Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de...

129
Keizers en Shøgun Een geschiedenis van Japan tot 1868 W.J. Boot

Transcript of Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de...

Page 1: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

Keizers en ShøgunEen geschiedenis van Japan tot 1868

w.j. boot

Keizers en

Shøg

un

W.J. Boot

Keizers en Shøgun

Japan is een land dat tot de verbeelding spreekt. In de serie Licht op

Japan worden uiteenlopende aspecten van de Japanse cultuur en

historie onder de loep genomen. Gerenommeerde Nederlandse

en Vlaamse japanologen beschrijven op toegankelijke en aanspre-

kende wijze facetten van de cultuur en de geschiedenis van dit

land waarover vaak nog maar weinig bekend is.

Tot het einde van de negentiende eeuw was Japan een klein, afge-

legen eilandenrijk in de luwte van het Aziatische vasteland, waar-

voor niemand veel belangstelling had en waarvan men in de rest van de wereld niets of wei-

nig wist. Het feit dat Japan nu een belangrijke rol op het wereld toneel speelt, maakt dat de

Japanse geschiedenis voor ons belangrijk is geworden. In de periode die dit boek behandelt

(300 v.C.-1868) is de basis gelegd voor Japans huidige ontwikkeling. De verwevenheid met

de Oost-Aziatische cultuur, het uitgesproken aristocratische karakter van de maatschappij

en de uitzonderlijke relatie tussen keizer en shøgun, waarin feitelijke macht en legitimering

van die macht waren gesplitst, zijn onderwerp van deze beknopte inleiding in de Japanse

ge schiedenis.

W.J. Boot is hoogleraar Taal en Cultuur van Japan aan de Universiteit van Leiden.

www.aup.nl

omslag Boot 2009.indd 1 24-9-09 14:45

Page 2: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

KEIZERS EN SHØGUN

Een geschiedenis van Japan tot 1868

Boot 2009 DEF.indd 1 24-9-09 14:42

Page 3: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

Hoofdredactie: Erika de Poorter

De reeks verschijnt onder auspiciën van het Nederlands Genootschap voor Japanse Studiën en wordt

financieel mogelijk gemaakt door de Stichting Isaac Alfred Ailion Foundation.

Boot 2009 DEF.indd 2 24-9-09 14:42

Page 4: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

KEIZERS EN SHØGUN

Een geschiedenis van Japan tot 1868

W.J. Boot

Boot 2009 DEF.indd 3 24-9-09 14:42

Page 5: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

Omslagillustratie: Mikado. Uit: Von Siebold, Nippon, Tafelband I, T-134

Ontwerp omslag en binnenwerk: Magenta Ontwerpers, Amsterdam

ISBN 9789053565308

E-ISBN 9789048511631

NUGI 641

© Salomé – Amsterdam University Press

Eerste druk, 2001

Tweede druk, 2009

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een ge-

automatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektro-

nisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke

toestemming van de uitgever.

Voorzover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet

1912 jº het Besluit van 20 juni 1974, St.b. 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 augustus 1985,

St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te

voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 882, 1180 AW Amstelveen). Voor het overnemen van

gedeelte(n) uit deze uitgave in bloem lezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet

1912) dient men zich tot de uitgever te wenden.

Boot 2009 DEF.indd 4 24-9-09 14:42

Page 6: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

Inhoudsopgave

8 Transcriptie en kalender

9 Voorwoord

11 Inleiding

14 De eerste bewoners 14 De Jømon-periode (ca. 10.000 – ca. 300 v.C.) 17 De Yayoi-periode (ca. 300 v.C. – ca. 300 n.C.) 19 De Kofun-periode

22 Het ontstaan van het keizerrijk 26 Hervormingen

29 De Nara-periode: 710-794

35 De Heian-periode: 794-1192 36 De privatisering van de staat 36 De macht van Fujiwara 39 De exploitatie van het land 41 De opkomst van de krijgers 44 De strijd tussen de Taira en de Minamoto

48 De Kamakura-periode: 1192-1333 48 Het eerste shogunaat en de organisatie van de bakufu 50 Verzet van het keizershuis 52 Gevaar uit het buitenland 53 Financiële perikelen van de vazallen 54 Een staatsgreep

58 De Muromachi-periode: 1338-1573 58 De organisatie van de bakufu 60 De strijd tussen het Noordelijke en het Zuidelijke Hof 60 De relatie met China 63 Oorlog en troebelen 64 De Periode der Strijdende Staten

Boot 2009 DEF.indd 5 24-9-09 14:42

Page 7: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

67 De Azuchi-Momoyama-periode: 1568-1600 67 Op weg naar eenheid: Oda Nobunaga 71 Hideyoshi neemt het heft in handen

81 De Edo-periode: 1600-1868 81 Hideyoshi’s opvolging 85 De organisatie van de bakufu 91 Wisselingen van de wacht 93 Japan en de rest van de wereld 97 Christenvervolgingen 98 De bakufu bedreigd 102 De val van de bakufu 107 Epiloog

109 Appendices 109 Appendix I: Lijst van Japanse keizers 113 Appendix II: Lijst van Japanse shog¡n 114 Appendix III: Lijst van shikken

115 Aanbevolen literatuur

117 Illustratieverantwoording

119 Register

Boot 2009 DEF.indd 6 24-9-09 14:42

Page 8: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

7

Portret van Tokugawa Ieyasu (schildering begin zeventiende eeuw)

Boot 2009 DEF.indd 7 24-9-09 14:42

Page 9: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

Transcriptie en kalender

Het Japans is in dit boek getranscribeerd volgens de Hepburn-transcriptie. De

hoofd regel voor deze transcriptie is: klinkers worden uitgesproken zoals in het

Italiaans, medeklinkers zoals in het Engels. De klinkers kunnen kort of lang zijn;

de lange ‘a’, ‘o’ en ‘u’ worden aangegeven door een lengtestreepje (macron)

boven de klinker, de lange ‘e’ door ‘ei’, en de lange ‘i’ door ‘ii’. Een ‘n’ vóór ‘m’,

‘b’ of ‘p’ wordt uitgesproken als een ‘m’. Het Koreaans is getranscribeerd vol-

gens de McCune-Reischauer-transcriptie, en het Chinees volgens de thans alge-

meen gebruikelijke pinyin-transcriptie.

Tot 1873 volgde Japan de Chinese maankalender. Wanneer er gesproken

wordt van ‘de vijfde maand’, wordt de maand volgens de maankalender be-

doeld. Dateringen waarin de naam van de maand genoemd wordt, zijn volgens

de Juliaanse, respectievelijk Gregoriaanse kalender. Aangezien de maankalender

gemiddeld een maand achterliep bij de Europese kalender, corres pondeert de

vijfde maand niet met mei, maar veeleer met juni, hoewel er per jaar aanmerke-

lijke verschillen kunnen zijn.

Er bestaat in Japan geen jaartelling vanaf een vast beginpunt, zoals het geval

is in de Christelijke, Joodse of Islamitische jaartelling. Ook hierin volgt Japan het

Chinese voorbeeld. Tot 645 worden jaren geteld als het zoveelste jaar van de

regering van keizer die-en-die (bijvoorbeeld Suiko 16), na 645 als het zoveelste

jaar van die-en-die jaar periode (bijvoorbeeld Keichø 5). Een jaarperiode wordt

afgekondigd door het keizerlijke hof, en is geldig tot een volgende jaarperiode

wordt afgekondigd. Het jaar waarin de nieuwe jaarperiode is afgekondigd, wordt

achteraf in zijn geheel beschouwd als jaar 1 van de betreffende jaar periode, ook

al heeft de wisseling bij wijze van spreken in de twaalfde maand plaatsgevon-

den. Vanaf 1868 vallen jaarperioden samen met de regeringsperiode van een

keizer; daarvoor niet.

8

Boot 2009 DEF.indd 8 24-9-09 14:42

Page 10: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

9

Voorwoord

In de wereld van vandaag is Japan een belangrijk land. Het is ook een land met een lange geschiedenis en een hoogstaande cultuur. Deze drie dingen hangen samen: Japan zou nooit een hoogstaande cultuur voort hebben kunnen brengen als het geen lange geschiedenis had gehad, het zou geen vooraanstaand land hebben kunnen wor-den als het geen hoogstaande cultuur had bezeten, en hoe Japan zich in de wereld van vandaag gedraagt, wordt bepaald door zijn geschiedenis en cultuur. Japan is in de tweede helft van de zestiende eeuw in het blikveld van de Europea-nen gekomen, maar pas aan het einde van de negentiende eeuw is het land een rol van betekenis gaan spelen op het wereldtoneel. Daarvoor was Japan een klein, afgelegen eilandenrijk in de luwte van het Aziatische vasteland, waarvoor niemand veel belang-stelling had en waar weinig tot niets over bekend was. In de omstandigheden van toen was dat te billijken, maar nu niet meer, want in die periode is de basis gelegd die Japans huidige ontwikkeling mogelijk heeft gemaakt. Het feit dat Japan nu voor ons belangrijk is, betekent, dat ook de Japanse geschiedenis nu voor ons belangrijk is ge worden. Een gedeeld heden schept een gedeeld verleden. Er is een tweede reden, van meer wetenschappelijke aard, waarom de Japanse geschie-denis onze belangstelling verdient. Door zijn relatieve isolatie heeft Japan geen last gehad van invallen, veroveringen, overheersing door vreemde dynastieën of gedwon-gen bekeringen tot vreemde religies. Hierdoor is het mogelijk in Japan bepaalde ont-wikkelingen, die zich ook elders hebben voorgedaan, bijvoorbeeld staatsvorming, feo-dalisme, urbanisatie, bevolkingsgroei en dergelijke, als het ware in vitro te bestuderen, wat bijdraagt tot een beter inzicht in de aard van deze universele processen. Op het ogenblik wordt nog te vaak gegeneraliseerd op basis van aan de Europese geschiede-nis ontleende gegevens. De Japanse geschiedenis kan dienen als nuttig correctief. Dit boek kan natuurlijk niet meer zijn dan een eerste aanzet voor de lezer om zich verder in de Japanse geschiedenis te verdiepen. De lezer die dat doet, zal merken, dat ik de religieuze en culturele ontwikkelingen niet heb behandeld. Ik heb me beperkt tot het klassieke thema: wie had de macht, waar, wanneer. Gezien de omvang van het boek was het onvermijdelijk, dat een keuze gemaakt zou worden. Dat ik deze keuze ge maakt heb, hangt samen met mijn eigen interesses, en met een zekere onwil om

Boot 2009 DEF.indd 9 24-9-09 14:42

Page 11: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

keizers en shøgun te degraderen tot slippendragers van een nieuwe versvorm, of tot houtdragers en waterhalers van de boeddhistische clerus. Op vrijwel alle gebieden die ik in dit boek aansnijd, ben ik geen specialist, en mijn dank aan eerdere auteurs is navenant groot. Het formaat brengt met zich mee, dat er geen noten zijn waarin ik kan specificeren, wat ik aan wie ontleend heb, maar via de literatuurlijst heb ik getracht daar toch enig inzicht in te bieden.

10

Boot 2009 DEF.indd 10 24-9-09 14:42

Page 12: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

11

Inleiding

De eerste belangrijke caesuur in de Japanse geschiedenis ligt twee, drie eeuwen voor het begin van onze tijdrekening. In deze periode steekt een relatief grote groep immi-granten met een eigen, neolithische cultuur van het continent over naar Japan en geeft daar de stoot tot de ontwikkeling van een gelaagde maatschappij. De volgende caesuur ligt tussen 550 en 650 n.C., wanneer het boeddhisme wordt geïntroduceerd, de Chi-nese cultuur grootscheeps wordt overgenomen, en de basis wordt gelegd van een ge-centraliseerd keizerrijk naar Chinees model. De derde ligt tussen 1100 en 1200, wan-neer de krijgersklasse aan de macht komt en de feodalisering van Japan begint, en de laatste tussen 1850 en 1900, wanneer Japan gedwongen wordt zich open te stellen voor het westen, op grote schaal elementen van de Europese cultuur overneemt, en een mo-derne natiestaat sticht. Een minder belangrijke caesuur ligt rond 1600. In deze tijd kwam een einde aan ruim een eeuw van oorlog en chaos, en werd het derde shogunaat (bakufu) ge-sticht. In de gebruikelijke periodisering wordt de periode die toen begon en tot 1868 voortduurde, de Vroeg-Moderne Tijd (kinsei) genoemd. De periodes daarvoor heten Oudheid (kodai; van het begin der tijden tot 1192) en Middeleeuwen (ch¡sei; van 1192 tot 1600). De periode vanaf 1868 heet Moderne Tijd (kindai). Omdat het vooroordeel wereldwijd wordt gedeeld dat er meer geschiedenis is naarmate men de eigen tijd dichter nadert, wordt de Moderne Tijd vaak onderscheiden in de periode voor, en de periode na de Tweede Wereldoorlog; deze laatste periode wordt dan de Huidige Tijd (gendai) genoemd. In dit boek zullen wij ons beperken tot de kodai, ch¡sei, en kinsei – de pre-moderne periode.

Voor de gehele Japanse geschiedenis geldt, dat historisch en cultureel gezien de ban-den met het Koreaanse schiereiland en het Chinese vasteland van groot belang zijn geweest. Dat gold al in de prehistorische periode, en dat geldt eens te meer wanneer wij in de historische periode zijn aangeland. Hoe origineel de Japanse cultuur en sa-menleving in sommige opzichten ook zijn, zij zijn uiteindelijk toch variaties binnen het grotere geheel van de Oost-Aziatische cultuursfeer, en het centrum daarvan lag in China. Degenen die alleen het moderne, verwesterde Japan van de laatste veertig jaar kennen, zijn geneigd dit te vergeten, maar de westerse invloeden zijn hooguit een eeuw oud, en zij zijn gerecipieerd in een context die door de Chinese cultuur was bepaald.

Boot 2009 DEF.indd 11 24-9-09 14:42

Page 13: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

Een volgende continuïteit is, dat Japan tot hal verwege de negentiende eeuw een ty-pisch aristocratische maatschappij is geweest. Geboorte en afkomst waren allesbepa-lend; capaci tei ten en talent legden nauwelijks gewicht in de schaal. Elke functie en elk beroep had de neiging om binnen de kortste keren erfelijk te worden binnen bepaalde families. Waar talent echt niet gemist kon worden, was adoptie het middel om het sy-steem overeind te houden. Alleen in de chaos van de zestiende eeuw kwam het voor dat iemand zonder stamboom een leidende positie kon bereiken, maar ook in die tijd gold, dat wie geslaagd was, zich ijlings een stamboom aanmat, hoe spurieus die soms ook was. Pas na de Meiji-restauratie, die het begin van de moderne tijd markeert, is naar Chinees voorbeeld het nog steeds bestaande meritocratische stelsel ingevoerd. Sindsdien worden consequente pogingen ondernomen om talent te ontdekken en op te leiden, en om alle verantwoordelijke functies in de staat en het bedrijfsleven te laten vervullen door meritocraten, die zich door middel van een universitaire opleiding en examens hebben gekwalificeerd. Een derde continuïteit is de keizer. Die is er sinds het begin van de historische periode geweest, maar heeft slechts zelden zelf direct het bestuur over het land uitge-oefend. Historisch gezien was de belangrijkste functie van de keizer, dat hij de gezags-uitoefening door anderen, bijvoorbeeld door de shøgun, legitimeerde. ‘De Geestelijke

12

Het tegenwoordige

Japan

Boot 2009 DEF.indd 12 24-9-09 14:42

Page 14: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

13

keizer en de wereldlijke keizer’ is de manier waarop de Nederlanders in de zeventiende eeuw de relatie tussen keizer en shøgun beschrijven, kennelijk naar het voorbeeld van de paus en de keizer van het Heilige Roomse Rijk. Legitimering door de keizer was belangrijk en werd door elke ambitieuze politicus of militair gezocht. Zij betekende het verschil tussen de status van een machtshongerige opstandeling die door elk wel-denkend mens geschuwd werd en met schande overladen de geschiedenis in zou gaan, en de status van steunpilaar des staats, wiens gezag door een ieder moest worden ge-eerbiedigd. Deze dubbele structuur, waarin feitelijke macht en legitimering van die macht waren gesplitst, gaf een flexibiliteit aan het Japanse politieke bestel die machts-wisselingen relatief gemakkelijk hun beslag liet krijgen. Zij verklaart ook, hoe het Ja-panse keizershuis het langst-regerende vorstenhuis ter wereld heeft kunnen worden, met een stamboom die teruggaat tot in de zesde eeuw. Als ik het over ‘Japan’ heb, heb ik het soms over het huidige Japanse grondgebied, en soms over de Japanse staat of het gebied waar de Japanse staat over heerste. Het draai-punt ligt rond 600. Daarvoor is Japan een geografisch begrip, daarna is Japan een staat, die langzaam maar zeker vanuit een kerngebied in Midden-Japan zijn macht uit-breidt tot hij tegen het eind van de negentiende eeuw zijn huidige grondgebied geheel heeft gevuld. Dit boek bevat geen geschiedenis van oude barbaarse volkeren als de Ku-maso, Hayato of Emishi, geen geschiedenis van de Ainu, en geen van Okinawa. Deze volkeren of, in het geval van Okinawa, deze staat, worden slechts genoemd in zoverre als zij met de Japanse staat in aanraking kwamen, casu quo, door de Japanse staat wer-den onderdrukt en veroverd. Het is niet consequent, maar wel gebruikelijk. De lezer zal er, naar ik aanneem, geen problemen mee hebben.

W.J. Boot

Boot 2009 DEF.indd 13 24-9-09 14:42

Page 15: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

De eerste bewoners

De eerste bewoners van de Japanse eilanden kwamen ongetwijfeld van het vaste land. De vraag is, wanneer. De veronderstelling dat deze migraties zullen zijn samengeval-len met de ijstijden, ligt voor de hand. De kustlijn was toen aanzienlijk lager dan nu; de Gele Zee, de Japanse Binnenzee, en de zeeëngten in het noorden (tussen het vaste land en Sachalin, en tussen Sachalin en Hokkaidø), waren droog gevallen en de zeestraten tussen Korea en Ky¡sh¡, en tussen Hokkaidø en Honsh¡ waren aanzienlijk smaller. Het was onder die omstandigheden relatief gemakkelijk al jagend en zwervend in Japan aan te komen.

IJstijden hebben zich voorgedaan rond 70.000 v.C., 50.000 v.C., 35.000 v.C., en 16.000 v.C. Recente archeologische vondsten hebben in elk geval een duidelijk grens gelegd voor het begin van menselijke bewoning, en daarmee voor het begin van de Oude Steentijd (Paleolithicum) op de Japanse eilanden. Het zijn kennelijk door mensen ge-bruikte stenen voorwerpen en één bewerkte houten plank, die gedateerd kunnen wor-den tussen 52.000 v.C. (de plank) en 38.000 v.C. (stenen schrapers). Sommige archeo-logen claimen vondsten gedaan te hebben die misschien wel 400.000 jaar oud zouden zijn, maar deze dateringen worden door velen van hun collegae in twijfel getrokken. De archeologie is in Japan een bloeiend bedrijf, dus wie weet, welke vondsten er bin-nenkort gedaan zullen worden die de oudere dateringen weer iets aanvaardbaarder maken, maar dat de Japanse eilanden uiterlijk vanaf de periode van de tweede ijstijd door mensen bewoond zijn, staat in elk geval vast.

De Jømon-periode (ca. 10.000 - ca. 300 v.C.)

Een volgende datering die algemeen geaccepteerd wordt, is ca. 10.000 v.C., toen de overgang van het Laat-Paleolithicum naar een vroeg Neolithicum plaatsvond. In Japan wordt deze overgang niet gemarkeerd door het begin van de landbouw, maar door de productie van aardewerk. Het aardewerk dat kenmerkend is voor de periode die nu begint, is versierd met een ‘touwpatroon’; men bracht dit aan door voor het bakken een touw in de zachte klei te drukken. Het Japans voor ‘touwpatroon’ is jømon; vandaar dat de cultuur de Jømon-cultuur, en de periode de Jømon-periode wordt genoemd. De Jømon-cultuur was over geheel Japan verspreid, met inbegrip van Hokkaidø en de Ry¡ky¡-archipel. Ditzelfde gold ook voor de dragers van deze cultuur, die etnisch

14

Boot 2009 DEF.indd 14 24-9-09 14:42

Page 16: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

15

gezien een apart type vormden dat nog de meeste verwantschap vertoont met de latere Ainu. Een sedentaire levensstijl

Klimatologische veranderingen na de laatste ijstijd leidden tot veranderingen in de manier waarop de bewoners van de Japanse eilanden in hun voed-sel voorzagen. In plaats van de jacht op de grote herbivoren die op de toendra’s en steppen leefden, kwam de jacht op kleinere, in een bosachtige omgeving levende die-ren zoals herten en evers. Daarnaast verzamelden de bewoners noten en vruchten. Deze ontwikkeling maakte op haar beurt een meer sedentaire levensstijl mogelijk. Men vestigde zich vooral langs de kusten, waar het dieet eenvoudig kon worden aan-gevuld met schaaldieren en vis. Grote heuvels van lege schelpen markeren de kustlijn zoals die liep van ca. 6500 tot ca. 2500 v.C., toen temperatuur en waterstand hun hoogste punt hadden bereikt. De grootste bevolkingsconcentraties bevonden zich in Oost-Japan, langs de kust van de Stille Oceaan, met de Kantø-vlakte als belangrijkste vestigingsplaats. Het wes-ten van Japan was dun bevolkt. Men moet zich overigens geen overdreven voorstelling

De Japanse Eilanden

in de Prehistorische

Periode

Boot 2009 DEF.indd 15 24-9-09 14:42

Page 17: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

maken van de omvang van de bevolking van de Japanse eilanden als geheel; berekenin-gen op basis van het aantal bekende nederzettingen geven aan, dat er tijdens de Jømon-periode nooit meer dan enige honderdduizenden mensen hebben gewoond. Sociale structuur

Bepaalde vondsten zoals kleine beeldjes van aardewerk en fallus-vor-mige stenen, wijzen op een religieus en ritueel leven, maar er zijn geen aanwijzingen dat er in de Jømon-periode al sprake was van hiërarchische (stam)verbanden die geleid werden door een opperhoofd. De zekerste indicatie van een dergelijke gelaagde sociale structuur zijn speciale begrafenisrituelen en rijke grafgiften, en die zijn in Japan voor deze periode niet aangetroffen. Archeologische vondsten tonen wel aan, dat er inter-regionale handelsnetwerken bestonden, zelfs over de Japanse Alpen heen. Dit kan worden afgeleid uit de verspreiding van voorwerpen van jade en obsidiaan. Daarnaast werd er, zij het op beperkte schaal, reeds vanaf de Vroege Jømon-peri-ode (ca. 5.000 v.C.) landbouw bedreven. De belangrijke cultuurgranen van het vaste land – gierst, rijst en gerst – zijn echter pas aangetroffen in vindplaatsen van de Late en de Finale Jømon-periode (ca. 2000-300 v.C.). Veeteelt kwam helemaal niet voor; het enige gedomesticeerde dier was de hond.

16

Dog¡ (beeldje uit de Jømon-periode)

Boot 2009 DEF.indd 16 24-9-09 14:42

Page 18: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

17

De Yayoi-periode (ca. 300 v.C. - ca. 300 n.C.)

Tussen 300 en 250 v.C. veranderde de bevolking drastisch van samenstelling. Immi-granten, afkomstig van het Koreaanse schiereiland, kwamen aan op West-Ky¡sh¡ en brachten een nieuwe cultuur met zich mee: de Yayoi-cultuur. ‘Yayoi’ is de naam van een wijk in Tøkyø, waar de eerste vondsten gedaan werden van het aardewerk dat voor deze periode karakteristiek is. Het aardewerk, en daarmee de periode, zijn naar deze wijk vernoemd. Qua type week de Yayoi-mens af van de dragers van de Jømon-cultuur: hij was langer, slanker, en had duidelijk Mongoolse trekken. De huidige Japanse bevolking is voortgekomen uit een vermenging van deze beide typen, waarbij het Yayoi-type het sterkst vertegenwoordigd is op Ky¡sh¡ en in de Kansai, en het Jømon-type in het noord-oosten. De innovaties die de Yayoi-cultuur met zich meebracht, waren de natte rijst-bouw, metaalbewerking (brons; later ijzer) en het pottenbakkerswiel. De cultuur ver-spreidde zich geleidelijk over het grootste gedeelte van Japan. Beginnend vanuit Noord-Ky¡sh¡ bereikte de natte rijstbouw rond 100 v.C. Midden-Japan (de omgeving van de huidige steden Nara, Kyøto en Øsaka) en tweehonderd jaar later Noordoost-Ja-pan. Alleen op Hokkaidø bleef de Jømon-cultuur tot in de achtste eeuw voortbestaan.De bevolking veranderde niet alleen van samenstelling, zij nam ook flink toe, tot ruim één miljoen tegen het einde van de Yayoi-periode. Een belangrijke bijdrage aan deze bevolkingsgroei werd geleverd door een constante stroom van immigranten vanaf het vaste land. Geschat wordt, dat in de duizend jaar tussen het begin van de derde eeuw v.C. en het begin van de achtste eeuw meer dan 1,2 miljoen mensen in Japan gearri-veerd zijn. Een gelaagde maatschappij

De Yayoi-cultuur was net zo min een eenheid als de Jømon-cultuur dat was geweest. Er bestonden aanzienlijke regionale verschillen, bijvoorbeeld in de mate waarin de rijstbouw de teelt van andere granen overheerste, in de vorm en decoratie van het aardewerk, in het gebruik van bronzen voorwerpen, en in begrafenis-gebruiken. Interessant is, dat in al deze opzichten het oosten van Japan behoudender was dan het westen. Eén oorzaak zal geweest zijn, dat West-Japan in de Jømon-periode dunner bevolkt was geweest dan de het oosten, en de dragers van de Yayoi-cultuur zich daar dus gemakkelijker konden vestigen. De Yayoi-cultuur was ook qua politieke organisatie minder primitief dan de Jø-mon-cultuur. Er werden permanente vestigingen gebouwd, omgeven door een gracht en een palissade en overheerst door, naar de dikte van de palen te oordelen hoge ge-bouwen – wachttorens, volgens sommigen. Er was duidelijk sprake van een gelaagde maatschappij; in een Chinese kroniek van het einde van de derde eeuw, de Weizhi (Ge-schiedenis van de Wei-dynastie; 220-265), wordt vermeld, dat er meer dan honderd staatjes waren in Land van Wa (‘Wa’ was de Chinese benaming voor de Japanse archi-pel als geheel), met dertig waarvan China diplomatieke contacten onderhield.

Boot 2009 DEF.indd 17 24-9-09 14:42

Page 19: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

De meeste van deze rijkjes blijken onderhorig te zijn aan ‘de Koningin’, die haar hoofdstad heeft in het land Yamatai. De Weizhi beschrijft de weg daarheen (jammer genoeg op zo een manier dat nog niemand hem na heeft kunnen reizen), en somt de nederzettingen op die aan de route liggen. De bevolking van deze nederzettingen varieert van goed duizend families op het eilandje Tsushima, halverwege het Koreaan-se schiereiland en Ky¡sh¡, tot wel zeventigduizend families in de hoofdstad van de koningin. Na wat bijzonderheden gegeven te hebben over zeden en gewoontes (de mannen tatoeëren zich; de vrouwen zijn zedig) en lokale producten (parels, groene jade, cinnaber), vervolgt de tekst met het verhaal over de koningin. Zeventig, tachtig jaar lang had een koning geregeerd over het land, maar dat was uitgelopen op een on-derlinge strijd die zich vele jaren had voortgesleept. Om daar een einde aan te maken, had men gezamenlijk besloten een koningin te benoemen. Men koos ene Pimiko (Himeko), ‘die de geesten diende en het volk goed kon misleiden’. Zij woonde in een groot paleiscomplex, verzorgd door duizend slavinnen; slechts één man had toegang tot haar, die haar voorzag van eten en drinken, en haar woorden overbracht. Toen zij overleed, werd zij begraven in een grafheuvel met een doorsnede van meer dan hon-derd passen, en meer dan honderd slaven werden met haar begraven. Men stelde weer een koning aan, maar het land gehoorzaamde hem niet en er volgde een bloedbad. Daarop besloot men opnieuw een koningin aan te stellen; de keus viel op Toyo, een meisje van dertien jaar uit Pimiko’s familie. Hier breekt het verhaal af. Het is in sommige opzichten een sprookje in Chinese stijl, maar het is op een plaats stevig in de historische werkelijkheid verankerd. In 239, zo vertelt de tekst, stuurt Pimiko een eerste gezantschap naar de keizer van de Wei; er zouden er tot 247 nog twee volgen. De keizer is blij verrast, toont zich erkentelijk voor haar geschenken, en geeft eigen geschenken terug, onder andere honderd bronzen

18

Spiegel

Boot 2009 DEF.indd 18 24-9-09 14:42

Page 20: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

19

spiegels. Deze bronzen spiegels, althans Chinese spiegels van een speciaal model die in deze jaren gedateerd zijn, worden in geheel West- en Midden-Japan in grafheuvels gevonden. Wat of wie Pimiko en Toyo ook precies geweest mogen zijn, dat er in deze tijd een geordend staatsverband bestond dat relaties onderhield met China, is zeker.

