Kennisplatform Integratie & Samenleving Werkplan 2018 · Naast de projecten die in het werkplan...

73
Prof. dr. M.J. Steketee Kennisplatform Integratie & Samenleving Werkplan 2018 Verwey-Jonker Instituut en Movisie Financier: directie Samenleving & Integratie, ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Utrecht, 6 december 2017

Transcript of Kennisplatform Integratie & Samenleving Werkplan 2018 · Naast de projecten die in het werkplan...

Prof. dr. M.J. Steketee

Kennisplatform

Integratie & Samenleving

Werkplan 2018

Verwey-Jonker Instituut en Movisie

Financier: directie Samenleving & Integratie, ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Utrecht, 6 december 2017

2

Inhoud

Inhoud ..................................................................................................................................................................... 2

1. Inleiding ............................................................................................................................................................ 3

2. De functies en hoofdlijnen van het programma ................................................................................................. 4

A. Ontwikkeling en benutting van geobjectiveerde wetenschappelijk verantwoorde kennis ......................... 5

B. Portaalfunctie ............................................................................................................................................. 6

C. Verbinding, signalering en netwerkontwikkeling ...................................................................................... 7

D. Kennisarticulatie ........................................................................................................................................ 9

E. Coördinatie en afstemming, samenwerking en programma-ontwikkeling ................................................. 9

3. Thema’s en projecten ...................................................................................................................................... 10

Thema 1 Nieuwe Migratie ................................................................................................................................ 10

Thema 2 Sociale Stabiliteit ............................................................................................................................... 21

Thema 3 Inclusie en Toegankelijkheid ............................................................................................................. 32

Thema 4 Participatie ......................................................................................................................................... 46

4. Communicatieplan ........................................................................................................................................... 65

Inleiding ............................................................................................................................................................ 65

Grotere inzet en effectiviteit van middelen ....................................................................................................... 65

Uitbreiden en verrijken van het communicatieteam ......................................................................................... 67

5. Begroting ......................................................................................................................................................... 69

Bijlage 1. Raad van Advies ................................................................................................................................... 72

Bijlage 2. Begroting Onderzoeksfunctie/praktijk- en implementatiefunctie ......................................................... 73

3

1. Inleiding

2018 is voor het Kennisplatform Integratie & Samenleving het eerste jaar van de tweede fase. We prijzen ons

gelukkig dat het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) heeft besloten tot continuering van KIS

nadat bureau Berenschot was gevraagd een evaluatie uit te voeren met het oog op mogelijke verbeteringen. Deze

evaluatie pakte goed uit: de opzet en de werking van KIS zijn conform de doelstellingen, en de betrokken partijen

tonen over het algemeen waardering voor de werkwijze en de producten. Er valt desalniettemin ook te verbeteren:

Berenschot kwam tot negen aanbevelingen die we ons ter harte nemen, voor zover dat mogelijk is met de bestaande

middelen.

De aanbevelingen hadden vooral betrekking op de impact en implementatie van onze werkzaamheden en op de

wenselijkheid om ons netwerk uit te bouwen: naar andere departementen, naar maatschappelijke organisaties, naar

andere kennisinstituten zoals universiteiten en hogescholen. Dat veronderstelt een sterke identiteit, die naar buiten

toe goed wordt gecommuniceerd. De wijze waarop we de aanbevelingen willen oppakken staat beschreven in

Impact in integratie; Meerjarenplan KIS 2018-2022.

Een eerste doorvertaling in de projecten en overige werkzaamheden staat in onderhavig jaarplan 2018. Daarin zijn

gehandhaafd de kennisfilosofie van KIS (via het zogenoemde kennislemniscaat) en de vier thema’s, die ook in de

eerdere jaren zijn gehanteerd:

1. Nieuwe Migratie

2. Sociale Stabiliteit

3. Inclusie en Toegankelijkheid

4. Participatie

Tegelijkertijd wordt veel meer aandacht besteed aan de doorwerking van de KIS-activiteiten en -producten. Voor

alle projecten geldt dat er aandacht wordt besteed aan de benutting. Bovendien is er een versterking van de

communicatiefunctie en voor de functie van verbinden en signaleren.

In 2018 willen we tevens inzetten op een verdere uitbouw van ons netwerk. In het meerjarenplan wordt benadrukt

dat impact en implementatie naar ons idee vooral tot stand komen via andere intermediaire partijen en netwerken.

Daarom zal het voornemen om – naast de Raad van Advies voor het gehele kennisplatform – ook per thema een

klankbordgroep samen te stellen zo spoedig mogelijk worden opgepakt. Uiteindelijk gaat het erom dat het platform

vitale kennis levert, waardoor de samenleving beter is geïnformeerd en kan doorontwikkelen als democratische

rechtsstaat die voor iedereen kansen biedt.

4

2. De functies en hoofdlijnen van het programma

Kennisplatform Integratie en Samenleving gaat zijn vierde jaar in. Begin dit jaar is KIS geëvalueerd door

Berenschot. Uit deze evaluatie blijkt dat we, ondanks de jonge historie van KIS, erin geslaagd zijn als

kennisplatform landelijke bekendheid te krijgen. Uit de evaluatie blijkt dat we erkend en gevonden worden als het

kennisinstituut op het gebied van integratie- en migratievraagstukken. KIS wordt als gezaghebbend gezien op het

terrein van integratie en samenleving. Hoewel er duidelijk ruimte voor verbetering is, zijn we blij dat de

financiering van het Kennisplatform Integratie en Samenleving de komende vier jaar gecontinueerd wordt.

Doel van het Kennisplatform Integratie en Samenleving is om bij te dragen aan de kwaliteit van de Nederlandse

samenleving tegen de achtergrond van de grote diversiteit in de etnische samenstelling van de bevolking. Dit doen

we door kennis te ontwikkelen op het brede terrein van integratie en samenleving, deze te verspreiden en een

verbindende rol te vervullen tussen betrokken partijen bij de integratie.

Ook in 2018 zullen we ons richten op vier onderscheiden thema’s, namelijk Nieuwe Migratie, Sociale Stabiliteit

en Veiligheid, Inclusie en Toegankelijkheid en Participatie.

• Het thema Nieuwe Migratie heeft betrekking op de vraagstukken die samenhangen met de komst, vestiging en

integratie van nieuwkomers in onze samenleving. Nieuwkomers zijn arbeidsmigranten, vluchtelingen, maar

ook gezinsvormers en -herenigers.

• Het thema Sociale Stabiliteit heeft betrekking op vraagstukken rondom polarisatie. Het versterken van

initiatieven gericht op verbinding in de samenleving, het aanpakken van discriminatie en het ondersteunen van

professionals bij het omgaan met polarisatie op het werk zijn speerpunten.

• Het thema Inclusie en Toegankelijkheid wil bijdragen aan de toerusting van instellingen en instituties om beter

om te gaan met diversiteit. Het tegengaan van (onbedoelde) uitsluiting en discriminatie is een speerpunt.

• Het thema Participatie heeft betrekking op de vraag wat migranten al in huis hebben. Er wordt gekeken naar

wat zij nog nodig hebben om evenredig en gelijkwaardig mee te doen in de Nederlandse samenleving en hoe

het met de participatie staat. Speerpunten zijn o.a. de positie van (jonge) migranten op de arbeidsmarkt en

zelfbeschikkingsrecht.

De rode draad in deze thema’s is sociale cohesie. Veel projecten richten zich op de vraag op welke wijze diverse

groepen in deze maatschappij relaties met elkaar aangaan, en de mate waarin mensen betrokken zijn bij

maatschappelijke verbanden in hun persoonlijk leven, als burger in de democratische politieke gemeenschap en

als lid van de samenleving. In hoeverre voelen nieuwe Nederlanders zich gebonden aan deze maatschappij? Hoe

gaat de ‘mainstream’ om met nieuwkomers en hoe uitnodigend is de samenleving voor integratie van mensen met

een andere herkomst? En wat te doen met diverse signalen dat veel jongeren met een migratieachtergrond minder

binding voelen met de maatschappelijke omgeving en instituties? In 2018 zullen we expliciet ingaan op sociale

cohesie en de vraag hoe we de betrokkenheid van de diverse groepen in onze samenleving versterken, waardoor

mensen zich gekend en gehoord voelen.

Bij al deze thema’s is steeds de vraag: welke kennis is er nodig en hoe kan deze kennis ten goede komen aan een

oplossing van de meest prangende actuele vraagstukken op het terrein van integratie en samenleving? Onze

werkwijze valt schematisch weer te geven in de figuur van de kennislemniscaat: we ontwikkelen kennis door in

praktijken onderzoek te doen en nieuwe aanpakken en instrumenten te beproeven, we analyseren de uitkomsten

en verbinden die met al beschikbare kennis, we vertalen de inzichten in adviezen, handreikingen e.d. om die

vervolgens met de praktijk te beproeven en evalueren. Zo ontstaat een doorlopend lerende praktijk, waarbij (veelal

lokale) kennis wordt verbonden met landelijke kennis, en waar ook anderen weer van kunnen leren.

5

Uit de evaluatie van Berenschot komt onder meer de aanbeveling om te streven naar meer impact en implementatie.

Dat advies is in dit jaarplan opgevolgd, door meer accent te leggen op leer- en verbetertrajecten en implementatie.

We hebben ervoor gekozen om voor alle projecten die in het programma ontwikkeld worden (zowel in het

werkplan als vanuit de portaalfunctie) te kijken op welke manier de implementatie van de resultaten in

samenwerking met het veld kan plaatsvinden. Implementatie en het realiseren van impact met de ontwikkelde

kennis lopen dwars door alle verschillende activiteiten van het programma heen.

De verschillende typen activiteiten

De hoofdmoot van ons werk speelt zich af in de programma’s en projecten die in de volgende hoofdstukken staan

uitgewerkt. Daarnaast zijn er enkele typen activiteiten die niet op voorhand zijn uitgewerkt en verband houden met

alle programma’s. We lichten dat hierna toe.

A. Ontwikkeling en benutting van geobjectiveerde wetenschappelijk verantwoorde kennis De gevoeligheid van de integratiethema’s vraagt om de permanente inbreng van kennis die uitvoering en beleid

kan overtuigen en inspireren. Daarvoor is het streven naar objectieve kennis een noodzakelijke conditie - het gaat

bij het kennisplatform om meer dan een mening. Dan gaat het dus om onderzoek naar de effectiviteit van

interventies en de gevolgen van maatschappelijke condities voor sociale processen op het gebied van integratie.

Dan gaat het ook om informatieverzameling rond nieuwe ontwikkelingen en het articuleren van best practices. En

het gaat om het kunnen profiteren van concepten en inzichten uit de wetenschappelijke literatuur.

Kennisontwikkeling is in de basis een proces van kenniscirculatie dat individuele, lokale of collectieve kennis

ophaalt, articuleert en verrijkt. Als kennisplatform combineren wij kennisontwikkeling met het bevorderen van de

benutting van die kennis om bij te dragen aan het proces van integratie van nieuwe Nederlanders.

Doel van de ontwikkeling van geobjectiveerde wetenschappelijk verantwoorde kennis is ook dat deze een bijdrage

levert aan de maatschappelijke discussie op basis van betrouwbare informatie en kennis die impact heeft op sociaal

beleid en sociale praktijken. In het publieke debat voeren vaak gevoelens van onveiligheid, onbehagen en verlies

van burgers de boventoon: Uit SCP-onderzoek (2017) blijkt dat bij veel burgers een structureel gevoel van

onbehagen heerst. Immigratie en integratie worden het vaakst (door 56%) genoemd als onderwerp van zorgen, op

6

afstand gevolgd door zorgen over de manier van samenleven, zoals over verharding, agressie, vooroordelen,

intolerantie en verslechterde omgangsvormen. Juist in een veld dat zo gekenmerkt wordt door veronderstellingen

en gevoelens van verlies en angst is het nodig om onafhankelijke kennis te ontwikkelen die helpt om deze impasse

te doorbreken. Door het verder ontwikkelen en beproeven van begrippen als wederkerigheid, begrijpen dat een

land dat diversiteit omarmt meer economische en sociaal-culturele welvaart biedt, willen we een bijdrage leveren

aan de bewustwording, gedragsverandering en het op gang brengen van verbeterprocessen (zie bericht aan de

minister 2015, 2016 en 2017). KIS ontwikkelt daarom nieuwe wetenschappelijk onderbouwde kennis, die gericht

wordt verspreid, die impact heeft op sociaal beleid en geïmplementeerd wordt in de praktijk. KIS draagt hiermee

bij aan steeds beter beleid en betere uitvoering op het gebied van integratie en omgaan met diversiteit in de

samenleving.

Dat doen we door middel van:

• Het ontwikkelen van betrouwbare informatie en nieuwe kennis op het terrein van integratie en samenleving.

We doen dat door middel van kwalitatief, kwantitatief toegepast onderzoek ten aanzien van de

maatschappelijke vraagstukken die er zijn op het terrein van nieuwe migratie, sociale stabiliteit, inclusie en

toegankelijkheid, en participatie.

• Het voorzien in objectiverende informatie ten behoeve van de diagnose van de problematiek (wat is het

probleem) en mogelijke behandeling (toegepast onderzoek over hoe te reageren op de geobjectiveerde

probleemanalyse).

• Het bevorderen van de benutting van die kennis door het met de praktijk ontwikkelen en beproeven van

bruikbare instrumenten (handreikingen, trainingen, interventies etc.) als het gaat om het bevorderen van een

pluriforme en stabiele samenleving.

• KIS is gericht op de ontwikkeling van nieuwe kennis of doorontwikkeling van bestaande kennis en de

implementatie daarvan. De focus ligt daarbij op vraagstukken die (nog) niet door anderen worden opgepakt.

Juist door onderwerpen op te pakken die anderen (nog) laten liggen is KIS onderscheidend en agenderend.

B. Portaalfunctie Naast de projecten die in het werkplan 2018 genoemd worden, willen we de mogelijkheid hebben om actuele

(informatie)vragen die er in de praktijk leven in de loop van het jaar op te pakken. Uit de Berenschot-evaluatie

blijkt dat met name gemeenten behoefte hebben aan gerichte informatie om hen te helpen bij de immigratie- en

integratievraagstukken waar zij mee te maken krijgen. In een complexe omgeving vervult kennis steeds meer een

richtinggevende rol. Een portaalfunctie past bij een flexibele kennisfunctie in een informatie-gedreven

samenleving. In het portaal moet geschakeld kunnen worden tussen vragen, vraagstukken en academische

problemen. Voorbeeld: over sociale spanningen in de wijk is behoefte aan concrete wijkinformatie, aan een

overzicht van best practices, inzicht in hun effectiviteit, maar ook onderzoek naar de betekenis ervan in het kader

van de democratische rechtsstaat.

In het programma is er daarom budget om kleine en middelgrote vragen van de diverse partijen en sectoren in de

samenleving (zoals (lokale) overheid, professionals, maatschappelijke en migrantenorganisaties) op maat te

kunnen bedienen. In 2017 is een aantal veranderingen doorgevoerd wat betreft de Portaalcommissie, die oordeelt

over het al dan niet honoreren van de vragen. De bestaande interne commissie is uitgebreid met externe leden die

meebeslissen over de inzet van middelen op de middelgrote projecten. Over kleine vragen (in minder dan 4 uur te

beantwoorden) beslist de coördinator van het Portaal. Daarnaast is de mogelijkheid om naast kleine vragen ook

wat grotere maatschappelijke vraagstukken rondom integratie uit te voeren in 2018.

Gezien de uitkomst van de evaluatie van Berenschot dat juist de gemeenten hieraan behoefte hebben maar nog te

weinig bekend zijn met de portaalfunctie, zal er gerichte communicatie ingezet worden om de portaalfunctie bij

ambtenaren bekender te maken.

Het portaal biedt:

1) Vraagbaakfunctie: het bieden van objectiverende informatie ten behoeve van vragen die er leven bij de

stakeholders. Het gaat om vragen die niet direct beantwoord kunnen worden vanuit onze expertise en parate

kennis. De behandeling van deze vragen gaat via een intake en is gericht op maatwerk. Afhankelijk van de

7

vraag wordt een voorstel gemaakt om gewenste kennis te leveren. Indien nodig moet er zeer snel gehandeld

kunnen worden (bijvoorbeeld in geval van Kamervragen). Benadrukt moet worden dat het hier gaat om een

ondersteunende functie, het poneren van een vraag in het portaal kan niet in de plaats komen van het werk van

gemeenten en organisaties zelf.

2) Kennismakelaar: het biedt ons de mogelijkheid om te bemiddelen tussen kennisvragers en kennisleveranciers.

Er wordt verticaal geschakeld tussen vragen, vraagstukken en academische programma’s zoals van

universiteiten, CBS of SCP.

C. Verbinding, signalering en netwerkontwikkeling Voor de gewenste vergroting van de impact op beleid en praktijk is het van belang dat de programmering aansluit

bij de beleids- en praktijkvragen rond migratie, integratie en diversiteitsvraagstukken. Van even groot belang is

dat de ontwikkelde kennis, ervaringen en contacten over en weer worden uitgewisseld met de relevante partijen in

het veld en netwerken worden uitgebouwd. Deze verbinding, signalering en netwerkontwikkeling maakt net als

communicatie integraal onderdeel uit van de strategie voor impact en implementatie.

Daarbij is de verbinding van het kennisplatform met de praktijk en de signalering van relevante trends en

ontwikkelingen een belangrijk element van de gehanteerde kennislemniscaat. De werkwijze van Kennisplatform

Integratie & Samenleving is erop gericht om in contact te staan met diverse partijen en sectoren in de samenleving

en om alert te zijn op nieuwe ontwikkelingen.

We streven met de functie van verbinding, signalering en netwerkontwikkeling de volgende doelstellingen na:

• De kennisontwikkeling sluit aan bij de ontwikkelingen die gaande zijn in de maatschappij en in het

overheidsbeleid.

• Het onderhouden van relaties met het veld om aan te sluiten bij de dilemma’s die daar worden ervaren.

• Schakelen tussen maatschappelijke vraagstukken en de wetenschap.

• Signalen uit de praktijk vertalen naar het maatschappelijk debat in een jaarlijks agenderend essay op basis van

de bevindingen van KIS en activiteiten zoals jaarlijkse conferenties en kennisateliers.

• Het bieden van een podium aan verschillende experts om visievorming te ondersteunen door het schrijven van

opiniërende stukken op basis van verkenningen of reeds bestaande kennis, of op basis van actualiteiten en

signalering in de praktijk.

• Versterken van de (naams)bekendheid en impact van KIS.

Mede op basis van de evaluatie door Berenschot van KIS in 2017 en het verzoek van het ministerie van SZW

intensiveren we onze inzet op dit vlak in 2018. Zo zullen we meer inzetten op het versterken van ons netwerk, ook

in domeinen waar we nu nog een minder sterk netwerk hebben (bijv. onderwijs en arbeidsmarkt).

Concrete producten en activiteiten zijn:

a. Jaarbericht: een essay op basis van de gezamenlijke informatie die uit de verschillende functies naar voren

komt. Jaarlijks stellen we een thema vast op basis van trends in de data en signalen uit het veld (gemeenten,

instellingen, maatschappelijke organisaties). Dit essay heeft een duidelijk agenderende functie.

b. KIS jaarbijeenkomst voor opinie en debat: een landelijke bijeenkomst waarin naar aanleiding van de

uitkomsten van de projecten een aantal presentaties wordt gehouden en workshops worden georganiseerd

rondom maatschappelijke vraagstukken op het gebied van de integratie van nieuwkomers, zoals vluchtelingen.

De presentatie van het jaarbericht wordt hier ook aan gekoppeld.

c. Thematische en/of regionale kennisateliers: we brengen betrokkenen rond bepaalde problemen en kansen

samen om te werken aan ideeënuitwisseling, aanpakken en afspraken. Deze kennisateliers hebben meerdere

functies: het overdragen van kennis naar het veld, het verzamelen van kennis bij het veld ten behoeve van de

kennisnetwerkstructuur en het faciliteren van ontmoeting en netwerkontwikkeling. In 2018 organiseren we

vier kennisateliers voor verschillende groepen en rond diverse thema’s. In het verlengde van deze ateliers

zullen interviews en artikelen worden geproduceerd en waar wenselijk en mogelijk zullen we de pers

8

benaderen. Waar mogelijk sluiten we aan bij regionale en/of thematische initiatieven van partijen in het veld.

Hiermee kan met een zelfde inspanning meer worden bereikt. De kennisateliers stellen we vast in het voorjaar

van 2017.

d. Gemeentelijk beleid/lokale diversiteitsafspraken: in het kader van het idee om diversiteit productief te maken

zetten we in op het met kennis ondersteunen van lokale of regionale afspraken over omgaan met diversiteit.

In de samenwerking met partijen (publiek en privaat), afhankelijk van de lokale dynamiek, werken we aan

een maximale benutting van het potentieel van de diversiteit. De concrete afspraken binnen dergelijke

samenwerkingsverbanden kunnen variëren afhankelijk van de actuele condities, bijvoorbeeld: tegengaan van

stage- en arbeidsdiscriminatie, meer taallessen, gesprekken over sociale spanningen. Vanuit KIS nemen we

een agenderende en expertrol in.

e. Agenderen vraagstukken en actieve expertrol: in 2018 zullen we nog nadrukkelijker inzetten op deelname aan

strategisch belangrijke expertmeetings, conferenties, lezingen, workshops en in strategische netwerken. We

zullen onze specifieke kennis en expertise inbrengen in strategisch belangrijke expertmeetings, conferenties,

lezingen, workshops e.d., en bij strategische netwerken zoals de G32 (sociale pijler) of Integraal Werken in

de Wijk (IWW). Door nadrukkelijker aanwezig te zijn op relevante bijeenkomsten en in dergelijke netwerken

werken we aan verschillende doelen: het delen en opdoen van kennis, het uitbouwen van het netwerk, het

uitbouwen de (naams)bekendheid van KIS en het agenderen van belangrijke migratie-, integratie-

/diversiteitsthema’s en daarmee het genereren van meer impact. Op deze manier zijn we in staat de

ontwikkelde kennis en expertise meer naar buiten te brengen en vice versa!

f. Klankbordgroepen: in 2017 zijn we begonnen met de omgeving meer te betrekken bij het beleid en de

programmering van de kennisfunctie voor integratievraagstukken. Zo zijn er klankbordgroepen gestart of deze

zullen starten binnen de vier thema’s van het programma’s. Voor de thema’s Sociale Spanningen en Inclusie

en Toegankelijkheid in het sociaal domein is daar in 2016 al een aanvang mee gemaakt. Vanwege de

gepolitiseerde situatie op dit thema is het van belang via een groep van experts en gebruikers goed

geïnformeerd te zijn over de actuele stand van zaken in beleid en wetenschap. In de klankbordgroep wordt

twee keer per jaar het voorgenomen programma en de voortgang besproken. Het uitgangspunt is dat we voor

alle vier de KIS-thema’s in het eerste kwartaal van 2018 een bijeenkomst van de klankbordgroep beleggen.

Net als in 2017 organiseren we in 2018 bovendien een brede consultatiebijeenkomst met gebruikers van KIS-

producten en andere belanghebbenden.

g. Raad van advies: in 2017 is deze raad ingesteld van gezaghebbende personen die meedenken over de

ontwikkeling van de kennisfunctie en kennisbehoefte in de samenleving. Het gaat hier om prominente

personen in het maatschappelijk veld in de sfeer van arbeid, onderwijs, veiligheid en dergelijke. De raad van

advies bevordert intern de actualiteit en de kwaliteit van de kennisfunctie en straalt naar buiten toe de betekenis

van het platform uit. De namen van de leden van de raad van advies zijn in de bijlage opgenomen.

h. Extra verbinding en impact via de media bij strategische projecten: in de afgelopen jaren is gebleken dat

onderwerpen die KIS behandelt soms breed in de maatschappij leven en in die gevallen vaak op de nodige

media-aandacht kunnen rekenen. Met het oog op het doel van het versterken van de (naams)bekendheid van

KIS en het vergroten van de impact van de eindproducten denken we dat we in 2018 meer naar buiten kunnen

treden in de media. Enerzijds door hierin proactief op te treden en anderzijds door ruimte beschikbaar te

hebben indien zich strategisch belangrijke mogelijkheden voordoen. Voorafgaand is niet met zekerheid vast

te stellen bij welke thema’s of projecten dit zal zijn. De ervaring van de afgelopen jaren leert dat enkele

projecten per jaar volop in de belangstelling komen te staan. Met dit onderdeel van de verbindingsfunctie

willen we optimaal profijt halen en impact genereren door vanuit KIS maximaal te kunnen inzetten bij deze

strategische mediamogelijkheden.

9

D. Kennisarticulatie Met de ontwikkelde kennis wordt in zowel de werkplanprojecten als in de portaalprojecten een maximale impact

op beleid en praktijk beoogd. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om de implementatie van nieuwe of

doorontwikkelde methoden voor professionals, om nieuwe inzichten die bijdragen aan effectiever gemeentelijk

beleid voor de integratie van nieuwkomers of het agenderen van onderwerpen die tot nu toe door beleid en praktijk

onvoldoende zijn opgepakt.

Bij de door KIS en het ministerie van SZW gewenste versterking van de agendering en het realiseren van impact

op beleid en praktijk speelt de externe communicatie van KIS een centrale rol. In het algemeen geldt

vanzelfsprekend dat versterking van de communicatiefunctie de agendering vanuit het programma zal bevorderen.

In dat verband zullen meer dan nu het geval is de media actief worden gezocht, met de aantekening dat KIS beoogt

objectivering en rationalisering te brengen in de discussie (meer dan een mening). De extra inzet op zichtbaarheid

in de media zal met het ministerie van SZW worden afgestemd. Te overwegen valt verder de mogelijkheid om te

bevorderen dat er een tijdschrift komt op het terrein van Integratie, waarbij een agenderende functie ook

onafhankelijk van KIS kan worden vormgegeven.

De huidige invulling van de communicatie is al goed en effectief en daarom zetten we deze middelen en activiteiten

onverminderd voort. We blijven toegankelijke publicaties en evenementen verzorgen die op de behoeften van de

doelgroep zijn toegesneden. Ook blijven we andere presentatievormen stimuleren, zoals infographics en animaties.

De website blijft de kern van de communicatie, met regelmatig nieuwe content in wisselende vormen (artikel,

blog, vraag & antwoord). De nieuwsbrief zorgt ervoor dat de belangrijkste informatie van de website actief onder

de aandacht wordt gebracht. Ook de inzet van media blijft belangrijk, zowel via free publicity als ingekocht.

Voor de gewenste versterking hebben we gekeken naar waar we meer rendement kunnen halen en welke

uitbreidingen nodig zijn voor meer bereik en effect. Belangrijke wijziging is dat we nog intensiever aan de slag

gaan om bij ieder project bekendheid en/of impact te genereren, zowel voor het werkplan als voor het portaal. En

dat we ook actiever gaan communiceren buiten de projecten om, over het programma KIS (waaronder de

portaalfunctie) en onze expertise. Hierbij zetten we ook bestaande netwerken en overkoepelende organisaties in.

Binnen deze nieuwe aanpak zetten we KIS waar mogelijk neer als een zelfstandige organisatie. De website wordt

vernieuwd en heringericht volgens de nieuwste inzichten (in het algemeen en KIS-specifiek). Daarbij volgen we

de denkwijze van onze doelgroepen en zorgen voor een betere vindbaarheid van producten. Een uitgebreider

uitwerking van het communicatieplan staat in hoofdstuk 4.

E. Coördinatie en afstemming, samenwerking en programma-ontwikkeling De samenwerking tussen het Verwey-Jonker Instituut en Movisie blijkt een duidelijke meerwaarde te hebben. Op

projectniveau is er steeds meer sprake van een gezamenlijk inbreng van beide instituten. Waarbij de combinatie

van de onderzoeks- en analysefunctie (die primair ligt bij het Verwey-Jonker Instituut) en de praktijk- en

implementatiefunctie (die primair ligt bij Movisie) het mogelijk maakt om gecreëerde eigen kennis direct te

benutten en in te zetten voor het veld. Het werken met een vast werkplan, waarin ruimte is gereserveerd voor een

flexibel deel om op de vragen van het veld te kunnen inspelen, vergt een sterke coördinatie. Om die coördinatie te

laten werken, zijn interne overlegmomenten noodzakelijk. Deze zijn beschreven in het document ‘Afspraken

samenwerking i.h.k.v. Meerjarenprogramma kennisfunctie Integratie’ (Kennisplatform Integratie en Samenleving,

2014), dat we voor de tweede periode van het platform zullen updaten.

Onderdeel van deze functie is ook de interne kwaliteitscontrole. Alle door KIS op te leveren producten worden

intern op kwaliteit getoetst.

10

3. Thema’s en projecten

De onderzoeks- en analysefunctie biedt de wetenschappelijke onderbouwing van het kennisplatform. Het

onderzoek is met name gericht op de vraag welke evidence based en practice based kennis de basis kan vormen

voor het nemen van initiatieven of het ontwikkelen van (integratie)beleid. Daarnaast vormt onderzoek een bron

van informatie over de maatschappelijke ontwikkelingen en ondersteunt het als zodanig de innovatie in beleid en

uitvoering. Onderbouwing en innovatie ondersteunen een integraal kennisproces. De uitvoering van de projecten

vindt veelal plaats in nauwe samenspraak met betrokken partijen.

Ook de praktijk- en implementatiefunctie is onderdeel van het kennislemniscaat en van de uit te voeren projecten.

Door middel van handreikingen, toolkits, best practices of anderszins beogen wij, samen met de praktijk,

interventies te ontwikkelen en te versterken. In dit hoofdstuk geven we nadere invulling aan de onderzoeks- en

analysefunctie en de praktijk- en implementatiefunctie.

Thema 1 Nieuwe Migratie Sinds een toename van het aantal asielaanvragen in 2015 staan integratie en participatie hoog op de agenda van

Nederlandse gemeenten. Gemeenten zijn actief om statushouders en andere nieuwkomers te laten integreren.

