Kijk eens in de spiegel! Reflecteren over de …...2 Een belangrijke voorwaarde om de goesting in...

12
1 Kijk eens in de spiegel! Reflecteren over de motivatie van jouw leerlingen Maarten Vansteenkiste - docent en onderzoeker aan de Universteit van Gent, vakgroep Ontwikkelings-, Persoonlijkheids- en Sociale Psychologie 1. SAMENVATTING Het is natuurlijk fijn wanneer je als leerkracht voor een klas met gemotiveerde leerlingen staat. Maar dat is niet altijd zo evident … Waar ligt dat dan aan? Wat is motivatie eigenlijk? En hoe kun je daar als leerkracht invloed op uitoefenen? Door te belonen en te straffen en door structuur aan te bieden of juist door je leerlingen meer vrijheid en autonomie te geven? En wat heeft je eigen houding en ingesteldheid daarmee te maken? Deze en nog veel meer vragen komen hier aan bod via de veertien stellingen die wij poneerden en waar Maarten Vansteenkiste een antwoord op formuleerde. 2. INLEIDING ‘Mijn leerlingen zijn moeilijk warm te maken voor de leerstof. Ik probeer hen wel te stimuleren, maar velen zijn naar mijn gevoel niet echt geïnteresseerd’. Dergelijke uitspraken hoor je wel vaker in een leraarskamer. Het motiveren van leerlingen is geen eenvoudige taak en vraagt heel wat inspanning van leerkrachten en schooldirecties. Niet enkel in de dagelijkse schoolpraktijk geniet het thema motivatie heel wat aandacht, ook binnen academische middens wordt veel onderzoek gevoerd naar de motivatie van leerlingen en leerkrachten. Eén motivatiekader dat in de afgelopen decennia sterk werd uitgebouwd, is de zelfdeterminatietheorie. Verschillende onderzoekers in Vlaanderen, waaronder Maarten Vansteenkiste, Bart Soenens en Wim Beyers, hebben samen met hun onderzoeksgroep hun steentje bijgedragen aan de toepassing en ontwikkeling van dit kader. De zelfdeterminatietheorie gaat ervan uit dat elke persoon van nature nieuwsgierig is en de drang vertoont om bij te leren. Deze exploratiedrang en honger naar kennis is het sterkste zichtbaar bij peuters en kleuters, die zich voortdurend verwonderen over de zaken rondom hen, een verwondering als basis voor levenslang leren. Omdat iedereen met deze exploratiedrang is geboren, betekent dit dat alle leerlingen te motiveren zijn. Maar dit geldt enkel op voorwaarde dat de leerkrachten erin slagen om deze verwondering te prikkelen. Maarten geeft hierover meer uitleg aan de hand van veertien stellingen rond motivatie die we hem voorlegden. 3. VEERTIEN STELLINGEN ROND MOTIVATIE Stelling 1: Motivatie is de goesting hebben om … Goesting’ wijst op een bepaald soort motivatie: het betekent dat je ergens zin in hebt, dat je iets wilt doen. Twee verschillende drijfveren vormen de basis van goesting, namelijk plezier beleven aan een leeractiviteit of de activiteit als zinvol ervaren. Maar motivatie beperkt zich niet tot goesting. Andere drijfveren kunnen ook een deel van de motivatie vormen. Een leerling kan bijvoorbeeld een inspanning leveren omdat de leerkracht dat verwacht of omdat hij zichzelf deze verwachting aanpraat.

Transcript of Kijk eens in de spiegel! Reflecteren over de …...2 Een belangrijke voorwaarde om de goesting in...

Page 1: Kijk eens in de spiegel! Reflecteren over de …...2 Een belangrijke voorwaarde om de goesting in het leren te bevorderen, is dat leerkrachten voldoen aan de basisbehoeften aan autonomie,

1

Kijk eens in de spiegel! Reflecteren over de motivatie van jouw leerlingen

Maarten Vansteenkiste - docent en onderzoeker aan de Universteit van Gent, vakgroep

Ontwikkelings-, Persoonlijkheids- en Sociale Psychologie

1. SAMENVATTING Het is natuurlijk fijn wanneer je als leerkracht voor een klas met gemotiveerde leerlingen

staat. Maar dat is niet altijd zo evident … Waar ligt dat dan aan? Wat is motivatie eigenlijk?

En hoe kun je daar als leerkracht invloed op uitoefenen? Door te belonen en te straffen en

door structuur aan te bieden of juist door je leerlingen meer vrijheid en autonomie te geven?

En wat heeft je eigen houding en ingesteldheid daarmee te maken? Deze en nog veel meer

vragen komen hier aan bod via de veertien stellingen die wij poneerden en waar Maarten

Vansteenkiste een antwoord op formuleerde.

2. INLEIDING ‘Mijn leerlingen zijn moeilijk warm te maken voor de leerstof. Ik probeer hen wel te

stimuleren, maar velen zijn naar mijn gevoel niet echt geïnteresseerd’. Dergelijke uitspraken

hoor je wel vaker in een leraarskamer. Het motiveren van leerlingen is geen eenvoudige taak

en vraagt heel wat inspanning van leerkrachten en schooldirecties.

Niet enkel in de dagelijkse schoolpraktijk geniet het thema motivatie heel wat aandacht, ook

binnen academische middens wordt veel onderzoek gevoerd naar de motivatie van leerlingen

en leerkrachten. Eén motivatiekader dat in de afgelopen decennia sterk werd uitgebouwd, is

de zelfdeterminatietheorie. Verschillende onderzoekers in Vlaanderen, waaronder Maarten

Vansteenkiste, Bart Soenens en Wim Beyers, hebben samen met hun onderzoeksgroep hun

steentje bijgedragen aan de toepassing en ontwikkeling van dit kader.

De zelfdeterminatietheorie gaat ervan uit dat elke persoon van nature nieuwsgierig is en de

drang vertoont om bij te leren. Deze exploratiedrang en honger naar kennis is het sterkste

zichtbaar bij peuters en kleuters, die zich voortdurend verwonderen over de zaken rondom

hen, een verwondering als basis voor levenslang leren. Omdat iedereen met deze

exploratiedrang is geboren, betekent dit dat alle leerlingen te motiveren zijn. Maar dit geldt

enkel op voorwaarde dat de leerkrachten erin slagen om deze verwondering te prikkelen.