De Kofun-periode

Het culturele zwaartepunt van de Yayoi-cultuur was rond 250 n.C. komen te liggen in de vlakte van Yamato (Kansai). Rond 300 begint hier de overgang van de Yayoi- naar de Kofun-periode. De periode wordt Kofun-periode genoemd, omdat in die tijd belangrijke doden in een grafheuvel (kofun) werden begraven. Het gebruik was afkomstig uit China en via Korea Japan binnengekomen, waar het het eerst aansloeg in de landstreek Yama-to. Vandaar verspreidde het zich naar het westen – de streek langs de Japanse Binnen-zee, gedeelten van Ky¡sh¡ – en naar het oosten, vooral naar het gebied aan de noorde-lijke rand van de Kantø-vlakte. Al met al zijn er ruim tienduizend grafheuvels bekend. Een aantal daarvan zijn gigantische bouwwerken, die getuigen van de macht en de rijk-dom van de erin begraven vorsten en van een hoogontwikkelde sociale organisatie. Wat vertellen de archeologische vondsten?

De grafheuvels bevatten grafgiften die de hoge status van de overledene onderstrepen. Belangrijke grafgiften waren de bronzen spie-gels, die vanaf het begin van de vierde eeuw ook in Japan werden gegoten, en sieraden van jade, jaspis, en dergelijk gesteente. Een ander statusverhogend materiaal was ijzer; vanaf de late vierde eeuw werden ijzeren wapens en harnassen als grafgift gebruikt. Blijkens de grafvondsten onderhield de Japanse elite intensieve contacten met Korea: vele voorwerpen hebben hun pendant in Korea en ook de grafschilderingen laten Koreaanse invloed zien. Een parallel met Korea is het toenemende belang van ruiters, dat uit de grafvondsten blijkt. Harnassen en uitrustingsstukken voor paarden, die dateren uit de tweede helft van de vijfde eeuw en later, komen overeen met vonds-ten die gedaan worden op het Koreaanse schiereiland. Aan Koreaanse kant beperken de archeologische bewijzen voor contacten met Japan zich vooralsnog tot een zeventandig zwaard uit 369, en een uit 414 daterende stèle van Koning Køkaido van Koguryo. Het zwaard draagt een inscriptie waarin de koning en de kroonprins van de staat Paekche zeggen ‘te hopen op het voortduren van de goede relaties met de koning van Wa’, en in de inscriptie op de stèle wordt melding gemaakt van een strijd met ‘het leger van Wa’. Het karakter Wa zou een aanduiding van Japan moeten zijn en bewijzen, dat in elk geval twee van de drie staatjes op het Ko-reaanse schiereiland, het in het zuid-westen gelegen Paekche en het noordelijke Ko-guryo, relaties hebben onderhouden met Japanse machthebbers.

Aardewerk Wat de archeologische vondsten ook duidelijk maken, is dat er een groot-

scheepse immigratie van Koreaanse handwerkslieden heeft plaatsgevonden. Het meest sprekende voorbeeld is de aardewerk-typologie. Het aardewerk van de Kofun-periode

Boot 2009 DEF.indd 19 24-9-09 14:42

Page 21: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

wordt in twee soorten onderscheiden, Suebe en Ha jibe. Suebe-aardewerk werd in geheel West-Japan vervaardigd. Het is grijs aardewerk, dun en licht, op een pottenbakkerswiel gedraaid en bij hoge tempe-raturen gebakken. De productie begon op Ky¡sh¡ en verspreidde zich vandaar (eind vierde, begin vijf-de eeuw) naar de Kansai, waar het tot in de achtste eeuw werd vervaardigd. Typologisch en technisch lijkt het Suebe-aardewerk als twee druppels water op wat tezelfdertijd in Korea gemaakt werd, zij het dat het Japanse pas relatief laat, vanaf de zevende eeuw, werd geglazuurd. Het aardewerk is in hoge mate ge-standaardiseerd, wat wijst op het bestaan van een soort van gilde dat zijn producten her en der in Japan vervaardigde. Haniwa

Het andere aardewerk, Hajibe, is rood en vormt een natuurlijke voorzetting van het aardewerk van de late Yayoi-tijd. Het verspreidde zich vanuit de Kansai over Japan, en de productie bereikte haar hoogtepunt in de vijfde eeuw. Het wordt in kleinere aantallen aangetroffen dan het Suebe-aardewerk, maar het verspreidingsgebied is groter: in de acht-ste eeuw komt het zelfs in Hokkaidø voor. Het belangrijkste voortbrengsel van de Ha-jibe-traditie is de haniwa. Oorspronkelijk waren dat eenvoudige cilinders van gebakken klei, maar wel-dra werden er ook beelden gemaakt van mensen, dieren, huizen en gebruiksvoorwerpen. In de zesde eeuw zien wij zelfs haniwa die volledig geharnaste krijgers en fraai opgetuigde paarden uitbeelden. Ha-niwa werden opgesteld rond en op de grafheuvels. De overeenkomst met China is frappant, dus het ge-

bruik zal ongetwijfeld door het Chinese voorbeeld zijn geïnspireerd, maar in Japan kreeg het, net als de bouw van de grafheuvels, het eerst voet aan de grond in de Kansai. Vandaar verspreidde het zich naar West- en Oost-Japan. In West-Honsh¡ en in Ky¡sh¡ waren haniwa relatief zeldzaam, maar in het noorden van de Kantø worden zij in grote aantallen gevonden. Het vervaardigen van haniwa bleef daar ook langer in zwang dan in de Kansai, waar het aan het einde van de zesde eeuw alweer uit de mode begon te geraken.

20

Zeventandig zwaard

Boot 2009 DEF.indd 20 24-9-09 14:42

Page 22: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

Archeologie en geschiedenis Het archeologische materiaal van de Yayoi- en Kofun-periodes

bewijst, dat er banden bestonden met Korea en China, en toont aan hoe belangrijk die banden waren. Het probleem is, hoe deze archeologische gegevens te rijmen vallen met wat er in de oudste geschreven bronnen als geschiedenis staat opgetekend. Een spre-kend, en nog steeds heikel, voorbeeld zijn de relaties met Korea. In de oudste kronieken wordt het voorgesteld alsof Japan daar een kolonie had, Mimana geheten, die in 369 zou zijn gesticht. Door de stichting van deze kolonie raakte Japan betrokken in de strijd tus-sen de Koreaanse staatjes. In 391 voerde het strijd met Paekche en met het in de zuid-oost-hoek van het schiereiland gelegen Silla, en in 404 volgde een oorlog met Koguryo. Een eeuw later, in 512, werden vier districten van Mi mana afgestaan aan Paekche, dat toen Japans bondgenoot was, en in 562 werd het ge-hele gebied ver overd door Silla. Dit verhaal wordt in de bronnen omstandig verteld, met naam en toenaam van de bevelvoerende generaals en met verslagen van de deliberaties aan het hof. De enige archeologische vondsten echter die als bewijs voor deze twee eeuwen durende Ja-panse aanwezigheid in Korea zouden kunnen gel-den, zijn de stèle en het zwaard, en de overeenkom-sten in grafvondsten tussen Kaya en Japan waarover hierboven is gesproken. De Chinese kronieken bieden enig soelaas. In de Geschiedenis van de Song-dynastie (Song-shi) worden voor de periode van 421 tot 478 de namen genoemd van vijf heersers van Wa, die gezantschappen naar de keizer hadden gestuurd. Wat zij wilden, waren titels. Twee van deze titels gaf de keizer grif: ‘Groot-Generaal die het Oosten Pacificeert’ en ‘Koning van het Land Wa’. Over een derde titel deed hij moeilij-ker: ‘Keizerlijk Opperbevelhebber van de Zes Lan-den Wa, Paekche, Silla, Mimana, Chinhan en Ma-han.’ Toch werd ook deze titel wel gegeven, onder andere aan de laatste heerser van de reeks, die in een lange brief aankondigde van plan te zijn Koguryo aan te vallen. Het is onmogelijk de in de Chinese kroniek genoemde heersers te identificeren met personen die in de Japanse bronnen worden ge-noemd, maar de vermeldingen maken het wel waar-schijnlijker, dat een staat op de Japanse eilanden militair en politiek betrokken was bij de strijd op het Koreaanse schiereiland.

Haniwa van man in harnas

Boot 2009 DEF.indd 21 24-9-09 14:42

Page 23: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

Het ontstaan vanhet keizerrijk

Japan begon te schrijven in de loop van de zesde eeuw. Het schrift werd geïntrodu-ceerd vanuit Korea, en het zullen in eerste instantie immigranten van het vasteland geweest zijn die als klerken optraden. Zij bedachten de aanpassingen die het mogelijk maakten met behulp van de Chinese ideogrammen Japanse klanken weer te geven. Het schrift stelde de Japanse elite in staat vast te leggen wat zij belangrijk vond, en dat blij-ken, in een latere formulering, vooral ‘keizersannalen en verhalen van vroeger’ ge-weest te zijn: mythen, legenden, genealogieën, en heldendaden van het voorgeslacht. Deze teksten zijn uiteindelijk (zij het zeker niet volledig of onveranderd) opgenomen in de oudste Japans kronieken Kojiki (712) en Nihon shoki (720). De Yamato-clan

Kojiki en Nihon shoki geven een beeld van Japan zoals het eruit zag aan het einde van de Kofun-periode. De maatschappij was georganiseerd in aristocratische clans (uji) en erfelijke corporaties (be). Zowel de uji als de be werden bijeengehouden door reële of veronderstelde relaties van bloedverwantschap. De macht lag in handen van een coalitie van aristocratische clans die gevestigd waren in de landstreek Yamato. De belangrijkste van hen wordt de Yamato-clan genoemd. Daaromheen was een aantal andere clans gegroepeerd die hun afstamming terugvoerden op goden die tezamen met de goddelijke voorvader van de Yamato-clan ‘van de Hoge Velden des Hemels waren afgedaald’, of op vroegere leiders van de Yamato-clan. De rijkdom van de clans bestond uit mensen en land. De mensen waren georga-niseerd in de be, die in het leven waren geroepen ter vervulling van één bepaalde taak, met de uitvoering waarvan alle leden van de be erfelijk waren belast. De taak van een be kon variëren van het vervaardigen van aardewerk (Suebe, Hajibe) of het reciteren van oude mythen en legenden van de clan (Kataribe) tot het bebouwen van het land of de visvangst. Het landbezit bestond uit her en der verspreide domeinen, die werden be-werkt door ter plaatse daartoe ingestelde be. De Yamato-coalitie was, meestal als bondgenoot van Paekche, betrokken bij de oorlogen op het Koreaanse schiereiland tussen de staatjes Silla, Paekche en Koguryo. De kronieken beschrijven althans een voortdurend va-et-vient van gezanten en bevel-hebbers, en de uitzending van Japanse legers. Het was in het kader van deze contacten, dat in 551 de koning van Paekche een Boeddha-beeld van goud en koper schonk aan

22

Boot 2009 DEF.indd 22 24-9-09 14:42

Page 24: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

23

Kinmei, de leider van de Yamato-clan. Hij deed zijn geschenk vergezeld gaan van wat soetra’s en van een brief waarin hij het boeddhisme van harte aanbeval. Kinmei legde aan zijn belangrijkste ‘ministers’ de vraag voor, of het beeld moest worden vereerd. De meningen waren verdeeld. Soga no Iname (data onbekend), was voor: ‘Alle landen in het westen vereren hem zonder uitzondering. Zou alleen Japan hem de rug toekeren?’ De leiders van de clans Mononobe en Nakatomi verzetten zich echter, en uitten de vrees, dat het vereren van deze buitenlandse godheid de toorn zou opwekken van de Japanse goden. Kinmei besloot hierop het beeld aan Iname te geven, die het bij wijze van experiment privé mocht vereren. Verheugd nam Iname het beeld in ontvangst en richtte een van zijn huizen in als tempel. Ondanks dit verstandige compromis had de introductie van boeddhisme kenne-lijk toch een tweespalt veroorzaakt in de coalitie, want vele jaren later, in 585, zien wij de leiders van de Mononobe en Nakatomi voor keizer Bidatsu betogen, dat de epide-mieën ‘die het land sinds de regering van Kinmei teisteren en het volk dreigen uit te roeien’, wel het gevolg moeten zijn van de verering van de Boeddha door de Soga. Bida-tsu liet zich overtuigen en beval dat er een einde gemaakt moest worden aan de boed-dhistische religie. Nog dezelfde maand ging Mononobe no Moriya (data onbekend) naar de tempel toe en stak die in brand. Wat er restte van het beeld, werd in het kanaal van Naniwa gegooid.

Kroonprins Shøtoku

Boot 2009 DEF.indd 23 24-9-09 14:42

Page 25: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

De macht van de Soga In 587 volgde de ontknoping. In dit jaar werd de beslissende slag

tussen de voor- en tegenstanders van het boeddhisme geleverd; de voorstanders, onder leiding van Soga no Umako (overl. 626), wonnen. Umako greep zijn kans en begon met de uitvoering van een ambitieus hervormingsprogramma. Hij werd bijgestaan door een lid van de Yamato-clan, de nog jonge maar geniale kroonprins Shøtoku (574-622). De maatregelen en initiatieven die het tweetal nam, waren gericht op het verster-ken van de positie van de Yamato-clan ten koste van de overige clans; het hoofd van de Yamato-clan moest een autocratische heerser worden, de evenknie van de koningen van de Koreaanse staatjes en de Chinese keizers. Een van de maatregelen van de hervormers was het instellen van een systeem van hofrangen (603). De traditionele, op erfelijke titels gebaseerde hiërarchie van de aris-tocratische clans moest doorbroken worden: voortaan zou men zijn positie niet aan zijn voorouders, maar uitsluitend aan zijn vorst te danken hebben. Het sluitstuk van de hervormingen was de uitwisseling van gezantschappen met China, dat na eeuwen van verdeeldheid in 589 herenigd was door de Sui-dynastie (581-618). Er waren redenen te over voor het zenden van gezantschappen: het verhoogde de status van de Yamato-clan, voor de nagestreefde moderniseringen was Chinese kennis onontbeerlijk, en om het boeddhisme in Japan op poten te zetten, moesten Japanse monniken in China gaan studeren en Chinese monniken werden uitgenodigd. Boven-dien had de Sui-dynastie zich gemengd in de oorlogen in Korea, waarin ook Japan be-trokken was. Het eerste gezantschap werd in 607 naar China gezonden. Het was een jaar later al weer terug, met een tegengezantschap van de Sui bij zich, dat nog in hetzelfde jaar weer naar China terugreisde, begeleid door een tweede Japans gezantschap.

Høry¡ji (tempel

gesticht door kroon-

prins Shøtoku)

Boot 2009 DEF.indd 24 24-9-09 14:42

Page 26: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

25

Een staatsgreep Het tweede gezantschap naar de Sui had een groot aantal Japanse stu-

denten bij zich, die in China zouden blijven studeren. De kennis die zij daar opdeden, was nieuw en soms brisant, zoals blijkt uit het voorbeeld van Minabuchi no Jøan (data onbekend).

De keizer Het Japanse woord dat wij met ‘keizer’ vertalen is tennø. Elke andere

keizer, ook die van China, heet in het Japans officieel køtei. Het woord tennø is

in 608 bedacht door kroonprins Shøtoku, die in het kader van zijn diplomatieke

briefwisseling met de keizer van de Sui-dynastie een term nodig had die duide-

lijk maakte, dat de heerser van Japan de gelijke was van de keizer van China –

een behoefte waar het Chinese vocabulaire niet in voorzag. In deze zin is Shøto-

ku’s tante Suiko de eerste die met recht ‘keizerin’ genoemd kan worden; in het

geval van haar tweeëndertig voorgangers is het een anachronisme.

Andere woorden voor ‘keizer’ zijn økimi en mikado. Het eerste betekent

‘grote vorst’, maar de term devalueert al snel. Vanaf de zevende, achtste eeuw

wordt hij al algemeen gebruikt als een titel voor keizerlijke prinsen en prinses-

sen. Mikado betekent ‘verheven poort’, maar wordt overdrachtelijke gebruikt

voor ‘keizerlijk paleis’ en voor de bewoner van dat paleis, de ‘keizer’. Het was

voor gewone Japanners de gangbare term; vandaar, dat ons spelletje tric-trac en

de operette van Gilbert en Sullivan beide ‘Mikado’ heten. Naast deze twee Ja-

panse woorden bestaat er ook nog een woord van Chinese origine, tenshi, dat

‘zoon des hemels’ betekent. Die term werd overigens ook door de keizer van

China gebezigd.

De namen waaronder de keizers in de keizerslijst (zie Appendix I) zijn op-

genomen, zoals Jinmu, Kinmei, Bidatsu of Suiko, zijn posthume namen. Het

gebruik van posthume namen is rond 780 eeuw uit China overgenomen. De

namen van alle eerdere keizers tot en met Kønin zijn toen alsnog vastgesteld.

De posthume naam is bedoeld om over overleden keizers te kunnen praten

zonder het taboe van hun echte naam te schenden. Dit taboe geldt nog steeds.

Japanners spreken niet over Hirohito, maar over Shøwa-tennø, want Shøwa

(1926-1988) is de naam van zijn regeringsperiode geweest en na zijn overlij-

den zijn posthume naam geworden. Wanneer een keizer dezelfde posthume

naam krijgt toebedeeld als een voorganger, komt er het voorvoegsel Go-, ‘de la-

tere’, voor zijn naam. Bijvoorbeeld Go-Daigo naast Daigo, Go-Hanazono naast

Hanazono. Geen naam is meer dan een keer herhaald.

De keizerlijke clan is de enige clan (familie) in Japan die geen clan- of fami-

lienaam heeft. Indien leden van de keizerlijke clan om welke reden dan ook uit

de clan werden gezet, kregen zij een clan-naam toegewezen. De gebruikelijkste

clan-namen waren in zulke gevallen Tachibana, Taira of Minamoto.

Boot 2009 DEF.indd 25 24-9-09 14:42

Page 27: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

Jøan, die van 608 tot 640 in China verbleef en dus de val van de Sui- en de stich-ting van de Tang-dynastie (618-907) had meegemaakt, werd na zijn terugkeer de leraar van de twee beroemdste samenzweerders uit de Japanse geschiedenis, prins Naka no Øe (de latere keizer Tenji) en Nakatomi no Kamatari (614-669). “Uit vrees dat hun fre-quente ontmoetingen anders argwaan zouden wekken,” zegt de kroniek, “namen zij de gele boekrollen ter hand en bestudeerden zij persoonlijk de leer van Confucius bij Meester Minabuchi.” Wij mogen aannemen, dat zij de lessen niet enkel als excuus ge-bruikt zullen hebben om hun samenzwering op touw te zetten, maar dat zij ook veel van Jøan’s in China opgedane inzichten zullen hebben opgestoken. Prins Naka no Øe en Nakatomi no Kamatari voerden in 645 de staatsgreep uit die een einde maakte aan de macht van de Soga. De belangrijkste Soga werden gedood en hun aanhangers werden uitgerangeerd, een van hun eigen medestanders, prins Karu, werd als keizer Køtoku op de troon gezet, en voor het eerst in de Japanse ge-schiedenis werd, naar Chinees voorbeeld, een jaarperiode afgekondigd. Die kreeg, zoals te doen gebruikelijk was, een programmatische naam: Taika, Grote Verande-ring. Wat er zou gaan veranderen, werd in de eerste maand van het volgende jaar be-kend gemaakt in een lang keizerlijk edict. Inhoudelijk lag het hervormingsprogramma geheel in het verlengde van het beleid van kroonprins Shøtoku en Soga no Umako: het vestigen van een gecentraliseerde keizerlijke autocratie, naar Chinees model, en met gebruikmaking van het gehele bureaucratische instrumentarium dat in China was ontwikkeld.

Hervormingen

De meeste van de voorgenomen hervormingen werden in de tweede helft van de ze-vende eeuw doorgevoerd. Prins Naka no Øe, die in 661 als keizer Tenji de troon be-steeg, hield dertig jaar lang de leiding stevig in handen. Na zijn dood in 672 werd zijn rol overgenomen door zijn jongere broer keizer Tenmu, die op zijn beurt werd opge-volgd door zijn vrouw (tevens Tenji’s dochter) keizerin Jitø. Het was dus een kleine, hechte groep binnen de keizerlijke familie die verantwoordelijk was voor de uitvoering van het hervormingsprogramma. Het bestel dat zij oprichtten, is tot diep in de negen-tiende eeuw de norm gebleven, hoezeer de praktijk soms ook afweek. Toen in 1868 een nieuwe groep van ambitieuze hervormers het laatste shogunaat ten val had gebracht, was ‘herstel van het directe keizerlijk bewind’ het doel dat zij wilden bereiken. In 1885 werd naar westers voorbeeld een kabinet van ministers ingesteld, maar tot dan toe was de organisatie en de nomenclatuur van het keizerlijke bewind grotendeels gebaseerd op wat Tenji, Tenmu en Jitø hadden opgebouwd. De belangrijkste hervormingen waren:1. Het oprichten van een centrale en provinciale bureaucratie naar Chinees model,

met het daarbij behorende hiërarchische systeem van functies en rangen en een daaraan gekoppelde salariëring.

26

Boot 2009 DEF.indd 26 24-9-09 14:42

Page 28: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

27

2. Het afkondigen van wetten en reglementen waarin niet alleen strafrechtelijke bepalingen waren neergelegd, maar ook de instellingen van de bureaucratie, de volmachten en taken van de verschillende ministeries en diensten, et cetera wer-den ge definieerd.

3. Het afschaffen van het privé-bezit van land en horigen: alle land behoorde toe aan de keizer, en iedereen was ’s keizers onderdaan.

4. Het aanleggen van bevolkingsregisters. De eenheid voor deze registers was de ko. Hoewel dit gewoonlijk vertaald wordt met ‘familie’, waren de ko zo inge-deeld, dat elke ko vier tei, volwassen mannen, telde, van wie er een dienstplichtig was. De ko was, kortom, een fiscale eenheid, geen natuurlijke familie.

5. Het periodiek (‘om de zes jaar’, schreef de wet voor) herverdelen van het be-schikbare rijstbouwland over de boeren op grond van de bevolkingsregisters.

6. Het instellen van een landelijk, uniform systeem van belastingen en corvees.7. Het instellen van een dienstplichtleger; dienstplicht was een speciaal corvee. De hervormingsmaatregelen hingen logisch samen. De kern was de oprichting van een centrale en provinciale bureaucratie. Aangezien geen bureaucratie kan werken zonder reglementen en voorschriften, kwamen die er, in de vorm van wetboeken die min of meer onveranderd van de Chinese Tang-dynastie werden overgenomen. Om de bureaucratie te kunnen betalen, moest belasting worden geheven. Voor het heffen van de belastingen was een fiscale basis nodig; om die te creëren werden het land en de bevolking – tot nog toe het eigendom van de aristocratische clans – geconfisqueerd. De Japanse economie was nog uiterst primitief. Het innen van belastingen in geld was niet mogelijk. Men koos dus – ook weer in navolging van China – voor een stelsel van belastingen en corvees dat staat en hof direct toegang gaven tot wat zij nodig hadden: voedsel, textiel, en mankracht. Voedsel werd opgebracht door de grondbelas-ting, die bestond uit een bepaald percentage van de oogst (rijst, eventueel ook andere granen). Om er zeker van te zijn dat al het beschikbare land bebouwd zou worden, streefde de regering een gelijkmatige verdeling van de boerenbevolking over het land na. Dit impliceerde, dat er bevolkingsregisters moesten worden aangelegd waarin werd bijgehouden welke families er waren, en uit hoeveel leden (‘monden’ was de fis-cale term) die familie bestond. Op grond van deze bevolkingsregisters werd het be-schikbare rijstbouwland dan periodiek onder de boerenfamilies herverdeeld. De basis voor een toewijzing was het aantal monden waaruit de familie bestond. Verder moest elke familie naar rato van het aantal monden een belasting in na-tura afdragen. Deze werd meestal voldaan in rollen zelf geweven textiel, maar kon ook uit lokale producten bestaan, zoals vis, zout, et cetera. De familie was ook verantwoordelijk voor de vervulling van de corveediensten. Deze werden onderscheiden in:1. de verplichting om jaarlijks zestig dagen te dienen in de provinciale hoofdstad

(zøyø) 2. de verplichting om jaarlijks tien dagen te dienen in de keizerlijke hoofdstad (saieki)

Boot 2009 DEF.indd 27 24-9-09 14:42

Page 29: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

3. de militaire dienstplicht (heishiyaku).De saieki kon meestal worden afgekocht met nog meer rollen textiel, want het was niet erg praktisch grote groepen mensen lange reizen naar de hoofdstad te laten maken. De dienstplicht werd ook niet door alle gezonde mannen van tussen de 20 en de 60 jaar vervuld, maar slechts door een op de vier (later een op de drie). Die waren dan wel het haasje. Zij waren allemaal verplicht jaarlijks enige tientallen dagen te oefenen. Dege-nen van hen die in de hoofdstedelijke garderegimenten werden opgenomen, moesten één jaar dienen in de hoofdstad, en de dienstplicht van de soldaten die in de grensbe-wakingstroepen terecht kwamen, die vooral op Ky¡sh¡ waren gelegerd, duurde drie jaar. De taken die men in het kader van de andere corvees vervulde, waren bijvoorbeeld het onderhoud van wegen, bruggen en overheidsgebouwen, het ontginnen van nieuw bouwland, en het transport van de belastingopbrengsten. Boeren en aristocraten

De boerenfamilies waren door al deze veranderingen niet veel beter of slechter af, maar de aristocratische clans hadden door de Taika-hervormingen een flinke veer moeten laten. Niet alleen werden zij onteigend, ook raakten zij hun er-felijke privileges kwijt. Een compromis was noodzakelijk, en werd gevonden door de leden van de aristocratische clans te benoemen in hoge functies in de bureaucratie, zodat zij in elk geval hun status van voor de hervormingen konden behouden. Bij werk behoort een salaris. Hun salaris kregen de bureaucraten in de vorm van de zogenaam-de eetlenen. In concreto betekende dit, dat hun een aantal exact gelokaliseerde boe-renfamilies werd toegewezen. Wat deze families (drieduizend voor de hoogste functie) jaarlijks opbrachten aan belasting en afgekochte corveeverplichtingen, konden de leden van een aristocratische clan als hun eigen inkomen beschouwen. Eetlenen werden toegekend op basis van de bureaucratische functie die een aris-tocraat vervulde, van de hofrang waarin hij was bevorderd, en van de verdiensten die hijzelf of zijn voorouders jegens staat en keizer hadden gehad. Uiteraard profiteerden sommige clans van deze ruil, en pakte hij onvoordelig uit voor de clans die zich bij de staatsgreep afzijdig hadden gehouden of aan de verkeerde kant hadden gestaan. De clan die er – na de keizerlijke clan – het beste afkwam, was de nieuw gestichte clan Fujiwara. Dat waren de afstammelingen van Nakatomi no Kamatari, die in 669, op zijn sterfbed, van de keizer de nieuwe clannaam Fujiwara had ontvangen. Het waren vooral de omvangrijke toekenningen van eetlenen op grond van verdienste, die deze clan zo sterk maakten. Deze categorie van ‘eetlenen’ was tot op zekere hoogte erfelijk, en vormde zo een solidere basis voor het behoud van de status van de clan dan de toeken-ningen op grond van functie en rang, die immers intrinsiek tijdelijk en persoonsge-bonden waren.

28

Boot 2009 DEF.indd 28 24-9-09 14:42

Page 30: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

29

De Nara-periode:

710-794

In de Nara-periode was Japan nog op zoek naar een eigen vorm. Dat geeft de periode iets tweeslachtigs. Aan de ene kant werd de lijn van de Taika-hervorming krachtig voortgezet, wat zich onder andere uitte in de bouw van een permanente hoofdstad en het onderhouden van intensieve contacten met China. Aan de andere kant werden er maatregelen genomen die lijnrecht tegen de fundamenteelste principes van de Taika-hervormingen ingingen, en erop wijzen dat Japan toch aristocratischer gebleven was dan het zelf-gekozen bureaucratische model zou doen vermoeden.

Nara en Naniwa Men kan moeilijk een bureaucratisch apparaat hebben zonder een

vaste zetel van de regering. Bovendien is de hoofdstad een essentieel onderdeel van de Oost-Aziatische keizerlijke ideologie. Vanaf het begin van de Taika-hervormingen werden dan ook hoofdsteden gesticht: keizer Køtoku vestigde de zijne in Naniwa, Tenji in Øtsu, Tenmu in Kiyomihara, keizerin Jitø de hare in Fujiwara, en keizerin Genmei de hare in Heizei, beter bekend als Nara. Van al deze hoofdsteden kan Naniwa nog de meeste aanspraak maken op het predikaat permanent. De stad is enige jaren lang de keizerlijke residentie geweest, en heeft tot aan het einde van de achtste eeuw als een tweede hoofdstad gefungeerd. Maar de stad die door de geschiedenis als eerste hoofdstad is aangewezen, en die als eerste Japanse stad haar naam aan een historische periode gaf, was Nara. Nara werd in 710 betrokken, en bleef de hoofdstad tot 784. Nara was aangelegd volgens het gangbare model van de Chinese hoofdstad: rechthoekig, met een raster van straten die van oost naar west en van noord naar zuid liepen en met het keizerlijke paleis en alle regeringsbureaus als één, apart ommuurd, complex in het midden aan de noordkant. Het belangrijkste verschil met de Chinese steden was dat de stad zelf niet was ommuurd. De afmetingen van de stad waren 4,8 x 4,3 km, maar dit gebied kan nauwelijks helemaal volgebouwd zijn geweest. De bevol-king van de stad wordt geschat op maximaal 100.000, op een bevolking van Japan als geheel van circa 5,7 miljoen. De grote compilaties

In de eerste jaren van de Nara-periode werd een viertal belangrijke compilaties gemaakt, die direct met de inrichting van de bureaucratie te maken had-den. De twee historische kronieken, Kojiki (712) en Nihon shoki (720), zijn al genoemd.

