Kneppelhout - Een Beroemde Knaap

191
MARTINUS NIJHOFF 'S-GRAVEN.

description

Kneppelhout - Een beroemde Knaap

Transcript of Kneppelhout - Een Beroemde Knaap

  • MARTINUS NIJHOFF 'S-GRAVEN.

  • NijhoffsNEDERLANDSE KLASSIEKEN

  • NijhoffsNEDERLANDSE KLASSIEKEN

    RedactieraadDR. P.J. BUIJNSTERS

    DR. A. VAN ELSLANDERDR. W.P. GERRITSEN

    DR. A. KEERSMAEKERSDR. M.H. SCHENKEVELD

    DR. J.G. STERCK

    Uitgegeven in samenwerking met de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde

  • J. KNEPPELHOUT

    EEN BEROEMDE KNAAP

    ter herinnering aan

    JAN DE GRAAN

    BEZORGD DOOR DRS. MARIJKE STAPERT-EGGEN

    MARTINUS NIJHOFF / 's-GRAVENHAGE 1981

  • Bij het omslag: Jan de Graan, Collectie Letterkundig Museum, Den Haag.

    ISBN 90 247 9040 9 198i Uitgeverij Mart nus Nijhoff, Lange Voorhout 9, Den Haag

    Behoudens uitzondering door de Wet gesteld mag zonder schriftelijke toestemming vande rechthebbende(n) op het auteursrecht, c.q. de uitgeefster van deze uitgave, door derechthebbende(n) gemachtigd namens hem (hen) op te treden, niets uit deze uitgaveworden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie,microfilm of anderszins, hetgeen ook van toepassing is op de gehele of gedeeltelijkebewerking.De uitgeefster is met uitsluiting van ieder ander gerechtigd de door derden verschuldigdevergoedingen voor kopieren, als bedoeld in artikel 1 7 lid 2, Auteurswet 1912 en in hetK.B. van 20 juni 1974 (Stb. 35I) ex artikel rob Auteurswet 1912, te innen en/of daartoe inen buiten rechte op te treden.

    No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm ofany other means without written permission from the publisher.

  • INHOUD

    Verantwoording

    Inleiding 7

    Noten bij de `Inleiding' 58Een beroemde knaap 75

    Annotaties bij Ten beroemde knaap' 151Bijiage A 156Bijlage B 164Alfabetische lijst van namen en titels genoemd in Ten beroemdeknaap' en `Bijlagen'

    171

    Beknopt overzicht van de werken van J. Kneppelhout . . 18

    Beknopt overzicht van literatuur over J. Kneppelhout 18 2

  • Jan de Graan, Collectie Muziekbibliotheek Haags Gemeentemuseum, Den Haag.Foto: B. Frequin, Voorburg.

  • VERANTWOORDING

    8 januari 18 74 stierf op eenentwintigjarige leeftijd Jan de Graan, eenviolist die als wonderkind getriomfeerd had, wiens muzikaal talent doorzijn leermeesters als uitzonderlijk was bestempeld en wiens persoonlijk-heid op ieder die hem van nabij had leren kennen grote indruk hadgemaakt. Een jaar later publiceerde zijn beschermheer, de schrijver JanKneppelhout, ter herinnering aan zijn pupil Een beroemde knaap, eenlevensbericht gevolgd door een aantal brieven en brieffragmenten Jan deGraan betreffende.Deze publikatie was in de eerste plaats bedoeld voor toonkunstminnendNederland en een beperkte vriendenkring, maar ook daarbuiten trokhet boekje aandacht. Kneppelhout, die, naar eigen zeggen, zeer goedbesefte dat in zijn werk niet altijd de eenheid van vorm en inhoud zoalshij die bedoeld had, te vinden was, had zich ditmaal overtroffen.Conrad Busken Huet sprak van een bewonderenswaardig boekje enGerard Knuvelder noemde het bijna honderd jaar later een meester-werk. Het feit dat Kneppelhout, wiens grote kracht lag in het be-schrijven van eigen waarnemingen en ervaringen, zich in deze biografieheeft beperkt tot een nauwgezette weergave van zijn eigen ideeen overde jonge De Graan en van zijn eigen ervaringen met hem, slechts hier endaar aangevuld met uitspraken van derden meestal om zijn eigenuitspraken te bevestigen maakt dat Een beroemde knaap ook nu noggelezen kan worden als een 'document humain', zowel van de mens DeGraan als van de mens Kneppelhout.In de Inleiding bij deze integrale heruitgave van Een beroemde knaap is

  • getracht het beeld dat Kneppelhout van Jan de Graan heeft gegeven aante vullen met het beeld dat andere mensen van de begaafde violist hebbengehad, aan de hand van citaten uit recensies en correspondenties, ook uitbrieven van Kneppelhout zelf. In verband hiermee leek het zinvol omdie brieven die Kneppelhout in de uitgave gebruikt heeft, voor zover zebewaard zijn gebleven, in een aparte bijlage opnieuw, ditmaal integraal,te publiceren. In een tweede bijlage zijn de brieven van Jan de Graan diebewaard gebleven: familieportretten en foto's, afbeeldingen van DeKneppelhout zelf gebruikt opgenomen.In de Inleiding komen in vier hoofdstukjes achtereenvolgens Kneppel-hout, diens mecenaat, De Graan en de uitgave van Een beroemde knaapaan de orde. Hierbij moet opgemerkt worden dat van de figuur vanKneppelhout, over wie nog weinig bekend is, zoveel mogelijk diefacetten belicht worden die voor zijn relatie met Jan de Graan vanbelang lijken en dan nog in beknopt bestek. Over zijn rol als schrijver,als medewerker aan De Gids, als openbaar persoon om maar enkelekanten te noemen van deze invloedrijke 19e eeuwer wordt voor-namelijk gezwegen.

    Bij het archief- en bibliotheekonderzoek voor deze uitgave is het on-derzoek naar gegevens over de relatie Kneppelhout-De Graan steeds inde eerste plaats gekomen.Van een duidelijke nalatenschap van Kneppelhout in de vorm van een(familie) archief is geen sprake. De Hemelsche Berg, het landgoed inOosterbeek, waar hij na 1848, en van 1867 tot aan zijn dood vrijwelpermanent, heeft gewoond, werd in september 1944 verwoest, met deinboedel, die, ondanks verdelingen en verkopingen na de dood vanKneppelhouts weduwe in 1919, nog grotendeels zo was als tijdensKneppelhouts leven. Verspreid onder familieleden zijn enkele stukkenbewaard gebleven: familieportretten en foto's, afbeeldingen van deHemelsche Berg, oorkondes en een belangrijke collectie brieven. Deeigenaren van deze collectie, Jonkvrouwe en Jonkheer Beelaerts vanBlokland te Heelsum verleenden toestemming tot publikatie van deinhoud van die correspondenties die betrekking hadden op Jan de Graan,van welke toestemming dankbaar gebruik is gemaakt. Het betreft hier

    brieven van Joseph Joachim, De Graans leermeester in Duitsland;

    2

  • 27 brieven van W.F.G. Nicolai, een van De Graans leermeesters inNederland; it brieven van de Duitse schilder Otto Scholderer, met wieDe Graan een kuurreis naar Zwitserland heeft gemaakt; so brievenvan de familie Nabert, bij wie De Graan in Duitsland in de kost isgeweest; 4 brieven van de violist Henri Petri, die een door De Graanbespeelde viool erfde en 2 brieven van Jan Wap, die slechts zijdelingsmet Jan de Graan te maken hebben. De correspondentie van Jan deGraan of zijn familie met Kneppelhout is niet teruggevonden.Een nalatenschap van Jan de Graan bestaat evenmin.Navraag bij de gemeentearchieven van Leiden, Amsterdam, Den Haagen Arnhem, het Algemeen Rijksarchief en het Rijksarchief in Gelder-land leverde weinig op. In het Gemeentearchief van Arnhem zijnwel stukken van Kneppelhout aanwezig in de Collectie AlexanderVer Huell, maar die waren slechts zijdelings voor deze uitgave vanbetekenis. In het Letterkundig Museum en Documentatiecentrum teDen Haag worden ondermeer 95 brieven bewaard van Kneppelhoutaan de schilder A. Artz uit de tijd dat deze Jan de Graan in Parijs onderzijn hoede had. De antwoordbrieven zijn tot nog toe onvindbaar ge-bleven. In de Muziekbibliotheek van het Haags Gemeentemuseumbevatte het archief van de violist Frans Coenen, een van De Graansleermeesters, correspondentie met betrekking tot De Graan in de vormvan 7 brieven van Jan de Graan, 46 van Kneppelhout, t van de neuro-patholoog G.E. Voorhelm Schneevoogt, I van Nicolai en r van depianist Ernst Lubeck, alle aan Coenen. De Koninklijke Bibliotheek teDen Haag bezit een aantal brieven van en aan Kneppelhout en diensbroer Kees Kneppelhout van Sterkenburg, die voor het merendeel voordeze uitgave niet van belang waren, alsmede t brief van Jan de Graanaan Mevrouw M.H. von Weckherlin-Handel, de echtgenote van desecretaris van Koningin Sophie, en t van Artz aan deze Mevrouw VonWeckherlin over De Graan. Onderzoek naar het bestaan van nalaten-schappen van andere leermeesters, vrienden en beschermers van DeGraan, wier namen in de biografie genoemd worden, leverde niets op.Behalve in de Collectie Ver Huell in Arnhem, op de KoninklijkeBibliotheek in Den Haag en het Letterkundig Museum aldaar, zijnbrieven van of aan Kneppelhout bewaard in de Handschriftenafdelingen het Reveilarchief in de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam; in

    3

  • de Handschriftenafdeling van de Maatschappij der Nederlandse Letter-kunde en de Universiteitsbibliotheek te Leiden; in de BibliothecaThymiana op het Katholiek Documentatiecentrum van de KatholiekeUniversiteit te Nijmegen; in de Collectie Van Lennep op het Gemeente-archief van Amsterdam; in het Van Vlotenarchief op de Athenaeum-bibliotheek te Deventer; verspreid in de collecties van het AlgemeenRijksarchief en van de gemeentearchieven van Leiden en Amsterdamen in enkele familiearchieven in den lande; in de Collectie Andersenvan de Koninklijke Bibliotheek te Kopenhagen en in de Collectie KlausGroth van de Schleswig Holsteinische Landesbibliothek te Kiel. Ver-schillende van deze brieven alsmede van inmiddels om onbekende redenverloren gegane, zijn in de loop der jaren gepubliceerd. Een overzichtvan alle brieven van en aan Kneppelhout wordt voorbereid door eenwerkgroep van de Universiteit van Amsterdam onder leiding van Drs.Marita Mathijsen.

    De tekst van Een beroemde knaap is afgedrukt overeenkomstig die vande eerste druk uit 1875. De heruitgave werd voorzien van een aantalannotaties, daar waar de tekst een verduidelijking behoefde, endaar waar Kneppelhouts geheugen hem in de steek heeft gelaten.In de oorspronkelijke uitgave staan ook noten; ter onderscheidingworden die aangeduid met een *. Het lijstje met Errata uit de oor-spronkelijke uitgave is in deze uitgave verwerkt. Aperte drukfoutenzijn verbeterd. De typografie is enigszins gemoderniseerd. Spellingen interpunctie zijn niet genormaliseerd, behalve in de Uittrekselsuit brieven, waar, behalve de typografie ook de interpunctie werdgemoderniseerd. De citaten uit de recensies die Kneppelhout inEen beroemde knaap heeft opgenomen, zijn met de originele tekstvergeleken, voor zover de betreffende kranten en tijdschriften inNederland aanwezig waren, hetgeen slechts met een klein gedeeltehet geval was. Bij afwijkend citeren is in een noot het oorspronkelijkecitaat gegeven. In Bijlage A staan 6 brieven van Joachim en r van Nabertaan Kneppelhout afgedrukt, die ook geheel of gedeeltelijk, maar in elkgeval enigszins en soms significant gewijzigd, waren opgenomen in Eenberoemde knaap. In Bijlage B zijn alle teruggevonden brieven van Jan deGraan afgedrukt: 7 aan Coenen en r aan Mevrouw Von Weckherlin.

    4

  • In deze brieven zijn taalfouten blijven staan, evenals in de citaten uitbrieven in de Inleiding. De correspondenten schreven dikwijls in eentaal die niet hun moedertaal was, of beheersten die, na jarenlang bui-tenlands verblijf, niet meer geheel en al. Verbeteren zou in een aantalgevallen hebben betekend herschrijven en daarom is van iedere cor-rectie afgezien. De door de briefschrijvers wisselend gebruikte y en ijzijn ij geworden. Door mij niet te ontcijferen woorden zijn aange-geven met ().In een alfabetische lijst worden de namen van niet-fictieve personen;de namen van fictieve personen uit romans, toneel- en muziekstukken;de namen van muziekgezelschappen; de titels van literaire werken,muziekstukken en periodieken, alsmede citaten hieruit, die voorkomenin de tekst van Een beroemde knaap en in de brieven in Bijlage A enBijlage B voorzien van een korte verklaring, voor zover het mogelijkwas die op grond van het onderzoek in zijn geheel en het gebruiken vannaslagwerken te maken.Een Beknopt overzicht van de werken van J. Kneppelhout en een Beknoptoverzicht van literatuur over J. Kneppelhout besluiten het geheel.