Maarten geeft hierover meer uitleg aan de hand van veertien stellingen rond motivatie die we

hem voorlegden.

3. VEERTIEN STELLINGEN ROND MOTIVATIE

Stelling 1: Motivatie is de goesting hebben om …

‘Goesting’ wijst op een bepaald soort motivatie: het betekent dat je ergens zin in hebt, dat je

iets wilt doen. Twee verschillende drijfveren vormen de basis van goesting, namelijk plezier

beleven aan een leeractiviteit of de activiteit als zinvol ervaren. Maar motivatie beperkt zich

niet tot goesting. Andere drijfveren kunnen ook een deel van de motivatie vormen. Een

leerling kan bijvoorbeeld een inspanning leveren omdat de leerkracht dat verwacht of omdat

hij zichzelf deze verwachting aanpraat.

Page 2: Kijk eens in de spiegel! Reflecteren over de …...2 Een belangrijke voorwaarde om de goesting in het leren te bevorderen, is dat leerkrachten voldoen aan de basisbehoeften aan autonomie,

2

Een belangrijke voorwaarde om de goesting in het leren te bevorderen, is dat leerkrachten

voldoen aan de basisbehoeften aan autonomie, competentie en relationele verbondenheid.

Een leerling voelt zich autonoom als hij een gevoel van psychologische keuzevrijheid

ervaart tijdens het maken van een opdracht. Hij heeft het gevoel dat hij zichzelf kan

zijn en hij hoeft zijn angsten, irritaties en kwaadheid bijvoorbeeld niet te verbergen.

Leerlingen die een ‘actuamomentje’ moeten voorbereiden waarbij de leerkracht hen

een bepaald nieuwsfeit oplegt, zullen zich minder autonoom voelen dan leerlingen die

het eigen thema uit een reeks thema’s zelf mogen kiezen.

Een leerling voelt zich competent als hij het geloof heeft dat hij een gewenst resultaat

kan neerzetten, dat hij iets goed kan. Als een leerling steeds goede rekenoefeningen

maakt, zal hij zich bekwaam voelen in rekenen.

Relationele verbondenheid ten slotte heeft te maken met een positieve interactie tussen

mensen. Een leerling die positieve aandacht krijgt van de leerkracht, die betrokkenheid

ervaart tijdens het lesgeven, voelt zich relationeel verbonden met zijn leerkracht. Als

aan deze drie basisbehoeften voldaan is, stijgt de kans dat de leerling de les volgt

omdat hij hier goesting in heeft ...

Stelling 2: Een leerling die zich verplicht voelt om te leren tegen zijn zin, is een slechte leerling

Een leerling die zich verplicht voelt om te leren, maar er zelf geen zin in heeft, is als leerling

niet slecht; hij is als persoon niet minderwaardig. Iedereen voert sommige activiteiten uit

omdat hij daartoe verplicht wordt. Maar als een leerling druk ervaart om te leren, brengt dit

een aantal nadelen met zich mee. Ten eerste zal de kwaliteit van de taakuitvoering onder druk

minder goed zijn. Hoewel leerlingen onder druk wel zullen leren, verwerken ze het

leermateriaal minder grondig. Ze beperken zich eerder tot het oppervlakkig van buiten leren

van de leerstof. Als gevolg daarvan zijn deze leerlingen minder goed voorbereid op een toets.

Bovendien zorgt de druk voor meer paniek en angst bij een toets, waardoor ze het er minder

goed van afbrengen. Ten tweede vermindert het welzijn van de jongere die onder druk staat.

Hij doet namelijk iets waar hij niet achterstaat. Als je iets tegen je goesting doet, voel je je

daar niet goed bij. De ervaren druk kan immers stress uitlokken. Ten derde zal het

aangeleerde gedrag niet lang worden volgehouden. Een voorbeeld kan dit verduidelijken.

Ouders wensen dat hun kinderen spontaan fruit eten. Dit houdt in dat ze verlangen dat hun

kinderen niet enkel fruit eten als ze daartoe worden aangemoedigd, maar dit ook doen als de

ouders er niet zijn. Als een kind druk ervaart om dagelijks fruit te eten, daalt de kans dat het

spontaan fruit zal eten als de ouders niet thuis zijn. Bij afwezigheid van de ouders ziet het zijn

kans schoon om aan de druk te ontsnappen en zijn eigen ding te doen (bv. snoepen). Onder

druk wordt het aangeleerde gedrag dus slechts in beperkte mate volgehouden, namelijk zolang

de leerkracht of ouder die het gewenste gedrag introduceerde, druk blijft plaatsen. Kortom,

hoewel druk wel op korte termijn het gewenste gedrag ontlokt, brengt deze druk ook heel wat

zijdelingse schade (‘collateral damage’) met zich mee.

Stelling 3: Help, sommige leerlingen zijn gewoon met niets te motiveren, die lijken niet beïnvloedbaar

Hoewel sommige ouders en leerkrachten misschien wel moedeloos kunnen worden na

herhaalde pogingen om kinderen te stimuleren, valt iedereen wel degelijk voor iets te

Page 3: Kijk eens in de spiegel! Reflecteren over de …...2 Een belangrijke voorwaarde om de goesting in het leren te bevorderen, is dat leerkrachten voldoen aan de basisbehoeften aan autonomie,

3

motiveren. Het is de uitdaging voor de leerkracht of de ouders om samen met het kind de

interesses op te sporen die ieder kind heeft. Die verwondering en nieuwsgierigheid zit in elk

kind, al kunnen deze wel (tijdelijk) uitgedoofd zijn en onder een dikke stoflaag zitten. Dat is

vaak een proces van ‘trial en error’: een kind probeert verschillende hobby’s uit en ondervindt

wat het al dan niet bevalt, een proces dat lang kan aanslepen in onze huidige postmoderne

samenleving waar het aantal vrijetijdsbestedingen eindeloos lijkt. Naarmate je ouder wordt, ga

je meer en meer je interesses verfijnen, je gaat beter weten wat je graag doet en welke

waarden je belangrijk vindt in het leven.

