelijkheid reeds in een vroeger bestaan zouden hebben veroverd, en dat zij in dit leven vrijwillig zijn gencarneerd om hun medemensen te dienen. 32

K.Dietzfelbinger, Mysteriescholen. Deventer,

Pag.23

3

J.v.Rijckenborgh en Catharose de Petri, Het bevrijdende pad der Rozenkruisers. Aquarius vernieuwingsconferentie Basel 1966. Haarlem, 1990. Pag.13

5

Een andere bron spreekt over de cirkelgemeenschap van de Rosa Mystica. Deze cirkel heeft de uitvoering van een plan tot bevrijding van de mensheid ondernomen, een werk dat moest aanvangen in de stofsfeer. Wilde die aanvang voldoende bindend zijn, geheel en al n met het actuele, natuurgeboren leven van de mensheid, dan zouden, minst genomen, drie cirkelgenoten van de Rosa Mystica de natuur geboorte dienen binnen te gaan in de meest volstrekte zin, dus door natuurgeboorte verenigd met mens, mensheid en wereld en met de vigerende levenssituaties. (...) De gemeenschap van de Rosa Mystica was er van overtuigd dat de grote taak slagen zou. Daartoe ging dan in het jaar 1892 de eerste van de twaalf cirkelgenoten omlaag, in 1896 de tweede en in 1902 de derde, gedrien bij ons zo goed bekend, hetzij door het persoonlijke ontmoeten, maar zeker door hun werken, als de heer Z.W. Leene, de heer J.v.Rijckenborgh en mevrouw Catharose de Petri.4 Op een andere plaats wordt geschreven, dat de geestesschool van het Gouden Rozenkruis haar oorsprong had in een gemeenschap van twaalf leden, die door de Driebond van het licht was uitgezonden. Deze Driebond had op het einde van de 19e eeuw het besluit genomen tot de ontwikkeling van een geheel nieuw wereldwerk, een arbeid die haar basis zou hebben in Europa en van daaruit haar weg over de hele wereld moest vinden. Genoemde Driebond bestond uit een samenwerking van de broederschap van de Heilige Graal, van de Katharen en van het Rozenkruis. Elke broederschap had zijn specifieke taak binnen dat eendrachtige optreden: het Rozenkruis bracht de kennis van het Godsplan, de Kathaarse broederschap stimuleerde de religieuze bewustwording, de broederschap van de Graal werkte op het plan van de levenskunst der verwerkelijking. Bij de dageraad van deze eeuw werd het besluit genomen deze volledige nieuwe arbeid drievoudig te ondernemen. Aan de Cirkelgemeenschap van Twaalf, die behoorden tot de laatste oogst der bevrijden van de Universele Broederschapsketen, werd in verband met de werkzaamheid van de Broederschap der Katharen, in het zuiden van Frankrijk, in het land van Sabarthez, ongeveer zeven honderd jaar geleden de enorme taak opgedragen deze arbeid van de Driebond van het Licht in verneniging optredend te gaan ondernemen.5 De burgerlijke feiten vangen aan op 7 mei 1892. Op die dag wordt in Haarlem Zwier Willem Leene geboren. Vier jaar later, op 16 oktober 1896, wordt Jan Leene geboren, eveneens in Haarlem. De oudste, die altijd Wim werd genoemd, trouwt op 19 juli 1917 met Hendrica Edelijn. Uit dit huwelijk komt n kind voort: Han Leene (geboren 1928). Jan treedt op 9 augustus 1923 in het huwelijk met Johanna (Jo) Ames. Zij krijgen twee kinderen: Henk (1924) en Els (1932). Z.W. Leene overlijdt op 9 maart 1938; Jan Leene overlijdt op 17 juli 1968. De derde stichter van het Lectorium Rosicrucianum wordt geboren als Hendrikje (Henny) Huizer, op 5 februari 1902 in Rotterdam. Zij overlijdt op 10 september 1990. De biografische gegevens over de stichters, hun jeugd, opleiding, enz., zijn uiterst schaars. Bij Z.W. Leene en Catharose de Petri (Henny Stok-Huizer) ontbreken ze nagenoeg, bij J.v.Rijckenborgh (Jan Leene) zijn ze zeer summier. Dit in tegenstelling tot andere spirituele leiders uit de 20e eeuw als mevr. Blavatsky, Rudolf Steiner, Max Heindel, Krishnamurti en Omraam Avanhov. Van hen zijn biografien of een autobiografie verschenen. In geval van J.v.Rijckenborgh zijn er te weinig gegevens voor een volledige biografie. De enige

4

Gedenkschrift gewijd aan Catharose de Petri. Haarlem, 1990. Pag. 24-25 Catharose de Petri, Het Levende Woord. Haarlem, 1989. Pag. 96-97

5

6

biografische schets over hem is: Jan van Rijckenborgh - modern Rozenkruiser en hermetisch gnosticus.6 Over de jeugd van de drie stichters wordt geschreven, dat hun eerste levensjaren zeer bedreigd werden, en dat zij uiterst zwak van gezondheid waren. 7 De gebroeders Leene groeiden op in een streng hervormd milieu. Hun vader had een groothandel in textiel, die zij later tijdelijk van hem overnamen. Jan volgde de Mulo opleiding. Als jongeman reeds toonde hij grote belangstelling voor godsdienstzaken. Vooral voor de toepassing van godsdienst in het dagelijkse leven.8 In de hervormde kerk, waarin hij en zijn broer waren gedoopt, vond hij voor zijn zoekende ziel geen bevrediging. Hij kreeg op zesjarige leeftijd voor het eerst het toen uiteraard nog zeer vage besef dat er zo iets als een Rozenkruis moest zijn. Wat dat Rozenkruis inhield, daarvan had hij geen flauw idee. Maar in de loop der jaren kwam dat besef steeds sterker naar voren. Dan ga je zoeken, zoeken naar mensen die het Rozenkruis in de wereld uitdragen, en zo kwam ik in contact met de Rosicrucian Fellowship van Max Heindel. Het lidmaatschap van de Hervormde Kerk heb ik in 1924 opgezegd. Er is echter geen sprake van kritiek op deze Kerk, zoals te doen gebruikelijk is, wanneer men een Kerk of vereniging verlaat. Wat in de Hervormde Kerk een uiterlijke leer is, kon ik in het Rozenkruis als innerlijke leer vinden. En aangezien ik naar de innerlijke belevenis van de godsdienst zocht, was het mijn overtuiging dat ik de weg moest gaan die het Rozenkruis wijst. Deze weg, die de oeroude verlossingsweg is, waarvan door alle tijden heen door de Hirofanten van het Licht is getuigd, werd ik mij innerlijk steeds klaarder bewust. Mijn roeping plaatste zich onweerstaanbaar voor mij: zo ging ik, vanuit datgene wat aldus in mij groeide en gestaltenis nam, getuigen, gegrepen door een intens verlangen met de onvergankelijke levenswaarden die zich aan mij openbaarden, de medemens in zijn noden en lijden te helpen.9 Het bovenstaande citaat behoort tot de schaarse momenten dat Van Rijckenborgh over zichzelf spreekt. Hetzelfde geldt voor mevr. de Petri. Over haar jeugd zegt zij, dat zij reeds als jong meisje geheel vervuld was van de vele levensvraagstukken, zoals het doel en wezen van het menselijk leven hier op aarde. Zij vertelt ons dat deze problemen haar reeds in het achtste levensjaar intensief bezighielden. Zij voelde zich, naarmate zij ouder werd, steeds meer een geroepene, een gepredestineerde, bij wie voortdurend de vraag leefde: wt toch ligt ten grondslag aan mijn leven? De catechisaties bij een hervormde predikant te Rotterdam (haar vader was van gereformeerde ouders, haar moeder hervormd, doch beiden deden weinig aan hun geloof) bevredigden haar niet. Ook in de Kerk vond zij niet wat zij zocht; zij vond het er zo niet letterlijk, dan toch geestelijk koud, en vond er, zoals zij zegt, in geen geval de liefde, waarvoor zij voor haar zijns-toestand zon behoefte had. Haar opleiding was eenvoudig; na de Ulo-school ging zij direct naar een kantoor. Veel omgang met meisjes had zij overigens niet. Zij vervreemdde er enigermate van omdat haar geestelijke instelling zo heel anders was dan die van anderen: mijn ervaringsbewustzijn uit het karmische verleden deed zich meer en meer gelden.10 In hun vragen en verlangen naar werkelijke levensvernieuwing, die zij in de toenmalige kerk niet konden vinden, kwam bij de stichters hun geestelijke kern tot uitdrukking. Kenmerkend6

In: Rozenkruisers toen en nu. [red. K. Dietzfelbinger] Haarlem, 1998 Gedenkschrift gewijd aan Catharose de Petri. Haarlem, 1990. Pag.25 Idem 1, pag.140 J.W. Jongedijk, Geestelijke leiders van ons volk. Den Haag, 1962. Pag.172 Idem 4. Pag.178

