Kennislacune Over IBD Bij Slangen

59
OPLEIDING AGRO- EN BIOTECHNOLOGIE Afstudeerrichting Dierenzorg Bachelorproef van Anke Rossaert tot het behalen van het diploma Bachelor agro- en biotechnologie Academiejaar (2012-2013) Dr. Tom Hellebuyck en Dr. Hilde Vervaecke Faculteit Diergeneeskunde Universiteit Gent Salisburylaan 133 9820 Merelbeke KENNISLACUNE OVER IBD BIJ SLANGEN

description

Een uitgebreide literatuurstudie over IBD bij slangen, aangevuld met een onderzoek (via een enquête) om te peilen naar de algemene kennis die reptielenhouders hebben over deze aandoening. De resultaten van de enquête worden vergeleken en weerlegd met de actuele wetenschappelijke literatuur en eigen visie.

Transcript of Kennislacune Over IBD Bij Slangen

Page 1: Kennislacune Over IBD Bij Slangen

OPLEIDING AGRO- EN BIOTECHNOLOGIE Afstudeerrichting Dierenzorg

Bachelorproef van Anke Rossaert

tot het behalen van het diploma Bachelor agro- en biotechnologie

Academiejaar (2012-2013)

Dr. Tom Hellebuyck en Dr. Hilde Vervaecke Faculteit Diergeneeskunde – Universiteit Gent

Salisburylaan 133 9820 Merelbeke

KENNISLACUNE OVER IBD BIJ SLANGEN

Page 2: Kennislacune Over IBD Bij Slangen

Voorwoord

Via deze weg had ik graag mijn projectbegeleidster en promotor Mevr. Hilde Vervaecke hartelijk willen bedanken voor het begeleiden van mijn bachelorproef en de tips die zij mij hierbij heeft gegeven. Ook zou ik graag Dr. Tom Hellebuyck willen bedanken voor de uitleg en informatie die ik van hem heb gekregen om deze studie te kunnen realiseren. Mr. Hans Laevens wil ik bedanken voor het analyseren en verwerken van de enquêtedata en de uitleg die hij mij hierover gaf. Ook mijn vriendin Alien Leplae wil ik hartelijk bedanken voor het helpen samenstellen van de enquête en het volledig nalezen van mijn werk. Mijn zus, Iris Rossaert, en schoonmoeder, Carina De Greyt, wil ik eveneens bedanken voor de hulp en steun die zij mij gaven tijdens het maken van dit werk. Tenslotte wil ik ook mijn ouders en mijn vriend bedanken voor hun morele steun.

Page 3: Kennislacune Over IBD Bij Slangen

Kennislacune over IBD bij slangen Samenvatting 3

Samenvatting

Inclusion body disease (IBD) is een veel voorkomende ziekte die veel in gevangenschap gehouden slangen van de familie Boidae (boa’s en pythons) treft. Het gemak waarmee reptielen over de hele wereld kunnen worden getransporteerd heeft er onder meer toe bijgedragen dat deze aandoening een wereldwijd voorkomend probleem is geworden. Er bestaat nog veel wetenschappelijke onduidelijkheid over het ontstaan, de etiologie en epidemiologie van deze ziekte, wat maakt dat er ook nog veel onduidelijkheid heerst bij reptielenhouders. In deze studie wordt onderzocht hoe goed de Nederlandstalige reptielenhouders op de hoogte zijn over IBD bij slangen en welke mening zij hebben over bepaalde stellingen. De antwoorden worden vergeleken en eventueel weerlegd met behulp van de beschikbare wetenschappelijke literatuur en eigen visie. De resultaten van deze studie laten zien dat er een relatief grote kennislacune bestaat bij de ondervraagde reptielenhouders. Educatie lijkt van essentieel belang om reptielenhouders meer duidelijkheid te kunnen verschaffen over deze aandoening en om hen eventueel bepaalde visies over deze ziekte te doen herzien. Op die manier zouden later misschien mogelijke maatregelen genomen kunnen worden die meer duidelijkheid kunnen brengen over het voorkomen en het beheer van de ziekte in België en Nederland en de rest van de wereld.

Page 4: Kennislacune Over IBD Bij Slangen

Kennislacune over IBD bij slangen Inhoudstafel 4

INHOUDSTAFEL

Voorwoord ............................................................................................................................ 2

Samenvatting ....................................................................................................................... 3

Inleiding ................................................................................................................................ 6

1 Doelstellingen ........................................................................................................... 7

2 Literatuurstudie......................................................................................................... 8

2.1 Wat is IBD? ................................................................................................................ 8 2.2 Geografische verspreiding .......................................................................................... 9 2.3 Etiologie ..................................................................................................................... 9 2.4 Gastheer .................................................................................................................. 10 2.5 Epidemiologie ........................................................................................................... 11 2.6 Ziekteverloop en symptomen ................................................................................... 12 2.7 Pathologie en diagnose ............................................................................................ 13 2.7.1 Ante-mortem ............................................................................................................................. 13 2.7.2 Post-mortem ............................................................................................................................. 14 2.8 Differentiaal diagnose ............................................................................................... 14 2.9 Behandeling en preventie ......................................................................................... 15 2.9.1 Quarantaine en parasietbestrijding .......................................................................................... 15 2.9.2 Ante-mortem IBD controle ........................................................................................................ 16 2.10 Enquête: concrete doelstellingen .............................................................................. 17

3 Materiaal en methoden ........................................................................................... 18

4 Resultaten ............................................................................................................... 20

4.1 Resultaten enquêtevragen ....................................................................................... 20 4.2 Persoonlijke kenmerken in relatie tot kennisniveau .................................................. 33 4.2.1 Is er een correlatie tussen de leeftijd van de respondenten en de periode dat ze slangen

houden ...................................................................................................................................... 33 4.2.2 Is er een relatie tussen het kennisniveau en de gemiddelde leeftijd van de respondenten .... 33 4.2.3 Is er een relatie tussen het zelf ingeschatte kennisniveau van de respondenten en hun

verklaring voor de afkorting IBD ............................................................................................... 34 4.2.4 Is er een relatie tussen de kennis die respondenten hebben over IBD en de ervaring die zij

hebben met Boidae .................................................................................................................. 34

5 Discussie ................................................................................................................. 35

5.1 Algemene kennis respondenten (Vraag 1 t.e.m. 6): .................................................. 35 5.2 Gastheer en voorkomen (Vraag 7 t.e.m. 10)............................................................. 35 5.3 Oorzaak (Vraag 11) .................................................................................................. 36 5.4 Overdracht (vraag 12) .............................................................................................. 36 5.5 Subklinische infectie (vraag 15 en 16) ...................................................................... 37 5.6 Ziekteverloop en mortaliteit (Vraag 17 en 18) ........................................................... 37 5.7 Differentiaal diagnose (Vraag 19 en 20) ................................................................... 37 5.8 IBD diagnostiek (Vraag 13 en 14) ............................................................................. 38 5.9 Belang van euthanasie (Vraag 21) ........................................................................... 39 5.10 Belang van maatregelen en knelpunten ................................................................... 40 5.11 Discussiepunten management van IBD positieve slangen binnen een collectie ....... 41

Besluit ................................................................................................................................ 44

Lijst van tabellen en figuren .............................................................................................. 45

Lijst van tabellen .................................................................................................................. 45 Lijst van figuren .................................................................................................................... 45

Page 5: Kennislacune Over IBD Bij Slangen

Kennislacune over IBD bij slangen Inhoudstafel 5

Bronnenlijst ........................................................................................................................ 46

Lijst van bijlagen ................................................................................................................ 50

Bijlage 1 .............................................................................................................................. 51

Enquêteformulier ................................................................................................................. 51

Bijlage 2 .............................................................................................................................. 55

Vulgariserend journalistiek artikel......................................................................................... 55

Page 6: Kennislacune Over IBD Bij Slangen

Kennislacune over IBD bij slangen Inleiding 6

Inleiding

Een conservatieve schatting in Nederland toont aan dat 30.000 gezinnen een reptiel in huis hebben. Er bestaan geen cijfers voor België, maar als men deze cijfers naar België extrapoleert zou dit overeenkomen met 19.500 gezinnen (Anoniem, 2012). Jaarlijks worden wereldwijd verschillende beurzen georganiseerd waar mensen reptielen kunnen kopen en verkopen. Het gemak waarmee reptielen over de hele wereld kunnen worden getransporteerd maakt dat ook ziektes zich zo gemakkelijk kunnen verspreiden. Inclusion body disease (IBD) is een wereldwijd voorkomende ziekte die verschillende soorten boa’s en pythons treft (Chang en Jacobson, 2010). De aandoening werd voor het eerst gerapporteerd in 1970 in de Verenigde Staten (Schumacher et al., 1994). Sindsdien werden er steeds meer meldingen bekend van IBD-infecties in verschillende landen, en in 2006 verscheen het eerste rapport van IBD in België (Carlisle-Nowak et al., 1998; Orós et al., 1998; Pees et al., 2010; Vancraeynest et al., 2006; Zwart et al., 2001). De ziekte werd voor het eerst vastgesteld bij in gevangenschap gehouden slangen en vormt een groot probleem voor zowel hobbyisten als voor dierentuinen (Schumacher et al., 1994). Het is niet duidelijk waar de ziekte precies is ontstaan maar voorlopig werd deze nog niet vastgesteld bij wilde slangenpopulaties (Schumacher et al., 2006b; Schumacher et al., 1994). Infectieuze agentia kunnen zich in het wild manifesteren als gevolg van ontsnapte of uitgezette dieren die geïnfecteerd zijn met het agens (Schumacher, 2006b). IBD is in veel gevallen een fataal verlopende ziekte die rampzalige gevolgen zou kunnen hebben mocht ze zich in het wild manifesteren. Vooral in landen waar slangen gefokt worden voor uitzettingsprogramma’s bestaat hierover grote bezorgdheid (Chang en Jacobson, 2010). Het is nog niet bekend wat de precieze oorzaak is van IBD, maar bij veel IBD-positieve slangen werd ook een virale infectie waargenomen, wat doet vermoeden dat een virus mogelijk een etiologische rol speelt (Schumacher, 1994; Stenglein et al., 2012). Ook over de epidemiologie bestaat nog veel onduidelijkheid waardoor er nog geen gepaste behandelingen of preventiestrategieën ontwikkeld zijn tegen deze aandoening (Chang en Jacobson, 2010). IBD kan latent aanwezig zijn waardoor subklinisch geïnfecteerde slangen gedurende lange tijd onopgemerkt kunnen blijven en de ziekte ongemerkt kunnen verspreiden (Schumacher et al., 1994; Wozniak et al., 2000; Driggers en Austin, 1997). Met behulp van diagnostische tests kan IBD aangetoond worden bij zowel klinisch als subklinisch geïnfecteerde slangen, maar de betrouwbaarheid van dergelijke tests is nog een groot discussiepunt (Schumacher, 1994; Garner en Raymond, 2004; Isaza et al., 1993). Om verspreiding van de ziekte tegen te gaan werd aanvankelijk geadviseerd om alle geïnfecteerde slangen te euthanaseren (Schumacher, 1994; Vancraeynest et al., 2006). Omwille van het groot aantal subklinisch aangetaste slangen is quarantaine en niet meer kweken met aangetaste, niet zieke dieren een humaan alternatief tot er geweten is wat de exacte etiologie van IBD is en of slangen met inclusies ook effectief ziek zullen worden (Chang en Jacobson, 2010; Hellebuyck et al., 2012). Hoe de toekomst van een IBD-positieve slang eruit ziet hangt volledig af van wat diens eigenaar beslist. De keuze is onder meer afhankelijk van de persoonlijke mening over het wel of niet euthanaseren van IBD-positieve slangen, de doeleinden van dergelijke slangen, en de kans dat ze andere slangen zouden kunnen besmetten.

Page 7: Kennislacune Over IBD Bij Slangen

Kennislacune over IBD bij slangen Doelstellingen 7

1 Doelstellingen

Gezien de nog grote wetenschappelijke onduidelijkheid over IBD wil ik met behulp van een enquête onderzoeken wat reptielenhouders tot nu toe al weten over deze ziekte, hoe goed zij op de hoogte zijn van de beschikbare wetenschappelijke literatuur en welke mening zij hebben over bepaalde stellingen. De antwoorden wil ik vergelijken en eventueel weerleggen met de actuele literatuur en eigen visie. Daarna wil ik verder ingaan op het management van IBD-positieve slangen binnen een collectie en wat ik hierbij belangrijk vind qua onderzoek en maatregelen naar de toekomst toe. Ik hoop om met deze studie de kennis en visie van mede reptielenhobbyisten te verbreden of eventueel te doen herzien en om ze nadien ook aan te moedigen hun steentje bij te dragen aan het onderzoek en beheer van IBD.

Page 8: Kennislacune Over IBD Bij Slangen

Kennislacune over IBD bij slangen Literatuurstudie 8

2 Literatuurstudie

2.1 Wat is IBD?

Inclusion body disease (IBD) is een van de belangrijkste overdraagbare, vermoedelijk virale, aandoeningen bij boa’s (subfamilie Boinae) en pythons (subfamilie Pythoninae). Er is nog veel onduidelijkheid over de etiologie waardoor er voorlopig nog geen behandelingen of vaccins beschikbaar zijn (Chang en Jacobson, 2010; Vancraeynest et al., 2006). Aanvankelijk dacht men dat een retrovirus verantwoordelijk was voor deze ziekte (Schumacher et al., 1994; Jacobson et al., 2001), maar recente studies doen vermoeden dat een arenavirus mogelijk een etiologische rol speelt (Stenglein et al., 2012). IBD heeft zijn naam te danken aan de vorming van insluitlichaampjes (inclusies) in het cytoplasma (intracytoplasmatisch) van verschillende types lichaamscellen van geïnfecteerde slangen. De inclusies zijn elektrondens, variabel in grootte en bevatten een specifiek eiwit, het zogenaamde ’68-kd IBD-eiwit’ (Schumacher et al., 1994; Wozniak et al., 2000). Een diagnose is gebaseerd op het terugvinden van deze inclusies in weefsel- of bloedstalen van geïnfecteerde dieren (Chang en Jacobson, 2010; Garner, 2005). Hoewel IBD voornamelijk bij boa’s en pythons (familie Boidae) wordt gezien werden occasioneel ook gelijkaardige gevallen beschreven bij andere slangensoorten. Of deze aandoeningen door dezelfde agens als IBD werden veroorzaakt is echter niet bekend (Schumacher, 2006b; Vancraeynest et al., 2006; Fleming et al., 2003; Raymond et al., 2001; Carlisle-Nowak et al., 1998). De klinische symptomen alsook het ziekteverloop zijn verschillend tussen boa’s en pythons. Bij pythons worden de inclusies voornamelijk teruggevonden in de cellen van het centrale zenuwstelsel en zijn de symptomen van neurologische aard. Bij boa’s ontwikkelen de inclusies zich in vrijwel alle organen en worden de fatale neurologische symptomen meestal voorafgegaan door andere, niet-specifieke symptomen zoals regurgitatie (Chang en Jacobson, 2010; Schumacher et al., 1994). IBD werkt immunosuppressief waardoor ook secundaire aandoeningen kunnen optreden zoals mondrot (stomatitis) en longontstekingen (pneumonie) (Orós et al., 1998). Omwille van het acute ziekteverloop bezwijken pythons meestal sneller aan de ziekte dan boa’s, die met behulp van ondersteunende therapie nog maanden tot zelfs jaren lang in leven kunnen blijven na het optreden van de eerste symptomen. Verder is bij boa’s ook een latente infectie mogelijk waardoor subklinisch aangetaste boa’s onopgemerkt blijven (Schumacher et al., 1994; Wozniak et al., 2000; Driggers en Austin, 1997). Of een latente infectie ook bij pythons kan voorkomen is niet helemaal duidelijk. Er lijkt een epidemiologische shift opgetreden te zijn waarbij IBD geassocieerde inclusies veelvuldig aantoonbaar zijn bij zowel zieke als gezonde boa’s. Bij klinisch gezonde pythons daarentegen worden nagenoeg geen inclusies aangetoond, en zelfs bij pythons met sterk indicatieve symptomen voor de klinische vorm van IBD kunnen in veel gevallen geen inclusies aangetoond worden met de beschikbare diagnostische tests (Hellebuyck et al., 2012). Inclusies zijn zelden aan te tonen bij pythons met een subklinische infectie. Dit komt ongetwijfeld wel voor maar in vergelijking met boa’s erg sporadisch (Pees et al., 2010). Hoewel IBD voornamelijk gezien wordt bij volwassen slangen kan het bij alle leeftijdscategorieën voorkomen (Schumacher et al., 1994; Wozniak et al., 2000; Chang en Jacobson, 2010). Omwille van de onduidelijkheid betreffende de etiologie en epidemiologie zijn er voorlopig nog geen specifieke behandelings- of preventieprotocols ontwikkeld. Nieuwe dieren worden het best voor minstens 90 dagen in quarantaine gehouden en eventuele parasietenbestrijding is hierbij van groot belang (Chang en Jacobson, 2010). Verder kan een ante-mortem IBD-controle toegepast worden als ingangscontrole voor nieuwe slangen (Vancraeynest et al., 2006). Hoewel er aanwijzingen zijn dat IBD een overdraagbare

Page 9: Kennislacune Over IBD Bij Slangen

Kennislacune over IBD bij slangen Literatuurstudie 9

aandoening is, is de precieze manier van overdracht eveneens nog niet bekend. Een definitieve identificatie van een etiologisch agens of agentia is noodzakelijk om hierover duidelijkheid te brengen, alsook om een gepaste behandeling en preventiestrategie te ontwikkelen.

2.2 Geografische verspreiding

IBD werd voor het eerst gerapporteerd in de verenigde staten (1970) waar het meerdere Boidae soorten aantastte in zowel private als zoölogische collecties (Schumacher et al., 1994). Later werd het ook in Spanje (Orós et al., 1998), Australië (Carlisle-Nowak et al., 1998), België (Vancraeynest et al., 2006), en Duitsland (Zwart et al., 2001; Pees et al., 2010) gerapporteerd en vormt het waarschijnlijk een wereldwijd probleem dat veel slangen treft (Vancraeynest et al., 2006). Of IBD ook bij in het wild levende slangenpopulaties voorkomt is niet bekend (Schumacher, 2006b), maar voorlopig werd de ziekte enkel aangetroffen bij in gevangenschap gehouden slangen (Schumacher et al., 1994). Hierdoor is er grote bezorgdheid dat de ziekte zich in het wild zou manifesteren als gevolg van besmetting door ontsnapte of uitgezette slangen geïnfecteerd met IBD (Chang en Jacobson, 2010; Schumacher, 2006b). Omwille van de dodelijkheid van IBD kan dit voor rampzalige gevolgen zorgen. Bij uitzettingsprogramma’s is het dus van groot belang om strikte quarantaineprotocols te hanteren en gezondheidstesten uit te voeren vooraleer een slang wordt uitgezet in het wild (Schumacher, 2006b).