Belangrijk is dat ouders en leerkrachten kinderen inspraak geven en niet zomaar voor het kind

beslissen zonder zijn mening te vragen. Maar omdat het aantal vrijetijdsbestedingen danig

groot is, is het belangrijk dat de leerkracht of ouder structuur aanbrengt in de verschillende

opties. Dit betekent dat leerkrachten en ouders zich ook actief interesseren in deze

verschillende vrijetijdsbestedingen. Dan kun je samen met het kind de verschillende opties

verkennen en de voor- en nadelen ervan afwegen. Hoe ouder het kind, hoe meer het daartoe

ook zelf in staat zal zijn.

Het actief betrekken van kinderen is dus van groot belang. Veel kinderen beschikken

bijvoorbeeld over een gsm. Je kunt discussiëren met je kind over de voor- en nadelen van een

gsm en het kind inspraak geven. Daarom hoef je niet noodzakelijk de mening van je kind te

volgen. Je geeft het kind wel een stem en bent dus oprecht geïnteresseerd in zijn kijk op de

dingen. Als je niet dezelfde mening deelt, dan is het belangrijk om argumenten aan te voeren,

zodat het kind begrijpt waarom een gsm op zijn leeftijd nog niet zinvol is. Dit illustreert dat

ook kinderen al deels zelf kunnen reflecteren over wat ze willen. Deze zelfreflectie zorgt

ervoor dat kinderen leren aanvoelen wat hun wensen zijn, waar hun goesting naar uitgaat. Al

te vaak sturen leerkrachten en ouders kinderen in een richting die ze niet willen bewandelen,

waardoor ze ook het contact met hun ‘innerlijke kompas’ dreigen te verliezen.

Stelling 4: Een goede leerkracht is een leerkracht die al zijn leerlingen altijd en overal controleert

Hiermee ga ik niet akkoord. Een goede leerkracht is net geen controlerende of dwingende

leerkracht. Nochtans beschouwen vele ouders ‘controlerende’ leerkrachten wel als goede

lesgevers. Blijkbaar gaan ze er vanuit dat een goede leerkracht steeds de touwtjes in handen

heeft. Toch is sturen in de zin van ‘controleren’ en ‘iemand onder druk zetten’ niet de

bedoeling. Maar als sturen de betekenis krijgt van structuur aanbrengen, dan is dit wel

gewenst. Merk op dat deze structuur wel op verschillende manieren kan worden aangebracht.

Je kunt structuur aanbrengen samen met de leerlingen, dus via inspraak in de klas: ‘Hoe

zouden we bijvoorbeeld omgaan met leerlingen die hun contractwerk te laat indienen?’ Je

kunt structuur ook op een meer dwingende manier aanbrengen, d.w.z. de structuur zelf

opleggen. Je kunt bijvoorbeeld leerlingen bestraffen wanneer ze dit te laat doen. De druk kan

nog verder worden opgevoerd door contractwerk mee te laten tellen voor het examencijfer.

Op die manier creëer je geen enkele plaats waar leerlingen fouten mogen maken. Een

leerkracht die contractwerk niet ziet als een mogelijkheid om te oefenen zet leerlingen

eigenlijk voortdurend onder druk om te presteren; dit kenmerkt een controlerende leerkracht.

Sommige leerkrachten denken dat ze zich kwetsbaar opstellen als ze inspraak geven aan hun

leerlingen, alsof ze de controle over het gebeuren dan dreigen te verliezen. Het is belangrijk

dat leerkrachten vertrouwen koesteren in de spontane groei van hun leerlingen. Een leerkracht

denkt misschien dat leerlingen meer verantwoordelijkheid zullen opnemen voor hun

leerproces als hijzelf de touwtjes volledig in handen houdt. Maar het tegengestelde is waar. In

klassen waarin de leerkracht meer autonomieondersteunend is, nemen leerlingen spontaan zelf

Page 4: Kijk eens in de spiegel! Reflecteren over de …...2 Een belangrijke voorwaarde om de goesting in het leren te bevorderen, is dat leerkrachten voldoen aan de basisbehoeften aan autonomie,

4

meer verantwoordelijkheid op; concreet betekent dit dat ze zelfs hun leerproces in handen

nemen op een ogenblik dat de leerkracht niet toekijkt. Dit staat in contrast met het opeisen van

verantwoordelijk gedrag (bv. ‘Wanneer zullen jullie eens verantwoordelijkheid opnemen?’):

in een dergelijk geval valt het verantwoordelijkheidsgevoel bij de leerling weg op het

ogenblik dat de leerkracht er niet is.

Natuurlijk is een controlerende houding van de leerkracht wel te begrijpen. De leerkracht

heeft namelijk ook drie basisbehoeftes (autonomie – competentie – verbondenheid). In

onderzoek gaan we na in welke mate die basisbehoeften van dag tot dag bevredigd zijn. Op

sommige dagen gebeurt het dat leerkrachten onder druk staan en dat niet voldaan wordt aan

de drie basisbehoeften. Een leerkracht staat bijvoorbeeld onder druk om 15 minuten van de

vorige les in te halen. Ook het leerprogramma of moeilijke leerlingen kunnen druk uitoefenen.

Er bestaan drie soorten druk die de voedingsbodem vormen voor het hanteren van een

controlerende stijl.

Druk van onderuit: de leerlingen lokken zelf een controlerende lesstijl uit,

bijvoorbeeld ‘moeilijke’ leerlingen.

Persoonlijkheidskenmerken bepalen of je al dan niet druk zet. Perfectionistische

leerkrachten zullen veeleer een controlerende stijl hanteren. Een leerkracht die voor

zichzelf de lat hoog legt op een inflexibele manier, zal meer druk zetten en eisen van

de leerlingen dat zij ook hoge standaarden realiseren.

Druk van bovenaf, bijvoorbeeld van de schooldirectie of de minister van Onderwijs.

Omwille van een grote hoeveelheid administratieve taken, die niet altijd even zinvol

lijken voor leerkrachten, of via het leerprogramma kun je als leerkracht ook druk

ervaren en deze druk doorgeven aan je leerlingen.

Maar eigenlijk is het de bedoeling dat de leerkracht als buffer tegen die druk fungeert en

waakzaam is voor die behoeftefrustratie in zichzelf. Het is als leerkracht belangrijk dat je

probeert open te blijven en waakzaam te zijn voor de dynamiek in jezelf. Op een analoge

wijze is het de bedoeling dat de directie leerkrachten uit de wind plaatst en de druk die zij

ervaart niet op hen afwentelt.