    S

  • Jan de Graan, Concede Letterkundig Museum, Den Haag.

    6

  • INLEIDING

    'leder mensch heeft een sprookje in zijn leven; alleen vertelt hijhet doorgaans niet.',

    Johannes Kneppelhout werd geboren te Leiden in de Breedestraat 188(thans nr. 24) op 8 januari 1814, 's morgens om zes uur.Zijn vader was Cornelis Johannes Kneppelhout (1778-1818), 2 meesterin de rechten en doctor in de medicijnen, tot 1795 raad en schepen vanGorinchem en kapitein der burgerij. In 1812 trouwde hij Johanna Mariade Gijselaar (1787-1851) en vestigde zich in Leiden.Na de dood van haar vader in 1815, verhuisde het gezin in 1817 naarhaar ouderlijke woning, het prachtige pand Rapenburg 65. 3 Toen JanKneppelhout bijna vijfjaar was stierf zijn vader. Het derde kind, KarelJan Frederik Cornelis (1818-1885) 4 moest toen nog gedoopt worden.(Een in 1817 geboren dochtertje Geertruida Cornelia werd slechts tweejaar.) In de opvoeding van de beide jongens werd de jonge weduwe terzijde gestaan door haar broer, Nicolaas Cornelis de Gijselaar (1792-1873) raad der stad Leiden en directeur van het Kabinet van Pleister-beelden en Prenten aldaar, een befaamd kunstkenner. Bij deze oom gingJan dikwijls logeren, op het kasteel Zuilenstein bij Amerongen, en eengroot gedeelte van zijn karaktervorming en de ontwikkeling van zijnsmaak zei Kneppelhout aan De Gijselaar te danken te hebben gehad.`Oude zielen helpen en oude prenten kopen, ziedaari waar hij zijn geldaan besteedde' karakteriseerde hij zijn oom in diens levensbericht. 5 In

    7

  • 1825 werd Jan door zijn moeder naar het destijds beroemde onderwijs-instituut Noortheij te Voorschoten gezonden, een school waar onderleiding van de pedagoog Dr. P. de Raadt (1796-1862), in navolgingvan de Engelse public schools, naast kennisvermeerdering de nadrukwerd gelegd op karaktervorming en die in den lande uitstekendbekend stond. 6 Noortheij en De Raadt zijn voor de ontplooiing vanKneppelhout tot schrijver en opvoeder van groat belang geweest.Petrus de Raadt stamde uit een Rotterdams onderwijzersgezin en stu-deerde opvoedkunde in Engeland en Duitsland. Na zijn promotie in1819 bezocht hij de voornaamste scholen en opvoedingsgestichten inDuitsland, Zwitserland en Frankrijk en stichtte in 182o zijn school bijVoorschoten. L.R. Beijnen omschreef De Raadts pedagogische opvat-tingen aldus:

    De mensch moest zich zelf leeren bedwingen en rigten tot het goede, en depaedagoog moest daartoe zijne leerlingen van kindsbeen of den wil trachten tebuigen, te leiden, te vormen, te sterken. De paedagoog moest den jongenrigten, sturen, dwingen en zijne kunst moest, uitzonderingen daargelaten, evengoed van toepassing wezen op de zedelijke vorming van den mensch als zijneleermethode 't was op het aanbrengen van allerlei kennis bij hem; alleen denamen verschilden, het onderwijs was voor het hoofd, de opvoeding meer voorhet hart bestemd.

    W.P. Wolters noemde in zijn Levensbericht van Johannes KneppelhoutNoortheij weliswaar een allergelukkigste keuze, maar wees ook op deeenzijdigheid van de opvoeding op dit instituut: jongens met een lite-raire belangstelling werden beter voortgeholpen dan degenen die zichsheer tot de exacte wetenschappen voelden aan getrokken en

    Men kan er te recht aan twijfelen, of hij [De Raadt] verstandig deed door een,zeker veelbelovend jongeling, maar toch een knaap van nog slechts vijftien ofzestien jaar tot het schrijven en ook tot het laten drukken van Fransche opstellenaan te moedigen.8

    Ook J.H. Kramers liet in zijn Herinnering aan Petrus de Raadt een kritischgeluid horen en wel met betrekking tot de persoonlijkheid van DeRaadt:

    8

  • Indrukwekkend waren zijne toespraken, ernstig bijna al zijn gesprekken, uiterstcorrect en deftig zijne manieren. Overtuigd dat hij voor alien het model moestzijn, onderdrukte hij alle persoonlijke liefhebberij. Daarbij bezat hij een zedelijkoverwigt over de onderwijzers en oefende hij een gezag uit over zijne leerlingengelijk zeker zelden aangetroffen wordt. Zulk een zedelijk gezag kan echter ookovermatig zijn en schadelijk aan de ontwikkeling van de individualiteit vananderen, het kan zich doen gelden ten koste van hunne vrijheid. Men onder-werpt zich dan aan den sterkeren wil, aan het betere inzigt, aan de reinebedoeling, maar toch met een duister gevoel van dwang. Zulks was wel eens hetgeval ten opzigte van onderwijzers en oudere leerlingen. Het laissez faire, laissezaller strookte noch met De Raadt's theorie, noch met zijn karakter. Het bestuurviel ook hem soms moeijelijk, maar het regeren was hem nooit een verdriet.9

    Kneppelhout zelf dacht zijn hele leven dankbaar terug aan de zes ge-lukkige jaren die hij op deze school had doorgebracht. In twee vlug-schriften Noorthey op 3o Junij 1845, 1 geschreven ter gelegenheid vanhet vijf-en twintigjarig bestaan van het internaat, en Een morgen opNoorthey, 3o Junij 1865, 11 een herinnering aan de dag waarop eenportret van de inmiddels overleden De Raadt werd onthuld, getuigdehij van de blijvende invloed die deze opvoeding op hem had uitgeoefenden van het duurzame belang van de Noortheijiaanse broederschap:

    Noorthey ligt ieder na aan het hart, niet alleen dewijI het een zo gewigtigtijdperk in zijn levensloop vertegenwoordigt, maar dewijI het, in de onver-mijdelijke gevolgen en al ware het ondanks hemzelven, van blijvende werkingis op zijn geest. Men is Noortheysch opgesnoeid en opgewassen; hoe zou menzich omscheppen? en hoofd en hart neigen zich naar het gesticht der ontwik-keling, gelijk de plant haren bloemstengel naar den oorsprong des lichts wendt.Onverbreekbare koorden hechten ons, kinderen, aan deze voedster naar dengeest: zijn wij niet wat men ons gemaakt heeft? De wereld, welke de kinder-jaren de hare noemden, leeft met haar lief en leed, hare indrukken en onder-vindingen voor altijd in ons binnenste, en even onmogelijk zou men zich aanharen overheerschenden invloed onttrekken als men adem zou kunnen schep-pen buiten den dampkring, welke onzen aardbol omgeeft. Van Noortheydagteekenen de eerste begrippen; op Noorthey liggen de beginsels der verga-derde kennis; daar werden de oudste verbonden des harten gesloten; daar werdde grond bereid tot hoogere wetenschap en kunst, daar tot die innige betrek-kingen, op welke wij steunen en bouwen, to midden eener uit haren aardtrouwelooze en baatzuchtige maatschappij [...] Er bestaat eene natuurlijke,eene noodwendige verknochtheid tusschen alien, die de zorgelooze jaren derkindschheid, afgezonderd van de nadeelige woeling der steden, in die kalme

    9

  • wijkplaats, leerzaam verscholen, doorbragten, en voedsterlingen van Noortheyzullen elkander bij de eerste kennismaking eene soort van vrijmetselaarshandreiken, welke aanstonds zal doen beseffen, hoezeer eigen zij elkander zijn. Laatallen deze kostelijke geest van broederschap en zamensmelting steeds vergezel-len, laat alien hem bewaren en heilig schatten! I 2

    Conrad Busken Huet achtte de jaren op Noortheij van het grootstebelang voor de ontwikkeling van Kneppelhout:

    Uit zijne geschriften kan niet opgemaakt worden dat ooit een der professoren,wier lessen hij te Leiden volgde, hem geboeid of ook maar een merkbareninvloed op hem uitgeoefend heeft. Al hetgeen hij niet van zichzelf had, schijnthet, had hij van Noorthey. Noorthey heeft noch regtstreeks een letterkundigevan hem gemaakt, noch regtstreeks een filanthroop, noch regtstreeks eenpaedagoog; maar hij heeft te Noorthey indrukken ontvangen welke het geenvan dien aard bij hem sluimerde naderhand wakker riepen. In het overdrag-telijke kan men van zijne meeste geschriften zeggen dat zij te Noorthey ont-staan zijn. 1 3

    In 1831 liet Kneppelhout zich aan de universiteit van Leiden inschrijvenals student in de juridische faculteit. Studeren deed hij echter louter voorzijn plezier en in tegenstelling tot zijn broer Kees heeft hij nooit examensafgelegd. Het heilige moeten ontbrak de van huis uit gefortuneerdejongeman en noch de professoren, noch de stof die ze doceerden blekenzijn aandacht blijvend te kunnen boeien. In plaats van aan de studiewijdde hij zich met enthousiasme aan het beoefenen van de letteren. Hijwas bevriend met zijn mede-studenten en student-auteurs Beets, Gewinen Hasebroek. 14 Eind 1833 was hij een der twaalf oprichters van deRederijkerskamer voor Uiterlijke Welsprekendheid, een literair ge-nootschap dat bijeenkomsten organiseerde waarop student-auteurs uiteigen en andermans werk voorlazen en elkaars werk bespraken enbeoordeelden. Aan deze `Romantische Club' zoals de kamer weldragenoemd werd, zou Kneppelhout als Klikspaan in 1841 een hoofdstukvan zijn Studentenleven wijden 15 . Kneppelhout schreef aanvankelijkvoornamelijk in het Frans en koesterde in die jaren grote letterkundigeambities. Zijn literaire eerzucht kreeg echter een zware klap in 1837.Had de Franse criticus Jules janin (1804-1874) hem tijdens een bezoek in18 34 reeds gewaarschuwd dat zijn werk te veel dat van een vreemdelingwas, zodat zijn in het Frans geschreven boeken voor de Franse lezer van

    JO

  • weinig belang waren, 1 6 in 1837 weigerde Francois Buloz (1803-1877)om dezelfde reden opname van twee artikelen van Kneppelhout in detoonaangevende bladen Revue de Paris en Revue des Deux Mondes. 1 7De klap kwam hard aan. Kneppelhout moest erkennen dat een Inter-nationale carriere als Frans auteur niet voor hem was weggelegd. Tochgafhij het plan van een literaire loopbaan niet op en startte opnieuw. AlsKlikspaan behaalde hij zijn eerste grote succes met Studenten-typen(1839-1841), Studentenleven (1841-1844) en De studenten en hun bijloop(1844).18Behalve student-auteur was Kneppelhout ook student-Leidenaar. Hijwoonde op het Rapenburg bij zijn moeder die hem overigens meervrijheid gunde dan de student-Leidenaar uit het gelijknamige eerstehoofdstuk van de Studenten-typen was toegestaan. Uit het dagboek vanNicolaas Beets blijkt dat zij een soort van salon hield waar zij de beaumonde van Leiden om zich heen verzamelde:

    Leiden 57 Dec. [1835] Soiree bij Mevr. Kneppelhout. Zij ziet dezen winter`instigante filio gallomaniaco' menschen op den franschen voet. Donderdagavond staan OM de veertien dagen haar salons open voor ieder die aan haargepresenteerd is. De eene donderdag wordt er gedanst. De andere muziekgemaakt, gedeclameerd etc. Heden avond een avond van de laatste soort. Debloem en room der Leidsche societeit: een elite der studeerende jeugd. In alleseen veertigtal personen. Groot toilet. Schneevoigt ' 9 zings. Kneppelhout en ikdeclameeren. De Consul van Tunis is onder de aanwezigen en onderhoudt mijover het Oosten en over Italie.20

    In datzelfde dagboek gaf Beets ook een oordeel over de moeder van zijnvriend:

