Kennisplatform Integratie & Samenleving Werkplan 2018 · Naast de projecten die in het werkplan...
Transcript of Kennisplatform Integratie & Samenleving Werkplan 2018 · Naast de projecten die in het werkplan...
Prof. dr. M.J. Steketee
Kennisplatform
Integratie & Samenleving
Werkplan 2018
Verwey-Jonker Instituut en Movisie
Financier: directie Samenleving & Integratie, ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Utrecht, 6 december 2017
2
Inhoud
Inhoud ..................................................................................................................................................................... 2
1. Inleiding ............................................................................................................................................................ 3
2. De functies en hoofdlijnen van het programma ................................................................................................. 4
A. Ontwikkeling en benutting van geobjectiveerde wetenschappelijk verantwoorde kennis ......................... 5
B. Portaalfunctie ............................................................................................................................................. 6
C. Verbinding, signalering en netwerkontwikkeling ...................................................................................... 7
D. Kennisarticulatie ........................................................................................................................................ 9
E. Coördinatie en afstemming, samenwerking en programma-ontwikkeling ................................................. 9
3. Thema’s en projecten ...................................................................................................................................... 10
Thema 1 Nieuwe Migratie ................................................................................................................................ 10
Thema 2 Sociale Stabiliteit ............................................................................................................................... 21
Thema 3 Inclusie en Toegankelijkheid ............................................................................................................. 32
Thema 4 Participatie ......................................................................................................................................... 46
4. Communicatieplan ........................................................................................................................................... 65
Inleiding ............................................................................................................................................................ 65
Grotere inzet en effectiviteit van middelen ....................................................................................................... 65
Uitbreiden en verrijken van het communicatieteam ......................................................................................... 67
5. Begroting ......................................................................................................................................................... 69
Bijlage 1. Raad van Advies ................................................................................................................................... 72
Bijlage 2. Begroting Onderzoeksfunctie/praktijk- en implementatiefunctie ......................................................... 73
3
1. Inleiding
2018 is voor het Kennisplatform Integratie & Samenleving het eerste jaar van de tweede fase. We prijzen ons
gelukkig dat het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) heeft besloten tot continuering van KIS
nadat bureau Berenschot was gevraagd een evaluatie uit te voeren met het oog op mogelijke verbeteringen. Deze
evaluatie pakte goed uit: de opzet en de werking van KIS zijn conform de doelstellingen, en de betrokken partijen
tonen over het algemeen waardering voor de werkwijze en de producten. Er valt desalniettemin ook te verbeteren:
Berenschot kwam tot negen aanbevelingen die we ons ter harte nemen, voor zover dat mogelijk is met de bestaande
middelen.
De aanbevelingen hadden vooral betrekking op de impact en implementatie van onze werkzaamheden en op de
wenselijkheid om ons netwerk uit te bouwen: naar andere departementen, naar maatschappelijke organisaties, naar
andere kennisinstituten zoals universiteiten en hogescholen. Dat veronderstelt een sterke identiteit, die naar buiten
toe goed wordt gecommuniceerd. De wijze waarop we de aanbevelingen willen oppakken staat beschreven in
Impact in integratie; Meerjarenplan KIS 2018-2022.
Een eerste doorvertaling in de projecten en overige werkzaamheden staat in onderhavig jaarplan 2018. Daarin zijn
gehandhaafd de kennisfilosofie van KIS (via het zogenoemde kennislemniscaat) en de vier thema’s, die ook in de
eerdere jaren zijn gehanteerd:
1. Nieuwe Migratie
2. Sociale Stabiliteit
3. Inclusie en Toegankelijkheid
4. Participatie
Tegelijkertijd wordt veel meer aandacht besteed aan de doorwerking van de KIS-activiteiten en -producten. Voor
alle projecten geldt dat er aandacht wordt besteed aan de benutting. Bovendien is er een versterking van de
communicatiefunctie en voor de functie van verbinden en signaleren.
In 2018 willen we tevens inzetten op een verdere uitbouw van ons netwerk. In het meerjarenplan wordt benadrukt
dat impact en implementatie naar ons idee vooral tot stand komen via andere intermediaire partijen en netwerken.
Daarom zal het voornemen om – naast de Raad van Advies voor het gehele kennisplatform – ook per thema een
klankbordgroep samen te stellen zo spoedig mogelijk worden opgepakt. Uiteindelijk gaat het erom dat het platform
vitale kennis levert, waardoor de samenleving beter is geïnformeerd en kan doorontwikkelen als democratische
rechtsstaat die voor iedereen kansen biedt.
4
2. De functies en hoofdlijnen van het programma
Kennisplatform Integratie en Samenleving gaat zijn vierde jaar in. Begin dit jaar is KIS geëvalueerd door
Berenschot. Uit deze evaluatie blijkt dat we, ondanks de jonge historie van KIS, erin geslaagd zijn als
kennisplatform landelijke bekendheid te krijgen. Uit de evaluatie blijkt dat we erkend en gevonden worden als het
kennisinstituut op het gebied van integratie- en migratievraagstukken. KIS wordt als gezaghebbend gezien op het
terrein van integratie en samenleving. Hoewel er duidelijk ruimte voor verbetering is, zijn we blij dat de
financiering van het Kennisplatform Integratie en Samenleving de komende vier jaar gecontinueerd wordt.
Doel van het Kennisplatform Integratie en Samenleving is om bij te dragen aan de kwaliteit van de Nederlandse
samenleving tegen de achtergrond van de grote diversiteit in de etnische samenstelling van de bevolking. Dit doen
we door kennis te ontwikkelen op het brede terrein van integratie en samenleving, deze te verspreiden en een
verbindende rol te vervullen tussen betrokken partijen bij de integratie.
Ook in 2018 zullen we ons richten op vier onderscheiden thema’s, namelijk Nieuwe Migratie, Sociale Stabiliteit
en Veiligheid, Inclusie en Toegankelijkheid en Participatie.
• Het thema Nieuwe Migratie heeft betrekking op de vraagstukken die samenhangen met de komst, vestiging en
integratie van nieuwkomers in onze samenleving. Nieuwkomers zijn arbeidsmigranten, vluchtelingen, maar
ook gezinsvormers en -herenigers.
• Het thema Sociale Stabiliteit heeft betrekking op vraagstukken rondom polarisatie. Het versterken van
initiatieven gericht op verbinding in de samenleving, het aanpakken van discriminatie en het ondersteunen van
professionals bij het omgaan met polarisatie op het werk zijn speerpunten.
• Het thema Inclusie en Toegankelijkheid wil bijdragen aan de toerusting van instellingen en instituties om beter
om te gaan met diversiteit. Het tegengaan van (onbedoelde) uitsluiting en discriminatie is een speerpunt.
• Het thema Participatie heeft betrekking op de vraag wat migranten al in huis hebben. Er wordt gekeken naar
wat zij nog nodig hebben om evenredig en gelijkwaardig mee te doen in de Nederlandse samenleving en hoe
het met de participatie staat. Speerpunten zijn o.a. de positie van (jonge) migranten op de arbeidsmarkt en
zelfbeschikkingsrecht.
De rode draad in deze thema’s is sociale cohesie. Veel projecten richten zich op de vraag op welke wijze diverse
groepen in deze maatschappij relaties met elkaar aangaan, en de mate waarin mensen betrokken zijn bij
maatschappelijke verbanden in hun persoonlijk leven, als burger in de democratische politieke gemeenschap en
als lid van de samenleving. In hoeverre voelen nieuwe Nederlanders zich gebonden aan deze maatschappij? Hoe
gaat de ‘mainstream’ om met nieuwkomers en hoe uitnodigend is de samenleving voor integratie van mensen met
een andere herkomst? En wat te doen met diverse signalen dat veel jongeren met een migratieachtergrond minder
binding voelen met de maatschappelijke omgeving en instituties? In 2018 zullen we expliciet ingaan op sociale
cohesie en de vraag hoe we de betrokkenheid van de diverse groepen in onze samenleving versterken, waardoor
mensen zich gekend en gehoord voelen.
Bij al deze thema’s is steeds de vraag: welke kennis is er nodig en hoe kan deze kennis ten goede komen aan een
oplossing van de meest prangende actuele vraagstukken op het terrein van integratie en samenleving? Onze
werkwijze valt schematisch weer te geven in de figuur van de kennislemniscaat: we ontwikkelen kennis door in
praktijken onderzoek te doen en nieuwe aanpakken en instrumenten te beproeven, we analyseren de uitkomsten
en verbinden die met al beschikbare kennis, we vertalen de inzichten in adviezen, handreikingen e.d. om die
vervolgens met de praktijk te beproeven en evalueren. Zo ontstaat een doorlopend lerende praktijk, waarbij (veelal
lokale) kennis wordt verbonden met landelijke kennis, en waar ook anderen weer van kunnen leren.
5
Uit de evaluatie van Berenschot komt onder meer de aanbeveling om te streven naar meer impact en implementatie.
Dat advies is in dit jaarplan opgevolgd, door meer accent te leggen op leer- en verbetertrajecten en implementatie.
We hebben ervoor gekozen om voor alle projecten die in het programma ontwikkeld worden (zowel in het
werkplan als vanuit de portaalfunctie) te kijken op welke manier de implementatie van de resultaten in
samenwerking met het veld kan plaatsvinden. Implementatie en het realiseren van impact met de ontwikkelde
kennis lopen dwars door alle verschillende activiteiten van het programma heen.
De verschillende typen activiteiten
De hoofdmoot van ons werk speelt zich af in de programma’s en projecten die in de volgende hoofdstukken staan
uitgewerkt. Daarnaast zijn er enkele typen activiteiten die niet op voorhand zijn uitgewerkt en verband houden met
alle programma’s. We lichten dat hierna toe.
A. Ontwikkeling en benutting van geobjectiveerde wetenschappelijk verantwoorde kennis De gevoeligheid van de integratiethema’s vraagt om de permanente inbreng van kennis die uitvoering en beleid
kan overtuigen en inspireren. Daarvoor is het streven naar objectieve kennis een noodzakelijke conditie - het gaat
bij het kennisplatform om meer dan een mening. Dan gaat het dus om onderzoek naar de effectiviteit van
interventies en de gevolgen van maatschappelijke condities voor sociale processen op het gebied van integratie.
Dan gaat het ook om informatieverzameling rond nieuwe ontwikkelingen en het articuleren van best practices. En
het gaat om het kunnen profiteren van concepten en inzichten uit de wetenschappelijke literatuur.
Kennisontwikkeling is in de basis een proces van kenniscirculatie dat individuele, lokale of collectieve kennis
ophaalt, articuleert en verrijkt. Als kennisplatform combineren wij kennisontwikkeling met het bevorderen van de
benutting van die kennis om bij te dragen aan het proces van integratie van nieuwe Nederlanders.
Doel van de ontwikkeling van geobjectiveerde wetenschappelijk verantwoorde kennis is ook dat deze een bijdrage
levert aan de maatschappelijke discussie op basis van betrouwbare informatie en kennis die impact heeft op sociaal
beleid en sociale praktijken. In het publieke debat voeren vaak gevoelens van onveiligheid, onbehagen en verlies
van burgers de boventoon: Uit SCP-onderzoek (2017) blijkt dat bij veel burgers een structureel gevoel van
onbehagen heerst. Immigratie en integratie worden het vaakst (door 56%) genoemd als onderwerp van zorgen, op
6
afstand gevolgd door zorgen over de manier van samenleven, zoals over verharding, agressie, vooroordelen,
intolerantie en verslechterde omgangsvormen. Juist in een veld dat zo gekenmerkt wordt door veronderstellingen
en gevoelens van verlies en angst is het nodig om onafhankelijke kennis te ontwikkelen die helpt om deze impasse
te doorbreken. Door het verder ontwikkelen en beproeven van begrippen als wederkerigheid, begrijpen dat een
land dat diversiteit omarmt meer economische en sociaal-culturele welvaart biedt, willen we een bijdrage leveren
aan de bewustwording, gedragsverandering en het op gang brengen van verbeterprocessen (zie bericht aan de
minister 2015, 2016 en 2017). KIS ontwikkelt daarom nieuwe wetenschappelijk onderbouwde kennis, die gericht
wordt verspreid, die impact heeft op sociaal beleid en geïmplementeerd wordt in de praktijk. KIS draagt hiermee
bij aan steeds beter beleid en betere uitvoering op het gebied van integratie en omgaan met diversiteit in de
samenleving.
Dat doen we door middel van:
• Het ontwikkelen van betrouwbare informatie en nieuwe kennis op het terrein van integratie en samenleving.
We doen dat door middel van kwalitatief, kwantitatief toegepast onderzoek ten aanzien van de
maatschappelijke vraagstukken die er zijn op het terrein van nieuwe migratie, sociale stabiliteit, inclusie en
toegankelijkheid, en participatie.
• Het voorzien in objectiverende informatie ten behoeve van de diagnose van de problematiek (wat is het
probleem) en mogelijke behandeling (toegepast onderzoek over hoe te reageren op de geobjectiveerde
probleemanalyse).
• Het bevorderen van de benutting van die kennis door het met de praktijk ontwikkelen en beproeven van
bruikbare instrumenten (handreikingen, trainingen, interventies etc.) als het gaat om het bevorderen van een
pluriforme en stabiele samenleving.
• KIS is gericht op de ontwikkeling van nieuwe kennis of doorontwikkeling van bestaande kennis en de
implementatie daarvan. De focus ligt daarbij op vraagstukken die (nog) niet door anderen worden opgepakt.
Juist door onderwerpen op te pakken die anderen (nog) laten liggen is KIS onderscheidend en agenderend.
B. Portaalfunctie Naast de projecten die in het werkplan 2018 genoemd worden, willen we de mogelijkheid hebben om actuele
(informatie)vragen die er in de praktijk leven in de loop van het jaar op te pakken. Uit de Berenschot-evaluatie
blijkt dat met name gemeenten behoefte hebben aan gerichte informatie om hen te helpen bij de immigratie- en
integratievraagstukken waar zij mee te maken krijgen. In een complexe omgeving vervult kennis steeds meer een
richtinggevende rol. Een portaalfunctie past bij een flexibele kennisfunctie in een informatie-gedreven
samenleving. In het portaal moet geschakeld kunnen worden tussen vragen, vraagstukken en academische
problemen. Voorbeeld: over sociale spanningen in de wijk is behoefte aan concrete wijkinformatie, aan een
overzicht van best practices, inzicht in hun effectiviteit, maar ook onderzoek naar de betekenis ervan in het kader
van de democratische rechtsstaat.
In het programma is er daarom budget om kleine en middelgrote vragen van de diverse partijen en sectoren in de
samenleving (zoals (lokale) overheid, professionals, maatschappelijke en migrantenorganisaties) op maat te
kunnen bedienen. In 2017 is een aantal veranderingen doorgevoerd wat betreft de Portaalcommissie, die oordeelt
over het al dan niet honoreren van de vragen. De bestaande interne commissie is uitgebreid met externe leden die
meebeslissen over de inzet van middelen op de middelgrote projecten. Over kleine vragen (in minder dan 4 uur te
beantwoorden) beslist de coördinator van het Portaal. Daarnaast is de mogelijkheid om naast kleine vragen ook
wat grotere maatschappelijke vraagstukken rondom integratie uit te voeren in 2018.
Gezien de uitkomst van de evaluatie van Berenschot dat juist de gemeenten hieraan behoefte hebben maar nog te
weinig bekend zijn met de portaalfunctie, zal er gerichte communicatie ingezet worden om de portaalfunctie bij
ambtenaren bekender te maken.
Het portaal biedt:
1) Vraagbaakfunctie: het bieden van objectiverende informatie ten behoeve van vragen die er leven bij de
stakeholders. Het gaat om vragen die niet direct beantwoord kunnen worden vanuit onze expertise en parate
kennis. De behandeling van deze vragen gaat via een intake en is gericht op maatwerk. Afhankelijk van de
7
vraag wordt een voorstel gemaakt om gewenste kennis te leveren. Indien nodig moet er zeer snel gehandeld
kunnen worden (bijvoorbeeld in geval van Kamervragen). Benadrukt moet worden dat het hier gaat om een
ondersteunende functie, het poneren van een vraag in het portaal kan niet in de plaats komen van het werk van
gemeenten en organisaties zelf.
2) Kennismakelaar: het biedt ons de mogelijkheid om te bemiddelen tussen kennisvragers en kennisleveranciers.
Er wordt verticaal geschakeld tussen vragen, vraagstukken en academische programma’s zoals van
universiteiten, CBS of SCP.
C. Verbinding, signalering en netwerkontwikkeling Voor de gewenste vergroting van de impact op beleid en praktijk is het van belang dat de programmering aansluit
bij de beleids- en praktijkvragen rond migratie, integratie en diversiteitsvraagstukken. Van even groot belang is
dat de ontwikkelde kennis, ervaringen en contacten over en weer worden uitgewisseld met de relevante partijen in
het veld en netwerken worden uitgebouwd. Deze verbinding, signalering en netwerkontwikkeling maakt net als
communicatie integraal onderdeel uit van de strategie voor impact en implementatie.
Daarbij is de verbinding van het kennisplatform met de praktijk en de signalering van relevante trends en
ontwikkelingen een belangrijk element van de gehanteerde kennislemniscaat. De werkwijze van Kennisplatform
Integratie & Samenleving is erop gericht om in contact te staan met diverse partijen en sectoren in de samenleving
en om alert te zijn op nieuwe ontwikkelingen.
We streven met de functie van verbinding, signalering en netwerkontwikkeling de volgende doelstellingen na:
• De kennisontwikkeling sluit aan bij de ontwikkelingen die gaande zijn in de maatschappij en in het
overheidsbeleid.
• Het onderhouden van relaties met het veld om aan te sluiten bij de dilemma’s die daar worden ervaren.
• Schakelen tussen maatschappelijke vraagstukken en de wetenschap.
• Signalen uit de praktijk vertalen naar het maatschappelijk debat in een jaarlijks agenderend essay op basis van
de bevindingen van KIS en activiteiten zoals jaarlijkse conferenties en kennisateliers.
• Het bieden van een podium aan verschillende experts om visievorming te ondersteunen door het schrijven van
opiniërende stukken op basis van verkenningen of reeds bestaande kennis, of op basis van actualiteiten en
signalering in de praktijk.
• Versterken van de (naams)bekendheid en impact van KIS.
Mede op basis van de evaluatie door Berenschot van KIS in 2017 en het verzoek van het ministerie van SZW
intensiveren we onze inzet op dit vlak in 2018. Zo zullen we meer inzetten op het versterken van ons netwerk, ook
in domeinen waar we nu nog een minder sterk netwerk hebben (bijv. onderwijs en arbeidsmarkt).
Concrete producten en activiteiten zijn:
a. Jaarbericht: een essay op basis van de gezamenlijke informatie die uit de verschillende functies naar voren
komt. Jaarlijks stellen we een thema vast op basis van trends in de data en signalen uit het veld (gemeenten,
instellingen, maatschappelijke organisaties). Dit essay heeft een duidelijk agenderende functie.
b. KIS jaarbijeenkomst voor opinie en debat: een landelijke bijeenkomst waarin naar aanleiding van de
uitkomsten van de projecten een aantal presentaties wordt gehouden en workshops worden georganiseerd
rondom maatschappelijke vraagstukken op het gebied van de integratie van nieuwkomers, zoals vluchtelingen.
De presentatie van het jaarbericht wordt hier ook aan gekoppeld.
c. Thematische en/of regionale kennisateliers: we brengen betrokkenen rond bepaalde problemen en kansen
samen om te werken aan ideeënuitwisseling, aanpakken en afspraken. Deze kennisateliers hebben meerdere
functies: het overdragen van kennis naar het veld, het verzamelen van kennis bij het veld ten behoeve van de
kennisnetwerkstructuur en het faciliteren van ontmoeting en netwerkontwikkeling. In 2018 organiseren we
vier kennisateliers voor verschillende groepen en rond diverse thema’s. In het verlengde van deze ateliers
zullen interviews en artikelen worden geproduceerd en waar wenselijk en mogelijk zullen we de pers
8
benaderen. Waar mogelijk sluiten we aan bij regionale en/of thematische initiatieven van partijen in het veld.
Hiermee kan met een zelfde inspanning meer worden bereikt. De kennisateliers stellen we vast in het voorjaar
van 2017.
d. Gemeentelijk beleid/lokale diversiteitsafspraken: in het kader van het idee om diversiteit productief te maken
zetten we in op het met kennis ondersteunen van lokale of regionale afspraken over omgaan met diversiteit.
In de samenwerking met partijen (publiek en privaat), afhankelijk van de lokale dynamiek, werken we aan
een maximale benutting van het potentieel van de diversiteit. De concrete afspraken binnen dergelijke
samenwerkingsverbanden kunnen variëren afhankelijk van de actuele condities, bijvoorbeeld: tegengaan van
stage- en arbeidsdiscriminatie, meer taallessen, gesprekken over sociale spanningen. Vanuit KIS nemen we
een agenderende en expertrol in.
e. Agenderen vraagstukken en actieve expertrol: in 2018 zullen we nog nadrukkelijker inzetten op deelname aan
strategisch belangrijke expertmeetings, conferenties, lezingen, workshops en in strategische netwerken. We
zullen onze specifieke kennis en expertise inbrengen in strategisch belangrijke expertmeetings, conferenties,
lezingen, workshops e.d., en bij strategische netwerken zoals de G32 (sociale pijler) of Integraal Werken in
de Wijk (IWW). Door nadrukkelijker aanwezig te zijn op relevante bijeenkomsten en in dergelijke netwerken
werken we aan verschillende doelen: het delen en opdoen van kennis, het uitbouwen van het netwerk, het
uitbouwen de (naams)bekendheid van KIS en het agenderen van belangrijke migratie-, integratie-
/diversiteitsthema’s en daarmee het genereren van meer impact. Op deze manier zijn we in staat de
ontwikkelde kennis en expertise meer naar buiten te brengen en vice versa!
f. Klankbordgroepen: in 2017 zijn we begonnen met de omgeving meer te betrekken bij het beleid en de
programmering van de kennisfunctie voor integratievraagstukken. Zo zijn er klankbordgroepen gestart of deze
zullen starten binnen de vier thema’s van het programma’s. Voor de thema’s Sociale Spanningen en Inclusie
en Toegankelijkheid in het sociaal domein is daar in 2016 al een aanvang mee gemaakt. Vanwege de
gepolitiseerde situatie op dit thema is het van belang via een groep van experts en gebruikers goed
geïnformeerd te zijn over de actuele stand van zaken in beleid en wetenschap. In de klankbordgroep wordt
twee keer per jaar het voorgenomen programma en de voortgang besproken. Het uitgangspunt is dat we voor
alle vier de KIS-thema’s in het eerste kwartaal van 2018 een bijeenkomst van de klankbordgroep beleggen.
Net als in 2017 organiseren we in 2018 bovendien een brede consultatiebijeenkomst met gebruikers van KIS-
producten en andere belanghebbenden.
g. Raad van advies: in 2017 is deze raad ingesteld van gezaghebbende personen die meedenken over de
ontwikkeling van de kennisfunctie en kennisbehoefte in de samenleving. Het gaat hier om prominente
personen in het maatschappelijk veld in de sfeer van arbeid, onderwijs, veiligheid en dergelijke. De raad van
advies bevordert intern de actualiteit en de kwaliteit van de kennisfunctie en straalt naar buiten toe de betekenis
van het platform uit. De namen van de leden van de raad van advies zijn in de bijlage opgenomen.
h. Extra verbinding en impact via de media bij strategische projecten: in de afgelopen jaren is gebleken dat
onderwerpen die KIS behandelt soms breed in de maatschappij leven en in die gevallen vaak op de nodige
media-aandacht kunnen rekenen. Met het oog op het doel van het versterken van de (naams)bekendheid van
KIS en het vergroten van de impact van de eindproducten denken we dat we in 2018 meer naar buiten kunnen
treden in de media. Enerzijds door hierin proactief op te treden en anderzijds door ruimte beschikbaar te
hebben indien zich strategisch belangrijke mogelijkheden voordoen. Voorafgaand is niet met zekerheid vast
te stellen bij welke thema’s of projecten dit zal zijn. De ervaring van de afgelopen jaren leert dat enkele
projecten per jaar volop in de belangstelling komen te staan. Met dit onderdeel van de verbindingsfunctie
willen we optimaal profijt halen en impact genereren door vanuit KIS maximaal te kunnen inzetten bij deze
strategische mediamogelijkheden.
9
D. Kennisarticulatie Met de ontwikkelde kennis wordt in zowel de werkplanprojecten als in de portaalprojecten een maximale impact
op beleid en praktijk beoogd. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om de implementatie van nieuwe of
doorontwikkelde methoden voor professionals, om nieuwe inzichten die bijdragen aan effectiever gemeentelijk
beleid voor de integratie van nieuwkomers of het agenderen van onderwerpen die tot nu toe door beleid en praktijk
onvoldoende zijn opgepakt.
Bij de door KIS en het ministerie van SZW gewenste versterking van de agendering en het realiseren van impact
op beleid en praktijk speelt de externe communicatie van KIS een centrale rol. In het algemeen geldt
vanzelfsprekend dat versterking van de communicatiefunctie de agendering vanuit het programma zal bevorderen.
In dat verband zullen meer dan nu het geval is de media actief worden gezocht, met de aantekening dat KIS beoogt
objectivering en rationalisering te brengen in de discussie (meer dan een mening). De extra inzet op zichtbaarheid
in de media zal met het ministerie van SZW worden afgestemd. Te overwegen valt verder de mogelijkheid om te
bevorderen dat er een tijdschrift komt op het terrein van Integratie, waarbij een agenderende functie ook
onafhankelijk van KIS kan worden vormgegeven.
De huidige invulling van de communicatie is al goed en effectief en daarom zetten we deze middelen en activiteiten
onverminderd voort. We blijven toegankelijke publicaties en evenementen verzorgen die op de behoeften van de
doelgroep zijn toegesneden. Ook blijven we andere presentatievormen stimuleren, zoals infographics en animaties.
De website blijft de kern van de communicatie, met regelmatig nieuwe content in wisselende vormen (artikel,
blog, vraag & antwoord). De nieuwsbrief zorgt ervoor dat de belangrijkste informatie van de website actief onder
de aandacht wordt gebracht. Ook de inzet van media blijft belangrijk, zowel via free publicity als ingekocht.
Voor de gewenste versterking hebben we gekeken naar waar we meer rendement kunnen halen en welke
uitbreidingen nodig zijn voor meer bereik en effect. Belangrijke wijziging is dat we nog intensiever aan de slag
gaan om bij ieder project bekendheid en/of impact te genereren, zowel voor het werkplan als voor het portaal. En
dat we ook actiever gaan communiceren buiten de projecten om, over het programma KIS (waaronder de
portaalfunctie) en onze expertise. Hierbij zetten we ook bestaande netwerken en overkoepelende organisaties in.
Binnen deze nieuwe aanpak zetten we KIS waar mogelijk neer als een zelfstandige organisatie. De website wordt
vernieuwd en heringericht volgens de nieuwste inzichten (in het algemeen en KIS-specifiek). Daarbij volgen we
de denkwijze van onze doelgroepen en zorgen voor een betere vindbaarheid van producten. Een uitgebreider
uitwerking van het communicatieplan staat in hoofdstuk 4.
E. Coördinatie en afstemming, samenwerking en programma-ontwikkeling De samenwerking tussen het Verwey-Jonker Instituut en Movisie blijkt een duidelijke meerwaarde te hebben. Op
projectniveau is er steeds meer sprake van een gezamenlijk inbreng van beide instituten. Waarbij de combinatie
van de onderzoeks- en analysefunctie (die primair ligt bij het Verwey-Jonker Instituut) en de praktijk- en
implementatiefunctie (die primair ligt bij Movisie) het mogelijk maakt om gecreëerde eigen kennis direct te
benutten en in te zetten voor het veld. Het werken met een vast werkplan, waarin ruimte is gereserveerd voor een
flexibel deel om op de vragen van het veld te kunnen inspelen, vergt een sterke coördinatie. Om die coördinatie te
laten werken, zijn interne overlegmomenten noodzakelijk. Deze zijn beschreven in het document ‘Afspraken
samenwerking i.h.k.v. Meerjarenprogramma kennisfunctie Integratie’ (Kennisplatform Integratie en Samenleving,
2014), dat we voor de tweede periode van het platform zullen updaten.
Onderdeel van deze functie is ook de interne kwaliteitscontrole. Alle door KIS op te leveren producten worden
intern op kwaliteit getoetst.
10
3. Thema’s en projecten
De onderzoeks- en analysefunctie biedt de wetenschappelijke onderbouwing van het kennisplatform. Het
onderzoek is met name gericht op de vraag welke evidence based en practice based kennis de basis kan vormen
voor het nemen van initiatieven of het ontwikkelen van (integratie)beleid. Daarnaast vormt onderzoek een bron
van informatie over de maatschappelijke ontwikkelingen en ondersteunt het als zodanig de innovatie in beleid en
uitvoering. Onderbouwing en innovatie ondersteunen een integraal kennisproces. De uitvoering van de projecten
vindt veelal plaats in nauwe samenspraak met betrokken partijen.
Ook de praktijk- en implementatiefunctie is onderdeel van het kennislemniscaat en van de uit te voeren projecten.
Door middel van handreikingen, toolkits, best practices of anderszins beogen wij, samen met de praktijk,
interventies te ontwikkelen en te versterken. In dit hoofdstuk geven we nadere invulling aan de onderzoeks- en
analysefunctie en de praktijk- en implementatiefunctie.
Thema 1 Nieuwe Migratie Sinds een toename van het aantal asielaanvragen in 2015 staan integratie en participatie hoog op de agenda van
Nederlandse gemeenten. Gemeenten zijn actief om statushouders en andere nieuwkomers te laten integreren.
Omdat gemeenten vanuit de Participatiewet de mogelijkheid hebben de begeleiding van integratie zelf vorm te
geven, zijn er verscheidene aanpakken door het land heen. Opvallend is de aandacht voor en inzet op toeleiding
naar werk. Gemeenten beginnen al in een vroeg stadium met toeleiding naar werk en wachten niet langer totdat
nieuwkomers de Nederlandse taal machtig zijn. Naast werk is er in gemeenten ook aandacht voor gezondheid en
voor de financiële en de sociale positie van nieuwkomers.