Stelling 5: Een goede leerkracht is een gestructureerde leerkracht

Een goede leerkracht brengt zeker structuur aan, maar probeert dit, zoals gezegd, op een

autonomieondersteunende manier te doen. Dit houdt in dat de structuur en regels van de

leerkracht niet noodzakelijk dezelfde hoeven te zijn voor alle klassen of over de jaren heen.

Een leerkracht kan daarin flexibel zijn en proberen rekening te houden met een aantal

factoren: wie zijn de leerlingen, wat zijn hun voorkeuren en welke meningen hebben zij over

fout gedrag in de klas? Leerlingen van 10 à 11 jaar weten maar al te goed wat wel of niet mag

in de klas. Een leerkracht kan bijvoorbeeld tijdens de eerste lessen van het schooljaar de

volgende open vraag stellen: ‘Wat zou er volgens jullie best gebeuren opdat het dit jaar een

plezant schooljaar wordt? Stel dat jullie de leerkracht zouden zijn, wat zou jullie dan doen?’

In reactie op een dergelijke open vraag kunnen leerlingen dan ideeën spuien, waaruit de

leerkracht zelf ook iets kan bijleren. Tijdens zo’n gesprek zullen ongetwijfeld meer heikele

thema’s als huiswerk, klasregels e.d. ook aan bod komen. De leerlingen kunnen dan zelf voor

bepaalde gedragingen een consequentie voorstellen als men de afspraken niet naleeft. Deze

consequenties kunnen variëren: een punt aftrekken, een cake laten bakken, een liedje

zingen… Deze consequenties kunnen dus best ook iets grappigs zijn. Als zo’n afspraak

eenmaal samen is vastgelegd, zal een structurerende leerkracht deze nadien ook strikt

opvolgen.

Page 5: Kijk eens in de spiegel! Reflecteren over de …...2 Een belangrijke voorwaarde om de goesting in het leren te bevorderen, is dat leerkrachten voldoen aan de basisbehoeften aan autonomie,

5

Het is in deze context interessant om op te merken dat er een verschil bestaat tussen een

afspraak en een regel. Een afspraak komt tot stand in samenspraak met de leerlingen en zal

dus meer worden aanvaard en daarom beter worden gerespecteerd. Een regel wordt

geïntroduceerd door een leerkracht van bovenaf, waardoor deze mogelijks als meer

controlerend wordt ervaren. Maar dit hoeft niet het geval te zijn, omdat een leerkracht ook kan

verduidelijken waarom hij een regel introduceert en hij kan peilen naar de mening van de

leerlingen bij het introduceren van de regel (‘Wat denken jullie hiervan?’). Soms wordt door

een leerkracht echter verwezen naar een afspraak, terwijl het eigenlijk om een door de

leerkracht geïntroduceerde regel gaat. Een leerkracht komt bijvoorbeeld binnen in een klas,

die vijftien minuten achterstand heeft van de vorige les. Hij wil graag snel beginnen, maar er

is veel rumoer. Hij zwijgt eerst en zegt dan: ‘Ik had dat niet van jullie verwacht. We hebben

dat toch niet afgesproken’. Hij verwijst hierbij naar een afspraak, terwijl het misschien een

regel was die hij introduceerde zonder het waarom ervan te verhelderen. Indien dit het geval

is, kan een dergelijke uitspraak bij de leerlingen wrevel ontlokken.

Vaak wordt geopperd dat kinderen op jongere leeftijd geen inspraak hoeft te worden geboden.

Hoewel een dergelijk groepsgesprek door de leerkracht meer zal moeten gestructureerd

worden, betekent dit niet dat je met hen niet in dialoog kunt treden. Zelfs in de kleuterschool

is het belangrijk om een goede uitleg te geven voor een verbod, zodat kleuters begrijpen

waarom hen iets verboden wordt. Het is dus goed om systematisch uitleg te geven over

waarom iets niet mag. Als kinderen bijvoorbeeld in een al te kleine eetzaal niet mogen praten

tijdens het middageten omdat er anders te veel rumoer is, is het belangrijk dat hen dat ook

wordt verteld. Er wordt echter al te vaak gedreigd met een sanctie (‘Je gaat op straf moeten

staan!’) om een verbod af te dwingen. Het is natuurlijk niet steeds evident om een voor de

kinderen zinvolle reden voor een regel te introduceren. Dit vereist creativiteit en stilstaan bij

het waarom van de regels. Als een dergelijke zinvolle reden door de leerkracht zelf niet kan

worden gegeven, dan is deze regel overbodig en kan die misschien beter worden afgevoerd.

Het is dus belangrijk dat niet alleen een leerkracht, maar ook een school, het nut van

bestaande regels in vraag stelt. In een snel veranderende samenleving is dit niet evident, maar

het is een oefening die jaarlijks van belang is.

Het lijkt mij dat pedagogen enorm beslagen zijn in het uitdenken van goed gestructureerde

werkvormen. Dergelijke werkvormen bieden houvast, bijvoorbeeld een portfolio. Als de

verwachtingen duidelijk zijn, weet de leerling wat hij moet doen om een bepaald resultaat

neer te zetten. Maar daarom zijn die werkvormen niet altijd autonomieondersteunend gebracht

en kunnen ze ook gebruikt worden om te controleren. Volgens de zelfdeterminatietheorie zijn

deze werkvormen echter pas ten volle motiverend als ze uit de groep komen of als de

leerkracht een toelichting geeft waarom voor deze werkvormen wordt gekozen, zodat

leerlingen er ook het nut van inzien.

Stelling 6: Maar wat als de groepsdynamiek in een klas fout zit?

Er kan inderdaad een bepaalde groepsdynamiek zijn die verhindert dat je goed kunt lesgeven.