Boot 2009 DEF.indd 29 24-9-09 14:42

Page 31: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

De andere twee belangrijke compilaties zijn de Fudoki en de Yørø-codex. De Fudoki vertel-den het centrale bestuur alles wat het weten wilde over de provincies: geografie en be-stuurlijke inrichting, lokale voortbrengselen, de kwaliteit van de landbouwgrond, en plaatselijke mythen en legenden. Zij werden per provincie gecompileerd door de pro-vinciale besturen, die daar in 713 opdracht toe gekregen hadden. De Yørø-codex is de definitieve herziening van eerdere wetboeken, en kwam in 718 tot stand. Stuk voor stuk bevatten deze teksten essentiële informatie voor de beginnende bureaucratie. Kojiki en Nihon shoki bevatten onder andere de mythen en legendes van de stich-ting van het rijk. Beide teksten laten de regerende Yamato-clan afstammen van een zekere keizer Jinmu, die op zijn veroveringstocht vanuit Zuidoost-Ky¡sh¡ via de Bin-nenzee in Yamato was aangekomen. Hier had hij te Kashiwabara zijn paleis gebouwd, en had hij in 660 v.C. de troon bestegen: de traditionele stichtingsdatum van de Ja-panse staat. Deze Jinmu was een kleinzoon van de god Ninigi no mikoto, die op zijn beurt de kleinzoon was van de hoofdgod van het pantheon, de zonnegodin Amaterasu ømikami. Op haar bevel was Ninigi van ‘de Hoge Velden des Hemels’ afgedaald naar de aarde (lees: Japan) om die tot in lengte van dagen te regeren. ‘Hij en zijn nage-slacht’, zo had de instructie van Amaterasu geluid. De keizers regeerden dus over Japan krachtens een dubbele verovering (die van Ninigi van de aarde en die van Jinmu van Yamato), een goddelijke afstamming (van de zonnegodin), en een hemelse investi-tuur (door de zonnegodin). Deze keizerlijke ideologie, die in de zevende eeuw is ont-wikkeld en in de achtste eeuw werd geboekstaafd, is tot de Tweede Wereldoorlog on-gewijzigd ge bleven. Inbreuken op de Taika-hervormingen

Dit is de ene kant van de zaak: een versterking van de macht van de staat en de keizer. Andere maatregelen, die in dezelfde periode geno-men worden, hebben een tegengestelde tendens, en lijken eer de aristocraten ten goede te komen. Dat geldt in eerste instantie voor wetgeving met betrekking tot land-bezit. Al vrij vroeg, in 723, werd een wet afgekondigd die afweek van het principe dat alle land aan de keizer toebehoorde. De wet hield in, dat particulieren die geïnvesteerd hadden in de ontginning van nieuw rijstland, toestemming kregen om dit land gedu-rende drie generaties in eigendom te houden. Toen dit geen voldoende stimulans bleek te zijn om particulieren tot investeringen te bewegen, werd een volgende wet af-gekondigd, die nieuw ontgonnen land in permanent en volledig eigendom gaf aan de ontginner (743). Beide wetten waren bedoeld als een premie op investeringen waarvan de regering uiteindelijk ook de vruchten plukte, want over dit land moest wel grondbe-lasting worden afgedragen. Degenen die er het meest van profiteerden, waren echter de investeerders zelf, de aristocratische clans en de grote tempels en kloosters in de hoofdstad. Een tweede principe dat werd opgegeven, was de algemene dienstplicht. Vol-gens de Taika-hervormingen was militaire dienst een vorm van corvee. In het begin van de Nara-periode hadden de dienstplichtlegers zich goed van hun taak gekweten in

30

Boot 2009 DEF.indd 30 24-9-09 14:42

Page 32: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

31

De provincies van Japan

01

C

hiku

zen

02

B

uzen

03

B

ungo

04

C

hiku

go0

5

Hiz

en0

6

Hig

o0

7

Hy¡

ga0

8

Øsu

mi

09

Sa

tsum

a1

0

Nag

ato

11

Su

ø1

2

Iwam

i1

3

Aki

14

Iz

umo

15

B

ingo

16

B

itch¡

17

H

øki

18

M

imas

aka

19

B

izen

20

H

arim

a2

1

Inab

a2

2

Tajim

a2

3

Tang

o2

4

Tanb

a2

5

Setts

u2

6

Izum

i2

7

Kaw

achi

28

Ya

mas

hiro

29

Ki

i3

0

Yam

ato

31

Is

e3

2

Shim

a3

3

Iga

34

Ø

mi

35

W

akas

a3

6

Echi

zen

37

M

ino

38

O

war

i3

9

Mik

awa

40

tøm

i4

1

Suru

ga4

2

Shin

ano

43

H

ida

44

Ka

ga4

5

Etch

¡4

6

Not

o4

7

Echi

go4

8

Køzu

ke4

9

Mus

ashi

50

Ka

i5

1

Saga

mi

52

Iz

u5

3

Awa

54

Ka

zusa

55

Sh

imøs

a5

6

Hita

chi

57

Sh

imot

suke

58

M

utsu

59

D

ewa

60

To

sa6

1

Iyo

62

Aw

a6

3

Sanu

ki6

4

Awaj

i6

5

Iki

66

Ts

ushi

ma

67

O

ki6

8

Sado

Boot 2009 DEF.indd 31 24-9-09 14:42

Page 33: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

diverse campagnes die werden gevoerd ter pacificatie van in Japan wonende barbaren. In 720 had Øtomo no Tabito (665-731), gouverneur van Ky¡sh¡, een veldtocht onder-nomen tegen de Hayato, die definitief werden onderworpen. De enige barbaren die toen nog overbleven, waren de Emishi in het noorden. Met hen had het Yamato-hof meer moeilijkheden. In 724 werd in Mutsu campagne gevoerd door Fujiwara no Uma-kai (694-737), en in 737 waren er gevechten bij Taga, in de omgeving van het huidige Sendai. Daarna was het enige tijd rustig geweest. Vanaf 774 pleegden de Emishi echter weer regelmatig invallen in Japans gebied, vooral in de Kantø. Nu voldeden de legers van dienstplichtigen kennelijk niet meer, want in 792 schafte keizer Kanmu in vrijwel alle provincies de algemene dienstplicht af. Alleen in de grensprovincies was klaarblijkelijk nog behoefte aan troepen van een redelijke om-vang die als garnizoen konden dienen, want daar werd de dienstplicht voorlopig nog gehandhaafd. In de rest van het land, en ook in de lopende campagnes tegen de Emi-shi, werd gebruikgemaakt van kleine, wendbare legers van bereden boogschutters, die al van oudsher, buiten de normale dienstplicht om, gerekruteerd waren uit de families van de lagere adel en provinciale notabelen. Met deze legers dwong Sakanoue no Ta-muramaro (758-811) in zijn campagnes van 794, 797, 801, en 804 de Emishi tot onder-werping.

Clans, keizershuis en boeddhistische clerus Politiek gezien werd de periode beheerst door

de strijd om de macht tussen de adellijke clans, het keizershuis, en de boeddhistische clerus. De winnende zet in deze strijd werd weldra het op de troon plaatsen van een keizer die de eigen factie gunstig gezind was. Aanvankelijk hadden de Fujiwara de overhand. Zij werden geleid door Fujiwara no Fuhito (659-720), die de zoon was van Fujiwara no Kamatari, keizer Tenji’s oude bondgenoot. Mede geholpen door zijn naam en afkomst, maakte Fuhito een fraaie ambtelijke carrière, die in 708 bekroond met zijn benoeming tot Minister ter Rechter Zijde (udaijin: de op twee na hoogste func-tie in de ambtelijke hiërarchie). Hij versterkte zijn positie en zijn invloed op het kei-zershuis door de huwelijken die hij zijn dochters liet sluiten: de ene trouwde keizer Monmu en de andere diens zoon, keizer Shømu. Deze Fujiwara-dames verkeerden in een goede positie om iets moois te doen voor hun broers en neven, zeker toen Shømu in 749 afstand deed van de troon ten gunste van zijn dochter keizerin Køken. Haar fa-voriet was een kleinzoon van Fuhito, Fujiwara no Nakamaro (706-764). Nakamaro overreedde zijn nicht om een hem goedgezinde prins als haar troonopvolger aan te wijzen, en toen Køken in 758 afstand deed ten gunste van zijn protégé, kreeg Naka-maro alle macht in handen. Hij werd benoemd tot Minister ter Rechter Zijde, later zelfs tot Opperminister (dajødaijin: de hoogste ambtelijke functie). De ex-keizerin was na haar troonsafstand geheel in de ban geraakt van de boed-dhistische priester Døkyø (?-772). Nakamaro zag Døkyø’s groeiende invloed vanzelf-sprekend met lede ogen aan en trachtte hem uit de weg te laten ruimen. De aanslag mislukte echter, en niet Døkyø, maar Nakamaro en zijn naaste familie werden ter dood gebracht. Køken besloot hierop de troon opnieuw te bestijgen, en benoemde Døkyø

32

Boot 2009 DEF.indd 32 24-9-09 14:42

Page 34: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

33

tot Opperminister. Gedurende de zes jaren van haar tweede bewind, was Døkyø (een priester!) de machtigste man aan het hof. (Om de zaken eenvoudig te houden heeft Køken als posthume naam voor haar tweede regeringsperiode de naam Shøtoku ge-kregen.) Na de dood van zijn beschermvrouwe Shøtoku in 770 werd Døkyø direct verban-nen. De nieuwe sterke man, Fujiwara no Momokawa (732-779), zette een kleinzoon van keizer Tenji op de troon. Deze werd in 781 opgevolgd door zijn zoon, keizer Kanmu, die een krachtig en zelfstandig heerser was, maar wel trouwde met een doch-ter van Momokawa, en zich bij liet staan door een andere Fujiwara, Tanetsugu (737-785). Dit spel van huwelijken met de keizerlijke familie hebben de Fujiwara tot in de twintigste eeuw voortgezet. Het spel was niet origineel; ook de Soga hadden het gespeeld, en later zouden anderen het proberen, maar geen enkele andere familie in Japan heeft het met zoveel succes gedaan als de Fujiwara. Naast de aristocratische clans was er de boeddhistische clerus, die als een aparte partij meespeelde in de voortdurende machtsstrijd aan het hof. Vanuit het keizershuis gezien, was een voordeel van de priesters, dat zij, in tegenstelling tot de aristocraten, niet verdacht konden worden van dynastieke aspiraties. De gedachte ligt derhalve voor de hand, dat sommige keizers, met name Shømu en zijn dochter Køken/Shøtoku, be-wust getracht hebben de boeddhistische clerus als een tegenwicht te gebruiken tegen de adellijke clans. Als groep hadden de priesters twee dingen te bieden: heil voor de gelovigen, en hun diensten als goed opgeleide intellectuelen. Zij hadden ook een dui-delijk belang: donaties voor hun tempels. Die kregen zij, zowel van de keizers als van de adel. Zo stichtte keizer Shømu in 745 de Tødaiji en wijdde hij daar in 752 het gigan-tische bronzen beeld van Boeddha Vairocana in. De Fujiwara spendeerden grote som-men aan een andere tempel in Nara, de Køfukuji, die zij als hun familietempel be-schouwden. Deze tempel vormde één complex met de Kasuga Schrijn waar hun goddelijke voorouder Koyane no Mikoto werd vereerd, die in het gevolg van de godde-lijke voorvader van het keizershuis van de Hoge Velden des Hemels naar de aarde was afgedaald. Een nieuwe hoofdstad

In 784 besloot keizer Kanmu de hoofdstad te verplaatsen naar Nagaoka. Speculaties over de vraag waarom hij daartoe besloot zijn legio, bijvoorbeeld dat hij zich wilde onttrekken aan de sterk gegroeide macht van de clerus, maar de enige reden die in de bronnen wordt genoemd, is ‘het gemak voor het verkeer over water en over land’. Zijn vertrouweling Fujiwara no Tanetsugu werd belast met de bouw van de nieuwe hoofdstad, en al in de elfde maand van dat jaar kan keizer Kanmu daarheen verhuizen. In de negende maand van het volgende jaar wordt Tanetsugu, terwijl hij ‘bij fak-kellicht de arbeiders aanspoorde’, dodelijk gewond door twee pijlen. Achter deze aan-slag blijkt een samenzwering schuil te gaan, waarin Kanmu’s jongere broer en beoog-de opvolger, kroonprins Sawara, betrokken is. De meeste samenzweerders worden geëxecuteerd, maar Sawara wordt verbannen. Onderweg naar zijn ballingsoord komt

Boot 2009 DEF.indd 33 24-9-09 14:42

Page 35: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

Sawara te overlijden, en daarmee begint het volgende bedrijf van het drama. Vanaf 788 doet zich een reeks van onverklaarbare sterfgevallen voor in de keizerlijke familie, en ten laatste wordt ook de nieuwe kroonprins ziek. Er wordt gewicheld om de oorzaak van de rampspoed te achterhalen. De wichelaars (een officieel bureau in de keizerlijke bureaucratie) stellen vast, dat de oorzaak de wrokkende geest van kroonprins Sawara is, die kwaad is omdat Sawara’s graf is geschonden. De vereiste maatregelen om zijn geest te kalmeren worden getroffen, maar toch hebben deze gebeurtenissen Nagaoka een minder aantrekkelijke plaats gemaakt. In de eerste maand van 793 valt derhalve het besluit om Nagaoka op te geven en een tiental kilometers naar het noorden een nieuwe hoofdstad te bouwen. Dat wordt het huidige Kyøto, dat bijna duizend jaar lang de keizerlijke residentie zal blijven.

34

Boot 2009 DEF.indd 34 24-9-09 14:42

Page 36: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

35

De Heian-periode: 794-1192

De Heian-periode is vernoemd naar de nieuwe hoofdstad Heian-kyø, omdat in de per-ceptie van latere historici daar tot 1192 het centrum van de macht gelegen was. Het is de periode van de klassieke hofcultuur, beschreven in klassieke literaire werken als Genji monogatari (Het Verhaal van Prins Genji) en Makura no søshi (Het hoofdkussenboek). De toon wordt gezet door vrouwen, de liefde lijkt het meest geliefde tijdverdrijf geweest te zijn en dichten de hoogste vorm van communicatie. De geschiedenis van deze periode, passend tot ons gekomen in de vorm van in het Japans geschreven romans zoals Eiga monogatari en Økagami en niet meer in het mannelijke genre van de Chinese kroniek, leest als een opeenvolging van intriges en tot incident opgedirkte niemendalletjes, passionerend alleen voor aristocraten voor wie de grens van de hoofdstad de grens van de wereld was. Dit kan natuurlijk nooit meer dan één aspect van deze periode geweest zijn. Als er enkel verwijfde aristocraten hadden rondgelopen, had het bestel geen vierhonderd jaar kunnen bestaan. De brille van het hofleven dreigt ons soms het zicht te ontnemen op wat er verder gebeurde. Wanneer men in algemene termen tracht te beschrijven wat er verder gebeurde, komt men al snel uit op de formule, dat de Heian-periode de periode was waarin Japan in zichzelf keerde en de staat werd geprivatiseerd. Het eerste blijkt bij voorbeeld uit de geringe interesse voor contacten met China. In de Nara-periode was het ene na het andere gezantschap naar China gestuurd, en hadden vele Japanners in China gestu-deerd. In de Heian-periode wordt dat anders. Na 838 zijn er geen officiële gezant-schappen meer naar China gezonden. De Japanse regering stelde zich tevreden met de ontvangst van gezantschappen uit Silla en uit de Mantsjoerijse staat Bohai. Dat betekende overigens niet, dat er helemaal geen contacten meer waren met China. Het tegendeel is het geval. De activiteiten van zeerovers, de biografieën van monniken en de catalogi van bibliotheken tonen onafhankelijk van elkaar aan, dat de handel met China autonoom doorgroeide en dat velen hun weg naar China wel dege-lijk vonden. Wat was weggevallen, was het diplomatieke verkeer.

Boot 2009 DEF.indd 35 24-9-09 14:42

Page 37: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

De privatisering van de staat

De privatisering van de staat was een geleidelijk proces. Allengs splitste de staat zich op in een aantal elkaar beconcurrerende, verticaal georganiseerde facties. Elke factie werd geleid door een vooraanstaande aristocratische familie aan het hof en liep dwars door de centrale en provinciale bureaucratie heen. Gezamenlijk maar niet vereend zet-ten deze facties het bestuur en de economie van het land naar hun hand. Het bureau-cratische systeem van de Taika-hervormingen, met al zijn functies, rangen, ministe-ries, diensten en bureaus, bleef bestaan, maar benoemingen in functies en rangen betekenden niet, zoals vroeger, inkomen en macht, maar dienden veeleer om de status te bevestigen die een aristocraat vanwege zijn geboorte al bezat. De belangrijkste factor die dit systeem instandhield, was het uitgesproken aris-tocratische waardebesef dat de gehele maatschappij doortrok. Het sprak voor iedereen vanzelf, dat keizer en hofadel – deze ‘mensen van boven de wolken’ (unjø no kata) zoals de Japanse frase luidt – het hoogste gezag bezaten. De hofadel bezat een religieus en cultureel charisma waar hij nog vele, vele eeuwen op kon blijven teren. Familiebelang en staatsbelang

De hoofdstedelijke politiek kan beschreven worden als een conflict tussen familiebelang en staatsbelang, dat zich zowel binnen het keizers-huis als binnen de aristocratische clans voordoet. Degenen die de hoogste status en het grootste aanzien genoten, en daardoor ook het verst konden gaan in het beharti-gen van de belangen van hun clan, waren de Fujiwara en de keizerlijke familie. Dit zijn dan ook de enige aristocratische clans die hun positie hebben weten te behouden. Alle andere clans, behalve de Taira en de Minamoto, die eigenlijk afstammelingen zijn van het keizershuis (zie kader), zijn aan het einde van de Heian-tijd van het toneel verdwe-nen.

De macht van de Fujiwara

Zoals wij al hebben gezien, was de macht van de Fujiwara gebaseerd op het uithuwelij-ken van Fujiwara-dochters aan keizerlijke prinsen. De vader of broer kon dan als re-gent regeren namens zijn keizerlijke schoonzoon, neef, of kleinzoon, wat hem een unieke mogelijkheid gaf om het staatsapparaat ten eigen bate te gebruiken. De man die de Fujiwara in dit opzicht een beslissende voorsprong gaf op de con-currentie, was Fujiwara no Yoshifusa (804-872). Door handig te intrigeren wist hij de verbanning te bewerkstelligen van leden van de clans Øtomo en Tachibana, en wist hij zijn neef en schoonzoon Montoku tot troonopvolger benoemd te krijgen. Onder Mon-toku bracht Yoshifusa het tot Opperminister. In 858, toen zijn kleinzoon als keizer Seiwa de troon besteeg, liet hij zich bovendien benoemen tot diens regent. Dit was de eerste keer, dat iemand die geen lid was van het keizershuis, optrad als keizerlijk regent (sesshø: regent voor een minderjarige keizer). Na Seiwa’s troonsafstand in 876 werd Yoshifusa’s zoon Fujiwara no Mototsune (836-891) regent voor zijn neef keizer Yøzei,

36

Boot 2009 DEF.indd 36 24-9-09 14:42

Page 38: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

37

maar Yøzei beviel hem kennelijk niet, want acht jaar later dwingt hij hem tot aftreden. De nieuwe keizer, die op deze manier dankzij Mototsune de troon heeft kunnen bestij-gen, uit zijn dankbaarheid door te bevelen, dat alle zaken, groot en klein, eerst aan Mo-totsune voorgelegd moeten worden. Mototsune wordt daarmee opnieuw regent, maar nu van een meerderjarige keizer (kanpaku). Hij blijft deze zelfde functie vervullen onder keizer Uda, die eveneens zijn benoeming aan Mototsune te danken heeft. Nadat Mototsune gestorven was, probeerde Keizer Uda zich aan de macht van de Fujiwara te onttrekken. Hij weigerde Mototsune’s zoon Tokihira (871-909) tot regent te benoemen en bevorderde anderen, die niet tot de Fujiwara-clan behoorden, tot hoge functies. Zijn belangrijkste protégé was de geleerde literator Sugawara no Michizane (845-903), die onder Uda een pijlsnelle ambtelijke carrière maakte. Tegenstanders van Michizane dachten hem kwijt te kunnen raken door hem in 894 te laten benoemen tot gezant naar de Tang. Vanwege de onzekere toestand in China stelde Michizane echter voor het gezantschap af te gelasten. Hij kreeg zijn zin, kon in Japan blijven, en werd onder Uda’s opvolger, keizer Daigo, in 899 bevorderd tot Minister ter Rechter Zijde. Desondanks hield de Fujiwara-clan zijn macht aan het hof in stand. De nieuwe leider van de Fujiwara, Tokihira, die als Minister ter Linker Zijde (sadaijin: de op een na hoogste ambtelijke functie) Michizane’s meerdere was, wierp zich in de strijd met de beproefde wapens van intriges en achterklap. Michizane werd verweten, dat hij zijn dochter met een broer van de keizer had laten trouwen, en nu van plan zou zijn om die schoonzoon op de troon te plaatsen. De pot verwijt de ketel, zou men zeggen, maar toch slaagde Tokihira erin Michizane’s positie onhoudbaar te maken. Ondanks de steun van ex-keizer Uda moest Michizane zich in 901 de benoeming tot Gouverneur van Dazaifu laten welgevallen. Dat was niet alleen een forse demotie, hij moest er bo-vendien voor naar Ky¡sh¡, ver weg van de hoofdstad. Michizane ging en overleed in zijn ballingsoord, ziek en vol frustratie. Maar dat was voor het hof nog geen definitief afscheid. Een reeks van ongelukken en sterfgeval-len in de keizerlijke familie en de Fujiwara-clan werden aan de wrokkende geest van Michizane geweten. Om die tot rust te brengen werd Michizane postuum tot Oppermi-nister bevorderd. Ook stichtte men in de hoofdstad een schrijn, de Kitano Tenmang¡, waar hij als god werd vereerd. Hij is nog steeds, als god der literatuur, een der popu-lairste goden van Japan. Op de korte termijn hadden Uda’s pogingen om het keizershuis aan de macht van de Fujiwara te onttrekken enig succes gehad. Mede vanwege Tokihira’s vroege dood kon Daigo, niet gehinderd door een regent, een persoonlijk bewind uitoefenen. Maar toen hij na zijn dood in 930 werd opgevolgd door zijn minderjarige zoon keizer Suzaku, verwierf Fujiwara no Tadahira (880-949) het regentschap, welke functie hij, tezamen met die van Opperminister, tot zijn dood toe bekleedde. Suzaku’s opvolger Keizer Murakami regeerde vanaf 949 zonder regent (de Fujiwara moesten genoegen nemen met enkel de functie van Opperminister), maar bij de troonsbestijging van zijn opvolger Reizei werd er weer een Fujiwara tot regent benoemd. Sindsdien is tot 1868 vrijwel zonder onderbrekingen een Fujiwara keizerlijk regent geweest.

Boot 2009 DEF.indd 37 24-9-09 14:42

Page 39: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

Toen op deze manier de suprematie van de Fujiwara eenmaal gevestigd was, werden zowel het ambt van regent als de ambten binnen de bureaucratie van ondergeschikt belang. Het zwaartepunt van de politieke macht en besluitvorming lag niet meer in de keizerlijke bureaucratie, maar in de clan Fujiwara zelf. De grootste Fujiwara van alle-maal, Michinaga (966-1027), was schoon- en/of grootvader van verschillende keizers en de onbetwiste leider van zijn clan. Toch vervulde hij de functie van regent slechts een jaar (1016-1017) en die van Opperminister van 1017 tot 1019. Kennelijk had Michi-naga deze functies niet meer nodig om zijn macht te formaliseren, en kon hij besturen zonder gebruik te maken van de keizerlijke bureaucratie. Het centrum van de macht was komen te liggen in de huiskanselarij van de Fujiwara. Het keizershuis slaat terug

Zoals uit het voorgaande blijkt, was de relatie tussen Fujiwara en keizershuis symbiotisch. De Fujiwara hadden hun overwicht op de andere clans te danken aan hun familiebanden met het keizershuis. Het keizershuis had dus in prin-cipe altijd de mogelijkheid om het initiatief te herkrijgen. Dat gebeurde uiteindelijk ook, in de tweede helft van de elfde eeuw, onder keizer Go-Sanjø. Hij was al volwassen toen hij de troon besteeg, zijn moeder was geen Fujiwara, en hij had zijn benoeming niet aan een Fujiwara te danken. Dit gaf hem de kans om zich wat onafhankelijker op te stellen dan zijn voorgangers. Go-Sanjø wierp zich op als de verdediger van de belangen van de staat tegenover de particuliere belangen van zijn onderdanen. In dat kader moeten wij zijn edict van 1069 plaatsen waarin hij maatregelen afkondigde die bedoeld waren om het groot-grondbezit in te perken. Het edict hield in, dat alle particuliere domeinen (shøen) die sinds 1045 geïncorporeerd waren, verbeurdverklaard werden, en dat er een nieuw bu-reau werd ingesteld dat de geldigheid van de eigendomsbewijzen van alle oudere do-meinen moest onderzoeken. Go-Sanjø had zijn casus goed gekozen. Optreden tegen het groeiende groot-grondbezit stond in een traditie van ruim anderhalve eeuw oud; daar kon dus weinig tegen in worden gebracht. Hoewel zijn maatregelen in eerste instantie gericht geweest zullen zijn tegen de landerijen van de Fujiwara, werd dat nergens met zoveel woorden gezegd. Wat vooral gestoken zal hebben, was, dat hij de maatregelen liet uitvoeren door een nieuw bureau, waarin hij zonder rekening te houden met bureaucratische precedenten zijn eigen mensen kon benoemen. Het was Go-Sanjø’s opvolger Shirakawa die er ten slotte in slaagde de vrijheid van handelen voor het keizershuis te herwinnen. Dit bereikte hij door het keizershuis als aristocratische clan los te koppelen van de keizer als hoofd van de staat. Stap één was, dat hij afstand deed van de troon en zich liet opvolgen door zijn nog jonge zoon Horikawa. Nu was afstand doen van de troon op zichzelf niets nieuws; dat was in de voorafgaande eeuwen al vele malen eerder voorgekomen. Maar Shirakawa gaf er een eigen draai aan – stap twee. Hij trok zich niet terug uit de wereld om voor zijn zielen-heil te bidden; ook stond hij zijn zoon niet met raad en daad ter zijde. Wél ontplooide hij schaamteloos zijn eigen macht, waaraan hij ook die van de keizer ondergeschikt

38

Boot 2009 DEF.indd 38 24-9-09 14:42

Page 40: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

39

maakte. Zoals de Fujiwara hun huiskanselarij hadden, zo richtte ook Shirakawa zijn eigen kanselarij op; hij hield er zelfs een eigen legertje van bewapende krijgers op na. Hij gebruikte deze organisatie niet om het land te regeren, maar om de belangen van de keizerlijke clan te behartigen. De dubbele structuur, waarin een afgetreden keizer de belangen van de clan be-hartigde, terwijl zijn zoon optrad als staatshoofd, werd door Shirakawa’s opvolgers nagevolgd. Gedurende anderhalve eeuw stelde dit het keizershuis in staat om zich aan de greep van de Fujiwara te ontworstelen en voor zijn eigen belangen op te komen. De inzet was in de eerste plaats de macht en rijkdom van de clan, dat wil zeggen zijn aan-deel in de exploitatie van het land.

De exploitatie van het land

De inzet van het spel waren de inkomsten uit de provincies, en de knikkers waarmee gespeeld werd, waren de particuliere domeinen, de shøen. Grootgrondbezit was begon-nen in de Nara-periode, nadat het bij wet was toegestaan dat de ontginner zijn nieuw-ontgonnen land in volledig, vervreemdbaar eigendom kreeg. Van deze wet werd ge-bruik gemaakt door een ieder die over de benodigde middelen beschikte. In de praktijk waren dat de adellijke clans en de grote kloosters en Shintø-schrijnen. De landerijen waren niet vrijgesteld van grondbelasting, en de arbeiders die hen bewerkten, moesten worden betaald. Dat het toch aantrekkelijk was om in deze ontginningen te investeren, betekent dat er een overschot aan arbeidskrachten bestond waarvoor nieuwe grond ontgonnen moest worden en dat, omgekeerd, beschikbaar was om deze grond te bewerken. Het principe van deze particuliere domeinen, de shøen, werd door de keizerlijke regering nooit aangevochten. Wel werd er geregeld opgetreden tegen misbruik en ge-waakt tegen een al te onstuimige groei. Het eerste edict tegen de groei van particulier landbezit dateert van 902 en is uitgevaardigd door keizer Daigo en Fujiwara no Toki-hira. Het werd vijf keer herhaald, tot er in 1045 en 1069 nieuwe edicten kwamen, met gewijzigde bepalingen. Dat van 1069 is het edict van Go-Sanjø. Ook daarna volgden er nog vele edicten van dezelfde strekking; het laatste dateert van 1225. Echt helpen deden deze oekazes niet; de groei ging door. Twee ontwikkelingen waren daar debet aan. Ten eerste veranderden in de loop van de tiende eeuw de shøen zelf van karakter. De groei was niet langer te danken aan de ontginning van nieuwe grond, maar aan commendatie. In een situatie waarin shøen en staatsland naast elkaar bestonden, kon het gebeu-ren dat bezitters of bewerkers van een al in cultuur gebracht stuk land er voordeel bij dachten te hebben, als zij hun land ‘opdroegen’ (‘commendeerden’) aan een shøen-ei-genaar, zodat hun land deel zou gaan uitmaken van diens shøen of, als het een groot stuk land was, als een aparte shøen zou worden geïncorporeerd. Van belang is, dat zij hun land niet verkochten. Kennelijk wilden zij het dus zelf blijven bewerken en exploi-teren.