    Leiden 15 Juni [5835] Plichtbezoek aan de Mama van Jan Kneppelhout, vanhaarzelve de Gijselaar. Eene wat men noemt `heele' vrouw. Aristocratisch in alhare denkbeelden, kort en hard in haar oordeel. Zeer beleefd maar niet in 'tminst affabel. Zich liever aan de maatschappij onttrekkende dan er zich naarschikkende. Gaat nergens uit, wandelt nooit. Noch de Leidsche societeit, nochde Leidsche singels hebben de eer haar te bevallen. Tusschen de 4o en so jaren,naar ik gis. Felle donkere oogen, scherpe trekken, uitdrukking van koudeminachting. Uiterst fijne handen. Zeer eenvoudig maar zeer kostbaar gekleed.Een paar modes ten achteren. Doch dit komt zoo geheel met al het overigeovereen, dat gij het goed keurt. Gesprek over Leiden, over Parijs, haar zoonsideaal, over de Duitschers; over Janin en Victor Hugo. 2 ' Zij schijnt mij te

    II

  • willen doen gevoelen, dat zij deze beide abomineert. Welk een indruk moetenhaar zoons smaak en geestesrichting op deze Moeder maken?22

    De Leidse studentenwereld was in de vorige eeuw een gemeenschapvan louter mannen. Voor vrouwen was in die wereld geen plaats, zijwerden door de Leidse student geschuwd. Busken Huet wees al op deopvallende afwezigheid van vrouwen in Kneppelhouts Studenten-typen(waarin inderdaad slechts een enkele maal zijdelings geduid wordt ophet bestaan van hospita's en pierreuses 23 , en meende dat dit met dewerkelijkheid overeenkwam:

    Want het is een historisch verschijnsel, reeds in het begin der r 8e eeuw op-gemerkt door den zwitserschen Von Haller, 24 toen hij in zijne jeugd teLeiden de lessen van Boerhaave kwam volgen, dat de leidsche student denomgang der vrouwen of schuwt of verwaarloost. Straatmadelieven zijn deeenige veldbloemen in de weide welke Klikspaan doorkruist. De tussensoortvan Gautier, 25 welke het midden houdt tusschen de deerne en de jonkvrouw,ontbreekt bij hem; niet omdat hij desgevraagd haar niet zou weten te schetsen,maar omdat zij geen deel uitmaakt van zijn personeel. Hij heeft zichzelf ver-oordeeld tot het behandelen eener onbevallige stof.26

    Was er voor vrouwen in de studentenmaatschappij geen plaats, des temeer aandacht was er in Leiden voor het beoefenen der onderlingevriendschap, de Amine, die in de Studentenschetsen een belangrijkeplaats inneemt, en waarmee Kneppelhout zich ook in eerder werk alintensief had beziggehouden. 27 In 1835 publiceerde hij de bundelSouvenir, opgedragen mes amis', waarvan ieder stukje werd voor-afgegaan door een Dedicate aan een met initialen aangeduide vriend.In het voorwoord van de bundel somde Kneppelhout verschillendesoorten van vrienden op; over jonge vrienden oordeelde hij als volgt:`II en a qui sont femmes encore, car tout homme est femme pendant unmoment de sa vie, et ce moment n'en est pas le moins malheureux.'28Kneppelhouts opvattingen over vriendschap hidden nauw verbandmet zijn opvattingen over opvoeding. Eveneens in 1835 verscheen hetwerkje l'Education par l'amitie. 29 Het is een verheerlijking van devriendschap en bewijst duidelijk het belang dat Kneppelhout aan haarhechtte en de gewichtige taak die hij haar toedacht. In l'Education

    12

  • par l'amiti ontleende Kneppelhout de grondgedachte aan Plato'sSymposium dat opvoeding samen moet gaan met vriendschap. Hijbegon het essay met te vertellen over een jeugddroom die hij gekoes-terd had maar die vervlogen was, zoals dat zo vaak gebeurt in hetleven. Hij had de illusie gehad dat iedere mens als dichter wordt ge-boren en dat de vriendschap het vermogen heeft deze dichter in iederemens te voorschijn te roepen. 3 In de loop der jaren was deze jeugd-droom echter vervaagd, of liever gezegd, die droom had zich ontwik-keld, zodat het oorspronkelijke droombeeld plaats had gemaakt vooreen nieuwe illusie, waarvan Kneppelhout overigens zei niet zeker teweten of deze de waarheid was, of zich misschien opnieuw tot eenandere illusie zou ontwikkelen. Hij weer op het streven naar onsterfe-lijkheid dat ieder mens is ingeschapen en stelde dat ieder mens wel alsdichter wordt geboren, maar niet in de gewone betekenis van dit woord,maar in de betekenis van het Griekse woord notrrujc, in het Fransfaiseur: maker, of schepper. 31 Opnieuw kende hij aan de vriendschaphet vermogen en de taak toe om de mens als poete, dus als faiseur, alsschepper, tot voile ontplooiing te brengen. Kneppelhout zag de vriend-schap in de eerste plaats als wisselwerking tussen twee vrienden, dieelkaar moesten opvoeden, waardoor ze beiden, elkaar steunend en in-spirerend, tot de uiteindelijke vervulling van de hen toegedachte taakin dit leven zouden kunnen komen. Vervolgens gaf hij aan ouders enleraren een richtsnoer bij hun opdracht. Zij moesten trachten te ont-dekken welke de richting was waarin de hun toevertrouwde pupil hetbest ontwikkeld kon worden en het kind die richting uitsturen, nietmet dwang, maar met kalmte en geduld. 3 2 Dit ideaal, opvoeding doorvriendschap, met als uiteindelijk doel ieder mens op de juiste plaats in demaatschappij te brengen, zou de latere mecenas Kneppelhout zijn levenlang in praktijk trachten te brengen, onder meer in talloze pogingen debijzondere aanleg in de richting van kunst of wetenschap van armejongemannen tot ontplooiing te brengen.In 1838 was Kneppelhouts naam van de lijst uit de Almanak verdwenen.Zijn rechtenstudie had hij opgegeven en hij leefde voortaan `een onbe-zorgd, niet minder door kunst en wetenschap opgewekt, dan door devermaken der groote wereld vervroolijkt jongenheerenleven, tot hetjaar 1845 daarin verandering bracht.' 3 3

  • In 1845, op de vijftiende mei, trouwde Kneppelhout met zijn achter-nicht, freule Ursula Martha van Braam (I825-1919), 34 een van de vijfdochters van de burgemeester van Hattem, die als bijzonder knapbekend stonden. Dit huwelijk zou kinderloos blijven.In Leiden woonde het echtpaar Kneppelhout aanvankelijk op hetRapenburg 4. Later volgde een verhuizing naar nummer 83, 35 terwijlbroer Kees het pand 6 5 zou erven. Bovendien bezat Kneppelhout inLeiden nog het huis Pieterskerkgracht 9 Tax huic Domini', waar hij in1856 een tussenschool op Christelijke grondslag voor min vermogen-den opende (in 1861 werd een gedeelte gesloopt om plaats te makenvoor een gymnastieklokaal, destijds een noviteit!). Tevens werdenenkele lokalen ter beschikking gesteld aan de tekenacademie ArsAemula Naturae en, later, aan het Groene Kruis. 36 Rapenburg 83 waseen centrum van culturele activiteiten. 0.a. werd de Deense schrijverHans Christiaan Andersen (1805-1875) er tijdens zijn bezoeken aanNederland ontvangen.37Begin 1848 verwierf Kneppelhout door aankoop het landgoed DeHemelsche Berg in Oosterbeek bij Arnhem. 38 Hij liet het oude pandvrijwel geheel afbreken en een nieuw ervoor in de plaats bouwen, in destijl van Engelse landhuizen. 39

    Het echtpaar Kneppelhout maakte velebuitenlandse reizen en bracht aanvankelijk de winters door te Leiden enverbleef's zomers, en vanaf 1867 gedurende het hele jaar, omringd doorvele gasten, in Oosterbeek. Wolters gaf in zijn Levensbericht een leven-dige voorstelling van het zomerse uitzicht op De Hemelsche Berg:

    Van het balkon der groote eetzaal en door de ramen der wederzijds aan-grenzende kamers zag men over de zacht glooiende vlakte, over het park metzijne vijvers en boomgroepen, over den rijweg, over het daarachter gelegenwei- en bouwland, over de breede rivier, tot ver in de Betuwe, naar denhorizont. Er vertoonden zich donkere partijen in dat landschap; bier en daarviefen zelfs dichte, scherpe schaduwen, maar het geheel was een eenhelder Licht, een zonnig tafereel, dat alle gedachten aan Teed en smart, aanarmoede en ellende verbande. Het gaf den toeschouwer, wiens gezond verstandhem leerde te genieten, zonder zich over het bezit te kwellen, eene hemelschegave, aan velen helaasi ontzegd, verademing uit den strijd des levens, hetstemde zijn gemoed, wellicht door menige pijnlijke ervaring verbitterd, totzachter aandoeningen 4

    14

  • J. Kneppelhout, naar een portret van Nicolaas Pieneman (1809-186o).Collectie Letterkundig Museum, Den Haag.

    Kneppelhout had een zwakke gezondheid die hem zijn leven lang velemoeilijke uren bezorgd heeft. In bijna al zijn brieven klaagde hij overzijn kwalen: aangezichtspijn, ingewandsstoornissen, griep, verkoud-heden, last van de ogen. Reeds in 1863 schreef Potgieter aan BuskenHuet dat hij Kneppelhout sterk vervallende vond. 41 In 1881 deelde

    I S

  • U.M. Kneppelhout-Van Braam, naar een portret van Nicolaas Pieneman (1809-1860).Collectie Letterkundig Museum, Den Haag.

    Kneppelhout aan Beets mee dat hij zijn gezichtsvermogen verloren haden nog slechts door een nevel de dingen in zijn omgeving kon waar-nemen. 42 12 september 1884 moest mevrouw Kneppelhout de felici-tatiebrief ter gelegenheid van Beets' Toe verjaardag schrijven omdathaar man de pen niet meer kon vasthouden en zijn krachten het hem niet

    i6

  • De Hemelsche Berg te Oosterbeek.CoHectic Jonkvrouwe J. Beelaerts van Blokland te Oosterbeek.

    toelieten Beets persoonlijk geluk te komen wensen. 4 3 18 augustus 1885,een dag na de dood van broer Kees, schreef ze aan Alexander Ver Huelldat Naar man door kleine aanvallen van zenuwberoerte geheel en al ver-lamd was, niet meer kon lopen, zijn rechterhand niet meer kon gebrui-ken en zeer hulpbehoevend was.44Diezelfde dag noteerde Ver Huell in zijn dagboek: 'Niemand zal een 45jaar geleden gedacht hebben, dat Jan, vier jaar ouder, en toen doorkeeltering bedreigd, den gezonden, kregelen, blozenden Kees zoudeoverleven'. 45 8 november 1885 is Kneppelhout, bijna drie maanden nazijn broer, gestorven op De Hemelsche Berg. Hij ligt begraven in hetfamiliegraf op de oude begraafplaats te Katwijk aan Zee, nr. 22 G.Ver Huell herdacht hem 9 november in zijn dagboek:

    Juist schreef ik [...] toen ik twee knechten in rouw-liverei, wit met rood, enkorte broek zag aanbellen de doodaanzegging van Klikspaan Jan Kneppelhout,gisteren, Zondag te half negen 's avonds, overleden op den Hemelschen Berg.De beide, zoozeer contrasteerende broeders, bezweken in het zelfde jaar. In5842 reisde ik met hem in Duitschland: een aardige, vrij avontuurlijke reis,

    17

  • waarvan ik een dik schetsboek met aanteekeningen meebragt. Op de stoom-boot naar Nijmegen, liet ik het in de kajuit met mijne overige zaken liggen,om op het dek te gaan weder beneden komende was het verdwenen ennimmer zag ik het terug. Een paar jaar later reisde ik met hem door Belgie,beginnende met Breda, waar wij een paar dagen doorbragten in gezelschap vanDs. Hasebroek (Jonathan) en zijn zuster, de schrijfster van Te laat, 46 te Spaverbleven, en door onophoudelijken regen naar Parijs vlugtten. 47 Kneppel-hout was een aardig compagnon wanneer hij goed gehumeurd bleef, maar nietvrij van egoisme. Later raakte ik meer bevriend met zijn broeder, den mindergeestigen, maar kundigen, oprechten, eerlijken Kees Kneppelhout, die meer vanzijn oom de Gijzelaar had, zonder diens goedhartigen maar soms ook bijtendenhumor en uitgebreide kunstkennis, vooral van oude gravuren en etsen. Hunmoeder was toen ik de eer had Haar te leeren kennen nog een hoogst bemin-nelijke vrouw, en is zeker jong zeer schoon geweest. Door haar verstandigfinancieel bestuur is het fortuin harer beide zoons zoo enorm geaccresceerd.Wie zal nu erven van de millioenen van Jan Kneppelhout?"

