ŠKODA Octavia Instructieboekje · 2012. 10. 10. · Inhoudsopgave 3. Controleren en bijvullen 159...

225
SIMPLY CLEVER ŠKODA Octavia Instructieboekje

Transcript of ŠKODA Octavia Instructieboekje · 2012. 10. 10. · Inhoudsopgave 3. Controleren en bijvullen 159...

  • SIMPLY CLEVER

    ŠKODA OctaviaInstructieboekje

  • Opbouw van dit instructieboekje(toelichtingen)

    Dit instructieboekje is systematisch opgebouwd, om zo het vinden van de benodig-de informatie te vergemakkelijken.

    Hoofdstukken, inhoudsopgave en trefwoordenlijstDe tekst in dit instructieboekje is in relatief korte paragrafen ingedeeld, die in over-zichtelijke hoofdstukken zijn samengevat. Het actuele hoofdstuk staat geaccentu-eerd vermeld aan onderzijde van de rechterpagina.

    De in hoofdstukken ingedeelde inhoudsopgave en de uitgebreide trefwoorden-lijst aan het einde van het instructieboekje helpen u de gewenste informatie snelte vinden.

    RichtingsinformatieAlle richtingsinformatie, zoals "links", "rechts", "voor", "achter", heeft betrekking opde rijrichting van de wagen.

    EenhedenDe waarden worden in metrische eenheden weergegeven.

    Verklaring van symbolen Verwijst binnen een hoofdstuk naar een paragraaf met belangrijke infor-

    matie en veiligheidsaanwijzingen.

    Markeert het einde van een paragraaf.

    Geeft aan dat de paragraaf op de volgende pagina wordt voortgezet.

    Geeft situaties aan waarin de wagen zo snel mogelijk tot stilstand dientte worden gebracht.

    ® Geeft een geregistreerd handelsmerk aan.

    Aanwijzingen

    ATTENTIE

    De belangrijkste aanwijzingen zijn voorzien van de titel ATTENTIE. Deze AT-TENTIE-aanwijzingen wijzen u op ernstig gevaar voor ongevallen of verwon-dingen.

    VOORZICHTIG

    Een Voorzichtig-aanwijzing wijst u op mogelijke schade aan uw wagen (bijvoor-beeld schade aan de versnellingsbak) of op algemene gevaren voor ongevallen.

    Milieu-aanwijzing

    Een Milieu-aanwijzing wijst u op het behoud van het milieu. Hier vindt u bijvoor-beeld adviezen voor een lager brandstofverbruik.

    Let op

    Een normale aanwijzing wijst u op belangrijke informatie bij het gebruik van uwwagen.

  • Voorwoord

    U heeft gekozen voor een ŠKODA Hartelijk dank voor uw vertrouwen.U heeft een wagen met de modernste techniek en talrijke uitrustingen aangeschaft. Dit instructieboekjedaarom aandachtig doorlezen omdat dit een voorwaarde vormt voor een juiste bediening van de wagen.

    Bij eventuele vragen kunt u contact opnemen met een ŠKODA Servicepartner.

    Wij wensen u veel plezier met uw ŠKODA en te allen tijde een goede reis.

    ŠKODA AUTO a.s. (hierna ŠKODA) £

  • De wagendocumentatieIn de wagendocumentatie van uw wagen vindt u naast dit "instructieboekje" ookhet "Serviceplan" en de brochure "Hulp onderweg".

    Bovendien kunnen afhankelijk van type en uitrustingsniveau nog andere instruc-tieboekjes en aanvullingen op het instructieboekje aanwezig zijn (bijvoorbeeld ra-dio-instructieboekje).

    Wanneer u een van bovengenoemde documenten mist, neem dan contact op meteen ŠKODA Servicepartner.

    Het instructieboekjeIn dit instructieboekje worden altijd alle uitrustingsvarianten beschreven, zonderdat deze als meeruitvoering, modelvariant of marktafhankelijke uitrusting wordenaangegeven.

    Daarom hoeven in uw wagen niet alle uitrustingscomponenten die in dit instruc-tieboekje worden beschreven, aanwezig te zijn.

    De uitrustingsomvang van uw wagen heeft betrekking op het koopcontract vanuw wagen. Meer informatie krijgt u bij uw ŠKODA Servicepartner.

    De afbeeldingen kunnen op kleine details afwijken van uw wagen; zij zijn slechtsals algemene informatie op te vatten.

    Het Serviceplan:› bevat de wagengegevens inclusief de informatie over de uitgevoerde service-

    werkzaamheden,› is bedoeld voor het bewijs van uitgevoerde service-werkzaamheden,› is bedoeld voor aantekeningen betreffende de mobiliteitsgarantie (geldt alleen

    voor sommige landen),› dient als garantiebewijs voor de ŠKODA Servicepartner.Het bewijs van uitgevoerde servicewerkzaamheden vormt een van de voorwaar-den voor garantie-aanspraken.

    Daarom altijd het Serviceplan overleggen als u uw wagen naar een ŠKODA erkendreparateur brengt.

    Als u het Serviceplan bent verloren of als dit versleten is, wendt u zich dan tot deŠKODA erkend reparateur die het regelmatige onderhoud aan uw wagen uitvoert.Hier krijgt u een duplicaat van het document, waarin alle tot op heden uitgevoer-de servicewerkzaamheden door de ŠKODA erkend reparateur gedocumenteerdworden.

    De brochure Hulp onderwegDe brochure Hulp onderweg bevat de belangrijkste noodnummers, telefoonnum-mers en contactadressen van de ŠKODA importeurs in de afzonderlijke landen.

  • Inhoudsopgave

    Gebruikte afkortingen

    Bediening

    Bestuurdersruimte 7Overzicht 6

    Instrumenten en controlelampjes 8Instrumentenpaneel 8Multifunctie-indicatie (boordcomputer) 12MAXI DOT (informatiedisplay) 15Controlelampjes 18

    Openen en sluiten 26Sleutels 26Kindersloten 27Centrale vergrendeling 27Afstandsbediening 30Alarmsysteem 31Achterklep 33Elektrische ruitbediening 34Elektrisch schuif-/kanteldak 37

    Licht en zicht 39Licht 39Binnenverlichting 45Zicht 47Ruitenwissers en -sproeiers 48Achteruitkijkspiegels 52

    Zitten en opbergen 55Voorstoelen 55Stoelverwarming 58Hoofdsteunen 59Zitplaatsen achterin 61Bagageruimte 62

    Variabele vloer van de bagageruimte 67Scheidingsnet (Combi) 68Dakdragersysteem 69Bekerhouder 70Asbak 71Sigarettenaansteker, 12 volt stopcontact 72Opbergvakken 73Kledinghaak 80Parkeertickethouder 80

    Verwarming en airconditioning 81Verwarming en airconditioning 81Luchtroosters 82Verwarming 83Airconditioning (handbediendeairconditioning) 84Climatronic (automatische airconditioning) 87Extra verwarming (interieurvoorverwarming en -ventilatie) 90

    Wegrijden en rijden 93Motor starten en afzetten 93Remmen en remhulpsystemen 96Schakelen (schakelbak) 99Pedalen 100Parkeerhulp 100Snelheidsregelsysteem (SRS) 101Start-stopsysteem 103

    Automatische versnellingsbak 105Automatische versnellingsbak 105

    Communicatie 110Mobiele telefoons en communicatiesystemen 110Telefoon op het multifunctiestuurwielbedienen 111Symbolen op het informatiedisplay 112Intern telefoonboek 112Universele telefoonvoorbereiding GSM II 112Universele telefoonvoorbereiding GSM III 115

    Spraakbediening 119Multimedia 121

    Veiligheid

    Passieve veiligheid 125Algemene aanwijzingen 125Juiste zithouding 126

    Veiligheidsgordels 129Veiligheidsgordels 129

    Airbagsysteem 133Beschrijving van het airbagsysteem 133Voorairbags 134Zij-airbags 135Hoofdairbags 136Airbags buiten werking stellen 137

    Veilig vervoer van kinderen 139Kinderzitje 139

    Aanwijzingen voor het rijden

    Rijden en milieu 143De eerste 1.500 kilometer 143Katalysator 143Economisch en milieubewust rijden 144Milieuvriendelijkheid 146Rijden in het buitenland 147Schade aan de wagen voorkomen 147Rijden over ondergelopen wegen 148

    Rijden met aanhangwagen 149Aanhangwagengebruik 149

    Raadgevingen voor het gebruik

    Verzorging en reiniging van de wagen 152Verzorging van de wagen 152

    3Inhoudsopgave

  • Controleren en bijvullen 159Brandstof 159Motorruimte 162Accu 169

    Velgen en banden 174Wielen 174

    Accessoires, wijzigingen en vervanging vanonderdelen 181

    Inleidende informatie 181Wijzigingen aan het airbagsysteem 181

    Tips om het zelf te doen

    Tips om het zelf te doen 183Verbanddoos en gevarendriehoek 183Brandblusser 183Wagengereedschap 184Wiel verwisselen 184Bandenafdichtset 188Starthulp 190Wagen afslepen 192

    Zekeringen en gloeilampjes 195Zekeringen 195Gloeilampjes 198

    Technische gegevens

    Technische gegevens 203Inleidende informatie 203Gegevens op de sticker met wagengegevens enop het typeplaatje 203Afmetingen 204Specificaties en motorolievulhoeveelheid 206Specifieke gegevens afhankelijk van hetmotortype 208Multipurpose vehicles (MPV) 214

    Trefwoordenlijst

    4 Inhoudsopgave

  • Gebruikte afkortingen

    Afkorting Betekenis

    1/min Omwentelingen per minuut van de motor

    ABS Antiblokkeersysteem

    MPV Multipurpose vehicles

    AG Automatische versnellingsbak

    ASR Tractiecontrole

    CO2 in g/km Uitgestoten hoeveelheid koolstofdioxide in gram per geredenkilometer

    DPF Roetfilter

    DSG Automatische versnellingsbak met 2-voudige koppeling

    DSR Actieve stuurondersteuning

    EDS Elektronisch sperdifferentieel

    EPC Controle van de motorelektronica

    ESC Stabiliteitscontrole

    kW Kilowatt, eenheid voor het motorvermogen

    MG Schakelbak

    MFD Multifunctie-indicatie

    N1 een uitsluitend of voornamelijk voor het transport van goede-ren ontworpen bestelwagen

    Nm Newtonmeter, eenheid voor het motorkoppel

    TDI CR Dieselmotor met uitlaatgasturbo en common rail inspuitsys-teem

    TDI PD Dieselmotor met uitlaatgasturbo en pomp-verstuiver inspuit-systeem

    TSI Benzinemotor met uitlaatgasturbo en directe inspuiting Ð

    5Gebruikte afkortingen

  • Afbeelding 1 Bestuurdersruimte

    6 Bediening

  • Bediening

    Bestuurdersruimte

    Overzicht

    Elektrische ruitbediening 34Elektrische buitenspiegelverstelling 52Luchtroosters 82Hendel voor multifunctieschakelaar:› Knipperlichten, grootlicht en parkeerlicht, grootlichtsignaal 45› Snelheidsregelsysteem 101Stuurwiel:› Met claxon› Met bestuurdersvoorairbag 134› Met bedieningstoetsen voor radio, navigatiesysteem en tele-

    foon 111, 122Instrumentenpaneel: instrumenten en controlelampjes 8Hendel voor multifunctieschakelaar:› Multifunctie-indicatie 12› Ruitenwisser- en sproeierinstallatie 48Regelaar voor stoelverwarming linksvoor 58Luchtroosters 82Schakelaar voor alarmlichten 44Opbergvak in het dashboard 74Afhankelijk van de uitrusting:› Radio› NavigatiesysteemRegelaar voor stoelverwarming rechtsvoor 58Opbergvak aan bijrijderszijde 73Sleutelschakelaar voor het buiten werking stellen van de bijrij-dersvoorairbag (in het opbergvak aan bijrijderszijde) 138Bijrijdersvoorairbag 134Zekeringenhouder (aan de zijkant van het dashboard) 196Lichtschakelaar 40