Boot 2009 DEF.indd 39 24-9-09 14:42

Page 41: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

In de praktijk was commendatie vaak het gevolg van pressie van machtige shøen-eigenaren die hun bezit wilden uitbreiden, of van de afpersingen door corrupt perso-neel van het provinciale bestuur waartegen de aanbieders bescherming zochten in de shøen. Degene aan wie zij hun land ‘opdroegen’, moest dus machtig genoeg zijn om die bescherming te kunnen bieden. Het gezonde verstand zegt, dat commendatie voor de aanbieders alleen zinvol was, indien zij in de shøen minder kwijt zouden zijn aan pacht en herendiensten, dan voorheen aan belastingen en corvees. Dit laatste was inderdaad tot de mogelijkheden gaan behoren vanwege een tweede ontwikkeling. Vrijstelling van belastingen kwamen al voor in de achtste eeuw, en vrijstelling van corveetaken vanaf de tiende. Beide privi-leges waren lang beperkt gebleven tot de shøen van religieuze instellingen, maar in de loop van de elfde eeuw begonnen ook seculiere eigenaars er met succes bij de regering op aan te dringen, dat hun voor hun shøen eveneens dergelijke vrijstellingen werden verleend. De eisen die nu aan de shøen-bezitters werden gesteld, waren, dat zij beschikten over connecties op provinciaal en hoofdstedelijk niveau om de kadastrale status van

40

Kaart van een shøen

Boot 2009 DEF.indd 40 24-9-09 14:42

Page 42: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

41

het gecommendeerde land gewijzigd te krijgen van staatsland naar shøen, en dat zij de gewenste vrijstellingen konden regelen en de gevraagde bescherming konden bieden. Het waren wederom de aristocratische clans, namelijk het keizershuis en de Fujiwara, en verder de grote tempels en schrijnen die over deze connecties beschikten. Vandaar, dat vele lagere, provinciale grootgrondbezitters hun land, ja zelfs hele shøen aan hen opdroegen. Commendatie kon plaatsvinden op meerdere niveaus; dat was zelfs meer regel dan uitzondering. Het gevolg was, dat een en dezelfde shøen meerdere eigenaars en bezitters kon hebben. Dat leidde echter niet tot een opsplitsing van het gebied, maar tot een opsplitsing van de rechten die alle betrokkenen – van de boer die het land be-werkte tot de hoogste patroon in de hoofdstad – konden doen gelden op de opbrengs-ten van de shøen en, naar analogie van de corvees, op de arbeidskracht van zijn bewo-ners. Deze rechten, shiki geheten, konden, als waren het aandelen, worden nagelaten, opgesplitst, geschonken en verkocht. Dat dit systeem van particulier landeigendom het failliet betekende van het bij de Taika-hervormingen ingezette beleid, is duidelijk. Eveneens is duidelijk dat de Fujiwa-ra en het keizershuis hier van harte aan hebben meegewerkt.

De opkomst van de krijgers

Naast de machtsstrijd aan het hof en de privatisering van het staatsland, was er nog een derde factor die de ontwikkelingen in de Heian-periode bepaalde. Deze derde fac-tor was de opkomst van de krijgers (bushi of samurai). In 792 had keizer Kanmu voor het grootste deel van het land de militaire dienstplicht opgeheven. Daarvoor in de plaats kwam een veel kleinere, flexibeler krijgsmacht die gerekruteerd werd uit de pro-vinciale notabelen en de lagere hofadel. Dat waren de mensen die van huis uit en op eigen kosten getraind waren in de wapenhandel. Zonder een dreiging vanaf het vaste land, en na de succesvolle onderdrukking van de Emishi in het begin van de negende eeuw, was dit kleine leger alles wat de staat nodig had voor de noodzakelijke politietaken en gardediensten. Het voordeel voor de staat was, dat het op deze manier niet meer nodig was toe te zien op de training van de soldaten of uitgebreide registers bij te houden van dienstplichtigen. Een nadeel was, dat deze soldaten telkens opnieuw geworven moesten worden, tegen een ad hoc over-een te komen beloning. Wat aanvankelijk verhinderde dat de krijgers een machtsfactor van betekenis te worden, was hun gebrek aan beschaving en hun gebrek aan organisatie. Het verhelpen van deze gebreken is een geleidelijk proces geweest, dat enige eeuwen in beslag nam. Maar toen het eenmaal zover was, hebben de krijgers Japan grondig veranderd.

De negende eeuw In de negende eeuw doen de krijgers vooral van zich horen als bere-

den hulptroepen, als escorte van transporten, als lijfwachten van adellijke families of als struikrovers. In de loop van deze zelfde eeuw moeten zich echter ook her en der in

Boot 2009 DEF.indd 41 24-9-09 14:42

Page 43: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

het land coalities van krijgers hebben gevormd. De typische leiders van zulke coalities waren lokale notabelen. Zij bemanden als regel de lagere functies in het provinciale bestuur, maar dat waren wel sleutelposities in het bestel. Het waren mensen van de streek, maar zij onderscheidden zich van hun streekgenoten door hun ambtelijke aan-stelling, die in de praktijk vaak erfelijk geworden was. Dankzij die aanstelling beschik-ten zij over volmachten en over connecties in de hoofdstad, die zij konden gebruiken om anderen aan zich te verplichten. Zo konden zij de krijgers van hun streek of provin-cie in grotere, coalitie-achtige verbanden organiseren. Dat zij anderzijds door deze netwerken op te bouwen hun waarde voor hun patroons in de hoofdstad vergrootten, spreekt vanzelf.

De tiende eeuw Rond 935 bleek op dramatische wijze hoever deze coalitievorming al

was voortgeschreden. In dat jaar blijkt een lokale potentaat in de Kantø, Taira no Ma-sakado (?-940), in staat te zijn om legers in het veld te brengen van duizend ruiters of meer. Masakado is een lage ambtenaar in het provinciale bestuur van Shimøsa, en is op dat moment in een strijd gewikkeld met een aantal familieleden. In 939 werpt hij in alle provincies van de Kantø het lokale bestuur omver, verjaagt hij de gouverneurs en eigent hij zich hun ambtszegels toe. Hij zet de kroon op zijn opstand door zichzelf aan het einde van dat jaar tot keizer uit te roepen – de enige in de Japanse geschiedenis die dit ooit heeft gedaan. Het hof geeft het bevel de opstand neer te slaan en wijst een opperbevelhebber aan die de campagne tegen Masakado zal leiden. Maar de lokale coalities zijn slagvaar-diger. Nog voordat er een leger geformeerd is, hebben twee andere lokale potentaten Masakado al verslagen en gedood. Tezelfdertijd komt in het gebied van de Binnenzee Fujiwara no Sumitomo (?-941) in opstand. Hij is van huis uit ambtenaar van het provinciale bestuur van Iyo, maar heeft zich aan het hoofd gesteld van de zeerovers die actief zijn in de Binnenzee. Het hof, dat zich plotseling van twee kanten bedreigd ziet, brengt ook tegen Sumitomo een leger in het veld. Dit leger wordt geleid door Ono no Yoshifuru (884-968), een ho-veling die naam gemaakt heeft als dichter en later nog vele jaren gouverneur van Dazaifu zal zijn. Yoshifuru verslaat in 941 Sumitomo’s vloot in een zeeslag bij Hakata; Sumitomo vlucht naar Iyo en wordt daar gearresteerd en gedood. Deze gebeurtenissen illustreren dat de organisatie van de krijgers aan het begin van de tiende eeuw een behoorlijk hoog peil had bereikt. Verder laten zij zien, dat de keizerlijke regering niet over eigen troepen beschikte. Het keizerlijke leger bestond uit dezelfde coalities van ad hoc geworven krijgers als dat van de opstandelingen. Het enige verschil was, dat de leiders van het keizerlijke leger door het hof waren geman-dateerd en officiële titels mochten voeren. Hoewel deze titels door het hof als tijdelijk en persoonlijk waren bedoeld, werden zij binnen de kortste keren erfelijk in een be-paalde familie en verhoogden zij zo de status van die familie, en daarmee haar vermo-gen om als kern van een netwerk van krijgers op te treden. Een bevelhebber zoals Ono no Yoshifuru, die vanuit de hoofdstad werd uitge-

42

Boot 2009 DEF.indd 42 24-9-09 14:42

Page 44: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

43

zonden om een campagne te leiden, moest maar zien hoe hij een aantal van dergelijke kleinere coalities en netwerken voor de duur van de campagne onder zich verenigde. De middelen die hij had om dat te bewerkstelligen, waren zijn keizerlijke opdracht, zijn charisma als lid van de hofadel, en de beloningen die hij in het vooruitzicht kon stellen. Die beloningen bestonden uit de erkenning door de keizerlijke regering van de status en vooral ook van het bezit van de krijgers, uit de toekenning van nieuwe land-rechten en uit eerbewijzen zoals titels en ereambten.

De elfde eeuw In de loop van de elfde eeuw kwamen twee families naar voren, beide beho-

rend tot de lagere hofadel, die zich specialiseerden in militaire campagnes en als make-laars van de macht provinciale krijgers en hoofdstedelijk opdrachtgevers bijeenbrach-ten. Zij heetten Taira en Minamoto. Zoals deze namen al aangeven, waren beide clans van keizerlijke afkomst, wat hun charisma in de provincie zal hebben vergroot. In de hoofdstad stonden zij echter laag in de pikorde. Dat verklaart, waarom zij zich moesten verlagen tot het krijgershandwerk en hun geluk moesten beproeven in de provincie. De Minamoto waren de eersten. Vier generaties hadden zij nodig om op te klim-men tot vertrouweling van de leidende Fujiwara. Het begon met de oudste zoon van de zesde zoon van keizer Seiwa, Minamoto no Tsunemoto (?-961), die als medewerker van Ono no Yoshifuru betrokken was geweest bij het neerslaan van de opstand van Su-mitomo. Zijn zoon Mitsunaka (912-997) haalde een wit voetje bij de Fujiwara door hen met verraad en valse beschuldigingen ter zijde te staan in een voor hen belangrijke hof-intrige (969), en zijn kleinzoon Yorinobu (968-1048) was een trouwe dienaar van de machtigste Fujiwara ooit, Michinaga. Hij maakte carrière in het provinciale bestuur in de Kantø, en maakte van de gelegenheid gebruik om de invloed en bezittingen van de Minamoto in Oost-Japan uit te breiden. De grote kans voor de Minamoto kwam in 1051. Toen kreeg de achterkleinzoon, Yorinobu’s zoon Minamoto no Yoriyoshi (988-1075), de opdracht een leger in het veld te brengen tegen een lokale potentaat in Mutsu, Abe no Yoritoki (?-1057), die weigerde belasting aan de hoofdstad af te dragen. In deze zogenoemde Eerste Negenjarige Oor-log (1051-1062) slaagden Yoriyoshi en zijn zoon Yoshiie (1039-1106) erin de Abe te verslaan. Hun belangrijkste bondgenoot was Kiyohara no Takenori (data onbekend) ge-weest – een man die veel macht had in de andere noordelijke provincie, Dewa. Na af-loop van de negenjarige oorlog kreeg hij hier ook de zes districten van Mutsu bij. In 1083 leidden onderlinge strubbelingen tussen Takenori’s nakomelingen tot een inter-ventie door Minamoto no Yoshiie, die het gebied pacificeerde en de Kiyohara verdreef. Deze campagne staat bekend als de Latere Driejarige Oorlog (1083-1087). Yoshiie gaf de provincies Mutsu en Dewa in beheer aan een andere bondgenoot, Fujiwara no Kiyo-hira (1056-1128), die het gebied bestuurde vanuit zijn residentie te Hiraizumi. Yoshiie had deze tweede oorlog gevoerd zonder een mandaat van het hof. Het feit dat hij een dergelijk mandaat niet los had kunnen krijgen, is een aanwijzing dat hij zijn steun aan het hof aan het verliezen was, i.c., dat zijn beschermers, de Fujiwara, het

Boot 2009 DEF.indd 43 24-9-09 14:42

Page 45: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

aflegden tegen keizer Shirakawa. De consequentie was, dat hij zijn strijders op eigen kosten, dus uit eigen shøen moest belonen. Enige jaren later besliste het hof, dat be-paalde aan Yoshiie gecommendeerde en door hem geïncorporeerde shøen niet zouden worden erkend – opnieuw een indicatie van verlies aan invloed waar het telde. Wan-neer in zijn laatste levensjaren ook nog twee van zijn zoons gewapende opstootjes veroorzaken, daalt het prestige van de Minamoto tot een dieptepunt. De opkomst van de Taira-krijgers lijkt welhaast spiegelbeeldig met het fortuin van de Minamoto verbonden te zijn. De eerste Taira die als militaire bevelhebber van zich deed spreken, was Taira no Masamori (data onbekend). Hij maakte in 1108 naam in een campagne die een einde maakte aan de plunderingen van Yoriie’s rebelse zoon Minamoto no Yoshichika (?-1108). De basis van zijn carrière had Masamori tien jaar eerder gelegd door rijstbouwland te doneren aan een van shøen-portefeuilles van keizer Shirakawa. De donatie leverde de Taira de steun op van het keizershuis, waar de Mina-moto gesteund werden door de Fujiwara. Masamori maakte zich verder verdienstelijk door zeerovers te bestrijden in de Binnenzee. Zijn zoon Tadamori (1096-1153) trad in zijn voetsporen en voerde eveneens campagne tegen de zeerovers. Tadamori verwierf op deze manier grote invloed en vele bezittingen in West-Japan, en verkreeg boven-dien een aandeel in de lucratieve handel met de Chinese Song-dynastie. Cumulatief betekenden deze gebeurtenissen, dat er twee netwerken ontstonden van coalities van krijgers. Het ene netwerk stond onder leiding van de Taira en het an-dere onder die van de Minamoto. Beide netwerken waren nog uiterst fluïde. Zij waren slechts gebaseerd op ad hoc arrangementen tussen individuele groepen krijgers en de leiders van de Taira of Minamoto. Veelzeggend is bijvoorbeeld, dat er uit deze periode nog geen getekende overeenkomsten of eden zijn gevonden waarin afspraken werden vastgelegd, of waarmee zij bekrachtigd werden. Dit was een zwakte van de coalities. Het aantal medestanders op wie men werkelijk kon vertrouwen, was gering; de mees-ten stonden altijd open voor een beter aanbod. Een tweede zwakte van de Taira en de Minamoto was, dat zij hun overwicht op de krijgers te danken hadden aan hun relaties met het hof. Dat gaf hun hun opdrach-ten en legitimeerde hun daden. In het aristocratische milieu van de hoofdstad genoten de krijgers echter weinig aanzien. Hun meerderen waren in staat om hen tegen elkaar uit te spelen, en ontzagen zich niet, dat ook metterdaad te doen.

De strijd tussen de Taira en de Minamoto

De gelegenheid waarbij de rollen worden omgedraaid, zijn de Høgen-troebelen van 1156. Vanaf dit moment hebben de krijgers de macht, en hoezeer de hofadel zich hier eerst ook tegen verzet, tot 1868 zullen de krijgers de dienst uitmaken. De taak van de keizer zal zijn de voldongen feiten die op het slagveld worden bereikt, te legitimeren, terwijl de hofadel tot niet veel meer in staat is dan kleine intriges in de marge. De feitelijke toedracht was als volgt. Na de dood van ex-keizer Toba liepen zowel binnen de keizerlijke familie als binnen de hoofdtak van de Fujiwara de spanningen

44

Boot 2009 DEF.indd 44 24-9-09 14:42

Page 46: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

45

hoog op. Aan de ene kant stonden de door Toba aangewezen nieuwe keizer Go-Shira-kawa en de regent Fujiwara no Tadamichi (1097-1164), aan de andere hun broers, ex-keizer Sutoku en Fujiwara no Yorinaga (1120-1156). De oorzaak van de onenigheid was in beide gevallen, wie de macht binnen de clan zou krijgen – wie keizer zou worden, en wie kanpaku. Om deze broedertwisten te beslechten namen beide partijen een gelegen-heidscoalitie van Taira en Minamoto in de arm. Aan de kant van de keizer stonden Minamoto no Yoshitomo (1123-1160) en Taira no Kiyomori (1118-1181). Yoshitomo’s vader Minamoto no Tameyoshi (1096-1156) en Kiyomori’s neef Taira no Tadamasa (?-1156) werden ingehuurd door Sutoku en Yorinaga om hun belangen te verdedigen. De strijd was kort maar hevig, en werd gewonnen door de partij van keizer Go-Shirakawa. Ex-keizer Sutoku werd verbannen, Yorinaga sneuvelde, en Tadamasa en Tameyoshi werden geëxecuteerd. Dan blijkt, dat de krijgers niet van zins zijn om zich gedienstig terug te trekken, maar dat zij in de hoofdstad willen blijven en zelfs probe-ren invloed te winnen aan het hof. De logica van de situatie, maar ook intriges van Go-Shirakawa, die tracht de leiders van de winnende coalitie tegen elkaar uit te spelen, leidt al snel tot een strijd om de suprematie tussen Minamoto no Yoshitomo en Taira no Kiyomori, de twee leiders van de winnende coalitie. Het treffen tussen beiden vond plaats in 1160 en staat bekend als de Heiji-troebe-len. Op een tijdstip dat Kiyomori niet in de hoofdstad was, verzekerde Yoshitomo zich van de persoon van Go-Shirakawa, die inmiddels ex-keizer geworden was, en van de regerende keizer Nijø. Het bezit van deze keizerlijke onderpanden mocht hem niet baten. Kiyomori had niet meer dan een maand nodig om de staatsgreep te onderdruk-ken. Yoshitomo werd op de vlucht vermoord. In een ogenblik van zwakte liet Kiyomori de nog jonge zonen van zijn tegenstander niet ter dood brengen, maar verbande hij de oudste, Yoritomo (1147-1199), naar Oost-Japan en de jongste, Yoshitsune (1159-1189), naar een klooster in de bergen ten noorden van Kyøto. Nadat hij zijn rivaal verslagen had, probeerde Kiyomori zijn positie aan het hof veilig te stellen door zich op de beproefde manier via adoptie en huwelijk met de Fuji-wara en het keizershuis te verzwageren. Hier heeft Kiyomori volgens latere historici een paar slagen laten liggen. Kiyomori had zijn feitelijke macht te danken aan zijn po-sitie als hoofd van een Taira-gezinde coalitie van krijgers en aan zijn vermogen om zijn bondgenoten voor hun diensten te belonen. Hij had er verstandig aan gedaan een nieuwe, geëigende manier te bedenken om de banden met zijn volgelingen te formali-seren en zo zijn coalitie een grotere samenhang te geven. In plaats daarvan speelt hij het oude spelletje van de hofadel mee; hij laat zich zelfs tot Opperminister benoemen, zij het maar voor een paar maanden. Wanneer hij zijn volgelingen beloont, doet hij dat via het oude bestuursapparaat, bijvoorbeeld door zijn familieleden tot gouverneur te benoemen. Hield hij zo aan de ene kant het systeem in stand, aan de andere kant veroor-loofde Kiyomori zich vele inbreuken op de gevestigde posities en rechten van de Fuji-wara en de keizerlijke familie. Dat zette kwaad bloed. Het gehele, in de afgelopen eeu-wen met zoveel zorg uitgewerkte systeem van benoemingen in de hoge functies en

Boot 2009 DEF.indd 45 24-9-09 14:42

Page 47: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

rangen die voorbehouden waren geweest aan de Fujiwara en keizerlijke familie, werd door deze nieuwkomers op losse schroeven gezet. Het ging mis in 1179. Go-Shirakawa nam na het overlijden van twee van Kiyo-mori’s kinderen shøen in beslag die volgens hem aan keizershuis toebehoorden. Een woedende Kiyomori kwam vanuit zijn buitenhuis in Fukuhara (in het huidige Købe) naar de hoofdstad gestormd, plaatste Go-Shirakawa onder huisarrest, verving edelen die de Taira niet goedgezind waren door zijn eigen familieleden en partijgangers, en dwong in het jaar daarop keizer Takakura af te treden ten gunste van zijn eigen klein-zoon, keizer Antoku. Of zijn vader hem hiertoe had aangezet, is een zorgvuldig bewaard geheim, maar een maand nadat Antoku de troon bestegen had, vaardigde een van Go-Shirakawa’s zonen, prins Mochihito (1151-1180), een decreet uit waarin hij alle Minamoto opriep zich bij hem aan te sluiten en de Taira te verjagen. Mochihito vond een medestander in Minamoto no Yorimasa (1105-1180), die tot dan toe Kiyomori trouw had gediend, en samen begonnen zij een opstand. Aanvankelijk mislukte die: het leger van Mochihito en Yorimasa werd door Kiyomori verslagen en beiden kwamen om. Maar in het vol-gende jaar overleed Kiyomori. Minamoto no Yoritomo

Minamoto no Yoritomo had intussen Mochihito’s oproep aan-gegrepen als een rechtvaardiging voor een militaire opstand, die hij nog in datzelfde jaar, 1180, begon in Oost-Japan. Hij had in de twintig jaar die sinds zijn verbanning verlopen waren, niet stilgezeten, maar een netwerk van krijgersbendes om zich heen gecreëerd dat nu, vanuit de Kantø, landelijk ging opereren. Zijn belangrijkste leger-aanvoerders waren zijn halfbroers Yoshitsune en Noriyori (?-1193), zijn oom Yukiie (?-1186) en zijn neef Yoshinaka (1154-1184). De strijd verliep voorspoedig. Het eerste succes werd geboekt door Yoshinaka, die er in 1183 in slaagde de Taira (samen met keizer Antoku) uit de hoofdstad te ver-drijven. Yoshinaka probeerde nu, met behulp van diezelfde Taira, een eigen coalitie te vormen, aan het hoofd waarvan hij tegen Yoritomo op zou trekken, maar Yoritomo’s halfbroers waren hem de baas. In 1184 wordt Yoshinaka verslagen en staan Yoritomo’s troepen in de hoofdstad. In een moeite door versloeg Yoshitsune in de Slag bij Ichino-tani (1184) ook nog een leger van de Taira. Dit was een van Yoshitsune’s bravoure-stukjes. De Taira waren gelegerd langs het strand en verwachtten een aanval van zee, maar Yoshitsune’s troepen daalden te paard af langs een steile rotswand, die de Taira voor onbegaanbaar gehouden hadden, en overvielen hen onverhoeds in de rug. In het volgende jaar stuurde Yoritomo een leger naar Ky¡sh¡ met Noriyori aan het hoofd, terwijl Yoshitsune naar Shikoku werd gedirigeerd. Yoshitsune verdreef de Taira eerst uit hun kamp bij Yashima (gelegen in de huidige stad Takamatsu), en ver-sloeg twee maanden later hun vloot vernietigend bij Dannoura (dichtbij het huidige Shimonoseki). De aanvoerders van de Taira kwamen om of werden gevangengenomen en geëxecuteerd, en de kind-keizer Antoku kwam jammerlijk om in de golven. Nadat de vijand verslagen was, ging Yoritomo schoon schip maken binnen zijn

46

Boot 2009 DEF.indd 46 24-9-09 14:42

Page 48: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

47

eigen coalitie. Hij had het meest te duchten van zijn charismatische en, militair gezien, geniale halfbroer Yoshitsune, dus trachtte hij hem te laten vermoorden. Yoshitsune ontsnapte echter aan de aanslag en sloot een verbond met zijn oom Yukiie tegen Yo-ritomo (1185). Yoritomo’s schoonvader, Højø Tokimasa (1138-1215), verdreef hen uit Kyøto, en Yukiie werd het volgende jaar gevangengenomen en gedood. Yoshitsune vluchtte nu, in een tocht die stof geleverd heeft voor vele legenden en sterke verhalen, naar het hoge noorden, waar hij zich onder bescherming stelde van de Fujiwara in Hi-raizumi. Yoritomo zette hen onder druk om Yoshitsune uit te leveren. Yoshitsune hield de eer aan zichzelf en pleegde zelfmoord (1189). Hoewel? Volgens één legende ont-snapte hij naar het vaste land, waar hij de Genghis Khan werd wiens Mongoolse hor-den eerst China veroverden en een eeuw later Japan zouden bedreigen. Hun laffe optreden mocht de Fujiwara overigens niet baten. Nog in hetzelfde jaar werden zij door Yoritomo aangevallen en uitgeroeid. Vele eeuwen later schreef de haiku-dichter Matsuo Bashø (1644-1694) op de plaats waar hun kasteel gestaan had de haiku: ‘Zomergras! Al wat rest van de dromen der krijgers.’ Yoritomo’s laatste broer, Noriyori, verging het niet beter. Ook hij werd in op Yoritomo’s bevel eerst opgesloten en vervolgens vermoord (1193).

Japan in de

Middeleeuwen

Boot 2009 DEF.indd 47 24-9-09 14:42

Page 49: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

De Kamakura-periode: 1192-1333

De Heian-periode was in bloed en oorlogsgeweld tenondergegaan, en de wereld zou nooit meer dezelfde zijn, wat sommige leden van de hofadel ook mochten denken. De krijgers, door hof en adel veracht en lichtzinnig in hun onderlinge ruzies betrokken, hadden de macht gegrepen en zouden die zeven eeuwen lang niet meer uit handen geven. Het jaar dat voor historici deze machtswisseling markeert, is 1192 – het jaar waarin Yoritomo door keizer Go-Toba tot shøgun werd benoemd.

Het eerste shogunaat en de organisatie van de bakufu

Shøgun waren er voor Minamoto no Yoritomo ook wel benoemd, maar dat waren steeds tijdelijke aanstellingen geweest voor de duur van een campagne. Vanaf Yori tomo werd de aanstelling permanent en erfelijk, ook al moest pro forma iedere nieuwe shøgun apart door de keizer worden benoemd. Het ambt van shøgun fungeerde voor Yori tomo als sluitsteen in de constructie waarin hij alle krijgers aan zich trachtte te binden. Eén euvel waaraan de coalities tot nog toe mank gegaan waren, dat van de wisselende trouw, had Yoritomo door zijn vernietiging van de Taira al opgelost. Er bestond nog maar een mogelijke coalitie, en dat was die van de Minamoto. Krijgers konden niet meer, als vroeger, eens zien of de Taira misschien niet met een beter bod voor hun diensten zouden komen. Yoritomo had echter wel een aantal andere problemen op te lossen. Hoe kon hij zijn volgelingen belonen? Hoe kon hij enige cohesie en bestendig-heid binnen zijn coalitie brengen? Hoe kon hij zijn volgelingen isoleren van de hof-adel, om te verhinderen dat die individuele krijgers aan zich zou verplichten of verzet tegen hem, de leider, zou legitimeren? Yoritomo slaagde erin oplossingen te bedenken voor deze problemen. Het ver-rassende is, dat het eigenlijk vrij minimale oplossingen waren. Hoe revolutionair de situatie ook was, Yoritomo liet zich kennen als een pragmaticus, die het systeem ge-bruikte waar hij kon, het bijstelde waar dat moest, en het verder zo veel mogelijk onge-moeid liet.

48

Boot 2009 DEF.indd 48 24-9-09 14:42

Page 50: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

49

Kamakura Een eerste goede zet van Yoritomo was, dat hij zijn residentie en regerings-

apparaat vestigde in Kamakura. Kamakura is een stad in Oost-Japan, gelegen aan zee, ongeveer veertig kilometer ten zuiden van huidige Tøkyø. Zij lag in het gebied waar Yoritomo na zijn verbanning was opgegroeid en waar hij zijn machtsbasis had. Een bijkomend voordeel was, dat de stad ver van de keizerlijke hoofdstad lag, zodat de kans dat de krijgers door de hofadel in hun intriges zouden worden betrokken of door de cultuur van het hof zouden worden besmet, tot een minimum was gereduceerd. Het was diep in de provincie, maar toch lag hier van 1192 tot 1333 het machtscentrum van Japan. Vandaar, dat deze periode uit de Japanse geschiedenis bekend staat als de Ka-makura-periode. Het regeringsapparaat van een shøgun heet bakufu. Het woord betekent letterlijk ‘tentregering’, en is de traditionele Chinese benaming van het hoofdkwartier te velde van de opperbevelhebber der keizerlijke troepen.

De organisatie van de vazallen Een tweede maatregel die Yoritomo neemt, is, dat hij bin-

nen de grotere groep van krijgers een groep van vazallen creëert die hem persoonlijk trouw verschuldigd zijn, de zogeheten gokenin (‘huismannen’). Uit deze vazallen kiest hij vervolgens degenen die hij her en der in het land benoemt in de functies van shugo (‘beschermer’) en rentmeesters (jitø). Het recht om deze shugo en rentmeesters te be-noemen had Yoritomo in 1185 gekregen in een keizerlijk edict dat zijn schoonvader Tokimasa de keizer had afgedwongen. Per provincie stelde Yoritomo één shugo aan, die hij belastte met het toezicht op de in deze provincie gevestigde vazallen, en wie hij de opsporingsbevoegdheid gaf voor zware misdrijven (opstand, moord, roof). Rentmeesters werden aangesteld zowel in de shøen als in het staatsland. Zij waren belast met het toezicht op de afdracht van belastingen en pachten. Bovendien kregen zij de opsporingsbevoegdheid voor kleine-re misdrijven (diefstal, brandstichting, gokken). Voor Yoritomo was dit een elegante manier om zijn directe vazallen te belonen op kosten van het provinciale bestuur en de shøen-eigenaren, want zowel shugo als rent-meesters werden betaald uit de belastingen en uit de opbrengsten van de shøen. Boven-dien was het een effectieve methode om zijn macht over het land uit te breiden. Zijn vazallen bezetten strategische plaatsen in het bestel, vanwaaruit zij zowel de lokale krijgers in de gaten konden houden, als de afdracht van pacht en belastingen aan eige-naren in de hoofdstad konden onderbreken. Ten laatste had Yoritomo het voor elkaar gekregen, dat alle rechtszaken waarin zijn vazallen, rentmeesters en shugo partij waren, door de gerechtshoven van de bakufu moesten worden behandeld. Aangezien de mees-te rechtszaken gingen over het eigendom van, en de inkomsten uit shøen, versterkte ook dit privilege weer de greep die de bakufu had op de economie van het land en de inkomsten van de hofadel.