7

8

9

10

7

daarvoor was het zoeken naar de waarheid, of liever gezegd: naar de werkelijkheid achter de normale, zintuigelijke werkelijkheid. Dit uitte zich onder andere in het naarstig lezen van spirituele en filosofische boeken: Schrijver dezes kan ook op dit terrein uit eigen ervaring putten. Vanaf het moment dat een kind kan lezen tot aan een zeker psychologisch tijdstip hebben wij bibliotheken verslonden, tot wanhoop van alle opvoeders.11 Er was in het kerkelijk leven van Nederland in die tijd n theoloog die de gebroeders Leene sterk aansprak en inspireerde: prof. De Hartog (1869-1938). Het curriculum vitae van De Hartog is indrukwekkend, maar ook zeker niet ontbloot van tegenslagen. Geboren in 1869 in Rotterdam, kreeg de jonge De Hartog onderwijs van de Hernhutters in het Duitse Neuwied. Maar op die kostschool hied hij het niet lang uit. De Hartog had de ambitie schilder te worden, wat evenwel door zijn vader werd verboden. Het werd toch een theologie studie: eerst in Amsterdam (V.U.), daarna in Utrecht. Toen hij dertig jaar was, had hij een ontmoeting met een oude vrouw, die hem de betekenis van de volstrekte overgave aan God bijbracht, waarna hij de nacht van zijn bekering had. In 1903 voltooide hij de theologische studie in Utrecht en promoveerde hij met een proefschrift over Het probleem der wilsvrijheid naar Schopenhauer. De Hartog werd in 1903 als predikant benoemd in Ommeren. In 1906 trouwde hij met Johanna Meyjes, waartegen hij altijd heeft opgekeken als zijn meerdere, ook in gelovig en mystiek opzicht. In 1910 werd De Hartog predikant in Haarlem. Als geen ander was De Hartog begiftigd met de gemproviseerde kunst van het woord. Zijn preken maar ook zijn openbare lezingen in Amsterdam en Haarlem trokken steeds meer belangstellenden. Verhalen over zijn slagvaardigheid, vondsten en grilligheden, tot in het gebed toe, gingen de ronde doen. Hij kreeg toeloop van elders.12 J.J. Buskes herinnerde zich hem jaren later als volgt: In mijn studententijd en later, toen ik dominee in Amsterdam was, heb ik hem vele malen gehoord. Had ik een zondagmorgen of -avond vrij, dan werd het De Hartog. Het was altijd een feest. Hij maakte er een feest van.13 Hoewel De Hartog ook ging schrijven, ging zijn grootste overtuigingskracht uit naar zijn gesproken woord. Bovendien was hij een groot debater. Zo ging hij o.a. in debat met Domela Nieuwenhuis over het thema De godsdienst door de wetenschap gehandhaaft. De plaatsen in de grote zalen waar deze debatten werden gehouden waren al tevoren uitverkocht. Tegen de vrijdenkers met hun vereniging De Dageraad richtte hij zijn De Middaghoogte op. Bij zijn afscheidspreek in 1917 als predikant in Haarlem was de Bavokerk nog nooit zo vol geweest. De Hartog wilde geen volgelingen kweken, maar zelfstandige, weerbare christenen met een vast geloof en redelijke overtuiging. Tevens streefde hij de verzoening van religie en wetenschap na. Onder degenen die zijn toespraken beluisterde waren ook koningin Emma en de gebroeders Leene. Elk vlammend woord dat deze dynamische redenaar en professor in de Nederlands Hervormde Kerk uitsprak hadden ze ingedronken. Op de lezingen van deze man in Amsterdam zag je de beide broers, nauwgezet aantekeningen makend.14 De Hartog heeft het huwelijk van Z.W. Leene en Hendrica Edelijn ingezegend.11

J.v.Rijckenborgh, De komende nieuwe mens. Haarlem, 1978. Pag.127

12

Biografische schets door O.J. de Jong. In: Bibliografie Prof. de Hartog. [J.N. Ijkel]. Utrecht, 1988. Pag.1113

Dr. J.J. Buskes: Prof. A.H. de Hartog: een Godsvriend. In: Trouw van 4 april 1969 P.F.W. Huijs, Als een bovenaardse rivier. Haarlem, 2001. Pag.298

14

8

In 1926 bereikte De Hartog het hoogtepunt in zijn loopbaan, hij werd benoemd tot hoogleraar in Utrecht. Zijn rede bij de inauguratie ging over: De grondbeginselen van het christendom. Later (1931) volgde nog een professoraat in Amsterdam (G.U.). De Hartog was ook een van de oprichters van de Internationale School voor Wijsbegeerte in Amersfoort in 1916. Een belangrijke bijdrage van hem was de popularisering van enkele filosofen in de serie Groote Denkers. Daartoe behoorden Spinoza, Kant, Schopenhauer, Fichte, Schelling, Hegel en Von Hartmann. De loopbaan van De Hartog werd overschaduwd door tegenwerking door de hervormde synode, die zijn aanstelling als hoogleraar probeerde te dwarsbomen. Hij was ook teleurgesteld dat hij nooit tot een filosofische leerstoel was geroepen, zoals Bolland in Leiden. De Hartog overleed, na een lang ziekbed, in 1938. Ofschoon De Hartog noch als theoloog noch als filosoof school heeft gemaakt, heeft hij toch voor duizenden veel betekend. Zijn oorspronkelijke en inspiratieve prediking was een verkwikking, waaraan velen zich hebben gelaafd. Hij was een gedrevene, een Godsvriend, hij heeft vele verrestaanden geholpen en die nabij stonden uit de verdorring gerukt. Het ging hem om de wedergeboorte door de Geest, om een Godsvriend te zijn en eeuwig te blijven.15 Op theologisch terrein verzette hij zich, met weinig succes, tegen de opgang van de inzichten van de duitse theoloog Karl Barth. Karl Barth, die grote bekendheid verwierf vanwege zijn verzet tegen het Nationaal-Socialisme, predikte de Diale ctische theologie, waarin hij God buiten deze wereld plaatste en de natuurlijke kennis van God verwierp. Prof. de Hartog stond met zijn denkbeelden lijnrecht tegenover hem. De laatste liet zich inspireren door de Duitse filosoof Eduard von Hartmann, de schrijver van Philosophie des Unbewussten. Hieraan ontleende De Hartog het inzicht dat er een werkelijkheid buiten de mens bestaat die voor die mens kenbaar is, maar dat de menselijke voorstelling ervan niet met die werkelijkheid achter de werkelijkheid samenvalt. Een kritisch realisme dus. Het moest mogelijk zijn, aan elk nadenkend mens duidelijk te maken dat er achter dit waarneembare bestaan een oergrond ligt. In zekere zin kerstende De Hartog die theorie over het onbewuste als een oerkracht achter al het bestaande, ook in de menselijke geest.16 Hieruit ontwikkelde hij zijn Realistische Theologie. Deze komt in het kort hier op neer, dat De Hartog de wereldorde ziet als ontsprongen aan de adem en het woord Gods. De adem, de Geest of Gods wil, is de drijfkracht van het leven. De wezenskern van de mens gaat uit boven de tijdruimtelijke, actuele samenhang, wordt door de goddelijke drijfkracht opgestuwd tot aan de waarachtig religieuze sfeer, waar de verborgen mens hyperkosmisch en hypersociaal verkeert met God, de Volstrekte. De egocentrische levenswil moet worden omgewend tot theocentrische wil. Dit offer heeft als gevolg een goddelijke liefdesindaling. En deze liefdesindaling leidt tot wedergeboorte, regeneratie. Centraal in de processen van wedergeboorte staat de kracht van Christus. Het christendom is voor De Hartog in wezen realistisch: als hogere eenheid van het historische aanzicht en idele beschouwing. Om de verborgen realiteit te kunnen zien, om daarin te kunnen leven, is wedergeboorte noodzakelijk. Dat wordt het kernpunt van De Hartogs theologisch- filosofische visie. In de woorden van Angelus Silesius, door De Hartog vaak geciteerd: Al was Christus duizendmaal in Bethlehem geboren, en niet in u, zo waart ge toch verloren. De Hartog herkende in de gnosticus Jacob Bhme een van de bronnen van Hartmanns filosofie, maar vooral ook een oorspronkelijk, ofschoon ongeschoold denker. Wat bij De Hartog de oergrond is, heet bij Bhme de Ungrund. Deze is de grondeloze aanleiding tot het bestaan aller dingen. De Hartog wijst in zijn commentaren op Bhmes werken erop, dat deze15

Idem 8 Idem 7. Pag.11

16

9

weinig gemeen hebben met de opvattingen over een dualistische scheppingsleer, die leefden bij gnostici uit de oudheid en de Middeleeuwen. 17 In diepste wezen is Bhme een monist, voor wie God de enige Werkelijkheid is. Ondanks de bewondering voor deze diepe geest, heeft De Hartog ook bezwaren op menig punt, met name wanneer Bhme het fysieke kwade in verband brengt met de ethische zondenval. Volgens De Hartog zijn het fysische en het ethische heterogene sferen. Dit fysisch kwaad beschouwt hij, in tegenstelling tot Bhme, als een scheppingsdaad Gods, zoals het op meerdere bijbelplaatsen wordt aangeduid. Wie het ontstaan van de zogenaamd boze materie als gevolg van een ethische val leert, herhaalt wat door radicaal-dualistische gnostici werd geleerd: deze ons bekende, zichtbare, tastbare wereld is een schepping van een tegengod, van de Demiurg. Het is dit dualisme wat De Hartog afwijst. Bij Bhme ontdekt hij ook enkele tegenstrijdigheden, die een ongeschoold denker eigen zijn. Aan de ene kant haalt hij hem aan met de Hermetisch klinkende woorden: Alle creaturen zijn uit het lagere en uit het hogere leven geschapen. De matrix der aarde gaf het lichaam, en het gesternte de geest. Aan de andere kant heeft Bhme het in zijn Aurora over de toornwereld of de doodsnatuur, die afgesloten is van de hemel. De hemel werd afgesloten opdat het nieuwe leven alle krachten en werking zou hebben, als het oude eenmaal voor de tijd des toorns bezeten had, en opdat het met de zuivere Godheid buiten deze wereld van een zelfde kwaliteit zou zijn en met de Godheid buiten deze wereld n heilige God zou wezen.18 Hij plaats hiermee de Godheid buiten deze wereld, precies hetzelfde wat de theoloog Barth deed in zijn dialectische theologie, die De Hartog juist bestreed. Van De Hartog namen de Leenes het grondgegeven van de wedergeboorte over, dat door hen esoterisch werd onderbouwd, en zou uitmonden in de begrippen transmutatie en transfiguratie. De overgave van de egocentrische wil aan de goddelijke wil kreeg later bij Van Rijckenborgh de aan de Kathaarse praktijk ontleende term het endura. Ook werd op enkele plaatsen de terminologie van De Hartog overgenomen, zoals bijv. in de redelijkzedelijke levenhouding; of hij werd letterlijk aangehaald: De mens is nog altijd en alleen de kroon der Schepping door zijn denken.19 Alleen de geestelijk herboren mens kon de realiteit in het juiste licht zien. Het begrip Openbaring was eveneens een kernpunt in De Hartogs theologie. Deze berustte op het goddelijk Woord, de Logos, en was volgens De Hartog in drie vormen werkzaam: als scheppend Woord, als mensgeworden Woord in Christus en als schrift geworden Woord in de Bijbel. 20 De gebroeders Leene trokken die lijn door: het religieuze leven moest ontspringen aan de dagelijkse levenspraktijk, een mens diende in het hier en het nu herboren te worden; daardoor kon de hoogste realiteit zich op vrije wijze innerlijk in hem openbaren. Die visie leidde er bij hen overigens niet toe om de Bijbel als bron te verwerpen. Wel vonden zij dat zij verkeerd was gebruikt; alle Bijbelexegesen zagen zij als obstakels voor een directe beleving. Iemand die de weg van heiligmaking gaat wordt van binnenuit verlicht, en zo een gaat de Bijbel en alle andere Heilige Boeken uit de religieuze en spirituele overlevering met heel andere ogen17