Je kunt individueel contact opnemen met de belhamels en nagaan waarom ze dat verzet

plegen en de groep storen. Het verzet en de agressie van leerlingen is vaak geworteld in de

frustratie van hun behoeftes aan autonomie, competentie en verbondenheid, op school of op

het thuisfront. Ze zijn bijvoorbeeld kwaad op de leerkracht, maar ervaren niet de ruimte om

deze te uiten (autonomie); ze voelen zich uitgesloten door hun medeleerlingen

(verbondenheid) of een huistaak is te moeilijk en lokt spanning en angst uit (competentie). De

eerste taak van de leerkracht bestaat er dan in om te luisteren. Wat is er aan de hand? In een

latere fase kan worden gevraagd wat ze zelf vinden van hun eigen gedrag. Leerlingen kunnen

Page 6: Kijk eens in de spiegel! Reflecteren over de …...2 Een belangrijke voorwaarde om de goesting in het leren te bevorderen, is dat leerkrachten voldoen aan de basisbehoeften aan autonomie,

6

elkaar ook feedback geven. Wat vinden zij van dit gedrag? Aanmoedigen tot zelfreflectie is

meer motiverend, omdat jongeren vaak zelf een idee hebben van wat fout loopt en waarom.

Op zo’n manier hoef je als leerkracht niet op de fouten te wijzen en kom je minder kritisch en

dus minder competentieondermijnend over. Vaak wil de leerkracht meteen optreden op een

bestraffende manier. Door belhamels op een impulsieve wijze te bestraffen, zet hij druk op de

leerlingen, waardoor de situatie in negatieve zin escaleert in plaats van te verbeteren.

Misschien is het belangrijker om de rust te bewaren en enige tijd nadien de leerlingen te

vragen wat zij van hun gedrag vinden. Als op voorhand is besproken dat dergelijk gedrag niet

door de beugel kan, is het uiteraard belangrijk dat je als leerkracht consequent optreedt,

anders dreig je jouw geloofwaardigheid te verliezen.

Stelling 7: Een goede leerkracht is een betrokken leerkracht

Een goede leerkracht is inderdaad een betrokken leerkracht. Je kunt betrokkenheid tonen door

vriendelijk te zijn, naar beslommeringen te vragen bij leerlingen en hen oprecht welkom te

heten, elke dag opnieuw. In sommige gevallen is die betrokkenheid van leerkrachten slechts

voorwaardelijk. In de lagere school bijvoorbeeld belonen sommige leerkrachten, al dan niet

bewust, eerder de brave of flinke kinderen. In een dergelijk geval koppelt de leerkracht zijn

aandacht aan een aantal vereisten, namelijk braaf en gedwee de lessen volgen. Om dit

duidelijk te maken aan de leerlingen, krijgt de ‘modelleerling’ een voorkeursbehandeling. De

leerlingen voelen dat ze zich dienen te gedragen als de modelleerlingen. Je stimuleert daarmee

sociale vergelijking tussen leerlingen, wat vervreemdend en demotiverend werkt. De andere

leerlingen krijgen namelijk negatieve feedback, want die beantwoorden niet aan het model. In

sommige gevallen wensen de modelleerlingen zelfs geen positieve feedback, want de anderen

bekijken hen scheef omdat ze een voorkeursbehandeling genieten. Voorwaardelijke aandacht

kan een vorm van betrokkenheid zijn, maar het is eigenlijk geen goede manier om

betrokkenheid te tonen. De voorwaardelijke verbondenheid gaat namelijk ten koste van de

autonomie van de leerlingen, omdat die niet helemaal zichzelf kunnen zijn. Ze moeten zich

gedragen zoals de leerkracht dat van hen verwacht.

Een leerkracht hoeft niet per se naar het positieve voorbeeld te verwijzen. Hij kan de leerling

die negatief gedrag stelt, hierop aanspreken en concrete positieve gedragingen voorstellen

zonder daarbij te verwijzen naar een andere leerling. Hierbij is het belangrijk dat de leerkracht

het gedrag afkeurt en niet de leerling in kwestie.

Stelling 8: Iemand is al dan niet gemotiveerd. Er zijn geen verschillen in

Leerlingen kunnen nogal verschillen in de mate waarin ze gemotiveerd zijn. Sommige

leerlingen doen hard hun best voor school, terwijl anderen zich niet erg inspannen. Maar

tussen deze gemotiveerde leerlingen zijn er grote verschillen in het soort motivatie dat ze

vertonen. Niet alle gemotiveerde leerlingen zijn dus op dezelfde wijze gemotiveerd. Op

eenzelfde wijze zijn niet alle leerkrachten op dezelfde manier gemotiveerd. Om deze

verschillen in kwaliteit van motivatie in kaart te brengen, wordt binnen de

zelfdeterminatietheorie een onderscheid gemaakt tussen autonome en gecontroleerde

motivatie:

autonome motivatie of ‘goesting’: studeren omdat je het wilt;

gecontroleerde motivatie of ‘moetivatie’: studeren omdat het moet of omdat je je

verplicht voelt.

Page 7: Kijk eens in de spiegel! Reflecteren over de …...2 Een belangrijke voorwaarde om de goesting in het leren te bevorderen, is dat leerkrachten voldoen aan de basisbehoeften aan autonomie,

7

Beide bestaan uit twee subtypes. Goesting of autonome motivatie bevat de volgende subtypes:

leren omdat je het plezant, boeiend of uitdagend vindt, d.i. intrinsieke motivatie

(leerplezier & spelvreugde);

leren omdat je de noodzaak, de bedoeling, het nut of de zin ervan begrijpt

(persoonlijke overtuiging).

Moetivatie of gecontroleerde motivatie kent eveneens twee subtypes:

studeren onder druk van buitenaf (externe druk): je ouders verwachten

bijvoorbeeld dat je goede resultaten behaalt; ze koppelen een beloning aan een

goed rapport of dreigen met sancties.

studeren onder druk van binnenuit (interne druk): je kunt bijvoorbeeld pas

tevreden zijn met jezelf als je goed scoort in de klas; je zou je schuldig, slecht of

zelfs beschaamd voelen als je niet flink bent of hard je best doet.

Autonome motivatie kan zich bij iedereen ontwikkelen omdat iedereen een aantal interesses

heeft. Of je nu bouwvakker in BSO bent of een hoog opgeleide academicus, de

kernboodschap luidt: zolang je maar doet wat je graag doet of belangrijk vindt in het leven,

ongeacht de reputatie die ermee gepaard gaat.