2.3 Etiologie

IBD wordt gekarakteriseerd door de aanwezigheid van intracytoplasmatische inclusies in verschillende types lichaamscellen en neuronen in het centrale zenuwstelsel van geïnfecteerde slangen (Schumacher et al., 1994). De inclusies zijn elektrondens en variabel in grootte (Schumacher et al., 1994). Uit een onderzoek van Wozniak et al. blijkt dat IBD-inclusies over een uniek eiwit beschikken, het zogenaamde ’68-kd IBD-eiwit’, dat zich binnenin de inclusies opstapelt. Dit antigeen eiwit of verwanten daarvan werden nog niet teruggevonden in niet-geïnfecteerde boa weefsels en lijkt daarom dus uniek te zijn voor IBD. Het ’68-kd IBD-eiwit’ werd hierdoor verder aangeduid als het ‘IBD-inclusie eiwit’ (Wozniak et al., 2000). Buiten dit eiwit is de chemische samenstelling van de inclusies nog onbekend (Chang en Jacobson, 2010). De morfologie komt het sterkste overeen met die beschreven voor eiwitachtige niet-virale inclusies (Wozniak et al., 2000). Wat de precieze oorzaak is voor IBD is voorlopig nog niet bekend maar een eerste vermoeden ging uit naar een retrovirus (Schumacher et al., 1994). Op basis van elektronmicroscopisch onderzoek en virale isolatie werden in IBD geïnfecteerde slangenweefsels virusachtige partikels teruggevonden die morfologisch sterk gelijken op die van C-type retrovirussen (Schumacher et al., 1994). Deze viruspartikels werden echter niet in alle weefsels teruggevonden van IBD-aangetaste slangen. (Chang en Jacobson, 2010). De viruspartikels en inclusies worden doorgaans, maar niet altijd, samen in hetzelfde dier en veelal ook in dezelfde cel teruggevonden, maar of er een oorzakelijk verband bestaat tussen deze twee entiteiten werd voorlopig nog niet vastgesteld (Wozniak et al., 2000; Chang en Jacobson, 2010). Een transmissieonderzoek van Schumacher en medewerkers (1994) en Wozniak en medewerkers (2000) toonde aan dat IBD overdraagbaar is via inenting van geïnfecteerde weefsels bij gezonde slangen. Geen van beide studies leverden echter bewijs om aan te tonen dat de ziekteverwekker een retrovirus is. Verder werd in geen van beide studies gebruik gemaakt van een gezuiverd virus, waardoor het onmogelijk is om een retrovirus aan te wijzen als onderliggende oorzaak voor de ontwikkeling van inclusies bij de

Page 10: Kennislacune Over IBD Bij Slangen

Kennislacune over IBD bij slangen Literatuurstudie 10

ingeënte slangen (Schumacher et al., 1994; Wozniak et al., 2000). IBD zou een eiwitopstapelende ziekte kunnen zijn, veroorzaakt door een virale infectie, of doordat het eiwit zich zelf kan gedragen op een manier vergelijkbaar met die van een prion-achtige ziekte (Chang en Jacobson, 2010). Een prionziekte is een dodelijk verlopende virusinfectie van het centrale zenuwstelsel. De betreffende virussen geven viruseiwitten (prionen) af die zich kunnen binden aan het DNA in de cellen van de gastheer en zich daar kunnen vermeerderen. Hierdoor wordt de functie van de zenuwcellen zo ernstig verstoord dat de dood intreedt1 Retrovirussen werden al meer dan 30 jaar geleden geïdentificeerd bij verschillende soorten slangen en werden voornamelijk geassocieerd met tumoren (Chandra et al., 2001; Jacobson et al., 1980; Carneiro et al., 1992; Zeigel en Clark, 1969; Ippen et al., 1978; Orr et al., 1972). De identificatie van C-typeachtige viruspartikels kan wijzen op een etiologische relatie tussen de viruspartikels en tumoren maar dit werd niet in alle gevallen bevestigd (Chandra et al., 2001). Verder werden retrovirusachtige partikels ook al terug gevonden in normale weefsels van gezonde slangen (Huder et al., 2002; Orr et al., 1972). Dit alles maakt het extra moeilijk om het infectieuze agens verantwoordelijk voor het ontstaan van IBD precies te bepalen. In een recente studie waar men een poging deed voor het vinden van het agens verantwoordelijk voor IBD vonden Stenglein et al. (2012) een totaal nieuw virus dat als mogelijke oorzaak voor IBD zou kunnen doorgaan. Deze studie doet vermoeden dat de ziekteverwekker verantwoordelijk voor IBD een arenavirus zou kunnen zijn (Stenglein et al., 2012). Arenavirussen zijn een familie virussen waarvan voorheen gedacht werd dat ze enkel bij zoogdieren voorkomen (Buchmeier et al., 2007; Emonet et al., 2009; Gonzalez et al., 2007; Charrel et al., 2011). Knaagdieren zouden de natuurlijke gastheer zijn, en individuele arenavirussoorten worden geassocieerd met een specifieke gastheer. Een arenavirusinfectie resulteert in de ontwikkeling van inclusies in verschillende lichaamscellen (Charell et al., 2002). De infectie verloopt chronisch en asymptomatisch bij knaagdieren, maar een zoönotische infectie van arenavirussen bij mensen of andere zoogdieren kan leiden tot ernstige ziekte (Stenglein et al., 2012). Deze studie demonstreert dat ook reptielen geïnfecteerd kunnen worden met een arenavirus en dat infecties dus niet beperkt blijven tot zoogdieren (Stenglein et al., 2012). Het is nog niet duidelijk of slangen de natuurlijke gastheer zijn van dit nieuw gevonden arenavirus, of dat ze toevallig besmet zijn geworden op een manier die lijkt op de zoönotische transmissie van arenavirussen tussen knaagdieren en mensen (Stenglein et al., 2012). Verder onderzoek is nodig om het unieke ‘IBD-inclusie eiwit’ en de viruspartikels specifieker te kunnen identificeren en om een eventueel oorzakelijk verband tussen deze twee entiteiten te kunnen vaststellen (Chang en Jacobson, 2010).

2.4 Gastheer

IBD werd voor het eerst aangetroffen bij in gevangenschap gehouden slangen van de familie Boidae en wordt daarom ook wel ‘Boid Inclusion Body Disease’ (BIBD) genoemd (Schumacher et al., 1994). In het begin werd IBD voornamelijk waargenomen bij tijgerpythons (Python molurus bivittatus) maar later werd het vaker bij boa’s aangetroffen dan bij pythons (Jacobson, 1997). Uit een onderzoek van Garner en medewerkers (2004) lijken vooral de boa constrictor (Boa constrictor ssp.) en boomboa’s (Corallus ssp.) de meest gevoelige Boidae soorten te zijn. Er wordt gesuggereerd dat de boa constrictor een grotere

1 Bron: http://www.encyclo.nl/begrip/Prion%20ziekten

Page 11: Kennislacune Over IBD Bij Slangen

Kennislacune over IBD bij slangen Literatuurstudie 11

resistentie zou hebben voor klinisch zichtbare IBD dan andere Boidae soorten. De boa constrictor kan het virus latent of asymptomatisch bij zich dragen waardoor gedacht wordt dat boa’s de natuurlijke, en pythons de aberrante gastheer zouden zijn voor bepaalde stammen van het IBD-virus (Schumacher et al., 1994). Verder onderzoek is nodig om meer duidelijkheid te krijgen over de pathogenese van IBD en om eventueel aan te tonen of er meerdere, al dan niet soortspecifieke, stammen bestaan van het virus (Wozniak et al., 2000). Het is voorlopig nog onbekend of slangen anders dan de familie Boidae al dan niet asymptomatisch drager kunnen zijn van IBD (Schumacher, 2006b). In de literatuur worden wel soortgelijke aandoeningen beschreven bij andere slangenfamilies, maar of deze door hetzelfde agens als IBD werden veroorzaakt is niet duidelijk (Vancraeynest et al., 2006). Raymond en medewerkers (2001) beschreven een aandoening bij acht groefkopadders (Bothriechis marchi) dat sterke overeenkomsten had met IBD. Zowel de klinische symptomen als de resultaten uit histologisch onderzoek waren op een paar verschillen na heel gelijkaardig aan die van IBD. Hoe de adders precies besmet zijn geraakt is echter niet bekend. Fleming en medewerkers (2003) beschreven een ziekte gelijkaardig aan IBD bij jonge rattenslangen (Pantherophis guttatus guttatus, familie Colubridae). De slangen vertoonden gelijkaardige symptomen en histologisch onderzoek toonde de aanwezigheid van inclusies aan, maar de, toen gedachte, typische retrovirusachtige partikels ontbraken. Er was geen direct contact tussen de jonge rattenslangen en een geïnfecteerde Boidae, maar indirect contact tussen de ouderdieren en een geïnfecteerde boa constrictor was wel mogelijk (Fleming et al., 2003). Verder beschreven Carlisle-Nowak en medewerkers (1998) een soortgelijk geval bij een koningslang (Lampropeltis getulus, familie Colubridae) die samen met boa constrictors was gehuisvest. Het arenavirus werd eveneens teruggevonden bij Boidae soorten (Stengleing et al. 2012). Het is nog niet duidelijk of dit nieuw gevonden virus mogelijk ook andere slangensoorten kan infecteren of niet.

2.5 Epidemiologie

De natuurlijke transmissieroute is voorlopig nog niet bekend, maar direct contact en verspreiding via het bloed vormen waarschijnlijk de belangrijkste routes bij de overdracht (Schumacher, 2006a; Jacobson, 1997). De bloedzuigende slangenmijt, Ophionyssus natricis, is een probleem dat vaak wordt vastgesteld in slangencollecties aangetast met IBD (Schumacher et al., 1994). Schumacher en medewerkers (1994) suggereerden dat deze mijt een vector zou kunnen zijn voor IBD, maar voorlopig is er nog geen wetenschappelijk bewijs om dit aan te tonen. Een verticale transmissie van moeder op jong is zowel bij eierleggende als eilevendbarende slangen eveneens mogelijk, maar ook hierover is voorlopig slechts weinig informatie bekend. Er zijn anekdotische meldingen bekend van pas uitgekomen koningspythons gediagnosticeerd met IBD, maar wetenschappelijke bewijzen ontbreken om deze anekdotes te onderbouwen. Tegenstrijdig werden ook al IBD-negatieve boa constrictors geboren uit een IBD-positieve moeder (Chang en Jacobson, 2010). Verder is er ook een geval gekend van erge neurologische symptomen bij de helft van een worp pasgeboren boa constrictors uit een IBD-positieve moeder en een IBD-negatieve vader. IBD-inclusies verschenen pas enkele weken na de geboorte en dit enkel bij de helft van de jongen met neurologische symptomen. Niettegenstaande dit geval erg suggestief was voor verticale transmissie kan dit niet als sluitend wetenschappelijk bewijs gezien worden (Hellebuyck et al., 2012). Transmissie via de lucht lijkt minder waarschijnlijk gezien retrovirussen en arenavirussen geen lucht gedragen virussen zijn (Childs en Peters, 1993; Reinhard en Norbert, 2010). Hoe het nieuw gevonden arenavirus zou worden overgedragen is nog niet bekend. Overdracht via bloedzuigende parasieten zoals de slangenmijt is net zoals bij een retrovirus

Page 12: Kennislacune Over IBD Bij Slangen

Kennislacune over IBD bij slangen Literatuurstudie 12

alvast een mogelijkheid. Slangen eten knaagdieren dus een besmetting door het eten van geïnfecteerde muizen en ratten is ook niet uitgesloten. Of en hoe dit virus zou worden overgedragen tussen slangen onderling moet nog worden onderzocht (Stenglein et al., 2012). Ook over de incubatieperiode en het ziekteverloop is er nog steeds veel onduidelijkheid. De ziekte kan zowel acuut als chronisch verlopen en een latente infectie is eveneens mogelijk (Bennett en Mehler, 2006; Schumacher, 1994). In sommige gevallen treedt sterfte al een paar weken na infectie op (Chang en Jacobson, 2010; Driggers et al., 1997). In andere gevallen zijn er een jaar na infectie niet eens klinische symptomen waarneembaar (Wozniak et al., 2000). Het niet optreden van symptomen kan te wijten zijn aan het bestaan van verschillende stammen van het pathogeen, coadaptatie van het pathogeen aan de gastheer, of andere nog onbekende factoren. Het is ook mogelijk dat de incubatietijd voor het optreden van klinische symptomen langer is dan die voor de productie van aantoonbare inclusies (Schumacher et al., 1994; Wozniak et al., 2000).

2.6 Ziekteverloop en symptomen

De klinische symptomen en het ziekteverloop zijn verschillend tussen boa’s en pythons (Schumacher et al., 1994; Bennett, 1996). Bij boa’s ontwikkelen de karakteristieke inclusies zich progressief in vrijwel alle organen, terwijl dit bij pythons meestal beperkt blijft tot het centrale zenuwstelsel (Schumacher et al., 1994; Schilliger et al., 2011). Hierdoor is het ziekteverloop bij pythons eerder acuut terwijl het bij boa’s meestal chronisch is (Vancraeynest et al., 2006). Intermitterend braken is bij boa’s vaak het eerste waarneembare symptoom, gevolgd door anorexie en vermagering. In een later stadium zullen er ook centrale zenuwstoornissen optreden zoals desoriëntatie, een verstoorde bewegingscoördinatie, koptremor, ophisthotonos, gedragsveranderingen en het onvermogen om zich terug te rollen nadat de slang op haar rug werd gelegd (Schumacher et al., 1994; Orós et al., 1998). Soms kan spierzwakte en verlamming van het achterlijf ontstaan waardoor de slang moeilijkheden krijgt om haar prooi te wurgen (Bennett, 1996). Als gevolg van immunosuppressie kunnen er secundaire bacteriële infecties ontstaan zoals mondrot en longontstekingen (Orós et al., 1998). Ook necrotiserende huidontstekingen (dermatitis) en botwoekeringen aan de rand van de ruggenwervels (osteofytose) zijn mogelijke symptomen van IBD (Vancraeynest et al., 2006). Een paar weken tot maanden na het optreden van de eerste symptomen zullen de centrale zenuwstoornissen progressief toenemen wat uiteindelijk resulteert in de dood (Schumacher et al., 1994). Abnormale vervellingen en neoplastische processen zoals tumoren en leukemie behoren eveneens tot mogelijke klinische symptomen (Murray, 1996; Schumacher et al., 1994; Wozniak et al., 2000; Jacobson et al., 2001; Raymond et al., 2001; Keeble, 2004). Boa’s kunnen echter ook asymptomatisch drager zijn van IBD. Het is niet bekend welk percentage van de aangetaste slangen subklinisch geïnfecteerd zijn en daardoor onaangetast lijken. Hoe lang de infectie latent aanwezig kan zijn is eveneens onbekend (Chang en Jacobson, 2010). Bij pythons treden de neurologische symptomen sneller op dan bij boa’s en zijn ze meestal ook meer uitgesproken (Schumacher et al., 1994). Het zogenaamde ‘sterrenkijken’ (‘stargazing’) is hierbij heel typerend, maar ook de andere neurologische symptomen zoals voor boa’s werd beschreven kunnen bij pythons voorkomen. Braken komt bij pythons vrijwel niet voor, maar ze kunnen wel voedsel weigeren (Schumacher et al., 1994; Carlisle-Nowak et al., 1998). Omwille van het acute ziekteverloop volgt de dood meestal sneller dan bij boa’s (Driggers en Austin, 1997). Of pythons asymptomatisch drager kunnen zijn is echter niet geweten. In een onderzoek van Pees et al. (2010) werden inclusies aangetoond bij pythons zonder neurologische symptomen. De slangen verkeerden niet in optimale conditie, maar

Page 13: Kennislacune Over IBD Bij Slangen

Kennislacune over IBD bij slangen Literatuurstudie 13

hadden geen symptomen die sterk op IBD wezen. Tegenstrijdig werden bij pythons met sterke zenuwsymptomen dikwijls geen inclusies aangetroffen. Na uitsluiting van alle andere oorzaken van de zenuwsymptomen bestond er door middel van deductie echter wel een erg hoge waarschijnlijkheid dat het om IBD ging (Snykers, 2010). Dit illustreert de noodzaak aan het ophelderen van de exacte oorzaak en het ontwikkelen van 100% specifieke en sensitieve tests voor de tot nu toe ongekende oorzaak (Hellebuyck en medewerkers, 2012).

2.7 Pathologie en diagnose

Geïnfecteerde slangen hebben verschillende inclusies in verschillende celtypes. De diagnose van IBD is in de eerste plaats dan ook gebaseerd op het terugvinden van deze inclusies via microscopisch weefselonderzoek (histologie). Dit histologisch onderzoek kan zowel op stalen van een dood als van een levend dier gebeuren. De inclusies worden waargenomen als elektrondense, membraamloze structuren (Schumacher, 1994). Soms worden ook C-type retrovirus- of arenavirusachtige partikels teruggevonden (Schumacher, 1994; Stenglein et al., 2012). Cytologie is een andere diagnostische mogelijkheid, maar geeft vaker een vals positief of vals negatief resultaat en lijkt daardoor minder betrouwbaar (Garner en Raymond, 2004; Garner 2005). Verder kunnen er ook verschillende macroscopische letsels gezien worden die geassocieerd kunnen worden met IBD (Schumacher et al., 1994; Driggers en Austin 1997, Jacobson et al., 2001).

2.7.1 Ante-mortem

Vrijwel alle organen kunnen gebruikt worden voor de microscopische identificatie van inclusies maar de densiteit is het hoogste in de dekweefsels (epithelia) van de lever, pancreas, nieren en maagmucosa (Garner, 2005). De beste manier om een diagnose te stellen bij een levend dier is door het nemen van een stukje lever (leverbiopt), wat zowel percutaan als via een flankincisie kan gebeuren (Garner en Raymond, 2004; Isaza et al., 1993). Percutaan biopteren kan het best gedaan worden onder echobegeleiding om het risico op beschadiging van de bloedvaten of omliggende structuren te vermijden. Het is een snelle en minimaal invasieve methode voor het verzamelen van diagnostisch kwalitatieve leverbiopten (Isaza et al., 1993). Voor beide methoden wordt het dier onder anesthesie gebracht. Ook van de maag en amandelen ter hoogte van de slokdarm kan een biopt genomen worden, maar hiervoor is speciale apparatuur nodig zoals een endoscoop die geschikt is voor het formaat van de te onderzoeken slang (Garner en Raymond, 2004; Garner, 2005). Het onderzoeken van een huidbiopt is eveneens mogelijk, maar de sensitiviteit hiervan is een stuk lager dan bij een leverbiopt. De sensitiviteit kan echter wel verhoogd worden door het nemen van meerdere huidbiopten (Garner en Raymond, 2004; Garner, 2005). Bioptname van de nieren of pancreas is ook mogelijk, maar wordt niet vaak toegepast gezien het een invasieve ingreep is en er minder invasieve, maar tegelijk diagnostisch kwalitatieve alternatieven bestaan (Garner, 2005). De biopten worden gefixeerd in 10% formaldehyde en worden daarna gekleurd met een Haematoxyline-Eosine (H&E) kleuring. De diagnose is gebaseerd op de lichtmicroscopische identificatie van de inclusies in deze H&E-gekleurde weefselstalen (Chang en Jacobson, 2010). Cytologie is een snellere methode om IBD aan te tonen en kan eveneens worden toegepast (Chang en Jacobson, 2010). Inclusies bevinden zich vaak in myeloïde cellen (elke bloedcel die geen lymfocyt is) in het beenmerg van geïnfecteerde slangen. Omdat deze cellen in de perifere bloedbaan terechtkomen, kunnen ze dan ook aangetoond worden in bloedstalen van geïnfecteerde slangen (Snykers, 2010). Een onderzoek van Garner (2005) toonde echter aan dat celdebris, infectieuze agentia of gefagocyteerd vreemd materiaal in de stalen gemakkelijk verward kunnen worden met de inclusies, wat op die manier kan leiden tot een

Page 14: Kennislacune Over IBD Bij Slangen

Kennislacune over IBD bij slangen Literatuurstudie 14

vals positief of vals negatief resultaat. Cytologie van percutane leveraspiraten (een stukje lever dat met behulp van een spuit percutaan wordt opgezogen) heeft een lage diagnostische waarde omwille van de fragiliteit van de levercellen (hepatocyten) bij slangen. De hepatocyten vallen gemakkelijk uiteen tijdens het aspireren waardoor slechts een klein aantal intacte cellen overblijft. Ook in de maagmucosa is vaak een hoge densiteit aan aangetaste cellen aanwezig, maar Garner (2005) toonde aan dat het moeilijk is om via gastrische lavage (maagspoeling) een representatief staal te verkrijgen. Daarbij kunnen er ook osmotische artefacten optreden (zichtbare beeldfouten verooorzaakt door osmotische effecten) die de beoordeling van dergelijke stalen kunnen bemoeilijken (Garner, 2005).