A.H. de Hartog, Uren met Jacob Boehme. Baarn, 1915 Jacob Bhme, Aurora of Morgenrood in opgang. Uitgave Hora Est Haarlem, z.j. Pag.306 In: Aquarius.4e Jg. No.21. November 1937

18

19

20

Jan van Rijckenborgh - modern Rozenkruiser en hermetisch gnosticus. In: Rozenkruisers toen en nu. Haarlem, 1998. Pag.143

10

lezen. De Bijbel zal dus niet overbodig worden, maar op nieuwe wijze benaderd worden. Voor Jan Leene, die in de Christelijke Jonge Mannen Vereniging zijn eigen visie op de Bijbel gaf, en zijn broer bood tenslotte de Hervomde Kerk geen soelaas voor hun pelgrimage naar de diepere betekenis van de werkelijkheid. Toen De Hartog door mede-theologen ervan werd beschuldigd buiten de kerkelijke leer te treden, was dat voor hen het teken om de kerk in 1924 te verlaten. De pelgrimstocht zou hen tenslotte leiden naar de Rozenkruisers van Max Heindel. Nadat de gebroeders Leene dankzij De Hartogs beschouwingen Jacob Bhme hadden leren kennen, gaven zij in de dertiger jaren diens Aurora in een Nederlandse editie uit. 21 Later heeft het door hen geleide Rozenkruisers Genootschap korte tijd de naam Jacob Boehme Gezelschap gevoerd (1941). Er bestonden tussen De Hartog en de Leenes ook duidelijke verschillen. De Hartog was geen gnosticus pur sang; wel raken zijn denkbeelden over hoe de mens de universele, goddelijke gedachten na-denkt aan de kern van de gnostieke traditie - namelijk, gnosis als kennis van en bij God. Het dualisme en het daarmee verwante levensgevoel van de gnosticus zich een vreemdeling of banneling in deze wereld te weten, is hem helemaal vreemd. Hij had het leven en de werkelijkheid hartstochtelijk lief, wordt van De Hartog gezegd. Daarbij was zijn godsdienstigheid allereerst lven en de werkelijkheid het opgaan in de grond van het bestaan, die God voor hem uitmaakte. In De redelijkheid der religie maakt hij weliswaar onderscheid tussen een hogere vorm van kennis - het menselijk nadenken van de goddelijke gedachten - en een lagere, empirische vorm, tot een zich afzetten tegen de wetenschappelijke praktijk heeft hij zich nooit laten verleiden. 22 Hier treedt een tegenstelling met de latere Van Rijckenborgh aan het licht. Deze stelt zich scherp en afwijzend op tegen de moderne wetenschap en de zegeningen van de techniek in bijvoorbeeld De waan der wetenschap. 23 De Hartog heeft zich nooit op esoterisch terrein begeven. Al was hij wel bekend met bijvoorbeeld het theosofisch gedachtegoed van H.P.Blavatsky, het bleef voor hem een vreemde wereld. Met zijn belangrijke inspiraties aangaande de begrippen wedergeboorte en openbaring, maar vooral door het levend voorbeeld van een mens die leeft naar zijn diepste, christelijke overtuiging, heeft hij de gebroeders Leene gewekt en op indirecte wijze op het spoor van het Rozenkruis gezet.

21

Idem 12. A.H. de Hartog, De redelijkheid der religie. Amersfoort, 1907 In: J.v.Rijckenborgh, De Roep der Rozenkruisers Broederschap. Haarlem, 1966. Pag.63-72

22

23

11

Hoofdstuk 2

Eerste contact met het Rozenkruis Rosicrucian Fellowship Studiecentrum Haarlem Uitgaven van de Manifesten der RozenkruisersHet zoeken naar de Rozenkruisers en hun bronnen bracht de gebroeders Leene, kort na het verlaten van de Hervormde Kerk, in contact met de Nederlandse afdeling van de Amerikaanse Rosicrucian Fellowship. Deze beweging was in 1909 door Max Heindel gesticht. Heindel, geboren in 1865 in het Deense Aarhus, overleden in 1919 in Oceanside, had zich na zijn emigratie naar de Verenigde Staten aangesloten bij de Theosofische Vereniging. Op uitnodiging van een vriendin reisde hij naar Duitsland, om lezingen van Rudolf Steiner bij te wonen en diens werken te bestuderen. Steiner beweerde in die periode [1907] dat hij een Rozenkruiser was, hetgeen Heindel bewoog naar Duitsland te gaan.24 Er loopt dus enerzijds een esoterische lijn van Blavatsky via Steiner, die aanvankelijk de Duitse afdeling van de Theosofische Vereniging leidde maar later een eigen beweging oprichtte, de Antroposofie, naar Heindel. Anderzijds kreeg Heindels leer een speciaal karakter, doordat deze hem door een Oudere Broeder van de Orde van het Rozenkruis was gegeven. Deze leer werd vastgelegd in The Rosicrucian Cosmo-Conception (1909). De eerste Nederlandse vertaling, de Wereldbeschouwing der Rozenkruisers, verscheen in 1913. Nadat Blavatsky het Rozenkruis op een enkele plaats in haar werken noemt en Steiner zich er herhaaldelijk als zijnde een van zijn belangrijkste inspiratiebronnen mee verbindt, is het Heindel die voor het eerst onder die naam naar buiten treedt. Tegelijkertijd baseert Heindel zich in zijn hoofdwerk op Christus, zoals blijkt uit de ondertitel van zijn Wereldbeschouwing: Esoterisch christendom, alsmede de prelude: Geloofsbelijdenis of Christus. 25 Vanaf 1911 werd vanuit Oceanside (Californi), waar zich de Tempel en het Hoofdkwartier van de Fellowship bevinden, de leer van het Rozenkruis middels boeken en lessen over de wereld verspreid. Zowel in Noord- en Zuid-Amerika als in Europa ontstonden Centra van de beweging. Aan het begin van de twintiger jaren wordt er ook in Nederland, Amsterdam, een Centrum of studiegroep gesticht. Deze staat onder leiding van mevr. Van Warendorp, die enkele jaren daarvoor (1916) leerling van de Rosicrucian Fellowship was geworden. In zon studiecentrum, dat door elke proefleerling van de Fellowship kon worden opgericht, werden de leringen van het Rozenkruis aan de hand van de lessen uit Oceanside en de publicaties van Max Heindel bestudeerd. Rond april/mei 1924 meldden Wim en Jan Leene zich bij het Amsterdamse centrum op de Overtoom aan. Het aantal leden hiervan, zowel als van de andere centra die spoedig verrezen (Den Haag, Haarlem, Baarn), groeide snel. Daarom werd er in 1925 besloten een uitgeverij annex verzendboekhandel op te richten, die gevestigd werd in Amsterdam. Deze hield op 15 februari 1928 op te bestaan; hiervoor in de plaats kwam het Publicatie-Bureau van het Rozekruisersgenootschap, onderverdeeld in drie afdelingen . De eerste afdeling was de Boek- en Brochurehandel, gevestigd te Haarlem. De tweede afdeling was de Redactie van het in december 1927 voor het eerste uitgegeven maandblad Het

24

Biografische aantekeningen Max Heindel. In: Max Heindel, De wereldbeschouwing der Rozenkruisers. Den Haag, 2000. Pag.45025

Idem 1, pag.10

12

Rozekruis (...). Als derde afdeling de Abonnements- en advertentie-administratie te Haarlem.26 In 1924 moet er al een studiecentrum in Haarlem zijn begonnen, onder leiding van de Leenes. Zo huurden wij dertig jaar geleden, met ongeveer vijftien belangstellenden, een gedeelte van het pand Bakenessergracht 13 in Haarlem, nl. het gedeeltelijke benedenhuis, dat er toen geheel anders uitzag dan thans. Hier kon een Tempeltje worden ingericht, en in het achterhuis een cursuskamertje; alles uiteraard op uiterst bescheiden voet. En hier nu, in deze eigen omgeving, kon orde, een geregeld werktempo, in de arbeid worden gebracht; kon het werk zijn eigen, zo noodzakelijke ritme ontvangen, dwars door alle teleurstellingen heen, zoals die, vooral in het begin, zo dikwijls voorkomen; teleurstellingen wanneer er bijv. niemand komt als de zaal gereed en de bijeenkomst aangekondigd is.27 De datum van de eerste bijeenkomst, gehouden op de Bakenessergracht 13, was: 24 augustus 1924. In latere publicaties, o.a. in een gedenkboek naar aanleiding van het 65- jarige bestaan van het Lectorium, wordt die datum genoemd als stichtingsdatum of startpunt ervan. 28 Strict genomen was er toen nog geen sprake van een beweging onder die naam, die zelfstandig opereerde. Bovengenoemde datum was het begin van de activiteiten van het Centrum Haarlem van de Rosicrucian Fellowship. Dit wordt bevestigd in een publicatie van dit Centrum, waarbij overigens een andere startdatum wordt genoemd. Het Nederlandse werk dateert van 9 september 1924; op die dag kwam de Maan het teken Aquarius binnen. (...) Welnu, het werk in ons land begon als een afdeling van The Rosicrucian Fellowship, het Amerikaanse Genootschap, dat door Max Heindel was opgericht om de verspreiding der leringen te bevorderen.29 Wat opvalt, is dat in die brochure het voorafgaande werk van mevr. van Warendorp in haar Centrum in Amsterdam, gesticht beginjaren 20, niet genoemd wordt. Op een andere plaats wordt melding gemaakt van het jaar 1925 als begin van de arbeid of voorbereidingswerk. Toen wij in 1925 onze arbeid aanvingen, vonden wij in de wereld een Rozenkruisersbeweging die alleen de naam met het Rozenkruis gemeen had.30 Dit negatieve oordeel werd pas vele jaren later (1944-1946) uitgesproken. Vooralsnog gingen de gebr. Leene voortvarend aan het werk. Men kan dit aflezen aan bijvoorbeeld de redactionele activiteiten voor het in 1927 gestarte maandblad Het Rozekruis, dat onder auspicin van de Fellow-ship uitkwam. Spoedig volgden ook de eerste eigen publicaties in boekvorm, geschreven door Jan Leene, onder het pseudoniem John Twine. In 1931 verschijnt De blijmare van de gave Gods. Het boek bevat een esoterische analyse van het Mattheusevangelie. Hierin wordt de lijn van De Hartog in een andere (esoterisch en gnostieke) vorm voortgezet, door namelijk de nadruk te leggen op het evangelisch proces van wedergeboorte, dat in de mens kan en moet plaatsvinden. De Bijbel is voor John Twine zowel een wetenschappelijk, esoterisch als gnostiek geschrift. 3126