Stelling 9: Een leerkracht kan zijn leerlingen het best motiveren als hij zelf enthousiast voor de klas staat

Page 8: Kijk eens in de spiegel! Reflecteren over de …...2 Een belangrijke voorwaarde om de goesting in het leren te bevorderen, is dat leerkrachten voldoen aan de basisbehoeften aan autonomie,

8

Het enthousiasme van een leerkracht kun je afleiden van zijn non-verbaal gedrag. Hij gebruikt

bijvoorbeeld meer intonatie bij het spreken, ondersteunt het lesgeven met gebaren, is

emotioneel expressiever en hij zit niet stil op zijn stoel. Wanneer een leerkracht zelf

enthousiast voor de klas staat, dan straalt dit af op de leerlingen. Een enthousiaste leerkracht

zal immers vanuit een andere motivatie lesgeven: hij beschouwt lesgeven als zijn roeping en

wil leerlingen graag iets bijbrengen. Dit zorgt ervoor dat hij op een andere manier gaat

lesgeven. Hij zal een meer open houding aannemen, meer geduld opbrengen en meer kunnen

werken vanuit het perspectief van de leerlingen. Als een leerkracht daarentegen zijn werk ziet

als een verplicht nummer, als een zware klus, dan is hij eerder vatbaar voor uitputting en voor

wat we een depersonaliserende houding noemen. Dit bekent dat leerlingen niet langer als

persoon worden gewaardeerd, maar als objecten worden beschouwd die met kennis moeten

worden opgevuld. Het nadeel van een dergelijke houding is dat de drempel verlaagd wordt om

druk te zetten op leerlingen. Als leerlingen als objecten worden beschouwd, dan is het immers

sneller gerechtvaardigd om deze objecten te sturen in de richting die je als leerkracht

wenselijk vindt. Je negeert hierbij het perspectief van de leerlingen en zet druk op hen om

jouw agenda (bv. het leerprogramma) erdoor te krijgen. Kortom, er lijkt een soort overdracht

te zijn van enthousiasme en motivatie van leerkrachten naar leerlingen via de manier van

lesgeven, zowel in positieve als in negatieve zin.

Stelling 10: Een goede leerkracht is een leerkracht die op zijn taal let

Dat is inderdaad correct. Vele mensen – niet enkel leerkrachten – zijn zich niet echt bewust

van de soort taal die ze gebruiken om opdrachten te communiceren. Waakzaamheid voor deze

taal is echter wel nuttig en noodzakelijk, omdat een leerkracht via zijn taal een ander type

motivatie kan aanspreken. Uitspraken zoals ‘Ik had dat niet onmiddellijk verwacht’ of

‘Wanneer gaan jullie nu eens leren om stil te zijn als ik de les wil beginnen? Is dat zo

moeilijk? Ik mag toch wel verwachten dat jullie je flink gedragen?’ zijn demotiverend omdat

ze negatief inspelen op de drie basisbehoeftes. Deze uitspraken bevatten negatieve en dus

competentieondermijnende feedback, dwingen de leerlingen om hun gedrag te veranderen en

creëren afstand in de relatie tussen de leerkracht en de leerlingengroep. Dat komt natuurlijk

doordat de leerkracht zijn eigen agenda heeft. De vraag is of een leerkracht dat niet anders kan

aanpakken. Hij kan de klas vragen waarom er zoveel rumoer is of hij kan met een

humoristische noot en een kwinkslag de situatie ontmijnen. Dan neemt hij een meer open

houding aan en gaat hij uit van het perspectief van de andere in plaats van zijn eigen

perspectief.

Nu hebben wij verschillende studies uitgevoerd waarin we de taal van de leerkracht lieten

variëren. De ene keer werden instructies gegeven met controlerende termen zoals ‘moeten’,

‘horen’ of ‘verwachten’ en de andere keer met autonomieondersteunende termen zoals

‘kunnen’, ‘voorstellen’, ‘vragen’ en ‘proberen’. Hieruit blijkt dat de taal van de leerkracht een

effect heeft op de toetsresultaten: hoe meer leerkrachten praten in termen van ‘moeten’, hoe

minder leerlingen presteren. Een leerkracht kan deze meer autonomieondersteunende taal

inbouwen in zijn repertoire aan gedragingen, zodat hij eerder uitnodigend is in plaats van

controlerend. Leerkrachten kunnen dat leren, al vereist dit een dagelijkse waakzaamheid. Als

ze daarin worden getraind, kunnen ze hun stijl veranderen, wat een positief effect heeft op de

leerlingen.

Vanuit de motivatiepsychologie zou het positief zijn mocht er in de lerarenopleiding

voldoende aandacht worden besteed aan dit vak, iets wat jammer genoeg niet het geval is aan

onze Belgische universiteiten. Ik denk dat het niet enkel relevant is voor toekomstige

leerkrachten, maar ook voor toekomstige psychotherapeuten, managers, maatschappelijk

Page 9: Kijk eens in de spiegel! Reflecteren over de …...2 Een belangrijke voorwaarde om de goesting in het leren te bevorderen, is dat leerkrachten voldoen aan de basisbehoeften aan autonomie,

9

assistenten, maar ook medisch opgeleide personen. De gespreksstijl van een dokter hangt

bijvoorbeeld samen met de motivatie van een obesitaspatiënt of een roker om al dan niet

verandering na te streven. Een cynische houding is helemaal niet motiverend. Ik denk dat de

motivatiepsychologie een belangrijk vak vormt in talrijke opleidingen en in verschillende

beroepscategorieën waarin mensen een motiverende taak op zich dienen te nemen.