Boot 2009 DEF.indd 49 24-9-09 14:42

Page 51: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

Zwakten van de bakufu Het leidt geen twijfel dat de macht van keizer en hofadel door

het optreden van Yoritomo ernstig was aangetast. Anderzijds had ook de bakufu zelf zijn zwakke plekken. De bakufu had het keizerlijke bureaucratische apparaat en het shøen-bestel ongemoeid gelaten. Formeel was de macht van de bakufu slechts geba-seerd op het recht mensen te benoemen in de functies van shugo en rentmeester. De rest was een kwestie van interne regelingen binnen de eigen coalitie van krijgers. Bo-vendien werd het gezag van de shøgun gelegitimeerd door de keizer. De bakufu had geen autonome macht, en ook geen autonoom bestuursapparaat; in vele opzichten pa-rasiteerde hij op de keizerlijke regering. Ook in de relatie van de bakufu tot zijn vazallen waren er zaken die zijn macht bedreigden. Allereerst zou de dienst binnen de bakufu weldra niet meer worden uitgemaakt door de afstammelingen van Yoritomo, maar door diens schoonfamilie, de Højø. Een tweede probleem was, dat de mogelijkheden om binnen de grenzen van het bestel de eigen vazallen te belonen, beperkt waren. Zowel onder krijgers als aan het hof waren er derhalve potentiële bronnen van onvre-de, en bestonden er mogelijkheden om verzet te legitimeren.

Verzet van het keizershuis

Yoritomo overleed in 1199 aan de gevolgen van een val van zijn paard. Zijn oudste zoon, Minamoto no Yoriie (1182-1204), volgde hem op, maar hij kwam weldra onder curatele te staan van een raad van dertien regenten die onder leiding stond van zijn grootvader Højø Tokimasa. Yoriie trachtte zich van de Højø te ontdoen, maar de intri-ge mislukte. Yoriie’s zoon Ichiman werd gedood, en Yoriie zelf werd gevangengezet in een afgelegen klooster op het schiereiland Izu, de Sh¡zenji. Daar werd hij in 1204 op last van zijn grootvader Tokimasa vermoord. Tokimasa liet nu Yoritomo’s tweede zoon, Minamoto no Sanetomo (1192-1219), tot shøgun benoemen, terwijl hij zelf de eigenlijke macht in handen hield als regent (shikken). Toen hij echter het volgende jaar op aandringen van zijn vrouw een andere schoonzoon tot shøgun wilde laten benoemen, lieten zijn medebestuurders hem vallen. Hij werd nu zelf naar Izu verbannen, waar hij in 1215 overleed. Zijn zoon Højø Yoshito-ki (1163-1224) volgde hem op als regent. Het interne geruzie binnen de bakufu leidde er van de weeromstuit toe, dat ex-keizer Go-Toba zich assertiever ging gedragen. Hij trachtte de nog jonge shøgun Sane-tomo in te kapselen, en die liet dat graag toe. Hij was een enthousiaste dichter, net als Go-Toba, en voelde zich aangetrokken tot de hofcultuur. Tegelijkertijd trachtte Go-Toba zijn militaire positie te versterken. Daartoe richtte hij een eigen legertje op en probeerde hij de soldateska van de grote kloosters voor zich te winnen. De moord op Sanetomo bracht de gebeurtenissen in een stroomversnelling. In 1219, bij een bezoek aan de schrijn van de krijgsgod Hachiman van Tsurugaoka in Ka-makura, werd Sanetomo neergestoken door zijn neef Kugyø (1200-1219), een zoon van Minamoto no Yoriie. Kugyø liet bij deze gelegenheid zelf ook het leven, en met hem was de laatste van Yoritomo’s directe nazaten gestorven. De Højø besloten daarop een

50

Boot 2009 DEF.indd 50 24-9-09 14:42

Page 52: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

51

lid van de hofadel als volgende shøgun aan te wijzen. Zij hadden een voorkeur voor Kujø Yoritsune (1218-1256), een nog zeer jonge loot aan een de bakufu gunstig gezinde tak van de Fujiwara. Daar was wel toestemming van de keizer voor nodig, en die maakte geen haast. Er moest een legertje van duizend ruiters onder leiding van Yoshitoki’s jongere broer Yoshifusa naar Kyøto gestuurd worden om de keizer tot spoed te manen. De Jøky¡-troebelen

In 1221 meende ex-keizer Go-Toba dat de tijd rijp was om een greep naar de macht te doen. Op de veertiende dag van de vijfde maand hield hij een wapen-schouw van ruiters die gelicht waren in de provincies in Midden-Japan, aangevuld met de soldaten van de grote kloosters in het hoofdstedelijke gebied. De volgende dag ver-klaarde hij dat alle shugo en rentmeesters voortaan onder de kanselarij van de ex-keizer zouden vallen, en gaf hij het bevel de regent Yoshitoki te verdrijven. Om te laten zien dat hij het meende, liet hij de shugo van de hoofdstad aanvallen en ter dood brengen. Vier dagen later bereikte het bericht van deze gebeurtenissen Ka-makura. De bakufu reageerde onmiddellijk. Marsorders werden gegeven, en drie legers van in het totaal 190.000 ruiters onder aanvoering van Yoshifusa en van Yoshitoki’s zoon Højø Yasutoki (1183-1242) marcheerden af naar de hoofdstad. Met drie veldsla-gen was het bekeken. Exact een maand nadat Go-Toba zijn edict had uitgevaardigd, werd de hoofdstad door het leger van de bakufu bezet. Go-Toba’s leger had geen schijn van kans gehad. De ex-keizers Go-Toba, Tsuchimikado en Juntoku werden verbannen, keizer Ch¡kyø werd afgezet en vervangen door Go-Horikawa, en de leden van de hof-adel die zich aan de kant van Go-Toba hadden geschaard, werden geëxecuteerd. Hun bezittingen werden verbeurd verklaard. Deze zogenoemde Jøky¡-troebelen (1221) versterkte de positie van de Højø te-genover de andere vazallen van de bakufu, want het was vooral aan hun gedecideerde optreden en aan hun leiderschap te danken geweest, dat het gevaar zo snel was bezwo-ren. De krijgers hadden definitief gewonnen. De bakufu kon nu ook zijn macht uitbrei-den over West-Japan. Betrouwbare vazallen uit Oost-Japan werden naar het westen gestuurd en daar aangesteld als shugo en als rentmeesters op de verbeurdverklaarde landerijen. Bovendien werd besloten een permanent garnizoen te legeren in de wijk Rokuhara bij Kyøto. Dat werd onder het bevel gesteld van twee Rokuhara-tandai, die toezicht hielden op keizer en hofadel en belast waren met de afhandeling van rechtsza-ken en militaire aangelegenheden in West-Japan. In minder belangrijke zaken moch-ten zij zelfstandig beslissen; belangrijke kwesties moesten uiteraard naar Kamakura worden doorverwezen. Het ambt van Rokuhara-tandai werd vrijwel uitsluitend door Højø vervuld, en gold als voorbereiding tot dat van regent. De macht van de Højø was hiermee onaantastbaar geworden, ook voor de shø-gun. Zowel de twee shøgun uit de Fujiwara-clan als de na hen aangestelde keizerlijke prins Munetaka trachtten samenzweringen tegen hen op touw te zetten, maar alle po-gingen mislukten. Kennelijk was er noch onder de vazallen van de bakufu, noch aan het keizerlijk hof, waar de Højø uitstekende relaties onderhielden met ex-keizer Go-Saga, voldoende steun te vinden.

Boot 2009 DEF.indd 51 24-9-09 14:42

Page 53: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

Gevaar uit het buitenland

De vuurproef voor de Højø kwam vanuit het buitenland. In 1268 bezorgt een Mongools gezantschap in Dazaifu een brief van Kubilai Khan (1215-1294), kleinzoon van Gen-ghis Khan, heerser over het Mongoolse wereldrijk en sinds 1260 keizer van China. In zijn brief spreekt Kubilai over het aangaan van goede relaties, maar de facto was deze brief een uitnodiging aan Japan om zich aan de Mongoolse macht te onderwerpen. Na intern beraad in Kamakura en in overleg met het keizerlijke hof, wordt besloten de brief niet te beantwoorden. De Mongoolse gezant gaat met lege handen terug, de va-zallen van de bakufu worden in staat van paraatheid gebracht, en overal in het land wor-den in schrijnen en tempels rituelen uitgevoerd en wordt er tot de goden en Boeddha’s gebeden om het dreigende onheil af te wenden. Het wachten op de eerste Mongoolse invasie duurt tot in de herfst van 1274. De Mongolen hadden geen geluk. De nacht nadat hun invasiemacht bij Hakata aan land was gegaan, werd hun vloot door een tyfoon vernietigd. In 1275 arriveerde een nieuw Mongools gezantschap dat opnieuw de onderwerping van Japan kwam eisen. Vijf leden van dit gezantschap werden op last van de regent, Højø Tokimune (1251-1284), onthoofd. In afwachting van de volgende aanval bleef op Ky¡sh¡ de staat van paraat-heid gehandhaafd. De volgende aanval kwam pas in 1281. Na bijna twee maanden van harde gevechten werd ook de vloot van deze invasiemacht door een tyfoon vernietigd.

Strijd met de

Mongolen

Boot 2009 DEF.indd 52 24-9-09 14:42

Page 54: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

53

De tyfoons werden opgevat als een blijk van goddelijk bescherming, en staan bekend als kamikaze, ‘goddelijke wind’.

Financiële perikelen van de vazallen

Al met al had de bakufu vanwege de Mongoolse dreiging dertien jaar lang zijn vazallen in staat van paraatheid moeten houden, en ook na 1281 moesten de garnizoenen op Ky¡sh¡ nog een aantal jaren gehandhaafd blijven, want niemand wist of de Mongolen het niet nog een keer zouden proberen. Bovendien waren er zware veldslagen gele-verd. De onkosten waren groot, terwijl het door de aard van de strijd onmogelijk was die op de vijand te verhalen; veel meer dan wat wrakhout had die niet achtergelaten. De vazallen die zich in de strijd verdienstelijk hadden gemaakt, konden niet op de ge-bruikelijke manier worden beloond. Er waren geen verbeurdverklaarde landerijen of vacante provincies waar nieuwe shugo of rentmeesters konden worden benoemd. De rekening bleef uiteindelijk liggen bij de vazallen zelf, die te kampen kregen met ern-stige financiële problemen. De bakufu probeerde aan dit laatste iets te doen door het uitvaardigen van zoge-noemde Tokuseirei, wat letterlijk vertaald ‘Bevel van Deugdzame Regering’ betekent. Tokuseirei waren iets nieuws van deze tijd. Tokusei, deugdzaam bewind, had als woord weliswaar een oude, Confucianistische oorsprong, maar vanaf het midden van de Ka-makura-periode was het de slogan geworden van het hervormingsstreven van de kei-zerlijke regering. In deze context impliceerde het woord een combinatie van twee ver-schillende elementen. Dat was aan de ene kant het herstel van de dienst aan Boeddha’s en goden (correcte uitvoering van rituelen, reparatie van tempels en schrijnen), en aan de andere kant, de verbetering van de rechtspraak en het openbare bestuur. Dat blijkt uit het eerste keizerlijke Tokuseirei, uitgevaardigd in 1285, waarin staat dat tempels en schrijnen gerepareerd moesten worden en dat de kloosters hun vroegere landerijen moesten worden teruggegeven. In het Tokuseirei van 1297 werd deze zelfde formule gehanteerd, maar nu toege-past op de vazallen van de bakufu. Het reeds bestaande verbod voor de directe vazallen van de bakufu, de gokenin, hun land te verkopen of in onderpand te geven, wordt her-haald, en er wordt bepaald, dat land dat gokenin op deze wijze kwijt zijn geraakt, aan hen moet worden teruggegeven. Verder zal de bakufu niet meer ontvankelijk zijn voor processen over het niet nakomen van rentebetalingen of aflossingen. De redenering is, dat het land geen eigendom was van de gokenin, maar dat het hun door de bakufu ge-geven was om hen in staat te stellen de bakufu te dienen. Zij hadden dus niet het recht het te vervreemden. Kopers en hypotheeknemers hadden dat kunnen weten en wijzer moeten zijn. Dit Tokuseirei was dus zonder meer bedoeld om de gokenin te helpen.

Boot 2009 DEF.indd 53 24-9-09 14:42

Page 55: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

Een staatsgreep

Uiteindelijk kwamen de Højø toch ten val. Het gebeurde door een staatsgreep die werd uitgevoerd door ontevreden krijgers en die door de regerende keizer, Go-Daigo, werd gelegitimeerd. Het was een klassiek monsterverbond. Go-Daigo wilde doen wat Go-Toba niet gelukt was, namelijk het directe keizerlijke bewind herstellen. De meeste krijgers werden echter veeleer gemotiveerd door onvrede over de Højø en lust op buit. Het was van het begin af aan duidelijk, dat hun ambities haaks stonden op die van de keizer. De directe aanleiding van Go-Daigo’s staatsgreep was een slepend conflict dat speelde tussen de twee takken van de keizerlijke familie. Beide takken, de Jinmyøin-tak en de Daikakuji-tak, stamden af van zonen van keizer Go-Saga. Beide takken had-den claims op het keizerschap en de shøen- portefeuilles van de keizerlijke familie. De belangen waren aanzienlijk, ook voor de leden van de hofadel, die zich vanzelfspre-kend in deze intriges mengden. De partijen aarzelden niet om, wanneer dat zo uit-kwam, de bakufu in hun gekibbel te betrekken. De bakufu vond eigenlijk, dat het hof het zelf maar uit moest maken, en gaf de voorkeur aan een compromis tussen beide fac-ties. Dat uitte zich vooral in de enige malen herhaalde beslissing dat, als de keizer uit de ene tak kwam, de kroonprins uit de andere moest komen. Maar van een echte af-spraak of een vast beleid was geen sprake; de uitkomst was iedere keer weer afhan-kelijk van de krachtsverhoudingen in Kyøto, en van de vraag, wie de sympathie van de bakufu had. In 1318 werd Go-Daigo uit de Daikakuji-tak tot keizer benoemd, en werd een neef, uit dezelfde tak, aangewezen tot kroonprins. Toen de kroonprins plotseling overleed, voorzag Go-Daigo dat de Jinmyøin-tak zou aandringen op de aanwijzing van een nieuwe kroonprins uit hun tak. Bovendien was Go-Daigo bang dat zijn aftreden zou worden geëist, en dat de bakufu daarmee in zou stemmen. Zijn eerste vrees werd inderdaad in 1326 bewaarheid. Go-Daigo had natuurlijk zelf in Kamakura kunnen gaan intrigeren. Hij verkoos het echter te werken aan de omverwerping van de bakufu. Hij had zijn positie aan het hof verstevigd en zich omgeven met een groep van hovelingen, onder wie Kitabatake Chikafusa (1293-1354), die hem persoonlijk waren toegedaan. Evenals Go-Toba voor hem probeerde hij een gewapende macht te rekruteren onder de soldateska van de grote kloosters in Kyøto en Nara en onder de vele ontevreden krijgers. Verraad loerde echter overal. In 1324 waren Go-Daigo’s plannen al eens ter ore gekomen van de Ro-kuhara-tandai, die toen in een verrassingsaanval twee van Go-Daigo’s militaire mede-standers hadden gedood. In 1331 verried een van Go-Daigo’s vertrouwelingen diens plannen aan de bakufu. Die stuurde daarop een leger naar Kyøto, arresteerde enkele van Go-Daigo’s medestanders, versloeg een geïmproviseerd legertje van Go-Daigo en arresteerde ten slotte de keizer zelf. Hij werd gedwongen om af te treden en werd ver-bannen naar Oki, een klein, kil eilandje in de Japanse Zee. Tegen de verwachtingen in maakte de verbanning van Go-Daigo geen einde aan

54

Boot 2009 DEF.indd 54 24-9-09 14:42

Page 56: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

het verzet tegen de bakufu. Een van Go-Daigo’s sympathisanten, Kusunoki Masashige (?-1336), hervatte aan het einde van 1332 de strijd. Hetzelfde deed Go-Daigo’s oudste zoon prins Morinaga (1308-1335). Overal in het land greep men nu naar de wapens, en in de ontstane verwarring kon Go-Daigo van Oki ontsnappen. Hij vaardigde edicten uit waarin hij opriep tot de omverwerping van de vijanden van het hof. De bevelhebber van het leger dat de bakufu tegen hem uitzond, Ashikaga Takauji, liep over naar Go-Daigo en veroverde voor hem de hoofdstad. Tegelijkertijd werd Kamakura veroverd door een andere loyalist, Nitta Yoshisada (1301-1338). De Højø en hun aanhangers werden gedood of pleegden zelfmoord (1333). Voor Go-Daigo was hiermee de weg vrij om zelfstandig te gaan regeren. Kamakura had afgedaan als centrum van de macht. De Kenmu-restauratie (1334-1336)

Go-Daigo had grootse plannen. Hij liet zich inspire-ren door de keizers uit de eerste helft van de tiende eeuw, Daigo en Murakami, onder wie de macht van de keizer haar hoogtepunt bereikt zou hebben. Hij wilde, zoals zij dat hadden gedaan, persoonlijk het land regeren. De periode van zijn persoonlijke be-wind is vernoemd naar de jaarperiode Kenmu, die hij in 1334 afkondigde, en staat be-kend als de Kenmu-restauratie. Al snel bleek dat Go-Daigo één essentiële factor over het hoofd had gezien, na-melijk de krijgers. Velen van hen waren ontevreden over het uitblijven van de verwach-te beloningen en bevorderingen, wel in de eerste plaats Ashikaga Takauji zelf, die Go-Daigo in het zadel had geholpen en desondanks maar niet tot shøgun werd benoemd. De keizer maakte het er niet beter op, toen hij een wet uitvaardigde waarin stond dat

Ashikaga Takauji te paard

Boot 2009 DEF.indd 55 24-9-09 14:42

Page 57: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

landeigendom alleen erkend zou worden als het door een keizerlijk schrijven beves-tigd was, om vervolgens – geschrokken van de reactie – weer bakzeil te halen. Zulk optreden ondermijnde het vertrouwen dat de krijgers in zijn regime stelden. Hij maak-te zich definitief onmogelijk door zijn plan om het paleiscomplex in zijn oude glorie en omvang te herbouwen. De kosten die dat met zich mee dreigde te brengen, waren de krijgers en de bevolking eenvoudigweg te veel. Keizer en tegenkeizer

Het gewapende verzet begon in de zevende maand van 1335, toen een lid van de Højø-familie dat de dans ontsprongen was, Kamakura veroverde. Hij werd al snel weer door een leger onder bevel van Ashikaga Takauji uit de stad verdre-ven. In plaats van naar de hoofdstad terug te keren, bleef Takauji echter in Kamakura hangen. Hij gaf zo voedsel aan de verdenking dat hij zich tegen Go-Daigo wilde keren. Diens loyale bondgenoot Nitta Yoshisada werd aan het hoofd van een leger tegen hem uitgezonden. Het volgende jaar werd in beslag genomen door de tegenaanval van Ta-

56

De regalia De drie keizerlijke regalia zijn een spiegel, een zwaard, en de maga-

tama. Magatama kan letterlijk vertaald worden als ‘kromjuweel’; het zijn kralen

van jade of jaspis, die gebogen zijn als de klauwen van een beer. De regalia

waren volgens een mythe door de zonnegodin Amaterasu ømikami meegege-

ven aan haar kleinzoon Ninigi no mikoto, toen deze naar de aarde afdaalde om

daarover te heersen. Volgens een legende werden het originele zwaard en de

originele spiegel door keizer S¡jin uit het paleis, waar zij tot dan toe bewaard

waren, verwijderd. De spiegel kwam na enige omzwervingen terecht in Amatera-

su’s schrijn te Ise, en het zwaard in de schrijn te Atsuta.

De regalia gaan terug op attributen die in de prehistorische periode gebruikt

werden als symbolen van macht. Voorbeelden hiervan zijn niet alleen bij opgra-

vingen in Japan, maar ook bij opgravingen op het Koreaanse schiereiland in

grote aantallen gevonden. In de historische periode werden de regalia gebruikt

bij diverse rituelen aan het hof, waaronder het troonsbestijgingsritueel. Aange-

zien twee van de drie ‘originelen’ ver van de hoofdstad bewaard werden, wer-

den aan het hof replica’s gebruikt. De replica van de spiegel zou door opeenvol-

gende branden gereduceerd zijn tot een hoopje as, dat in een houten kistje

werd bewaard.

Toen keizer Antoku in 1183 door de Taira op hun vlucht werd meegevoerd,

nam hij de replica’s van de regalia mee. In de zeeslag van Dannoura (1185)

verdronk de keizer. Het zwaard ging met hem verloren, maar het kistje waar de

spiegel in zat, kwam bovendrijven en werd gered. Het zwaard werd vervangen

door een nieuw zwaard dat door de schrijn van Ise werd aangeboden. Als keizer

Go-Daigo op zijn vlucht naar Yoshino iets heeft meegenomen, waren het deze

replica’s. In elk geval kwamen die in 1392 weer terug naar de hoofdstad, waar

zij sindsdien zijn bewaard.

Boot 2009 DEF.indd 56 24-9-09 14:42

Page 58: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

57

kauji. In de Slag bij de Minatogawa, in het huidige Købe, versloeg hij de legers van Yo-shisada en Kusunoki Masashige, welke laatste hier sneuvelde. Takauji trok zegevie-rend de hoofdstad binnen. Go-Daigo was gevlucht, en Takauji zette in zijn plaats een nieuwe keizer, keizer Kømyø, op de troon. Go-Daigo gaf na twee maanden zijn verzet op. Vertrouwend op beloftes van Ta-kauji, ging hij terug naar Kyøto, waar hij onmiddellijk onder huisarrest werd geplaatst en gedwongen werd om de regalia over te dragen aan de nieuwe keizer. De regalia die hij afstond, waren evenwel niet de echte; althans, zo werd naderhand door hem en zijn opvolgers beweerd. De echte zou Go-Daigo zelf gehouden hebben, en die nam hij met zich mee toen hij begin 1337 heimelijk uit Kyøto naar Yoshino vluchtte. Als toevluchtsoord en als centrum van verzet tegen de Ashikaga was Yoshino een goede keuze. Het was een strategische plaats, gelegen in het wilde bergland van de provincie Kii, hemelsbreed circa vijfenzeventig kilometer ten zuiden van de hoofdstad. Vanuit deze basis zette Go-Daigo zijn strijd voort. Hij en zijn opvolgers – Go-Mura-kami, Chøkei, Go-Kameyama – beschouwden zichzelf als de rechtmatige keizers en weigerden het gezag van de door Takauji op de troon gezette keizer Kømyø te erken-nen. Deze periode van keizer (in Yoshino) en tegenkeizer (in Kyøto) duurde tot 1392. Omdat Yoshino ten zuiden van Kyøto ligt, staat de periode van 1336 tot 1392 in de geschiedschrijving bekend als de ‘Periode van het Zuidelijke en Noordelijke Hof’.

Boot 2009 DEF.indd 57 24-9-09 14:42

Page 59: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

De Muromachi-periode: 1338-1573

In 1338 liet Ashikaga Takauji zich door zijn creatuur, keizer Kømyø, tot shøgun benoe-men. Zijn bakufu ging onder een ongelukkig gesternte van start, en de weeffouten die er in het begin inkwamen, zijn naderhand nooit hersteld. Weeffout nummer één was, dat Takauji had laten zien dat verraad en geweld loonden. Was hij niet shøgun gewor-den door eerst de Højø en vervolgens Go-Daigo te verraden, en daarna met geweld het keizershuis naar zijn hand te zetten? Dit ondermijnde het gezag en de legitimiteit van zijn bakufu, en verzwakte zijn coalitie. De tweede weeffout was het voortbestaan van het Zuidelijke Hof in Yoshino. Vijftig jaar lang hield dat een oorlog gaande; vijftig jaar lang moesten de Ashikaga shøgun opbieden tegen een keizerlijke rivaal die maar al te graag bereid was om al hun tegenstanders te legitimeren. De krijgers konden rustig bekijken welke van de twee, de bakufu of het Zuidelijke Hof, het betere aanbod had, en als dat zo uitkwam, konden zij van coalitie wisselen. Een derde weeffout was, dat Ta-kauji zijn bakufu vestigde in de keizerlijke hoofdstad.

De organisatie van de bakufu

De bakufu die Ashikaga Takauji stichtte, staat in de geschiedenis bekend als de Muro-machi-bakufu. Hij dankt deze naam aan een van de van noord naar zuid lopende straten in Kyøto, Muromachi. Aan deze straat liet shøgun Ashikaga Yoshimitsu in 1378 zijn re-sidentie bouwen – het Hana-gosho (‘Bloemenpaleis’). Dit werd daarna de vaste resi-dentie van de shøgun. Zoals de Kamakura-bakufu een dependance had gehad in Kyøto in de vorm van de Rokuhara-tandai, zo kreeg de Muromachi-bakufu een dependance in de Kamakura, de Kantø-fu. In 1349 stelde Takauji zijn tweede zoon, Ashikaga Motouji (1340-1367), aan het hoofd van dit bestuursorgaan. Hij was de eerste Kantø-kubø (kubø is een ander woord voor shøgun). Het ambt werd daarna erfelijk in Motouji’s familie. Takauji, zelf door meervoudig verraad aan de macht gekomen, stond vanaf het begin aan het hoofd van een wankele coalitie. Het was vooral de gebrekkige loyaliteit van de eigen vazallen die hem en zijn opvolgers parten speelde. Zij probeerden met wisselend succes aan dit probleem het hoofd te bieden door hun voornaamste bond-genoten als shugo aan te stellen en de volmachten en inkomsten van de shugo aanzien-

58

Boot 2009 DEF.indd 58 24-9-09 14:42

Page 60: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

59

lijk uit te breiden. Onder de Kamakura-bakufu hadden de shugo het toezicht gehad op de in de provincie woonachtige gokenin en hadden zij verder beschikt over bepaalde politiële volmachten. Van de Muromachi-bakufu kregen zij daarenboven het recht om te beschikken over verbeurdverklaard en onbeheerd gebied. Ook kregen zij de vrije be-schikking over de zogeheten hanzei, een nieuwe belasting die de bakufu had ingesteld ter financiering van de oorlog met het Zuidelijke Hof. De hanzei bedroeg de helft van de pacht die werd opgebracht door de domeinen van tempels en schrijnen, en de helft van de belastingen van het land dat nog in staatsbezit was. In het heersende klimaat van frequente oorlogen en schermutselingen, dat gele-genheid te over bood om zich andermans land toe te eigenen en dat de bakufu tot voort-durende concessies noopte, gaven deze nieuwe volmachten de shugo de middelen om eigen machtsgebieden op te bouwen ten koste van de bakufu. De kroon werd gespan-nen door het geslacht van de Yamana, dat op een gegeven moment het shugo-schap van elf provincies had verworven. De shugo-daimyø

Dit nieuwe slag van shugo staan in de geschiedschrijving bekend als shugo-daimyø. Deze term verwijst naar het feit, dat de shugo zich ontwikkelden van ver-tegenwoordigers van de bakufu in een provincie tot de feitelijke heren daarvan. Daimyø (letterlijk: grote naam) betekende in de Heian- en Kamakura-periode de ter plaatse woonachtige eigenaar van een omvangrijk stuk grond dat op zijn naam gesteld was. De toevoeging daimyø duidt er dus op, dat de shugo zich in de Muromachi-periode ont-wikkelden tot territoriale heren, die aanzienlijk meer macht hadden dan hun naamge-noten onder de Kamakura-bakufu. De zwakte van de shugo-daimyø was, dat zij meestal niet in hun provincies woon-achtig waren, en daardoor onvoldoende greep hadden op wat er in de provincies ge-beurde. De shugo-daimyø waren de voornaamste vazallen van de shøgun en bekleedden derhalve tevens belangrijke ambten binnen de bureaucratie van de bakufu. Alleen daar-om al moesten zij geregeld in de hoofdstad zijn. Zij konden daar ook maar beter zijn, want eer, ambten, status en legitimiteit werden daar verdeeld. Zij wilden er ook liever zijn, want het leven was in Kyøto bepaald aangenamer dan in de provincie. Vele shugo hadden bovendien niet één, maar meerdere provincies onder zich; het geslacht Yama-na was zeker geen uitzondering. Om al deze reden zagen zij zich genoodzaakt om zich in hun provincies te laten vertegenwoordigen door de zogenoemde shugo-dai (plaatsvervangend shugo). Dat waren vazallen die in de betrokken provincie gevestigd waren en namens de shugo het bestuur over de provincie uitoefenden. Zoals alles in Japan werd ook dit ambt al snel erfelijk, zodat er in elke provincie families ontstonden die, gebruikmakend van hun aanstelling als shugo-dai, hun eigen netwerken en coalities van krijgers konden opbou-wen.