Omdat gemeenten vanuit de Participatiewet de mogelijkheid hebben de begeleiding van integratie zelf vorm te

geven, zijn er verscheidene aanpakken door het land heen. Opvallend is de aandacht voor en inzet op toeleiding

naar werk. Gemeenten beginnen al in een vroeg stadium met toeleiding naar werk en wachten niet langer totdat

nieuwkomers de Nederlandse taal machtig zijn. Naast werk is er in gemeenten ook aandacht voor gezondheid en

voor de financiële en de sociale positie van nieuwkomers.

Na de snelle ontwikkeling van projecten en beleid voor nieuwkomers is het voor gemeenten nodig een stap te

maken naar een meer structurele, evidence based aanpak en deze in te bedden in regulier beleid. Hoe pakken andere

gemeente het aan? Wat werkt wel en wat werkt niet? Deze twee vragen die leven bij gemeenten illustreren de

behoefte aan uitwisseling van ervaringen en kennis over werkzame elementen van integratie-aanpakken. Vanuit

Kennisplatform Integratie & Samenleving willen we hieraan een bijdrage leveren.

Naar aanleiding van de resultaten van (KIS-) projecten (2015-2017), consultatie van relevante veldpartijen en

overleg met de Directie Integratie & Samenleving van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

hebben we vier onderzoeksvoorstellen geschreven. Met deze vier projecten brengen we de beleidsontwikkelingen

op het gebied van arbeidstoeleiding van alle gemeenten in kaart, onderzoeken we wat wel en niet werkt in de

ontwikkelde programma’s voor arbeidstoeleiding, onderzoeken we besluitvormingsprocessen ten aanzien van

opleidingsmogelijkheden als stap naar duurzame arbeid en maken we voor gemeenten inzichtelijk wat werkt om

de financiële zelfredzaamheid van nieuwkomers te vergroten. In onderstaande paragrafen lichten we de vier

projecten toe.

Project 1.1 Monitor gemeentelijk beleid arbeidstoeleiding vluchtelingen

Aanleiding

Arbeidsmarktintegratie van vluchtelingen kost tijd. Gemeenten zijn vanuit de Participatiewet verantwoordelijk om

vluchtelingen richting betaald werk te begeleiden. In 2016 en 2017 heeft KIS in samenwerking met o.a. Divosa

een monitor onder gemeenten uitgevoerd om de stand van zaken en ontwikkelingen binnen het gemeentelijk beleid

te volgen.

De monitor is representatief voor alle gemeenten en wordt door gemeenten en veldpartijen zeer gewaardeerd als

‘barometer’ van de ontwikkelingen rondom arbeidsintegratie in gemeenten. In 2018 willen we – mede op verzoek

van betrokken veldpartijen en de Directie Samenleving & Integratie – de monitor herhalen, waardoor een meerjarig

overzicht van de ontwikkelingen ontstaat.

11

Doelstelling

Dit is het derde meetmoment van een monitor die als doelstelling heeft om inzicht te geven in de ontwikkelingen

van de gemeentelijke praktijk rondom arbeidstoeleiding. Wij definiëren arbeidstoeleiding hierbij als alle stappen

richting zo regulier mogelijk werk.

Om goed aan te kunnen sluiten bij de gemeentelijke werkelijkheid, definiëren we de precieze vragen die we

beantwoorden in samenspraak met de belangrijkste stakeholders. Mogelijke vraagstellingen kunnen zijn:

• Wat doen gemeenten op dit moment concreet om vluchtelingen richting de arbeidsmarkt te begeleiden? Worden

alle groepen bediend (bijvoorbeeld mannen én vrouwen)?

• Wat zijn de resultaten van de inspanningen die gemeenten gepleegd hebben om statushouders richting arbeid

te leiden? Op welke niveaus van de integratieroute vindt activering plaats? Hoe monitoren gemeenten de

resultaten?

• Hoe/waar is de arbeidstoeleiding van statushouders belegd in de gemeentelijke structuur? Is de aanpak ook

voor andere doelgroepen (bv. bijstandsgerechtigden, andere nieuwkomers) geschikt?1

Aanpak

Het onderzoek bestaat uit een internetvragenlijst onder alle gemeenten in Nederland en enkele aanvullende

telefonische diepte-interviews met gemeenten die de online enquête invulden. Gedurende het hele onderzoek

werken we nauw samen met partners zoals Divosa, VluchtelingenWerk, gemeenten, UAF en de SER (Werkwijzer

Vluchtelingen). Wij hebben hier in 2016 en 2017 zeer goede ervaringen mee opgedaan. Door bovenstaande partijen

te betrekken bij het opstellen van de vragenlijst, sluiten wij nauw aan bij de gemeentelijke werkelijkheid en de

belangrijkste vraagstukken op dit thema. Ook streven wij ernaar om bij de verzending van de vragenlijst samen te

werken met Divosa, die in 2016 en 2017 de enquête via haar ledennetwerk heeft verspreid. Ook bellen/mailen wij

de gemeenten na om de respons te verhogen. Naar aanleiding van de resultaten uit de enquête voeren wij enkele

aanvullende diepte-interviews met gemeenten. In de telefonische diepte-interviews hebben de onderzoekers de tijd

om dieper in te gaan op opvallende resultaten of bepaalde vragen die er leven rond de arbeidstoeleiding van

statushouders, om zo meer duiding aan de resultaten te geven. Gemeenten kunnen in de vragenlijst aangeven of

zij benaderd willen worden voor een dergelijk diepte-interview. Uit de kandidaten selecteren we een aantal

gemeenten, daarbij rekening houdend met spreiding (in gemeentegrootte, type beleid en eventuele andere relevante

factoren). De interviews worden telefonisch afgenomen. Na afronding van zowel de kwantitatieve (de enquête) als

de kwalitatieve (de interviews) dataverzameling analyseren we de data. De resultaten geven we weer in een

rapportage met tekst, grafieken en citaten. Waar mogelijk en relevant maken we vergelijkingen met de

meetmomenten 2016 en 2017 en tussen grote, middelgrote en kleine gemeenten. Het conceptrapport bespreken we

in een groepsgesprek met de betrokken veldpartijen, samen met de partijen duiden en verdiepen we de resultaten.

Daarna stellen we het eindrapport op. Daarnaast zullen we de onderzoeksbevindingen gedurende het jaar in diverse

gremia presenteren.

1 Om de vergelijkbaarheid met vorige jaren mogelijk te maken, bakenen we de doelgroep af naar recent gearriveerde statushouders. Naast

inhoudelijke argumenten liggen hier ook praktische redenen aan ten grondslag. Ook met onze heldere afbakening in de voorgaande jaren leert

de ervaring dat twee of drie medewerkers nodig zijn om alle vragen te beantwoorden. Een uitbreiding van de doelgroep/het onderwerp, zal het

invullen van de enquête praktisch onmogelijk maken en de respons doen dalen. Omdat KIS ziet, en van mening is dat ontwikkelde aanpakken

voor statushouders uiteindelijk ook andere doelgroepen zoals derdelanders of gezinsmigranten ten goede kunnen komen, nemen wij in de

enquête een vraag op over de manier waarop de aanpak voor deze groepen geschikt wordt bevonden voor een bredere doelgroep.

12

Fasering

Fase 1: Ontwikkeling vragenlijst i.s.m. relevante

stakeholders.

Planning: januari

Fase 2: Programmeren, testen en uitzetten enquête en nabellen

gemeenten.

Planning: februari – maart (eventueel uitloop

april)

Fase 3: Eerste analyse resultaten, ontwikkeling topiclijst

diepte-interviews, afnemen diepte-interviews.

Planning: april

Fase 4: Analyse en rapportage. Planning: mei – juni

Fase 5: Communicatie & presentatie resultaten. Planning: Nader te bepalen

Communicatie- en implementatieplan

Van de resultaten van het onderzoek maken we een rapportage. De resultaten van de enquête presenteren we op

daarvoor geschikte momenten in het jaar. Bijvoorbeeld bij een bijeenkomst van Divosa, van KIS, etc. In 2016 en

2017 heeft de monitor veel aandacht gekregen van (landelijke) media. Ook dit jaar verwachten wij dit weer. Voor

uitkomst van de monitor stellen we daarom een communicatieplan op. Omdat wij in dit onderzoek nauw

samenwerken met alle relevante veldpartijen en omdat er een directe vraag is om de monitor in 2018 te herhalen,

verwachten wij dat deze goed landt. De afgelopen jaren hebben de actualiteit van de monitor en de nauwe

aansluiting op de gemeentelijke werkelijkheid ertoe geleid dat de verschillende partijen direct aan de slag konden

met de resultaten. Ook dit jaar zullen wij deze nauwe samenwerking voortzetten, opdat de resultaten gebruikt

kunnen worden voor beleid, politiek en onderzoek.

Resultaten

De uitkomsten moeten een landelijk representatief beeld schetsen van ontwikkelingen in de gemeentelijke praktijk

rondom arbeidstoeleiding van recente statushouders. Door nauw samen te werken met betrokken partijen en goed

aan te sluiten bij de gemeentelijke praktijken, kunnen de uitkomsten gebruikt worden om het gemeentelijke

uitvoeringsbeleid te verbeteren. Ook andere partijen zoals VluchtelingenWerk kunnen de uitkomsten gebruiken in

hun beleidsvorming.

Samenwerkingspartners

De beoogde partners voor dit project zijn:

Divosa, VluchtelingenWerk, gemeenten, UAF en de SER (Werkwijzer Vluchtelingen).

NB: Er is nog geen afstemming geweest met deze partijen.

Looptijd

Januari 2018 – juni 2018.

13

Kosten

Organisatie Onderzoeker Tarief (€) Aantal Bedrag (€)

Verwey-Jonker Instituut Senior onderzoeker 91 86 7.826

Verwey-Jonker Instituut Onderzoeker 66 280 18.480

Verwey-Jonker Instituut Junior onderzoeker 46 100 4.600

Stafkosten Verwey-Jonker Instituut 29 466 13.514

Overhead Verwey-Jonker Instituut 30 466 13.980

Totaal Verwey-Jonker Instituut 58.400

Materiële kosten 3.000

Totaal 61.400

Project 1.2: Duurzame arbeidsparticipatie van vluchtelingen: doen wat werkt

Aanleiding

Het idee dat er extra ondersteuning nodig is om een succesvolle arbeidstoeleiding voor vluchtelingen te realiseren,

leeft binnen de gemeenten: de urgentie wordt gevoeld en er is grote bereidheid om aan de slag te gaan. Waar vorig

jaar uit de monitor gemeentelijk beleid arbeidstoeleiding bleek dat het gemeentelijk beleid in de ontwikkelfase zat,

zegt dit jaar 82% van de gemeenten aanvullend beleid te hebben om statushouders richting werk te begeleiden.

Tegelijkertijd is een kanttekening dat de beleidsmaatregelen die zijn genomen bij 45% van de gemeenten

projectmatig en daarmee van tijdelijke aard zijn. Het inbedden van de inspanningen binnen reguliere processen zal

de komende tijd de nodige aandacht vragen. Ook blijken gemeenten doorgaans weinig zicht te hebben op de

cijfermatige voortgang van de arbeidstoeleiding (hoeveel statushouders stromen door naar de arbeidsmarkt via

welk type integratieroute). Tot slot zeggen gemeenten veel behoefte hebben aan inzicht in ‘wat werkt’ (voor wie

en onder welke omstandigheden).

In dit KIS-project willen wij de lokale ervaringen combineren met de beschikbare nationale en internationale

wetenschappelijke kennis over arbeidsparticipatie. Naar het verloop van de arbeidsparticipatie van vluchtelingen

worden verscheidene wetenschappelijk onderzoeken uitgevoerd, bijvoorbeeld vanuit KIS, ZonMw (Programma

Vakkundig aan het Werk, Arbeidsparticipatie van nieuwe vergunninghouders) en de SER. Ook in het buitenland

is nieuwe kennis ontwikkeld en IMISCOE voert op dit moment een internationaal vergelijkend onderzoek uit naar

integratie van vluchtelingen. Wat zijn volgens deze onderzoeken de werkzame elementen in beleid, projecten en

pilots gericht op duurzame arbeidsparticipatie van vluchtelingen? En wat zijn hierbij de randvoorwaarden? Wij

bundelen en ontsluiten deze kennis door een praktische vertaalslag te maken naar een verbeterinstrument.

In dit KIS-project krijgt monitoring de aandacht: hoe kan het streven naar duurzame arbeidsparticipatie vertaald

worden naar outcome-criteria en met welk instrument kan dit gevolgd worden om van het bestaande beleid te leren

en dit te blijven verbeteren?

Dit project heeft een open karakter. Op basis van de verzamelde kennis, de input van experts en de betrokken

gemeenten wordt het onderwerp nader afgebakend en aangescherpt en krijgt het verbeterinstrument vorm.

Doelstelling

De doelstellingen van dit project zijn:

• De meest actuele beschikbare wetenschappelijke kennis over wat werkt bij duurzame arbeidsparticipatie van

vluchtelingen wordt verzameld in een wat werkt-dossier, dat in de vorm van een infographic toegankelijk

wordt samengevat (vgl.: https://www.movisie.nl/weten-wat-werkt).

• Beschikbare kennis over wat werkt bij duurzame arbeidsparticipatie wordt vertaald naar een concreet

toepasbaar instrument, zoals een verbetertool aan de hand waarvan gemeenten/organisaties hun

beleidsinstrumenten en re-integratie activiteiten kunnen evalueren en doorontwikkelen (vgl.: Online

verbetertool Eenzaamheid | Movisie).

14

Duurzame arbeidsparticipatie heeft hierbij nadrukkelijk zowel betrekking op tijd (langdurig inkomen uit arbeid)

als kwaliteit (een bij de achtergrond van de vluchteling passende functie).

Aanpak, inclusief implementatie

Fase 1: voorbereiding (2 maanden)

In gesprek met gemeenten

Een gespreksronde langs vijfgemeenten om preciezer na te gaan aan welke kennis zij behoefte hebben en in welke

vorm deze kennis voor hen bruikbaar is. Ook bespreken wij hoe zij op dit moment gebruik maken van bestaande

kennis van wat werkt bij de vormgeving van hun beleidsmaatregelen en projecten. En welke ondersteuning zij

nodig hebben om dergelijke kennis eventueel beter te implementeren om de resultaten met betrekking tot de

duurzame arbeidsparticipatie van vluchtelingen te verbeteren. Mogelijk kunnen we voor deze gespreksronde

gemeenten selecteren die in de bovengenoemde monitor hebben aangegeven behoefte te hebben aan inzicht in wat

werkt en/of via het Netwerk Regionale Coördinatoren Screening en Matching Vergunninghouders.

Adviesgroep experts

Uitgangspunt van dit project is dat we inmiddels via eerdere KIS-projecten, de lopende ZonMw-Projecten en het

lopende SER-project de nodige kennis opgedaan hebben over wat werkt bij arbeidsparticipatie van vluchtelingen.

De oogst van bestaande verkenningen, literatuursearches en onderzoeken willen we in het wat werkt-dossier samen

laten komen. We vormen in de voorbereidende fase een adviesgroep van de experts van deze projecten die op een

drietal momenten tijdens het project samenkomen om het thema nader af te bakenen, de ‘witte vlekken’ waarop

evt. aanvullende literatuursearch nodig is vast te stellen, en de adequaatheid van het uiteindelijke wat werkt-dossier

te toetsen. Op deze wijze wordt dit een gezaghebbend document dat zo goed mogelijk de actuele stand van zaken

weergeeft met betrekking tot de beschikbare kennis over wat werkt bij duurzame arbeidsparticipatie van

vluchtelingen.

Fase 2 Realisatie wat werkt-dossier en verbetertool

Wat werkt dossier incl. infographic (6 maanden)

Voor de realisatie van het wat werkt-dossier worden de volgende stappen doorlopen:

Voor de totstandkoming van het wat werkt-dossier gebruiken we de door Movisie ontwikkelde interne Handleiding

Wat werkt dossiers en bijbehorende hulpmiddelen. Een wat werkt dossier bevat de volgende onderdelen: inleiding,

feiten en cijfers, wat werkt in de aanpak, geraadpleegde literatuur.

Verbetertool (3 maanden)

Het Wat werkt-dossier vertalen we vervolgens naar een concreet toepasbaar instrument aan de hand waarvan

gemeenten en organisaties hun beleidsinstrumenten en re-integratie-activiteiten kunnen evalueren en verbeteren.

De vorm van dit instrument wordt vastgesteld aan de hand van wat passend is bij de inhoud van het wat werkt-

dossier. In een eerder traject op het thema eenzaamheid resulteerde dit in de verbetertool: Online verbetertool

Eenzaamheid | Movisie.

Communicatie

In het eerste jaar zullen de communicatieactiviteiten met name aan het einde van het jaar plaatsvinden, wanneer

het wat werkt-dossier en de verbetertool gerealiseerd zijn.

15

Acties voor verspreiding en communicatie:

1. Online plaatsen van het wat werkt-dossier en de verbetertool.

2. Webartikel schrijven waarin we het wat werkt-dossier en de verbetertool via de website van KIS onder de

aandacht brengen.

3. Nieuwsartikelen waarmee we via sites van netwerkpartners op het gebied van arbeidsparticipatie het wat werkt-

dossier en de verbetertool onder de aandacht brengen.

4. Een persbericht.

5. Een communicatieoffensief via sociale media.

6. Een bijeenkomst waarop we het Wat werkt-dossier en de verbetertool aan gemeenten uit de voorbereidende

gespreksronde en andere belangstellenden presenteren, incl. workshop in het werken met de verbetertool.

Resultaten

Na het eerste projectjaar beogen we de volgende resultaten:

• Een wat werkt-dossier over duurzame participatie van vluchtelingen, inclusief toegankelijke samenvatting in

een infographic.

• Een concreet toepasbare verbetertool op basis waarvan beleidsinstrumenten en re-integratie-activiteiten gericht

op duurzame arbeidsparticipatie van vluchtelingen geëvalueerd en verbeterd kunnen worden.

• Werkplannen voor leer- en verbetertrajecten in twee à drie gemeenten waarin ingezet wordt op beter gebruik

van de beschikbare kennis ten behoeve van optimalere duurzame arbeidsparticipatie voor vluchtelingen.

• Een bijeenkomst waarop we het Wat werkt-dossier en de verbetertool aan gemeenten uit de voorbereidende

gespreksronde en andere belangstellenden presenteren, met bijbehorend communicatieoffensief.

Samenwerkingspartners

De beoogde partners voor dit project zijn:

Gemeenten en de bij re-integratie betrokken lokale samenwerkingspartners, het Netwerk Regionale Coördinatoren

Screening en Matching Vergunninghouders en de partners van de Taskforce Integratie en Werk (denk aan VNG,

Divosa, SER).

NB: Er is nog geen afstemming geweest met deze partijen.

Looptijd

Januari – december 2018.

• Vaststellen kennis- en implementatiebehoefte bij gemeenten.

• Bundelen en ontsluiten van kennis rondom duurzame arbeidsparticipatie: wat werkt-dossier, incl. infographic

en verbetertool.

• Ter voorbereiding op jaarplannen KIS 2019 bespreken we met de Directie Integratie & Samenleving van het

ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de mogelijkheden voor een aantal leer- en verbetertrajecten

in gemeenten.

• Presentatie Wat werkt-dossier en verbetertool aan gemeenten uit de voorbereidende gespreksronde en andere

belangstellenden, incl. workshop in het werken met de verbetertool.

• Communicatieoffensief Wat werkt-dossier en verbetertool, onder meer aan de hand van de publicatie van

artikelen, nieuwsberichten en de inzet van sociale media.

16

Kosten

Organisatie Onderzoeker Tarief Aantal Bedrag (€)

Verwey-Jonker Instituut Senior onderzoeker 91 130 11.830

Verwey-Jonker Instituut Onderzoeker 66 90 5.940

Verwey-Jonker Instituut Junior onderzoeker 46 145 6.670

Stafkosten Verwey-Jonker Instituut 29 365 10.585

Overhead Verwey-Jonker Instituut 30 365 10.950

Totaal Verwey-Jonker Instituut 45.975

Organisatie Onderzoeker Tarief Aantal Bedrag (€)

Movisie Senior 96 20 1.920

Movisie Medior 78 260 20.280

Movisie Junior 51 305 15.555

Movisie Project-Assistent 42 30 1.260

Stafkosten Movisie 11 615 6.765

Overhead Movisie 26 615 15.990

Totaal Movisie 61.770

Materiële kosten 10.000

Totaal 117.745

Project 1.3 Gemeentelijke afwegingen bij de inzet van opleiding als middel voor duurzame

arbeidsparticipatie van volwassen nieuwkomers

Aanleiding

Uit de Monitor gemeentelijk beleid arbeidstoeleiding vluchtelingen van 2017 blijkt dat in veel gemeenten

momenteel de discussie speelt in hoeverre arbeidstoeleiding al dan niet de ruimte biedt voor het volgen van een

opleiding.2 Wordt het volgen van een opleiding ingezet als middel voor duurzame arbeidsparticipatie of wordt er

gefocust op directe uitstroom naar werk? Onderzoek toont aan dat een in Nederland behaald diploma een positief

effect heeft op de arbeidsmarktpositie van statushouders.3 In de praktijk blijkt dat op dit moment relatief weinig

statushouders instromen in Nederlands beroepsonderwijs om hun kansen op werk te vergroten.

In 2016 stelden gemeenten dat ongeveer een derde van de statushouders in hun gemeente het beste via een

opleiding de weg naar de arbeidsmarkt zouden kunnen vinden.4 In 2017 schatten diezelfde gemeenten dat slechts

een op de tien ― veelal jonge ― statushouders bemiddeld is naar een beroepsopleiding. Kortom, lang niet alle

statushouders die volgens gemeenten met een opleiding hun kansen op werk substantieel zouden vergroten, volgen

een beroepsopleiding. Voor andere nieuwkomers (derdelanders, niet-westerse migranten) is niet bekend hoe (vaak)

hun toetreding tot de arbeidsmarkt via het volgen van een Nederlandse beroepsopleiding verloopt.

Doelstelling

De doelstelling van dit project is om gemeenten concrete handvatten te bieden bij het maken van een afweging om

nieuwkomers al dan niet in de gelegenheid te stellen een beroepsopleiding te volgen.

2 Razenberg, I., Kahmann, M. & De Gruijter, M. (2017). Monitor gemeentelijk beleid arbeidstoeleiding vluchtelingen 2017. Utrecht:

Kennisplatform Integratie & Samenleving. 3 Bakker, L. (2016). Seeking Sanctuary in the Netherlands. Opportunities and obstacles to refugee integration. Erasmus

Universiteit/Sociaal en Cultureel Planbureau. 4 Razenberg, I., De Gruijter, M. (2016). Vluchtelingen aan het werk. Enquête onder gemeenten over arbeidstoeleiding van

statushouders. Utrecht: Kennisplatform Integratie & Samenleving.

17

Aanpak

Het project bestaat uit twee fases, die we hieronder toelichten.

Fase 1 Verkenning gemeentelijke praktijken (januari – april)

Allereerst brengen we in kaart hoe gemeenten besluiten volwassen nieuwkomers al dan niet een opleiding te laten

volgen om daarmee hun kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. Voor deze verkenning bouwen we voort op de

kennis die is verzameld binnen het KIS-project (2017) naar onderwijsparticipatie van jonge statushouders. Door

middel van interviews (deels op basis van hard-op-denk-processen) en zo mogelijk participatieve observatie (van

overlegmomenten) in drie tot vijf gemeenten maken we inzichtelijk hoe gemeenten besluiten nemen over

opleidingsmogelijkheden voor volwassen statushouders. Welke factoren zijn bij deze afwegingen van belang? Zijn

er randvoorwaarden die medebepalend zijn voor het maken van dergelijke beslissingen? De bevindingen worden,

indien informatie beschikbaar is, vergeleken met afwegingen die in het buitenland gemaakt worden ten aanzien

van arbeidstoeleiding van statushouders. Wat kunnen we van buitenlandse initiatieven leren voor de Nederlandse

context?

In dit onderzoek onderscheiden we de volgende groepen nieuwkomers: statushouders, derdelanders en overige

niet-westerse migranten. De verkenning beperkt zich niet tot jonge nieuwkomers (die aanspraak kunnen maken op

studiefinanciering), maar tot alle hierboven genoemde volwassen nieuwkomers die mogelijk baat hebben bij een

opleiding.

De verkenning mondt uit in een beschrijving van gemeentelijke spanningsvelden, afwegingen en randvoorwaarden

rondom het inzetten van een beroepsopleiding als middel voor duurzame arbeidsparticipatie bij nieuwkomers.

Deze rapportage biedt daarnaast een overzicht van enkele internationale voorbeelden van het inzetten van een

beroepsopleiding als middel voor duurzame arbeidsparticipatie bij nieuwkomers.

Fase 2: Ontwikkeling handelingsalternatieven

In de tweede fase van dit project zullen we op basis van de geschetste afwegingen en randvoorwaarden

verschillende handelingsalternatieven ontwikkelen in samenwerking met twee arbeidsmarktregio’s. Dit willen we

als volgt doen: De resultaten uit fase 1 worden per arbeidsmarktregio in focusgroepen besproken. In iedere regio

worden de meest prangende spanningsvelden benoemd en verder geconcretiseerd. Op basis van de principes van

de Doorbraakmethode (http://www.movisie.nl/doorbraak/doorbraak_methode.html) worden vervolgens in iedere

deelnemende arbeidsmarktregio handelingsalternatieven ontwikkeld en in praktijk gebracht. Deelnemende

arbeidsmarktregio’s worden hierin onder meer geïnspireerd door internationale voorbeelden. De kern van de

doorbraakmethode is het op kleine schaal experimenteren met handelingsalternatieven op de werkvloer en

successen doorvoeren in de hele organisatie. Vanuit KIS zal dit proces zowel gefaciliteerd als onderzocht worden.

Fasering doorbraakmethode:

1. Voorbereidingsfase: wat kunnen we anders doen? (resultaat focusgroepen).

2. Startfase: hoe kunnen we veranderen?

3. Middenfase: hoe krijgen we een doorbraak?

Eindfase: hoe houden we de verbeteringen vast? Deze fase duurt ongeveer zes maanden (start met

focusgroepgesprek; drie werkbijeenkomsten per arbeidsmarktregio). Op basis van uitkomsten willen wij begin

2019 een landelijk symposium met de deelnemende partijen organiseren.

Communicatie- en implementatieplan

Dit project vertrekt vanuit een gemeentelijk knelpunt: de discrepantie tussen de voorgenomen inzet op opleiding

voor nieuwe migranten en de uiteindelijke instroom van nieuwkomers in het onderwijs. De praktijkrelevantie is

dus hoog. De inventarisatie die we in fase 1 in zes gemeenten houden, zullen we door middel van een publicatie

verspreiden onder gemeenten en andere stakeholders. In fase 2 zijn we door de actiegerichte doorbraakmethodiek

zowel handelingsalternatieven aan het ontwikkelen als aan het implementeren in drie arbeidsmarktregio’s. De

resultaten hiervan, zowel wat betreft proces als uitkomsten, zullen beschreven worden in een handreiking.

18

Deelnemende gemeenten presenteren hun ‘doorbraak’ tijdens een landelijk symposium met andere gemeenten en

relevante partijen.

Resultaten

• Inzicht in de afwegingen (die gemeenten maken) bij het al dan niet inzetten van het volgen van een

beroepsopleiding voor nieuwkomers.

• Een aantal uitgewerkte handelingsalternatieven voor gemeenten bij veelvoorkomende spanningsvelden

rondom het inzetten van opleiding als middel voor duurzame arbeidsparticipatie van nieuwkomers.

• Afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek en in afstemming met het ministerie van SZW kan het

project in 2019 mogelijk worden voortgezet met een landelijk symposium voor gemeenten waarin

deelnemende arbeidsmarktregio’s hun ontwikkelde handelingsalternatieven presenteren.

Samenwerkingspartners

De beoogde partners voor dit project zijn:

Divosa, ministerie van SZW, het UAF en enkele arbeidsmarktregio’s.

NB: Er is nog geen afstemming geweest met deze partijen.

Looptijd

Januari tot en met december 2018.

Mogelijk vervolg met landelijk symposium en verdere implementatie in 2019.

Kosten

Organisatie Onderzoeker Tarief Aantal Bedrag (€)

Verwey-Jonker Instituut Senior onderzoeker 91 140 12.740

Verwey-Jonker Instituut Onderzoeker 66 160 10.560

Verwey-Jonker Instituut Junior onderzoeker 46 100 4.600

Stafkosten Verwey-Jonker Instituut 29 400 11.600

Overhead Verwey-Jonker Instituut 30 400 12.000

Totaal Verwey-Jonker Instituut 51.500

Organisatie Onderzoeker Tarief Aantal Bedrag (€)

Movisie Senior 96 20 1.920

Movisie Medior 78 185 14.430

Movisie Junior 51 140 7.140

Movisie Project-Assistent 42 30 1.260

Stafkosten Movisie 11 375 4.125

Overhead Movisie 26 375 9.750

Totaal Movisie 38.625

Materiële kosten 11.000

Totaal 101.125

Project 1.4 Financiële zelfredzaamheid van nieuwe migranten in twee arbeidsmarktregio’s.

Aanleiding

De beste manier om te integreren is door deel te nemen aan de samenleving. Nederlanders doen dat door te werken,

door naar (sport)verenigingen te gaan, door onderwijs te volgen, vrijwilligerswerk te doen etc. Gemeenten zetten

actief in op huisvesting, taalverwerving, gezondheidsbevordering en -preventie, scholing en arbeidstoeleiding van

recent gehuisveste vluchtelingen, EU-arbeidsmigranten en gezinsvormers.

19

Uit het KIS-project financiële en sociale zelfredzaamheid van nieuwkomers (2017) blijkt dat veel nieuwkomers

risico lopen op problematische schulden die vaak samengaan met sociale problemen als isolement. Veel

nieuwkomers hebben hun financiële huishouding (nog) niet op orde, door bijvoorbeeld eerder opgelopen schulden.

Daarnaast beschikt deze groep over onvoldoende inzicht en vaardigheden in hoe je in Nederland met geld omgaat.