    1

    2

    3

    4

    5

    6

    7

    8

    9

    10

    11

    12

    13

    14

    15

    16

    17

    18

    Regelaar voor de dashboardverlichting en regelaar voor de licht-bundelhoogteverstelling 43, 44Ontgrendelingshendel van motorkap 164Opbergvak aan bestuurderszijde 74Hendel voor stuurwielverstelling 94Contactslot 95Afhankelijk van de uitrusting:› Bediening voor verwarming 83› Bediening voor airconditioning 84› Bediening voor Climatronic 87ASR-schakelaar 99Parkeerhulp voor en achter 100Afhankelijk van de uitrusting:› Versnellingshendel (schakelbak) 99› Keuzehendel (automatische versnellingsbak) 106Bandenspanningscontrole 178Afhankelijk van de uitrusting:› Asbak 71› Opbergvak 75Controlelampje voor buiten werking gestelde bijrijdersvoorairbag 138

    Let op

    Bij wagens met rechts stuur zijn de bedieningselementen gedeeltelijk anders ge-rangschikt dan weergegeven op » Afbeelding 1. De symbolen van de verschillendebedieningselementen komen echter wel overeen. Ð

    19

    20

    21

    22

    23

    24

    25

    26

    27

    28

    29

    30

    7Bestuurdersruimte

  • Instrumenten en controlelampjes

    Instrumentenpaneel

    ä Inleiding voor het onderwerp

    In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:

    Overzicht 8Toerenteller 9Snelheidsmeter 9Koelvloeistoftemperatuurmeter 9Brandstofmeter 9Kilometerteller 10Service-intervalindicatie 10Digitale klok 11Schakeladvies 11

    ATTENTIE

    ■ Houd uw aandacht altijd bij het verkeer! Als bestuurder draagt u de volledi-ge verantwoordelijkheid voor de besturing van de wagen.■ Alleen bij stilstaande wagen de bedieningselementen in het instrumenten-paneel bedienen en nooit tijdens het rijden! Ð

    Overzicht

    Afbeelding 2 Instrumentenpaneel

    Lees eerst de informatie in de inleiding en de veiligheidsaanwijzingen op pagina 8 en volg deze op.

    Toerenteller » pagina 9Snelheidsmeter » pagina 9Koelvloeistoftemperatuurmeter » pagina 9Display:› Met teller voor afgelegde afstand » pagina 10› Met service-intervalindicatie » pagina 10› met digitale klok » pagina 11› Met multifunctie-indicatie » pagina 12› met informatiedisplay » pagina 15Drukknop voor de keuze van de weergavemodus (drukknop draaien) resp.voor de instelling (drukknop indrukken):› Instellen van uren/minuten› Activeren/deactiveren van de tweede snelheid in mph resp. in km/h› Service-intervallen - Weergave van de resterende dagen en het aantal ki-

    lometers tot de eerstvolgende Grote Onderhoud Service› Dagteller voor de afgelegde rijafstand terugzetten› Service-intervalindicatie terugzetten› Weergavemodus activeren/deactiverenBrandstofmeter » pagina 9 Ð

    ä1

    2

    3

    4

    5

    6

    8 Bediening

  • Toerenteller

    Lees eerst de informatie in de inleiding en de veiligheidsaanwijzingen op pagina 8 en volg deze op.

    Het rode bereik van de schaal van de toerenteller 1 » Afbeelding 2 op pagina 8geeft het bereik aan waarin het motorregelapparaat begint het motortoerental tebegrenzen. Het motorregelapparaat begrenst het motortoerental op een veiligegrenswaarde.

    Vóór het bereiken van het rode bereik van de toerentellerschaal naar de eerstvol-gende versnelling opschakelen resp. keuzehendelstand D kiezen van de automa-tische versnellingsbak.

    Voor het aanhouden van het optimale motortoerental op het schakeladvies let-ten » pagina 11.

    Milieu-aanwijzing

    Tijdig opschakelen bespaart brandstof, vermindert het motorgeluid, spaart hetmilieu en heeft een positief effect op de levensduur en betrouwbaarheid van demotor. Ð

    Snelheidsmeter

    Lees eerst de informatie in de inleiding en de veiligheidsaanwijzingen op pagina 8 en volg deze op.

    SnelheidswaarschuwingBij het overschrijden van een snelheid van 120 km/h klinkt er een signaaltoon. Alsweer langzamer dan deze snelheidsgrens wordt gereden, verdwijnt de signaal-toon.

    Let op

    Deze functie is alleen geldig voor sommige landen. Ð

    ä

    ä

    Koelvloeistoftemperatuurmeter

    Lees eerst de informatie in de inleiding en de veiligheidsaanwijzingen op pagina 8 en volg deze op.

    De koelvloeistoftemperatuurmeter 3 » Afbeelding 2 op pagina 8 werkt alleen bijingeschakeld contact.

    Om schade aan de motor te voorkomen, de volgende aanwijzingen met betrek-king tot de temperatuurbereiken in acht nemen:

    Koud bereikAls de naald zich nog in het linkergedeelte van de schaal bevindt, heeft de motorzijn bedrijfstemperatuur nog niet bereikt. Hoge motortoerentallen, volgas en ster-ke motorbelasting voorkomen.

    Bereik bedrijfswarme motorDe motor heeft zijn bedrijfstemperatuur bereikt als de naald bij normaal rijden inhet middelste gedeelte van de schaal staat. Bij zware motorbelasting en hogebuitentemperaturen kan de naald ook verder naar rechts lopen.

    VOORZICHTIG

    Verstralers en andere aanbouwdelen voor de verseluchttoevoer verslechteren dekoelwerking van de koelvloeistof. Bij hoge buitentemperaturen en sterke motor-belasting bestaat dan gevaar voor oververhitting van de motor » pagina 20. Ð

    Brandstofmeter

    Lees eerst de informatie in de inleiding en de veiligheidsaanwijzingen op pagina 8 en volg deze op.

    De brandstofmeter 6 » Afbeelding 2 op pagina 8 werkt alleen bij ingeschakeldcontact.

    De tankinhoud bedraagt circa 55 liter resp. 60 liter1). Wanneer de naald de reser-vemarkering bereikt, gaat het controlelampje » pagina 24 in het instrumen-tenpaneel branden.

    Als waarschuwing klinkt bovendien een akoestisch signaal. £

    ä

    ä

    1) Geldt voor Octavia Combi 4x4 en Octavia Scout.

    9Instrumenten en controlelampjes

  • VOORZICHTIG

    De brandstoftank nooit helemaal leegrijden! Een onregelmatige brandstoftoevoerkan tot een onregelmatig draaiende motor leiden. Onverbrande brandstof kan inhet uitlaatsysteem komen en de katalysator beschadigen.

    Let op

    Na het voltanken kan het voorkomen dat bij een dynamische rit (bijvoorbeeld veelbochten, remmen, bergafwaarts en bergopwaarts rijden) de brandstofmeter ietsminder aangeeft. Als wordt gestopt of bij een minder dynamische rit geeft debrandstofmeter weer de juiste brandstofhoeveelheid weer. Dit duidt niet op eendefect. Ð

    Kilometerteller

    Lees eerst de informatie in de inleiding en de veiligheidsaanwijzingen op pagina 8 en volg deze op.

    De weergave van de afgelegde afstand vindt plaats in kilometers (km). In sommi-ge landen wordt de eenheid mijlen (mph) gebruikt.

    Dagteller (trip)De dagteller geeft de afstand aan die is afgelegd sinds de teller voor het laatst isteruggezet - in stappen van 100 m resp. 1/10 mijlen.

    De knop 5 » Afbeelding 2 op pagina 8 langer dan 1 seconde indrukken, om deweergave van de dagteller terug te zetten.

    KilometertotaaltellerDe kilometertotaalteller geeft het aantal kilometers, resp. mijlen weer die de wa-gen in totaal heeft afgelegd.

    StoringsindicatieAls een storing in het instrumentenpaneel aanwezig is, wordt op het display con-tinu Error weergegeven. De storing zo snel mogelijk door een ŠKODA erkend re-parateur laten verhelpen.

    Let op

    Als bij wagens die met een informatiedisplay zijn uitgerust de weergave van detweede snelheid in mph resp. in km/h is geactiveerd, wordt deze rijsnelheid inplaats van de kilometertotaalteller weergegeven. Ð

    ä

    Service-intervalindicatie

    Afbeelding 3Service-intervalindicatie: Aan-wijzing

    Lees eerst de informatie in de inleiding en de veiligheidsaanwijzingen op pagina 8 en volg deze op.

    Afhankelijk van de uitvoering kan de displayweergave afwijken.

    Service-intervalindicatieVóór het bereiken van de servicetermijn wordt na het inschakelen van het con-tact gedurende 10 seconden een sleutelsymbool en het nog resterende aantalkilometers weergegeven » Afbeelding 3. Tegelijkertijd worden de nog resterendedagen tot de volgende servicetermijn weergegeven.

    Op het informatiedisplay wordt het volgende weergegeven:

    Service in ... km or... days. (Servicebeurt na ... km of ... dagen.)

    De kilometerweergave of de dagweergave loopt tot de vastgestelde serviceter-mijn in stappen van 100 km of hele dagen terug.

    Als de vastgestelde servicetermijn is bereikt, verschijnt na het inschakelen vanhet contact op het display gedurende 20 seconden een knipperend sleutelsym-bool en de tekst Service.

    Op het informatiedisplay wordt het volgende weergegeven:

    Service now! (Servicebeurt nu!)

    Afstand en dagen tot de eerstvolgende servicetermijn weergevenDe nog resterende afstand en dagen tot de eerstvolgende servicetermijn kan opelk moment met toets 5 worden opgeroepen » Afbeelding 2 op pagina 8.

    Op het display verschijnt gedurende10 seconden een sleutelsymbool en denog resterende afstand. Tegelijkertijd worden de nog resterende dagen tot devolgende servicetermijn weergegeven. £

    ä

    10 Bediening

  • Bij wagens met een informatiedisplay kan deze weergave in het menu Settings(Instellingen) worden opgeroepen » pagina 16.

    Op het informatiedisplay wordt gedurende 10 seconden weergegeven:

    Service in ... km or... days. (Servicebeurt na ... km of ... dagen.)

    Service-intervalindicatie terugzettenHet terugzetten van de service-intervalindicatie is pas mogelijk als op het displayin het instrumentenpaneel een servicemelding of ten minste een waarschuwingverschijnt.

    Wij adviseren het terugzetten door een ŠKODA erkend reparateur te laten uitvoe-ren.

    De ŠKODA erkend reparateur:› zet na de betreffende Grote Onderhoud Service het geheugen van de indicatie

    terug,› noteert de onderhoudsbeurt in het Serviceplan,› brengt de sticker met de aantekening voor de volgende onderhoudsbeurt aan

    op de zijkant van het dashboard aan bestuurderszijde.

    De service-intervalindicatie kan ook met drukknop 5 worden teruggezet » Af-beelding 2 op pagina 8.

    Bij wagens met een informatiedisplay kan de service-intervalindicatie in het menuSettings (Instellingen) worden teruggezet » pagina 16.

    VOORZICHTIG

    Wij adviseren het terugzetten niet zelf uit te voeren, omdat dit tot een verkeerdeinstelling van de service-intervalindicatie en daardoor ook tot storingen in de wa-gen kan leiden.

    Let op

    ■ De weergave nooit tussen de service-intervallen terugzetten, omdat dit tot on-juiste weergaven kan leiden.■ Wanneer de accuklemmen worden losgemaakt, blijven de waarden van de ser-vice-intervalindicatie behouden.■ Als het instrumentenpaneel na een reparatie wordt vervangen, moeten in deteller voor de service-intervalindicatie de juiste waarden worden ingevoerd. Dezewerkzaamheden moeten door een ŠKODA erkend reparateur worden uitgevoerd.

    ■ Na het terugzetten van de indicatie met variabele onderhoudsintervallen wor-den de gegevens net als bij wagens met vaste onderhoudsintervallen weergege-ven. Om deze reden adviseren wij de service-intervalindicatie alleen te laten te-rugzetten door een ŠKODA Servicepartner, die het terugzetten uitvoert met be-hulp van een wagensysteemtester.■ Voor meer informatie over de service-intervallen » Serviceplan. Ð

    Digitale klok

    Lees eerst de informatie in de inleiding en de veiligheidsaanwijzingen op pagina 8 en volg deze op.

