'Koers BVE' PDF document

143
O K ERS BV Het regionale netwerk aan zet E

Transcript of 'Koers BVE' PDF document

Page 1: 'Koers BVE' PDF document

OK

ER

SB

V

Het regionale netwerk aan zet

E

Page 2: 'Koers BVE' PDF document

KOERS BVE

Het regionale netwerk aan zet

Page 3: 'Koers BVE' PDF document
Page 4: 'Koers BVE' PDF document

Het regionale netwerk aan zet

OK

ER

SB

VE

Page 5: 'Koers BVE' PDF document

4 K O E R S B V E

Page 6: 'Koers BVE' PDF document

KOERS BVE

Beroepsonderwijs, educatie en trends in onze samenlevingAgenda voor beroepsonderwijs en educatie 7

Actieplan KOERS BVE 55

BVE-barometer 87

5H E T R E G I O N A L E N E T W E R K A A N Z E T

Deel 1

Deel 2

Deel 3

Page 7: 'Koers BVE' PDF document
Page 8: 'Koers BVE' PDF document

OK

ER

SB

VE

Deel 1 Beroepsonderwijs, educatie en trends in onze samenlevingAgenda voor beroepsonderwijs en educatie

Page 9: 'Koers BVE' PDF document
Page 10: 'Koers BVE' PDF document

Inhoudsopgave deel 1

Voorwoord 11

Inleiding 15

Achtergrond 15

Leeswijzer 17

Het doel van KOERS BVE 19

Drie maatschappelijke trends en het bve 21

Inleiding 21Trend 1: de transitie naar een kennissamenleving 21Trend 2: het individu in de complexere samenleving 23Trend 3: de herpositionering van de nationale overheid tussen Europaen de regio 25Van trends naar ‘hoe nu verder?’ 26

Intermezzo: Van maatschappelijke trends naar een agendaberoepsonderwijs en educatie 28

Agenda voor beroepsonderwijs en educatie 31

Beroepsonderwijs in de transitie naar de kennissamenleving 31Meer innovatie en rendement door samenwerking tussen instellingenen hun omgeving 31Meer aandacht voor een variëteit aan leerloopbanen 35Aantrekkelijke onderwijsinhoud die aansluit op de arbeidsmarkt 36Instellingen moeten breed toegankelijk zijn 37Complexe samenleving voor het individu 39Onderwijspersoneel ondernemende rol in eigen leerloopbaan 39Verhoging van rendement en sociale cohesie, doordat alle deelnemersmeedoen 41Deelnemers meer eigen verantwoordelijkheid 43Nationale overheid herpositioneren tussen Europa en de regio 45Meer ruimte voor de regio 45Heldere kaders en verbinding met regionale initiatieven 46Actieve bijdrage aan EU-agenda inclusief Europese benchmarks 50

Intermezzo: Van agenda naar actie 53

9H E T R E G I O N A L E N E T W E R K A A N Z E T

1

1.1

1.2

2

3

3.03.13.23.3

3.4

4

4.14.1.1

4.1.24.1.34.1.4

4.24.2.14.2.2

4.2.34.3

4.3.14.3.24.3.3

Page 11: 'Koers BVE' PDF document
Page 12: 'Koers BVE' PDF document

Voorwoord

In de samenleving draait alles in toenemende mate om actuele en relevante kennis enkunde, de samenleving wordt met de dag complexer voor de individuele burger en hetbelang van zowel de regio als van Europa neemt toe. Deze drie trends zijn uiteraard ookvan invloed op het beroepsonderwijs en de educatie.

Er is behoefte aan goed beroepsonderwijs en educatie, die de samenleving en deelne-mers waar voor hun geld levert, die aantrekkelijk is, die een brede basis biedt voor eengoed opgeleide beroepsbevolking en die de sociale cohesie bevordert.

Binnen het beroepsonderwijs staat de (leer)loopbaan centraal. Doorlopende leerlijnenvmbo-mbo-hbo ondersteunen die (leer)loopbaan. Het mbo vormt hierbij een belang-rijke scharnier tussen vmbo-mbo enerzijds en tussen mbo-hbo anderzijds.

De discussie die in het door het kabinet ingestelde Innovatieplatform wordt gevoerd,buigt zich eveneens over de ontwikkelingen zoals die in KOERS BVE worden aange-kaart. Met name de Werkgroep Leijnse van het Innovatieplatform richt zich op hetberoepsonderwijs. De uitkomsten van het rapport van de Werkgroep Leijnse zulleneveneens richtinggevend zijn bij de verdere uitwerking van KOERS BVE.

Het is van belang dat onderwijsinstellingen voldoen aan de vraag naar goed opgeleidemensen. Dat bedrijven de kandidaten krijgen die ze nodig hebben. Dat deelnemers huntalenten ontwikkelen, een passende leerloopbaan kiezen en een startkwalificatiehalen. Dat burgers een leven lang leren. Dat gemeenten een integraal beleid voerenvoor inburgering, educatie, reïntegratie en scholing. Dat docenten de vaardighedenhebben en krijgen om innovaties vorm te geven. Dat het management van onderwijs-instellingen is toegerust om alle veranderingen te initiëren of te begeleiden. Dat kbb’shun wettelijke taken nog beter uitvoeren. En dat de nationale overheid duidelijk is overde verwachtingen, ruimte geeft en belemmeringen terugdringt. Praktijk en theoriemoeten meer en beter met elkaar worden verbonden.

De agenda en het actieplan van KOERS BVE.

Het zijn voornoemde drie trends waarop de agenda en het actieplan van KOERS BVEzijn gebaseerd. Het doel van de acties is te komen tot een nog beter toegerust stelselvan beroepsonderwijs en educatie. Een stelsel dat bijdraagt aan maatschappelijke eneconomische doelstellingen en dat bovendien aansluit bij de variëteit aan deelnemers.Met als resultaat? Dat de beroepsbevolking over de juiste competenties kan beschik-ken. En dat zo de sociale cohesie én het rendement verbeteren omdat op die manierzoveel mogelijk mensen kunnen meedoen. Belangrijke elementen daarbij zijn innova-tie, kennistransfer, samenwerking, plus een nieuwe manier van met elkaar omgaan. Allereerst door reeds in gang gezette vernieuwingen te implementeren, zoals de com-petentiegerichte kwalificatiestructuur beroepsonderwijs en de examinering. Daar-naast wordt in KOERS BVE ingezet op een aantal nieuwe acties.Het huidige wettelijke kader (WEB) biedt voldoende ruimte om deze ambities te reali-seren.

11H E T R E G I O N A L E N E T W E R K A A N Z E T

Page 13: 'Koers BVE' PDF document

De drie voornaamste actieterreinen zijn:

1 Ruimte voor innovatie.

Er vindt innovatie plaats bij zowel bedrijven als het beroepsonderwijs. Het is vanbelang dat beide innovatietrajecten worden gesynchroniseerd en op elkaar wordenafgestemd. Dat kan door in beroepsonderwijs beter af te stemmen op de wensen eneisen van het bedrijfsleven. Dat betekent een inzet op competentiegericht onderwijsdat aansluit op de wensen van de arbeidsmarkt en vervolgonderwijs en voor verdereprofessionalisering van het onderwijspersoneel. Bovendien wordt ingezet op doorlopende leerlijnen, een leven lang leren, het bevorde-ren van ondernemerschap, bètatechniek en kenniscirculatie MKB.

Concrete acties zijn dan bijvoorbeeld:

• Het realiseren van een innovatiearrangement met extra aandacht voor kenniscir-culatie en ondernemerschap;

• Het ondersteunen van de implementatie van een beroepsgerichte kwalificatie-structuur.

2 Ruimte voor deelnemers.

Het is van belang nadrukkelijker te kijken naar de wensen en de mogelijkheden van dedeelnemers en de behoefte van de maatschappij aan gekwalificeerde burgers. De leer-loopbaan staat centraal. Dat betekent het bieden van de mogelijkheid om als vakmante excelleren en het met alle kracht voorkomen van uitval. Hiervoor wordt ingezet opvoldoende gediplomeerde mbo’ers, de doorstroommogelijkheden, een leven lang lerenen extra ondersteuning van deelnemers zonder startkwalificatie.

Concrete acties hierbij zijn bijvoorbeeld:

• Deelnemers meer kansen bieden door intensieve voorlichting en begeleiding;• Zorgen voor betere prestaties en minder uitval door effectievere didactische

methoden;• Betere doorstroming door doorlopende leerlijnen vmbo-mbo-hbo;• Instellingen meer vrijheid bieden door deregulering;• Management vergemakkelijken door ontschotting.

3 Ruimte voor instellingen.

Heldere kaders, duidelijke grenzen en transparante prestaties. Dat zijn de kenmerkenvan de nieuwe bestuurlijke verhoudingen. Instellingen krijgen meer ruimte. Maar dekaders die eerst duidelijk zijn gesteld, worden strikter gehandhaafd. Dat geeft instel-lingen volop ruimte om hun eigen profiel te kiezen. En hun eigen ambities te formule-ren. Afgestemd op hun partners – bedrijven, lokale overheden – in hun regionalenetwerk. De transparantie wordt hierbij gewaarborgd door een jaarlijkse benchmark.

Concrete acties zijn bijvoorbeeld:

• Invoeren van de nieuwe bestuurlijke verhoudingen (stapsgewijs);• Formuleren van landelijke ambities voor de bve-sector;• Instellingen stellen zelf met hun regionale partners de regionale ambities op.

12 K O E R S B V E

Page 14: 'Koers BVE' PDF document

Conclusie: Regionaal netwerk aan zet binnen heldere kaders

De afspraken die binnen de regionale netwerken worden gemaakt, geven de vragendepartijen in de regio de gelegenheid hun rol te spelen bij het beroepsonderwijs en deeducatie. Aan deze vragende partijen zal ook verantwoording moeten wordenafgelegd. Dit maakt het mogelijk op centraal niveau minder regels te stellen endaarmee tegemoet te komen aan het verminderen van de administratieve lasten. Het zijn deze – ambitieuze – doelstellingen die we willen realiseren. Een spannende enuitdagende taak. Met de agenda en het actieplan geven we het beroepsonderwijs en deeducatie de mogelijkheden om effectief en adequaat in te spelen op de maatschappe-lijke ontwikkelingen. Zo kan het bve de komende jaren volledig aansluiten op dehuidige ontwikkelingen en pro-actief omgaan met toekomstige veranderingen.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Maria J.A. van der Hoeven

13H E T R E G I O N A L E N E T W E R K A A N Z E T

Page 15: 'Koers BVE' PDF document
Page 16: 'Koers BVE' PDF document

Inleiding

Achtergrond

Onze huidige samenleving is op tal van punten onvergelijkbaar met die van slechtsenkele decennia geleden. Individualisering, andere sociale verbanden, immigratie,sterk toegenomen mobiliteit en de overal aanwezige informatie- en communicatie-technologie hebben Nederland een geheel ander karakter gegeven.Deze veranderingen zijn vaak zo snel gegaan dat veel bestaande structuren en proces-sen dit tempo onvoldoende hebben kunnen bijhouden. Dat geldt ook enigszins voor hetberoepsonderwijs en de volwasseneneducatie (bve). Dankzij de inspanningen en flexi-bele opstelling van tal van betrokkenen heeft dit onderwijs veel nieuwe ontwikkelingenkunnen opvangen. Nu is het echter tijd voor een fundamentelere nieuwe koers. Zodathet bve nóg beter toegerust de toekomst tegemoet kan treden.

Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) heeft met KOERS BVEinspirerend startpunt voor nieuwe acties gecreëerd voor de middellange termijn.KOERS BVE is een aanzet voor gesprekken met de vele spelers in het veld . Ookbeschrijft KOERS BVE de ambities voor het beroepsonderwijs en de volwassenenedu-catie. Met andere woorden: KOERS BVE is de basis voor overleg met het veld. Er wordteen verbinding gelegd tussen lopend en nieuw beleid en de daarmee samenhangendenieuwe besturingsfilosofie. Met KOERS BVE wil het ministerie van OCW beroepson-derwijs creëren dat nóg beter kan inspelen op de eisen én de kansen van de huidigemaatschappelijke ontwikkelingen.

In de bve-sector wordt synergie nagestreefd tussen onderwijs en praktijk, onderwijs-instellingen en bedrijven en tussen werken en leren met als doel een optimale vormvan kenniscirculatie te realiseren.

KOERS BVE is van toepassing op het gehele bve-veld dus inclusief het onderwijs datvalt onder de verantwoordelijkheid van de minister van LNV (Landbouw, Natuurbeheeren Voedselkwaliteit). Aan het interactieve proces hebben daarom ook de aoc’s deelge-nomen, en is er bestuurlijk overleg gevoerd met de AOC-Raad. Daar waar in KOERSBVE wordt gesproken over roc’s, wordt in voorkomende gevallen ook gedoeld op deaoc’s.

Daarnaast zet LNV in op de realisatie van een aantal vakdepartementale ambitieswaarbij synergie wordt nagestreefd tussen onderwijs, onderzoek en diverse vormenvan kenniscirculatie. Hierbij worden Wageningen Universiteit en Researchcentrum,de HAO-instellingen en de aoc’s gezamenlijk betrokken.

Waar in KOERS BVE overigens wordt gesproken over het beroepsonderwijs impliceertdat op de relevante onderdelen ook de educatie.

15H E T R E G I O N A L E N E T W E R K A A N Z E T

11.1

Page 17: 'Koers BVE' PDF document

De ondertitel van KOERS BVE luidt ‘Het regionale netwerk aan zet’. Deze ondertitelillustreert de belangrijkste vernieuwing in de bestuurlijke verhoudingen binnen de bve-sector. De agenda voor het beroepsonderwijs uit KOERS BVE kan alleen gerealiseerdworden door een gezamenlijke aanpak van acties binnen de regio vanuit de eigen ver-antwoordelijkheid van de betrokken partijen. De verantwoordelijkheden van de betrok-ken partijen kunnen in grote lijnen als volgt worden gedefinieerd:

• de deelnemer is verantwoordelijk voor het vormgeven van zijn eigen leerloopbaan • de docent is verantwoordelijk voor het ondersteunen van de leerloopbaan van de

deelnemer • onderwijsinstellingen zijn verantwoordelijk voor het geven van competentiegericht

onderwijs en een goede aansluiting tussen vmbo-mbo-hbo • bedrijven zijn verantwoordelijk voor de beroepspraktijkvormingsplaatsen • gemeenten zijn verantwoordelijk voor de educatie en voor de deelnemers die

zonder startkwalificatie het onderwijs hebben verlaten • de kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven zijn verantwoordelijk voor de com-

petentiegerichte kwalificatiestructuur en de erkenning van de leerbedrijven

De regio wordt gevraagd om haar ambities transparant te maken, waarbij de inzet vanalle betrokkenen duidelijk moet zijn. De instelling maakt een transparante afspraakmet haar omgeving, niet met de nationale overheid. Zowel het regionaal netwerk alsde overheid verkrijgt op deze wijze inzicht in de ambities. Het regionaal netwerk kandaarbij aangeven wat zij precies van de overheid nodig heeft om haar ambities waar temaken. Ruimte geven aan de instellingen zal daarvoor een voorwaarde zijn.

De resultaten zullen uiteindelijk ook transparant gemaakt moeten worden door hetregionale netwerk. Op deze wijze worden ambities en resultaten transparant voor allebetrokken partijen en kan er naast verticale ook horizontale sturing plaatsvinden.

KOERS BVE is tot stand gekomen door alle bve-instellingen te consulteren (roc’s, vak-instellingen, aoc’s, kbb’s) en een aantal niet-bekostigde instellingen. Nadat hetkabinet-Balkenende II was aangetreden, heeft het ministerie van OCW bovendienoverlegd met de bestuurlijke partijen uit het beroepsonderwijs.In januari en februari 2004 is er een debat met het veld georganiseerd in vijf regionalebijeenkomsten, waarvan één specifiek gericht op de vier grote steden: Amsterdam,Den Haag, Utrecht en Rotterdam. Aan de bijeenkomsten namen alle partijen uit deregio’s deel, zoals de onderwijsinstellingen, gemeenten, kbb’s, technocentra en socialepartners.Deze bijeenkomsten boden gelegenheid om uitgebreid van gedachten te wisselen metmensen uit de regionale netwerken voor het beroepsonderwijs. Hierbij stond de vraagcentraal hoe een regio ambities voor het beroepsonderwijs kan realiseren en wat denationale overheid daaraan kan bijdragen. Aan de orde kwam verder de invloed vanmaatschappelijke ontwikkelingen (trends) op het beroepsonderwijs. De resultaten vandeze regionale bijeenkomsten zijn gebruikt als input voor KOERS BVE.In maart 2004 zijn de bestuurlijke partijen afzonderlijk gepolst over de hoofdlijn vanKOERS BVE. Deze hoofdlijn is vervolgens op twee bijeenkomsten van het BestuurlijkOverleg Beroepsonderwijs (BOB) besproken met alle bestuurlijke partijen (Bve Raad,Colo, HBO-raad, Schoolmanagers VO, VSWO, VNG, Paepon, JOB, AOC Raad, MKB,VNO-NCW, FNV, CNV en MHP).

16 K O E R S B V E

Het regionale netwerk aan zet

Hoe is KOERS BVE totstand gekomen?

Page 18: 'Koers BVE' PDF document

Leeswijzer

KOERS BVE geeft de richting aan voor het beroepsonderwijs en de volwasseneneduca-tie voor de middellange termijn. Voordat we aangeven wat deze nieuwe richtingprecies inhoudt, brengen we allereerst de omgevingsfactoren in kaart die het bve beïn-vloeden: de belangrijkste maatschappelijke trends (hoofdstuk 3). Vervolgens vertalenwe deze trends in een agenda voor het bve (hoofdstuk 4). Deze agenda leidt tot eenaantal gerichte acties. Die vindt u terug in Deel 2, Actieplan KOERS BVE. In Deel 3,BVE-barometer leest u meer over de maatschappelijke beleidsindicatoren en de ken-getallen waarop de koers en de acties onder andere zijn gebaseerd.

17H E T R E G I O N A L E N E T W E R K A A N Z E T

1.2

Page 19: 'Koers BVE' PDF document
Page 20: 'Koers BVE' PDF document

Het doel van KOERS BVE

De moderne samenleving heeft beroepsonderwijs en scholing nodig om burgers enbedrijven uit te dagen om hun mogelijkheden te benutten. Bovendien vraagt de ken-niseconomie niet alleen om een uitmuntende, innovatieve manier van denken aan detop, maar ook om een breed gedragen, vernieuwende manier van denken en doen inbrede lagen van de bevolking. Hierbij kan en moet het beroepsonderwijs een promi-nente rol spelen. In dit hoofdstuk leest u hoe KOERS BVE hierin een rol kan spelen voorhet beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie.

De vernieuwing van het beroepsonderwijs staat terecht hoog op de agenda. Inhoude-lijk omdat de kwaliteit van het primaire proces (inclusief het praktijkdeel) moet verbe-teren. Institutioneel omdat er nieuwe samenwerkingsrelaties ontwikkeld moetenworden tussen onderwijsinstellingen onderling én met bedrijven en branches. De(leer)loopbanen staan hierbij centraal. Deze aanpak is tot stand gekomen na overlegmet alle betrokken partijen uit het beroepsonderwijs en vormt de basis voor bestaandeén nieuwe acties.

Kern van de vernieuwing in het beroepsonderwijs is een grotere vervlechting van hetonderwijs met de beroepspraktijk. Alleen dan is het mogelijk om leren en werkenoptimaal af te wisselen en de samenhang daartussen (duale trajecten) adequaat tebewaken. Dat dit een actieve betrokkenheid van bedrijven en andere arbeidsorganisa-ties vergt, is vanzelfsprekend.

Om de samenhang te versterken moet de vernieuwing in het vmbo, mbo en hbo inte-graal tot stand komen: meer doorstroming creëert immers meer perspectief en maaktaan de onderkant een opwaartse beweging mogelijk. KOERS BVE is daarom afgestemdop HOOP en KOERS VO.In zowel het beleid als de praktijk ligt de nadruk op het realise-ren van doorlopende leerlijnen vmbo-mbo-hbo en ‘Een leven lang leren’. Dit vraagt omeen gezamenlijke aanpak van het vmbo, het mbo en het hbo. Dankzij deze aanpak komtinnovatiekracht los en wordt bovendien de sociale cohesie versterkt.

Behalve een betere samenwerking tussen onderwijsinstellingen en bedrijven streefthet ministerie van OCW met KOERS BVE de komende periode naar de volgende ver-nieuwingen:

• een herkenbare pedagogiek en didactiek voor het beroepsonderwijs ontwikkelen;• de loopbaanoriëntatie en loopbaanbegeleiding versterken;• de praktijkcomponent versterken.

Zoals gezegd: een sterke kenniseconomie wordt gedragen door een brede subtop vanvakmensen met veelzijdige competenties. Dat vergt een omgeving waarbinnen dezemensen zich optimaal kunnen ontwikkelen. Maar wel met een vangnet voor iedereendie het tempo van de huidige kennismaatschappij niet kan bijhouden. Want ook voorhet versterken van de sociale cohesie is het van groot belang om zo veel mogelijkmensen te betrekken bij de kenniseconomie.De betekenis die het beroepsonderwijs heeft voor de kenniseconomie blijkt echter nogniet op alle niveaus te zijn doorgedrongen. Binnen de regio’s hebben de bve-instellin-

19H E T R E G I O N A L E N E T W E R K A A N Z E T

Kern: werken aansamenwerken

Overige verbeteringen

Werken aan het imago

2

Page 21: 'Koers BVE' PDF document

Werken aan succes

gen over het algemeen een goed imago. Kijken we echter op landelijk niveau, dan zienwe een ander beeld. Dan blijkt dat daar nog onvoldoende duidelijk is wat het belang isvan deze sector voor de verdere ontwikkeling van de kennissamenleving; ook is daaronvoldoende helder wat deze sector aan de kenniseconomie bijdraagt. Daarom moethet beroepsonderwijs ook landelijk op de kaart gezet worden. Bijvoorbeeld door deresultaten van het beroepsonderwijs bekend te maken.

De belangrijkste doelstellingen van KOERS BVE zijn:

• doorlopende leerlijnen; • een leven lang leren; • examinering; • de drieslag competentiegerichte kwalificatiestructuur, de onderwijsvernieuwing

die daarvoor moet worden gerealiseerd en de professionalisering van het onder-wijspersoneel die daarvoor nodig is;

• betere kennisuitwisseling met het bedrijfsleven; • werken aan het imago door resultaten te tonen.

Essentieel hierbij is de ruimte die de onderwijssector krijgt van de overheid. Alleen metvoldoende ruimte kan het bve optimaal laten zien waartoe het in staat is. Daarom is deKOERS voor de bve-sector niet gericht op het stellen van regels, maar op het stimule-ren van een eigentijdse relatie tussen de politiek en de realiteit met nieuwe, eigentijdsebestuurlijke verhoudingen met meer ruimte voor de regio. Ook is het belangrijk afspra-ken te maken om ambities te realiseren. Op die manier krijgt het beroepsonderwijsniet alleen de autonomie om zélf in de regio te werken aan succes, maar ook het ver-trouwen om dat te doen.

Page 22: 'Koers BVE' PDF document

Drie maatschappelijke trends en het bve

Inleiding

De samenleving verandert. Sommige van deze veranderingen hebben ook invloed opberoepsonderwijs en educatie. De belangrijkste van deze veranderingen hebben wesamengevat in drie trends:

1 de transitie naar een kennissamenleving;2 het individu in de steeds complexere samenleving;3 verandering in de positie van de nationale overheid tussen Europa en de regio.

In dit hoofdstuk beschrijven we allereerst de trends (paragraaf 3.1 tot en met 3.3),waarna we stilstaan bij hun invloed op het bve. Tot slot beschrijven we wat datbetekent voor de toekomst (paragraaf 3.4).

Trend 1: de transitie naar een kennissamenleving

Sinds het ontstaan van het moderne beroepsonderwijs aan het begin van de vorigeeeuw is de samenleving drastisch veranderd. En daarmee ook de situatie op de arbeids-markt. Kijk naar het soort werk: het aantal mensen dat (zwaar) fysieke en routinema-tige arbeid verricht, is de laatste decennia enorm afgenomen.Die verandering is ook zichtbaar in de geldstromen: investeringen vinden vooral plaatsin de meest innovatieve hightechsectoren. Het gaat steeds minder om ‘hardware’ ensteeds meer om ‘software’. Het is de dienstensector die steeds prominenter wordt. Enzelfs meer ‘traditionele’ producten als gebouwen en auto’s onderscheiden zich nietlanger op instrumentele waarden maar meer en meer op creatieve en intelligenteeigenschappen.Het gaat hierbij niet alleen om het beschikken over de juiste (vak)kennis, maar vooralook om het op de juiste wijze toepassen van (vak)kennis. Dat geeft het onderscheidendvermogen.

Om nieuwe producten en nieuwe diensten op de steeds veranderende markten af tezetten is veel creativiteit en innovatief vermogen nodig. Waar het om gaat is voortdu-rend nieuwe product-marktcombinaties te ontwikkelen. Dat vereist niet alleen kennisover de mogelijkheden van het product en kennis van de markt; dat vereist vooral hetvermogen om deze creatief met elkaar te verbinden.Bovendien dwingt de marktwerking producenten ertoe de processen steeds efficiënteraan te pakken. Ook bij deze permanente efficiencyoperaties draait alles om kennis,kunde en creativiteit.

De technologische ontwikkelingen volgen elkaar in een steeds hoger tempo op. Boven-dien vormt de informatie- en communicatietechnologie (ICT) niet langer een geïso-leerde sector. ICT heeft invloed op alle sectoren. Zij beïnvloedt producten, productie-methoden en markten. En zij verandert organisatiestructuren en sociale verhoudin-gen. Verder versnelt ICT de ontwikkeling van nieuwe (vak)kennis.

21H E T R E G I O N A L E N E T W E R K A A N Z E T

3.0

3.1

Alles draait om kennis en kunde

Creativiteit en innovatief vermogen

ICT-ontwikkelingen

3

Page 23: 'Koers BVE' PDF document

Het beroepsonderwijs is gevormd toen de klassieke industrie (met vooral technischeberoepen) en de landbouw de voornaamste economische sectoren waren. Het is danook een enorme uitdaging om het beroepsonderwijs mee te laten groeien in de ont-wikkelingen van onze kenniseconomie.

De noodzakelijke kennisontwikkeling in combinatie met creatieve toepassing ervanstelt hoge eisen aan iedereen binnen het bve. De mogelijkheden om in sectoren alsonderwijs en zorg, maar ook bijvoorbeeld de bouw, nieuwe technologieën te gebruikenzijn legio. Maar waar het bve vooral voor staat is de concretisering hiervan in de dage-lijkse routine. Mensen motiveren, stimuleren om in hun dagelijkse praktijk mee tedenken. Om steeds weer op vernieuwende wijze problemen op te lossen.Ook de ICT-ontwikkelingen zorgen ervoor dat de opleidingseisen sterk veranderen. Ver-anderen wil overigens niet noodzakelijk ook zeggen verhogen. Het gaat namelijk vooralom de benodigde, geheel nieuwe en andere combinaties van vaardigheden en kennis.

Adequaat inspelen op deze ontwikkelingen kan niet in starre, ‘ijzeren’ organisatie-structuren. Dat kan alleen door flexibel te opereren in tal van verschillende netwerken:zoals informele netwerken, formele netwerken, virtuele netwerken, enzovoorts.Creatie en innovatie kunnen niet zonder netwerken. Waar het steeds vaker om gaat isde juiste praktijkkennis, de ervaring van de mensen op de werkvloer, uit te wisselen inbijvoorbeeld communities of practice. Zoals chauffeurs die elkaar via sms waarschu-wen voor files en wegversperringen en daarmee onnodige kosten voorkomen. Ofmonteurs die door uitwisseling van informatie over storingen bepaalde patronen ont-dekken die leiden tot productverbeteringen.

Deze netwerkvorming raakt iedereen. Kleine én grote arbeidsorganisaties. Kleineondernemingen werken samen in ondersteunende netwerken. En grote bedrijvenkennen in- en externe netwerken. De klassieke topdownstructuur verdwijnt. Erontstaan groepen mensen die werken aan gemeenschappelijke doelstellingen. En zemaken afspraken over tal van zaken. Over milieueisen, over productstandaarden, overketenaansprakelijkheid, enzovoorts.Kenmerk van deze netwerken is het ontbreken van één centraal punt van sturing. Denetwerken draaien om organisaties en mensen die als knooppunten optreden tussende deelnemers van het netwerk. Deze knooppunten kunnen per netwerk verschillen enhoeven niet altijd uit dezelfde partijen te bestaan.