Bestaande projecten gericht op preventie van schulden, het vergroten van de financiële zelfredzaamheid en het

voorkomen van isolement sluiten niet of onvoldoende aan op de migratie-gerelateerde problemen van

nieuwkomers. In 2016 en 2017 heeft KIS een overzicht gemaakt van methodieken die werken voor de participatie

van vluchtelingen, een landelijk onderzoek naar financiële en sociale zelfredzaamheid afgerond en zijn er in drie

gemeenten plannen van aanpak ontwikkeld om de financiële en sociale zelfredzaamheid van nieuwkomers te

verbeteren. In 2018 willen wij verder met ontwikkelde kennis binnen én buiten KIS. In dit project willen wij deze

kennis toepassen in gemeenten en een handreiking ontwikkelen om bestaande instrumenten beter in te kunnen

zetten op de specifieke situatie van nieuwkomers.

Doelstelling

Gemeenten geven aan zich zorgen te maken over de financiële positie van nieuwkomers. Vluchtelingen, EU-

arbeidsmigranten en gezinsvormers zijn bij huisvesting in een gemeente doorgaans nog niet volledig op de hoogte

van alle regelingen en toeslagen waar zij mogelijk recht op hebben. Bovendien beheersen ze de Nederlandse taal

vaak nog onvoldoende. Dat zijn risicofactoren voor het ontwikkelen van problematische schulden. Extra inzet op

preventie is daarom nodig.

Met dit project willen wij voor gemeenten de aard van belemmeringen en kansen bij de financiële zelfredzaamheid

van vluchtelingen, EU-arbeidsmigranten en gezinsvormers inzichtelijk maken.

Wij inventariseren welke instrumenten en werkwijzen toepasbaar zijn in de lokale praktijk om de financiële

zelfredzaamheid van nieuwkomers te kunnen bevorderen.

Wij verzamelen de meest actuele beschikbare wetenschappelijke kennis over wat werkt bij het verbeteren van de

financiële zelfredzaamheid in een wat werkt-dossier, die in de vorm van een infographic toegankelijk wordt

samengevat (vgl.: https://www.movisie.nl/weten-wat-werkt) en door gemeenten gebruikt kan worden bij het

verbeteren van de financiële zelfredzaamheid van nieuwkomers.

Aanpak

In 2017 hebben wij op basis van een landelijk onderzoek, de inventarisatie van kansrijke interventies en aanpakken

en de implementatie van activiteiten in drie deelnemende gemeenten, een beknopte handreiking geschreven waarin

staat hoe gemeenten – samen met stakeholders – de financiële (1) en sociale (2) zelfredzaamheid van nieuwkomers

hebben kunnen bevorderen.

In 2018 bouwen we hierop voort, waarbij we focussen op financiële zelfredzaamheid. We brengen bij twee

arbeidsmarktregio’s (een arbeidsmarktregio bestaat uit meerdere gemeenten) in beeld wat het bestaande aanbod in

de gemeente is om de financiële zelfredzaamheid van vluchtelingen, EU-arbeidsmigranten en gezinsvormers te

bevorderen.

Het startmoment hiervoor is een netwerkbijeenkomst per arbeidsmarktregio waaraan in ieder geval de volgende

partijen deelnemen: gemeente, sociaal wijkteam, VluchtelingenWerk/migrantenorganisaties en

bewonersinitiatieven/vrijwilligers. Tijdens deze netwerkbijeenkomsten presenteren wij de kennis uit de

handreiking en kijken wij samen met de gemeenten en de lokale partners naar de werkzame elementen ter

bevordering van de financiële zelfredzaamheid.

Wij beantwoorden daarbij de volgende vragen:

• Hoe kunnen we de nieuwkomers goed voorlichten over het Nederlandse financiële stelsel?

• Hoe vinden wij aansluiting op bestaande projecten preventie schulden?

Fase 1:

Kennis nemen van het wat werkt-dossier m.b.t. Armoede om zicht te krijgen op de financiële zelfredzaamheid.

20

De kennis in de wat werkt-dossiers is samengesteld uit wetenschappelijk onderzoek, praktijkkennis en de input

van deskundigen. In dit dossier is aandacht voor:

• Verschillende aspecten die een rol spelen bij zowel materiële als immateriële schuldhulpverlening,

schuldpreventie, vroegsignalering en schuldregeling.

• Oorzaken en gevolgen.

• Het maatschappelijk debat rondom schulden.

Fase 2:

In gesprek met gemeenten, Sociaal Werk Nederland en Divosa

We gaan in gesprek om te achterhalen aan welke kennis deze partijen behoefte hebben en in welke vorm deze

kennis voor hen bruikbaar is. Anderzijds bespreken wij hoe zij op dit moment gebruikmaken van bestaande kennis

van wat werkt bij de vormgeving van hun beleidsmaatregelen en projecten en welke ondersteuning zij nodig

hebben om dergelijke kennis eventueel beter te implementeren om de resultaten met betrekking tot de financiële

zelfredzaamheid van vluchtelingen, EU-arbeidsmigranten en gezinsvormers te bevorderen.

Fase 3:

Organiseren van netwerkbijeenkomsten

Op basis van de gespreksronde gaan we in samenwerking met twee arbeidsmarktregio’s gezamenlijk een

netwerkbijeenkomst organiseren waarbij wij de kennis uit de handreiking presenteren en gezamenlijk met de

gemeente en lokale partners op zoek gaan naar de werkzame elementen ter bevordering van de financiële

zelfredzaamheid.

Communicatie- en implementatieplan

Communicatie is vooral gericht op het verspreiden van opgedane kennis via web- en nieuwsartikelen in vakbladen

als Zorg en Welzijn, Binnenlands Bestuur en diverse websites van KIS, gemeenten en samenwerkende partners,

waaronder de VNG. Ook maken we gebruik van social media. Met Divosa zijn we in gesprek over een

samenwerking in het project Schouders eronder.

Resultaten

• Een analyse van de aard van belemmeringen bij de financiële zelfredzaamheid van nieuwkomers en persona

die kunnen worden ingezet bij de ontwikkeling van een formeel of informeel ondersteuningsaanbod en beleid.

• Een inventarisatie van kansrijke instrumenten waarmee gemeenten en hun partners de financiële

zelfredzaamheid van nieuwkomers kunnen bevorderen, inclusief handreiking op basis van implementatie in

drie gemeenten.

Samenwerkingspartners

De beoogde partners voor dit project zijn:

VNG, NVVK (Nederlandse vereniging voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren), VluchtelingenWerk,

Sociaal Werk Nederland, Divosa/schouders eronder (Christophe Geuskens).

NB: Er is nog geen afstemming geweest met deze partijen.

Looptijd

Januari tot en met december 2018.

Kosten

Organisatie Onderzoeker Tarief Aantal Bedrag (€)

Verwey-Jonker Instituut Senior onderzoeker 91 10 910

Verwey-Jonker Instituut Onderzoeker 66 120 7.920

Verwey-Jonker Instituut Junior onderzoeker 46 40 1.840

21

Stafkosten Verwey-Jonker Instituut 29 170 4.930

Overhead Verwey-Jonker Instituut 30 170 5.100

Totaal Verwey-Jonker Instituut 20.700

Organisatie Onderzoeker Tarief Aantal Bedrag (€)

Movisie Senior 96 10 960

Movisie Medior 78 175 13.650

Movisie Junior 51 30 1.530

Movisie Project-Assistent 42 20 840

Stafkosten Movisie 11 235 2.585

Overhead Movisie 26 235 6.110

Totaal Movisie 25.675

Materiële kosten 4.000

Totaal 50.375

Thema 2 Sociale Stabiliteit De sociale cohesie staat in Nederland onder druk. Scheidslijnen, kloven, wantrouwen, wij-zij-denken en

spanningen in de samenleving nemen toe, zo blijkt uit zowel onderzoek als berichtgeving in de media. Deze

polarisatie in de samenleving kenmerkt zich door toenemende tegenstellingen tussen en binnen etnische en

culturele groepen. Bij elkaar tellen deze verschijnselen op tot een vrij algemeen gevoel van zorg over de stabiliteit

van de samenleving. Burgers, professionals en overheid maken zich hierover grote zorgen. Kennisplatform

Integratie & Samenleving wil de lokale partijen (beleidsmakers, actieve bewoners en professionals) substantieel

ondersteunen bij het adequaat omgaan met deze problematiek.

Voor het werkprogramma van 2018 staan drie vraagstukken centraal binnen het thema sociale stabiliteit. Daarbij

hanteert KIS een cyclisch proces van kennis verzamelen en kennis implementeren. KIS zet in op zowel

ontwikkeling van nieuwe kennis als implementatie / toepasbaar maken van de in vorige jaren verkregen kennis

binnen de (lokale) praktijk. Hiertoe zal worden samengewerkt met landelijke en lokale organisaties/netwerken

van/voor professionals en beleidsmakers binnen relevante domeinen zoals lokaal bestuur, sociale veiligheid,

sociale cohesie en onderwijs.

Aangezien polarisatie en discriminatie ook in de nabije toekomst aanzienlijke impact zullen hebben op sociale

stabiliteit, zal KIS ook in de komende jaren hierop kennis verzamelen en implementeren.

1. Inzet van kennis en versterken van initiatieven gericht op meer verbinding in de samenleving

In het afgelopen programmajaar heeft KIS projecten uitgevoerd waarin is onderzocht hoe het ‘veelstemmige midden’ met zijn brede diversiteit aan meningen, nuances en identiteiten kan worden aangesproken en geactiveerd

tot kritisch burgerschap; en hoe de veerkracht van burgers kan worden versterkt in het ‘weerstand bieden’ aan de

extreme geluiden op de polen. In 2018 zet KIS in op enerzijds de ontwikkeling van nieuwe kennis, en anderzijds

de praktische vertaling van kennis voor toepassing in de lokale praktijk.

2. Aanpakken van discriminatie

Discriminatie en uitsluiting binnen en tussen etnische, religieuze en culturele groepen leidt tot polarisatie en vice

versa. Het effectief aanpakken van discriminatie is dan ook een belangrijke voorwaarde voor sociale stabiliteit en

meer verbinding tussen en inclusie van verschillende groepen in de samenleving. In de afgelopen jaren is o.a. door

KIS veel kennis opgedaan over mechanismen die leiden tot discriminatie en de verschillende verschijningsvormen

ervan. Ook is onderzoek gedaan naar werkzame elementen in de aanpakken. In 2018 investeren we in overdracht

en toepassing van deze kennis in de lokale praktijk en ter versterking van interventies. Naast de benutting van

beschikbare kennis, zal KIS ook nieuwe kennis vergaren. Het is namelijk onder meer nog onduidelijk in hoeverre

22

en onder welke voorwaarden interventies discriminatie kunnen verminderen ten aanzien van niet één maar

meerdere (religieuze en etnische minderheids-) groepen.

3. Omgaan met polarisatie op het werk

Professionals werken in een omgeving van toegenomen diversiteit en daarmee ook van tegenstellingen en

polarisatie. Zij kampen in de wijk, op school, en ook in de verenigingen met dilemma’s waar geen eenduidige

oplossingen voor zijn en waarin ze zelf telkens keuzes moeten maken. Door onderlinge verschillen in waarden en

opvattingen ervaren professionals ‘onveiligheid’ en ‘professionele eenzaamheid’ en is er willekeur op basis van

persoonlijke waarden en opvattingen. In 2017 heeft KIS de basis gelegd voor een gesprekstool waarmee

instellingen dit samen met hun medewerkers (in teams) kunnen doorbreken en kunnen komen tot een

gemeenschappelijk normatief kader voor omgaan met polarisatie tijdens het werk. In 2018 ontwikkelt KIS op basis

van de uitkomsten van 2017 een instrument waarmee professionals en instellingen zelf aan de slag kunnen.

Project 2.1 Versterken van veerkracht van het ‘veelzijdige midden’ tegen ongewenste polarisatie

Aanleiding

Het maatschappelijk debat over integratie en migratie wordt op het scherpst van de snede gevoerd. Er is in de

media en in het maatschappelijk debat veel aandacht voor de extremen, en de extremen laten zichzelf hier ook

luidruchtig horen. Zij oefenen druk uit op de zwijgende meerderheid van burgers om een kant te kiezen. Dit roept

de vraag op hoe gemeenten en maatschappelijke organisaties dit ‘veelstemmige midden’5 met zijn brede diversiteit

aan meningen, nuances en identiteiten kan aanspreken en weerbaarder kan maken tegen de ‘polen’. Brandsma

(2016) concludeert dat de zwijgende meerderheid cruciaal is om in te investeren middels beleidsinspanningen,

omdat deze weerstand kan bieden aan polarisatie. In opdracht van ESS heeft Witte (2016) profielen geïdentificeerd

van verschillende typen ‘boze’ of ‘bezorgde’ burgers. Al deze typen burgers zouden middels verschillende

aanpakken benaderd kunnen worden om zo effectievere communicatie tot stand te brengen. Bellaart et al. (2016)

hebben geïnventariseerd waaraan gemeenten behoeften hebben in de komende tijd om polarisatie tegen te gaan.

Gemeenten blijken behoefte te hebben aan het vroegtijdiger kunnen signaleren en interveniëren om spanningen te

kunnen voorkomen.

Gemeenten vragen zich af of ze (bestaande) sentimenten wel voldoende in beeld hebben en welke

handelingsperspectieven en verbindende initiatieven mogelijk en passend zijn. Bij gemeenten en maatschappelijke

organisaties daalt steeds meer het besef in dat inhaken op de meningen, nuances en identiteiten in het veelstemmige

midden mogelijkheden biedt om polarisatie te voorkomen of te verminderen.6 Hiertoe kan worden ingezet op

verbindende initiatieven tussen mensen met verschillende etnisch-culturele achtergronden. Ook dient hierbij

aandacht te zijn voor verliesgevoelens van burgers en wederkerigheid in relaties.

KIS heeft in de afgelopen twee jaar meerdere onderzoeken uitgevoerd naar zorgen, weerstanden en veerkracht van

burgers omtrent toenemende etnische en culturele diversiteit. Hoe kan de veerkracht van burgers worden versterkt

in het ‘weerstand bieden’ aan de extreme geluiden op de polen? Welke aanpakken kunnen hiertoe worden ingezet

(en op welke wijze en onder welke randvoorwaarden). Het KIS heeft narratieven (ideeën, beelden en ervaringen)

van burgers in kaart gebracht ten aanzien van de (toenemende) culturele en etnische diversiteit in de Nederlandse

samenleving. De onderzoeksresultaten (nog te verschijnen in 2017) geven inzicht in breed gedeelde zorgen en

weerstanden omtrent toenemende diversiteit, maar tonen ook de veerkracht van burgers om met verschillen om te

kunnen gaan. De onderzoeksresultaten bieden aanknopingspunten voor lokaal beleid en maatschappelijke

organisaties om zorgen, weerstanden én veerkracht in de samenleving beter te kunnen duiden én er effectiever op

in te spelen door een meer gedifferentieerde aanpak. In lopend onderzoek inventariseert KIS momenteel aanpakken

en goede praktijken in Nederland die door gemeenten en maatschappelijke organisaties mogelijk hiertoe kunnen

worden ingezet.

5 Het ‘veelstemmige midden’ betreft de meerderheid van de Nederlandse bevolking, namelijk alle burgers die niet behoren tot de ‘polen’ in

het maatschappelijk debat. 6 Een andere mogelijke strategie die in de praktijk wordt toegepast is het trachten verbinding te bewerkstelligen tussen actoren op de

‘polen’ in het maatschappelijk debat. Deze strategie valt buiten de kaders van dit KIS-project.

23

Doelstelling

KIS heeft state-of-the-art-kennis opgebouwd over:

• Ongewenste polarisatie; zorgen en weerstanden van burgers die aan polarisatie ten grondslag liggen.

• Het versterken van veerkracht in de samenleving tegen ongewenste polarisatie; aanpakken die daartoe kunnen

worden ingezet, en de voorwaarden waaronder die aanpakken kunnen worden ingezet.

In het veld is veel behoefte aan deze kennis, en dan met name aan de mogelijke aanpakken die voortvloeien uit

deze kennis. In nauwe samenwerking met stakeholders wil KIS de kennis die zij in de afgelopen jaren heeft

verzameld nader prioriteren, toetsen en verfijnen voor implementatie binnen diverse domeinen en contexten in de

(lokale) praktijk. Het doel is om concrete handelingsperspectieven te bieden, voor specifieke doelgroepen, en

randvoorwaarden en do’s en dont’s te beschrijven.

Aanpak

Zoals genoemd onder de ‘aanleiding’ heeft KIS in de afgelopen twee jaar narratieven (ideeën, beelden en

ervaringen) van burgers in kaart gebracht ten aanzien van de (toenemende) culturele en etnische diversiteit in de

Nederlandse samenleving. De onderzoeksresultaten geven inzicht in breed gedeelde zorgen en weerstanden

omtrent toenemende diversiteit, maar tonen ook de veerkracht van burgers om met verschillen om te kunnen gaan.

KIS wil in 2018 het onderzoeksmateriaal nader concretiseren en toepasbaar maken voor het veld. Voor relevante

domeinen (zoals lokaal bestuur, sociale veiligheid, sociale cohesie en onderwijs) wordt instructief/educatief

materiaal ontwikkeld waarin relevante ‘frames’ van zorgen, weerstanden en veerkracht nader worden toegelicht

en onderbouwd. Met organisaties en netwerken van/voor professionals binnen voornoemde relevante domeinen

wil KIS bespreken en prioriteren aan welke kennis binnen de respectievelijke domeinen de meeste behoefte is en

op welke wijze deze het best ‘toegankelijk’ kan worden gemaakt voor het veld. Hierbij kijken we per domein naar

de inhoud en de vorm waarin kennis het beste kan worden aangeboden zodat deze zo goed mogelijk aansluit op

behoeften en praktijken in het veld, en de mogelijkheden om kennis qua inhoud, toon, vorm, en disseminatie aan

te laten sluiten op bestaande kennisinfrastructuren binnen de diverse domeinen.

Het onderzoek naar ‘narratieven’ biedt aanknopingspunten om zorgen, weerstanden én veerkracht in de

samenleving beter te kunnen duiden en er effectiever op in te spelen door een meer gedifferentieerde aanpak. In

lopend onderzoek spreekt KIS hiertoe met een groot aantal interventie-eigenaren, maatschappelijke organisaties,

professionals die aanpakken concreet uitvoeren en lokale beleidsmakers over mogelijke aanpakken om ongewenste

polarisatie tegen te gaan en de veerkracht in de samenleving om weerstand te bieden tegen polarisatie te vergroten.

Ook dit onderzoek levert een grote hoeveelheid aan informatie op. In 2018 zal KIS in aansluiting op de ontwikkelde

frames van zorgen, weerstanden en veerkracht, relevante aanpakken beschrijven die veerkracht in de samenleving

versterken tegen ongewenste polarisatie; hoe deze aanpakken daartoe kunnen worden ingezet, en de voorwaarden

waaronder die aanpakken kunnen worden ingezet.

De aanpak van het project bestaat uit vier fasen.

• Eerste fase (1ste kwartaal 2018). KIS zal de in de afgelopen jaren verzamelde informatie omtrent initiatieven,

methodieken en gedragswetenschappelijke inzichten welke polarisatie tussen culturele en etnische

bevolkingsgroepen kunnen tegengaan, bundelen in de vorm van een kennisdossier.

• Tweede fase (2de kwartaal 2018). KIS zal met organisaties en netwerken van/voor professionals binnen

relevante domeinen (zoals lokaal bestuur, sociale veiligheid, sociale cohesie en onderwijs) bespreken en

prioriteren aan welke kennis binnen de respectievelijke domeinen de meeste behoefte is en op welke wijze deze

het best toegankelijk kan worden gemaakt voor het veld. Hierbij kijken we per domein naar de inhoud en de

vorm waarin kennis het beste kan worden aangeboden zodat deze zo goed mogelijk aansluit op behoeften en

praktijken in het veld, en de mogelijkheden om kennis qua inhoud, toon, vorm, en disseminatie aan te laten

sluiten op bestaande kennisinfrastructuren binnen de diverse domeinen.

• Derde fase (2de - 3de kwartaal 2018). In samenwerking met de organisaties en netwerken van/voor professionals,

zullen de producten (die in fase 2 vastgesteld zijn) concreet worden ontwikkeld voor specifieke domeinen en

doelgroepen. Waar nodig wordt kennis nader verfijnd/aangevuld indien dat voor goede aansluiting op

behoeften en praktijken noodzakelijk mocht zijn.

24

• Vierde fase (3de – 4de kwartaal 2018. De intentie is een vervolg in 2019). In samenwerking met de

organisaties/netwerken van/voor professionals binnen relevante domeinen, zullen de producten worden

geïmplementeerd/gedissemineerd naar het veld. Hiertoe zullen ook workshops/masterclasses/kenniskringen

e.d. worden georganiseerd ter bevordering van toepassing van de kennis in de praktijk. Daarvoor ontwikkelt

KIS ook ondersteunend materiaal (factsheets, webbased toepassingen).

KIS zal in alle vier de fasen nauw afstemmen met ESS en S&I, zoals in de benadering van organisaties, netwerken

en gemeenten, en in implementatie en disseminatie. Tussen de eerste en de tweede fase van het project zal een

kennissessie met diverse medewerkers van S&I (samenleven en weerbare samenleving) en ESS georganiseerd

worden.

Communicatie- en implementatieplan

Implementatie staat centraal in alle vier fasen het project en staat hierboven beschreven onder ‘aanpak’. In de

vierde fase van het project zullen de producten worden geïmplementeerd en gedissemineerd naar het veld zoals in

de ‘aanpak’ wordt beschreven onder de vierde bullet.

25

Resultaten

• Kennisdossier waarin de door KIS verzamelde informatie is gebundeld omtrent initiatieven, methodieken en

gedragswetenschappelijke inzichten die polarisatie tussen culturele en etnische bevolkingsgroepen kunnen

tegengaan.

• Prioritering aan welke kennis binnen de respectievelijke domeinen de meeste behoefte is; documentatie op

welke wijze deze het best ‘toepasbaar kan worden gemaakt voor het veld opdat deze zo goed mogelijk aansluit

op behoeften, praktijken en bestaande kennisinfrastructuren binnen de diverse domeinen.

• De beoogde producten (te weten instructief/educatief materiaal waarin relevante ‘frames’ van zorgen,

weerstanden en veerkracht worden toegelicht en onderbouwd; en een beschrijving van relevante aanpakken

beschrijven die veerkracht in de samenleving versterken tegen ongewenste polarisatie), worden concreet

ontwikkeld voor specifieke domeinen en doelgroepen. Waar nodig wordt kennis nader verfijnd/aangevuld

indien dat voor een goede aansluiting op behoeften en praktijken noodzakelijk mocht zijn.

• Producten worden geïmplementeerd/gedissemineerd naar het veld. Workshops/masterclasses/ kenniskringen

e.d. worden georganiseerd ter bevordering van toepassing van de kennis in de praktijk. Daarvoor ontwikkelt

KIS ook ondersteunend materiaal (factsheets, webbased toepassingen).

Samenwerkingspartners

De beoogde partners voor dit project zijn:

Organisaties en netwerken van/voor professionals binnen relevante domeinen (zoals lokaal bestuur, sociale

veiligheid, sociale cohesie en onderwijs). Ook zullen individuele maatschappelijke organisaties, gemeenten,

interventie-ontwikkelaars en Platform JEP worden betrokken bij het project. Met ESS en I&S zal nauw worden

afgestemd.

NB: Er is nog geen afstemming geweest met deze partijen.

Looptijd

Januari – december 2018.

De intentie is een vervolg van fase 4 in 2019.

Kosten

Organisatie Onderzoeker Tarief (€) Aantal Bedrag (€)

Verwey-Jonker Instituut Senior onderzoeker 91 350 31.850

Verwey-Jonker Instituut Onderzoeker 66 180 11.880

Verwey-Jonker Instituut Junior onderzoeker 46 220 10.120

Stafkosten Verwey-Jonker Instituut 29 750 21.750

Overhead Verwey-Jonker Instituut 30 750 22.500

Totaal Verwey-Jonker Instituut 98.100

Organisatie Onderzoeker Tarief Aantal Bedrag

Movisie Senior 96 133 12.768

Movisie Medior 78 0

Movisie Junior 51 88 4.488

Movisie Project-Assistent 42 0

Stafkosten Movisie 11 221 2.431

Overhead Movisie 26 221 5.746

Totaal Movisie 25.433

Materiële kosten 18.000

Totaal 141.533

26

Project 2.2 Effectief discriminatie verminderen: versterken praktijk met kennis uit onderzoeken/

vergroten van effectiviteit van interventies

Aanleiding

Het effectief bestrijden van discriminatie vraagt om lokaal beleid, goed toegeruste professionals en effectieve

interventies om in te zetten. Er is afgelopen jaren veel kennis ontwikkeld over discriminatie en racisme, over

onderliggende mechanismen (oorzaken) die leiden tot stereotypering, vooroordelen en discriminatie, en over

plausibiliteit van bepaalde werkwijzen in preventie en aanpak van discriminatie. Komend jaar wil KIS investeren

in de lokale benutting van deze kennis in de praktijk en toepassing ervan in interventies. Het gaat in het bijzonder

om interventies die ingezet worden voor kinderen en jongeren in het onderwijs en ook om interventies die ingezet

worden in zorg en welzijn; ze zijn gericht op de bewoners van een bepaalde wijk of gemeente.

We constateren dat er voor antidiscriminatie op dit moment nog weinig goed beschreven en onderbouwde

interventies zijn. De meeste interventies hebben deze stap nog niet gemaakt en zijn daardoor niet overdraagbaar

of op een grote schaal inzetbaar. In de databank Effectieve Sociale Interventies ontbreken dan ook interventies

over dit thema.

We constateren daarnaast dat er veel behoefte is onder professionals en vrijwilligers die werken op het terrein van

antidiscriminatie om met regelmaat kennis met elkaar te delen, van elkaar te leren en actuele kennis op te halen.

KIS wil daar graag op inspelen en meer mogelijkheden creëren, omdat gebleken is dat discriminatiebestrijding een

complexe en uitdagende taak is waarbij actuele kennis (zowel uit onderzoek als ‘lessons learned’) over wat werkt

(en wat niet) cruciaal is.

Naast de benutting van de beschikbare kennis acht KIS het noodzakelijk om nieuwe kennis te vergaren: veel

interventies zijn voornamelijk gericht op het verminderen van discriminatie ten aanzien van niet één maar meerdere

(religieuze en etnische minderheids) groepen. Bijvoorbeeld een dialoog, theaterstuk of lessen op school gericht op

zowel het tegengaan van antisemitisme, afrofobie en islamofobie. De vraag is: werkt dit? Is het inderdaad mogelijk

om met slechts één interventie meerdere vormen van discriminatie aan te pakken? Met het oog op efficiëntie zou

het namelijk de voorkeur hebben om slechts één inclusieve interventie te hoeven inzetten in een bepaalde sector

in plaats van drie verschillende interventies. Partners in het veld willen daarom graag weten of dit werkt en zo ja,

onder welke voorwaarden.

Hieraan verwant is de vraag of een interventie die werkt voor het tegengaan van bijvoorbeeld islamofobie ook

ingezet kan worden voor het tegengaan van afrofobie. Of andersom. En kan een interventie die al succes heeft

geboekt met tegengaan van homofobie omgevormd worden tot een interventie om antisemitisme te verminderen?

In andere woorden; kunnen we succesvolle interventies overdraagbaar maken naar andere vormen van

discriminatie? En met welke verschillen moeten we rekening houden om te zorgen voor een goede overdracht?

Het ontwikkelen, onderbouwen en toetsen van effectieve interventies kost veel tijd en middelen. Er is mogelijk

nog veel winst te halen als niet voor iedere vorm van discriminatie opnieuw het wiel hoeft te worden uitgevonden.

KIS wil de kennis die voortkomt uit bovenstaand onderzoek niet alleen verzamelen maar ook delen met de

professionals en vrijwilligers uit de praktijk. Het optimaal laten stromen van kennis over hoe effectief discriminatie

te bestrijden ziet KIS als een belangrijk speerpunt.

27

Doelstellingen

KIS werkt dit jaar aan drie doelen:

1. Het vergaren van nieuwe kennis

Inzicht krijgen in hoe discriminatie ten aanzien van verschillende groepen gezamenlijk kan worden aangepakt

en in de overdraagbaarheid van interventies van de ene discriminatiegrond naar de andere. Voor dit onderzoek

staan de volgende onderzoeksvragen centraal:

• Kunnen verschillende vormen van discriminatie (bijvoorbeeld islamofobie, antisemitisme en afrofobie)

vanuit één interventie worden verminderd en zo ja, onder welke voorwaarden?

• Kunnen interventies gericht op het tegengaan van een bepaalde vorm van discriminatie worden aangepast

voor het tegengaan van een andere vorm van discriminatie? En zo ja, met welke verschillen moet rekening

worden gehouden tussen de verschillende vormen van discriminatie?

2. Het beschrijven en onderbouwen van interventies voor kennisbenutting en overdracht. Het zorgen voor meer

onderbouwde en overdraagbare interventies en inzicht in de werkzame elementen daarin.

• Overdraagbaar betekent dat deze interventies landelijk beschikbaar worden; de interventie is beschreven in

een praktisch handboek.

• Onderbouwd betekent dat er vanuit de wetenschappelijke kennis aannemelijk kan worden gemaakt dat de

interventie effectief is.

3. Het delen van kennis, het bevorderen van toepassing van wetenschappelijke en praktijkkennis in de praktijk en

leren van elkaar hoe effectief discriminatie te bestrijden. Hierin wordt ook de kennis gedeeld die is opgedaan

bij doel 1 en 2.

Aanpak

1. Het vergaren van nieuwe kennis

a. Literatuuronderzoek: in kaart brengen van wetenschappelijk relevante literatuur. Gekeken wordt in peer-

reviewed artikelen of er bewijzen zijn dat interventies meerdere discriminatievormen tegelijkertijd kunnen

aanpakken en onder welke condities dit het geval is. Ook wordt gekeken of dezelfde interventies gebruikt

kunnen worden voor de aanpak van verschillende discriminatiegronden.

b. De resultaten worden voorgelegd aan experts uit de praktijk en uit de wetenschap. Hun wordt gevraagd om

de resultaten te verfijnen en toe te passen op de Nederlandse context.

c. Er wordt een onderzoeksrapport geschreven met de uitkomsten en een factsheet met de belangrijkste

uitkomsten en tips voor de praktijk. Beide worden via (sociale) media bekendgemaakt en landelijk

beschikbaar gesteld via kis.nl.