    De klok wordt met drukknop 5 ingesteld » Afbeelding 2 op pagina 8.

    Door draaien van de drukknop 5 de te wijzigen weergave kiezen en door druk-ken op de drukknop de wijziging uitvoeren.

    Bij wagens die met een informatiedisplay zijn uitgerust, kan de klok ook in hetmenu Time (Tijd) worden ingesteld » pagina 16. Ð

    Schakeladvies

    Afbeelding 4Schakeladvies

    Lees eerst de informatie in de inleiding en de veiligheidsaanwijzingen op pagina 8 en volg deze op.

    Op het display in het instrumentenpaneel wordt de ingeschakelde versnelling Aweergegeven » Afbeelding 4.

    Om een zo laag mogelijk brandstofverbruik te bereiken, wordt op het display ad-vies gegeven voor het inschakelen van een andere versnelling. £

    ä

    ä

    11Instrumenten en controlelampjes

  • Als het regelapparaat herkent dat het gunstig is om van versnelling te verande-ren, wordt op het display een pijl B weergegeven. De pijl wijst omhoog of om-laag, afhankelijk van het advies om op of terug te schakelen.

    Tegelijkertijd wordt in plaats van de actueel gekozen versnelling A de aanbevo-len versnelling getoond.

    VOORZICHTIG

    De bestuurder is verantwoordelijk voor het kiezen van de juiste versnelling in ver-schillende rijsituaties, bijvoorbeeld bij het inhalen. Ð

    Multifunctie-indicatie (boordcomputer)

    ä Inleiding voor het onderwerp

    In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:

    Geheugen 12Bediening 13Gegevens van de multifunctie-indicatie 13Snelheidswaarschuwing 14

    De multifunctie-indicatie kan alleen worden bediend bij ingeschakeld contact. Nahet inschakelen van het contact wordt de functie weergegeven die voor het uit-schakelen als laatste werd gekozen.

    De multifunctie-indicatie wordt afhankelijk van de uitvoering van de wagen ophet display » Afbeelding 5 op pagina 12 of op het informatiedisplay weergege-ven » pagina 15.

    Bij wagens die met een informatiedisplay » pagina 15 zijn uitgerust, is het mo-gelijk de weergave van enkele gegevens uit te schakelen.

    ATTENTIE

    ■ Houd uw aandacht altijd bij het verkeer! Als bestuurder draagt u de volledi-ge verantwoordelijkheid voor de besturing van de wagen.■ Ga er niet alleen op basis van de buitentemperatuurmeter van uit dat het opde weg niet glad is. Ook bij buitentemperaturen van rond +4 °C kan gladheidoptreden - waarschuwing voor gladheid!

    Let op

    ■ Bij bepaalde landuitvoeringen geschiedt de weergave in het Engelse maatstel-sel.■ Als de weergave van de tweede snelheid in mph wordt geactiveerd, wordt deactuele snelheid in km/h op het display niet weergegeven. Ð

    Geheugen

    Afbeelding 5Multifunctie-indicatie

    Lees eerst de informatie in de inleiding en de veiligheidsaanwijzingen op pagina 12 en volg deze op.

    De multifunctie-indicatie is uitgerust met twee automatisch werkende geheu-gens. Het gekozen geheugen wordt op het display » Afbeelding 5 weergegeven.

    De gegevens van het ritgeheugen (geheugen 1) worden weergegeven als op hetdisplay een 1 verschijnt. Als er een 2 verschijnt worden de gegevens van het reis-geheugen (geheugen 2) weergegeven.

    Het geheugen kan worden omgeschakeld met de toets B » Afbeelding 6 op pa-gina 13 op de ruitenwisserhendel of met het kartelwiel D op het multifunctie-stuurwiel.

    Ritgeheugen (geheugen 1)Het ritgeheugen verzamelt de rij-informatie vanaf het inschakelen tot aan hetuitschakelen van het contact. Als de rit binnen 2 uur na het uitschakelen van hetcontact wordt voortgezet, worden de bijkomende waarden meegenomen in deberekening van de actuele rij-informatie. Bij een onderbreking van de rit van meerdan 2 uur wordt het geheugen automatisch gewist. £

    ä

    12 Bediening

  • Reisgeheugen (geheugen 2)Het reisgeheugen verzamelt de ritgegevens van een willekeurig aantal individue-le ritten tot in totaal 19 uur en 59 minuten rijtijd of 1.999 km gereden kilometersresp. 99 uur en 59 minuten of 9.999 gereden kilometers bij auto's met een infor-matiedisplay. Als een van de genoemde waarden wordt overschreden, wordt hetgeheugen gewist en begint de berekening opnieuw.

    Het reisgeheugen wordt in tegenstelling tot het ritgeheugen niet na een onder-breking van meer dan 2 uur gewist.

    Let op

    Als de accuklemmen worden losgemaakt, worden alle waarden in de geheugens 1en 2 gewist. Ð

    Bediening

    Afbeelding 6 Multifunctie-indicatie: Bedieningselementen op de ruitenwis-serhendel / bedieningselementen op het multifunctiestuurwiel

    Lees eerst de informatie in de inleiding en de veiligheidsaanwijzingen op pagina 12 en volg deze op.

    Tuimelschakelaar A » Afbeelding 6 en toets B bevinden zich op de ruitenwis-serhendel. Het omschakelen en terugzetten op het multifunctiestuurwiel vindtplaats met kartelwiel D .

    Geheugen kiezen› Op de toets B » Afbeelding 6 resp. D drukken.

    ä

    Functies met behulp van de ruitenwisserhendel selecteren› Tuimelschakelaar A » Afbeelding 6 aan boven- of onderzijde kort indrukken.

    Daarmee worden de verschillende functies van de multifunctie-indicatie na elk-aar opgeroepen.

    Functies met behulp van het multifunctiestuurwiel selecteren› Op de toets C » Afbeelding 6 drukken.› Het kartelwiel D omhoog- of omlaagdraaien. Daarmee worden de verschillen-

    de functies van de multifunctie-indicatie na elkaar opgeroepen.

    Terugzetten› Het gewenste geheugen selecteren.› Langer op de toets B » Afbeelding 6 resp. D drukken.De volgende waarden van het gekozen geheugen worden met behulp van toetsB » Afbeelding 6 resp. D op nul gezet:

    › gemiddeld brandstofverbruik,› afgelegd traject,› gemiddelde snelheid,› rijtijd. Ð

    Gegevens van de multifunctie-indicatie

    Lees eerst de informatie in de inleiding en de veiligheidsaanwijzingen op pagina 12 en volg deze op.

    BuitentemperatuurOp het display wordt de actuele buitentemperatuur weergegeven.

    Als de buitentemperatuur tot beneden +4 °C daalt, verschijnt een sneeuwvlok-symbool voor de temperatuurweergave (waarschuwingssignaal voor gladheid) enklinkt er een waarschuwingssignaal. Na het indrukken van tuimelschakelaarA » Afbeelding 6 op pagina 13 resp. C wordt de functie getoond die het laatst

    werd weergegeven.

    RijtijdOp het display verschijnt de rijtijd die is verstreken sinds het geheugen voor hetlaatst is gewist. Als u de afgelegde afstand vanaf een bepaald tijdstip wilt meten,moet u op dat tijdstip het geheugen wissen door toets B » Afbeelding 6 op pagi-na 13resp. D langer dan 1 seconde ingedrukt te houden. £

    ä

    13Instrumenten en controlelampjes

  • De hoogste waarde die kan worden weergegeven bedraagt voor beide geheu-gens 19 uur en 59 minuten resp. 99 uur en 59 minuten bij wagens met een infor-matiedisplay. Als deze waarde wordt overschreden, start de weergave weer vanafnul.

    Actueel brandstofverbruikOp het display wordt het actuele brandstofverbruik in l/100 km weergegeven1).Met behulp van deze weergave kunt u uw rijgedrag aanpassen aan het gewensteverbruik.

    Bij een stilstaande of langzaam rijdende wagen wordt het brandstofverbruikweergegeven in l/h2).

    Gemiddeld brandstofverbruikOp het display wordt het gemiddelde brandstofverbruik in l/100 km1) aangegevensinds het geheugen voor het laatst is gewist » pagina 12.

    Als u het gemiddelde brandstofverbruik gedurende een bepaalde periode wiltvaststellen, moet u bij het begin van de nieuwe meetperiode het geheugen wis-sen met toets B » Afbeelding 6 op pagina 13. Na het wissen verschijnt op hetdisplay gedurende de eerste circa 100 m geen waarde.

    Tijdens de rit wordt de weergegeven waarde regelmatig geactualiseerd.

    ActieradiusOp het display wordt de geschatte actieradius in kilometers aangegeven. Dezegeeft aan welke afstand uw wagen met de huidige tankvulling en bij dezelfderijstijl nog kan afleggen.

    De weergave vindt plaats in stappen van 10 km. Als het controlelampje voor debrandstofreserve gaat branden, verandert de weergave in stappen van 5 km.

    Bij het berekenen van de actieradius wordt het brandstofverbruik gedurende delaatste 50 km als basis genomen. Als u zuiniger rijdt, neemt de actieradius toe.

    Als het geheugen is gewist (na het losmaken van de accuklemmen), wordt voorde actieradius uitgegaan van een brandstofverbruik van 10 l/100 km; daarna vindteen aanpassing plaats overeenkomstig uw rijstijl.

    RijafstandOp het display verschijnt de afgelegde afstand sinds het geheugen » pagina 12voor het laatst is gewist.

    Als u de afgelegde afstand vanaf een bepaald tijdstip wilt meten, moet u op dattijdstip het geheugen wissen door toets B » Afbeelding 6 op pagina 13 resp. Dingedrukt te houden.

    De maximaal weer te geven waarde voor beide geheugens is 1.999 km, resp.9.999 km bij wagens met informatiedisplay. Als deze waarde wordt overschreden,start de weergave weer vanaf nul.

    Gemiddelde snelheidOp het display wordt de gemiddelde snelheid in km/h sinds de laatste keer wis-sen van het geheugen weergegeven » pagina 12. Als u de gemiddelde snelheidvanaf een bepaald tijdstip wilt meten, moet u op dat tijdstip het geheugen wissenmet toets B » Afbeelding 6 op pagina 13 resp. D .

    Na het wissen verschijnt op het display gedurende de eerste circa 300 m geenwaarde.

    Tijdens de rit wordt de weergegeven waarde regelmatig geactualiseerd.

    Actuele snelheidOp het display wordt de actuele snelheid aangegeven, die identiek is aan deweergave van de snelheidsmeter 2 » Afbeelding 2 op pagina 8.

    OlietemperatuurAls de olietemperatuur lager is dan 50 °C of als in het systeem voor het controle-ren van de olietemperatuur een storing aanwezig is, wordt in plaats van de olie-temperatuur - -.- aangegeven. Ð

    Snelheidswaarschuwing

    Lees eerst de informatie in de inleiding en de veiligheidsaanwijzingen op pagina 12 en volg deze op.

    Snelheidslimiet bij stilstaande wagen instellen› Met toets A » Afbeelding 6 op pagina 13 of met het kartelwiel D het menu-

    punt Waarschuwing bij snelheidsoverschrijding selecteren.› Door drukken op toets B resp. D de mogelijkheid voor het instellen van de

    snelheidslimiet activeren (waarde knippert).› Met toets A of met het kartelwiel D de gewenste snelheidslimiet instellen,

    bijvoorbeeld 50 km/h. £

    ä

    1) Bij modellen voor sommige landen wordt het brandstofverbruik in km/l weergegeven.2) Bij modellen voor sommige landen wordt bij stilstaande wagen --,- km/l weergegeven.

    14 Bediening

  • › Door opnieuw te drukken op toets B resp. D de snelheidslimiet bevestigen ofcirca 5 seconden wachten, de instelling wordt automatisch opgeslagen (dewaarde knippert niet meer).

    Zo kan de snelheidslimiet in stappen van 5 km/h worden ingesteld.

    Snelheidslimiet bij rijdende wagen instellen› Met toets A » Afbeelding 6 op pagina 13 of met het kartelwiel D het menu-

    punt Waarschuwing bij snelheidsoverschrijding selecteren.› Met de gewenste snelheid gaan rijden, bijvoorbeeld 50 km/h.› Door drukken op toets B of kartelwiel D wordt de actuele snelheid als snel-

    heidslimiet overgenomen (waarde knippert).