Deze trend, de transitie naar de kennissamenleving, heeft dan ook een enorme invloedop de eisen die worden gesteld aan de mensen die het bve aflevert. Waar het om gaatzijn nieuwe combinaties van praktische en procesvaardigheden, van communicatie-vermogen en sociaal functioneren, van het dragen van verantwoordelijkheid en orga-nisatie- en improvisatievermogen, én van talenkennis en ondernemendheid.

22 K O E R S B V E

De gevolgen van dezetrend voor het bve

Werken aan vernieuwenddenken

Werken aan netwerken

Page 24: 'Koers BVE' PDF document

Agenda

De kenniseconomie vraagt om mensen die voortdurend leren. De omslag naareen (leer)loopbaan leidt tot de volgende agenda:

1 Meer innovatie en rendement door samenwerking tussen instellingen enhun omgeving.

2 Meer aandacht voor een variëteit aan leerloopbanen.

3 Aantrekkelijke onderwijsinhoud die aansluit op de arbeidsmarkt.

4 De instellingen moeten breed toegankelijk zijn.

Trend 2: het individu in de complexere samenleving

En net zo belangrijke trend als de eerste trend is dat de samenleving complexer wordt.De technologische ontwikkelingen hebben grote invloed op het gedrag van burgers. Enzeker op jongeren. Trends die zich aftekenen in de complexe samenleving zijn: eenhoger opleidingspeil, een toenemende vergrijzing, een toenemende verkleuring en eendreigende breuk tussen de ‘voorlopers’ en de ‘achterblijvers’. Het zijn ontwikkelingendie vragen om een herijking van de verhouding tussen individuele vrijheid en variëteitenerzijds en gelijkheid en collectieve waarden en normen anderzijds.

Dankzij het hogere opleidingspeil en de brede beschikbaarheid van kennis via demoderne media, kunnen burgers gemakkelijker dan ooit zelf hun leven vormgeven.Ze zijn – terecht – kritischer geworden, eisen hun rechten op en stellen hogere eisenaan producten en dienstverlening.

De toenemende individualisering leidt tot het aanvaarden van meer verantwoordelijk-heid voor het eigen leven. Dit heeft echter gevolgen voor de collectieve verantwoorde-lijkheid, het uitgangspunt van de traditionele verzorgingsstaat. Het accent verschuiftvan kwantitatief individualisme (‘gelijkheid voor iedereen’ en ‘iedereen gelijk’) naarkwalitatief individualisme (waarbij het meer gaat om de vrijheid en uniciteit van iederafzonderlijk).

Voor persoonlijk succes blijkt intelligentie alleen niet meer voldoende. Sociale vaar-digheden en het kunnen omgaan met emoties zijn minstens zo belangrijk: EQ komtnaast IQ.

Ouderen eisen hun plek op in de samenleving. Het aandeel 65+’ers neemt toe tot 15procent in 2010 en zelfs 20 tot 25 procent in 2040. En hoewel de ontgroening, hetafnemen van het aandeel jongeren in de bevolking, achter de rug is, zal het draagvlakvoor collectieve voorzieningen de komende decennia smaller worden.Daarom moet de arbeidsparticipatie stijgen van mensen die nu nog niet of nauwelijksparticiperen op de arbeidsmarkt. Daarnaast zullen ook veel mensen langer moetendoorwerken. Kennisonderhoud wordt hierdoor noodzakelijk. Niet alleen voor jongewerkenden, maar óók voor actieve ouderen.Variëteit en heterogeniteit zijn ook als gevolg van immigratie enorm toegenomen. Hetaantal niet-westerse allochtonen bedraagt momenteel 1,6 miljoen en het CBS voor-spelt voor 2010 een toename tot bijna 2 miljoen: 12 procent van de totale Nederlandsebevolking. Hun maatschappelijke positie verbetert geleidelijk en grote groepen zijn

23H E T R E G I O N A L E N E T W E R K A A N Z E T

3.2

Meer behoefte aankwaliteit, keuzevrijheid en

maatwerk

Meer variëteit in de(beroeps)bevolking

Page 25: 'Koers BVE' PDF document

inmiddels succesvol in het onderwijs en op de arbeidsmarkt. Toch doen veel maat-schappelijke problemen zich bij deze bevolkingsgroepen in geconcentreerde vormvoor.

Mensen ervaren ook de nadelen van de maatschappelijke ontwikkelingen. Er is meeronzekerheid. Angst voor terrorisme, politieke onrust, financiële neergang. Zaken diedoor de media en persoonlijke netwerken veel sneller, indringender en directer wordenervaren. Ook hebben mensen het gevoel dat er minder ‘sociale cohesie’ is. Er komtsteeds meer onzekerheid door anonimiteit. Anderzijds ontstaan er ook nieuwe vormenvan collectieve beleving. Denk aan de massale belangstelling voor een programma alsIdols en een verschijnsel als flash mobs.Veel mensen genieten van deze ontwikkelingen en ervaren de wereld als veel en veelboeiender. Anderen daarentegen hebben moeite met het vinden van hun eigen weg endreigen te verdwalen.

Het accent komt meer en meer te liggen op de eigen verantwoordelijkheid van hetindividu. Alleen zo kan het individu optimaal opereren in de complexe samenleving.Aan het bve de taak om deelnemers datgene te bieden wat zij nodig hebben om vol-waardige, zelfstandige burgers te worden.

Leren en werken zijn niet langer opeenvolgende levensfasen maar elkaar afwisselendeprocessen. Hierdoor ontstaat er ook behoefte aan andere leermogelijkheden. Nogsteeds ligt het zwaartepunt op leren voorafgaand aan werken. Dit vormt nog steeds debasis voor het verwerven van de noodzakelijke kennis en vaardigheiden. Maar hetberoepsonderwijs zal ook moeten inspelen op de behoefte aan leren tijdens deloopbaan: een leven lang leren.

Ook wat betreft de gevaren van de dreigende anonimiteit van veel groepen is er voorhet bve een rol weggelegd. Onderwijsinstellingen kunnen die anonimiteit reducerendoor te kiezen voor een organisatievorm met duidelijk herkenbare en geprofileerdeonderdelen. Met als doel dat zowel docenten als deelnemers zich optimaal kunnenidentificeren.

Ook voor mensen in de samenleving die ontwikkelingen als informatisering en interna-tionalisering niet kunnen bijhouden, heeft het bve een belangrijke functie.Door deze groepen extra te ondersteunen, kunnen onderwijsinstellingen een belang-rijke rol spelen bij het bevorderen van de sociale cohesie.

De trend dat we leven in een samenleving die steeds complexer wordt, is onder meervan betekenis voor de mentaliteit van het bve. Ervoor zorgen dat er niemand uit deboot valt. Vaste ankers bieden aan mensen die stuurloos dreigen te raken. En deelne-mers leren een eigen verantwoordelijkheid te dragen.

24 K O E R S B V E

Naar nieuwe vormen vansociale cohesie

De gevolgen van dezetrend voor het bve

Werken aan een continue(leer)loopbaan

Werken aan meeridentificatie

Werken aan socialecohesie

Page 26: 'Koers BVE' PDF document

Agenda

Beroepsonderwijs en educatie zijn gericht op het functioneren in de complexesamenleving. Dit leidt tot de volgende agenda:

1 Onderwijspersoneel ondernemende rol in eigen leerloopbaan.

2 Verhoging van het rendement en sociale cohesie door meedoen van alledeelnemers.

3 Meer eigen verantwoordelijkheid van de deelnemer.

Trend 3: de herpositionering van de nationale overheid tussenEuropa en de regio

De rol van de nationale overheid en politiek verandert. Deze trend wordt veroorzaaktdoor twee bewegingen. Enerzijds door de verschuiving van de politieke besluitvormingnaar Europa. Anderzijds door de decentralisering binnen Nederland.Vergelijkbare trends vinden plaats op het niveau van de burgers zelf. Maatschappelijkeprocessen houden zich nauwelijks meer aan nationale grenzen.Kijk naar bijvoorbeeld de groei van mobiliteit, de vrijhandel en ICT. Deze globaliseringen ‘ontgrenzing’ brengen tegelijkertijd met zich mee dat de nabijheid en de ‘socialechemie’ in de lokale omgeving steeds belangrijker worden voor economische kracht encreativiteit.Dit zijn echter niet alleen bestuurlijke en fysieke veranderingen, maar ook mentale.Aan de ene kant is er de mondialisering: mensen willen echte ‘wereldburgers’ zijn. Aande andere kant zoeken mensen ‘geborgenheid’ in hun eigen, vertrouwde omgeving.

Voor de mondiaal georiënteerde, complexe en dynamische kennissamenleving is eenandere besturingswijze van de nationale overheid noodzakelijk: minder gericht opactief sturen en vormgeven van de samenleving; meer op het stellen van kaders ennormen in de economische en sociale infrastructuur én op het scheppen van conditiesen het appelleren aan zelfregulering en het nemen van eigen verantwoordelijkheid.Op bestuurlijk niveau heeft dit dan ook nogal wat gevolgen voor het functioneren vande nationale overheid. Netwerken worden ook hier steeds belangrijker, waarbij deoverheid als knooppunt functioneert. Het zijn deze netwerken waarin de bredepolitiek-bestuurlijke overleggen plaatsvinden en waar afspraken worden gemaakt overuiteenlopende onderwerpen.

De regio is het afgelopen decennium steeds belangrijker geworden. Maar pogingen omdeze tendens te vertalen in een formele regionale bestuurslaag zijn mislukt. In de regiowerkt het volgens een andere, meer lichtvoetige bestuurlijke benadering. Per onder-werp zijn het de partijen zelf die bepalen wat er onder de regio valt en hoe er in datspecifieke geval wordt samengewerkt door de betrokken partners. De regio werkt danook volgens een soort organisch systeem waarin publieke en private organisaties deplek krijgen die ze verdienen.

Steeds meer functies die vroeger door de nationale overheid werden vervuld, liggen nubij Europa. Van de Nederlandse regelgeving wordt inmiddels 60 procent mede beïn-vloed door de EU. Dit geldt voor alle terreinen van het overheidsbeleid: onder anderevoor het mededingingsbeleid en andere economische regels; voor vrij verkeer van

25H E T R E G I O N A L E N E T W E R K A A N Z E T

3.3

Rijksoverheid in nieuwe rol

Regio in opmars

Europa richtinggevend

Page 27: 'Koers BVE' PDF document

personen, informatie, geld en goederen; voor Europees burgerschap; voor veiligheid;enzovoorts.Niet alleen regelgeving heeft een sturende invloed op het beleid. Minder formelevormen van sturing zijn minstens zo belangrijk. Zo is voor bijvoorbeeld de Lissabon-doelstellingen de zogenaamde ‘open coördinatiemethode’ ontwikkeld: naleving vanafspraken wordt niet afgedwongen door regelgeving maar door periodieke rapportagesover de voortgang.

Voor onderwijsinstellingen blijft deze trend niet zonder gevolgen. Niet alleen vanwegehet toegenomen belang van de regio op bestuurlijk terrein, maar ook omdat, bijvoor-beeld, zaken als arbeidsmarkt, beroepsvereisten en diploma’s vaker door een Europesebril worden bekeken.

De grensoverschrijdende ontwikkelingen betekenen voor het bve een sterke focus opsamenwerking met allereerst de grenslanden en vervolgens met de andere Europeselanden. Zo kan effectief worden omgegaan met bijvoorbeeld de toenemende mobiliteitvan studenten, werknemers, bedrijven en kapitaal. Maar zo kunnen ook de Europeseeisen aan de bedrijfsvoering (zoals veiligheidseisen) en de beroepseisen wordengestroomlijnd.

Het belang van de regionale netwerken sluit aan bij de tendens richting kaderstellingen horizontalisering. Kaderstelling houdt in dat de overheid zich terugtrekt op essen-tiële kaders en zich van daaruit weliswaar actief maar uitsluitend op hoofdlijnen metde samenleving bemoeit. Deze sturing met slechts enkele kernregels biedt instellingen,professionals en burgers veel bewegingsruimte. Wel moeten zij er rekening meehouden dat de weinige regels streng worden bewaakt.Horizontalisering wil zeggen dat instellingen en professionals zich minder gaan richtenop de overheid maar meer op de burgers en op elkaar. De verantwoording wordt zoingericht dat burgers actief betrokken raken bij het functioneren van de instellingen.Bovendien vindt er veel meer onderlinge vergelijking plaats van instellingen en profes-sionals.

Europa en de regionalisering vragen om een herpositionering vande nationale overheid.

1 Meer ruimte voor de regio.

2 Heldere kaders en verbinding met regionale ambities.

3 Actieve bijdrage aan de EU-agenda inclusief Europese benchmarks.

Van trends naar ‘hoe nu verder?’

Wat betekenen de drie besproken trends nu voor beroepsonderwijs en educatie?De trends zijn duidelijk en onmiskenbaar: we gaan steeds meer naar een samenlevingwaarin alles draait om actuele en relevante kennis en kunde. Die samenleving wordtmet de dag complexer. We zien bovendien dat het belang van de regio en van Europatoeneemt, waardoor de rol van de nationale overheid verandert.Drie maatschappelijke trends die steeds dominanter worden en waar beroepsonder-wijs en educatie op moeten kunnen anticiperen en reageren.Dat is niet altijd gemakkelijk. Logisch, want in de tijd dat het huidige beroepsonderwijsen de volwasseneneducatie vorm kregen, speelden deze ontwikkelingen nog niet zo

26 K O E R S B V E

De gevolgen van dezetrend voor het bve

Werken aan internationalenetwerken

Werken aan regionalenetwerken

3.4

Page 28: 'Koers BVE' PDF document

sterk. Lange tijd heeft het onderwijs dankzij zijn flexibiliteit nieuwe ontwikkelingenkunnen incorporeren. Nu moeten we echter stappen nemen om nog adequater op dezeontwikkelingen in te gaan.Dit vereist actie op alle fronten en van alle partijen, nationaal, sectoraal en regionaal.Met als doel een nog beter toegerust stelsel van beroepsonderwijs en educatie. Eenstelsel dat bijdraagt aan maatschappelijke en economische doelstellingen. Een stelseldat bovendien aansluit bij de variëteit aan deelnemers, niet andersom. Met als resul-taat dat de beroepsbevolking over de juiste competenties kan beschikken. Zo verbete-ren de sociale cohesie en het rendement, doordat iedereen meedoet. Belangrijke ele-menten daarbij zijn innovatie, kennistransfer, samenwerking, en een nieuwe maniervan met elkaar omgaan.Onderwijsinstellingen moeten kunnen voldoen aan de vraag naar goed opgeleidemensen. Bedrijven moeten de kandidaten krijgen die ze nodig hebben. Deelnemersmoeten hun talenten kunnen ontwikkelen, een passende leerloopbaan kunnen kiezenen een startkwalificatie halen. Burgers moeten een leven lang kunnen leren. Gemeen-ten moeten een integraal beleid kunnen voeren voor inburgering, educatie, reïntegra-tie en scholing. Docenten moeten de vaardigheden krijgen om innovaties vorm tegeven. Het management van onderwijsinstellingen moet zijn toegerust om alle veran-deringen te initiëren of te begeleiden. Kbb’s moeten hun wettelijke taken nog beterkunnen uitvoeren. De nationale overheid moet helder zijn over de verwachtingen,ruimte geven en belemmeringen terugdringen. Praktijk en theorie moeten meer enbeter met elkaar worden verbonden.Waar we voor staan is een spannende en uitdagende taak: hoe beroepsonderwijs eneducatie de mogelijkheden te geven om effectief en adequaat in te spelen op de maat-schappelijke ontwikkelingen. Dat het noodzakelijk is om beroepsonderwijs en educatiefundamenteel te vernieuwen, dat is immers duidelijk. Alleen dan kan het bve dekomende jaren volledig aansluiten op de belangrijkste maatschappelijke ontwikkelin-gen, en proactief omgaan met toekomstige veranderingen.

27H E T R E G I O N A L E N E T W E R K A A N Z E T

Page 29: 'Koers BVE' PDF document

Intermezzo

Van maatschappelijke trends naar een agenda voorberoepsonderwijs en educatie

Er is sinds de totstandkoming van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) veelveranderd in de maatschappij doordat een mondiale kennissamenleving zich snelontwikkeld heeft. Daarin vervagen nationale grenzen en nemen overheden (opmeerdere niveaus), bedrijven, maatschappelijke ondernemingen en individueleburgers andere rollen aan en pakken zij andere verantwoordelijkheden op. Dezeontwikkelingen vragen een nieuwe agenda voor het beroepsonderwijs.

Agenda als reactie op adviezen

De Sociaal Economische Raad (SER) heeft in oktober 2002 het advies Koersen opvernieuwing uitgebracht, waarin voorstellen worden gedaan voor de beroepsprak-tijkvorming, innovatie en macrodoelmatigheid. Dit advies is betrokken bij debeleidsontwikkeling op de hier al genoemde punten. In de agenda leest u hier meerover.In maart 2002 is een interdepartementaal beleidsonderzoek (ibo) afgerond met eenrapport getiteld Over de aansluiting tussen vraag en aanbod in het mbo. Hierin iseen aantal voorstellen gedaan om deze aansluiting te verbeteren. Deze voorstellenzijn er enerzijds op gericht de deelnemers een zo duurzaam mogelijke plaats op dearbeidsmarkt te laten verkrijgen zonder dat altijd een formalisatie met een start-kwalificaties nodig is. Anderzijds zijn deze voorstellen erop gericht om prikkels in tebouwen die onder meer leiden tot grotere transparantie en een opener bestel. Deagenda van KOERS BVE is onder andere een reactie op deze voorstellen.

Samen staan voor maatschappelijk vertrouwen en helderheid

De afgelopen jaren is gebleken dat nog niet alle consequenties van de verdergaandebestuurlijke verzelfstandiging en de invoering van de lumpsumbekostiging vol-doende zijn uitgekristalliseerd, noch in het veld, noch op het departement. Andersgezegd: het Rekenschapsdossier heeft hiermee een begin gemaakt, dat de komendejaren voltooid zal moeten worden. Deze onduidelijkheid over de kernverantwoorde-lijkheid veroorzaakt onzekerheid en verwarring bij alle bestuurlijk betrokkenen. Datleidt de aandacht af van waar het ons allen uiteindelijk om te doen is: modernberoepsonderwijs dat optimaal bijdraagt aan de economische, sociale en cultureleuitdagingen van deze tijd. Het is nu van het allergrootste belang om met alle betrok-ken partijen te bekijken hoe ieders verantwoordelijkheid, inclusief de bestelverant-woordelijkheid van de nationale overheid, preciezer kan worden ingevuld. Vertrou-wen, ‘geloof in’ en helderheid zijn hiervoor de uitgangspunten. Er staat veel op hetspel, en gelukkig is ook al het nodige in gang gezet.

28 K O E R S B V E

Page 30: 'Koers BVE' PDF document

WEB blijft basis bve

Op basis van de WEB hebben beroepsonderwijs en volwasseneneducatie de afgelo-pen jaren een krachtige ontwikkeling doorgemaakt. Er is een volwassen stelstelvoor het beroepsonderwijs ontstaan. Dat kan de verdergaande veranderingen aandie voortvloeien uit de gesignaleerde trends. Dit laat onverlet dat de WEB ook wordtaangepast, afgeslankt en gepreciseerd, daar waar de uitkomst van inhoudelijke dis-cussies dit vraagt. Deze visie op de WEB geeft uitdrukking aan de opvatting van ditkabinet dat de nationale overheid ook in de overzienbare toekomst de kernverant-woordelijkheid voor het bestel blijft dragen. Discussie daarover is niet aan de orde.

Relatie agenda en lopend beleid

De lopende beleidslijnen worden met bestaande afspraken voortgezet. De belang-rijkste daarvan zijn de omslag naar competentiegericht beroepsonderwijs en deexaminering in het mbo. Op deze lopende beleidslijnen gaan we in deze agendaexpliciet in, omdat zij de basis vormen voor grote vernieuwingen in het beroepson-derwijs. In KOERS BVE gaan we vooral in op de implementatie van deze beleidslij-nen.KOERS BVE sluit verder aan op de acties die in het kader van de operatie JONGworden ondernomen om een integraal jeugdbeleid te realiseren. KOERS BVE richtzich binnen de operatie JONG met name op het maximaliseren van het maatschap-pelijk rendement van het onderwijs met gerichte aandacht voor jongeren zonderstartkwalificatie.

29H E T R E G I O N A L E N E T W E R K A A N Z E T

Page 31: 'Koers BVE' PDF document
Page 32: 'Koers BVE' PDF document

Agenda voor beroepsonderwijs en educatie

In dit hoofdstuk geven we aan hoe de trends uit hoofdstuk 3 worden doorvertaald naareen agenda voor het beroepsonderwijs en naar ontwikkelrichtingen op hoofdlijnen.Achtereenvolgens schetsen we de gevolgen van de trends voor de agenda van hetberoepsonderwijs van de trends. In Deel 2 – Actieplan KOERS BVE vindt u een nadereuitwerking in de vorm van concrete acties van deze ontwikkelrichtingen.

Beroepsonderwijs in de transitie naar de kennissamenleving

Agenda

De kenniseconomie vraagt om mensen die voortdurend leren. De omslag naareen (leer)loopbaan leidt tot de volgende agenda:

1 Meer innovatie en rendement door samenwerking tussen instellingen enhun omgeving.

2 Meer aandacht voor een variëteit aan leerloopbanen.

3 Aantrekkelijke onderwijsinhoud die aansluit op de arbeidsmarkt.

4 De instellingen moeten breed toegankelijk zijn.

Innovatie en rendement door samenwerking instellingen en hunomgeving

De kenniseconomie draait niet alleen op hogeropgeleiden. Competenties bij mensen inde basis en subtop van de kenniseconomie zijn minstens zo belangrijk. Daarom moethet mbo blijven voorzien in de vraag naar voldoende gediplomeerde mbo’ers op deniveaus 3 en 4. Daarom ook moet de samenwerking tussen instellingen en hunomgeving op allerlei niveaus verbeteren. Alleen dan halen we meer rendement uit hetberoepsonderwijs en de volwasseneneducatie.

De kenniseconomie heeft behalve vaklieden en gediplomeerden op mbo-niveau ookmeer hogeropgeleiden nodig. Het mbo heeft daarom ook een doorstroomfunctie. Datleerlingen zonder belemmeringen kunnen doorstromen van vmbo naar mbo en vanmbo naar hbo is daarvoor een belangrijke voorwaarde. Ontschotting en samenwerkingzijn hierbij de kernbegrippen. Het concept van de beroepskolom is een zinvolle visie-ontwikkeling gebleken om een aantal schotten tussen deze onderwijsvormen tekunnen verwijderen. Nu moet de volgende stap worden gezet: een leerloopbaan ont-wikkelen die mensen de beste kansen biedt om binnen verschillende leeromgevingenhun weg te vinden. Daarbij is het cruciaal dat drempels tussen de verschillende onder-wijssectoren weggenomen worden.

31H E T R E G I O N A L E N E T W E R K A A N Z E T

4.1

4.1.1

Samenwerken voor eenhoger rendement

4

Page 33: 'Koers BVE' PDF document

De overheid is hierbij verantwoordelijk voor het wegnemen van de belemmeringen inde wet- en regelgeving; de instellingen zijn verantwoordelijk voor een goede samen-werking tussen vmbo, mbo en hbo in de regio.

Het beroepsonderwijs kan alleen door een ondernemender opstelling de belangrijkebijdrage leveren die men verwacht: een grotere innovatieve kracht en sterkere con-currentiepositie. De dynamiek in de beroepen en in de taken van werknemers vooron-derstelt een hoge mate van flexibiliteit en maatwerk in opleidingssituaties.De grootste uitdaging voor het beroepsonderwijs de komende jaren is de invoering vande nieuwe, op competenties gerichte kwalificatiestructuur. Dit is verreweg de grootsteinhoudelijke vernieuwing sinds de invoering van de huidige kwalificatiestructuur in1997, die de instellingen en het regionale bedrijfsleven veel ruimte biedt. Dit betekentbijvoorbeeld een geheel andere wijze van leren en dus een heel andere didactiek. Vande docenten wordt daarin een andere rol gevraagd, namelijk een die aansluit bij dediversiteit aan (leerstijlen van) de deelnemers. Van bedrijven zullen meer en hoog-waardiger beroepspraktijkvormingsplaatsen worden gevraagd, omdat het leren in depraktijk aan belang wint. Hierbij is een belangrijke rol weggelegd voor de kbb’s. Andere vernieuwingen en ontwikkelingen in het beroepsonderwijs zijn afhankelijk vanhet welslagen van de operatie naar competentiegericht beroepsonderwijs. Op basisvan ervaring zal in de komende periode een balans gezocht moeten worden tussen lan-delijke (h)erkenning van de inhoud van diploma’s door branches enerzijds en hetbieden van ruimte aan de partijen in de regio om snel op nieuwe ontwikkelingen in tekunnen spelen anderzijds.

Het welslagen van deze operatie is afhankelijk van de volgende succesfactoren:

• betrokkenheid van bedrijven;• samenwerking tussen betrokken partijen;• samenhang tussen de competentiegerichte kwalificatiestructuur, het competentie-

gerichte beroepsonderwijs en de op competenties gerichte examinering;• het realiseren van attractieve, motiverende leeromgevingen met verbindingen

naar de praktijk van het bedrijfsleven;• het opstellen van en het voldoen aan kwaliteitscriteria voor de kwalificatieprofie-

len;• het creëren en benutten van ruimte voor proeftuinen om te toetsen in hoeverre de

kwalificatieprofielen van de competentiegerichte kwalificatiestructuur uitvoerbaarzijn in de onderwijspraktijk;

• het op basis van de voorgestelde veranderingen aanpassen van de wet- en regelge-ving.

De kbb’s zijn verantwoordelijk voor de ontwikkeling en het onderhoud van de compe-tentiegerichte kwalificatiestructuur. De instellingen zijn verantwoordelijk voor hetcompetentiegerichte beroepsonderwijs en de examinering daarbinnen. Daartoehebben de belangrijkste partijen – de kbb’s via Colo en de bekostigde en niet-beko-stigde instellingen (via Bve Raad en PAEPON) – het convenant ‘Aan de slag’ gesloten.Om de samenwerking en afstemming tussen de kbb’s en de onderwijsinstellingen tebevorderen, is een procesmanagement ingericht dat het ontwerp- en implementatie-proces stimuleert en ondersteunt, en dat dwarsverbanden legt met bijvoorbeeld deberoepspraktijkvorming (bpv) en de examinering.De nationale overheid heeft een eigen verantwoordelijkheid in het proces voor derandvoorwaarden, zoals het aanpakken van de wetgeving, het creëren van ruimte voorproeftuinen (waarin het nieuwe ontwerp in de praktijk kan worden getest) en het terbeschikking stellen van financiële middelen voor de implementatie en het procesma-nagement.

32 K O E R S B V E

Samenwerken voorondernemende regionale

kennisinfrastructuren

Page 34: 'Koers BVE' PDF document

De veranderingen in het bedrijfsleven gaan snel. De vraag is of het onderwijsdeze ontwikkelingen voor moet zijn, dat het ze moet volgen, of dat het zich moetblijven richten op het aanleren van algemene competenties. In ieder geval is heteen goede zaak als het regionale bedrijfsleven actief invloed kan blijven uitoefe-nen op het inkleuren van opleidingsvragen. Dit vergt echter wel deskundigheiden inspanning. Als hiervoor regionaal faciliteiten worden geboden, wordt dekwaliteit beter.