2. Het beschrijven en onderbouwen van interventies voor kennisbenutting en overdracht

We beschrijven drie veelbelovende interventies gericht op antidiscriminatie in een handboek en onderbouwen deze

vanuit wetenschappelijk kennis. Dit doen we via de formats van de databank Effectieve Sociale Interventies zodat

de interventies bij deze databank kunnen worden ingediend. Bij goedkeuring worden deze interventies zo landelijk

beschikbaar. Tijdens het proces naar opname in de databank waarbij interventie-ontwikkelaars onder meer kritisch

reflecteren op de eigen interventie, verbetert de kwaliteit en effectiviteit van de interventie. Ook wint de interventie

aan bekendheid en is het voor gemeenten en andere partijen duidelijker welke interventies kwaliteit bieden.

Voor de beschrijving en onderbouwing neemt KIS een aantal talentvolle Master studenten aan die ieder aan de

slag gaan met een bestaande interventie, onder begeleiding van KIS.

3. Het delen van kennis

a. KIS organiseert twee à drie bijeenkomsten per jaar om met stakeholders uit praktijk, wetenschap en beleid

actuele kennis over hoe effectief discriminatie te bestrijden te delen en van elkaar te leren. Deze

bijeenkomsten worden ook benut om de uitkomsten uit 1 en 2 te presenteren.

b. KIS levert een bijdrage aan andere conferenties en bijeenkomsten met de kennis over discriminatie.

c. KIS bundelt bestaande kennis in een toegankelijk wat werkt-dossier met alle informatie en tips over het

effectief bestrijden van discriminatie. Hierin komt behalve de informatie uit de KIS-onderzoeken ook

28

informatie uit relevante onderzoeken van anderen. Ook de resultaten van het bovenstaande onderzoek (1)

en uit het onderbouwen van de interventies (2) krijgen een plek in dit kennisdossier. De bedoeling is dat dit

kennisdossier steeds in beweging blijft en up-to-date wordt gehouden met nieuwe kennis. Het kennisdossier

wordt geplaatst op kis.nl en via (sociale) media bekendgemaakt.

Communicatie en implementatieplan

1. Het onderzoeksrapport en de factsheet worden landelijk beschikbaar gesteld via kis.nl en worden via (sociale)

media bekendgemaakt. Dit wordt ook opgenomen in het ‘wat werkt’-kennisdossier en gepresenteerd in

bijeenkomsten die daartoe gelegenheid bieden (zie 3).

2. De interventies die worden opgenomen in de databank Effectieve Sociale Interventies worden bekendgemaakt

via (sociale) media. Tevens worden deze via een of meerdere berichten of artikelen in vaktijdschriften of via

platforms voor onderwijs en zorg en welzijn onder de aandacht gebracht. Ook neemt KIS deze kennis op in het

‘wat werkt’-dossier en presenteert het in bijeenkomsten die daartoe gelegenheid bieden (3).

3. De bijeenkomsten worden bekendgemaakt via de diverse communicatiekanalen van KIS. Het kennisdossier

wordt landelijk beschikbaar gesteld via kis.nl en via (sociale) media bekendgemaakt.

Resultaten

• Onderzoeksrapport over of en hoe effectief verschillende discriminatievormen tegelijkertijd te verminderen

zijn, is gepubliceerd en bekendgemaakt via (sociale) media.

• Factsheet over bovenstaand onderzoek met praktische tips voor onder meer interventie-ontwikkelaars en

(lokale) overheid is gepubliceerd en bekendgemaakt via (sociale) media.

• Drie overdraagbare en onderbouwde interventies; bij goedkeuring door de commissie van de databank

Effectieve Sociale Interventies worden de handboeken en onderbouwing van deze interventies via deze

databank landelijk beschikbaar gesteld.

• Een of meerdere berichten of artikelen in vaktijdschriften of platforms voor onderwijs en zorg en welzijn

onder meer om bekendheid te geven aan overdraagbare en goede onderbouwde antidiscriminatie-interventies.

• Een digitaal kennisdossier met checklijstjes, infographics en tips dat landelijk bekend is gemaakt waarin ook

de kennis uit de bovenstaande punten is verwerkt.

• Er zijn verschillende workshops en lezingen gegeven op relevante congressen en bijeenkomsten.

Samenwerkingspartners

De beoogde partners voor dit project zijn:

Interventie-ontwikkelaars, wetenschappers zoals van de Universiteit Utrecht en Universiteit van Amsterdam.

NB: Er is nog geen afstemming geweest met deze partijen.

Looptijd

Januari – december 2018.

29

Kosten

Organisatie Onderzoeker Tarief (€) Aantal Bedrag (€)

Verwey-Jonker Instituut Senior onderzoeker 91 100 9.100

Verwey-Jonker Instituut Onderzoeker 66 120 7.920

Verwey-Jonker Instituut Junior onderzoeker 46 0

Stafkosten Verwey-Jonker Instituut 29 220 6.380

Overhead Verwey-Jonker Instituut 30 220 6.600

Totaal Verwey-Jonker Instituut 30.000

Organisatie Onderzoeker Tarief (€) Aantal Bedrag (€)

Movisie Senior 96 43 4.128

Movisie Medior 78 270 21.060

Movisie Junior 51 374 19.074

Movisie Project-Assistent 42 80 3.360

Stafkosten Movisie 11 767 8.437

Overhead Movisie 26 767 19.942

Totaal Movisie 76.001

Materiële kosten 14.500

Totaal 120.501

Project 2.3 Omgaan met polarisatie op het werk

Aanleiding

Professionals werken in een omgeving van toegenomen diversiteit en daarmee ook van tegenstellingen en

polarisatie. Zij kampen in de wijk, op school, en ook in verenigingen met dilemma’s waar geen eenduidige

oplossingen voor zijn en waarin ze zelf telkens keuzes moeten maken. Daarbij is er vaak onzekerheid (‘doe ik het

wel goed?)’, twijfel over te licht of juist te zwaar ingrijpen etc. Naima Azough introduceert in dit kader de term

‘professionele eenzaamheid’, die o.a. leidt tot handelingsverlegenheid. Hierbij verwijst ze ook naar verschillen in

opvattingen en waarden binnen teams. Lastige kwesties worden vaak niet besproken, soms uit tijdgebrek maar ook

vaak uit een gebrek aan veiligheid om het met elkaar te kunnen bespreken. Recent onderzoek van Movisie bevestigt

dat sociaal werkers weliswaar veel besluiten nemen, maar beperkt stilstaan bij de overwegingen die daaraan ten

grondslag liggen. Organisaties faciliteren geen gemeenschappelijke besluitvorming bij hun professionals en dat

neemt alleen maar toe nu veel teams (moeten) overschakelen op zelfsturing. Het rapport ‘2 werelden, 2

werkelijkheden’ van Margalith Kleijwegt en de verkenning ‘Omgaan met maatschappelijke spanningen in het hbo’

(KIS, 2017) laat zien dat ook docenten worstelen met veel dilemma’s en het ontbreken van een gemeenschappelijk

kader als een groot gemis ervaren.

Doelstelling

KIS wil bijdragen aan het bespreekbaar maken van lastige kwesties en handvatten bieden om met elkaar te komen

tot een gezamenlijk (normatief) kader. Op basis van dit normatief kader kunnen de medewerkers binnen de

betreffende instelling omgaan met lastige kwesties rond polariserend gedrag en dreigend conflict. Daarbij zullen

grondwettelijke kaders en de visie van de instelling richtinggevend zijn. (A) Daarnaast wil KIS het

maatschappelijke debat over morele dilemma’s en ‘schurende waarden’ in de samenleving voeden. (B)

30

Aanpak

Onderdeel A

In 2017 is gestart met een deskresearch en een gespreksronde met gemeenten over wat speelt en bekend is over dit

vraagstuk. Er is op basis van een veelheid aan casussen in kaart gebracht welke artikelen uit de grondwet hierop

van toepassing zijn. Deze artikelen zijn uitgewerkt in een set van criteria die samen het (grondwettelijk) normatief

kader vormen. KIS wil in de verdere uitwerking van de toepassing zo goed mogelijk aansluiten bij de dagelijkse

realiteit: bij de (on)mogelijkheden in de praktijk van sociale professionals en docenten en bij lopende initiatieven

in deze context van partnerorganisaties.

Er is daarom een klankbordgroep ingericht met experts. Er zijn gesprekken gevoerd met School en Veiligheid en

met Platform JEP over mogelijke samenwerking. Ook is gesproken met mensen uit de praktijk van het onderwijs

en jongerenwerk.

Dit heeft geresulteerd in een vervolgaanpak langs twee sporen:

1. Onderwijs:

SSV is enthousiast over het ‘normatief kader’ vanuit een educatief oogpunt richting docenten en het creëren van

bewustzijn over de vraag ‘waarom er een moreel dilemma is’ en over de grotere context. Mogelijk kan een

combinatie gemaakt worden met het bestaande spel van SSV ‘gedragen gedrag’.

Voor verdere ontwikkeling zijn er met het oog op bruikbaarheid een aantal aandachtspunten:

• Het moet laagdrempelig zijn (ook qua tijd!).

• Het moet gemakkelijk te implementeren zijn.

• Docententeams moeten het zelf kunnen toepassen.

Volgend jaar gaat SSV aan de slag met ‘moeilijk bespreekbare onderwerpen’ waarbij ingezet wordt op

professionele eenzaamheid. De ambitie is om in samenwerking met SSV het ‘normatief kader’ in hun pilots te

positioneren. Momenteel is KIS hierover met hen in gesprek.

2. Sociale professionals/jongerenwerk

KIS ontwikkelt een workshop met als doel het vergroten van bewustzijn van het eigen referentiekader, het

grondwettelijke referentiekader en dat van de organisatie als verschillende handelingskaders. Iedereen heeft een

moreel kompas. We denken allemaal op een bepaalde manier om een bepaalde reden. Maar hoe weet je of dat van

invloed is - en hoe groot die invloed is - op de wijze waarop je besluiten neemt als professional? Immers, als

professional behoor je waardevrij te zijn. En hoe verhoudt dat zich tot de grondwetten als vrijheid van godsdienst

en van meningsuiting?

Deze workshop wordt in 2017 twee maal vooraf getest. In 2018 bieden wij de workshop nog een aantal malen aan

in company, en tijdens conferenties en bijeenkomsten voor sociale professionals die hiertoe gelegenheid bieden.

Met de uitkomsten en feedback hieruit formuleren we een definitief aanbod dat overdraagbaar en gemakkelijk

toepasbaar is in de praktijk.

Onderdeel B Maatschappelijk debat

Met de uitkomsten uit onderdeel A (moreel kompas) en voortbouwend op de resultaten en inzichten van het project

‘schurende waarden’ uit KIS 2017 wil KIS ook in 2018 bijdragen aan het maatschappelijke debat en inspiratie

bieden aan verdere visieontwikkeling rond dit vraagstuk. Dit doen we door het organiseren van expertmeetings,

het leveren van inhoudelijke bijdragen aan conferenties en bijeenkomsten en het publiceren van blogs/artikelen.

31

Communicatie- en implementatieplan

A: Voor spoor 1: onderwijs, werken we nauw samen met School & Veiligheid. Door ons aanbod te integreren in

hun activiteiten kunnen we een breed bereik voor de overdracht en toepassing realiseren. Communicatie verloopt

via de reguliere kanalen van SSV. Ook zullen wij de kanalen van KIS en ESS/JEP benutten.

Voor spoor 2 zullen we samen met ESS/JEP een communicatie- en implementatieplan ontwikkelen.

B: De activiteiten geformuleerd onder dit onderdeel zijn op zich al gericht op communicatie en overdracht van

opgedane kennis en inzichten.

Resultaten

1. Een gezamenlijk aanbod met SSV gericht op bespreekbaarheid van morele dilemma’s op de werkvloer en

bewustwording van en kennis over de grondwettelijke kaders waartoe je je als professional moet verhouden.

2. Een serie workshops over morele dilemma’s op de werkvloer en bewustwording van en kennis over de

grondwettelijke kaders waartoe je je als professional moet verhouden.

3. Ontwikkeling van overdraagbare werkvormen (met bijbehorend materiaal) die sociale professionals en hun

instellingen zelfstandig kunnen toepassen.

Samenwerkingspartners

De beoogde partners voor dit project zijn:

School & Veiligheid, ESS, Platform JEP.

NB: Er is nog geen afstemming geweest met deze partijen.

Looptijd

Januari – december 2018.

Kosten

Organisatie Onderzoeker Tarief (€) Aantal Bedrag (€)

Verwey-Jonker Instituut Senior onderzoeker 91 40 3.640

Verwey-Jonker Instituut Onderzoeker 66 0

Verwey-Jonker Instituut Junior onderzoeker 46 40 1.840

Stafkosten Verwey-Jonker Instituut 29 80 2.320

Overhead Verwey-Jonker Instituut 30 80 2.400

Totaal Verwey-Jonker Instituut 10.200

Organisatie Onderzoeker Tarief (€) Aantal Bedrag (€)

Movisie Senior 96 140 13.440

Movisie Medior 78 32 2.496

Movisie Junior 51 212 10.812

Movisie Project-Assistent 42 42 1.764

Stafkosten Movisie 11 426 4.686

Overhead Movisie 26 426 11.076

Totaal Movisie 44.274

Materiële kosten 7.500

Totaal 61.974

32

Thema 3 Inclusie en Toegankelijkheid

In 2017 ligt de nadruk binnen dit KIS-thema vooral op het sociaal domein en specifiek op het diversiteitsproof

werken van professionals in deze sector. Daarmee bouwen we voort op de basis van KIS-onderzoek en de

ontwikkeling van instrumenten in de jaren daarvoor. Op basis van de inzichten en de ervaringen van de afgelopen

jaren stellen we voor om in 2018 dit verder te versterken langs twee lijnen. Ten eerste het bevorderen van het

urgentiebesef en het intercultureel vakmanschap in het sociaal domein met een laagdrempelige online basiscursus.

Het doel hiervan is de nu vaak hoge drempel om een begin te maken met (nadenken over) diversiteitsproof werken

te verlagen (project 1). Ten tweede stellen we voor om inzicht te verschaffen in manieren waarop vrijwillige inzet

vanuit migranten(zelforganisaties) kan worden georganiseerd en geborgd (project 2).

Naast het sociaal domein stellen we voor om in 2018 - net als in de eerste twee jaren van KIS - ook duidelijk

aandacht te besteden aan de arbeidsmarkt. We richten ons hierbij op de problematiek dat werkzoekenden met een

migratieachtergrond en met name jongeren er relatief vaak niet in slagen een stabiele plek op de arbeidsmarkt te

krijgen. Binnen dit project richten we ons op de omgang met diversiteit bij de werving en selectie van nieuwe

medewerkers door werkgevers (project 3). We kijken daarbij naar goede voorbeelden van bedrijven die hier al

actief beleid op hebben, waarbij drempels voor werkzoekenden, en met name jongeren, worden verlaagd. Ook

kijken we op welke manier deze lessen toegepast kunnen worden in met name die sectoren waar tekorten op de

arbeidsmarkt zijn of worden verwacht. Ten slotte besteden we aandacht aan manieren om het keuzeproces van

werkgevers in die sectoren via nudging te beïnvloeden. Vooral de Universiteit Utrecht doet hier in Nederland al

fundamenteel onderzoek naar. Vanuit dit project willen we kijken of we deze kennis liefst samen met de

Universiteit Utrecht kunnen doorvertalen naar de praktijk.

We voeren in 2018 ook een verkenning uit op het gebied van onderwijs. De insteek hierbij is in eerste instantie de

(vermeende) onderadvisering in het basisonderwijs van leerlingen met een migratieachtergrond, waarmee de

verdere school- en arbeidsmarktcarrière al sterk wordt beïnvloed (project 4). Ook aspecten als intercultureel

vakmanschap in het onderwijs en diversiteit in de lerarenpopulatie worden in deze verkenning meegenomen. We

stellen voor om als onderdeel van dit project samen met de ministeries van SZW en OCW te verkennen op welke

wijze in dit project en in vervolgprojecten de komende jaren gezamenlijk kan worden opgetrokken. Ten slotte

kijken we op het gebied van onderwijs ook in een korte voorverkenning naar behoefte aan en draagvlak voor een

studie naar diversiteit en intercultureel vakmanschap op pabo’s en lerarenopleidingen (project 5).

Project 3.1 Bevorderen intercultureel vakmanschap sociaal domein

Aanleiding

‘Intercultureel vakmanschap’ is een belangrijke voorwaarde voor het vergroten van inclusie en toegankelijkheid

van burgers met een migratieachtergrond. Sociale vraagstukken, zoals huiselijk geweld, eenzaamheid en sociaal

isolement, armoede en schulden en sociale ongelijkheid tussen groepen burgers, dienen op een effectieve en

duurzame wijze, in co-creatie te worden aangepakt. Dit betekent dat effectiever handelen van professionals nodig

is. Intercultureel valmanschap vordert in een brede range van sectoren onvoldoende. Uit signalen uit het veld blijkt

dat de interculturele vraag naar dienstverlening en ondersteuning en het aanbod veelal niet goed op elkaar zijn

afgestemd.

In diverse projecten zoals de KIS-projecten ‘Wijkteam diversiteitsproof’, ‘Mantelzorg diversiteitsproof’ en

‘Diversiteit in de Transitiearena’, maar ook vanuit diverse instanties zoals de hogescholen, krijgen we signalen dat

professionals behoefte hebben aan het versterken van hun deskundigheid in het omgaan met diversiteit en behoefte

hebben aan een laagdrempelig aanbod. We constateren dat professionals worstelen met diverse vraagstukken. Zij

vinden het lastig om deze sociale vraagstukken goed in beeld te krijgen, te analyseren en te interpreteren, vanuit

meervoudig perspectief te komen tot een gezamenlijk actieperspectief en een aanpak voor deze vraagstukken te

ontwerpen, uit te voeren en te evalueren. Veel vragen die bij KIS binnenkomen zijn dan ook gericht op het hoe.

Hoe ga ik om met de grote diversiteit onder de burgers? Hoe bereik ik specifieke doelgroepen, zoals ouderen of

vluchtelingen? Hoe werk je daarin samen met migrantenorganisaties? Hoe kunnen we participatie van migranten

aanpakken? Hoe weten we dat we het juiste aan het doen zijn?

33

Het huidige aanbod is versnipperd en er ontbreekt visie over diversiteit en werken met diversiteit. Diverse

aanbieders van trainingen van intercultureel werken hebben een aanbod ontwikkeld en spelen in op diverse

vraagstukken van deze professionals. Ze verschillen nogal van visie over diversiteit en werken met diversiteit. Dat

kan het gevoel van verwarring versterken bij sociale professionals.

Ook krijgt diversiteit vaak geen prioriteit en vindt men deskundigheidsbevordering op dit gebied niet altijd

noodzakelijk. Als men iets doet, is het vaak incidenteel. Het monitoren van interculturele competenties is nog geen

regulier onderdeel van het instellingsbeleid en bij de verplichte accreditatie van de vakkennis van professionals

zijn er vrijwel geen interculturele topics opgenomen.

In 2016 hebben we onderzocht in welke mate wijkteams diversiteitsproof zijn, welk beleid er op dit punt is en

welke ambities er zijn. Over het algemeen wordt het belang wel gezien, maar wordt hier niet altijd prioriteit aan

gegeven. In 2017 staat het ondersteunen van gemeenten en wijkteams door het ontwikkelen van een kader voor

het opzetten van een samenhangend diversiteitsbeleid centraal. Ook hebben we een toolgids ontwikkeld voor de

wijkteams. In het project ‘mantelzorg diversiteitsproof’ hebben we in beeld gebracht hoe de professional de

toegankelijkheid van zorg kan vergroten voor mantelzorgers met een migratieachtergrond. Naast de KIS-projecten

zijn diverse instanties bezig de toegankelijkheid voor mensen met een migratieachtergrond te vergroten. Ook is er

een profiel gemaakt voor intercultureel vakmanschap.

In dit project focussen wij op het effectiever handelen van de professionals in het omgaan met

diversiteitvraagstukken. Met professionals doelen we op sociale professionals, waaronder sociaal werkers,

generalisten in wijkteams, klantmanagers en Wmo-consulenten.

Omdat diversiteitsgevoeligheid een belangrijke voorwaarde voor kwaliteit en toegankelijkheid in alle sectoren is,

kunnen we in latere jaren mogelijk ook online modules (door)ontwikkelen voor andere sectoren, zoals het

onderwijs.

Doelstelling

Het doel van dit project is tweeledig: (1) het urgentiebesef vergroten en (2) basiskennis en -kunde vergroten van

professionals in het sociaal domein. Dat gaan we doen door:

• Bundeling van kennis van diverse aanbieders.

• Ontwikkeling van een laagdrempelig aanbod: e-learning module.

• Uitwisseling tussen diverse aanbieders van intercultureel vakmanschap.

Uiteindelijk willen we het handelen van de professionals in het sociaal domein effectiever maken in relatie tot

diversiteitvraagstukken in het sociaal domein.

Aanpak

Rekening houdend met allerlei signalen en behoeftes van de professionals werken we in dit project aan de volgende

activiteiten:

1. E-learning module ontwikkelen en accrediteren (voorbeeld: Basiscursus diversiteitsensitief werken Bereik en

contact maken). We geven hierin kennis over bijvoorbeeld hoe het gewenste gedrag eruitziet,

voorbeeldgedrag. Ook werken sociale professionals door middel van casussen in de e-learning module aan de

bewustwording over eigen houding, opvattingen en meningen over en visie op het werken met diversiteit.

In de e-learning module is aandacht voor diverse handvatten, o.a.:

a. De burger en zijn of haar vraagstuk. We zullen hierbij kiezen voor complexe thema’s waarvan de

buitenwereld vraagt om een extra impuls.

b. De handvatten (kennis, houding en vaardigheden) die de verschillende professionals in het sociaal

domein tot hun beschikking hebben.

c. De samenwerking tussen professionals die werkzaam zijn in het sociaal domein en de interactie met

burgers, cliënten, vrijwilligers en ervaringsdeskundigen.

34

d. De organisatie en/of gemeente waar de professional werkzaam is.

e. Verwijzing naar de kennisinfrastructuur op het gebied van diversiteit.

De module zal tot stand komen in nauwe afstemming met sociale professionals, aanbieders van intercultureel

vakmanschap en diverse stakeholders. We verzamelen en bundelen kennis van diverse projecten van Kis,

maar ook van externen. We maken ook gebruik van de meest recente wetenschappelijke, praktijk- en

ervaringskennis. We stemmen ook af met de Live-online-learning training intercultureel vakmanschap GGZ

migrantenjeugd.

Het traject bestaat uit een bijeenkomst met relevante partijen voor casuïstiekverdieping, inhoudelijke

ontwikkeling, testfase bij pilotgroep en de definitieve lancering aan het eind van het jaar.

2. Tijdens de uitvoering van activiteit 1 organiseren we ook een expertmeeting met aanbieders van trainingen

van intercultureel vakmanschap en kennisinstellingen als Hogescholen. Met als doel uitwisseling en elkaar

versterken. Deze aanbieders verschillen nogal van visie over diversiteit en werken met diversiteit. Ze hebben

behoefte aan voeding vanuit nieuwe onderzoeken en inzichten.

In dit project willen we ook samenwerken met het Movisie-programma ‘Verbetertrajecten in het sociaal

domein’.

3. Filmpje maken over het belang van diversiteitproof werken. Het filmpje is een onderdeel van de e-learning

module en wordt gebruikt als introductie. We bouwen voort op de kennis die we hebben over de effectiviteit

van het maken en verspreiden van filmpjes.

Communicatie- en implementatieplan

De e-learning module inclusief het filmpje zal idealiter via de online academie van KIS worden aangeboden, die

in 2018 waarschijnlijk ontwikkeld gaat worden. Als die nog niet af is, wordt de e-learning via de online academie

van Movisie aangeboden met verwijzing vanuit de KIS-website. Het doel is om groot aantal professionals te

bereiken via de pilots van het project wijkteam, werkplaatsen sociaal domein, branches en beroepsverenigingen

enzovoort.

Een korte versie van het filmpje (snippit) wordt tevens gebruikt als teaser op sociale media-kanalen van KIS en

van derden, om mensen uit te nodigen om deel te nemen aan de e-learning. Ook worden de stakeholders die

meedenken tijdens de ontwikkeling van de e-learning, gevraagd om de e-learning via hun kanalen onder de

aandacht te brengen.

Via diverse kanalen zal de module onder de aandacht worden gebracht. Adviesgesprekken, nieuwsbrief, website

Wijkteamswerkenmetjeugd.nl, zorg en welzijn, vereniging hogescholen enzovoort.

Resultaten

Het beoogd resultaat is dat sociale professionals versterkt zijn om (kwetsbare) burgers met migratieachtergrond zo

effectief mogelijk te ondersteunen en te faciliteren.

Concrete resultaten:

• Geaccrediteerde e-learning module (voor o.a. beroepsregistratie).

• Filmpje over het belang van diversiteitproof werken.

• Expertmeeting van diverse aanbieders van intercultureel vakmanschap.

• Evaluatiegegevens en verbetersuggesties voor (door)ontwikkelen aanbod.

Samenwerkingspartners

De beoogde partners voor dit project zijn:

Onder meer: IWW, VNG, G32, gemeente(n) (uit pilots 2017 waaronder Amersfoort en Amsterdam), professionals,

burgers, aanbieders van trainingen intercultureel vakmanschap, hogescholen.

NB: Er is nog geen afstemming geweest met deze partijen.

35

Looptijd

Januari - december 2018.

Kosten

Organisatie Onderzoeker Tarief (€) Aantal Bedrag (€)

Verwey-Jonker Instituut Senior onderzoeker 91 151 13.741

Verwey-Jonker Instituut Onderzoeker 66 30 1.980

Verwey-Jonker Instituut Junior onderzoeker 46 0

Stafkosten Verwey-Jonker Instituut 29 181 5.249

Overhead Verwey-Jonker Instituut 30 181 5.430

Totaal Verwey-Jonker Instituut 26.400

Organisatie Onderzoeker Tarief (€) Aantal Bedrag (€)

Movisie Senior 96 0

Movisie Medior 78 172 13.416

Movisie Junior 51 195 9.945

Movisie Project-Assistent 42 255 10.710

Stafkosten Movisie 11 622 6.842

Overhead Movisie 26 622 16.172

Totaal Movisie 57.085

Materiële kosten 7.000

Totaal 90.485

Project 3.2 De rol van migrantenorganisaties in het lokale sociaal domein

Aanleiding

Uit eerder onderzoek van onder andere Kennisplatform Integratie & Samenleving blijkt dat migrantenorganisaties

een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het verbeteren van de toegankelijkheid van wijkteams en zorg- en

hulpverleningsinstellingen en aan een goede aansluiting van de werkwijze bij bewoners met een

migratieachtergrond. Met migrantenzelforganisaties (MZO's) worden ook sleutelpersonen en social influencers

bedoeld.

Hun bijdrage komt het best uit de verf als zij structureel en volwaardig betrokken zijn in het lokale netwerk. Dit is

echter lang niet overal het geval. Migrantenorganisaties worden vaker incidenteel of projectmatig betrokken. Of

er is weinig begeleiding voor de vrijwilligers en een tekort aan financiering voor bijvoorbeeld

vrijwilligersvergoedingen. Met het wegvallen van het doelgroepenbeleid is de betrokkenheid van

migrantenzelforganisaties onder druk komen te staan. Er is minder subsidie en veel migrantenorganisaties zijn uit

beeld geraakt. Dit terwijl de diversiteitsvraagstukken nog wel actueel zijn gebleven.

Gemeenten en instellingen zijn zich lang niet altijd bewust van de mogelijke meerwaarde van de ondersteunende

en intermediaire functie die deze zelforganisaties kunnen vervullen. En als men dat wel beseft, worden activiteiten

projectmatig ondersteund waar een procesbenadering vereist is. Gemeenten weten niet goed hoe zij deze inzet een

vaste plaats kunnen bieden en borgen. Er zijn maar weinig voorbeelden waar een structurele plaats binnen het

sociaal domein is voor de vrijwillige inzet vanuit zelforganisaties. Bovendien zijn veel migrantenorganisaties zich

niet goed bewust van hun eigen rol in het sociaal domein en weten zij zich niet goed te positioneren.

36

Hierdoor worden de meest kwetsbare bewoners met een migratieachtergrond structureel niet tijdig bereikt en moet

~uiteindelijk onevenredig veel zware en duurdere zorg of hulpverlening ingezet worden. Ook in het domein van

Werk & Inkomen kunnen migrantenorganisaties mogelijk een rol spelen om de aansluiting tussen bewoners en de

instellingen te verbeteren. Reguliere instellingen in het sociaal domein profiteren te weinig van de netwerken, de

kritische blik en de expertise en ervaringsdeskundigheid van deze zelforganisaties, waardoor de

diversiteitsgevoeligheid van de instellingen zich onvoldoende ontwikkelt.

Wat is er al op dit vlak?

Er is mede door KIS, het Verwey-Jonker Instituut en Movisie veel kennis ontwikkeld op de samenwerking tussen

informele (vanuit migrantenorganisaties) en formele hulpverlening. Er is een toolkit voor de ontwikkeling van

samenwerking rond opvoedingsondersteuning. Er zijn methodieken en aanbevelingen om de rol van

migrantenorganisaties te versterken. Er bestaan verspreid door het land goede voorbeelden van lokale formeel-

informele samenwerking. Kennisplatform Integratie & Samenleving heeft in een recent rapport bijvoorbeeld

onderbouwd dat de investeringen in de informele inzet van vrijwilligers, zoals in het project Schilderswijkmoeders

in Den Haag, zich terugbetalen.7

Wat is er nodig?