Na de snelle ontwikkeling van projecten en beleid voor nieuwkomers is het voor gemeenten nodig een stap te
maken naar een meer structurele, evidence based aanpak en deze in te bedden in regulier beleid. Hoe pakken andere
gemeente het aan? Wat werkt wel en wat werkt niet? Deze twee vragen die leven bij gemeenten illustreren de
behoefte aan uitwisseling van ervaringen en kennis over werkzame elementen van integratie-aanpakken. Vanuit
Kennisplatform Integratie & Samenleving willen we hieraan een bijdrage leveren.
Naar aanleiding van de resultaten van (KIS-) projecten (2015-2017), consultatie van relevante veldpartijen en
overleg met de Directie Integratie & Samenleving van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
hebben we vier onderzoeksvoorstellen geschreven. Met deze vier projecten brengen we de beleidsontwikkelingen
op het gebied van arbeidstoeleiding van alle gemeenten in kaart, onderzoeken we wat wel en niet werkt in de
ontwikkelde programma’s voor arbeidstoeleiding, onderzoeken we besluitvormingsprocessen ten aanzien van
opleidingsmogelijkheden als stap naar duurzame arbeid en maken we voor gemeenten inzichtelijk wat werkt om
de financiële zelfredzaamheid van nieuwkomers te vergroten. In onderstaande paragrafen lichten we de vier
projecten toe.
Project 1.1 Monitor gemeentelijk beleid arbeidstoeleiding vluchtelingen
Aanleiding
Arbeidsmarktintegratie van vluchtelingen kost tijd. Gemeenten zijn vanuit de Participatiewet verantwoordelijk om
vluchtelingen richting betaald werk te begeleiden. In 2016 en 2017 heeft KIS in samenwerking met o.a. Divosa
een monitor onder gemeenten uitgevoerd om de stand van zaken en ontwikkelingen binnen het gemeentelijk beleid
te volgen.
De monitor is representatief voor alle gemeenten en wordt door gemeenten en veldpartijen zeer gewaardeerd als
‘barometer’ van de ontwikkelingen rondom arbeidsintegratie in gemeenten. In 2018 willen we – mede op verzoek
van betrokken veldpartijen en de Directie Samenleving & Integratie – de monitor herhalen, waardoor een meerjarig
overzicht van de ontwikkelingen ontstaat.
11
Doelstelling
Dit is het derde meetmoment van een monitor die als doelstelling heeft om inzicht te geven in de ontwikkelingen
van de gemeentelijke praktijk rondom arbeidstoeleiding. Wij definiëren arbeidstoeleiding hierbij als alle stappen
richting zo regulier mogelijk werk.
Om goed aan te kunnen sluiten bij de gemeentelijke werkelijkheid, definiëren we de precieze vragen die we
beantwoorden in samenspraak met de belangrijkste stakeholders. Mogelijke vraagstellingen kunnen zijn:
• Wat doen gemeenten op dit moment concreet om vluchtelingen richting de arbeidsmarkt te begeleiden? Worden
alle groepen bediend (bijvoorbeeld mannen én vrouwen)?
• Wat zijn de resultaten van de inspanningen die gemeenten gepleegd hebben om statushouders richting arbeid
te leiden? Op welke niveaus van de integratieroute vindt activering plaats? Hoe monitoren gemeenten de
resultaten?
• Hoe/waar is de arbeidstoeleiding van statushouders belegd in de gemeentelijke structuur? Is de aanpak ook
voor andere doelgroepen (bv. bijstandsgerechtigden, andere nieuwkomers) geschikt?1
Aanpak
Het onderzoek bestaat uit een internetvragenlijst onder alle gemeenten in Nederland en enkele aanvullende
telefonische diepte-interviews met gemeenten die de online enquête invulden. Gedurende het hele onderzoek
werken we nauw samen met partners zoals Divosa, VluchtelingenWerk, gemeenten, UAF en de SER (Werkwijzer
Vluchtelingen). Wij hebben hier in 2016 en 2017 zeer goede ervaringen mee opgedaan. Door bovenstaande partijen
te betrekken bij het opstellen van de vragenlijst, sluiten wij nauw aan bij de gemeentelijke werkelijkheid en de
belangrijkste vraagstukken op dit thema. Ook streven wij ernaar om bij de verzending van de vragenlijst samen te
werken met Divosa, die in 2016 en 2017 de enquête via haar ledennetwerk heeft verspreid. Ook bellen/mailen wij
de gemeenten na om de respons te verhogen. Naar aanleiding van de resultaten uit de enquête voeren wij enkele
aanvullende diepte-interviews met gemeenten. In de telefonische diepte-interviews hebben de onderzoekers de tijd
om dieper in te gaan op opvallende resultaten of bepaalde vragen die er leven rond de arbeidstoeleiding van
statushouders, om zo meer duiding aan de resultaten te geven. Gemeenten kunnen in de vragenlijst aangeven of
zij benaderd willen worden voor een dergelijk diepte-interview. Uit de kandidaten selecteren we een aantal
gemeenten, daarbij rekening houdend met spreiding (in gemeentegrootte, type beleid en eventuele andere relevante
factoren). De interviews worden telefonisch afgenomen. Na afronding van zowel de kwantitatieve (de enquête) als
de kwalitatieve (de interviews) dataverzameling analyseren we de data. De resultaten geven we weer in een
rapportage met tekst, grafieken en citaten. Waar mogelijk en relevant maken we vergelijkingen met de
meetmomenten 2016 en 2017 en tussen grote, middelgrote en kleine gemeenten. Het conceptrapport bespreken we
in een groepsgesprek met de betrokken veldpartijen, samen met de partijen duiden en verdiepen we de resultaten.
Daarna stellen we het eindrapport op. Daarnaast zullen we de onderzoeksbevindingen gedurende het jaar in diverse
gremia presenteren.
1 Om de vergelijkbaarheid met vorige jaren mogelijk te maken, bakenen we de doelgroep af naar recent gearriveerde statushouders. Naast
inhoudelijke argumenten liggen hier ook praktische redenen aan ten grondslag. Ook met onze heldere afbakening in de voorgaande jaren leert
de ervaring dat twee of drie medewerkers nodig zijn om alle vragen te beantwoorden. Een uitbreiding van de doelgroep/het onderwerp, zal het
invullen van de enquête praktisch onmogelijk maken en de respons doen dalen. Omdat KIS ziet, en van mening is dat ontwikkelde aanpakken
voor statushouders uiteindelijk ook andere doelgroepen zoals derdelanders of gezinsmigranten ten goede kunnen komen, nemen wij in de
enquête een vraag op over de manier waarop de aanpak voor deze groepen geschikt wordt bevonden voor een bredere doelgroep.
12
Fasering
Fase 1: Ontwikkeling vragenlijst i.s.m. relevante
stakeholders.
Planning: januari
Fase 2: Programmeren, testen en uitzetten enquête en nabellen
gemeenten.
Planning: februari – maart (eventueel uitloop
april)
Fase 3: Eerste analyse resultaten, ontwikkeling topiclijst
diepte-interviews, afnemen diepte-interviews.
Planning: april
Fase 4: Analyse en rapportage. Planning: mei – juni
Fase 5: Communicatie & presentatie resultaten. Planning: Nader te bepalen
Communicatie- en implementatieplan
Van de resultaten van het onderzoek maken we een rapportage. De resultaten van de enquête presenteren we op
daarvoor geschikte momenten in het jaar. Bijvoorbeeld bij een bijeenkomst van Divosa, van KIS, etc. In 2016 en
2017 heeft de monitor veel aandacht gekregen van (landelijke) media. Ook dit jaar verwachten wij dit weer. Voor
uitkomst van de monitor stellen we daarom een communicatieplan op. Omdat wij in dit onderzoek nauw
samenwerken met alle relevante veldpartijen en omdat er een directe vraag is om de monitor in 2018 te herhalen,
verwachten wij dat deze goed landt. De afgelopen jaren hebben de actualiteit van de monitor en de nauwe
aansluiting op de gemeentelijke werkelijkheid ertoe geleid dat de verschillende partijen direct aan de slag konden
met de resultaten. Ook dit jaar zullen wij deze nauwe samenwerking voortzetten, opdat de resultaten gebruikt
kunnen worden voor beleid, politiek en onderzoek.
Resultaten
De uitkomsten moeten een landelijk representatief beeld schetsen van ontwikkelingen in de gemeentelijke praktijk
rondom arbeidstoeleiding van recente statushouders. Door nauw samen te werken met betrokken partijen en goed
aan te sluiten bij de gemeentelijke praktijken, kunnen de uitkomsten gebruikt worden om het gemeentelijke
uitvoeringsbeleid te verbeteren. Ook andere partijen zoals VluchtelingenWerk kunnen de uitkomsten gebruiken in
hun beleidsvorming.
Samenwerkingspartners
De beoogde partners voor dit project zijn:
Divosa, VluchtelingenWerk, gemeenten, UAF en de SER (Werkwijzer Vluchtelingen).
NB: Er is nog geen afstemming geweest met deze partijen.
Looptijd
Januari 2018 – juni 2018.
13
Kosten
Organisatie Onderzoeker Tarief (€) Aantal Bedrag (€)
Verwey-Jonker Instituut Senior onderzoeker 91 86 7.826
Verwey-Jonker Instituut Onderzoeker 66 280 18.480
Verwey-Jonker Instituut Junior onderzoeker 46 100 4.600
Stafkosten Verwey-Jonker Instituut 29 466 13.514
Overhead Verwey-Jonker Instituut 30 466 13.980
Totaal Verwey-Jonker Instituut 58.400
Materiële kosten 3.000
Totaal 61.400
Project 1.2: Duurzame arbeidsparticipatie van vluchtelingen: doen wat werkt
Aanleiding
Het idee dat er extra ondersteuning nodig is om een succesvolle arbeidstoeleiding voor vluchtelingen te realiseren,
leeft binnen de gemeenten: de urgentie wordt gevoeld en er is grote bereidheid om aan de slag te gaan. Waar vorig
jaar uit de monitor gemeentelijk beleid arbeidstoeleiding bleek dat het gemeentelijk beleid in de ontwikkelfase zat,
zegt dit jaar 82% van de gemeenten aanvullend beleid te hebben om statushouders richting werk te begeleiden.
Tegelijkertijd is een kanttekening dat de beleidsmaatregelen die zijn genomen bij 45% van de gemeenten
projectmatig en daarmee van tijdelijke aard zijn. Het inbedden van de inspanningen binnen reguliere processen zal
de komende tijd de nodige aandacht vragen. Ook blijken gemeenten doorgaans weinig zicht te hebben op de
cijfermatige voortgang van de arbeidstoeleiding (hoeveel statushouders stromen door naar de arbeidsmarkt via
welk type integratieroute). Tot slot zeggen gemeenten veel behoefte hebben aan inzicht in ‘wat werkt’ (voor wie
en onder welke omstandigheden).
In dit KIS-project willen wij de lokale ervaringen combineren met de beschikbare nationale en internationale
wetenschappelijke kennis over arbeidsparticipatie. Naar het verloop van de arbeidsparticipatie van vluchtelingen
worden verscheidene wetenschappelijk onderzoeken uitgevoerd, bijvoorbeeld vanuit KIS, ZonMw (Programma
Vakkundig aan het Werk, Arbeidsparticipatie van nieuwe vergunninghouders) en de SER. Ook in het buitenland
is nieuwe kennis ontwikkeld en IMISCOE voert op dit moment een internationaal vergelijkend onderzoek uit naar
integratie van vluchtelingen. Wat zijn volgens deze onderzoeken de werkzame elementen in beleid, projecten en
pilots gericht op duurzame arbeidsparticipatie van vluchtelingen? En wat zijn hierbij de randvoorwaarden? Wij
bundelen en ontsluiten deze kennis door een praktische vertaalslag te maken naar een verbeterinstrument.
In dit KIS-project krijgt monitoring de aandacht: hoe kan het streven naar duurzame arbeidsparticipatie vertaald
worden naar outcome-criteria en met welk instrument kan dit gevolgd worden om van het bestaande beleid te leren
en dit te blijven verbeteren?
Dit project heeft een open karakter. Op basis van de verzamelde kennis, de input van experts en de betrokken
gemeenten wordt het onderwerp nader afgebakend en aangescherpt en krijgt het verbeterinstrument vorm.
Doelstelling
De doelstellingen van dit project zijn:
• De meest actuele beschikbare wetenschappelijke kennis over wat werkt bij duurzame arbeidsparticipatie van
vluchtelingen wordt verzameld in een wat werkt-dossier, dat in de vorm van een infographic toegankelijk
wordt samengevat (vgl.: https://www.movisie.nl/weten-wat-werkt).
• Beschikbare kennis over wat werkt bij duurzame arbeidsparticipatie wordt vertaald naar een concreet
toepasbaar instrument, zoals een verbetertool aan de hand waarvan gemeenten/organisaties hun
beleidsinstrumenten en re-integratie activiteiten kunnen evalueren en doorontwikkelen (vgl.: Online
verbetertool Eenzaamheid | Movisie).
14
Duurzame arbeidsparticipatie heeft hierbij nadrukkelijk zowel betrekking op tijd (langdurig inkomen uit arbeid)
als kwaliteit (een bij de achtergrond van de vluchteling passende functie).
Aanpak, inclusief implementatie
Fase 1: voorbereiding (2 maanden)
In gesprek met gemeenten
Een gespreksronde langs vijfgemeenten om preciezer na te gaan aan welke kennis zij behoefte hebben en in welke
vorm deze kennis voor hen bruikbaar is. Ook bespreken wij hoe zij op dit moment gebruik maken van bestaande
kennis van wat werkt bij de vormgeving van hun beleidsmaatregelen en projecten. En welke ondersteuning zij
nodig hebben om dergelijke kennis eventueel beter te implementeren om de resultaten met betrekking tot de
duurzame arbeidsparticipatie van vluchtelingen te verbeteren. Mogelijk kunnen we voor deze gespreksronde
gemeenten selecteren die in de bovengenoemde monitor hebben aangegeven behoefte te hebben aan inzicht in wat
werkt en/of via het Netwerk Regionale Coördinatoren Screening en Matching Vergunninghouders.
Adviesgroep experts
Uitgangspunt van dit project is dat we inmiddels via eerdere KIS-projecten, de lopende ZonMw-Projecten en het
lopende SER-project de nodige kennis opgedaan hebben over wat werkt bij arbeidsparticipatie van vluchtelingen.
De oogst van bestaande verkenningen, literatuursearches en onderzoeken willen we in het wat werkt-dossier samen
laten komen. We vormen in de voorbereidende fase een adviesgroep van de experts van deze projecten die op een
drietal momenten tijdens het project samenkomen om het thema nader af te bakenen, de ‘witte vlekken’ waarop
evt. aanvullende literatuursearch nodig is vast te stellen, en de adequaatheid van het uiteindelijke wat werkt-dossier
te toetsen. Op deze wijze wordt dit een gezaghebbend document dat zo goed mogelijk de actuele stand van zaken
weergeeft met betrekking tot de beschikbare kennis over wat werkt bij duurzame arbeidsparticipatie van
vluchtelingen.
Fase 2 Realisatie wat werkt-dossier en verbetertool
Wat werkt dossier incl. infographic (6 maanden)
Voor de realisatie van het wat werkt-dossier worden de volgende stappen doorlopen:
Voor de totstandkoming van het wat werkt-dossier gebruiken we de door Movisie ontwikkelde interne Handleiding
Wat werkt dossiers en bijbehorende hulpmiddelen. Een wat werkt dossier bevat de volgende onderdelen: inleiding,
feiten en cijfers, wat werkt in de aanpak, geraadpleegde literatuur.
Verbetertool (3 maanden)
Het Wat werkt-dossier vertalen we vervolgens naar een concreet toepasbaar instrument aan de hand waarvan
gemeenten en organisaties hun beleidsinstrumenten en re-integratie-activiteiten kunnen evalueren en verbeteren.
De vorm van dit instrument wordt vastgesteld aan de hand van wat passend is bij de inhoud van het wat werkt-
dossier. In een eerder traject op het thema eenzaamheid resulteerde dit in de verbetertool: Online verbetertool
Eenzaamheid | Movisie.
Communicatie
In het eerste jaar zullen de communicatieactiviteiten met name aan het einde van het jaar plaatsvinden, wanneer
het wat werkt-dossier en de verbetertool gerealiseerd zijn.
15
Acties voor verspreiding en communicatie:
1. Online plaatsen van het wat werkt-dossier en de verbetertool.
2. Webartikel schrijven waarin we het wat werkt-dossier en de verbetertool via de website van KIS onder de
aandacht brengen.
3. Nieuwsartikelen waarmee we via sites van netwerkpartners op het gebied van arbeidsparticipatie het wat werkt-
dossier en de verbetertool onder de aandacht brengen.
4. Een persbericht.
5. Een communicatieoffensief via sociale media.
6. Een bijeenkomst waarop we het Wat werkt-dossier en de verbetertool aan gemeenten uit de voorbereidende
gespreksronde en andere belangstellenden presenteren, incl. workshop in het werken met de verbetertool.
Resultaten
Na het eerste projectjaar beogen we de volgende resultaten:
• Een wat werkt-dossier over duurzame participatie van vluchtelingen, inclusief toegankelijke samenvatting in
een infographic.
• Een concreet toepasbare verbetertool op basis waarvan beleidsinstrumenten en re-integratie-activiteiten gericht
op duurzame arbeidsparticipatie van vluchtelingen geëvalueerd en verbeterd kunnen worden.
• Werkplannen voor leer- en verbetertrajecten in twee à drie gemeenten waarin ingezet wordt op beter gebruik
van de beschikbare kennis ten behoeve van optimalere duurzame arbeidsparticipatie voor vluchtelingen.
• Een bijeenkomst waarop we het Wat werkt-dossier en de verbetertool aan gemeenten uit de voorbereidende
gespreksronde en andere belangstellenden presenteren, met bijbehorend communicatieoffensief.
Samenwerkingspartners
De beoogde partners voor dit project zijn:
Gemeenten en de bij re-integratie betrokken lokale samenwerkingspartners, het Netwerk Regionale Coördinatoren
Screening en Matching Vergunninghouders en de partners van de Taskforce Integratie en Werk (denk aan VNG,
Divosa, SER).
NB: Er is nog geen afstemming geweest met deze partijen.
Looptijd
Januari – december 2018.
• Vaststellen kennis- en implementatiebehoefte bij gemeenten.
• Bundelen en ontsluiten van kennis rondom duurzame arbeidsparticipatie: wat werkt-dossier, incl. infographic
en verbetertool.
• Ter voorbereiding op jaarplannen KIS 2019 bespreken we met de Directie Integratie & Samenleving van het
ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de mogelijkheden voor een aantal leer- en verbetertrajecten
in gemeenten.
• Presentatie Wat werkt-dossier en verbetertool aan gemeenten uit de voorbereidende gespreksronde en andere
belangstellenden, incl. workshop in het werken met de verbetertool.
• Communicatieoffensief Wat werkt-dossier en verbetertool, onder meer aan de hand van de publicatie van
artikelen, nieuwsberichten en de inzet van sociale media.
16
Kosten
Organisatie Onderzoeker Tarief Aantal Bedrag (€)
Verwey-Jonker Instituut Senior onderzoeker 91 130 11.830
Verwey-Jonker Instituut Onderzoeker 66 90 5.940
Verwey-Jonker Instituut Junior onderzoeker 46 145 6.670
Stafkosten Verwey-Jonker Instituut 29 365 10.585
Overhead Verwey-Jonker Instituut 30 365 10.950
Totaal Verwey-Jonker Instituut 45.975
Organisatie Onderzoeker Tarief Aantal Bedrag (€)
Movisie Senior 96 20 1.920
Movisie Medior 78 260 20.280
Movisie Junior 51 305 15.555
Movisie Project-Assistent 42 30 1.260
Stafkosten Movisie 11 615 6.765
Overhead Movisie 26 615 15.990
Totaal Movisie 61.770
Materiële kosten 10.000
Totaal 117.745
Project 1.3 Gemeentelijke afwegingen bij de inzet van opleiding als middel voor duurzame
arbeidsparticipatie van volwassen nieuwkomers
Aanleiding
Uit de Monitor gemeentelijk beleid arbeidstoeleiding vluchtelingen van 2017 blijkt dat in veel gemeenten
momenteel de discussie speelt in hoeverre arbeidstoeleiding al dan niet de ruimte biedt voor het volgen van een
opleiding.2 Wordt het volgen van een opleiding ingezet als middel voor duurzame arbeidsparticipatie of wordt er
gefocust op directe uitstroom naar werk? Onderzoek toont aan dat een in Nederland behaald diploma een positief
effect heeft op de arbeidsmarktpositie van statushouders.3 In de praktijk blijkt dat op dit moment relatief weinig
statushouders instromen in Nederlands beroepsonderwijs om hun kansen op werk te vergroten.
In 2016 stelden gemeenten dat ongeveer een derde van de statushouders in hun gemeente het beste via een
opleiding de weg naar de arbeidsmarkt zouden kunnen vinden.4 In 2017 schatten diezelfde gemeenten dat slechts
een op de tien ― veelal jonge ― statushouders bemiddeld is naar een beroepsopleiding. Kortom, lang niet alle
statushouders die volgens gemeenten met een opleiding hun kansen op werk substantieel zouden vergroten, volgen
een beroepsopleiding. Voor andere nieuwkomers (derdelanders, niet-westerse migranten) is niet bekend hoe (vaak)
hun toetreding tot de arbeidsmarkt via het volgen van een Nederlandse beroepsopleiding verloopt.
Doelstelling
De doelstelling van dit project is om gemeenten concrete handvatten te bieden bij het maken van een afweging om
nieuwkomers al dan niet in de gelegenheid te stellen een beroepsopleiding te volgen.
2 Razenberg, I., Kahmann, M. & De Gruijter, M. (2017). Monitor gemeentelijk beleid arbeidstoeleiding vluchtelingen 2017. Utrecht:
Kennisplatform Integratie & Samenleving. 3 Bakker, L. (2016). Seeking Sanctuary in the Netherlands. Opportunities and obstacles to refugee integration. Erasmus
Universiteit/Sociaal en Cultureel Planbureau. 4 Razenberg, I., De Gruijter, M. (2016). Vluchtelingen aan het werk. Enquête onder gemeenten over arbeidstoeleiding van
statushouders. Utrecht: Kennisplatform Integratie & Samenleving.
17
Aanpak
Het project bestaat uit twee fases, die we hieronder toelichten.
Fase 1 Verkenning gemeentelijke praktijken (januari – april)
Allereerst brengen we in kaart hoe gemeenten besluiten volwassen nieuwkomers al dan niet een opleiding te laten
volgen om daarmee hun kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. Voor deze verkenning bouwen we voort op de
kennis die is verzameld binnen het KIS-project (2017) naar onderwijsparticipatie van jonge statushouders. Door
middel van interviews (deels op basis van hard-op-denk-processen) en zo mogelijk participatieve observatie (van
overlegmomenten) in drie tot vijf gemeenten maken we inzichtelijk hoe gemeenten besluiten nemen over
opleidingsmogelijkheden voor volwassen statushouders. Welke factoren zijn bij deze afwegingen van belang? Zijn
er randvoorwaarden die medebepalend zijn voor het maken van dergelijke beslissingen? De bevindingen worden,
indien informatie beschikbaar is, vergeleken met afwegingen die in het buitenland gemaakt worden ten aanzien
van arbeidstoeleiding van statushouders. Wat kunnen we van buitenlandse initiatieven leren voor de Nederlandse
context?
In dit onderzoek onderscheiden we de volgende groepen nieuwkomers: statushouders, derdelanders en overige
niet-westerse migranten. De verkenning beperkt zich niet tot jonge nieuwkomers (die aanspraak kunnen maken op
studiefinanciering), maar tot alle hierboven genoemde volwassen nieuwkomers die mogelijk baat hebben bij een
opleiding.
De verkenning mondt uit in een beschrijving van gemeentelijke spanningsvelden, afwegingen en randvoorwaarden
rondom het inzetten van een beroepsopleiding als middel voor duurzame arbeidsparticipatie bij nieuwkomers.
Deze rapportage biedt daarnaast een overzicht van enkele internationale voorbeelden van het inzetten van een
beroepsopleiding als middel voor duurzame arbeidsparticipatie bij nieuwkomers.
Fase 2: Ontwikkeling handelingsalternatieven
In de tweede fase van dit project zullen we op basis van de geschetste afwegingen en randvoorwaarden
verschillende handelingsalternatieven ontwikkelen in samenwerking met twee arbeidsmarktregio’s. Dit willen we
als volgt doen: De resultaten uit fase 1 worden per arbeidsmarktregio in focusgroepen besproken. In iedere regio
worden de meest prangende spanningsvelden benoemd en verder geconcretiseerd. Op basis van de principes van
de Doorbraakmethode (http://www.movisie.nl/doorbraak/doorbraak_methode.html) worden vervolgens in iedere
deelnemende arbeidsmarktregio handelingsalternatieven ontwikkeld en in praktijk gebracht. Deelnemende
arbeidsmarktregio’s worden hierin onder meer geïnspireerd door internationale voorbeelden. De kern van de
doorbraakmethode is het op kleine schaal experimenteren met handelingsalternatieven op de werkvloer en
successen doorvoeren in de hele organisatie. Vanuit KIS zal dit proces zowel gefaciliteerd als onderzocht worden.
Fasering doorbraakmethode:
1. Voorbereidingsfase: wat kunnen we anders doen? (resultaat focusgroepen).
2. Startfase: hoe kunnen we veranderen?
3. Middenfase: hoe krijgen we een doorbraak?
Eindfase: hoe houden we de verbeteringen vast? Deze fase duurt ongeveer zes maanden (start met
focusgroepgesprek; drie werkbijeenkomsten per arbeidsmarktregio). Op basis van uitkomsten willen wij begin
2019 een landelijk symposium met de deelnemende partijen organiseren.
Communicatie- en implementatieplan
Dit project vertrekt vanuit een gemeentelijk knelpunt: de discrepantie tussen de voorgenomen inzet op opleiding
voor nieuwe migranten en de uiteindelijke instroom van nieuwkomers in het onderwijs. De praktijkrelevantie is
dus hoog. De inventarisatie die we in fase 1 in zes gemeenten houden, zullen we door middel van een publicatie
verspreiden onder gemeenten en andere stakeholders. In fase 2 zijn we door de actiegerichte doorbraakmethodiek
zowel handelingsalternatieven aan het ontwikkelen als aan het implementeren in drie arbeidsmarktregio’s. De
resultaten hiervan, zowel wat betreft proces als uitkomsten, zullen beschreven worden in een handreiking.
18
Deelnemende gemeenten presenteren hun ‘doorbraak’ tijdens een landelijk symposium met andere gemeenten en
relevante partijen.
Resultaten
• Inzicht in de afwegingen (die gemeenten maken) bij het al dan niet inzetten van het volgen van een
beroepsopleiding voor nieuwkomers.
• Een aantal uitgewerkte handelingsalternatieven voor gemeenten bij veelvoorkomende spanningsvelden
rondom het inzetten van opleiding als middel voor duurzame arbeidsparticipatie van nieuwkomers.
• Afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek en in afstemming met het ministerie van SZW kan het
project in 2019 mogelijk worden voortgezet met een landelijk symposium voor gemeenten waarin
deelnemende arbeidsmarktregio’s hun ontwikkelde handelingsalternatieven presenteren.
Samenwerkingspartners
De beoogde partners voor dit project zijn:
Divosa, ministerie van SZW, het UAF en enkele arbeidsmarktregio’s.
NB: Er is nog geen afstemming geweest met deze partijen.
Looptijd
Januari tot en met december 2018.
Mogelijk vervolg met landelijk symposium en verdere implementatie in 2019.
Kosten
Organisatie Onderzoeker Tarief Aantal Bedrag (€)
Verwey-Jonker Instituut Senior onderzoeker 91 140 12.740
Verwey-Jonker Instituut Onderzoeker 66 160 10.560
Verwey-Jonker Instituut Junior onderzoeker 46 100 4.600
Stafkosten Verwey-Jonker Instituut 29 400 11.600
Overhead Verwey-Jonker Instituut 30 400 12.000
Totaal Verwey-Jonker Instituut 51.500
Organisatie Onderzoeker Tarief Aantal Bedrag (€)
Movisie Senior 96 20 1.920
Movisie Medior 78 185 14.430
Movisie Junior 51 140 7.140
Movisie Project-Assistent 42 30 1.260
Stafkosten Movisie 11 375 4.125
Overhead Movisie 26 375 9.750
Totaal Movisie 38.625
Materiële kosten 11.000
Totaal 101.125
Project 1.4 Financiële zelfredzaamheid van nieuwe migranten in twee arbeidsmarktregio’s.
Aanleiding
De beste manier om te integreren is door deel te nemen aan de samenleving. Nederlanders doen dat door te werken,
door naar (sport)verenigingen te gaan, door onderwijs te volgen, vrijwilligerswerk te doen etc. Gemeenten zetten
actief in op huisvesting, taalverwerving, gezondheidsbevordering en -preventie, scholing en arbeidstoeleiding van
recent gehuisveste vluchtelingen, EU-arbeidsmigranten en gezinsvormers.
19
Uit het KIS-project financiële en sociale zelfredzaamheid van nieuwkomers (2017) blijkt dat veel nieuwkomers
risico lopen op problematische schulden die vaak samengaan met sociale problemen als isolement. Veel
nieuwkomers hebben hun financiële huishouding (nog) niet op orde, door bijvoorbeeld eerder opgelopen schulden.
Daarnaast beschikt deze groep over onvoldoende inzicht en vaardigheden in hoe je in Nederland met geld omgaat.