    Als u de ingestelde snelheidslimiet wilt wijzigen, gebeurt dit in stappen van 5 km/h (bijvoorbeeld de overgenomen snelheid 47 km/h wordt verhoogd naar 50 km/hresp. verlaagd naar 45 km/h).› Door opnieuw te drukken op toets B resp. D de snelheidslimiet bevestigen of

    circa 5 seconden wachten, de instelling wordt automatisch opgeslagen (dewaarde knippert niet meer).

    Snelheidslimiet wijzigen of wissen› Met toets A » Afbeelding 6 op pagina 13 of met het kartelwiel D het menu-

    punt Waarschuwing bij snelheidsoverschrijding selecteren.› De snelheidslimiet kan worden gewist door drukken op toets B resp. D .› Door opnieuw op toets B resp. D te drukken wordt de mogelijkheid voor het

    wijzigen van de snelheidslimiet geactiveerd.

    Wanneer de ingestelde snelheidslimiet wordt overschreden, klinkt ter waarschu-wing een akoestisch signaal. Tegelijkertijd verschijnt op het display de meldingWaarschuwing bij snelheidsoverschrijding met de waarde van de ingestelde li-miet.

    De ingestelde snelheidslimiet blijft ook bewaard na het uitschakelen van het con-tact. Ð

    MAXI DOT (informatiedisplay)

    ä Inleiding voor het onderwerp

    In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:

    Hoofdmenu 15Instellingen 16

    Waarschuwing portier, bagageruimte en motorkap 17Auto-Check-Control 17

    Het informatiedisplay informeert u over de actuele bedrijfstoestand van uw wa-gen. Bovendien toont het informatiedisplay (afhankelijk van de wagenuitvoering)informatie van de radio, telefoon, multifunctie-indicatie, navigatiesysteem, een opde MDI-ingang aangesloten apparaat en de automatische versnellingsbak » pagi-na 105.

    ATTENTIE

    Houd uw aandacht altijd bij het verkeer! Als bestuurder draagt u de volledigeverantwoordelijkheid voor de besturing van de wagen.

    VOORZICHTIG

    Om eventuele beschadigingen te voorkomen, bij contact met het display (bijvoor-beeld reinigen) de contactsleutel verwijderen. Ð

    Hoofdmenu

    Afbeelding 7 Informatiedisplay: Bedieningselementen op de ruitenwisser-hendel / bedieningselementen op het multifunctiestuurwiel

    Lees eerst de informatie in de inleiding en de veiligheidsaanwijzingen op pagina 15 en volg deze op.

    Bediening met de toetsen op de ruitenwisserhendel› Het Main menu (Hoofdmenu) wordt geactiveerd door de tuimelschakelaar

    A » Afbeelding 7 langer in te drukken. £

    ä

    15Instrumenten en controlelampjes

  • › Met behulp van tuimelschakelaar A kunnen de afzonderlijke menu's wordengeselecteerd. Na het kort aantippen van toets B wordt de geselecteerde infor-matie aangegeven.

    Bediening met de toetsen op het multifunctiestuurwiel› Het Main menu (Hoofdmenu) wordt geactiveerd door de toets C » Afbeelding

    7 langer in te drukken.› Door kort op toets C te drukken, komt u een niveau hoger.› Door aan kartelwiel D te draaien, kunnen de afzonderlijke menu's worden ge-

    selecteerd. Na het kort aantippen van kartelwiel D wordt het geselecteerdemenu weergegeven.

    U kunt (afhankelijk van de uitvoering van de wagen) de volgende gegevens selec-teren:

    ■ MFD (MFA) » pagina 12■ Audio (Audio) » Handleiding van de radio■ Navigation (Navigatie) » Handleiding van het navigatiesysteem■ Phone (Telefoon) » pagina 110■ Aux. heating (Int.voorverw.) » pagina 90■ Assistants (Hulpsyst.) » pagina 41■ Vehicle status (Wagenstatus) » pagina 17■ Settings (Instellingen) » pagina 16

    De menupunten Audio (Audio) en Navigation (Navigatie) worden alleen weerge-geven als de af fabriek ingebouwde autoradio resp. het navigatiesysteem is inge-schakeld.

    Het menupunt Aux. heating (Int.voorverw.) wordt alleen weergegeven als de wa-gen af fabriek met een interieurvoorverwarming is uitgerust.

    Het menupunt Assistants (Hulpsyst.) wordt alleen weergegeven als de wagenmet bochtenverlichting is uitgerust.

    Let op

    ■ Als op het informatiedisplay waarschuwingsmeldingen worden weergegeven,moeten deze meldingen met toets B » Afbeelding 7 op de ruitenwisserhendelresp. met toets D op het multifunctiestuurwiel worden bevestigd om het hoofd-menu op te roepen.■ Als het informatiedisplay niet wordt bediend, schakelt het menu na 10 secon-den altijd over naar een van de hogere niveaus. Ð

    Instellingen

    Lees eerst de informatie in de inleiding en de veiligheidsaanwijzingen op pagina 15 en volg deze op.

    U kunt via het informatiedisplay bepaalde instellingen zelf wijzigen. De actueleinstelling wordt op het informatiedisplay in het betreffende menu boven onder destreep aangegeven.

    U kunt (afhankelijk van de uitvoering van de wagen) de volgende gegevens selec-teren:

    ■ Language (Taal/Language)■ MFD Data (MFA-data)■ Convenience (Comfort)■ Lights & Vision (Licht & zicht)■ Time (Tijd)■ Winter tyres (Winterbanden)■ Units (Eenheden)■ Assistants (Hulpsyst.)■ Alt. speed dis. (2e snelheid)■ Service (Servicebeurt)■ Factory setting (Fabrieksinst.)■ Back (Terug)

    Na het selecteren van het menupunt Back (Zurück) komt u een niveau hoger inhet menu.

    TaalHier kunt u instellen, in welke taal de waarschuwings- en informatieteksten moe-ten worden aangegeven.

    Weergaven van de multifunctie-indicatieHier kunt u enkele weergaven van de multifunctie-indicatie in- resp. uitschakelen.

    ComfortHier kunnen de volgende functies worden in- resp. uitgeschakeld of ingesteld:

    Rain closing(Regensluiting)

    In-/uitschakelen van de functie automatisch sluiten vande ruiten en het schuif-kanteldak bij regen bij een ver-grendelde wagena). Als het niet regent en de functie isingesteld, worden de ruiten inclusief het schuif-kantel-dak automatisch na circa 12 uur gesloten.

    Central locking(Centrale vergr.)

    In-/uitschakelen van de functie enkel portier ontgren-delen en automatische vergrendeling. £

    ä

    16 Bediening

  • ATA confirm(Bev. alarm)

    In-/uitschakelen van de akoestische signalering van deactivering van het alarmsysteem.

    Window op.(Ruitbediening)

    Hier kunt u de comfortbediening voor alleen de ruit aanbestuurderszijde of voor alle ruiten instellen.

    Mirror down(Spglkanteling)

    In-/uitschakelen van de functie spiegelkanteling aanbijrijderszijde bij het inschakelen van de achteruitver-snelling b).

    Mirror adjust.(Spiegelverst.)

    In-/uitschakelen van de functie gelijktijdige buitenspie-gelverstelling links en rechts.

    Factory setting(Fabrieksinst.)

    Fabrieksinstelling voor comfort herstellen.

    a) Deze functie is alleen aanwezig bij wagens met regensensor.b) Deze functie is alleen aanwezig bij wagens met elektrische verstelbare bestuurdersstoel.

    Licht en zichtHier kunnen de volgende functies worden in- resp. uitgeschakeld of ingesteld:

    Coming Home(Coming Home)

    In-/uitschakelen en instelling van de brandduur van defunctie COMING HOME.

    Leaving Home(Leaving Home)

    In-/uitschakelen en instelling van de brandduur van defunctie LEAVING HOME.

    Dayl. dri. light(Dagrijverl.)

    In-/uitschakelen van de functie "DAY LIGHT".

    Rear wiper(A. ruitwisser)

    In-/uitschakelen van de functie automatisch wissen vande achterruit.

    Lane ch. flash(Comf. knip.)

    In-/uitschakelen van de functie comfortknipperen.

    Travel mode(Reismodus)

    In-/uitschakelen van de functie reismodus.

    Factory setting(Fabrieksinst.)

    Fabrieksinstelling van de verlichting herstellen.

    TijdHier kunt u de tijd, het tijdformaat (12- resp. 24-uursaanduiding) en de omschake-ling tussen zomer- en wintertijd instellen.

    WinterbandenHier kunt u instellen bij welke snelheid een akoestisch signaal moet klinken. Dezefunctie kunt u bijvoorbeeld gebruiken bij winterbanden, waarbij de toegestanemaximumsnelheid lager is dan de maximumsnelheid van de wagen.

    Bij het overschrijden van de snelheid verschijnt er op het informatiedisplay:

    Winter tyres max. speed ... km/h (Winterbanden: maximaal ... km/h)

    EenhedenHier kunt u de eenheden voor temperatuur, verbruik en afgelegde afstand instel-len.

    AssistentenHier kunt u de geluiden van de akoestische signalen van de parkeerhulp aanpas-sen.

    Tweede snelheidHier kunt u de weergave van de tweede snelheid in mph resp. in km/h inschake-len.

    ServicebeurtHier kunt u het resterende aantal kilometers en dagen tot de volgende service-termijn oproepen en de service-intervalindicatie terugzetten.

    Fabrieksinst.Na het selecteren van het menu Factory setting (Fabrieksinst.) wordt de fa-brieksinstelling voor het informatiedisplay weer ingesteld. Ð

    Waarschuwing portier, bagageruimte en motorkap

    Lees eerst de informatie in de inleiding en de veiligheidsaanwijzingen op pagina 15 en volg deze op.

    Indien een portier, de achterklep resp. de motorkap geopend is, wordt op het in-formatiedisplay de wagen met een geopend portier, achterklep resp. motorkapweergegeven.

    Bovendient klinkt een akoestisch signaal als met de wagen sneller dan 6 km/hwordt gereden. Ð

    Auto-Check-Control

    Lees eerst de informatie in de inleiding en de veiligheidsaanwijzingen op pagina 15 en volg deze op.

    WagentoestandBij ingeschakeld contact en tijdens het rijden worden in de wagen continu dewerking en toestanden van de afzonderlijke wagensystemen gecontroleerd. £

    ä

    ä

    17Instrumenten en controlelampjes

  • Enkele storingsmeldingen en andere aanwijzingen worden op het informatiedis-play weergegeven. De meldingen worden tegelijkertijd met de symbolen op hetinformatiedisplay resp. met de controlelampjes in het instrumentenpaneel weer-gegeven » pagina 18.

    Als in het menu het punt Vehicle status (Wagenstatus) wordt aangegeven, is tenminste een storingsmelding aanwezig. Na het selecteren van dit menu wordt deeerste storingsmelding aangegeven. Als meerdere storingsmeldingen aanwezigzijn, verschijnt op het display onder de melding bijvoorbeeld 1/3. Dat betekent datde eerste van in totaal drie meldingen wordt aangegeven.

    Waarschuwingssymbolen

    Motoroliedruk te laag » pagina 21

    Koppelingen van de DSG-versnellingsbak teheet

    » pagina 18

    Motoroliepeil controleren,Motoroliesensor defect

    » pagina 21

    Probleem met de motoroliedruk » pagina 18

    Koppelingen van de DSG-versnellingsbak te heet Als op het informatiedisplay het symbool verschijnt, is de temperatuur van dekoppelingen van de automatische versnellingsbak te hoog.

    Op het informatiedisplay wordt het volgende weergegeven:

    Gearbox overheated. Stop! Owner's man.! (Versnellingsbak oververhit: Stop!Instructieboekje!).

    De wagen afremmen tot stilstand, de motor afzetten en wachten tot het symbool verdwijnt - gevaar voor schade aan de versnellingsbak! Na het verdwijnen vanhet symbool kan de rit worden voortgezet.