1. Agendasetting en bewustwording van de meerwaarde van lokale migrantenorganisaties voor de doelgroepen;

de meerwaarde van samenwerking tussen lokale migrantenorganisaties en reguliere instellingen in het sociaal

domein voor de toegankelijkheid; de meerwaarde van de samenwerking voor de diversiteitsgevoeligheid van

instellingen en de benodigde randvoorwaarden.

2. Kennis over de manier waarop de functie van migrantenorganisaties duurzaam in het lokale systeem ingebed

kan worden.

3. Kennis van goede voorbeelden, van de manier waarop deze migrantenorganisaties structureel een plaats

hebben verworven binnen het lokale beleid (in het sociaal domein en het domein van werk & inkomen) en

onder welke voorwaarden.

4. Kennis over de manier waarop de diversiteitsgevoeligheid van reguliere instellingen duurzaam vergroot kan

worden door samenwerking met migrantenorganisaties.

5. Het ontwikkelen van praktisch inzetbare tools om draagvlak te vergroten, door bestaande kennis te verzamelen,

te verrijken en actief te verspreiden.

6. Het ontwikkelen van praktisch inzetbare tools om de functie van lokale zelforganisaties structureel een plaats

te geven binnen het sociaal domein, door bestaande kennis (en kennis opgedaan onder 3) te verzamelen, te

verrijken, goed overdraagbaar te maken en actief te verspreiden.

Doelstelling

Op welke manier kunnen lokale migrantenzelforganisaties in samenwerking met lokale instellingen structureel een

bijdrage leveren aan de ondersteuning van verschillende groepen met een migratieachtergrond, het sociaal domein

toegankelijker te maken en de aansluiting tussen vraag en aanbod optimaliseren?

Het doel van dit project is om de functie van migrantenorganisaties in het lokale beleid te verduidelijken en

gemeenten handvatten te bieden om deze functie een structurele plaats te bieden binnen het lokale sociaal domein.

Aanpak

In dit project onderscheiden we de volgende activiteiten:

1. Het nader onderzoeken en beschrijven van drie goede praktijkvoorbeelden. Een good practice in het domein

van Werk & Inkomen en twee good practices in het domein van Maatschappelijke Ontwikkeling (wijkteams,

welzijn, zorg en hulpverlening).

2. Het verzamelen van werkzame bestanddelen uit bestaande literatuur.

3. Expertmeeting / klankbordgroep met experts uit migrantenorganisaties, gemeenten, instellingen in het sociaal

domein.

7 Hamdi, A., Kapel, M. van, & Bellaart, H. (2017). Bereikt en geholpen: verkenning maatschappelijk rendement van Schilderswijk

Moeders. Utrecht: Kennisplatform Integratie & Samenleving/Verwey-Jonker Instituut.

37

4. Het uitvoeren van pilots in twee gemeenten waar de migrantenorganisaties nog geen structurele rol hebben

binnen het lokale netwerk om te onderzoeken hoe in de praktijk draagvlak verkregen kan worden voor het

bovenstaande, hoe de samenwerking gestalte kan krijgen en onder welke voorwaarden de

migrantenorganisaties structureel een plaats kunnen krijgen binnen het sociaal domein.

5. Het maken van een overzicht van mogelijke structurele en haalbare samenwerkingsvormen.

6. Het ontwikkelen van een handzame brochure waarmee de hierboven beschreven meerwaarde voor gemeenten

en partners binnen de gemeente duidelijk wordt.

7. Het ontwikkelen van een handreiking voor gemeenten, instellingen in het sociaal domein en

migrantenorganisaties met tips voor het versterken van de rol van lokale migrantenorganisaties. Met hierin

aandacht voor de benodigde randvoorwaarden, zoals rolverdeling, organisatievorm, financiering en

verankering.

Communicatie- en implementatieplan

Wij willen zoveel mogelijk impact verkrijgen door al tijdens het project dit onderwerp bij veel gemeenten op de

agenda te zetten en hen te activeren met dit thema aan de slag te gaan. Wij ondersteunen twee gemeenten (en

daarbinnen ook het sociaal domein en de migrantenorganisaties) in de pilots. We maken een ronde langs nog acht

andere gemeenten om dit verbeterproces op gang te brengen en organiseren een cursus voor gemeenten

/instellingen in samenwerking met de VNG en G32 Sociale Pijler en we organiseren een cursus voor

migrantenorganisaties. Uiteindelijk promoten wij de producten via onze websites en die van de VNG-gemeenten,

Integraal werken in de wijk, met artikelen op websites en in vakbladen.

Resultaten

1. Een brochure voor agendering en draagvlakontwikkeling.

2. Een handreiking voor gemeenten die met het thema aan de slag willen.

3. Een cursus voor gemeenten/instellingen en migrantenorganisaties die samen met het thema aan de slag willen.

Samenwerkingspartners

De beoogde partners voor dit project zijn:

VNG, G32, (good practice) gemeenten, lokale zelforganisaties, ESS, Landelijke kenniscentra IWW,

burgerinitiatieven.

NB: Er is nog geen afstemming geweest met deze partijen.

Looptijd

Januari –december 2018.

38

Kosten

Organisatie Onderzoeker Tarief (€) Aantal Bedrag (€)

Verwey-Jonker Instituut Senior onderzoeker 91 162 14.742

Verwey-Jonker Instituut Onderzoeker 66 80 5.280

Verwey-Jonker Instituut Junior onderzoeker 46 80 3.680

Stafkosten Verwey-Jonker Instituut 29 322 9.338

Overhead Verwey-Jonker Instituut 30 322 9.660

Totaal Verwey-Jonker Instituut 42.700

Organisatie Onderzoeker Tarief (€) Aantal Bedrag (€)

Movisie Senior 96 0

Movisie Medior 78 98 7.644

Movisie Junior 51 52 2.652

Movisie Project-Assistent 42 0

Stafkosten Movisie 11 150 1.650

Overhead Movisie 26 150 3.900

Totaal Movisie 15.846

Materiële kosten 5.000

Totaal 63.546

Project 3.3 Diversiteitsbeleid bij werving en selectie door werkgevers en beïnvloeding hiervan

Aanleiding

Werkzoekenden met een migratieachtergrond slagen er relatief vaak niet in een (stabiele) plek op de arbeidsmarkt

te krijgen. Dit heeft onder meer te maken met discriminatie op de arbeidsmarkt, zo toonde het Sociaal en Cultureel

Planbureau aan: niet-westerse sollicitanten hebben een significant lagere kans om uitgenodigd te worden voor een

sollicitatiegesprek, óók met gelijkwaardig cv en ervaring.

Een verklaring zijn vooroordelen en stereotype beelden bij intermediairs en werkgevers. Het gaat dan zowel om

expliciete als meer impliciete vooroordelen en stereotypering. In beide gevallen is de consequentie dat gelijke

gevallen ongelijk behandeld worden (Amodio & Devine, 2006; Dovidio & Gaertner, 2000; Gawronski, &

Bodenhausen; Hall e.a., 2015). Het toewerken naar gelijke kansen op de arbeidsmarkt voor werkzoekenden met

een migratieachtergrond heeft dus (a) zowel te maken met het verminderen van deze vooringenomenheden, als (b)

met een meer inclusieve uitvoering van werving- en selectieprocessen.

Er is al veel bekend over het verminderen van discriminatie en over werving en selectie op de arbeidsmarkt in het

algemeen en het vergroten van diversiteit in het bijzonder (zie o.a. CVRM, Art.1, Diversiteit in Bedrijf). KIS heeft

in de voorgaande jaren verschillende onderzoeken gedaan naar wat werkt (en wat niet) in het verminderen van

vooroordelen, stereotypen en discriminatie, en onderzoek gedaan naar het terugdringen van werkeloosheid onder

jongeren met een migratieachtergrond, zoals via het vergroten van competenties, werkervaring en mentoring.

Daarnaast wordt momenteel vanuit verschillende universiteiten, zoals de UU en de VU (i.s.m. EUR en RU)

onderzoek gedaan naar diversiteit in werving- en selectieprocedures. Een deel van dat onderzoek richt zich op het

subtiel beïnvloeden van keuzeprocessen (nudging) van bemiddelaars en werkgevers. Nudging betekent een soort

‘duwtje in de rug’ of reminder van het gewenste gedrag. Mensen worden bij nudging niet overtuigd met

argumenten maar aangespoord om het gewenste gedrag te vertonen (Vonk, 2013). Er is nog relatief weinig bekend

over hoe deze nieuwe werkwijzen uitwerken voor de werving en selectie van werkzoekenden met een migratie-

39

achtergrond. In hoeverre ondersteunen deze nieuwe werkwijzen bemiddelaars en werkgevers om mensen met een

migratieachtergrond een gelijkwaardige kans te bieden op werk?

De meest actuele kennis en inzichten op dit terrein zijn nog vrij fundamenteel van aard of nog niet toegespitst op

professionals die zich richten op werving en selectie. Om verschil te kunnen gaan maken in de wervings- en

selectiepraktijk is een gerichte toepassingsslag noodzakelijk. De afdeling Samenleving & Integratie van SZW is

recent van start gegaan met een groot meerjarig programma gericht op ‘Integratie & Arbeidsmarkt’. Een

substantieel deelprogramma hierbinnen richt zich op ‘het overbruggen van discriminatie en negatieve

beeldvorming bij werkgevers’ en het ontwikkelen en testen van handige oplossingen hiervoor die aansluiten bij

wat mensen automatisch al doen.

Doelstelling

Binnen dit project richten we ons op het realiseren van gelijkwaardige kansen op werk voor werkzoekenden met

een migratieachtergrond door het verbeteren van de werving en selectie van nieuwe medewerkers in een nog nader

te bepalen sector. Het doel is tweeledig:

1. Meer inzicht – vanuit wetenschap en praktijk - in hoe werving- en selectieprocessen bij bemiddelaars en

werkgevers beter kunnen worden vormgegeven zodat (impliciete en expliciete) vooroordelen en stereotypering

een minder grote rol spelen en werkzoekenden met een migratieachtergrond een meer gelijkwaardige kans op

werk krijgen.

2. Een – in afstemming met de gebruikers ontwikkeld – eindproduct dat hun handvatten biedt voor het voeren

van wervings- en selectieprocessen waarin werkzoekenden met een migratieachtergrond een gelijkwaardige

kans op werk hebben.

Aanpak

Om de tweevoudige doelstelling te realiseren, stellen we een plan van aanpak voor met verschillende fases en

onderzoeksmethodieken.

Fase 1

Het actief verzamelen, ordenen en overzichtelijk beschrijven van (1) wetenschappelijke inzichten over werkzame

mechanismen en (2) effectieve interventies voor intermediairs in de werving en selectie van werknemers met een

migratieachtergrond. Dit gebeurt in nauwe samenwerking met SZW (die reeds gestart is met een verkenning op

dit terrein), onderzoekers en enkele goede praktijken. Het krijgt gericht vorm door middel van

• Literatuuronderzoek.

• Inventariseren van bestaande maatregelen.

• Inventariseren van lopende pilots en trajecten.

• Gesprekken met wetenschappers op dit terrein over de bevindingen die zij wel al willen delen maar die nog

niet gepubliceerd zijn.

• Het deelnemen aan wetenschappelijke congressen en het organiseren van een expertmeeting met

toonaangevende wetenschappers en adviseurs op dit vlak (onder meer vanuit de Universiteit Utrecht en de

Vrije Universiteit die al veel werk op dit vlak doen).

Fase 2

Om een goede vertaalslag te maken van de inzichten uit fase 1 naar de praktijk, gaan we aan de slag met maximaal

twee praktijken die hun werving en selectie van werkzoekenden met een migratieachtergrond willen verbeteren.

We denken hierbij aan praktijken met een intermediaire rol, zoals uitzendbureaus. Met hen zetten we een actie- en

leertraject in. Op deze manier ontwikkelen we samen met hen passende manieren voor het toepassen van

wetenschappelijke kennis in hun wervings- en selectiepraktijk. Dit traject wordt vanuit KIS ondersteund en

onderzocht, en bestaat uit de volgende stappen:

• Stap 1: door de deelnemende praktijken wordt geformuleerd wat zij willen leren of veranderen t.a.v. diversiteit

bij werving en selectie, welke kennis daar voor nodig is en wat voor product of instrument hen daarbij kan

ondersteunen. Tegen welke vragen en dilemma’s lopen zij aan? Tevens wordt er ingegaan op hoe hun huidige

werkwijze in elkaar zit door middel van interactieve sessies, waarin deelnemers (vanuit verschillende posities

van binnen en buiten de organisatie) samen inzicht genereren in hoe zij nu werken, wat daarin sterk is en wat

40

mogelijk verbeterd kan worden. Om het leereffect te vergroten, neemt per praktijk een zo groot mogelijke

diversiteit aan stakeholders deel (personeelszaken, uitzendbureaus, werkbedrijf, werknemers met een

migratieachtergrond, directie, onderzoekers).

• Stap 2: de deelnemers worden (n.a.v. hun eigen vragen en behoeften) geïnformeerd over actuele kennis en

inzichten die verzameld zijn in fase 1.

• Stap 3: Deelnemende organisaties vertalen de opgedane kennis en inzichten naar hun eigen praktijk en passen

deze toe (in een pilot): hoe kunnen zij deze kennis en inzichten integreren in hun eigen wervings- en

selectieprocessen? En wat vraagt dat van hun manier van werken?

• Stap 4: na een pilot van maximaal drie maanden (stap 3) evalueren we samen met de organisaties hun nieuwe

werkwijze: wat levert dit op en wat kan nog beter en hoe? We onderzoeken dit kwalitatief middels enkele

interviews en een ‘EffectenAarena’ (interactieve sessie om met ervaringsdeskundigen en experts op een

kwalitatieve wijze de effecten van nieuwe aanpakken te bepalen). Tevens besteden we samen met de

deelnemende organisaties aandacht aan de duurzame inbedding van de nieuwe werkwijze.

Fase 3

Op basis van het actieleertraject wordt een – in afstemming met de gebruikers te bepalen – product of instrument

ontwikkeld voor bemiddelaars en werkgevers. Dit product is zowel geënt op wetenschappelijke als op praktijk-

kennis van werving en selectie in het kader van het bereiken van een divers personeelsbestand (waarbij de focus

ligt op diversiteit met betrekking tot migratieachtergrond). We ronden het traject af met een landelijke bijeenkomst

waarin het product gepresenteerd wordt en inzicht gegeven wordt in de andere resultaten van het project.

Communicatie- en implementatieplan

In de verschillende projectfases wordt intensief samengewerkt met onderzoekers, praktijkorganisaties,

bemiddelaars en werkgevers. Dit versterkt en verbreedt het draagvlak voor het te ontwikkelen product. We

vertrekken vanuit de urgentie die in de sector gevoeld wordt en blijven in het project aansluiten bij waar in die

praktijk behoefte aan is. Doordat het product ontwikkeld wordt op basis van actieleertrajecten met een diverse

groep stakeholders, zijn we al ontwikkelend aan het implementeren in de deelnemende praktijk(en). De lessen die

we uit dit proces leren, worden beschreven en gepresenteerd. Op basis van deze presentatie worden er op

overkoepelend niveau actiepunten geformuleerd om de diversiteit van het personeelsbestand in sectoren te

(blijven) vergroten. Dit kan mogelijk uitmonden in een landelijke werkplaats gericht op diversiteit in het

personeelsbestand binnen de onderwijssector.

Resultaten

• Beknopt overzicht van actuele wetenschappelijke inzichten en werkzame methodieken in het vergroten van

diversiteit in personeelsbestand op basis van werving en selectie.

• Nieuwe inzichten zijn op basis van praktijkvragen – samen met stakeholders – vertaald naar een praktisch

product.

• Landelijke bijeenkomst waarin resultaten en proces gepresenteerd worden en workshops gegeven worden

waarin met het product aan de slag gegaan wordt. Op deze bijeenkomst wordt ingezet op het gezamenlijk

formuleren van actiepunten om de diversiteit van het personeelsbestand in de sectoren te (blijven) vergroten

en om het (potentiële) arbeidsaanbod van werkzoekenden met een migratieachtergrond verder te benutten.

Samenwerkingspartners

De beoogde partners voor dit project zijn:

Wat betreft onderzoekspartijen: Universiteit Utrecht en VU Amsterdam.

Mogelijke partners: Diversiteit in bedrijf, werkbedrijven, uitzendbureaus, MKB NL, VNO/NCW,

sectororganisaties, arbeidsmarktregio’s. Afhankelijk van de gekozen sector wordt gekeken welke ingangen er zijn

(bij KIS en SZW) voor samenwerking. Partijen om mee samen te werken in actie-leertraject: onderzoekers

universiteit, AWVN.

NB: Er is nog geen afstemming geweest met deze partijen.

Looptijd

Januari – december 2018.

41

Kosten

Organisatie Onderzoeker Tarief (€) Aantal Bedrag (€)

Verwey-Jonker Instituut Senior onderzoeker 91 190 17.290

Verwey-Jonker Instituut Onderzoeker 66 140 9.240

Verwey-Jonker Instituut Junior onderzoeker 46 60 2.760

Stafkosten Verwey-Jonker Instituut 29 390 11.310

Overhead Verwey-Jonker Instituut 30 390 11.700

Totaal Verwey-Jonker Instituut 52.300

Organisatie Onderzoeker Tarief (€) Aantal Bedrag (€)

Movisie Senior 96 0

Movisie Medior 78 140 10.920

Movisie Junior 51 110 5.610

Movisie Project-Assistent 42 0

Stafkosten Movisie 11 250 2.750

Overhead Movisie 26 250 6.500

Totaal Movisie 25.780

Materiële kosten 10.000

Totaal 88.080

Project 3.4 Brede verkenning schooladviezen in het basisonderwijs

Aanleiding

Kinderen van ouders met een lage sociaaleconomische status(ses) krijgen doorgaans een relatief laag

basisschooladvies in vergelijking met kinderen waarvan de ouders hoogopgeleid zijn (Inspectie van het onderwijs,

2015). Een aanzienlijk deel van de migrantengezinnen in Nederland heeft een lage sociaaleconomische status. De

mogelijkheden van jongeren met een migrantenachtergrond in het onderwijs en op de arbeidsmarkt worden zo in

een vroeg stadium al beïnvloed.

Er is veel bestaand onderzoek naar schooladviezen. Door de onderwijsinspectie zijn er verschillende kwantitatieve

onderzoeken gedaan naar zogenoemde onderadvisering van jongeren met een migrantenachtergrond (Inspectie van

het Onderwijs, 2011). Deze onderzoeken tonen aan, bijvoorbeeld door eventuele verschillen tussen het advies en

scores op de Cito-eindtoets (of een andere eindtoets), dat hier geen sprake van is. Jongeren met een

migrantenachtergrond krijgen een schooladvies passend bij hun capaciteiten. Binnen verschillende

migrantengemeenschappen bestaat echter de perceptie dat dit niet klopt. Binnen deze groepen bestaat het idee dat

jongeren met een migrantenachtergrond wel (structureel) worden benadeeld en een lager advies krijgen dan zij

eigenlijk zouden moeten krijgen op basis van hun capaciteiten. Daarnaast kan het vele stapelen van opleidingen -

jongeren met een migrantenachtergrond stapelen twee keer zo vaak als jongeren zonder migratieachtergrond (Crul,

Schneider & Lelie, 2013) - ook als signaal opgevat worden dat jongeren een te laag schooladvies hebben gekregen.

Sinds 2015 is er een nieuwe wetgeving van kracht, waardoor het schooladvies leidend is geworden voor de

plaatsing in het voortezet onderwijs (vo). Dit betekent dat het nauwelijks nog mogelijk is om af te wijken van het

schooladvies bij plaatsing van de leerling op het vo.

Bij de totstandkoming van het advies spelen niet alleen de resultaten op methode-onafhankelijke toetsen mee, maar

onder andere ook de gedragskenmerken van leerlingen evenals de thuissituatie van leerlingen. Dit zou voor

42

leerlingen met een migrantenachtergrond nadelig kunnen uitpakken, omdat leraren mogelijk verwachten dat

ouders bijvoorbeeld minder ondersteuning kunnen bieden. In de tussenrapportage over de wetswijziging geeft 96%

van de scholen aan dat ze tevreden zijn met de leidende rol van het advies. Bovendien zijn docenten in het primair

onderwijs over het algemeen tevreden over de kwaliteit van de schooladviezen die ze geven (Oomens, Scholten &

Luyten, 2016).

Nadat leerlingen in groep 8 een advies hebben gekregen, maken ze een eindtoets die alleen tot een ophoging van

het advies kan leiden. Als het resultaat van de eindtoets hoger is dan het gegeven schooladvies, moet dit

heroverwogen worden. In de praktijk gebeurt dit niet altijd (Dekker, 2016). Wel is duidelijk dat het schooladvies

van leerlingen met een migrantenachtergrond in vergelijking met leerlingen zonder migrantenachtergrond vaker

wordt bijgesteld aan de hand van de resultaten van de eindtoets (Inspectie van het Onderwijs, 2017).

Doelstelling

De focus van dit project ligt op de (vermeende) onderadvisering in het basisonderwijs van leerlingen met een

migratieachtergrond, waarmee de verdere school- en arbeidsmarkt carrière sterk wordt beïnvloed. Onderzoek heeft

tot nu toe niet laten zien dat er sprake is van onderadvisering aan leerlingen met een migratieachtergrond. Vanuit

de praktijk, zowel van ouders, migrantenorganisaties als jongeren zelf, komen echter duidelijke signalen dat er

sprake is van onderadvisering bij deze groep jongeren.

Het voorgestelde onderzoek betreft een verkenning naar de praktijk van schooladviezen aan scholieren met een

migratieachtergrond. Hierbij kijken we breed naar andere factoren naast sociaaleconomische status waarvan de rol

al bekend is. Bovendien willen we het perspectief van zowel de ouders van leerlingen in het laatste jaar van het

primair onderwijs, onderwijsprofessionals en leerlingen zelf in kaart brengen.

Vraagstelling

• Wat zijn de ervaringen van ouders en leerlingen met de schooladviezen van leerlingen met een

migrantenachtergrond? Vinden zij dat het advies in verhouding staat met de capaciteiten van de leerling? In

welke mate denken zij dat etnische afkomst een rol heeft gespeeld bij de totstandkoming van het advies

(bijvoorbeeld in relatie tot vooroordelen, discriminatie)?

• Wat zijn de ervaringen van leerkrachten met de schooladviezen van leerlingen met een migratieachtergrond?

Op welke factoren naast de resultaten van de toetsen baseren zij hun advies? Kunnen bij leerlingen met een

migratieachtergrond andere factoren een rol spelen dan bij leerlingen zonder migrantenachtergrond?

• Hoe kunnen leerkrachten eventueel ondersteund worden bij het bepalen van het advies aan leerlingen met een

migratieachtergrond (bijvoorbeeld in relatie tot weging van verschillende factoren (zoals ouderbetrokkenheid,

omgangsvormen) of in de communicatie met ouders)?

43

Aanpak

De aanpak bestaat uit de volgende vier stappen:

• Fase 1: Deskresearch en selectie gemeenten en scholen.

• Fase 2: Onderzoek op scholen.

• Fase 3: Interviews met ouders.

• Fase 4: Interviews met leerlingen in het vierde jaar van het voortgezet onderwijs.

• Fase 5: Focusgroepen met onderwijsprofessionals, ouders en jongeren.

• Fase 6: Analyse, rapportage en vervolgstappen.

Onderstaand werken we de opeenvolgende fases verder uit.

Fase 1: Deskresearch en selectie gemeenten en scholen

We richten ons in dit onderzoek op twee nader te bepalen gemeenten en daarbinnen een selectie van scholen. Door

het onderzoek op deze manier in te richten kunnen we de nodige spreiding realiseren en ook de nodige focus per

gemeente en per school en daarmee ook inzicht krijgen in de specifieke lokale factoren en omstandigheden.

Bij de selectie van de gemeenten houden we er rekening mee dat die verschillen in omvang en geografische ligging

en dat er sprake is van een diverse bevolkingssamenstelling. Binnen elke gemeente selecteren we enkele scholen

en benaderen deze om aan het onderzoek mee te doen. Daarbij houden we rekening met verschillende typen

scholen (o.a. qua denominatie en leerlinggewichten) en samenstelling van de leerlingenpopulatie (scholen met en

zonder grote diversiteit in de afkomst van leerlingen). Eventuele verschillen en overeenkomsten kunnen meer

inzicht geven in de omvang van de vermeende onderadvisering en de richting van mogelijke oplossingen.

Fase 2: Onderzoek op scholen

Deze fase bestaat uit een kwantitatief en een kwalitatief deel. Scholen in het primair onderwijs hebben informatie

over de po-vo-overgang. Scholen registeren van studenten de schooladviezen en eindtoetsresultaten. Daarnaast

worden vaak ook gegevens over de positie waarin leerlingen in het voortgezet onderwijs terechtkomen

bijgehouden. Een beperkte statistische analyse van de gegevens van scholen kan inzicht geven in eventuele

verschillen tussen schooladviezen en eindtoetsen en of er een relatie is met leerlingen van diverse

migrantengroepen.

De resultaten vormen een basis om met onderwijsprofessionals van deze scholen in gesprek te gaan. Daarnaast

interviewen we docenten en de schoolleiding van een geselecteerde groep basisscholen. Ook spreken we met

docenten en mentoren van een selectie van middelbare scholen. Dit biedt een eerste inzicht in de relatie tussen

schooladviezen en de ontwikkeling van leerlingen in het middelbaar onderwijs. Tot op heden zijn er veel

kwantitatieve onderzoeken uitgevoerd omtrent schooladvies. Door middel van een kwalitatieve verdieping door

interviews en focusgroepen met leerkrachten en schoolleiding en ouders willen wij meer zicht krijgen op wat er in

de praktijk gebeurt rondom het schooladvies. Ook kijken we, in overleg met onderwijsprofessionals, naar de

mogelijkheden waarop in de praktijk kan worden gekomen tot passende adviezen voor leerlingen met een

migratieachtergrond en wat hier randvoorwaarden voor zijn. Zijn er mogelijk factoren waar leraren in hun

afweging bij een advies aan jongeren met een migrantenachtergrond meer of juist minder rekening mee zouden

moeten houden? Hoe zou het afwegingsproces verbeterd kunnen worden? Waarbij zouden docenten ondersteuning

nodig kunnen hebben?

Fase 3: Interviews met ouders

We willen met ouders van leerlingen uit het laatste jaar van de basisschool in gesprek gaan. Onder

migrantengroepen leeft sterk het idee dat kinderen geen passend advies krijgen en een lager advies krijgen voor

hun capaciteiten. Hoewel verschillende onderzoeken laten zien dat er geen sprake is van onderadvisering van

migrantenjongeren op basis van afkomst/etniciteit, leven deze ideeën sterk onder deze groepen. Door met ouders

in gesprek te gaan, kunnen we hen vragen waarom zij het idee hebben dat hun kinderen benadeeld worden. Waarom

hebben zij het idee dat hun kinderen geen passend advies krijgen? Hebben ze het idee dat ze hierover met school

in gesprek kunnen? Hoe zou het proces van advisering volgens hen verbeterd kunnen worden?

44

Fase 4: Interviews met leerlingen in het vierde jaar van het voortgezet onderwijs

Tot slot willen we interviews houden met leerlingen in het vierde jaar van het voortgezet onderwijs. De leerlingen

kunnen op dat moment terugkijken op zowel hun periode in het primair als in het voortgezet onderwijs. Vinden ze

dat ze een passend advies hebben gekregen? Zijn ze op- of afgestroomd in het vo? Hoe zien ze de invloed van het

advies op hun schoolloopbaan tot nu toe en in de toekomst?

Fase 5: Focusgroepen met onderwijsprofessionals, ouders en jongeren

Het uiteindelijke doel is natuurlijk dat alle leerlingen aan het einde van het primair onderwijs een passend advies

krijgen. In drie focusgroepen willen we onze resultaten van het onderzoek voorleggen aan de professionals en

ervaringsdeskundigen uit de praktijk om op deze manier de resultaten te valideren en gezamenlijk na te denken

over hoe tot passende schooladviezen kan worden gekomen. Daarbij kan naast het advies zelf ook worden gedacht

aan verwachtingen (en het management daarvan) bij ouders en leerlingen, communicatie over het advies en

transparantie over de wijze waarop de docent tot het advies is gekomen. We voorzien aparte focusgroepen met

onderwijsprofessionals, ouders en jongeren.

Fase 6: Analyse, rapportage en vervolgstappen

In deze laatste stap brengen we uitkomsten uit de voorgaande stappen samen. Gedurende het traject bespreken we

met de partijen in het onderwijsveld welke behoefte zij (wel of niet) hebben op dit vlak. Ook bespreken we daarbij

mogelijk al concrete handvatten om zo een basis te leggen voor een implementatieproject in 2019. De vorm hiervan

ligt nog niet vast en deze willen we op basis van de resultaten van het onderzoek en in overleg met de partijen in

de onderwijspraktijk vorm geven.

Partners

Scholen, VO-Raad, PO-Raad, oudercomités, ministerie van OCW.

Impact/implementatie

De studie biedt inzicht in de combinatie van perspectieven van ouders, onderwijsprofessionals en leerlingen bij de

totstandkoming van de schooladviezen en hun ervaringen met de nieuwe procedure na de wetswijziging.

|Daarnaast biedt het inzicht in mogelijke factoren die een rol kunnen spelen bij het geven van schooladvies

specifiek aan leerlingen met een migratieachtergrond. Hiermee dragen we bij aan het (verder) ontwikkelen van

handvatten voor professionals in het onderwijs om tot passende adviezen voor leerlingen met een

migratieachtergrond te komen. Bovendien is dit een onderwerp dat leeft bij zowel migrantengroepen als de

verenigingen voor po- en vo-scholen, dus willen we met de PO- en de VO-raad in gesprek gaan over onze

voorlopige resultaten en bespreken hoe we hier in de praktijk verder mee kunnen.

Methoden impact:

• Rapportage.

• Focusgroepen met onderwijsprofessionals, ouders en leerlingen.