Bestaande projecten gericht op preventie van schulden, het vergroten van de financiële zelfredzaamheid en het
voorkomen van isolement sluiten niet of onvoldoende aan op de migratie-gerelateerde problemen van
nieuwkomers. In 2016 en 2017 heeft KIS een overzicht gemaakt van methodieken die werken voor de participatie
van vluchtelingen, een landelijk onderzoek naar financiële en sociale zelfredzaamheid afgerond en zijn er in drie
gemeenten plannen van aanpak ontwikkeld om de financiële en sociale zelfredzaamheid van nieuwkomers te
verbeteren. In 2018 willen wij verder met ontwikkelde kennis binnen én buiten KIS. In dit project willen wij deze
kennis toepassen in gemeenten en een handreiking ontwikkelen om bestaande instrumenten beter in te kunnen
zetten op de specifieke situatie van nieuwkomers.
Doelstelling
Gemeenten geven aan zich zorgen te maken over de financiële positie van nieuwkomers. Vluchtelingen, EU-
arbeidsmigranten en gezinsvormers zijn bij huisvesting in een gemeente doorgaans nog niet volledig op de hoogte
van alle regelingen en toeslagen waar zij mogelijk recht op hebben. Bovendien beheersen ze de Nederlandse taal
vaak nog onvoldoende. Dat zijn risicofactoren voor het ontwikkelen van problematische schulden. Extra inzet op
preventie is daarom nodig.
Met dit project willen wij voor gemeenten de aard van belemmeringen en kansen bij de financiële zelfredzaamheid
van vluchtelingen, EU-arbeidsmigranten en gezinsvormers inzichtelijk maken.
Wij inventariseren welke instrumenten en werkwijzen toepasbaar zijn in de lokale praktijk om de financiële
zelfredzaamheid van nieuwkomers te kunnen bevorderen.
Wij verzamelen de meest actuele beschikbare wetenschappelijke kennis over wat werkt bij het verbeteren van de
financiële zelfredzaamheid in een wat werkt-dossier, die in de vorm van een infographic toegankelijk wordt
samengevat (vgl.: https://www.movisie.nl/weten-wat-werkt) en door gemeenten gebruikt kan worden bij het
verbeteren van de financiële zelfredzaamheid van nieuwkomers.
Aanpak
In 2017 hebben wij op basis van een landelijk onderzoek, de inventarisatie van kansrijke interventies en aanpakken
en de implementatie van activiteiten in drie deelnemende gemeenten, een beknopte handreiking geschreven waarin
staat hoe gemeenten – samen met stakeholders – de financiële (1) en sociale (2) zelfredzaamheid van nieuwkomers
hebben kunnen bevorderen.
In 2018 bouwen we hierop voort, waarbij we focussen op financiële zelfredzaamheid. We brengen bij twee
arbeidsmarktregio’s (een arbeidsmarktregio bestaat uit meerdere gemeenten) in beeld wat het bestaande aanbod in
de gemeente is om de financiële zelfredzaamheid van vluchtelingen, EU-arbeidsmigranten en gezinsvormers te
bevorderen.
Het startmoment hiervoor is een netwerkbijeenkomst per arbeidsmarktregio waaraan in ieder geval de volgende
partijen deelnemen: gemeente, sociaal wijkteam, VluchtelingenWerk/migrantenorganisaties en
bewonersinitiatieven/vrijwilligers. Tijdens deze netwerkbijeenkomsten presenteren wij de kennis uit de
handreiking en kijken wij samen met de gemeenten en de lokale partners naar de werkzame elementen ter
bevordering van de financiële zelfredzaamheid.
Wij beantwoorden daarbij de volgende vragen:
• Hoe kunnen we de nieuwkomers goed voorlichten over het Nederlandse financiële stelsel?
• Hoe vinden wij aansluiting op bestaande projecten preventie schulden?
Fase 1:
Kennis nemen van het wat werkt-dossier m.b.t. Armoede om zicht te krijgen op de financiële zelfredzaamheid.
20
De kennis in de wat werkt-dossiers is samengesteld uit wetenschappelijk onderzoek, praktijkkennis en de input
van deskundigen. In dit dossier is aandacht voor:
• Verschillende aspecten die een rol spelen bij zowel materiële als immateriële schuldhulpverlening,
schuldpreventie, vroegsignalering en schuldregeling.
• Oorzaken en gevolgen.
• Het maatschappelijk debat rondom schulden.
Fase 2:
In gesprek met gemeenten, Sociaal Werk Nederland en Divosa
We gaan in gesprek om te achterhalen aan welke kennis deze partijen behoefte hebben en in welke vorm deze
kennis voor hen bruikbaar is. Anderzijds bespreken wij hoe zij op dit moment gebruikmaken van bestaande kennis
van wat werkt bij de vormgeving van hun beleidsmaatregelen en projecten en welke ondersteuning zij nodig
hebben om dergelijke kennis eventueel beter te implementeren om de resultaten met betrekking tot de financiële
zelfredzaamheid van vluchtelingen, EU-arbeidsmigranten en gezinsvormers te bevorderen.
Fase 3:
Organiseren van netwerkbijeenkomsten
Op basis van de gespreksronde gaan we in samenwerking met twee arbeidsmarktregio’s gezamenlijk een
netwerkbijeenkomst organiseren waarbij wij de kennis uit de handreiking presenteren en gezamenlijk met de
gemeente en lokale partners op zoek gaan naar de werkzame elementen ter bevordering van de financiële
zelfredzaamheid.
Communicatie- en implementatieplan
Communicatie is vooral gericht op het verspreiden van opgedane kennis via web- en nieuwsartikelen in vakbladen
als Zorg en Welzijn, Binnenlands Bestuur en diverse websites van KIS, gemeenten en samenwerkende partners,
waaronder de VNG. Ook maken we gebruik van social media. Met Divosa zijn we in gesprek over een
samenwerking in het project Schouders eronder.
Resultaten
• Een analyse van de aard van belemmeringen bij de financiële zelfredzaamheid van nieuwkomers en persona
die kunnen worden ingezet bij de ontwikkeling van een formeel of informeel ondersteuningsaanbod en beleid.
• Een inventarisatie van kansrijke instrumenten waarmee gemeenten en hun partners de financiële
zelfredzaamheid van nieuwkomers kunnen bevorderen, inclusief handreiking op basis van implementatie in
drie gemeenten.
Samenwerkingspartners
De beoogde partners voor dit project zijn:
VNG, NVVK (Nederlandse vereniging voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren), VluchtelingenWerk,
Sociaal Werk Nederland, Divosa/schouders eronder (Christophe Geuskens).
NB: Er is nog geen afstemming geweest met deze partijen.
Looptijd
Januari tot en met december 2018.
Kosten
Organisatie Onderzoeker Tarief Aantal Bedrag (€)
Verwey-Jonker Instituut Senior onderzoeker 91 10 910
Verwey-Jonker Instituut Onderzoeker 66 120 7.920
Verwey-Jonker Instituut Junior onderzoeker 46 40 1.840
21
Stafkosten Verwey-Jonker Instituut 29 170 4.930
Overhead Verwey-Jonker Instituut 30 170 5.100
Totaal Verwey-Jonker Instituut 20.700
Organisatie Onderzoeker Tarief Aantal Bedrag (€)
Movisie Senior 96 10 960
Movisie Medior 78 175 13.650
Movisie Junior 51 30 1.530
Movisie Project-Assistent 42 20 840
Stafkosten Movisie 11 235 2.585
Overhead Movisie 26 235 6.110
Totaal Movisie 25.675
Materiële kosten 4.000
Totaal 50.375
Thema 2 Sociale Stabiliteit De sociale cohesie staat in Nederland onder druk. Scheidslijnen, kloven, wantrouwen, wij-zij-denken en
spanningen in de samenleving nemen toe, zo blijkt uit zowel onderzoek als berichtgeving in de media. Deze
polarisatie in de samenleving kenmerkt zich door toenemende tegenstellingen tussen en binnen etnische en
culturele groepen. Bij elkaar tellen deze verschijnselen op tot een vrij algemeen gevoel van zorg over de stabiliteit
van de samenleving. Burgers, professionals en overheid maken zich hierover grote zorgen. Kennisplatform
Integratie & Samenleving wil de lokale partijen (beleidsmakers, actieve bewoners en professionals) substantieel
ondersteunen bij het adequaat omgaan met deze problematiek.
Voor het werkprogramma van 2018 staan drie vraagstukken centraal binnen het thema sociale stabiliteit. Daarbij
hanteert KIS een cyclisch proces van kennis verzamelen en kennis implementeren. KIS zet in op zowel
ontwikkeling van nieuwe kennis als implementatie / toepasbaar maken van de in vorige jaren verkregen kennis
binnen de (lokale) praktijk. Hiertoe zal worden samengewerkt met landelijke en lokale organisaties/netwerken
van/voor professionals en beleidsmakers binnen relevante domeinen zoals lokaal bestuur, sociale veiligheid,
sociale cohesie en onderwijs.
Aangezien polarisatie en discriminatie ook in de nabije toekomst aanzienlijke impact zullen hebben op sociale
stabiliteit, zal KIS ook in de komende jaren hierop kennis verzamelen en implementeren.
1. Inzet van kennis en versterken van initiatieven gericht op meer verbinding in de samenleving
In het afgelopen programmajaar heeft KIS projecten uitgevoerd waarin is onderzocht hoe het ‘veelstemmige midden’ met zijn brede diversiteit aan meningen, nuances en identiteiten kan worden aangesproken en geactiveerd
tot kritisch burgerschap; en hoe de veerkracht van burgers kan worden versterkt in het ‘weerstand bieden’ aan de
extreme geluiden op de polen. In 2018 zet KIS in op enerzijds de ontwikkeling van nieuwe kennis, en anderzijds
de praktische vertaling van kennis voor toepassing in de lokale praktijk.
2. Aanpakken van discriminatie
Discriminatie en uitsluiting binnen en tussen etnische, religieuze en culturele groepen leidt tot polarisatie en vice
versa. Het effectief aanpakken van discriminatie is dan ook een belangrijke voorwaarde voor sociale stabiliteit en
meer verbinding tussen en inclusie van verschillende groepen in de samenleving. In de afgelopen jaren is o.a. door
KIS veel kennis opgedaan over mechanismen die leiden tot discriminatie en de verschillende verschijningsvormen
ervan. Ook is onderzoek gedaan naar werkzame elementen in de aanpakken. In 2018 investeren we in overdracht
en toepassing van deze kennis in de lokale praktijk en ter versterking van interventies. Naast de benutting van
beschikbare kennis, zal KIS ook nieuwe kennis vergaren. Het is namelijk onder meer nog onduidelijk in hoeverre
22
en onder welke voorwaarden interventies discriminatie kunnen verminderen ten aanzien van niet één maar
meerdere (religieuze en etnische minderheids-) groepen.
3. Omgaan met polarisatie op het werk
Professionals werken in een omgeving van toegenomen diversiteit en daarmee ook van tegenstellingen en
polarisatie. Zij kampen in de wijk, op school, en ook in de verenigingen met dilemma’s waar geen eenduidige
oplossingen voor zijn en waarin ze zelf telkens keuzes moeten maken. Door onderlinge verschillen in waarden en
opvattingen ervaren professionals ‘onveiligheid’ en ‘professionele eenzaamheid’ en is er willekeur op basis van
persoonlijke waarden en opvattingen. In 2017 heeft KIS de basis gelegd voor een gesprekstool waarmee
instellingen dit samen met hun medewerkers (in teams) kunnen doorbreken en kunnen komen tot een
gemeenschappelijk normatief kader voor omgaan met polarisatie tijdens het werk. In 2018 ontwikkelt KIS op basis
van de uitkomsten van 2017 een instrument waarmee professionals en instellingen zelf aan de slag kunnen.
Project 2.1 Versterken van veerkracht van het ‘veelzijdige midden’ tegen ongewenste polarisatie
Aanleiding
Het maatschappelijk debat over integratie en migratie wordt op het scherpst van de snede gevoerd. Er is in de
media en in het maatschappelijk debat veel aandacht voor de extremen, en de extremen laten zichzelf hier ook
luidruchtig horen. Zij oefenen druk uit op de zwijgende meerderheid van burgers om een kant te kiezen. Dit roept
de vraag op hoe gemeenten en maatschappelijke organisaties dit ‘veelstemmige midden’5 met zijn brede diversiteit
aan meningen, nuances en identiteiten kan aanspreken en weerbaarder kan maken tegen de ‘polen’. Brandsma
(2016) concludeert dat de zwijgende meerderheid cruciaal is om in te investeren middels beleidsinspanningen,
omdat deze weerstand kan bieden aan polarisatie. In opdracht van ESS heeft Witte (2016) profielen geïdentificeerd
van verschillende typen ‘boze’ of ‘bezorgde’ burgers. Al deze typen burgers zouden middels verschillende
aanpakken benaderd kunnen worden om zo effectievere communicatie tot stand te brengen. Bellaart et al. (2016)
hebben geïnventariseerd waaraan gemeenten behoeften hebben in de komende tijd om polarisatie tegen te gaan.
Gemeenten blijken behoefte te hebben aan het vroegtijdiger kunnen signaleren en interveniëren om spanningen te
kunnen voorkomen.
Gemeenten vragen zich af of ze (bestaande) sentimenten wel voldoende in beeld hebben en welke
handelingsperspectieven en verbindende initiatieven mogelijk en passend zijn. Bij gemeenten en maatschappelijke
organisaties daalt steeds meer het besef in dat inhaken op de meningen, nuances en identiteiten in het veelstemmige
midden mogelijkheden biedt om polarisatie te voorkomen of te verminderen.6 Hiertoe kan worden ingezet op
verbindende initiatieven tussen mensen met verschillende etnisch-culturele achtergronden. Ook dient hierbij
aandacht te zijn voor verliesgevoelens van burgers en wederkerigheid in relaties.
KIS heeft in de afgelopen twee jaar meerdere onderzoeken uitgevoerd naar zorgen, weerstanden en veerkracht van
burgers omtrent toenemende etnische en culturele diversiteit. Hoe kan de veerkracht van burgers worden versterkt
in het ‘weerstand bieden’ aan de extreme geluiden op de polen? Welke aanpakken kunnen hiertoe worden ingezet
(en op welke wijze en onder welke randvoorwaarden). Het KIS heeft narratieven (ideeën, beelden en ervaringen)
van burgers in kaart gebracht ten aanzien van de (toenemende) culturele en etnische diversiteit in de Nederlandse
samenleving. De onderzoeksresultaten (nog te verschijnen in 2017) geven inzicht in breed gedeelde zorgen en
weerstanden omtrent toenemende diversiteit, maar tonen ook de veerkracht van burgers om met verschillen om te
kunnen gaan. De onderzoeksresultaten bieden aanknopingspunten voor lokaal beleid en maatschappelijke
organisaties om zorgen, weerstanden én veerkracht in de samenleving beter te kunnen duiden én er effectiever op
in te spelen door een meer gedifferentieerde aanpak. In lopend onderzoek inventariseert KIS momenteel aanpakken
en goede praktijken in Nederland die door gemeenten en maatschappelijke organisaties mogelijk hiertoe kunnen
worden ingezet.
5 Het ‘veelstemmige midden’ betreft de meerderheid van de Nederlandse bevolking, namelijk alle burgers die niet behoren tot de ‘polen’ in
het maatschappelijk debat. 6 Een andere mogelijke strategie die in de praktijk wordt toegepast is het trachten verbinding te bewerkstelligen tussen actoren op de
‘polen’ in het maatschappelijk debat. Deze strategie valt buiten de kaders van dit KIS-project.
23
Doelstelling
KIS heeft state-of-the-art-kennis opgebouwd over:
• Ongewenste polarisatie; zorgen en weerstanden van burgers die aan polarisatie ten grondslag liggen.
• Het versterken van veerkracht in de samenleving tegen ongewenste polarisatie; aanpakken die daartoe kunnen
worden ingezet, en de voorwaarden waaronder die aanpakken kunnen worden ingezet.
In het veld is veel behoefte aan deze kennis, en dan met name aan de mogelijke aanpakken die voortvloeien uit
deze kennis. In nauwe samenwerking met stakeholders wil KIS de kennis die zij in de afgelopen jaren heeft
verzameld nader prioriteren, toetsen en verfijnen voor implementatie binnen diverse domeinen en contexten in de
(lokale) praktijk. Het doel is om concrete handelingsperspectieven te bieden, voor specifieke doelgroepen, en
randvoorwaarden en do’s en dont’s te beschrijven.
Aanpak
Zoals genoemd onder de ‘aanleiding’ heeft KIS in de afgelopen twee jaar narratieven (ideeën, beelden en
ervaringen) van burgers in kaart gebracht ten aanzien van de (toenemende) culturele en etnische diversiteit in de
Nederlandse samenleving. De onderzoeksresultaten geven inzicht in breed gedeelde zorgen en weerstanden
omtrent toenemende diversiteit, maar tonen ook de veerkracht van burgers om met verschillen om te kunnen gaan.
KIS wil in 2018 het onderzoeksmateriaal nader concretiseren en toepasbaar maken voor het veld. Voor relevante
domeinen (zoals lokaal bestuur, sociale veiligheid, sociale cohesie en onderwijs) wordt instructief/educatief
materiaal ontwikkeld waarin relevante ‘frames’ van zorgen, weerstanden en veerkracht nader worden toegelicht
en onderbouwd. Met organisaties en netwerken van/voor professionals binnen voornoemde relevante domeinen
wil KIS bespreken en prioriteren aan welke kennis binnen de respectievelijke domeinen de meeste behoefte is en
op welke wijze deze het best ‘toegankelijk’ kan worden gemaakt voor het veld. Hierbij kijken we per domein naar
de inhoud en de vorm waarin kennis het beste kan worden aangeboden zodat deze zo goed mogelijk aansluit op
behoeften en praktijken in het veld, en de mogelijkheden om kennis qua inhoud, toon, vorm, en disseminatie aan
te laten sluiten op bestaande kennisinfrastructuren binnen de diverse domeinen.
Het onderzoek naar ‘narratieven’ biedt aanknopingspunten om zorgen, weerstanden én veerkracht in de
samenleving beter te kunnen duiden en er effectiever op in te spelen door een meer gedifferentieerde aanpak. In
lopend onderzoek spreekt KIS hiertoe met een groot aantal interventie-eigenaren, maatschappelijke organisaties,
professionals die aanpakken concreet uitvoeren en lokale beleidsmakers over mogelijke aanpakken om ongewenste
polarisatie tegen te gaan en de veerkracht in de samenleving om weerstand te bieden tegen polarisatie te vergroten.
Ook dit onderzoek levert een grote hoeveelheid aan informatie op. In 2018 zal KIS in aansluiting op de ontwikkelde
frames van zorgen, weerstanden en veerkracht, relevante aanpakken beschrijven die veerkracht in de samenleving
versterken tegen ongewenste polarisatie; hoe deze aanpakken daartoe kunnen worden ingezet, en de voorwaarden
waaronder die aanpakken kunnen worden ingezet.
De aanpak van het project bestaat uit vier fasen.
• Eerste fase (1ste kwartaal 2018). KIS zal de in de afgelopen jaren verzamelde informatie omtrent initiatieven,
methodieken en gedragswetenschappelijke inzichten welke polarisatie tussen culturele en etnische
bevolkingsgroepen kunnen tegengaan, bundelen in de vorm van een kennisdossier.
• Tweede fase (2de kwartaal 2018). KIS zal met organisaties en netwerken van/voor professionals binnen
relevante domeinen (zoals lokaal bestuur, sociale veiligheid, sociale cohesie en onderwijs) bespreken en
prioriteren aan welke kennis binnen de respectievelijke domeinen de meeste behoefte is en op welke wijze deze
het best toegankelijk kan worden gemaakt voor het veld. Hierbij kijken we per domein naar de inhoud en de
vorm waarin kennis het beste kan worden aangeboden zodat deze zo goed mogelijk aansluit op behoeften en
praktijken in het veld, en de mogelijkheden om kennis qua inhoud, toon, vorm, en disseminatie aan te laten
sluiten op bestaande kennisinfrastructuren binnen de diverse domeinen.
• Derde fase (2de - 3de kwartaal 2018). In samenwerking met de organisaties en netwerken van/voor professionals,
zullen de producten (die in fase 2 vastgesteld zijn) concreet worden ontwikkeld voor specifieke domeinen en
doelgroepen. Waar nodig wordt kennis nader verfijnd/aangevuld indien dat voor goede aansluiting op
behoeften en praktijken noodzakelijk mocht zijn.
24
• Vierde fase (3de – 4de kwartaal 2018. De intentie is een vervolg in 2019). In samenwerking met de
organisaties/netwerken van/voor professionals binnen relevante domeinen, zullen de producten worden
geïmplementeerd/gedissemineerd naar het veld. Hiertoe zullen ook workshops/masterclasses/kenniskringen
e.d. worden georganiseerd ter bevordering van toepassing van de kennis in de praktijk. Daarvoor ontwikkelt
KIS ook ondersteunend materiaal (factsheets, webbased toepassingen).
KIS zal in alle vier de fasen nauw afstemmen met ESS en S&I, zoals in de benadering van organisaties, netwerken
en gemeenten, en in implementatie en disseminatie. Tussen de eerste en de tweede fase van het project zal een
kennissessie met diverse medewerkers van S&I (samenleven en weerbare samenleving) en ESS georganiseerd
worden.
Communicatie- en implementatieplan
Implementatie staat centraal in alle vier fasen het project en staat hierboven beschreven onder ‘aanpak’. In de
vierde fase van het project zullen de producten worden geïmplementeerd en gedissemineerd naar het veld zoals in
de ‘aanpak’ wordt beschreven onder de vierde bullet.
25
Resultaten
• Kennisdossier waarin de door KIS verzamelde informatie is gebundeld omtrent initiatieven, methodieken en
gedragswetenschappelijke inzichten die polarisatie tussen culturele en etnische bevolkingsgroepen kunnen
tegengaan.
• Prioritering aan welke kennis binnen de respectievelijke domeinen de meeste behoefte is; documentatie op
welke wijze deze het best ‘toepasbaar kan worden gemaakt voor het veld opdat deze zo goed mogelijk aansluit
op behoeften, praktijken en bestaande kennisinfrastructuren binnen de diverse domeinen.
• De beoogde producten (te weten instructief/educatief materiaal waarin relevante ‘frames’ van zorgen,
weerstanden en veerkracht worden toegelicht en onderbouwd; en een beschrijving van relevante aanpakken
beschrijven die veerkracht in de samenleving versterken tegen ongewenste polarisatie), worden concreet
ontwikkeld voor specifieke domeinen en doelgroepen. Waar nodig wordt kennis nader verfijnd/aangevuld
indien dat voor een goede aansluiting op behoeften en praktijken noodzakelijk mocht zijn.
• Producten worden geïmplementeerd/gedissemineerd naar het veld. Workshops/masterclasses/ kenniskringen
e.d. worden georganiseerd ter bevordering van toepassing van de kennis in de praktijk. Daarvoor ontwikkelt
KIS ook ondersteunend materiaal (factsheets, webbased toepassingen).
Samenwerkingspartners
De beoogde partners voor dit project zijn:
Organisaties en netwerken van/voor professionals binnen relevante domeinen (zoals lokaal bestuur, sociale
veiligheid, sociale cohesie en onderwijs). Ook zullen individuele maatschappelijke organisaties, gemeenten,
interventie-ontwikkelaars en Platform JEP worden betrokken bij het project. Met ESS en I&S zal nauw worden
afgestemd.
NB: Er is nog geen afstemming geweest met deze partijen.
Looptijd
Januari – december 2018.
De intentie is een vervolg van fase 4 in 2019.
Kosten
Organisatie Onderzoeker Tarief (€) Aantal Bedrag (€)
Verwey-Jonker Instituut Senior onderzoeker 91 350 31.850
Verwey-Jonker Instituut Onderzoeker 66 180 11.880
Verwey-Jonker Instituut Junior onderzoeker 46 220 10.120
Stafkosten Verwey-Jonker Instituut 29 750 21.750
Overhead Verwey-Jonker Instituut 30 750 22.500
Totaal Verwey-Jonker Instituut 98.100
Organisatie Onderzoeker Tarief Aantal Bedrag
Movisie Senior 96 133 12.768
Movisie Medior 78 0
Movisie Junior 51 88 4.488
Movisie Project-Assistent 42 0
Stafkosten Movisie 11 221 2.431
Overhead Movisie 26 221 5.746
Totaal Movisie 25.433
Materiële kosten 18.000
Totaal 141.533
26
Project 2.2 Effectief discriminatie verminderen: versterken praktijk met kennis uit onderzoeken/
vergroten van effectiviteit van interventies
Aanleiding
Het effectief bestrijden van discriminatie vraagt om lokaal beleid, goed toegeruste professionals en effectieve
interventies om in te zetten. Er is afgelopen jaren veel kennis ontwikkeld over discriminatie en racisme, over
onderliggende mechanismen (oorzaken) die leiden tot stereotypering, vooroordelen en discriminatie, en over
plausibiliteit van bepaalde werkwijzen in preventie en aanpak van discriminatie. Komend jaar wil KIS investeren
in de lokale benutting van deze kennis in de praktijk en toepassing ervan in interventies. Het gaat in het bijzonder
om interventies die ingezet worden voor kinderen en jongeren in het onderwijs en ook om interventies die ingezet
worden in zorg en welzijn; ze zijn gericht op de bewoners van een bepaalde wijk of gemeente.
We constateren dat er voor antidiscriminatie op dit moment nog weinig goed beschreven en onderbouwde
interventies zijn. De meeste interventies hebben deze stap nog niet gemaakt en zijn daardoor niet overdraagbaar
of op een grote schaal inzetbaar. In de databank Effectieve Sociale Interventies ontbreken dan ook interventies
over dit thema.
We constateren daarnaast dat er veel behoefte is onder professionals en vrijwilligers die werken op het terrein van
antidiscriminatie om met regelmaat kennis met elkaar te delen, van elkaar te leren en actuele kennis op te halen.
KIS wil daar graag op inspelen en meer mogelijkheden creëren, omdat gebleken is dat discriminatiebestrijding een
complexe en uitdagende taak is waarbij actuele kennis (zowel uit onderzoek als ‘lessons learned’) over wat werkt
(en wat niet) cruciaal is.
Naast de benutting van de beschikbare kennis acht KIS het noodzakelijk om nieuwe kennis te vergaren: veel
interventies zijn voornamelijk gericht op het verminderen van discriminatie ten aanzien van niet één maar meerdere
(religieuze en etnische minderheids) groepen. Bijvoorbeeld een dialoog, theaterstuk of lessen op school gericht op
zowel het tegengaan van antisemitisme, afrofobie en islamofobie. De vraag is: werkt dit? Is het inderdaad mogelijk
om met slechts één interventie meerdere vormen van discriminatie aan te pakken? Met het oog op efficiëntie zou
het namelijk de voorkeur hebben om slechts één inclusieve interventie te hoeven inzetten in een bepaalde sector
in plaats van drie verschillende interventies. Partners in het veld willen daarom graag weten of dit werkt en zo ja,
onder welke voorwaarden.
Hieraan verwant is de vraag of een interventie die werkt voor het tegengaan van bijvoorbeeld islamofobie ook
ingezet kan worden voor het tegengaan van afrofobie. Of andersom. En kan een interventie die al succes heeft
geboekt met tegengaan van homofobie omgevormd worden tot een interventie om antisemitisme te verminderen?
In andere woorden; kunnen we succesvolle interventies overdraagbaar maken naar andere vormen van
discriminatie? En met welke verschillen moeten we rekening houden om te zorgen voor een goede overdracht?
Het ontwikkelen, onderbouwen en toetsen van effectieve interventies kost veel tijd en middelen. Er is mogelijk
nog veel winst te halen als niet voor iedere vorm van discriminatie opnieuw het wiel hoeft te worden uitgevonden.
KIS wil de kennis die voortkomt uit bovenstaand onderzoek niet alleen verzamelen maar ook delen met de
professionals en vrijwilligers uit de praktijk. Het optimaal laten stromen van kennis over hoe effectief discriminatie
te bestrijden ziet KIS als een belangrijk speerpunt.
27
Doelstellingen
KIS werkt dit jaar aan drie doelen:
1. Het vergaren van nieuwe kennis
Inzicht krijgen in hoe discriminatie ten aanzien van verschillende groepen gezamenlijk kan worden aangepakt
en in de overdraagbaarheid van interventies van de ene discriminatiegrond naar de andere. Voor dit onderzoek
staan de volgende onderzoeksvragen centraal:
• Kunnen verschillende vormen van discriminatie (bijvoorbeeld islamofobie, antisemitisme en afrofobie)
vanuit één interventie worden verminderd en zo ja, onder welke voorwaarden?
• Kunnen interventies gericht op het tegengaan van een bepaalde vorm van discriminatie worden aangepast
voor het tegengaan van een andere vorm van discriminatie? En zo ja, met welke verschillen moet rekening
worden gehouden tussen de verschillende vormen van discriminatie?
2. Het beschrijven en onderbouwen van interventies voor kennisbenutting en overdracht. Het zorgen voor meer
onderbouwde en overdraagbare interventies en inzicht in de werkzame elementen daarin.
• Overdraagbaar betekent dat deze interventies landelijk beschikbaar worden; de interventie is beschreven in
een praktisch handboek.
• Onderbouwd betekent dat er vanuit de wetenschappelijke kennis aannemelijk kan worden gemaakt dat de
interventie effectief is.
3. Het delen van kennis, het bevorderen van toepassing van wetenschappelijke en praktijkkennis in de praktijk en
leren van elkaar hoe effectief discriminatie te bestrijden. Hierin wordt ook de kennis gedeeld die is opgedaan
bij doel 1 en 2.
Aanpak
1. Het vergaren van nieuwe kennis
a. Literatuuronderzoek: in kaart brengen van wetenschappelijk relevante literatuur. Gekeken wordt in peer-
reviewed artikelen of er bewijzen zijn dat interventies meerdere discriminatievormen tegelijkertijd kunnen
aanpakken en onder welke condities dit het geval is. Ook wordt gekeken of dezelfde interventies gebruikt
kunnen worden voor de aanpak van verschillende discriminatiegronden.
b. De resultaten worden voorgelegd aan experts uit de praktijk en uit de wetenschap. Hun wordt gevraagd om
de resultaten te verfijnen en toe te passen op de Nederlandse context.
c. Er wordt een onderzoeksrapport geschreven met de uitkomsten en een factsheet met de belangrijkste
uitkomsten en tips voor de praktijk. Beide worden via (sociale) media bekendgemaakt en landelijk
beschikbaar gesteld via kis.nl.