    Probleem met de motoroliedruk Als op het informatiedisplay het symbool verschijnt, dient de wagen zo snelmogelijk door een ŠKODA erkend reparateur te worden gecontroleerd. Samenmet dit symbool wordt informatie over het maximaal toelaatbare motortoerentalweergegeven.

    ATTENTIE

    Als om technische redenen moet worden gestopt, parkeer de wagen dan opeen veilige afstand van het verkeer, zet de motor af en schakel de alarmlich-ten in » pagina 44.

    Let op

    Zolang de functiestoringen niet zijn verholpen, worden de symbolen telkens weeraangegeven. Na de eerste weergave worden de symbolen zonder aanwijzingenvoor de bestuurder aangegeven. Ð

    Controlelampjes

    Overzicht

    De controlelampjes geven bepaalde functies resp. storingen aan en kunnen doorakoestische signalen worden vergezeld.

    Handrem » pagina 19

    Remsysteem » pagina 20

    Gordelwaarschuwingslampje » pagina 20

    Dynamo » pagina 20

    Geopend portier » pagina 20

    Koelvloeistoftemperatuur/koelvloeistofpeil » pagina 20

    Motorkap » pagina 21

    Achterklep » pagina 21 £

    18 Bediening

  • Motorolie » pagina 21

    Elektromechanische stuurbekrachtiging » pagina 22

    Aandrijfslipregeling (ASR) » pagina 22

    Stabiliseringscontrole (ESC) » pagina 22

    Antiblokkeersysteem (ABS) » pagina 22

    Mistachterlicht » pagina 23

    Defecte lamp » pagina 23

    Uitlaatgascontrolesysteem » pagina 23

    Voorgloeisysteem (dieselmotor) » pagina 23

    Controle van de motorelektronica (benzine-motor)

    » pagina 23

    Roetfilter (dieselmotor) » pagina 23

    Brandstofreserve » pagina 24

    Airbagsysteem » pagina 24

    Bandencontrole » pagina 24

    Ruitensproeiervloeistofpeil » pagina 25

    Aandrijfslipregeling (ASR) uitgeschakeld » pagina 25

    Knipperlicht (links/rechts) » pagina 25

    Mistlampen » pagina 25

    Snelheidsregelsysteem » pagina 25

    Dimlicht » pagina 25

    Keuzehendelvergrendeling » pagina 25

    Grootlicht » pagina 25

    ATTENTIE

    ■ Als brandende controlelampjes en de bijbehorende meldingen en waarschu-wingsaanwijzingen worden genegeerd, kan dit leiden tot ernstig lichamelijkletsel of ernstige schade aan de wagen.■ De motorruimte van de wagen is een gevaarlijke omgeving. Bij werkzaamhe-den in de motorruimte, bijvoorbeeld het controleren en bijvullen van bedrijfs-vloeistoffen, kunnen letsel, verbrandingen, ongevallen en brand ontstaan. Be-slist op de waarschuwingsaanwijzingen letten » pagina 162, Motorruimte.

    Let op

    ■ De plaatsing van de controlelampjes is afhankelijk van het motortype. De afge-beelde symbolen in de hiernavolgende beschrijving kunt u terugvinden als con-trolelampje in het instrumentenpaneel. Ð

    Handrem

    Het controlelampje brandt bij aangetrokken handrem. Bovendien wordt eenakoestische waarschuwing gegeven, als u met de wagen minstens 3 secondenmet een snelheid van meer dan 6 km/h hebt gereden.

    Op het informatiedisplay wordt het volgende weergegeven:

    Release parking brake! (Parkeerrem loszetten!) Ð

    19Instrumenten en controlelampjes

  • Remsysteem

    Het controlelampje brandt bij een laag remvloeistofpeil of een storing van hetABS.

    Op het informatiedisplay wordt het volgende weergegeven:

    Brake fluid: Owner's manual! (Remvloeistof: Instructieboekje!)

    Stoppen, de motor afzetten en het remvloeistofpeil controleren » pagina168 » .

    ATTENTIE

    ■ Als om technische redenen moet worden gestopt, parkeer de wagen dan opeen veilige afstand van het verkeer, zet de motor af en schakel de alarmlich-ten in » pagina 44.■ Let bij het openen van de motorkap en het controleren van het remvloei-stofpeil op de aanwijzingen » pagina 162, Motorruimte.■ Als het controlelampje samen met het controlelampje » pagina 22,Antiblokkeersysteem (ABS) brandt, de rit niet voortzetten! De hulp vaneen ŠKODA erkend reparateur inroepen.■ Een storing aan het remsysteem kan leiden tot een langere remweg bij hetremmen! Ð

    Gordelwaarschuwingslampje

    Het controlelampje gaat branden na het inschakelen van het contact, als herin-nering dat de bestuurder resp. bijrijder de veiligheidsgordel moet omgespen. Hetcontrolelampje dooft pas als de bestuurder de veiligheidsgordel heeft omgedaan.

    Als de bestuurder de veiligheidsgordel niet heeft omgegespt, klinkt bij wagen-snelheden boven 20 km/h een continue waarschuwingstoon en knippert tegelij-kertijd het controlelampje .

    Indien de bestuurder de veiligheidsgordel niet binnen 90 seconden omdoet,wordt de waarschuwingstoon uitgeschakeld en blijft het controlelampje conti-nu branden.

    Meer informatie » pagina 129, Veiligheidsgordels. Ð

    Dynamo

    Als het controlelampje bij draaiende motor brandt, wordt de accu niet geladen.

    De hulp van een ŠKODA erkend reparateur inroepen. De elektrische installatiedient te worden gecontroleerd.

    ATTENTIE

    Als om technische redenen moet worden gestopt, parkeer de wagen dan opeen veilige afstand van het verkeer, zet de motor af en schakel de alarmlich-ten in » pagina 44.

    VOORZICHTIG

    Als tijdens het rijden behalve het controlelampje ook het controlelampje (koelsysteemstoring) gaat branden, moet u direct stoppen en de motor afzetten -gevaar voor motorschade! Ð

    Portier open

    Het controlelampje brandt als een of meer portieren geopend zijn.

    Dit controlelampje brandt ook bij uitgeschakeld contact. Het controlelampjebrandt maximaal 5 minuten lang.

    ATTENTIE

    Als om technische redenen moet worden gestopt, parkeer de wagen dan opeen veilige afstand van het verkeer, zet de motor af en schakel de alarmlich-ten in » pagina 44. Ð

    Koelvloeistoftemperatuur/koelvloeistofpeil

    Als het controlelampje brandt resp. knippert, is de koelvloeistoftemperatuur tehoog of is het koelvloeistofpeil te laag.

    Op het informatiedisplay wordt het volgende weergegeven:

    Check coolant! Owner's manual! (Koelvloeistof controleren! Instructieboekje!) £

    20 Bediening

  • Stoppen, de motor afzetten en het koelvloeistofpeil controleren » pagina 167, zonodig koelvloeistof bijvullen» pagina 167.

    Als het koelvloeistofpeil binnen het voorgeschreven bereik ligt, kan een te hogetemperatuur worden veroorzaakt door een storing van de koelluchtventilator. Dezekering voor de koelluchtventilator controleren en deze zo nodig vervan-gen » pagina 197, Zekeringen in de motorruimte.

    Als het controlelampje brandt, hoewel het koelvloeistofpeil en ook de ventila-torzekering in orde zijn, de rit niet voortzetten!.

    De hulp van een ŠKODA erkend reparateur inroepen.

    ATTENTIE

    ■ Als om technische redenen moet worden gestopt, parkeer de wagen dan opeen veilige afstand van het verkeer, zet de motor af en schakel de alarmlich-ten in » pagina 44.■ Voorzichtig het koelvloeistofexpansiereservoir openen. Bij een warme mo-tor staat het koelsysteem onder druk - gevaar voor verbranding! Laat daaromvoor het losdraaien van de vuldop de motor afkoelen.■ De koelluchtventilator niet aanraken. De koelluchtventilator kan ook bij uit-geschakeld contact vanzelf worden ingeschakeld. Ð

    Motorkap

    Het controlelampje brandt als de motorkap ontgrendeld is. Als tijdens het rij-den de motorkap opengaat, gaat het controlelampje branden en klinkt er eenakoestisch signaal.

    Dit controlelampje brandt ook bij uitgeschakeld contact. Het controlelampjebrandt maximaal 5 minuten lang.

    ATTENTIE

    Als om technische redenen moet worden gestopt, parkeer de wagen dan opeen veilige afstand van het verkeer, zet de motor af en schakel de alarmlich-ten in » pagina 44. Ð

    Achterklep

    Het controlelampje gaat branden als het contact is ingeschakeld en de achter-klep geopend is. Als tijdens het rijden de achterklep opengaat, gaat het controle-lampje branden en klinkt er een akoestisch signaal.

    Dit controlelampje brandt ook bij uitgeschakeld contact. Het controlelampjebrandt maximaal 5 minuten lang. Ð

    Motorolie

    Het controlelampje knippert rood (lage oliedruk)Op het informatiedisplay wordt het volgende weergegeven:

    Oil pressure: Engine off! Owner's manual! (Oliedruk: motor uit! Instructieboek-je!)

    Stoppen, de motor afzetten en het motoroliepeil controleren » pagina 165, Olie-peil controleren.

    Als het controlelampje knippert, niet verder rijden, ook als het oliepeil in ordeis! De motor ook niet stationair laten draaien.

    De hulp van een ŠKODA erkend reparateur inroepen.

    Het controlelampje brandt geel (oliepeil te laag)Op het informatiedisplay wordt het volgende weergegeven:

    Check oil level! (Oliepeil controleren!)

    Stoppen, de motor afzetten en het motoroliepeil controleren » pagina 165.

    Als de motorkap langer dan 30 seconden geopend blijft, dooft het controlelampje.Als er geen motorolie wordt bijgevuld, gaat het controlelampje na circa 100 kmweer branden.

    Het controlelampje knippert geel (motoroliepeilsensor defect)Op het informatiedisplay wordt het volgende weergegeven:

    Oil sensor: Workshop! (Oliesensor: Werkplaats!)

    Bij een defecte motoroliepeilsensor knippert het controlelampje meerderemalen na het inschakelen van het contact en klinkt een akoestisch signaal.

    De hulp van een ŠKODA erkend reparateur inroepen. £

    21Instrumenten en controlelampjes

  • ATTENTIE

    Als om technische redenen moet worden gestopt, parkeer de wagen dan opeen veilige afstand van het verkeer, zet de motor af en schakel de alarmlich-ten in » pagina 44. Ð

    Elektromechanische stuurbekrachtiging

    Als het controlelampje brandt, is de stuurbekrachtiging gedeeltelijk uitgevallenen kan voor het sturen meer kracht nodig zijn. De hulp van een ŠKODA erkend re-parateur inroepen.

    Als het controlelampje brandt, is de stuurbekrachtiging volledig uitgevallen enis voor het sturen aanmerkelijk meer kracht nodig. De hulp van een ŠKODA er-kend reparateur inroepen.

    Meer informatie » pagina 94.

    ATTENTIE

    Als om technische redenen moet worden gestopt, parkeer de wagen dan opeen veilige afstand van het verkeer, zet de motor af en schakel de alarmlich-ten in » pagina 44.

    Let op

    Als de accukabels zijn losgemaakt en weer aangesloten, gaat na het inschakelenvan het contact het gele controlelampje branden. Na even te hebben gereden,moet het controlelampje doven. Als het gele controlelampje na het opnieuwstarten van de motor en een kort stuk te hebben gereden niet dooft, moet eenŠKODA erkend reparateur worden opgezocht. Ð

    Aandrijfslipregeling (ASR)

    Als het controlelampje knippert, doet de ASR momenteel een ingreep.

    Als het controlelampje direct na het starten van de motor gaat branden, kan deASR om technische redenen uitgeschakeld zijn. Het contact uit- en weer inscha-kelen. Als het controlelampje na het opnieuw starten van de motor niet meerbrandt, functioneert de ASR weer volledig.

    Als het controlelampje brandt, is er een storing in de ASR aanwezig.

    Op het informatiedisplay wordt het volgende weergegeven:

    Error: traction control (ASR) (Storing: Aandrijfslipregeling (ASR))

    De hulp van een ŠKODA erkend reparateur inroepen.

    Meer informatie » pagina 99, Aandrijfslipregeling (ASR).