Stelling 11: Leerlingen motiveren met het geven van een snoepje nadat ze goed hebben opgelet, is effectief

Beloningen en straffen worden vaak gehanteerd bij contractwerk om de motivatie te verhogen

en te garanderen dat iedereen zijn contractwerk goed afrondt. Hoewel zo’n aanpak misschien

op korte termijn wel effectief kan zijn, kan deze op langere termijn als een boemerang in het

gezicht terugkomen. Er kan een afkeer ontstaan voor contractwerk, omdat leerlingen onder

druk worden gezet om hier goed op te scoren. Talrijke studies tonen aan dat beloningen het

plezier kunnen ondergraven. Als je eerst een beloning geeft voor een taak die kinderen al

boeiend en plezierig vinden en daarna de beloning wegneemt, dan blijkt de interesse in de

activiteit te zijn uitgedoofd. We stellen vast dat de mate waarin leerlingen deze activiteit

spontaan verder zetten, afneemt na het verwijderen van de geïntroduceerde beloning. In plaats

van contractwerk te belonen, is het motiverender om keuze aan te bieden omtrent

verschillende soorten oefeningen. Recent onderzoek toont aan dat het bieden van keuze tussen

verschillende thema’s bij huiswerk, het plezier doet toenemen en ervoor zorgt dat leerlingen

het huiswerk meer op tijd inleveren. Leerlingen kiezen immers een thema uit dat hen boeit,

waardoor ze het contractwerk sneller aanpakken en dus er op tijd mee klaar zijn.

Zijn beloningen dan altijd negatief? Beloningen zullen gemiddeld gesproken negatief inspelen

op de behoefte aan autonomie. Maar een beloning kan ook competentiefeedback bevatten. Het

gaat dan om een prestatiegebonden beloning. Die verschilt van een taakgebonden beloning

voor het uitvoeren van de taak, los van de kwaliteit van die taakuitvoering. Een

prestatiegebonden beloning wordt uitgereikt omdat een leerling een bepaalde norm heeft

behaald en bevat dus competentiefeedback, wat die negatieve effecten op de autonomie deels

tenietdoet. Als een ouder bijvoorbeeld aangeeft dat ze samen op uitstap zullen gaan in de

vakantie als de dochter minimaal 90 % haalt, dan is dit een voorbeeld van een

prestatiegebonden beloning. Als de dochter de beloning haalt, dan zet deze de prestatie van de

dochter in de verf, wat haar zelfvertrouwen aanwakkert.

Daarnaast kunnen leerlingen ook wedijveren tegen elkaar voor een beperkt aantal beloningen.

In dit geval spreken we van een competitiegebonden beloning. In het tweede leerjaar worden

bijvoorbeeld soms prijzen uitgereikt aan de ‘tafelkampioen’. Wie denkt dat 3 x 7 = 21, moet

aan de ene kant van de klas gaan staan, wie denkt dat het antwoord 27 is, gaat aan de andere

kant staan. Leerlingen die het juiste antwoord geven, blijven staan. Zo gaat het verder en

uiteindelijk blijft er één leerling over, die hiervoor dan beloond wordt. Dit spel is niet slecht

om het plezier te behouden, maar is in het licht van de drie basisbehoeften niet zo neutraal.

Competentie: Wie het goed kan, blijft over en mag verder oefenen. Maar de leerlingen

die het juist nodig hebben, kunnen niet verder oefenen, want zij moeten gaan zitten.

Met andere woorden, de competentieontwikkeling wordt versneld bij wie al

getalenteerd is. De leerkracht geeft herhaaldelijk aan dezelfde personen

competentiefeedback, terwijl wie het minder goed kan, er misschien meer mee gebaat

is.

Page 10: Kijk eens in de spiegel! Reflecteren over de …...2 Een belangrijke voorwaarde om de goesting in het leren te bevorderen, is dat leerkrachten voldoen aan de basisbehoeften aan autonomie,

10

Relationele verbondenheid: Op relationeel gebied kan dit spel voor spanning en

competitie zorgen. De leerling met de beste kennis krijgt de beker en de voorkeur van

de leerkracht. Er wordt dus gestuurd naar een voorbeeldleerling.

Autonomie: Een dergelijk competitief systeem kan een uitdaging vormen, in het

bijzonder voor zij die de tafels reeds goed kennen, maar kan ook prestatiedruk

meebrengen, misschien in het bijzonder voor zij die niet zo goed zijn in tafels als hun

leeftijdsgenoten.

Stelling 12: Een leerkracht is motiverend of is dat niet, maar kan motiverend handelen niet leren

Leerkrachten kunnen motiverend handelen zeker leren. Recente interventiestudies bevestigen

dit. Wij ontwikkelden bijvoorbeeld zelf een interventie voor leerkrachten lichamelijke

opvoeding. Zo’n interventie bestaat uit drie delen. Ten eerste krijgen leerkrachten wat

theoretische achtergrond. Daarnaast wordt aan de hand van videomateriaal en concrete

voorbeelden dieper ingegaan op de vraag wat je concreet als leerkracht kunt doen om

autonomieondersteunend en structurerend te werk te gaan. Ten slotte worden leerkrachten via

‘microteaching’ uitgenodigd om de aangereikte tips toe te passen, over hun eigen lespraktijk

te reflecteren en elkaar feedback te geven en bij te sturen. Dit is geen evident proces. Tijdens

zo’n interventie zijn we er voortdurend waakzaam voor dat deze op een motiverende wijze

wordt gebracht, waarbij wij voldoen aan de basisbehoeftes van de leerkrachten. Wij willen

zelf het goede voorbeeld geven, maar tegelijk de doen kans stijgen dat de leerkrachten de

voorgestelde veranderingen aanvaarden en dus ook eerder implementeren.

Stelling 13: Hoe motiverend is het systeem van vaste benoemingen in het onderwijs?

Dit is geen eenvoudige kwestie. Er lijken vanuit motivationeel standpunt zowel voor- als

nadelen aan verbonden te zijn. Jobzekerheid is belangrijk, want een dreigende ontslagronde in

een bedrijf zorgt voor heel wat spanning. Jobonzekerheid werkt dan ook negatief in op de

basisbehoeftes van leerkrachten. De keerzijde van het systeem van vaste benoemingen in het

onderwijs is misschien dat leerkrachten die zich niet langer amuseren, niet uit hun job

stappen. Zelfs wanneer zij een burn-out hebben en zich naar hun werk slepen, blijven ze

lesgeven, ook al zouden zijzelf, hun leerlingen en de school gebaat zijn met een andere, meer

enthousiaste leerkracht. Een moegestreden leerkracht lokt immers ook bij andere collega’s

ergernis uit.