2. Het beschrijven en onderbouwen van interventies voor kennisbenutting en overdracht
We beschrijven drie veelbelovende interventies gericht op antidiscriminatie in een handboek en onderbouwen deze
vanuit wetenschappelijk kennis. Dit doen we via de formats van de databank Effectieve Sociale Interventies zodat
de interventies bij deze databank kunnen worden ingediend. Bij goedkeuring worden deze interventies zo landelijk
beschikbaar. Tijdens het proces naar opname in de databank waarbij interventie-ontwikkelaars onder meer kritisch
reflecteren op de eigen interventie, verbetert de kwaliteit en effectiviteit van de interventie. Ook wint de interventie
aan bekendheid en is het voor gemeenten en andere partijen duidelijker welke interventies kwaliteit bieden.
Voor de beschrijving en onderbouwing neemt KIS een aantal talentvolle Master studenten aan die ieder aan de
slag gaan met een bestaande interventie, onder begeleiding van KIS.
3. Het delen van kennis
a. KIS organiseert twee à drie bijeenkomsten per jaar om met stakeholders uit praktijk, wetenschap en beleid
actuele kennis over hoe effectief discriminatie te bestrijden te delen en van elkaar te leren. Deze
bijeenkomsten worden ook benut om de uitkomsten uit 1 en 2 te presenteren.
b. KIS levert een bijdrage aan andere conferenties en bijeenkomsten met de kennis over discriminatie.
c. KIS bundelt bestaande kennis in een toegankelijk wat werkt-dossier met alle informatie en tips over het
effectief bestrijden van discriminatie. Hierin komt behalve de informatie uit de KIS-onderzoeken ook
28
informatie uit relevante onderzoeken van anderen. Ook de resultaten van het bovenstaande onderzoek (1)
en uit het onderbouwen van de interventies (2) krijgen een plek in dit kennisdossier. De bedoeling is dat dit
kennisdossier steeds in beweging blijft en up-to-date wordt gehouden met nieuwe kennis. Het kennisdossier
wordt geplaatst op kis.nl en via (sociale) media bekendgemaakt.
Communicatie en implementatieplan
1. Het onderzoeksrapport en de factsheet worden landelijk beschikbaar gesteld via kis.nl en worden via (sociale)
media bekendgemaakt. Dit wordt ook opgenomen in het ‘wat werkt’-kennisdossier en gepresenteerd in
bijeenkomsten die daartoe gelegenheid bieden (zie 3).
2. De interventies die worden opgenomen in de databank Effectieve Sociale Interventies worden bekendgemaakt
via (sociale) media. Tevens worden deze via een of meerdere berichten of artikelen in vaktijdschriften of via
platforms voor onderwijs en zorg en welzijn onder de aandacht gebracht. Ook neemt KIS deze kennis op in het
‘wat werkt’-dossier en presenteert het in bijeenkomsten die daartoe gelegenheid bieden (3).
3. De bijeenkomsten worden bekendgemaakt via de diverse communicatiekanalen van KIS. Het kennisdossier
wordt landelijk beschikbaar gesteld via kis.nl en via (sociale) media bekendgemaakt.
Resultaten
• Onderzoeksrapport over of en hoe effectief verschillende discriminatievormen tegelijkertijd te verminderen
zijn, is gepubliceerd en bekendgemaakt via (sociale) media.
• Factsheet over bovenstaand onderzoek met praktische tips voor onder meer interventie-ontwikkelaars en
(lokale) overheid is gepubliceerd en bekendgemaakt via (sociale) media.
• Drie overdraagbare en onderbouwde interventies; bij goedkeuring door de commissie van de databank
Effectieve Sociale Interventies worden de handboeken en onderbouwing van deze interventies via deze
databank landelijk beschikbaar gesteld.
• Een of meerdere berichten of artikelen in vaktijdschriften of platforms voor onderwijs en zorg en welzijn
onder meer om bekendheid te geven aan overdraagbare en goede onderbouwde antidiscriminatie-interventies.
• Een digitaal kennisdossier met checklijstjes, infographics en tips dat landelijk bekend is gemaakt waarin ook
de kennis uit de bovenstaande punten is verwerkt.
• Er zijn verschillende workshops en lezingen gegeven op relevante congressen en bijeenkomsten.
Samenwerkingspartners
De beoogde partners voor dit project zijn:
Interventie-ontwikkelaars, wetenschappers zoals van de Universiteit Utrecht en Universiteit van Amsterdam.
NB: Er is nog geen afstemming geweest met deze partijen.
Looptijd
Januari – december 2018.
29
Kosten
Organisatie Onderzoeker Tarief (€) Aantal Bedrag (€)
Verwey-Jonker Instituut Senior onderzoeker 91 100 9.100
Verwey-Jonker Instituut Onderzoeker 66 120 7.920
Verwey-Jonker Instituut Junior onderzoeker 46 0
Stafkosten Verwey-Jonker Instituut 29 220 6.380
Overhead Verwey-Jonker Instituut 30 220 6.600
Totaal Verwey-Jonker Instituut 30.000
Organisatie Onderzoeker Tarief (€) Aantal Bedrag (€)
Movisie Senior 96 43 4.128
Movisie Medior 78 270 21.060
Movisie Junior 51 374 19.074
Movisie Project-Assistent 42 80 3.360
Stafkosten Movisie 11 767 8.437
Overhead Movisie 26 767 19.942
Totaal Movisie 76.001
Materiële kosten 14.500
Totaal 120.501
Project 2.3 Omgaan met polarisatie op het werk
Aanleiding
Professionals werken in een omgeving van toegenomen diversiteit en daarmee ook van tegenstellingen en
polarisatie. Zij kampen in de wijk, op school, en ook in verenigingen met dilemma’s waar geen eenduidige
oplossingen voor zijn en waarin ze zelf telkens keuzes moeten maken. Daarbij is er vaak onzekerheid (‘doe ik het
wel goed?)’, twijfel over te licht of juist te zwaar ingrijpen etc. Naima Azough introduceert in dit kader de term
‘professionele eenzaamheid’, die o.a. leidt tot handelingsverlegenheid. Hierbij verwijst ze ook naar verschillen in
opvattingen en waarden binnen teams. Lastige kwesties worden vaak niet besproken, soms uit tijdgebrek maar ook
vaak uit een gebrek aan veiligheid om het met elkaar te kunnen bespreken. Recent onderzoek van Movisie bevestigt
dat sociaal werkers weliswaar veel besluiten nemen, maar beperkt stilstaan bij de overwegingen die daaraan ten
grondslag liggen. Organisaties faciliteren geen gemeenschappelijke besluitvorming bij hun professionals en dat
neemt alleen maar toe nu veel teams (moeten) overschakelen op zelfsturing. Het rapport ‘2 werelden, 2
werkelijkheden’ van Margalith Kleijwegt en de verkenning ‘Omgaan met maatschappelijke spanningen in het hbo’
(KIS, 2017) laat zien dat ook docenten worstelen met veel dilemma’s en het ontbreken van een gemeenschappelijk
kader als een groot gemis ervaren.
Doelstelling
KIS wil bijdragen aan het bespreekbaar maken van lastige kwesties en handvatten bieden om met elkaar te komen
tot een gezamenlijk (normatief) kader. Op basis van dit normatief kader kunnen de medewerkers binnen de
betreffende instelling omgaan met lastige kwesties rond polariserend gedrag en dreigend conflict. Daarbij zullen
grondwettelijke kaders en de visie van de instelling richtinggevend zijn. (A) Daarnaast wil KIS het
maatschappelijke debat over morele dilemma’s en ‘schurende waarden’ in de samenleving voeden. (B)
30
Aanpak
Onderdeel A
In 2017 is gestart met een deskresearch en een gespreksronde met gemeenten over wat speelt en bekend is over dit
vraagstuk. Er is op basis van een veelheid aan casussen in kaart gebracht welke artikelen uit de grondwet hierop
van toepassing zijn. Deze artikelen zijn uitgewerkt in een set van criteria die samen het (grondwettelijk) normatief
kader vormen. KIS wil in de verdere uitwerking van de toepassing zo goed mogelijk aansluiten bij de dagelijkse
realiteit: bij de (on)mogelijkheden in de praktijk van sociale professionals en docenten en bij lopende initiatieven
in deze context van partnerorganisaties.
Er is daarom een klankbordgroep ingericht met experts. Er zijn gesprekken gevoerd met School en Veiligheid en
met Platform JEP over mogelijke samenwerking. Ook is gesproken met mensen uit de praktijk van het onderwijs
en jongerenwerk.
Dit heeft geresulteerd in een vervolgaanpak langs twee sporen:
1. Onderwijs:
SSV is enthousiast over het ‘normatief kader’ vanuit een educatief oogpunt richting docenten en het creëren van
bewustzijn over de vraag ‘waarom er een moreel dilemma is’ en over de grotere context. Mogelijk kan een
combinatie gemaakt worden met het bestaande spel van SSV ‘gedragen gedrag’.
Voor verdere ontwikkeling zijn er met het oog op bruikbaarheid een aantal aandachtspunten:
• Het moet laagdrempelig zijn (ook qua tijd!).
• Het moet gemakkelijk te implementeren zijn.
• Docententeams moeten het zelf kunnen toepassen.
Volgend jaar gaat SSV aan de slag met ‘moeilijk bespreekbare onderwerpen’ waarbij ingezet wordt op
professionele eenzaamheid. De ambitie is om in samenwerking met SSV het ‘normatief kader’ in hun pilots te
positioneren. Momenteel is KIS hierover met hen in gesprek.
2. Sociale professionals/jongerenwerk
KIS ontwikkelt een workshop met als doel het vergroten van bewustzijn van het eigen referentiekader, het
grondwettelijke referentiekader en dat van de organisatie als verschillende handelingskaders. Iedereen heeft een
moreel kompas. We denken allemaal op een bepaalde manier om een bepaalde reden. Maar hoe weet je of dat van
invloed is - en hoe groot die invloed is - op de wijze waarop je besluiten neemt als professional? Immers, als
professional behoor je waardevrij te zijn. En hoe verhoudt dat zich tot de grondwetten als vrijheid van godsdienst
en van meningsuiting?
Deze workshop wordt in 2017 twee maal vooraf getest. In 2018 bieden wij de workshop nog een aantal malen aan
in company, en tijdens conferenties en bijeenkomsten voor sociale professionals die hiertoe gelegenheid bieden.
Met de uitkomsten en feedback hieruit formuleren we een definitief aanbod dat overdraagbaar en gemakkelijk
toepasbaar is in de praktijk.
Onderdeel B Maatschappelijk debat
Met de uitkomsten uit onderdeel A (moreel kompas) en voortbouwend op de resultaten en inzichten van het project
‘schurende waarden’ uit KIS 2017 wil KIS ook in 2018 bijdragen aan het maatschappelijke debat en inspiratie
bieden aan verdere visieontwikkeling rond dit vraagstuk. Dit doen we door het organiseren van expertmeetings,
het leveren van inhoudelijke bijdragen aan conferenties en bijeenkomsten en het publiceren van blogs/artikelen.
31
Communicatie- en implementatieplan
A: Voor spoor 1: onderwijs, werken we nauw samen met School & Veiligheid. Door ons aanbod te integreren in
hun activiteiten kunnen we een breed bereik voor de overdracht en toepassing realiseren. Communicatie verloopt
via de reguliere kanalen van SSV. Ook zullen wij de kanalen van KIS en ESS/JEP benutten.
Voor spoor 2 zullen we samen met ESS/JEP een communicatie- en implementatieplan ontwikkelen.
B: De activiteiten geformuleerd onder dit onderdeel zijn op zich al gericht op communicatie en overdracht van
opgedane kennis en inzichten.
Resultaten
1. Een gezamenlijk aanbod met SSV gericht op bespreekbaarheid van morele dilemma’s op de werkvloer en
bewustwording van en kennis over de grondwettelijke kaders waartoe je je als professional moet verhouden.
2. Een serie workshops over morele dilemma’s op de werkvloer en bewustwording van en kennis over de
grondwettelijke kaders waartoe je je als professional moet verhouden.
3. Ontwikkeling van overdraagbare werkvormen (met bijbehorend materiaal) die sociale professionals en hun
instellingen zelfstandig kunnen toepassen.
Samenwerkingspartners
De beoogde partners voor dit project zijn:
School & Veiligheid, ESS, Platform JEP.
NB: Er is nog geen afstemming geweest met deze partijen.
Looptijd
Januari – december 2018.
Kosten
Organisatie Onderzoeker Tarief (€) Aantal Bedrag (€)
Verwey-Jonker Instituut Senior onderzoeker 91 40 3.640
Verwey-Jonker Instituut Onderzoeker 66 0
Verwey-Jonker Instituut Junior onderzoeker 46 40 1.840
Stafkosten Verwey-Jonker Instituut 29 80 2.320
Overhead Verwey-Jonker Instituut 30 80 2.400
Totaal Verwey-Jonker Instituut 10.200
Organisatie Onderzoeker Tarief (€) Aantal Bedrag (€)
Movisie Senior 96 140 13.440
Movisie Medior 78 32 2.496
Movisie Junior 51 212 10.812
Movisie Project-Assistent 42 42 1.764
Stafkosten Movisie 11 426 4.686
Overhead Movisie 26 426 11.076
Totaal Movisie 44.274
Materiële kosten 7.500
Totaal 61.974
32
Thema 3 Inclusie en Toegankelijkheid
In 2017 ligt de nadruk binnen dit KIS-thema vooral op het sociaal domein en specifiek op het diversiteitsproof
werken van professionals in deze sector. Daarmee bouwen we voort op de basis van KIS-onderzoek en de
ontwikkeling van instrumenten in de jaren daarvoor. Op basis van de inzichten en de ervaringen van de afgelopen
jaren stellen we voor om in 2018 dit verder te versterken langs twee lijnen. Ten eerste het bevorderen van het
urgentiebesef en het intercultureel vakmanschap in het sociaal domein met een laagdrempelige online basiscursus.
Het doel hiervan is de nu vaak hoge drempel om een begin te maken met (nadenken over) diversiteitsproof werken
te verlagen (project 1). Ten tweede stellen we voor om inzicht te verschaffen in manieren waarop vrijwillige inzet
vanuit migranten(zelforganisaties) kan worden georganiseerd en geborgd (project 2).
Naast het sociaal domein stellen we voor om in 2018 - net als in de eerste twee jaren van KIS - ook duidelijk
aandacht te besteden aan de arbeidsmarkt. We richten ons hierbij op de problematiek dat werkzoekenden met een
migratieachtergrond en met name jongeren er relatief vaak niet in slagen een stabiele plek op de arbeidsmarkt te
krijgen. Binnen dit project richten we ons op de omgang met diversiteit bij de werving en selectie van nieuwe
medewerkers door werkgevers (project 3). We kijken daarbij naar goede voorbeelden van bedrijven die hier al
actief beleid op hebben, waarbij drempels voor werkzoekenden, en met name jongeren, worden verlaagd. Ook
kijken we op welke manier deze lessen toegepast kunnen worden in met name die sectoren waar tekorten op de
arbeidsmarkt zijn of worden verwacht. Ten slotte besteden we aandacht aan manieren om het keuzeproces van
werkgevers in die sectoren via nudging te beïnvloeden. Vooral de Universiteit Utrecht doet hier in Nederland al
fundamenteel onderzoek naar. Vanuit dit project willen we kijken of we deze kennis liefst samen met de
Universiteit Utrecht kunnen doorvertalen naar de praktijk.
We voeren in 2018 ook een verkenning uit op het gebied van onderwijs. De insteek hierbij is in eerste instantie de
(vermeende) onderadvisering in het basisonderwijs van leerlingen met een migratieachtergrond, waarmee de
verdere school- en arbeidsmarktcarrière al sterk wordt beïnvloed (project 4). Ook aspecten als intercultureel
vakmanschap in het onderwijs en diversiteit in de lerarenpopulatie worden in deze verkenning meegenomen. We
stellen voor om als onderdeel van dit project samen met de ministeries van SZW en OCW te verkennen op welke
wijze in dit project en in vervolgprojecten de komende jaren gezamenlijk kan worden opgetrokken. Ten slotte
kijken we op het gebied van onderwijs ook in een korte voorverkenning naar behoefte aan en draagvlak voor een
studie naar diversiteit en intercultureel vakmanschap op pabo’s en lerarenopleidingen (project 5).
Project 3.1 Bevorderen intercultureel vakmanschap sociaal domein
Aanleiding
‘Intercultureel vakmanschap’ is een belangrijke voorwaarde voor het vergroten van inclusie en toegankelijkheid
van burgers met een migratieachtergrond. Sociale vraagstukken, zoals huiselijk geweld, eenzaamheid en sociaal
isolement, armoede en schulden en sociale ongelijkheid tussen groepen burgers, dienen op een effectieve en
duurzame wijze, in co-creatie te worden aangepakt. Dit betekent dat effectiever handelen van professionals nodig
is. Intercultureel valmanschap vordert in een brede range van sectoren onvoldoende. Uit signalen uit het veld blijkt
dat de interculturele vraag naar dienstverlening en ondersteuning en het aanbod veelal niet goed op elkaar zijn
afgestemd.
In diverse projecten zoals de KIS-projecten ‘Wijkteam diversiteitsproof’, ‘Mantelzorg diversiteitsproof’ en
‘Diversiteit in de Transitiearena’, maar ook vanuit diverse instanties zoals de hogescholen, krijgen we signalen dat
professionals behoefte hebben aan het versterken van hun deskundigheid in het omgaan met diversiteit en behoefte
hebben aan een laagdrempelig aanbod. We constateren dat professionals worstelen met diverse vraagstukken. Zij
vinden het lastig om deze sociale vraagstukken goed in beeld te krijgen, te analyseren en te interpreteren, vanuit
meervoudig perspectief te komen tot een gezamenlijk actieperspectief en een aanpak voor deze vraagstukken te
ontwerpen, uit te voeren en te evalueren. Veel vragen die bij KIS binnenkomen zijn dan ook gericht op het hoe.
Hoe ga ik om met de grote diversiteit onder de burgers? Hoe bereik ik specifieke doelgroepen, zoals ouderen of
vluchtelingen? Hoe werk je daarin samen met migrantenorganisaties? Hoe kunnen we participatie van migranten
aanpakken? Hoe weten we dat we het juiste aan het doen zijn?
33
Het huidige aanbod is versnipperd en er ontbreekt visie over diversiteit en werken met diversiteit. Diverse
aanbieders van trainingen van intercultureel werken hebben een aanbod ontwikkeld en spelen in op diverse
vraagstukken van deze professionals. Ze verschillen nogal van visie over diversiteit en werken met diversiteit. Dat
kan het gevoel van verwarring versterken bij sociale professionals.
Ook krijgt diversiteit vaak geen prioriteit en vindt men deskundigheidsbevordering op dit gebied niet altijd
noodzakelijk. Als men iets doet, is het vaak incidenteel. Het monitoren van interculturele competenties is nog geen
regulier onderdeel van het instellingsbeleid en bij de verplichte accreditatie van de vakkennis van professionals
zijn er vrijwel geen interculturele topics opgenomen.
In 2016 hebben we onderzocht in welke mate wijkteams diversiteitsproof zijn, welk beleid er op dit punt is en
welke ambities er zijn. Over het algemeen wordt het belang wel gezien, maar wordt hier niet altijd prioriteit aan
gegeven. In 2017 staat het ondersteunen van gemeenten en wijkteams door het ontwikkelen van een kader voor
het opzetten van een samenhangend diversiteitsbeleid centraal. Ook hebben we een toolgids ontwikkeld voor de
wijkteams. In het project ‘mantelzorg diversiteitsproof’ hebben we in beeld gebracht hoe de professional de
toegankelijkheid van zorg kan vergroten voor mantelzorgers met een migratieachtergrond. Naast de KIS-projecten
zijn diverse instanties bezig de toegankelijkheid voor mensen met een migratieachtergrond te vergroten. Ook is er
een profiel gemaakt voor intercultureel vakmanschap.
In dit project focussen wij op het effectiever handelen van de professionals in het omgaan met
diversiteitvraagstukken. Met professionals doelen we op sociale professionals, waaronder sociaal werkers,
generalisten in wijkteams, klantmanagers en Wmo-consulenten.
Omdat diversiteitsgevoeligheid een belangrijke voorwaarde voor kwaliteit en toegankelijkheid in alle sectoren is,
kunnen we in latere jaren mogelijk ook online modules (door)ontwikkelen voor andere sectoren, zoals het
onderwijs.
Doelstelling
Het doel van dit project is tweeledig: (1) het urgentiebesef vergroten en (2) basiskennis en -kunde vergroten van
professionals in het sociaal domein. Dat gaan we doen door:
• Bundeling van kennis van diverse aanbieders.
• Ontwikkeling van een laagdrempelig aanbod: e-learning module.
• Uitwisseling tussen diverse aanbieders van intercultureel vakmanschap.
Uiteindelijk willen we het handelen van de professionals in het sociaal domein effectiever maken in relatie tot
diversiteitvraagstukken in het sociaal domein.
Aanpak
Rekening houdend met allerlei signalen en behoeftes van de professionals werken we in dit project aan de volgende
activiteiten:
1. E-learning module ontwikkelen en accrediteren (voorbeeld: Basiscursus diversiteitsensitief werken Bereik en
contact maken). We geven hierin kennis over bijvoorbeeld hoe het gewenste gedrag eruitziet,
voorbeeldgedrag. Ook werken sociale professionals door middel van casussen in de e-learning module aan de
bewustwording over eigen houding, opvattingen en meningen over en visie op het werken met diversiteit.
In de e-learning module is aandacht voor diverse handvatten, o.a.:
a. De burger en zijn of haar vraagstuk. We zullen hierbij kiezen voor complexe thema’s waarvan de
buitenwereld vraagt om een extra impuls.
b. De handvatten (kennis, houding en vaardigheden) die de verschillende professionals in het sociaal
domein tot hun beschikking hebben.
c. De samenwerking tussen professionals die werkzaam zijn in het sociaal domein en de interactie met
burgers, cliënten, vrijwilligers en ervaringsdeskundigen.
34
d. De organisatie en/of gemeente waar de professional werkzaam is.
e. Verwijzing naar de kennisinfrastructuur op het gebied van diversiteit.
De module zal tot stand komen in nauwe afstemming met sociale professionals, aanbieders van intercultureel
vakmanschap en diverse stakeholders. We verzamelen en bundelen kennis van diverse projecten van Kis,
maar ook van externen. We maken ook gebruik van de meest recente wetenschappelijke, praktijk- en
ervaringskennis. We stemmen ook af met de Live-online-learning training intercultureel vakmanschap GGZ
migrantenjeugd.
Het traject bestaat uit een bijeenkomst met relevante partijen voor casuïstiekverdieping, inhoudelijke
ontwikkeling, testfase bij pilotgroep en de definitieve lancering aan het eind van het jaar.
2. Tijdens de uitvoering van activiteit 1 organiseren we ook een expertmeeting met aanbieders van trainingen
van intercultureel vakmanschap en kennisinstellingen als Hogescholen. Met als doel uitwisseling en elkaar
versterken. Deze aanbieders verschillen nogal van visie over diversiteit en werken met diversiteit. Ze hebben
behoefte aan voeding vanuit nieuwe onderzoeken en inzichten.
In dit project willen we ook samenwerken met het Movisie-programma ‘Verbetertrajecten in het sociaal
domein’.
3. Filmpje maken over het belang van diversiteitproof werken. Het filmpje is een onderdeel van de e-learning
module en wordt gebruikt als introductie. We bouwen voort op de kennis die we hebben over de effectiviteit
van het maken en verspreiden van filmpjes.
Communicatie- en implementatieplan
De e-learning module inclusief het filmpje zal idealiter via de online academie van KIS worden aangeboden, die
in 2018 waarschijnlijk ontwikkeld gaat worden. Als die nog niet af is, wordt de e-learning via de online academie
van Movisie aangeboden met verwijzing vanuit de KIS-website. Het doel is om groot aantal professionals te
bereiken via de pilots van het project wijkteam, werkplaatsen sociaal domein, branches en beroepsverenigingen
enzovoort.
Een korte versie van het filmpje (snippit) wordt tevens gebruikt als teaser op sociale media-kanalen van KIS en
van derden, om mensen uit te nodigen om deel te nemen aan de e-learning. Ook worden de stakeholders die
meedenken tijdens de ontwikkeling van de e-learning, gevraagd om de e-learning via hun kanalen onder de
aandacht te brengen.
Via diverse kanalen zal de module onder de aandacht worden gebracht. Adviesgesprekken, nieuwsbrief, website
Wijkteamswerkenmetjeugd.nl, zorg en welzijn, vereniging hogescholen enzovoort.
Resultaten
Het beoogd resultaat is dat sociale professionals versterkt zijn om (kwetsbare) burgers met migratieachtergrond zo
effectief mogelijk te ondersteunen en te faciliteren.
Concrete resultaten:
• Geaccrediteerde e-learning module (voor o.a. beroepsregistratie).
• Filmpje over het belang van diversiteitproof werken.
• Expertmeeting van diverse aanbieders van intercultureel vakmanschap.
• Evaluatiegegevens en verbetersuggesties voor (door)ontwikkelen aanbod.
Samenwerkingspartners
De beoogde partners voor dit project zijn:
Onder meer: IWW, VNG, G32, gemeente(n) (uit pilots 2017 waaronder Amersfoort en Amsterdam), professionals,
burgers, aanbieders van trainingen intercultureel vakmanschap, hogescholen.
NB: Er is nog geen afstemming geweest met deze partijen.
35
Looptijd
Januari - december 2018.
Kosten
Organisatie Onderzoeker Tarief (€) Aantal Bedrag (€)
Verwey-Jonker Instituut Senior onderzoeker 91 151 13.741
Verwey-Jonker Instituut Onderzoeker 66 30 1.980
Verwey-Jonker Instituut Junior onderzoeker 46 0
Stafkosten Verwey-Jonker Instituut 29 181 5.249
Overhead Verwey-Jonker Instituut 30 181 5.430
Totaal Verwey-Jonker Instituut 26.400
Organisatie Onderzoeker Tarief (€) Aantal Bedrag (€)
Movisie Senior 96 0
Movisie Medior 78 172 13.416
Movisie Junior 51 195 9.945
Movisie Project-Assistent 42 255 10.710
Stafkosten Movisie 11 622 6.842
Overhead Movisie 26 622 16.172
Totaal Movisie 57.085
Materiële kosten 7.000
Totaal 90.485
Project 3.2 De rol van migrantenorganisaties in het lokale sociaal domein
Aanleiding
Uit eerder onderzoek van onder andere Kennisplatform Integratie & Samenleving blijkt dat migrantenorganisaties
een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het verbeteren van de toegankelijkheid van wijkteams en zorg- en
hulpverleningsinstellingen en aan een goede aansluiting van de werkwijze bij bewoners met een
migratieachtergrond. Met migrantenzelforganisaties (MZO's) worden ook sleutelpersonen en social influencers
bedoeld.
Hun bijdrage komt het best uit de verf als zij structureel en volwaardig betrokken zijn in het lokale netwerk. Dit is
echter lang niet overal het geval. Migrantenorganisaties worden vaker incidenteel of projectmatig betrokken. Of
er is weinig begeleiding voor de vrijwilligers en een tekort aan financiering voor bijvoorbeeld
vrijwilligersvergoedingen. Met het wegvallen van het doelgroepenbeleid is de betrokkenheid van
migrantenzelforganisaties onder druk komen te staan. Er is minder subsidie en veel migrantenorganisaties zijn uit
beeld geraakt. Dit terwijl de diversiteitsvraagstukken nog wel actueel zijn gebleven.
Gemeenten en instellingen zijn zich lang niet altijd bewust van de mogelijke meerwaarde van de ondersteunende
en intermediaire functie die deze zelforganisaties kunnen vervullen. En als men dat wel beseft, worden activiteiten
projectmatig ondersteund waar een procesbenadering vereist is. Gemeenten weten niet goed hoe zij deze inzet een
vaste plaats kunnen bieden en borgen. Er zijn maar weinig voorbeelden waar een structurele plaats binnen het
sociaal domein is voor de vrijwillige inzet vanuit zelforganisaties. Bovendien zijn veel migrantenorganisaties zich
niet goed bewust van hun eigen rol in het sociaal domein en weten zij zich niet goed te positioneren.
36
Hierdoor worden de meest kwetsbare bewoners met een migratieachtergrond structureel niet tijdig bereikt en moet
~uiteindelijk onevenredig veel zware en duurdere zorg of hulpverlening ingezet worden. Ook in het domein van
Werk & Inkomen kunnen migrantenorganisaties mogelijk een rol spelen om de aansluiting tussen bewoners en de
instellingen te verbeteren. Reguliere instellingen in het sociaal domein profiteren te weinig van de netwerken, de
kritische blik en de expertise en ervaringsdeskundigheid van deze zelforganisaties, waardoor de
diversiteitsgevoeligheid van de instellingen zich onvoldoende ontwikkelt.
Wat is er al op dit vlak?
Er is mede door KIS, het Verwey-Jonker Instituut en Movisie veel kennis ontwikkeld op de samenwerking tussen
informele (vanuit migrantenorganisaties) en formele hulpverlening. Er is een toolkit voor de ontwikkeling van
samenwerking rond opvoedingsondersteuning. Er zijn methodieken en aanbevelingen om de rol van
migrantenorganisaties te versterken. Er bestaan verspreid door het land goede voorbeelden van lokale formeel-
informele samenwerking. Kennisplatform Integratie & Samenleving heeft in een recent rapport bijvoorbeeld
onderbouwd dat de investeringen in de informele inzet van vrijwilligers, zoals in het project Schilderswijkmoeders
in Den Haag, zich terugbetalen.7
Wat is er nodig?