    Let op

    Als de accukabels zijn losgemaakt en weer zijn aangesloten, gaat na het inscha-kelen van het contact het controlelampje branden. Na even te hebben gere-den, moet het controlelampje doven. Ð

    Stabiliseringscontrole (ESC)

    Als het controlelampje knippert, doet de ESC momenteel een ingreep.

    Als het controlelampje direct na het starten van de motor gaat branden, kan deESC om technische redenen uitgeschakeld zijn. Het contact uit- en weer inscha-kelen. Als het controlelampje na het opnieuw starten van de motor niet meerbrandt, functioneert de ESC weer volledig.

    Als het controlelampje brandt, is er een storing in de ESC aanwezig.

    Op het informatiedisplay wordt het volgende weergegeven:

    Error: stabilisation control (ESC) (Storing: Stabiliseringscontrole (ESC))

    De hulp van een ŠKODA erkend reparateur inroepen.

    Meer informatie » pagina 98, Stabiliseringscontrole (ESC).

    Let op

    Als de accukabels zijn losgemaakt en weer zijn aangesloten, gaat na het inscha-kelen van het contact het controlelampje branden. Na even te hebben gere-den, moet het controlelampje doven. Ð

    Antiblokkeersysteem (ABS)

    Als het controlelampje brandt, is er een storing in het ABS aanwezig.

    Op het informatiedisplay wordt het volgende weergegeven:

    Error: ABS (Storing: ABS) £

    22 Bediening

  • Voor het afremmen van de wagen wordt alleen nog het gewone remsysteemzonder het ABS gebruikt.

    De hulp van een ŠKODA erkend reparateur inroepen.

    Meer informatie » pagina 98, Antiblokkeersysteem (ABS).

    ATTENTIE

    ■ Als om technische redenen moet worden gestopt, parkeer de wagen dan opeen veilige afstand van het verkeer, zet de motor af en schakel de alarmlich-ten in » pagina 44.■ Als het controlelampje samen met het controlelampje brandt, de ritniet voortzetten! De hulp van een ŠKODA erkend reparateur inroepen.■ Een storing aan het remsysteem resp. aan het ABS kan leiden tot een lange-re remweg bij het remmen - gevaar voor ongevallen! Ð

    Mistachterlicht

    Het controlelampje brandt bij ingeschakeld mistachterlicht » pagina 43. Ð

    Defecte lamp

    Het controlelampje brandt bij een defecte gloeilamp:› binnen 2 seconden na het inschakelen van het contact,› bij het inschakelen van de defecte gloeilamp.Op het informatiedisplay wordt het volgende weergegeven:

    Check front right dipped beam! (Dimlicht rechtsvoor controleren!) Ð

    Uitlaatgascontrolesysteem

    Als het controlelampje brandt, is er een storing in het uitlaatgascontrolesys-teem aanwezig. Er kan in de noodloopmodus worden gereden.

    De hulp van een ŠKODA erkend reparateur inroepen. Ð

    Voorgloeisysteem (dieselmotor)

    Na het inschakelen van het contact gaat het controlelampje branden. Direct nahet doven van het controlelampje voorgloeitijd moet de motor worden gestart.

    Als het controlelampje niet of continu brandt, is er een storing in het voor-gloeisysteem aanwezig.

    Begint het controlelampje tijdens het rijden te knipperen, is er een storing inde motorregeling aanwezig. Er kan in de noodloopmodus worden gereden.

    De hulp van een ŠKODA erkend reparateur inroepen. Ð

    Controle van de motorelektronica (benzinemotor)

    Als het controlelampje brandt, is er een storing in de motorregeling aanwezig.Er kan in de noodloopmodus worden gereden.

    De hulp van een ŠKODA erkend reparateur inroepen. Ð

    Roetfilter (dieselmotor)

    Het roetfilter filtert de roetdeeltjes uit het uitlaatgas. De roetdeeltjes worden inhet roetfilter verzameld en worden daar regelmatig verbrand.

    Als het controlelampje brandt, is het roetfilter met roet verstopt.

    Om het roetfilter te reinigen, moet, als de verkeerssituatie dit toelaat » , gedu-rende minstens 15 minuten of tot het doven van het controlelampje in de 4e of 5eversnelling (automatische versnellingsbak: in keuzehendelstand S) met een snel-heid van minstens 60 km/h bij een motortoerental tussen 1.800 - 2.500 1/minworden gereden.

    Het controlelampje dooft pas na een succesvolle reiniging van het roetfilter.

    Als het filter niet succesvol is gereinigd, dooft het controlelampje niet en be-gint het controlelampje te knipperen.

    Op het informatiedisplay wordt het volgende weergegeven:

    Diesel-particle filter: Owner's manual! (Roetfilter: Instructieboekje!)

    De hulp van een ŠKODA erkend reparateur inroepen. £

    23Instrumenten en controlelampjes

  • ATTENTIE

    ■ Het roetfilter bereikt zeer hoge temperaturen. Daarom niet parkeren opplaatsen waar het zeer hete filter rechtstreeks met droog gras of anderbrandbaar materiaal in contact kan komen - brandgevaar!■ De snelheid altijd aan het weer, het wegdek en de terrein- en verkeersom-standigheden aanpassen. Het door het controlelampje gegeven rij-advies magu er nooit toe verleiden de wettelijke bepalingen in het verkeer te negeren.

    VOORZICHTIG

    Zolang het controlelampje brandt, moet u rekening houden met een hogerbrandstofverbruik en eventueel ook verminderd motorvermogen.

    Let op

    ■ Om het verbrandingsproces van de roetdeeltjes in het roetfilter te ondersteu-nen, adviseren wij u om continu stadsverkeer te vermijden.■ Door het gebruik van dieselbrandstof met een hoog zwavelgehalte kan de le-vensduur van het roetfilter aanzienlijk worden bekort. Een ŠKODA erkend repara-teur kan u vertellen in welke landen dieselbrandstof met een hoog zwavelgehaltewordt gebruikt. Ð

    Brandstofreserve

    Het controlelampje brandt als minder dan 9 liter brandstof aanwezig is.

    Als waarschuwing klinkt bovendien een akoestisch signaal.

    Op het informatiedisplay wordt het volgende weergegeven:

    Please refuel. Range ... km (Tanken a.u.b.! Actieradius:...km)

    Let op

    De tekst op het informatiedisplay dooft pas als er is getankt en een kort stuk isgereden. Ð

    Airbagsysteem

    Als het controlelampje brandt, is er een storing in het airbagsysteem aanwezig.

    Op het informatiedisplay wordt het volgende weergegeven:

    Error: Airbag (Storing: airbag)

    De actieve staat van het airbagsysteem wordt elektronisch gecontroleerd, ook alseen airbag buiten werking is gesteld.

    Als de voor-, zij- resp. hoofdairbag of de gordelspanner met de wagensysteem-tester buiten werking is gesteld, gebeurt het volgende:› Het controlelampje gaat na het inschakelen van het contact gedurende 4 se-

    conden branden en knippert vervolgens nog 12 seconden met intervallen van2 seconden.

    Op het informatiedisplay wordt het volgende weergegeven:

    Airbag/belt tensioner deactivated! (Airbag/gordelspanner gedeactiveerd.)

    Als de airbag met de sleutelschakelaar in het opbergvak buiten werking is ge-steld, geldt het volgende:› Het controlelampje gaat na het inschakelen van het contact 4 seconden

    branden.› De buiten werking gestelde airbag wordt in het middenstuk van het dashboard

    aangegeven door het branden van het controlelampje (airbag buitenwerking gesteld) » pagina 138.

    ATTENTIE

    Als zich een storing voordoet, het airbagsysteem direct door een ŠKODA er-kend reparateur laten controleren. Anders bestaat het gevaar dat de airbagsbij een ongeval niet worden geactiveerd. Ð

    Bandenspanningscontrole

    Het controlelampje gaat branden, als de bandenspanning van een van de ban-den aanmerkelijk is teruggelopen. De bandenspanning van alle banden controle-ren resp. corrigeren » pagina 174.

    Als waarschuwing klinkt bovendien een akoestisch signaal.

    Als het controlelampje knippert, is er een storing in het systeem aanwezig.

    De hulp van een ŠKODA erkend reparateur inroepen.

    Meer informatie » pagina 178, Bandencontrole. £

    24 Bediening

  • Let op

    Als de accukabels zijn losgemaakt en weer zijn aangesloten, gaat na het inscha-kelen van het contact het controlelampje branden. Na even te hebben gere-den, moet het controlelampje doven. Ð

    Ruitensproeiervloeistofpeil

    Het controlelampje brandt bij een te laag ruitensproeiervloeistofpeil. Vloeistofbijvullen » pagina 169.

    Op het informatiedisplay wordt het volgende weergegeven:

    Top up wash fluid! (Sproeiervloeistof bijvullen!) Ð

    Aandrijfslipregeling (ASR) uitschakelen

    Door het indrukken van de toets » Afbeelding 96 op pagina 98 wordt de ASRuitgeschakeld en gaat het controlelampje branden.

    Op het informatiedisplay wordt het volgende weergegeven:

    Traction control (ASR) deactivated. (Aandrijfslipregeling (ASR) uitgeschakeld.) Ð

    Knipperlichten

    Afhankelijk van de stand van de knipperlichthendel knippert het linker of rech-ter controlelampje.

    Als een gloeilamp van een knipperlicht defect is, knippert het controlelampje on-geveer twee keer zo snel. Dit geldt niet bij aanhangwagengebruik.

    Bij ingeschakelde alarmlichten knipperen alle knipperlichten alsmede de beidecontrolelampjes.

    Meer informatie » pagina 45, Hendel voor knipperlicht en grootlicht. Ð

    Mistlampen

    Het controlelampje brandt bij ingeschakelde mistlampen » pagina 42. Ð

    Snelheidsregelsysteem

    Het controlelampje brandt bij ingeschakeld snelheidsregelsysteem » pagina101. Ð

    Dimlicht

    Het controlelampje brandt bij ingeschakeld dimlicht » pagina 40. Ð

    Keuzehendelvergrendeling

    Als het controlelampje gaat branden, het rempedaal intrappen. Dat is nodig omde keuzehendel vanuit stand P of N te kunnen bewegen » pagina 108. Ð

    Grootlicht

    Het controlelampje brandt bij ingeschakeld grootlicht of bij een grootlichtsig-naal » pagina 45. Ð

    25Instrumenten en controlelampjes

  • Openen en sluiten

    Sleutels

    Inleidende informatie

    Afbeelding 8 Sleutel zonder afstandsbediening / sleutel met afstandsbedie-ning

    Met de wagen worden twee sleutels meegeleverd. Afhankelijk van de uitrustingkan uw wagen met sleutels zonder radiografische afstandsbediening » Afbeel-ding 8 - of met radiografische afstandsbediening » Afbeelding 8 - zijn uitge-rust.

    ATTENTIE

    ■ Als u de wagen verlaat - ook al is het maar voor even - altijd de sleutel uithet contactslot verwijderen. Dat geldt vooral als er kinderen in de wagen ach-terblijven. De kinderen zouden anders de motor kunnen starten of elektrischesystemen (bijvoorbeeld elektrisch bediende ruiten) kunnen bedienen - gevaarvoor ongevallen!■ De contactsleutel pas uit het contactslot verwijderen als de wagen tot stil-stand is gekomen! Het stuurslot zou anders ongewild kunnen vergrendelen -gevaar voor ongevallen!

    VOORZICHTIG

    ■ Elke sleutel bevat elektronische componenten; u dient de sleutels dan ook te-gen vocht en harde schokken te beschermen.■ De groef in de sleutel absoluut schoon houden. Verontreinigingen (textielve-zels, stof en dergelijke) kunnen de werking van de slotcilinder en van het contact-slot negatief beïnvloeden.