2.7.2 Post-mortem

Bij autopsie kunnen macroscopische letsels gezien worden zoals sterke vermagering (cachexie), pancreasfibrose (fibrose is de toeneming van de hoeveelheid bindweefsel in een orgaan), atrofie (afname van weefsel- of orgaanmassa) en fibrose van de milt, knobbelachtige letsels in de maag en slokdarm, een bleke lever, etterige stomatitis en pneumonie (Schumacher et al., 1994; Driggers en Austin 1997, Jacobson et al., 2001). Bij pythons worden inclusies voornamelijk teruggevonden in neuronen in het centrale zenuwstelsel, bij boa’s kunnen ze in vrijwel alle organen teruggevonden worden (Chang en Jacobson, 2010). Naast de inclusies kunnen ook andere histopathologische veranderingen waargenomen worden zoals leververvetting (hepatische lipidose), acute leverontsteking (hepatitis), degeneratie en vacuolisatie (ontstaan van blaasjes gevuld met vocht bij degeneratie van cellen) van hepatocyten en pancreascellen, depletie (ontlasten/ledigen) van de lymfocyten in de thymus (zwezerik: orgaan dat betrokken is bij de specifieke afweer) en de milt, necrose van de nierbuisjes en chronische pneumonie (Schumacher et al.; 1994; Jacobson et al., 2001). Slangen met neurologische symptomen lijden vaak aan een non-suppuratieve meningo-encephalitis (een niet met ettervorming gepaard gaande ontsteking van de hersenen en hersenvliezen) (Schumacher, 1994). Encephalitis is gewoonlijk ernstiger bij pythons dan bij boa’s (Chang en Jacobson, 2010).

2.8 Differentiaal diagnose

Belangrijk om weten is dat de beschreven klinische symptomen niet alleen bij IBD maar ook bij andere aandoeningen en ziektes kunnen voorkomen. Wanneer een slang dergelijke symptomen vertoont is IBD een belangrijke differentiaaldiagnose, maar er moet dus ook aandacht worden besteed aan andere mogelijke oorzaken. Braken kan o.a. het gevolg zijn van een maagontsteking, stomatitis, verkeerde omgevingstemperaturen, intoxicatie, bloedvergiftiging, tumoren, een vreemd voorwerp, parasitaire infecties (zoals wormen, flagellaten, amoeben, coccidiën, cryptosporidium), of door het bruut hanteren van de slang kort na een maaltijd (Funk, 1996). Een hersenontsteking kan veroorzaakt worden door een bacteriële, mycotische, parasitaire, of andere virale infectie wat eveneens leidt tot zenuwstoornissen. Entamoeba invadens, een darmparasiet bij schildpadden, kan abcessen veroorzaken in de hersenen bij slangen, wat stuipen tot gevolg heeft (Frank, 1984). Neurologische symptomen kunnen ook het gevolg zijn van meningo-encefalitis veroorzaakt door Acanthamoeba species (Frank, 1984) of een bacteriële bloedvergiftiging met hersenvliesontsteking (Driggers en Austin, 1997). Verder mag ook het paramyxovirus (PMV) zeker niet vergeten worden als mogelijke oorzaak voor centrale zenuwstoornissen. PMV is een zeer besmettelijk en fataal virus dat zich gemakkelijk via de lucht verspreidt (Fölsch en Leloup, 1976). Het wordt meestal geassocieerd met luchtweginfecties, maar het virus kan ook leiden tot meningo-encefalitis en daardoor neurologische symptomen veroorzaken (West et al. 2001; Jacobson, 1993; Murray, 1996). Braken en anorexie behoren eveneens tot mogelijke symptomen voor PMV (Jacobson et al., 1981; Jacobson et al., 1992; Manvell et

Page 15: Kennislacune Over IBD Bij Slangen

Kennislacune over IBD bij slangen Literatuurstudie 15

al., 2000; Kolesnikovas et al., 2006). Zenuwstoornissen kunnen verder ook veroorzaakt worden door intoxicaties, vooral met organische fosfaatesters die vaak gebruikt worden als bestrijdingsmiddel tegen bloedmijten (Holt, 1981). Te hoge omgevingstemperaturen kunnen ook bij slangen resulteren in hyperthermie (in de volksmond wordt dit ook wel het ‘coocked noodle syndroom’ genoemd) wat voor neurologische symptomen kan zorgen zoals desoriëntatie, stuipen, en zelfs de dood. Tot slot hebben sommige neurologische problemen een genetische oorsprong zoals de ‘wobble’ bij bepaalde koningspython mutaties waarbij de slang ongecoördineerde bewegingen maakt met de kop. Verder bestaan er nog, al dan niet virale, aandoening anders dan IBD die kunnen resulteren in de ontwikkeling van inclusies. De aanwezigheid van inclusies alleen is dus niet voldoende om een diagnose te kunnen stellen voor IBD, doch zijn ze qua lokalisatie en uitzicht wel sterk indicatief. Weefselstalen waarin inclusies worden teruggevonden moeten onderworpen worden aan verdere diagnostische tests om meer zekerheid te kunnen geven over de diagnose (Wozniak et al., 2000).

2.9 Behandeling en preventie

Er bestaat voorlopig nog geen behandeling, maar in sommige gevallen kan de algemene conditie van geïnfecteerde slangen wel verbeterd worden door de klinische klachten palliatief te behandelen (Vancraeynest et al. 2006). Omwille van de onduidelijkheid betreffende de etiologie en epidemiologie zijn er voorlopig ook nog geen duidelijke protocols ontwikkeld die men kan volgen om een IBD-besmetting te voorkomen of om een collectie te beheren waarbinnen de ziekte werd vastgesteld. Er zijn echter wel verschillende maatregelen die men kan nemen om het risico van een IBD-besmeting te verkleinen. Het hoofddoel hierbij is vermijden dat IBD in een collectie wordt geïntroduceerd. Eerst en vooral is het hierbij belangrijk om te weten waar een potentieel nieuw dier vandaan komt. Het kan zeer nuttig zijn om enige achtergrondinformatie te hebben van de verkoper, maar dit is echter niet altijd gemakkelijk te achterhalen. Elke collectie heeft onvermijdelijk dieren die ziek worden en sterven. Er bestaat geen enkele collectie die volledig pathogeen vrij is. Bij de meerderheid van de gestorven dieren werd echter nooit een grondige autopsie verricht waardoor in de meeste gevallen ook niet bekend is aan wat het dier precies is gestorven. Het is daarom belangrijk om nooit zomaar een dier te kopen, gewoon omdat het misschien ‘goedkoop’ is. Beter is dus om te weten waar een nieuw dier vandaan komt en enkel dieren aan te kopen bij personen die algemeen strikte quarantaine en preventieprotocols volgen (Chang en Jacobson, 2010).

2.9.1 Quarantaine en parasietbestrijding

Quarantaine van nieuwe dieren is van essentieel belang om de huidige collectie te beschermen tegen besmettelijke ziektes, parasieten of andere aandoeningen. Een quarantaineperiode van minstens 90 dagen is aanbevolen, maar in sommige gevallen is het beter om deze periode te verlengen (Chang en Jacobson, 2010; Jacobson et al., 2001; Pasmans et al., 2008). Idealiter worden nieuwe dieren gedurende de quarantaineperiode in een andere ruimte en beter nog in een ander gebouw gehouden dan waar de huidige collectie zich bevindt (Chang en Jacobson, 2010; Pasmans et al., 2008). Dieren die er algemeen slecht uitzien, bloedmijten of andere parasieten hebben, worden beter niet aangekocht, maar dat is niet altijd direct te zien. Gedurende de quarantaineperiode moeten nieuw aangekochte dieren opgevolgd worden en kunnen eventuele parasieten, ziektes of andere aandoeningen opgemerkt worden (Chang en Jacobson, 2010). Voor de quarantaine wordt het best gebruik gemaakt van gemakkelijk te reinigen en te ontsmetten verblijven voorzien van een eenvoudige en net zo gemakkelijk te reinigen inrichting. Levende planten

Page 16: Kennislacune Over IBD Bij Slangen

Kennislacune over IBD bij slangen Literatuurstudie 16

zijn niet geschikt als inrichting voor quarantaineverblijven. Ook de bodembedekking moet hygiënisch en gemakkelijk te vervangen zijn. Krantenpapier lijkt hiervoor het meest geschikt (Pasmans et al., 2008). Hoewel het niet elk pathogeen bekend bij reptielen zal kunnen doden is huishoudelijk bleekwater het beste algemene ontsmettingsmiddel (Chang en Jacobson, 2010). Hoe minder organisch materiaal en hoe langer de contacttijd met het ontsmettingsmiddel, hoe efficiënter de ontsmetting zal zijn. Quarantainedieren moeten altijd verzorgd worden na de verzorging van dieren uit de huidige collectie. Tijdens de verzorging zouden wegwerphandschoenen gebruikt moeten worden en na ieder contact met de dieren of hun omgeving zouden de handen gedesinfecteerd moeten worden. Materialen zoals pincetten en slangenhaken moeten strikt gescheiden gehouden worden van het materiaal dat gebruikt wordt voor dieren van de huidige collectie. Na gebruik moet dit materiaal eveneens gereinigd en gedesinfecteerd worden. Idealiter worden nieuwe dieren solitair gehouden om ze op die manier individueel te kunnen controleren en zo nodig individuele behandelingen toe te passen (Pasmans et al., 2008). De bloedzuigende slangenmijt is de meest voorkomende ectoparasiet bij reptielen. Ze worden voornamelijk bij slangen aangetroffen maar kunnen ook bij hagedisachtigen voorkomen (Pasmans et al., 2008). Volwassen vrouwtjes worden ongeveer 40 dagen oud en planten zich gedurende hun leven twee tot drie keer voort. Per keer worden ongeveer 20 eitjes gelegd, wat maakt dat één enkel vrouwtje gedurende haar leven tot wel 80 eitjes kan leggen (Camin, 1953). De levenscyclus van deze mijt bestaat uit vijf ontwikkelingsstadia en kan in optimale omstandigheden binnen zes dagen afgerond worden, wat dus snel tot een grote plaag kan leiden. Naast de mogelijkheid van het verspreiden van IBD kunnen bloedmijten ook andere pathogenen en bacteriën verspreiden en andere problemen veroorzaken zoals bloedarmoede (anemie) en dehydratatie (Frank, 1985; Hull en Camin, 1959; Hull en Camin, 1960; Marcus, 1971). Ze veroorzaken stress bij hun gastheer en kunnen in sommige gevallen zelfs de dood tot gevolg hebben (DeNardo en Wozniak, 1997; Baker et al., 1956). Verder kunnen ze ook bij de mens irritatie en blaarvorming op de huid veroorzaken (Schultz, 1975). Bij een mijtbehandeling is het aan te raden om niet alleen het dier en het verblijf te behandelen, maar ook de volledige ruimte regelmatig te stofzuigen. Op die manier worden ook migrerende mijten geëlimineerd (Pasmans et al., 2008). Wanneer een bloedmijten infestatie over het hoofd gezien wordt kan dit voor serieuze problemen zorgen. Het is dus van groot belang om bloedmijten meteen te elimineren voordat ze uitgroeien tot een grote plaag die nog moeilijk onder controle te krijgen is (Chang en Jacobson, 2010). Pas wanneer nieuwe dieren mijtvrij, een goede lichaamsconditie, en een goede appetijt hebben, kunnen ze na de quarantaineperiode in de bestaande collectie worden geïntroduceerd (Chang en Jacobson, 2010).

2.9.2 Ante-mortem IBD controle

Een ante-mortem IBD-test kan gebruikt worden als ingangscontrole voor nieuwe slangen (Vancraeynest et al., 2006). Een bloedonderzoek is de meest eenvoudige en goedkoopste manier om een slang te testen op IBD, maar het is echter niet bekend bij hoeveel procent van de besmette slangen ook inclusies in het bloed te vinden zullen zijn. Indien de financiële middelen er zijn, kan een bijkomend histologisch onderzoek gedaan worden op vb. een leverbiopt (Chang en Jacobson, 2010). Leverbiopsieën kunnen bij besmette slangen lang positief zijn voor de symptomen tot uiting komen (Wozniak et al., 2000). Een casestudie van Snykers (2010) demonstreerde wel een sterke correlatie tussen de voorspellende waarde van echobegeleide leverbiopten en H&E-kleuring van bloeduitstrijkjes in functie van het aantonen van IBD bij zowel de klinisch als subklinisch aangetaste slangen uit die studie. Wozniak et al. (2000) stelden vast dat zowel het aantal als de gemiddelde diameter van de inclusies toeneemt met de infectieduur. In de praktijk werd duidelijk dat het extra moeilijk en

Page 17: Kennislacune Over IBD Bij Slangen

Kennislacune over IBD bij slangen Literatuurstudie 17

niet erg betrouwbaar is om een slang te testen op zeer jonge leeftijd waarbij de incubatietijd nog eerder beperkt is. Verder kan een IBD-test ook vals negatief zijn wanneer de slang pas recent besmet is met het virus en er omwille van de incubatietijd misschien nog geen inclusies waar te nemen zijn in weefsel- of bloedstalen. Hierdoor is het belangrijk om gedurende de quarantaineperiode nieuwe slangen en neonatale of juviniele slangen meermaals te testen op IBD (Hellebuyck et al., 2012).

2.10 Enquête: concrete doelstellingen

Uit de literatuur blijkt dat er nog veel onduidelijkheid bestaat over IBD bij slangen. Om na te gaan wat reptielenhouders tot nu toe al weten over deze aandoening wil ik met behulp van een enquête peilen naar hun algemene kennis over IBD en wil ik onderzoeken welke mening zij hebben over bepaalde stellingen. De antwoorden wil ik vergelijken en eventueel weerleggen met de actuele literatuur en eigen visie. Hierna volgen de gebruikte materialen en methoden, de resultaten en de discussie.

Page 18: Kennislacune Over IBD Bij Slangen

Kennislacune over IBD bij slangen Materiaal en methoden 18

3 Materiaal en methoden

Het onderzoek is kwantitatief omdat ik cijfermatige uitspraken wil doen over de kennis van een bepaalde groep. Ik wil cijfermatig inzicht en procentuele verhoudingen weergeven, geen meningen of motieven achterhalen. De vragen zijn duidelijk, ze hoeven niet verder toegelicht te worden en het is niet nodig om dieper in te gaan op de antwoorden van de respondenten. De gekozen methode voor het kwantitatief onderzoek is een internetenquête. Ik heb gekozen voor een internetenquête om een aantal redenen: De vragen zijn duidelijk, ik wil in relatief korte tijd veel data verzamelen bij een specifieke en geografisch sterk verspreide groep. De doelgroep is bovendien online actief in allerlei communities zoals fora en daardoor gemakkelijk via een internetenquête te bereiken. Met een internetenquête kan ik bovendien vermijden dat de respondenten kennis opdoen door de enquête eerst volledig door te nemen. Het is belangrijk dat ze de volgorde van de vragen volgen en vorige antwoorden niet meer kunnen wijzigen zodat ik zo veel mogelijk hun parate kennis aftoets. Met een internetenquête kan ik dit bewerkstelligen. Tenslotte zijn internetenquêtes relatief goedkoop, als student is dit een belangrijke factor voor het onderzoek. De enquête is een gestructureerde enquête met gesloten vragen: de vragen, de volgorde van de vragen en de antwoordmogelijkheden liggen duidelijk vast. De enquête (zie bijlage 1) is opgesteld met het programma ‘Thesistools’, een gratis online enquêteprogramma, en kon op die manier via een URL-link verspreid worden via het internet. De enquête wordt voorafgegaan door een inleidend voorwoord waarin naast de doelstelling ook expliciet gevraagd wordt om de enquête eerlijk en volgens hun parate kennis in te vullen, dit om de resultaten zo representatief mogelijk te maken. Gezien het onderwerp richt ik mij voornamelijk tot Nederlandstalige mensen die kennis hebben over of ervaring hebben met slangen, maar ook mensen die wel met reptielen maar niet specifiek slangen bezig zijn, kunnen en mogen de enquête invullen. Om de doelgroep te bereiken heb ik de enquête op vijf verschillende bekende Nederlandse en Belgische reptielenfora geplaatst zijnde: www.slangenforum.com, www.hetslangenforum.nl, www.reptielenforum.nl, www.forum.lacerta.nl, en www.soulforscales.forum2go.nl. Verder heb ik de enquête ook via een advertentie op vier verschillende verkoopsites gezet (www.kapaza.be, www.2dehands.be, www.2dehands.net, www.marktplaats.nl) onder de subcategorie ‘Reptielen’ om via die weg ook reptielenhouders te bereiken die misschien niet actief zijn op fora. Helaas kon deze advertentie niet op iedere advertentiesite blijven staan gezien de enquête via een URL-link werd aangeboden en het op sommige advertentiesites niet is toegestaan een URL-link te plaatsen. De advertentie mocht hierdoor niet op www.marktplaats.nl staan en werd uiteindelijk ook verwijderd op www.2dehands.be. Op www.2dehands.net en www.kapaza.be mocht de advertentie wel blijven staan. De enquête stond online vanaf 31 juli 2012 en verliep op 30 oktober 2012. In totaal vulden 143 respondenten de enquête in maar niet elke respondent heeft iedere vraag beantwoord. Bij de dataverwerking werd vooral gebruik gemaakt van beschrijvende statistiek. Ook werd door middel van de Spearman correlatie nagegaan of er een associatie bestond tussen de leeftijd van de slangenhouder en de tijd dat hij/zij reeds slangen hield. Er werd eveneens onderzocht met behulp van een variantie analyse of het kennisniveau een invloed had op de leeftijd van de slangenhouder en op de tijd dat hij/zij reeds slangen hield.