1. Agendasetting en bewustwording van de meerwaarde van lokale migrantenorganisaties voor de doelgroepen;
de meerwaarde van samenwerking tussen lokale migrantenorganisaties en reguliere instellingen in het sociaal
domein voor de toegankelijkheid; de meerwaarde van de samenwerking voor de diversiteitsgevoeligheid van
instellingen en de benodigde randvoorwaarden.
2. Kennis over de manier waarop de functie van migrantenorganisaties duurzaam in het lokale systeem ingebed
kan worden.
3. Kennis van goede voorbeelden, van de manier waarop deze migrantenorganisaties structureel een plaats
hebben verworven binnen het lokale beleid (in het sociaal domein en het domein van werk & inkomen) en
onder welke voorwaarden.
4. Kennis over de manier waarop de diversiteitsgevoeligheid van reguliere instellingen duurzaam vergroot kan
worden door samenwerking met migrantenorganisaties.
5. Het ontwikkelen van praktisch inzetbare tools om draagvlak te vergroten, door bestaande kennis te verzamelen,
te verrijken en actief te verspreiden.
6. Het ontwikkelen van praktisch inzetbare tools om de functie van lokale zelforganisaties structureel een plaats
te geven binnen het sociaal domein, door bestaande kennis (en kennis opgedaan onder 3) te verzamelen, te
verrijken, goed overdraagbaar te maken en actief te verspreiden.
Doelstelling
Op welke manier kunnen lokale migrantenzelforganisaties in samenwerking met lokale instellingen structureel een
bijdrage leveren aan de ondersteuning van verschillende groepen met een migratieachtergrond, het sociaal domein
toegankelijker te maken en de aansluiting tussen vraag en aanbod optimaliseren?
Het doel van dit project is om de functie van migrantenorganisaties in het lokale beleid te verduidelijken en
gemeenten handvatten te bieden om deze functie een structurele plaats te bieden binnen het lokale sociaal domein.
Aanpak
In dit project onderscheiden we de volgende activiteiten:
1. Het nader onderzoeken en beschrijven van drie goede praktijkvoorbeelden. Een good practice in het domein
van Werk & Inkomen en twee good practices in het domein van Maatschappelijke Ontwikkeling (wijkteams,
welzijn, zorg en hulpverlening).
2. Het verzamelen van werkzame bestanddelen uit bestaande literatuur.
3. Expertmeeting / klankbordgroep met experts uit migrantenorganisaties, gemeenten, instellingen in het sociaal
domein.
7 Hamdi, A., Kapel, M. van, & Bellaart, H. (2017). Bereikt en geholpen: verkenning maatschappelijk rendement van Schilderswijk
Moeders. Utrecht: Kennisplatform Integratie & Samenleving/Verwey-Jonker Instituut.
37
4. Het uitvoeren van pilots in twee gemeenten waar de migrantenorganisaties nog geen structurele rol hebben
binnen het lokale netwerk om te onderzoeken hoe in de praktijk draagvlak verkregen kan worden voor het
bovenstaande, hoe de samenwerking gestalte kan krijgen en onder welke voorwaarden de
migrantenorganisaties structureel een plaats kunnen krijgen binnen het sociaal domein.
5. Het maken van een overzicht van mogelijke structurele en haalbare samenwerkingsvormen.
6. Het ontwikkelen van een handzame brochure waarmee de hierboven beschreven meerwaarde voor gemeenten
en partners binnen de gemeente duidelijk wordt.
7. Het ontwikkelen van een handreiking voor gemeenten, instellingen in het sociaal domein en
migrantenorganisaties met tips voor het versterken van de rol van lokale migrantenorganisaties. Met hierin
aandacht voor de benodigde randvoorwaarden, zoals rolverdeling, organisatievorm, financiering en
verankering.
Communicatie- en implementatieplan
Wij willen zoveel mogelijk impact verkrijgen door al tijdens het project dit onderwerp bij veel gemeenten op de
agenda te zetten en hen te activeren met dit thema aan de slag te gaan. Wij ondersteunen twee gemeenten (en
daarbinnen ook het sociaal domein en de migrantenorganisaties) in de pilots. We maken een ronde langs nog acht
andere gemeenten om dit verbeterproces op gang te brengen en organiseren een cursus voor gemeenten
/instellingen in samenwerking met de VNG en G32 Sociale Pijler en we organiseren een cursus voor
migrantenorganisaties. Uiteindelijk promoten wij de producten via onze websites en die van de VNG-gemeenten,
Integraal werken in de wijk, met artikelen op websites en in vakbladen.
Resultaten
1. Een brochure voor agendering en draagvlakontwikkeling.
2. Een handreiking voor gemeenten die met het thema aan de slag willen.
3. Een cursus voor gemeenten/instellingen en migrantenorganisaties die samen met het thema aan de slag willen.
Samenwerkingspartners
De beoogde partners voor dit project zijn:
VNG, G32, (good practice) gemeenten, lokale zelforganisaties, ESS, Landelijke kenniscentra IWW,
burgerinitiatieven.
NB: Er is nog geen afstemming geweest met deze partijen.
Looptijd
Januari –december 2018.
38
Kosten
Organisatie Onderzoeker Tarief (€) Aantal Bedrag (€)
Verwey-Jonker Instituut Senior onderzoeker 91 162 14.742
Verwey-Jonker Instituut Onderzoeker 66 80 5.280
Verwey-Jonker Instituut Junior onderzoeker 46 80 3.680
Stafkosten Verwey-Jonker Instituut 29 322 9.338
Overhead Verwey-Jonker Instituut 30 322 9.660
Totaal Verwey-Jonker Instituut 42.700
Organisatie Onderzoeker Tarief (€) Aantal Bedrag (€)
Movisie Senior 96 0
Movisie Medior 78 98 7.644
Movisie Junior 51 52 2.652
Movisie Project-Assistent 42 0
Stafkosten Movisie 11 150 1.650
Overhead Movisie 26 150 3.900
Totaal Movisie 15.846
Materiële kosten 5.000
Totaal 63.546
Project 3.3 Diversiteitsbeleid bij werving en selectie door werkgevers en beïnvloeding hiervan
Aanleiding
Werkzoekenden met een migratieachtergrond slagen er relatief vaak niet in een (stabiele) plek op de arbeidsmarkt
te krijgen. Dit heeft onder meer te maken met discriminatie op de arbeidsmarkt, zo toonde het Sociaal en Cultureel
Planbureau aan: niet-westerse sollicitanten hebben een significant lagere kans om uitgenodigd te worden voor een
sollicitatiegesprek, óók met gelijkwaardig cv en ervaring.
Een verklaring zijn vooroordelen en stereotype beelden bij intermediairs en werkgevers. Het gaat dan zowel om
expliciete als meer impliciete vooroordelen en stereotypering. In beide gevallen is de consequentie dat gelijke
gevallen ongelijk behandeld worden (Amodio & Devine, 2006; Dovidio & Gaertner, 2000; Gawronski, &
Bodenhausen; Hall e.a., 2015). Het toewerken naar gelijke kansen op de arbeidsmarkt voor werkzoekenden met
een migratieachtergrond heeft dus (a) zowel te maken met het verminderen van deze vooringenomenheden, als (b)
met een meer inclusieve uitvoering van werving- en selectieprocessen.
Er is al veel bekend over het verminderen van discriminatie en over werving en selectie op de arbeidsmarkt in het
algemeen en het vergroten van diversiteit in het bijzonder (zie o.a. CVRM, Art.1, Diversiteit in Bedrijf). KIS heeft
in de voorgaande jaren verschillende onderzoeken gedaan naar wat werkt (en wat niet) in het verminderen van
vooroordelen, stereotypen en discriminatie, en onderzoek gedaan naar het terugdringen van werkeloosheid onder
jongeren met een migratieachtergrond, zoals via het vergroten van competenties, werkervaring en mentoring.
Daarnaast wordt momenteel vanuit verschillende universiteiten, zoals de UU en de VU (i.s.m. EUR en RU)
onderzoek gedaan naar diversiteit in werving- en selectieprocedures. Een deel van dat onderzoek richt zich op het
subtiel beïnvloeden van keuzeprocessen (nudging) van bemiddelaars en werkgevers. Nudging betekent een soort
‘duwtje in de rug’ of reminder van het gewenste gedrag. Mensen worden bij nudging niet overtuigd met
argumenten maar aangespoord om het gewenste gedrag te vertonen (Vonk, 2013). Er is nog relatief weinig bekend
over hoe deze nieuwe werkwijzen uitwerken voor de werving en selectie van werkzoekenden met een migratie-
39
achtergrond. In hoeverre ondersteunen deze nieuwe werkwijzen bemiddelaars en werkgevers om mensen met een
migratieachtergrond een gelijkwaardige kans te bieden op werk?
De meest actuele kennis en inzichten op dit terrein zijn nog vrij fundamenteel van aard of nog niet toegespitst op
professionals die zich richten op werving en selectie. Om verschil te kunnen gaan maken in de wervings- en
selectiepraktijk is een gerichte toepassingsslag noodzakelijk. De afdeling Samenleving & Integratie van SZW is
recent van start gegaan met een groot meerjarig programma gericht op ‘Integratie & Arbeidsmarkt’. Een
substantieel deelprogramma hierbinnen richt zich op ‘het overbruggen van discriminatie en negatieve
beeldvorming bij werkgevers’ en het ontwikkelen en testen van handige oplossingen hiervoor die aansluiten bij
wat mensen automatisch al doen.
Doelstelling
Binnen dit project richten we ons op het realiseren van gelijkwaardige kansen op werk voor werkzoekenden met
een migratieachtergrond door het verbeteren van de werving en selectie van nieuwe medewerkers in een nog nader
te bepalen sector. Het doel is tweeledig:
1. Meer inzicht – vanuit wetenschap en praktijk - in hoe werving- en selectieprocessen bij bemiddelaars en
werkgevers beter kunnen worden vormgegeven zodat (impliciete en expliciete) vooroordelen en stereotypering
een minder grote rol spelen en werkzoekenden met een migratieachtergrond een meer gelijkwaardige kans op
werk krijgen.
2. Een – in afstemming met de gebruikers ontwikkeld – eindproduct dat hun handvatten biedt voor het voeren
van wervings- en selectieprocessen waarin werkzoekenden met een migratieachtergrond een gelijkwaardige
kans op werk hebben.
Aanpak
Om de tweevoudige doelstelling te realiseren, stellen we een plan van aanpak voor met verschillende fases en
onderzoeksmethodieken.
Fase 1
Het actief verzamelen, ordenen en overzichtelijk beschrijven van (1) wetenschappelijke inzichten over werkzame
mechanismen en (2) effectieve interventies voor intermediairs in de werving en selectie van werknemers met een
migratieachtergrond. Dit gebeurt in nauwe samenwerking met SZW (die reeds gestart is met een verkenning op
dit terrein), onderzoekers en enkele goede praktijken. Het krijgt gericht vorm door middel van
• Literatuuronderzoek.
• Inventariseren van bestaande maatregelen.
• Inventariseren van lopende pilots en trajecten.
• Gesprekken met wetenschappers op dit terrein over de bevindingen die zij wel al willen delen maar die nog
niet gepubliceerd zijn.
• Het deelnemen aan wetenschappelijke congressen en het organiseren van een expertmeeting met
toonaangevende wetenschappers en adviseurs op dit vlak (onder meer vanuit de Universiteit Utrecht en de
Vrije Universiteit die al veel werk op dit vlak doen).
Fase 2
Om een goede vertaalslag te maken van de inzichten uit fase 1 naar de praktijk, gaan we aan de slag met maximaal
twee praktijken die hun werving en selectie van werkzoekenden met een migratieachtergrond willen verbeteren.
We denken hierbij aan praktijken met een intermediaire rol, zoals uitzendbureaus. Met hen zetten we een actie- en
leertraject in. Op deze manier ontwikkelen we samen met hen passende manieren voor het toepassen van
wetenschappelijke kennis in hun wervings- en selectiepraktijk. Dit traject wordt vanuit KIS ondersteund en
onderzocht, en bestaat uit de volgende stappen:
• Stap 1: door de deelnemende praktijken wordt geformuleerd wat zij willen leren of veranderen t.a.v. diversiteit
bij werving en selectie, welke kennis daar voor nodig is en wat voor product of instrument hen daarbij kan
ondersteunen. Tegen welke vragen en dilemma’s lopen zij aan? Tevens wordt er ingegaan op hoe hun huidige
werkwijze in elkaar zit door middel van interactieve sessies, waarin deelnemers (vanuit verschillende posities
van binnen en buiten de organisatie) samen inzicht genereren in hoe zij nu werken, wat daarin sterk is en wat
40
mogelijk verbeterd kan worden. Om het leereffect te vergroten, neemt per praktijk een zo groot mogelijke
diversiteit aan stakeholders deel (personeelszaken, uitzendbureaus, werkbedrijf, werknemers met een
migratieachtergrond, directie, onderzoekers).
• Stap 2: de deelnemers worden (n.a.v. hun eigen vragen en behoeften) geïnformeerd over actuele kennis en
inzichten die verzameld zijn in fase 1.
• Stap 3: Deelnemende organisaties vertalen de opgedane kennis en inzichten naar hun eigen praktijk en passen
deze toe (in een pilot): hoe kunnen zij deze kennis en inzichten integreren in hun eigen wervings- en
selectieprocessen? En wat vraagt dat van hun manier van werken?
• Stap 4: na een pilot van maximaal drie maanden (stap 3) evalueren we samen met de organisaties hun nieuwe
werkwijze: wat levert dit op en wat kan nog beter en hoe? We onderzoeken dit kwalitatief middels enkele
interviews en een ‘EffectenAarena’ (interactieve sessie om met ervaringsdeskundigen en experts op een
kwalitatieve wijze de effecten van nieuwe aanpakken te bepalen). Tevens besteden we samen met de
deelnemende organisaties aandacht aan de duurzame inbedding van de nieuwe werkwijze.
Fase 3
Op basis van het actieleertraject wordt een – in afstemming met de gebruikers te bepalen – product of instrument
ontwikkeld voor bemiddelaars en werkgevers. Dit product is zowel geënt op wetenschappelijke als op praktijk-
kennis van werving en selectie in het kader van het bereiken van een divers personeelsbestand (waarbij de focus
ligt op diversiteit met betrekking tot migratieachtergrond). We ronden het traject af met een landelijke bijeenkomst
waarin het product gepresenteerd wordt en inzicht gegeven wordt in de andere resultaten van het project.
Communicatie- en implementatieplan
In de verschillende projectfases wordt intensief samengewerkt met onderzoekers, praktijkorganisaties,
bemiddelaars en werkgevers. Dit versterkt en verbreedt het draagvlak voor het te ontwikkelen product. We
vertrekken vanuit de urgentie die in de sector gevoeld wordt en blijven in het project aansluiten bij waar in die
praktijk behoefte aan is. Doordat het product ontwikkeld wordt op basis van actieleertrajecten met een diverse
groep stakeholders, zijn we al ontwikkelend aan het implementeren in de deelnemende praktijk(en). De lessen die
we uit dit proces leren, worden beschreven en gepresenteerd. Op basis van deze presentatie worden er op
overkoepelend niveau actiepunten geformuleerd om de diversiteit van het personeelsbestand in sectoren te
(blijven) vergroten. Dit kan mogelijk uitmonden in een landelijke werkplaats gericht op diversiteit in het
personeelsbestand binnen de onderwijssector.
Resultaten
• Beknopt overzicht van actuele wetenschappelijke inzichten en werkzame methodieken in het vergroten van
diversiteit in personeelsbestand op basis van werving en selectie.
• Nieuwe inzichten zijn op basis van praktijkvragen – samen met stakeholders – vertaald naar een praktisch
product.
• Landelijke bijeenkomst waarin resultaten en proces gepresenteerd worden en workshops gegeven worden
waarin met het product aan de slag gegaan wordt. Op deze bijeenkomst wordt ingezet op het gezamenlijk
formuleren van actiepunten om de diversiteit van het personeelsbestand in de sectoren te (blijven) vergroten
en om het (potentiële) arbeidsaanbod van werkzoekenden met een migratieachtergrond verder te benutten.
Samenwerkingspartners
De beoogde partners voor dit project zijn:
Wat betreft onderzoekspartijen: Universiteit Utrecht en VU Amsterdam.
Mogelijke partners: Diversiteit in bedrijf, werkbedrijven, uitzendbureaus, MKB NL, VNO/NCW,
sectororganisaties, arbeidsmarktregio’s. Afhankelijk van de gekozen sector wordt gekeken welke ingangen er zijn
(bij KIS en SZW) voor samenwerking. Partijen om mee samen te werken in actie-leertraject: onderzoekers
universiteit, AWVN.
NB: Er is nog geen afstemming geweest met deze partijen.
Looptijd
Januari – december 2018.
41
Kosten
Organisatie Onderzoeker Tarief (€) Aantal Bedrag (€)
Verwey-Jonker Instituut Senior onderzoeker 91 190 17.290
Verwey-Jonker Instituut Onderzoeker 66 140 9.240
Verwey-Jonker Instituut Junior onderzoeker 46 60 2.760
Stafkosten Verwey-Jonker Instituut 29 390 11.310
Overhead Verwey-Jonker Instituut 30 390 11.700
Totaal Verwey-Jonker Instituut 52.300
Organisatie Onderzoeker Tarief (€) Aantal Bedrag (€)
Movisie Senior 96 0
Movisie Medior 78 140 10.920
Movisie Junior 51 110 5.610
Movisie Project-Assistent 42 0
Stafkosten Movisie 11 250 2.750
Overhead Movisie 26 250 6.500
Totaal Movisie 25.780
Materiële kosten 10.000
Totaal 88.080
Project 3.4 Brede verkenning schooladviezen in het basisonderwijs
Aanleiding
Kinderen van ouders met een lage sociaaleconomische status(ses) krijgen doorgaans een relatief laag
basisschooladvies in vergelijking met kinderen waarvan de ouders hoogopgeleid zijn (Inspectie van het onderwijs,
2015). Een aanzienlijk deel van de migrantengezinnen in Nederland heeft een lage sociaaleconomische status. De
mogelijkheden van jongeren met een migrantenachtergrond in het onderwijs en op de arbeidsmarkt worden zo in
een vroeg stadium al beïnvloed.
Er is veel bestaand onderzoek naar schooladviezen. Door de onderwijsinspectie zijn er verschillende kwantitatieve
onderzoeken gedaan naar zogenoemde onderadvisering van jongeren met een migrantenachtergrond (Inspectie van
het Onderwijs, 2011). Deze onderzoeken tonen aan, bijvoorbeeld door eventuele verschillen tussen het advies en
scores op de Cito-eindtoets (of een andere eindtoets), dat hier geen sprake van is. Jongeren met een
migrantenachtergrond krijgen een schooladvies passend bij hun capaciteiten. Binnen verschillende
migrantengemeenschappen bestaat echter de perceptie dat dit niet klopt. Binnen deze groepen bestaat het idee dat
jongeren met een migrantenachtergrond wel (structureel) worden benadeeld en een lager advies krijgen dan zij
eigenlijk zouden moeten krijgen op basis van hun capaciteiten. Daarnaast kan het vele stapelen van opleidingen -
jongeren met een migrantenachtergrond stapelen twee keer zo vaak als jongeren zonder migratieachtergrond (Crul,
Schneider & Lelie, 2013) - ook als signaal opgevat worden dat jongeren een te laag schooladvies hebben gekregen.
Sinds 2015 is er een nieuwe wetgeving van kracht, waardoor het schooladvies leidend is geworden voor de
plaatsing in het voortezet onderwijs (vo). Dit betekent dat het nauwelijks nog mogelijk is om af te wijken van het
schooladvies bij plaatsing van de leerling op het vo.
Bij de totstandkoming van het advies spelen niet alleen de resultaten op methode-onafhankelijke toetsen mee, maar
onder andere ook de gedragskenmerken van leerlingen evenals de thuissituatie van leerlingen. Dit zou voor
42
leerlingen met een migrantenachtergrond nadelig kunnen uitpakken, omdat leraren mogelijk verwachten dat
ouders bijvoorbeeld minder ondersteuning kunnen bieden. In de tussenrapportage over de wetswijziging geeft 96%
van de scholen aan dat ze tevreden zijn met de leidende rol van het advies. Bovendien zijn docenten in het primair
onderwijs over het algemeen tevreden over de kwaliteit van de schooladviezen die ze geven (Oomens, Scholten &
Luyten, 2016).
Nadat leerlingen in groep 8 een advies hebben gekregen, maken ze een eindtoets die alleen tot een ophoging van
het advies kan leiden. Als het resultaat van de eindtoets hoger is dan het gegeven schooladvies, moet dit
heroverwogen worden. In de praktijk gebeurt dit niet altijd (Dekker, 2016). Wel is duidelijk dat het schooladvies
van leerlingen met een migrantenachtergrond in vergelijking met leerlingen zonder migrantenachtergrond vaker
wordt bijgesteld aan de hand van de resultaten van de eindtoets (Inspectie van het Onderwijs, 2017).
Doelstelling
De focus van dit project ligt op de (vermeende) onderadvisering in het basisonderwijs van leerlingen met een
migratieachtergrond, waarmee de verdere school- en arbeidsmarkt carrière sterk wordt beïnvloed. Onderzoek heeft
tot nu toe niet laten zien dat er sprake is van onderadvisering aan leerlingen met een migratieachtergrond. Vanuit
de praktijk, zowel van ouders, migrantenorganisaties als jongeren zelf, komen echter duidelijke signalen dat er
sprake is van onderadvisering bij deze groep jongeren.
Het voorgestelde onderzoek betreft een verkenning naar de praktijk van schooladviezen aan scholieren met een
migratieachtergrond. Hierbij kijken we breed naar andere factoren naast sociaaleconomische status waarvan de rol
al bekend is. Bovendien willen we het perspectief van zowel de ouders van leerlingen in het laatste jaar van het
primair onderwijs, onderwijsprofessionals en leerlingen zelf in kaart brengen.
Vraagstelling
• Wat zijn de ervaringen van ouders en leerlingen met de schooladviezen van leerlingen met een
migrantenachtergrond? Vinden zij dat het advies in verhouding staat met de capaciteiten van de leerling? In
welke mate denken zij dat etnische afkomst een rol heeft gespeeld bij de totstandkoming van het advies
(bijvoorbeeld in relatie tot vooroordelen, discriminatie)?
• Wat zijn de ervaringen van leerkrachten met de schooladviezen van leerlingen met een migratieachtergrond?
Op welke factoren naast de resultaten van de toetsen baseren zij hun advies? Kunnen bij leerlingen met een
migratieachtergrond andere factoren een rol spelen dan bij leerlingen zonder migrantenachtergrond?
• Hoe kunnen leerkrachten eventueel ondersteund worden bij het bepalen van het advies aan leerlingen met een
migratieachtergrond (bijvoorbeeld in relatie tot weging van verschillende factoren (zoals ouderbetrokkenheid,
omgangsvormen) of in de communicatie met ouders)?
43
Aanpak
De aanpak bestaat uit de volgende vier stappen:
• Fase 1: Deskresearch en selectie gemeenten en scholen.
• Fase 2: Onderzoek op scholen.
• Fase 3: Interviews met ouders.
• Fase 4: Interviews met leerlingen in het vierde jaar van het voortgezet onderwijs.
• Fase 5: Focusgroepen met onderwijsprofessionals, ouders en jongeren.
• Fase 6: Analyse, rapportage en vervolgstappen.
Onderstaand werken we de opeenvolgende fases verder uit.
Fase 1: Deskresearch en selectie gemeenten en scholen
We richten ons in dit onderzoek op twee nader te bepalen gemeenten en daarbinnen een selectie van scholen. Door
het onderzoek op deze manier in te richten kunnen we de nodige spreiding realiseren en ook de nodige focus per
gemeente en per school en daarmee ook inzicht krijgen in de specifieke lokale factoren en omstandigheden.
Bij de selectie van de gemeenten houden we er rekening mee dat die verschillen in omvang en geografische ligging
en dat er sprake is van een diverse bevolkingssamenstelling. Binnen elke gemeente selecteren we enkele scholen
en benaderen deze om aan het onderzoek mee te doen. Daarbij houden we rekening met verschillende typen
scholen (o.a. qua denominatie en leerlinggewichten) en samenstelling van de leerlingenpopulatie (scholen met en
zonder grote diversiteit in de afkomst van leerlingen). Eventuele verschillen en overeenkomsten kunnen meer
inzicht geven in de omvang van de vermeende onderadvisering en de richting van mogelijke oplossingen.
Fase 2: Onderzoek op scholen
Deze fase bestaat uit een kwantitatief en een kwalitatief deel. Scholen in het primair onderwijs hebben informatie
over de po-vo-overgang. Scholen registeren van studenten de schooladviezen en eindtoetsresultaten. Daarnaast
worden vaak ook gegevens over de positie waarin leerlingen in het voortgezet onderwijs terechtkomen
bijgehouden. Een beperkte statistische analyse van de gegevens van scholen kan inzicht geven in eventuele
verschillen tussen schooladviezen en eindtoetsen en of er een relatie is met leerlingen van diverse
migrantengroepen.
De resultaten vormen een basis om met onderwijsprofessionals van deze scholen in gesprek te gaan. Daarnaast
interviewen we docenten en de schoolleiding van een geselecteerde groep basisscholen. Ook spreken we met
docenten en mentoren van een selectie van middelbare scholen. Dit biedt een eerste inzicht in de relatie tussen
schooladviezen en de ontwikkeling van leerlingen in het middelbaar onderwijs. Tot op heden zijn er veel
kwantitatieve onderzoeken uitgevoerd omtrent schooladvies. Door middel van een kwalitatieve verdieping door
interviews en focusgroepen met leerkrachten en schoolleiding en ouders willen wij meer zicht krijgen op wat er in
de praktijk gebeurt rondom het schooladvies. Ook kijken we, in overleg met onderwijsprofessionals, naar de
mogelijkheden waarop in de praktijk kan worden gekomen tot passende adviezen voor leerlingen met een
migratieachtergrond en wat hier randvoorwaarden voor zijn. Zijn er mogelijk factoren waar leraren in hun
afweging bij een advies aan jongeren met een migrantenachtergrond meer of juist minder rekening mee zouden
moeten houden? Hoe zou het afwegingsproces verbeterd kunnen worden? Waarbij zouden docenten ondersteuning
nodig kunnen hebben?
Fase 3: Interviews met ouders
We willen met ouders van leerlingen uit het laatste jaar van de basisschool in gesprek gaan. Onder
migrantengroepen leeft sterk het idee dat kinderen geen passend advies krijgen en een lager advies krijgen voor
hun capaciteiten. Hoewel verschillende onderzoeken laten zien dat er geen sprake is van onderadvisering van
migrantenjongeren op basis van afkomst/etniciteit, leven deze ideeën sterk onder deze groepen. Door met ouders
in gesprek te gaan, kunnen we hen vragen waarom zij het idee hebben dat hun kinderen benadeeld worden. Waarom
hebben zij het idee dat hun kinderen geen passend advies krijgen? Hebben ze het idee dat ze hierover met school
in gesprek kunnen? Hoe zou het proces van advisering volgens hen verbeterd kunnen worden?
44
Fase 4: Interviews met leerlingen in het vierde jaar van het voortgezet onderwijs
Tot slot willen we interviews houden met leerlingen in het vierde jaar van het voortgezet onderwijs. De leerlingen
kunnen op dat moment terugkijken op zowel hun periode in het primair als in het voortgezet onderwijs. Vinden ze
dat ze een passend advies hebben gekregen? Zijn ze op- of afgestroomd in het vo? Hoe zien ze de invloed van het
advies op hun schoolloopbaan tot nu toe en in de toekomst?
Fase 5: Focusgroepen met onderwijsprofessionals, ouders en jongeren
Het uiteindelijke doel is natuurlijk dat alle leerlingen aan het einde van het primair onderwijs een passend advies
krijgen. In drie focusgroepen willen we onze resultaten van het onderzoek voorleggen aan de professionals en
ervaringsdeskundigen uit de praktijk om op deze manier de resultaten te valideren en gezamenlijk na te denken
over hoe tot passende schooladviezen kan worden gekomen. Daarbij kan naast het advies zelf ook worden gedacht
aan verwachtingen (en het management daarvan) bij ouders en leerlingen, communicatie over het advies en
transparantie over de wijze waarop de docent tot het advies is gekomen. We voorzien aparte focusgroepen met
onderwijsprofessionals, ouders en jongeren.
Fase 6: Analyse, rapportage en vervolgstappen
In deze laatste stap brengen we uitkomsten uit de voorgaande stappen samen. Gedurende het traject bespreken we
met de partijen in het onderwijsveld welke behoefte zij (wel of niet) hebben op dit vlak. Ook bespreken we daarbij
mogelijk al concrete handvatten om zo een basis te leggen voor een implementatieproject in 2019. De vorm hiervan
ligt nog niet vast en deze willen we op basis van de resultaten van het onderzoek en in overleg met de partijen in
de onderwijspraktijk vorm geven.
Partners
Scholen, VO-Raad, PO-Raad, oudercomités, ministerie van OCW.
Impact/implementatie
De studie biedt inzicht in de combinatie van perspectieven van ouders, onderwijsprofessionals en leerlingen bij de
totstandkoming van de schooladviezen en hun ervaringen met de nieuwe procedure na de wetswijziging.
|Daarnaast biedt het inzicht in mogelijke factoren die een rol kunnen spelen bij het geven van schooladvies
specifiek aan leerlingen met een migratieachtergrond. Hiermee dragen we bij aan het (verder) ontwikkelen van
handvatten voor professionals in het onderwijs om tot passende adviezen voor leerlingen met een
migratieachtergrond te komen. Bovendien is dit een onderwerp dat leeft bij zowel migrantengroepen als de
verenigingen voor po- en vo-scholen, dus willen we met de PO- en de VO-raad in gesprek gaan over onze
voorlopige resultaten en bespreken hoe we hier in de praktijk verder mee kunnen.
Methoden impact:
• Rapportage.
• Focusgroepen met onderwijsprofessionals, ouders en leerlingen.
• Op basis van de resultaten van het onderzoek en de inbreng van onderwijsprofessionals inventariseren wat voor
product ontwikkeld kan worden voor impact in 2019.