G.Westenberg, Een korte schets van het ontstaan van het Lectorium Rosicrucianum en haar leerstellingen. Laag-Soeren, 1987 [typoscript]. Pag.1-227

J.v.Rijckenborgh, De Gnosis in actuele openbaring. Haarlem, 1955. Pag.131-132 Het levende Rozenkruis. 24 augustus 1924 - 24 augustus 1989. Haarlem, 1989

28

29

Enige grepen uit de geschiedenis van het Nederlandse Rozekruisers Genootschap. Haarlem, 1936. Pag.430

J.v.Rijckenborgh, Elementaire wijsbegeerte van het moderne Rozenkruis. Haarlem, 1981. Pag.208. Ook: pag.20531

John Twine, De blijmare van de gave Gods. Haarlem, 1931

13

Het pseudoniem Twine heeft een symbolische betekenis: twijnen is het ineendraaien van twee draden; de twee draden staan voor, zoals de klassieke Rozenkruisers zeiden, de bekende en de onbekende helft van deze wereld, of: de sterfelijke en de onsterfelijke natuur van het menselijk wezen, twee helften die door het twijnen met elkaar verbonden worden. Onder dat pseudoniem kwam in 1933 een tweede boek uit, In het land aan gene zijde geheten. Dit werk draagt duidelijk het stempel van de genezingsarbeid van het Rozenkruis, zoals die toen door Heindels Fellowship werd gepraktiseerd. Het ging om een wijze van genezing die de ijlere lichamen van de zieke betrof, zijn etherische en astrale gewaad, uitgevoerd door onzichtbare helpers aan gene zijde. Hier was met gene zijde niet zozeer het dodenrijk bedoeld, maar de ijlere of bovenzinnelijke sferen waarin een mens tijdens zijn slaap verkeert. Heindel doet op verschillende plaatsen van deze genezingsarbeid gewag en legt uit hoe die methodiek, die op persoonlijk vlak wordt toegepast, werkt. Uit de verslagen in Twines boek kunnen we opmaken, dat de schrijver zelf met die methodiek werkzaam was in de onzichtbare gebieden. 32 Vanaf 1933 begint Jan Leene (John Twine) met de ontsluiting van het geestelijk testament van de Broederschap van het Rozenkruis. Het ging om het opnieuw in het Nederlands uitgeven van de drie Manifesten van de Rozenkruisers uit het begin van de 17e eeuw: de Fama Fraternitatis, de Confessio Fraternitatis en Het scheikundig Huwelijk van Christian Rosenkreutz Anno 1459. Deze vertalingen verschenen in het tijdschrift Het Rozekruis gedurende de jaren 1933-34 in feuilleton-vorm. Het was niet de eerste Nederlandse vertaling: reeds in 1912 had de Vrijmetselaarsloge Christiaan Rozenkruis in Laren een editie van de drie Manifesten verzorgd onder de titel: Mysterin van het Rozenkruis. 33 Rudolf Steiner was in de 20e eeuw de eerste die een commentaar op een van de Manifesten, namelijk het Scheikundig Huwelijk, schreef. Daarmee had hij zich duidelijk onderscheiden van voorgangers als Blavatsky, Besant of Krishnamurti, die hoewel grotendeels werkzaam in Europa of Noord-Amerika, het niet of nauwelijks over de christelijke inwijdingen en mysterien hadden. We zien dan dat John Twine de lijn van Steiner doortrekt en met zijn esoterische analyses van de Manifesten komt, te beginnen met de Fama in 1939. In het inleidende woord getuigt hij van zijn diepe verbondenheid met de roep van de klassieke Rozenkruisers: Met grote blijdschap en innige dankbaarheid vervul ik hier mijn opdracht, vr het verstrijken van het jaar 1939 mijn commentaren op de Fama Fraternitatis R.C. van Johannes Valentinus Andreae uit te geven. De tijd is aangebroken om dit gesluierde Geestelijke Testament der Broederschap van het Rozenkruis en de daarin vervatte waarden aan het daglicht te tillen. De immer nieuwe, actuele Fama Fraternitatis R.C. doet daarom wederom de heilsmare weerklinken: Allen die Hem aannamen stelt Hij in staat wederom kinderen Gods te worden.34 In dat zelfde jaar geeft John Twine ook een onbekend werk van J.V. Andreae uit: de Reipublicae Christianopolitanae. Om zelf toegang tot de orginele geschriften van de Rozenkruisers uit de 17e eeuw te krijgen, was Jan Leene naar Londen gereisd. Aldaar maakte hij kopien van de werken van Andreae, waaronder bovengenoemd geschrift. Bij een onderzoekingstocht in de wereldberoemde bibliotheek van het British Museum te Londen,32

John Twine, In het land aan gene zijde. Haarlem, 1933 Zr. A. Kerdijk, Mysterin van het Rozenkruis. Laren, 1912

33

34

John Twine, De geheimen der Rozenkruisers Broederschap. Esoterisch analyse der Fama Fraternitatis. Haarlem, 1939. Afgedrukt in tweede herziene druk (1966) [J.v.Rijckenborgh], pag. 5

14

ontdekten wij enige jaren geleden het weinig bekende werk Christianopolis van Johann Valentin Andreae, de auteur van de Fama Fraternitatis. Dit document dateert van 1619 en is mogelijk reeds een paar honderd jaar in deze boekerij zonder dat iemand er naar omkeek. Wij konden het in een Engelse vertaling mee naar Nederland nemen, innerlijk gevoelende, dat wij de inhoud aan het daglicht moesten brengen en van commentaar moesten voorzien.35 Aangevuld met het enige geschrift van de hand van Z.W. Leene, Het rituaal der Rozenkruisers 36, was nu de erfenis van de klassieke Rozenkruisers andermaal aan het daglicht getild. In de esoterische analyse werd betoogd, dat het programma van de Rozenkruisers, hun oproep tot een algehele Reformatie, niets aan actualiteit had ingeboet. De beoogde Reformatie stelde niet de hervorming van kerk of maatschappij, maar van het innerlijk leven, en was gericht op de bewuste levenshouding van elk mens. De Fama roept een mens daartoe op en houdt tevens het programma van levensreform in; de Confessio stelt de geloofsbelijdenis; de Alchemische Bruiloft laat het hele christelijke inwijdingsproces van de kandidaat-Rozenkruiser zien; en in Christianopolis tenslotte wordt de structuur van een nieuwe broederschappelijke samenleving uiteengezet. De historiciteit van de figuur Christiaan Rozenkruis, die een centrale rol speelt in de Manifesten, is voor Jan Leene/John Twine van ondergeschikt belang. Het helderziendhistorisch onderzoek dat door Steiner was gepleegd, laat hij voor wat het is. Voor de gebroeders Leene is Christiaan Rozenkruis op de eerste plaats het prototype van een mens, die door middel van de christelijke inwijdingsweg tot verlichting en bevrijding is gekomen. Geestelijke verlichting, door verschillende toetsen en beproevingen verkregen, verschaft Christiaan Rozenkruis het vermogen de werkelijkheid achter de werkelijkheid te zien en te ondergaan, eigenlijk steeds dieper in de andere werkelijkheid, door de Rozenkruisers de onbekende helft van deze wereld genoemd, door te dringen. Zijn bevrijding betreft het loslaten en loskomen van elke zelfhandhaving, op een steeds subtieler niveau, het ongeforceerd oplossen van alle egocentrische levensdrang. Elk mens kan Christiaan Rozenkruis daarin op autonome, individuele wijze volgen. Voor de leerlingen in het Rozenkruisers Genootschap stellen de stichters die uitnodiging om het lichtend voorbeeld van Christiaan Rozenkruis te volgen veel dringender. De commentaren op de Manifesten zijn op de eerste plaats voor de leerlingen geschreven, zij werden vaak bij temp eldiensten of cursussen uitgesproken. Later zijn De Petri en Van Rijckenborgh op de historiciteit van Christiaan Rozenkruis teruggekomen tijdens een van de in de jaren zestig gehouden Aquarius Conferenties. Zie verder hoofdstuk 9. Hoe zag het werk van het Rozenkruisers Genootschap er in die tijd uit? Centraal stonden de Tempeldiensten, die tot ongeveer 1935 nog conform de richtlijnen van Heindel werden gehouden in de Tempel aan de Bakenessergracht. Verder werden er cursussen gehouden: de beginners-cursus van 12 lessen waarna men student kon worden, alsmede cursussen over de bijbel, filosofie, cosmologie en astrologie. En als derde waren er de literaire activiteiten als de maandelijkse uitgave van Het Rozenkruis. Ook werden in de Haarlemse tempel Genezingsdiensten op specifiek astrologische tijdstippen gehouden, aangekondigd in het maandblad, de eerste op 24 november 1932. De bedoeling van die diensten was om een spiritueel-genezende kracht op te wekken, om daarmee leerlingen van het Genootschap die kamp ten met lichamelijke of psychische problemen in hun genezing te ondersteunen. Tenslotte was het motto van Heindel geweest: Een helder verstand, een35

Republicae Christianopolitanae van Joha nn Valentin Andreae. Haarlem, 1939 Z.W. Leene, Het rituaal der Rozenkruisers. Haarlem, 1938