Page 19: Kennislacune Over IBD Bij Slangen

Kennislacune over IBD bij slangen Materiaal en methoden 19

De chi-kwadraat test werd gebruikt om de associatie te onderzoeken tussen enerzijds het kennisniveau en het al dan niet weten waar de afkorting IBD voor staat en anderzijds het houden van Boidae soorten en het al dan niet weten waar de afkorting IBD voor staat. De antwoorden werden daarna vergeleken, verklaard en eventueel weerlegd met de actuele literatuur en eigen visie. Bij de dataverwerking werden enkel relevante gegevens gebruikt. Blanco antwoorden en niet relevante data werden niet meegerekend.

Page 20: Kennislacune Over IBD Bij Slangen

Kennislacune over IBD bij slangen Resultaten 20

4 Resultaten

4.1 Resultaten enquêtevragen

Grafiek 1: Leeftijd respondenten

Bij de eerste vraag werden de respondenten gevraagd hun leeftijd op te geven. In totaal hebben 143 respondenten deze vraag ingevuld. Het gros van de respondenten behoort tot de derde categorie en hebben een leeftijd van 27 tot 33 jaar.

Grafiek 2: Aantal jaren ervaring met slangen

Bij vraag twee werden de respondenten gevraagd hoe lang zij al ervaring hebben met slangen. De vraag werd door 137 respondenten ingevuld. Deze grafiek laat zien dat slechts vijf respondenten (3,65 procent) helemaal geen ervaring hebben met slangen. De minderheid (39,42 procent) heeft minder dan vijf jaar ervaring en is dus nog niet zo heel lang bezig zijn met de hobby. De meerderheid (56,94 procent) heeft minstens vijf jaar ervaring met slangen en is dus al langer actief in deze hobby.

12,59

21,68

34,97

15,38

10,49

2,1 2,1 0,7

0

5

10

15

20

25

30

35

40

18 24 30 36 42 48 54 60

Pe

rce

nt

Leeftijd

Leeftijd respondenten

3,65 5,84 5,84

10,95 11,68

5,11

22,63 23,36

10,95

0

5

10

15

20

25

0 0-1 1-2 2-3 3-4 4-5 5-10 10-20 20- >20

Pe

rce

nt

Tijd slangen in jaren

Aantal jaren ervaring met slangen

Page 21: Kennislacune Over IBD Bij Slangen

Kennislacune over IBD bij slangen Resultaten 21

Grafiek 3: Aantal slangen dat respondenten momenteel in hun bezit hebben

Bij vraag drie werden de respondenten gevraagd hoeveel slangen zij op dat moment in hun bezit hebben. 145 respondenten vulden deze vraag in en de meerderheid daarvan heeft een aantal dat ligt tussen één en tien.

Grafiek 4: Aantal respondenten die ervaring hebben met Boidae

Bij vraag vier werden de respondenten gevraagd met welke slangen zij tot nu toe al ervaring hebben. De bedoeling van deze vraag is om na te gaan hoeveel procent van de respondenten wel, en hoeveel procent helemaal geen ervaring heeft met slangen van de familie Boidae. De vraag werd door 137 respondenten ingevuld en deze grafiek laat zien dat de meerderheid daarvan ervaring heeft met slangen van de familie Boidae.

7,59

42,76

16,55 13,1

9,66 10,34

0

5

10

15

20

25

30

35

40

45

0 1-10 10-20 20-30 30-60 > 60

Pe

rce

nt

Aantal slangen

Aantal slangen dat respondenten (momenteel) in hun bezit hebben

86,13%

13,87%

Aantal respondenten die ervaring hebben met Boidae

Ja

Nee

Page 22: Kennislacune Over IBD Bij Slangen

Kennislacune over IBD bij slangen Resultaten 22

Grafiek 5: Eigen kennisinschatting van de respondenten

Bij vraag vijf werden de respondenten gevraagd om hun eigen kennisniveau over IBD in te schatten. 142 respondenten vulden deze vraag in en het gros daarvan schatten hun kennisniveau matig in. Slechts een klein percentage van de respondenten schatte hun kennis heel goed in.

Grafiek 6: Verklaring afkorting IBD

Bij vraag zes werden de respondenten gevraagd de correcte betekenis van de afkorting IBD te geven. Deze vraag werd door 133 respondenten ingevuld. De grafiek laat zien dat de antwoorden ongeveer gelijk verdeeld zijn.

14,08%

21,13%

50,00%

11,97%

2,82%

Eigen kennisinschatting van de respondenten

Heel zwak

Zwak

Matig

Goed

Heel goed

50,38%

49,62%

Betekenis afkorting IBD

Juist

Fout

Page 23: Kennislacune Over IBD Bij Slangen

Kennislacune over IBD bij slangen Resultaten 23

Grafiek 7: IBD komt voornamelijk voor bij Boidae (boa's en pythons)

Bij vraag zeven werden de respondenten gevraagd bij welke slangenfamilie IBD voornamelijk voorkomt. De bedoeling van deze vraag is om uit te zoeken hoeveel procent van de respondenten weet dat IBD voornamelijk bij slangen van de familie Boidae voorkomt. De vraag werd door 128 respondenten ingevuld en de meerderheid daarvan had het antwoord juist.

Grafiek 8: Boidae subfamilie(s) waarbij IBD het vaakst wordt waargenomen

Bij vraag acht werden de respondenten gevraagd bij welke Boidae subfamilie(s) IBD het vaakst wordt waargenomen. 129 respondenten vulden deze vraag in en de meerderheid daarvan was het er over eens dat IBD het vaakst wordt waargenomen bij slangen van de subfamilie Boinae (boa’s).

59,38% 27,34%

13,28%

IBD komt voornamelijk voor bij Boidae (boa's en pythons)

Juist

fout

Ik weet het niet'

59,69% 10,85%

13,18%

16,28%

Boidae subfamilie(s) waarbij IBD het vaakst wordt waargenomen

Boinae (boa's)

Pythoninae (pythons)

Boa's en pythons even vaak

Ik weet het niet

Page 24: Kennislacune Over IBD Bij Slangen

Kennislacune over IBD bij slangen Resultaten 24

Grafiek 9: Voorkomen van IBD bij andere slangensoorten dan Boidae

Bij vraag negen werden de respondenten gevraagd of IBD ook bij slangensoorten anders dan de familie Boidae voorkomt. De vraag werd door 129 respondenten ingevuld en het overgrote deel daarvan antwoordde met ‘Ik weet het niet’.

Grafiek 10: Voorkomen van IBD in het wild

Bij vraag tien werden de respondenten gevraagd of IBD ook al bij in het wild levende slangenpopulaties werd vastgesteld. De vraag werd door 128 respondenten ingevuld waarvan het overgrote antwoordde met ‘ik weet het niet’.

30,23%

14,73%

55,04%

Voorkomen van IBD bij andere slangensoorten dan Boidae

Ja

Nee

Ik weet het niet

18,75%

13,28%

67,97%

Voorkomen van IBD in het wild

Ja

Nee

Ik weet het niet

Page 25: Kennislacune Over IBD Bij Slangen

Kennislacune over IBD bij slangen Resultaten 25

Grafiek 11: IBD wordt veroorzaakt door een virus

Bij vraag 11 werden de respondenten gevraagd door wat IBD (al dan niet) vermoedelijk wordt veroorzaakt. De bedoeling van deze vraag is om na te gaan hoeveel procent van de respondenten weet dat een virus voorlopig als vermoedelijke oorzaak van IBD wordt aanzien. De vraag werd door 123 respondenten beantwoordt waarvan de minderheid wist te vertellen dat een virus vermoedelijk de oorzaak is.

Grafiek 12: Ondelinge verspreiding via de lucht

Bij vraag 12 (a, b, c, d, e, en f) werden de respondenten gevraagd via welke wegen IBD kan worden overgedragen van slang tot slang. Op vraag 12 (a) werd gevraagd of IBD via de lucht kan worden overgedragen of niet. Deze vraag werd door 119 respondenten ingevuld waarvan de minderheid een zeker antwoord kon geven.

27,64%

33,33%

39,02%

IBD wordt veroorzaakt door een virus

Ja

Nee

Ik weet het niet

18,49%

56,30%

25,21%

Onderlinge verspreiding via de lucht

Zeker wel

Misschien

Zeker niet

Page 26: Kennislacune Over IBD Bij Slangen

Kennislacune over IBD bij slangen Resultaten 26

Grafiek 13: Onderlinge verspreiding via materialen

Bij vraag 12 (b) werden de respondenten gevraagd of onderlinge verspreiding van IBD wel of niet mogelijk is via materialen. Deze vraag werd door 120 respondenten beantwoord waarvan wederom de minderheid een zeker antwoord kon geven.

Grafiek 14: Onderlinge verspreiding via direct contact

Bij vraag 12 (c) werden de respondenten gevraagd of onderlinge verspreiding van IBD wel of niet mogelijk is via direct contact. De vraag werd door 120 respondenten beantwoord waarvan de meerderheid zeker is dat IBD via direct contact kan worden overgedragen.

32,50%

58,33%

9,17%

Onderlinge verspreiding via materialen

Zeker wel

Misschien

Zeker niet

69,17%

29,17%

1,67%

Onderlinge verspreiding via direct contact

Zeker wel

Misschien

Zeker niet

Page 27: Kennislacune Over IBD Bij Slangen

Kennislacune over IBD bij slangen Resultaten 27

Grafiek 15: Onderlinge verspreiding via speeksel

Bij vraag 12 (d) werden de respondenten gevraagd of onderlinge verspreiding van IBD wel of niet mogelijk is via speeksel. 120 respondenten vulden deze vraag in waarvan ongeveer de helft niet met zekerheid kon antwoorden. De andere helft daarentegen is er zeker van dat overdracht via speeksel mogelijk is. Slechts een klein percentage zegt dat overdracht via speeksel niet mogelijk is.

Grafiek 16: Onderlinge verspreiding via bloedmijten

Bij vraag 12 (e) werden de respondenten gevraagd of onderlinge verspreiding van IBD wel of niet mogelijk is via bloedmijten. De vraag werd door 120 respondenten ingevuld waarvan de meerderheid zeker is dat transmissie via bloedmijten mogelijk is.

48,33%

49,17%

2,50%

Onderlinge verspreiding via speeksel

Zeker wel

Misschien

Zeker niet

72,50%

25,00%

2,50%

Onderlinge verspreiding via bloedmijten

Zeker wel

Misschien

Zeker niet

Page 28: Kennislacune Over IBD Bij Slangen

Kennislacune over IBD bij slangen Resultaten 28

Grafiek 17: Onderlinge verspreiding via verticale overdracht

Bij vraag 12 (f) werden de respondenten gevraagd of onderlinge verspreiding van IBD wel of niet mogelijk is via verticale overdracht. Deze vraag werd door 118 respondenten ingevuld waarvan meer dan de helft niet met zekerheid kon antwoorden.

Grafiek 18: Een ante-mortem IBD-test is mogelijk

Bij vraag 13 werden de respondenten gevraagd of het mogelijk is om een levende slang te testen op IBD. 122 respondenten vulden deze vraag in waarvan de meerderheid stelt dat IBD niet ante-mortem te testen is.

30,51%

57,63%

11,86%

Onderlinge verspreiding via verticale overdracht

Zeker wel

Misschien

Zeker niet

35,25%

41,80%

22,95%

Een ante-mortem IBD-test is mogelijk

Ja

Nee

Ik weet het niet

Page 29: Kennislacune Over IBD Bij Slangen

Kennislacune over IBD bij slangen Resultaten 29

Grafiek 19: Betrouwbaarheid ante-mortem IBD test

Bij vraag 14 werden de respondenten gevraagd hoe betrouwbaar zij een ante-mortem IBD-test vinden. De vraag werd door 120 respondenten ingevuld waarvan de meerderheid een dergelijke test matig betrouwbaar vindt.

Grafiek 20: Boa's kunnen asymptomatisch drager zijn van IBD

Bij vraag 15 werden de respondenten gevraagd of boa’s asymptomatisch drager kunnen zijn van IBD of niet. De vraag werd door 121 respondenten ingevuld waarvan de meerderheid antwoordde met ‘ja’.

8,33%

31,67%

44,17%

15,00%

0,83%

Betrouwbaarheid ante-mortem IBD-test

Totaal onbetrouwbaar

Weinig betrouwbaar

Matig betrouwbaar

Goed betrouwbaar

Compleet betrouwbaar

60,33%

1,65%

38,02%

Boa's kunnen asymptomatisch drager zijn van IBD

Ja

Nee

Ik weet het niet

Page 30: Kennislacune Over IBD Bij Slangen

Kennislacune over IBD bij slangen Resultaten 30

Grafiek 21: Pythons kunnen asymptomatisch drager zijn van IBD

Bij vraag 16 werden de respondenten gevraagd of pythons asymptomatisch drager kunnen zijn van IBD. De vraag werd door 122 respondenten ingevuld waarvan wederom de meerderheid antwoordde met ‘ja’.

Grafiek 22: IBD-positieve slangen worden uiteindelijk altijd ziek

Bij vraag 17 werden de respondenten gevraagd of IBD-positieve slangen er uiteindelijk altijd ziek van worden of niet. De vraag werd door 121 respondenten ingevuld waarvan de meerderheid antwoordde met ‘nee’.

45,08%

18,85%

36,07%

Pythons kunnen asymptomatisch drager zijn van IBD

Ja

Nee

Ik weet het niet

28,10%

44,63%

27,27%

IBD-positieve slangen worden uiteindelijk altijd ziek

Ja

Nee

Ik weet het niet

Page 31: Kennislacune Over IBD Bij Slangen

Kennislacune over IBD bij slangen Resultaten 31

Grafiek 23: Slangen met IBD zullen er uiteindelijk altijd aan sterven

Bij vraag 18 werden de respondenten gevraagd of slangen met IBD er uiteindelijk altijd aan zullen sterven of niet. Deze vraag werd door 121 respondenten ingevuld waarvan de meerderheid antwoordde met ‘nee’.

Grafiek 24: Neurologische symptomen zijn specifiek voor IBD

Bij vraag 19 werden de respondenten gevraagd of de beschreven neurologische symptomen specifiek zijn voor IBD of niet. De vraag werd door 118 respondenten ingevuld waarvan het overgrote percentage antwoordde met ‘nee’.

34,71%

44,63%

20,66%

Slangen met IBD zullen er uiteindelijk altijd aan sterven

Ja

Nee

Ik weet het niet

6,78%

78,81%

14,41%

Neurologische symptomen zijn specifiek voor IBD

Ja

Nee

Ik weet het niet

Page 32: Kennislacune Over IBD Bij Slangen

Kennislacune over IBD bij slangen Resultaten 32

Grafiek 25: Inclusies zijn specifiek voor IBD

Bij vraag 20 werden de respondenten gevraagd of inclusies specifiek zijn voor IBD of niet. De vraag werd door 120 respondenten beantwoord waarvan het overgrote percentage het antwoord op de vraag niet wist.

Grafiek 26: IBD-positieve slangen moeten geëuthanaseerd worden

Bij vraag 21 werden de respondenten gevraagd hun mening te geven over het wel of niet euthanaseren van IBD-positieve slangen, ongeacht die klinische symptomen tonen van de ziekte of niet. De vraag werd door 118 respondenten ingevuld. De antwoorden zijn gelijk verdeeld.

7,50%

22,50%

70,00%

Inclusies zijn specifiek voor IBD

Ja

Nee

Ik weet het niet

50,85%

49,15%

Euthanasie van positieve slangen

Ja

Nee

Page 33: Kennislacune Over IBD Bij Slangen

Kennislacune over IBD bij slangen Resultaten 33

4.2 Persoonlijke kenmerken in relatie tot kennisniveau

4.2.1 Is er een correlatie tussen de leeftijd van de respondenten en de periode dat ze slangen houden

Grafiek 27: Correlatie tussen leeftijd respondenten en de periode dat ze slangen houden

Deze grafiek geeft de correlatie weer tussen de leeftijd van de respondenten en de periode dat zij al ervaring hebben met slangen. Uit deze grafiek is af te leiden dat hoe ouder de respondenten, hoe langer zij ervaring hebben met slangen.

4.2.2 Is er een relatie tussen het kennisniveau en de periode dat de respondenten ervaring hebben met slangen

Tabel 1: Relatie tussen het kennisniveau en de periode dat de respondenten ervaring hebben met slangen

Kennisniveau Aantal jaren ervaring met slangen

(95% BI)

Heel zwak 6,27 (3,05;9,48)

Zwak 6,53 (3,98; 9,09)

Matig 8,40 (6,70; 10,10)

Goed 11,06 (7,66; 14,46)

Heel goed 7,33 (0; 15,42)

Bovenstaande tabel laat zien dat het aantal jaren ervaring die de respondenten hebben met slangen per kennisniveau ongeveer hetzelfde is. Er is geen echt verband tussen de ingeschatte kennis en de periode dat de respondenten ervaring hebben met slangen. We kunnen hieruit dus niet afleiden dat hoe meer ervaring de respondenten hebben met slangen, hoe hoger zij hun kennisniveau inschatten.

0

5

10

15

20

25

30

15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65

Tijd

sla

nge

n

Leeftijd

Correlatie tussen leeftijd respondenten en periode dat ze slangen houden

Page 34: Kennislacune Over IBD Bij Slangen

Kennislacune over IBD bij slangen Resultaten 34

4.2.3 Is er een relatie tussen het zelf ingeschatte kennisniveau van de respondenten en hun verklaring voor de afkorting IBD

Grafiek 28: Relatie tussen het kennisniveau van de respondenten en hun verklaring voor de afkorting IBD

Deze grafiek laat zien dat respondenten die het antwoord fout hebben, hun kennis zelf al lager inschatten en omgekeerd. De frequentieverdelingen verschillen significant (P= 0,0051) van elkaar.

4.2.4 Is er een relatie tussen de kennis die respondenten hebben over IBD en de ervaring die zij hebben met Boidae

Grafiek 29: Relatie tussen het kennisniveau en de ervaring met Boidae

De frequentieverdelingen verschillen niet significant (P= 0,5387) van elkaar. Deze grafiek laat zien dat respondenten die geen ervaring hebben met slangen van de familie Boidae niet noodzakelijk minder kennis hebben over IBD dan respondenten die wel ervaring hebben met deze slangenfamilie.