    Volgens het testament dat Kneppelhout 2 maart 1885 had gemaakt,erfde zijn vrouw het landgoed en het vruchtgebruik van geld en goe-deren, na aftrek van diverse legaten aan petekinderen, beschermelingenen personeel. Universeel erfgenaam was broer Kees Kneppelhout vanSterkenburg, en, bij diens overlijden, zijn wettige afstammelingen.49

    II

    `De mensch kan twee dingen niet ontgaan: zijn noodlot en eensanders aanmerkingen.' 5

    Zijn grote vermogen stelde Kneppelhout in staat met zijn vrouw envrienden een onbezorgd leven te leiden, zich, niet gehinderd door delasten van een maatschappelijke functie, aan zijn geliefde letteren tewijden en, niet in de laatste plaats, de door hem zo zeer begeerde rol vanmecenas te vervullen. 5 1De filantropie van Kneppelhout kwam onder meer voort uit zijn op-voedingsidealen. Hij achtte een goede educatie niet voorbehouden aan

    i8

  • jonge mensen uit zijn eigen stand, maar zag ook het belang in van deopvoeding van de lagere volksklasse, als liberaal ervan overtuigd datmen voor het algemeen landsbelang gebruik moet kunnen maken vanalle beschikbare materiaal. Hij toonde veel belangstelling voor nieuweonderwijsmethoden. Op rein in Groot-Brittanie bezocht hij verschil-lende soorten van onderwijsinstellingen en verbeteringsgestichten enliet zich ter plaatse uitgebreid voorlichten over de gebruikte opvoe-dingsmethoden, bij welke gelegenheid hij soms onverwachts steek-proeven nam om het resultaat van die methoden te toetsen. 52 Zowelin Leiden als in Oosterbeek bemoeide hij zich intensief met het onder-wijs ter plaatse.Talloos zijn de namen die in verschillende correspondenties genoemdworden i.v.m. financiele ondersteuning van Kneppelhout; graveurs,toneelspelers, schilders, steendrukkers, weduwen en wezen van kunste-naars, maar ook jongelieden die hij aan een kantoorbaan trachtte tehelpen, winkeliers die hij behoedde voor bankroet, studenten die hij instaat stelde hun studies te voltooien. Daarnaast verleende hij als kunst-verzamelaar door middel van opdrachten aan schilders en beeldhouwersfinanciele steun. In Oosterbeek liet hij in 1883 een concertzaal bouwen,aanvankelijk bedoeld als ontmoetingscentrum voor kunstenaars. Zijnvrouw stichtte in Oosterbeek de Sophiaschoo1.53De enkele maal dat Kneppelhout zijn beurs gesloten hield was dat,volgens Wolters, te wijten aan een tijdelijke ontstemming ten gevolgevan andermans oplichting of ondankbaarheid. Maar meestal kende zijnmilddadigheid geen grenzen.

    Er ging geen dag voorbij, ik heb het uit zijn eigen mond, waarop hem geenhulp gevraagd werd en hij gaf bijna altijd en mildelijk. 'Tech, zeide hij, weer ik,dat menige gift volstrekt geen doel treft niet alleen, maar den menschen eerschaadt dan baat, en menig jongmensch, die aanleg scheen te hebben, en dien ikhielp, heeft alle verwachting teleur gesteld. Maar ik wil de goeden met om dekwaden doen lijden.' [...] Weldoen was zijn hartstocht, maar inzonderheid aande huisgenooten zijns geloofs, aan hen, die de kunsten en letteren beoefenden.Want de dienst van het schoone was Kneppelhouts godsdienst

    schreef Gerard Keller bij de dood van zijn vriend.54Toch doen enkele uitspraken, zowel van Kneppelhout zelf als van

    19

  • anderen, vermoeden dat er aan zijn mecenaten ook schaduwkantenwaren. Hij heeft wel eens moeite gehad met het zich verplaatsen inde gemoedstoestand van zijn beschermelingen, die zich wat betrefteen veilig bestaan afhankelijk wisten van andermans rijkdom. Wolterswees op het veelzeggende feit dat Kneppelhout nooit zelf heeft moetenwerken om te kunnen genieten en daarom niet kon begrijpen dat hij zijnproteges niet eerst moest verwennen met geld en goede raad om zedaarna op eigen krachten, door middel van eigen arbeid een bestaan telaten opbouwen dat niet in de schaduw kon staan bij het weelderigeleven dat ze, dank zij Kneppelhouts schenkingen, vroeger haddenmogen leiden:

    Kneppelhout liet dikwijls genieten, ruim en veel genieten, eer er gearbeid was.Geen wonder, dat door menigeen de arbeid werd vergeten en men verdwaasdzich dan gerechtigd achtte den weldoener te beschuldigenl Geen wonder ook,dat anderen wrevelig werden, als de arbeid nooit zulk eene weelde opbrachtgelijk door eene al te milde hand in een zeker tijdperk van hun leven wasgeschonk enl 5 5

    Uit datgene wat er op schrift bewaard is gebleven van de bemoeienissenmet zijn beroemdste beschermelingen, de schilder Gerard Bilders 56 ende violist Jan de Graan, blijkt bovendien dat Kneppelhout meende datzijn positie als opvoeder en mecenas hem het recht verleende invloed uitte oefenen op al het doen en laten van zijn pupillen. De `ijzeren wil' uitl'Education par l'amitie was weliswaar steeds aanwezig, maar aan `kalmte,geduld, voorzichtigheid' en vooral 'tact' schortte het hem nog al eens,met name wanneer de jonge kunstenaars een eigen wil bleken te bezittendie Kneppelhouts goedbedoelde plannen dwarsboomde. Evenmin alszijn leermeester De Raadt kon hij gemakkelijk het beginsel van laissezfaire, laissez aller toepassen, en bij tegenwerking reageerde hij somsverwonderlijk onredelijk. Zo meende Kneppelhout dat Gerard Bildersgrote aanleg tot schrijven bezat en van schilderen niet veel terecht brachten concludeerde dat de jongen zich dus beter aan de literatuur dan aan deschilderkunst kon wijden. Het kostte Bilders veel moeite tegen demening van zijn machtige beschermheer in vol te houden dat hij alsschilder door het leven wenste te blijven gaan.Opmerkelijk is dat Kneppelhout zelfs op de ogenblikken dat hij schreef

    20

  • ter nagedachtenis aan zijn proteges, Henri van Beusekom, 57 GerardBilders en Jan de Graan, klaagde over hun gebrek aan vertrouwen,koele beleefdheid en beledigende onvriendelijkheid, ondervondengedurende kortere of langere tijd. In de inleiding bij Brieven en dagboekvan A.G. Bilders schreef Kneppelhout:

    De arme Gerard is bestemd geweest een waar ongelukskind te wezen. Hij haddan ook een vrai deplaisir in zichzelven gekregen. Onvoldaanheid, ontevre-denheid, magteloosheid tegen het kwade waren de grondtoon van zijn beur-telings verbolgen en verslagen gemoed en deden hem voor het harde noodlotzwichten en zichzelven verfoeijen en tot uitersten van zelfverwijt en zelf-mishagen vervallen, die den Christen onwaardig zijn. [. .] Drie groote oor-zaken hebben tot zijn ongeluk zamengespannen: zijne minder ernstige studin;zijne vriendschapsbetrekking met den graaf de Pourtales; zijne ontmoeting derParijsche heertjes te St. Ange. 58 Bij dit alles kwam zijne onoverkomelijkebeschroomdheid, die hem met zichzelven in de war bragt en met stomheidsloeg juist als er gesproken behoorde te worden. Slechts in zijne brieven durfdehij zijne gedachte uiten; in gezelschap kwam er vaak geen woord uit zijnmond. [...] Ook met mij, zelfs onder vier oogen, liet hij op persoonlijk gebiedniet los. Zette ik een intiem gesprek op touw, raakte ik eene gevoelige snaar ofhet geweten aan, dan wendde hij zijn blik als lichtschuw af, zijn hart krompzamen, en zijne foltering was zoo zichtbaar, dat ik medelijden met hem kreeg ende woorden in mijn mond bestierven. Niet dat hij het wat men noemt achter demouw had, hetgeen beteekent dat men zich voor beter geeft dan men is, teneinde veiliger in 't kwade te volharden, maar zijne magteloosheid ten goedeschaamde zich zoodanig voor zijne afdwalingen, dat hij al deed wat hij kon omniet te doen blijken, dat hij niet volkomen was degeen, die hij zoo gaarne zouhebben willen zijn, terwijl zijn gevoel van eigenwaarde sidderde voor degevolgen eener ontdekking. En die gevolgen vielen hem toch mede. Want toenhij eindelijk, ach, te laati op het papier, tot mij, dien hij zoo hoog achtte dat hetdenkbeeld van mij tegen te vallen hem ondragelijk was, gelijk eenige wekenvoor zijn dood tot zijn vader, gesproken had, hij gewigtige bekentenissen hadafgelegd en het ijs tusschen ons gebroken, ook mondeling, gebroken was,ontmoette hij niets dan liefde, belangstelling, mededoogen, goeden raad, en hadhij reden tevreden te zijn met zijne biecht en God te danken voor de kracht, diehem er toe was verleend eene biecht, waartegen zijn hoogmoed en angst vanbelagchelijk te worden gevonden hem al te lang hadden doen opzien. Ware 'tslechts, gelijk ik daar zeide, toen niet reeds te laat geweest, dan ware hemmisschien nog zijn grootste onheil, waaruit de meeste der bovengenoemdeellenden ontsproten waren, ten alles herstellenden zegen gedijd, dat namelijkvan eene opvoeding genoten te hebben, die later niet door een grooten naam enroemvollen opgang werd geregtvaardigd.59

    21

  • Kritiek op Kneppelhouts uitoefening van zijn mecenaat in het algemeenen in het bijzonder jegens Bilders uitte H.L. Berckenhoff in een artikelover de schilder naar aanleiding van een herdenkingstentoonstelling vanBilders' werk in Arti et Amicitiae in 1891. Berckenhoff was van meningdat Kneppelhout, weliswaar met de beste bedoelingen, ondoordachthad trachten in te grijpen in het Leven van Bilders, en keurde dat af:

    Het is mijne vaste meening, dat niemand zich heeft te stellen tusschen denkunstenaar en zijn ideaal, noch kunstbeschermer, noch kunstprofessor. Die zichgeroepen voelt, moet in eigen overtuiging de kracht zoeken om het ideaal tenaderen, het als ware het eene ster van den hemel te grijpen, op gevaar vanmachteloos en met ledige hand weer naar omlaag te ploffen."

    Kneppelhout zelftenslotte bleek ook duidelijk de valkuil te zien waar defilantropie gevaar loopt in te geraken toen hij schreef:

    Het is zoo streelend den Maecenas uit te hangen, en de lieden, die zich met ditzoete doel tot maatschappije.n vereenigen, helpen zelden jongelieden voort vanverwachting en talent, den verkoop van wier schilderijen zij bevorderen, maarveeleer, als moeten er schrikvogels in de gaarde der kunst wezen, rampzaligetobbers en brekebeenen, wie op deze wijze het hoofd reddeloos wordt op holgemaakt, en die naderhand des te wreeder bemerken, dat zij in eene droevigewoestijn verdwaald zijn. Aangenomen, dat het vernuft vroeg of laat zegepraalt,houd ik het er voor, dat de bron van al dat voorthelpen voor het grootstegedeelte ijdelheid is."

    III

    `I\le pleurons pas sur celui qui meurt jeune, pleurons sur ceux quile pleurent' 6 2

    In de herfst van 1864 zag Kneppelhout Jan de Graan voor de eerste maalin levende lijve, tijdens diens optreden op 2 oktober in de Parkzaal inAmsterdam. 63

    Jan was toen twaalfjaar. Zijn verschijning en spel maak-ten diepe indruk op Kneppelhout die inzag dat het hier niet zozeer een

    22

  • Jan de Graan, Collectie Muziekbibliotheek Haags Gemeentemuseum, Den Haag.Foto: B. Frequin, Voorburg.

    2 3

  • opgedraaid wonderkind betrofals wel een uitzonderlijk muzikaal talent,dat veel zorg en begeleiding behoefde wanneer het tot voile ontplooiinggebracht wilde worden. Kneppelhout, bij wie volgens eigen zeggenreeds enkele maanden eerder, namelijk tijdens het lezen van een verslagvan een uitvoering van Jan in Frascati, de gedachte was opgekomen dathij een rol zou kunnen spelen bij de ontwikkeling van de muzikale enandere talenten van de jonge violist, besloot de vader van Jan zijnmecenaat over de knaap aan te bieden.