36

15

liefdevol hart, een gezond lichaam. Het lichaam werd beschouwd als een tempel, die gezond en zuiver moest zijn, opdat de Geest daarin kon indalen. Vandaar ook de eisen voor de leerlingen met betrekking tot het in acht nemen van vegetarisme en het zich onthouden van roken en drinken van alcohol. Het genezingswerk van de Rozenkruisers berustte op een zeer intens ieve methode van geestelijke genezing, welke uitsluitend door in het geestelijk voertuig optredende onzichtbare helpers wordt uitgevoerd. Alle lezers van Het Rozekruis konden hieraan medewerken door het geconcentreerd uitzenden van gedachten van liefde en moed, op het tijdstip dat de genezingsdienst in Haarlem werd gehouden. Ook werden in het maandblad de data vermeld waarin de maan in een der hoofdtekens van de dierenriem treedt en waarop de geestelijke atmosfeer bijzonder geschikt is voor het overbrenge n van zulke gedachten. Stel u bij uw meditaties voor het Rozenkruisers Embleem met de witte reine roos in het midden van het kruis. Richt uw gedachten daarheen en de zegeningen welke gij anderen zendt, zullen tot u in veelvoud terugkeren.37 Het belangrijkste verschil met de genezingsarbeid van het latere Lectorium Rosicrucianum is, dat de geestelijk-genezende krachten bij het werk van Heindels Fellowship persoonlijk werden gericht, dus ten behoeve van een bepaalde leerling, terwijl bij het Lectorium die opgewekte kracht onpersoonlijk wordt gespreid, zonder dat gebruik wordt gemaakt van bepaalde astrologische constellaties. In het tijdvak waarin de gebroeders Leene nog onder de vlag van de Rosicrucian Fellowship hun werk verrichten (1924-1935), trad in 1930 als derde stichter mevr. Henny Stok-Huizer tot het Rozenkruisers Genootschap toe. Haar man was al eerder leerling geworden en is degene geweest die het Jeugdwerk heeft opgezet. Naar verluidt wilde Henny Stok-Huizer, de latere Catharose de Petri, aanvankelijk niet toetreden. Door de inspanning van met name Wim Leene, die in haar een mens met grote spirituele kwaliteiten had herkend, werd zij daartoe toch overgehaald. Nadat hij haar erop had gewezen, dat drie (of meer) individuele geestelijke vlammetjes gezamenlijk een groter geestelijk vuur kunnen opwekken dan elk afzonderlijk, was haar motiviatie gewekt.

37

Het Rozekruis. 8e Jg. No.6 (1935)

16

Hoofdstuk 3

Afscheiding van de Fellowship Z.W. Leene 1938De gebroeders Leene gingen, zo zagen we, in de Fellowship voortvarend aan het werk: zij richtten een eigen studiecentrum in Haarlem op, zij zaten de in de redactie van Het Rozekruis en verzorgden de verkoop van de boeken en brochures van Max Heindel (later aangevuld met titels van andere auteurs, zoals Jacob Bhme). Met de (verzend)boekhandel verdiende Jan Leene een bescheiden inkomen. De groothandel in textiel die hij samen met zijn oudere broer Wim van hun vader had overgenomen, rendeerde niet meer. Hierdoor was de financile positie van Jan Leene zo nijpend geworden, dat hij vanwege het niet kunnen voldoen van zijn schulden, in 1929 gegijzeld werd. Doordat een aangetrouwd familielid voor hem insprong en een borg betaalde, werd de gijzeling opgeheven. 38 In december 1929 was mevr. van Warendorp ziek geworden en moest in een ziekenhuis worden opge nomen. De leiding van het Amsterdamse studiecentrum werd overgenomen door de gebr. Leene. Toen Van Warendorp, na een paar weken, hersteld uit het ziekenhuis terugkeerde, weigerden zij hun plaats af te staan. Mevrouw Heindel, die na het overlijden van Max Heindel in 1919 hem als spirituele en organisatorische erfgename had opgevolgd, werd geconsulteerd; zij stelde de Leenes in het gelijk. 39 In een artikel in Het Rozekruis uit 1933 wordt ervoor gepleit een hechtere verbinding te zoeken met het Hoofdkwartier in Oceanside. Laten wij beginnen met voorop te stellen dat ons Genootschap een zuivere loot is van de moederboom in Oceanside. Er wordt gerept van gemaakte fouten en dwalingen binnen het Nederlandse genootschap, die leren dat onze ijver naar buiten niet groter mag zijn dan onze geschiktheid tot het verbreiden der leringen en het geven van dienende leiding. Vooral voor de leider zijn eigenschappen als zelfkennis, zelfbeperking, tact en volharding volstrekt onontbeerlijk. Over de organisatie wordt gemeld, dat de heer J. Leene de algemeen vertegenwoordiger van het Hoofdkwartier is en de heer Z.W. Leene President van het Publicatie Bureau. In 1926 werd met een studiegroep begonnen, waaraan in maart 1931 door het Hoofdkwartier het charter van studiecentrum werd verleend, terwijl vanaf Kerstmis 1932 Haarlem als Fellowshipcenter stond ingeschreven. Ons maandblad [Het Rozekruis] zag hier voor het eerst het licht.40 In 1933 werd De Max Heindel Stichting opgericht. Deze stichting had tot doel de arbeid van de Nederlandse afdeling te steunen, door het in eigendom verkrijgen, huren en exploiteren van gebouwen met inventaris. Als projecten van de stichting werden genoemd: het bouwen van een tempel met bijgebouwen in Haarlem, het huren of bouwen van een weekend- gebouw met kampeerterrein, en als verre toekomstmuziek, het exploiteren van een sanatorium ten dienste van het genezingswerk. Binnen de Rosicrucian Fellowship hadden zich reeds in 1910 afscheidingen voorgedaan. Drie nieuwe sectes waren opgericht, waarvan n die zich Max Heindels Rozekruis Filosofie

38

G.Westenberg, Geschiedenis van The Rosicrucian Fellowship in Nederland. Ongedat. typoscript. Pag.239

G.Westenberg, Een korte schets van het ontstaan van het Lectorium Rosicrucianum en haar leerstellingen. Laag-Soeren, 1987. Pag.240

In: Het Rozekruis. 6e Jg. No.8 (1933)

17

noemde, net als het Hoofdkwartier, in Oceanside was gevestigd. Het is occultisten bekend dat sectarisme een door de zwarte magie georganiseerde poging tot vertroebeling en aftakeling is (...) Het bonafide werkapperaat der Oudere Broeders is Het Rozekruisers Genootschap. Laat echter iedereen begrijpen dat de Waarheid nimmer kan besloten zijn in een afgebakend deel, zij is universeel; door sectarisme wordt de Waarheid evenwel krachteloos gemaakt en de evolutie vertraagd, schreef Het Rozekruis. 41 Na de dood van Max Heindel had de weduwe Augusta Foss-Heindel volgens testamentaire beschikking de leiding in Oceanside overgenomen. Al spoedig echter raakte zij in een strijd over de erfenis en de leiding met andere leerlingen verwikkeld en ontstonden er twee elkaar bekampende groepen. Herhaaldelijk werd er proces gevoerd en de zaak weer bijgelegd. De interne strijd had ertoe geleid, dat mevr. Heindel met haar groep zich tijdelijk van Oceanside had moeten terugtrekken. Maar: In oktober 1934 had men op het Hoofdkwartier het voornemen de strijd de staken. Wanneer de strijd werkelijk beslecht zou zijn, zou dit ook gevolgen hebben voor het reeds bijna op zichzelf staande Haarlemse centrum.42 Toch werd daar aanvankelijk de terugkeer van mevr. Heindel in de gelederen van de Fellowship met grote voldoening verwelkomd. Kort daarop werd een afgevaardigde van de Nederlandse afdeling, in de persoon van de heer Damme, naar Oceanside gestuurd om over de nieuwe situatie te overlegge n. Volgens een brief afkomstig van het Amerikaanse Hoofdkwartier, was besloten dat Damme een verslag over de toestand van het Nederlandse werk zou uitbrengen. Om alle leerlingen te horen werd een conferentie uitgeschreven, die in Haarlem gehouden zou worden. Verder werd in de brief opgeroepen alle gevoelens van verdeeldheid opzij te zetten. Damme had volgens de Nederlandse afdeling tijdens zijn bezoek aan Oceanside een volkomen geestelijke desorganisatie onder de despotische leiding van Mrs. Heindel aangetroffen. Vanuit Haarlem werd geschreven, dat het Nederlandse Hoofdkwartier was opgedragen de internationaal ontredderde Fellowship van een wisse ondergang te redden. Iedere ware leerling behoorde zich onverwijld bij ons aan te sluiten, luidde de bijgevoegde oproep. Men beriep zich zelfs op de Orde van het Rozenkruis, die het mandaat voor wat genoemd werd het reinigende werk zou hebben gegeven. 43 Eind 1934 werd een beslissende stap genomen: Gehoor gevend aan een innerlijke drang omtrent Kerst (1934) op ons uitgeoefend, berichten wij u de stichting van het Nederlandse Hoofdkwartier van het Rozenkruisers Genootschap als eerste stap tot een definitieve decentralisatie van de Rosicrucian Fellowship.44 In een brief, afkomstig van het hoofdkwartier in Oceanside, beklaagt mevr. Heindel, die intussen dus naar Oceanside was teruggekeerd, zich over een groep, die de zeer geringe minderheid van bestudeerders in Nederland vertegenwoordigt en beschuldigt deze, zonder hen bij naam te noemen, van misbruik. Ongelukkig genoeg zijn zij ook aan het geld inzamelen van niets vermoedende Studenten, voor het bouwen van een tempel in Nederland en zij schrijven ook aan patinten die bij de genezingsafdeling in Oceanside ingeschreven staan, hun bijdragen naar hen toe te sturen. Ook beticht ze drie mensen die trachten het werk te beheersen ervan, klandestien boeken van Heindel in het Nederlands te hebben