    Let op

    Bij verlies van een sleutel contact opnemen met een ŠKODA Servicepartner, dievoor een vervangende sleutel kan zorgen. Ð

    Batterij in de radiografische afstandsbediening vervangen

    Afbeelding 9 Sleutel met afstandsbediening: Deksel verwijderen / batterijuitnemen

    Elke radiografische afstandsbediening heeft een batterij, die onder deksel A isaangebracht » Afbeelding 9. Als de batterij leeg is, knippert na het indrukken vaneen toets op de afstandsbediening het rode controlelampje » Afbeelding 8 op pa-gina 26 - niet. Wij raden u aan de batterij van de afstandsbediening door eenŠKODA Servicepartner te laten vervangen. Als u de lege batterij echter zelf wiltvervangen, als volgt te werk gaan.› De sleutel uitklappen.› Het deksel op de plaatsen van de pijlen 1 met de duim of met een platte

    schroevendraaier loswippen en verwijderen » Afbeelding 9.› De batterij op de plaats van de pijl 2 omlaagdrukken en de lege batterij uit de

    sleutel nemen.› De nieuwe batterij aanbrengen. Let erop dat het "+"-teken op de batterij naar

    boven gekeerd is. De juiste polariteit is afgebeeld op het batterijdeksel. £

    26 Bediening

  • › Het batterijdeksel op de sleutel aanbrengen en aandrukken tot het hoorbaarvastklikt.

    VOORZICHTIG

    ■ Bij het vervangen van de batterij op de juiste polariteit letten.■ De nieuwe batterij moet dezelfde specificaties hebben als de originele.

    Milieu-aanwijzing

    De nationale wettelijke bepalingen met betrekking tot het afvoeren en verwer-ken van de lege batterij in acht nemen.

    Let op

    ■ Bij verlies van een sleutel contact opnemen met een ŠKODA Servicepartner, dievoor een vervangende sleutel kan zorgen.■ Als de wagen na vervanging van de batterij niet met de afstandsbediening kanworden geopend en gesloten, moet het systeem worden gesynchroniseerd » pa-gina 31. Ð

    Kindersloten

    Afbeelding 10Kindersloten aan de achterpor-tieren

    De kindersloten voorkomen dat de achterportieren van binnenuit kunnen wordengeopend. U kunt het portier alleen van buitenaf openen.

    Het kinderslot wordt met de sleutel in- en uitgeschakeld.

    Inschakelen› Met de sleutel de sleuf van het achterportier in pijlrichting draaien » Afbeelding

    10.

    UItschakelen› De sleuf met de sleutel rechtsom tegen de pijlrichting in draaien. Ð

    Centrale vergrendeling

    Inleidende informatie

    Bij gebruik van de centrale vergrendeling en ontgrendeling worden alle portierenen de tankklep gelijktijdig vergrendeld resp. ontgrendeld (indien dit in het menu-punt Settings (Instellingen) - Convenience (Comfort) van het informatiedisplayniet anders is ingesteld). De achterklep wordt ontgrendeld.

    Controlelampje in het bestuurdersportierNa het vergrendelen van de wagen knippert het controlelampje circa 2 secondensnel, daarna begint het gelijkmatig en met langere tussenpozen te knipperen.

    Als de wagen wordt vergrendeld terwijl de safebeveiliging » pagina 28 niet ac-tief is, knippert het controlelampje in het bestuurdersportier circa 2 secondensnel, dooft vervolgens en begint na circa 30 seconden langzaam te knipperen.

    Als het controlelampje eerst circa 2 seconden snel knippert, daarna circa 30 se-conden continu brandt en vervolgens langzaam gaat knipperen, is er in het sys-teem van de centrale vergrendeling, de interieurbewaking en het afsleep-alarm » pagina 32 een storing aanwezig. De hulp van een ŠKODA erkend repara-teur inroepen.

    Comfortbediening van de ruitenBij het openen en sluiten van de wagen kunnen de ruiten worden geopend en ge-sloten » pagina 36. Ð

    Individuele instellingen

    EénportierontgrendelingMet deze functie is het mogelijk alleen het bestuurdersportier te ontgrendelen.De andere portieren en de tankklep blijven vergrendeld en worden pas ontgren-deld bij de volgende ontgrendeling.

    Automatisch vergrendelen en ontgrendelenAlle portieren en de achterklep worden vanaf een snelheid van ca. 15 km/h auto-matisch vergrendeld. £

    27Openen en sluiten

  • Als de contactsleutel uit het contactslot wordt getrokken, wordt de auto automa-tisch weer ontgrendeld. Bovendien kan de wagen door de bestuurder of de bijrij-der door het drukken op de toets voor de centrale vergrendeling » pagina 29worden ontgrendeld.

    De portieren kunnen door eenmaal aan de slotgreep van het betreffende portierte trekken van binnenuit worden ontgrendeld en geopend. Door de eerste keertrekken aan de slotgreep wordt het portier ontgrendeld. Door de tweede keertrekken aan de slotgreep wordt het portier geopend.

    ATTENTIE

    Vergrendelde portieren voorkomen ook het ongewenst binnendringen vanbuitenstaanders - bijvoorbeeld op kruisingen. Ze maken het hulpverleners ingeval van nood echter moeilijker in de wagen te komen - levensgevaar!

    Let op

    ■ Op verzoek kunt u de individuele instellingen bij een ŠKODA Servicepartner la-ten activeren of zelf met behulp van het informatiedisplay activeren » pagina 16,Instellingen.■ Bij een ongeval met geactiveerde airbag(s) worden de vergrendelde portierenautomatisch ontgrendeld om hulpverleners toegang tot de wagen te verschaffen.■ In geval van een defect aan de centrale vergrendeling kunt u met de sleutel al-leen het bestuurdersportier vergrendelen resp. ontgrendelen » pagina 29. Deandere portieren en de achterklep kunnen handmatig worden ont- resp. vergren-deld.■ Noodvergrendeling van het portier » pagina 32.■ Noodontgrendeling van de achterklep » pagina 34. Ð

    Safebeveiliging

    De centrale vergrendeling is met een safebeveiliging uitgerust. Als de wagen vanbuitenaf wordt vergrendeld, worden de portiersloten automatisch geblokkeerd.Het controlelampje in het bestuurdersportier knippert circa 2 seconden snel,daarna begint het gelijkmatig en met langere tussenpozen te knipperen. Met deportiergreep kunnen de portieren noch van binnenuit, noch van buitenaf wordengeopend. Daardoor wordt het openbreken van de wagen bemoeilijkt.

    De safebeveiliging kan door een dubbele vergrendeling binnen 2 seconden wor-den gedeactiveerd.

    Als de safebeveiliging wordt gedeactiveerd, knippert het controlelampje in hetbestuurdersportier circa 2 seconden snel, dooft vervolgens en begint na circa30 seconden weer gelijkmatig met lange tussenpozen te knipperen.

    De volgende keer dat de wagen wordt ont- en vergrendeld, is de safebeveiligingweer geactiveerd.

    Als de wagen is vergrendeld terwijl de safebeveiliging gedeactiveerd is, kan hetportier van binnenuit worden ontgrendeld en geopend door aan de slotgreep vanhet betreffende portier te trekken. Door de eerste keer trekken aan de slotgreepwordt het portier ontgrendeld. Door de tweede keer trekken aan de slotgreepwordt het portier geopend.

    ATTENTIE

    Bij een van buitenaf vergrendelde wagen met geactiveerde safebeveiligingmogen geen personen en huisdieren in de wagen achterblijven, omdat vanbinnenuit noch de portieren, noch de ruiten kunnen worden geopend. De ver-grendelde portieren maken het hulpverleners in geval van nood moeilijk in dewagen te komen - levensgevaar!

    Let op

    ■ Het alarmsysteem wordt bij het vergrendelen van de wagen ook met de ge-deactiveerde safebeveiliging ingeschakeld. De interieurbewaking wordt hierbijechter niet geactiveerd.■ Indien na het afsluiten van de wagen de functie safebeveiliging wordt geacti-veerd, verschijnt de melding CHECK DEADLOCK (LET OP SAFELOCK) op het dis-play in het instrumentenpaneel. Bij wagens met een informatiedisplay verschijntde melding Check deadlock! Owner's manual! (Let op SAFE-vergrendeling! In-structieboekje!). Ð

    28 Bediening

  • Met de sleutel ontgrendelen

    Afbeelding 11Sleutelbewegingen voor hetont- en vergrendelen

    › De sleutel in de slotcilinder van het bestuurdersportier in rijrichting (ontgrende-lingsstand) A draaien » Afbeelding 11.

    › Aan de portiergreep trekken en het portier openen.› Alle portieren (bij wagens met alarmsysteem alleen het bestuurdersportier) en

    de tankklep worden ontgrendeld.› De achterklep wordt ontgrendeld.› De via het portiercontact geschakelde binnenverlichting gaat branden.› De safebeveiliging wordt gedeactiveerd.› De ruiten gaan open zolang de sleutel in de ontgrendelingsstand wordt gehou-

    den.› Het controlelampje in het bestuurdersportier stopt met knipperen als de wagen

    niet met een alarmsysteem is uitgerust » pagina 31.

    Let op

    Als de wagen over een alarmsysteem beschikt, moet na het ontgrendelen van hetportier binnen 15 seconden de sleutel in het contactslot worden gestoken en hetcontact worden ingeschakeld om het alarmsysteem te deactiveren. Als binnen 15seconden het contact niet wordt ingeschakeld, zal het alarm afgaan. Ð

    Met de sleutel vergrendelen

    › De sleutel in de slotcilinder van het bestuurdersportier tegen de rijrichting in(vergrendelingsstand) B draaien » Afbeelding 11 op pagina 29.

    › De portieren, de achterklep en de tankklep worden vergrendeld.› De via het portiercontact geschakelde binnenverlichting dooft.

    › De ruiten en het elektrische schuif-/kanteldak gaan dicht zolang de sleutel in devergrendelingsstand wordt gehouden.

    › De safebeveiliging wordt direct geactiveerd.› Het controlelampje in het bestuurdersportier begint te knipperen.

    Let op

    Als het bestuurdersportier geopend is, kan de wagen niet worden vergrendeld. Ð

    Wagen van binnenuit vergrendelen/ontgrendelen

    Afbeelding 12Middenconsole: Toets voor decentrale vergrendeling

    Als de wagen niet van buitenaf vergrendeld is, kunt u hem met de tuimelschake-laar » Afbeelding 12 ook bij uitgeschakeld contact ver- en ontgrendelen.

    Alle portieren en de achterklep vergrendelen› De toets bij » Afbeelding 12 indrukken. Het symbool in de toets gaat bran-

    den.

    Alle portieren en de achterklep ontgrendelen› De toets bij » Afbeelding 12 indrukken. Het symbool in de toets gaat uit.Als de wagen met de toets voor de centrale vergrendeling is vergrendeld, geldthet volgende:

    › Het openen van de portieren en de achterklep van buitenaf is niet mogelijk(vanuit veiligheidsoogpunt, bijvoorbeeld bij het stoppen voor een kruispunt).

    › De portieren kunnen door eenmaal aan de slotgreep van het betreffende por-tier te trekken van binnenuit worden ontgrendeld en geopend. Door de eerstekeer trekken aan de slotgreep wordt het portier ontgrendeld. Door de tweedekeer trekken aan de slotgreep wordt het portier geopend. £

    29Openen en sluiten

  • › Als minimaal één portier geopend is, kan de wagen niet worden vergrendeld.› Bij een ongeval met geactiveerde airbag(s) worden de van binnenuit vergren-

    delde portieren automatisch ontgrendeld om hulpverleners toegang tot de wa-gen te verschaffen.

    Met de toets voor de centrale vergrendeling kan het comfortopenen en -sluitenvan de ruiten worden bediend » pagina 36.

    ATTENTIE

    De centrale vergrendeling werkt ook bij uitgeschakeld contact. Omdat echterbij vergrendelde portieren in geval van nood hulpverlening van buitenaf wordtbemoeilijkt, moeten kinderen nooit zonder toezicht in de wagen worden ach-tergelaten. Vergrendelde portieren maken het hulpverleners in geval vannood moeilijk om in de wagen te komen - levensgevaar!

    Let op

    Als de safebeveiliging is geactiveerd » pagina 28, zijn de slotgrepen en de toet-sen voor de centrale vergrendeling buiten werking. Ð

    Afstandsbediening

    Inleidende informatie

    Met de sleutel met radiografische afstandsbediening kunt u:› de wagen ont- en vergrendelen,› de achterklep ontgrendelen,› de ruiten openen en sluiten » pagina 36, Comfortbediening van de ruiten.De zender met de batterij is ondergebracht in de sleutel met radiografische af-standsbediening. De ontvanger bevindt zich in het interieur. Het bereik van desleutel met radiografische afstandsbediening bedraagt circa 30 m. Als de batterijbijna leeg is, neemt het bereik van de afstandsbediening af.