(Marc Hendrikse, Technocentrum Zuidoost-Nederland, Kamer van KoophandelOost-Brabant)

Innovatie is gebaseerd op samenwerking tussen instellingen en bedrijfsleven. Hetleeuwendeel van de mbo-gediplomeerden komt terecht in het midden- en kleinbedrijf.Gelijktijdig is het MKB goed voor 80 procent van alle nieuwe producten en diensten diejaarlijks op de markt verschijnen. Een verbeterde samenwerking tussen beroepson-derwijs en bedrijfsleven is nodig om het beroepsonderwijs te optimaliseren, maar kanook worden benut om een impuls te geven aan de innovatiekracht van het bedrijfsle-ven. Er zit veel kennis en kunde in het beroepsonderwijs, met name in de hogereniveaus van het mbo. Roc’s zouden meer dan nu gebeurt hun netwerk kunnen active-ren en vooral MKB-bedrijven een kritische maar constructieve steun in de rug kunnengeven, waardoor meer kenniscirculatie ontstaat. De infrastructuur van het beroeps-onderwijs en de samenwerking met het bedrijfsleven moet beter worden benut voor deontwikkeling, verspreiding en toepassing van innovaties via het Innovatiearrange-ment. Daarbij gaat het niet alleen om de experimentele ontwikkeling van baanbre-kende innovaties, maar ook om de bevordering van kennisuitwisseling tussen het mboen (met name) het midden- en kleinbedrijf en het bevorderen van ondernemerschap inde top van het mbo (Werkgroep Leijnse, Innovatieplatform).

Ondernemerschap wordt ook steeds belangrijker voor de inrichting van het onderwijs-aanbod. Daarbij gaat het om een drieslag, gericht op de instelling, de docent en dedeelnemer. Een instelling moet met een ondernemende geest participeren in netwer-ken. De docent moet een ondernemende professional worden. De instelling moet ookeen plek worden die deelnemers tijdens en na de opleiding stimuleert tot onderne-mendheid en (zelfstandig) ondernemerschap. Daarnaast moet het beroepsonderwijsbij de deelnemers een ondernemende geest bevorderen. Van toekomstige werknemerswordt een actieve, ondernemende houding verwacht ten aanzien van hun eigenloopbaan en eigen verantwoordelijkheid voor hun ‘employability’. Dit vereist anderevaardigheden van docenten, en ander onderwijs. Het ‘leren leren’, de self learningcompetency, wordt daardoor steeds belangrijker.De deelnemers moeten naast het ‘leren leren’ twee typen competenties kunnen ver-werven. Het eerste type omvat de soft skills, waarbij de deelnemer leert dat onderne-men, het hebben van durf en het nemen van risico positief is, en dat een onderne-mende houding gewaardeerd wordt. De tweede set competenties wordt gevormd doorde hard skills: de ondernemersvaardigheden die nodig zijn om een onderneming testarten, bijvoorbeeld het schrijven van een ondernemersplan.

De kracht van netwerken kan worden benut om het beroepsonderwijs te vernieuwenen voor de bijdrage van het beroepsonderwijs aan maatschappelijke innovatie. Voor-beelden hiervan zijn: contacten met sociale partners (informeel netwerk), rmc-netwerk (formeel netwerk), netwerken op basis van simulaties, bijvoorbeeld de han-delsmaatschappij bij Albeda (virtueel netwerk), netwerken om doorlopende leerlijnente realiseren (zich uitbreidend netwerk), verdieping van de relatie met het bedrijfsle-

33H E T R E G I O N A L E N E T W E R K A A N Z E T

Samenwerken ominnovatieve kracht te

vergroten

Page 35: 'Koers BVE' PDF document

ven in het kader van het innovatiearrangement (nieuw netwerk), netwerken om eenketenbenadering te realiseren, door bijvoorbeeld een startkwalificatie voor iedereen teverwerven (binnen de keten heeft iedereen zijn eigen verantwoordelijkheid).

De Kenniscentra Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (kbb’s) zijn sectoraal actief in deregionale netwerken. Nieuwe leervormen, zoals onderwijs op maat en onderhouds-contracten voor kennis, stellen andere eisen aan de kwaliteit en kwantiteit van de leer-bedrijven. Van de kbb’s wordt verwacht dat ze hierin hun regionale verantwoordelijk-heid nemen. Bovendien geeft de op competenties gerichte kwalificatiestructuur vol-doende aangrijpingspunten voor een regionale inkleuring, met globaal geformuleerdecompetenties en met een kerndeel, een differentiatiedeel en een vrije ruimtedeel.

De SER heeft in het advies Koersen op vernieuwing (2002) op verzoek van OCW eenvariant voor landelijke afstemming van vraag naar en aanbod van opleidingen uitge-werkt, waarin het voor de bewindspersoon van OCW mogelijk is om in te grijpen als deregionale afstemming (microdoelmatigheid) en de landelijke afstemming (macrodoel-matigheid) tussen vraag naar en aanbod van opleidingen in het geding is.Het SER-voorstel is op zijn merites beschouwd vanuit de nieuwe bestuurlijke verhou-dingen waarbij ruimte voor de regio – binnen kaders – het adagium is. Daarnaast is hetvoorstel beoordeeld op de aanwezige instrumenten (checks en balances) die het oplei-dingenaanbod in het beroepsonderwijs doelmatig maken, waarbij rekening isgehouden met:

• de landelijke afstemming van vraag naar en aanbod van opleidingen (macrodoel-matigheid);

• eventuele wildgroei van opleidingen;• bedreigde landelijk unieke opleidingen.

Het algemene uitgangspunt voor de nationale overheid is dat onderwijsinstellingenprimair verantwoordelijk zijn en blijven voor hun opleidingenaanbod. Deze verant-woordelijkheid wordt vormgegeven binnen een aantal checks en balances op regionaalen landelijk niveau. Op regionaal niveau geven de instellingen het opleidingenaanbodvorm door middel van de 4 M’s, dat wil zeggen dat een roc een opleiding start of beëin-digt na het beantwoorden van de vraag: Beschikken wij als roc over voldoendemiddelen, mensen en methoden en is er voldoende markt waar de gediplomeerde deel-nemers terechtkunnen? Om de laatste vraag te beantwoorden moeten roc’s samen-werken met de bedrijven in de regio. Daarnaast staat het de roc’s vrij met collega-instellingen overleg te voeren en afspraken te maken om hun opleidingenaanbod af testemmen.Een ander belangrijk instrument is de beroepspraktijkvorming. De aanwezigheid vanberoepspraktijkvormingsplaatsen is een belangrijk gegeven voor een roc om de vraagte beantwoorden of de arbeidsmarkt behoefte heeft aan gediplomeerden van eenopleiding.Een belangrijk landelijk instrument is de kwalificatiestructuur beroepsonderwijs,waarbij onderwijs en bedrijfsleven gezamenlijk de eindtermen opstellen en dus geza-menlijk bepalen aan welke opleidingen behoefte is.Deze instrumenten zorgen ervoor dat de landelijke afstemming van vraag naar enaanbod van opleidingen gewaarborgd is en dat wildgroei van opleidingen wordt tegen-gegaan. De nationale overheid wil de regionale afstemming tussen vraag naar enaanbod van opleidingen daarom versterken. Niet door de verantwoordelijkheid van deinstellingen over te nemen, maar door het gesprek aan te gaan over de vraag of erbehoefte is aan een voorziening als men in een regio niet tot overeenstemming kankomen. In die zin neemt het ministerie het SER-advies over.

34 K O E R S B V E

Samenwerken voor eenbetere aansluiting tussen

regionaal en sectoraal

Samenwerken voor eendoelmatig

opleidingenaanbod

Page 36: 'Koers BVE' PDF document

Dit stramien geldt ook voor de problematiek van de zogenoemde bedreigde landelijkunieke opleidingen. In het Actieplan KOERS BVE leest u met welke procedure dit vraag-stuk wordt aangepakt.

Meer aandacht voor een variëteit aan leerloopbanen

In een kennissamenleving is het leren niet meer beperkt tot onderwijsinstellingenalleen. Mensen leren overal en moeten – aangezien (vak)kennis steeds sneller verou-dert – die (vak)kennis continu onderhouden. Ze moeten behalve vakdeskundigheid ookhet vermogen hebben om te leren en om flexibel te reageren op veranderingen in deberoepspraktijk en de samenleving. Leren in de praktijk wordt steeds belangrijker.Beleid voor ‘Een leven lang leren’ is dan ook gebaseerd op de aanname dat voortdu-rende investeringen in leren noodzakelijk zijn om te kunnen beantwoorden aan de ver-schillende economische, technologische en demografische veranderingen in de heden-daagse samenleving. De inspanningen voor ‘Een leven lang leren’ moeten resulteren ineen vergroting van de sociale cohesie en in een goed opgeleide en breed inzetbareberoepsbevolking.De leerloopbaan van mensen staat daarbij centraal. Die loopbaan vertoont een grotediversiteit: naast de grote en gevarieerde groep deelnemers in het initieel onderwijs,zullen de komende decennia veel mensen, nadat zij het initiële onderwijs verlatenhebben, periodiek verder willen leren om hun kennis te onderhouden en zo hun positieop de arbeidsmarkt en binnen de maatschappij te optimaliseren. De variëteit en flexi-biliteit in leerloopbanen is in ‘Een leven lang leren’ dan ook gekoppeld aan het typedeelnemer. Belangrijke kenmerken van de deelnemers die van invloed zijn op de leer-loopbaan, zijn onder meer:

• culturele achtergrond • referentiekader• cognitieve bagage • sociale vaardigheden• leeftijd• mate en tempo waarin mensen hun eigen verantwoordelijkheid kunnen dragen• onderwijsintensiteit waarmee een opleiding kan worden afgerond.

Al deze kenmerken vragen om competentiegericht beroepsonderwijs met nieuwevormen van leren, doorlopende leerlijnen, leren leren en een brede toegankelijkheidvan de onderwijsinstellingen, bekostigd en niet-bekostigd.

Een leerloopbaan binnen een doorlopende leerlijn vmbo-mbo-hbo moet een aantrek-kelijke leerroute worden met uitdagende leeromgevingen zowel binnen de onderwijs-instelling als in de praktijk aan de hand van praktijksituaties. Het beroepsonderwijswordt daarmee naast het algemeen vormend onderwijs een ‘koninklijke route’. Over-gangen tussen vmbo en mbo en tussen mbo en hbo en verandering van werkomgevingmoeten daarom niet als belemmering maar als verruiming van mogelijkheden voor endoor deelnemers worden gezien.

Kortom: de inhoudelijke en institutionele vernieuwing van het beroepsonderwijs staatnog steeds hoog op de agenda. Inhoudelijk door in te zetten op onder meer:

• toegankelijke informatie over het onderwijsaanbod • programmatische aansluiting • de ontwikkeling van een beroepspedagogiek en -didactiek • het versterken van de praktijkcomponent.

35H E T R E G I O N A L E N E T W E R K A A N Z E T

4.1.2

Inhoudelijke eninstitutionele vernieuwing

Page 37: 'Koers BVE' PDF document

Institutioneel onder meer door:

• het ontwikkelen van regionale arrangementen • het integreren van leerwegen • het verbreden van doorstroommogelijkheden.

De visieontwikkeling is met het verschijnen van de Doorstroomagenda van de com-missie Boekhoud afgerond. Onder meer de Werkgroep Leijnse (Innovatieplatform)richt zich op de verdere uitwerking. De komende tijd moeten de randvoorwaarden omdeze doelen te bereiken, worden gerealiseerd. Daarbij ligt voor de nationale overheidhet accent op het wegnemen van schotten in de bekostiging en van belemmeringen inde wet- en regelgeving. Voor onderwijsinstellingen ligt het accent op de leerloopbaanvan de deelnemers, waarvoor ook anderen verantwoordelijk zijn. Het faciliteren vanleerloopbanen kan het beroepsonderwijs niet alleen: dit vergt een brede inzet vanbetrokken departementen, gemeenten en het bedrijfsleven, gericht op samenwerking,innovatie en duale trajecten.

Aantrekkelijke onderwijsinhoud die aansluit op arbeidsmarkt

KOERS BVE bevat ook richtlijnen voor de onderwijsinhoud . Zo moet de onderwijsin-houd goed aansluiten op de eisen van de arbeidsmarkt. Deze ‘eisen’ stellen het bedrijfs-leven en het onderwijsveld gezamenlijk op via de kbb’s. Deze eisen zijn de eindtermen,en straks de competenties. Behalve de eisen van de arbeidsmarkt zijn de eisen die gesteld worden aan een aan-trekkelijke onderwijsinhoud zeker zo belangrijk. Een onderwijsinhoud waarin een sterkappèl wordt gedaan op emotionele, creatieve en sociale aspecten, dat is waar de ken-nissamenleving óók om vraagt (naast de aandacht voor de economische aspecten).Ook de aandacht voor loopbaanoriëntatie en –begeleiding is hierbij van groot belang.Juist voor jongeren die op zoek zijn naar hun eigen rol en identiteit is de onderwijsin-stelling van onschatbare betekenis als ‘vrijplaats voor de persoonlijke ontwikkeling’ enals ‘leergemeenschap’ van leeftijdsgenoten. In dat opzicht is het beroepsonderwijs eenkweekvijver van jonge mensen: een kweekvijver die veilig is en waar cultuur, normenen waarden onderdeel uitmaken van de onderwijsinhoud. Dit komt overeen met deaandacht die in het advies Onderwijs en burgerschap van de Onderwijsraad wordtgevraagd voor wat van een burger in deze samenleving wordt verwacht en voor despelregels waaraan burgers zich moeten houden.

Vernieuwing van binnenuit – het competentiegericht onderwijs – brengt in ééngrote beweging de echte, volle, analoge, subjectieve en grillige werkelijkheidweer terug in het hart van de school.

(Berend Kamphuis, Alfa-college)

Daarnaast is aandacht voor ICT van belang. Belangrijke voorwaarden voor ICT-gebruikzijn didactische vaardigheden van docenten, een passend aanbod van digitale softwareen interne professionalisering. Deze technologie kan een hulpmiddel zijn om maatwerkte leveren.

Leerarrangementen waarin leren en werken worden gecombineerd (duaal leren), zijneen uitstekende manier om deelnemers ervaringen te laten opdoen als werknemer enondernemer in opleiding. Daarnaast is duaal leren van uitermate groot belang om deel-nemers bij de les te houden en om ervoor te zorgen dat ze een startkwalificatie

36 K O E R S B V E

4.1.3

Duaal leren

Page 38: 'Koers BVE' PDF document

behalen. Duale trajecten worden steeds belangrijker om variëteit en flexibiliteit inleerloopbanen te realiseren. In het kader van het Plan van Aanpak Jeugdwerkloosheidwordt er daarom naar gestreefd het aantal leerbanen te verhogen, waarbij een flexi-beler accreditatie van de leerbedrijven voorop staat.

Beroepspraktijkvorming is voor alle deelnemers belangrijk. Het is ook belangrijk datbedrijven het als een vanzelfsprekend en gemakkelijk te realiseren element van hunbedrijfsvoering zien om leerlingen te helpen opleiden, niet als een last. Daarom moeter in de komende periode overleg plaatsvinden over maatregelen die het de deelne-mers en de bedrijven gemakkelijker maken om bpv-plaatsen te vinden of aan te bieden,en om tijdens de beroepspraktijkvorming begeleid te worden of te begeleiden. Deoverheid entameert daartoe overleg met de kbb’s en de onderwijsinstellingen.

Ook in het kader van ‘Een leven lang leren’ en inburgering zijn duale trajecten vangroot belang. Bij inburgeraars kan het onder meer gaan om het combineren van taal-lessen NT2 met een of meer trajectonderdelen voor arbeid(stoeleiding). Dit kan ondermeer dienen als opmaat voor werk of een (beroeps)opleiding.

Het kabinet brengt na de zomer een plan van aanpak uit gericht op het laten uitgroeienvan duale trajecten tot een volwaardig arbeidsmarktinstrument.

Instellingen moeten breed toegankelijk zijn

Elke deelnemer moet de mogelijkheid krijgen om zijn of haar talenten te ontplooien ineen leeromgeving die het beste past. Het gaat hierbij niet alleen om het initiële leer-traject, maar ook om trajecten voor mensen die werkzaam zijn of (weer) willen zijn. Opde reïntegratiemarkt is de gemeente een actieve partner. Vanwege de grote variëteitaan doelgroepen zullen niet alleen de instellingen breed toegankelijk moeten zijn,maar ook het bedrijfsleven.

Ten eerste is het wenselijk om de komende periode helderheid te creëren over de ver-houdingen tussen het initieel en het post-initieel onderwijs, inhoudelijk en in de zin vanverantwoordelijkheidsverdelingen tussen overheid, sociale partners, instellingen endeelnemers. De komende periode zal daarin helderheid worden gebracht. Daarnaastmoet er gestreefd worden naar een transparant en flexibel onderwijsaanbod, vanzowel het bekostigde als het niet-bekostigde onderwijs.Ook moet de Erkenning van Verworven Competenties (EVC) sneller geïmplementeerdworden. De school is allang niet meer de enige plek waar geleerd wordt, maar is wel deplek waar dit leren ‘verzilverd’ kan worden, ook op latere leeftijd.Bovendien moet de responsiviteit van het beroepsonderwijs verhoogd worden. Lerenin de bedrijven wordt steeds belangrijker, en de praktijk zal steeds meer leidendworden voor wat er op school geleerd wordt. Dit betekent meer aandacht voor hetleren in de praktijk, en grotere uitwisseling van kennis en kunde tussen het onderwijsen het bedrijfsleven.

Maatgevend is waar iemand iets het beste kan leren. Er moet daarom meer inbedrijven geleerd worden en docenten moeten meer in bedrijven komenlesgeven.

(J. Lammers, Vereniging Metaalindustrie Twente)

37H E T R E G I O N A L E N E T W E R K A A N Z E T

4.1.4

Page 39: 'Koers BVE' PDF document

Tot slot moet er gestreefd worden naar ontschotting van overheidsbudgetten en naarmeer eenheid en coördinatie in het beleid voor ‘Een leven lang leren’. Op verzoek vande Tweede Kamer heeft het kabinet daarom besloten om in 2004 het Platform LevenLang Leren op te richten, waarvan OCW het coördinerende departement is.

Toen de WEB in werking trad (1996), zijn er roc’s ontstaan, onder meer om de institu-tionele en programmatische samenhang tussen educatie en beroepsonderwijs tebevorderen. De gemeenten zijn toen verantwoordelijk geworden voor de planning enbekostiging van de educatie. Om de samenhang tussen educatie en beroepsonderwijste kunnen bevorderen, is in de wet de afspraak vastgelegd dat de gemeenten huneducatie inkopen bij de roc’s (de zogeheten ‘gedwongen winkelnering’). Deze grondslagonder de WEB blijft onverminderd actueel en zal in acht genomen blijven worden. Heteventueel afschaffen van deze gedwongen winkelnering zal pas worden bekeken naevaluatie van de inburgering. De afgelopen periode is er echter een ontwikkeling in gang gezet van centraal naardecentraal beleid, waarbij gemeenten meer taken en vrijheden hebben gekregen omhun burgers, waaronder nieuwkomers en oudkomers, te kunnen bedienen. Het is vanbelang om de gemeenten beter in positie te brengen om een decentraal, integraalbeleid te ontwikkelen om aan de behoeften van hun burgers tegemoet te kunnenkomen. Om het decentrale beleid beter vorm te kunnen geven, wordt het deel van heteducatiebudget dat door gemeenten wordt ingezet voor NT2-onderwijs op de niveaus 1t/m 3, per 2005 toegevoegd aan het budget inburgering van de minister van Vreemde-lingenzaken en Integratie. Daarnaast wordt met ingang van 2006 het educatiebudgetvoor de G-30 ondergebracht in de brede doeluitkering (BDU) van het grotestedenbeleidin de pijler ‘Sociaal, Integratie en Veiligheid’. Door de geïntegreerde beschikbaarstel-ling in de BDU ‘Sociaal, Integratie en Veiligheid’ kunnen achterstandsgroepen beterbegeleid worden naar vervolgonderwijs of arbeidsmarkt. De gemeenten van de G-30hebben hierin een sturende rol. Gemeenten kunnen beter een relatie leggen tussenarbeidsmarktbeleid, sociaal beleid en scholingsbeleid, zodat zij effectiever en integraalkunnen aanpakken.Inzet van educatiemiddelen impliceert bestedingsvrijheid voor de steden (binnen dedoelstellingen van de BDU). Binnen de BDU staat het gemeenten inderdaad vrij demiddelen al dan niet aan educatie te besteden, maar als de middelen worden ingezetvoor educatie, dan moeten deze besteed worden bij de roc’s. De financieringsstroomvoor het educatiebudget voor de overige gemeenten blijft daarmee vooralsnog onge-wijzigd.

Deze nieuwe opzet heeft consequenties voor de roc’s en voor de relatie tussen roc,gemeente en OCW. De veranderingen verdienen een zorgvuldige begeleiding.Enerzijds op het punt van de ‘gedwongen winkelnering’. Een definitief besluit over hetafschaffen van de gedwongen winkelnering voor educatie wordt genomen nadat deeffecten en ervaringen van het afschaffen van de gedwongen winkelnering bij inbur-gering in beeld zijn gebracht. Anderzijds door op kabinetsniveau (BZK, VenI en OCW) het overleg te starten met debetrokken partijen over de transitie, de bestuurlijke vormgeving en het bezien van deeffecten in onderlinge samenhang. Uiteindelijk doel blijft het behoud van de samen-hang tussen educatie en beroepsonderwijs. Over de maatregelen, de bestuurlijke gevolgen daarvan en het transitieproces zalgedegen overleg worden gevoerd met de betrokken partijen.

De nieuwe opzet is mede gebaseerd op de overtuiging dat er inmiddels krachtige roc’sbestaan die zichzelf zien als maatschappelijke ondernemingen en die hun contractre-latie met de gemeenten hebben uitgebouwd en versterkt. De roc’s bieden een infra-structuur die een integrale aanpak van educatie en beroepsonderwijs maar ook inbur-

38 K O E R S B V E

Educatie

Page 40: 'Koers BVE' PDF document

gering mogelijk maakt. Deze integrale aanpak kan leiden tot een goed gekwalificeerdeinstroom op de arbeidsmarkt. De kracht van deze integrale aanpak kan nog sterkerworden als partners binnen regionale netwerken samenwerken. In dit opzicht kunnenroc’s een grote rol spelen in de reïntegratie, arbeidstoeleiding en inburgering dooronder meer duale trajecten aan te bieden.

Complexe samenleving voor het individu

Agenda

Beroepsonderwijs en educatie zijn gericht op het functioneren in de complexesamenleving. Dit leidt tot de volgende agenda:

1 Onderwijspersoneel ondernemende rol in eigen leerloopbaan.

2 Verhoging van het rendement en sociale cohesie, doordat alle deelnemersmeedoen.

3 Meer eigen verantwoordelijkheid van de deelnemer.

Onderwijspersoneel ondernemende rol in eigen leerloopbaan

Als gedecentraliseerde organisatie is de instelling zelf verantwoordelijk voor hetarbeidsvoorwaarden- en personeelsbeleid. De overheid draagt zorg voor de randvoor-waarden, zodat de instelling in staat is om een eigen arbeidsmarkt- en personeelsbe-leid te voeren. De overheid draagt ook verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van hetonderwijspersoneel. Vanuit die verantwoordelijkheid worden eisen gesteld aan hetpersoneel. Hieronder vindt u die eisen op een rijtje.

Het onderwijspersoneel is van groot belang bij het mede vormgeven van de vernieu-wingen in het onderwijs. Net als voor de deelnemers geldt voor de docenten en deondersteuners van het primaire proces dat zij verantwoordelijkheid nemen voor huneigen leerloopbaan en voor de verbetering van hun vaardigheden en positie. Deomslag naar competentiegericht beroepsonderwijs, de (leer)loopbaan centraal, hetrealiseren van maatwerk, de regionale samenwerking en het onderhouden van net-werken, de technologische ontwikkelingen en de behoefte aan teamwerk zijnallemaal van invloed op de docent in het gedifferentieerd samengestelde onderwijs-team en vereisen een andere attitude. De participant (docenten, instructeurs, assis-tenten) binnen het onderwijsteam wordt steeds meer een ondernemende professionalen een coach, die de eigen behoeften aan bij- en nascholing formuleert in het lichtvan de gewenste competenties voor het verzorgen van innovatief en ondernemendberoepsonderwijs.

Professioneel onderwijspersoneel staat voor de uitdaging om:

• een grote variatie aan deelnemers te bedienen, die al dan niet behoefte hebben aanmaatwerk;

• veel dynamiek in de arbeidsomgeving (innovatie) aan te kunnen;• het ondernemerschap over te dragen;• een beroepsgerichte pedagogiek en didactiek verder te ontwikkelen, waarbij de

combinatie van leren en werken centraal staat.

39H E T R E G I O N A L E N E T W E R K A A N Z E T

4.2

4.2.1

Eigenverantwoordelijkheid, de

ondernemendeprofessional

Page 41: 'Koers BVE' PDF document

Naast het onderwijspersoneel is de leermeester binnen het leerbedrijf onmisbaar voorgoed beroepsonderwijs. Professioneel leermeesterschap bestaat onder meer uit eengoed contact met alle partijen die bij de beroepsopleiding van een jongere betrokkenzijn, zoals de begeleiders en de docenten van het roc.

Om aan de grote behoefte aan personeel te voldoen, wordt het instellingen mogelijkgemaakt om zich bij de werving te richten op een brede doelgroep. Naast de reguliereinstroom vanuit de lerarenopleidingen en opleidingen tot onderwijsassistent, kan hetgaan om zij-instromers die hbo-opgeleid zijn en om personeel met een mbo-opleidingen praktijkervaring in het bedrijfsleven. Daarnaast gaat het om mensen die in eenduaal traject worden ‘opgeschoold’ van onderwijsassistent via instructeur naar leraar.Samen met het bedrijfsleven kan uitwisseling van personeel, detachering, en het com-bineren van functies in onderwijs en bedrijfsleven worden opgezet om zo te werkenaan de aanwezigheid van voldoende, kwalitatief hoogwaardig personeel. Het is vanbelang dat er in regionaal verband wordt samengewerkt in een netwerk. Deze samen-werking moet leiden tot een werkende onderwijsarbeidsmarkt, waar vraag en aanbodgematcht worden en waar innovatie in de educatieve kolom tot stand komt.

Het bedrijfsleven verwacht van een educatieve instelling dat er tijd en geldbeschikbaar is voor het ‘upgraden’ van de docenten, onder andere door hetvolgen van stages bij bedrijven, het doorlopen van trainingssessies en hetbezoeken van vakbeurzen.

(Jan Berendse, VNO-NCW-kring Delft)

Enerzijds is de instelling vrager van opleidingen voor onderwijspersoneel. Anderzijds ishet beroepsonderwijs aanbieder van opleidingstrajecten voor de ondersteunendeonderwijsberoepen, zoals onderwijsassistent en leraarondersteuner/ instructeur. Hetberoepsonderwijs vervult een scharnierfunctie voor de opleidingen tot ondersteu-nende beroepen. Het gaat daarbij vaak om mensen in een duale opleiding tot onder-wijsassistent, die (dus) al werkzaam zijn in een school voor primair, voortgezet ofberoepsonderwijs. Zij volgen het onderwijs in een bve-instelling en de beroepsprak-tijkvorming op een school. Als zodanig functioneert de bve-instelling als opleider voorde beroepskolom en is zij onderdeel van de samenhangende kwalificatiestructuur voorde onderwijsberoepen.

Er wordt een samenhangende kwalificatiestructuur voor de onderwijsberoepen ont-wikkeld om in- en doorstroom in de verschillende onderwijsberoepen te stimuleren. In(duale) opleidingstrajecten kan personeel zich aansluitend op een behaalde kwalifica-tie verder kwalificeren voor een ander onderwijsberoep, zodat het loopbaanperspec-tief wordt verbeterd.Behalve voor de bekwaamheidseisen die door de overheid bij AMvB zullen worden vast-gesteld, zal voldoende ruimte zijn voor specifieke wensen op instellingsniveau. Voorbenoeming van onderwijspersoneel gelden de benoembaarheidvereisten, waarvan debekwaamheidseisen onderdeel uit maken. Nieuw voor de bve-sector is dat er ookbekwaamheidseisen gelden voor ondersteunende beroepen ten behoeve van hetprimaire proces.