5,97

16,42

55,22

19,4

2,99

24,24 25,76

40,91

6,06 3,03

0

10

20

30

40

50

60

1 2 3 4 5

Pe

rce

nta

ge

Kennisniveau

Correlatie tussen het kennisniveau en antwoord op de afkorting IBD

Juist

Fout

87,88

12,12

84,13

15,87

0

10

20

30

40

50

60

70

80

90

100

Ja Nee

Pe

rce

nt

Ervaring met Boidae

Relatie tussen het kennisniveau en de ervaring met Boidae

Juist

Fout

Page 35: Kennislacune Over IBD Bij Slangen

Kennislacune over IBD bij slangen Discussie 35

5 Discussie

5.1 Algemene kennis respondenten (Vraag 1 t.e.m. 6):

Uit de enquêteresultaten blijkt dat een grote groep volwassenen en jongvolwassenen de enquête hebben ingevuld en dus tot de internetgeneratie behoren. Dit wil zeggen dat zij toegang hebben tot verschillende online informatiebronnen. De meerderheid van de respondenten is al redelijk lang actief in de hobby en zou de beschikbare online informatiebronnen over dit specifieke onderwerp dus ook kunnen hebben geraadpleegd. Desondanks bestaan er bij de respondenten belangrijke tekorten in hun kennis over IBD. Rekeninghoudend met de wetenschappelijke onduidelijkheid over IBD werden de enquêtevragen opgesteld op een manier dat voor de respondenten duidelijk zou moeten aantonen dat de antwoorden op sommige vragen voorlopig nog slechts berusten op vermoedens. In verhouding tot het totaal aantal respondenten dat per vraag geantwoord heeft, is het percentage dat antwoordt met ‘ik weet het niet’ bij sommige vragen toch nog relatief groot. Dit wijst erop dat voor bepaalde vragen een relatief groot aantal respondenten minder goed op de hoogte lijkt te zijn van de literatuur die momenteel voorhanden is. De meeste respondenten schatten hun kennis matig tot heel goed in, de minderheid zwak tot heel zwak. Desondanks kon slechts de helft van de respondenten de juiste betekenis geven voor de afkorting IBD, de enige vraag waar wel slechts één goed antwoord voor bestaat. Op basis van de antwoorden op verdere vragen lijkt men wel te weten wat IBD inhoudt, maar waar de afkorting precies voor staat weet de mindere helft niet met zekerheid te zeggen. Uit de resultaten is wel af te leiden dat de respondenten van zichzelf weten dat ze nog moeten bijgeschoold worden over dit onderwerp, wat dus positief is. Respondenten die geen ervaring hebben met slangen van de familie Boidae weten niet noodzakelijk minder over de ziekte dan mensen die wel ervaring hebben met deze slangenfamilie. Dat toont aan dat de interesse en kennis bij deze respondenten zich niet beperkt tot de slangenfamilies waarmee zij wel ervaring hebben. Op basis van deze resultaten kunnen we hopen dat het een leergierige groep betreft die niet vasthoudt aan foute ideeën, en openstaat voor nieuwe kennis en educatie.

5.2 Gastheer en voorkomen (Vraag 7 t.e.m. 10)

De meerderheid van de respondenten (59,38%) zegt dat IBD bij slangen van de familie Boidae voorkomt. Op de vraag bij welke Boidae subfamilie IBD het vaakst wordt waargenomen antwoordt eveneens de meerderheid (59,69%) met boa’s (subfamilie Boinae). Uit de literatuur blijkt IBD inderdaad voornamelijk voor te komen bij slangen van de familie Boidae en wordt het tegenwoordig vaker vastgesteld bij boa’s (subfamilie Boinae) dan bij pythons (subfamilie Pythoninae) (Jacobson, 1997). Wat hier precies de oorzaak van is, is niet bekend. Ofwel is IBD moeilijker aan te tonen bij pythons, ofwel komt het bij pythons inderdaad relatief minder vaak voor. De helft van de respondenten weet niet met zekerheid of IBD ook bij andere slangenfamilies kan voorkomen of niet. In de literatuur worden IBD-gelijkaardige aandoeningen beschreven bij andere slangenfamilies, maar of deze door dezelfde agens als IBD worden veroorzaakt is niet bekend (Schumacher et al., 2006b; Vancraeynest et al., 2006; Fleming et al., 2003; Raymond et al., 2001; Carlisle-Nowak et al., 1998). Mocht blijken dat IBD veroorzaakt wordt door een arenavirus overgedragen via knaagdieren, dan is de kans wel groot dat ook andere slangensoorten ermee in contact komen en zou besmetting kunnen optreden zonder dat zij daarvoor in contact moeten komen met een geïnfecteerde Boidae. Dit zou naast andere factoren (zoals open grenzen en onopmerkbare subklinisch geïnfecteerde slangen) eveneens kunnen verklaren waarom IBD een wereldwijd voorkomend probleem is. Maar welke rol spelen Boidae soorten dan voor deze ziekte? Kan dezelfde ziekteverwekker ook bij andere slangensoorten voorkomen en eventueel ziekte veroorzaken? Hoe komt het dat IBD voornamelijk bij boa’s wordt

Page 36: Kennislacune Over IBD Bij Slangen

Kennislacune over IBD bij slangen Discussie 36

vastgesteld en dat de ziekte bij pythons zo snel fataal lijkt te zijn? Zolang het etiologische agens voor IBD niet geïdentificeerd is en er geen duidelijkheid is over het bestaan van eventueel soortspecifieke stammen van het agens, zal hierover ook nog geen zekerheid kunnen gegeven worden. Verder weet de meerderheid van de respondenten evenmin of IBD ook wilde slangenpopulaties treft. IBD werd voor het eerst vastgesteld bij in gevangenschap gehouden slangen, maar tot nu toe werd dit nog niet aangetoond in het wild (Schumacher, 2006b; Schumacher et al., 1994). Om deze vraag te beantwoorden zouden wilde slangen getest moeten worden. Op die manier kan achterhaald worden of de ziekte ook in het wild voorkomt of enkel in gevangenschap, en kan misschien meer duidelijkheid ontstaan over de oorsprong van de ziekte.

5.3 Oorzaak (Vraag 11)

Op de vraag wat de vermoedelijke oorzaak is van IBD antwoordt de minderheid (27,64%) met ‘een virus’. In totaal antwoordden zeven respondenten specifiek met ‘een retrovirus’, slechts één respondent antwoordde met ‘een rodentvirus’. Het feit dat het voorlopig nog onbekend is wat nu precies de oorzaak is van IBD zou bovenstaande cijfers kunnen verklaren. IBD is vermoedelijk een virale aandoening, maar door welk virus het precies wordt veroorzaakt moet nog uitgewezen worden. Veel respondenten zeggen dan ook dat de oorzaak nog niet bekend is en geven dit als antwoord in plaats van te antwoorden met ‘een virus’. Aanvankelijk dacht men dat een retrovirus verantwoordelijk was voor de ziekte, maar recente studies doen vermoeden dat een arenavirus mogelijk een etiologische rol speelt (Schumacher et al., 1994; Stenglein et al., 2012). De meeste enquêtedata werden verkregen nog voor het artikel van Stenglein en medewerkers (2012) op het internet verscheen. Dit artikel werd pas gepubliceerd op 14 augustus 2012 wat maakt dat enkel respondenten die nadien de enquête hebben ingevuld mogelijk ook het nieuwe artikel gelezen hebben en op basis daarvan eventueel ook konden antwoorden met een ‘arenavirus’. Na die datum hebben nog tien respondenten de enquête ingevuld waarvan slechts één geantwoord heeft met ‘een rodentvirus’ wat wellicht verwijst naar het nieuw gevonden arenavirus. Het vinden van de ziekteverwekker is een eerste prioriteit in het onderzoek naar IBD. Het is de belangrijkste stap om nadien mogelijke behandelingen en preventiestrategieën te ontwikkelen, en om later eventueel ook wettelijke maatregelen te bepalen in functie van het beheer van IBD.

5.4 Overdracht (vraag 12)

Over de overdracht van IBD tussen slangen onderling bestaat in de literatuur eveneens nog veel onduidelijkheid. Uit de enquête blijkt dat ook veel respondenten niet zeker weten hoe de ziekte nu precies wordt overgedragen, wat te zien is aan het grote percentage dat antwoordt met ‘misschien’ op de vragen over verspreiding via de lucht, materialen, direct contact, speeksel en verticale overdracht. Wel is de meerderheid er zeker van dat verspreiding via direct contact en bloedmijten mogelijk is. Direct contact en venerale overdracht via bloedzuigende parasieten, zoals de slangenmijt, worden in de literatuur omschreven als de meest waarschijnlijk transmissieroutes van IBD (Schumacher, 2006a; Jacobson, 1997). De kans op besmetting is dus relatief groot wanneer niet-geïnfecteerde slangen samengehouden worden bij een IBD-positieve slang. Of IBD via het speeksel (bv. via drinkwater) of verticaal kan worden overgedragen is niet helemaal duidelijk, maar uit conservatief standpunt moet ervan uitgegaan worden van wel. Het is immers geweten dat retro- en arenavirussen mogelijk via speeksel en direct contact kunnen worden overgedragen. Verspreiding via de lucht lijkt minder waarschijnlijk gezien retro- en arenavirussen geen lucht gedragen virussen zijn (Childs en Peters, 1993; Lutz et al., 2010). Mocht transmissie via de lucht wel mogelijk zijn, dan zouden er theoretisch gezien ook meer klinische gevallen van IBD bekend moeten zijn, zowel bij boa’s als bij pythons. Overdracht via gebruikte materialen (zoals slangenhaken en pincetten) lijkt zeer onwaarschijnlijk, maar

Page 37: Kennislacune Over IBD Bij Slangen

Kennislacune over IBD bij slangen Discussie 37

zuiver theoretisch wel mogelijk. Zolang de exacte oorzaak van IBD niet gekend is, kan dit niet bevestigd of uitgesloten worden (Hellebuyck et al., 2012). Aangezien de enquête werd opgesteld nog voor het artikel van Stenglein en medewerkers (2012) verscheen, werd bij deze meerkeuzevraag de optie ‘overdracht via knaagdieren’ niet voorgesteld. Respondenten konden daardoor dus ook niet voor deze mogelijke transmissieroute kiezen. Mocht IBD veroorzaakt worden door het nieuw gevonden arenavirus, dan is een overdracht via knaagdieren echter zeker niet uit te sluiten (Stenglein et al., 2012).

5.5 Subklinische infectie (vraag 15 en 16)

Het overgrote deel van de respondenten zegt dat boa’s asymptomatisch drager kunnen zijn van IBD. Het aantal respondenten dat zegt dat pythons asymptomatisch drager kunnen zijn is lager, doch zijn er nog steeds veel respondenten die stellen dat IBD ook subklinisch aanwezig kan zijn bij pythons. Uit de literatuur blijkt dat een latente infectie mogelijk is en dat vooral boa’s heel vaak subklinisch geïnfecteerd zijn (Schumacher, 1994; Chang en Jacobson, 2010). Welk percentage van de besmette slangen klinische symptomen zullen tonen in verhouding tot die welke onaangetast lijken is echter niet bekend, noch hoe lang de infectie latent aanwezig kan zijn (Chang en Jacobson, 2010). Ook over de mogelijkheid van een latente infectie bij pythons bestaat nog veel onduidelijkheid. In sommige gevallen werden inclusies teruggevonden bij pythons zonder neurologische symptomen, maar ook bij klinisch aangetaste pythons, waarbij alle andere oorzaken van zenuwsymptomen werden uitgesloten, werden geen inclusies teruggevonden (Pees et al, 2010; Snykers, 2010). Identificatie van de oorzaak en het ontwikkelen van 100% specifieke en sensitieve tests is noodzakelijk om hierover verdere uitspraken te kunnen doen (Hellebuyck et al., 2012).

5.6 Ziekteverloop en mortaliteit (Vraag 17 en 18)

Volgens de meerderheid van de respondenten worden slangen geïnfecteerd met IBD niet altijd ziek. Eenzelfde percentage zegt ook dat IBD-positieve slangen niet altijd sterven aan de ziekte. Voorlopig is het nog niet duidelijk of IBD-geïnfecteerde slangen uiteindelijk altijd ziek worden en zullen sterven aan de ziekte of niet. Er zou voor beide gevallen een groot aantal positieve dieren levenslang opgevolgd moeten worden om dit aan te kunnen tonen (Hellebuyck et al., 2012). Als besmette slangen echter altijd vroeg of laat symptomen zouden tonen, dan zouden er theoretisch gezien wel meer klinische gevallen bekend moeten zijn en zouden ook de subklinisch aangetaste dieren uiteindelijk opgemerkt moeten worden. IBD werkt immunosuppressief en kan daardoor wel de oorzaak zijn van een fatale secundaire aandoening zoals een longonsteking. In dat geval is IBD dus wel de primaire doodsoorzaak. Het probleem is echter dat niet elke slangenhouder een uitgebreide autopsie laat verrichten bij een gestorven slang. Hierdoor wordt in zulke gevallen ook nooit achterhaald wat de precieze (primaire) doodsoorzaak is (Chang en Jacobson, 2010).

5.7 Differentiaal diagnose (Vraag 19 en 20)

De meerderheid van de respondenten zegt dat de in de literatuur beschreven neurologische symptomen niet specifiek zijn voor IBD. Men is het ermee eens dat er nog aandoeningen zijn die eenzelfde ziektebeeld kunnen geven, en dat neurologische problemen ook het gevolg kunnen zijn van genetische defecten (‘wobble’) of een verkeerde omgevingstemperatuur (‘coocked noodle syndroom’). Het overgrote deel van de respondenten weet niet met zekerheid te zeggen of de aanwezigheid van inclusies altijd duidt op een IBD-infectie of niet. Wel is het percentage dat op deze vraag antwoordt met ‘nee’ (22,50%) groter dan het percentage dat antwoordt met ‘ja’ (7,50%). Respondenten die geantwoord hebben met ‘ja’ zeggen dat er nog andere (virale) aandoeningen zijn die inclusies kunnen veroorzaken, en de aanwezigheid ervan dus niet noodzakelijk wijst op een IBD-infectie. Uit de literatuur blijkt

Page 38: Kennislacune Over IBD Bij Slangen

Kennislacune over IBD bij slangen Discussie 38

inderdaad dat de aanwezigheid van inclusies niet altijd wijst op een IBD-infectie en dat het aantonen van inclusies alleen dus niet voldoende is om een diagnose te kunnen stellen van IBD. De inclusies zijn qua lokalisatie en uitzicht echter wel sterk indicatief (Wozniak et al., 2001).

5.8 IBD diagnostiek (Vraag 13 en 14)

Volgens de meerderheid van de respondenten is een IBD-test bij een levende slang niet mogelijk. In de literatuur wordt echter duidelijk omschreven dat IBD wel degelijk ante-mortem te testen is, maar voorlopig wel enkel bij boa’s. Bij boa’s ontwikkelen de inclusies zich in vrijwel alle organen en wordt voor een ante-mortem IBD-controle meestal een bloedstaal of leverbiopt onderzocht (Schumacher et al., 1994; Chang en Jacobson, 2010). Over de betrouwbaarheid van dergelijke tests valt wel te twisten. Een bloedonderzoek is goedkoper en minder invasief dan een weefselonderzoek, maar een weefselonderzoek zou meer betrouwbaar zijn dan een bloedonderzoek (Chang en Jacobson, 2010; Garner, 2005). Bij een twijfelgeval zou dus aanvullend op een bloedonderzoek eventueel ook nog een weefselonderzoek gedaan kunnen worden om meer zekerheid te krijgen over de diagnose. Een casestudy van Snykers (2010) toonde wel een sterke correlatie tussen de voorspellende waarde van leverbiopten en bloedonderzoeken in functie van het aantonen van IBD bij zowel klinisch als subklinisch aangetaste slangen. Het terugvinden van inclusies wijst niet altijd op een IBD-infectie, doch is de aanwezigheid ervan sterk indicatief (Wozniak et al., 2001). 40% van de respondenten vindt een ante-mortem IBD-test weinig betrouwbaar tot geheel onbetrouwbaar, 60% schat een dergelijke test matig tot compleet betrouwbaar in. Volgens velen zou IBD enkel met zekerheid te testen zijn bij een dode slang, wat letterlijk gezien ook waar is. Een post-mortem IBD test is altijd definitief en daarom dus ook het meest betrouwbaar. Een dode IBD-vrije slang kan immers nooit meer positief worden. Bij een ante-mortem IBD-test is de prognose altijd wat onzeker aangezien een levende IBD-vrije slang nog steeds geïnfecteerd en dus positief kan worden. Uit een onderzoek van Wozniak en medewerkers (2001) lijkt het aantal en de omvang van inclusies toe te nemen met de infectieduur. Hoe hoger het aantal inclusies, hoe groter dus ook de kans dat deze worden teruggevonden in weefsel- en/of bloedstalen. Dit maakt dat het resultaat van een ante-mortem IBD-test ook bij een geïnfecteerde slang negatief kan zijn wanneer deze bv. recent besmet is geworden en de infectieduur nog eerder beperkt is. Omwille van de lage densiteit aan inclusies bij een vroege infectie, zouden deze in zulke gevallen gemakkelijk gemist kunnen worden, wat resulteert in een vals negatief resultaat. Een ante-mortem IBD-test bij erg jonge of doodgeboren slangen zou mede daarom slechts weinig betrouwbaar zijn. Uit de praktijk blijkt een eenmalig bloed- of weefselonderzoek niet altijd even betrouwbaar te zijn (Hellebuyck en medewerkers, 2012). Dergelijke onderzoeken tonen immers slechts een momentopname en zijn dus niet representatief voor de rest van het dier zijn leven. Geïnfecteerde slangen kunnen vals negatief zijn, IBD-vrije slangen kunnen nog steeds positief worden. Om de betrouwbaarheid te vergroten zou de test na een eerste negatieve uitslag beter nog twee keer herhaald worden met telkens een interval van ongeveer zes maanden. Indien de slang na die drie tests nog steeds negatief wordt bevonden voor IBD en in quarantaine gehouden werd, dan kan er wel van uitgegaan worden dat ze op dat moment ook effectief geen IBD heeft (Hellebuyck et al., 2012). Het nadien routinematig herhalen van de test kan aantonen of de slang intussen nog besmet is geworden of niet. Omwille van de relatief goedkope prijs en het weinig invasieve karakter lijkt een bloedtest de meest geschikte ante-mortem IBD-test te zijn om routinematig te herhalen. Een ante-mortem IBD-test bij pythons lijkt moeilijker of niet mogelijk. Eerst en vooral omwille van het verschillende ziekteverloop met boa’s. Bij pythons beperkt de ontwikkeling van inclusies zich meestal tot het centrale zenuwstelsel (Schumacher et al., 1994) waardoor ze zelden worden teruggevonden in weefsel- of bloedstalen. Zodra bekend is wat de oorzaak is van IBD

Page 39: Kennislacune Over IBD Bij Slangen

Kennislacune over IBD bij slangen Discussie 39

zouden in de toekomst meer betrouwbare tests ontwikkeld kunnen worden die ook bij andere slangensoorten toegepast kunnen worden.