Boot 2009 DEF.indd 59 24-9-09 14:42

Page 61: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

De strijd tussen het Noordelijke en het Zuidelijke Hof

De strijd met het Zuidelijke Hof werd door de Ashikaga met wisselend succes gevoerd. Het belangrijkste strijdtoneel was aanvankelijk de Kantø. Een van de energiekste leger-aanvoerders van het Zuidelijke Hof, Go-Daigo’s oude medestander Kitabatake Chika-fusa, voerde hier van 1338 tot 1343 campagne, maar moest zich uiteindelijk terugtrek-ken op Yoshino. Nieuwe kansen kregen de zuiderlingen in 1350, toen leden van Takauji’s coalitie onderling ruzie kregen. Uesugi Noriaki (1306-1368) en Ashikaga Tadayoshi (broer van Takauji; 1306-1352) bonden de strijd aan met Takauji’s vertrouweling Kø no Moronao (?-1351). Noriaki versloeg en vermoordde Moronao in 1351. Om deze strijd binnen de coalitie te kunnen rechtvaardigen was Tadayoshi overgelopen naar het Zuidelijke Hof. Na Moronao’s dood vluchtte hij naar Kamakura, waar hij begin 1352 overleed, naar velen geloofden vergiftigd door zijn broer. Deze ‘Troebelen van de Kannø-periode’ gaven partijgangers van het Zuidelijke Hof weer vrij spel in de Kantø. Midden 1352 hield Yoshisada’s zoon Nitta Yoshioki (1331-1358) zelfs enige tijd Kamakura bezet. Pas toen hij in 1358 was vermoord door de eerste Kantø-kubø, Ashikaga Motouji, kon het gezag van de Muromachi-bakufu in de Kantø en in Noord-Japan worden gevestigd. Een tweede belangrijk strijdtoneel was Ky¡sh¡. Go-Daigo’s tweede zoon, prins Kanenaga (1329-1383), was in 1336 naar dit eiland gestuurd als Groot Generaal voor de Onderwerping van het Westen. Op Ky¡sh¡ aangekomen wist hij zich van de steun van lokale krijgers te verzekeren. In 1361 veroverden zij voor hem het oude bestuurlijke centrum Dazaifu, en gedurende een tiental jaren heerste Kanenaga van hieruit over Ky¡sh¡. In 1371 keerde het tij. In dat jaar werd Imagawa Sadayo (1326-?) door de baku-fu tot Ky¡sh¡-tandai benoemd. Hij slaagde er binnen enkele jaren in het eiland onder het gezag van de bakufu te brengen. Toch bleef Kanenaga tot zijn dood in 1383 op Ky¡sh¡ actief. In de loop der jaren was de situatie voor het Zuidelijke Hof allengs minder hoop-vol geworden. In 1392 slaagde shøgun Ashikaga Yoshimitsu erin een compromis te be-reiken met de laatste keizer van het Zuidelijke Hof, Go-Kameyama. Het hield in, dat de Daikakuji-tak zijn verzet tegen de Jinmyøin-tak opgaf en de keizerlijke regalia retour-neerde, onder voorwaarde dat het keizerschap voortaan tussen beide takken van de keizerlijke familie zou alterneren. Deze afspraak werd niet nagekomen, maar toen was het hof in Yoshino al opgedoekt, en had Go-Kameyama zich in Kyøto gevestigd. De enige macht die verzet tegen de bakufu kon legitimeren, was eindelijk uitgeschakeld.

De relatie met China

Een belangrijke preoccupatie van de Muromachi-bakufu was de relatie met China. De Ashikaga hadden zelf grote belangen in de handel met dat land. Reeds in 1341 had Ta-kauji’s broer Ashikaga Tadayoshi bij wijze van experiment een handelsschip naar de Yuan-dynastie (1279-1368) gezonden onder de bescherming van een Zen-tempel in

60

Boot 2009 DEF.indd 60 24-9-09 14:42

Page 62: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

61

Kyøto, de Tenry¡ji. Maar er waren praktische problemen, die de groei van de handel belemmerden. In China verkeerde de Mongoolse Yuan-dynastie (1279-1368) in haar nadagen en werd zij geteisterd door opstandige bewegingen van etnische Chinezen, en in Japan heerste een burgeroorlog. Zolang de strijd tussen het Noordelijke en het Zuidelijke Hof voortduurde, kon de bakufu geen enkel gezag doen gelden over de baai-en en eilandjes langs de grillige kusten van de Binnenzee en Ky¡sh¡. Niet de handel, maar de zeeroverij tierde welig. Japanse zeerovers (wakø), die hun bases hadden langs de Binnenzee en op Ky¡sh¡, werden in de tweede helft van de veertiende eeuw actief op de kusten van Korea en China. Nadat in 1368 de Ming-dynas-tie (1368-1644) was gesticht, drong de Chinese keizer aan op het aangaan van diplo-matieke relaties. De voorwaarde was wel, dat Japan aan de piraterij een einde zou maken. Voor 1392 kon de shøgun onmogelijk aan deze eis voldoen. Na afloop van de strijd tussen het Noordelijke en het Zuidelijke Hof lagen de kaarten in Japan beter, maar toen moest er in China nog een kleine paleisrevolutie worden afgewerkt. In 1401 was het echter zover. In dat jaar knoopte de bakufu officiële diplomatieke relaties aan met China. Als tegenprestatie verbood de shøgun in 1402 de zeeroverij. In 1404 kon het eerste gezantschap vertrekken. De tribuutrelatie

De relatie tussen China en Japan kreeg de vorm van een ‘tribuutrela-tie’, wat voor China de gebruikelijke manier was om diplomatiek relaties te organise-ren. Een tribuutrelatie was een asymmetrische relatie, waarin de Chinese keizer, die zichzelf als de universele heerser zag, er genadiglijk in toestemde de gezanten van een barbaarse vorst in audiëntie te ontvangen. Deze gezanten brachten namens hun vorst tribuut aan de keizer om hun trouw te tonen. De keizer gaf hun op zijn beurt geschen-ken mee, en verleende de barbaarse vorst Chinese eretitels, bijvoorbeeld ‘koning’. Dat was zo in de dagen van Pimiko, en dat was zo in het begin van de vijftiende eeuw. Pi-miko had de titel ‘Koningin van Wa’ gekregen, en Shøgun Yoshimitsu werd door een dankbare keizer van de Ming begiftigd met de titel ‘Koning van Japan’. Yoshimitsu ac-cepteerde die. Hij trapte daarmee in de val die kroonprins Shøtoku zo kundig had weten te omzeilen. Door de titel te accepteren erkende Yoshimitsu immers, dat Japan ondergeschikt was aan China. Bovendien gaf hij op deze manier te kennen, dat hij zichzelf als de hoogste gezagsdrager in Japan beschouwde. In de praktijk mocht dat waar zijn, protocollair was de keizer het staatshoofd, niet de shøgun. In de geschied-schrijving is dit sindsdien een smet op Yoshimitsu’s reputatie geweest. Het was wel een curieuze constructie. China was geïnteresseerd in de relatie met Japan vanwege de wakø. Japan was geïnteresseerd vanwege de handel. Maar de relatie die zij aangingen, was een vrijwel inhoudsloze diplomatieke relatie, die erop neer-kwam, dat de ‘koning’ van Japan periodiek een gezantschap naar de Chinese keizer stuurde om zijn onderworpenheid te bevestigen. Het gezantschap bracht een brief en geschenken naar Peking, en kwam met een brief en geschenken terug. Handeldrijven was niet het doel. Handel was volgens de Confucianistische staatsideologie geen nette bezigheid, en werd hooguit getolereerd in de marge van een tribuutrelatie. In het on-

Boot 2009 DEF.indd 61 24-9-09 14:42

Page 63: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

derhavige geval werd erin toegestemd, dat een beperkt aantal handelaren meereisde met het tribuutgezantschap dat de bakufu naar de Chinese keizer zond, en dat zij daar onder bepaalde voorwaarden handeldreven. Deze contacten staan in de geschiedschrijving bekend onder de naam ‘tally trade’. Enigszins ten onrechte dus, want officieel was het geen handel, maar diploma-tie. De ‘tallies’ waar in deze term naar verwezen wordt, waren genummerde vellen pa-pier van circa 80 bij 35 centimeter, die van het zegel van de regerende keizer waren voorzien. Hiermee moesten de Japanse gezanten zich bij aankomst in de Chinese haven Ningbo legitimeren. Aan het begin van elke nieuwe regeringsperiode van een Chinese keizer werd een nieuwe set van die vellen aan de bakufu uitgereikt. Op de ach-terkant ervan werden telkens de omvang van het gezantschap, de inhoud van het tri-buut en de aard en hoeveelheid van de goederen die de leden van het gezantschap en de meereizende handelaren hadden meegenomen, gespecificeerd. Het gezantschap reisde naar Peking, waar het tribuut aan de keizer werd aange-boden, en de tegengeschenken in ontvangst werden genomen. De goederen die de leden van het gezantschap voor eigen rekening hadden meegenomen, gingen even-eens mee naar Peking, waar Chinese ambtenaren de waarde ervan schatten en hen ruilden voor Chinese goederen van gelijke waarde. De overige handelswaar werd of in de haven van aankomst, Ningbo, verkocht aan een door de Chinese regering geoc-trooieerde groep van handelaren, of meegenomen naar Peking en aldaar, of op de te-rugweg, verkocht. Met een korte onderbreking van 1411 tot 1432 heeft deze kangø bøeki voortge-duurd tot het midden van de zestiende eeuw, zij het dat vanaf de 1460-er jaren de tal-lies, en daarmee de zeggenschap over de handel, in handen gevallen waren van de dai-myø die de westelijke punt van Honsh¡ beheersten, de Øuchi. Dit leidde tot frictie tussen de Øuchi en de Hosokawa, welk geslacht hoge ambten vervulde binnen de baku-fu en tot dan toe de kangø had beheerd. De rivaliteit tussen beide shugo-geslachten kwam tot uitbarsting in het zogenoemde ‘Oproer van Ningbo’ (1523). In dit jaar had-den beide daimyø missies naar China gezonden, die vrijwel tegelijkertijd aankwamen in Ningbo. Toen de Chinese autoriteiten een voorkeur toonden voor de missie van de Hosokawa, was dit voor de bemanning van de schepen van de Øuchi aanleiding de lei-der van de missie van de Hosokawa te vermoorden en plunderend door de stad Ningbo te trekken (Ninpø no ran). Dit oproer benam de Chinezen alle lust om verder nog con-tacten met Japan te onderhouden. Slechts twee missies, beide uitgezonden door de Øuchi, werden hierna nog geaccepteerd (in 1540 en in 1549). Toen er geen legale han-del meer mogelijk bleek te zijn, zelfs niet in de gewrongen figuur van een tribuutrela-tie, staken de wakø de weer de kop op. Kennelijk was zeeroverij een voor de hand lig-gend alternatief voor handel.

62

Boot 2009 DEF.indd 62 24-9-09 14:42

Page 64: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

63

Oorlog en troebelen

Ook na de val van het Zuidelijke Hof in 1392 keerde de rust in het land niet terug. De geschiedenis van de Muromachi-periode is eigenlijk een aaneenschakeling van oorlo-gen, oorlogjes, en gewapende incidenten. De belangrijke caesuur is de zogenoemde Ønin-oorlog (1467-1477). Vóór de Ønin-oorlog is de bakufu meestal nog wel in staat om het initiatief, en daarmee een zeker overwicht te bewaren. Na de Ønin-oorlog is dat afgelopen. Het gezag van de shøgun is tot vrijwel nul gereduceerd, en het gehele land valt ten prooi aan onafgebroken geweld. Het was de storm die Takauji gezaaid had. Meer in concreto, doordat de bakufu in de beginjaren zoveel concessies had gedaan aan de shugo-daimyø, had de bakufu te wei-nig eigen inkomsten overgehouden om nog een eigen leger in het veld te kunnen bren-gen. De shøgun zag zich gedwongen om zijn vazallen tegen elkaar uit te spelen, of zich aan het hoofd te stellen van steeds weer nieuwe, maar altijd even wankele coalities. Yoshimitsu bracht het er nog redelijk af. In 1391 slaagde hij erin het aantal provincies waarvan de Yamana shugo waren, te reduceren van elf tot twee, en in 1399 verslaat hij een andere voorname vazal, Øuchi Yoshihiro (1356-1399). Daarna gaat het minder goed. Rond 1440 zijn er troebelen in de Kantø en in Kyøto, het trieste dieptepunt waar-van de moorden op de Kantø-kubø Ashikaga Mochiuji (1398-1439) en op shøgun Yoshinori zijn. Yoshinori werd gewroken door zijn vazal Yamana Søzen (1404-1473), maar deze mooie geste moest wel worden beloond met een nieuwe gebiedsuitbreiding van de Yamana.

De Ønin-oorlog (1467-1477) De Ønin-oorlog maakte een einde aan de beperkte macht

die de bakufu nog had. De oorlog begon als een strijd tussen Hosokawa Katsumoto (1430-1473) en Yamana Søzen. De aanleiding werd verschaft door een conflict over de opvolging van shøgun Yoshimasa. Dat conflict betrof de keus tussen Ashikaga Yoshimi (1439-1491), een jongere broer van Yoshimasa, en Yoshimasa’s pasgeboren zoon Yo-shihisa. Katsumoto steunde de eerste, en Søzen koos partij voor de tweede. Eind 1466 stonden de legers in Kyøto tegenover elkaar. Shøgun Yoshimasa’s dreigement dat de-gene die de vijandelijkheden zou openen, tot rebel zou worden verklaard, maakte dat tot het midden van het volgende jaar een wankele vrede bewaard bleef. In 1467 brak de strijd in Kyøto los. Na afloop van de eerste ronde van gevechten, die voortduurde tot in 1468, was de stad veranderd in een blakerende puinhoop. De le-gers in de hoofdstad trokken zich daarna terug op min of meer vaste stellingen, en de strijd verplaatste zich naar de provincies. In allerlei lokale conflicten, bijvoorbeeld in de ruzie tussen twee takken van de Ashikaga over het ambt van Kantø-kubø, greep men ook naar de wapenen. Deze twisten hadden meestal niets te maken met het oorspron-kelijke conflict in de hoofdstad, maar om hun handelen althans de schijn van legitimi-teit te geven verklaarden de betrokkenen zich wel voor de ene of de andere partij – het westelijke leger van de Yamana of het oostelijke leger van de Hosokawa. De dood, in 1473, van zowel Søzen als Katsumoto maakte geen einde aan de strijd. Wel begonnen

Boot 2009 DEF.indd 63 24-9-09 14:42

Page 65: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

de legers in de hoofdstad te verlopen, maar de reden daarvan was, dat vele daimyø terug moesten keren naar hun provincies om daar ontstane troebelen te onderdrukken. De oorlog eindigde, toen de belangrijkste bondgenoot van de Yamana, Øuchi Masahiro (1446-1493), zich aan shøgun Yoshimasa onderwierp en zich terugtrok uit Kyøto. Het was aan Masahiro deze geste te maken, want aan het begin van de oorlog waren de Yamana tot rebel verklaard.

De Periode der Strijdende Staten

De periode vanaf de Ønin-oorlog staat bekend als de Sengoku-periode (‘Periode der Strijdende Staten’). Aanvankelijk bestonden de ‘strijdende staten’ nog uit de grote ge-slachten der shugo-daimyø. Na enkele decennia was echter het merendeel van deze ge-slachten ten val gebracht door de eigen vazallen, meestal de shugo-dai. Dit verschijnsel staat bekend als ‘de lagere overwint de hogere’ (gekokujø). Het nieuwe type van regio-nale heersers dat op deze manier ontstond, staat in de geschiedschrijving bekend als sengoku-daimyø. De sengoku-daimyø verkeerden in de weinig benijdenswaardige situatie van een ‘oorlog van allen tegen allen’. Het was voor hen eten of gegeten worden. Vandaar dat zij alles in hun gebied ondergeschikt moesten maken aan de eisen van de krijg. Die eisen waren: een groot, staand leger van goed bewapende en goed geoefende soldaten. Om het vele geld bijeen te halen dat nodig was om deze legers te onderhouden, deden deze daimyø er alles aan om hun gebied maximaal te exploiteren. Zij keken daarbij niet alleen naar de opbrengsten van de landbouw, maar hadden ook een open oog voor andere bronnen van inkomsten zoals mijnbouw, nijverheid en buitenlandse handel. Zij maakten een einde aan de warboel van privileges, rechten en aanspraken die de er-fenis waren van het shøen-systeem, en aan de laatste resten van het provinciale bestuur. Binnen het eigen gebied stelden zij belastingen en corvees vast, die in hun naam door daartoe aangestelde vazallen werden geïnd. Landmetingen werden gehouden, om een indruk te krijgen van de economische basis van het domein, en om als uitgangspunt te dienen voor de belastingheffing en de rekrutering van soldaten. De sengoku daimyø verbeterden ook de organisatie van hun leger. Naast de indivi-dueel vechtende bereden krijgers kwamen er steeds meer voetsoldaten, bewapend met lansen of met het nieuwe wapen, de musket. Dit wapen was in 1542 geïntroduceerd door de allereerste Portugezen die Japan bereikten, en had zich, vervaardigd door Ja-panse wapensmeden, met een enorme snelheid over het land verspreid. Vele soldaten waren betaalde beroepssoldaten. Voor de sengoku-daimyø waren dergelijke beroeps-krachten aantrekkelijk, al was het alleen maar omdat zij gezeglijker waren dan de in hun gebied woonachtige onafhankelijke krijgers – leden van lokale, notabele families, die men zich nog het beste voor kan stellen als herenboeren met een militaire traditie. De legers van sengoku-daimyø bestonden uit beide componenten.

64

Boot 2009 DEF.indd 64 24-9-09 14:42

Page 66: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

65

Vrije republieken Een andere ontwikkeling in deze periode is het ontstaan van ‘vrije re-

publieken’ van boeren of stedelingen. Het Japanse woord is ikki, dat eigenlijk verbond betekent. Het woord ikki slaat zowel op de oorspronkelijke afspraak om voor een be-paald doel een opstand te beginnen, als op de opstand zelf, als op de organisatie die de macht in handen neemt wanneer de opstand is gelukt. Redenen om een ikki te vormen waren onvrede over het wanbestuur van de shugo, te zware belastingen en corveedien-sten, en het verlangen van de plaatselijke notabelen en onafhankelijke krijgers om hun eigen macht en invloed te versterken. De eerste ikki was de zogenoemde Yamashiro no kuni ikki die in 1485 de Hatakey-ama uit de provincie Yamashiro verjoeg en zich daarna, tot 1493, zelf bestuurde. Het langste leven was beschoren aan de Kaga no Ikkø ikki, die bijna honderd jaar lang, van 1488 tot 1580, zelfstandig de provincie Kaga bestuurde. De organisatorische structuur van deze laatste ikki en de band tussen zijn leden werd geleverd door een boeddhisti-sche sekte, de Ikkø-sh¡. In de steden gebeurt hetzelfde. De belangrijke handelsstad Sakai werd vanaf het einde van de vijftiende eeuw tot 1569 als een autonome stad bestuurd door een oligar-chie van rijke handelaren, en Kyøto stond van 1532 tot 1536 onder leiding van de Hok-ke-ikki. Dit was een verbond dat zich geformeerd had rond de boeddhistische Lotus-sekte, die onder de bevolking van Kyøto zeer veel aanhang had. De nadagen van de Muromachi-bakufu

De bakufu was na de Ønin-oorlog zijn gezag over het land definitief kwijtgeraakt. Toch waren er nog steeds lieden die de steriele strijd om de macht binnen de bakufu kennelijk de moeite waard vonden. Na de Ønin-oorlog hadden aanvankelijk de Hosokawa de overhand, maar na verloop van tijd deden zich weer opvolgingsproblemen voor, eerst binnen de familie van de shøgun en vervolgens binnen de Hosokawa. Het begon ermee, dat in 1493 Hosokawa Masamoto (1466-1507) shøgun Ashikaga Yoshitane uit de hoofdstad verdreef en in diens plaats zijn neef Ashi-kaga Yoshizumi aanstelde. Yoshitane vluchtte en kwam uiteindelijk terecht bij Øuchi Yoshioki (1477-1528). Yoshioki deed wat velen van zijn voorouders voor hem hadden gedaan, en rukte op naar de hoofdstad (1507) als Yoshitane’s kampioen. Hosokawa Masamoto werd vermoord en Yoshitane weer opnieuw tot shøgun benoemd. Øuchi Yoshioki bleef in de hoofdstad tot 1518, in welk jaar hij vanwege proble-men in zijn provincie terug moest keren naar Yamaguchi. Gedurende zijn verblijf had hij in de hoofdstad een zekere rust weten te bewaren, maar nauwelijks was hij weg, of er ontstonden nieuwe twisten. Dit keer was het Hosokawa Masamoto’s zoon Takakuni (1484-1531) die de onfortuinlijke shøgun Yoshitane verdreef en in zijn plaats Ashikaga Yoshiharu tot shøgun aanstelde (1521). In 1531 werd Takakuni zelf door een van zijn eigen vazallen, Miyoshi Motonaga (data onbekend), verjaagd; Takakuni pleegt zelfmoord. De macht van de Hosokawa werd definitief gebroken door Miyoshi Nagayoshi (1523-1564) en zijn vazal Matsunaga Hisahide (1510-1577), die in 1549 gezamenlijk de laatste Hosokawa die nog enige macht bezat, Harumoto (1514-1563), uit Kyøto verjoegen. In 1565 gingen zij zelfs zo

Boot 2009 DEF.indd 65 24-9-09 14:42

Page 67: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

ver dat zij shøgun Ashikaga Yoshiteru vermoordden. Niet alleen in het gebied van de hoofdstad, maar overal in Japan vonden soortgelijke gebeurtenissen plaats. De laatste resten van het oude bestel werden weggevaagd, en de Middeleeuwen eindigden in een toestand van volledige, landelijke anarchie.

66

Boot 2009 DEF.indd 66 24-9-09 14:42

Page 68: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

67

Azuchi-Momoyama-periode: 1568-1600

In de Azuchi-Momoyama-periode wordt Japan opnieuw verenigd. De reünificatie is het werk van twee krijgsheren, Oda Nobunaga (1534-1582) en Toyotomi Hideyoshi (1536-1598). Haar naam dankt de periode aan het feit, dat Nobunaga resideerde in zijn kasteel te Azuchi, en Hideyoshi in zijn kasteel in Momoyama. De Azuchi-Momoyama-periode is niet alleen een periode van bloedige campagnes waarin de nationale eenheid wordt bevochten, zij is ook de periode waarin Japan internationaler wordt dan ooit tevoren. De Portugese handelaren die in 1542 de musket hadden geïntroduceerd, worden op de voet gevolgd door Paters Jezuïeten die het christendom komen prediken. Daarna komen de Spanjaarden en door hen gesteunde Franciscanen, en weer later volgen Ne-derlandse en Engelse handelaren en avonturiers. De Japanners zelf gaan ook de zee op, niet alleen als piraat (wakø) maar ook als handelaar. In Vietnam en Thailand ontstaan Japanse nederzettingen, en Japanse huursoldaten vinden her en der in Achter-Indië emplooi. Zelfs de Verenigde Oost-Indische Compagnie neemt hen op een gegeven ogenblik in dienst.

Op weg naar eenheid: Oda Nobunaga

De stoot tot de hereniging van het land werd onbedoeld gegeven door Matsunaga Hi-sahide, die niet alleen de laatste Hosokawa verjoeg, maar in 1565 ook shøgun Ashikaga Yoshiteru vermoordde. Yoshiteru’s broer, monnik te Nara, keerde terug tot de leken-stand, nam de naam Yoshiaki aan en kwam na vele omzwervingen terecht bij ene Oda Nobunaga. Nobunaga was een typische sengoku-daimyø. Hij had van zijn vader een klein ter-ritorium geërfd in Owari, in de omgeving van het huidige Nagoya. Hij had eerst te-genover zijn familieleden zijn recht op deze erfenis moeten bevechten, en had daarna, stapje voor stapje, zijn gebied geconsolideerd en uitgebreid. In 1560 kwam het uur der waarheid. Zijn noordelijke buurman, Imagawa Yoshimoto (1519-1560), had besloten naar de hoofdstad op te trekken om daar orde op zaken te stellen, en zou met zijn leger over Nobunaga’s grondgebied trekken. Moest hij Yoshimoto, die de telg was van een oud en voornaam shugo-geslacht en heer over drie provincies, doortocht verlenen en zich aan hem onderwerpen? Nobunaga besluit zich te verzetten. In een verrassings-

Boot 2009 DEF.indd 67 24-9-09 14:42

Page 69: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

aanval verslaat hij Yoshimoto’s leger bij Okehazama; Yoshimoto vindt in de strijd de dood. Een van degenen die een zucht van verlichting geslaakt zal hebben, is Tokugawa Ieyasu (1542-1616). Hij was een kleine daimyø uit de provincie Mikawa, wiens grondge-bied binnen de invloedssfeer van de Imagawa lag. Tot Yoshimoto’s dood had hij als gijzelaar in diens hoofdstad verkeerd; nu kon hij terug naar huis. Nobunaga verbond zich met hem, en met Ieyasu’s hulp en rugdekking veroverde hij in 1567 de provincie Mino. Wanneer hij op dit punt van zijn carrière is aangekomen, komt Ashikaga Yo-shiaki naar hem toe om hem om hulp te vragen. Nobunaga grijpt deze kans om zich in de nationale politiek te profileren gretig aan. In 1568 trekt hij met zijn leger Kyøto bin-nen en laat hij zijn beschermeling Yoshiaki tot shøgun benoemen.

Nobunaga en zijn tegenstanders Van het begin af aan was de relatie tussen Nobunaga en

Yoshiaki stroef. Yoshiaki voelde zich door Nobunaga onder curatele gesteld; Nobuna-ga verweet Yoshiaki, dat hij zijn taken niet naar behoren vervulde en ondankbaar was. Yoshiaki besloot daarom zich van Nobunaga te ontdoen. Hij had zelf geen troepen, dus trachtte hij een gemeenschappelijk front te creëren van al Nobunaga’s vijanden en benijders. Dat waren er nog al wat. Het dichtst bij de hoofdstad lag het grote klooster van de Tendai-sekte, de Enryakuji. Daarachter lagen, in noordoostelijke richting, de daimyø-geslachten Azai (in Noord-ømi) en Asakura (in Echizen). Ten zuiden van de hoofdstad, in de buurt van Nara, had de daimyø Matsunaga Hisahide zijn kasteel en weer verder naar het zuiden, op de plaats van het latere kasteel van Øsaka, lag de Ishiy-ama Honganji, een gefortificeerd tempelcomplex dat het landelijke hoofdkwartier was van de boeddhistische Ikkø-sekte. Ver in de westpunt van Honsh¡, waar ooit de Øuchi geheerst hadden, lag de daimyø Møri Terumoto (1553-1625), en in het oosten, in de provincies Kai en Shinano, lag de daimyø Takeda Shingen (1521 1573), die Nobunaga’s oostelijke gebiedsdelen bedreigde. Yoshiaki zelf was al vrij snel van het toneel verdwe-nen, maar Nobunaga is de rest van zijn leven bezig geweest met het verslaan van deze vijanden. Onder de daimyø waren Takeda Shingen en, na diens dood in 1573, zijn zoon Takeda Katsuyori (1546-1582) Nobunaga’s gevaarlijkste tegenstanders. Zij konden echter, zij het met moeite, op een afstand worden gehouden door zijn bondgenoot To-kugawa Ieyasu. Daardoor kreeg Nobunaga de kans zijn aandacht te richten op de Kan-sai en de daimyø in het noorden. In 1570 verslaat hij in de slag bij de Anegawa de legers van de Azai en de Asakura. In 1571 laat hij het gehele tempelcomplex van de Enryakuji in vlammen opgaan, en jaagt hij alle monniken over de kling. In 1573 verjaagt hij Yo-shiaki uit Kyøto en maakt hij een einde aan de Ashikaga-bakufu. In hetzelfde jaar slaat hij het beleg voor het kasteel van Azai Nagamasa (1545-1573) in Otani en dat van Asakura Yoshikage (1533-1573) in Ichijødani: Nagamasa sneuvelt en Yoshikage pleegt zelfmoord. Het nieuwjaarsbanket dat Nobunaga in 1574 aanbiedt aan zijn directe va-zallen, wordt opgeluisterd met de vergulde schedels van twee Azai en Yoshikage. In 1575 trekt Nobunaga naar het oosten en verslaat hij, samen met Tokugawa

68

Boot 2009 DEF.indd 68 24-9-09 14:42

Page 70: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

Kastelen Steden waren in Japan niet ommuurd. Wanneer er een aanval kwam, wer-

den zij in brand gestoken om de vijand te vertragen; zij werden niet verdedigd. Wat

wel verdedigd werd, waren de kastelen. In de Middeleeuwen bestonden de verdedi-

gingswerken van een kasteel uit niet veel meer dan een palissade, al dan niet ge-

bouwd op een aarden wal en omgeven door een gracht. Binnen de palissade lagen

het woonhuis van de kasteelheer, zijn voorraadschuren, stallen en dergelijke. Zolang

het belangrijkste wapen de boogschutter te paard was, was dit voldoende. Met de in-

troductie van vuurwapens en van omvangrijke infanterie-eenheden in de tweede helft

van de zestiende eeuw veranderde de oorlog ingrijpend van karakter. De fortificaties

veranderden mee. Het werden uitgebreide complexen van twee, drie, vier aparte

hoven die, als zij niet al op een berg lagen, gebouwd werden op taluds die aan de bui-

tenkant waren verstevigd met hoge wallen van natuursteen. Op deze wallen stonden

muren van de meer gebruikelijke soort (gemaakt van leem en aangestampte aarde,

aan de buitenkant wit gepleisterd), waarin wachttorens en poortgebouwen waren op-

genomen. Binnen deze muren lagen de schuren en woonverblijven. Het spectaculair-

ste onderdeel van de bebouwing was de donjon, die met zijn ingewikkelde dakcon-

structie vele verdiepingen boven de rest van het kasteel uittorende. Alle gebouwen

waren van hout, behalve sommige van de schuren, die om de inhoud tegen brand te

beveiligen werden opgetrokken uit leem.

