Klavecimbelrecital: De Jussens op z’n Frans Klavecimbelrecital: … · 2019-09-09 · Naast...

5
25 DAGPROGRAMMA ZA 14 SEPTEMBER Klavecimbelrecital: toppers van de Franse barok 11.30 UUR | JURRIAANSE ZAAL klavecimbel Pierre Hantaï o.a. Couperin Prélude (manuscrit Bauyn) Rameau Selectie uit Pieces de clavecin Couperin Selectie uit Second livre de pieces de clavecin Balbastre La Lugeac (gigue) De Jussens op z’n Frans 16.00 UUR | GROTE ZAAL piano Arthur en Lucas Jussen Debussy Six Epigraphes Antiques Dukas L’apprenti sorcier Leo Smit Divertimento Ravel La valse Slotconcert: La damnation de Faust 19.30 UUR | GROTE ZAAL dirigent Valery Gergiev orkest Rotterdams Philharmonisch Orkest koor Rotterdam Symphony Chorus, zangers van het Koor van het Mariinsky Theater en Nieuw Amsterdams Kinder- en Jeugdkoor mezzosopraan Yulia Matochkina tenor Alexander Mikhailov bariton Oleg Sychov bas Mikhail Petrenko Berlioz La damnation de Faust Inleiding 18.30 uur | Jurriaanse Zaal Door Michel Khalifa 24 klavecimbel Louis Couperin (1626-1661) Jean Philippe Rameau (1683-1764) Jean Philippe Rameau François Couperin ‘le grand’ (1668-1733) François Couperin ‘le grand’ Antoine Forqueray (1672-1745) Jacques Duphly (1715-1789) Claude -Bénigne Balbastre (1724-1799) Het concert duurt een uur en er is geen pauze. Pierre Hantaï Manuscrit Bauyn, Préludes de non mesurés: Prelude in a klein uit Piéces de clavecin: Allemande Courante La Timide Les Trois Mains Sarabande uit Piéces de clavecin: les Tourbillons, gigue en rondeau uit l’Art de toucher le clavecin: Septième prélude uit Second Livre de pieces de clavecin: Les Bergeries Les Barricades mystérieuses La Léon (sarabande) La Pothouin (rondeau) La Lugeac (gigue) 25 Klavecimbelrecital: toppers van de Franse barok 11.30 UUR | JURRIAANSE ZAAL

Transcript of Klavecimbelrecital: De Jussens op z’n Frans Klavecimbelrecital: … · 2019-09-09 · Naast...

25

DAGPROGRAMMAZA 14 SEPTEMBER

Klavecimbelrecital: toppers van de Franse barok11.30 UUR | JURRIAANSE ZAALklavecimbel Pierre Hantaï

o.a.Couperin Prélude (manuscrit Bauyn)Rameau Selectie uit Pieces de clavecinCouperin Selectie uit Second livre de pieces de clavecinBalbastre La Lugeac (gigue)

De Jussens op z’n Frans16.00 UUR | GROTE ZAALpiano Arthur en Lucas Jussen

Debussy Six Epigraphes AntiquesDukas L’apprenti sorcierLeo Smit DivertimentoRavel La valse

Slotconcert: La damnation de Faust19.30 UUR | GROTE ZAALdirigent Valery Gergievorkest Rotterdams Philharmonisch Orkestkoor Rotterdam Symphony Chorus,

zangers van het Koor van het Mariinsky Theater en Nieuw Amsterdams

Kinder- en Jeugdkoormezzosopraan Yulia Matochkinatenor Alexander Mikhailovbariton Oleg Sychovbas Mikhail Petrenko

Berlioz La damnation de Faust

Inleiding 18.30 uur | Jurriaanse Zaal Door Michel Khalifa

24

klavecimbel

Louis Couperin (1626-1661)

Jean Philippe Rameau (1683-1764)

Jean Philippe Rameau

François Couperin ‘le grand’ (1668-1733)François Couperin ‘le grand’

Antoine Forqueray (1672-1745)Jacques Duphly (1715-1789)Claude -Bénigne Balbastre (1724-1799)

Het concert duurt een uur en er is geen pauze.