• Afhankelijk van de uitkomsten en in afstemming met het ministerie van SZW kunnen in 2019 een of meerdere
bijeenkomsten met de PO- en de VO-Raad en andere partijen uit het onderwijsveld worden belegd over de
resultaten van het onderzoek en mogelijke stappen in de toekomst. Besluitvorming hierover vindt plaats in het
kader van het KIS-werkplan 2019.
Daarnaast stellen we voor om als onderdeel van dit project samen met de ministeries van SZW en OCW te
verkennen op welke wijze in dit project en in vervolgprojecten de komende jaren gezamenlijk kan worden
opgetrokken. In dit kader heeft in afstemming met KIS al een eerste verkennend gesprek plaatsgevonden tussen
de ministeries van SZW en OCW. Hierbij zijn verschillende onderdelen inhoudelijk verkend en is afgesproken dat
de twee ministeries gezamenlijk met KIS de definitieve afbakening van het onderzoek bespreken.
45
Looptijd
Januari - december 2018.
Mogelijk vervolg in 2019 met bijeenkomsten met het onderwijsveld in het kader van verdere implementatie.
Kosten
Organisatie Onderzoeker Tarief (€) Aantal Bedrag (€)
Verwey-Jonker Instituut Senior onderzoeker 91 154 14.014
Verwey-Jonker Instituut Onderzoeker 66 194 12.804
Verwey-Jonker Instituut Junior onderzoeker 46 180 8.280
Stafkosten Verwey-Jonker Instituut 29 528 15.312
Overhead Verwey-Jonker Instituut 30 528 15.840
Totaal Verwey-Jonker Instituut 66.250
Materiële kosten 2.500
Totaal 68.750
Project 3.5: Voorverkenning diversiteit en intercultureel vakmanschap op lerarenopleidingen
Aanleiding
We hebben voor 2018 ook overwogen om een volledig project op te zetten voor een verkenning naar de omgang
met diversiteit in de opleidingen van leerkrachten op de pabo’s (voor het basisonderwijs) en de lerarenopleidingen
voor het voortgezet onderwijs. Dit mede voortkomend uit de prioritering van het onderwerp intercultureel
vakmanschap in het onderwijs. We wilden daarbij ook kijken naar a) de instroom in de opleidingen en het behoud
van studenten met een migratieachtergrond en b) de aandacht voor intercultureel werken in het curriculum.
Uiteindelijk kiezen we ervoor dit onderwerp niet in een apart project te bekijken, maar als voorverkenning mee te
nemen in dit onderzoek naar de onderadvisering. De belangrijkste redenen hiervoor zijn de beperkte ruimte in het
werkplan in 2018 en de gedachte dat voor een dergelijke studie eerst uitgebreidere afstemming met het ministerie
van OCW en verschillende partijen in het onderwijsveld nodig is. Doel van de voorverkenning is helder te krijgen
welke behoeften er in het veld bestaan en welk draagvlak er is voor een studie naar de genoemde thema’s. In 2018
zullen we deze afstemming (voorverkenning) uitvoeren. Afhankelijk van de uitkomsten van deze voorverkenning
willen we in een later stadium vanuit KIS alsnog specifiek onderzoek doen naar intercultureel vakmanschap in het
onderwijs en de instroom en uitstroom op de pabo’s en de lerarenopleidingen.
Aanpak
De aanpak bestaat uit deskresearch om inzicht te krijgen in wat al bekend is. Daarnaast voeren we een aantal
gesprekken met partijen uit het onderwijsveld zoals het ministerie van OCW, pabo’s en lerarenopleidingen, PO-
Raad, VO-Raad.
Resultaat
Inzicht in behoefte, draagvlak, inhoud en werkwijze voor een studie naar een verbetertraject in 2019.
Looptijd
Maart tot en met oktober 2018.
Kosten
Organisatie Onderzoeker Tarief (€) Aantal Bedrag (€)
Verwey-Jonker Instituut Senior onderzoeker 91 32 2.912
Verwey-Jonker Instituut Onderzoeker 66 24 1.584
46
Verwey-Jonker Instituut Junior onderzoeker 46 16 736
Stafkosten Verwey-Jonker Instituut 29 72 2.088
Overhead Verwey-Jonker Instituut 30 72 2.160
Totaal Verwey-Jonker Instituut 9.480
Materiële kosten 520
Totaal 10.000
Thema 4 Participatie Jongeren met een migratieachtergrond voelen zich niet altijd verbonden met de samenleving. Zo ervaren ze soms
discriminatie of kansenongelijkheid, of voelen ze zich uitgesloten. De samenleving en de instituties kunnen
binding van jongeren met een migratieachtergrond ook in de weg staan waardoor jongeren met een
migratieachtergrond soms weinig vertrouwen hebben in instituties. Zo zijn ze veel vaker dan anderen met een
vergelijkbaar opleidingsniveau werkloos; ze slagen er minder dan anderen in om wat zij kunnen bij werkgevers
over het voetlicht te brengen. Ze krijgen daar de kans niet altijd toe. Niet alle jongeren kunnen zich weerbaar
opstellen tegenover negatieve ervaringen in de omgang met anderen, op school, bij sollicitaties etc., wat weer kan
leiden tot een gevoel van afstand tot de maatschappij. Desondanks zijn er ook veel jongeren met een
migratieachtergrond die volop in de samenleving participeren, positief zijn over hun toekomst in Nederland en
zich verbonden voelen met Nederland en de Nederlandse identiteit, zo blijkt onder andere uit KIS-onderzoek.
Ouders van jongeren met een migratieachtergrond staan voor de opgave hun kinderen in de Nederlandse
samenleving te laten opgroeien en ze daarin zoveel mogelijk kansen te bieden. Vaak hebben ze hierbij vragen over
hoe hun kinderen weerbaar op te voeden en goed te begeleiden bij het opgroeien in de context van migratie.
Naast de rol van jongeren en hun ouders hebben ook professionals en instituties invloed op de participatie van
jongeren met een migratieachtergrond.
In 2018 kijkt KIS vanuit het brede perspectief van participatie naar vraagstukken rond weerbaarheid, binding en
omgaan met discriminatie op de drie hiervoor benoemde niveaus:
a. Op het niveau van jongeren en ouders (eigen gemeenschappen).
b. Op het niveau van professionals, vrijwilligers en sleutelfiguren.
c. Op het niveau van instituties (onderwijs, politie etc.).
Daarnaast willen we aandacht besteden aan drempels op de arbeidsmarkt en hoe die te verlagen door o.a. leer-
werktrajecten.
Ten slotte besteden we aandacht aan het vraagstuk van zelfbeschikking, met daarin specifiek aandacht voor de
samenwerking van migranten(zelf)organisaties met formele organisaties, waaronder gemeenten.
47
Project 4.1 Combineren van werken en leren
Aanleiding
Jeugdigen met een migratie-achtergrond zijn vaker werkloos dan jeugdigen met een Nederlandse achtergrond. Zij
krijgen niet altijd de kans hun competenties te laten zien. Soms schiet hun opleiding tekort (geen startkwalificatie),
hebben ze niet de juiste werkervaring, komen ze niet in beeld bij werving voor banen of vallen ze vroegtijdig af in
de selectie doordat ze andere routes hebben gevolgd (bijv. stapelen van opleidingen) of doordat zij zich anders
presenteren of hun competenties minder herkenbaar zijn voor werkgevers. De groep jongeren met een
migratieachtergrond met een achterstand op de arbeidsmarkt, is zeer divers: het betreft zowel laag- als
hoogopgeleide jongeren, een subgroep betreft jongeren met leer-, opvoedings-, gezondheids- of
huisvestingsproblemen. Deze verschillende uitgangssituaties vragen mogelijk verschillende aanpakken. Er zijn
diverse experimenten die de arbeidsparticipatie van jongeren in een kwetsbare startpositie willen vergroten door
middel van samenwerking tussen opleidingen en werkgevers, zoals leer-werktrajecten (tweede-kans-onderwijs,
hybride trajecten). Cruciaal voor dit type projecten of experimenten die de drempel tot de arbeidsmarkt willen
verlagen, is dat zij zowel weten aan te sluiten bij mogelijkheden en behoeften van jeugdigen als bij de vraag vanuit
de arbeidsmarkt. De verwachting is dat het combineren van werken en leren de arbeidsmarktpositie van jeugdigen
verbetert. Kenmerkend is dat dit vraagstuk verschillende instanties aangaat (gemeente, onderwijs, zorg, werkveld)
en dat er niet vanzelfsprekend sprake van (voldoende) samenwerking en inspanning is (zie bijv. rapport eind 2016
inspectie SZW).
Vanuit KIS is in 2016 literatuuronderzoek gedaan naar wat werkt bij de aanpak van jeugdwerkloosheid bij
migrantenjongeren (https://www.kis.nl/project/wat-werkt-bij-aanpakken-jeugdwerkloosheid-migrantenjongeren).
Er is toen specifiek gekeken naar het verbeteren van werknemerscompetenties, inzetten op persoonlijke
ontmoeting, mentoring en het opdoen van praktijkervaring. Daaruit kwam o.m. naar voren dat het aannemelijk is
dat praktijkervaring de werkloosheid onder migrantenjongeren vermindert. SZW is zelf opdrachtgever van en
betrokken bij diverse onderzoeken naar leer-werktrajecten (o.a. BBL). Ook is er binnen de Rijksoverheid veel
aandacht voor kwetsbare jongeren op de arbeidsmarkt. Maar er is nog behoefte aan verdieping m.b.t. hoe
experimenten uitwerken voor jeugdigen met een migratieachtergrond. Worden zij door leer-werktrajecten goed
geholpen? Sluiten dit soort trajecten aan bij wat zij nodig hebben?
Doelstelling
Doel van dit project is te bezien op welke manieren leer-werktrajecten bijdragen aan meer kansen op werk voor
jeugdigen met een migratieachtergrond die het initiële onderwijs hebben verlaten. We gaan op zoek naar goede
voorbeelden in den lande, leggen vast wat zij doen en voeden hen waar mogelijk ook met al bestaande kennis. Uit
het onderzoek komt een beeld naar voren van wat werkt bij het verminderen van jeugdwerkloosheid onder
jeugdigen met een migratieachtergrond, als het gaat om vernieuwende combinaties van leren en werken. De focus
ligt op kwetsbare jongeren, jongeren zonder startkwalificatie die het reguliere onderwijs al hebben verlaten. Deze
jongeren hebben vaak nog allerlei andere problemen waardoor ze niet aan het werk raken; leer-werk-aanpakken
zullen vaak gecombineerd (moeten) worden met andere ondersteuning. Op welke manier dit werkbaar te maken is
voor migrantenjeugd is onderdeel van het onderzoek.
Aanpak
We zoeken samenwerking met enkele gemeenten die vooroplopen of interessante initiatieven ontwikkelen wat
betreft de aanpak van jeugdwerkloosheid waar jeugdigen met een migratieachtergrond van profiteren. We willen
graag samenwerken met ECBO (Expertisecentrum Beroepsonderwijs), dat veel kennis over leer-werktrajecten
voor kwetsbare jongeren heeft.
Om goed voort te bouwen op eerdere kennis(ontwikkeling) zullen we in een startbijeenkomst met SZW en ECBO
de focus van het project scherp formuleren. Vervolgens stellen we een beknopte state of the art op: wat weten we
over de werking van leer-werktrajecten in het algemeen, wat in het bijzonder over jeugdigen met een
migratieachtergrond en wat zijn de belangrijkste kennislacunes? De state of the art maken we in nauwe
samenspraak met het ministerie van SZW en onderzoekers van ECBO. We betrekken ook recente
48
beleidsontwikkelingen hierbij, zoals de notitie over het perspectiefjaar (MBO-raad); recent SER-advies en het
eerder genoemde KIS-onderzoek. Uit de state of the art resulteert een eerste kader over wat kan werken bij
combinaties van leren en werken en wat specifieke vraagstukken zijn die bij jeugdigen met een
migratieachtergrond spelen. De focus in dit project ligt op leer-werkcombinaties; het is mogelijk dat we ook andere
elementen tegenkomen die aandacht behoeven of al krijgen in veelbelovende aanpakken. We leggen de
bevindingen voor aan een klankbordgroep, en bespreken met hen de specifieke focus voor het vervolg van dit
project. De werkwijze voor het vervolg beschrijven we hieronder. Aangezien het hier om een ‘wicked problem’
gaat, valt te voorzien dat er voor het vervolgonderzoek keuzes gemaakt moeten worden. De eerste fase van het
project zal dan ook resulteren in een wat omvangrijker onderzoeksagenda, die als basis kan dienen voor verdere
onderzoeksprogrammering (al dan niet binnen KIS in 2019).
Stap twee is het onderzoeken van veelbelovende praktijken (met als kern: ondersteunen kwetsbare migrantenjeugd
naar werk via vernieuwende leer-werktrajecten) in twee gemeenten die graag in hun keuken willen laten kijken en
er ook interesse in hebben om met onderzoekers een verbeterslag te maken via het onderzoek. De activiteiten,
aanpak en resultaten van de leer-werkaanpakken in deze gemeenten worden in kaart gebracht door middel van
interviews. We gaan via de interviews en leerbijeenkomsten met betrokkenen (van de gemeente, werkgevers,
opleidingen, jongeren zelf) na of de aanpakken werken zoals verwacht en wat eventuele belemmeringen of kansen
zijn. En voor wie ze (vooral) werken (jeugdigen met welke kenmerken). Tijdens het praktijkonderzoek brengen
we al – op grond van de state of the art – kennis in die de praktijken kunnen helpen hun aanpak aan te scherpen.
Samen met de praktijkpartners zoeken we gedurende het onderzoekstraject naar een scherpere afbakening van wat
werkt bij de aanpak van jeugdwerkloosheid via leer-werkcombinaties bij jeugdigen met een migratieachtergrond.
Mogelijke gemeenten die in aanmerking komen (blijkt uit een kleine verkenning) zijn Den Bosch, Nijmegen en
Rotterdam (o.a. startgaranties Pact op Zuid). De feitelijke selectie zal tijdens het project meer geïnformeerd
gebeuren. We streven bij de keuze van de goede voorbeelden naar variatie. We brengen te interviewen personen
ook bij elkaar voor uitwisseling van inzichten gedurende het project.
Communicatie- en implementatieplan
Het onderzoek heeft het karakter van al onderzoekend met elkaar leren en verbeteren. Implementatie van kennis
vindt dus al gedurende het project plaats. Op basis van de state of the art bepalen we in overleg met SZW en andere
belangrijke stakeholders waar de verdieping via het onderzoeken van veelbelovende praktijken wordt uitgevoerd.
Tijdens het project zal ook uitwisseling tussen de gemeenten worden ingebouwd, via een of twee gezamenlijke
bijeenkomsten. Aan het eind van het project zal de kennis breder gedeeld worden via een beknopte rapportage met
de lessen die zijn geleerd uit de geselecteerde praktijkvoorbeelden. We betrekken belangrijke actoren bij het
onderzoek zoals de MBO-raad, de VNG, Expertisecentrum om hierover mee te denken in een klankbordgroep die
aan het begin van het onderzoek zal worden ingesteld.
Resultaten
State of the art over wat werkt bij leer-werktrajecten voor jongeren met een migratieachtergrond.
• Onderzoeksagenda en concreet voorstel voor uitwerking fase 2 van het project.
• Enkele praktijken zijn gevoed met inzichten uit onderzoek en inspiratie van elders.
• Lessons learned op basis van onderzoek in enkele veelbelovende praktijken over hoe leer-werktrajecten kunnen
bijdragen aan een vermindering van jeugdwerkloosheid voor kwetsbare jeugdigen met een
migratieachtergrond.
49
Samenwerkingspartners
De beoogde partners voor dit project zijn:
ECBO; gemeenten, MBO-instellingen, vertegenwoordigende partijen voor meedenkgroep.
NB: Er is nog geen afstemming geweest met deze partijen.
Looptijd
Januari 2018 – december 2018.
Kosten
Organisatie Onderzoeker Tarief (€) Aantal Bedrag (€)
Verwey-Jonker Instituut Senior onderzoeker 91 70 6.370
Verwey-Jonker Instituut Onderzoeker 66 105 6.930
Verwey-Jonker Instituut Junior onderzoeker 46 109 5.014
Stafkosten Verwey-Jonker Instituut 29 284 8.236
Overhead Verwey-Jonker Instituut 30 284 8.520
Totaal Verwey-Jonker Instituut 35.070
Organisatie Onderzoeker Tarief (€) Aantal Bedrag (€)
Movisie Senior 96 24 2.304
Movisie Medior 78 42 3.276
Movisie Junior 51 180 9.180
Movisie Project-Assistent 42 16 672
Stafkosten Movisie 11 262 2.882
Overhead Movisie 26 262 6.812
Totaal Movisie 25.126
Materiële kosten 10.000
Totaal 70.196
Project 4.2.A Weerbaar opvoeden versterken (ouders)
Aanleiding
Voor ouders met een migratieachtergrond is het niet altijd gemakkelijk kinderen zo op te voeden dat zij zich op
een positieve manier geworteld voelen in Nederland. Ouders en ook kinderen kunnen te maken krijgen met
discriminatie en negatieve beeldvorming. Waarden die ouders belangrijk vinden kunnen soms botsen met wat
‘normaal’ of wenselijk wordt gevonden in de omgeving. Met andere woorden, de etnische socialisatie en het
opvoeden als minderheid levert vragen op voor ouders of gaat niet altijd vanzelf. Ouders brengen vaak ongemerkt
wij-zij-denken over op kinderen; of zij leren hen bijvoorbeeld vanuit het oogpunt van schaamte dat het beter is als
zij schuld ontkennen bij voorvallen op school, terwijl op school eerlijkheid hoog in het vaandel staat.
Ondersteuning van ouders bij dit type kwesties is relevant voor het succesvol en positief opgroeien van kinderen.
De reguliere opvoedondersteuning is evenwel nog weinig afgestemd op dit type vragen van ouders.
In 2016/17 heeft KIS een instrument ontwikkeld voor professionals die ouders (pedagogische) ondersteuning
bieden. Zij hebben ook een rol in het ondersteunen van ouders (en vrijwilligers) bij het omgaan met dit soort
thema’s. Het ontwikkelde instrument was vooral bedoeld om professionals er bewust van te maken dat deze
thema’s spelen bij ouders en hoe zij het gesprek met ouders individueel daarover kunnen aangaan. Maar veel
gesprekken over dit onderwerp vinden ook in groepen plaats, vaak binnen gemeenschappen zelf, al dan niet onder
begeleiding van vrijwilligers, sleutelinformanten of een professional. Uit diverse hoeken (o.a. gemeenten, contact
met Wijkacademies opvoeden, het eerdere traject met peer educators die gemeenschappen ondersteunen bij het
50
gesprek over taboeonderwerpen) komt de behoefte aan concrete handvatten voor dit soort gesprekken naar voren.
Het eerder ontwikkelde instrument voor professionals (o.a. de filmpjes) en andere inzichten (ook van KIS, zoals
de methodieken en tools van het project Zelfbeschikking, de bevindingen in de gemeenten weerbaar opvoeden)
kunnen hiervoor goede input geven. Maar ook ouders en sleutelinformanten uit gemeenschappen zelf. Er is veel
ervaring, maar er wordt nog weinig methodisch gewerkt.
Doelstelling
Doel van dit project is samen met oudergroepen en informele ondersteuners van ouders materialen en methodische
handvatten te ontwikkelen om gesprekken in de eigen kring te ondersteunen. We maken daarbij gebruik van al
ontwikkelde KIS-kennis en -instrumenten (waardenopvoeding in diversiteit en vooronderzoek daarbij) en -
inzichten (onder meer lessen uit de pilot-gemeenten weerbaar opvoeden). We sluiten ook aan bij inzichten uit het
NWA (Nationale Wetenschapsagenda) -project ‘de kracht van ontmoeting’ dat in 2018 van start gaat.
Aanpak
Weerbaar opvoeden is een onderwerp dat in informele settings vaak naar voren komt; het gaat om onderwerpen
die te maken hebben met opvoeden in de migratiecontext, zoals kinderen ondersteunen bij negatieve ervaringen
of discriminatie en kinderen goed kunnen begeleiden in waardenopvoeding in Nederland, of het voorkomen van
het verlies van controle over hen. Uit een eerdere KIS-verkenning blijkt dat in de oudergroepen vaak nog weinig
methodisch wordt gewerkt. Er zijn wel instrumenten ontwikkeld her en der, bijvoorbeeld theater, om
taboeonderwerpen zoals homoseksualiteit bespreekbaar te maken. Er zijn ook professioneel geleide oudergroepen
waar wel al kennis is over hoe de gesprekken te voeren (stichting BMP, Trias Pedagogica). Maar bij veel
oudergroepen vinden de gesprekken minder gestructureerd plaats. Bij de presentatie van het KIS-instrument
Waardenopvoeding in diversiteit – een instrument voor bewustwording van professionals – werd meteen
enthousiast gereageerd op de filmpjes die erin zijn gebruikt. Er is behoefte om dit soort materiaal ook in
oudergroepen te kunnen gebruiken. De behoefte aan tools is expliciet genoemd door peer educators in
vrouwengroepen, die merken dat dit soort onderwerpen leven.
In dit project willen we beginnen met de oudergroepen en ontwikkelaars als BMP (Wijkacademies opvoeden) zelf.
Met hen samen bekijken op welke manier filmpjes of andere werkvormen kunnen bijdragen aan het zinvol voeren
van het gesprek over weerbaar opvoeden. Hoe we een instrument kunnen ontwikkelen waarin kennis over hoe
deze thema’s te bespreken wordt gecombineerd met aansprekende werkvormen. Om vervolgens wat we
ontwikkelen in andere groepen uit te proberen en dan dat wat werkt breder beschikbaar maken, ook voor andere
oudergroepen.
Stappen
1. Verkenning/update initiatieven: wat is er op dit moment al bekend, wie zijn de betrokken partijen; wat gebeurt
er in de gemeenten weerbaar opvoeden al, bij BMP (Wijkacademies Opvoeden), et cetera? Als onderdeel:
expert-/werkbijeenkomst met een aantal ondersteuners van informele groepen/peer educators.
2. Ontwikkeltraject: concrete instrumenten en materialen voor oudergroepen die met elkaar het gesprek voeren
over opvoeden in de migratiecontext ontwikkelen (o.a. weerbaar opvoeden), i.s.m. oudergroepen en informele
ondersteuners en experts (o.a. BMP); input uit wetenschappelijke kennis (VJI) en de praktijk.
3. Uitproberen van het ontwikkelde instrumenten in andere groepen en waar nodig aanpassen.
4. In 2019 volgt, afhankelijk van de uitkomsten en in overleg met het ministerie van SZW, een
implementatietraject. De instrumenten maken we daarbij beschikbaar voor anderen; we verspreiden ze actief
naar informele ondersteuners van oudergroepen via o.a. de online academie van Zelfbeschikking (peer
educators) en eventueel naar professionals die met oudergroepen werken in het voorveld. Indien gewenst
ontwikkelen en evalueren we voorts een train-de-trainer.
Communicatie en implementatieplan
De producten worden in elk geval beschikbaar gemaakt via de online academie voor peer educators en via andere
kanalen verspreid naar informele ondersteuners, oudergroepen, et cetera. In 2019 zouden we de instrumenten meer
actief willen verspreiden door ook een train-de-trainer te ontwikkelen (begeleiding om de instrumenten in de
praktijk goed te kunnen gebruiken).
51
Resultaten
Ouders krijgen via informele ondersteuners (of via onderzoekers in eerste instantie) kennis, vaardigheden en
handvatten aangereikt om beter in staat zijn om te gaan met vragen/lastige kwestie bij opvoeding op gebied van
omgaan met discriminatie, binding etc. Informele ondersteuners krijgen instrumenten aangereikt om ouders meer
methodisch via informele gespreksbijeenkomsten te ondersteunen hierbij. Tijdens het project worden ouders door
deelname en de pilots al direct ondersteund.
Samenwerkingspartners
De beoogde partners voor dit project zijn:
BMP (wijkacademies opvoeden), gemeenten (en projectleider/contactpersoon SZW) weerbaar opvoeden, moeder-
en vadercentra, Attanmia Rotterdam of andere migrantenzelforganisaties (bijv. Somalische vrouwen met
‘opvoeden in een nieuw land’), huidige partners van het project Zelfbeschikking (consortium).
NB: Er is nog geen afstemming geweest met deze partijen.
Looptijd
Januari 2018 - december 2018.
Kosten
Organisatie Onderzoeker Tarief (€) Aantal Bedrag (€)
Verwey-Jonker Instituut Senior onderzoeker 91 135 12.285
Verwey-Jonker Instituut Onderzoeker 66 118 7.788
Verwey-Jonker Instituut Junior onderzoeker 46 0
Stafkosten Verwey-Jonker Instituut 29 253 7.337
Overhead Verwey-Jonker Instituut 30 253 7.590
Totaal Verwey-Jonker Instituut 35.000
Organisatie Onderzoeker Tarief (€) Aantal Bedrag (€)
Movisie Senior 96 133 12.768
Movisie Medior 78 52 4.056
Movisie Junior 51 15 765
Movisie Project-Assistent 42 0
Stafkosten Movisie 11 200 2.200
Overhead Movisie 26 200 5.200
Totaal Movisie 24.989
Materiële kosten 25.000
Totaal 84.989
52
Project 4.2.B Vervolg Actieonderzoek pilots weerbaar opvoeden
Aanleiding
Voor ouders met een migratieachtergrond is het niet altijd gemakkelijk kinderen zo op te voeden dat zij zich op
een positieve manier geworteld voelen in Nederland. Ondersteuning van ouders bij dit type kwesties is relevant
voor het succesvol en positief opgroeien van kinderen. De reguliere opvoedondersteuning is evenwel nog weinig
afgestemd op dit type vragen van ouders. In 2016/2017 is SZW daarom gestart met pilots ‘weerbaar opvoeden’ in
vijf gemeenten: Delft, Maastricht, Leiden, Roosendaal en Culemborg. Deze gemeenten ontwikkelen
instrumenten/methoden of samenwerkingen tussen formele en informele partijen die bijdragen aan een positieve
socialisatie van kinderen met een migratie achtergrond. Doel van het project is ouders te ondersteunen bij de
socialisatie van kinderen, op zo’n manier dat kinderen zich thuis voelen in en verbonden weten met Nederland, en
weerbaar zijn tegen negatieve ervaringen als discriminatie. De projecten richten zich vooral op ondersteuning van
islamitische ouders; zij hebben naar verhouding veel te maken met negatieve beeldvorming en discriminatie en
met cultureel-religieuze dilemma’s in de opvoeding. De gemeenten maken zelf plannen. Zij worden ondersteund
door een landelijke expertgroep en door onderlinge uitwisseling. De pilots dienen zich specifiek te richten op het
verminderen van overdracht van wij-zij-denken, het bespreekbaar maken van onderwerpen als schaamte en schuld
(en hoe dat al dan niet bijdraagt aan een gunstige ontwikkeling van kinderen) en het ondersteunen van ouders bij
de opvoeding inzake omgaan met discriminatie. Het Verwey-Jonker Instituut voerde in 2017 actie-onderzoek uit
naar de pilots.
Doelstelling
De financiering van de landelijke pilots loopt tot het einde van 2017 (mogelijk besluiten gemeenten de pilots met
eigen middelen langer te laten doorlopen). De pilots hebben ruimte gekregen om door te lopen tot en met het eerste
kwartaal van 2018. Het eerste kwartaal van 2018 mogen ze nog gebruiken voor het vastleggen van resultaten en
de geleerde lessen. Het actie-onderzoek heeft daarmee ook een verlenging nodig. Met als doel juist in de eindfase
op een goede manier lessen te kunnen verzamelen en beschikbaar te maken voor andere gemeenten. En met de
gemeenten te bekijken hoe zij hun aanpak kunnen borgen.
Aanpak
Dit onderzoek betreft een verlenging van het eerdere onderzoek in 2017, met in 2018 de volgende onderdelen voor
de afronding van het traject:
• Laatste fase onderzoeksactiviteiten per gemeente (vooral gesprekken met lokale uitvoerders, mogelijk nog
gecombineerd met observaties/bijwonen/input geven bij lokale activiteiten indien die nog worden uitgevoerd).
• Een beknopte eindrapportage per gemeente over de aanpak die is ontwikkeld.
• Een bundeling van lessen en werkzame factoren, op te halen uit gesprekken met de gemeenten, observaties
die onderzoekers hebben uitgevoerd, en gebruikmakend van inzichten uit ander onderzoek van het Verwey-
Jonker Instituut en waar wenselijk met input van experts uit de expertgroep.
• Focusgroep met uitvoerders van de vijf pilots om de gebundelde lessen te toetsen en aan te scherpen.
• Presentatie eindresultaat (bij landelijke bijeenkomst projectleiders of een andere nader af te spreken
bijeenkomst).
Communicatie en implementatieplan
Met de betrokken ambtenaren van SZW zal worden bekeken hoe de resultaten het best kunnen worden gedeeld;
allereerst tussen gemeenten (in een eindbijeenkomst) en ten tweede met andere gemeenten. Dit laatste zal ook
gebeuren in nauwe samenspraak met andere KIS-projecten waar samenwerking tussen formele en informele
partners rond deze thema’s onderwerp is.
Resultaten
Meer gemeenten en professionals in het sociaal domein weten hoe ze i.s.m. informele partners (vrijwilligers)
ouders kunnen ondersteunen bij religieus-culturele kwesties in de opvoeding van hun kinderen die te maken
hebben met hun migratieachtergrond en religie.
53
Samenwerkingspartners
De beoogde partners voor dit project zijn:
Gemeenten, lokale uitvoeringspartners, Multivation.
NB: Er is nog geen afstemming geweest met deze partijen.
Looptijd
Januari - mei 2018.