    Zie, De Graan: waar aan uw toonbank zooveel klanten staan geschaard,Kom ik ook een graantje pikken, maar wel duizend borrels waard.

    dacht hij blijkens een in oktober 1864 geschreven versje, getiteld Toen ikmij Jan de Graan wilde aantrekken.64Jan de Graan was op io September 1852 om vier uur 's morgens geborenin de ouderlijke woning aan de Weesperstraat nummer 1, hoek Heren-gracht. De vader, die eveneens Jan heette en ook Amsterdammer vangeboorte was (1827), staat in de geboorteakte vermeld als een vieren-twintigjarige goudsmid. Bij zijn dood in 1866 werd hij in advertentieskoopman in goud en zilver genoemd. De moeder, Johanna Augustijn, in1824 geboren in Nieuwer-Amstel, had volgens de geboorteakte geenberoep. Beiden waren hervormd. De tapperij, waarvan in artikelen overJan de Graan sprake is en waarop ook bovenstaand gedichtje een toe-speling maakte, was waarschijnlijk een door de moeder gedreven wijn-huis, waarachter de vader zijn werkplaats had. Het echtpaar De Graankreeg in het totaal zes kinderen, waarvan er vier zeer jong zijn gestor-ven. 65 De muzikale aanleg van Jan werd vermoedelijk door zijn vader,die zelf een hartstochtelijk muziekminnaar was, ontdekt. Hij verteldezijn bevindingen aan een van zijn stamgasten, de Amsterdamse violistFischer, 66 en deze bood aan de toen nog geen vijfjaar oude Jan het eersteonderricht in het vioolspel te geven. De oude De Graan zag nauwlettendtoe dat het talent van zijn zoon door ijverig studeren ontwikkeld werden op zesjarige leeftijd reeds trad de kleine Jan voor het eerst in hetopenbaar op, waarschijnlijk op 2 januari 1859 tijdens een concert inFrascati. 67

    In datzelfde jaar nam de violist en muziekpedagoog FransCoenen, 68 zelf een voormalig wonderkind, Jan als leerling onder zijnhoede.

    24

  • Over de rol die Jans vader gespeeld heeft bij de ontwikkeling van zijnbegaafde kind lopen de meningen nogal uiteen. Hij is wel afgeschilderdals een eerzuchtige, excentrieke kroegbaas, die zijn zoontje les liet gevendoor een bij hem in de schuld staande, verlopen violist en hem vervol-gens door weer en wind van concert naar concert sleepte, ten einde zichdoor middel van het spel van de jongen te verrijken. W.F.G. Nicolai, 9een van de latere leermeesters van Jan, nam in zijn herdenkingsartikel bijJans dood stelling tegen deze opvatting toen hij schreef:

    Onjuist is evenwel de bewering, dat hij door zijn vader ruw zou zijn behandelden een leven vol ontbering en afzondering, geheel der gedwongen studiegewijd, zou hebben geleid; de ingenomenheid waarmede de jonge De Graansprak over zijn jeugd, over zijn vader en den tijd welken hij bij hem doorbrachten waarin hij met hem de provincien bereisde, is de beste wederlegging vandeze beschuldiging, vooral als men in aanmerking neemt dat De Graan nietspraakzaam was van nature en zich uiterst zelden opgewonden over het een ofander betoonde.7

    Jans leertijd bij Coenen liep tot 1867. De verhouding tussen meester enleerling was uitstekend; Coenen vond Jan een zeer getalenteerde en tochaardige, eenvoudige jongen en schreef bij diens dood:

    Jan de Graan was een uitverkoren wezen, zoals er maar zelden geboren worden.Hij was begaafd met zeer buitengewone talenten, die slechts op eene gelegen-heid wachtten om zich te ontwikkelen en dan elkeen te verbazen, niet alleen opmuzikaal, maar op ieder gebied.71

    Na de kennismaking met Jan de Graan en diens vader in de pauze van hetconcert in de Parkzaal, ontmoette Kneppelhout beiden een maand lateropnieuw tijdens een optreden van Jan in Den Haag. Bij deze gelegenheidschijnt de oude De Graan nogal afwijzend gereageerd te hebben opKneppelhouts herhaalde uitnodigingen voor logeerpartijen. In een briefaan Coenen 25 oktober 1864 maakte Kneppelhout hiervan gewag. Hijzei zo'n behandeling niet gewoon te zijn en vroeg Coenen om raad. 72Het voor De Graan geschreven plan, waarin Kneppelhout zijn ideeenover Jans toekomst uiteenzette, dat hij 6 december 1864 ter goedkeuringaan Coenen stuurde en dat in Een beroemde knaap staat afgedrukt, isverloren gegaan. Het is niet bekend of dit ontwerp voor Jans opvoeding

    25

  • De Graan ook bereikt heeft. Bewaard bleef slechts de begeleidende briefaan Coenen, waarin Kneppelhout verzuchtte: 'Behoef ik u te zeggen,dat ik deze bladzijden, waar zooveel voor een ander van afhangt, metvreezen en beven geschreven heb? Mogt ik den waren toon getroffenhebben!' 73 Kort hierop schijnen vader en zoon een bezoek gebracht tehebben aan De Hemelsche Berg. Aanvankelijk leken de beide heren totovereenstemming te kunnen komen. 23 december 1864 schreef Knep-pelhout aan Coenen:

    De afloop van mijn gesprek met den ouden heer de Graan is u thans zekerbekend. U weet dus, dat ik water in mijn wijn heb gedaan en het hoofd in denschoot gelegd. De reden daarvan is zeer natuurlijk. Mijne overtuigingen, vandeze zou ik met gaarne afstand moeten doen, maar ik ben niet onverstandig, enwanneer het mij blijkt, dat ze op een denkbeeldigen bodem rusten, Beef ik zedus op. Dit was hier het geval. 1k had mij eene geheel verkeerde voorstellingvan den vader, ook eenigzins van het zoontje, gemaakt. U had mij niet te veelgoeds van den man verteld en het is nu zoo raadselachtig voor mij niet meer, dater eene buitengewone spruit van dien stam gekomen is. Ons onderhoud waszeer aangenaam, en ik voel, dat ik als gelijke met hem zal kunnen omgaan. Ookkan ik mij tot in de kleinste bijzonderheden zeer wel met alles vereenigen wat deGraan voor zijn zoon gedaan heeft en doet. Mijne zorgen waren dus voorbarig,mime maatregelen onnoodig. 1k hoop nu maar, dat de Graan zijn zoontje watminder in het publiek zal laten spelen en het honorarium hooger stellen. [. ..] 1kben intusschen heel blij en erkentelijk, dat deze zaak dezen loop genomen heeften ik iets kan bijdragen om den kleinen de Graan te doen opgroeien tot wat hijworden moet. 1k beloof mij alles van onze zamenwerking en zullen nu voortaande handen vlijtig in een slaan ter bereiking van datgeen wat het welslagen vanden veelbelovenden virtuoos kan verzekeren. 7 4

    Een maand later schreef Kneppelhout opnieuw over dit bezoek aanCoenen en noemde bij die gelegenheid Jan een uitzonderlijk kind overwie ook zijn vrouw zich opgetogen had getoond. Over Jans gezondheidmaakte Kneppelhout zich toen al zo'n zorgen dat hij een consult bij zijnvriend Schneevoogt aanried.75De onderhandelingen liepen ten slotte toch op niets uit en teleurgesteldbesloot Kneppelhout zich voorlopig terug te trekken. De in Een beroem-de knaap afgedrukte brief van 20 februari 1865 aan Coenen, waarinKneppelhout zich beklaagde over de gang van zaken, is niet bewaardgebleven, maar in een eerdere van 24 januari 1865 en een latere van 21

    26

  • februari 1865 staat met andere woorden ongeveer hetzelfde te lezen.76io april 1865 stierf na een langdurige longziekte, op eenenveertigjarigeleeftijd, de moeder van Jan, terwijl de jongen met zijn vader in Londenverbleef, waar hij in het Chrystal Palace enkele dagen eerder met grootsucces had gespeeld. Een berichtje van dit overlijden gaf Jan in enkelekorte bewoordingen in een brief over dit optreden aan Coenen.77Een halfjaar later werd ook de oude De Graan ziek en terstond nadat hetbericht van zijn kwaal Kneppelhout ter ore was gekomen hernam dezezijn pogingen om Jan onder zijn hoede te krijgen. 11 november 1865vroeg hij Coenen te willen bemiddelen opdat de zieke De Graan hem totJans voogd zou benoemen:

    Doe dat toch, bid ik u, want anders valt Jan als een melkkoetje in handenzijner familie. Wie weet wat voor lieden het zijn! Maar in alien gevalle zullenzij hem waarschijnlijk evenzeer als zijn vader, maar zeker met minder liefdeen zonder hem te ontzien exploiteren.78

    Het idee van dit voogdijschap schijnt gelijktijdig bij Jans vader te zijnopgekomen, want 18 november 1865 schreef een zeer enthousiasteKneppelhout Coenen de volgende brief:

    Hemelscheberg 18 November 1865

    WelEd Heer,

    Uw brief van 15 dezer is geen antwoord op, maar ten gevolge van den mijnen.Ik kan met zeggen, hoe ik er van verbaasd en door getroffen was. Zeerinconsequent zou ik handelen, wanneer ik iets wilde in het midden brengen,dat naar weigeren zou zwemen. Integendeel, ik ben letterlijk verrukt van hetdenkbeeld, geroepen te worden dien heerlijken knaap te leiden, tot intellec-tueele rijpheid te brengen. En toch is, nu het er op aan komt, het gevoel, dat zichvan mij meester maakt, zonderling en verdeeld, en zou ik, zoo'n angst kan mijbekruipen, soms lust hebben om van alles of te zien en voor de gewigtige taakterug te deinzen. Ik zal dit echter niet, zoo gij ligt begrijpt, maar haar, hoe zwaarin zeker opzicht ook, gedreven vooral door mijne groote sympathie voor Jan,een gevoel dat ik gelukkig ben door mijne vrouw gedeeld te zien, met blijd-schap en moedig aanvaarden. De wegen der Voorzienigheid met dat kind zijnzonderling, hare leidingen schijnen aldus bestierd, dat ik de man wezen moet,Jan in mijne handen vallen. Moest, om tot zekere bestemming te komen, zijnvader komen te overlijden ...? De arme man komt mij nu, met betrekking tot

    27

  • zijn kind, in een geheel ander licht voor dan vroeger, en ik beklaag hem diep.Een ding spijt mij; het is, dat Jans vak een zoodanig is, waarin ik minder te huisben dan letterkunde, poezie of schilderkunst. Maar geen nood! U verlangt nietsliever dan mij ter zijde te staan.De oude de Graan wil mij komen spreken, als Jan eens te Arnhem zal komenspelen. Maar hiertoe bestaat voorals nog geen vooruitzicht, uit hoofde deconcerten, wegens den aanbouw der nieuwe zaal, dit jaar eerst zeer laat zullenbeginnen. Tegen dien tijd bevind ik mij niet meer hier, daar wij in de eerstehelft van Januarij naar Leiden trekken. Kan het tot zoo lang wachten? Durft hijhet wagen? Ik ken den toestand niet, ben onkundig van de vorderingen derkwaal.Nu heb ik ten slotte twee punten, die ik in overweging geef:i. Zou het mij aangenaam zijn, indien de Graan mij niet bij testament maarnog bij zijn leven tot voogd over zijn zoon aanstelde.2. heeft Jan nog een zusje, alles wat hij bezit. Zijn wij dood en hoe spoedig kanzulks, althans met mij, het geval zijn! dan zal hij aan uwe zorg of die vaniemand anders worden toevertrouwd, maar toch zal bij slot van rekening zijnezuster diegene zijn, aan wie hij door banden des bloeds en der toegenegenheidhet sterkst en innigst gehecht is en behoort te wezen. Er dient voor gezorgd datdit Beene onmogelijkheid zij, waarom men, zooveel doenlijk, op deze aange-legenheid dient te letten. Zij moet een burgermeisje blijven, doch evenwelzooveel ontwikkeld, dat Jan later jets aan haar hebben kan. Allemaal puntenom () te bepraten. Doch mijn papier schiet te kort.Hoogachtend,UEd Dw DienaarJ. Kneppelhout 7 9

    Het overleg tussen de doodzieke De Graan en de bezorgde Kneppelhoutverliep opnieuw moeizaam. Kneppelhout klaagde tegen Coenen datJans vader uit zijn zoontje trachtte te halen wat er uit te halen viel, datJans gezondheid te wensen overliet en dat de jongen zo snel mogelijkthuis weg moest. 80 Toch werd het voogdijschap nog tijdig geregeld. Deoude Jan de Graan stierf op 13 juni 1866 op ruim achtendertigjarigeleeftijd en i8 juni 1866 schreef Kneppelhout aan Coenen:

    Het onderwerp, waarover we zoo vaak gesproken hebben, is thans vervuld: deoude de Graan is dood en het gezag van Jan berust thans in mijne handen.81

    Na een vakantie op De Hemelsche Berg en een verblijf van enkeleweken in de op het terrein van het landgoed gelegen kostschool Het