Pierre Hantaï

Manuscrit Bauyn, Préludes de non mesurés: Prelude in a kleinuit Piéces de clavecin:AllemandeCouranteLa TimideLes Trois MainsSarabande uit Piéces de clavecin: les Tourbillons, gigue en rondeauuit l’Art de toucher le clavecin: Septième prélude uit Second Livre de pieces de clavecin:Les BergeriesLes Barricades mystérieusesLa Léon (sarabande)La Pothouin (rondeau)La Lugeac (gigue)

25

Klavecimbelrecital: toppers van de Franse barok

11.30 UUR | JURRIAANSE ZAAL

26 27

In de zeventiende en vroege achttiende eeuw floreerde in Frankrijk de ‘pièce pour clavecin’. Het ging meestal om korte solostukken in dezelfde toonsoort die samen een danssuite vormden. Ondanks de overkoepelende benaming was deze muziek niet bedoeld om op te dansen. Een typische opeenvolging was prelude – allemande – courante – sarabande – gigue, soms met tussengevoegde delen zoals gavotte of menuet. Na 1710 kwamen er steeds meer descriptieve stukken bij, waarvan de suggestieve titel (La Joyeuse, Les tendres plaintes, etc.) op een persoon, een karakter of een alledaagse activiteit sloeg. Dergelijke pretentieloze miniaturen roepen associaties op met het genrestuk in de schilderkunst.

Tijdens zijn korte carrière publiceerde Louis Couperin (1626-1661) geen enkele compositie. Veel van zijn werken zijn te vinden in het zogenaamde handschrift Bauyn, dat waarschijnlijk zo’n twintig jaar na zijn dood is vervaardigd. Daarbij horen twaalf ‘préludes non mesurés’ waarvan de notatie geen ritme en geen maatsoort bevat. De uitvoerende krijgt wel aanwij-zingen dankzij sierlijke bogen die aange-ven welke noten aangehouden moeten worden. De prelude in a klein is er een voorbeeld van.

Jean-Philippe Rameau (1683-1764) was oorspronkelijk organist en muziek-theoreticus. Pas na zijn vijftigste begon hij ook naam te maken als componist. Naast opera’s en kerkmuziek schreef hij talrijke stukken voor klavecimbel, die hij in drie bundels uitgaf. Pierre Hantaï speelt vanochtend fragmenten uit dansstukken, een psychologisch genrestuk (La Timide) en twee composities waarin Rameau de uitvoerende uitdaagt: in Les trois mains

suggereert hij door handkruisingen de aanwezigheid van een derde hand; in Les Tourbillons (De wervelwinden) beeldt hij het stof uit dat vanwege de harde wind dwarrelt.

François Couperin ‘le grand’ (1668-1733) was de zoon van Louis’ broer Charles. Als componist, organist en klavecinist geldt hij als de meest toonaangevende musicus in Frankrijk tussen Lully en Rameau. Hij oefende invloed uit op Bach, die onder meer het stuk Les bergeries (De scha-penstallen) in 1725 kopieerde voor zijn tweede vrouw Anna Magdalena. Couperins meest raadselachtige stuk is zeker Les barricades mystérieuses, ten eerste omdat hier door de herhaling van een kort, rond-draaiend gebaar ‘minimal music’ avant la lettre klinkt, ten tweede omdat de titel tot op heden onverklaard is gebleven.

De overige drie componisten op het programma zijn minder bekend. Antoine Forqueray (1672-1745) was een virtuoos op de viola da gamba en stond bekend om zijn fantasierijke improvisaties. Zijn klavecimbelstukken, postuum uitgege-ven door zijn zoon in 1747, waren in hun oorspronkelijke versie voor viola da gamba en continuo. Zo ook de gedragen en expressieve sarabande La Léon uit de vijfde suite.

Na een eerste carrière als organist in Rouen profileerde Jacques Duphly (1715-1789) zich als klavecinist nadat hij naar Parijs was verhuisd. Hij gooide er hoge ogen met zijn lichte toets, zachtmoedige spel en gevoel voor ornamentatie. La Pothouin behoort tot het laatste van de vier boeken met ‘Pièces de clavecin’ die hij tussen 1744 en 1768 publiceerde. Het woord ‘rondeau’ duidt op een afwisseling

tussen een terugkerende hoofdsectie, vergelijkbaar met een refrein, en verschil-lende episoden.