Kosten
Organisatie Onderzoeker Tarief (€) Aantal Bedrag (€)
Verwey-Jonker Instituut Senior onderzoeker 91 105 9.555
Verwey-Jonker Instituut Onderzoeker 66 105 6.930
Verwey-Jonker Instituut Junior onderzoeker 46 0
Stafkosten Verwey-Jonker Instituut 29 210 6.090
Overhead Verwey-Jonker Instituut 30 210 6.300
Totaal Verwey-Jonker Instituut 28.875
Organisatie Onderzoeker Tarief (€) Aantal Bedrag (€)
Movisie Senior 96 0
Movisie Medior 78 0
Movisie Junior 51 0
Movisie Project-Assistent 42 0
Stafkosten Movisie 11 0 0
Overhead Movisie 26 0 0
Totaal Movisie 0
Materiële kosten 1.500
Totaal 30.375
Project 4.3A Binding jongeren aan instituties/Nederland
Aanleiding
Uit eerdere onderzoeken komt naar voren dat sommige jongeren relatief weinig vertrouwen in instituties, zoals
politie, politiek en het onderwijs, hebben. Met name jongeren met een migratieachtergrond, met een lager
opleidingsniveau en/of uit kwetsbare wijken geven vaker aan geen vertrouwen te hebben. Het is echter wel van
belang dat dit vertrouwen er is. Dit kan de binding met en de participatie in de samenleving vergroten en de
bereikbaarheid van jongeren voor instituties verbeteren.
Verschillende oorzaken van een gebrek aan vertrouwen komen uit het in 2017 uitgevoerde KIS-onderzoek naar
vertrouwen in instituties naar voren. Als het bijvoorbeeld om de politie gaat, dan blijken de omgang van de politie
met jongeren, de ervaren discriminatie, de ervaren effectiviteit en negatieve beelden van de politie op sociale media
een belangrijk rol te spelen. En bij de politiek onder andere het vertrouwen in politiek systeem, de integriteit van
(individuele) politici en het gevoel van al dan geen vertegenwoordiging door de politiek. Verhalen uit de
essaywedstrijd van This is me! en het onderzoek van 2017 laten verder zien dat (ervaren) discriminatie door
docenten (bijvoorbeeld onderadvisering) en klasgenoten met name van invloed zijn op het vertrouwen van
jongeren in het onderwijs.
54
In 2016 is er binnen KIS-onderzoek gedaan naar wat werkt tussen jongeren en politie als het gaat om het tegengaan
van etnisch profileren (Noor, 2016). Uit deze verkenning kwam naar voren dat er weinig interventies zijn waarbij
jongeren als gelijke partners betrokken worden. Bovendien kan dialoog in ‘vredestijd’- mits aan een aantal eisen
wordt voldaan - goed werken om het contact tussen de beide polen te versterken en daarmee het vertrouwen te
vergroten. Ook is in het onderzoek van 2017 naar vertrouwen in instituties gekeken naar mogelijkheden om het
vertrouwen in instituties te verbeteren, dan wel te herstellen. Daar kwam met name naar voren dat het bevorderen
van de participatie van jongeren in de beleidsvorming van instituties een belangrijk middel kan zijn om het
vertrouwen van jongeren in instituties te vergroten. Vanuit de politie is er de concrete vraag gesteld om een manier
te bedenken waardoor ze actief hun imago op social media kunnen verbeteren.
In 2018 willen we alle hierin opgedane kennis gebruiken om een interventie te ontwikkelen die zorgt voor meer
vertrouwen tussen jongeren en instituties. Het KIS-onderzoek uit 2017 laat zien dat jongeren het minst vertrouwen
in de politiek en de politie hebben. In de verdiepende interviews komt naar voren dat veel jongeren weinig tot geen
interesse in de politiek hebben. De verhouding tot de politie gaat deze jongeren veel meer direct aan. Tegelijkertijd
wil de politie ook verbetering in hun relatie met jongeren aanbrengen. Het heeft daarom onze voorkeur de pilot bij
de politie te laten plaatsvinden. Ons doel is het vertrouwen tussen de beide partijen te vergroten door middel van
jongerenparticipatie. Er is veel gedaan op het gebied van jongerenparticipatie en er zijn veel interventies die zich
richten op jongerenparticipatie bij interactieve beleidsvorming. We willen op basis van de beschikbare kennis
kijken welke interventies of elementen van interventies ingezet kunnen worden om jongeren te betrekken bij
beleid, zodat jongeren een stem krijgen binnen een instituut als de politie en het vertrouwen tussen jongeren en de
politie toeneemt. We willen ook inzicht creëren onder welke voorwaarden dit het beste kan plaatsvinden.
We focussen daarbij op het communicatie- en mediabeleid van de politie: de vraag hoe beeldvorming over politie
op social media verbeterd kan worden. Uit het KIS-onderzoek van 2017 blijkt namelijk dat filmpjes op social
media een van de belangrijkste oorzaken zijn dat jongeren minder vertrouwen hebben in de politie.
Doelstelling
Het ontwikkelen en pretesten van een interventie waarmee vertrouwen tussen instituties en jongeren versterkt kan
worden.
Aanpak
Inventarisatie
Stap 1 betreft een inventarisatie en analyse van bestaande interventies die zich richten op jongeren en participatie.
In deze stap gaan we na welke interventies veelbelovend zijn of kansrijke elementen hebben om in te zetten ter
vergroting van het vertrouwen tussen politie en jongeren. Hierbij zullen we onder andere op basis van de kennis
uit relevante ‘wat werkt’ onderzoeken (o.a. van KIS) en uit het onderzoek ‘vertrouwen in instituties 2017’ de
condities en de elementen distilleren die (dergelijke) interventies kansrijk maken. Op basis hiervan komen we tot
een aantal condities waaraan een interventie moet voldoen om een positief effect te kunnen hebben. We benutten
ook de kennis die beschikbaar is binnen Movisie en het Verwey-Jonker Instituut over cliëntenparticipatie en
burgerparticipatie (Doe-democratie) en van bestaande interventies zoals Bondgenoten (versterkt binnen een KIS-
project in 2016).
Gesprekken met betrokkenen
Stap 2 is dat we concreet gaan kijken hoe we de condities die een interventie kansrijk maken kunnen concretiseren
en toepasbaar kunnen maken voor de context van politie en jongeren. In dit verband worden er gesprekken gevoerd
met de politie, jongeren en betrokken maatschappelijke organisaties. Het gaat om vijf tot tien jongeren, vijf tot
zeven medewerkers van de politie en vijf maatschappelijke organisaties en/of relevante partners. In co-creatie
willen we in deze stap een interventie (door)ontwikkelen en vaststellen hoe we deze interventie optimaal kunnen
inzetten in de praktijk.
55
Pre-testen
Stap 3 is dat we de interventie gaan pretesten. Op kleine schaal gaan we met de betrokken partijen (politie en
jongeren) de interventie piloten om te kijken of en hoe het in de praktijk werkt. Het thema van de interventie zal
zich richten op social media met als doel de politie en de jongeren daarin samen te laten werken en daarmee het
vertrouwen tussen beide partijen te vergroten. De test zal bestaan uit gesprekken voor en na de pilot met de
betrokkenen bij de pilot.
Kennisdelen
Stap 4: succes en faalfactoren uit de pretest inzichtelijk maken en de interventie waar nodig aanpassen en/of
aanscherpen. Een artikel publiceren over de elementen waaraan een interventie gericht op het vergroten van het
vertrouwen tussen jongeren en de politie (met de inzet van social media) moet voldoen om te slagen. Dit zal in
samenwerking met diverse partners binnen de politie en jongeren plaatsvinden. Vervolgens zullen de bevindingen
gepresenteerd worden bij belanghebbenden bij onder andere de politie.
Op basis van de uitkomsten hebben we de intentie om in 2019 de gepreteste interventie uit te kunnen zetten. We
willen vervolgens een evaluatie uitvoeren om inzicht in het effect van de interventie te genereren.
Communicatie- en implementatieplan
Om de gepreteste interventie voor professionals bekend en overdraagbaar te maken worden artikelen geschreven.
Ook zal de kennis aan belanghebbenden gepresenteerd worden.
Resultaten
We werken concreet aan de volgende resultaten:
• Inzicht in hoe jongerenparticipatie bij beleidsvorming bij politie succesvol georganiseerd kan worden en hoe
het vertrouwen tussen de politie en jongeren versterkt kan worden.
• Dit inzicht vertalen in een concrete aanpak die samen met politie en jongeren wordt ontwikkeld en gepretest.
• Inzicht in de succes- en faalfactoren van dergelijke interventies.
Samenwerkingspartners
De beoogde partners voor dit project zijn:
Politie, NJR http://www.njr.nl/watwijdoen, IZI.
NB: Er is nog geen afstemming geweest met deze partijen.
Looptijd
2018
56
Kosten
Organisatie Onderzoeker Tarief (€) Aantal Bedrag (€)
Verwey-Jonker Instituut Senior onderzoeker 91 51 4.641
Verwey-Jonker Instituut Onderzoeker 66 64 4.224
Verwey-Jonker Instituut Junior onderzoeker 46 12 552
Stafkosten Verwey-Jonker Instituut 29 127 3.683
Overhead Verwey-Jonker Instituut 30 127 3.810
Totaal Verwey-Jonker Instituut 16.910
Organisatie Onderzoeker Tarief (€) Aantal Bedrag (€)
Movisie Senior 96 24 2.304
Movisie Medior 78 90 7.020
Movisie Junior 51 160 8.160
Movisie Project-Assistent 42 100 4.200
Stafkosten Movisie 11 374 4.114
Overhead Movisie 26 374 9.724
Totaal Movisie 35.522
Materiële kosten 2.500
Totaal 54.932
Project 4.3B Binding: het perspectief van jongeren zelf
Aanleiding
In 2017 heeft KIS een literatuurstudie uitgevoerd naar binding van jongeren met een migratieachtergrond aan ‘de
samenleving’ en belangrijke kerninstituties zoals school, vrienden en ouders. Uit dit onderzoek komt naar voren
dat sociale binding vooral door beleidsmakers en onderzoekers wordt gedefinieerd. Wat sociale binding betekent
voor jongeren wordt voornamelijk bepaald door de ander. Zo wordt binding vaak eenzijdig afgemeten aan de
nationale (Nederland) en etnische (herkomstland) identificatie. Ofwel aan de mate waarin jongeren zich
Nederlander voelen of zich verbonden voelen met hun etnische herkomstgroep, zowel exclusief (ik voel me
helemaal Nederlander) als overwegend (ik voel me meer Nederlander dan Turk/Marokkaan). Dit doet geen recht
aan de dynamische en vaak meervoudige/hybride identiteitsbeleving van jongeren, blijkt uit onze studie. De
jongeren waar het om gaat zijn vaak in Nederland geboren, hebben hier onderwijs genoten en nemen (de facto)
deel aan de maatschappij. Anderzijds krijgen ze van huis uit waarden en normen mee die mogelijk anders zijn dan
de mainstream en kunnen leiden tot een zekere sociaal-culturele afstand.
Het referentiekader van deze jongeren stoelt op verschillende werelden en schipperen tussen deze werelden is een
vanzelfsprekende bezigheid. Contacten met het land van herkomst, communicatie met familieleden en vrienden,
media als internet, tv, kranten en social media zijn middelen waarmee de transnationale bindingen in stand worden
gehouden. Verder is bekend dat jongeren met een migratieachtergrond uit grootstedelijke context een hogere mate
van binding voelen met de stad dan hun leeftijdgenoten met een Nederlandse achtergrond. De nationale binding is
echter vaak lager. De invulling van binding heeft in de ogen van deze jongeren mogelijk een andere betekenis.
Meer in de sfeer van lokaal burgerschap. Tot nu toe is het perspectief van jongeren zelf (hoe kijken zij naar binding)
nog weinig onderzocht.
Tegen deze achtergrond stellen we ons in dit vervolgonderzoek de vraag: welke vormen van binding zijn te
onderscheiden op grond van verhalen van jongeren zelf? Welke betekenis geven zij aan binding en hoe komt
57
binding tot stand? Welke factoren spelen daarbij een rol? In dit kwalitatieve onderzoek gaan we op grond van de
verzamelde data na of er profielen zijn te onderscheiden als het gaat om binding. Op welke kenmerken en
dimensies verschillen jongeren onderling van elkaar? Inzicht in het actorperspectief, diversiteit in beleving en
betekenis die jongeren geven aan gevoelens van sociale binding geeft een beter beeld van hoe het is gesteld met
de binding van jongeren met de Nederlandse samenleving.
Doelstelling
Het doel van het project is tweeledig:
1. Inzicht ontwikkelen in sociale binding van jongeren met een migratieachtergrond aan de Nederlandse
samenleving vanuit hun eigen perspectief en het ontwikkelen van een typologie. We bezien zowel (de facto)
verbondenheid aan de kerninstituties als culturele en emotionele binding. We ontwikkelen een typologie van
bindingsprofielen, naar voorbeeld van de sociaal-culturele categorieën van het Sociaal Cultureel Planbureau8
en het mentality-model van onderzoeksbureau Motivaction.9
2. Inzicht verkrijgen in de mechanismen achter verbondenheid aan de sociale domeinen/kerninstituties (school,
vriendenkring, stad en samenleving) binnen de Nederlandse context en in hoe deze verbondenheid zich
verhoudt met de transnationale bindingen (herkomstland, cultuur etc.).
Aanpak
Het onderzoek begint met een beknopte literatuurstudie naar de mechanismen achter sociale binding en aanpalende
thema’s. Deze literatuurstudie staat voornamelijk in dienst van de te ontwikkelen topiclijst voor de interviews en
focusgroepen. Aanvullend wordt een social media-analyse uitgevoerd naar gesprekken die plaatsvinden op kanalen
als facebook, twitter en LinkedIn aan de hand van een online monitoringtool.10 Hiermee beogen we de dagelijkse
realiteit en de natuurlijke context van jongeren als het gaat om self-presentation en digitale identiteit in het kader
van sociale binding in kaart te brengen. Het digitale platform als sociale structuur biedt daartoe nieuwe kansen.
Daarna worden 25 semigestructureerde kwalitatieve interviews gehouden met jongeren van 16 tot 24 jaar. Om de
eerste resultaten uit de interviews te bespreken en aan te scherpen zullen enkele focusgroepen worden
georganiseerd. Op de verzamelde data zullen analyses worden uitgevoerd met als doel dimensies en kenmerken te
onderscheiden op basis waarvan jongeren zich laten indelen in diverse bindingsprofielen.
Communicatie- en implementatieplan
Het onderzoek resulteert in een rapportage met een beschrijving van de onderzoeksresultaten en een typologie van
bindingsprofielen. We maken ook een kort filmpje om de resultaten te presenteren. De resultaten worden gedeeld
via de website van KIS, social mediakanalen en via een symposium. Ze geven input voor het maatschappelijk
debat over binding en – naar onze verwachting – leveren adviezen op voor integratiebeleid. De resultaten dienen
ook als mogelijke input voor een theaterstuk en voor een vragenlijst die grootschalig wordt uitgezet in een groot
aantal landen onder jongeren (ISRD-4).
Resultaten
1. Inzicht in hoe jongeren met een migratieachtergrond zelf kijken naar binding; aan wie of wat zijn zij verbonden
en op welke manier; hoe komen bindingen tot stand. De bevindingen worden neergelegd in een
onderzoeksrapport; daarin komt een aanzet voor een typologie van bindingsprofielen van jongeren met een
migratieachtergrond.
2. Beleidsadvies. In 2017 hebben we in kaart gebracht wat beleid en onderzoek verstaan onder sociale binding
van jongeren met een migratieachtergrond. In 2018 zullen de jongeren zelf aan het woord komen. Door te
kijken hoe deze visies zich tot elkaar verhouden kan aan de hand van de opgedane kennis gericht beleidsadvies
worden geboden aan beleidsmakers.
3. Bijdrage aan het agenderen van andere perspectieven op het vraagstuk van sociale binding (de visie van
jongeren zelf op de kaart zetten). Het filmpje benutten als toegankelijk middel daarbij (breder bereik, mooi
product voor debat over dit onderwerp).
4. Het laten horen van de stem van jongeren (is al een resultaat op zich).
8 Zie rapport Werelden van verschil (2015). 9 https://www.motivaction.nl/mentality 10 www.coosto.com
58
5. Een seminar - gericht op de beleidsmakers en andere professionals in het veld zoals jongerenwerkers - rond
de bevindingen van het onderzoek.
6. Input voor het (herhaalde) internationale vragenlijstonderzoek ISRD-4 naar binding (vragen toevoegen vanuit
het perspectief van jongeren zelf).
7. KIS is in gesprek over een mogelijke samenwerking met Theater Utrecht & DOX. De resultaten kunnen
dienen als input voor de ontwikkeling van een theaterstuk over dit thema.
Samenwerkingspartners
De beoogde partners voor dit project zijn:
This is me jongeren, studentenverenigingen Anatolia, Mashriq en MSV Nijmegen (hoogopgeleiden),
jongerenwerk JOU-Utrecht, Mozaïek Welzijn Tiel, stichting MOOI Den Haag (met name laagopgeleide jongeren),
Salam4U, MJG, Theater Utrecht & DOX.
NB: Er is nog geen afstemming geweest met deze partijen.
Looptijd
Januari 2018 – december 2018.
Kosten
Organisatie Onderzoeker Tarief (€) Aantal Bedrag (€)
Verwey-Jonker Instituut Senior onderzoeker 91 50 4.550
Verwey-Jonker Instituut Onderzoeker 66 138 9.108
Verwey-Jonker Instituut Junior onderzoeker 46 122 5.612
Stafkosten Verwey-Jonker Instituut 29 310 8.990
Overhead Verwey-Jonker Instituut 30 310 9.300
Totaal Verwey-Jonker Instituut 37.560
Organisatie Onderzoeker Tarief (€) Aantal Bedrag (€)
Movisie Senior 96 0
Movisie Medior 78 100 7.800
Movisie Junior 51 80 4.080
Movisie Project-Assistent 42 0
Stafkosten Movisie 11 180 1.980
Overhead Movisie 26 180 4.680
Totaal Movisie 18.540
Materiële kosten 4.000
Totaal 60.100
Project 4.4 Empowerment: verminderen gevolgen discriminatie onder jongeren
Aanleiding
Discriminatie heeft zowel op de korte als lange termijn nadelige gevolgen voor de mensen die het treft. Ervaren
dat je wordt gediscrimineerd, levert op de korte termijn bij veel mensen stress en spanningen op. Op de lange
termijn kan discriminatie zorgen voor een verminderde psychische en fysieke gezondheid, zo blijkt uit diverse
wetenschappelijke studies. Om spanningen en stress door discriminatie te verminderen kunnen verschillende
strategieën ontwikkeld worden: bijvoorbeeld je sterker identificeren met de etnische, culturele of religieuze groep
waartoe je behoort en die gediscrimineerd wordt. Maar ook door empowerment: wat onder meer inhoudt dat het
zelfvertrouwen vergroot wordt en steun wordt gezocht bij mensen in dezelfde minderheidspositie.
59
Om de empowerment van jongeren mogelijk te maken en hen te beschermen tegen de nadelige
gevolgen van discriminatie is er al zeker kennis beschikbaar maar deze is nog erg versnipperd. Zo zijn
verschillende trainingen ontwikkeld waaronder ‘This is me!’ van KIS en ‘Reageren op discriminatie’
(RODI) van de Expertise-unit Sociale Stabiliteit i.s.m. Juriaan Omlo, waarbij een onderbouwing is
gemaakt en/ of onderzoek is gedaan. Voor professionals die jongeren kunnen ondersteunen is er ook
een aanbod vanuit KIS en ‘This is me’. Wat nodig is: het bundelen van de bestaande kennis en deze toegankelijk
en geschikt maken voor professionals zodat zij hier in de praktijk echt mee aan de slag kunnen. Hierbij wordt nauw
samengewerkt met de aanbieders van deze trainingen.
Doelstelling
Ons hoofddoelstelling is het implementeren van kennis in de sector (jeugd)zorg en welzijn over ‘wat werkt’ om
jongeren met een migratieachtergrond te empoweren en hen te beschermen tegen de nadelige gevolgen van
discriminatie.
Daarvoor nemen we de volgende stappen:
a. Het bundelen, inzichtelijk maken en illustreren van de werkzame elementen als het gaat om het vergroten van
de empowerment van jongeren en hen beschermen tegen discriminatie.
b. Een overzicht maken van de beschikbare interventies voor jongeren en de verschillende doelgroepen daar
binnen (laag- en hoogopgeleid, met of zonder werk etc.).
c. Op maat advies- en uitwisselgesprekken met grotere partners en belangrijke stakeholders zoals Stichting
Leerplan Onderwijs, School en Veiligheid, Jeugdzorg Nederland en Sociaal Werk Nederland over hoe de
kennis structureel in te bedden is in onderwijs, (jeugd)zorg en welzijn.
Aanpak
a. Het bundelen, inzichtelijk maken en illustreren van de werkzame elementen als het gaat om het vergroten van
de empowerment van jongeren en hen beschermen tegen discriminatie
• Kennis wordt gebundeld van de werkzame elementen en waar nodig aangevuld met de literatuur
• Er worden zeven of acht interviews gehouden met professionals die ‘voorop lopen’: het gaat over hoe deze
‘voorlopers’ de werkzame elementen in de praktijk nu al inzetten. Dit levert zeven tot tien inspirerende
verhalen op over hoe je bij jongeren de empowerment kunt vergroten en de schadelijke gevolgen van
discriminatie kunt verminderen. Deze verhalen worden opgenomen in de publicatie die hieronder
beschreven staat en illustreren hoe je werkzame elementen in de praktijk ‘handen en voeten geeft’.
b. Een overzicht maken van de beschikbare interventies voor jongeren en de verschillende doelgroepen daar
binnen (laag- en hoogopgeleid, met of zonder werk etc.).
• Gesprekken met verschillende interventie-ontwikkelaars over welke interventies zij hebben voor welke
jongerendoelengroepen. Op basis daarvan een overzicht van interventies ontwikkelen.
• Overzicht maken van de ‘witte plekken’ voor KIS 2019: welke jongerendoelgroepen en welke professionals
worden nog niet bereikt?
• Het samenvoegen van stap a en b in een handzame (digitale) publicatie voor professionals.
• Het presenteren van deze publicatie op een landelijk symposium voor professionals in zorg, welzijn en
onderwijs
c. Op maat advies- en uitwisselgesprekken met grotere partners en belangrijke stakeholders zoals Stichting
Leerplan Onderwijs, School en Veiligheid, Jeugdzorg Nederland en Sociaal Werk Nederland over hoe de
kennis structureel in te bedden is in onderwijs, (jeugd)zorg en welzijn.
• Plannen en uitvoeren van de adviesgesprekken op maat en uitwisselgesprekken.
• Resultaten van deze gesprekken bundelen in een verslag met daarin concrete aanbevelingen voor onder
meer KIS 2019.
60
Communicatie en implementatieplan
Om de handzame (digitale) publicatie voor professionals in zorg, welzijn en onderwijs bekend te maken worden
artikelen geschreven voor relevante vakbladen en wordt zowel de handreiking als de artikelen actief verspreid via
sociale media
Resultaten
• Zeven of acht inspirerende verhalen met professionals uit zorg, welzijn en onderwijs die ‘voorop lopen’ in het
faciliteren van de empowerment van jongeren en het verminderen van de schadelijke gevolgen van
discriminatie.
• Een handzame (digitale) publicatie voor professionals in zorg, welzijn en onderwijs is ontwikkeld.
• De handzame (digitale) publicatie voor professionals in zorg, welzijn en onderwijs is bekendgemaakt onder
de doelgroep.
• Minimaal zeven adviesgesprekken en/ of uitwisselgesprekken zijn gehouden met grote partners / belangrijke
stakeholders op het terrein van onderwijs, (jeugd)zorg en welzijn.
• Resultaten van deze adviesgesprekken en/ of uitwisselgesprekken zijn gebundeld en monden uit in concrete
aanbevelingen onder meer voor KIS 2019.
Samenwerkingspartners
De beoogde partners voor dit project zijn:
Stichting Leerplan Onderwijs, School en Veiligheid, Jeugdzorg Nederland en Sociaal Werk Nederland.
NB: Er is nog geen afstemming geweest met deze partijen.
Looptijd
Vanaf 1 januari 2018 tot 31 december 2018.
Kosten
Organisatie Onderzoeker Tarief (€) Aantal Bedrag (€)
Verwey-Jonker Instituut Senior onderzoeker 91 57 5.187
Verwey-Jonker Instituut Onderzoeker 66 0
Verwey-Jonker Instituut Junior onderzoeker 46 100 4.600
Stafkosten Verwey-Jonker Instituut 29 157 4.553
Overhead Verwey-Jonker Instituut 30 157 4.710
Totaal Verwey-Jonker Instituut 19.050
Organisatie Onderzoeker Tarief (€) Aantal Bedrag (€)
Movisie Senior 96 33 3.168
Movisie Medior 78 158 12.324
Movisie Junior 51 200 10.200
Movisie Project-Assistent 42 45 1.890
Stafkosten Movisie 11 436 4.796
Overhead Movisie 26 436 11.336
Totaal Movisie 43.714
Materiële kosten 2.500
Totaal 65.264
61
Project 4.5 Zelfbeschikking
Aanleiding
Het SZW-Actieplan Zelfbeschikking loopt af per 2018. Er is echter blijvende aandacht voor het thema gewenst in
de verschillende culturele en religieuze gemeenschappen, zo geven de organisaties voor migranten en
vluchtelingen aan. Tientallen van hen maakten in 2016 en/of in 2017 gebruik van het extra budget dat SZW - via
KIS - beschikbaar stelde om voorlichtingsbijeenkomsten te organiseren over taboethema’s en het
zelfbeschikkingsrecht. Dit budget was bedoeld als een overbruggingsregeling naar financiering door de lokale
overheid en lokale organisaties. Maar uit de contacten met migranten(zelf)organisaties blijkt dat de samenwerking
met gemeenten en formele organisaties nog niet (voldoende) van de grond komt. Gemeenten, formele organisaties
en migranten(zelf)organisaties bereiken elkaar vaak niet, hoewel uit voorbeelden blijkt dat dit een meerwaarde
oplevert voor de doelgroep. In het lopende KIS-onderzoek Kennisonderbouwing zelfbeschikking voor activiteiten
van migranten(zelf)organisaties hebben zij in mei 2017 uitgesproken zelf nog niet tevreden te zijn over de allianties
met de gemeenten en lokale, formele organisaties. Zij percipiëren dit zelf als een gemiste kans voor alle partijen,
zeker gezien hun waardevolle kennis en kunde op dit specifieke en complexe thema. Ditzelfde geluid komt naar
voren in het recente onderzoek “Dilemma’s van hulpverleners bij gedwongen partnerkeuze en relatievorming”11
waar een van de aanbevelingen aan lokale overheden en hulporganisaties is “Verbeteren van de samenwerking
tussen o.m. formele en informele organisaties”.
Het Platform Eer & Vrijheid, opgericht om een sterk en actief netwerk voor partijen die werkzaam zijn rondom de
thema’s die spelen bij zelfbeschikking te vormen en samenwerking te bevorderen, kan een rol spelen bij
samenwerking. In het platform wordt informatie gegeven en ontmoeten diverse professionals en vrijwilligers die
betrokken zijn bij het bevorderen van zelfbeschikking elkaar halfjaarlijks om ervaring en kennis te delen. Ook
bestaat de mogelijkheid om elkaar online te ontmoeten.
SZW heeft KIS verzocht om vanaf 2018 de functionaliteiten van dit platform over te nemen en het netwerk dat
betrokken is bij het Platform Eer & Vrijheid (er is een database met rond de 1000 partijen) te blijven faciliteren in
kennisuitwisseling (off- én online), omdat het goed aansluit bij de activiteiten van KIS op dit thema. Zo richt KIS
momenteel een online leeromgeving in om voorlichters te voorzien van actuele informatie over de taboes en
werkvormen om deze te bespreken. In dit verband doet KIS momenteel nationaal en internationaal
literatuuronderzoek naar werkzame elementen in voorlichtingen en dialoogsessies over de taboethema’s en
zelfbeschikking en plaatst informatie daarover op de online academie. Daarnaast worden de bevindingen uit de
OCW Alliantie Movisie-Consortium Zelfbeschikking- Doetank Peer (start 2018), gericht op (verbetering van)
voorlichting over gendergerelateerd geweld, ook gedeeld via de online academie.
Doelstelling
• De samenwerking tussen de migranten(zelf)organisaties, formele organisaties en gemeenten bevorderen om
de huidige, vaak incidentele of projectmatige samenwerking te verduurzamen.
• Het blijven faciliteren van de (nieuwe) leden van het Platform Eer & Vrijheid in kennisuitwisseling en
samenwerking door middel van vier regiobijeenkomsten. Of dat ook online ontmoeting betreft zal KIS in
overleg met SZW bepalen op basis van behoeftepeiling en verkenning van mogelijkheden. Wel is online
informatie over zelfbeschikking en taboethema’s te vinden op de online leeromgeving van KIS.
• De online leeromgeving voor peer educators zal ook het online deel van Platform Eer & Vrijheid vervangen,
en geactualiseerd en aangevuld worden met materialen en werkvormen, ook van de peer educators en hun
organisaties zelf.
11 Smits van Waesberghe, H., Felten, F., Drost, L. Taouanza, I. &Vijlbrief, A. (2017). Dilemma’s van hulpverleners bij gedwongen partnerkeuze en relatievorming.
Onderzoek naar hulpverlening en zelfbeschikking in de context van mensen met een niet-Nederlandse of biculturele achtergrond. Utrecht: Verwey-Jonker-
Instituut en Movisie.
62
Aanpak
• Om de samenwerking tussen migranten(zelf)organisaties en de professionele organisaties te bevorderen is het
leren kennen van elkaar en elkaars werk en mogelijkheden van essentieel belang. Als eerste zullen we – indien
mogelijk- met de huidige organisator en de huidige voorzitter van het Platform Eer & Vrijheid, de overdracht
van het netwerk en de functionaliteiten van het platform regelen (het mailbestand, de online informatie en het
Yammer-netwerk). Daarmee willen wij de overgang voor 'het netwerk Eer en Vrijheid' zo makkelijk en
vindbaar mogelijk maken.