    28

  • Hemeldal, 82 werd Jan door Kneppelhout naar Den Haag gezonden,waar hij in de kost kwam bij de familie Dirksen aan de Prinsengracht 99(nu 39).83Jan mocht zijn vioollessen bij Frans Coenen in Amsterdam voortzettenen werd bovendien ingeschreven als leerling aan de Koninklijke Mu-ziekschool te Den Haag. De directeur van die school, W.F.G.had het muzikale wonderkind al eerder leren kennen en begreep evenalsCoenen en Kneppelhout, met een uitzonderlijk begaafde student temaken te hebben. Een beschrijving van Jans muzikale gaven gaf hij inzijn necrologie:

    Men weet reeds, hoe hij, vooral door zijn bezielde voordracht zelfs den vanmuziek verzadigde wist te boeien en mede te slepen; daarenboven had hij allemoeilijkheden volkomen in zijn macht. Zijn staccato's waren los en werdenop- en afwaarts zonder de minste inspanning uitgevoerd; zijn dubbelgrepenen octaven waren altoos glas-zuiver, zijn flageoletttonen mislukten nooit.Opmerkelijk was zoowel zijn toon die vol, rond en klankvol bleef ook bij devlugste en moeilijkste passages en de fijnste pianisimo's als zijn zeer losse engladde streek. Zijn van nature streng klassieke zin maakte hem afkeerig van alwat naar effectmakerij zweemde; hij was een musicus in den edelen zin van hetwoord. 8

    Nicolii had voor Kneppelhout een aantal waardevolle adviezen metbetrekking tot een opleiding in het buitenland en organiseerde specialekwartetavonden, waarop Jan met vier andere leerlingen 85 van de mu-ziekschool samen kon spelen. Deze avonden werden meestal bij defamilie Dirksen gehouden, maar soms ook bij Nicolai thuis, of bij deHaagse families Holtrop 86 en Von Weckherlin, 87 met wie Jan reedsvroeger in contact was gekomen. In Mevrouw Von Weckherlin vondJan een tweede moeder, die hem tot zijn sterfbed bij zou staan. Voor haarcomponeerde hij op dertienjarige leeftijd een stuk voor viool en pianoMorceau de Salon, de enige compositie die, per ongeluk, bewaard isgebleven. 88 Het in het openbaar spelen van Jan werd die winter van1866-1867 beperkt tot optreden in makkelijk te bereiken plaatsen alsLeiden, Amsterdam, Utrecht en Arnhem.Kneppelhouts kritiek op de wijze waarop Jan zich tijdens die uitvoe-ringen placht te gedragen en waarover hij hem in een brief, die isopgenomen in Een beroemde knaap, kapittelde, komt ook tot uiting ineen brief aan Coenen uit die zelfde tijd:

    29

  • 1k heb Jan na zijn concert ernstig over zijn opkomen en heengaan en nog enkelebijzonderheden onderhouden. Maar hij scheen mij geen bevoegd beoordeelaarte vinden, en zeer vrees ik, dat hij zich te dezen opzichte door mij niet zal willenlaten leiden. Ook komt zijn jongensaard jongens vinden dergelijke dingendoorgaans vervelend daarbij in het spel. Wat mij inzonderheid vreeselijkhinderde, was dat hij telkens een klein in elkaar gefrommeld zakdoekje, juist tehuis in den zak van een Hollandschen jongen, te voorschijn haalde waarmedehij dan zijn instrument en zichzelven afveegde, het gevolg hiervan zijnde, datzijn broekzak altijd open stond, wat in Engeland wij hebben een groverpubliek zeker nog al shokking zou gestaan hebben. 1k bragt dit onzen vriendonder het oog, maar hij scheen niet op de hoogte om hier in te komen. 1k zeidehem, dat hij een ordentlijke, redelijk groote en schoone zakdoek moest ver-toonen en gaf hem den raad een tabouretje in zijn bereikt te laten zetten, waarzijn zakdoek op lag. Dit doet niemand, was zijn antwoord. Maar niemandspeelt ook in een buis. Dit toch geeft hier de onvoegelijkheid. Nu zal ikZaturdag een zakdoek voor hem mede brengen en zien dat ik het tabouretjelate zetten. Jan is heel bang voor een gek figuur en blijft altijd een jongen, die,gelijk allemaal, aan dergelijke dingen het land heeft en mij denkelijk wel heelberoerd vindt. Spreek hem echter over niets, maar observeer zijn behavioureens. 8 9

    In de zomer van 1867 werd de inspanning van Kneppelhout om voorJan de beste leermeester van Europa te vinden, beloond. Tijdens zijnvakantie in Duitsland bezocht Jan in Hannover de Duitse violist JosephJoachim. 9 Deze, op zijn beurt ooit wonderkind geweest, had tot dantoe niet of zeer afhoudend gereageerd op de herhaalde verzoeken van

    Coenen en Kneppelhout om Jan als leerling aan te nemen.Tijdens het bezoek raakte hij echter dermate onder de bekoring van depersoon en het spel van Jan, dat hij Kneppelhout terstond schreef, zijnexcuses aanbood voor zijn aanvankelijk zwijgen en zich vereerd ver-klaarde Jans leermeester te mogen worden.9'Kneppelhout had voorlopig zijn doel bereikt en Jan nam afscheid vanzijn Hollandse leermeesters en Haagse vrienden en vertrok in de herfstvan 1867 naar Hannover waar hij in de kost kwam bij de familie Nabertaan de Emmerthorweg 16.92Al snel waren er tekenen dat het met Jan in Duitsland niet goed zou gaan.Weliswaar klonk Nabert in de eerste brieven aan Kneppelhout tamelijktevreden over zijn nieuwe huisgenoot 93

    maar begin 1868 klonken deeerste negatieve geluiden. Kneppelhout schreef 1 5 februari aan Coenen:

    30

  • U verlangt lets van Jan te weten. Ik zou wenschen, dat ik aan uw verlangenvoldoen kon, maar hij toont zich hoe langer hoe meer on verschillig. In den loopvan November en December, nadat hij reeds sedert eenigen tijd niet geschrevenhad, kreeg hij twee nog al uitvoerige brieven van mij, vol van allerhandevragen, in wier beantwoording ik veel belang stelde, dewijl Joachim op rein wasen Dr. Nabert, bij wien hij woont, ook niet dan hoogst zeldzaam schrijft. Dochhij stoorde zich aan mijn schrijven niet. Ik stuurde hem op Sint-Niklaas dephotographie van zijn geboortehuis, ik bereidde met Kersmis eene hoogstaangename verrassing, nieuw-jaar en mijne verjaring kwamen, hij het al dezevriendelijkheden en feestdagen als niet gebeurd voorbij gaan. Eindelijk kwamer ongeveer eene maand geleden een brief, maar ik had er nets aan. Van hetgezondene en de feestdagen werd even heel koel, te weten met de gewoneformule, melding gemaakt, doch van den inhoud mijner vorige brieven nietgerept of eenig antwoord op het gevraagde gegeven. Hij zou echter in devolgende week nader schrijven. lk antwoordde eenige dagen daarna, dat ik hierook stellig op rekende en dan tevens antwoord te krijgen op al de hem in mijntwee vorige brieven gedane vragen. Sedert echter kreeg ik geen teeken van]even meer. lk heb echter van ter zijde vernomen, dat Jan in het huis waar hij isminder fatsoenlijk, minder net en een beetje ondeugend wordt. Hij verwilderten is ruw en onbehouwen, zoodat hij de boel er nog al eens stuk breekt. Nu deedhij dit reeds bij den Hr. Dirksen. Ook moet het onderwijs, dat hij ontvangt, nietveel om 't lijf hebben. Dit te vernemen hoewel u zich dit nu niet als zoo heelerg moet voorstellen speet mij natuurlijk zeer, maar ik km er niet aan doen, en't best zal zijn, dat hij blijft waar hij is tot dat zijn tijd te Hanover over is.Dan zalverder moeten gezien worden wat te doen staat. lk vrees echter meer en meer,dat wij niet met een heel mooi karakter te doen hebben. Jan neemt aan wat deingenomenheid der menschen hem doet toevloeijen en laat ze, ook hen die't gewigtigst voor hem gedaan hebben, stilletjes fluiten en gaat zijn gang. Hijmoest eens eenige jaren haarlemsche () met kapittelstokken hebben moeteneten, dan zou hij wel beter zijn. Nu is hij een weeldedronken en verwend kind,dat niet, als 't ongeluk hem in latere jaren eens trof tegen de rampen des levensgehard en bestand zou zijn. 9 4

    Hij klaagde i april opnieuw: 'Jan heeft mij kort na nieuw-jaar nooitmeer geschreven. Ook de professor bij wien hij aan huis is, gedraagt zichzeer onwellevend jegens mij.' 9 5 Leugenachtigheid en ondankbaarheidverweet Kneppeihout zijn pupil; dat Jan bij voortduring op zijn brievenniet reageerde stelde hem zeer teleur en Naberts sussende mededelingendat het allemaal zo'n vaart niet liep waren olie op het vuur. 16 maart haddeze aan Kneppeihout geschreven:

    31

  • Jan versichert mich abermals, dass am Mittwoch, vor Ankunft Ihres fiber seinSchweigen klagenden Briefes, der seinige an Sie abgegangen sei. Er ist fleiszigund kindlich, ja oft kindisch und scheint darin das nachholen zu wollen, wasihm in einer harten Kindheit verweigert worden ist. Ich lasse ihn dabei gerngewahren weil mir das sein gutes Recht scheint, obschon meiner Miibel nichtwenig darunter leiden. Was seine Wahrhaftigkeit oder seine Lugenhaftigkeitbetrifft, so suche ich dieselbe lieber an solchen Dingen zu erkennen, welchc bieram Orte geschehen und in Beziehung auf welche ich die ihn seines Fehls insGeschicht iiberfiihren kann. Der Brief, den ein Wohltater fordert, scheint mirnicht dazu ge-eignet, denn er wird dem Empfanger der Wohltat von da ab zueiner Demiithigung, er mus unter alien Umstanden ein freier Akt der Dank-barkeit und Neigung bleiben, sonst ist er nichts werth, sie wird selbst zu Luge.Ich werde es aber nicht an den liebevolsten Mahnungen zum Briefwechselfehlen lassen. 9 6

    In mei besloot Kneppelhout zelf in Hannover poolshoogte te gaannemen; Coenen beloofde hem te zullen vergezellen. 97 Jan schijnt bijdie gelegenheid beterschap beloofd te hebben, want 28 mei schreefKneppelhout opgelucht aan Coenen:

    Jan heeft niet gejokt. Zaturdagavond kreeg mijne vrouw zijn brief, in dato7 Meij. En die brief was zoo ontzaggelijk lief, er spreekt zooveel waarlijk

    gevoelde gehechtheid uit, dat het mij aandeed. Nooit dan op dit oogenblik kondie brief gelukkiger komen. Ook mag ik u dan ook de verzekering geven, datde verhoudingen tot den armen jongen minder gespannen zijn en onze schei-ding van hem, naar het zich laat aanzien, niet zoo volkomen zal behoeven tewezen, als ik vreesde. 9 8

    Maar in juni begonnen de klachten opnieuw. Ook Nicolai en de familieVon Weckherlin klaagden over Jans stilzwijgen. 9 9Eind 1868 volgde Jan zijn leermeester Joachim naar Berlijn, waar hij inhuis kwam bij de door Nabert aanbevolen Dr. Liidde Neurath. 1 Vandeze Liidde Neurath zijn geen brieven bewaard gebleven, terwijl er uitdeze periode ook geen brieven van Kneppelhout aan Coenen bekendzijn. De brieven van Nabert en Nicola .): uit deze tijd bevatten weinig ofgeen mededelingen over Jan. [17 maart 1869] schreef Joachim aan zijnvrouw:

    32

  • Mit Graan Weiss ich gar nichts mehr anzufangen; ich fiihle auch keine Ver-antwortlichkeit. Du weisst, wie ich mich mit ihm geplagt habe, und wie weniges ihm half, wenn ich mir die Dinge start seiner zu Herzen nahm. Traurigbleibt's. Nun, bald bin ich an Ort und Stelie.10'

    Eind april en begin mei bereikten Kneppelhout de verontwaardigdebrieven van een boze Joachim waarin deze zich beklaagde over Jansluiheid en onverschilligheid en mededeelde niet langer diens leermeesterte willen zijn. 102 Het sprookje was uit.Men beklaagde Kneppelhout met zo'n ondankbare pupil. Nicolalschreef:

    Wat heeft het mij getroffen, dat Jan Uw verdriet berokkend. Hoe is hetmogelijk dat hij niet alles doet om U, die zniweel voor hem zijt, gersoegen envreugde te verschaffen. Dubbel beklaag ik mij thans, Uw bezoek te hebbenmoeten missen, omdat ik zoo gaarne de bijzonderheden van zijn gedrag enlevenswijze zou hebben vernomen. Geve de Hemel dat hij, met de veranderingvan woonplaats en omgeving nu ook van zienswijs en gedrag verandere!Waarlijk de jongen is mij geheel en al een raadsel en ik zoek te vergeefsch eenigeverklaring voor zijn, zachts genoemd, zonderling gedrag.' 3