5.9 Belang van euthanasie (Vraag 21)

De meningen over het belang van euthanasie van IBD-positieve slangen is ongeveer gelijk verdeeld. De ene helft vindt euthanasie van zowel klinisch als subklinisch geïnfecteerde slangen de beste optie. De voornaamste reden die hiervoor gegeven wordt is om verspreiding van de ziekte te voorkomen. De andere helft vindt euthanasie van IBD-positieve slangen niet noodzakelijk zolang het dier er zelf geen last van heeft en dus klinisch gezond is. Sommigen stellen hierbij wel als voorwaarde dat met zulke slangen niet meer gefokt mag worden, ze niet zomaar op de markt mogen gebracht worden en ze geïsoleerd moeten worden van andere slangen om op die manier verspreiding te voorkomen. Omwille van het ontbreken van een gepaste behandeling en preventiestrategie werd euthanasie aanvankelijk beschreven als de enige en beste oplossing in de strijd tegen IBD (Schumacher et al., 1994; Vancraeynest et al., 2006). Voor de meeste eigenaren is er geen reden om een slang te laten testen op IBD zolang die geen symptomen van ziekte vertoont. Het is dan ook niet bekend hoeveel procent van de in gevangenschap gehouden slangen subklinisch drager zijn en daardoor onopgemerkt blijven (Chang en Jacobson, 2010). Uit de praktijk blijkt dit aantal echter veel groter te zijn dan aanvankelijk werd gedacht waardoor sommige dierenartsen terugkomen op de stelling dat euthanasie van IBD-positieve slangen wel de beste oplossing is. Omwille van ethische redenen stellen sommige dierenartsen naast euthanasie nu ook andere alternatieven voor die toegepast kunnen worden in afwachting tot de exacte oorzaak bekend is (Hellebuyck et al., 2012). De keuze ligt bij de eigenaar en is afhankelijk van diens eigen mening over het wel of niet euthanaseren van geïnfecteerde slangen, de gezondheid van het dier zelf, de doeleinden van de slang, en de kans dat ze andere slangen zou kunnen besmetten. Klinisch gezonde slangen die positief worden bevonden voor IBD kunnen desondanks wel nog een waardig leven leiden. Vanuit ethisch standpunt zou het daarom niet echt verantwoord zijn om alle klinisch gezonde slangen te euthanaseren enkel omdat ze drager zijn van IBD. Besmetting van de ziekte kan ook op andere manieren voorkomen worden zonder dat euthanasie daarbij noodzakelijk is. Een eerste belangrijk punt hierbij is om IBD-vrije van IBD-aangetaste slangen te onderscheiden (door middel van (grootschalig) ante-mortem te testen). Om verspreiding van de ziekte te voorkomen zouden IBD-aangetaste slangen nooit in contact mogen komen met gezonde slangen, zouden de slangen nooit gebruikt mogen worden in kweekprogramma’s, en zouden ze niet zomaar op de markt mogen gebracht worden. Voor kleine private collecties, waarbij slangen in de eerste plaats als huisdier gehouden worden, zou dit een ethische en realistische oplossing kunnen zijn. Voor collecties waarbij aangekochte slangen echter bedoeld zijn om verder te fokken als broodwinning is dit al moeilijker te realiseren. In dat geval kan het omwille van de doeleinden en beschikbare plaats moeilijker zijn om IBD-positieve slangen bij te houden en tegelijk gescheiden te houden van IBD-vrije slangen. Euthanasie zou hierbij wel een oplossing kunnen zijn om te beletten dat de slangen de ziekte zowel direct (via kweekprogramma’s) als indirect (via mijten of andere indirecte wegen) binnen de collectie kunnen verspreiden. Helaas is dit economisch gezien ook niet altijd de beste oplossing omdat het veelal gaat om slangen met waarde en deze vaak aangekocht werden als ‘investering’. Als voor euthanasie gekozen zou worden dan zou de eigenaar niet alleen zijn/haar slang verliezen maar ook economisch gezien zou dit een groot verlies kunnen betekenen. Dit laatste zou een van de redenen kunnen zijn waarom toch verder gefokt wordt met IBD-aangetaste slangen, ondanks de eigenaar/kweker misschien wel weet dat de dieren subklinisch aangetast zijn. Dit maakt het op zijn beurt dan weer moeilijker voor andere slangenhouders om een IBD-vrije collectie te behouden of op te bouwen.

Page 40: Kennislacune Over IBD Bij Slangen

Kennislacune over IBD bij slangen Discussie 40

5.10 Belang van maatregelen en knelpunten

Om een beter zicht te kunnen krijgen op het totale percentage van al dan niet subklinisch aangetaste slangen zouden alle Boidae houders hun slangen ante-mortem, en bij overlijden post-mortem, moeten laten testen op IBD. Dit zou bereikt kunnen worden met behulp van grote sensibiliseringsacties waarbij reptielenhouders opgeroepen worden om hun slangen te laten testen op IBD. Uit de enquête blijkt echter dat een groot percentage van de respondenten twijfelt over de betrouwbaarheid van een ante-mortem IBD-test. Door gebrek aan kennis in combinatie met de kosten en mogelijke risico’s zullen dergelijke sensibiliseringsacties wellicht slechts weinig reacties opleveren. Een alternatief zou zijn om via een wet reptielenhouders ertoe te verplichten hun Boidae te laten testen op IBD, maar of dit een realistische maatregel zou zijn is nog maar de vraag. Er bestaat namelijk nog geen identificatieverplichting, en bij de aangifteplicht via het Vlarem wordt niet altijd de volledige informatie gegeven over de reptielensoorten die gehouden worden. Van het aantal reptielenhouders dat over een Vlarem beschikt is zodoende dus niet altijd geweten wie wel en wie geen slangen van de familie Boidae in hun bezit hebben. Verder houden lang niet alle reptielenhouders zich aan de Vlaremwetgeving en is deze wet voorlopig enkel verplicht in België. Dit maakt het eveneens onmogelijk om alle reptielenhouders te gaan controleren en verplichtingen op te leggen. Voor deze enquête heb ik wel een relatief groot aantal respondenten kunnen bereiken, voornamelijk via reptielenfora. Wellicht zijn fora dus alvast één geschikt kanaal om eerst en vooral kennis te verspreiden, en later misschien ook sensibiliseringacties te organiseren. Met behulp van op deze studie gebaseerde brochures, verspreidt via dierenartsen of beurzen, zouden ook reptielenhouders die niet actief zijn op fora of internet bereikt kunnen worden. Door het ante-mortem testen van slangen zou er in de eerste plaats een beter beeld verkregen kunnen worden van het percentage subklinisch aangetaste slangen. Verder zouden subklinisch aangetaste slangen nadien ook opgevolgd kunnen worden, en zou op die manier meer duidelijkheid kunnen ontstaan over o.a. de duur van een latente infectie en de mortaliteit van de ziekte. Stel dat IBD wordt veroorzaakt door een via knaagdieren overgedragen arenavirus, dan zouden van hieruit later eveneens wettelijke verplichtingen of sensibiliseringsacties georganiseerd kunnen worden. Mocht het in de toekomst mogelijk zijn om naast slangen ook knaagdieren te testen op IBD, dan zou het gecontroleerd fokken van IBD-vrije knaagdieren alvast één transmissieroute kunnen weren. Het nieuwe artikel biedt nieuwe denkpistes en daarbij misschien ook nieuwe mogelijkheden in het onderzoek naar en het beheer van IBD. Verder kunnen we hopen dat de ondervraagde doelgroep een leergierige groep betreft die open staat voor educatie en mogelijk ook bereid is hun steentje bij te dragen aan het onderzoek naar IBD. Het wettelijk verplichten van euthanasie of het verbieden om verder te fokken met IBD-positieve slangen is momenteel nog volledig onrealistisch. Het probleem bij IBD is dat het wereldwijd voorkomt, en dat omwille van de open grenzen slangen met of zonder IBD nog steeds wereldwijd verspreid kunnen worden. Theoretisch gezien zouden dus alle Boidae houders wereldwijd hun dieren moeten laten testen en dergelijke maatregelen moeten naleven. Stel dat het totaalcijfer van de geïnfecteerde slangen wereldwijd erg hoog lijkt te zijn, dan is het wellicht moeilijker of zelfs onrealistisch om besmetting te voorkomen zowel via directe als indirecte wegen. Ook het euthanaseren van subklinisch aangetaste slangen zou bij een hoog totaalcijfer een weinig interessante oplossing zijn omwille van het ethische en economische aspect. Bijkomende problemen zijn dat ante-mortem IBD-controles voorlopig enkel nog mogelijk zijn bij boa’s en het nog niet bekend is of ook pythons en/of andere slangensoorten subklinisch drager kunnen zijn van de ziekte. Het belang van sensitievere tests die ook bij andere slangensoorten toegepast kunnen worden wordt hiermee nog maar eens aangetoond. Zolang er geen duidelijkheid ontstaat over de etiologie, epidemiologie en het ziekteverloop is het op grote schaal opleggen van wettelijke verplichtingen (nog) niet mogelijk. Op kleinere schaal kunnen bepaalde maatregelen wel

Page 41: Kennislacune Over IBD Bij Slangen

Kennislacune over IBD bij slangen Discussie 41

verplicht worden, bv. voor opvangcentra of kweekprogramma’s waarbij het de bedoeling is om slangen na verloop van tijd terug uit te zetten in het wild. Om te vermijden dat IBD zich in het wild kan manifesteren zou het belangrijk kunnen zijn om opgevangen slangen en in gevangenschap gehouden kweekdieren te testen op IBD. Enkel IBD-vrije slangen zouden gebruikt mogen worden voor kweekprogramma’s en ook enkel IBD-vrije dieren zouden nadien terug uitgezet mogen worden in het wild.

5.11 Discussiepunten management van IBD positieve slangen binnen een collectie

Zoals blijkt uit de enquête heerst er grote controverse over het wel of niet in leven houden van met IBD-aangetaste slangen. Het feit dat niet iedereen hun slangen laat testen op IBD vormt een van de redenen van dit discussiepunt. Zolang een slang geen klinische klachten toont is er voor de meeste slangenhouders ook geen reden om deze te laten testen op een van de ‘meest gevreesde’ aandoeningen in de boa- en pythonhouderij. Er zijn slechts weinig slangenhouders die zomaar, zonder dat hun dieren ziek zijn, naar een dierenarts stappen en een volledige controle laten uitvoeren. Slangenhouders die hun slangen nooit laten testen op IBD zullen dan ook nooit weten of ze wel of geen IBD binnen hun collectie hebben of gehad hebben. Zieke of dode slangen worden eveneens zelden volledig gescreend wat maakt dat ook bij deze dieren niet altijd geweten is of ze wel of geen IBD hebben of hadden. Hoe de toekomst van een IBD-positieve slang eruit ziet hangt volledig af van wat de eigenaar ervan beslist. In extreme gevallen hebben eigenaren hun volledige collectie geruimd nadat een verdachte slang gediagnosticeerd werd met IBD. Alle slangen die in dezelfde ruimte of mogelijk in contact zouden gekomen zijn met het besmette dier werden eveneens geëuthanaseerd, ongeacht ze klinische symptomen hadden of niet (Chang en Jacobson, 2010). Anderen laten na het vinden van een IBD-besmette slang binnen hun collectie al hun andere slangen testen en besluiten daarna om enkel de IBD-aangetaste slangen te euthanaseren zodat ze op die manier terug een ‘IBD-vrije’ collectie hebben (Hellebuyck et al., 2012). Wanneer echter gekozen wordt om een IBD-positieve slang in leven te houden, wat is dan belangrijk om te weten bij het management van zulke slangen? Of een eigenaar ervoor kiest om een IBD-aangetaste slang in leven te houden hangt af van verschillende factoren. Eerst en vooral moet er gekeken worden naar de algemene gezondheid van het dier zelf. Als het dier duidelijk last heeft en klachten toont die niet meer te behandelen zijn, dan is het humaner om de slang te euthanaseren. Wanneer de slang echter klinisch gezond is of klinische klachten heeft die nog behandeld kunnen worden, dan kan de eigenaar beslissen om het dier toch nog in leven te houden. Het wel of niet in leven houden van een IBD-positieve slang hangt onder meer af van welk belang de eigenaar hecht aan het dier zelf en wat de doeleinden zijn of waren voor die slang. Een IBD-positieve slang kan nog steeds gezonde slangen besmetten. In geval het een slang betreft die deel uitmaakt van een grotere collectie dan moet de eigenaar voor zichzelf uitmaken of die wel het risico wil lopen om zijn/haar andere gezonde slangen te laten besmetten. Wanneer de slangen solitair gehouden kunnen worden, en standaard strikte hygiënemaatregelen en preventieprotocols naar parasieten toe worden nageleefd, dan is de kans dat een IBD-positieve slang andere slangen binnen de collectie zou besmetten niet zo groot als vaak wel wordt gedacht. Het is dus perfect mogelijk om een IBD-positieve slang in leven te houden, zonder dat die daarbij andere slangen kan besmetten. Mijten vormen wellicht het grootste probleem in het management van IBD-positieve slangen. Om besmetting van andere slangen binnen eigen of andermans collectie te voorkomen zouden deze nooit aanwezig mogen zijn. In geval er toch een mijtinfestatie aanwezig is zou deze zo snel mogelijk geëlimineerd moeten worden. Bij het bezoeken van beurzen of andere plaatsen waar reptielen en daarbij mogelijke ziektes en parasieten aanwezig kunnen zijn is het belangrijk om na het bezoek altijd eerst te douchen en propere kledij aan te trekken voor

Page 42: Kennislacune Over IBD Bij Slangen

Kennislacune over IBD bij slangen Discussie 42

het verzorgen van de eigen dieren. Om andermans collectie te beschermen zouden ook voor het bezoeken van beurzen etc. dergelijke strikte hygiënemaatregelen genomen moeten worden, om te vermijden dat andermans dieren besmet zouden worden met parasieten of aandoeningen van de eigen collectie. Reptielen zijn als koudbloedige dieren zeer afhankelijk van hun omgeving. Alle omgevingstekorten leiden meteen tot immunosuppressie en daardoor gezondheidsproblemen met in het bijzonder luchtwegproblemen (Murray, 2006; Pees et al., 2010). Daarom is een goed management essentieel om de dieren in optimale gezondheid te kunnen houden (Pees et al., 2010). IBD werkt zelf al immunosuppressief waardoor secundaire aandoeningen zoals een longontsteking of een parasitaire infectie snel fataal kunnen zijn voor een geïnfecteerde slang. Dit is iets wat in het achterhoofd moet gehouden worden bij het management van IBD-positieve slangen. Een goede hygiëne en optimale omgevingscondities zijn van essentieel belang om het risico op secundaire aandoeningen bij IBD-positieve slangen zo klein mogelijk te maken. Uit de enquête blijkt dat, net zoals de controverse over het wel of niet euthanaseren van IBD-positieve slangen, ook eenzelfde discussie heerst over het wel of niet verder kweken en verkopen van zulke dieren. De keuze of IBD-positieve slangen nog wel of niet gebruikt zullen worden in kweekprogramma’s hangt af van het belang dat de eigenaar hecht aan het beheer van IBD en het doel van die kweekprogramma’s. Wanneer de slang in de eerste plaats aangekocht is als huisdier dan is het gemakkelijker om de beslissing te maken en de slang uit kweekprogramma’s te houden. Het niet verder kweken of verkopen van IBD-positieve slangen doet de kans op verspreiding van de ziekte op die manier al verkleinen. Wanneer de slang echter aangekocht is met als doel om het te gebruiken in kweekprogramma’s, dan is deze beslissing al moeilijker te maken, behalve wanneer het kweekprogramma’s betreft met als doel de nagekweekte slangen uit te zetten in het wild. In dat geval zouden IBD-positieve slangen onder geen beding ingezet mogen worden, om te vermijden dat IBD zich mogelijk in het wild zou manifesteren. Tegenwoordig kopen particuliere hobbyisten en kwekers slangen vaak aan als een soort van investering. Het niet kweken met gezonde slangen omdat ze IBD-dragend zijn zou op die manier een economisch verlies kunnen zijn voor de eigenaar. In zulke gevallen doet men vaak gewoon verder met zaken en ontkent men in sommige gevallen IBD te hebben in de collectie (Chang en Jacobson, 2010). Rekening houdend met de eerste paragraaf van dit puntje zouden we het deze mensen ergens ook niet kwalijk mogen nemen. Er zijn ongetwijfeld veel fokkers en particulieren die onbewust kweken met IBD-positieve slangen dus waarom zou een ieder die wel weet IBD te hebben binnen de collectie dat dan niet doen? Het zou heel hypocriet zijn van reptielenhouders om een ander te verbieden verder te kweken met IBD-positieve slangen of zulke slangen te verkopen zonder dat zij zelf eerst hun slangen hebben laten testen, en dus zelf kunnen zeggen dat ze IBD hebben binnen hun collectie of niet. Pas wanneer iedere slangenhouder zijn/haar slangen laat testen en iedereen samen voorgestelde suggesties zou naleven om verspreiding tegen te gaan, dan zou dat een verschil kunnen maken in het beheer en voorkomen van IBD. Als slechts een paar mensen beslissen om enkel met IBD-vrije slangen verder te fokken en enkel IBD-vrije slangen op de markt te brengen, dan zal dat voorlopig geen grote bijdrage leveren om het voorkomen van de ziekte in te perken. Een IBD-vrije slang kan na verkoop namelijk nog steeds, al dan niet onbewust, gekoppeld worden met een geïnfecteerde slang en op die manier zelf besmet geraken en besmette nakweek voortbrengen. Wanneer iemand echter beslist niet verder te fokken met zijn/haar slang omdat deze IBD-positief is, dan getuigt dit wel van het persoonlijke belang dat die persoon hecht aan het beheer van de ziekte. Maar wat met reptielenhouders die van begin af aan een IBD-vrije collectie wensen te hebben en hiervoor nieuw aangekochte slangen meteen na aankoop ante-mortem laten testen op IBD? Wat moet er dan gebeuren met pas aangekochte slangen die vanaf de eerste

Page 43: Kennislacune Over IBD Bij Slangen

Kennislacune over IBD bij slangen Discussie 43

test al IBD-positief blijken te zijn? Moet de kweker/verkoper hiervan op de hoogte gebracht worden of niet? Wat gebeurt er dan met de slang zelf? Wordt deze geeüthanaseerd of niet? Zo ja, wie draait dan op voor de kosten (zowel de aankoopprijs als de dierenartskosten)? Kan de koper het dier terugbrengen of wil de verkoper het dier zelf dan wel nog terughebben? Educatie is met andere woorden van essentieel belang om dergelijke discussiepunten te voorkomen en om te vermijden dat discussies ontstaan over waar de slang IBD zou hebben opgelopen. In principe zouden alle slangen voor verkoop meermaals getest moeten worden en zouden enkel IBD-vrije slangen verkocht mogen worden. Alleen zo zouden andere reptielenhouders kunnen proberen om een IBD-vrije collectie op te bouwen en zou een gezamenlijke oplossing gevonden kunnen worden voor de bovenstaande vragen.