Vandaar dat functioneringsgesprekken in het onderwijs van fundamenteel belang zijn. Ik zie

nog te weinig scholen waarin directies hier systematisch aandacht aan besteden. Dit is echter

uitermate belangrijk; het is een deel van de zorg voor leerkrachten. In zo’n

functioneringsgesprek wordt een leerkracht dan uitgenodigd tot zelfreflectie. Een leerkracht

zal vaak zelf goed weten waar hij goed in is en welke zaken voor verbetering vatbaar zijn.

Samen met de moegestreden leerkracht kan de directie dan zoeken naar alternatieven en naar

manieren om de job opnieuw aangenamer te maken. Op een bepaald ogenblik moet een

directie misschien ook wel klare wijn schenken en zich luidop – samen met de leerkracht – de

vraag te stellen of deze wel langer op zijn plaats zit. Vanuit de zelfdeterminatietheorie is het

immers van belang dat mensen een job beoefenen waardoor ze bezield zijn. Sommigen doen

hun job niet met volle goesting; het is niet hun roeping om les te geven, maar omwille van

Page 11: Kijk eens in de spiegel! Reflecteren over de …...2 Een belangrijke voorwaarde om de goesting in het leren te bevorderen, is dat leerkrachten voldoen aan de basisbehoeften aan autonomie,

11

allerlei externe factoren hebben ze voor dit beroep gekozen. Daarom denk ik dat het

interessant en zelfs noodzakelijk is om een motivatie-instrument te gebruiken bij het screenen

van nieuwe leerkrachten. Ik zou persoonlijk leerkrachten weigeren op basis van hun

gebrekkige motivatie, namelijk als ze vooral ‘gemoetiveerd’ zijn. In dit opzicht bestaan er

misschien twee stereotiepe beelden van gemoetiveerde leerkrachten in onze samenleving. Ten

eerste zijn er ‘de leerkrachten die liever lui dan moe zijn’. Ze lopen de kantjes van af en

ervaren elke opgedragen taak als een verplicht nummer. Ze staan als het ware voortdurend

met een weegschaal in hun handen en hun eerste reactie bij een nieuwe taak is of dit wel tot

hun takenpakket behoort. Daarnaast heb je ook ‘de zelfkritische en perfectionistische

leerkrachten’. Zij spannen zich heel hard in voor hun werk, maar leggen de lat misschien te

hoog, zowel voor zichzelf als voor hun leerlingen. Hierdoor zetten ze druk op leerlingen.

Persoonlijk zou ik geen van beide types gemoetiveerde leerkrachten weerhouden, als directies

tenminste de luxe hebben om te kiezen. Veeleer dan het aantal vakantiedagen, zou de

jobinhoud de doorslaggevende factor moeten vormen om te kiezen voor het beroep van

leerkracht. Sta je graag voor de klas? Vind je het plezant om op de hoogte te zijn en je in te

leven in de snel evoluerende leefwereld van jongeren? Wil je iets bijbrengen aan de

leerlingen? Ben je overtuigd van de stof die je wilt brengen of is het om het even welke stof je

brengt? Een dergelijke motivationele screening bij de instroom is van fundamenteel belang

omdat directies in een systeem met vaste benoemingen over een beperkte slagkracht

beschikken om slecht functionerende leerkrachten aan te pakken.

Om slecht functionerende leerkrachten bij te sturen, lijkt het me dat ook de mening van de

kinderen en ouders meer kan worden bevraagd. Aan de universiteit geven de studenten

jaarlijks feedback. Persoonlijk vind ik deze feedback zeer nuttig. Ze bevat zinvolle informatie

zodat ik mijn manier van lesgeven kan verbeteren. De feedback daagt me uit om mezelf te

vernieuwen in plaats van in routine te vervallen. In dat opzicht denk ik dat er in het onderwijs

misschien nog een lange weg is af te leggen. Groei is pas echt mogelijk als er een oprechte

openheid bestaat voor de mening van de leerlingen, collega’s en directie en deze niet als

kritiek wordt geïnterpreteerd.

Stelling 14: Hoe kan het beroep van leerkracht aantrekkelijker worden gemaakt?

Wat mij opvalt en waar ik me ook wel aan stoor, is het beeld dat de vakbonden ophangen van

het leerkrachtberoep. Tijdens de recente discussie over het optrekken van de pensioenleeftijd,

worden leerkrachten afgeschilderd als moegestreden werklui. Leerlingen worden afgespiegeld

als lastposten die moeilijk te motiveren zijn. Lesgeven is een echte karwei, een klus. Het

beeld dat ik krijg is dat leerkrachten het ook verdienen om op pensioen te gaan, want ze

werken al zo lang tegen hun zin. Op pensioen gaan betekent dan dat ze van hun lastige taak

als leerkracht verlost zijn en echt kunnen beginnen genieten van het leven. Als dit de houding

is van een leerkracht, dan is dit pijnlijk, niet enkel voor de leerkracht zelf (want zijn leven is

al ver gevorderd), maar ook voor de leerlingen in zijn klas. Als een dergelijk beeld door de

vakbonden wordt opgehangen, dan is het maar de vraag of nog veel jongeren voor deze studie

en dit beroep zullen kiezen. Als leerkracht kun je jongeren begeesteren, je kunt hen iets

bijbrengen en je vertolkt een uiterst belangrijke functie op maatschappelijk vlak, want ons

onderwijs vormt een fundament van onze samenleving. Als de vakbonden nu eens deze

aspecten van het leerkrachtenberoep meer in de kijker konden zetten …

Page 12: Kijk eens in de spiegel! Reflecteren over de …...2 Een belangrijke voorwaarde om de goesting in het leren te bevorderen, is dat leerkrachten voldoen aan de basisbehoeften aan autonomie,

12

4. VERDERE STUDIE

Er is een website van de zelfdeterminatietheorie:

http://www.psych.rochester.edu/SDT/index.php Je vindt daarop honderden artikels van

onderzoekers die meehelpen bij het uitbouwen van de theorie.

Wij proberen niet enkel in het Engels, maar ook in het Nederlands te schrijven. Je kunt

Nederlandse artikels downloaden op: http://www.vopspsy.ugent.be/nl/ontwikkelingspsychologie/maarten-vansteenkiste.html

We zijn verder bezig met het schrijven aan een boek voor leerkrachten rond het motiveren van

leerlingen, waarin de basisprincipes van deze theorie, evenals de toepassingsmogelijkheden

ervan meer uitgebreid worden toegelicht.