Bij de bouw van een bergkasteel werd gebruik gemaakt van de steile hellingen en

de ravijnen die het landschap bood. Kastelen die in een vlakte of aan de kust stonden,

werden omgeven door ingewikkelde stelsels van grachten en kanalen. De kastelen van

Edo (thans het keizerlijke paleis te Tøkyø) en Øsaka zijn beide voorbeelden van het

laatste type, en bovendien de grootste kastelen die in Japan zijn gebouwd. De kastelen

fungeerden in de Edo-tijd als residentie van de daimyø. Na de Meiji- restauratie werden

alle kastelen eigendom van de staat. Enkele hebben de tand des tijds goed doorstaan,

maar de meeste zijn in de loop van de Meiji-periode gesloopt om plaats te maken

voor stad- of provinciehuizen, scholen, en dergelijke. Sommige zijn, nog weer later ge-

restaureerd, zoals het kasteel van Øsaka.

Kasteel van Øsaka

Boot 2009 DEF.indd 69 24-9-09 14:42

Page 71: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

Ieyasu, in de Slag bij Nagashino (Mikawa) het leger van Takeda Katsuyori. Het jaar daarop begint hij met de bouw van een groot kasteel bij Azuchi aan de oever van het Biwa-meer, op een strategische plek langs de route van Noord- en Oost-Japan naar Kyøto. In 1579 kwam het kasteel gereed en werd het Nobunaga’s residentie. De tegenstander met wie Nobunaga het langst gevochten heeft, was de Ikkø-sek-te. Deze sekte werd centraal geleid vanuit de Ishiyama Honganji en telde vele vol gelingen, overal in Japan, die fanatiek waren en goed georganiseerd. In sommige provincies, bijvoorbeeld in Kaga, hadden zij zelfs, zoals wij gezien hebben, het lokale bestuur overgenomen. Nadat Nobunaga in 1570 in een eerste schermutseling met troepen van de Hon-ganji een nederlaag had geleden, koos hij voor een defensieve strategie. Pas in 1574 ging hij opnieuw in de aanval. Hij sloeg het beleg voor de Honganji en voerde tegelijker-tijd veldtochten tegen bolwerken van de Ikkø-sekte elders in Japan. In 1574 waren Ise, Owari en Mino aan de beurt, waar hij in de delta van de rivier de Kiso de belangrijkste vesting van de sekte, Nakashima, vernietigde. In 1575 voerde hij campagne in Kaga en Echizen. Daarbij werden dertig- à veertigduizend aanhangers van de sekte afgeslacht. Zijn blokkade van de Honganji werd in 1575 tijdelijk gebroken door de Møri. Zij wisten proviand en wapens de Honganji binnen te brengen. In 1577 intensiveerde No-bunaga echter het beleg. In een korte campagne vernietigde hij alle secondaire steun-punten van de sekte in de Kansai, en bedwong hij een voor een de bolwerken die deel uitmaakten van de fortificaties van de Honganji. Het lot van de Honganji was beze-geld, maar toch zou het nog drie jaar duren en moest de keizer bemiddelen, vooraleer Kennyo (Køsa; 1543-1592), de abt van de Honganji en leider van de sekte, zich in 1580 overgaf. De Honganji had zijn verzet zo lang volgehouden, omdat de belegerden ble-ven hopen op steun van de sterkste vijanden van Nobunaga, namelijk de Takeda – met wie Kennyo familiebanden had – en de Møri. Na de val van de Honganji richt Nobunaga zich tegen deze vijanden. In 1582 ver-slaat hij Takeda Katsuyori in een korte campagne waarin hij niet alleen wordt bijge-staan door Tokugawa Ieyasu maar ook door de nieuwe heersers van de Kantø, de Højø van Odawara. Katsuyori pleegt zelfmoord, en Kai en zijn andere provincies worden tussen Nobunaga en zijn bondgenoten verdeeld. De enige daimyø in Noord-Japan (Echigo, Noord-Shinano) die nu nog een bedreiging voor Nobunaga kon vormen, was Uesugi Kagekatsu (1555-1623), maar deze kon door de Højø en Ieyasu in bedwang worden gehouden.

De dood van Nobunaga Møri Terumoto was de volgende op de lijst van daimyø die No-

bunaga moest uitschakelen. Een campagne tegen de Møri was al in 1575 in gang gezet. Deze bestond uit een gecoördineerde aanval door twee legers, die onder leiding ston-den van respectievelijk Akechi Mitsuhide (1528-1582) en Toyotomi Hideyoshi. Mitsuhide zou, na het pacificeren van het bergachtige gebied ten westen van Kyøto, optrekken langs de kust van de Japanse Zee, terwijl Hideyoshi vanuit de provin-cie Settsu zou optrekken langs de Binnenzee. Beide legers hadden nog weinig vorde-

70

Boot 2009 DEF.indd 70 24-9-09 14:42

Page 72: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

71

ringen gemaakt. Mitsuhide had enkele jaren nodig gehad om de provincie Tanba in zijn macht te krijgen, en Hideyoshi had pas in 1580 Himeji (Harima) en Tottori (Inaba) veroverd. Vandaar drong hij de provincie Bitch¡ binnen, waar hij in 1582 het beleg sloeg voor de vesting Takamatsu. Een leger van de Møri rukt op om Takamatsu te ontzetten. Als Hideyoshi om hulp vraagt, geeft Nobunaga aan Mitsuhide het bevel een leger te verzamelen om Hi-deyoshi te hulp te komen. Nobunaga neemt zelf het opperbevel op zich, en verlaat Azuchi om zich bij het leger te voegen. Onderweg brengt hij, met slechts een klein ge-volg, de nacht door in een tempel in Kyøto, de Honnøji. Hier wordt hij onverhoeds door Mitsuhide overvallen. Na een korte strijd beneemt hij zich in de brandende tem-pel het leven.

Hideyoshi neemt het heft in handen

Het bericht van Nobunaga’s dood bereikt Hideyoshi een dag later. Hij sluit onmiddel-lijk een wapenstilstand met de Møri, die nog onkundig zijn van Mitsuhide’s verraad. De volgende dag al breekt hij op en voert hij in geforceerde dagmarsen zijn troepen naar de Kansai, waar hij, negen dagen na Nobunaga’s overlijden, Mitsuhide vernieti-gend verslaat bij Yamazaki. Mitsuhide wordt op de vlucht vermoord. Hideyoshi had het initiatief genomen en gaf dat niet meer uit handen. Hij speel-de het spel echter subtiel en besteedde steeds grote zorg aan de legitimering van zijn daden. Tot zijn geluk was Nobunaga’s oudste zoon Nobutada (1557-1582) eveneens in Kyøto gesneuveld. Hideyoshi bewerkstelligde nu, dat Nobutada’s nog zeer jonge zoon, Oda Hidenobu (1580-1605), tot opvolger werd aangewezen. Het bestuur zou voorlopig in handen komen te liggen van Nobunaga’s tweede en derde zoon, Oda No-bukatsu (1558-1630) en Oda Nobutaka (1557-1583), en van Nobunaga’s legeraanvoer-ders, van wie Hideyoshi en Shibata Katsuie (1522-1583) de belangrijksten waren. No-bunaga’s oudste bondgenoot, Ieyasu, hield zich voorlopig afzijdig en wijdde zich aan de consolidatie van zijn eigen gebieden in Oost-Japan. Een botsing tussen Nobunaga’s opvolgers kon niet uitblijven. De eersten die een poging deden om zich aan Hideyoshi’s invloed te onttrekken, waren Nobutaka en Ka-tsuie. Katsuie werd echter al snel verslagen en pleegde zelfmoord. Nobutaka werd door zijn broer Nobukatsu tot zelfmoord gedwongen. Hideyoshi’s belangrijkste rivaal werd nu Tokugawa Ieyasu. In 1584 leverden Hideyoshi en Ieyasu twee veldslagen, de Slagen bij Komaki en Nagakute, die in een duidelijke overwinning voor Ieyasu eindigden. Ieyasu had zijn zaak een legaal tintje gegeven door zich op te werpen als de kampioen van Nobunaga’s zoon Nobukatsu. Toen Hideyoshi er echter in slaagde Nobukatsu voor zich te winnen, verloor Ieyasu de rechtvaardiging voor zijn verzet. In 1585 sloot hij vrede met Hideyoshi, die hiermee de facto Nobunaga’s coalitie had overgenomen.

Boot 2009 DEF.indd 71 24-9-09 14:42

Page 73: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

‘Er zij vrede in het Rijk’ Hideyoshi staat nu voor het probleem, hoe hij zijn gezag als lei-

der van de krijgers kan legitimeren. Hij doet dat op de gebruikelijk manier, maar in een voor een krijger originele variant, namelijk door zich door de keizer niet tot shøgun, maar tot kanpaku, keizerlijk regent, te laten benoemen (1585). Een jaar later volgt te-vens zijn benoeming tot Opperminister. Hideyoshi blijft kanpaku tot begin 1592, wan-

72

Harakiri Zelfmoord was in Japan een eervolle dood, vooral als men zelfmoord

pleegde op de manier die in Japan als seppuku, en in de rest van de wereld als

harakiri bekend staat. Beide woorden worden met dezelfde karakters geschre-

ven – ‘buik’ en ‘snijden’; alleen is de volgorde van de twee karakters omge-

draaid, wat een andere lezing met zich meebrengt. Deze wijze van zelfmoord

plegen was voorbehouden aan de krijgers; burgers sneden zich meestal de keel

door, en vrouwen gebruikten vaak gif, of verdronken zich. In alle gevallen was

de achterliggende gedachte, dat men ‘oprecht’ – een sleutelwoord in de Japan-

se moraal – meende wat men gedaan had, en zichzelf ontrouw zou worden in-

dien men op zijn daden of woorden terug zou komen. De oprechtheid van de

overtuiging bleek uit het feit dat men de hand aan zichzelf sloeg, en de daad

werd daarom als eervol geprezen.

De associatie van oprechtheid met de buik is ook duidelijk. De buik werd in

Oost-Azië gezien als de zetel van het intellect en de emoties. Door de buik

open te snijden kon men als het ware laten zien, dat die van binnen niet zwart

was. Haraguroi (‘zwart van buik’) is nog steeds een veel gebruikt woord, dat

aangeeft dat je iemand onbetrouwbaar vindt; dat je niet weet wat je aan hem

hebt, en hem van onoprechtheid en geheime agenda’s verdenkt. Daar kwam

natuurlijk bij, dat het opensnijden van de buik een nogal pijnlijke operatie was,

voor het uitvoeren waarvan een vaste hand, moed en vastberadenheid noodza-

kelijk waren – bij uitstek deugden waar de krijgers zich op voor lieten staan.

Seppuku werd gepleegd door met het korte zwaard in twee halen (van links

naar rechts, en van boven naar beneden) de buik open te snijden. Dit was do-

delijk, maar niet meteen, zodat het volledige ritueel ook nog het doorsnijden

van de keel omvatte. In de Edo-tijd, toen seppuku tevens de vorm was waarin

de doodstraf van samurai voltrokken werd, stond er gewoonlijk een helper ge-

reed om, zodra het zwaard de buik beroerd had, de betrokkene te onthoofden.

De beroemdste zelfmoord uit de Japanse geschiedenis is de collectieve sep-

puku van de zevenenveertig rønin, die in 1703, na de dood van hun heer ge-

wroken te hebben, door de shøgun tot deze dood veroordeeld werden. Aan dit

vonnis was een uitgebreide discussie voorafgegaan, waarin een van de raadge-

vers van de shøgun opmerkte: ‘Deze mannen hebben het toppunt van hun

roem bereikt. In de rest van hun leven kunnen zij alleen nog maar minder wor-

den. Het is beter hen nu te laten sterven’.

Boot 2009 DEF.indd 72 24-9-09 14:42

Page 74: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

73

neer hij het ambt overdraagt aan zijn neef en geadopteerde zoon Toyotomi Hidetsugu (1568-1595). Om kanpaku te kunnen worden, had hij zich in de clan Fujiwara moeten laten adopteren. Het ambt was namelijk op grond van eeuwen van precedenten voorbehou-den aan bepaalde families binnen deze clan. Hideyoshi breekt enkele jaren later met deze traditie, wanneer hij van de keizer een nieuwe, eigen clan-naam, Toyotomi, krijgt toegekend, zonder dat hij daarom het ambt van kanpaku neerlegt. De kanpaku, zo is Hideyoshi’s redenering, oefent namens de keizer al diens vol-machten uit, dus inclusief de militaire volmachten. De keizer wenst, vanzelfsprekend, dat er in het gehele rijk vrede heerst. Zijn dienaar Hideyoshi beveelt dus, dat dat het geval zal zijn. De daimyø moeten hun onderlinge strijd staken en hun geschillen voort-aan aan hem, Hideyoshi, ter arbitrage voorleggen. Hiermee verschaft Hideyoshi zich een sterke legale basis voor zijn optreden. De veldtochten

Hideyoshi moest wel laten zien, dat hij zijn pretenties ook kon waar-maken. Dat deed hij in een drietal grote campagnes, waarvan de eerste plaatsvond in 1585. Dat was de Pacificatie van Shikoku, gericht tegen Chøsokabe Motochika (1538-1599), die in 1583 alle vier de provincies van dat eiland had veroverd. Hideyoshi beval hem twee van de vier provincies op te geven. Toen Motochika dat weigerde, viel een coalitie van daimyø onder Hideyoshi’s leiding het eiland van drie kanten aan. In een campagne van zes maanden werd Motochika verslagen en werd hem enkel zijn oorspronkelijke de provincie, Tosa, gelaten. Hideyoshi’s volgende doel was Ky¡sh¡. De aanleiding voor zijn veldtocht daar was een verzoek om hulp van de daimyø van Bungo, Øtomo Sørin (1530-1587), die in het nauw gebracht was door Shimazu Yoshihisa (1533-1611), daimyø van Satsuma. Yoshi hisa was bezig zijn hegemonie over het gehele eiland te vestigen. Hideyoshi gaat op Sørin’s verzoek in, maar zorgt ervoor dat elke stap die hij zet door de keizer wordt gelegitimeerd. Wanneer hij in de tiende maand van 1585 de kemphanen Yoshihisa en Sørin beveelt hun geschil in der minne te schikken, handelt hij ingevolge een keizerlijk edict, dat hij natuurlijk zelf heeft laten uitvaardigen. In de eerste maand van het jaar daarna komen boodschappers van Yoshihisa naar Hideyoshi in Øsaka en betogen, dat alle veroveringen van de Shimazu niet anders zijn dan een verdediging tegen de Øtomo; dat het juist de Øtomo waren geweest, die hun gebied hadden aangetast. Hideyoshi stelt daarop een verdeling voor, die erop neerkomt dat van de negen provincies van Ky¡sh¡ de Shimazu en de Øtomo er elk drieëneenhalf zullen krijgen, en dat de overige twee aan de Møri en aan Hideyoshi zullen toevallen. De Shimazu moe-ten dus hun veroveringen grotendeels opgeven; een goede les: oorlog loont niet. Yo-shihisa weigert en maakt aanstalten om Sørin aan te vallen. De strijd begint met een échec voor Hideyoshi. De voorhoede onder Chøsokabe Motochika en Sengoku Hidehisa (1552-1614), die hij nog in 1586 naar Ky¡sh¡ heeft gestuurd om Sørin te helpen, worden door de Shimazu verslagen. Het weerhoudt Hi-

Boot 2009 DEF.indd 73 24-9-09 14:42

Page 75: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

deyoshi er niet van, aan te kondigen dat hij in de derde maand van 1587 persoonlijk de leiding van de veldtocht op zich zal nemen. Hij brengt een leger van 200.000 man op de been. Nadat hij in Ky¡sh¡ is gearriveerd, verdeelt Hideyoshi zijn leger in twee korpsen, waarvan het ene onder leiding van zijn halfbroer Hashiba Hidenaga (1541-1591) het ei-land in oostelijke richting rondtrekt en het andere, onder zijn eigen leiding, in weste-lijke richting. Beide legers arriveren zonder noemenswaardige tegenstand te ontmoe-ten in respectievelijk Hy¡ga en Satsuma. Het leger in Hy¡ga slaat het beleg voor het kasteel Taka, en verslaat een leger onder bevel van Shimazu Yoshihisa. Na deze nederlaag, en met Hideyoshi’s legerkorps op een dagmars afstand van zijn hoofdstad Kagoshima verwijderd, begrijpt Yoshihisa dat het geen zin heeft door te vechten. Hij geeft zich over, en Hideyoshi bepaalt dat de Shimazu de provincies Satsuma en Øsumi en een gedeelte van Hy¡ga mogen behouden. De Øtomo komen er bekaaider af, en behouden slechts Bungo. De rest van het eiland wordt door Hideyoshi onder zijn bevelhebbers verdeeld.

74

Japan in de Edo-periode

Boot 2009 DEF.indd 74 24-9-09 14:42

Page 76: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

75

De derde grote campagne van Hideyoshi Hideyoshi’s derde grote campagne was gericht

tegen Højø Ujinao (1562-1591), de heerser van de Kantø. Ook in dit geval was de casus belli een weigering zich te onderwerpen aan Hideyoshi’s arbitrage. Het verhaal begint als een oosters sprookje: alle daimyø van het gehele land had-den zich verzameld in Kyøto, waar Hideyoshi zijn pacificatie van Ky¡sh¡ vierde. Alle daimyø? Nee, één daimyø was er niet: Højø Ujinao... Tokugawa Ieyasu wordt erop afge-stuurd en bereikt dat Ujinao’s oom Ujinori (1545-1600) naar Kyøto komt. Deze be-looft, dat hetzij Ujinao, hetzij diens vader Ujimasa (1538-1590) naar Kyøto zal komen en Hideyoshi eer zal bewijzen, mits het kasteel van Numata hun zal worden toegewe-zen. De kasteelheer van Numata, Sanada Masayuki (1545-1609), is hier mordicus tegen. Hideyoshi bepaalt hierop, dat de Sanada een derde van het gebied van Numata zullen mogen behouden, alsmede het kasteel van Nagurumi, waar de graven van hun voorouders liggen, maar dat zij het resterende gebied aan de Højø zullen moeten af-staan, inclusief het kasteel van Numata. De Højø houden zich echter niet aan Hideyo-shi’s beslissing en bezetten ook Nagurumi. Masayuki beklaagt zich, Hideyoshi be-raadt zich, en eind 1589 krijgen alle daimyø bevel om zich gereed te maken voor een campagne tegen de Højø. Hoezeer Hideyoshi gebruikmaakte van het oude keizerlijke ritueel blijkt bij zijn vertrek uit Kyøto, in de derde maand van 1590, als hij namens de keizer het rituele zwaard overhandigd krijgt dat vroeger altijd aan de opperbevelhebber van het keizer-lijke leger gegeven werd ten teken van zijn volmachten. Veldslagen worden niet gevoerd. In de verwachting dat Ieyasu zal bemiddelen, verschansen de Højø zich in hun kastelen. Vooral hun hoofdstad Odawara is een ge-duchte vesting, doordat, zeer uitzonderlijk voor Japan, burcht en stad gezamenlijk omgeven zijn door een gracht en een aarden wal. Terwijl de overige kastelen een voor een door zijn onderbevelhebbers worden bedwongen, slaat Hideyoshi zelf te land en ter zee het beleg voor Odawara. Achter een haag van bomen bouwt hij een kasteel als verblijf voor zichzelf. Als hij, wanneer het klaar is, de bomen kapt, lijkt het voor de verbaasde verdedigers, alsof het kasteel in één nacht gebouwd is. Onder die naam gaat het kasteel de geschiedenis in: het Kasteel van één nacht (Ichiya-jø). In feite had de bouw ongeveer drie maanden geduurd. Nu het kasteel gereed is, nodigt Hideyoshi zijn lievelingsvrouw, Vrouwe Yodo (1567-1615), uit om zich bij hem te voegen en raadt hij zijn daimyø aan eveneens hun vrouwen en ande-re gezinsleden over te laten komen. Het dringt nu tot de Højø door, dat hun situatie uitzichtloos is: hun kastelen worden veroverd, hulp is niet te verwachten, en de belege-raars bereiden zich voor op een langdurig en genoeglijk beleg. Ieyasu en Ujinori raden tot overgave. Op de vijfde van de zevende maand geeft Ujinao zich over. Hij biedt aan zelf-moord te plegen als zijn mannen vrijgeleide krijgen. Hideyoshi weigert dit, en beslist dat juist de eigenlijke verantwoordelijken, onder wie Ujinao’s vader Ujimasa en zijn oom Ujiteru zelfmoord moeten plegen. Op de zeventiende dag van de zevende maand

Boot 2009 DEF.indd 75 24-9-09 14:42

Page 77: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

bedankt Ujinao schriftelijk zijn krijgers voor hun trouw en beëindigt hij de relatie heer-vazal. Eerst wordt hij samen met zijn oom Ujinori en een gevolg van driehonderd man naar de Køya-san gedirigeerd, een afgelegen klooster in het woeste berggebied ten oosten van Øsaka. Het volgende jaar krijgen hij en zijn oom van Hideyoshi echter klei-ne lenen toegewezen in de buurt van die stad. Hideyoshi en het algemene belang

Toyotomi Hideyoshi had met deze campagnes laten zien, dat hij in staat was de daimyø te beschermen tegen hun meest gevreesde vijand: hun mede-daimyø. De basis van zijn succes, naast al zijn persoonlijke capaciteiten als strateeg, organisator en legerleider, was zijn succes in het legitimeren van zijn hande-lingen. Hij handelde voor Nobunaga, voor diens opvolger, en voor het keizershuis, maar nooit voor Hideyoshi zelf. Zo maakte hij zich tot de belichaming van het alge-mene belang, de publieke zaak. Wie zich tegen hem verzette, was van de weeromstuit een egoïst die alleen zijn eigen zaakjes behartigde. Hoe sterk deze positie was, blijkt bijvoorbeeld uit de reactie van daimyø als Tokugawa Ieyasu, de Møri, Chøsokabe, en Shimazu. Nadat zij zich eenmaal aan Hideyoshi onderworpen hadden, was er voor hen kennelijk geen andere keuze meer dan hem te blijven gehoorzamen. Door zich zo met het algemene belang en de keizer te vereenzelvigen, had Hideyoshi elke mogelijkheid tot legitimering van andere coalities dan de zijne afgesneden. Ook daimyø die hij nooit verslagen heeft, sluiten zich uiteindelijk nolens volens bij hem aan.

De landmetingen Twee maatregelen van Hideyoshi hangen nauw samen met zijn rol

als generalissimo namens de keizer: de landmetingen en de zwaardenjacht. Landmetingen had Hideyoshi al eerder gehouden, maar niet met die ideologi-sche pretenties die zij kregen nadat hij tot kanpaku was benoemd. Uit de beschrijving die een van zijn bewonderaars geeft van de landmetingen die in 1585 werden uitge-voerd, blijkt hoezeer Hideyoshi’s onderneming gezien werd als iets wat teruggreep op oude keizerlijke precedenten. ‘Keizer Seimu bepaalde voor het eerst de grenzen van de provincies, en onder keizer Shømu stelde de monnik Gyøgi de grenzen van de rijstvel-den vast’, roept Hideyoshi’s bewonderaar uit, en nu houdt Hideyoshi landmetingen die voor eens en altijd een einde zullen maken aan alle grensgeschillen. Hideyoshi’s landmetingen vonden hun bekroning in een landelijk kadaster. Medio 1591 krijgen alle daimyø het bevel de volledige gegevens van hun lenen in te leve-ren, en nog voor het einde van het jaar zijn alle kadasters binnen. Formeel gezien waren de kadasters die Hideyoshi in liet leveren, bestemd voor de keizer. De geografi-sche indeling die gevolgd werd, was die van de oude provincies en districten, niet die van de lenen van de daimyø. Het woord dat in dit verband voor kadaster werd gebruikt, zuchø, is veelzeggend, want het is dezelfde term die in de oude keizerlijke bureaucratie van de Nara-periode gebruikt werd voor de kadasters die in de hoofdstad en de provin-cies werden bijgehouden als grondslag van de belastinginning. Tegelijk met zijn landmetingen introduceert Hideyoshi het kokudaka-systeem. Dit systeem hield in dat de opbrengst van een stuk land of van een leen, werd uitge-

76

Boot 2009 DEF.indd 76 24-9-09 14:42

Page 78: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

77

drukt in koku rijst. De koku was een nationale standaardmaat van ongeveer 180 liter, de hoeveelheid rijst die nodig is om één man gedurende één jaar te voeden. Voor de lan-delijke introductie van het systeem was een soort van protocol opgesteld, dat er in het ideale geval als volgt uitzag:1. Per dorp werd het bouwland (geïrrigeerd rijstland en droge akkers) opgemeten

met een landelijke eenheidsmaat.2. Per stuk land werd vastgesteld wie dat land bebouwde, dus de eigenaar was, dus

verantwoordelijk was voor de afdracht van de belastingen; alle andere, secon-daire rechten op hetzelfde land vervielen.

3. Per stuk land werd vastgesteld van welke kwaliteit het land was.4. Volgens een vaste tabel werd nu voor dat stuk land een opbrengst in koku rijst

bepaald.5. Land waarop huizen stonden (de boerderij, winkels en dergelijke) werd ook voor

een bepaalde hoeveelheid koku aangeslagen.Na op deze wijze de kokudaka van elk stuk land bepaald te hebben, was het vervolgens een simpele kwestie van optellen om te weten te komen, hoe groot de productiecapaci-teit, de kokudaka, van een district of van het leen van een daimyø was. Het ligt niet in de rede, dat in de luttele jaren tussen 1585 en 1591 – jaren, boven-dien, waarin er in grote delen van het land nog gevochten werd – heel Japan volgens dit protocol zou kunnen worden opgemeten. Dat is dan ook niet gebeurd. Dikwijls werd er niet opnieuw gemeten, maar volstond men met het geven van een bevel (door Hi-deyoshi aan de daimyø; door de daimyø aan de boeren) om zelf een aangifte te doen van het land dat men bezat en de opbrengsten daarvan. Dikwijls ook werden niet de door Hideyoshi ingevoerde nieuwe oppervlakte- en inhoudsmaten gebruikt, maar de in de streek gebruikelijke maten. Ook de omrekening van kwaliteit van de grond naar op-brengst verliep niet altijd volgens de tabel. Bovendien was het opgelegde kokudaka- systeem een nieuw systeem, dat in sommige streken concurreerde met een bestaand systeem waarin de opbrengst van grond werd uitgedrukt in geld (kanmon) – het zoge-noemde kandaka-systeem. In deze streken werden kanmon omgerekend in koku. De koers waartegen dit gebeurde, zal sterk hebben gevarieerd. Drie aspecten van het systeem verdienen de aandacht. Ten eerste: rijst werd niet alleen gebruikt in de zin van ‘het landbouwproduct rijst’, maar fungeerde ook als een rekeneenheid. De opbrengst in andere granen of in geld werd ook in ‘rijst’ uitgedrukt. Ten tweede was de kokudaka een schatting van een gemiddeld te verwachten opbrengst. Op deze manier waren de kokudaka en de daaraan gekoppelde verplichtingen van de daimyø losgekoppeld van de gerealiseerde oogst in één bepaald jaar. Ten derde werden er, ondanks de schijnbare objectiviteit van de metingen, in het gehele traject, tot en met de uiteindelijke vaststelling van de kokudaka van een daimyø toe, kleinere en grote-re politieke beslissingen genomen. De landmetingen hadden voor Hideyoshi een zekere ideologische waarde. Zij verschaften hem een volgende mogelijkheid om zich te profileren in zijn rol van kan-paku van de keizer. De landmetingen waren echter vooral bedoeld om het kokudaka-

Boot 2009 DEF.indd 77 24-9-09 14:42

Page 79: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

sys teem in te voeren, en dat systeem diende een bij uitstek militair belang. De kokudaka was niet de basis voor de belastingheffing, maar de basis voor de mobilisatie van de krijgers. Het aantal krijgers dat een daimyø op de been moest kunnen brengen, was di-rect gerelateerd aan de kokudaka van zijn leen en lag in de orde van grootte van vier man per honderd koku. De feitelijke belastingen stonden er los van; die werden geheven als percentage van de oogst van dat jaar, en verder in de vorm van een veelheid van corvees, licenties en dergelijke, die al dan niet in geld of rijst konden worden geconverteerd. Dit lag voor de hand: Hideyoshi legde zijn daimyø geen vaste schatting op naar rato van de omvang van hun leen, hij verplichtte hen krijgers te leveren voor zijn veldtochten. Zijn inkom-sten kreeg Hideyoshi uit zijn eigen domeinen. Wat hij wilde weten, was tot hoeveel krijgers en hulptroepen hij zijn daimyø kon verplichten; hoe zij van jaar tot jaar aan hun inkomsten kwamen, interesseerde hem minder.