    Kneppelhout moest zich opnieuw beraden wat hij met de jongen moestaanvangen.Nu schijnt er reeds in de herfst van 1867, net in de tijd dat Jan naarDuitsland vertrok, iets voorgevallen te zijn dat voor de verhouding vanKneppelhout tot zijn pupil van verstrekkende betekenis is geweest.Toespelingen in verschillende brieven uit die tijd wijzen er op dat er inde tweede helft van 1867 (het jaar waarin Kneppelhout en zijn vrouwhun huis in Leiden opgaven en voorgoed in Oosterbeek kwamen wo-nen) sprake is geweest van een intensieve roddel in Arnhem en DenHaag, die waarschijnlijk betrekking had op de relatie tussen de filan-troop en zijn protege.Beijnen schreef 23 oktober [1867] aan Hasebroek:

    Onze vriend K, is weder gerepatrieerd.' 04 De geruchten over hem zijn als eenloopend vuur hier door den Haag gevlogen; zoo dat ik het stellige plan hebhem over alles aan te spreken. Wanneer hij onschuldig is is de zaak sataniesch.Is hij schuldig, dan moet hij zijne tenten maar elders gaan opslaan. Wat is demensch! 0 Heer wees ons genadig en laten we niet hooggevoelend zijn, maarvreezen. 5

    33

  • Hasebroek had 17 oktober al aan H.J. Koenen i 6 geschreven:

    De geruchten omtrent J.K. houd ik voor onwaar. Uit zijn pedagogischeliefhebberij om jonge menschen op te voeden heeft men ongunstige vermoe-dens opgevat. Ik las brieven by . van den Burgemeester en Predikant vanOosterbeek en andere, die hem vrijspreken. lk sta aan hunne zijde.1'

    Reeds 4 oktober had Kees Kneppelhout op verontruste vragen vanVer Huell geantwoord dat hij van `praatjes' niets wist dan datgene watzijn zwager 8 en Ver Huell hem hadden geschreven. `Gij weet ik geefniet veel om praatjes. Maar Arnhem schijnt de stad bij uitnemenheidwaar allerlei praatjes worden uitgebroeid.'19Veertien dagen later gaf Ver Huell Kees Kneppelhout de raad: `Wat depraatjes in [weggescheurd] betreft is het 't best placht daar niemandmeer over te spreken.'110Ruim een maand later schreef Busken Huet nog over deze zaak aanPotgieter:

    Ook heeft Wap aan van VI[oten] verhaald, dat hij voor zich diep overtuigd wasvan de onschuld van Kneppelhout, van wien hij altijd veel schijnt gehouden tehebben. Van Vloten had een brief gelezen van K(neppelhout) aan W(ap), inantwoord op een van W. aan K., waaruit eene volstrekte onschuld scheen tespreken; zoo zeer, dat Van Vl. het met Wap Bens was, dat die geheele zaak nietsanders zijn kon als une affaire de chantage'. 111

    Hoewel het er op lijkt dat een aantal brieven rond deze roddelaffaireverloren zijn gegaan wordt het uit bovenstaande citaten uit de be-waard gebleven correspondentie duidelijk dat het bier ging om eenwijd verspreid gerucht, waarschijnlijk over homosexuele handelingenvan Kneppelhout, een gerucht dat overigens door geen van de ge-citeerde briefschrijvers geloofd werd. 112 Dat deze roddel mede be-trekking had op Jan de Graan lijkt bevestigd te worden uit watKneppelhout in later jaren heeft geschreven aan de schilder Artz, bijwie Jan, nadat hij in 1869 wegens wangedrag door Joachim was weg-gestuurd, van augustus 1869 tot juli 187o en van oktober 1871 totfebruari 1872 in Parijs heeft gewoond. 11 3Zo sloot Kneppelhout, omdat hij meende dat zijn elkaar snel opvol-gende brieven aan Jan argwaan zouden kunnen wekken bij de ambte-

    34

  • naren van de posterijen te Arnhem, 28 oktober 1869 een brief aan Janbij die aan Artz in." 4 4 februari 187o kondigde hij aan:

    Maar 1 5 Meij is 't onze zilveren bruiloft. Uit hoofde van onze ongelukkigepozitie is mijne vrouw dan ongaarne t'huis en vlugten we dus, om dien datumin het buitenland te doen voorbijgaan." 5

    6 september 1870 klaagde hij tegen Artz dat het hem onmogelijk was detoen ernstig zieke Jan op De Hemelsche Berg samen met zijn vrouwte verzorgen:

    Het is eene korte vreugd met hem geweest, zoo het voor ons eene vreugd konheeten, want daarvoor hebben mijne lieve landgenooten gezorgd qui m'ont faitune vie d'abimes entouree et de spectres () (en ook het goedkoopst) De armejongen: Wat zou natuurlijker zijn dan dat hij op den Hemelschen-berg kwamsterven! Maar zal mijne vrouw het om hare familie durven waren? Ik zal mijdan ook wel wachten dit punt aan te roeren, want het zou ha ar siechts ongeluk-kiger maken, en Jan moet maar buiten-lands en zonder vrouwelijke oppassingden geest geven, omdat hem denkbeeldige vuiligheden aangewreven zijn, diehem en mij hier te lande onmogelijk hebben gemaakt, hetgeen mij natuurlijkminder deert, omdat ik de menschen niet zeer noodig heb en onder mijnentourage verscheidenen waren, die ik God dank geloosd te hebben, al betreurik ook de omstandigheden, maar voor hem, die er zijn vaderland om moetmissen en nog zoo jong is, zeer bedroevend is," 6

    Toen in november 1871 Jans gezondheid opeens verslechterde zochtKneppelhout naar een mogelijkheid om Jan ergens in een ziekenhuis,het liefst in Holland, te laten verplegen.Hij aarzelde zelf naar Parijs te gaan en wenste Met dat de berichten overJans ziekte openbaar gemaakt zouden worden, dit om praatjes te ver-mijden. 1 t7 In het voorjaar van 1872 verbleef Jan voor herstel in Italie,waar het echtpaar Kneppelhout in die tijd op rondreis was. Kneppelhoutvreesde dat Jan zo ziek was dat hij terug gebracht moest worden naarHolland, maar durfde zijn beschermeling niet samen met hem en zijnvrouw te laten reizen. 1 7 maart schreef hij vanuit Rome aan Artz:

    Ik twijfel er echter aan of het in de plannen mijner vrouw ligt hem op dieterugreis in ons gezelschap op te nemen. Werd hij erger en zijn ziekbedlangdurig, dan zie ik, helaasi in de toekomst, behalve de groote droefheid, die

    35

  • zijn dood mij zal veroorzaken, nog groote moeijelijkheden en verdrietelijk-heden. 1.. .11k hoop maar, dat Mevr. v. Wekherlin zich over den armen jongenzal ontfermen, het geen ik wel denk, want anders vraag ik mij: waarheen methem, daar hij op de plaats waar hij behoort niet anders dan als een vogelvrijverklaarde bij gratie wordt toegelaten." 8

    Na Jans dood durfde Kneppelhout zelfs niet het portret dat Artz van zijnoverleden pupil had geschilderd aan te nemen:

    1k vind het een re fi t lief idee van u, Jans portret als het goed uitvalt, mij aan tebieden. Maar dit moet gij niet doen. Dit brengt ons jegens sommige menschen,die hier komen, maar zelfs bij zijn dood Jans naam niet noemden en hem altijdbeschouwen als niet bestaan hebbende, in eene scheeve en moeijelijke pozitie.Zoo'n portret kan men toch niet op zolder verstoppen. Het hangt dus op, hetwordt gezien, en wat zal men dan zeggen, wat zal ik antwoorden? Zegt menniets, dat ook niet onmogelijk is, dan wordt het even erg. Niets in mijn huismag aan de Graan herinneren, wiens opruiming velen, met wie ik omgang heb,zeker hoogst welkom is geweest. 11 9

    Al deed Kneppelhout het tegenover Artz voorkomen dat de affaire hemniet deerde, toch moet het voor hem geen gemakkelijke zaak geweestzijn datgene wat hij zijn leven lang als zijn hoogste ideaal had gekoesterden voor de uitvoering waarvan hij zich ondanks de vele moeilijkhedendie hij daarbij steeds had ondervonden met zijn hele persoon hadingezet (en waarvoor hij zich ook in de toekomst zou blijven inzetten),de opvoeding van jonge mensen, zo geinterpreteerd te zien. Ook zijnvrouw heeft kennelijk zeer onder de hele kwestie geleden. Voor Jan deGraan, wiens toekomst op dat moment nog voor hem leek te liggen, isde affaire een regelrechte ramp geweest. Het huis van zijn voogd werdvoor hem verboden terrein, en in zijn vaderland moest hij een tijdlang zo veel mogelijk dood gezwegen worden. Zijn zwakke gezondheidmaakte alles nog gecompliceerder. Er was in de vroege zomer van 1869,na het Duitse debacle, dus geen sprake van dat Jan naar Nederlandterug kon komen.27 juni 1869 deed Kneppelhout aan Artz het verzoek te Parijs met Jan deGraan te gaan samen wonen:

    36

  • Gij zucht: welk eene afschuwelijke corvee! een jongen, zoo onverschillig, zooleugenachtig, zoo vervelendi Ik erken, het is bijna al te veel van u gevergd. Zetdan ook gerust alle erkentelijkheid jegens ons op zij en zeg flink weg: het isonmogelijk als ge er niet overheen kunt. Maar bedenk toch ook dat een wezen en een zoo curieus en merkwaardig wezen als Jan in al zijne gebreken vangedaante wisselt, zoodra men er de verantwoordelijkheid van op zich neemt,zoodra het u persoonlijk aangaat [.. .] Als gij het als een liefdewerk be-schouwde! 1k zou voor Jan tot alles in staat zijn, maar het is niet te ver-gen, dat een ander ook zoo denkt. Het is eene onderneming. Ik lever hetbestek. Wilt gij inschrijven? Jan verwoont en wordt gevoed, verwarmd,verlicht en bewasschen voor f 1300; hierbij komt nog f 1200 voor kleeding,enz. [...] Gij zoudt een goed atelier bij eene ruime kamer om te spelenmoeten hebben. Het zou er op aan komen, dat ge hem zoo goed als nooitverliet, uit bet oog verloort, dat ge met hem op eene kamer sliept, hemaltijd meenaamt (behalve naar de meiden; uit een medisch oogpunt houdt prof.Schneevoogt dit voor allerverderfelijkst, ten zij de natuur u verschalke) hemhoordet spelen, hem met alle liefde volstrekt niet ontzaagt, maar flink dewaarheid zeidet. Misschien baat het niet, maar zoudt ge 't niet eens willenproberen, al was 't maar voor een half jaar? Als 't eens baatte, welk eenevoldoening zou 't voor u zijn! Maar 't is een hard werk dat nooit moetchimeren.120

    Tot Kneppelhouts grote vreugde stemde Artz toe. 2 juli 1869 ant-woordde Kneppelhout:

    Ge zult streng moeten zijn, Jan zoo min mogelijk alleen laten, de deur derslaapkamer open doen blijven, hem somtijds overvallen enz. [... P.S.] Ik drukslecht uit hoeveel pleizier uw brief en zijn toon en uwe opvatting van het gevalmij doet. Men kan natuurlijk niet in de toekomst lezen maar op dit oogenblik isuwe interventie voor mij eene reddende solutie.121

    juli 1869 maakte Kneppelhout verdere financiele afspraken met Artzen stelde hem nog enkele eisen:

    Eenvoudig, weinig, maar toereikend is altijd mijne leus geweest. Vriendelijkmaar op eenigen afstand, waar het noodig is, streng en onverbiddelijk voorliegen, aldus zou ik wenschen, dat uwe houding tegen over hem was. Ik moetbuiten alles blijven. Flij moet denken dat ik hem zoo goed als los heb gelaten enweinig meer voor hem doe. Ook gij moet hem zich zijn eigen weg latenbereiden. Joachim zou alles voor hem gedaan hebben, maar dien heeft hijversmaad, nu moet hij maar een beetje ongelukkig zijn. Ook moeten zijne