• Op basis van de resultaten van het onderzoek en de inbreng van onderwijsprofessionals inventariseren wat voor

product ontwikkeld kan worden voor impact in 2019.

• Afhankelijk van de uitkomsten en in afstemming met het ministerie van SZW kunnen in 2019 een of meerdere

bijeenkomsten met de PO- en de VO-Raad en andere partijen uit het onderwijsveld worden belegd over de

resultaten van het onderzoek en mogelijke stappen in de toekomst. Besluitvorming hierover vindt plaats in het

kader van het KIS-werkplan 2019.

Daarnaast stellen we voor om als onderdeel van dit project samen met de ministeries van SZW en OCW te

verkennen op welke wijze in dit project en in vervolgprojecten de komende jaren gezamenlijk kan worden

opgetrokken. In dit kader heeft in afstemming met KIS al een eerste verkennend gesprek plaatsgevonden tussen

de ministeries van SZW en OCW. Hierbij zijn verschillende onderdelen inhoudelijk verkend en is afgesproken dat

de twee ministeries gezamenlijk met KIS de definitieve afbakening van het onderzoek bespreken.

45

Looptijd

Januari - december 2018.

Mogelijk vervolg in 2019 met bijeenkomsten met het onderwijsveld in het kader van verdere implementatie.

Kosten

Organisatie Onderzoeker Tarief (€) Aantal Bedrag (€)

Verwey-Jonker Instituut Senior onderzoeker 91 154 14.014

Verwey-Jonker Instituut Onderzoeker 66 194 12.804

Verwey-Jonker Instituut Junior onderzoeker 46 180 8.280

Stafkosten Verwey-Jonker Instituut 29 528 15.312

Overhead Verwey-Jonker Instituut 30 528 15.840

Totaal Verwey-Jonker Instituut 66.250

Materiële kosten 2.500

Totaal 68.750

Project 3.5: Voorverkenning diversiteit en intercultureel vakmanschap op lerarenopleidingen

Aanleiding

We hebben voor 2018 ook overwogen om een volledig project op te zetten voor een verkenning naar de omgang

met diversiteit in de opleidingen van leerkrachten op de pabo’s (voor het basisonderwijs) en de lerarenopleidingen

voor het voortgezet onderwijs. Dit mede voortkomend uit de prioritering van het onderwerp intercultureel

vakmanschap in het onderwijs. We wilden daarbij ook kijken naar a) de instroom in de opleidingen en het behoud

van studenten met een migratieachtergrond en b) de aandacht voor intercultureel werken in het curriculum.

Uiteindelijk kiezen we ervoor dit onderwerp niet in een apart project te bekijken, maar als voorverkenning mee te

nemen in dit onderzoek naar de onderadvisering. De belangrijkste redenen hiervoor zijn de beperkte ruimte in het

werkplan in 2018 en de gedachte dat voor een dergelijke studie eerst uitgebreidere afstemming met het ministerie

van OCW en verschillende partijen in het onderwijsveld nodig is. Doel van de voorverkenning is helder te krijgen

welke behoeften er in het veld bestaan en welk draagvlak er is voor een studie naar de genoemde thema’s. In 2018

zullen we deze afstemming (voorverkenning) uitvoeren. Afhankelijk van de uitkomsten van deze voorverkenning

willen we in een later stadium vanuit KIS alsnog specifiek onderzoek doen naar intercultureel vakmanschap in het

onderwijs en de instroom en uitstroom op de pabo’s en de lerarenopleidingen.

Aanpak

De aanpak bestaat uit deskresearch om inzicht te krijgen in wat al bekend is. Daarnaast voeren we een aantal

gesprekken met partijen uit het onderwijsveld zoals het ministerie van OCW, pabo’s en lerarenopleidingen, PO-

Raad, VO-Raad.

Resultaat

Inzicht in behoefte, draagvlak, inhoud en werkwijze voor een studie naar een verbetertraject in 2019.

Looptijd

Maart tot en met oktober 2018.

Kosten

Organisatie Onderzoeker Tarief (€) Aantal Bedrag (€)

Verwey-Jonker Instituut Senior onderzoeker 91 32 2.912

Verwey-Jonker Instituut Onderzoeker 66 24 1.584

46

Verwey-Jonker Instituut Junior onderzoeker 46 16 736

Stafkosten Verwey-Jonker Instituut 29 72 2.088

Overhead Verwey-Jonker Instituut 30 72 2.160

Totaal Verwey-Jonker Instituut 9.480

Materiële kosten 520

Totaal 10.000

Thema 4 Participatie Jongeren met een migratieachtergrond voelen zich niet altijd verbonden met de samenleving. Zo ervaren ze soms

discriminatie of kansenongelijkheid, of voelen ze zich uitgesloten. De samenleving en de instituties kunnen

binding van jongeren met een migratieachtergrond ook in de weg staan waardoor jongeren met een

migratieachtergrond soms weinig vertrouwen hebben in instituties. Zo zijn ze veel vaker dan anderen met een

vergelijkbaar opleidingsniveau werkloos; ze slagen er minder dan anderen in om wat zij kunnen bij werkgevers

over het voetlicht te brengen. Ze krijgen daar de kans niet altijd toe. Niet alle jongeren kunnen zich weerbaar

opstellen tegenover negatieve ervaringen in de omgang met anderen, op school, bij sollicitaties etc., wat weer kan

leiden tot een gevoel van afstand tot de maatschappij. Desondanks zijn er ook veel jongeren met een

migratieachtergrond die volop in de samenleving participeren, positief zijn over hun toekomst in Nederland en

zich verbonden voelen met Nederland en de Nederlandse identiteit, zo blijkt onder andere uit KIS-onderzoek.

Ouders van jongeren met een migratieachtergrond staan voor de opgave hun kinderen in de Nederlandse

samenleving te laten opgroeien en ze daarin zoveel mogelijk kansen te bieden. Vaak hebben ze hierbij vragen over

hoe hun kinderen weerbaar op te voeden en goed te begeleiden bij het opgroeien in de context van migratie.

Naast de rol van jongeren en hun ouders hebben ook professionals en instituties invloed op de participatie van

jongeren met een migratieachtergrond.

In 2018 kijkt KIS vanuit het brede perspectief van participatie naar vraagstukken rond weerbaarheid, binding en

omgaan met discriminatie op de drie hiervoor benoemde niveaus:

a. Op het niveau van jongeren en ouders (eigen gemeenschappen).

b. Op het niveau van professionals, vrijwilligers en sleutelfiguren.

c. Op het niveau van instituties (onderwijs, politie etc.).

Daarnaast willen we aandacht besteden aan drempels op de arbeidsmarkt en hoe die te verlagen door o.a. leer-

werktrajecten.

Ten slotte besteden we aandacht aan het vraagstuk van zelfbeschikking, met daarin specifiek aandacht voor de

samenwerking van migranten(zelf)organisaties met formele organisaties, waaronder gemeenten.

47

Project 4.1 Combineren van werken en leren

Aanleiding

Jeugdigen met een migratie-achtergrond zijn vaker werkloos dan jeugdigen met een Nederlandse achtergrond. Zij

krijgen niet altijd de kans hun competenties te laten zien. Soms schiet hun opleiding tekort (geen startkwalificatie),

hebben ze niet de juiste werkervaring, komen ze niet in beeld bij werving voor banen of vallen ze vroegtijdig af in

de selectie doordat ze andere routes hebben gevolgd (bijv. stapelen van opleidingen) of doordat zij zich anders

presenteren of hun competenties minder herkenbaar zijn voor werkgevers. De groep jongeren met een

migratieachtergrond met een achterstand op de arbeidsmarkt, is zeer divers: het betreft zowel laag- als

hoogopgeleide jongeren, een subgroep betreft jongeren met leer-, opvoedings-, gezondheids- of

huisvestingsproblemen. Deze verschillende uitgangssituaties vragen mogelijk verschillende aanpakken. Er zijn

diverse experimenten die de arbeidsparticipatie van jongeren in een kwetsbare startpositie willen vergroten door

middel van samenwerking tussen opleidingen en werkgevers, zoals leer-werktrajecten (tweede-kans-onderwijs,

hybride trajecten). Cruciaal voor dit type projecten of experimenten die de drempel tot de arbeidsmarkt willen

verlagen, is dat zij zowel weten aan te sluiten bij mogelijkheden en behoeften van jeugdigen als bij de vraag vanuit

de arbeidsmarkt. De verwachting is dat het combineren van werken en leren de arbeidsmarktpositie van jeugdigen

verbetert. Kenmerkend is dat dit vraagstuk verschillende instanties aangaat (gemeente, onderwijs, zorg, werkveld)

en dat er niet vanzelfsprekend sprake van (voldoende) samenwerking en inspanning is (zie bijv. rapport eind 2016

inspectie SZW).

Vanuit KIS is in 2016 literatuuronderzoek gedaan naar wat werkt bij de aanpak van jeugdwerkloosheid bij

migrantenjongeren (https://www.kis.nl/project/wat-werkt-bij-aanpakken-jeugdwerkloosheid-migrantenjongeren).

Er is toen specifiek gekeken naar het verbeteren van werknemerscompetenties, inzetten op persoonlijke

ontmoeting, mentoring en het opdoen van praktijkervaring. Daaruit kwam o.m. naar voren dat het aannemelijk is

dat praktijkervaring de werkloosheid onder migrantenjongeren vermindert. SZW is zelf opdrachtgever van en

betrokken bij diverse onderzoeken naar leer-werktrajecten (o.a. BBL). Ook is er binnen de Rijksoverheid veel

aandacht voor kwetsbare jongeren op de arbeidsmarkt. Maar er is nog behoefte aan verdieping m.b.t. hoe

experimenten uitwerken voor jeugdigen met een migratieachtergrond. Worden zij door leer-werktrajecten goed

geholpen? Sluiten dit soort trajecten aan bij wat zij nodig hebben?

Doelstelling

Doel van dit project is te bezien op welke manieren leer-werktrajecten bijdragen aan meer kansen op werk voor

jeugdigen met een migratieachtergrond die het initiële onderwijs hebben verlaten. We gaan op zoek naar goede

voorbeelden in den lande, leggen vast wat zij doen en voeden hen waar mogelijk ook met al bestaande kennis. Uit

het onderzoek komt een beeld naar voren van wat werkt bij het verminderen van jeugdwerkloosheid onder

jeugdigen met een migratieachtergrond, als het gaat om vernieuwende combinaties van leren en werken. De focus

ligt op kwetsbare jongeren, jongeren zonder startkwalificatie die het reguliere onderwijs al hebben verlaten. Deze

jongeren hebben vaak nog allerlei andere problemen waardoor ze niet aan het werk raken; leer-werk-aanpakken

zullen vaak gecombineerd (moeten) worden met andere ondersteuning. Op welke manier dit werkbaar te maken is

voor migrantenjeugd is onderdeel van het onderzoek.

Aanpak

We zoeken samenwerking met enkele gemeenten die vooroplopen of interessante initiatieven ontwikkelen wat

betreft de aanpak van jeugdwerkloosheid waar jeugdigen met een migratieachtergrond van profiteren. We willen

graag samenwerken met ECBO (Expertisecentrum Beroepsonderwijs), dat veel kennis over leer-werktrajecten

voor kwetsbare jongeren heeft.

Om goed voort te bouwen op eerdere kennis(ontwikkeling) zullen we in een startbijeenkomst met SZW en ECBO

de focus van het project scherp formuleren. Vervolgens stellen we een beknopte state of the art op: wat weten we

over de werking van leer-werktrajecten in het algemeen, wat in het bijzonder over jeugdigen met een

migratieachtergrond en wat zijn de belangrijkste kennislacunes? De state of the art maken we in nauwe

samenspraak met het ministerie van SZW en onderzoekers van ECBO. We betrekken ook recente

48

beleidsontwikkelingen hierbij, zoals de notitie over het perspectiefjaar (MBO-raad); recent SER-advies en het

eerder genoemde KIS-onderzoek. Uit de state of the art resulteert een eerste kader over wat kan werken bij

combinaties van leren en werken en wat specifieke vraagstukken zijn die bij jeugdigen met een

migratieachtergrond spelen. De focus in dit project ligt op leer-werkcombinaties; het is mogelijk dat we ook andere

elementen tegenkomen die aandacht behoeven of al krijgen in veelbelovende aanpakken. We leggen de

bevindingen voor aan een klankbordgroep, en bespreken met hen de specifieke focus voor het vervolg van dit

project. De werkwijze voor het vervolg beschrijven we hieronder. Aangezien het hier om een ‘wicked problem’

gaat, valt te voorzien dat er voor het vervolgonderzoek keuzes gemaakt moeten worden. De eerste fase van het

project zal dan ook resulteren in een wat omvangrijker onderzoeksagenda, die als basis kan dienen voor verdere

onderzoeksprogrammering (al dan niet binnen KIS in 2019).

Stap twee is het onderzoeken van veelbelovende praktijken (met als kern: ondersteunen kwetsbare migrantenjeugd

naar werk via vernieuwende leer-werktrajecten) in twee gemeenten die graag in hun keuken willen laten kijken en

er ook interesse in hebben om met onderzoekers een verbeterslag te maken via het onderzoek. De activiteiten,

aanpak en resultaten van de leer-werkaanpakken in deze gemeenten worden in kaart gebracht door middel van

interviews. We gaan via de interviews en leerbijeenkomsten met betrokkenen (van de gemeente, werkgevers,

opleidingen, jongeren zelf) na of de aanpakken werken zoals verwacht en wat eventuele belemmeringen of kansen

zijn. En voor wie ze (vooral) werken (jeugdigen met welke kenmerken). Tijdens het praktijkonderzoek brengen

we al – op grond van de state of the art – kennis in die de praktijken kunnen helpen hun aanpak aan te scherpen.

Samen met de praktijkpartners zoeken we gedurende het onderzoekstraject naar een scherpere afbakening van wat

werkt bij de aanpak van jeugdwerkloosheid via leer-werkcombinaties bij jeugdigen met een migratieachtergrond.

Mogelijke gemeenten die in aanmerking komen (blijkt uit een kleine verkenning) zijn Den Bosch, Nijmegen en

Rotterdam (o.a. startgaranties Pact op Zuid). De feitelijke selectie zal tijdens het project meer geïnformeerd

gebeuren. We streven bij de keuze van de goede voorbeelden naar variatie. We brengen te interviewen personen

ook bij elkaar voor uitwisseling van inzichten gedurende het project.

Communicatie- en implementatieplan

Het onderzoek heeft het karakter van al onderzoekend met elkaar leren en verbeteren. Implementatie van kennis

vindt dus al gedurende het project plaats. Op basis van de state of the art bepalen we in overleg met SZW en andere

belangrijke stakeholders waar de verdieping via het onderzoeken van veelbelovende praktijken wordt uitgevoerd.

Tijdens het project zal ook uitwisseling tussen de gemeenten worden ingebouwd, via een of twee gezamenlijke

bijeenkomsten. Aan het eind van het project zal de kennis breder gedeeld worden via een beknopte rapportage met

de lessen die zijn geleerd uit de geselecteerde praktijkvoorbeelden. We betrekken belangrijke actoren bij het

onderzoek zoals de MBO-raad, de VNG, Expertisecentrum om hierover mee te denken in een klankbordgroep die

aan het begin van het onderzoek zal worden ingesteld.

Resultaten

State of the art over wat werkt bij leer-werktrajecten voor jongeren met een migratieachtergrond.

• Onderzoeksagenda en concreet voorstel voor uitwerking fase 2 van het project.

• Enkele praktijken zijn gevoed met inzichten uit onderzoek en inspiratie van elders.

• Lessons learned op basis van onderzoek in enkele veelbelovende praktijken over hoe leer-werktrajecten kunnen

bijdragen aan een vermindering van jeugdwerkloosheid voor kwetsbare jeugdigen met een

migratieachtergrond.

49

Samenwerkingspartners

De beoogde partners voor dit project zijn:

ECBO; gemeenten, MBO-instellingen, vertegenwoordigende partijen voor meedenkgroep.

NB: Er is nog geen afstemming geweest met deze partijen.

Looptijd

Januari 2018 – december 2018.

Kosten

Organisatie Onderzoeker Tarief (€) Aantal Bedrag (€)

Verwey-Jonker Instituut Senior onderzoeker 91 70 6.370

Verwey-Jonker Instituut Onderzoeker 66 105 6.930

Verwey-Jonker Instituut Junior onderzoeker 46 109 5.014

Stafkosten Verwey-Jonker Instituut 29 284 8.236

Overhead Verwey-Jonker Instituut 30 284 8.520

Totaal Verwey-Jonker Instituut 35.070

Organisatie Onderzoeker Tarief (€) Aantal Bedrag (€)

Movisie Senior 96 24 2.304

Movisie Medior 78 42 3.276

Movisie Junior 51 180 9.180

Movisie Project-Assistent 42 16 672

Stafkosten Movisie 11 262 2.882

Overhead Movisie 26 262 6.812

Totaal Movisie 25.126

Materiële kosten 10.000

Totaal 70.196

Project 4.2.A Weerbaar opvoeden versterken (ouders)

Aanleiding

Voor ouders met een migratieachtergrond is het niet altijd gemakkelijk kinderen zo op te voeden dat zij zich op

een positieve manier geworteld voelen in Nederland. Ouders en ook kinderen kunnen te maken krijgen met

discriminatie en negatieve beeldvorming. Waarden die ouders belangrijk vinden kunnen soms botsen met wat

‘normaal’ of wenselijk wordt gevonden in de omgeving. Met andere woorden, de etnische socialisatie en het

opvoeden als minderheid levert vragen op voor ouders of gaat niet altijd vanzelf. Ouders brengen vaak ongemerkt

wij-zij-denken over op kinderen; of zij leren hen bijvoorbeeld vanuit het oogpunt van schaamte dat het beter is als

zij schuld ontkennen bij voorvallen op school, terwijl op school eerlijkheid hoog in het vaandel staat.

Ondersteuning van ouders bij dit type kwesties is relevant voor het succesvol en positief opgroeien van kinderen.

De reguliere opvoedondersteuning is evenwel nog weinig afgestemd op dit type vragen van ouders.

In 2016/17 heeft KIS een instrument ontwikkeld voor professionals die ouders (pedagogische) ondersteuning

bieden. Zij hebben ook een rol in het ondersteunen van ouders (en vrijwilligers) bij het omgaan met dit soort

thema’s. Het ontwikkelde instrument was vooral bedoeld om professionals er bewust van te maken dat deze

thema’s spelen bij ouders en hoe zij het gesprek met ouders individueel daarover kunnen aangaan. Maar veel

gesprekken over dit onderwerp vinden ook in groepen plaats, vaak binnen gemeenschappen zelf, al dan niet onder

begeleiding van vrijwilligers, sleutelinformanten of een professional. Uit diverse hoeken (o.a. gemeenten, contact

met Wijkacademies opvoeden, het eerdere traject met peer educators die gemeenschappen ondersteunen bij het

50

gesprek over taboeonderwerpen) komt de behoefte aan concrete handvatten voor dit soort gesprekken naar voren.

Het eerder ontwikkelde instrument voor professionals (o.a. de filmpjes) en andere inzichten (ook van KIS, zoals

de methodieken en tools van het project Zelfbeschikking, de bevindingen in de gemeenten weerbaar opvoeden)

kunnen hiervoor goede input geven. Maar ook ouders en sleutelinformanten uit gemeenschappen zelf. Er is veel

ervaring, maar er wordt nog weinig methodisch gewerkt.

Doelstelling

Doel van dit project is samen met oudergroepen en informele ondersteuners van ouders materialen en methodische

handvatten te ontwikkelen om gesprekken in de eigen kring te ondersteunen. We maken daarbij gebruik van al

ontwikkelde KIS-kennis en -instrumenten (waardenopvoeding in diversiteit en vooronderzoek daarbij) en -

inzichten (onder meer lessen uit de pilot-gemeenten weerbaar opvoeden). We sluiten ook aan bij inzichten uit het

NWA (Nationale Wetenschapsagenda) -project ‘de kracht van ontmoeting’ dat in 2018 van start gaat.

Aanpak

Weerbaar opvoeden is een onderwerp dat in informele settings vaak naar voren komt; het gaat om onderwerpen

die te maken hebben met opvoeden in de migratiecontext, zoals kinderen ondersteunen bij negatieve ervaringen

of discriminatie en kinderen goed kunnen begeleiden in waardenopvoeding in Nederland, of het voorkomen van

het verlies van controle over hen. Uit een eerdere KIS-verkenning blijkt dat in de oudergroepen vaak nog weinig

methodisch wordt gewerkt. Er zijn wel instrumenten ontwikkeld her en der, bijvoorbeeld theater, om

taboeonderwerpen zoals homoseksualiteit bespreekbaar te maken. Er zijn ook professioneel geleide oudergroepen

waar wel al kennis is over hoe de gesprekken te voeren (stichting BMP, Trias Pedagogica). Maar bij veel

oudergroepen vinden de gesprekken minder gestructureerd plaats. Bij de presentatie van het KIS-instrument

Waardenopvoeding in diversiteit – een instrument voor bewustwording van professionals – werd meteen

enthousiast gereageerd op de filmpjes die erin zijn gebruikt. Er is behoefte om dit soort materiaal ook in

oudergroepen te kunnen gebruiken. De behoefte aan tools is expliciet genoemd door peer educators in

vrouwengroepen, die merken dat dit soort onderwerpen leven.

In dit project willen we beginnen met de oudergroepen en ontwikkelaars als BMP (Wijkacademies opvoeden) zelf.

Met hen samen bekijken op welke manier filmpjes of andere werkvormen kunnen bijdragen aan het zinvol voeren

van het gesprek over weerbaar opvoeden. Hoe we een instrument kunnen ontwikkelen waarin kennis over hoe

deze thema’s te bespreken wordt gecombineerd met aansprekende werkvormen. Om vervolgens wat we

ontwikkelen in andere groepen uit te proberen en dan dat wat werkt breder beschikbaar maken, ook voor andere

oudergroepen.

Stappen

1. Verkenning/update initiatieven: wat is er op dit moment al bekend, wie zijn de betrokken partijen; wat gebeurt

er in de gemeenten weerbaar opvoeden al, bij BMP (Wijkacademies Opvoeden), et cetera? Als onderdeel:

expert-/werkbijeenkomst met een aantal ondersteuners van informele groepen/peer educators.

2. Ontwikkeltraject: concrete instrumenten en materialen voor oudergroepen die met elkaar het gesprek voeren

over opvoeden in de migratiecontext ontwikkelen (o.a. weerbaar opvoeden), i.s.m. oudergroepen en informele

ondersteuners en experts (o.a. BMP); input uit wetenschappelijke kennis (VJI) en de praktijk.

3. Uitproberen van het ontwikkelde instrumenten in andere groepen en waar nodig aanpassen.

4. In 2019 volgt, afhankelijk van de uitkomsten en in overleg met het ministerie van SZW, een

implementatietraject. De instrumenten maken we daarbij beschikbaar voor anderen; we verspreiden ze actief

naar informele ondersteuners van oudergroepen via o.a. de online academie van Zelfbeschikking (peer

educators) en eventueel naar professionals die met oudergroepen werken in het voorveld. Indien gewenst

ontwikkelen en evalueren we voorts een train-de-trainer.

Communicatie en implementatieplan

De producten worden in elk geval beschikbaar gemaakt via de online academie voor peer educators en via andere

kanalen verspreid naar informele ondersteuners, oudergroepen, et cetera. In 2019 zouden we de instrumenten meer

actief willen verspreiden door ook een train-de-trainer te ontwikkelen (begeleiding om de instrumenten in de

praktijk goed te kunnen gebruiken).

51

Resultaten

Ouders krijgen via informele ondersteuners (of via onderzoekers in eerste instantie) kennis, vaardigheden en

handvatten aangereikt om beter in staat zijn om te gaan met vragen/lastige kwestie bij opvoeding op gebied van

omgaan met discriminatie, binding etc. Informele ondersteuners krijgen instrumenten aangereikt om ouders meer

methodisch via informele gespreksbijeenkomsten te ondersteunen hierbij. Tijdens het project worden ouders door

deelname en de pilots al direct ondersteund.

Samenwerkingspartners

De beoogde partners voor dit project zijn:

BMP (wijkacademies opvoeden), gemeenten (en projectleider/contactpersoon SZW) weerbaar opvoeden, moeder-

en vadercentra, Attanmia Rotterdam of andere migrantenzelforganisaties (bijv. Somalische vrouwen met

‘opvoeden in een nieuw land’), huidige partners van het project Zelfbeschikking (consortium).

NB: Er is nog geen afstemming geweest met deze partijen.

Looptijd

Januari 2018 - december 2018.

Kosten

Organisatie Onderzoeker Tarief (€) Aantal Bedrag (€)

Verwey-Jonker Instituut Senior onderzoeker 91 135 12.285

Verwey-Jonker Instituut Onderzoeker 66 118 7.788

Verwey-Jonker Instituut Junior onderzoeker 46 0

Stafkosten Verwey-Jonker Instituut 29 253 7.337

Overhead Verwey-Jonker Instituut 30 253 7.590

Totaal Verwey-Jonker Instituut 35.000

Organisatie Onderzoeker Tarief (€) Aantal Bedrag (€)

Movisie Senior 96 133 12.768

Movisie Medior 78 52 4.056

Movisie Junior 51 15 765

Movisie Project-Assistent 42 0

Stafkosten Movisie 11 200 2.200

Overhead Movisie 26 200 5.200

Totaal Movisie 24.989

Materiële kosten 25.000

Totaal 84.989

52

Project 4.2.B Vervolg Actieonderzoek pilots weerbaar opvoeden

Aanleiding

Voor ouders met een migratieachtergrond is het niet altijd gemakkelijk kinderen zo op te voeden dat zij zich op

een positieve manier geworteld voelen in Nederland. Ondersteuning van ouders bij dit type kwesties is relevant

voor het succesvol en positief opgroeien van kinderen. De reguliere opvoedondersteuning is evenwel nog weinig

afgestemd op dit type vragen van ouders. In 2016/2017 is SZW daarom gestart met pilots ‘weerbaar opvoeden’ in

vijf gemeenten: Delft, Maastricht, Leiden, Roosendaal en Culemborg. Deze gemeenten ontwikkelen

instrumenten/methoden of samenwerkingen tussen formele en informele partijen die bijdragen aan een positieve

socialisatie van kinderen met een migratie achtergrond. Doel van het project is ouders te ondersteunen bij de

socialisatie van kinderen, op zo’n manier dat kinderen zich thuis voelen in en verbonden weten met Nederland, en

weerbaar zijn tegen negatieve ervaringen als discriminatie. De projecten richten zich vooral op ondersteuning van

islamitische ouders; zij hebben naar verhouding veel te maken met negatieve beeldvorming en discriminatie en

met cultureel-religieuze dilemma’s in de opvoeding. De gemeenten maken zelf plannen. Zij worden ondersteund

door een landelijke expertgroep en door onderlinge uitwisseling. De pilots dienen zich specifiek te richten op het

verminderen van overdracht van wij-zij-denken, het bespreekbaar maken van onderwerpen als schaamte en schuld

(en hoe dat al dan niet bijdraagt aan een gunstige ontwikkeling van kinderen) en het ondersteunen van ouders bij

de opvoeding inzake omgaan met discriminatie. Het Verwey-Jonker Instituut voerde in 2017 actie-onderzoek uit

naar de pilots.

Doelstelling

De financiering van de landelijke pilots loopt tot het einde van 2017 (mogelijk besluiten gemeenten de pilots met

eigen middelen langer te laten doorlopen). De pilots hebben ruimte gekregen om door te lopen tot en met het eerste

kwartaal van 2018. Het eerste kwartaal van 2018 mogen ze nog gebruiken voor het vastleggen van resultaten en

de geleerde lessen. Het actie-onderzoek heeft daarmee ook een verlenging nodig. Met als doel juist in de eindfase

op een goede manier lessen te kunnen verzamelen en beschikbaar te maken voor andere gemeenten. En met de

gemeenten te bekijken hoe zij hun aanpak kunnen borgen.

Aanpak

Dit onderzoek betreft een verlenging van het eerdere onderzoek in 2017, met in 2018 de volgende onderdelen voor

de afronding van het traject:

• Laatste fase onderzoeksactiviteiten per gemeente (vooral gesprekken met lokale uitvoerders, mogelijk nog

gecombineerd met observaties/bijwonen/input geven bij lokale activiteiten indien die nog worden uitgevoerd).

• Een beknopte eindrapportage per gemeente over de aanpak die is ontwikkeld.

• Een bundeling van lessen en werkzame factoren, op te halen uit gesprekken met de gemeenten, observaties

die onderzoekers hebben uitgevoerd, en gebruikmakend van inzichten uit ander onderzoek van het Verwey-

Jonker Instituut en waar wenselijk met input van experts uit de expertgroep.

• Focusgroep met uitvoerders van de vijf pilots om de gebundelde lessen te toetsen en aan te scherpen.

• Presentatie eindresultaat (bij landelijke bijeenkomst projectleiders of een andere nader af te spreken

bijeenkomst).

Communicatie en implementatieplan

Met de betrokken ambtenaren van SZW zal worden bekeken hoe de resultaten het best kunnen worden gedeeld;

allereerst tussen gemeenten (in een eindbijeenkomst) en ten tweede met andere gemeenten. Dit laatste zal ook

gebeuren in nauwe samenspraak met andere KIS-projecten waar samenwerking tussen formele en informele

partners rond deze thema’s onderwerp is.

Resultaten

Meer gemeenten en professionals in het sociaal domein weten hoe ze i.s.m. informele partners (vrijwilligers)

ouders kunnen ondersteunen bij religieus-culturele kwesties in de opvoeding van hun kinderen die te maken

hebben met hun migratieachtergrond en religie.

53

Samenwerkingspartners

De beoogde partners voor dit project zijn:

Gemeenten, lokale uitvoeringspartners, Multivation.

NB: Er is nog geen afstemming geweest met deze partijen.

Looptijd

Januari - mei 2018.