40 K O E R S B V E

Behoefte aan voldoendeonderwijspersoneel

BVE aanbieder trajectenvoor ondersteunende

onderwijsberoepen

Kwaliteitsborgingonderwijsberoepen en

scholing

Page 42: 'Koers BVE' PDF document

Verhoging van rendement en sociale cohesie, doordat alle deelnemersmeedoen

Het is voor zowel het maatschappelijk als individueel rendement als de sociale inte-gratie belangrijk dat alle deelnemers in de gelegenheid worden gesteld minimaal eenstartkwalificatie te behalen. Nederland kan zich niet veroorloven dat groepen deelne-mers maatschappelijke buitenstaanders worden, omdat zij geen onderwijs volgen.Competentiegericht beroepsonderwijs, doorlopende leerlijnen vmbo-mbo-hbo en ‘Eenleven lang leren’ dragen in sterke mate bij aan de sociale integratie van groepen deel-nemers. Daarbij spelen aspecten als normen en waarden en het kunnen leren in eenveilige leeromgeving een belangrijke rol. Een specifiek aandachtspunt daarbij is decategorie risicodeelnemers. De acties die gericht zijn op doorlopende leerlijnen, extraondersteuning, brede competenties op niveau 1 zijn vooral ook bedoeld om deze groepop adequate wijze te kunnen bedienen.De bve-sector vervult bij de sociale integratie een duidelijke brugfunctie zoals bij:

• de opvang van de moeilijkste deelnemers op niveau 1; • het afleveren van excellente vaklieden; • de doorstroom van deelnemers naar het hbo; • het combineren van educatieve trajecten die gemeenten inkopen met (vervolg)tra-

jecten in het beroepsonderwijs.

Willen we in het bve de transitie naar de kennissamenleving maken, dan moeten we desociale cohesie versterken, sociale integratie realiseren en de sociaal-economischefunctie van het beroepsonderwijs versterken.

Een startkwalificatie is weliswaar een minimale eis, maar de arbeidsmarkt heeft daar-naast behoefte aan voldoende gediplomeerden op de hoge niveaus (3 en 4) van hetmbo. Het mbo moet in deze vraag kunnen voorzien. Bovendien moeten deelnemers opde hoge niveaus van het beroepsonderwijs de mogelijkheid krijgen te excelleren enzich te ontwikkelen tot topvaklieden. Als dat goed gebeurt, levert het beroepsonder-wijs een krachtige bijdrage aan de economische en sociale ontwikkeling van de samen-leving als geheel. Deze ontwikkeling zal de nationale overheid ondersteunen.

In Lissabon is afgesproken om meer jongeren op te leiden tot minimaal het startkwali-ficatieniveau. Om deze doelstelling te realiseren, zijn twee dingen van belang:

• Deelnemers die dreigen uit te vallen, moeten eventueel via alternatieve leerarran-gementen binnen boord worden gehouden. Hiervoor is de onderwijsinstellingprimair verantwoordelijk

• Werkenden en werkzoekenden moeten zich kunnen opscholen tot minimaal hetniveau van de startkwalificatie. Om scholing tot startkwalificatie te bevorderenkunnen bestaande fiscale maatregelen en ESF worden benut. Tevens wordt ingezetop duale trajecten zodat mensen al werkend een startkwalificatie kunnen behalen.

Jongeren die ondanks alle pogingen van de onderwijsinstellingen toch uitvallen, zullenvia de regionale meld- en coördinatiefunctie (rmc-functie) van contactgemeentenworden teruggeleid naar het onderwijs of een leerwerkbaan. De gemeenten hebbenhier de regiefunctie. Zij onderhouden een netwerk van onder meer instellingen voorjeugdzorg, onderwijs en werk en inkomen om de condities te creëren die een terugkeernaar onderwijs en/of werk mogelijk maken. Als er bijvoorbeeld extra hulp nodig is, isde instelling voor jeugdzorg daar primair voor verantwoordelijk. De nationale overheidgaat deze rmc-functie de komende periode versterken.Om voor iedereen een startkwalificatie te behalen moeten verschillende actoren zich

41H E T R E G I O N A L E N E T W E R K A A N Z E T

4.2.2

Excelleren in hetberoepsonderwijs

Een startkwalificatie vooriedereen

Page 43: 'Koers BVE' PDF document

inzetten, of dat nu via het initiële leertraject is of via het leven lang leren: de zoge-noemde ketenbenadering. Behalve de onderwijsinstellingen gaat het bijvoorbeeld ombedrijven, CWI’s en zorginstellingen die al naar gelang de behoefte van een deelnemeringeschakeld moeten kunnen worden om deze deelnemer alsnog een startkwalificatiete laten behalen. Dit kan via zowel de route van het onderwijs als de route van het werkof een combinatie van leren/werken. Uitgangspunt hierbij is dat een jongere, met ofzonder startkwalificatie, aan een scholingstraject of werktraject moet deelnemen (ziehet plan van aanpak jeugdwerkloosheid). Operatie Jong zet zich ook in voor het stimu-leren van de ‘jeugdketen’. Door een samenhangend jeugdbeleid en een integrale regio-nale aanpak te realiseren.

Niet alle jongeren slagen er in een startkwalificatie te behalen, omdat dit voor hendoor allerlei oorzaken niet haalbaar is. Het is van groot belang dat deze jongeren zogoed mogelijk op weg geholpen worden naar een vorm van kwalificatie en een per-spectief op werk. Met de assistentopleidingen op niveau 1 is voor deze jongeren eenopstapkwalificatie beschikbaar. Waar nodig zullen deze opleidingen worden uitgebreid.Deze kwalificatie biedt jongeren de mogelijkheid zich verder te ontwikkelen, waarbijwordt erkend dat dit in de meeste gevallen alleen een opstap richting werk zal bieden.Voor een klein deel van deze groep worden mogelijkheden voor een doorgroei richtingstartkwalificatie ingeschat. Dan zal er nog een groep overblijven voor wie niveau 1 niethaalbaar is. Het gaat hierbij vooral om de risicogroepen. Voor deze groep zal eennieuwe opstapkwalificatie worden ontwikkeld, te situeren onder niveau 1. Qua vorm-geving hiervan wordt gedacht aan korte, arbeidsmarktgerichte cursussen op maat,gericht op enige toerusting voor arbeidsmarkt en maatschappij (vgl. de PASVORM-con-structie bij het Rijn-IJssel College).

De bve-sector is optimaal toegankelijk voor alle deelnemers, waaronder gehandicaptedeelnemers. De opvang wordt betaald uit de lumpsumbekostiging. Een vraag diedaarbij nog speelt is hoe de individuele gehandicapte deelnemer binnen die systema-tiek aan de individuele hulpmiddelen komt, op een manier die voor instellingen metveel gehandicapte deelnemers betaalbaar is. De sector zoekt naar een antwoord datrecht doet aan de deelnemer en aan die instellingen die veel gehandicapte deelnemersopvangen.

Doorlopende leerlijnen vmbo-mbo kunnen meer startkwalificaties helpen behalen.Deelnemers moeten zonder belemmeringen hun (leer)loopbaan op een hoger niveaukunnen voortzetten. Acties op dit terrein leveren ook een bijdrage aan het plan vanaanpak jeugdwerkloosheid. Daarbij is het vooral belangrijk de overstap van het vmbonaar het mbo te versoepelen. Ook is het dringend noodzakelijk om een structureleoplossing te vinden voor deelnemers van 16 en 17 jaar die nu nog via een dispensatievan de gemeente tot de educatie worden toegelaten.Naast de doorstroom vmbo-mbo is de doorstroom mbo-hbo van belang. Het is belang-rijk deze doorstroom te verhogen, direct vanuit het mbo of indirect door werkende ofwerkzoekende mbo’ers te upgraden via deeltijdtrajecten of duale trajecten. Daarbij zalook de optimale doorstroom van mbo naar hbo bekeken moeten worden in het licht vande eigenstandige rol van het mbo en de behoefte aan gediplomeerde mbo’s op dearbeidsmarkt.

Deelnemers met verschillende achtergronden, vooropleidingen, wensen en behoeftendoen een beroep op het beroepsonderwijs. Ook de educatie kent deze variëteit aandeelnemers. Het gaat hierbij onder meer om:

• oudere deelnemers die alsnog een diploma voortgezet onderwijs via het voortgezetalgemeen volwassenenonderwijs (vavo) willen behalen;

42 K O E R S B V E

Opstapkwalificatie enarbeidsmarktkwalificatie

Gehandicapten

Doorlopende leerlijnen

Doorstroom van educatienaar beroepsonderwijs

Page 44: 'Koers BVE' PDF document

• analfabete autochtone deelnemers die willen leren lezen en schrijven;• mensen die hun inburgeringstraject hebben afgerond en hun (taal)niveau willen

verhogen.

Deze deelnemers kunnen hun opleiding in het beroepsonderwijs vervolgen. In ditopzicht levert de educatie een belangrijke bijdrage aan ’Een leven lang leren’. Ookbiedt het deelnemers die werken of werk zoeken de kans alsnog hun startkwalificatiete behalen. Verder is het mogelijk om gecombineerde trajecten educatie-beroepson-derwijs aan te bieden. Het uiteindelijke doel is deelnemers via een traject educatie eneen vervolg in het beroepsonderwijs of een combinatie van educatie met beroepson-derwijs een betere positie op de arbeidsmarkt te bieden. De gemeenten zijn primairverantwoordelijk voor het plannen en bekostigen van het educatieve aanbod. Voor heteducatiedeel moeten instellingen en gemeenten een overeenkomst afsluiten. Het deelberoepsonderwijs kan alleen bekostigd worden, als er wordt voldaan aan een aantalvoorwaarden zoals: ingeschreven zijn op 1 oktober en het betalen van cursusgeld.

De Onderwijsraad heeft geadviseerd een verkenning uit te voeren naar een andereaansturing van het vavo. Reden hiervoor was de vooronderstelling dat de doelgroepvan het vavo in het gedrang kwam als gevolg van de gemeentelijke prioritering. Hetadvies van de Onderwijsraad is overgenomen en een verkenning uitgevoerd. Uit de ver-kenning blijkt dat het vavo de laatste jaren steeds minder gevraagd en aangeboden isin de ‘traditionele’ vorm van tweede kans voor volwassenen. Het aanbod is daaromaangepast aan de gewijzigde behoefte. Meer duale en flexibele trajecten binnen deeducatie passen in de integrale aanpak van gemeentebeleid. Het vavo biedt dus geenstandaardaanbod meer, maar educatieve trajecten op maat waarbij de doorstroomnaar andere (mbo-)trajecten bevorderd wordt. Behalve flexibiliteit en maatwerkhebben deelnemers ook behoefte aan combinatietrajecten waarin onderdelen vanvavo en andere educatieonderdelen aangeboden worden. Al met al geven de uitkom-sten van deze verkenning geen aanleiding het vavo anders te gaan aansturen.

In de praktijk blijkt dat het vavo steeds vaker wordt benut door jongeren die het voort-gezet onderwijs zonder diploma hebben verlaten en dit diploma alsnog willen behalen.Het voordeel voor de desbetreffende jongeren hierbij is dat zij, in tegenstelling tot inhet voortgezet onderwijs, in het vavo certificaatgericht kunnen studeren. Het isdaarbij aan een gemeente om te besluiten of deze groep jongeren (voor de 16- tot 17-jarigen moet de gemeente dispensatie verlenen) een beroep kan doen op educatievetrajecten in het vavo. De komende periode zal in overleg met de betrokken partijenworden bekeken op welke wijze jongeren die in plaats van in het voortgezet onderwijsin het vavo hun diploma willen behalen, het best bediend kunnen worden.

Deelnemers meer eigen verantwoordelijkheid

Deelnemers bepalen hun loopbaan in een samenspel tussen zichzelf, de instelling,werkgevers, ouders, leeftijdgenoten en eventueel andere belangrijke instellingen ofpersonen in hun leven. Elementen die daarbij een rol spelen zijn:

• de culturele achtergrond; • het referentiekader; • het beroepsbeeld; • het taalniveau; • de leeftijd; • de cognitieve bagage; • de sociale vaardigheden van een deelnemer.

43H E T R E G I O N A L E N E T W E R K A A N Z E T

Het voortgezet algemeenvolwassenenonderwijs

(vavo)

4.2.3

Page 45: 'Koers BVE' PDF document

Om in dit samenspel tot resultaten te komen die er maatschappelijk toe doen, past hetdat ook de deelnemers hun verantwoordelijkheid nemen en daarop aanspreekbaar zijnen dat het overheidsbeleid de komende periode daarop ook gericht is. Daarbij zalrekening worden gehouden met de kenmerken van deelnemers en de mate waarin opbasis van deze kenmerken een deelnemer eigen verantwoordelijkheid kan nemen.Rechten en plichten van deelnemers moeten met elkaar in evenwicht zijn. Daarompast het ook de medezeggenschap van deelnemers te moderniseren en de prestatie-beurs in het mbo in te voeren.

De ouders van deelnemers in het mbo hebben, gezien de leeftijdscategorie van dedeelnemers, een afstandelijker rol. Ze hebben meestal een financiële verantwoorde-lijkheid. Zolang hun kind de meerderjarige leeftijd nog niet heeft bereikt, zijn zij ookformeel verantwoordelijk. Daarnaast hebben ze verantwoordelijkheid als opvoeder, dieonder meer tot uitdrukking komt door een goede thuisomgeving te creëren waarin dedeelnemer gestimuleerd wordt te werken aan de schoolloopbaan. Bovendien zijnouders heel belangrijk bij en eerst verantwoordelijk voor de overdracht van normen enwaarden. Daarin hebben onderwijsinstellingen overigens ook een taak.

De ouderbetrokkenheid is niet wettelijk vastgelegd in bijvoorbeeld bepalingen metbetrekking tot medezeggenschap. Gezien de grotere afstand van de ouders is daarbijtoch vooral de deelnemer zelf aan zet. Het is immers niet te verwachten dat voor dedeelnemers van 18 jaar en ouder (een groot deel van de deelnemers) de ouders nog deverantwoordelijkheid voelen te participeren in een medezeggenschapsorgaan.De ouders betalen vaak wel de kosten. De deelnemer overlegt daarover met de instel-ling. Door de leeftijd van de deelnemer is dat een logische keuze: hij/zij voelt zich voordie uitgaven van zijn/haar ouders verantwoordelijk.Voor de schoolkosten is de positie van de deelnemer en zijn ouders versterkt tenopzichte van de instelling. Schoolkosten zijn: boekenkosten, overige (materiaal)kostenen de vrijwillige bijdrage. Totnogtoe is medezeggenschap voor de vrijwillige bijdragespecifiek geregeld. Omdat de vaste boekenprijs wordt afgeschaft per 1 januari 2005,kan de instelling na die datum een actiever beleid voeren voor boekenkosten. Dieworden immers fluctuerend en beïnvloedbaar.

Veel leerlingen hebben niet weloverwogen gekozen en kunnen bij een verkeerdekeuze er eigenlijk alleen maar uitstappen: voortijdig schoolverlaten. Een veelbeter model is om in te schrijven los van welke opleiding en daarmee op eenbreed domein van mogelijkheden te oriënteren en daarin een keuze te maken. Bijhet Da Vinci College is het binnen de opleiding Techno Design mogelijk je in deeerste fase van je opleiding te oriënteren op alle differentiaties van het tech-nisch onderwijs. Aan het eind ben je dan gekwalificeerd voor een beroep uit dehuidige kwalificatiestructuur. De opleidingsstructuur gaat van breed naar smal.De uitval is daarmee met ruim 50 procent teruggedrongen.

(Max Hoefeijzers, Da Vinci College)

44 K O E R S B V E

Rol van ouders

Page 46: 'Koers BVE' PDF document

Nationale overheid herpositioneren tussen Europa en de regio

Europa en de regionalisering vragen om een herpositionering van de nationaleoverheid.

1 Meer ruimte voor de regio

2 Heldere kaders en verbinding met regionale ambities

3 Actieve bijdrage aan de EU-agenda inclusief Europese benchmarks

Meer ruimte voor de regio

Roc’s hebben ruimte nodig om het integrale beleid daadwerkelijk uit te voeren:het grotestedenbeleid waarin roc’s de rol van emancipatiemotor vervullen insociaal en economisch opzicht.

(Jos Leenhouts, de Mondriaan onderwijsgroep)

In de Nederlandse staatsinrichting zijn er geen regio’s vastgesteld als bestuurlijke enadministratieve eenheden. Voor de roc’s betekent ‘regio’ in feite niet meer en nietminder dan ‘voor die instelling relevante omgeving’. Per roc kan de invulling hiervandan ook flink verschillen. Een bve-instelling bepaalt bijvoorbeeld zelf wat haar regio isen wie haar partners daarin zijn. Dat kan bovendien per activiteit anders liggen.Daarom kunnen we beter spreken van ‘regionale netwerken, waarin roc’s partnerszijn’. De regionale netwerken moeten achteraf wel verantwoording afleggen aanelkaar en aan de nationale overheid over de mate waarin ze de geformuleerde ambitiesgerealiseerd hebben.Een ander probleem met de definitie van ‘regio’ is dat de instelling zelf haar regiobepaalt, omdat zij bestuurlijk het aanspreekpunt is en blijft van de minister van OCW,en zij het aangrijpingspunt voor bekostiging blijft. De instelling kan er namelijk op aan-gesproken worden, als ze er niet in slaagt de omgeving/het netwerk te betrekken bij deontwikkeling van haar beleid. Zo garandeert het ministerie dat instellingen meervou-dige publieke verantwoording afleggen, vormgegeven door en onder regie van de bve-instellingen.

Dé regio bestaat niet. Benaderd vanuit het netwerkperspectief: er zijn zoveelregio’s als er netwerken zijn.

(Ineke Delies-De Vries, Alfa-college)

Overwogen wordt om splitsing van roc’ s (defuseren) wettelijk mogelijk te maken. Hetis niet de bedoeling om terug te keren naar de situatie voor de roc-vorming en deoperatie Sectorvorming en Vernieuwing in het MBO (SVM). Met de betrokken partijenzal grondig worden overlegd over het voornemen als zodanig, voor- en nadelen, kaders,criteria, voorwaarden en gevolgen, zoals voor het macrobudget voor het beroepson-derwijs en het daarbij behorende verdeelmodel.

45H E T R E G I O N A L E N E T W E R K A A N Z E T

4.3

4.3.1

De instelling bepaalt zelfhaar regio

Defuseren

Page 47: 'Koers BVE' PDF document

In de organisatie van het onderwijs staan de instituties centraal. Een alterna-tieve organisatie is het model van de ‘rijschool’. Bij het behalen van een rijbewijsis alleen het examen(niveau) centraal geregeld. Waar deelnemers hun ervarin-gen opdoen, in hoeveel tijd en bij welke rijschool zijn keuzes die ze zelf maken.Als de ‘rijschoolgedachte’ zou worden toegepast op het onderwijs, zouden alleonderwijswetten kunnen worden vervangen door één wet op de examinering ofcertificering.

(Jo Thijssen, Utrechtse School voor Bestuurs- en Organisatiewetenschap)

In het beroepsonderwijs krijgen instellingen meer mogelijkheden om samen te werkenbij het verzorgen van onderwijs met andere aanbieders, zoals niet-bekostigde instel-lingen en bedrijven. Zo is uitbesteding/outsourcing toegestaan, onder andere op voor-waarde dat de instelling eindverantwoordelijk blijft voor de verantwoording en kwali-teit van de opleiding. De discussie over open bestel wordt verder gevoerd. Hierbijbetrekt het ministerie ook de uitkomsten van het Interdepartementaal Beleidsonder-zoek (IBO) Open Bestel dat in 2004 wordt afgerond.Door de gedwongen winkelnering inburgering af te schaffen wordt een start gemaaktmet het open bestel voor de educatie. Op basis van de evaluatie van de ervaringen dieworden opgedaan in de inburgering, besluit OCW of de gedwongen winkelnering van deeducatie afgeschaft moet worden.

Heldere kaders en verbinding met regionale initiatieven

Op brede schaal, niet alleen in Nederland, is er sprake van een sterk gegroeid belangvan netwerkvorming op lokaal en regionaal niveau. Dit belang is niet los te zien van,wellicht zelfs het gevolg van de globalisering, het wegvallen van de landsgrenzen en deontwikkeling van de kennissamenleving. Deze ontwikkelingen raken de positie van denationale overheid tussen Europa enerzijds en de regio anderzijds. Ook voor hetberoepsonderwijs is dat het geval. In Europees verband wordt de Nederlandse natio-nale overheid namelijk enerzijds aangesproken op haar betrokkenheid bij Europesedoelstellingen en regelgeving. Anderzijds barsten regionale netwerken en (groot)ste-delijke gebieden van ambitie en zelforganiserende kracht om de huidige economischeen sociale uitdagingen aan te pakken. De afgelopen periode hebben instellingen aan-zetten gerealiseerd om internationaal beleid vorm te geven. Bijvoorbeeld om de inter-nationale mobiliteit van deelnemers en de samenwerking in de grensregio’s te bevor-deren. Het is daarom een taak van de nationale overheid om in overleg met betrokkenpartijen de Europese doelstellingen en regionale initiatieven aan elkaar te verbinden.

Het is geen vruchtbare bestuurlijke benadering gebleken om Europese en nationale doel-stellingen rechtstreeks door te vertalen aan individuele instellingen in de vorm van pres-tatiedoelstellingen. Om zulke doelstellingen te realiseren zijn de instellingen, zoals ze zelfconstateren, vaak aangewezen op samenwerking met regionale netwerkpartners:

• met kbb’s en regionale sociale partners voor meer bpv-plaatsen; • met gemeenten voor herprioriteringen binnen educatie; • met vmbo- en hbo-instellingen om de doorstroom te versterken; • met sociale partners om ‘Een leven lang leren’ te versterken; • met rmc’s, CWI’s en Riaggs om jeugdbeleid uit te voeren.

Deze betrokkenheid tussen partners die samen een bredere doelstelling willen realise-ren, is een veel krachtiger instrument dan een van bovenaf opgelegde doelstelling aan

46 K O E R S B V E

Ontwikkeling naar eenopen bestel

4.3.2

Sturen op ambities

Page 48: 'Koers BVE' PDF document

een van die partners. De nationale overheid erkent de verschillen in regionale ambitiesom het totaal van de Europese en nationale doelstellingen te bereiken.

De positie van de kbb’s is minder eenduidig dan die van de bekostigde onderwijsinstel-lingen. Kbb’s vervullen namelijk een sleutelfunctie bij de realisatie van een groot deelvan de overheidsambities: een nieuwe kwalificatiestructuur en meer beroepspraktijk-vormingsplaatsen kunnen alleen met en door de kbb’s gerealiseerd worden. Maar hoemaken de kbb’s die ambities nu kenbaar: separaat en per branche, in samenwerkingmet de regionale netwerken of allebei? Dat is een keuze die kbb’s zelf maken. Kbb’smoeten in ieder geval hun ambities formuleren voor de twee wettelijke taken.

De mate waarin de overheid de taakstelling van de niet-bekostigde instellingenbepaalt, verschilt van de mate waarin dat bij de bekostigde instellingen gebeurt.Daardoor nemen de NBI’s een andere positie in bij de implementatie van de nieuwebesturingsfilosofie. Als de overheid de bekostigde instellingen uitnodigt hun ambitieskenbaar te maken, gaat ze ervan uit dat zij dat ook doen. Hoewel dit niet wettelijk isvastgelegd, is er wel degelijk sprake van een verplichting. Voor de NBI’s kan dat daar-entegen niet zonder meer gelden. De NBI’s kunnen echter wel belangrijke bijdragenleveren om de landelijke ambities te realiseren, en dat doen ze ook al. Het zou daaromgoed zijn als ook de prestaties van de NBI’s beter zichtbaar zouden worden.De NBI’s zullen daarom uitgenodigd worden hun eigen ambities kenbaar te maken.Daarbij is aan hen de keuze, te participeren in een regionaal netwerk dan wel huneigen netwerk te creëren. Zij kunnen dan, evenzeer als de bekostigde instellingen,aangeven wat ze nodig hebben om hun ambities te realiseren. Dat kan overigens geenmanier zijn om een open bestel te krijgen: de vraag om bekostiging te krijgen, is hierbijniet aan de orde. Wel is het interessant om te zien welke regelgeving - buiten de beko-stiging - NBI’s hindert om hun ambities te realiseren.

Wij moeten meer kleur bekennen, wij moeten aangeven hoe we tegen de plaats,taak en functie van het onderwijs aankijken.

(Berend Kamphuis, Alfa-college)

Aan het sturingsvermogen van de nationale overheid worden nieuwe eisen gesteld. Bijde herijking van de sturingsrelatie staat voorop dat bve-instellingen maximale slag-kracht en ruimte hebben en vervolgens rekenschap moeten afleggen. Goed beroeps-onderwijs heeft dus ruimte nodig. Ruimte voor deelnemers om de leerloopbaan tekiezen die beter aansluit bij hun capaciteiten. Ruimte voor leerkrachten om in tespelen op de capaciteiten van individuele deelnemers. Ruimte voor instellingen om hunonderwijspersoneel en deelnemers die faciliteiten te bieden die nodig zijn om detalenten van de deelnemers maximaal aan te spreken. Ruimte ook om zelf te bepalenhoe de institutionele vormgeving van de instelling eruitziet. Die ruimte is geen doel opzich, die ruimte is nodig om de kwaliteit en het rendement van het beroepsonderwijste verbeteren. Ruimte betekent ook vooraf helder geformuleerde kwaliteitsnormen,transparante prestaties van de instellingen, scherp toezicht en het in positie brengenvan partijen (deelnemers, onderwijspersoneel, gemeenten, bedrijven enzovoorts) diebetrokken zijn bij het beroepsonderwijs. Dit sluit aan bij de ontwikkeling waarbij bekostigde instellingen zich positioneren alsondernemingen met een maatschappelijke taak (maatschappelijke onderneming).Maatschappelijke ondernemingen hebben niet alleen een verticale maar ook een hori-zontale verantwoordingsrelatie naar de directe omgeving. Het is daarom van belangdat de overheid het speelveld waarin de instellingen in het beroepsonderwijs opereren,

47H E T R E G I O N A L E N E T W E R K A A N Z E T

De positie van de kbb’s

De positie van de niet-bekostigde instellingen

(NBI’s)

Sturingsrelatie, helderekaders en deregulering

herijken

Page 49: 'Koers BVE' PDF document

zodanig ordent dat er sprake is van evenwichtige verhoudingen. Dit is het geval alsinstellingen en andere partijen binnen de instellingen voldoende prikkels ervaren omruimte die ze krijgen, te benutten, terwijl andere partijen rond de instelling op hunbeurt worden gestimuleerd om instellingen actief aan te spreken op de wijze waaropzij die ruimte invullen.Een belangrijke voorwaarde hiervoor is dus dat onderwijsresultaten en de wijzewaarop deze bereikt worden transparant zijn. Ordenen betekent dus ook: transparan-tie garanderen. De nationale overheid moet op haar beurt worden aangesproken ophet scheppen van de juiste randvoorwaarden waarbinnen de instellingen hun werkdoen.

Is een maatschappelijke onderneming nu primair een taakorganisatie of meereen zelfstandige onderneming, en wie is dus in laatste instantie de baas over deinstelling: de overheid of het bestuur van de instelling zelf?

(dhr. Molenkamp, ROC ASA)

Uitgangspunt is dat de instellingen zich ontwikkelen in een veranderlijke regionaleomgeving. De wet- en regelgeving moeten daarbij ondersteunend zijn. Daarom moetOCW de mogelijkheden voor deregulering bezien. Tegelijkertijd zijn er ingrijpendezaken aan de orde geweest in de sfeer van die vragen om een zorgvuldige aanpak vandie deregulering. Ondanks het aantal regels was het de instellingen niet duidelijk water van ze verwacht werd en wat ze wel en niet mochten. Bovendien willen de maat-schappij en de overheid beter inzicht hebben in de prestaties die leveren voor depublieke gelden die zij ontvangen.Deregulering is ook noodzakelijk om een bijdrage te leveren aan de ontbureaucratise-ring van het onderwijs. In haar verkenning ‘’Bureaucratisering in het Onderwijs’’ vanapril 2004 wijst de Onderwijsraad op de steeds verder voortschrijdende bureaucratise-ring en op de rol die de centrale overheid daarbij speelt. Specifiek merkt de Onder-wijsraad op dat wanneer scholen voldoende geprikkeld worden om een zo goed moge-lijke kwaliteit te leveren met het beschikbare budget, er weinig aanleiding voor deoverheid is om zich te bemoeien met de interne processen op de instelling. Dezegedachte wordt onderschreven: in de bve-sector wordt zoveel mogelijk gestuurd op deresultaten en niet op de processen. Dat is het dereguleringskader.In de nieuwe besturingsfilosofie is de overheid ervoor verantwoordelijk, voorafhelder te maken welke concrete prestaties zij van de instelling verwacht en het toe-zichtskader daarop aan te passen. De instellingen zijn ervoor verantwoordelijk, inoverleg met hun regionale netwerken tot afspraken te komen over ambities opregionaal niveau.Het bedrijfsleven heeft eveneens te maken met onderwijswetgeving. In de bve-sectorbetreft dit met name de verplichting, voor iedere deelnemer beroepspraktijkvorming(bpv) te volgen bij een geaccrediteerd leerbedrijf. De procedure om erkend leerbedrijfte worden, is complex en de eisen die aan bedrijven worden gesteld om als leerbedrijfte kunnen worden erkend, zijn hoog. Alleen dan kan de kwaliteit van de beroepsprak-tijkvorming worden gewaarborgd. Door deze hoge eisen is het voor het midden- enkleinbedrijf vaak echter moeilijk om als leerbedrijf te worden erkend. Dat legt eengrote druk op de beschikbaarheid van erkende leerbedrijven en het aantal beschikbarebpv-plaatsen voor deelnemers. Terwijl het wel van belang is om de poel met erkendeleerbedrijven uit te breiden. De nationale overheid zal daarom samen met de betrok-ken partijen bekijken hoe de kwaliteit van de bpv gewaarborgd kan blijven en de admi-nistratieve lasten voor bedrijven tegelijkertijd teruggedrongen kunnen worden en deprocedure niet onnodig complex gemaakt wordt. Idealiter is er straks sprake van

48 K O E R S B V E

Page 50: 'Koers BVE' PDF document

minder administratieve lasten bij het bedrijfsleven, meer beroepspraktijkvormings-plaatsen en een ten minste gelijkblijvende kwaliteit van die plaatsen. Dat vereist veelflexibiliteit van de kbb’s.