Page 44: Kennislacune Over IBD Bij Slangen

Kennislacune over IBD bij slangen Besluit 44

Besluit

Deze studie toont aan dat er bij het ondervraagde publiek nog veel onwetendheid heerst over IBD bij slangen. Verder wetenschappelijk onderzoek is van essentieel belang om meer duidelijkheid te krijgen over de ziekte zelf, maar voorlopig is het belangrijker om de doelgroep alvast op de hoogte te brengen van wat er toe nu toe al geweten is over deze ziekte en de mogelijkheden die bestaan om de ziekte te beheren. Educatie van de doelgroep is een eerste prioriteit om hen mogelijke acties later te kunnen doen begrijpen. De bestaande kennislacune is hierbij hopelijk een positief punt. We kunnen hopen dat de doelgroep open staat voor educatie en niet vasthoudt aan foute ideeën, of dat ze aan de hand van deze studie bereidt zijn hun mening over bepaalde stellingen te herzien. Gezien veel reptielenhouders blijkbaar actief zijn op reptielenfora zouden dergelijke fora alvast een eerste geschikte kanaal kunnen zijn om kennis te verspreiden. Brochures gemaakt op basis van deze studie zouden verspreidt kunnen worden via dierenartsen en reptielenbeurzen om een zo ruim mogelijke groep te kunnen bereiken. Na de educatie zouden sensibiliseringsacties georganiseerd kunnen worden om iedereen die betrokken is in de reptielenhouderij (respectievelijk de boa- en pythonhouderij) aan te moedigen hun steentje bij te dragen aan het onderzoek naar IBD. Hoe meer slangen er onderzocht worden, hoe meer duidelijkheid er kan verkregen worden over onder meer het voorkomen (zowel van subklinische als klinische gevallen), de epidemiologie, het ziekteverloop, en de mortaliteit van de ziekte. Wetenschappers moeten nog uitzoeken wat de precieze oorzaak is van IBD. Als de ziekteverwekker gevonden is weten onderzoekers naar wat ze precies moeten zoeken, en kunnen sensitievere diagnostische tests ontwikkeld worden die mogelijk ook bij andere slangensoorten dan boa’s toegepast kunnen worden. Het bepalen van wettelijke verplichtingen in functie van het beheer van IBD is omwille van de grootschaligheid van het probleem, de wetenschappelijke onduidelijkheid en economische aspecten voorlopig nog onrealistisch. Wanneer meer duidelijkheid verkregen wordt over de oorzaak en het voorkomen van de ziekte, dan zouden deze in de toekomst misschien ooit wel opgelegd kunnen worden.

Page 45: Kennislacune Over IBD Bij Slangen

Kennislacune over IBD bij slangen Lijst van tabellen en figuren 45

Lijst van tabellen en figuren

Lijst van tabellen

Tabel 1: Relatie tussen het kennisniveau en de gemiddelde leeftijd van de respondenten ...33

Lijst van figuren

Grafiek 1: Leeftijd respondenten ...........................................................................................20

Grafiek 2: Aantal jaren ervaring met slangen ........................................................................20

Grafiek 3: Aantal slangen dat respondenten momenteel in hun bezit hebben .......................21

Grafiek 4: Aantal respondenten die ervaring hebben met Boidae .........................................21

Grafiek 5: Eigen kennisinschatting van de respondenten .....................................................22

Grafiek 6: Verklaring afkorting IBD .......................................................................................22

Grafiek 7: IBD komt voornamelijk voor bij Boidae (boa's en pythons) ...................................23

Grafiek 8: Boidae subfamilie(s) waarbij IBD het vaakst wordt waargenomen ........................23

Grafiek 9: Voorkomen van IBD bij andere slangensoorten dan Boidae .................................24

Grafiek 10: Voorkomen van IBD in het wild ..........................................................................24

Grafiek 11: IBD wordt veroorzaakt door een virus ................................................................25

Grafiek 12: Ondelinge verspreiding via de lucht....................................................................25

Grafiek 13: Onderlinge verspreiding via materialen ..............................................................26

Grafiek 14: Onderlinge verspreiding via direct contact ..........................................................26

Grafiek 15: Onderlinge verspreiding via speeksel .................................................................27

Grafiek 16: Onderlinge verspreiding via bloedmijten .............................................................27

Grafiek 17: Onderlinge verspreiding via verticale overdracht ................................................28

Grafiek 18: Een ante-mortem IBD-test is mogelijk ................................................................28

Grafiek 19: Betrouwbaarheid ante-mortem IBD test .............................................................29

Grafiek 20: Boa's kunnen asymptomatisch drager zijn van IBD ............................................29

Grafiek 21: Pythons kunnen asymptomatisch drager zijn van IBD ........................................30

Grafiek 22: IBD-positieve slangen worden uiteindelijk altijd ziek ...........................................30

Grafiek 23: Slangen met IBD zullen er uiteindelijk altijd aan sterven .....................................31

Grafiek 24: Neurologische symptomen zijn specifiek voor IBD .............................................31

Grafiek 25: Inclusies zijn specifiek voor IBD .........................................................................32

Grafiek 26: IBD-positieve slangen moeten geëuthanaseerd worden .....................................32

Grafiek 27: Correlatie tussen leeftijd respondenten en de periode dat ze slangen houden ...33

Grafiek 28: Relatie tussen het kennisniveau van de respondenten en hun verklaring voor de afkorting IBD ........................................................................................................................34

Grafiek 29: Relatie tussen het kennisniveau en de ervaring met Boidae ..............................34

Page 46: Kennislacune Over IBD Bij Slangen

Kennislacune over IBD bij slangen Bronnenlijst 46

Bronnenlijst

Baker, E.W., Evans, T.M., Gould, D.J., Hull, W.B., Keegan, H.L. (1956). A manual of parasitic mites of medical or economic importance. National Pest Control Association. New York: 170. Bennett R.A. (1996). Neurology. In Reptile Medicine and Surgery. Ed. D.R. Mader. Philadelphia, W.B. Saunders: 141-148. Bennett R.A., Mehler S.J. (2006). Neurology. In Reptile Medicine and Surgery. Ed. D.R. Mader. St. Louis, M.O. Saunders Elsevier: 239–250. Buchmeier M.J., de la Torre J.C., Peters C.J.(2007). Arenaviridae: the viruses and their replication. In Fields virology, 5th edn. Ed. D.M. Knipe. Lippincott Williams & Wilkins, Philadelphia, PA: 1791–1828 Camin J.H. (1953). Observations on the life history and sensory behavior of the snake mite Ophionyssus natricis. (Gervais) Chicago Academy of Science Special Publication 10: 1-75. Carlisle-Nowak M.S., Sullivan N., Carrigan M., Knight C., Ryan C., Jacobson E.R. (1998). Inclusion body disease in two captive Australian pythons (Morelia spilota variegata and Morelia spilota spilota). Australian Veterinary Journal 76: 98-100. Carneiro S.M., Tanaka H., Kisielius J.J., Sesso A. (1992). Occurence of retrovirus-like particles in various cellular and intercellular compartments of the venom glands from Bothrops jararacussu. Research in Veterinary Science 53: 399-401 Charrel R.N., Feldmann H., Fulhorst C.F., Khelifa R., de Chesse R., de Lamballerie X. (2002). Phylogeny of new world arenaviruses based on the complete coding sequences of the small genomic segment identified an evolutionary lineage produced by intrasegmental recombination. Biochemical and Biophysical Research Communications. 296:1118–1124. Charrel R.N., Coutard B., Baronti C., Canard B., Nougairede A., Franguel A., Morin B., Jamal S., Schmidt C.L., Hilgenfeld R., Klempa B., de Lamballerie X. (2011). Arenaviruses and hantaviruses: from epidemiology and genomics to antivirals. Antiviral Research 90:102–114. Chandra A.M.S., Jacobson E.R., Munn R.J. (2001) Retroviral particles in neoplasms of Burmese pythons (Python molurus bivittatus). Veterinary Pathology 38: 561-564. Chang L., Coleman J.K, Chow M., Wozniak E., Green L., Duke D., Jacobson E.R. (2009). Working toward molecular diagnostic test for inclusion body disease. Proceedings Association of Reptilian and Amphibian Veterinarians: 81. Chang L., Jacobson E.R. (2010) Inclusion Body Disease, A Worldwide Infectious Disease of Boid Snakes: A Review. Journal of Exotic Pet Medicine, vol 19(3): 216-225. Childs J.E., Peters C.J. (1993). Ecology and Epidemiology of Arenaviruses and Their Hosts. In The Arenaviridae. Ed. M.S. Salvato. New York, Plenum Press: 331-384.

DeNardo D., Wozniak E.J., (1997). Understanding the snake mite and current therapies for control. Proceedings Association of Amphibian and Reptilian Veterinarians: 137-147.

Page 47: Kennislacune Over IBD Bij Slangen

Kennislacune over IBD bij slangen Bronnenlijst 47

Driggers T., Austin F. (1997). Infectious diseases. In The Biology, Husbandry and Health Care of Reptiles. Vol 3. Ed. L. Ackerman. Neptune City, TFH Publications: 593-612. Emonet S.F., de la Torre J.C., Domingo E., Sevilla N. (2009). Arenavirus genetic diversity and its biological implications. Infection, genetics and Evolution, vol 9(4): 417–429. Fleming G.J., Heard D.J., Jacobson E.R., Buergelt C. (2003). Cytoplasmic inclusions in Corn snakes, Elaphe guttata, resembling inclusion body disease of Boid snakes. Journal of Herpetological Medicine and Surgery 13: 18-22. Fölsch D.W., Leloup P. (1976). Fatale endemische Infektion in einem Serpentarium. Tierärztliche Praxis 4: 527–536. Frank W. (1984). Non-hemoparasitic protozoans. In Diseases of Amphibians and Reptiles. G. L. Hoff, F. L. Frye, E. R. Jacobson (Eds.). New York, Plenum Press: 259-323. Frank W. (1985). Amphibien und Reptilien. In Heimtierkrankheiten. E. Isenbügel, W. Frank (Eds.). Ulmer, Stuttgart, Germany: 161–402. Funk R.S. (1996). Seizures, convulsions and tremors. In Reptile Medicine and Surgery. Ed. D.R. Mader. Philadelphia, W. B. Saunders: 412. Garner M.M., Raymond J.T. (2004). Methods for diagnosing inclusion body disease in snakes. Proceedings of the Association of Reptile and Amphibian Veterinarians Congress. Naples, USA, May 8 to 11, 2004: 21-25 Garner M.M. (2005). Methods for diagnosing inclusion body disease in snakes. Prceedings of the North American Veterinary Conference. Orlando, Florida, January 8-12, 2005: 1273-1274. Gonzalez J.P., Emonet S, de Lamballerie X, Charrel R. (2007). Arenaviruses. Current Topics in Microbiology and Immunology 315: 253–288. Huder J.B. Böni J., Hatt J.M., Soldati G., Lutz H., Schüpbach J. (2002). Identification and characterization of two closely related unclassifiable endogenous retroviruses in pythons (Python molurus and Python curtus). Journal of Virology 76: 7607-7615. Hull R.W., Camin J.H. (1959). Macdonaldius seetae (Khanna) in captive snakes. Trans. American Micros. Soc. 78: 323-329. Hull R.W., Camin J.H. (1960). Hemogregarines in snakes: The incidence and identity of erythrocytic stages. Journal for Parasitology 46: 515-523. Ippen R., Mladenov Z., Konstantinov A. (1978). Leukosis with viral presence proven by means of an electron microscope in 2 boa constrictors. Schweizer Archiv für Tierheilkunde 120: 357-368 Isaza R., Ackerman N., Schumacher J. (1993). Ultrasound-guided percutaneous liver biopsy in snakes. Veterinary Radiology and Ultrasound, vol 34(6): 452-454. Hellebuyck T.,Pasmans F., Ducatelle R., Martel A. (2012). Assessing the presence of eosinophilic inclusion bodies in boid snakes with and without neurological disease. International Conference on Reptile and Amphibian Medicine. May, 13-15, Cremona, Italy.

Page 48: Kennislacune Over IBD Bij Slangen

Kennislacune over IBD bij slangen Bronnenlijst 48

Holt P.E. (1981). Drugs and dosages. In Diseases of the Reptilia. Vol 2. J.E.Cooper, O.F. Jackson (Eds.). San Diego, Academic Press: 551-584. Keeble A. (2004) Neurology. In BSAVA Manual of Reptiles, 2nd edn. S.J. Girling, P. Raiti (Eds.). Quedgeley, BSAVA: 273-288. Kolesnikovas C.K.M., Grego K.F., Rameh De Albuquerque L.C., Jacobson E.R., Monezi T.A., Mehnert D.U., Catao-Dias J.L. (2006). Ophidian Paramyxovirus in Brazilian Vipers (Bothrops alternatus). The Veterinary Record 159: 390-392. Jacobson E.R., Seely J.C., Novilla M.N. (1980). Lymphosarcoma associated with virus-like intranuclear inclusions in a California king snake (Colubridae: Lampropeltis). Journal of the National Cancer Institute 65: 577-583. Jacobson E., Gaskin J.M., Page D., Iverson W.O., Johnson J.W. (1981). Illness Associated with Paramyxo-like Virus Infection in a Zoologic Collection of Snakes. Journal of the American Veterinary Medical Association 179: 1227-1230. Jacobson E.R. (1993). Viral disease of reptiles. In Zoo and Wild Animal Medicine: Current Therapy R. Ed. M.E. Fowler. Philadelphia, W.B. Saunders: 153-159. Jacobson E.R. (1997). Proceedings of the Annual Meeting Association of Reptilian and Amphibian Veterinarians. October 24 to 27, Houston, Texas: 165. Jacobson E.R., Orós J., Tucker S.J., Pollock D.P., Kelley K.L., Munn R.J., Lock B.A., Mergia A., Yamamoto J.K. (2001). Partial characterization of retroviruses from boid snakes with inclusion body disease. American Journal of Veterinary Research 62: 217-224. Manvell R.J., Drury S.E., Geach M., Lewis J.C.M. (2000). Isolation of Ophidian Paramyxovirus type 7 from a Reticulated Python in the UK. The Veterinary Record: 147, 696. Marcus L.C. (1971). Infectious diseases of reptiles. Journal of the American Veterinary Medical Association 159: 1626-1631. Murray M.J. (1996). Pneumonia and normal respiratory function. In Reptile Medicine and Surgery. Ed. D.R. Mader. Philadelphia, W.B. Saunders: 396-405. Orr H.C., Harris L.E., Bader A.V., Kirschstein R.L., Probst P.G. (1972). Cultivation of cells from a fibroma in a rattlesnake, Crotalus horidus. Journal of National Cancer Institute 48: 259-264. Orós J., Tucker S., Jacobson E.R. (1998). Inclusion body disease in two captive boas in the Canary Islands. The Veterinary Record 143: 283-285. Pasmans F., Blahak S., Martel A., Pantchev N. (2008). Introducing reptiles into a captive collection: the role of the veterinarian. Veterinary Journal 175: 53-68. Pees M., Schmidt V., Marschang R.E., Heckers K.O., Krautwald-Junghanns M.E. (2010). Prevalence of viral infections in captive collections of boid snakes in Germany. The Veterinary Record 166: 422– 425. Raymond J.T., Garner M.M., Nordhausen R.W., Jacobson, E.R. (2001). A disease resembling inclusion body disease of boid snakes in captive palm vipers (Botriechis marchi). Journal of Veterinary Diagnostic Investigation 13: 82-86.

Page 49: Kennislacune Over IBD Bij Slangen

Kennislacune over IBD bij slangen Bronnenlijst 49

Reinhard K., Norbert B. (2010). Retroviruses: Molecular Biology, Genomics and Pathogenesis. In Transmission and epidemiology. H. Lutz, G. Hunsmann, J. Schüpbach (Eds.). Norfolk, UK: Caister Academic Press, pp. 217-237.

Schilliger L., Selleri P., Frye F.L. (2011). Lymphoblastic lymphoma and leukemic blood profile in a red-tail boa (Boa constrictor constrictor) with concurrent inclusion body disease. Journal of Veterinary Diagnostic Investigation 23: 159-162. Schultz H. (1975). Human infestation by Ophionyssus natricis snake mite. Britisch Journal of Dermatology 93: 695-697. Schumacher J., Jacobson E.R., Homer B.L., Gaskin J.M. (1994). Inclusion body disease in boid snakes. Journal of Zoo and Wildlife Medicine 25:511–524. Schumacher J. (2006). Inclusion body disease virus. In Reptile Medicine and Surgery, 2nd edition. Ed. D.R. Mader. St. Louis, Saunders: 836-840. Schumacher J (2006). Selected Infectious Diseases of Wild Reptiles and Amphibians. Journal of Exotic Pet Medicine, vol 15(1):18-24. Snykers F. (2010). Diagnostische benadering van inclusion body disease bij boa’s en pythons [masterproef]. Ongepubliceerd manuscript, Universiteit Gent, Faculteit Diergeneeskunde. Stenglein M.D., Sanders C., Kistler A.L., Ruby J.G., Franco J.Y., Reavill D.R., Dunker F., DeRisi J.L. (2012). Identification, characterization, and in vitro culture of highly divergent arenaviruses from boa constrictors and annulated tree boas: candidate etiological agents for snake inclusion body disease. mBio 3(4):e00180-12. Vancraeynest D., Pasmans F., Martel A., Chiers K., Meulemans G., Mast J., Zwart P., Ducatelle R. (2006). Inclusion body disease in snakes: a review and description of three cases in boa constrictors in Belgium. The Veterinary Record 158: 757-761. West G., Garner M., Raymon J., Latimer K.S., Nordhausen R. (2001). Meningoencephalitis in a Boelen’s python (Morelia boeleni) associated with paramyxovirus infection. Journal of Zoo and Wildlife Medicine 32: 360-365. Wozniak E., Mcbride J., Denardo D., Tarara R., Wong V., Osburn B. (2000). Isolation and characterization of an antigenically distinct 68-kd protein from nonviral intracytoplasmic inclusions in boa constrictors chronically infected with the Inclusion Body Disease virus (IBDV: Retroviridae). Veterinary Pathology 37: 449-459. Zeigel R.F., Clark H.F. (1969). Electron microscopic observation on a ‘C’-type virus in cell cultures derived from a tumor-bearing viper. Journal of the National Cancer Institute 43: 1097-1102. Zwart P., Hetzel U., Dik K.J. (2001). Osteitis deformans and concomitant inclusion body disease in a boa (Boa constrictor). Verhandlungsbericht Erkrankungen der Zootiere 40: 61-66. http://www.encyclo.nl/begrip/Prion%20ziekten. Gevonden op 20 november 2012.

Page 50: Kennislacune Over IBD Bij Slangen

Kennislacune over IBD bij slangen Lijst van bijlagen 50

Lijst van bijlagen

Bijlage 1: Enquêteformulier…………………………………………………………………………51

Bijlage 2: Vulgariserend journalistiek artikel………………………………………………………55

Page 51: Kennislacune Over IBD Bij Slangen

Kennislacune over IBD bij slangen Bijlage 1 51

Bijlage 1

Enquêteformulier

Peiling naar de kennis over IBD bij slangen

Ik ben laatstejaarsstudente Agro- en biotechnologie, afstudeerrichting Dierenzorg aan de KAHO Sint-Lieven te Sint-Niklaas. Als aanvulling op mijn literatuurstudie voor mijn bachelorproef voer ik een

online enquête uit om te peilen naar de algemene kennis over IBD bij slangen.