Net als een danssuite eindigt dit concert opgewekt met een gigue. Componist Claude of Claude-Bénigne Balbastre (1724-1799), leerling van Rameau, maakte furore als organist in Parijs. Hij werkte aan het hof als muziekdocent, maar moest zijn laatste jaren in armoede slijten omdat de Franse Revolutie een eind had gemaakt aan deze betrekking. De energieke stijl en de subtiel gedoseerde breuken in La Lugeac doen aan de sonates van Scarlatti denken.

Michel Khalifa

Klavecimbelrecital: toppers van de Franse barok

Toelichting

COUPERINS MEEST RAADSELACHTIGE STUK IS ZEKER LES BARRICADES MYSTÉRIEUSES...

27

29

DE JUSSENS OP Z’N FRANS

16.00 UUR | GROTE ZAAL

Voor hun recital hebben de broers Jussen vier componisten uitgekozen die een innige band met Parijs hadden. Claude Debussy (1862-1918) woonde bijna zijn gehele leven in de Franse hoofdstad. In 1901 schreef hij toneelmuziek voor twee fluiten, twee harpen en celesta bij een voordracht van de erotisch geladen Chansons de Bilitis, zogenaamd herontdekt werk van een dichteres uit de Griekse oudheid. Het ging in feite om moder-ne vervalsingen door zijn vriend Pierre Louÿs. Toen Debussy in de zomer van 1914 nieuw materiaal nodig had voor zijn uitgever, greep hij terug op dit eerdere werk. De fors uitgebreide versie voor twee piano’s kreeg de titel Six épigraphes antiques, omdat de componist voorafgaand aan elk van de zes stukken een beschrijven-de deeltitel toevoegde. Ondanks het wegvallen van de tekst blijft de sensuele sfeer van de oorspronkelijke toneelmu-ziek behouden.

Debussy’s vriend Paul Dukas (1865-1935) was een perfectionist. Tegen het eind van zijn leven verbrandde hij verschillende eigen composities die niet aan zijn hoge eisen voldeden. Hij was kennelijk wel tevreden over het orkestwerk L’apprenti sorcier, dat hij in 1897 op Goethes ballade Der Zauberlehrling baseerde. De reductie voor twee piano’s is van Dukas’ hand.

In L’apprenti sorcier volgt Dukas de han-deling op de voet. Alle muzikale hoofdge-gevens zitten al in de inleiding: eerst het mysterieuze motto van de betovering, direct gevolgd door het – vooralsnog zachtmoedige en onschuldige – thema van de bezem, dan het springerige motief van de leerling en tot slot stevig aangezet-te akkoorden die de meester uitbeelden. In het vervolg horen we hoe de leerling

geleidelijk de controle verliest over de zelf-operende bezem, een paar keer te-vergeefs een toverspreuk in de strijd gooit en in paniek de bezem in tweeën breekt, met desastreuze gevolgen. Gelukkig komt de meester net op tijd terug om orde op zaken te stellen.

De biografie van de Nederlandse componist Leo Smit leest als een sprookje met een gruwelijk einde: geboren in een vermogende joodse familie, cum laude afgestudeerd aan het Amsterdams Con-servatorium, op jonge leeftijd opgemerkt door het Concertgebouworkest, door cultuurhoofdstad Parijs aangetrokken, waar hij negen inspirerende jaren door-brengt, terug naar Amsterdam via Brussel, verplicht naar de Transvaalbuurt te ver-huizen tijdens de bezetting, en uiteindelijk samen met zijn vrouw via de Hollandse Schouwburg en Westerbork gedepor-teerd naar concentratiekamp Sobibor, waar ze onmiddellijk vermoord worden.