Met andere woorden: het is nodig om de bestuurlijke verhoudingen te moderniseren.Dit is een conditio sine qua non om het maatschappelijk vertrouwen te herstellen. Denationale overheid neemt daarom het initiatief om samen met de andere actoren in hetberoepsonderwijs de bestuurlijke verhoudingen zodanig te moderniseren dat er eenwerkbare en vruchtbare relatie ontstaat die gebaseerd is op vertrouwen.

De nationale overheid kiest er in de bve-sector voor te sturen met een heldere kader-stelling vooraf én met een combinatie van horizontale en verticale verantwoordingachteraf. Deze kaderstelling binnen de sector ziet er als volgt uit:

• De Wet educatie en beroepsonderwijs bevat de taakstelling van de instellingen ophoofdlijnen. Het toezichtkader van de inspectie bevat een nadere concretiseringvan de onderwijskwaliteit.

• Het actieplan en de BVE-barometer bevatten een actualisering en aanscherpingvan die hoofdlijnen.

• De kwalificatiestructuur mbo bevat de inhoudelijke kaders vooraf.• De standaarden voor de examenkwaliteit, die het KCE opstelt, bevatten het kader

voor de examens mbo.• Bekostiging en governance (notitie: Helderheid in het kader van rekenschap).

De komende jaren zal het ministerie van OCW het interne toezicht en de horizontale(meervoudig publieke) verantwoording versterken, naast de al bestaande verticaleverantwoording. De Wet op het onderwijstoezicht (WOT) wijst de overheid daarbij deweg: proportioneel toezicht. Dat wil zeggen: meer toezicht waar de kwaliteit en deeigen bewaking daarin nog niet voldoende zijn, en minder toezicht naarmate de gele-verde kwaliteit(sbewaking) beter is. Op dit moment is er slechts proportioneel toezichtop de kwaliteit en de doelmatigheid . Het zal een uitdaging zijn om dit principe bredertoe te passen bij de bewaking van de rechtmatigheid: slagen Raden van Toezicht erinzo goed intern toezicht te houden en slagen instellingen erin zo transparant te verant-woorden dat de inspectie kleinere steekproeven kan nemen?Omdat er in de bve-sector nog geen wettelijk geregelde Raden van Toezicht zijn, heefthet principe van het proportionele toezicht ook effect op de intensiteit van het verti-cale toezicht. Als het horizontale toezicht effectief is ingevoerd, zal het proportionali-teitsbeginsel toegepast kunnen worden. Naarmate het horizontale toezicht beter is,zal er minder nadruk liggen op het verticale toezicht. Het verticale toezicht zal echteraltijd blijven. Dat hoeft echter niet te betekenen dat er geen ervaring kan wordenopgedaan met andere, decentralere instrumenten.Ook de kbb’s versterken hun meervoudige publieke verantwoording. Daarnaast moetverkend worden in hoeverre inspectietoezicht kan worden toegepast op de publieketaken die de kbb’s uitvoeren.

De roc’s hebben een sterke regionale positie. De keerzijde hiervan kan een gebrek aanresponsiviteit zijn door gebrek aan concurrentie. De instellingen moeten hierop alertblijven, samen met de partijen in de regio en de nationale overheid, en de responsivi-teit vergroten. De nationale overheid wil dit doen door de instellingen te prikkelen hunambities en prestaties voor hun omgeving transparant te maken. De overheid formu-leert hiertoe landelijke ambities, maar maakt geen landelijke afspraken met regionaleinstellingen. Maatwerk is gewenst. Daarom komt hierbij de regionale omgeving van deinstellingen in beeld. De instellingen maken straks, uitgaande van de landelijkeambities van de overheid, afspraken met hun regionale netwerk.

49H E T R E G I O N A L E N E T W E R K A A N Z E T

Heldere kaders enverantwoording

Responsieve instellingen

Page 51: 'Koers BVE' PDF document

Bekostiging is een van de instrumenten om de beleidsdoelstellingen van het bve-bestelte realiseren. De bestaande bekostiging van het mbo is ingevoerd in 2000 en op ditmoment dus bijna vier jaar in werking. Bij de invoering is destijds al afgesproken dathet model in 2004 zou worden geëvalueerd en dat zou worden nagegaan of het nood-zakelijk is het bekostigingsstelsel aan te passen. Intussen zijn er allerlei redenen bijgekomen om de bekostiging in dit jaar gedegen teevalueren. Niet in de laatste plaats is dat natuurlijk het debat rond rekenschap. In datdebat gaat het onder meer over de relatie tussen inschrijving, daaraan gerelateerdebekostiging en geleverde onderwijsinspanning. Die kwestie vraagt om nadere door-denking van de relatie tussen taken en middelen, en de allocatie daarvan in een lump-sumsector met behulp van verdeelmodellen, waarbij de autonome instelling beste-dingsvrijheid geniet. Er zit immers een zekere spanning tussen de destijds beoogde glo-baliteit van de bekostiging en de, soms tot op het individuele niveau, gevraagde reken-schap en verantwoording. Ook de outputoriëntatie, een van de hoofdkenmerken vanhet huidige model, moet opnieuw doordacht worden. In elk geval vinden veel van de inrekenschap onderkende problemen onder andere hun oorzaak in de diplomabekosti-ging. Zeker als we in de komende periode overgaan van sturen met geld naar eenstelsel van sturen op ambities. Dat kan een behoorlijke reductie van de beheerslastopleveren, al vergt zo’n overstap natuurlijk wel scherpe definities van de ambities. Ookop dit punt is een nadere doordenking gewenst om tot een goede balans te komentussen globaliteit aan de voorkant en specificiteit in de afrekening.

Bekostiging bleek ook een prominent thema in de regionale bijeenkomsten die aan hetopstellen van KOERS BVE zijn voorafgegaan. Zo is daarbij de vraag naar de zoge-naamde T-2-bekostiging in relatie tot de 1-oktobertelling aan de orde gesteld. Daarbijgaat het in feite om twee samenhangende problemen. Het eerste probleem is de matewaarin het toegewezen budget in de tijd gelijke tred houdt met de leerlingontwikkeling.Nadrukkelijk doet zich daarbij ook de vraag voor hoe om te gaan met een sterk afwij-kende deelnemersgroei op instellingsniveau. Het tweede probleem is de vraag of hetmet name op de niveaus 1 en 2 wel mogelijk is om iedere deelnemer al per 1 oktober inde best passende opleiding in te schrijven. In relatie met dit laatste wordt vaak ookgepleit voor een Crebo nummer 0 een afzonderlijke inschrijving die het mogelijk zoumoeten maken gedurende een wat langere periode deelnemers te ‘rangeren’. In hetverleden bestond hiervoor ‘Oriëntatie en Schakeling’. Hiervan ging echter te weinig stimulans uit om deelnemers zo snel mogelijk op de passende plek te krijgen. De 1-oktoberdatum blijft voor het gehele onderwijsstelsel van belang om het macrobudgette bepalen. Een oplossingsrichting die het ministerie voor de evaluatie zal verkennen, is deteldatum voor de allocatie over de instellingen naar een later moment te verschuiven.Wellicht dat, al dan niet in samenhang met een zekere differentiatie, het ministerielangs deze weg ook vorm kan geven aan de structurele oplossing die in het actieplanRekenschap aangekondigd is om risicojongeren te bekostigen. In de evaluatie in hetnajaar van 2004 zullen de hiervoor genoemde punten zeker terugkomen.

Actieve bijdrage aan EU-agenda [inclusief Europese benchmarks

In Europa (Lissabon, Kopenhagen) worden steeds meer afspraken gemaakt over doel-stellingen die het onderwijs raken. Denk bijvoorbeeld aan:

• versterking van ‘Een leven lang leren’ en van de kenniseconomie;• terugdringing van voortijdig schoolverlaten; • transparantie van beroepskwalificaties.

50 K O E R S B V E

Eigentijdsbekostigingssysteem

4.3.3

Page 52: 'Koers BVE' PDF document

Deze afspraken vereisen samenhang in beleidsontwikkeling, op EU-niveau en natio-naal niveau (onderwijs, werkgelegenheid en economische doelstellingen). Ook zal hetnationale beleid een actieve bijdrage moeten leveren aan het EU-beleid. Dit betekent:vraagstukken in Europa agenderen, standpunten inbrengen en informatie halen voornationale beleidsontwikkelingen voor EU-benchmarks, ‘Een leven lang leren’, mobili-teit en innovatie. Om de samenhang tussen nationaal en Europees beleid te versterkenzal de nationale overheid effectief moeten coördineren in samenspraak met het veld.In de verklaring van Kopenhagen is vastgelegd dat de Europese dimensie in hetberoepsonderwijs versterkt moet worden, onder meer door grotere transparantie in enbetere informatie over kwalificaties, wederzijdse erkenning van competenties en kwa-lificaties, en Europese samenwerking op het gebied van kwaliteitszorg.

Benchmarking biedt overheden en instellingen de mogelijkheid om te vergelijken en opbasis van best practices verbeteringen door te voeren. Binnen de open coördinatieme-thode van de EU is benchmarking daarom een belangrijk instrument. Een aantal afge-sproken Europese benchmarks raakt het beroepsonderwijs, dat een belangrijke rol zalmoeten vervullen bij:

• het verhogen van het aandeel jongeren dat de hoogste trap van secundair onder-wijs haalt;

• het terugbrengen van het percentage voortijdig schoolverlaten in 2010 tot 10procent of minder;

• het laten deelnemen aan onderwijs- en trainingsactiviteiten van 12,5 procent vande 25-64 jarigen.

51H E T R E G I O N A L E N E T W E R K A A N Z E T

Europese benchmarks

Page 53: 'Koers BVE' PDF document
Page 54: 'Koers BVE' PDF document

Intermezzo:

Van agenda naar actie

In dit eerste gedeelte van KOERS BVE, de beschrijving van trends en hun betekenisvoor het beroepsonderwijs, hebben we de agenda voor het beroepsonderwijs gepre-senteerd. In deel 2, het actieplan, vindt u tot welke concrete acties die leidt voor hetberoepsonderwijs.In het actieplan KOERS BVE vindt u primair nieuwe acties. We gaan alleen in op hetlopend beleid, als het kabinet hiervoor voor deze kabinetsperiode extra middelenbeschikbaar heeft gesteld. Zo vindt u daarin wel de actie om de kwalificatiestruc-tuur gebaseerd op competenties versneld te implementeren, maar niet de ontwik-keling van de kwalificatiestructuur gebaseerd op competenties. Dit laatste trajectloopt intussen wel door met de afspraken die daarover zijn gemaakt.In dit actieplan leest u bij elk van deze speerpunten concrete acties. Voor zover we in het actieplan bedragen noemen vanaf 2005 en verder, dan makenwe daarvoor het voorbehoud dat de begrotingswetgever daarvoor zijn goedkeuringheeft gegeven.

53H E T R E G I O N A L E N E T W E R K A A N Z E T

Page 55: 'Koers BVE' PDF document
Page 56: 'Koers BVE' PDF document

OK

RS

BV

EDeel 2 Actieplan KOERS BVE

E

Page 57: 'Koers BVE' PDF document
Page 58: 'Koers BVE' PDF document

Inhoudsopgave deel 2

Beroepsonderwijs in de transitie naar een kennissamenleving 59

Meer innovatie en rendement doordat instellingen samenwerken methun omgeving 59Meer aandacht voor een variëteit aan leerloopbanen 61Aantrekkelijke onderwijsinhoud die aansluit op de arbeidsmarkt 62Brede toegankelijkheid van de instellingen 63

Complexe samenleving voor het individu 67

Onderwijspersoneel ondernemende rol in de eigen leerloopbaan 67Verhoging van het rendement doordat alle deelnemers meedoen 68Meer eigen verantwoordelijkheid voor de deelnemer 69

Herpositionering nationale overheid tussen Europa en de regio 71

Meer ruimte voor de regio 71Prestatieafspraken: heldere kaders en verbinding met regionale initiatieven 74Actieve bijdrage aan EU-agenda inclusief Europese benchmarks 75

Ambities 77

Planning prioriteiten 78

Financiële raming KOERS BVE 2004-2007 81

Lijst van gebruikte afkortingen 82

Geraadpleegde documenten 84

57H E T R E G I O N A L E N E T W E R K A A N Z E T

1

1.1

1.21.31.4

2

2.12.22.3

3

3.13.2

3.3

Page 59: 'Koers BVE' PDF document
Page 60: 'Koers BVE' PDF document

Leeswijzer

In het eerste deel van KOERS BVE hebben we de achtergrond en het doel van KOERSBVE geschetst en we hebben drie maatschappelijke trends genoemd die voor het bvebelangrijk zijn:

1. De transitie naar een kennissamenleving2. Het individu in de complexere samenleving3. De herpositionering van de nationale overheid tussen Europa en de regio

Voor alle drie deze trends hebben we in hoofdstuk 4 van deel 1 een agenda opgesteldwaarop de doelen staan die bij deze trends horen. Bij een agenda horen ook actiepun-ten. Die staan centraal in dit tweede deel van KOERS BVE. De trends en de doelenluiden hetzelfde als in hoofdstuk 4 van deel 1, maar nu ligt de nadruk op wat weconcreet gaan doen om de trends te volgen en de doelen te bereiken.

Beroepsonderwijs in de transitie naar een kennissamenleving

Agenda

Kenniseconomie vraagt om mensen die voortdurend leren. De overgang vanloopbaan naar leerloopbaan leidt voor de bve-sector tot de volgende agenda:

1. Meer innovatie en rendement doordat instellingen samenwerken met hunomgeving

2. Meer aandacht voor een variëteit aan leerloopbanen

3. Aantrekkelijke onderwijsinhoud die aansluit op de arbeidsmarkt

4. Brede toegankelijkheid van de onderwijsinstellingen

Meer innovatie en rendement doordat instellingen samenwerkenmet hun omgeving

• In 2004 start OCW een experimentele lijn ‘Kenniscirculatie’. Hierbij kunnen hetmidden- en kleinbedrijf (MKB) en kennisinstellingen met elkaar – op basis van cofi-nanciering – voorstellen doen voor een regionaal experiment, waarin bestaandekennis wordt vertaald naar (innovatieve) toepassingen. Ook wordt gekeken hoe dewisselwerking tussen MKB en kennisinstellingen versterkt kan worden. Er zal bekeken worden hoe de bij de begroting van 2005 gereserveerde middelenkunnen worden toegevoegd aan het budget voor het Innovatiearrangement, onderuitbreiding van de doelstellingen met kenniscirculatie en –uitwisseling.

59H E T R E G I O N A L E N E T W E R K A A N Z E T

1

1.1

Kennisverspreiding MKB

1

Page 61: 'Koers BVE' PDF document

• De komende jaren gaan de bve-instellingen de op competenties gebaseerde kwali-ficatiestructuur implementeren, die nu nog wordt ontwikkeld. De nationaleoverheid heeft hierbij een ondersteunende rol.

• Om het beroepsonderwijs verder te innoveren en de kwaliteit ervan te verbeterenis een specifiek innovatiebudget beschikbaar gesteld: het Innovatiearrangementberoepskolom. Met het innovatiearrangement is in 2003 gestart. In 2004 krijgt deinnovatie een nieuwe impuls doordat het innovatiearrangement wordt gecontinu-eerd. Op basis van de bevindingen met het innovatiearrangement in 2003 is eennieuw kader en regeling voor 2004 uitgewerkt.

• De subsidieregelingen ‘Kennisuitwisseling beroepsonderwijs bedrijfsleven’ (KeBB)en ‘Stimulans innovatieve leeromgevingen’ (SILO) hebben als gemeenschappelijkedoel om innovaties in het beroepsonderwijs te realiseren waarbij instellingenmoeten samenwerken met het bedrijfsleven. Dit raakt de essentie van het Innova-tiearrangement beroepskolom. Daarom is besloten om beide regelingen tot en met2004 te laten doorlopen en de vrijvallende middelen vanaf het jaar 2005 op tenemen in de middelen voor het innovatiearrangement.

• Dit jaar wordt de Wet subsidiering landelijke onderwijsondersteunende activiteiten(Wet SLOA) geëvalueerd. Daarbij is de inzet vanuit het middelbaar beroepsonder-wijs dat de verschillende geldstromen voor innovatie beter op elkaar worden afge-stemd, zodat het rendement groter wordt. Omdat deregulering een pijler is van hetoverheidsbeleid, is het belangrijk om te verkennen of de SLOA-gelden voor het mboopgenomen kunnen worden in de bestaande geldstromen voor innovatie.

Het doel van het Deltaplan bètatechniek is de kenniseconomie te bevorderen door detekorten aan bèta’s en technici tegen te gaan.

• Als concrete maatregel wordt een Platform bètatechniek ingericht, dat de maatre-gelen uit het Deltaplan bètatechniek uitvoert. De bestuurlijke verhouding tussenhet Platform bètatechniek en het Platform beroepsonderwijs zal verder wordenuitgewerkt.

• Het mbo heeft een eigen rol om voldoende gediplomeerde mbo’ers techniek af televeren.

• Ook heeft het mbo een belangrijke rol in de doorstroom naar het hbo. Via het del-taplan wordt ingezet op specifieke aandacht voor de sector Techniek en het bevor-deren van instroom, doorstroom en uitstroom. Daarmee wordt een bijdragegeleverd aan het realiseren van de ambitie van 15 procent meer instroom in de hbo-opleidingen techniek.

In 2003 is de startfase van het project technocentra geëvalueerd en het profiel vantechnocentra is er nu nog beter op gericht de kennisinfrastructuur op regionaal niveaute versterken. Dit gebeurt door de samenwerking tussen onderwijs en bedrijfslevenaan te jagen en te faciliteren. De komende periode wordt dit profiel verder geïmple-menteerd.

• In 2004 wordt het subsidiestelsel onder de loep genomen zodat de technocentraversneld kunnen toegroeien naar financiële verzelfstandiging in 2010.

• In overleg met de bve-sector wordt bekeken bekijkt of het nodig is om in aanvullingop de verantwoordelijkheid van de bve-instellingen voor het regionale opleidingen-aanbod een voorziening te creëren voor die gevallen waar er tussen onderwijsin-stellingen onenigheid is ontstaan over het aanbieden van opleidingen. Als erbehoefte is aan een dergelijke voorziening, zou deze kunnen bestaan uit eenbindend advies van een onafhankelijke partij. Uitgangspunt blijft dat de instellin-

60 K O E R S B V E

Vernieuwing kwalificatie-structuur beroepsonder-

wijs implementeren

Innovatiearrangementberoepskolom

Deltaplan bètatechniek

Technocentra

Regie opleidingenaanbod(macrodoelmatigheid)

Page 62: 'Koers BVE' PDF document

gen primair zelf verantwoordelijk zijn. Ook zal in overleg met de sector bekekenworden of in aanvulling op de primaire verantwoordelijkheid van de instellingenvoor het opleidingenaanbod een vorm van macrodoelmatigheid zinvol is.

Aan de Bve Raad is een procedure voorgelegd om te bepalen wat bedreigde landelijkunieke opleidingen zijn. Het gaat om aanvullende criteria op de algemene uitgangs-punten:

• De onderwijsinstellingen zijn zelf verantwoordelijk. • De onderwijsinstellingen werken bovenregionaal samen. • De onderwijsinstellingen maken zelf een bedrijfseconomische afweging. • De onderwijsinstellingen leggen verantwoording af aan hun omgeving. • Als er extra budget nodig is, voeren instellingen overleg met de desbetreffende

branche. • Als de branche de opleiding van groot belang vindt, moet deze financieel bijdragen

aan deze opleiding.

Aanvullende criteria zijn:

• De opleiding wordt op slechts één locatie van één roc aangeboden. • Het kleine aantal deelnemers maakt een doelmatige bedrijfsvoering voor het totale

roc onmogelijk. • Het gaat om een kleine branche waarbij financiering vanuit die branche niet

mogelijk is. • De branche kan zelf aantonen dat de opleiding onmisbaar is. • Kennisoverdracht is moeilijk omdat de opleiding uniek is. • De opleiding kan alleen met publieke middelen worden aangeboden. • Bpv-plaatsen zijn voldoende beschikbaar.

• De bedoeling is dat Bve Raad deze procedure gaat coördineren en de bewindsper-soon adviseert over hoe het beschikbare macrobudget op een andere manierverdeeld kan worden over de instellingen en opleidingen. De procedure zal op kortetermijn in overleg met de Bve Raad worden vastgesteld.

Meer aandacht voor een variëteit aan leerloopbanen

Onderwijsinstellingen en kenniscentra binnen het beroepsonderwijs hebben vanaf2001 zogenoemde impulsmiddelen gekregen om de aansluiting tussen de verschillendevormen van onderwijs te verbeteren, zowel door te netwerken als in de didactiek.Daarbij richt het mbo zich op de volgende punten:

• de deelnemers die doorstromen intensiever voorlichten en begeleiden en als onder-wijsinstellingen een gezamenlijke visie ontwikkelen op loopbaanoriëntatie en loop-baanleren met de bijbehorende instrumenten (portfolio, elders verworven compe-tenties, assessment);

• de programmatische aansluiting verbeteren en een herkenbare pedagogiek endidactiek van het beroepsonderwijs ontwikkelen;

• de kennisinfrastructuur versterken door bedrijven en onderwijsinstellingen beterte laten samenwerken;

• de kwaliteit van de beroepspraktijkvorming verhogen door bijvoorbeeld trainingente ontwikkelen voor leerlingbegeleiders op de praktijkplaats.

In 2004 is hiervoor € 31 miljoen (impulsmiddelen bve-sector) beschikbaar gesteld. Deinzet van deze middelen wordt gemonitord, de resultaten zullen in 2004 bekend worden

61H E T R E G I O N A L E N E T W E R K A A N Z E T

Bedreigde landelijk uniekeopleidingen

1.2

Doorlopende leerwegenvmbo-mbo-hbo

Page 63: 'Koers BVE' PDF document

gemaakt. Om het rendement van deze middelen te bepalen, worden de volgende indi-catoren gebruikt: slaagkans en doorstroomkans vmbo-mbo en mbo-hbo.

Daarnaast wordt ingezet op de volgende acties:

• Meer ruimte maken voor maatwerk door een competentiegerichte kwalificatie-structuur in het mbo te ontwikkelen, die ook beter aansluit op het vmbo en het hbo

• Deregulering:- Met HBO-Raad en Bve Raad (en instellingen) zullen afspraken worden gemaaktover de doorstroom van mbo naar hbo. In dat kader wordt ook besproken onderwelke voorwaarden de Verwantschapsregeling kan worden afgeschaft.- Daarnaast zullen met de HBO-Raad en de Bve Raad afspraken worden gemaaktover toelating onder voorwaarden van personen met een mbo-3-diploma.

Op verzoek van de onderwijsinstellingen wordt een aantal belemmeringen tussen hetvmbo en het mbo weggenomen. Het gaat om de volgende acties:

• De leerwerktrajecten in het vmbo worden verbreed .• De assistentroute wordt in het vmbo geïntroduceerd met ingang van het schooljaar

2004/2005. Deze route is alleen toegankelijk voor de eigen leerlingen van de desbe-treffende vmbo-school.

• Tussentijds overstappen van vmbo naar mbo wordt gemakkelijker doordat de beko-stiging met de deelnemer mee kan gaan van scholen in het voortgezet onderwijsnaar roc’s. Hiervoor is een wetswijziging van de Wet op het voortgezet onderwijsnoodzakelijk, waarmee inmiddels is gestart.

• Er zal geëxperimenteerd worden met brede competenties binnen het assistentni-veau. Deze experimenten bieden antwoord op een signaal dat vaak uit het veldgehoord wordt, namelijk dat er ruimte moet zijn (een zogenoemd 0-CREBO) om degroep deelnemers te bedienen die vooral aan het begin van hun beroepsopleidingnog niet gericht voor een beroep kan kiezen. In 2004 start een aantal experimentenonder regie van de stuurgroep Kwalificatiestructuur.

• Er wordt overleg gevoerd met de Bve Raad over de mogelijkheid om een bepaaldecategorie jongeren i.p.v. via het onderwijs via het werk hun startkwalificatie telaten behalen (portfolio, EVC).

Aantrekkelijke onderwijsinhoud die aansluit op de arbeidsmarkt

Bij ondernemerschap in onderwijsinstellingen gaat het om een drieslag, gericht op deinstelling, de docent en de deelnemer: Roc’s zijn als maatschappelijke onderneming onderdeel van hun omgeving, en leggenook steeds beter verantwoording af aan die omgeving, aan de deelnemers, de ouders,de bedrijven en de gemeenten. De roc’s slagen er binnen hun regio’s steeds beter inzich te positioneren als ‘makelaars van kennis en onderwijs’. OCW stimuleert dit doorduidelijk te zijn over de ruimte die de instellingen hebben, en over de doelen die metdie ruimte moeten worden nagestreefd.Het tweede aspect van ondernemerschap van instellingen is de onderwijsinstelling als‘incubator’, dat betekent dat ze een veilige omgeving bieden waarbinnen deelnemersde eerste stappen naar het ondernemerschap kunnen zetten. In 2004 zal in samen-werking met EZ, de Kamers van Koophandel, VNO-NCW en MKB Nederland een planworden gemaakt, waarbinnen streefwaarden zijn geformuleerd. De hiervoor bij debegroting van 2005 gereserveerde middelen zullen worden toegevoegd aan het budgetvoor het Innovatiearrangement, onder uitbreiding van de doelstellingen met bevorde-ren van innovatief ondernemerschap.

62 K O E R S B V E

1.3

Ondernemerschapbevorderen

Page 64: 'Koers BVE' PDF document

• Het is een verantwoordelijkheid van de onderwijsinstellingen docenten onderne-mender te maken, maar de lerarenopleidingen kunnen hierbij helpen. Onderne-merschap wordt zichtbaar opgenomen in de bekwaamheidseisen voor docenten.OCW zal samen met EZ (en onder andere VNO-NCW en MKB Nederland) bezien ofondernemerschap bij docenten aanvullend gestimuleerd kan worden via bijvoor-beeld stages, ondernemerschapstrainingen en bedrijfscontacten.

• Deelnemers moeten ondernemender gemaakt worden door in de didactiek meeraandacht te geven aan ondernemendheid als competentie. Ondernemendheid ende ‘self learning competency’ zitten dicht bij elkaar. Onderwijsinstellingen en ken-niscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven (kbb’s) moeten hier aandacht aan gevenals ze onderwijs invoeren dat gericht is op competenties. Samen met het ministe-rie van EZ wordt een aantal best practices geselecteerd en verspreid, die voortko-men uit de subsidieregeling ‘Ondernemerschap en onderwijs’, met als doel de deel-nemer ondernemender te maken.De deelnemer wordt ook ondernemender gemaakt door hem vaardigheden aan tebieden die nodig zijn om een eigen bedrijf te kunnen starten. Beide competentiesworden zichtbaar opgenomen in de competentiegerichte kwalificatiestructuur.Naast aandacht hiervoor binnen de opleidingen zélf zal de onderwijsinstelling alsincubator hierin ook een belangrijke rol moeten gaan spelen.