41

Het Rozekruis. 6e Jg. No.9 (1933) Idem 2. Pag.2 Idem 2. Pag.3 Idem 2. Pag.3

42

43

44

18

gedrukt en zonder toestemming de naam en het embleem van de Rosicrucian Fellowship te hebben gebruikt voor eigen doeleinden. 45 Oceanside trok de toestemming aan Damme om een conferentie te houden in en liet weten dat het Centrum te Haarlem de Fellowship niet vertegenwoordigde, maar op eigen initiatief handelde, waarschijnlijk om een zelfstandige beweging op touw te zetten. 46 Daarop reageerde Haarlem, door te stellen dat wij het niet zijn die aansturen op afscheiding, maar dat het zuivere werk van Heindel door zijn vrouw vernietigd werd. Gezien de situatie moeten wij voorlopig afzien van onze pogingen om tot een federatie ve samenwerking te komen en tegen onze wil in de eerstkomende tijden onze eigen weg gaan.47 Hetgeen geschiedde. Op een speciaal Pinkstercongres, gehouden in Haarlem, juni 1935, werd een overzicht gegeven van de recente ontwikkelingen van het werk van de Nederlandse afdeling, met alle verwikkelingen vanaf oktober 1934. Er werd een commissie aangesteld om een uitvoerig dossier, met brieven en stukken van zowel Haarlem als Oceanside, te onderzoeken. Het resultaat van dat onderzoek werd in een proces-verbaal vastgelegd en aan de congressisten voorgelezen. Het stuk behelsde een volledig waarmerken, op grond van feiten en materiaal, van doel, streven en actie van de Raad van Beheer. 48 De meeste leerlingen van het Centrum schaarden zich na de afscheiding achter hun leiders. Op 25 september 1935 kreeg het Haarlemse Centrum bij Koninklijk Besluit erkenning van haar statuten en haar zelfstandigheid rechtsgeldigheid. De Nederlandse leden van de Rosicrucian Fellowship - de Centra, o.a. in Rotterdam, die trouw bleven aan Oceanside overwogen het gebruik van de naam Het Rozekruisers Genootschap juridisch aan te vechten, maar mevr. Heindel raadde dit af. Centrum Haarlem had zich niet alleen verzelfstandigd, maar smeedde met leerlingen uit andere landen ook het plan te komen tot een internationale Federatie van Rozenkruisers, een plan dat in Oceanside niet in goede aarde viel. Op 27 augustus 1935 werd in Dsseldorf tijdens een conferentie de Internationale Federatie der Rozenkruisers Broederschap gesticht. Twaalf landen, vertegenwoordigende 40 centra met duizenden studenten en proefleerlingen, traden tot de gemeenschap toe. De Federatie had haar esoterische afdeling in Haarlem; het Hoofdkwartier was eveneens daar gevestigd. De Internationale Federatie is niet meer aan- gesloten bij het vroegere Hoofdkwartier te Oceanside. Inmiddels voltrekt zich in de Verenigde Staten een gelijke hergroepering, die over enige tijd tot aansluiting bij de Federatie zal overgaan.49 Informeel bestond de zelfstandigheid van de Nederlandse afdeling al vanaf ongeveer 1930. Uit angst dat de interne verdeeldheid die al jaren in de Fellowship in Amerika bestond op het Nederlandse werk zou overslaan, werd de afscheiding bespoedigd, zo luidde althans achteraf de officile lezing. Een jaar na de afscheiding werden in een brochure aan het adres van mevr. Heindel zware beschuldigingen geuit. Hoewel zij niet bij naam wordt genoemd, wordt zij duidelijk bedoeld. In october 1934 kwamen van het Amerikaanse oorlogsfront onrustbarende berichten. Men had daar besloten tot staking van de strijd op grond van financile45

Brief van 1 november 1935. In: 1, pag. 5-6 Brief van 11 maart 1935. In: 2, pag.3 Brief van 27 maart 1935. Het Rrozekruis. 8e Jg. No.8 Het Rozekruis. 8e Jg. No. 9 (1934)

46

47

48

49

19

aangelegenheden, onder het voorgeven van morele en geestelijke wedergeboorte (...) De konsekwenties waren voor ons n.l. uiterst bedenkelijk. Immers wij zouden nu tevens genoodzaakt worden om de zwartmagische elementen (...) als broeders de hand te drukken en met hun medewerking ons door de jaren gelouterde werk te vernietigen.50 De konklusie die getrokken werd luidde: Uit alles bleek het gevolg van de treurige vergissing, dat een geestelijke individuele roeping bij erfopvolging zou kunnen worden overgedragen. Dat is in de wereldhistorie immer onmogelijk gebleken.51 De opvolging binnen spirituele bewegingen is in de 20e eeuw een terugkerend probleem geweest. Men wilde om uiteenlopende redenen de beweging voortzetten, nadat de leider, stichter of leraar was overleden. Blavatsky noch Steiner hadden opvolgers aangewezen; dat er nadien toch twisten en scheuringen bij de Antroposofen en Theosofen ontstonden, had ook andere oorzaken dan de opvolgingskwestie. Zodra de stichter of leider, die zich persoonlijk met de beweging had verbonden en met haar of zijn charisme de eenheid wist te bewaren, van het toneel verdween, kwam de verweesde groep onontkoombaar voor beproevingen te staan. Het tevoren aanstellen van een opvolg(st)er had theoretisch kunnen voorkomen, dat over de hegemonie strijd werd gevoerd. Maar, zoals terecht werd opgemerkt, een spirituele opdracht is erfelijk niet overdraagbaar. Bij de beweging van Heindel moest die treurige vergissing wel tot interne oorlog leiden. Het zelfde probleem zou jaren later bij het Lectorium terugkeren: ook in die beweging zette de opvolgingskwestie het voorbestaan voor enige tijd in de waagschaal (zie hoofdstuk 10). De in 1935 verworven zelfstandige status leidde er niet toe, dat alle gebruiken en tradities van de Rosicrucian Fellowship onmiddellijk overboord werden gegooid. Zo werd bijvoorbeeld de Broederschapsdag, destijds ingesteld om de sterfdag van Max Heindel te gedenken, nog jarenlang in ere gehouden, zij het met een andere invulling en datum. Ook de rituele handeling aan het begin van een tempeldienst, het embleem van het kruis met de zeven rozen en de dierenriemtekens op de banken in de Hoofdtempel in Haarlem (te zien op een foto uit 1937) werden nog enkele jaren gehandhaaft. Het gebruik van speciale kleding voor de diensleiders bleef tot ongeveer 1940 in zwang. Desalniettemin werd in 1939 duidelijk afstand genomen van niet alleen de Fellowship, maar ook van Heindel zelf. Hoewel Heindel wordt geroemd om zijn mensenliefde, wordt hij bekritiseerd op het punt van de christelijke inslag van zijn leringen. Van de wijsbegeerte van het christendom had hij nog veel moeten leren en uit de manier waarop hij met omsprong met de heilige sacramenten maar vooral de Bijbel, kon worden opgemaakt dat bij hem het christendom niet voldoende veilig was. Doch wij protesteren met grote nadruk tegen de veronderstelling, dat de leer van Max Heindel de leer der Rozenkruisers zou zijn (...) Hij zou de leer der Ouden hebben overgenomen, die naast een waarheidselement ook een speculatief element zou bevatten. De elementen van waarheid waren via Blavatsky en Steiner aan hem doorgegeven, elementen die ook in de leerstellingen en wijsbegeerte van het Lectorium terug te vinden zijn . Voor de rest is Max Heindel speculatief, vanwege zijn niet christelijk humanistische standpunt en zijn niet voldoende ingeleid zijn in de diepere leringen van het christendom. Waarom Max Heindel zich een Rozenkruiser noemt, wensen wij niet te beoordelen (...) De Orde van het Rozenkruis wordt nadrukkelijk christocentrisch genoemd, terwijl Heindel had getracht bepaalde leerstellingen te christianiseren. 5250

Enige grepen uit de geschiedenis van het Nederlandse Rozekruisers Genootschap. Haarlem, 1936. Pag.1151

Idem 12, pag. 7 In: Licht van het Rozekruis. 6e Jg. No.12 (1939) 20

52

Al met al klinken deze verwijten misplaatst. Het christianiseren (kerstenen) waarvan Heindel wo rdt beticht, was gezien de vr-christelijke herkomst van het Rozenkruis niet alleen begrijpelijk maar vanuit het gezichtspunt van Heindel n de gebr. Leene ook wenselijk. Daarbij was de erfenis van de klassieke 17e-eeuwse Rozenkruisers in de 19e en 20e eeuw voor een deel in niet-christelijk vaarwater terechtgekomen. De behoefte om zich tegen Heindel af te zetten teneinde de nieuw ontstane eigen beweging van startenergie te voorzien, verduisterde de heldere beoordeling. De in 1933 opgerichte Max Heindel Stichting had in 1934 een stuk grond kunnen aankopen, De Haere, op de Veluwe. Hier zou het Rozekruis-Kamp verrijzen, een zomer-conferentie. Zomerkampen werden door verschillende groepen en bewegingen, zowel spiritueel als politiek, in die tijd veelvuldig gehouden. Een van de bekendste was het Sterkamp van Krishnamurti in Ommen. Enkele leden van het Haarlemse centrum bezochten in 1933 het Sterkamp, om onbevangen en onbevooroordeeld te gaan luisteren. Dit bezoek leidde tot een onderhoud van drie kwartier met Krishnamurti zelf. Zijn optreden werd in Het Rozekruis een van de belangrijkste gebeurtenissen in het geestelijk leven van onze tijd genoemd. De bevinding was dat Krishnamurti de waarheid, volkomenheid en vrijheid doorleefde en begreep. Hij is een Aquarius- mens, die ons de schemeringen van de Aquarius-eeuw doet zien en als zodanig is hij de grootste revolutionair van deze tijd. Er kon volgens het verslag in het tijdschrift geen principieel verschil bestaan tussen de weg van de Rozenkruisers en die van Krishnamurti. Ook hij stond in dienst van de Kosmische Christus: De Rozekruisersfilosofie vindt in Krishnamurtis leringen haar bevestiging. Zijn systeem van vrijmaking is gericht op een andere wijze en geschikt en noodzakelijk voor andere mensen dan degene die wij bereiken voor het moment, toch zal het naar onze mening in de toekomst zo zijn, dat beide ontwikkelingen kunnen samengaan en zullen samengaan, als hij zijn hoofdtaak van opruimer zal hebben vervuld.53 Krishnamurti was als nog jonge Indir door een van de leidinggevende figuren uit de Theosofische Vereniging, Annie Besant en Leadbeater, naar voren geschoven als de wedergeboren Christus. Voor diens wederkomst was de Orde van de Ster-van-het-Oosten gesticht, een beweging die echter al spoedig verzandde, toen Krishnamurti als volwassen man alle aanspraken op een goddelijke inwoning afwees. De felste tegenstander van deze georganiseerde wederkomst was de voorzitter van de Duitse sectie van de Theosofische Vereniging, Rudolf Steiner. De uitstoting die van zijn verzet het gevolg was, leidde mede tot de oprichting van de Antroposofische beweging. Krishnamurti trok zich uit de Ster-van- hetOosten terug en moest sindsdien niets hebben van bewegingen, kerken, genootschappen en geestelijke leiders. Hij werd wat je noemt een opruimer. Het Rozenkruisers Genootschap, dat bezig was zich van de moederboom los te scheuren, stond juist in de fase van opbouw. Voor een bedrag van negeneneenhalf duizend gulden werd het landgoed De Haere, 250 ha groot, gekocht. Op Nieuwjaarsdag 1935 werd het RozekruisKamp ingewijd. Onvergetelijk waren de wijdingsdienst en de wandeling rond de kampgrenzen. De geestelijke basis van onze zomerschool is gebouwd met de hamer en sikkel van daad en liefde.54 Hier begonnen de eerste conferenties. Tot en met 1940 werd elk jaar op De Haere een Zomerschool gehouden, die vier, later vijf weken duurde. Kampleider, tot aan zijn voortijdige dood in 1938, was Z.W. Leene. De Tempeldiensten vonden in een grote, speciaal daarvoor neergezette tent plaats. Elke dag werden voordrachten gehouden, op de zondagen53