Dat veel muziek van Leo Smit bewaard is gebleven, is mede te danken aan zijn leerling Frits Zuiderweg, die op voorspraak van de componist belangrijke partituren in veiligheid wist te brengen. Na de oorlog schonk Smits zuster Nora deze partituren aan het Haags Gemeentemuseum, waar-van de muziekcollectie later ondergebracht werd bij het Nederlands Muziekinstituut. Sinds 1996 draagt de Leo Smit Stichting actief bij aan de herontdekking van Leo Smit en van andere Nederlandse com-ponisten die in de Tweede Wereldoorlog vervolgd werden.

Al voordat hij in 1927 naar de Franse hoofdstad trok, was Smit adept van Debussy en Ravel. In het langzame mid-dendeel van zijn Divertimento voor twee

De Jussens op z’n FransToelichting

piano

Claude Debussy (1862-1918)

Paul Dukas (1865-1935)

Leo Smit (1900-1945)

Maurice Ravel (1875-1937)

Het concert duurt een uur en er is geen pauze.

Na afloop van het concert signeren de musici bij de Vriendenbalie in het Festivalhart.

Arthur en Lucas Jussen

Six Epigraphes Antiques (1914)I Pour invoquer Pan, dieu du vent d’été II Pour un tombeau sans nomIII Pour que la nuit soit propice IV Pour la danseuse aux crotales V Pour l’égyptienne VI Pour remercier la pluie au matin

L’apprenti sorcier (1897)

Divertimento (1942)I Allegro non troppoII LentoIII Allegro con fuoco

La valse (1920)

28

30 31

piano’s uit 1942 manifesteert de invloed van Debussy zich duidelijk, in het bijzon-der vanwege de door het gamelanorkest geïnspireerde combinatie van resonerende lage akkoorden en snellere gebaren in het bovenregister. Het eerste deel is een ander verhaal: Smit wisselt de motorische energie van een fugatisch Bach-thema af met vrijere episoden waarin echo’s van jazzharmonieën en van het Franse neoclassicisme doorklinken. En hoe span-nend en ritmisch gedreven het slotdeel ook klinkt, dit pretentieloze Divertimento doet zijn naam eer aan: speel- en luister-plezier staan centraal.

Het lijkt misschien vreemd, maar Maurice Ravel (1875-1937) had Johann Strauss kunnen ontmoeten. De Franse componist was al 24 toen de Weense walsenkoning overleed. In 1906 overwoog hij een eerbe-toon te brengen aan zijn beroemde collega, onder de werktitel Wien. Dit project kwam pas echt van de grond toen Ravel eind 1919 een opdracht van Sergei Diaghilev kreeg voor de Ballets Russes. Na een privé doorloop van de versie voor twee piano’s toonde Diaghilev zich echter kritisch, wat tot een definitieve breuk tussen componist en impresario leidde. Gelukkig voor Ravel begon dit orkestrale ‘poème choréographi-que’ onder de nieuwe titel La valse aan een zegetocht op het concertpodium. Later kwam het alsnog tot balletuitvoeringen in Antwerpen en Parijs.

La valse opent met onheilspellend ge-brom. ‘Keizerlijke hof in 1855’, vermeldt de partituur. Stellen zwaaien door de enorme balzaal, terwijl het licht geleidelijk feller wordt. In een interview met de cor-respondent van De Telegraaf vatte Ravel in 1922 het verloop van dit werk als volgt samen: “Het is een dansende, ronddraai-ende, bijna hallucinerende extase, een steeds hartstochtelijker en uitputtender draaikolk van danseressen, die zich uit-sluitend door de wals laten overrompelen en meeslepen.”

Michel Khalifa

dirigentorkestkoor

MargueriteFaustBranderMéphistophélès

Hector Berlioz (1803-1869)

Pauze

Inleiding 18.30 uur | Jurriaanse ZaalDoor Michel Khalifa

Einde concert circa 22.15 uur

Boventiteling door Sofie Dhaenen. Boventitelteksten gebaseerd op de Nederlandse vertaling van Jenny Tuin, gebruikt met vrien-delijke toestemming van De Nationale Opera en de Erven Tuin.

Valery GergievRotterdams Philharmonisch OrkestRotterdam Symphony Chorus, zangers van het koor van het Mariinsky Theater en Nieuw Amsterdams Kinder- en Jeugdkoor

Yulia Matochkina (mezzosopraan)Alexander Mikhailov (tenor)Oleg Sychov (bariton)Mikhail Petrenko (bas)

La damnation de Faust, légende dramatique (1845-1846)I Plaines de HongrieII Cabinet de Faust. Taverne d’Auerbach. Bords de l’Elbe.