Omdat investeren in ICT tot de ‘core business’ van instellingen moet behoren, is ervoorgekozen vanaf 2004 geen apárte geldstroom voor ICT te creëren, maar de gelden op tenemen in de lumpsum. Zo worden scholen geprikkeld zélf de juiste keuzes te maken,wat geheel in lijn is met de bevordering van het ondernemerschap van de instellingen.

• In februari 2004 is een tweetal onderzoeken afgerond naar hoe de regeling ‘Cultuuren school’ werkt en naar de manier waarop cultuur bij onderwijsinstellingen is ver-ankerd. Met de uitkomsten van beide onderzoeken worden besluiten genomen oververder beleid, onder andere of de specifieke stimuleringsregeling ‘Cultuur enschool’ al dan niet wordt gecontinueerd.

Brede toegankelijkheid van de instellingen

• Met de sociale partners, de Bve Raad en de JOB zal overleg worden gevoerd overde verhoudingen tussen en verantwoordelijkheidsverdeling in het initieel en post-initieel onderwijs.

• Met de kenniscentra voor beroepsonderwijs en bedrijfsleven is in 2004 het overleggestart over het aantal plekken voor beroepspraktijkvorming (bpv). Binnen de170.000 erkende leerbedrijven is het grootste potentieel voor extra leerwerkplek-ken aanwezig. Het overleg richt zich op de bijdrage die de kbb’s kunnen leveren aande centrale doelstelling van 40.000 meer leerbanen in het kader van het Plan vanaanpak jeugdwerkloosheid.

• Daarbij wordt aangesloten bij het 10.000-leerwerkbanenplan van het MKB. In ditplan, dat met hulp van OCW tot stand is gekomen, werkt het MKB nauw samen metde kbb’s en de regio’s om 10.000 extra leerwerktrajecten te genereren voor zowelhet vmbo, het mbo als de risicogroepen. Bekeken wordt hoe de rol van de kbb’s bijdit MKB-plan kan worden uitgebreid.

• Tot slot zal worden bekeken hoe op de roc’s in samenwerking met de kbb’s plekkenkunnen worden gesimuleerd en erkend voor jongeren die tussen wal en schipdreigen te vallen. Hiervoor is in 2004 € 2 miljoen beschikbaar.

• Wanneer het gaat om de kwaliteit van de bpv-plekken staat 2004 in het teken vanafspraken maken met kenniscentra om de inzet van kenniscentra op dit terreinbeter publiek te verantwoorden. Daarnaast zal met de inspectie worden bezien hoe

63H E T R E G I O N A L E N E T W E R K A A N Z E T

Informatie- encommunicatietechnologie

Cultuur en school

1.4

Verantwoordelijkheids-verdeling

Kwaliteit en kwantiteitberoepspraktijkvorming

verbeteren

Page 65: 'Koers BVE' PDF document

het toetsingskader van de inspectie voor de kwaliteit van de bpv kan worden aan-gepast.

• Voor de langeretermijndiscussie over de bpv wordt aangesloten bij de uitdagingenen veranderingen die de Sociaal-Economische Raad (SER) noemt in haar rapportKoersen op vernieuwing. De omslag naar competentiedenken, de grotere nadrukop de bpv, de eis van maatwerk op de bpv en de rol die de bpv kan vervullen omkennis en innovatie uit te wisselen, stelt eisen aan de beroepspraktijkvorming.Onderwijsinstellingen, bedrijven en kenniscentra in de regio zullen hiermeeworden geconfronteerd, en in samenwerking nieuwe vormen moeten vinden voorde bpv. OCW houdt daarbij voortdurend een vinger aan de pols, om daar waar nodigis randvoorwaarden voor deze nieuwe vormen te creëren.

Uitgangspunten bij beroepspraktijkvorming zijn kwaliteit, kwantiteit en samenwerking.Het doel is dat bedrijven gaan ervaren dat het vanzelfsprekend en gemakkelijk te reali-seren is om bpv-plaatsen aan te bieden en deelnemers te begeleiden. Dit kan door hetsysteem flexibeler te maken, waarmee tegelijk het tekort aan bpv-plaatsen in sommigesectoren, bijvoorbeeld de zorg, wordt teruggebracht. De volgende maatregelenmoeten worden besproken en onderzocht.

1. De erkenningprocedures voor leerbedrijven kunnen zodanig worden vereenvoudigddat het voor bedrijven eenvoudiger en dus aantrekkelijker wordt zich als erkend leer-bedrijf aan te melden, waarbij ook de administratieve lasten worden verminderd. Ditkan door bijvoorbeeld:

- erkenningsregelingen in proportie toe te passen: als een bedrijf al jaren primaopleidt, is er minder aanleiding even kritisch naar de verlenging van de erkennin-gen te kijken als bij nieuwe bedrijven;

- de erkenningstermijn te verlengen van twee jaar naar vier jaar;- erkenningen te verbreden: bedrijven moeten nu voor een opleiding of een deel-

kwalificatie apart erkend worden. Dit leidt tot overlap in procedures en dus totkosten, en kan mogelijk eenvoudiger worden geregeld;

- de eisen aan te passen: niet altijd hoeven bedrijven alle eindtermen van een oplei-ding te kunnen realiseren om toch een belangrijke bijdrage aan de opleiding tekunnen geven. Niveauverschillen moeten mogelijk zijn.

2. Verdere ideeën om de bpv eenvoudiger te maken:

- bijvoorbeeld voormalige medewerkers inzetten voor deelnemersbegeleiding.Bedrijven constateren terecht dat opleiden hun core business niet is. Het is nu niettoegestaan anderen, bijvoorbeeld gepensioneerde werknemers, als leermeester inte zetten door alle eisen die aan leermeesters worden gesteld. Deze eisen zoudenvereenvoudigd moeten worden.

- dualgate voor bedrijven uitbouwen. Dualgate is nu het elektronische systeemwaarmee kbb’s en scholen gegevens uitwisselen. Om de bpv voor het bedrijfslevenminder complex te maken, is het belangrijk dit systeem het bedrijfsleven uit tebreiden.

• Met de kbb’s en Colo (de vereniging kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven)zal overleg worden gevoerd over de beroepspraktijkvormingsplaatsen. Uitgangs-punten daarbij zijn kwaliteit, kwantiteit en samenwerking. De bedoeling is op ditpunt landelijke ambities te formuleren en de kbb’s uit te nodigen hierover huneigen ambities te formuleren.

• De bedrijven leveren een uitermate belangrijke bijdrage aan het beroepsonderwijsdoor beroepspraktijkvormingsplaatsen beschikbaar te stellen. Het is van groot

64 K O E R S B V E

Page 66: 'Koers BVE' PDF document

belang dat ook in tijden van laagconjunctuur beroepspraktijkvormingsplaatsenbeschikbaar blijven. De bedrijven die zich daarvoor blijvend inzetten, wordendaarvoor bijzonder gewaardeerd.

• In 2004 wordt gewerkt aan een hoofdlijnenbrief Een leven lang leren, waarin elkbetrokken departement vanuit haar eigen verantwoordelijkheid en binnen dehuidige budgetten streefwaarden en prestaties zal bepalen, die samen moeten bij-dragen aan de prestaties op dit terrein die binnen Europa zijn bepaald. Er is op ditonderwerp in Europa een indicator afgesproken: het percentage 25- tot 65-jarigendat deelneemt aan leeractiviteiten. Tevens wordt een Platform leven lang lerenopgericht, waarvan de samenstelling en functies mede op basis van de hoofdlij-nenbrief worden vastgesteld. OCW is coördinerend departement voor leven langleren.

Het streven is om in 2006 het educatiebudget van de dertig grote gemeenten (G30)onder te brengen in de brede doeluitkering van het grotestedenbeleid, in de pijler‘Sociaal, Integratie en Veiligheid’. Het educatiebudget wordt ongewijzigd gehandhaafdvoor de overige gemeenten. Als de middelen worden ingezet voor educatie blijft degedwongen winkelnering gehandhaafd totdat in beeld is gebracht welke effecten hetheeft dat de gedwongen winkelnering bij de inburgering is afgeschaft.

• Het besluit om het educatiebudget op te nemen in de brede doeluitkering van deG30, wordt uitgewerkt.

• De middelen voor NT2-budget (niveaus 1 t/m 3) uit het educatiebudget worden toe-gevoegd aan het inburgeringbudget van het ministerie van Justitie (minister vanVreemdelingenzaken en Integratie) per 2005.

• Om een soepele overgang naar een brede doeluitkering te waarborgen zal op kabi-netsniveau (OCW, BZK en V&I) overleg plaatsvinden met de Bve Raad, VNG, G4 enG26 over de beleidsmaatregelen inzake inburgering en educatie, de bestuurlijkegevolgen daarvan en het transitieproces.

• De effecten van het afschaffen van de gedwongen winkelnering bij inburgeringworden binnen drie jaar geëvalueerd. Op basis van deze ervaringen wordt eenbesluit genomen over het afschaffen van de gedwongen winkelnering bij deeducatie.

65H E T R E G I O N A L E N E T W E R K A A N Z E T

Een leven lang leren

Educatie

Page 67: 'Koers BVE' PDF document
Page 68: 'Koers BVE' PDF document

Complexe samenleving voor het individu

Agenda

Het beroepsonderwijs is erop gericht dat deelnemers kunnen functioneren in decomplexe samenleving. Dit leidt tot de volgende agendapunten:

1. Onderwijspersoneel ondernemende rol in de eigen leerloopbaan

2. Verhoging van het rendement doordat alle deelnemers meedoen

3. Meer eigen verantwoordelijkheid voor de deelnemer

Onderwijspersoneel ondernemende rol in de eigen leerloopbaan

Bij het personeelsbeleid speelt de overheid alleen een rol in de randvoorwaarden. Hetgaat er daarbij om:

• onderwijsinstellingen een sterker integraal personeelsbeleid te laten voeren: com-petentiemanagement, competentieontwikkeling van personeel (persoonlijke ont-wikkelingsplannen personeel in onderwijsberoepen bve) en functie- en belonings-differentiatie;

• de (financiële) mogelijkheid te bieden om duale opleidingstrajecten te starten: eennieuwe regeling zij-instroom en een nieuwe regeling duale opleidingstrajecten voorinstructeurs en assistenten bve om een brede doelgroep te benaderen en alwerkend te kwalificeren voor een onderwijsfunctie in de sector;

• de (financiële) mogelijkheid te bieden om nieuw personeel te begeleiden: budgetvoor opleidingsmanagement in het instellingsbudget;

• de bve-instellingen in positie te brengen om scholing in te kopen (vraagfinancie-ring);

• een matchingsvoorziening te faciliteren voor instellingen die problemen hebbenom geschikte kandidaten te vinden voor vacatures;

• het Arbo-servicepunt bve te faciliteren: vermindering ziekteverzuim registreren,instellingen ondersteunen verzuimbeleid te ontwikkelen en de kwaliteit van dearbeid en de arbeidsorganisatie verbeteren.

In het kader van het Wetsvoorstel op de beroepen in het onderwijs (BIO) wordt eensamenhangende kwalificatiestructuur voor onderwijsberoepen ontwikkeld:

• De overheid stelt op basis van competentieprofielen voor de onderscheiden onder-wijsberoepen basissets van bekwaamheidseisen vast bij algemene maatregel vanbestuur. Daarbij is er aanvullende ruimte voor specifieke wensen op instellingsni-veau.

• Mensen die in het onderwijs werken moeten ondernemende professionals worden.Dit kan door in de kwalificatiestructuur voor onderwijsberoepen competenties op tenemen die onderwijspersoneel de mogelijkheid bieden om zich vaardigheden eigente maken die nodig zijn om een ondernemende professional te worden en te blijven.

67H E T R E G I O N A L E N E T W E R K A A N Z E T

2.1

Positie van de docentversterken

Kwaliteit van hetonderwijspersoneel

landelijk waarborgen

2

Page 69: 'Koers BVE' PDF document

Verhoging van het rendement doordat alle deelnemers meedoen

Om dit te realiseren worden de volgende acties uitgevoerd.

• Het kabinet investeert extra in de voorbereidende en ondersteunende activiteitenvoor jongeren die instromen in de niveaus 1 en 2 van het mbo door de voa-middelen(middelen voor voorbereidende en ondersteunende activiteiten) te verhogen.

• Er zal een wettelijke vorm komen voor de opstapkwalificatie als extra opleidings-voorziening onder niveau 1 ten behoeve van de groep waarvoor niveau 1 niethaalbaar is. Er zal worden gezocht naar een passende wijze van bekostiging voordeze kwalificatie, vooralsnog binnen de bekostigingsstructuur van het CREBO.

• De instellingen kunnen de verhoogde voa-middelen ook gebruiken om specifiekbeleid te ontwikkelen voor gehandicapten, die vaker dan anderen het onderwijsdreigen te verlaten zonder startkwalificatie.

• Daarnaast krijgen vmbo-instellingen en bve-instellingen meer ruimte om aantrek-kelijke arrangementen te ontwikkelen (maatwerk).

• Het budget om jongeren die uitgevallen zijn terug te leiden naar onderwijs of leer-werkbaan wordt verhoogd. Zo wordt de regionale meld- en coördinatiefunctie(rmc-functie) van de contactgemeenten versterkt.

• Er starten aanvullende acties voor analfabete autochtonen die erop gericht zijn hetaantal cursisten met ten minste 5 procent per jaar te laten toenemen, door hetvraagstuk alfabetisering dichter bij de mensen te brengen en hen te stimuleren aancursussen deel te nemen.

• Over de doorstroom van mbo naar hbo worden op landelijk niveau afsprakengemaakt met de HBO-Raad en de Bve Raad. Voor het verbeteren van de doorstroomvan het mbo naar het hbo is vanaf 2007 17,5 mln. Euro extra beschikbaar. Er zal eenplan komen voor de aanwending van deze gelden binnen hbo en mbo.

• Het Centrum voor Innovatie van Opleidingen (CINOP) onderzoekt het taalvaardig-heidsniveau Nederlands van de deelnemers in het mbo. Op basis van de uitkomstenvan dit onderzoek wordt bekeken of, en zo ja, welke aanvullende maatregelennoodzakelijk zijn om het taalbeleid sluitend aan te pakken.

• De instellingen in de bve-sector kunnen gehandicapte deelnemers adequaatopvangen en opleiden met de reguliere bekostiging per deelnemer en diploma, aan-gevuld met voa-middelen om de (gehandicapte) deelnemers met een leerachter-stand te ondersteunen. Instellingen hebben volledige vrijheid om alle onderdelenvan de lumpsum hiervoor in te zetten.

• SZW betaalt voorzieningen voor gehandicapten vanuit de wet REA. De verant-woordelijkheid voor de verstrekking van deze voorzieningen en het daarbij beho-rende geld gaan waarschijnlijk naar OCW. OCW onderzoekt in hoeverre deze voor-zieningen bij de individuele deelnemer terecht kunnen komen.

• Voor een sluitend geheel aan voorzieningen voor deze doelgroep, van scholing toteen functie op de arbeidsmarkt, heeft de bve-sector baat bij ontschotting van debudgetten voor gehandicapten bij de overheid: met name OCW, SZW en VWS.Daarmee ontstaan meer mogelijkheden om de deelnemer met een handicap dooronderwijs en arbeid in staat te stellen om zelfstandig deel te nemen en bij te dragenaan de maatschappij; afhankelijkheid van een uitkering wordt daarmee voorko-men. OCW en SZW werken momenteel aan een gezamenlijke aanpak om dat terealiseren.

68 K O E R S B V E

2.2

Gehandicapten

Page 70: 'Koers BVE' PDF document

Meer eigen verantwoordelijkheid voor de deelnemer

Om de rechten van de deelnemer te versterken worden de volgende maatregelengenomen:

• de loopbaanoriëntatie en -begeleiding verbeteren (verbetering intake enmaatwerk);

• deelnemers voorlichten (met deelnemersmonitor informatie verzamelen ondermeer over keuzemotieven en een keuzegids uitbrengen);

• de medezeggenschap versterken door de WEB te wijzigen; • ervoor zorgen dat deelnemers vertegenwoordigd zijn en hen daarbij ondersteunen

(zowel binnen de instelling als landelijk);• studeren in het buitenland (pilot om met behoud van studiefinanciering mbo-oplei-

dingen te volgen in beperkt aantal landen voor een aantal specifieke studies).

De maatregel om de plicht van de deelnemer te versterken en een eigen verantwoor-delijkheid te laten nemen voor zijn leerloopbaan en een diploma te behalen, wordt alsvolgt vormgegeven:

• Vanaf augustus 2005 wordt een prestatiebeurs geïntroduceerd voor deelnemersvan 18 jaar en ouder op de niveaus 3 en 4 van de voltijdse beroepsopleidendeleerweg.1 Als deze deelnemers een diploma op niveau 3 of 4 behalen, worden hunbasisbeurs, aanvullende beurs en OV-studentenkaart omgezet in een gift.

Dit is een belangrijke steun aan de instellingen die uitval willen reduceren.

Om de schoolkosten beheersbaar en overzichtelijk te houden, worden de volgendeacties ondernomen:

• In de nieuwe Wet medezeggenschap onderwijs zal met een nota van wijzigingworden vastgelegd dat met de deelnemers overleg gevoerd wordt over het beleiddat de instelling heeft om de kosten zo veel mogelijk beheersbaar te houden. Hetgaat hier dus om verantwoording afleggen over het beleid en dit transparantmaken. Bij de vrijwillige bijdrage is daarnaast nu al sprake van specifieke bepalin-gen over instemmingsrecht over de hoogte en de opbouw van de bijdrage, evenalsde vorm van de overeenkomst waarmee die bijdrage wordt afgesproken tussendeelnemers en instelling.

• Daarnaast komt er een servicedocument van Bve Raad en JongerenorganisatieBeroepsonderwijs (JOB), waarin uitgebreid wordt ingegaan op hoe de vrijwilligebijdrage het beste vorm kan krijgen.

69H E T R E G I O N A L E N E T W E R K A A N Z E T

2.3

1 Dit geldt voor deelnemers die vanaf augustus 2005 recht hebben op studiefinanciering;

voor deelnemers die op dat moment al studiefinanciering ontvingen, verandert er niets.

Page 71: 'Koers BVE' PDF document
Page 72: 'Koers BVE' PDF document

Herpositionering nationale overheidtussen Europa en de regio

Europa en de regionalisering vragen om een herpositionering van de nationaleoverheid.

1. Meer ruimte voor de regio

2. Prestatieafspraken: heldere kaders en verbinding met regionale ambities

3. Actieve bijdrage aan de EU-agenda, inclusief Europese benchmarks

Meer ruimte voor de regio

Landelijk zijn de volgende ambities geformuleerd: de administratieve lasten verlichten,de regelgeving veel meer servicegericht uitvoeren en het onderwijsnummer succesvolinvoeren. Deze ambities van de overheid moeten ertoe bijdragen dat de instellingenhun eigen ambities gemakkelijker kunnen waarmaken.Daarnaast eist de maatschappij van de onderwijsinstellingen dat ze verantwoordingafleggen over hoe ze publieke middelen besteden; dat heeft de rekenschapsaffaire uit2002 aangetoond. OCW zal daarom een goed werkend stelsel van accountability,toezicht en controle inrichten.Concrete dereguleringsdoelen voor de bve-sector zijn in ieder geval:

• Onderwijs- en examenregeling (OER) afschaffen als verplicht instrumentInstellingen blijven wel wettelijk verplicht de deelnemer (en de inspectie) inzicht tegeven in de rechten en de plichten van de deelnemer en in de dienst die de instel-ling gaat leveren aan de deelnemer. Dit wordt bezien in de context van de kwali-teitsslag van de examinering. Het jaarlijks opleveren van OER’s wordt als adminis-tratieve belasting ervaren, die niet bijdraagt aan de communicatie met de deelne-mer over onderwijs en examens, rechten en plichten. Door de kwaliteitsslag in deexaminering (landelijke standaarden, KCE) en de betere positionering van de deel-nemers (deelnemersraden) is het niet langer nodig centrale, gedetailleerde voor-schriften te geven voor de OER. De Onderwijs- en de praktijkovereenkomst blijven,maar moeten volledig vormvrij worden.

• De verplichting afschaffen om licenties aan te vragen bij het CREBO voor het beko-stigd onderwijs. Omdat de overheid in de bve-sector niet stuurt op het opleidingenaanbod van deindividuele instelling, is het voor het bekostigd onderwijs ook niet per se noodzake-lijk vooraf te registreren welke opleidingen worden aangeboden; dit overzicht vanwaar wat gebeurt, kan ook achteraf gemaakt worden en in het Centraal RegisterBeroepsopleidingen (CREBO) worden opgenomen. Het opleidingenaanbod komt totstand via de 4 M’s. Op regionaal niveau bekijkt een roc aan de hand van de 4 M’s(middelen, mensen, methoden en markt) welke opleidingen aangeboden kunnenworden.

• Geldstromen ontschottenDe instellingen hebben last van gescheiden geldstromen voor activiteiten die deoverheid zelf graag in samenhang ziet uitgevoerd: doorlopende leerwegen vmbo-

71H E T R E G I O N A L E N E T W E R K A A N Z E T

3.1

Overheid: kaderstelling énruimte bieden

3

Page 73: 'Koers BVE' PDF document

mbo-hbo, jongerenbeleid, opvang risicojongeren, enzovoort. De schotten zittenzowel binnen OCW als tussen OCW en andere departementen. Er wordt stevig ingeïnvesteerd deze schotten te slechten. Operaties als JONG (een samenwerkings-verband van vijf ministeries) worden voortvarend ter hand genomen.

• Vermindering lasten beroepspraktijkvormingEr zal worden onderzocht of het mogelijk is dat de verplichting voor de instellingenom alle praktijkovereenkomsten en mutaties te melden bij de IB-Groep kunnenkomen te vervallen.

• Dataverkeer servicegericht uitvoerenCfi, de uitvoeringsorganisatie van OCW, gaat het dataverkeer met de instellingen zovormgeven dat niet langer met allerlei papieren formulieren gewerkt wordt, maardat elektronische databestanden snel worden uitgewisseld. Dat reduceert debeheerslast voor de instellingen aanzienlijk.

• Uitvoering cursusgelden vereenvoudigenHet voornemen is zo snel mogelijk het Uitvoeringsbesluit WEB te wijzigen, waarinin de eerste plaats de regels vereenvoudigd worden en bovendien geregeld wordtdat het cursusgeld normatief op de rijksbijdrage van de instellingen wordt inge-houden, zodat die cursusgelden niet langer verrekend behoeven te worden.

• Informatie toezichthouders bundelenDe instellingen hebben te maken met een groot aantal toezichthouders vanuitOCW: inspectie, accountantsdienst, Cfi, OCW zelf. Als de instellingen deels dezelfdeinformatie moeten leveren aan al deze partijen, leidt dit tot onnodige beheerslas-ten. Door de informatie voor deze toezichthouders te bundelen, wordt de informa-tiestroom een stuk overzichtelijker.

• Verantwoording verder stroomlijnenEr zal in 2004-2005 kritisch gekeken worden naar de bestaande verantwoordings-instrumenten en de eventuele overlap daartussen. Overigens leert de reken-schapsaffaire dat een goede verantwoording essentieel is.

• Institutionele vormgevingDe regio moet een stem krijgen in de vormgeving van de instelling. Daarbij isbelangrijk dat er minder nadruk komt op een bepaald type instelling, en meerruimte is voor variatie. Een concreet voorbeeld: als een roc wil splitsen in tweeroc’s, kan dat nu niet. Er wordt in 2004 een wetswijziging ingediend die dat mogelijkgaat maken. Voorafgaand daaraan zal aan de hand van een in overleg met het veldvastgesteld kader worden bepaald onder welke omstandigheden defuserenmogelijk zal zijn. Maar ook verdere vrijheid bij de institutionele vormgeving isgewenst. Wel zullen ook hiervoor randvoorwaarden beschreven worden. Dat zijn inieder geval de instemming van de raad van toezicht en de ondernemingsraad en dedeelnemersraad. Daarnaast bekijkt OCW vanuit de eigen gegevens of er aanleidingis bezwaar te hebben: als bijvoorbeeld blijkt dat de inspectie zeer negatief is, kandat een reden zijn toestemming voor splitsing of fusie te weigeren. Met de Bve Raaden andere partijen wordt in 2004 overlegd welke criteria precies worden gehan-teerd.

• Regionale variëteit realiserenScholen komen met voorstellen voor regionale arrangementen, die soms eenvou-dig te realiseren zijn, maar soms gecompliceerder zijn. Die complicaties zitten hemdan in het feit dat de wet geen onderscheid maakt en geen uitzonderingen mogelijkmaakt. In 2004 wordt bezien in hoeverre regionale diversiteit binnen de wet kan, enwat er eventueel veranderd moet worden. Dit leidt tot een notitie die met het veldbesproken wordt. Mocht dit tot wetswijzigingen aanleiding geven, dan kan dat in2005 starten.

• Onderwijsnummer invoerenHet doel hiervan is drieledig:

- de last van de instellingen en gemeenten, die de gegevens leveren, verminderen;

72 K O E R S B V E

Page 74: 'Koers BVE' PDF document

- de gegevens verbeteren (zowel voor bekostiging als voor beleid);- betere controle uitoefenen op de rechtmatigheid van de bekostiging.

Het streven is het onderwijsnummer vanaf oktober 2005 te gebruiken. In de eerstehelft van 2004 zal een voorlopige regeling voor de gegevensuitwisseling wordengepubliceerd. In het studiejaar 2004/2005 zal schaduw worden gedraaid. Wanneerde uitkomsten voldoende betrouwbaar zijn, zullen de resultaten die binnenkomenmet het onderwijsnummer, gebruikt worden voor bekostiging en beleid. Dan zal deinvoering geslaagd worden geacht.

• Regelgeving en beheerslast reducerenMet de Bve Raad wordt de WEB (en de daaraan gekoppelde regelgeving) doorgeno-men om te zien waar regelgeving en beheerslast verder kan worden gereduceerd.

• Sterker sturen op de voorkant en achterkant van het beleidsproces door deoverheidIn het kader hiervan wordt er een evaluatie gestart naar de norm van 1600 studie-belastingsuren (sbu’s) en de uitwerking in het TOP-model. Het TOP-model is eenmodel voor Transparante Onderwijs Programmering, waarin de normen op hetgebied van onderwijsprogrammering (1600 sbu’s, waarvan 850 uur In InstellingstijdVerzorgd Onderwijs) zichtbaar worden gemaakt door de instelling. De Bve Raadheeft dit model ontwikkeld.Onderzocht wordt of met dit instrument het beoogdedoel (voldoende en transparant onderwijsaanbod) gerealiseerd wordt. De norm van850 uur zal daarnaast strenger worden gehandhaafd.

Voor de actoren in het stelsel moet ook bezien worden waar overbodige informatielas-ten die voortvloeien uit regelgeving, kunnen worden afgeschaft. Dit hangt directsamen de kabinetstaakstelling om de administratieve lasten voor het bedrijfsleven met25 procent te reduceren. Mede om de administratieve lasten te beperken zijn al proce-dures aangepast rond CREBO en de kwaliteitszorgverslagen (dit betreft niet-beko-stigde instellingen). Om de administratieve lasten voor het bedrijfsleven verder te ver-minderen zijn meer maatregelen nodig. Er zal aan gewerkt worden de al eerdergenoemde procedures rond erkenning van leerbedrijven te versoepelen.

• In 2004 wordt het Wetsvoorstel raden van toezicht aangeboden aan de TweedeKamer. Dit wetsvoorstel betekent dat de raden van toezicht wettelijk worden ver-ankerd in de sector, en dat daarmee het intern toezicht en de principes van goodgovernance worden versterkt. De Bve Raad versterkt dit proces door een branche-code en een profiel voor leden van de raad van toezicht uit te brengen. De instel-lingen anticiperen hier al volop op door te starten met raden van toezicht.

• In overleg met de inspectie en Colo wordt het toezicht op de publieke taken van dekenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven (kbb’s) ingevuld, waarbij het toezichtop de kbb-taak voor de beroepspraktijkvorming als eerste wordt uitgewerkt. Hettoezicht op de kbb-taak voor de kwalificatiestructuur wordt uitgewerkt parallel aande implementatie van de competentiegerichte kwalificatiestructuur beroepsonder-wijs.