Het Rozekruis. 6e Jg. No.9 (1933) Het Rozekruis. 8e Jg. No.1 (1935)

54

21

voorafgegaan door een tempeldienstritus; elke avond was er kampvuur; op de genezingsdata kwam de kampkolonie in de grote vergadertent bijeen voor de genezingsdienstritus; ook werden er regelmatig concerten gegeven. De onderwerpen der referaten zullen verband houden met het sleutelwoord van de dag, dat wordt gekozen volgens de loop der Maan door de Zodiac. Alle actuele onderwerpen op gebied van filosofie der Rozenkruisers, astrologie en esoterische Bijbelstudie, zullen op ieder weekprogramma voorkomen.55 Van de twee broers was Wim Leene de meest practische, de organisator. Jan Leene werd algemeen gezien als de meest wijsgerige. Hij was ook geslotener dan zijn extraverte, emotionele oudere broer. In die zin sloten hun karakters goed op elkaar aan. Jan was een ingetogen, Wim een vurig spreker, die af en toe met de vuist op de katheder sloeg om zijn woorden kracht bij te zetten. Aan hun innige samenwerking kwam een einde, toen Wim in 1938 aan een hartkwaal overleed. Het heengaan van zijn broer mag een groot verlies worden genoemd, het was evenwel voorzien, zoals Jan Leene meedeelt tijdens de Sterfdienst. Deze dood is door ons beiden voorzien, doch aanvankelijk wisten wij niet op welke wijze de scheiding zou plaatsvinden en wie van ons de grote reis zou moeten aanvaarden. Jan Leene, die zijn broer op zijn ziekbed had ondersteund door het schrijven van een liedtekst (Lied 38 uit de bundel Tempelzangen), noemt hem een dienaar van Christus, die slechts n hamerslag vermag te geven op het ijzer dat gesmeed moet worden. Dat is het heimwee, de tragiek van zon leven. Maar zo iemand moet dat realistisch onder ogen zien, hij moet proberen dat heimwee van zich af te schudden als iets onnuttigs. Het gaat erom met die ene hamerslag genoegen te kunnen nemen, tevreden te zijn als dienaar, zelfs vergenoegd te zijn met hetgeen ik ben en hetgeen ik heb. Dat is de toets voor trouw. 56 Al was Wim Leene nu niet meer fysiek aan zijn zijde, zijn broer stond er toch niet alleen voor. Deze ervaarde namelijk het profijt van de geestelijke erfenis van de overledene als een permanente stroom van inspiratie, die hem vanaf de dag na de Sterfdienst tot aan het einde van zijn eigen leven heeft begeleid. Hij [Z.W. Leene] is bevrijd. Spoediger dan in normale omstandigheden. (...) Hij heeft zijn nieuwe taak reeds vrijdag kunnen aanvangen. Vrijdag reeds Onzichtbare Helper. Vrijdag naast mij in de Tempel.57 [de Sterfdienst werd zaterdag gehouden]

55

Het Rozekruis-Kamp. No.2 (1934)

56

Het geestelijk testament van Z.W. Leene. In: Gecombineerde les voor proefleerlingen en studenten van 20 maart 193857

Idem 19

22

Hoofdstuk 4

Aquarius (I) Geboorte van de leer der twee natuurordenDe eerste jaren van zelfstandigheid brachten al vrij snel een koersverandering, ook al werden bepaalde rituelen en gebruiken van de Fellowship nog enige tijd gehandhaafd. De verandering van visie zou uitkristalliseren in een dualistisch wereld- en mensbeeld, dat bijvoorbeeld in de Inleiding bij De Roep der Rozenkruisers Broederschap, geschreven onder het pseudoniem John Twine in 1939, duidelijk zijn beslag krijgt. Hierin komen ook twee andere elementen naar voren, die hun stempel op het werk van het Rozenkruisers Genootschap in de jaren 19341940 hebben gedrukt. Het gaat om de begrippen Aquarius en wereldrevolte. 58 Dat die jaren sterk in het teken van Aquarius zouden komen te staan, is af te lezen aan het nieuwe tijdschrift dat in 1934 verschijnt, het weekblad Aquarius. Dit blad zou week in week uit tot in 1939 uitkomen. Aquarius was op een ander publiek gericht dan Het Rozekruis, dat als maandblad tot september 1937 zou voortbestaan. Het weekblad had het halfformaat van een krant (tabloid) en lag in de kiosken voor een luttel bedrag te koop, met een speciaal tarief voor crisisslachtoffers. Omdat het blad zo regelmatig uitkwam, kon telkens op maatschappelijke en politieke situaties, die in die turbulente tijd snel veranderden, worden ingegaan. Daarbij werd een politiek standpunt niet geschuwd: dit was anti-kapitalistisch en anti- fascistisch. Aan de andere kant was het niet zo, dat een zeker politiek doel door Aquarius werd gepropageerd. Aquarius had dus geen politieke doeleinden; maar alleen een weekblad was het zeker niet, het was ook een beweging die een geheel eigen stem laat horen: Aquarius staat te lichten, het volgende teken, waarvan wij reeds thans vaag de invloed gaan bevoelen: altrusme, verbroedering. De taak van de Aquarius pionier, dus van hem die bewust en positief wil medewerken aan het tot stand brengen van deze verbroedering van alle mensen, is nu om de mensheid in de eerste plaats de kwade krachten, die de evolutie willen remmen, aan te wijzen en vervolgens om haar te leren bewust te worden van haar sluimerende goddelijke vermogens. Wij zijn allen Goden- in-wording, doch zitten thans nog vastgekluisterd in de stof en zien daarom niet dat wij allen, niet n uitgezonderd, met elkaar verbonden zijn; wij zijn broeders en zusters naar de geest, kinderen van n Vader.59 Als een soort beginselverklaring klinkt: Wij staan in de volle ruime wijdte van het leven en verkondigen de roep van Hem, die boven tijd en ruimte verheven is, volledig, zonder aanziens des persoons, met grote vrijmoedigheid, zonder angst, zonder vooroordelen, zonder concessies, met een taal die rechtuit klinkt, ten volle bereid het licht te laten schijnen waar de ongerechtigheid heerst als oppermachtig koning.60 Aquarius als beweging heeft een maatschappelijk engagement, dat doorschenen wordt door een spiritueel licht. De spreekbuis, het weekblad Aquarius, wil het grote publiek bereiken en breekt daarmee met de gesloten cultuur van de studiecentra van de Fellowship. Zo verschijnt58

J.v.Rijckenborgh, De Roep der Rozenkruisers Broederschap. Haarlem, 1966 (tweede druk). Pag.39-50.59

Aquarius. 2e Jg. No.3 (1935) Idem, 3e Jg. No.1 (1936)

60

23

er elke week een Buitenlands Overzicht, waarin duidelijk kleur wordt bekend: tegen het kapitalisme, dat als anti-christelijk wordt beschouwd, tegen het fascisme - de nacht van het kapitalisme - en het nazisme, dat als satanisme wordt bestempeld. Aquarius, de vriend va n de paupers, de ellendigen, de vertrapten en onterfden, profileert zich als de heraut van de Witte Broederschap of de Orde van het Rozenkruis. Deze orde heeft tot doel de geestelijke evolutie van de mens mogelijk te maken, en dat kan volgens de beginselverklaring alleen geschieden door het stichten van een maatschappijorde in overeenstemming met de elementaire eisen van het christendom. Eerst zal aan die primaire voorwaarde moeten worden voldaan, wil een individuele wedergeboorte mogelijk zijn. De orde bereidt een nieuwe samenleving voor, en maakt voor haar oogmerken gebruik van het Nederlandse Rozenkruisers Genootschap, zo luidt de boodschap. Gelijkluidende woorden in genoemde Inleiding op de Roep: Het christendom van de daad betekent wereldrevolte, een nieuw Jeruzalem, niet in de hemel, maar hier. (...) Wij willen de wereld heiligen, de wereld humaan maken, door de ene en noodzakelijke daad die op het levende christendom berust.61 Met die humanisering wordt niet een politiek- maatschappelijk program bedoeld, maar een doorgevoerde, gepraktiseerde levensvernieuwing, waartoe de Klassieke Rozenkruisers in de 17e eeuw al hadden opgeroepen. Het Rozenkruisers Genootschap ziet in hun geestverwanten met hun Manifesten de eerste voorbode van de Aquariusbeweging. Daarbij wordt verwezen naar een kosmische revolte, waarvan aan het begin van de 17e eeuw het eerste teken te zien was: de door Kepler beschreven nieuwe ster (supernova) in Serpentarius en Cygnus. Waar de klassieke Rozenkruisers zich louter tot de toenmalige Europese elite hadden gericht, gaat de oproep van de moderne Rozenkruisers naar brede lagen van de bevolking uit. Eind 19e eeuw duikt het begrip Aquarius of Watermantijdperk op. In spirituele kringen werd gesproken van het schemeren van een Go uden Tijdperk, een New Age (Alice Bailey). De mensheid, zo werd betoogd, stond op de drempel van een tijdperk van geestelijke vervulling, harmonie en wereldvrede. Sommigen zagen in de Franse Revolutie (1789), met de idealen van Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap, het eerste gloren van het Watermantijdperk. Anderen noemden de ontdekking van de planeet Uranus in 1781 het startpunt, omdat deze planeet het sterrenteken Aquarius beheerst. Het revolutionaire karakter van de invloed die van Uranus uitgaat manifesteert zich in de intutie, die als electriserende invallen de mens beroert. Intutief wordt in een mens de waarheid onthuld, waardoor hij de krachten achter de natuurwetten, het wezenlijke van de sociale situatie kan waarnemen, en die zonder consideratie signaleert, want Uranus is ook een verbrekende kracht. Met de komst van het Watermantijdperk werd de wederkomst van Christus verbonden. Niet incarnerend in een messias, niet als een tweede Jezus-gestalte, maar als een indalende, universele kracht, woning zoekend in daartoe openstaande mensen. Christus komt niet meer als de verlosser uit het Godsrijk op aarde, maar staat als bevrijdende lichtkracht in het wezen van een mens op, los van elk kerkelijk verband. Dat was het revolutionaire, dat door Aquarius werd uitgedragen. Heindel zag in de Waterman het teken van de Zoon des mensen. Hij verbond het teken in directe zin met Christus, ging zelfs nog een stap verder: de mensenzoon is elke geestelijk volmaakte mens. Dit sluit aan bij het motto van de 17e eeuwse Rozenkruisers: Jesu mihi omnia, Jezus is mij alles. Het gaat niet langer om de historische Jezusfiguur, maar om het prototype van een verlicht mens, in wie de Christuskracht werkzaam is en die als de