    De sleutel heeft een uitklapbare sleutelbaard, die wordt gebruikt voor het hand-matig ont- en vergrendelen van de wagen en voor het starten van de motor.

    Bij vervanging van een verloren sleutel en na reparatie of vervanging van de ont-vanger moet het systeem door een ŠKODA Servicepartner worden geïnitialiseerd.Pas daarna kunt u de sleutel met radiografische afstandsbediening weer gebrui-ken.

    Let op

    ■ Bij ingeschakeld contact wordt de afstandsbediening automatisch gedeacti-veerd.■ De werking van de afstandsbediening kan door interferentie van zenders in debuurt van de wagen die op dezelfde frequentie werken (bijvoorbeeld mobiele te-lefoons, tv-zenders) tijdelijk worden gestoord.■ Als de centrale vergrendeling resp. het alarmsysteem alleen vanaf een afstandvan minder dan 3 m op de afstandsbediening reageert, moet de batterij wordenvervangen » pagina 26.■ Als het bestuurdersportier geopend is, kan de wagen niet met de afstandsbe-diening worden vergrendeld. Ð

    Ont-/vergrendelen

    Afbeelding 13Sleutel met afstandsbediening

    Wagen ontgrendelen › De toets 1 » Afbeelding 13 indrukken.Wagen vergrendelen › De toets 3 » Afbeelding 13 indrukken.Safebeveiliging deactiveren› De toets 3 » Afbeelding 13 tweemaal binnen 2 seconden indrukken. Meer in-

    formatie » pagina 28.

    Achterklep ontgrendelen › De toets 2 » Afbeelding 13 indrukken. Meer informatie » pagina 33, Openen/

    sluiten.

    Sleutelbaard uitklappen› De toets 4 » Afbeelding 13 indrukken. £

    30 Bediening

  • Sleutelbaard inklappen› De toets 4 » Afbeelding 13 indrukken en de sleutelbaard inklappen.OntgrendelenHet ontgrendelen van de wagen wordt aangegeven door het tweemaal knipperenvan de knipperlichten. Als u de wagen met toets 1 » Afbeelding 13 ontgrendelten daarna binnen 30 seconden geen portier of de achterklep opent, wordt de wa-gen automatisch weer vergrendeld en wordt de safebeveiliging resp. het alarm-systeem weer geactiveerd. Hierdoor wordt het ongewild ontgrendelen van dewagen voorkomen.

    Bovendien worden bij het ontgrendelen van de wagen de aan de sleutel toege-wezen elektrische instelbare stoelen en buitenspiegels ingesteld. De opgeslageninstelling van de bestuurdersstoel en de buitenspiegels wordt opgeroepen.

    VergrendelingEen correcte vergrendeling van de wagen wordt aangegeven door het eenmaalknipperen van de knipperlichten.

    Als er bij het vergrendelen van de wagen enkele portieren of de achterklep nietgesloten zijn, knipperen de knipperlichten pas na het sluiten.

    ATTENTIE

    Bij een van buitenaf vergrendelde wagen met geactiveerde safebeveiligingmogen geen personen in de wagen achterblijven, omdat van binnenuit nochde portieren, noch de ruiten kunnen worden geopend. De vergrendelde por-tieren maken het hulpverleners in geval van nood moeilijk in de wagen te ko-men - levensgevaar!

    Let op

    ■ De afstandsbediening alleen gebruiken als de portieren en de achterklep geslo-ten zijn en u visueel contact met de wagen hebt.■ In de wagen mag de vergrendelingstoets van de afstandsbediening niet wor-den ingedrukt als de sleutel nog niet in het contactslot is gestoken, zodat de wa-gen niet onbedoeld wordt vergrendeld. Als dat toch mocht gebeuren, de ontgren-delingstoets van de afstandsbediening indrukken. Ð

    Synchronisatie

    Als de wagen niet met de afstandsbediening kan worden ontgrendeld, is het mo-gelijk dat de code van de sleutel en het regelapparaat in de wagen niet meerovereenstemt. Dat kan gebeuren als de knoppen van de sleutel met radiografi-sche afstandsbediening meerdere malen buiten het werkingsgebied van het sys-teem zijn ingedrukt of als de batterij van de afstandsbediening is vervangen.

    Daartoe moet de code als volgt worden gesynchroniseerd:› een willekeurige toets op de afstandsbediening indrukken,› na het indrukken van de toets moet het portier binnen 1 minuut met behulp van

    de sleutel worden ontgrendeld. Ð

    Alarmsysteem

    Inleidende informatie

    Het alarmsysteem verhoogt de beveiliging tegen inbraakpogingen in de wagen.Het systeem geeft akoestische en optische waarschuwingssignalen bij een po-ging tot inbraak in de wagen.

    Hoe wordt het alarmsysteem geactiveerd?Het alarmsysteem wordt bij het vergrendelen van de wagen met de afstandsbe-diening of met de sleutel in het bestuurdersportier geactiveerd. Het systeemwordt circa 30 seconden na het vergrendelen geactiveerd.

    Hoe wordt het alarmsysteem gedeactiveerd?Het alarmsysteem wordt gedeactiveerd door op de ontgrendelingstoets van deafstandsbediening te drukken. Als de wagen niet binnen 30 seconden na het ver-sturen van het radiosignaal wordt geopend, wordt het alarmsysteem weer geacti-veerd.

    Het alarmsysteem wordt ook gedeactiveerd als de wagen binnen 45 seconden nahet vergrendelen met de sleutel in het bestuurdersportier wordt ontgrendeld.

    Als de wagen wordt ontgrendeld met behulp van de sleutel in het bestuurder-sportier, moet binnen 15 seconden na het ontgrendelen van het portier de sleutelin het contactslot worden gestoken en het contact worden ingeschakeld om hetalarmsysteem te deactiveren. Als binnen 15 seconden het contact niet wordt in-geschakeld, zal het alarm afgaan. £

    31Openen en sluiten

  • Wanneer gaat het alarm af?

    Van de vergrendelde wagen worden de volgende onderdelen bewaakt:› motorkap,› achterklep,› portieren,› contactslot,› wagenhelling » pagina 32,› interieur» pagina 32,› spanningsdaling in het boordnet,› stopcontact van de af fabriek gemonteerde trekhaak.Als een van de beide accupolen bij geactiveerd alarmsysteem wordt losgemaakt,gaat het alarm direct af.

    Hoe wordt het alarm gestopt?Het alarm wordt uitgeschakeld als de wagen met de radiografische afstandsbe-diening wordt ontgrendeld of het contact wordt ingeschakeld.

    Let op

    ■ De levensduur van de batterij van de alarmsirene bedraagt 5 jaar.■ Om een correcte werking van het alarmsysteem te waarborgen, moet u voor hetverlaten van de wagen controleren of alle portieren, alle ruiten en het elektrischeschuif-/kanteldak zijn gesloten.■ Door de codering van de radiografische afstandsbediening en de ontvangerwordt het gebruik van radiografische afstandsbedieningen van andere voertuigenuitgesloten. Ð

    Interieurbewaking en afsleepalarm

    Afbeelding 14Toets van interieurbewaking enafsleepalarm

    De interieurbewaking activeert het alarm als een beweging in de wagen wordtgeregistreerd.

    UItschakelen› Het contact uitschakelen.› Het bestuurdersportier openen.› De toets » Afbeelding 14 in de B-stijl aan bestuurderszijde indrukken; de

    verlichting van het symbool in de toets wijzigt van rood naar oranje.› De wagen binnen 30 seconden vergrendelen.De interieurbewaking en het afsleepalarm worden automatisch weer ingescha-keld bij de eerstvolgende vergrendeling van de wagen.

    Let op

    ■ De interieurbewaking en het afsleepalarm uitschakelen als de mogelijkheid be-staat dat het alarm zal afgaan door bewegingen in het interieur (bijvoorbeelddoor kinderen of huisdieren) resp. als de wagen wordt vervoerd (bijvoorbeeld perspoor of boot) of moet worden afgesleept.■ Een geopend brillenvak veroorzaakt een verminderde werking van de interieur-bewaking. Om een ongehinderde werking van de interieurbewaking te waarbor-gen, moet voor het vergrendelen van de wagen altijd het brillenvak worden ge-sloten. Ð

    Noodvergrendeling van de portieren

    Afbeelding 15Achterportier: Noodvergrende-ling van het portier

    Aan de kopse kant van de portieren die geen slotcilinder hebben, bevindt zich eennoodslotmechanisme; dit is pas zichtbaar na het openen van het portier.› Afdekking A verwijderen » Afbeelding 15.› De sleutel in de opening onder de afdekplaat steken en de arreteerhendel B

    tot de aanslag naar binnen drukken.› De afdekking weer aanbrengen. £

    32 Bediening

  • Na het sluiten van het portier kan dit niet meer van buitenaf worden geopend.Het portier kan door eenmaal aan de slotgreep te trekken van binnenuit wordenontgrendeld en vervolgens van buitenaf worden geopend. Ð

    Achterklep

    ä Inleiding voor het onderwerp

    In dit hoofdstuk vindt u informatie over de volgende onderwerpen:

    Openen/sluiten 33Automatische vergrendeling van de achterklep 33Noodontgrendeling 34

    ATTENTIE

    ■ Na het sluiten controleren of de achterklep goed is vergrendeld. Anders zoude achterklep tijdens het rijden plotseling open kunnen gaan, ook wanneerhet slot van de achterklep is vergrendeld - gevaar voor ongevallen!■ Nooit met een geopende achterklep rijden, omdat dan giftige uitlaatgassenhet interieur kunnen binnendringen - gevaar voor vergiftiging!■ Bij het sluiten van de achterklep niet op de achterruit drukken, deze zoukunnen barsten - gevaar voor verwondingen!

    Let op

    ■ Na het sluiten van de achterklep wordt deze binnen 1 seconde automatischvergrendeld en wordt het alarmsysteem geactiveerd. Dat geldt alleen als de wa-gen vóór het sluiten van de achterklep vergrendeld was.■ Bij het wegrijden, vanaf een snelheid van meer dan 5 km/h, wordt de functievan de greep boven de kentekenplaat uitgeschakeld. Na het stoppen en het ope-nen van een portier wordt de functie van de greep weer geactiveerd. Ð

    Openen/sluiten

    Afbeelding 16Greep van de achterklep

    Lees eerst de informatie in de inleiding en de veiligheidsaanwijzingen op pagina 33 en volg deze op.

    Na het ontgrendelen van de wagen kan de klep door het indrukken van de greepboven de kentekenplaat worden geopend.

    Openen› De greep indrukken en de achterklep in pijlrichting optillen » Afbeelding 16.Sluiten› De achterklep omlaagzwenken en met een lichte zwaai sluiten.In de binnenbekleding van de achterklep bevindt zich een greep, die het sluitenvergemakkelijkt. Ð

    Automatische vergrendeling van de achterklep

    Lees eerst de informatie in de inleiding en de veiligheidsaanwijzingen op pagina 33 en volg deze op.

    Als de wagen met toets van de afstandsbediening nog vóór het sluiten van deachterklep is vergrendeld, wordt de achterklep na het sluiten direct automatischvergrendeld.

    Bij uw wagen kan de functie voor het vertraagd automatisch vergrendelen van deachterklep worden geactiveerd. Als deze functie is geactiveerd, geldt het volgen-de: Als de achterklep met toets op de afstandsbediening 2 » pagina 30 isontgrendeld, kan de achterklep na het sluiten binnen een vastgestelde periodenog worden geopend. £

    ä

    ä

    33Openen en sluiten

  • Op verzoek kunt u de functie vertraagde automatische vergrendeling van de ach-terklep bij een ŠKODA Servicepartner laten activeren resp. deactiveren. Hier krijgtu ook meer informatie.

    Voordat de achterklep automatisch wordt vergrendeld, is het ongewenst binnen-dringen in de wagen mogelijk. Daarom moet de wagen altijd met de toets vande afstandsbediening of met de sleutel zonder afstandsbediening worden ver-grendel