III Chambre de MargueriteIV Épilogue: Sur la terre. Dans le ciel.

SlotconcertBerlioz - La damnation de Faust19.30 UUR | GROTE ZAAL

31

Dit concert wordt live uitgezonden door NPO Radio 4, waar het concert later ook terug te luisteren is.

32

De mythe van Faust fascineert de Euro-pese kunstenaars al ruim vierhonderd jaar. Beknopt gezegd komen de talrijke versies van het verhaal op hetzelfde neer: de geleerde Faust is diep gefrustreerd geraakt door zijn eigen beperkingen. Hij wil jonger, vitaler en nog slimmer worden, terwijl zijn honger naar kennis oneindig lijkt. In arren moede sluit hij een pact met de duivel. Deze keuze, een direct gevolg van zijn obsessieve verlangen, zal hem duur komen te staan.

Obsessief gedrag was Hector Berlioz (1803-1869) zelf niet vreemd. De Franse componist, die precies 150 jaar geleden overleed, had met name in liefdeszaken een aangeboren vermogen om zich door een hartstochtelijk verlangen te laten meeslepen. Hij raakte geregeld tot over de oren verliefd op een vrouw, liefst onbereikbaar, maar kon ook vanwege dezelfde begeerte mateloos pijn lijden. De uiteenlopende gedaanten van het ‘idée fixe’ motief in de Symphonie fantasti-que bijvoorbeeld, geïnspireerd door een onbeantwoorde liefde, getuigen van zijn onstuimige emotionele leven.

Ook op artistiek gebied koesterde Berlioz levenslange obsessies, die brandstof voor zijn scheppingsdrang leverden. Vooral Shakespeare en Goethe brachten hem keer op keer in vervoering. In 1828 ontdekte de 25-jarige musicus Goethe’s bewerking van de Faust-legende in de pas verschenen Franse vertaling van Gérard de Nerval. Het ging alleen om het eerste deel (het tweede deel werd pas in 1832 postuum uitgegeven), dat met Fausts verdoemenis – ‘damnation’ in het Frans – en Gretchens verlossing eindigt. “Dit won-derlijke boek fascineerde me van meet af

aan”, aldus Berlioz in zijn Mémoires; “ik liet het niet meer los; ik was het voortdurend aan het lezen, aan tafel, in het theater, op straat, overal.”

Deze kennismaking met het Faust-verhaal prikkelde vrijwel direct Berlioz’ muzikale verbeelding. In maart 1829 voltooidde hij Huit scènes de Faust, een cantate in acht delen voor solostemmen, gemengd koor en orkest. Het jaar daarna bracht hij Goethes Faust onder de aandacht van zijn nieuwe vriend Franz Liszt, die ook meteen enthousiast raakte en dit onderwerp later als uitgangspunt nam voor pianowerken en voor een Faust-symfonie.

Vervolgens liep Berlioz lang rond met het idee om een omvangrijkere compositie aan het Faust-thema te wijden. Het was vermoedelijk de trouwe Liszt die hem overtuigde daar echt werk van te maken. Tijdens een concertreis door Oostenrijk, Hongarije, Bohemen en Silezië in 1845 begon Berlioz aan La damnation de Faust. Wederom was hij in de ban van dwang-matig gedrag, zo blijkt uit zijn Mémoires: “Ik schreef wanneer ik kon en waar ik kon: in de koets, in de trein, in de stoomboot en zelfs in de steden, ondanks de diverse verplichtingen die mijn concerten met zich meebrachten.” In Praag stond hij midden in de nacht op om de melodie van het engelenkoor bij de apotheose van Marguerite (Gretchen) te noteren. En in Pest schreef hij de ‘Ronde des paysans’ uit het eerste deel op straat toen hij ’s avonds in de stad verdwaald was.