• Kbb’s zijn zelf aan zet om de publieke verantwoording aan hun omgeving verdervorm te geven.

Het bekostigingsmodel voor het beroepsonderwijs is toegesneden op jongeren dieinitieel onderwijs volgen. Een leven lang leren en erkenning van elders verworvencompetenties maakt het noodzakelijk na te denken over een bekostigingssysteem datde brede variëteit aan deelnemers en opleidingssituaties moet faciliteren. Daarbij isook belangrijk dat de verantwoordelijkheid voor de bekostiging van initieel en postini-tieel onderwijs goed is afgebakend.

73H E T R E G I O N A L E N E T W E R K A A N Z E T

Governance

Bekostigingssystematiek

Page 75: 'Koers BVE' PDF document

• In 2004 start OCW met de evaluatie van het huidige bekostigingssysteem. Daarinzullen onder andere de volgende aspecten van het huidige bekostigingsmodelworden betrokken: teldatum, t-2-systematiek, prijsfactoren, outputcomponent.Daarnaast zullen in die evaluatie ook vragen beantwoord worden over de verde-lende werking van de systematiek in relatie tot objectieve kostenverschillen tusseninstellingen. Ten slotte zal de evaluatie nadrukkelijk ingaan op de sturende werkingvan de bekostigingssystematiek en de mate waarin de beleidsdoelstellingen voor dekomende periode worden ondersteund.

Prestatieafspraken: heldere kaders en verbinding met regionaleambities

Acties om de kaders te verhelderen:

a. De doelstellingen de overheid heeft met Actieplan KOERS BVE en de BVE-barome-ter, worden expliciet gemaakt.

b. De competentiegerichte kwalificatiestructuur beroepsonderwijs zal worden ver-nieuwd en kwalitatief versterkt voor het onderwijs en bedrijfsleven.

c. De nieuwe examensystematiek mbo treedt in werking op 1 augustus 2004. d. De bekostigingssystematiek voor het bve zal worden geëvalueerd en zo nodig

worden aangepast.

De nieuwe bestuurlijke verhoudingen worden stapsgewijs ingevoerd. Doel is om aanhet einde van deze kabinetsperiode een goed functionerend systeem van prestatieaf-spraken te hebben. Hierna benoemen we de belangrijkste uitgangspunten bij deverdere vormgeving van die prestatieafspraken.

• De overheid geeft in deze KOERS BVE een aanzet om te komen tot de landelijkemaatschappelijke ambities voor het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie.

• De overheid definieert die landelijke ambities en betrekt daarbij de relevantepartijen.

• De overheid nodigt vervolgens de instellingen uit hun eigen ambities en die van hunregionale netwerk te formuleren in relatie tot deze landelijke maatschappelijkeambities. Instellingen maken daartoe zelf keuzes, afhankelijk van hun profiel enregionale netwerk. De keuzes van de instellingen zijn onderwerp van een bestuur-lijke dialoog met de overheid. Deze aanpak moet de instellingen en regionale net-werken in de gelegenheid stellen zich beter ten opzichte van elkaar te profileren.

• Ook de kbb’s worden uitgenodigd hun ambitieniveaus kenbaar te maken.• De overheid maakt geen prestatieafspraken met de individuele instellingen, maar

nodigt de individuele instelling uit een prestatieafspraak met zijn omgeving tesluiten, met als richtlijn de landelijke maatschappelijke ambities.

• Als de regionale ambities geformuleerd worden, kunnen de regionale netwerkenaangeven wat ze nodig hebben om die ambities te realiseren. Daarbij wordt nietaan geld gedacht. De financiële ruimte van het Rijk maakt dat het ook niet realis-tisch is te verwachten dat er extra geld komt boven op de intensiveringen van debegrotingen 2003 en 2004. Het gaat daarom eerder om zaken als ruimte: denk bij-voorbeeld aan een convenant over een regelarme zone zoals dat in Rotterdam isafgesloten.

• Om te monitoren in welke mate de gestelde ambities worden gerealiseerd, zal jaar-lijks informatie worden gepubliceerd op het niveau van de instelling en de regio.Nadere afspraken zullen gemaakt worden over de wijze waarop informatie over degeleverde prestaties zal worden verzameld. Er zal daarbij zo veel mogelijk gebruikworden gemaakt van de informatie die nu al beschikbaar is, om de administratievelasten niet te verhogen. Om het voorgaande mogelijk te maken moeten er ook indi-

74 K O E R S B V E

3.2

Heldere kaders

Prestatieafspraken in de regio

Page 76: 'Koers BVE' PDF document

catoren ontwikkeld worden. Daartoe zal OCW overleg met het veld voeren. • Voor ambities waarbij meer het accent ligt op een kwalitatieve beschrijving, zullen

de vorderingen van instellingen ook op een andere wijze worden gevolgd, bijvoor-beeld via het inspectietoezicht.

• Instellingen die hun doelen niet halen, kunnen hierop worden aangesproken als uitde openbare informatie in benchmarks blijkt dat ze hun gestelde ambities nietwaarmaken. Niet alleen de overheid kan dit doen, maar ook andere relevante sta-keholders. Ook deelnemers kunnen hun keuze voor een onderwijsinstelling medebaseren op deze benchmarks. Deze benchmarkinformatie zal daarom ook wordenopgenomen in de keuzegids bve die wordt ontwikkeld.

• De prestatieafspraken zullen niet gekoppeld worden aan parameters in het beko-stigingsmodel. Wel zal, parallel aan de ontwikkeling van de systematiek van pres-tatieafspraken, de bestuurlijke dialoog met het veld worden geïntensiveerd.

• Het streven is om jaarlijks bestuurlijk overleg te voeren met de individuele instel-lingen. Tot en met 2005 zullen in dit overleg vooral de beleidsambities worden gefor-muleerd. Vanaf 2006 zal de dialoog ook een verantwoordingskarakter krijgen. Deoverheid zal optimale randvoorwaarden creëren waaronder instellingen kunnenopereren. Dit zal ook onderdeel vormen van de bestuurlijke dialoog.

• De ambitie van de overheid, uitgedrukt in een streefwaarde, is geen dictaat, maargeeft een richting weer. Wel is het zo dat de overheid instellingen die geen enkeleaansluiting zoeken bij de maatschappelijke ambities, of heel weinig (weinig ook inrelatie tot de andere instellingen) daarop aanspreekt. Dit zal dan gebeuren in hetjaarlijks te voeren overleg met de individuele instellingen. Het kan zijn dat in zo’ngesprek duidelijk wordt dat de lage ambitie van een instelling heel reëel is, de con-clusie kan ook zijn dat er sprake is van onvoldoende ambitie.

Deze vorm van bestuurlijk handelen is nieuw voor instellingen en overheid. Omervaring op te doen met deze systematiek, zal in 2005 een zeer bescheiden start plaats-vinden met een zeer beperkt aantal indicatoren. Omdat de Europese indicatoren sterkrichtinggevend zijn voor de Nederlandse overheid en voor de regio, zal daarmeeworden gestart. In 2006 worden de resultaten van de individuele instellingen eeneerste keer gepubliceerd in de dan te verschijnen editie van BVE-barometer. Deagenda om dit overleg vorm te geven ziet er verder als volgt uit:

• Na de ervaringen met de startperiode, wordt een beslissing genomen hoe verder tegaan met deze systematiek en deze uit te breiden met andere indicatoren.

• De instellingen ontvangen in september 2004 een uitnodiging om, samen met hunregionale netwerk, hun ambities zichtbaar te maken. Daarbij kunnen ze ookaangeven welke randvoorwaarden (bijvoorbeeld in regelgeving) ze van OCW nodighebben om die ambities om te kunnen zetten in prestaties.

• In december 2004 dienen de instellingen OCW te berichten over hun eigen ambitiesen die van hun regionale netwerk.

• In december 2004 starten dan ook de gesprekken met de individuele instellingenover de ambitieniveaus en wensenlijsten van de regio’s.

Actieve bijdrage aan de EU-agenda, inclusief Europese benchmarks

OCW onderneemt wat betreft de Europese Unie de komende periode actie op devolgende punten:

1. Het voorzitterschap van Nederland in de tweede helft van 2004 moet leiden tot eencommuniqué van Maastricht met als doel meer Europese samenwerking op hetgebied van het middelbare beroepsonderwijs. De thema’s in het Communiqué vanMaastricht moeten eraan bijdragen de Lissabondoelstellingen en de EU-bench-marks te realiseren.

75H E T R E G I O N A L E N E T W E R K A A N Z E T

Operationalisering

3.3

Beroepsonderwijs inEuropa, Europa in het

beroepsonderwijs

Page 77: 'Koers BVE' PDF document

2. In de voorbereiding op de EU-conferentie in Maastricht wordt een manier gezochtom de extra Europese aandacht voor guidance, zoals die wordt geïnitieerd tijdensde eerste helft van 2004, te continueren.

3. Europass - het nieuwe Europese raamwerk voor transparantie van kwalificaties encompetenties - wordt verder ontwikkeld en geïmplementeerd. Tijdens de EU-con-ferentie in Maastricht zal Europass worden gelanceerd.

4. Europese ambities worden vertaald naar het beroepsonderwijs. Er zijn voor hetmiddelbaar beroepsonderwijs drie Europese benchmarks afgesproken die de ver-taling zijn van Europese ambities. Het betreft benchmarks en ambities op de ter-reinen 1) leven lang leren, 2) voortijdig schoolverlaten terugdringen, en 3) het per-centage deelnemers met een diploma (en dus met een startkwalificatie) in hethoger secundair onderwijs verhogen. De voortgang op deze doelstellingen wordt opnationaal niveau en in Europees verband gemeten en vergeleken. Het beroepson-derwijs speelt een belangrijke rol als het erom gaat deze concrete doelstellingen tebereiken. Ook deze beleidsagenda staat in dit teken.

76 K O E R S B V E

Page 78: 'Koers BVE' PDF document

Ambities

In dit actieplan staan de acties die binnen het beroepsonderwijs nodig zijn om dedoelen uit de Agenda KOERS BVE te realiseren. De volgende stap is de ambities (uit-gedrukt in kwantitatieve of kwalitatieve streefwaarden) te formuleren die bereiktmoeten worden met de acties en de indicatoren die worden gehanteerd om tebepalen of de ambities zijn gerealiseerd. Bij het realiseren van de ambities staat derelatie tussen nationale overheid en instelling centraal. De ambities worden dekomende periode verder uitgewerkt. Daarbij worden de relevante partijen betrokken.Of de ambities zijn gerealiseerd, wordt beoordeeld op basis van de prestatie-indica-toren die zijn opgenomen in deel 3 van KOERS BVE: BVE-barometer. Aan de hand vandeze indicatoren wordt bepaald welke voortgang is geboekt. Hierbij wordt een onder-scheid gemaakt tussen maatschappelijke beleidsindicatoren en feiten en cijfers. Demate waarin de ambities op instellingsniveau zijn gerealiseerd wordt jaarlijks zicht-baar gemaakt in de benchmark BVE-barometer.

Ambities waarover in de regio prestatieafspraken worden gemaakt

Hier hebben we het over ambities die op Europees/nationaal niveau zijn vastgestelden waarvan al dan niet duidelijk is welke bijdrage de bve-sector levert deze ambitiete realiseren. Voor zover er nog geen vertaalslag naar de bve-sector is gemaakt, zalin overleg met de koepelorganisaties nader worden geconcretiseerd welke bijdragede bve-sector eraan kan leveren de Europese/nationale ambities te realiseren.Ambities waarover in de regio afspraken gemaakt moeten worden en die zichtbaargemaakt moeten worden, zijn:

• slaagkans mbo• doorstroomkans mbo• opleidingsniveau jongeren• diplomering• verbetering kwaliteit beroepspraktijkvorming• verbetering kwantiteit beroepspraktijkvorming• leven lang leren• deelname van 28-jarigen en ouder• deelnemers met beperkte vooropleiding• gehandicapten• implementatie vernieuwing kwalificatiestructuur beroepsonderwijs• bètatechniek• ICT• werkloosheid• ondernemerschap• voortijdig schoolverlaten (vsv)• regionale meld- en coördinatiefunctie (rmc)• herplaatsing vsv’ers• examens

77H E T R E G I O N A L E N E T W E R K A A N Z E T

Page 79: 'Koers BVE' PDF document

Planning prioriteiten

• Afspraken in samenwerking met SZW en EZ over de randvoorwaarden waarbin-nen elders verworven competenties gestalte moeten krijgen

• Bespreking met kenniscentra over hun bijdrage aan 40.000 meer leerbanen• Start vormgeving servicegericht uitvoeren • Wetsvoorstel raden van toezicht aangeboden aan Tweede Kamer

• korteklapmaatregelen actieplan bètatechniek opstarten• duidelijkheid over noodzakelijke aanpassing wet- en regelgeving voor invoering

kwalificatiestructuur gebaseerd op competenties• imagocampagne beroepsonderwijs JOB starten• agenda met concrete Nederlandse actiepunten bve voor EU-besluitvorming• bundeling informatie toezichthouders verkennen

• regeling innovatie arrangement beroepskolom 2004 publiceren• instrument ontwikkelen om 40.000 extra bpv-plaatsen te realiseren• Hoofdlijnenbrief Leven Lang Leren gereed (zomer 2004 naar TK)• voorlopige regeling gegevensuitwisseling onderwijsnummer publiceren• beleidsaccenten aangeven voor integraal personeelsbeleid • nieuwe regeling zij-instroom en duale opleidingstrajecten publiceren• start wetgevingstraject opstapkwalificatie

• proeftuinen starten voor implementatie kwalificatiestructuur gebaseerd op com-petenties

• nieuwe examensystematiek mbo gaat in• instellingen ontvangen uitnodiging van OCW tot zichtbaar maken ambities regio-

nale netwerk• budget voor opleidingsmanagement toevoegen aan instellingsbudget (via bekosti-

gingsbrief aan instellingen) • beoogde vaststelling AMVB bij Wet BIO• besluitvorming over eventuele verlenging deelconvenant 2005 facilitering Arbo-

servicepunt• wetgevingstraject starten om OER af te schaffen als verplicht instrument• wetgevingstraject starten om de verplichting af te schaffen licenties aan te

vragen bij het CREBO voor bekostigd onderwijs• WEB doornemen met Bve Raad• platform Leven Lang Leren installeren

• doelen en concrete acties formuleren voor ondernemerschap en inzet geldenvanaf 2006

• regelingen KeBB en SILO lopen af en vrijvallende middelen worden vanaf 2005opgenomen in innovatiearrangement

• instellingen berichten OCW over regionale ambities• plan van OCW, EZ en sociale partners over onderwijsinstelling als incubator• pilots over effectiviteit kenniscirculatie MKB, EZ en HO• ontwerpregeling innovatiearrangement (inclusief kennis-verspreiding MKB en

ondernermerschap MBO

78 K O E R S B V E

2004

Eerste kwartaal 2004

Tweede kwartaal 2004

Derde kwartaal 2004

Vierde kwartaal 2004

Page 80: 'Koers BVE' PDF document

• Mogelijk maken van bekostiging meenemen van vo naar roc’s door deelnemer(wetswijziging WVO)

• Gewijzigde regeling (heroverweging technocentra met het oog op versneldefinanciële verzelfstandiging)

• budget contactgemeenten verhogen om rmc-functie te versterken (per 2005)• Wettelijk traject starten voor defusie Tweede kwartaal 2005• verantwoordingsinstrumenten evalueren• kabinetsstandpunt maatschappelijke ondernemingen• evaluatie bekostiging gereed

• onderwijsnummer in gebruik nemen• pilot meeneembare studiefinanciering starten• prestatiebeurs bol introduceren

• Start overleg defusie

• update van BVE-barometer publiceren• educatiebudget G30 onderbrengen in brede doeluitkering grotestedenbeleid

• self learning competency opnemen in kwalificatiestructuur beroepsonderwijs•

79H E T R E G I O N A L E N E T W E R K A A N Z E T

2005

Eerste kwartaal 2005

Derde kwartaal 2005

Vierde kwartaal 2005

2006

Eerste kwartaal 2006

Tweede kwartaal 2006

Derde kwartaal 2006

Vierde kwartaal 2006

Page 81: 'Koers BVE' PDF document
Page 82: 'Koers BVE' PDF document

Financiële raming KOERS BVE 2004 – 2007

2004 2005* 2006* 2007*

Lijn 1: Transitie naar een kennissamenleving Naar een Innovatie en versterking van de (top)kennis infrastructuur *

Innovatiebeleid waaronder het innovatiearrangement , kenniscirculatie MKB, simulatie bpv-plaatsen en ondernemerschap 14,0 15,0 33,0 40,0

kwalificatiestructuur implementeren 2,0 5,0 5,0

technocentra 9,2 9,2

SILO/KeBB 8,3 8,3 8,3 8,3

bètatechniek 1,0 p.m. p.m. p.m

Lijn 2: Complexe samenleving voor het individuNaar een maximale participatie

ophoging voa (inclusief gehandicapten) 1,5 2,0 3,5 12,5

regionale meld- en coördinatiefunctie 2,5 5,0 5,0

taskforce plan van aanpak jeugdwerkloosheid 0,5 0,5 0,5

lerarenbeleid (exclusief middelen AP) 4,2 4,2 4,2 4,2

alfabetisering 0,4 0,4 0,4

rechten deelnemer versterken 5,0 5,0 5,0

impuls beroepskolom 42,9 42,9 42,9 42,9

84 95 107,8 117,9

* Voor de enveloppemaatregelen geldt dat de oploop in de meerjarige reeksen tenopzichte van 2004 ter indicatie is opgenomen. Dit betekent dat voor de oploop noggeen juridische en bestuurlijke verplichtingen worden aangegaan; deze middelen zijnbeleidsmatig gereserveerd (zie blz. 36 van de OCW-begroting 2004).

81H E T R E G I O N A L E N E T W E R K A A N Z E T

TOT

Page 83: 'Koers BVE' PDF document

Lijst van gebruikte afkortingen

AMvB algemene maatregel van bestuuraoc agrarisch opleidingencentrumAOC-Raad brancheorganisatie van de agrarische opleidingencentraBIO Wet op de beroepen in het onderwijsBOB bestuurlijk overleg beroepsonderwijs bpv beroepspraktijkvormingBve Raad landelijke brancheorganisatie van de onderwijsinstellingen in

het middelbaar beroepsonderwijs en de volwasseneneducatiebve beroepsonderwijs en volwasseneneducatieCBS Centraal Bureau voor de StatistiekCfi Centrale Financiën InstellingenCINOP Centrum voor Innovatie van OpleidingenCNV Christelijk Nationaal VakverbondColo vereniging kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfslevenCrebo centraal register beroepsopleidingenCWI Centrum voor Werk en Inkomen EU Europese unieEZ Economische Zaken (ministerie van)FNV Federatie Nederlandse VakbewegingG30 gemeenten van het grotestedenbeleidGSB grotestedenbeleidHAO-instellingen instellingen voor hoger agrarisch onderwijshbo hoger beroepsonderwijsHBO-Raad vereniging van hogescholenho hoger onderwijsHOOP Hoger Onderwijs- en Onderzoek Plan 2004ibo interdepartementaal beleidsonderzoekICT informatie- en communicatietechnologieJOB jongerenorganisatie beroepsonderwijskbb kenniscentrum voor beroepsonderwijs en bedrijfslevenKCE Kwaliteitscentrum examineringKeBB kennisuitwisseling beroepsonderwijs bedrijfsleven Koers vo koers voortgezet onderwijsKSB kwalificatiestructuur beroepsonderwijs LNV Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (ministerie van)mbo middelbaar beroepsonderwijsMHP vakcentrale voor middengroepen en hoger personeelMKB midden- en kleinbedrijfMKB-Nederland vereniging voor het midden- en kleinbedrijfMR medezeggenschapsraadNBI niet-bekostigd onderwijsNT2 Nederlands als tweede taalOCW Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (ministerie van)Paepon platform van aangewezen/erkende particuliere onderwijsin-

stellingenREA wet reïntegratie arbeidsgehandicapten

82 K O E R S B V E

Page 84: 'Koers BVE' PDF document

Riagg regionale instelling voor ambulante geestelijke gezondheids-zorg

rmc-functie regionale meld- en coördinatiefunctieroc regionaal opleidingencentrumsbu’s studiebelastingsurenSchoolmanagers vo organisatie voor managers in het voortgezet onderwijsSER Sociaal- Economische RaadSILO stimulans innovatieve leeromgevingen SLOA subsidiëring landelijke onderwijsondersteunende activiteitenSZW Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ministerie van)TOP-model model voor transparante onderwijsprogrammeringvavo voortgezet algemeen volwassenenonderwijsvmbo voorbereidend middelbaar beroepsonderwijsVNG Vereniging van Nederlandse GemeentenVNO-NCW ondernemingsorganisatievo voortgezet onderwijsvoa voorbereidende en ondersteunende activiteitenVSWO Vereniging Samenwerkende Werkgeversorganisaties OnderwijsWEB Wet educatie en beroepsonderwijsWOT Wet op het onderwijstoezicht

83H E T R E G I O N A L E N E T W E R K A A N Z E T

Page 85: 'Koers BVE' PDF document

Geraadpleegde documenten

- Adviescommissie Boekhoud (april 2001) De doorstroomagenda in de praktijk, Zoe-termeer

- Centraal bureau voor de statistiek (2003) Derde kwartaalrapportage 2003

- CSED (september 2001) Levensloopbanen: gevolgen van veranderende arbeidspa-tronen, Den Haag

- Interdepartementaal beleidsonderzoek (maart 2002) Over de aansluiting tussenvraag en aanbod in het mbo, Den Haag

- Max Goote BVE & Cinop (2003) Zin in de toekomst, loskomen van het verleden;verkenning toekomst beroepsonderwijs, Amsterdam

- Ministerie van EZ (oktober 2003) Innovatiebrief, Den Haag

- Ministerie van EZ en OCW (2004) Deltaplan bèta/techniek, Den Haag

- Ministerie van OCW (januari 2004) Concept HOOP, Den Haag

- Ministerie van OCW (september 2003) Helderheid in de bekostiging van hetberoepsonderwijs en de volwasseneneducatie, Zoetermeer

- Ministerie van OCW (april 2002) Van binnen naar buiten, Zoetermeer

- Ministeries van OCW en SZW (2003) Plan van aanpak jeugdwerkloosheid, DenHaag

- Ministerie van SZW (2002) Verkenning levensloop, Den Haag

- Onderwijsraad (februari 2003) Leren in samenspel. Ontwikkelingen en inspiraties,Den Haag

- Onderwijsraad (2003) Leren in een kennissamenleving, Den Haag

- Onderwijsraad (september 2003) Onderwijs en burgerschap, Den Haag

- Onderwijsraad (april 2004) Verkenning: Bureaucratie in het onderwijs, Den Haag

- Raad voor de Maatschappelijke Ontwikkeling (februari 2003) Bevrijdende kaders.Sturen op verantwoordelijkheid, Den Haag

- Raad voor Werk en inkomen (2003) Inburgering en arbeidstoeleiding anderstali-gen

84 K O E R S B V E

Page 86: 'Koers BVE' PDF document

- Schriftelijke bijdragen van AOB, MKB-Nederland, VNO-NCW, CNV, CNV-Onder-wijsbond, Bve Raad, AOC-Raad, Colo en Innovatieplatform

- Sociaal- Economische Raad (oktober 2002) Koersen op vernieuwing, Den Haag

- Sociaal- Economische Raad (2002) Het nieuwe leren, advies over een leven langleren in een kenniseconomie, Den Haag

- Sociaal- Economische Raad (2004) Inburgeren met beleid, advies over duale tra-jecten taalverwerving en arbeid(stoeleiding)

- Stichting Nederland Kennisland (september 2003) Kenniseconomie monitor 2003:tijd om te kiezen

- Vereniging Nederlandse gemeenten (2003) Gemeentelijk arbeidsmarktbeleid:gericht op participatie voor iedereen

85H E T R E G I O N A L E N E T W E R K A A N Z E T

Page 87: 'Koers BVE' PDF document
Page 88: 'Koers BVE' PDF document

OK

ER

SB

VE

Deel 3 BVE barometer

Page 89: 'Koers BVE' PDF document
Page 90: 'Koers BVE' PDF document

Inhoudsopgave

Deel 1: Maatschappelijke beleidsindicatoren 91

Trend 1: Transitie naar een kennissamenleving 93

Slaagkans mbo 93Doorstroom mbo 94Opleidingsniveau jongeren 95Diplomering 96Kwaliteit BPV 97Kwantiteit BPV 98Leven lang leren 99Deelname van 28 jarigen en ouder 100Deelnemers met beperkte vooropleiding 101Gehandicapten 102Implementatie vernieuwing KSB 103Beta-techniek 104ICT 105Werkloosheid 106Ondernemerschap 107

Trend 2: Complexe samenleving voor het individu 109

Voortijdig schoolverlaten 109RMC 110Herplaatsing vsv 111Kwaliteit examens 112

Deel 2: Stelselindicatoren 113

Instroom 115Instroom naar herkomst 116Voltijd en deeltijd in het mbo 117Stijgers en dalers 118Allochtonen 119Vrouwen 120Uitstroom 121Gemiddelde verblijfsduur (van gediplomeerden) per niveau 122Gemiddeld bruto uurloon 123Baan op minimaal eigen niveau 124Oordeel deelnemer 125Actieve opleidingen 126Opleidingen met minder dan 100 deelnemers 127Aantal deelnemers educatie 128Budget educatie 129Leeftijdsopbouw personeel 130Deelnemers/docent –ratio (intensiteit) 131

89H E T R E G I O N A L E N E T W E R K A A N Z E T

Page 91: 'Koers BVE' PDF document

Gemiddelde personeelslast 132Uitgaven per deelnemer 133Solvabiliteit 134Rentabiliteit 135Liquiditeit 136Omvang investeringen t.o.v. omzet 137Goedkeurende accountantsverklaringen 138

90 K O E R S B V E

Page 92: 'Koers BVE' PDF document

Deel 1 Maatschappelijke beleidsindicatoren

91H E T R E G I O N A L E N E T W E R K A A N Z E T

Page 93: 'Koers BVE' PDF document

92 K O E R S B V E

Page 94: 'Koers BVE' PDF document

Trend 1 Transitie naar een kennissamenleving

1.1 Meer aandacht voor een variëteit aan leerloopbanen

Slaagkans mbo

Definitie:De kans dat een deelnemer die zich inschrijft bij een opleiding een diploma behaalt

Bron: Stoas, kwantitatieve monitor beroepskolom

De indicator slaagkans, in combinatie met verblijfsduur, is een maat voor het rende-ment van het mbo. Idealiter zou de slaagkans berekend moeten worden op grond vancohort-gegevens. Deze gegevens zijn er op dit moment niet. Daarom wordt tot deinvoering van het onderwijsnummer gewerkt met constructies van cohorten.De slaagkans van het mbo bedroeg in 2001 circa 53%. Over de slaagkans op niveau 1zijn nog geen betrouwbare gegevens beschikbaar.

93H E T R E G I O N A L E N E T W E R K A A N Z E T

2000

2001

Niveau 2 Niveau 3 Niveau 4 Totaal0,00

0,25

0,50

0,75

1,00

Page 95: 'Koers BVE' PDF document

Doorstroom mbo

Definitie:Percentage (directe en indirecte) doorstroom van vmbo-gediplomeerden naar hetmbo en van mbo-gediplomeerden (bol, niveau 4) naar het hbo.

Bron: Stoas, kwantitatieve monitor beroepskolom

De doorstroom omvat zowel de directe doorstroom (deelnemers die na diplomeringhet eerstvolgende jaar doorstromen) als indirecte doorstroom (deelnemers die laterdoorstromen). De doorstroom van gediplomeerde vbo- en mavo-leerlingen naar mboligt voor 2001 op 0,74. De doorstroom van gediplomeerde ivbo-ers ligt aanzienlijklager dan die van de mavo en vbo-leerlingen: 0,53 in 2001. De doorstroom van de bol-opleidingen op niveau 4 in het mbo naar opleidingen in het hbo ligt op 0,44 in 2001.De indirecte doorstroom vertoont de afgelopen 8 jaren een licht stijgende lijn.

94 K O E R S B V E

2000

2001

VMBO - MBO MBO (BOL-4) - HBO0,00

0,25

0,50

0,75

1,00

Page 96: 'Koers BVE' PDF document

Opleidingsniveau jongeren

Definitie:Percentage 22-jarigen dat tenminste het hoger secundair onderwijs (havo, vwo, mbo-niveau 2) heeft afgerond.