Kosten

Organisatie Onderzoeker Tarief (€) Aantal Bedrag (€)

Verwey-Jonker Instituut Senior onderzoeker 91 105 9.555

Verwey-Jonker Instituut Onderzoeker 66 105 6.930

Verwey-Jonker Instituut Junior onderzoeker 46 0

Stafkosten Verwey-Jonker Instituut 29 210 6.090

Overhead Verwey-Jonker Instituut 30 210 6.300

Totaal Verwey-Jonker Instituut 28.875

Organisatie Onderzoeker Tarief (€) Aantal Bedrag (€)

Movisie Senior 96 0

Movisie Medior 78 0

Movisie Junior 51 0

Movisie Project-Assistent 42 0

Stafkosten Movisie 11 0 0

Overhead Movisie 26 0 0

Totaal Movisie 0

Materiële kosten 1.500

Totaal 30.375

Project 4.3A Binding jongeren aan instituties/Nederland

Aanleiding

Uit eerdere onderzoeken komt naar voren dat sommige jongeren relatief weinig vertrouwen in instituties, zoals

politie, politiek en het onderwijs, hebben. Met name jongeren met een migratieachtergrond, met een lager

opleidingsniveau en/of uit kwetsbare wijken geven vaker aan geen vertrouwen te hebben. Het is echter wel van

belang dat dit vertrouwen er is. Dit kan de binding met en de participatie in de samenleving vergroten en de

bereikbaarheid van jongeren voor instituties verbeteren.

Verschillende oorzaken van een gebrek aan vertrouwen komen uit het in 2017 uitgevoerde KIS-onderzoek naar

vertrouwen in instituties naar voren. Als het bijvoorbeeld om de politie gaat, dan blijken de omgang van de politie

met jongeren, de ervaren discriminatie, de ervaren effectiviteit en negatieve beelden van de politie op sociale media

een belangrijk rol te spelen. En bij de politiek onder andere het vertrouwen in politiek systeem, de integriteit van

(individuele) politici en het gevoel van al dan geen vertegenwoordiging door de politiek. Verhalen uit de

essaywedstrijd van This is me! en het onderzoek van 2017 laten verder zien dat (ervaren) discriminatie door

docenten (bijvoorbeeld onderadvisering) en klasgenoten met name van invloed zijn op het vertrouwen van

jongeren in het onderwijs.

54

In 2016 is er binnen KIS-onderzoek gedaan naar wat werkt tussen jongeren en politie als het gaat om het tegengaan

van etnisch profileren (Noor, 2016). Uit deze verkenning kwam naar voren dat er weinig interventies zijn waarbij

jongeren als gelijke partners betrokken worden. Bovendien kan dialoog in ‘vredestijd’- mits aan een aantal eisen

wordt voldaan - goed werken om het contact tussen de beide polen te versterken en daarmee het vertrouwen te

vergroten. Ook is in het onderzoek van 2017 naar vertrouwen in instituties gekeken naar mogelijkheden om het

vertrouwen in instituties te verbeteren, dan wel te herstellen. Daar kwam met name naar voren dat het bevorderen

van de participatie van jongeren in de beleidsvorming van instituties een belangrijk middel kan zijn om het

vertrouwen van jongeren in instituties te vergroten. Vanuit de politie is er de concrete vraag gesteld om een manier

te bedenken waardoor ze actief hun imago op social media kunnen verbeteren.

In 2018 willen we alle hierin opgedane kennis gebruiken om een interventie te ontwikkelen die zorgt voor meer

vertrouwen tussen jongeren en instituties. Het KIS-onderzoek uit 2017 laat zien dat jongeren het minst vertrouwen

in de politiek en de politie hebben. In de verdiepende interviews komt naar voren dat veel jongeren weinig tot geen

interesse in de politiek hebben. De verhouding tot de politie gaat deze jongeren veel meer direct aan. Tegelijkertijd

wil de politie ook verbetering in hun relatie met jongeren aanbrengen. Het heeft daarom onze voorkeur de pilot bij

de politie te laten plaatsvinden. Ons doel is het vertrouwen tussen de beide partijen te vergroten door middel van

jongerenparticipatie. Er is veel gedaan op het gebied van jongerenparticipatie en er zijn veel interventies die zich

richten op jongerenparticipatie bij interactieve beleidsvorming. We willen op basis van de beschikbare kennis

kijken welke interventies of elementen van interventies ingezet kunnen worden om jongeren te betrekken bij

beleid, zodat jongeren een stem krijgen binnen een instituut als de politie en het vertrouwen tussen jongeren en de

politie toeneemt. We willen ook inzicht creëren onder welke voorwaarden dit het beste kan plaatsvinden.

We focussen daarbij op het communicatie- en mediabeleid van de politie: de vraag hoe beeldvorming over politie

op social media verbeterd kan worden. Uit het KIS-onderzoek van 2017 blijkt namelijk dat filmpjes op social

media een van de belangrijkste oorzaken zijn dat jongeren minder vertrouwen hebben in de politie.

Doelstelling

Het ontwikkelen en pretesten van een interventie waarmee vertrouwen tussen instituties en jongeren versterkt kan

worden.

Aanpak

Inventarisatie

Stap 1 betreft een inventarisatie en analyse van bestaande interventies die zich richten op jongeren en participatie.

In deze stap gaan we na welke interventies veelbelovend zijn of kansrijke elementen hebben om in te zetten ter

vergroting van het vertrouwen tussen politie en jongeren. Hierbij zullen we onder andere op basis van de kennis

uit relevante ‘wat werkt’ onderzoeken (o.a. van KIS) en uit het onderzoek ‘vertrouwen in instituties 2017’ de

condities en de elementen distilleren die (dergelijke) interventies kansrijk maken. Op basis hiervan komen we tot

een aantal condities waaraan een interventie moet voldoen om een positief effect te kunnen hebben. We benutten

ook de kennis die beschikbaar is binnen Movisie en het Verwey-Jonker Instituut over cliëntenparticipatie en

burgerparticipatie (Doe-democratie) en van bestaande interventies zoals Bondgenoten (versterkt binnen een KIS-

project in 2016).

Gesprekken met betrokkenen

Stap 2 is dat we concreet gaan kijken hoe we de condities die een interventie kansrijk maken kunnen concretiseren

en toepasbaar kunnen maken voor de context van politie en jongeren. In dit verband worden er gesprekken gevoerd

met de politie, jongeren en betrokken maatschappelijke organisaties. Het gaat om vijf tot tien jongeren, vijf tot

zeven medewerkers van de politie en vijf maatschappelijke organisaties en/of relevante partners. In co-creatie

willen we in deze stap een interventie (door)ontwikkelen en vaststellen hoe we deze interventie optimaal kunnen

inzetten in de praktijk.

55

Pre-testen

Stap 3 is dat we de interventie gaan pretesten. Op kleine schaal gaan we met de betrokken partijen (politie en

jongeren) de interventie piloten om te kijken of en hoe het in de praktijk werkt. Het thema van de interventie zal

zich richten op social media met als doel de politie en de jongeren daarin samen te laten werken en daarmee het

vertrouwen tussen beide partijen te vergroten. De test zal bestaan uit gesprekken voor en na de pilot met de

betrokkenen bij de pilot.

Kennisdelen

Stap 4: succes en faalfactoren uit de pretest inzichtelijk maken en de interventie waar nodig aanpassen en/of

aanscherpen. Een artikel publiceren over de elementen waaraan een interventie gericht op het vergroten van het

vertrouwen tussen jongeren en de politie (met de inzet van social media) moet voldoen om te slagen. Dit zal in

samenwerking met diverse partners binnen de politie en jongeren plaatsvinden. Vervolgens zullen de bevindingen

gepresenteerd worden bij belanghebbenden bij onder andere de politie.

Op basis van de uitkomsten hebben we de intentie om in 2019 de gepreteste interventie uit te kunnen zetten. We

willen vervolgens een evaluatie uitvoeren om inzicht in het effect van de interventie te genereren.

Communicatie- en implementatieplan

Om de gepreteste interventie voor professionals bekend en overdraagbaar te maken worden artikelen geschreven.

Ook zal de kennis aan belanghebbenden gepresenteerd worden.

Resultaten

We werken concreet aan de volgende resultaten:

• Inzicht in hoe jongerenparticipatie bij beleidsvorming bij politie succesvol georganiseerd kan worden en hoe

het vertrouwen tussen de politie en jongeren versterkt kan worden.

• Dit inzicht vertalen in een concrete aanpak die samen met politie en jongeren wordt ontwikkeld en gepretest.

• Inzicht in de succes- en faalfactoren van dergelijke interventies.

Samenwerkingspartners

De beoogde partners voor dit project zijn:

Politie, NJR http://www.njr.nl/watwijdoen, IZI.

NB: Er is nog geen afstemming geweest met deze partijen.

Looptijd

2018

56

Kosten

Organisatie Onderzoeker Tarief (€) Aantal Bedrag (€)

Verwey-Jonker Instituut Senior onderzoeker 91 51 4.641

Verwey-Jonker Instituut Onderzoeker 66 64 4.224

Verwey-Jonker Instituut Junior onderzoeker 46 12 552

Stafkosten Verwey-Jonker Instituut 29 127 3.683

Overhead Verwey-Jonker Instituut 30 127 3.810

Totaal Verwey-Jonker Instituut 16.910

Organisatie Onderzoeker Tarief (€) Aantal Bedrag (€)

Movisie Senior 96 24 2.304

Movisie Medior 78 90 7.020

Movisie Junior 51 160 8.160

Movisie Project-Assistent 42 100 4.200

Stafkosten Movisie 11 374 4.114

Overhead Movisie 26 374 9.724

Totaal Movisie 35.522

Materiële kosten 2.500

Totaal 54.932

Project 4.3B Binding: het perspectief van jongeren zelf

Aanleiding

In 2017 heeft KIS een literatuurstudie uitgevoerd naar binding van jongeren met een migratieachtergrond aan ‘de

samenleving’ en belangrijke kerninstituties zoals school, vrienden en ouders. Uit dit onderzoek komt naar voren

dat sociale binding vooral door beleidsmakers en onderzoekers wordt gedefinieerd. Wat sociale binding betekent

voor jongeren wordt voornamelijk bepaald door de ander. Zo wordt binding vaak eenzijdig afgemeten aan de

nationale (Nederland) en etnische (herkomstland) identificatie. Ofwel aan de mate waarin jongeren zich

Nederlander voelen of zich verbonden voelen met hun etnische herkomstgroep, zowel exclusief (ik voel me

helemaal Nederlander) als overwegend (ik voel me meer Nederlander dan Turk/Marokkaan). Dit doet geen recht

aan de dynamische en vaak meervoudige/hybride identiteitsbeleving van jongeren, blijkt uit onze studie. De

jongeren waar het om gaat zijn vaak in Nederland geboren, hebben hier onderwijs genoten en nemen (de facto)

deel aan de maatschappij. Anderzijds krijgen ze van huis uit waarden en normen mee die mogelijk anders zijn dan

de mainstream en kunnen leiden tot een zekere sociaal-culturele afstand.

Het referentiekader van deze jongeren stoelt op verschillende werelden en schipperen tussen deze werelden is een

vanzelfsprekende bezigheid. Contacten met het land van herkomst, communicatie met familieleden en vrienden,

media als internet, tv, kranten en social media zijn middelen waarmee de transnationale bindingen in stand worden

gehouden. Verder is bekend dat jongeren met een migratieachtergrond uit grootstedelijke context een hogere mate

van binding voelen met de stad dan hun leeftijdgenoten met een Nederlandse achtergrond. De nationale binding is

echter vaak lager. De invulling van binding heeft in de ogen van deze jongeren mogelijk een andere betekenis.

Meer in de sfeer van lokaal burgerschap. Tot nu toe is het perspectief van jongeren zelf (hoe kijken zij naar binding)

nog weinig onderzocht.

Tegen deze achtergrond stellen we ons in dit vervolgonderzoek de vraag: welke vormen van binding zijn te

onderscheiden op grond van verhalen van jongeren zelf? Welke betekenis geven zij aan binding en hoe komt

57

binding tot stand? Welke factoren spelen daarbij een rol? In dit kwalitatieve onderzoek gaan we op grond van de

verzamelde data na of er profielen zijn te onderscheiden als het gaat om binding. Op welke kenmerken en

dimensies verschillen jongeren onderling van elkaar? Inzicht in het actorperspectief, diversiteit in beleving en

betekenis die jongeren geven aan gevoelens van sociale binding geeft een beter beeld van hoe het is gesteld met

de binding van jongeren met de Nederlandse samenleving.

Doelstelling

Het doel van het project is tweeledig:

1. Inzicht ontwikkelen in sociale binding van jongeren met een migratieachtergrond aan de Nederlandse

samenleving vanuit hun eigen perspectief en het ontwikkelen van een typologie. We bezien zowel (de facto)

verbondenheid aan de kerninstituties als culturele en emotionele binding. We ontwikkelen een typologie van

bindingsprofielen, naar voorbeeld van de sociaal-culturele categorieën van het Sociaal Cultureel Planbureau8

en het mentality-model van onderzoeksbureau Motivaction.9

2. Inzicht verkrijgen in de mechanismen achter verbondenheid aan de sociale domeinen/kerninstituties (school,

vriendenkring, stad en samenleving) binnen de Nederlandse context en in hoe deze verbondenheid zich

verhoudt met de transnationale bindingen (herkomstland, cultuur etc.).

Aanpak

Het onderzoek begint met een beknopte literatuurstudie naar de mechanismen achter sociale binding en aanpalende

thema’s. Deze literatuurstudie staat voornamelijk in dienst van de te ontwikkelen topiclijst voor de interviews en

focusgroepen. Aanvullend wordt een social media-analyse uitgevoerd naar gesprekken die plaatsvinden op kanalen

als facebook, twitter en LinkedIn aan de hand van een online monitoringtool.10 Hiermee beogen we de dagelijkse

realiteit en de natuurlijke context van jongeren als het gaat om self-presentation en digitale identiteit in het kader

van sociale binding in kaart te brengen. Het digitale platform als sociale structuur biedt daartoe nieuwe kansen.

Daarna worden 25 semigestructureerde kwalitatieve interviews gehouden met jongeren van 16 tot 24 jaar. Om de

eerste resultaten uit de interviews te bespreken en aan te scherpen zullen enkele focusgroepen worden

georganiseerd. Op de verzamelde data zullen analyses worden uitgevoerd met als doel dimensies en kenmerken te

onderscheiden op basis waarvan jongeren zich laten indelen in diverse bindingsprofielen.

Communicatie- en implementatieplan

Het onderzoek resulteert in een rapportage met een beschrijving van de onderzoeksresultaten en een typologie van

bindingsprofielen. We maken ook een kort filmpje om de resultaten te presenteren. De resultaten worden gedeeld

via de website van KIS, social mediakanalen en via een symposium. Ze geven input voor het maatschappelijk

debat over binding en – naar onze verwachting – leveren adviezen op voor integratiebeleid. De resultaten dienen

ook als mogelijke input voor een theaterstuk en voor een vragenlijst die grootschalig wordt uitgezet in een groot

aantal landen onder jongeren (ISRD-4).

Resultaten

1. Inzicht in hoe jongeren met een migratieachtergrond zelf kijken naar binding; aan wie of wat zijn zij verbonden

en op welke manier; hoe komen bindingen tot stand. De bevindingen worden neergelegd in een

onderzoeksrapport; daarin komt een aanzet voor een typologie van bindingsprofielen van jongeren met een

migratieachtergrond.

2. Beleidsadvies. In 2017 hebben we in kaart gebracht wat beleid en onderzoek verstaan onder sociale binding

van jongeren met een migratieachtergrond. In 2018 zullen de jongeren zelf aan het woord komen. Door te

kijken hoe deze visies zich tot elkaar verhouden kan aan de hand van de opgedane kennis gericht beleidsadvies

worden geboden aan beleidsmakers.

3. Bijdrage aan het agenderen van andere perspectieven op het vraagstuk van sociale binding (de visie van

jongeren zelf op de kaart zetten). Het filmpje benutten als toegankelijk middel daarbij (breder bereik, mooi

product voor debat over dit onderwerp).

4. Het laten horen van de stem van jongeren (is al een resultaat op zich).

8 Zie rapport Werelden van verschil (2015). 9 https://www.motivaction.nl/mentality 10 www.coosto.com

58

5. Een seminar - gericht op de beleidsmakers en andere professionals in het veld zoals jongerenwerkers - rond

de bevindingen van het onderzoek.

6. Input voor het (herhaalde) internationale vragenlijstonderzoek ISRD-4 naar binding (vragen toevoegen vanuit

het perspectief van jongeren zelf).

7. KIS is in gesprek over een mogelijke samenwerking met Theater Utrecht & DOX. De resultaten kunnen

dienen als input voor de ontwikkeling van een theaterstuk over dit thema.

Samenwerkingspartners

De beoogde partners voor dit project zijn:

This is me jongeren, studentenverenigingen Anatolia, Mashriq en MSV Nijmegen (hoogopgeleiden),

jongerenwerk JOU-Utrecht, Mozaïek Welzijn Tiel, stichting MOOI Den Haag (met name laagopgeleide jongeren),

Salam4U, MJG, Theater Utrecht & DOX.

NB: Er is nog geen afstemming geweest met deze partijen.

Looptijd

Januari 2018 – december 2018.

Kosten

Organisatie Onderzoeker Tarief (€) Aantal Bedrag (€)

Verwey-Jonker Instituut Senior onderzoeker 91 50 4.550

Verwey-Jonker Instituut Onderzoeker 66 138 9.108

Verwey-Jonker Instituut Junior onderzoeker 46 122 5.612

Stafkosten Verwey-Jonker Instituut 29 310 8.990

Overhead Verwey-Jonker Instituut 30 310 9.300

Totaal Verwey-Jonker Instituut 37.560

Organisatie Onderzoeker Tarief (€) Aantal Bedrag (€)

Movisie Senior 96 0

Movisie Medior 78 100 7.800

Movisie Junior 51 80 4.080

Movisie Project-Assistent 42 0

Stafkosten Movisie 11 180 1.980

Overhead Movisie 26 180 4.680

Totaal Movisie 18.540

Materiële kosten 4.000

Totaal 60.100

Project 4.4 Empowerment: verminderen gevolgen discriminatie onder jongeren

Aanleiding

Discriminatie heeft zowel op de korte als lange termijn nadelige gevolgen voor de mensen die het treft. Ervaren

dat je wordt gediscrimineerd, levert op de korte termijn bij veel mensen stress en spanningen op. Op de lange

termijn kan discriminatie zorgen voor een verminderde psychische en fysieke gezondheid, zo blijkt uit diverse

wetenschappelijke studies. Om spanningen en stress door discriminatie te verminderen kunnen verschillende

strategieën ontwikkeld worden: bijvoorbeeld je sterker identificeren met de etnische, culturele of religieuze groep

waartoe je behoort en die gediscrimineerd wordt. Maar ook door empowerment: wat onder meer inhoudt dat het

zelfvertrouwen vergroot wordt en steun wordt gezocht bij mensen in dezelfde minderheidspositie.

59

Om de empowerment van jongeren mogelijk te maken en hen te beschermen tegen de nadelige

gevolgen van discriminatie is er al zeker kennis beschikbaar maar deze is nog erg versnipperd. Zo zijn

verschillende trainingen ontwikkeld waaronder ‘This is me!’ van KIS en ‘Reageren op discriminatie’

(RODI) van de Expertise-unit Sociale Stabiliteit i.s.m. Juriaan Omlo, waarbij een onderbouwing is

gemaakt en/ of onderzoek is gedaan. Voor professionals die jongeren kunnen ondersteunen is er ook

een aanbod vanuit KIS en ‘This is me’. Wat nodig is: het bundelen van de bestaande kennis en deze toegankelijk

en geschikt maken voor professionals zodat zij hier in de praktijk echt mee aan de slag kunnen. Hierbij wordt nauw

samengewerkt met de aanbieders van deze trainingen.

Doelstelling

Ons hoofddoelstelling is het implementeren van kennis in de sector (jeugd)zorg en welzijn over ‘wat werkt’ om

jongeren met een migratieachtergrond te empoweren en hen te beschermen tegen de nadelige gevolgen van

discriminatie.

Daarvoor nemen we de volgende stappen:

a. Het bundelen, inzichtelijk maken en illustreren van de werkzame elementen als het gaat om het vergroten van

de empowerment van jongeren en hen beschermen tegen discriminatie.

b. Een overzicht maken van de beschikbare interventies voor jongeren en de verschillende doelgroepen daar

binnen (laag- en hoogopgeleid, met of zonder werk etc.).

c. Op maat advies- en uitwisselgesprekken met grotere partners en belangrijke stakeholders zoals Stichting

Leerplan Onderwijs, School en Veiligheid, Jeugdzorg Nederland en Sociaal Werk Nederland over hoe de

kennis structureel in te bedden is in onderwijs, (jeugd)zorg en welzijn.

Aanpak

a. Het bundelen, inzichtelijk maken en illustreren van de werkzame elementen als het gaat om het vergroten van

de empowerment van jongeren en hen beschermen tegen discriminatie

• Kennis wordt gebundeld van de werkzame elementen en waar nodig aangevuld met de literatuur

• Er worden zeven of acht interviews gehouden met professionals die ‘voorop lopen’: het gaat over hoe deze

‘voorlopers’ de werkzame elementen in de praktijk nu al inzetten. Dit levert zeven tot tien inspirerende

verhalen op over hoe je bij jongeren de empowerment kunt vergroten en de schadelijke gevolgen van

discriminatie kunt verminderen. Deze verhalen worden opgenomen in de publicatie die hieronder

beschreven staat en illustreren hoe je werkzame elementen in de praktijk ‘handen en voeten geeft’.

b. Een overzicht maken van de beschikbare interventies voor jongeren en de verschillende doelgroepen daar

binnen (laag- en hoogopgeleid, met of zonder werk etc.).

• Gesprekken met verschillende interventie-ontwikkelaars over welke interventies zij hebben voor welke

jongerendoelengroepen. Op basis daarvan een overzicht van interventies ontwikkelen.

• Overzicht maken van de ‘witte plekken’ voor KIS 2019: welke jongerendoelgroepen en welke professionals

worden nog niet bereikt?

• Het samenvoegen van stap a en b in een handzame (digitale) publicatie voor professionals.

• Het presenteren van deze publicatie op een landelijk symposium voor professionals in zorg, welzijn en

onderwijs

c. Op maat advies- en uitwisselgesprekken met grotere partners en belangrijke stakeholders zoals Stichting

Leerplan Onderwijs, School en Veiligheid, Jeugdzorg Nederland en Sociaal Werk Nederland over hoe de

kennis structureel in te bedden is in onderwijs, (jeugd)zorg en welzijn.

• Plannen en uitvoeren van de adviesgesprekken op maat en uitwisselgesprekken.

• Resultaten van deze gesprekken bundelen in een verslag met daarin concrete aanbevelingen voor onder

meer KIS 2019.

60

Communicatie en implementatieplan

Om de handzame (digitale) publicatie voor professionals in zorg, welzijn en onderwijs bekend te maken worden

artikelen geschreven voor relevante vakbladen en wordt zowel de handreiking als de artikelen actief verspreid via

sociale media

Resultaten

• Zeven of acht inspirerende verhalen met professionals uit zorg, welzijn en onderwijs die ‘voorop lopen’ in het

faciliteren van de empowerment van jongeren en het verminderen van de schadelijke gevolgen van

discriminatie.

• Een handzame (digitale) publicatie voor professionals in zorg, welzijn en onderwijs is ontwikkeld.

• De handzame (digitale) publicatie voor professionals in zorg, welzijn en onderwijs is bekendgemaakt onder

de doelgroep.

• Minimaal zeven adviesgesprekken en/ of uitwisselgesprekken zijn gehouden met grote partners / belangrijke

stakeholders op het terrein van onderwijs, (jeugd)zorg en welzijn.

• Resultaten van deze adviesgesprekken en/ of uitwisselgesprekken zijn gebundeld en monden uit in concrete

aanbevelingen onder meer voor KIS 2019.

Samenwerkingspartners

De beoogde partners voor dit project zijn:

Stichting Leerplan Onderwijs, School en Veiligheid, Jeugdzorg Nederland en Sociaal Werk Nederland.

NB: Er is nog geen afstemming geweest met deze partijen.

Looptijd

Vanaf 1 januari 2018 tot 31 december 2018.

Kosten

Organisatie Onderzoeker Tarief (€) Aantal Bedrag (€)

Verwey-Jonker Instituut Senior onderzoeker 91 57 5.187

Verwey-Jonker Instituut Onderzoeker 66 0

Verwey-Jonker Instituut Junior onderzoeker 46 100 4.600

Stafkosten Verwey-Jonker Instituut 29 157 4.553

Overhead Verwey-Jonker Instituut 30 157 4.710

Totaal Verwey-Jonker Instituut 19.050

Organisatie Onderzoeker Tarief (€) Aantal Bedrag (€)

Movisie Senior 96 33 3.168

Movisie Medior 78 158 12.324

Movisie Junior 51 200 10.200

Movisie Project-Assistent 42 45 1.890

Stafkosten Movisie 11 436 4.796

Overhead Movisie 26 436 11.336

Totaal Movisie 43.714

Materiële kosten 2.500

Totaal 65.264

61

Project 4.5 Zelfbeschikking

Aanleiding

Het SZW-Actieplan Zelfbeschikking loopt af per 2018. Er is echter blijvende aandacht voor het thema gewenst in

de verschillende culturele en religieuze gemeenschappen, zo geven de organisaties voor migranten en

vluchtelingen aan. Tientallen van hen maakten in 2016 en/of in 2017 gebruik van het extra budget dat SZW - via

KIS - beschikbaar stelde om voorlichtingsbijeenkomsten te organiseren over taboethema’s en het

zelfbeschikkingsrecht. Dit budget was bedoeld als een overbruggingsregeling naar financiering door de lokale

overheid en lokale organisaties. Maar uit de contacten met migranten(zelf)organisaties blijkt dat de samenwerking

met gemeenten en formele organisaties nog niet (voldoende) van de grond komt. Gemeenten, formele organisaties

en migranten(zelf)organisaties bereiken elkaar vaak niet, hoewel uit voorbeelden blijkt dat dit een meerwaarde

oplevert voor de doelgroep. In het lopende KIS-onderzoek Kennisonderbouwing zelfbeschikking voor activiteiten

van migranten(zelf)organisaties hebben zij in mei 2017 uitgesproken zelf nog niet tevreden te zijn over de allianties

met de gemeenten en lokale, formele organisaties. Zij percipiëren dit zelf als een gemiste kans voor alle partijen,

zeker gezien hun waardevolle kennis en kunde op dit specifieke en complexe thema. Ditzelfde geluid komt naar

voren in het recente onderzoek “Dilemma’s van hulpverleners bij gedwongen partnerkeuze en relatievorming”11

waar een van de aanbevelingen aan lokale overheden en hulporganisaties is “Verbeteren van de samenwerking

tussen o.m. formele en informele organisaties”.

Het Platform Eer & Vrijheid, opgericht om een sterk en actief netwerk voor partijen die werkzaam zijn rondom de

thema’s die spelen bij zelfbeschikking te vormen en samenwerking te bevorderen, kan een rol spelen bij

samenwerking. In het platform wordt informatie gegeven en ontmoeten diverse professionals en vrijwilligers die

betrokken zijn bij het bevorderen van zelfbeschikking elkaar halfjaarlijks om ervaring en kennis te delen. Ook

bestaat de mogelijkheid om elkaar online te ontmoeten.

SZW heeft KIS verzocht om vanaf 2018 de functionaliteiten van dit platform over te nemen en het netwerk dat

betrokken is bij het Platform Eer & Vrijheid (er is een database met rond de 1000 partijen) te blijven faciliteren in

kennisuitwisseling (off- én online), omdat het goed aansluit bij de activiteiten van KIS op dit thema. Zo richt KIS

momenteel een online leeromgeving in om voorlichters te voorzien van actuele informatie over de taboes en

werkvormen om deze te bespreken. In dit verband doet KIS momenteel nationaal en internationaal

literatuuronderzoek naar werkzame elementen in voorlichtingen en dialoogsessies over de taboethema’s en

zelfbeschikking en plaatst informatie daarover op de online academie. Daarnaast worden de bevindingen uit de

OCW Alliantie Movisie-Consortium Zelfbeschikking- Doetank Peer (start 2018), gericht op (verbetering van)

voorlichting over gendergerelateerd geweld, ook gedeeld via de online academie.

Doelstelling

• De samenwerking tussen de migranten(zelf)organisaties, formele organisaties en gemeenten bevorderen om

de huidige, vaak incidentele of projectmatige samenwerking te verduurzamen.

• Het blijven faciliteren van de (nieuwe) leden van het Platform Eer & Vrijheid in kennisuitwisseling en

samenwerking door middel van vier regiobijeenkomsten. Of dat ook online ontmoeting betreft zal KIS in

overleg met SZW bepalen op basis van behoeftepeiling en verkenning van mogelijkheden. Wel is online

informatie over zelfbeschikking en taboethema’s te vinden op de online leeromgeving van KIS.

• De online leeromgeving voor peer educators zal ook het online deel van Platform Eer & Vrijheid vervangen,

en geactualiseerd en aangevuld worden met materialen en werkvormen, ook van de peer educators en hun

organisaties zelf.

11 Smits van Waesberghe, H., Felten, F., Drost, L. Taouanza, I. &Vijlbrief, A. (2017). Dilemma’s van hulpverleners bij gedwongen partnerkeuze en relatievorming.

Onderzoek naar hulpverlening en zelfbeschikking in de context van mensen met een niet-Nederlandse of biculturele achtergrond. Utrecht: Verwey-Jonker-

Instituut en Movisie.

62

Aanpak

• Om de samenwerking tussen migranten(zelf)organisaties en de professionele organisaties te bevorderen is het

leren kennen van elkaar en elkaars werk en mogelijkheden van essentieel belang. Als eerste zullen we – indien

mogelijk- met de huidige organisator en de huidige voorzitter van het Platform Eer & Vrijheid, de overdracht

van het netwerk en de functionaliteiten van het platform regelen (het mailbestand, de online informatie en het

Yammer-netwerk). Daarmee willen wij de overgang voor 'het netwerk Eer en Vrijheid' zo makkelijk en

vindbaar mogelijk maken.