    37

  • studien in den beginne niet worden voortgezet. Hij moet aan zijn eigen lotworden overgelaten tot dat hij spreekt; doet hij dit niet, dan is dit eene grieve temeer tegen hem. lk heb hem, tegelijk met mijne kennisgeving aan Dr. Liidde,een briefje geschreven, dat in hardheid alles overtreft wat ik nog ooit op papierheb gebragt. Mijn hart bloedde, doch het is toch, geloofik, zoo het beste. Ik hebhem gedreigd, dat, zoo het met u ook niet ging, ik hem bij zijn oom zoubesteden en de handen van hem aftrekken. Hij mag te Parijs met geene andereHollanders in aanraking komen dan met degenen, die ik u zal aanwijzen. Intwijfelachtige vallen is het mij wel een telegram waard.122

    Jan liet zich echter niet zo makkelijk uit zijn tent lokken, schikte zichzwijgzaam in zijn nieuwe bestaan, maakte geen aanstalten zijn studieserieus te hervatten en bracht Kneppelhout door dit alles tot wanhoop:

    Het schijnt wel, dat alle ambitie bij hem is uitgedoofd en hij onvatbaar isgeworden voor schokken. Intusschen kan dit op den duur zoo niet. Onbegrij-pelijk is het mijne vrouw en mij hoe hij zonder verveling zijn dag klein krijgt.Na het eten is het iets anders, maar tot 6 uur. Hij speelt 2 uren viool; goedl maarde rest van den tijd, zeg van i 1-6, dus 7 uren lang kan men toch niet lezen; oneenl maar hij komt wat praten en wat pianospelen. Dit is nogtans geen leven,geen bezig zijn; dit is flaneren, luibakken. In dien tijd zal hij ook wel eens watgaan kuijeren. Alles goed! Maar dat hem dit met bezige, werkzame menschenom hem heen niet verveelt, dit juist is het wanhopende teeken. En nu wilde ikzoo bijzonder gaarne, dat ge hem uw oordeel (-) over dit lanterfanten eens tekennen gaaft, enkel op grond uwer dagelijksche waarneming: -Jan, dit is tochgeen leven voor een jongen van uwe jaren en uwen aanleg, voor wien nog zooonnoemelijk veel te doen en te leeren valt, en waar moet dat heen? Uw toestandis kunstmatig, en na weinige jaren la misere est au bout - om op die wijze, nadeze hoogst ernstige uitweiding tot de kapitale vraag te komen - die ookmisschien deze beschouwingen, ten einde met de deur in het huis te vallen, konvoorafgaan - wat wilt gij, wat verlangt gij? want begeert gij naam noch roemhet komt er op aan te leven, goed te verdienen, te zorgen, dat gij u bij uwemeerderjarigheid bedruipen kunt en meet- dan dat en u overal vertoonen als eenveelzijdig beschaafd man. - lk sta er op te weten wat hij in zijn schild vocrt,hoe hij bestaat, welke beweeggronden zijne inertie besturen. Nu zal hij zichvan een antwoord natuurlijk afmaken en u als een aal door de vingers trach-ten te glijden, maar gij moet met liefde en goede trouw voet bij stukhouden.123

    Kneppelhout twijfelde in deze tijd zozeer aan Jans goede wil dat hij vandiens voornemen weer te gaan werken niets geloofde en Artz verweet

    3 8

  • dat hij omdat hij onder Jans invloed was gekomen hem op zijn woordvertrouwde:

    Laat hem () in zijn eigen sop gaar koken, en doe volstrekt niemendal danwat hij u verzoekt maar hij zal niets verzoeken. Jan wil vrij zijn, zijn eigenmeester, doen wat hem behaagt en wil daarmede het regt verkrijgen niets tedoen, te luibakken, zichzelven in den grond te boren en naderhand ongelukkigte maken. En om dit doel te bereiken gebruikt zijne sluwheid en superioriteit die onmiskenbaar is middelen, waarvoor de bekwaamste en krachtigstebezwijkt en in zijn net verward raakt.124

    Jans lichamelijke konditie, vooral zijn sexuele ontwikkeling, bleefKneppelhout zeer ter harte gaan:

    Houdt ge hem trouw aan zijne geneesmiddelen, aan zijn dieet, aan zijn bidet,aan zijne wandelingen? Als hij geene blijken geeft van erotische behoeften,moet ge die proef, waarin altijd iets te voorzien is, maar niet te spoedig methem nemen.125

    Hij moet naar ligchaam en geest vermoeid naar bed en 's morgens er uit, zoodrahij wakker is. Ook hoop ik niet, dat hij op een te zachte matras slaapt; hoeharder hoe beter.126

    Neemt hij zijn bad alleen of helpt gij hem? De douche zal vooral langs deruggestreng en op zekere deelen moeten genomen worden. Heeft dit laatste eentegenovergesteld resultaat, erectie, dan natuurlijk niet. Omtrent het bad heb iknog iets vergeten. Om de reactie te bevorderen is het zeer noodzakelijk, dat hijna zich afgedroogd te hebben zich hard afwrijve met ruwe, scherpe turkschehanddoeken die de huid warm en rood maken. Hoe ze in 't fransch heeten weetik niet; misschien kent gij ze wel. Men heeft van het zelfde goed ook hand-schoenen, maar daar kan men niet mede teregt. Ze hebben eene vuile bruin-achtige kleur: ligt-lever.127

    Die winter ging het erg slecht met Jans gezondheid en Kneppelhouttoonde zich bijzonder bezorgd. Hij besloot persoonlijk poolshoogte tegaan nemen en arrangeerde een gesprek onder vier ogen te Compiegne.18 april t 87o deed hij Artz verslag over deze ontmoeting:

    Te Compiegne hadden wij een afschuwelijken wind, en Jan hoestte vreeselijk,hetgeen mij zoodanig aandeed, dat ik heelemaal le coeur navre terug kwam. Ik

    39

  • voor mij geloof nooit, dat hij zijne meerderjarigheid beleeft. Ik heb nog veelmet hem gesproken. Hij is veel veranderd en aarzelt niet meer om aanstonds eenregtstreeksch antwoord te geven. Ik heb wel de vaste overtuiging, dat hij zichvolstrekt niet meer aanraakt. Omtrent vrouwen antwoordde hij mij gulweg,'dat hij er volstrekt geen pleizier in zou hebben'. Ook geloof ik meer en meer,dat het hem zou lijken als een vuist in een oog. Hij komt mij in allen deele tresfatigue voor, en men kan () nooit, waarover ook, in bijzonderheden met hemtreden. Over het algemeen is hij toch een regt lieve jongen geworden en kan ikuw invloed op hem niet genoeg zegenen. 128

    In mei 187o vertrok Jan naar Londen om daar een aantal concerten tegeven. Kneppelhout was bang dat dit uitstapje te veel vermoeienissenmet zich mee zou brengen en verzocht daarom de violist John Ella, 1 2 9die Jan had gengageerd, er goed op te willen letten dat de jongen zichaan het voorgeschreven regiem zou houden. De Graan reageerde ge-irriteerd op deze inmenging en mevrouw Kneppelhout suggereerdehaar man voorzichtig dat zijn pupil er misschien genoeg van had steedsbetutteld te worden en wellicht wat meer zijn eigen weg wenste te gaan.Kneppelhout durfde de teugels echter niet te vieren en schreef 6 mei aanArtz:

    Ik mag hem niet aan zichzelven toevertrouwen. Had ik fiducie in hem, dadelijkliet ik hem los, maar ik zou vreezen, dat zijne wijsheid eigenwijsheid zou blijkenen hij zijne gezondheid en zijne toekomst zou veronachtzamen [...1 Helaas: Ikwil een homme comme ii faut van hem maken en dit wil ieder, maar hij bedankter voor. Wil hij liever la vie de Bohme op of wat wenscht hij eigenlijk?13

    In een brief van 26 mei toonde Kneppelhout zich opnieuw ontevredenover Jans ondankbare houding:

    Ware hij een jongen, die mij gehechtheid toonde en lief voor mij was, dan zoumen er een genoegen in vinden hem te believen, doch hij is een heel naar heertje,die begrijpt, dat alles maar voor hem buigen moet en hij maar te bevelen heeften dit doet jegens dengeen aan wien hij de grootste verpligtingen heeft, maarnooit een goed woord, nooit eenig blijk van vriendschap over heeft, nooit zelfsde burgerlijke beleefdheid in het oog houdt. /31

    Kneppelhout maakte zich meer en meer zorgen over Jans gezondheid.2 5 april i87o had hij aan Frans Coenen geschreven over zijn ontmoetingmet Jan in Compiegne:

    40

  • Jan gaf mij een hoogst treurige indruk. Hij is een oude man geworden, geheelvervallen en vermagerd en sterk kughende. '32

    Hij besloot, op aanraden van de arts in Parijs, Dr. Riga1, 133 Jan eenbehandeling te laten ondergaan in het Zwitserse kuuroord Gais enverzocht de Duitse schilder Otto Scholderer 1 34 (ook een van zijn be-schermelingen) de zorg voor Jan tijdens deze reis op zich te nemen. Hettweetal vertrok 12 juli uit Parijs, een week voor het uitbreken van deFrans-Duitse oorlog. Scholderer heeft zich nauwgezet van de hemopgedragen taak gekweten en bracht Kneppelhout trouw verslag uitvan de tocht en van de kuur in Gais. Die kuur bestond uit een zeerregelmatige leefwijze en het drinken van Molke (wei, een waterachtigvocht dat overblijft van de melk na het kaasmaken). Scholderer deeddapper mee aan het vroege opstaan en het wei drinken om Jan het goedevoorbeeld te geven en zo een steentje bij te dragen tot het herstel vande jongen, die hij een goed hart toedroeg en onder wiens bekoring ookhij geraakt was. Scholderer observeerde zijn jonge reiskameraad zeernauwgezet en gaf in zijn brieven aan Kneppelhout enkele karakteristie-ken van Jan:

    meine Besorgnis fiber seinen Zustand hat sich iibrigens seit ich ihn genauerkenne besonders seit er hier ist, sehr gemildert, seine Fehler auf die Sie michaufmerksam machten habe ich auch gefunden, besonders ist der Eigensinnschwer zu bekampfen und es gehOrt oft viel Ruhe dazu oder wird Einemschwer gelassen dabei zu bleiben.135Die meiste Schwierigkeit habe ich, ihn Abends in's Bett zu gringen und ichgehe immer mit, sonst wiirde er es nicht thun. Alles thut er eben mit Leiden-schaft, das ist das Schlimme. Musik macht er wenig, ich kan ihn auch unmOg-lich dazu encouragieren. [...] Ich schrieb Ihnen, dass ich ihn nicht aufgeforderthabe Ihnen zu schreiben, er hat es von selbst gethan. Ihr erster Brief schien ihnsehr zu freuen, ich sagte ihm auch, dass der seinige Ihnen viel Freude gemacht,worauf er ganz roth wurde, es hat ihm augenscheinlich grossen Eindruckgemacht und es gab mir einen Beweis dass er mehr als man mitunterdenkt, wie sollte es aber auch mOglich sein dass er fur Sie nicht die grosste Liebehatte, es ware ja geradezu unnatiirlich; auch wird er Ihre Rathschlage immerbesser befolgen wie andere, wenn auch Momenten sich sein Eigensinn mitunterdagegen straiibt, ich bitte Sie bei nachster Gelegenheit ihm zu sagen, dass ichIhnen von allem was er gethan oder nicht gethan Rechenschaft ablegendoch kann ich mich in ganzen nicht fiber ihn beklagen, er ist doch rechtverniinftig fur sein Alter. 136

    4'

  • In der Politik ist er gar nicht mehr zu bandigen und denkt fortwahrend daran,er ist wirklich leidenschaftlich darin, iiberhaupt anscheinend ruhig ist er einMensch in dem ein verborgenes Feuer brennt, diesen Eindruck habe ich vonihm. Er ist sehr sehr schwer zu beeinflussen und ich glaube es wird auch nichtsim Stande sein, ihn von seiner Sinnesart abzubringen, obgleich er in anderer Artja sehr gelehrig ist und sich vieles zu nutzen zieht, wer kOnnte freilich auch eineNatur andern? Er hat, wie ich Ihnen schon sagte, wenig Violine gespielt, ichwundere mich aber, dass wenn er sein Instrument wieder in die Hand nimmt,dass er nicht klagt, etwas verlernt zu haben, und auch die Gelabfigkeit dieselbebleibt, auch interessirt er sich sehr bei alien politischen Abschweifungen airseine Musik. Ja, es ist schade, dass eine in geistiger Hinsicht so schon angelegteNatur einen KOrper hat, der nicht kriftiger ist, urn alle Entwickelungen gut zuertragen. Jedesmal wenn er hustet thut es mir weh, warscheinlich mehr wieihm selbst. [...] Sie haben gemeint, de Graan schwarme fur die Franzosenaber er ist ein eingefleischter Preussenfreund, ja viel mehr wie ich, der ichsehr grosse Sympathie fin die Franzosen habe.' 3 7

    Na afloop van de reis schreef Scholderer nog:

    Ich habe noch manchmal tiber seinen Zustand nach gedacht und der Gedankeist mir gekommen, ob nicht ein gut