Het componeren ging Berlioz voor de ver-andering makkelijk af. Hij hergebruikte het materiaal uit de Huit scènes de Faust, zette nieuwe tekstregels op muziek die hij vóór

vertrek door schrijver Almire Gandonnière had laten vervaardigen, voegde extra zinnen toe die hij zelf bedacht had en weef kleurrijke orkestrale episoden door de vocale vertelling heen. Eenmaal terug in Parijs ging hij op dezelfde voet verder. Nadat hij de laatste hand aan de partituur had gelegd, besloot hij op eigen kosten de eerste uitvoering op 6 december 1846 in de Opéra-Comique te organiseren. Deze onderneming bracht een enorm financieel risico met zich mee. De overmoedige Berlioz had helaas geen rekening gehou-den met de onverschilligheid van het Parijse publiek. Omdat de zaal tot twee keer toe halfleeg bleef, leed hij een groot verlies. Ontgoocheld en verarmd zocht hij zijn heil in weer een lucratieve concerttour-nee, deze keer naar het verre Rusland.

De ‘dramatische legende’ La damnation de Faust ontstijgt de bestaande genrecatego-rieën. Ergens tussen opera, oratorium en cantate presenteert Berlioz in vier delen en een epiloog aspecten van de noodlotti-ge interactie tussen Faust (tenor), de duivel Méphistophélès (bas) en het engelachtige meisje Marguerite (mezzosopraan). De vierde en laatste solistische rol is voor student Brander (bariton), die Faust in-wijdt in de folklore van zijn studentenstad Leipzig. Een hoofdrol is weggelegd voor het veelzijdige koor, vooral voor de man-nenstemmen, die onder meer als boeren, dronken studenten, soldaten en demonen optreden. Dat Berlioz zich in zijn lappen-dekenachtig libretto behoorlijke vrijheden veroorlooft ten opzichte van Goethes’ tragedie en de titelheld op onverwachte plekken laat opduiken, werd hem niet in dank afgenomen door de Duitse kritiek. Zelf schreef de componist er laconiek over dat “de meest excentrieke reizen toegeschre-ven [kunnen] worden aan een personage als Faust zonder dat de geloofwaardigheid daaronder hoeft te lijden”.

Het eerste deel speelt zich af op de Hongaarse vlakte, te midden van de land-schappen die Berlioz vanuit de postkoets zag terwijl hij de eerste noten aan het muziekpapier toevertrouwde. De eenzame, in zichzelf gekeerde Faust mijmert over de natuur, terwijl vrolijke boerenliederen in de verte klinken. Het Hongaarse leger marcheert in de verte, wat aanleiding geeft tot de trotse Rákóczi-mars, in een eigen orkestrale bewerking waarmee Berlioz in Pest veel bijval had geoogst en bijna de status van nationale held bereikt had.

In het tweede deel staat Faust op het punt zelfmoord te plegen als een kerklied hem het geloof doet hervinden. De cynische Méphistophélès verschijnt uit het niets, belooft hem het geluk en neemt hem mee naar het bruisende Leipzig. Faust stoort zich aan de trivialiteit van de kroegen en cabarets, waarna Méphistop-hélès hem troost met het droombeeld van de pure Marguerite (met het deli-cate ballet van de sylphen). Faust raakt geobsedeerd door haar verschijning en wil haar koste wat kost opsporen. Dit lukt hem in het derde deel dankzij de duivel, die in het beroemde menuet zijn leger van dwaallichten inzet om Marguerite te betoveren. De idylle tussen de kersverse geliefden wordt door Méphistophélès ruw onderbroken omdat de buren Margueri-te’s moeder hebben gewaarschuwd.

Aan het begin van het vierde deel wacht Marguerite tevergeefs op Faust, die haar eerst verleidde en vervolgens verliet. Méphistophélès vertoont zich weer bij de verveelde Faust met de mededeling dat Marguerite per ongeluk haar moeder heeft vergiftigd en dat ze opgehangen gaat worden. Om haar te redden verkoopt Faust – nu pas – zijn ziel aan Méphistophélès, die hem in volle vaart naar de hel meeneemt. In de epiloog komt de ziel van de verloste Marguerite aan in de hemel.

Michel Khalifa

SlotconcertBerlioz - La damnation de Faust

Toelichting

33