• Wij gaan - als vervolg op de halfjaarlijkse landelijke bijeenkomsten van het Platform Eer & Vrijheid die tot

2017 werden gehouden - voorstellen aan de platformleden om in 2018 vier bijeenkomsten op regionaal niveau

te organiseren.

• Voorafgaand hieraan doen we een behoefte-inventarisatie onder de leden van het Platform Eer & Vrijheid

(indien we het mailbestand ontvangen), via een mini-enquête en een aantal telefonische interviews met

sleutelfiguren van het Platform en een aantal organisaties. We kunnen tijdens de bijeenkomsten rekening

houden met die kennis- en werkvormvragen.

• Bij de organisatie en het vaststellen van programma vragen we input van een aantal regionale trekkers/

platformleden uit de migranten(zelf)organisaties en formele organisaties (Veilig Thuis, vrouwenopvang,

wijkteam, politie, maar ook sleutelfiguren in het onderwijs zoals zorgcoördinatoren). Ook zullen we

gemeentelijke beleidsambtenaren uitnodigen.

• Op deze regionale bijeenkomsten staat in ieder geval de samenwerking tussen migranten(zelf)organisaties met

professionele organisaties en met gemeenten op de agenda.

• We gebruiken de “Toolkit Samenwerking formele en informele opvoedondersteuning. Een vruchtbare bodem

voor samenwerking”.12 Deze toolkit ondersteunt formele en informele organisaties die samen een duurzame

samenwerking willen opbouwen rond opvoedingsvraagstukken. Wil samenwerking lukken dan is een

uitgebreid en diepgaand gesprek tussen formele en informele organisaties belangrijk. De toolkit geeft aan hoe

je dat gesprek moet voeren.

• Als eerste passen we waar nodig deze toolkit aan naar samenwerking tussen migranten(zelf)organisaties en

professionele organisaties rond taboethema’s en zelfbeschikking. KIS gebruikt als pilot de aangepaste toolkit

om een startbijeenkomst van de eerste groep samenwerkingspartners begeleiden.

• Na de evaluatie (en eventuele aanpassing van de toolkit) maken we een plan (in afstemming met een aantal

betrokken organisaties) hoe deze toolkit, deze werkwijze, te verspreiden is. (Bijv. in elke regio een paar

begeleiders van een dergelijk samenwerkingstraject trainen, die organisaties vervolgens kunnen inhuren). (De

uitvoering van dit plan valt buiten dit projectplan).

• We zoeken goede voorbeelden van geslaagde samenwerking/financiering uit de gemeenten en presenteren deze

ter inspiratie, zowel tijdens de platformbijeenkomsten als in een of twee artikelen op KIS.nl.

• De informatie op de online leeromgeving voor peer educators wordt (na inloggen) toegankelijk voor alle

professionals en vrijwilligers die zich bezighouden met zelfbeschikking. De website wordt geregeld geüpdatet

en de informatie die nu op de website van het Platform Eer & Vrijheid staat, en nog niet op deze leeromgeving,

wordt overgenomen. We stimuleren de peer educators en hun organisaties om hun (eigen) materialen en

werkvormen hierop te delen.

• De uitkomsten van het KIS-literatuuronderzoek (2017) naar werkzame elementen bij voorlichtingen delen we

op de online academie, o.a. in de vorm van tips en handreikingen.

• In 2018 starten Movisie en het Consortium Zelfbeschikking de OCW-gefinancierde Alliantie “Van binnenuit”.

Relevante activiteiten hierin worden afgestemd met dit project van KIS en waar mogelijk kijken we hoe beide

projecten elkaar kunnen aanvullen en versterken. Zo zal de Alliantie bijv. ook gebruikmaken van de online

leeromgeving.

Communicatie- en implementatieplan

• De leden van het Platform Eer & Vrijheid informeren over de overdracht van de ondersteuning naar KIS en

over de plannen voor regionale bijeenkomsten. Mogelijkheid voor respons en input bieden.

• De behoefte aan digitale uitwisseling peilen onder hen en onder voorlichters en vervolgens bepalen of we deze

kunnen faciliteren: of via de bestaande Yammer, of via de online leeromgeving of anderszins.

12 KIS/Verwey-Jonker Instituut; 2017.

63

• De werving en publiciteit naar m.n. de platformleden, maar ook nieuwe en andere contacten, rond o.a. de vier

bijeenkomsten.

• Een of twee artikelen in de nieuwsbrief van KIS: over succesvolle samenwerking formeel – informeel en/of

informele organisaties met een gemeente rond zelfbeschikking en een ander actueel thema rond

zelfbeschikking/eer en vrijheid.

• Adviseren over en (mede) uitvoeren van activiteiten om aandacht te genereren voor de online leeromgeving

bij de peer educators en hun organisaties.

• We willen regionale ‘trekkers’/’koplopers’ zoeken, die als samenwerkingspartner van KIS willen optreden bij

de organisatie en onderhoud van het Platform Eer & Vrijheid. Daarmee verwachten we continuïteit in het

faciliteren van het platform-netwerk en activiteiten.

• We maken een plan om de samenwerking tussen migrantenzelforganisaties en professionele organisaties op

regionaal niveau te ondersteunen.

• Eind 2018 verzamelen en evalueren we de resultaten van de platformbijeenkomsten, het gebruik van de Toolkit

en van de online leeromgeving. Voldoet deze opzet aan de verwachtingen bij de deelnemers en van KIS? Op

basis van de uitkomsten besluiten we of, en hoe KIS na 2018 verder gaat met de activiteiten.

Resultaten

• Een actuele en makkelijk toegankelijke leeromgeving rondom zelfbeschikking, die tevens het online gedeelte

van het Platform Eer & Vrijheid vervangt.

• Verslag behoefte-inventarisatie van genodigde partijen en een aantal sleutelfiguren uit het Platform Eer &

Vrijheid voor de vier regionale bijeenkomsten (a priori).

• Vier regionale bijeenkomsten (Noord-, Zuid-, West- en Oost-Nederland) met o.a. leden van het Platform Eer

& Vrijheid.

• Presentaties tijdens de vier bijeenkomsten van succesvolle samenwerkingsverbanden van informele

migrantenorganisaties met formele organisaties en met gemeenten.

• Een artikel over deze succesvolle samenwerking op KIS.nl en een artikel over een actueel thema rond

zelfbeschikking/eer & vrijheid.

• Een aangepaste Toolkit “Samenwerking formele en informele opvoedondersteuning” naar een Toolkit

“Samenwerking rond Zelfbeschikking van formele en informele organisaties”.

• Een pilot met migranten(zelf)organisaties, formele organisaties en enkele gemeenten binnen een van de vier

regio’s om deze Toolkit uit te testen.

• Een implementatieplan voor de Toolkit om met externe begeleiders de samenwerking tussen een aantal

organisaties tot stand te brengen in de regio’s.

Samenwerkingspartners

De beoogde partners voor dit project zijn:

Leden Platform Eer & Vrijheid, diverse formele en informele organisaties, een viertal (centrum)gemeenten

(dekking over heel Nederland), OCW-Alliantie ‘Van Binnenuit’ (Consortium Zelfbeschikking, Movisie en

Doetank Peer) en Diversion.

NB: Er is nog geen afstemming geweest met deze partijen.

Looptijd

Januari – december 2018.

In principe is het de bedoeling dat het project twee jaar loopt om de samenwerking tussen organisaties in

verschillende regio’s te stimuleren en te volgen. Formele besluitvorming hierover is afhankelijk van de resultaten

in 2017 en afstemming met het ministerie van SZW in het kader van de ontwikkeling van het KIS-werkplan 2019.

Kosten

Organisatie Onderzoeker Tarief (€) Aantal Bedrag (€)

Verwey-Jonker Instituut Senior onderzoeker 91 11 1.001

Verwey-Jonker Instituut Onderzoeker 66 123 8.118

Verwey-Jonker Instituut Junior onderzoeker 46 55 2.530

64

Stafkosten Verwey-Jonker Instituut 29 189 5.481

Overhead Verwey-Jonker Instituut 30 189 5.670

Totaal Verwey-Jonker Instituut 22.800

Organisatie Onderzoeker Tarief (€) Aantal Bedrag (€)

Movisie Senior 96 12 1.152

Movisie Medior 78 177 13.806

Movisie Junior 51 101 5.151

Movisie Project-Assistent 42 62 2.604

Stafkosten Movisie 11 352 3.872

Overhead Movisie 26 352 9.152

Totaal Movisie 35.737

Materiële kosten 6.500

Totaal 65.037

65

4. Communicatieplan

Inleiding Aansluitend op de strategie van het meerjarenplan, gaan we KIS de komende jaren zichtbaarder maken via

slagvaardigere en effectievere communicatie. In 2018 starten we daarmee via:

1. Grotere inzet en effectiviteit van middelen: projectgericht en programma- breed (aansluitend op de activiteiten

om meer impact te genereren).

2. Uitbreiding en verrijking van het communicatieteam.

Grotere inzet en effectiviteit van middelen

Voortzetting huidige middelen en taken

We blijven de huidige middelen en communicatieactiviteiten doorzetten. En kijken nauwkeurig naar waar we nog

meer rendement kunnen halen. De volgende activiteiten blijven de komende jaren effectief:

• Het verzorgen van toegankelijke publicaties en evenementen die op de behoeften van de doelgroep zijn

toegesneden.

• Het verzorgen van andere presentatievormen, zoals infographics en animaties.

• De promotie van KIS op bijeenkomsten.

• Beheer van de website en het genereren van traffic (o.a. via SEO).

• Het uitsturen van een maandelijkse, goed gevulde nieuwsbrief.

• Het (laten) schrijven van hoogwaardige artikelen, blogs en andere content voor de site en sociale media.

• De persbenadering, zowel via free publicity (persverzoeken beantwoorden) als ingekocht (content aanleveren).

• Interne communicatie, om de samenwerking tussen beide KIS-organisaties te stroomlijnen en versterken.

• Het monitoren van de zichtbaarheid van KIS, in ieder geval via de media en online.

Daarnaast zetten we onderstaande activiteiten in gang, uitgesplitst in projectgerichte communicatie en programma-

brede communicatie.

Projectgerichte communicatie

A. Communicatieplan per project

Voor ieder project, werkplan en grote portaalvraag, maken we een plan op maat in drie varianten:

• Standaard communicatie: inzet KIS-kanalen (artikel en Vraag & Antwoord op de website, in de nieuwsbrief,

inzet sociale media).

• Volledige communicatie: het voorgaande, incl. actiever communiceren direct richting stakeholders en in

beperkte mate via de media (artikel op website op basis van een interview, actieve mails naar het netwerk en

relevante organisaties/platforms, één medium het onderwerp aanbieden).

• Uitgebreide communicatie: het bovenstaande, incl. uitgebreid persbenaderingstraject ingaan (inclusief een

persbericht, het zo breed mogelijk benaderen van stakeholders en de media).

We gaan ons verdiepen in wie de specifieke doelgroep(en) voor een project zijn, waar zij zich bevinden en hoe we

ze actief kunnen bereiken. De communicatieafdeling wordt vanaf het begin van het project geïnformeerd over het

project en blijft ook tussentijds betrokken. We creëren zo meer kansen voor communicatie over het project

gedurende de looptijd ervan. En er is meer tijd voor het bedenken en produceren van bijzondere presentatievormen,

zoals animaties, video’s en infographics, powerpoints. Bovendien kan zo vroegtijdig rekening gehouden worden

met het benodigde budget en uren van onderzoekers en communicatie.

NB: voor een goede uitvoering van de communicatie zijn ook uren van inhoudelijke KIS-medewerkers nodig.

B. Communicatie over portaalactiviteiten

Alle output van het portaal, zoals de uitkomsten van kennisateliers of behoefte aan actuele informatie (zoals over

de Turkse gemeenschap in Nederland) zal, net als nu, zijn weg naar de KIS-site vinden. We zetten vanaf nu extra

in op communicatie richting stakeholders. We gaan ook communiceren over de antwoorden op de kleine en

middelgrote vragen die ons gesteld worden, onder andere via onze eigen kanalen (met name de vraag&antwoord

66

en sociale media). We houden daarvoor nauw contact met de portaalcoördinator. Deze nieuwe aanpak beleggen

we structureel in de communicatietaken.

Programma brede communicatie

C. Actiever contact zoeken met doelgroepen

We zoeken onze doelgroepen actief op en benutten daarvoor bestaande contactmomenten of creëren deze. We

zorgen voor informatiemateriaal en/of (bemande) stands op congressen en andere bijeenkomsten waar onze

doelgroepen aanwezig zijn. We benaderen actief organisaties die een groot bereik hebben onder de doelgroep,

zoals het COC als het gaat om een LHBT-project. Ook kunnen we KIS-medewerkers voorzien van

informatiepakketjes die ze kunnen meenemen naar gesprekken die vanuit KIS, het Verwey-Jonker Instituut of

Movisie plaatsvinden.

Ook online zijn er veel mogelijkheden om in contact te komen met onze doelgroepen en hen op maat gesneden

kennis te bieden. Via de applicatie Coosto monitoren we nu al wie er online over KIS ‘praat’ of over onderwerpen

verwant aan KIS. Dit blijven we uiteraard doen.

NB: De jaarbijeenkomst is een onderdeel van deze activiteit. Deze activiteit staat echter qua begroting ingedeeld

bij het portaal. Uiteraard speelt communicatie een belangrijke rol bij de invulling ervan.

D. Actieve communicatie over onze expertise

Er zijn vele specifieke dagen, evenementen of gebeurtenissen die relateren aan onze kennis (denk aan Keti Koti,

Gay Pride, open dag azc’s). We gaan deze momenten benutten om onze kennis naar buiten te brengen en de

doelgroepen opnieuw te wijzen op onze publicaties, projecten en deskundige medewerkers. Dat doen we via onze

eigen KIS-kanalen, maar ook via de opiniepagina’s van de media en kanalen van andere partijen. Denk aan de

website en nieuwsbrieven van bijvoorbeeld migrantenorganisaties of belangenorganisaties (nieuwwij.nl of het

COC).

Daarnaast zullen we meer dan we nu doen het maatschappelijke debat voeden met de ontwikkelde kennis en

reageren op actualiteiten. We vragen anderen om via onze kanalen te reageren of doen dat zelf op basis van onze

eigen expertise of ons onderzoek. Uitgangspunt blijft om vanuit een neutrale positie, op basis van feiten en kennis,

te reageren. Maar door meer in te springen op de actualiteit en onze kennis hierbij duidelijk te profileren in de

media zijn we zichtbaarder, en volgen we een belangrijk advies uit de evaluatie op: waarborg de onafhankelijke

positie van KIS en versterk de identiteit.

NB: voor een goede uitvoering is de betrokkenheid van inhoudelijke KIS’ers onontbeerlijk. Uiteraard staat het

communicatieteam klaar voor advies en praktische ondersteuning.

E. Doorontwikkeling website

Onze kennis wordt voor het grootste gedeelte online verspreid, met name via de website. Dit is dan ook de kern

van onze communicatie. Onze online performance bepaalt voor een belangrijk deel wat mensen van ons weten en

hoe ze over ons denken. Gebruikers verwachten van ons informatie die op hem of haar is toegesneden, op een

prettige en duidelijke manier gepresenteerd.

Onze site is goed ingericht voor monitoring en we maken gebruik van de juiste tools. Daardoor kunnen we steeds

beter achterhalen waar de behoeften van onze doelgroepen liggen, wat ze bekijken, welke pagina’s ze bezoeken in

welke volgorde en welke doelgroepen zich waar en op welke manier op de site bewegen. Op basis van deze

informatie willen de website aanpakken op deze punten:13

• Meer op doelgroep toegesneden content.

• Meer verschillende typen content, ruimte maken voor visuele middelen (animaties, infographics, webinars

etc.).

• Duidelijkere navigatie (‘makkelijker scannen’), zodat informatie sneller en gemakkelijker gevonden wordt.

13 Deze ontwikkelpunten zijn op basis van de online enquête onder websitebezoekers (eind 2016), aanbevelingen Berenschot en

evaluatie monitoringtools als Google Analytics en Hotjar.

67

• Mobiele versie van de website updaten (ruim een derde van de websitebezoekers bezoekt de site via een mobiel

apparaat).

• Content meer naar de verschillende gebruikers toebrengen.

• Meer ruimte maken voor visuele middelen (filmpjes, animaties, infographics).

De update zal daarom in ieder geval de volgende aanpassingen bevatten:

• De vier thema’s die aan het begin van KIS zijn geformuleerd komen op de site niet met naam en toenaam terug.

We formuleren nauwere thema’s die meer aansluiten bij wat de doelgroepen zoeken én waardoor duidelijker

wordt wat KIS doet. Voorbeelden van nauwere thema’s: arbeidsparticipatie, vluchtelingen, arbeidsmigranten,

discriminatie, sociale wijkteams.

• We gaan op doelgroepniveau communiceren. Bij ‘actueel’ en ‘publicaties’ kunnen bezoekers aangeven tot

welke doelgroep ze behoren.

• Website toegankelijker maken voor mobiel gebruik.

F. Profilering KIS als zelfstandig programma

We willen KIS actiever profileren als zelfstandig programma met een duidelijk eigen gezicht, dat niet in één adem

genoemd wordt met het Verwey-Jonker Instituut of Movisie. Er bestaat al een KIS-website en een vast KIS-

telefoonnummer. Daarnaast zullen we in alle communicatie-uitingen het logo en de naam van KIS prominent

tonen, en die van Verwey-Jonker Instituut en Movisie niet of nauwelijks. Dat geldt voor onze eigen materialen,

maar ook voor uitingen van derden voor zover we daar invloed op kunnen uitoefenen. Denk aan het gebruik van

alleen het KIS-logo en huisstijl in de publicaties, het gebruik van het format voor powerpoint, memo’s op papier,

visitekaartjes, organisatievermelding op badges etc..

Daarnaast zullen we in het format voor de KIS-powerpoint een aantal slides over het programma zelf opnemen.

Deze slides kunnen onderzoekers toelichten bij lezingen of presentaties die ze geven vanuit KIS.

G. Portaalfunctie bekender maken

We zoeken naar mogelijkheden om de portaalfunctie van KIS breder onder de aandacht van onze doelgroepen te

brengen. We passen onze eigen middelen daarop aan, zoals een aandachtstrekker op de website of een animatie

voor in de standaard KIS-powerpointpresentatie). Ook zijn we alert op externe kansen, zoals berichten plaatsen op

(online) platforms waar onze doelgroepen actief zijn. Belangrijk eerste punt van deze aanpak wordt in ieder geval

het bedenken van een duidelijke en herkenbare naam (niet portaal), die ook bijdraagt aan het vergroten van de

bekendheid van KIS in het algemeen.

H. Impact creëren n.a.v. reeds afgeronde projecten

We gaan onze eerdere projecten na om te kijken waarmee we alsnog impact kunnen creëren. Dat doen we nu ook

al met eerdere projecten door er via sociale media of onze nieuwsbrief nogmaals op te wijzen (bijvoorbeeld als de

actualiteit daar aanleiding toe geeft). Die inzet gaan we intensiveren. We kiezen een aantal interessante projecten

uit waar nog veel winst te behalen valt. Voor deze projecten maken we een communicatieplan om het onder de

aandacht van de doelgroep te brengen en voeren dat uit. Op de homepage voegen we de mogelijkheid toe om een

artikel opnieuw uit te lichten, bijvoorbeeld met de tag ‘opnieuw relevant’.

Uitbreiden en verrijken van het communicatieteam

Het communicatieteam is sinds de start van KIS ongewijzigd gebleven, op de aanvulling van een klein aantal

assistent-uren na. Zoals hierboven beschreven gaan we de komende tijd veel veranderen. Er wordt meer ingezet

op het creëren van content in de vorm van onder meer artikelen en blogs, die we verspreiden via onze eigen

middelen en via derden. We gaan nieuwe wegen zoeken om de doelgroep te bereiken (online platforms, relevante

congressen) en we gaan de website in zijn geheel vernieuwen. Gevolg is dat er meer website-onderhoud nodig

wordt (uploaden content, foto’s zoeken, technische foutjes laten oplossen), wat direct ook gevolg heeft voor het

beheer van de sociale media.

Om dit goed te kunnen doen, vullen we het bestaande communicatieteam aan met twee functionaliteiten:

1. Schrijven van content: deze person(en) kunnen teksten verzorgen n.a.v. KIS-producten en actualiteiten. Kennis

van het maatschappelijk veld en gevoel op het onderwerp integratie zijn nodig.

68

2. Ondersteuning online middelen en algemeen: enerzijds bestaat dit uit het beheer van de website en sociale

media-accounts. Anderzijds is algemene ondersteuning nodig, zoals desk research onder andere naar voor onze

doelgroepen relevante mijlpalen, congressen, online platforms, relevante nieuwsbrieven, . Bovendien is soms

ondersteuning nodig bij het laten maken van andere presentatievormen, zoals een infographic of film.

Om flexibel te blijven en op maat te kunnen werken, willen we deze functionaliteiten niet in de vorm van vaste

teammedewerkers gieten, maar het team flexibel aanvullen met steeds de juiste persoon voor die taak. Denk aan

een goede journalist voor het betere schrijfwerk of een deskundige aanpakker om de productie van een infograhic

te begeleiden. Sommige functies hebben we binnen onze eigen organisaties beschikbaar, andere zullen we extern

inhuren.

69

5. Begroting Movisie (€) Verwey-Jonker

Instituut (€)

Flex

budget (€)

Materiële

kosten (€)

Totaal (€)

A Ontwikkeling van Kennis 554.117 710.570 145.500 1.410.187

Thema 1. Nieuwe migratie 126.070 176.575 28.000 330.645

Thema 2. Sociale stabiliteit 145.708 138.300 40.000 324.008

Thema 3. Inclusie en toegankelijkheid 98.711 200.430 25.500 324.641

Thema 4. Participatie 183.628 195.265 52.000 430.893

B Portaal en vraagbaak incl. felxbudget 11.970 101.750 330.000 3.000 446.720

C Verbinding, signalering en netwerken 21.880 126.335 40.212 188.427

D Kennisarticulatie 121.297 80.500 127.088 328.885

E Coördinatie 53.000 157.800 0 210.800

Totaal 762.264 1.176.955 330.000 315.800 2.585.019

Een gedetailleerdere begroting op projectniveau van functie A Ontwikkeling van kennis is opgenomen in de

bijlage. De uitsplitsingen van de begrotingen per project naar functieniveaus zijn opgenomen bij de

projectbeschrijvingen in hoofdstuk 3. Onderstaand de uitsplitsingen van de begrotingen per functie van KIS naar

functieniveaus van de andere functies van KIS.

B. Portaalfunctie

Organisatie Onderzoeker Tarief (€) Aantal Bedrag (€)

Verwey-Jonker Instituut Coördinatie/Senior 91 490 44.590

Verwey-Jonker Instituut Onderzoeker 66 100 6.600

Verwey-Jonker Instituut Junior onderzoeker 46 150 6.900

Stafkosten Verwey-Jonker Instituut 29 740 21.460

Overhead Verwey-Jonker Instituut 30 740 22.200

Totaal Verwey-Jonker Instituut 101.750

Organisatie Onderzoeker Tarief (€) Aantal Bedrag (€)

Movisie Senior 96 90 8.640

Movisie Medior 78 0

Movisie Junior 51 0

Movisie Project-Assistent 42 0

Stafkosten Movisie 11 90 990

Overhead Movisie 26 90 2.340

Totaal Movisie 11.970

Inzet Flexibel budget 330.000

Materiële kosten 3.000

Totaal Project 446.720

70

C. Kennisarticulatie en verspreiding

Organisatie Onderzoeker Tarief (€) Aantal Bedrag (€)

Verwey-Jonker Instituut

Senior

communicatieadviseur 91 300 27.300

Verwey-Jonker Instituut Communicatieadviseur 66 200 13.200

Verwey-Jonker Instituut

Junior

communicatieadviseur 46 100 4.600

Stafkosten Verwey-Jonker Instituut 29 600 17.400

Overhead Verwey-Jonker Instituut 30 600 18.000

Totaal Verwey-Jonker Instituut 80.500

Organisatie Onderzoeker Tarief (€) Aantal Bedrag (€)

Movisie

Senior

communicatieadviseur 96 0 0

Movisie Communicatieadviseur 78 363 28.314

Movisie

Junior

communicatieadviseur 51 904 46.104

Movisie Project-Assistent 42 0 0

Stafkosten Movisie 11 1267 13.937

Overhead Movisie 26 1267 32.942

Totaal Movisie 121.297

Materiële kosten 127.088

Totaal Project 328.885

D. Verbinding, signalering en netwerkontwikkeling

Organisatie Onderzoeker Tarief (€) Aantal Bedrag (€)

Verwey-Jonker Instituut Senior onderzoeker 91 551 50.141

Verwey-Jonker Instituut Onderzoeker 66 205 13.530

Verwey-Jonker Instituut Junior onderzoeker 46 172 7.912

Stafkosten Verwey-Jonker Instituut 29 928 26.912

Overhead Verwey-Jonker Instituut 30 928 27.840

Totaal Verwey-Jonker Instituut 126.335

Organisatie Onderzoeker Tarief (€) Aantal Bedrag (€)

Movisie Senior 96 74 7.104

Movisie Medior 78 61 4.758

Movisie Junior 51 49 2.499

Movisie Project-Assistent 42 9 378

Stafkosten Movisie 11 193 2.123

Overhead Movisie 26 193 5.018

Totaal Movisie 21.880

Materiële kosten 40.212

Totaal € 188.427

71

E. Coördinatie en afstemming, samenwerking en programma-ontwikkeling

Organisatie Onderzoeker Tarief (€) Aantal Bedrag (€)

Verwey-Jonker Instituut Coördinatie programma 91 400 36.400

Verwey-Jonker Instituut Coördinatie beheer 91 200 18.200

Verwey-Jonker Instituut Themacoördinatoren 91 200 18.200

Verwey-Jonker Instituut Eindverantwoordelijkheid 91 100 9.100

Verwey-Jonker Instituut Kwaliteitscontrole 91 152 13.832

Stafkosten Verwey-Jonker Instituut 29 1052 30.508

Overhead Verwey-Jonker Instituut 30 1052 31.560

Totaal Verwey-Jonker Instituut 157.800

Organisatie Onderzoeker Tarief (€) Aantal Bedrag (€)

Movisie Coördinatie senior 96 250 24.000

Movisie Coördinatie medior 78 0

Movisie

Coördinatie project-

Assistent 42 250 10.500

Stafkosten Movisie 11 500 5.500

Overhead Movisie 26 500 13.000

Totaal Movisie 53.000

Materiële kosten 0

Totaal Project 1552 210.800

72

Bijlage 1. Raad van advies

Naam Functie Organisatie

Alexander Rinnooy Kan

(voorzitter)

Hoogleraar economie en

bedrijfskunde

Universiteit van Amsterdam

Firoez Azarhoosh Projectcoördinator Stichting Bevordering

Maatschappelijke participatie

Nico van Rossen Programmamanager burgerschap

en diversiteit

Gemeente Amsterdam

Paul Mbikayi Managing director Refugee Talent Hub

Rinda den Besten Voorzitter PO-Raad

Liesbeth Huyzer Lid korpsleiding Politie

Martin Sitalsing Directeur GGZ Lentis

Domenica Ghidei Biidu Collegelid College voor de rechten van de

Mens

Shervin Nekuee Socioloog/Publicist Zelfstandig

Fawzia Nasrullah Voorzitter Raad van Bestuur Youké, Sterke Jeugd

Naïma Azough Speciaal rapporteur extremisme Ministeries van OCW/VWS

73

Bijlage 2. Begroting Onderzoeksfunctie/praktijk- en implementatiefunctie Movisie (€) Verwey-

Jonker

Instituut

(€)

Materiële

kosten (€)

Totaal (€)

1.1 Monitor gemeentelijk beleid arbeidstoeleiding vluchtelingen 0 58.400 3.000 61.400

1.2 Duurzame arbeidsparticipatie van vluchtelingen: doen wat werkt

61.770 45.975 10.000 117.745

1.3 Onderwijs als weg naar werk? 38.625 51.500 11.000 101.125

1.4 Financiële en sociale zelfredzaamheid van nieuwe migranten in gemeenten

25.675 20.700 4.000 50.375

Totaal thema 1 Nieuwe migratie 126.070 176.575 28.000 330.645

2.1 Versterken van veerkracht tegen ongewenste polarisatie 25.433 98.100 18.000 141.533

2.2 Effectief discriminatie bestrijden 76.001 30.000 14.500 120.501

2.3 Omgaan met polarisatie op het werk 44.274 10.200 7.500 61.974

Totaal thema 2 Sociale stabiliteit 145.708 138.300 40.000 324.008

3.1 Intercultureel vakmanschap 57.085 26.400 7.000 90.485

3.2 Versterken lokale rol migrantenorganisaties in het sociaal domein

15.846 44.200 5.000 65.046

3.3 Werkgevers versterken in het voeren van diversiteitsbeleid bij werving en selectie

25.780 54.100 10.000 89.880

3.4 Brede verkenning schooladviezen in het basisonderwijs 0 66.250 3.000 69.250

3.5 Voorverkenning diversiteit lerarenopleidingen 0 9.480 500 9.980

Totaal thema 3 Inclusief en toegankelijkheid 98.711 200.430 25.500 324.641

4.1 Leer-werkcombinaties 25.126 35.070 10.000 70.196

4.2A Weerbaar opvoeden versterken (ouders) 24.989 35.000 25.000 84.989

4.2B Vervolg Actieonderzoek pilots weerbaar opvoeden 0 28.875 1.500 30.375

4.3A Binding: Vertrouwen in instituties 35.522 16.910 2.500 54.932

4.3B Binding: het perspectief van jongeren zelf 18.540 37.560 4.000 60.100

4.4 Empowerment: verminderen gevolgen discriminatie onder jongeren

43.714 19.050 2.500 65.264

4.5 Zelfbeschikking 35.737 22.800 6.500 65.037

Totaal thema 4 Participatie 183.628 195.265 52.000 430.893

A Totaal thema 1 t/m 4 554.117 710.570 145.500 1.410.187