Bron: CBS (EBB), Eurostat

Vergeleken met andere Europese landen telt Nederland relatief weinig 22-jarigen diehet hoger secundair onderwijs hebben afgerond. Overigens is een goede vergelijkingtussen de scores van verschillende landen niet goed mogelijk. Vermoedelijk wordt inEuropees verband overgestapt op de leeftijdsgroep 20 tot en met 24 jarigen.

95H E T R E G I O N A L E N E T W E R K A A N Z E T

Nederland

%

EU Duitsland België Engeland Italië60

70

80

90

100

Page 97: 'Koers BVE' PDF document

Diplomering

Definitie: aantal gediplomeerden in het mbo

Bron: bekostigingstelling

Het aantal mbo-gediplomeerden is in 2002 nagenoeg gelijk gebleven. In de voor-gaande jaren was er sprake van een stijging, behalve in de sector techniek, waar hetaantal gediplomeerden redelijk constant is. De sector economie kent de meeste gedi-plomeerden.

96 K O E R S B V E

1998 1999 2000 2001 20020

10

20

30

40

50

60

Dgo

Economie

Techniek

aantal x 1.000

Page 98: 'Koers BVE' PDF document

1.2 Instellingen moeten breed toegankelijk zijn

Kwaliteit BPV

Definitie:Percentage instellingen dat t.a.v. kwaliteit BPV als voldoende wordt beoordeeld doorde inspectie.

Bron: Onderwijsinspectie

Uit het onderwijsverslag over 2002 van de Inspectie blijkt dat de kwaliteit van de BPVover het algemeen als voldoende (76%) wordt beoordeeld. Dit is aanzienlijk beter danhet gemiddelde van 63% over de jaren 1999 tot en met 2002.

97H E T R E G I O N A L E N E T W E R K A A N Z E T

ROC's Vakinstellingen Niet bekostigdeinstellingen

Totaal0

25

50

75

100

2002

2003

%

Page 99: 'Koers BVE' PDF document

Kwantiteit BPV

Definitie: Omvang bpv per niveau / sector

Bron: OCW

Om meer zicht te krijgen op de werkelijke praktijkomvang, is de instellingen gevraagdeen opgave te verstrekken van de percentages praktijkomvang zoals die zijn opgeno-men in de door de instellingen gemaakte onderwijs- en examenregelingen voor dediverse opleidingen.

De praktijkcomponent voor de sectoren techniek en economie is in de bbl gemiddeld74 procent, de gemiddelde omvang voor dgo is 69 procent.

98 K O E R S B V E

Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Niveau 450

60

70

80

90

100

Dgo

Economie

Techniek

%

Page 100: 'Koers BVE' PDF document

Leven lang leren (EU-doelstelling)

Definitie:Percentage 25-64 jarigen dat deelneemt aan leeractiviteiten

Bron: CBS, Eurostat

De deelname aan LLL-activiteiten is in Nederland hoog vergeleken bij de meesteEuropese landen. Toch kampt Nederland met een groot aantal mensen dat het onder-wijs verlaat zonder startkwalificatie, met een dreigend tekort aan hoger opgeleiden(met name in de bèta- en technieksector) , een lage arbeidsparticipatie en scholings-deelname van oudere werknemers en vrouwen en een toenemende werkloosheid.

99H E T R E G I O N A L E N E T W E R K A A N Z E T

1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 200210

12

14

16

18

20 %

Page 101: 'Koers BVE' PDF document

Dit is een publicatie van Ministerie van Onderwijs,Cultuur en Wetenschap

productieBaukje Spit/Marianne Bos/Leo Wijnhoven

fotografieBart Versteeg, Den Haag

vormgevingWim Zaat, Moerkapelle

drukDeltaHage, Den Haag

Uitgave: Juni 2004

nabestellenPostbus 51-infolijnTelefoon (0800) 8051 (gratis) ofwww.postbus51.nl

ISBN 90-5910-421-8

Prijs: € 25,-

Zie ook:www.minocw.nl/koersbve/doc/2004/koersbve.pdf

OCW34.058/3.500/08BK2004B018

Page 102: 'Koers BVE' PDF document

Deelname van 28 jarigen en ouder

Definitie:Aantal mbo-deelnemers van 28 jaar en ouder / totaal aantal mbo-deelnemers

Bron: bekostigingstelling, beleidstelling

Het percentage 28-plussers neemt de afgelopen jaren geleidelijk toe. Met name in debbl stijgt het aantal 28-plussers. Alleen in bol-dt neemt het percentage 28-plussersten opzichte van 1998 af.

100 K O E R S B V E

Bbl

Bol-vt

Bol-dt

Totaal

1998 1999 2000 2001 20020

25

50

75%

Page 103: 'Koers BVE' PDF document

Deelnemers met beperkte vooropleiding

Definitie:Aantal ingeschreven deelnemers in het mbo met beperkte vooropleiding

Bron: beleidstelling

De deelnemers met beperkte vooropleiding vormen een groep die de grootste kansloopt om voortijdig de school te verlaten. Instellingen ontvangen extra middelen voorbegeleiding van deze groep deelnemers.De omvang van deze groep is vanaf 1999 licht gestegen. Daarbij wordt aangetekenddat de betrouwbaarheid van de gegevens die door instellingen worden geleverd nietgroot is. Verwacht wordt dat met de invoering van het onderwijsnummer de kwaliteitvan deze informatie zal verbeteren doordat de onderwijsloopbaan van de deelnemersdan beter in beeld komt.

101H E T R E G I O N A L E N E T W E R K A A N Z E T

1999 2000 2001 20020

25

50

75

100

Mbo

Bol

Bbl

aantal x 10.000

Page 104: 'Koers BVE' PDF document

Gehandicapten

Definitie:Percentage ingeschreven gehandicapte deelnemers in het mbo

Bron: beleidstelling

De omvang van deze groep is vanaf 1998 licht gestegen. Daarbij wordt aangetekenddat de betrouwbaarheid van de gegevens die door instellingen worden geleverd nietgroot is.

102 K O E R S B V E

aantal x 1.000

1999 2000 2001 20020

2

4

6

8

10

Bol

Bbl

Page 105: 'Koers BVE' PDF document

1.3 Meer innovatie en rendement door samenwerking tusseninstellingen en hun omgeving

Implementatie vernieuwing KSB

Definitie:Het aantal Crebo-codes met ingeschreven deelnemers

Bron: Cƒi

Het aantal crebo-codes neemt in 1999 af. Dit heeft voornamelijk te maken met deafbouw van de pre-webse opleidingen. Hierna blijft het aantal crebo-codes redelijkstabiel.

103H E T R E G I O N A L E N E T W E R K A A N Z E T

1998 1999 2000 2001 2002500

600

700

800

900

1.000

Page 106: 'Koers BVE' PDF document

Beta / techniek

Definitie:Percentage mbo-deelnemers in de sector techniek

Bron: bekostigingstelling

Het percentage mbo-deelnemers in de sector techniek neemt geleidelijk af.

104 K O E R S B V E

1998 1999 2000 2001 20020

10

20

30

40

50%

Page 107: 'Koers BVE' PDF document

1.4 Aantrekkelijke onderwijsinhoud die aansluit op de arbeids-markt

ICT

Definitie:Gemiddeld percentage van het onderwijsprogramma in de BVE-sector binnen de bol-en bbl waarbij ict wordt ingezet als leermiddel.

Bron: ITS, ICT-monitor

In de Bve-sector wordt ict binnen de bol gemiddeld in het kwart van het onderwijs-programma ingezet als leermiddel (dat wil zeggen leerdoelen worden bereikt metbehulp van ict). Er zijn wel duidelijke verschillen tussen en binnen de instellingen.Over het algemeen wordt ict in de bol vaker ingezet als leermiddel dan in de bbl.

De inzet van ict als leermiddel is in vergelijking met vorig jaar nauwelijks veranderd.In de ict-monitor wordt opgemerkt dat de respondenten (ict-managers en –coördina-toren) vrij onzeker zijn over de geschatte percentages.

105H E T R E G I O N A L E N E T W E R K A A N Z E T

BOL BBL0

25

50

75

100

2002

2003

%

Page 108: 'Koers BVE' PDF document

Werkloosheid

Definitie:Percentage werkloze mbo-schoolverlaters anderhalf jaar na diplomering

Bron: researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA)

Gediplomeerde schoolverlaters van het mbo krijgen nog steeds bijna allemaal eenbaan. Dit blijkt uit het laatste RUBS-onderzoek (Registratie van Uitstroom enBestemming van Schoolverlaters). Eind 2002 had bijna 60 procent van de mbo-leer-lingen die in 2001 van school waren gekomen een baan gevonden; 36 procent isverder gaan leren. Na de uitzonderlijke lage werkloosheid in de jaren 1999 en 2000,loopt de mbo/werkloosheid in 2001 en 2002 weer wat op. In historisch perspectief isdit nog altijd laag.

106 K O E R S B V E

1998 1999 2000 2001 20020

2

4

6

8

10

Bol 1-2

Bol 3-4

Bbl 1-2

Bbl 3-4

%

Page 109: 'Koers BVE' PDF document

Ondernemerschap

Definitie:Baten uit werk in opdracht van derden / rijksbijdrage

Bron: jaarverslagen

De verhouding publiek-privaat is bij de roc’s redelijk constant.

107H E T R E G I O N A L E N E T W E R K A A N Z E T

%

1998 1999 2000 2001 20020

5

10

15

BVE

ROC's

Vakinstellingen

Page 110: 'Koers BVE' PDF document

108 K O E R S B V E

Page 111: 'Koers BVE' PDF document

Trend 2 Complexe samenleving voor het individu

2.1 Verhoging van het rendement door meedoen van alle deelne-mers

Voortijdig schoolverlaten

Definitie:Het percentage 18-24 jarigen dat geen onderwijs volgt en geen hoger secundaironderwijs heeft behaald, van het totaal aantal jongeren van 18 tot 24 jaar.

Bron: CBS (EBB)

Het percentage 18-24 jarigen zonder startkwalificatie ligt de afgelopen jaren rond de15%. Dit is ongeveer 4% minder dan het gemiddelde van de EU.

109H E T R E G I O N A L E N E T W E R K A A N Z E T

%

1998 1999 2000 2001 200210

12

14

16

18

20

Page 112: 'Koers BVE' PDF document

RMC

Definitie:Het aantal bij de RMC’s aangemelde nieuwe voortijdig schoolverlaters

Bron: RMC-gemeenten, Sardes; De aantallen in de grafiek en in de tekst hebben betrekking op

schooljaren (2002 heeft dus bijvoorbeeld betrekking op het schooljaar 2001/2002).

Het aantal geregistreerde vsv’ers is in 2002 aanzienlijk gestegen. Dit heeft voorname-lijk te maken met een verbeterde registratie (met name van de vier grote steden).Door de optimalisering van de registratie zal het aantal meldingen de komende jarennaar verwachting nog verder stijgen.

110 K O E R S B V E

1998 1999 2000 2001 200230

40

50

60

70

80 %

Page 113: 'Koers BVE' PDF document

Herplaatsing VSV

Definitie:Percentage vsv’ers dat herplaatst wordt na aanmelding bij RMC

Bron: RMC-gemeenten, Sardes

De RMC’s hebben in 2002 ruim 20.000 jongeren in begeleidingstrajecten opgenomen.Dat is, absoluut gezien, 2.500 minder dan in 2001, maar ruim 2.000 meer dan in 2000.De begeleidingscapaciteit van de RMC wordt in veel regio’s nagenoeg volledig benut.

111H E T R E G I O N A L E N E T W E R K A A N Z E T

1998 1999 2000 2001 200220

30

40

50 %

Page 114: 'Koers BVE' PDF document

Kwaliteit examens

Definitie: percentage examens dat als voldoende wordt beoordeeld door KCE/inspec-tie.

Bron: onderwijsinspectie

Na heronderzoek scoort in het schooljaar 2002/2003 in totaal een krappe meerder-heid (55 procent) een voldoende op het onderdeel examens. De inspectie is tevredenover de verbeteractiviteiten die door de exameninstellingen zijn opgepakt. Verdervindt de inspectie dat de randvoorwaarden van examinering in bijna alle gevallen inorde zijn. Veel instellingen hebben een examenbureau in leven geroepen dat er voormoet zorgen dat afgesproken procedures ook daadwerkelijk worden doorlopen. Alsextra borg laten veel instellingen ook externe audits uitvoeren.

112 K O E R S B V E

NBI ROC's Vakinstellingen0

20

40

60

80

2002

2003

%

Page 115: 'Koers BVE' PDF document

Deel 2 Stelsel-indicatoren

113H E T R E G I O N A L E N E T W E R K A A N Z E T

Page 116: 'Koers BVE' PDF document

114 K O E R S B V E

Page 117: 'Koers BVE' PDF document

Instroom

Definitie:Nieuwe instroom in het mbo onderscheiden naar leerweg en niveau

Bron: referentieraming

De instroom in de diverse leerwegen in het mbo neemt de afgelopen 3 jaren geleide-lijk toe.

115H E T R E G I O N A L E N E T W E R K A A N Z E T

98/99 99/00 00/01 01/02 02/030

20

40

60

80

100

Bbl 1-2

Bbl 3-4

Bol-vt 1-2

Bol-vt 3-4

Bol-dt 1-2

Bol-dt 3-4

x 1.000

Page 118: 'Koers BVE' PDF document

Instroom naar herkomst

Definitie:Percentage instroom in het mbo onderscheiden naar herkomst

Bron: referentieraming, onderwijsmatrix

Circa de helft van de instroom in het mbo heeft in het voorgaande jaar geen onder-wijs gevolgd. De omvang van deze zij-instroom is de afgelopen 3 jaar toegenomen.Uit een enqûete onder een beperkt aantal instellingen in 2003 is gebleken dat circaeen kwart van de indirecte instroom jonger is dan 19 jaar. Dit zijn deelnemers dievoor relatief korte tijd de school hebben verlaten voordat zij in het mbo instromen.

116 K O E R S B V E

2002

VMBO VMBO diploma HAVO diploma MBO Anders0

10

20

30

40

50

60

70

20002001

%

Page 119: 'Koers BVE' PDF document

Voltijd en deeltijd in het mbo

Definitie:Aantal deelnemers bol-voltijd en aantal deelnemers bol-deeltijd en bbl

Bron: bekostigingstelling

Circa 40 procent van de deelnemers in het mbo volgt een deeltijdopleiding (bol-dt ofbbl). De toename van deeltijd-studenten wordt voor het grootste deel veroorzaaktdoor de stijging van het aantal bbl’ers.

117H E T R E G I O N A L E N E T W E R K A A N Z E T

x 1.000

1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 20030

50

100

150

200

250

300

Deeltijd

Voltijd

Page 120: 'Koers BVE' PDF document

Stijgers en dalers

Definitie:Aantal deelnemers mbo in 2002 t.a.v. aantal deelnemers mbo in 1997

Grootste stijgers in bedrijfstakken

Grootste dalers in bedrijfstakken

Bron: bekostigingstelling

Het aantal deelnemers in de gezondheidstechnische opleidingen is tussen 1997 en2002 het sterkst gestegen. Bij opleidingen voor schilders en reclame is het aantaldeelnemers juist het sterkst gedaald.

118 K O E R S B V E

Zorg en welzijn

Economische enadminstratieve beroepen

Grafische en communi-catie-industrie

Uiterlijke verzorging

Gezondheidstechnischeberoepen

0 20 40 60 80 100 120 140 160 180

%

%

Bouw bedrijf

Metaal, electro-,installatietechniek

Voeding

Carosserie

Schilders en reclame

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100

Page 121: 'Koers BVE' PDF document

Allochtonen

Definitie: Percentage ingeschreven allochtone deelnemers in het mbo

Bron: beleidstelling

Het aandeel allochtone mbo-deelnemers neemt toe, zowel bij de bol als de bbl. Degrafiek laat weinig verschillen zien tussen de stedelijke en niet-stedelijke gebieden.Daarbij moet opgemerkt worden dat de cijfers over afkomst weinig betrouwbaar zijn.Na invoering van het onderwijsnummer zullen wel betrouwbare gegevens over ditaspect beschikbaar zijn.

119H E T R E G I O N A L E N E T W E R K A A N Z E T

%

MBO steden MBO rest Bbl steden Bbl rest Bol steden Bol rest0

1

2

3

4

5

6

7

8

9

1998

1999

2000

20012002

Page 122: 'Koers BVE' PDF document

Vrouwen

Definitie:Percentage ingeschreven vrouwelijke deelnemers in het mbo

Bron: bekostigingstelling

Het percentage vrouwen in de 3 sectoren is tussen 1998 en 2002 constant gebleven.Het aandeel vrouwen is in de sector DGO het grootst en in de sector Techniek hetkleinst.

120 K O E R S B V E

1998

%

1999 2000 2001 20020

20

40

60

80

100

Dgo

Economie

Techniek

Page 123: 'Koers BVE' PDF document

Uitstroom

Definitie:Uitstroom onderscheiden naar leerweg en niveau

Bron: bekostigingstelling

Bij de opleidingen op niveau 1/2 is sprake van een stijging van de aantallen behaaldediploma’s. Het aantal deelnemers dat de niveau 1/2 opleidingen zonder diplomaverlaat stijgt in dezelfde periode echter harder. Alleen bij de bbl (niveau 3/4) opleidin-gen is sprake van een stijging van het aantal behaalde diploma’s.

121H E T R E G I O N A L E N E T W E R K A A N Z E T

%

1999 2000 2001 20020

10

20

30

40

50

60

70

80

Bbl 1-2

Bbl 3-4

Bol-vt 1-2

Bol-vt 3-4

Bol-dt 1-2

Bol-dt 3-4

Page 124: 'Koers BVE' PDF document

Gemiddelde verblijfsduur (van gediplomeerden) per niveau

Definitie:Gewogen gemiddelde verblijfsduur gediplomeerden in het mbo (gerelateerd aan denormatieve verblijfsduur).

Bron: Stoas, kwantitatieve monitor beroepskolom

Gemiddeld hebben mbo-leerlingen om hun diploma te behalen vrijwel precies detijdsduur nodig die er voor staat. Die benutting van de geboden tijd is niet gelijkmatigverdeeld over de niveaus. Er is een positief verband tussen niveau en relatieve ver-blijfsduur: hoe lager het niveau, hoe langer de relatieve verblijfsduur. De leerlingenop niveau 4 doen relatief het kortst over hun opleiding.

122 K O E R S B V E

2000

2001

Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Niveau 40,0

0,2

0,4

0,6

0,8

1,0

1,2

1,4

1,6

Page 125: 'Koers BVE' PDF document

Gemiddeld bruto uurloon van werkzame mbo-gediplomeerden

Definitie:Gemiddeld bruto uurloon van mbo-schoolverlaters, anderhalf jaar na diplomering.

Bron: researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA)

Ook als de arbeidsmarktomstandigheden minder gunstig zijn, bieden mbo-opleidin-gen een relatief goede start op de arbeidsmarkt. Afgestudeerde bbl’ers verdienenanderhalf jaar na afronding van de studie gemiddeld meer (€ 8,06 op niveau 1-2 en € 10,21 op niveau 3-4) dan afgestudeerden bol’ers (€ 6,78 op niveau 1-2en € 8,32 op niveau 3-4).

123H E T R E G I O N A L E N E T W E R K A A N Z E T

euro's

1998 1999 2000 2001 20020

2

4

6

8

10

12

Bbl 1-2

Bbl 3-4

Bol 1-2

Bol 3-4

Page 126: 'Koers BVE' PDF document

Baan op minimaal eigen niveau

Definitie:Percentage mbo-schoolverlaters met een baan op minimaal eigen niveau, anderhalfjaar na diplomering.

Bron: researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA)

Ongeveer 65% van de gediplomeerde schoolverlaters heeft anderhalf jaar na afstude-ren een baan op eigen niveau. Dit percentage is van gediplomeerden op niveau 3–4hoger dan op niveau 1-2. Tussen bol en bbl zit vrijwel geen verschil.

124 K O E R S B V E

Bol 1-2 Bol 3-4 Bbl 1-2 Bbl 3-40

25

50

75

100%

Page 127: 'Koers BVE' PDF document

Oordeel deelnemer

Definitie:Gemiddeld rapportcijfer van de deelnemer over de opleiding en school.

Bron: ODIN, Deelnemersmonitor (steekproef van ruim 100 duizend deelnemers)

Over het algemeen genomen waren deelnemers positiever over de opleiding dan tweejaar geleden.

125H E T R E G I O N A L E N E T W E R K A A N Z E T

Opleiding School5,0

5,5

6,0

6,5

7,0

7,5

8,0

2001

2003

Page 128: 'Koers BVE' PDF document

Actieve opleidingen

Definitie:Aantal crebo-codes met deelnemers

Bron: bekostigingstelling

Toelichting: Het aantal (actieve) crebo-opleidingen is de afgelopen jaren redelijk stabiel gebleven.Het aantal opleidingen in de bbl en bol-dt is licht toegenomen. Daar staat een dalingvan het aantal opleidingen in de bol-vt tegenover.

126 K O E R S B V E

1998 1999 2000 2001 20020

100

200

300

400

500

600

700

Bbl

Bol-vt

Bol-dt

Page 129: 'Koers BVE' PDF document

Opleidingen met minder dan 100 deelnemers

Definitie:Aantal Crebo-kwalificaties met minder dan 100 ingeschreven deelnemers / totaalaantal Crebo-kwalificaties

Bron: bekostigingstelling

Het percentage opleidingen met minder dan 100 deelnemers is tussen 1998 en 2002gedaald. Bij de deeltijdopleidingen van de bol is het percentage juist gestegen.

127H E T R E G I O N A L E N E T W E R K A A N Z E T

MBO

%

Bol-vt Bol-dt Bbl0

20

40

60

80

100

19981999

2000

2001

2002

Page 130: 'Koers BVE' PDF document

Aantal deelnemers educatie

Definitie:Aantal deelnemers basiseducatie, vavo en nt-2

Bron: beleidstelling

Het aantal deelnemers dat vavo (kse 4 – 6) volgt is klein. Het aantal deelnemers basi-seducatie en NT-2 is in 2003 afgenomen.

128 K O E R S B V E

x 1.000

1999 2000 2001 2002 20030

25

50

75

Basiseducatie

KSE 4 (MAVO)

KSE 5 (HAVO)

KSE 6 (VWO)

NT-2

Page 131: 'Koers BVE' PDF document

Budget educatie

Definitie:Aantal instellingen naar omvang educatie (educatiebudget ten opzichte van de totalerijksbijdrage).

Bron: Cfi

Bij de meeste roc’s bedraagt het budget voor educatie tussen de 5 en 15 procent vanhet totale budget. Bij 11 roc’s is de omvang van het educatiebudget meer dan 15procent van het totale budget. Bij de roc’s in de grote steden bedraagt het educatie-budget tussen de 10 en 25 miljoen.

129H E T R E G I O N A L E N E T W E R K A A N Z E T

3

12

14

11

< 55 - 10

10 - 15 > 15

Page 132: 'Koers BVE' PDF document

Leeftijdsopbouw personeel

Definitie:Aantal fte’s onderwijzend en overig personeel per leeftijdsgroep

Bron: CASO 2003

In de Bve-sector zijn in totaal 38 duizend arbeidsplaatsen. De gemiddelde leeftijd is46 jaar. Er kan gesproken worden van een vergrijsde sector. Ruim 40 procent is ouderdan 50 jaar. Overigens bestaan er grote regionale verschillen.

130 K O E R S B V E

Jonger dan

aantal x 1.000

30 jaar31 t/m 35

jaar36 t/m 40

jaar41 t/m 45

jaar46 t/m 50

jaar51 t/m 55

jaar56 t/m 60

jaar61 t/m 64

jaar65 jaar en

ouder

0

1

2

3

4

5

6

7

8

9

Onderwijzend

Overig

Page 133: 'Koers BVE' PDF document

Deelnemers / docent – ratio

Definitie:Aantal deelnemers mbo en educatie / aantal fte’s onderwijzend personeel

Bron: bekostigingstelling, CASO

Het aantal deelnemers per docent neemt geleidelijk af.

131H E T R E G I O N A L E N E T W E R K A A N Z E T

19981999

2000

2001

2002

BVE ROC's Vakinstellingen0

2

4

6

8

10

12

14

16

Page 134: 'Koers BVE' PDF document

Gemiddelde personeelslast

Definitie:Totale personeelslasten / aantal fte’s personeel

Bron: jaarrekeningen, CASO

De gemiddelde personeelslast neemt geleidelijk toe. Dit heeft voor een deel te makenmet de vergrijzing van het personeelsbestand.

132 K O E R S B V E

19981999

2000

2001

2002

BVE ROC's Vakinstellingen0

10

20

30

40

50

60

70aantal x 1.000

Page 135: 'Koers BVE' PDF document

Uitgaven per deelnemer

Definitie: Totale (bruto) uitgaven / aantal ingeschreven deelnemers mbo en educatie

Bron: jaarrekeningen, Bekostigingstelling

De uitgaven per deelnemer is tussen 1998 en 2002 licht gestegen.

133H E T R E G I O N A L E N E T W E R K A A N Z E T

x 1.000 euro

1999 2000 2001 2002 20030

2

4

6

8

10

Page 136: 'Koers BVE' PDF document

Solvabiliteit

Definitie:(Eigen vermogen + egalisatierekening) / Totaal vermogen

Bron: jaarrekeningen

De solvabiliteit (eigen vermogen inclusief voorzieningen ten opzichte van het totaalvermogen) in de Bve-sector is al jaren stabiel op een niveau van 0,61. Slechts bij driebve-instellingen komt de solvabiliteit onder 0,3. Verschillen in solvabiliteit tussen deROC’s zijn de afgelopen jaren toegenomen (de standaarddeviatie stijgt van 0,15 in1998 tot 0,18 in 2002).

134 K O E R S B V E

1998 1999 2000 2001 20020,45

0,50

0,55

0,60

0,65

BVE

ROC's

Vakinstellingen

Page 137: 'Koers BVE' PDF document

Rentabiliteit

Definitie:Resultaat gewone bedrijfsvoering / Totale baten uit gewone bedrijfsvoering

Bron: jaarrekeningen

De rentabiliteit (resultaat uit gewone bedrijfsvoering/totale baten uit gewonebedrijfsvoering) daalt van 2,6 procent in 2001 naar - 0,1 procent in 2002. Het resultaatuit de gewone bedrijfsvoering is daarmee negatief uitgekomen. Dit komt onderandere door een sterke stijging van de personeelslasten

135H E T R E G I O N A L E N E T W E R K A A N Z E T

BVE

ROC's

Vakinstellingen

1998 1999 2000 2001 2002-2

0

2

4

6

8%

Page 138: 'Koers BVE' PDF document

Liquiditeit (current ratio)

Definitie:Vlottende activa / Kortlopende schulden

Bron: jaarrekeningen

De liquiditeit (vlottende activa/kortlopende schulden) daalt in 2002 ten opzichte vanhet voorgaande jaar licht naar 1,24. Oorzaak van de daling is de toename van de kort-lopende schulden en de afname van de vlottende activa. Overigens bestaat er in ditopzicht een groot verschil tussen de ROC’s en vakinstellingen.

136 K O E R S B V E

BVE

ROC's

Vakinstellingen

1998 1999 2000 2001 20020

1

2

3

4

Page 139: 'Koers BVE' PDF document

Omvang investeringen t.o.v. omzet

Definitie:Totaal investeringen (inventaris, apparatuur en huisvesting) / Totaal baten

Bron: jaarrekeningen

De omvang van de investering bij de roc’s is de afgelopen jaren zeer stabiel. Bij devakinstellingen is de ontwikkeling grilliger, vanwege de kleine budgetten.

137H E T R E G I O N A L E N E T W E R K A A N Z E T

BVE

ROC's

Vakinstellingen

1998 1999 2000 2001 20020

5

10

15

20

25%

Page 140: 'Koers BVE' PDF document

Goedkeurende accountantsverklaringen

Definitie:Het percentage goedkeurende accountantsverklaringen.

Bron: Cfi

Het percentage goedkeurende accountantsverklaringen is 100%.

138 K O E R S B V E

Page 141: 'Koers BVE' PDF document

139H E T R E G I O N A L E N E T W E R K A A N Z E T

Page 142: 'Koers BVE' PDF document

140 K O E R S B V E

Page 143: 'Koers BVE' PDF document