Met deze enquête wil ik uw parate kennis over IBD aftoetsen. Hiervoor wil ik u vragen om tijdens het invullen van de enquête geen informatie te gaan

opzoeken.

Het doel van deze enquête is om te peilen naar de algemene kennis over IBD bij slangen en om eventuele misvattingen over IBD in kaart te brengen

vergelijkend met de actuele literatuur.

De invulling en verwerking van de enquête gebeurt uiteraard anoniem.

Alvast bedankt voor uw tijd!

Wat is uw geboortejaar?

Hoe lang heeft u al slangen?

Hoeveel slangen heeft u momenteel in uw bezit?

Welke slangensoorten hebt of had u reeds in uw bezit?

Hoe groot schat u uw kennis over IBD in?

Heel zwak

Zwak

Matig

Goed

Heel goed

Waarvoor staat de afkorting IBD?

Bij welke slangenfamilie(s) komt IBD voornamelijk voor?

Bij welke Boidae subfamilie(s) wordt IBD het vaakst waargenomen?

Boinae (boa's)

Pythoninae (pythons)

Page 52: Kennislacune Over IBD Bij Slangen

Kennislacune over IBD bij slangen Bijlage 1 52

Beide ongeveer even vaak

Ik weet het niet

Werd IBD al vastgesteld bij slangen anders dan de familie Boidae (boa's en

pythons)?

Ja

Nee

Ik weet het niet

Werd IBD al bij in het wild levende slangenpopulaties vastgesteld?

Ja

Nee

Ik weet het niet

Door wat wordt IBD vermoedelijk veroorzaakt?

(Let wel: veroorzaakt is niet hetzelfde als overgedragen.

Indien u het antwoord niet weet kan u antwoorden met: "Ik weet het niet.")

Via welke wegen wordt IBD verspreid van slang tot slang?

Zeker wel Misschien Zeker niet

Lucht

Materialen (zoals

slangenhaken,

pincetten,...

Direct contact

(seksueel,

gemeenschappelijk

terrarium,...)

Speeksel

(besmetting via

drinkwater)

Bloedmijten

Verticale

overdracht

(moeder op jong)

Is IBD te testen op een levende slang?

Ja

Nee

Ik weet het niet

Hoe betrouwbaar schat u de resultaten van een IBD test bij een levende slang

in? (Een korte toelichting van uw antwoord is eventueel mogelijk.)

Page 53: Kennislacune Over IBD Bij Slangen

Kennislacune over IBD bij slangen Bijlage 1 53

Totaal onbetrouwbaar

Weinig betrouwbaar

Matig betrouwbaar

Goed betrouwbaar

Compleet betrouwbaar

Kunnen boa’s asymptomatisch drager zijn van IBD?

Ja

Nee

Ik weet het niet

Kunnen pythons asymptomatisch drager zijn van IBD?

Ja

Nee

Ik weet het niet

Tonen slangen besmet met IBD altijd vroeg of laat symptomen?

Ja

Nee

Ik weet het niet

Stelling: “Een slang besmet met IBD sterft er uiteindelijk ALTIJD aan.”

Ja

Nee

Ik weet het niet

Stelling: “Mijn boa/python maakt vreemde bewegingen met haar kop dus ik ga

ervan uit dat ze IBD heeft.” (Indien nee, gelieve kort toe te lichten.)

Ja

Nee

Ik weet het niet

Page 54: Kennislacune Over IBD Bij Slangen

Kennislacune over IBD bij slangen Bijlage 1 54

Stelling: “De aanwezigheid van insluitlichaampjes bij een slang duidt ALTIJD op

een besmetting met IBD.” (Een korte toelichting van uw antwoord is eventueel

mogelijk.)

Ja

Nee

Ik weet het niet.

Stelling: "Een slang besmet met IBD moet ALTIJD geëuthanaseerd worden,

ongeacht ze symptomen toont of niet." (Gelieve uw mening kort toe te lichten.)

Ja

Nee

Bedankt voor het invullen van deze enquête, uw deelname wordt zeer

geapprecieerd!

Page 55: Kennislacune Over IBD Bij Slangen

Kennislacune over IBD bij slangen Bijlage 2 55

Bijlage 2

Vulgariserend journalistiek artikel

Kennistekorten bij reptielenhouders over IBD bij slangen Inclusion Body Disease (IBD) is een veel voorkomende ziekte die veel in gevangenschap gehouden slangen van de familie Boidae (boa’s en pythons) treft. Het gemak waarmee reptielen over de hele wereld kunnen worden getransporteerd heeft er onder meer toe bijgedragen dat deze aandoening een wereldwijd voorkomend probleem is geworden. Er bestaat nog veel wetenschappelijke onduidelijkheid over het ontstaan, de oorzaak en de overdracht van deze ziekte, wat maakt dat er ook nog veel onduidelijkheid heerst bij reptielenhouders. Anke Rossaert, een laatstejaarsstudente Dierenzorg aan de Katholieke Hogeschool Sint-Lieven in Sint-Niklaas, onderzocht in het kader van haar bachelorproef hoe goed reptielenhouders op de hoogte zijn over deze aandoening en welke mening zij hebben over bepaalde stellingen. Met behulp van een internetenquête die vanaf 31 juli tot en met 30 oktober 2012 online stond op diverse reptielenfora en -verkoopsites, trachtte zij de respondenten hun parate kennis over dit onderwerp af te toetsen. Ze vergeleek en weerlegde de antwoorden van de respondenten met behulp van de beschikbare wetenschappelijke literatuur en haar eigen opgestelde visie. Nadien bracht ze een aantal maatregelen in kaart die mogelijk toegepast zouden kunnen worden in het onderzoek naar, en het beheer van IBD.

De reptielenhobby in opmars

De reptielenhobby lijkt in opmars te zijn. Steeds meer gezinnen zijn in het bezit van één of meerdere reptielen. Bij de slangen zijn boa’s en pythons wellicht twee van de meest populaire soorten die gehouden worden. Wat ziektes betreft wordt Inclusion body disease (IBD) aanzien als een van de belangrijkste infectieuze aandoeningen die bij deze soorten kan voorkomen. Er bestaat nog veel wetenschappelijke onduidelijkheid, maar wat weten reptielenhouders nu eigenlijk over deze aandoening? Hoe goed is hun kennis en welke houding nemen zij aan tegenover bepaalde stellingen?

IBD

Voordat Anke het kennisniveau van reptielenhouders kon onderzoeken, moest zij op de hoogte zijn van de momenteel beschikbare literatuur. Op basis van een literatuurstudie werd het voor haar duidelijk dat er nog veel wetenschappelijke

onduidelijkheid bestaat over de ziekte en dat verschillende antwoorden voorlopig nog rusten op vermoedens. IBD is een vermoedelijk virale aandoening die voornamelijk bij boa’s en pythons voorkomt. De ziekte veroorzaakt insluitlichaampjes in verschillende lichaamscellen van geïnfecteerde slangen. Een diagnose is dan ook gebaseerd op het terugvinden van deze insluitlichaampjes in weefsel- of bloedstalen van geïnfecteerde slangen. IBD kent zowel een klinische, als subklinische vorm. Bij de klinische vorm worden symptomen zichtbaar zoals, in het terminale stadium voorkomende, zenuwstoornissen. Bij een subklinische infectie zijn geen symptomen waarneembaar en lijkt de slang onaangetast. Een subklinische infectie wordt vaker gezien bij boa’s dan bij pythons, maar of ook pythons subklinisch geïnfecteerd kunnen zijn valt niet uit te sluiten. Onderlinge overdracht via het bloed en direct contact zijn wellicht de belangrijkste transmissieroutes.

Page 56: Kennislacune Over IBD Bij Slangen

Kennislacune over IBD bij slangen Bijlage 2 56

Er bestaat voorlopig nog geen gepaste behandeling of vaccin tegen IBD. Zolang de oorzaak niet bekend is, zullen deze ook nog niet ontwikkeld kunnen worden. Preventie bestaat er in de eerste plaats in om te vermijden dat IBD in een collectie wordt geïntroduceerd. Dit kan alleen maar door nieuw aangekochte slangen in quarantaine te houden en ze gedurende die periode meermaals te laten testen op IBD.

Kennistekorten bij reptielenhouders

In haar enquête trachtte Anke te peilen naar de algemene kennis die reptielenhouders hebben over IBD en welke mening zij hebben over bepaalde stellingen. De meerderheid van de respondenten schat hun eigen kennis over IBD matig tot heel goed in. De studente stelde dat de respondenten, die de enquête hebben ingevuld, tot de internetgeneratie behoren en dus toegang hebben tot de beschikbare online informatiebronnen over IBD. Desondanks ondervond zij dat er toch een relatief groot kennistekort bestaat bij de ondervraagde reptielenhouders. Het percentage van de respondenten dat op verschillende algemene vragen antwoordde met ‘ik weet het niet’ is relatief groot. Hierdoor vermoed zij dat de respondenten niet altijd even goed op de hoogte lijken te zijn van de informatie die momenteel voorhanden is. Ze ondervond eveneens dat de respondenten op basis van de kennis die zij hebben opgedaan over deze aandoening, bepaalde meningen en visies hebben ontwikkeld over IBD. Op basis van de resultaten ondervond zij dat reptielenhouders de beschikbare informatie in sommige gevallen, ofwel verkeerd begrepen, ofwel te letterlijk namen en op die manier bepaalde stellingen verkeerd opvatten.

Betrouwbaarheid IBD controles

Op basis van de resultaten ondervond de studente dat de meningen over de betrouwbaarheid van een IBD-controle behoorlijk uiteen lopen. Ze ondervond dat

een relatief groot percentage (40%) van de respondenten vindt dat een IBD-test bij een levende slang weinig betrouwbaar tot totaal onbetrouwbaar is. 44,17% vindt een dergelijke test matig betrouwbaar, en slechts 15,83% zegt dat deze test goed tot compleet betrouwbaar is. Op basis van de literatuur stelde de studente vast dat voorlopig alleen boa’s levend getest kunnen worden op IBD. Dit kan gebeuren door het identificeren van insluitlichaampjes in een lever- of bloedstaal van een geïnfecteerde boa. Ze ondervond dat de betrouwbaarheid van dergelijke tests afhankelijk is van verschillende factoren. Hoe langer de infectieduur, hoe meer insluitlichaampjes er aanwezig zijn, dus hoe groter de kans dat deze worden terug gevonden in weefsel- of bloedstalen. Hieruit concludeerde ze dat een IBD-test bij een levende slang goed betrouwbaar is op voorwaarde dat ze niet één, maar meerdere keren wordt uitgevoerd. Op die manier kunnen ook aangetaste boa’s, die pas recent geïnfecteerd zijn, opgespoord worden. Op basis van de antwoorden op de enquêtevragen kon Anke afleiden dat de respondenten, die een IBD-test bij een levende slang weinig betrouwbaar tot totaal onbetrouwbaar vinden, stellen dat alleen een dode slang met zekerheid en volledige betrouwbaarheid getest kan worden op IBD. Letterlijk gelezen klopt deze stelling wel gezien een IBD-test bij een dode slang altijd definitief, en daarom dus ook het meest betrouwbaar is. Een dode IBD negatieve slang kan immers nooit meer positief worden, een levende slang echter wel. De studente concludeerde hieruit dat een eenmalige IBD-test bij een levende slang niet representatief is voor de rest van het dier zijn leven. Het routinematig herhalen van een IBD test is noodzakelijk om te weten of de slang intussen besmet is geworden of niet. Verder ondervond de studente dat de respondenten vermoeden dat, voor een IBD-controle bij een levende slang, een weefselonderzoek het meest betrouwbaar

Page 57: Kennislacune Over IBD Bij Slangen

Kennislacune over IBD bij slangen Bijlage 2 57

is. Uit de literatuur kon Anke afleiden dat de betrouwbaarheid van een weefsel- en bloedonderzoek ongeveer gelijk zijn aan elkaar, maar dat een bloedonderzoek minder invasief is dan een weefselonderzoek. Rekeninghoudend met de onzekere prognose van een levende IBD-negatieve slang, concludeerde ze hieruit dat een bloedonderzoek beter geschikt is als routinetest dan een weefselonderzoek. Ze stelde hieruit voor dat een IBD-controle op basis van een meervoudig bloedonderzoek verspreid over de tijd, beter betrouwbaar is dan een eenmalig weefselonderzoek.

Euthanasie niet de beste oplossing

Op basis van de literatuur stelde Anke vast dat, omwille van de wetenschappelijke onduidelijkheid, euthanasie van aangetaste slangen voorheen omschreven werd als de enige beste oplossing in de strijd tegen IBD. Op basis van de enquêteresultaten concludeerde ze dat ook veel respondenten vinden dat euthanasie de enige oplossing is om de ziekte te beheren en verspreiding te voorkomen. Aan de hand van recentere gegevens stelde de studente echter vast dat het aantal subklinisch aangetaste slangen veel groter is dan aanvankelijk werd gedacht. Hierdoor lijken steeds meer dierenartsen terug te komen op de stelling dat euthanasie wel de beste oplossing is. Het geïsoleerd houden en niet verder kweken van niet-zieke IBD-positieve slangen is een humaan alternatief in afwachting tot er meer duidelijkheid ontstaat over de oorzaak en het ziekteverloop van IBD. Op basis van deze gegevens leidde de studente af dat de keuze van het wel of niet in leven houden van een IBD-positieve slang onder meer afhangt van de gezondheid en het doel van de slang, de kans dat zij andere slangen kan besmetten, en de persoonlijke mening van de eigenaar. Op basis van de resultaten kon de studente afleiden dat er, naast de controverse over het wel of niet in leven houden van IBD-positieve slangen, ook

een controverse bestaat over het wel of niet verder kweken met zulke slangen. Ze veronderstelde namelijk dat niet elke slangenhouder zomaar hun gezonde boa’s laten testen op IBD. Hierdoor zouden zij dus ook niet kunnen weten of ze misschien onbewust IBD in hun collectie hebben of niet. De studente concludeerde dat slangenhouders die mede hobbyisten verbieden om verder te kweken met hun slangen omdat ze IBD-positief zijn, of adviseren om zulke dieren te euthanaseren ongeacht ze verder nog gezond zijn, voorzichtig moeten zijn met zulke uitspraken wanneer zij hun eigen dieren zelf nog niet hebben laten testen op IBD.

Maatregelen hobbyisten

Omwille van het groot aantal subklinisch aangetaste slangen dat blijkbaar voorkomt, concludeerde Anke dat het voor reptielenhouders moeilijk is om niet in contact te komen met IBD. Om te vermijden dat IBD binnen de collectie wordt geïntroduceerd, zouden nieuwe slangen gedurende de quarantaineperiode hierop getest moeten worden. Ze had hier echter wel enkele bedenkingen bij en concludeerde dat eigenlijk iedere boa die verkocht zou worden, eerst getest moet worden op IBD. Alleen zo zouden andere reptielenhouders kunnen proberen om een IBD-vrije collectie op te bouwen of te behouden. Verder concludeerde ze dat op deze manier eveneens discussies kunnen vermeden worden bv. over de oorsprong van IBD bij de verkochte slang.

Educatie en sensibilisatie

Vanuit de voorgaande discussiepunten kon de studente besluiten dat het educeren van reptielenhouders over dit onderwerp van essentieel belang is. Reptielenhouders moeten beter op de hoogte gebracht worden van wat tot nu toe al gekend is over IBD opdat ze mogelijke maatregelen zouden kunnen begrijpen. Op basis van de enquêteresultaten kon de studente afleiden dat een relatief grote groep via reptielenfora bereikt kan worden. Hieruit concludeerde ze dat dergelijke fora alvast één geschikt kanaal kunnen zijn om

Page 58: Kennislacune Over IBD Bij Slangen

Kennislacune over IBD bij slangen Bijlage 2 58

kennis te verspreiden. Verder stelde ze dat met behulp van op haar studie gebaseerde brochures, verspreid via beurzen en dierenartsen, een zo groot mogelijke groep bereikt zou kunnen worden. De studente stelde dat, nadat reptielenhouders beter op de hoogte gebracht zijn van deze aandoening en de bestaande mogelijkheden om de ziekte te controleren en te beheren, sensibiliseringsacties georganiseerd en verspreid kunnen worden via dezelfde wegen. Op deze manier hoopt ze om boahouders aan te moedigen hun slangen te laten testen zodat ze op die manier ook een steentje kunnen bijdragen aan het onderzoek naar IBD. De studente concludeerde dat het grootschalig laten testen van IBD bij levende boa’s in de eerste plaats meer duidelijkheid zou kunnen brengen over het aantal, al dan niet subklinisch, aangetaste slangen dat binnen de reptielenhobby voorkomt. Daarenboven zouden op die manier klinisch gezonde, IBD-positieve slangen verder opgevolgd kunnen worden, en kan meer duidelijkheid ontstaan over het al dan niet optreden van symptomen en de dodelijkheid van de ziekte.

Toekomst

Op basis van de literatuur leidde Anke af dat het gemak waarmee reptielen over de

hele wereld kunnen worden getransporteerd er onder meer toe heeft bijgedragen dat IBD een wereldwijd voorkomend probleem is geworden. Het is niet bekend of IBD ook bij wilde slangenpopulaties voorkomt. Hieruit concludeerde ze dat bepaalde maatregelen en het testen van IBD bij levende slangen, die gekweekt of gehouden worden voor uitzettingsprogramma’s, van essentieel belang is. Op die manier kan vermeden worden dat IBD zich in het wild kan manifesteren. Omwille van de grootschaligheid van het probleem concludeerde de studente dat het wettelijk verplichten van bepaalde maatregelen, in functie van het controleren en beheren van IBD, voorlopig nog onmogelijk is. Ze stelde dat hiervoor eerst alle slangenhouders, wereldwijd, op de hoogte moeten gebracht worden en dergelijke maatregelen zouden moeten naleven. Alleen dan zou er een verschil kunnen gemaakt worden in het voorkomen en beheren van de ziekte. Tenslotte leidde ze af dat bijkomend wetenschappelijk onderzoek belangrijk is om eerst en vooral duidelijkheid te krijgen over de oorzaak van IBD. Nadien zouden dan geschikte behandelingen en preventiestrategieën ontwikkeld kunnen worden, en kunnen diagnostische tests verbeterd worden opdat ze mogelijk ook bij andere slangensoorten toegepast kunnen worden.

Stel dat u zomaar een gezonde slang laat testen op IBD en deze blijkt IBD-positief. Wat zou u dan doen? IBD komt vaker voor dan wat tot nu toe werd gedacht, en er zijn veel reptielenhouders die IBD onbewust in hun collectie hebben. Het laten testen van levende slangen op IBD zou niet alleen voor de eigenaar meer duidelijkheid kunnen brengen over het voorkomen van de ziekte binnen zijn/haar collectie, maar het zou eveneens een bijdrage kunnen betekenen in het wetenschappelijk onderzoek naar IBD. Grootschalige educatie en sensibilisatie zijn van essentieel belang opdat iedere slangenhouder nadien ook gelijk behandeld kan worden.

Anke Rossaert Studente dierenzorg, academiejaar 2012-2013 Katholieke Hogeschool Sint-Lieven, campus Waas

Page 59: Kennislacune Over IBD Bij Slangen