• Wij gaan - als vervolg op de halfjaarlijkse landelijke bijeenkomsten van het Platform Eer & Vrijheid die tot
2017 werden gehouden - voorstellen aan de platformleden om in 2018 vier bijeenkomsten op regionaal niveau
te organiseren.
• Voorafgaand hieraan doen we een behoefte-inventarisatie onder de leden van het Platform Eer & Vrijheid
(indien we het mailbestand ontvangen), via een mini-enquête en een aantal telefonische interviews met
sleutelfiguren van het Platform en een aantal organisaties. We kunnen tijdens de bijeenkomsten rekening
houden met die kennis- en werkvormvragen.
• Bij de organisatie en het vaststellen van programma vragen we input van een aantal regionale trekkers/
platformleden uit de migranten(zelf)organisaties en formele organisaties (Veilig Thuis, vrouwenopvang,
wijkteam, politie, maar ook sleutelfiguren in het onderwijs zoals zorgcoördinatoren). Ook zullen we
gemeentelijke beleidsambtenaren uitnodigen.
• Op deze regionale bijeenkomsten staat in ieder geval de samenwerking tussen migranten(zelf)organisaties met
professionele organisaties en met gemeenten op de agenda.
• We gebruiken de “Toolkit Samenwerking formele en informele opvoedondersteuning. Een vruchtbare bodem
voor samenwerking”.12 Deze toolkit ondersteunt formele en informele organisaties die samen een duurzame
samenwerking willen opbouwen rond opvoedingsvraagstukken. Wil samenwerking lukken dan is een
uitgebreid en diepgaand gesprek tussen formele en informele organisaties belangrijk. De toolkit geeft aan hoe
je dat gesprek moet voeren.
• Als eerste passen we waar nodig deze toolkit aan naar samenwerking tussen migranten(zelf)organisaties en
professionele organisaties rond taboethema’s en zelfbeschikking. KIS gebruikt als pilot de aangepaste toolkit
om een startbijeenkomst van de eerste groep samenwerkingspartners begeleiden.
• Na de evaluatie (en eventuele aanpassing van de toolkit) maken we een plan (in afstemming met een aantal
betrokken organisaties) hoe deze toolkit, deze werkwijze, te verspreiden is. (Bijv. in elke regio een paar
begeleiders van een dergelijk samenwerkingstraject trainen, die organisaties vervolgens kunnen inhuren). (De
uitvoering van dit plan valt buiten dit projectplan).
• We zoeken goede voorbeelden van geslaagde samenwerking/financiering uit de gemeenten en presenteren deze
ter inspiratie, zowel tijdens de platformbijeenkomsten als in een of twee artikelen op KIS.nl.
• De informatie op de online leeromgeving voor peer educators wordt (na inloggen) toegankelijk voor alle
professionals en vrijwilligers die zich bezighouden met zelfbeschikking. De website wordt geregeld geüpdatet
en de informatie die nu op de website van het Platform Eer & Vrijheid staat, en nog niet op deze leeromgeving,
wordt overgenomen. We stimuleren de peer educators en hun organisaties om hun (eigen) materialen en
werkvormen hierop te delen.
• De uitkomsten van het KIS-literatuuronderzoek (2017) naar werkzame elementen bij voorlichtingen delen we
op de online academie, o.a. in de vorm van tips en handreikingen.
• In 2018 starten Movisie en het Consortium Zelfbeschikking de OCW-gefinancierde Alliantie “Van binnenuit”.
Relevante activiteiten hierin worden afgestemd met dit project van KIS en waar mogelijk kijken we hoe beide
projecten elkaar kunnen aanvullen en versterken. Zo zal de Alliantie bijv. ook gebruikmaken van de online
leeromgeving.
Communicatie- en implementatieplan
• De leden van het Platform Eer & Vrijheid informeren over de overdracht van de ondersteuning naar KIS en
over de plannen voor regionale bijeenkomsten. Mogelijkheid voor respons en input bieden.
• De behoefte aan digitale uitwisseling peilen onder hen en onder voorlichters en vervolgens bepalen of we deze
kunnen faciliteren: of via de bestaande Yammer, of via de online leeromgeving of anderszins.
12 KIS/Verwey-Jonker Instituut; 2017.
63
• De werving en publiciteit naar m.n. de platformleden, maar ook nieuwe en andere contacten, rond o.a. de vier
bijeenkomsten.
• Een of twee artikelen in de nieuwsbrief van KIS: over succesvolle samenwerking formeel – informeel en/of
informele organisaties met een gemeente rond zelfbeschikking en een ander actueel thema rond
zelfbeschikking/eer en vrijheid.
• Adviseren over en (mede) uitvoeren van activiteiten om aandacht te genereren voor de online leeromgeving
bij de peer educators en hun organisaties.
• We willen regionale ‘trekkers’/’koplopers’ zoeken, die als samenwerkingspartner van KIS willen optreden bij
de organisatie en onderhoud van het Platform Eer & Vrijheid. Daarmee verwachten we continuïteit in het
faciliteren van het platform-netwerk en activiteiten.
• We maken een plan om de samenwerking tussen migrantenzelforganisaties en professionele organisaties op
regionaal niveau te ondersteunen.
• Eind 2018 verzamelen en evalueren we de resultaten van de platformbijeenkomsten, het gebruik van de Toolkit
en van de online leeromgeving. Voldoet deze opzet aan de verwachtingen bij de deelnemers en van KIS? Op
basis van de uitkomsten besluiten we of, en hoe KIS na 2018 verder gaat met de activiteiten.
Resultaten
• Een actuele en makkelijk toegankelijke leeromgeving rondom zelfbeschikking, die tevens het online gedeelte
van het Platform Eer & Vrijheid vervangt.
• Verslag behoefte-inventarisatie van genodigde partijen en een aantal sleutelfiguren uit het Platform Eer &
Vrijheid voor de vier regionale bijeenkomsten (a priori).
• Vier regionale bijeenkomsten (Noord-, Zuid-, West- en Oost-Nederland) met o.a. leden van het Platform Eer
& Vrijheid.
• Presentaties tijdens de vier bijeenkomsten van succesvolle samenwerkingsverbanden van informele
migrantenorganisaties met formele organisaties en met gemeenten.
• Een artikel over deze succesvolle samenwerking op KIS.nl en een artikel over een actueel thema rond
zelfbeschikking/eer & vrijheid.
• Een aangepaste Toolkit “Samenwerking formele en informele opvoedondersteuning” naar een Toolkit
“Samenwerking rond Zelfbeschikking van formele en informele organisaties”.
• Een pilot met migranten(zelf)organisaties, formele organisaties en enkele gemeenten binnen een van de vier
regio’s om deze Toolkit uit te testen.
• Een implementatieplan voor de Toolkit om met externe begeleiders de samenwerking tussen een aantal
organisaties tot stand te brengen in de regio’s.
Samenwerkingspartners
De beoogde partners voor dit project zijn:
Leden Platform Eer & Vrijheid, diverse formele en informele organisaties, een viertal (centrum)gemeenten
(dekking over heel Nederland), OCW-Alliantie ‘Van Binnenuit’ (Consortium Zelfbeschikking, Movisie en
Doetank Peer) en Diversion.
NB: Er is nog geen afstemming geweest met deze partijen.
Looptijd
Januari – december 2018.
In principe is het de bedoeling dat het project twee jaar loopt om de samenwerking tussen organisaties in
verschillende regio’s te stimuleren en te volgen. Formele besluitvorming hierover is afhankelijk van de resultaten
in 2017 en afstemming met het ministerie van SZW in het kader van de ontwikkeling van het KIS-werkplan 2019.
Kosten
Organisatie Onderzoeker Tarief (€) Aantal Bedrag (€)
Verwey-Jonker Instituut Senior onderzoeker 91 11 1.001
Verwey-Jonker Instituut Onderzoeker 66 123 8.118
Verwey-Jonker Instituut Junior onderzoeker 46 55 2.530
64
Stafkosten Verwey-Jonker Instituut 29 189 5.481
Overhead Verwey-Jonker Instituut 30 189 5.670
Totaal Verwey-Jonker Instituut 22.800
Organisatie Onderzoeker Tarief (€) Aantal Bedrag (€)
Movisie Senior 96 12 1.152
Movisie Medior 78 177 13.806
Movisie Junior 51 101 5.151
Movisie Project-Assistent 42 62 2.604
Stafkosten Movisie 11 352 3.872
Overhead Movisie 26 352 9.152
Totaal Movisie 35.737
Materiële kosten 6.500
Totaal 65.037
65
4. Communicatieplan
Inleiding Aansluitend op de strategie van het meerjarenplan, gaan we KIS de komende jaren zichtbaarder maken via
slagvaardigere en effectievere communicatie. In 2018 starten we daarmee via:
1. Grotere inzet en effectiviteit van middelen: projectgericht en programma- breed (aansluitend op de activiteiten
om meer impact te genereren).
2. Uitbreiding en verrijking van het communicatieteam.
Grotere inzet en effectiviteit van middelen
Voortzetting huidige middelen en taken
We blijven de huidige middelen en communicatieactiviteiten doorzetten. En kijken nauwkeurig naar waar we nog
meer rendement kunnen halen. De volgende activiteiten blijven de komende jaren effectief:
• Het verzorgen van toegankelijke publicaties en evenementen die op de behoeften van de doelgroep zijn
toegesneden.
• Het verzorgen van andere presentatievormen, zoals infographics en animaties.
• De promotie van KIS op bijeenkomsten.
• Beheer van de website en het genereren van traffic (o.a. via SEO).
• Het uitsturen van een maandelijkse, goed gevulde nieuwsbrief.
• Het (laten) schrijven van hoogwaardige artikelen, blogs en andere content voor de site en sociale media.
• De persbenadering, zowel via free publicity (persverzoeken beantwoorden) als ingekocht (content aanleveren).
• Interne communicatie, om de samenwerking tussen beide KIS-organisaties te stroomlijnen en versterken.
• Het monitoren van de zichtbaarheid van KIS, in ieder geval via de media en online.
Daarnaast zetten we onderstaande activiteiten in gang, uitgesplitst in projectgerichte communicatie en programma-
brede communicatie.
Projectgerichte communicatie
A. Communicatieplan per project
Voor ieder project, werkplan en grote portaalvraag, maken we een plan op maat in drie varianten:
• Standaard communicatie: inzet KIS-kanalen (artikel en Vraag & Antwoord op de website, in de nieuwsbrief,
inzet sociale media).
• Volledige communicatie: het voorgaande, incl. actiever communiceren direct richting stakeholders en in
beperkte mate via de media (artikel op website op basis van een interview, actieve mails naar het netwerk en
relevante organisaties/platforms, één medium het onderwerp aanbieden).
• Uitgebreide communicatie: het bovenstaande, incl. uitgebreid persbenaderingstraject ingaan (inclusief een
persbericht, het zo breed mogelijk benaderen van stakeholders en de media).
We gaan ons verdiepen in wie de specifieke doelgroep(en) voor een project zijn, waar zij zich bevinden en hoe we
ze actief kunnen bereiken. De communicatieafdeling wordt vanaf het begin van het project geïnformeerd over het
project en blijft ook tussentijds betrokken. We creëren zo meer kansen voor communicatie over het project
gedurende de looptijd ervan. En er is meer tijd voor het bedenken en produceren van bijzondere presentatievormen,
zoals animaties, video’s en infographics, powerpoints. Bovendien kan zo vroegtijdig rekening gehouden worden
met het benodigde budget en uren van onderzoekers en communicatie.
NB: voor een goede uitvoering van de communicatie zijn ook uren van inhoudelijke KIS-medewerkers nodig.
B. Communicatie over portaalactiviteiten
Alle output van het portaal, zoals de uitkomsten van kennisateliers of behoefte aan actuele informatie (zoals over
de Turkse gemeenschap in Nederland) zal, net als nu, zijn weg naar de KIS-site vinden. We zetten vanaf nu extra
in op communicatie richting stakeholders. We gaan ook communiceren over de antwoorden op de kleine en
middelgrote vragen die ons gesteld worden, onder andere via onze eigen kanalen (met name de vraag&antwoord
66
en sociale media). We houden daarvoor nauw contact met de portaalcoördinator. Deze nieuwe aanpak beleggen
we structureel in de communicatietaken.
Programma brede communicatie
C. Actiever contact zoeken met doelgroepen
We zoeken onze doelgroepen actief op en benutten daarvoor bestaande contactmomenten of creëren deze. We
zorgen voor informatiemateriaal en/of (bemande) stands op congressen en andere bijeenkomsten waar onze
doelgroepen aanwezig zijn. We benaderen actief organisaties die een groot bereik hebben onder de doelgroep,
zoals het COC als het gaat om een LHBT-project. Ook kunnen we KIS-medewerkers voorzien van
informatiepakketjes die ze kunnen meenemen naar gesprekken die vanuit KIS, het Verwey-Jonker Instituut of
Movisie plaatsvinden.
Ook online zijn er veel mogelijkheden om in contact te komen met onze doelgroepen en hen op maat gesneden
kennis te bieden. Via de applicatie Coosto monitoren we nu al wie er online over KIS ‘praat’ of over onderwerpen
verwant aan KIS. Dit blijven we uiteraard doen.
NB: De jaarbijeenkomst is een onderdeel van deze activiteit. Deze activiteit staat echter qua begroting ingedeeld
bij het portaal. Uiteraard speelt communicatie een belangrijke rol bij de invulling ervan.
D. Actieve communicatie over onze expertise
Er zijn vele specifieke dagen, evenementen of gebeurtenissen die relateren aan onze kennis (denk aan Keti Koti,
Gay Pride, open dag azc’s). We gaan deze momenten benutten om onze kennis naar buiten te brengen en de
doelgroepen opnieuw te wijzen op onze publicaties, projecten en deskundige medewerkers. Dat doen we via onze
eigen KIS-kanalen, maar ook via de opiniepagina’s van de media en kanalen van andere partijen. Denk aan de
website en nieuwsbrieven van bijvoorbeeld migrantenorganisaties of belangenorganisaties (nieuwwij.nl of het
COC).
Daarnaast zullen we meer dan we nu doen het maatschappelijke debat voeden met de ontwikkelde kennis en
reageren op actualiteiten. We vragen anderen om via onze kanalen te reageren of doen dat zelf op basis van onze
eigen expertise of ons onderzoek. Uitgangspunt blijft om vanuit een neutrale positie, op basis van feiten en kennis,
te reageren. Maar door meer in te springen op de actualiteit en onze kennis hierbij duidelijk te profileren in de
media zijn we zichtbaarder, en volgen we een belangrijk advies uit de evaluatie op: waarborg de onafhankelijke
positie van KIS en versterk de identiteit.
NB: voor een goede uitvoering is de betrokkenheid van inhoudelijke KIS’ers onontbeerlijk. Uiteraard staat het
communicatieteam klaar voor advies en praktische ondersteuning.
E. Doorontwikkeling website
Onze kennis wordt voor het grootste gedeelte online verspreid, met name via de website. Dit is dan ook de kern
van onze communicatie. Onze online performance bepaalt voor een belangrijk deel wat mensen van ons weten en
hoe ze over ons denken. Gebruikers verwachten van ons informatie die op hem of haar is toegesneden, op een
prettige en duidelijke manier gepresenteerd.
Onze site is goed ingericht voor monitoring en we maken gebruik van de juiste tools. Daardoor kunnen we steeds
beter achterhalen waar de behoeften van onze doelgroepen liggen, wat ze bekijken, welke pagina’s ze bezoeken in
welke volgorde en welke doelgroepen zich waar en op welke manier op de site bewegen. Op basis van deze
informatie willen de website aanpakken op deze punten:13
• Meer op doelgroep toegesneden content.
• Meer verschillende typen content, ruimte maken voor visuele middelen (animaties, infographics, webinars
etc.).
• Duidelijkere navigatie (‘makkelijker scannen’), zodat informatie sneller en gemakkelijker gevonden wordt.
13 Deze ontwikkelpunten zijn op basis van de online enquête onder websitebezoekers (eind 2016), aanbevelingen Berenschot en
evaluatie monitoringtools als Google Analytics en Hotjar.
67
• Mobiele versie van de website updaten (ruim een derde van de websitebezoekers bezoekt de site via een mobiel
apparaat).
• Content meer naar de verschillende gebruikers toebrengen.
• Meer ruimte maken voor visuele middelen (filmpjes, animaties, infographics).
De update zal daarom in ieder geval de volgende aanpassingen bevatten:
• De vier thema’s die aan het begin van KIS zijn geformuleerd komen op de site niet met naam en toenaam terug.
We formuleren nauwere thema’s die meer aansluiten bij wat de doelgroepen zoeken én waardoor duidelijker
wordt wat KIS doet. Voorbeelden van nauwere thema’s: arbeidsparticipatie, vluchtelingen, arbeidsmigranten,
discriminatie, sociale wijkteams.
• We gaan op doelgroepniveau communiceren. Bij ‘actueel’ en ‘publicaties’ kunnen bezoekers aangeven tot
welke doelgroep ze behoren.
• Website toegankelijker maken voor mobiel gebruik.
F. Profilering KIS als zelfstandig programma
We willen KIS actiever profileren als zelfstandig programma met een duidelijk eigen gezicht, dat niet in één adem
genoemd wordt met het Verwey-Jonker Instituut of Movisie. Er bestaat al een KIS-website en een vast KIS-
telefoonnummer. Daarnaast zullen we in alle communicatie-uitingen het logo en de naam van KIS prominent
tonen, en die van Verwey-Jonker Instituut en Movisie niet of nauwelijks. Dat geldt voor onze eigen materialen,
maar ook voor uitingen van derden voor zover we daar invloed op kunnen uitoefenen. Denk aan het gebruik van
alleen het KIS-logo en huisstijl in de publicaties, het gebruik van het format voor powerpoint, memo’s op papier,
visitekaartjes, organisatievermelding op badges etc..
Daarnaast zullen we in het format voor de KIS-powerpoint een aantal slides over het programma zelf opnemen.
Deze slides kunnen onderzoekers toelichten bij lezingen of presentaties die ze geven vanuit KIS.
G. Portaalfunctie bekender maken
We zoeken naar mogelijkheden om de portaalfunctie van KIS breder onder de aandacht van onze doelgroepen te
brengen. We passen onze eigen middelen daarop aan, zoals een aandachtstrekker op de website of een animatie
voor in de standaard KIS-powerpointpresentatie). Ook zijn we alert op externe kansen, zoals berichten plaatsen op
(online) platforms waar onze doelgroepen actief zijn. Belangrijk eerste punt van deze aanpak wordt in ieder geval
het bedenken van een duidelijke en herkenbare naam (niet portaal), die ook bijdraagt aan het vergroten van de
bekendheid van KIS in het algemeen.
H. Impact creëren n.a.v. reeds afgeronde projecten
We gaan onze eerdere projecten na om te kijken waarmee we alsnog impact kunnen creëren. Dat doen we nu ook
al met eerdere projecten door er via sociale media of onze nieuwsbrief nogmaals op te wijzen (bijvoorbeeld als de
actualiteit daar aanleiding toe geeft). Die inzet gaan we intensiveren. We kiezen een aantal interessante projecten
uit waar nog veel winst te behalen valt. Voor deze projecten maken we een communicatieplan om het onder de
aandacht van de doelgroep te brengen en voeren dat uit. Op de homepage voegen we de mogelijkheid toe om een
artikel opnieuw uit te lichten, bijvoorbeeld met de tag ‘opnieuw relevant’.
Uitbreiden en verrijken van het communicatieteam
Het communicatieteam is sinds de start van KIS ongewijzigd gebleven, op de aanvulling van een klein aantal
assistent-uren na. Zoals hierboven beschreven gaan we de komende tijd veel veranderen. Er wordt meer ingezet
op het creëren van content in de vorm van onder meer artikelen en blogs, die we verspreiden via onze eigen
middelen en via derden. We gaan nieuwe wegen zoeken om de doelgroep te bereiken (online platforms, relevante
congressen) en we gaan de website in zijn geheel vernieuwen. Gevolg is dat er meer website-onderhoud nodig
wordt (uploaden content, foto’s zoeken, technische foutjes laten oplossen), wat direct ook gevolg heeft voor het
beheer van de sociale media.
Om dit goed te kunnen doen, vullen we het bestaande communicatieteam aan met twee functionaliteiten:
1. Schrijven van content: deze person(en) kunnen teksten verzorgen n.a.v. KIS-producten en actualiteiten. Kennis
van het maatschappelijk veld en gevoel op het onderwerp integratie zijn nodig.
68
2. Ondersteuning online middelen en algemeen: enerzijds bestaat dit uit het beheer van de website en sociale
media-accounts. Anderzijds is algemene ondersteuning nodig, zoals desk research onder andere naar voor onze
doelgroepen relevante mijlpalen, congressen, online platforms, relevante nieuwsbrieven, . Bovendien is soms
ondersteuning nodig bij het laten maken van andere presentatievormen, zoals een infographic of film.
Om flexibel te blijven en op maat te kunnen werken, willen we deze functionaliteiten niet in de vorm van vaste
teammedewerkers gieten, maar het team flexibel aanvullen met steeds de juiste persoon voor die taak. Denk aan
een goede journalist voor het betere schrijfwerk of een deskundige aanpakker om de productie van een infograhic
te begeleiden. Sommige functies hebben we binnen onze eigen organisaties beschikbaar, andere zullen we extern
inhuren.
69
5. Begroting Movisie (€) Verwey-Jonker
Instituut (€)
Flex
budget (€)
Materiële
kosten (€)
Totaal (€)
A Ontwikkeling van Kennis 554.117 710.570 145.500 1.410.187
Thema 1. Nieuwe migratie 126.070 176.575 28.000 330.645
Thema 2. Sociale stabiliteit 145.708 138.300 40.000 324.008
Thema 3. Inclusie en toegankelijkheid 98.711 200.430 25.500 324.641
Thema 4. Participatie 183.628 195.265 52.000 430.893
B Portaal en vraagbaak incl. felxbudget 11.970 101.750 330.000 3.000 446.720
C Verbinding, signalering en netwerken 21.880 126.335 40.212 188.427
D Kennisarticulatie 121.297 80.500 127.088 328.885
E Coördinatie 53.000 157.800 0 210.800
Totaal 762.264 1.176.955 330.000 315.800 2.585.019
Een gedetailleerdere begroting op projectniveau van functie A Ontwikkeling van kennis is opgenomen in de
bijlage. De uitsplitsingen van de begrotingen per project naar functieniveaus zijn opgenomen bij de
projectbeschrijvingen in hoofdstuk 3. Onderstaand de uitsplitsingen van de begrotingen per functie van KIS naar
functieniveaus van de andere functies van KIS.
B. Portaalfunctie
Organisatie Onderzoeker Tarief (€) Aantal Bedrag (€)
Verwey-Jonker Instituut Coördinatie/Senior 91 490 44.590
Verwey-Jonker Instituut Onderzoeker 66 100 6.600
Verwey-Jonker Instituut Junior onderzoeker 46 150 6.900
Stafkosten Verwey-Jonker Instituut 29 740 21.460
Overhead Verwey-Jonker Instituut 30 740 22.200
Totaal Verwey-Jonker Instituut 101.750
Organisatie Onderzoeker Tarief (€) Aantal Bedrag (€)
Movisie Senior 96 90 8.640
Movisie Medior 78 0
Movisie Junior 51 0
Movisie Project-Assistent 42 0
Stafkosten Movisie 11 90 990
Overhead Movisie 26 90 2.340
Totaal Movisie 11.970
Inzet Flexibel budget 330.000
Materiële kosten 3.000
Totaal Project 446.720
70
C. Kennisarticulatie en verspreiding
Organisatie Onderzoeker Tarief (€) Aantal Bedrag (€)
Verwey-Jonker Instituut
Senior
communicatieadviseur 91 300 27.300
Verwey-Jonker Instituut Communicatieadviseur 66 200 13.200
Verwey-Jonker Instituut
Junior
communicatieadviseur 46 100 4.600
Stafkosten Verwey-Jonker Instituut 29 600 17.400
Overhead Verwey-Jonker Instituut 30 600 18.000
Totaal Verwey-Jonker Instituut 80.500
Organisatie Onderzoeker Tarief (€) Aantal Bedrag (€)
Movisie
Senior
communicatieadviseur 96 0 0
Movisie Communicatieadviseur 78 363 28.314
Movisie
Junior
communicatieadviseur 51 904 46.104
Movisie Project-Assistent 42 0 0
Stafkosten Movisie 11 1267 13.937
Overhead Movisie 26 1267 32.942
Totaal Movisie 121.297
Materiële kosten 127.088
Totaal Project 328.885
D. Verbinding, signalering en netwerkontwikkeling
Organisatie Onderzoeker Tarief (€) Aantal Bedrag (€)
Verwey-Jonker Instituut Senior onderzoeker 91 551 50.141
Verwey-Jonker Instituut Onderzoeker 66 205 13.530
Verwey-Jonker Instituut Junior onderzoeker 46 172 7.912
Stafkosten Verwey-Jonker Instituut 29 928 26.912
Overhead Verwey-Jonker Instituut 30 928 27.840
Totaal Verwey-Jonker Instituut 126.335
Organisatie Onderzoeker Tarief (€) Aantal Bedrag (€)
Movisie Senior 96 74 7.104
Movisie Medior 78 61 4.758
Movisie Junior 51 49 2.499
Movisie Project-Assistent 42 9 378
Stafkosten Movisie 11 193 2.123
Overhead Movisie 26 193 5.018
Totaal Movisie 21.880
Materiële kosten 40.212
Totaal € 188.427
71
E. Coördinatie en afstemming, samenwerking en programma-ontwikkeling
Organisatie Onderzoeker Tarief (€) Aantal Bedrag (€)
Verwey-Jonker Instituut Coördinatie programma 91 400 36.400
Verwey-Jonker Instituut Coördinatie beheer 91 200 18.200
Verwey-Jonker Instituut Themacoördinatoren 91 200 18.200
Verwey-Jonker Instituut Eindverantwoordelijkheid 91 100 9.100
Verwey-Jonker Instituut Kwaliteitscontrole 91 152 13.832
Stafkosten Verwey-Jonker Instituut 29 1052 30.508
Overhead Verwey-Jonker Instituut 30 1052 31.560
Totaal Verwey-Jonker Instituut 157.800
Organisatie Onderzoeker Tarief (€) Aantal Bedrag (€)
Movisie Coördinatie senior 96 250 24.000
Movisie Coördinatie medior 78 0
Movisie
Coördinatie project-
Assistent 42 250 10.500
Stafkosten Movisie 11 500 5.500
Overhead Movisie 26 500 13.000
Totaal Movisie 53.000
Materiële kosten 0
Totaal Project 1552 210.800
72
Bijlage 1. Raad van advies
Naam Functie Organisatie
Alexander Rinnooy Kan
(voorzitter)
Hoogleraar economie en
bedrijfskunde
Universiteit van Amsterdam
Firoez Azarhoosh Projectcoördinator Stichting Bevordering
Maatschappelijke participatie
Nico van Rossen Programmamanager burgerschap
en diversiteit
Gemeente Amsterdam
Paul Mbikayi Managing director Refugee Talent Hub
Rinda den Besten Voorzitter PO-Raad
Liesbeth Huyzer Lid korpsleiding Politie
Martin Sitalsing Directeur GGZ Lentis
Domenica Ghidei Biidu Collegelid College voor de rechten van de
Mens
Shervin Nekuee Socioloog/Publicist Zelfstandig
Fawzia Nasrullah Voorzitter Raad van Bestuur Youké, Sterke Jeugd
Naïma Azough Speciaal rapporteur extremisme Ministeries van OCW/VWS
73
Bijlage 2. Begroting Onderzoeksfunctie/praktijk- en implementatiefunctie Movisie (€) Verwey-
Jonker
Instituut
(€)
Materiële
kosten (€)
Totaal (€)
1.1 Monitor gemeentelijk beleid arbeidstoeleiding vluchtelingen 0 58.400 3.000 61.400
1.2 Duurzame arbeidsparticipatie van vluchtelingen: doen wat werkt
61.770 45.975 10.000 117.745
1.3 Onderwijs als weg naar werk? 38.625 51.500 11.000 101.125
1.4 Financiële en sociale zelfredzaamheid van nieuwe migranten in gemeenten
25.675 20.700 4.000 50.375
Totaal thema 1 Nieuwe migratie 126.070 176.575 28.000 330.645
2.1 Versterken van veerkracht tegen ongewenste polarisatie 25.433 98.100 18.000 141.533
2.2 Effectief discriminatie bestrijden 76.001 30.000 14.500 120.501
2.3 Omgaan met polarisatie op het werk 44.274 10.200 7.500 61.974
Totaal thema 2 Sociale stabiliteit 145.708 138.300 40.000 324.008
3.1 Intercultureel vakmanschap 57.085 26.400 7.000 90.485
3.2 Versterken lokale rol migrantenorganisaties in het sociaal domein
15.846 44.200 5.000 65.046
3.3 Werkgevers versterken in het voeren van diversiteitsbeleid bij werving en selectie
25.780 54.100 10.000 89.880
3.4 Brede verkenning schooladviezen in het basisonderwijs 0 66.250 3.000 69.250
3.5 Voorverkenning diversiteit lerarenopleidingen 0 9.480 500 9.980
Totaal thema 3 Inclusief en toegankelijkheid 98.711 200.430 25.500 324.641
4.1 Leer-werkcombinaties 25.126 35.070 10.000 70.196
4.2A Weerbaar opvoeden versterken (ouders) 24.989 35.000 25.000 84.989
4.2B Vervolg Actieonderzoek pilots weerbaar opvoeden 0 28.875 1.500 30.375
4.3A Binding: Vertrouwen in instituties 35.522 16.910 2.500 54.932
4.3B Binding: het perspectief van jongeren zelf 18.540 37.560 4.000 60.100
4.4 Empowerment: verminderen gevolgen discriminatie onder jongeren
43.714 19.050 2.500 65.264
4.5 Zelfbeschikking 35.737 22.800 6.500 65.037
Totaal thema 4 Participatie 183.628 195.265 52.000 430.893
A Totaal thema 1 t/m 4 554.117 710.570 145.500 1.410.187