61

Idem 1. Pag.45

24

Waterman het Levende Water uitgiet over degene n die dorsten naar verlichting en bevrijding. 62 Ook de Rozenkruisers onder leiding van de gebr. Leene verbinden de idealen en eisen van het Watermantijdperk met de Christuskracht. Bij hen staat de Christus-synthese centraal, de alomvattende liefde tot alle schepselen. De ware pionier heeft iets van deze Christussynthese en hij streeft ernaar om er steeds meer van te bezitten. Deze Christus-synthese heeft een uitstralend vermogen. Ze kan niet anders dan stralen in de duisternis van deze wereld. Het is de volledige wapenrusting van de Broederschaps des Lichts, het enige wapen van de Aquariusmens. Hij strijdt met het vuur der liefde.63 De komst van het Watermantijdperk werd in de kringen rond Heindel tevens gelieerd aan het zogenaamde vijfde of Slavische ras, ook wel de vijfde cultuurperiode genoemd. Het zou het tijdvak van spiritueel communisme worden, zo luidde de voorspelling. Bij velen in die tijd, waaronder ook Rudolf Steiner, waren de ogen gericht op de ontwikkelingen in Rusland. Er waren er die dachten dat het Russisch communisme bezig was een weg te banen voor een betere demonstratie van naastenliefde, dan de wereld ooit gezien had. Over het algemeen echter, ook onder de leiders van de Aquariusbeweging, werd het standpunt gehuldigd dat de seculiere start van het communisme in Rusland de voorafschaduwing van het ware communisme was, de broederschap der mensen, die volgens christelijk-esoterische verwachtingen in de Slavische of vijfde cultuurperiode zijn beslag zou krijgen. De politieke revolutie of machtsgreep en de door Lenin en Stalin gevestigde dictatuur waren geen zaken waar de Rozenkruisers achter konden staan. Anderzijds werden de bolsjewisten gezien als uitvoeders van het wereldgericht: Wij willen rustig afwachten, kritiekloos, met scherpe blik observeren het moment, waarop het nodig zal zijn onze krachten in te zetten in het nieuwe wordingsproces, opdat het waarachtige esoterische christendom louterend, stimulerend zal kunnen werken in al deze vervaarlijke, komende botsingen, in deze titanenstrijd tussen het oude en het nieuwe. Grote krachten zijn reeds werkzaam in Rusland om alles te voeren in de juist evolutielijnen, in de juiste banen.64 Waar iemand als Rudolf Steiner al vanaf 1918 waarschuwde voor de anti-geest die achter het bolsjewis me schuilging, waren bij de Aquariusbeweging de verwachtingen omtrent de uitkomsten van de Russische Revolutie (1917) hoog gespannen. De mensheid zal door de kracht van Uranus, het Christusteken der hemelen, gedwongen worden de sociale en economische bevrijding van de massa in te voeren, ondanks de pogingen van het perfide fascisme en de andere vazallen van het grootkapitaal. De Revolutie werd beschouwd als een experiment in de cosmische ordening der dingen. 65 De intense belangstelling voor deze vermeende Aquariaanse omwenteling leidde in 1935 tot een bezoek van drie redacteuren van Aquarius aan Rusland. Volgens het reisverslag trof men in Moskou overvolle winkels aan en op de scholen een jeugd die bruiste van enthousiasme. De loftrompet werd gestoken ove r het worstelend volk en de onuitputtelijke liefde van de Russische regering in het opruimen van de puinhopen die vadertje Czaar had

62

Max Heindel, De wijsbegeerte der Rozenkruisers in vragen en antwoorden (deel II). Den Haag, 1990. Pag.310-32463

Idem 1. Pag.42 Het Rozekruis. 4e Jg. No.7 (1931) Aquarius, 3e Jg. No.2 (1936)

64

65

25

achtergelaten. 66 Tegen de aantijgingen van de rechtse pers, dat de Rozenkruisers communisten in verkapte vorm waren en dat zij hun ogen sloten voor de terreur die in Rusland onder het bewind van Stalin heerste, werd aangevoerd dat de Aquariusmens het zwaard van Christus niet opneemt om misstanden te bestrijden, maar om zijn eigen natuur te beheersen en om te zetten. Voor de sociale en economische verbeteringen, door de communisten gebracht, heeft hij alleen belangstelling omdat die een basis vormen voor spiritueel-bevrijdend werk. Om die reden bleef de Aquariusbeweging de maatschappelijke veranderingen die tot de val van het anti-christelijke kapitalisme moesten leiden, propageren en stimuleren. Onder de idealen van de driehoek Goedheid, Waarheid en Gerechtigheid kwam dat het meest geprononceerd tot uiting in de in 1935 opgerichte Aquariusbond. Het volledig en daadwerkelijk breken van de tegenwoordige Wereldorde was het ideaal. Daar stelde de Aquariusbeweging geen politiek program of partij, noch het verschijnende communisme tegenover, maar het bloedeloos en toch krachtig doorzetten van de christelijke eis, zoals die in de Bergrede gestaltenis aanneemt. En ofschoon werd verzekerd dat de nieuwe wereldorde, namelijk die van het esoterische christendom, eens zal komen, moest wel degelijk met de bestaande gebroken worden, en wel door middel van een Program van actie. Belangrijkste speerpunten daaruit: - het ontketenen van een volksbeweging om het perfide oorlogsbedrijf en de bewapeningswedloop onmogelijk te maken; - het in het leven roepen van een geheel nieuw onderwijssysteem, met het op korte termijn openen van Nieuwe Middelbare Scholen in de grote steden; - het stichten van een volksgemeenschap met een nieuwe economische orintering, het broederschappelijk beheren van alle productiemiddelen. Dit alles diende te gebeuren op basis van de zelfopofferende, niets vragende, alles gevende daad. Met het egosme zou dus eerst gebroken moeten worden. De aan de Aquariusbond gekoppelde jeugdbeweging zou onderworpen worden aan een Spartaanse tucht, maar omdat de jongeren het motief ervoor begrepen, zou het om zelftucht gaan. Veel aandacht ging uit naar de bijzondere positie die de vrouw in de Aquariusbeweging moest innemen. De intutieve gaven van de vrouw konden worden ingezet tegen de ban van het intellectualisme, die het gevolg was van de hegemonie van de andere sexe. Bovena l kon door het optreden van de vrouw een dam tegen de oorlogsdreiging worden opgeworpen: Onze moeders, zusters en verloofden, onze echtgenoten en dochters, moeten positief weigeren hun mannen, vaders, zonen, broeders en vrienden af te staan aan het oorlogsmonster, aan het militairisme dat de mannen tot strijden oproept om tal van redenen. Het is de mobilisatie der liefde die weerklonk, een in de dertiger jaren veel gehoord geluid, vooral in socialistische, linkse kring. Overigens werd niet alleen een strijdbare liefde in positieve zin geproclameerd. Wij willen brandmerken ieder ding en iedere mens behorende tot de oude orde. Wij zullen tussen hen en ons optrekken een muur, wij zullen vormen een staat in de staat. Men hoopte in de Aquarius Bond op een brede massabeweging - honderd of duizend mensen konden niets bereiken, het gaat om een wereldreveil van de ongetelde millioenen (...) Men kon lid worden als men aan de voorwaarden het aanvaarden van het principe christendom als daad, een belofte (afge legd aan zichzelf) en een onafgebroken medearbeiden aan het Grote Werk wilde voldoen. De oproep om lid te worden werd in een speciale brochure en een aantal keren in Aquarius gedaan. 67 Hoevelen lid zijn geworden is onbekend. Na ongeveer twee jaar werd niets meer van de Aquarius Bond vernomen. Op de plaats waar zij verdween verrees als het nieuwe speerpunt de leer van de twee natuurorden,66

Idem, 2e Jg. No.35 (1936) Aquarius Bond [Brochure]. Haarlem, 1935

67

26

waarin op dezelfde radicale toon als bij de Aquarius Bond, nu met het hemelrijk op aarde werd afgerekend. De hele denktrant die de idealen van de Aquariusbeweging en Bond doordrenkt, is typisch dualistisch. Dat was voor die tijd een algemeen en normaal verschijnsel. De laatste jaren vr het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog kenmerkten zich door heftige polarisaties, het zich opsplitsen in elkaar bestrijdende kampen. Het taalgebruik in genoemde brochure van de Aquarius Bond sluit daar naadloos bij aan: Daarom roepen wij: te wapen! Te wapen, tot de daad! Laten we trachten internationaal een volksbeweging te ontketenen, welke strijd voert voor de bevestiging van het ware christendom.68 Een strijd die zich absoluut niet wilde mengen in die andere krijg, die spoedig van Europa, later ook andere delen van de wereld, n groot slagveld z