De zwaardenjacht Een tweede belangrijke maatregel was Hideyoshi’s zogenoemde

zwaardenjacht. In 1588 vaardigde hij een edict uit dat inhield, dat alle boeren hun wa-pens moesten inleveren, opdat – zo gaat het edict zalvend verder – zij zich voortaan in vrede aan de landbouw zouden kunnen wijden. Van het metaal zouden spijkers en krammen gemaakt worden voor de bouw van een nieuwe tempel in Kyøto, de Høkøji, waarmee Hideyoshi in 1585 begonnen was. Tegelijkertijd beval Hideyoshi in een twee-de edict dat alle ‘kapiteins en vissers’ (lees: alle potentiële zeerovers) een eed moesten afleggen dat zij zich voortaan van zeeroverij zouden onthouden. In hun maatschappe-lijke effect waren deze twee edicten bepalend voor de volgende eeuwen. Ten eerste brachten zij een duidelijk onderscheid aan tussen de gewapende krijgers en de ongewapende boeren, handwerkslieden en kooplui. Ten tweede betekenden de edicten een drastische wijziging in de relatie van de krijger tot zijn heer. Tot dan toe waren vele krijgers en zeerovers lokale notabelen geweest, ‘herenboeren’, zelfstandige landeigenaren die getraind waren in de krijg en in hun streek van herkomst een natuurlijke achterban bezaten. Dankzij deze dubbele hoedanigheid hadden zij een aan-zienlijke vrijheid van handelen, en ook de mogelijkheid om met hun heer te marchan-deren. Het gevolg van Hideyoshi’s maatregelen was, dat de krijgers die zelfstandigheid werd ontnomen. Een krijger werd nu voor de keus gesteld tussen krijger blijven, of boer of visser worden. Als hij voor het eerste koos, was hij niet langer de on afhankelijke krij-ger of zeerover van vroeger, maar werd hij een gestipendieerde beroepssoldaat, die er-gens in garnizoen gelegerd was en financieel volledig afhankelijk was van zijn heer. Koos hij voor het andere, dan moest hij zijn wapens inleveren en gaan wonen op zijn boerderij. Het effect van de edicten werd nog versterkt door een edict dat Hideyoshi een jaar later, in 1591, uitvaardigde. Hierin verbood hij überhaupt alle wisselingen van sta-tus, zowel van samurai naar boer of koopman, als omgekeerd. In de Japanse historio-grafie staan deze maatregelen bekend als de hei-nø bunri, de ‘scheiding tussen krijgers en boeren’.

78

Boot 2009 DEF.indd 78 24-9-09 14:42

Page 80: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

79

Door deze innovaties van Hideyoshi werd het nu ook aanzienlijk eenvoudiger daimyø over te plaatsen. Bij wijze van beloning, straf, of om strategische redenen kon een dai-myø met een nieuw gebied worden beleend, wat betekende, dat hij en al zijn vazallen met hun hele hebben en houden moesten verhuizen. Een voorbeeld is de belening van Tokugawa Ieyasu met de acht provincies van de Kantø. Dit gebied, na de val van Oda-wara door Hideyoshi aan Ieyasu toegewezen, had een grotere kokudaka dan Ieyasu’s oude leen, dus wat dat aangaat was de ruil voor Ieyasu voordelig. De belening bete-kende wel, dat Ieyasu zijn oude gebied moest opgeven, en dat zijn vazallen, die met hem mee gingen, hetzelfde moesten doen. Het gehele leger verhuisde naar een gebied waar overal reeds de voormalige vazallen van de Højø woonachtig waren. Ieyasu kon hen moeilijk in dienst nemen, want hij had zijn eigen vazallen die van nieuwe lenen of stipendia moesten worden voorzien. De keuze die hij had, was hen als boer te handha-ven, of hen als rønin (samurai zonder meester) de wereld in te sturen. De draagwijdte van Hideyoshi’s maatregelen kan nauwelijks worden overschat. De samurai veranderden van herenboer of landjonker in beroepssoldaten, en de daimyø van heren van hun territorium in bevelhebbers van een staand leger. Deze bevelheb-bers moesten namens Hideyoshi (en de keizer) in het hun toegewezen gebied de orde handhaven en Hideyoshi met hun leger te hulp schieten wanneer hun dat bevolen werd. Hun leger moesten zij in stand zien te houden door de hulpbronnen van hun leen te exploiteren. Ook hiervoor had Hideyoshi een ideologische legitimering. ‘Alle land’, zo rede-neerde hij, ‘is van de keizer; de daimyø hebben het, via mij, van hem in leen. Zij zijn dus niet de bezitters van het land. De bezitter is de boer, die het bewerkt’. Legers kwamen en gingen, maar de boer bleef. Hideyoshi’s landmetingen en zwaardenjacht resulteer-den uiteindelijk in de feodale standenstaat van de Edo-periode. Oorlog op het vaste land

Na de succesvolle unificatie van Japan richtte Hideyoshi zijn aspiraties op het vaste land. Niet minder dan China zou hij gaan veroveren, en in Pe-king zou hij de Japanse keizer op de troon zetten. Reeds in 1587, terwijl de Pacificatie van Ky¡sh¡ nog in volle gang was, had hij zijn vertrouweling Konishi Yukinaga (?-1600) en de daimyø van Tsushima, Sø Yoshitoshi (1568-1615), wiens geslacht al eeuwen in Korea actief geweest was, opdracht gegeven met Korea te onderhandelen over een vrije doortocht voor het Japanse leger. Korea, trouwe tribuutnatie van China, was niet op deze eis ingegaan. Hideyoshi kon dit niet accepteren, en besloot tot een invasie van Korea. In Na-goya op Ky¡sh¡ werd in 1591 begonnen met de aanleg van een basiskamp. Hier werd een legermacht samengetrokken van 160.000 man, die in mei 1592 overstak naar Korea. Op 23 mei 1592 viel de eerste Koreaanse stad, de havenstad Pusan, en een klei-ne maand later veroverde Yukinaga de hoofdstad Seoul. In Seoul werd een hoofdkwar-tier gevestigd dat de acties van de verschillende bevelhebbers moest coördineren. Het kwam onder de leiding te staan van Ishida Mitsunari (1560-1600), die door Hideyoshi werd aangesteld tot Chøsen bugyø, commissaris voor Korea.

Boot 2009 DEF.indd 79 24-9-09 14:42

Page 81: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

Vanuit Seoul trok één legercorps onder bevel van Katø Kiyomasa (1562-1611) op naar het noordoosten, waar hij uiteindelijk de provincie Hamgyong bezette. Een twee-de legercorps onder Konishi Yukinaga zette de opmars voort in noordwestelijke rich-ting en veroverde een maand later P’yongyang. Hier aangekomen staakte Yukinaga echter zijn opmars en openden hij en de Sø overhandelingen met de Koreanen en de Chinezen over een wapenstilstand of vredesregeling. De reden was, dat er inmiddels een Chinees leger op het strijdtoneel verschenen was, dat de Koreanen kwam helpen. De gevechtspauze gaf de Chinese generaal Li Rusong (1549-1598) de gelegen-heid zijn troepen in stelling te brengen. Toen Yukinaga en zijn mannen bemerkten, dat zij op het punt stonden in P’yongyang omsingeld te worden, vielen zij terug op Seoul (begin 1593). Dit was de omslag. Katø Kiyomasa, wiens flank door Yukinaga’s terug-tocht ontbloot was, moest ook terugvallen op Seoul, en in april 1593 sloeg het Chinese leger het beleg voor de stad. In mei maakte een wapenstilstand hier een einde aan, en in de loop van de zomer trok het Japanse leger zich terug in Pusan, in het zuiden van het schiereiland. De vredesonderhandelingen die na het sluiten van de wapenstilstand met China werden gevoerd, leidden niet tot een resultaat waar Hideyoshi vrede mee kon hebben. In het voorjaar van 1597 versterkte hij zijn troepen in Korea weer tot 140.000 man en bereidde hij een nieuwe aanval voor. De strijd begon in augustus 1597. Aanvankelijk behaalden de Japanners enige successen, maar ook de Chinezen hadden zich op een hervatting van de oorlog voor-bereid en hun troepen versterkt. Het lukte de Japanners dit keer niet Seoul, waar de Chinese hoofdmacht gelegerd was, te bereiken. Tegen het einde van het jaar zagen zij zich teruggeworpen op hun forten langs de Koreaanse zuidkust, met als centrum Pusan. Deze fortificaties werden in de loop van 1598 door de Chinees-Koreaanse le-gers en vloot aangevallen en belegerd. De Japanse garnizoenen bleven echter stand-houden. Nadat Hideyoshi in september 1598 was overleden, kregen de Japanse troepen opdracht zich terug te trekken, maar dat was zonder wapenstilstand eenvoudiger ge-zegd dan gedaan. In november en december 1598 moesten nog enkele grote veldsla-gen geleverd worden, voordat ook de laatste troepen onder Konishi Yukinaga konden worden geëvacueerd.

80

Boot 2009 DEF.indd 80 24-9-09 14:42

Page 82: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

81

De Edo-periode:1600-1868

De Edo-periode wordt in de geschiedschrijving gevierd als een periode van ongekend lange vrede en rust, die het land beleefde onder de shøgun van de Tokugawa-dynastie. De stichter van de bakufu die deze vrede instandhield, was Tokugawa Ieyasu, de oude bondgenoot van Oda Nobunaga en Toyotomi Hideyoshi. Voortbouwend op de maatre-gelen die Hideyoshi genomen had, riep hij een bestel in het leven dat nog het beste gekwalificeerd kan worden als een verlichte militaire despotie. Tweehonderdvijftig jaar lang hielden de Tokugawa het impliciete pact tussen regeerders en geregeerden in stand dat in alle Oost-Aziatische staten de basis was voor politieke stabiliteit: als de regering orde en veiligheid garandeert, betalen wij onze belastingen – een pact dat niet gebaseerd was op expliciet geformuleerde ‘rechten’, maar wel degelijke op impliciet erkende, wederzijdse verplichtingen.

Hideyoshi’s opvolging

Het eerste en belangrijkste probleem waar Ieyasu zich mee geconfronteerd zag, was, hoe hij de coalitie van Hideyoshi over kon nemen. Hij was immers niet Hideyoshi’s beoogde opvolger; dat was Hideyoshi’s zoon Toyotomi Hideyori (1593-1615). Per testa-ment had Hideyoshi bepaald, dat voor de duur van Hideyori’s minderjarigheid het re-gentschap in handen zou komen te liggen van de vijf in kokudaka grootste daimyø van Japan, en die hadden hun trouw met dure eden bevestigd. Van dit college van vijf regenten was Tokugawa Ieyasu de belangrijkste; zijn mederegenten waren Møri Teru-moto, Uesugi Kagekatsu, Maeda Toshiie (1538-1599) en Ukita Hideie (1573-1655). On-der hen ressorteerde een college van vijf commissarissen dat verantwoordelijk was voor het dagelijkse bestuur van het land. Van hen was Ishida Mitsunari de belangrijkste. Weldra ontpopten Ieyasu en Mitsunari zich binnen deze twee colleges tot elkaars voornaamste tegenstanders. Na twee jaar van intriges, moordaanslagen en steeds wis-selende verbintenissen, die James Clavell de stof voor zijn roman Shogun geleverd heb-ben, kwamen Ieyasu en Mitsunari halverwege de negende maand van Keichø 5 (1600) bij Sekigahara tegenover elkaar te staan, elk aan het hoofd van een eigen coalitie. De veldslag woedde de gehele dag; pas tegen zonsondergang sloeg de strijd door ten gun-

Boot 2009 DEF.indd 81 24-9-09 14:42

Page 83: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

ste van Ieyasu, en dat nog dankzij het verraad van een van Mitsunari’s bond genoten, Kobayakawa Hideaki (1582-1602). Mitsunari’s leger werd vernietigd en de belangrijk-ste bevelvoerders, Mitsunari en Konishi Yukinaga, werden enige dagen later gevangen-genomen en geëxecuteerd. Voor Tokugawa Ieyasu was de Slag bij Sekigahara (21 oktober 1600) slechts een gedeeltelijk succes geweest. Hij had de veldslag weliswaar gewonnen, maar niet dank-zij eigen militaire superioriteit. Het leger dat bestond uit zijn directe vazallen, die de hoofdmacht van de Tokugawa vormden, was onderweg opgehouden en te laat op het slagveld gearriveerd om nog aan de slag deel te kunnen nemen. Ieyasu had zijn over-winning te danken aan de daimyø die zich voor de slag bij hem hadden aangesloten of, zoals Kobayakawa Hideaki, tijdens de slag naar hem waren overgelopen. Deze daimyø waren dus bondgenoten, geen vazallen. De enige titel op grond waarvan Ieyasu hen kon bevelen, was die van voogd van Toyotomi Hideyori. Had hij verdere ambities, dan moest hij voorzichtig opereren, en moest hij er in de eerste plaats voor zorgen dat zijn bondgenoten werden beloond. De daimyø die met Ishida Mitsunari hadden meegevochten, werden na de veld-slag merendeels onteigend; enkelen werden overgeplaatst of drastisch in de omvang van hun leen beperkt. De kokudaka van de verbeurdverklaarde lenen beliep 6.320.000 koku, een derde van de totale kokudaka van Japan op dat tijdstip. Maar Ieyasu keerde vrijwel alles direct weer aan zijn bondgenoten en vazallen uit. Weliswaar gingen de omvangrijkste beleningen naar twee van Ieyasu’s zonen, Matsudaira Tadayoshi (1580-1607) en Y¡ki Hideyasu (1574-1607), maar het leeuwendeel, circa 4,5 miljoen koku, ging naar zijn bondgenoten van Sekigahara, dus naar daimyø die zich nog steeds als vazal van de Toyotomi beschouwden. Toyotomi Hideyori behield het kasteel van Øsa-ka en een omvangrijk gebied in de Kansai (650.000 koku). Ieyasu neutraliseert de Møri en de Shimazu

De meest urgente vraag voor Ieyasu was, wat te doen met de Møri en de Shimazu. Na de Slag bij Sekigahara was gebleken, dat zijn mede-regent Møri Terumoto bereid was geweest om zich aan het hoofd te stellen van de door Ishida Mitsunari bijeengebrachte coalitie. In tegenstelling tot eerdere voorne-mens was Ieyasu daarom van plan hem volledig te onteigenen. Als een zijtak van de Møri, de Kikkawa, het hun toebedachte leen niet aan Terumoto hadden afgestaan, zou het geslacht Møri zijn verdwenen. Nu bleef het bestaan, zij het dat zijn grondgebied van negen tot twee provincies werd gereduceerd. Ook de Shimazu hadden het moeilijk. Zij hadden deel uitgemaakt van Mitsuna-ri’s legermacht, maar hadden niet aan diens kant meegevochten; zij hadden met ie-dereen gevochten die hen te na kwam, en waren uiteindelijk, onder zware verliezen, dwars over het slagveld weggevlucht. Begrijpelijkerwijze waren zij bang dat dit vreem-de gedrag hun door Ieyasu aangerekend zou worden, en zij weigerden naar Øsaka te komen. Ieyasu kondigde eerst een expeditie tegen de Shimazu aan, en gelastte die vervolgens weer af. Langdurige onderhandelingen volgden, die na twee jaar resulteer-den in een eed waarmee Ieyasu hun grondgebied bevestigde, en in een audiëntie die

82

Boot 2009 DEF.indd 82 24-9-09 14:42

Page 84: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

hij begin 1603 in het Momoyama-kasteel te Fushimi aan Shimazu Iehisa (1578-1638) verleende. Met de formele onderwerping van de Shimazu was het nu echt vrede geworden in het rijk, wat betekende dat de weg vrij was voor Ieyasu om zich door de keizer tot shøgun te laten benoemen. Dat gebeurde een kleine twee maanden later, in maart 1603. De gang van zaken illustreert, dat Ieyasu het zich niet kon veroorloven zo doortastend op te treden als Hideyoshi dat onder soortgelijke omstandigheden had kunnen doen. Zijn macht ontbeerde de vanzelfsprekendheid die de macht van Hideyoshi had beze-ten, en dat kwam doordat het Ieyasu ontbrak aan een directe legitimering van zijn gezag. Vooreerst liep die nog via Hideyori. En Hideyori en zijn moeder, Vrouwe Yodo, waren onzekere factoren. Ieyasu’s route na de veldslag was wat dit aangaat veelzeggend. Van Sekigahara ging hij naar Øtsu, en vandaar via Fushimi naar Øsaka, waar hij twaalf dagen na de veldslag arriveerde. Daar nam hij zijn intrek in het kasteel. Het keizerlijke hof negeer-de hij voorlopig. Het is ook met Hideyori, en niet met een keizerlijke prins, dat hij in 1603 zijn kleindochter Sen-hime (1597-1666) laat trouwen. De ondergang van de Toyotomi

Ieyasu nam bewust een voorbeeld aan Minamoto no Yoritomo, de eerste shøgun. Evenals Yoritomo laat hij zich tot shøgun benoemen, en evenals Yoritomo concentreert hij zich op het consolideren van zijn machtsbasis in het

Shøgun

Boot 2009 DEF.indd 83 24-9-09 14:42

Page 85: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

oosten. Hij vestigt zijn bakufu in Edo, vlak bij het oude Kamakura. Het westen van het land laat hij voorlopig over aan de Toyotomi in Øsaka, en het keizerlijke hof aan zijn gouverneur in Kyøto. Na twee jaar doet Ieyasu het ambt van shøgun over aan zijn zoon Tokugawa Hide-tada, en in 1607 verlaat hij Edo om te gaan wonen in een nieuw kasteel dat hij voor zichzelf heeft laten bouwen in Sunpu (het huidige Shizuoka). Sunpu was niet alleen een strategische plaats op de route van Kansai naar Edo, het was ook de hoofdstad ge-weest van de Imagawa, waar Ieyasu in zijn jeugd zo vele jaren als gijzelaar had moeten verblijven. Ieyasu’s vertrek naar Sunpu markeert een taakverdeling tussen hem en de shøgun: Hidetada behartigt de lopende zaken, en Ieyasu het familiebelang en de grote strategie. Het belangrijkste punt op de agenda was nu, wat te doen met de Toyotomi. De meeste moderne historici veronderstellen dat Ieyasu de eindafrekening met de Toyo-tomi lang van tevoren had gepland en dat hij koelbloedig zijn kans afwachtte, totdat hij in 1614 kon toeslaan. Het is een rationele, realpolitische interpretatie die op het eerste gezicht waarschijnlijk lijkt, maar die in dit geval niet echt vanuit de bronnen kan wor-den gestaafd. Afwachten was voorlopig het devies, en afwachten werkte ontegenzeggelijk in Ieyasu’s voordeel. In de loop van de vijftien jaar die na Sekigahara verstreken, erodeer-de de macht van de Toyotomi geleidelijk. Bij Sekigahara waren Ieyasu’s bondgenoten daimyø geweest die in de eerste plaats loyaliteit gevoeld hadden tegenover Hideyoshi en diens zoon Hideyori. Allengs overleden deze daimyø, en werden zij opgevolgd door daimyø die Hideyoshi nooit hadden gekend. Bovendien was het bestuur van Ieyasu en van zijn zoon Hidetada buitengewoon succesvol geweest. Zij hadden het rijk vrede gegeven, wat toch de toetssteen is voor elke Oost-Aziatische heerser. Ook respecteerden zij de autonomie van de daimyø in hun eigen leen, wat hen gunstig onderscheidde van Hideyoshi. Daarnaast was het be-leid dat Ieyasu voerde om de Tokugawa door de exploitatie van zilver- en goudmijnen en door buitenlandse handel te verrijken, zeer succesvol geweest. Hij had een volle oorlogskas. Toch moet Ieyasu het tot 1611 redelijk goed met Hideyori hebben kunnen vinden. Er zijn althans geen aanwijzingen, dat Ieyasu ontevreden over hem was of dat hij trachtte zijn positie te ondergraven. Kennelijk hadden de twee een modus vivendi gevon-den. De oorlog die drie jaar later uitbrak tussen de Toyotomi en de Tokugawa komt in dit perspectief dan ook als een verrassing. De redenen en drijfveren mogen problematisch zijn, het verhaal dat de bronnen vertellen over de gebeurtenissen in 1614-15 is duidelijk. Hideyori had de Høkøji, een tempel in Kyøto die door zijn vader was gesticht, voor veel geld laten restaureren. Voor de herbouwde tempel was een nieuwe klok gegoten, waarop Hideyori een opschrift had laten aanbrengen dat volgens Ieyasu in strijd was met alle precedenten en waarin de karakters van Ieyasu’s persoonlijke naam voorkwamen. Ook andere protocollaire zaken waren niet in orde, en Ieyasu beval de inwijdingsplechtigheid van de herbouwde

84

Boot 2009 DEF.indd 84 24-9-09 14:42

Page 86: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

85

tempel op te schorten om de zaak te onderzoeken. Kennelijk had dit incident Ieyasu doen besluiten een einde te maken aan de speciale status die Hideyori genoot. Hij eiste nu, dat Hideyori hetzij het kasteel van Øsaka zou opgeven, hetzij zich als een gewone daimyø in Edo zou vestigen, hetzij zijn moeder als gijzelaarster naar Edo zou sturen. Hideyori weigerde op deze eisen in te gaan. Daarmee was de oorlog een feit. In november 1614 sloeg een leger onder Hidetada het beleg voor het kasteel van Øsaka, dat hoofdzakelijk verdedigd werd door inderhaast geronselde rønin, die vanwege de vele verbeurdverklaringen van lenen na de Slag bij Sekigahara in groten getale door het land zwierven. Na twee maanden van gevechten werd een wapenstilstand gesloten, waarvan Hidetada gebruikmaakte om een groot gedeelte van de vestingwerken van Øsaka te ontmantelen. In mei 1615 werd het beleg hervat, en op 4 juni kon het kasteel stormenderhand genomen worden. Hideyori, Vrouwe Yodo en hun naaste vertrouwe-lingen pleegden zelfmoord. Met de val van Øsaka begon een periode van binnenlandse vrede die zou voort-duren tot 1864. De enige opstand van meer dan lokaal belang waarmee de bakufu in die periode werd geconfronteerd, was de Shimabara-opstand van 1637-1638. Dit was een opstand op West-Ky¡sh¡ van de in meerderheid christelijke boerenbevolking, die eveneens werd gesteund door rønin.

De organisatie van de bakufu

De politieke structuur die door Ieyasu en zijn opvolgers Hidetada en Iemitsu in het leven was geroepen, lijkt bedoeld om de macht van de Tokugawa voor eeuwig zeker te stellen. ‘Voor eeuwig’ krijgt wel een heel speciale betekenis, wanneer wij horen dat Ie-yasu op zijn sterfbed zegt na zijn dood als godheid vereerd te willen worden. Zijn be-doeling is om in die hoedanigheid zijn nakomelingen te kunnen blijven beschermen. Hij was niet de eerste die zoiets gezegd had; ook Hideyoshi had bepaald dat hij pos-tuum als godheid vereerd moest worden, en na zijn dood was voor hem in Kyøto een grote en fraaie schrijn gebouwd, die overigens na de val van Øsaka door de Tokugawa snel werd ontmanteld. Ieyasu’s schrijn in Nikkø werd echter, vooral na de verbouwing door zijn klein-zoon Iemitsu, het nec plus ultra in de architectuur van de Edo-periode. ‘Zeg niet mooi voor je Nikkø gezien hebt’, luidde een gezegde. Shøgun en daimyø

Onder de bescherming van zijn in Nikkø vereerde goddelijke voor-vader heerste de shøgun over het rijk. Onder hem stonden drie groepen van daimyø, na-melijk de shinpan-, de fudai- en de tozama-daimyø. De shinpan-daimyø waren gelieerd met de hoofdtak van de Tokugawa. De zes be-langrijkste shinpan-huizen, waaronder die van Mito, Wakayama en Hitotsubashi, stam-den af van zonen van Ieyasu of van zonen van latere shøgun, bijvoorbeeld Yoshimune. Indien er in de hoofdtak van de Tokugawa geen erfopvolger was, moest er uit deze zes huizen een worden gekozen.

Boot 2009 DEF.indd 85 24-9-09 14:42

Page 87: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

De familie had echter geen werkelijke macht binnen het bestuursapparaat van de baku-fu. Die lag in handen van de fudai-daimyø, die alle belangrijke functies binnen de bakufu bemanden. Deze groep van daimyø stamde af van directe vazallen van de Tokugawa, dikwijls van families die reeds hun vazal waren geweest in de tijd dat de Tokugawa nog maar een kleine daimyø in Mikawa geweest waren. De derde categorie, de tozama-daimyø, stamde af van daimyø die zich eerst later met de Tokugawa hadden verbonden. Een enkele uitzondering daargelaten hadden zij bij Sekigahara en het beleg van Øsaka aan Ieyasu’s kant gestaan. Ook de tozama had-den geen macht binnen de bakufu. De lenen

In de Edo-periode bedroeg de kokudaka van Japan in het totaal circa dertig miljoen koku. Een kwart hiervan, circa zeven miljoen koku, was het directe eigendom van de bakufu. Een half miljoen koku werd beschikbaar gesteld voor het keizershuis, de schrijnen en de tempels. De resterende 75 procent was verdeeld over de drie hiervoor genoemde categorieën van daimyø. Tegen het einde van de periode, in 1866, waren het er 266, van wie 23 shinpan, 145 fudai en 98 tozama. De kokudaka van het grootste leen was een miljoen koku, en die van de kleinste lenen was tienduizend koku, wat de onder-grens was om als daimyø te worden erkend. Tot het gebied dat direct onder het bestuur van de bakufu stond, behoorden de drie grote steden Edo, Øsaka, en Kyøto, havensteden zoals Nagasaki en Saka, en ook alle goud-, zilver- en kopermijnen. Dit leverde de bakufu aanzienlijke neveninkomsten op. Shøgun en daimyø moesten van de inkomsten van hun leen hun staande leger van samurai onderhouden, hun bestuursapparaat bekostigen en hun eigen staat finan-cieren. Hun belangrijkste vazallen kregen binnen het leen stukken land toegewezen waarvan zij de belastingopbrengst als hun inkomen konden beschouwen. De lagere samurai kregen vaste stipendia die uitgekeerd werden in rijst en gekoppeld waren aan de erfelijke status van de familie. Wanneer een vazal een functie bekleedde in de bu-reaucratie van een leen of van de bakufu, kreeg hij op zijn stipendium een vergoeding, die eveneens in eenheden rijst werd uitgekeerd. Dit laatste gold ook voor fudai-daimyø die een functie vervulden binnen de bakufu. Ook zij kregen een extra vergoeding, die op de inkomsten kwam die zij als daimyø trokken uit hun leen. Gijzelaars in Edo

Binnen hun eigen leen waren de daimyø autonoom. Zolang zij ervoor zorgden, dat zij hun zaakjes in orde hadden (geen factiestrijd onder hun vazallen, geen grote opstanden onder hun boeren, geen niet-geautoriseerde contacten met het bui-tenland), kwam de bakufu niet tussen beide. De noodzakelijke informatie verkreeg de bakufu via zijn inspecteurs, de metsuke (dwarskijkers zoals de Hollanders hen noem-den), en via een uitgebreid netwerk van geheime spionnen, die de situatie in de diverse lenen in de gaten hielden. Een tweede manier, naast spionage, om zich van de trouw van vazallen en bond-genoten te verzekeren was het nemen van gijzelaars. Dit laatste werd onder de derde

86

Boot 2009 DEF.indd 86 24-9-09 14:42

Page 88: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

87

shøgun, Iemitsu, geformaliseerd in het zogenoemde sankinkøtai-systeem. Sankinkøtai betekent letterlijk vertaald ‘bij toerbeurt zijn dienst gaan vervullen’. Het systeem hield in, dat alle daimyø verplicht waren om afwisselend in Edo en in hun leen te resideren. Zij moesten echter hun hoofdvrouw en hun beoogde opvolger permanent in Edo ach-terlaten. De klassieke instructie van de wachtposten rond Edo was dat zij op moesten passen ‘voor vrouwen die de stad uitgaan, en voor musketten die naar binnen worden gebracht’. Dat zouden immers de tekenen zijn van een naderende opstand. De Tokugawa realiseerden zich maar al te goed, dat het enige wat hun macht werkelijk zou kunnen bedreigen, een coalitie van daimyø zou zijn die door de keizer werd gelegitimeerd. Om dit te voorkomen bepaalde de bakufu dat alle huwelijken en adopties tussen daimyø-geslachten onderling door de bakufu moesten worden goedge-keurd. Contacten tussen daimyø en het keizerlijke hof waren strikt verboden. Op hun periodieke hofreis naar Edo mochten de daimyø de stad Kyøto überhaupt niet binnen-gaan. Niet alleen isoleerde de bakufu het keizerlijke hof van de daimyø, keizer en hof-adel kregen ook strenge leefregels opgelegd. Om zijn greep op het hof te vergroten, liet de shøgun ook Tokugawa-dochters trouwen met keizerlijke prinsen. Een patroon van weleer werd in ere hersteld, toen in 1629 een kleindochter van Hidetada als Meishø de troon besteeg. Tot 1643 bleef zij keizerin van Japan, de eerste sinds Køken/Shøtoku in het midden van de achtste eeuw. De ‘standen’

In theorie was de bevolking onderverdeeld in vier ‘standen’: shi (samurai), nø (boeren), kø (handwerkslieden) en shø (kooplieden). Maar deze ook toen al oeroude Chinese indeling had in de Edo-tijd meer een ideologische dan een praktische waarde.

Panorama van Edo

Boot 2009 DEF.indd 87 24-9-09 14:42

Page 89: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

In de praktijk bestond er een tweedeling: krijgers aan de ene, en stedelingen en boeren aan de andere kant. Zowel de dorpen als de steden hadden een zekere mate van auto-nomie en eigen verantwoordelijkheid. Rechten hadden zij echter niet, en de samurai waren onbetwist de baas. Hoe bureaucratisch het bestuur allengs ook werd en hoeveel civiele trekjes het ook begon te vertonen, toch kan men zich Japan in de Edo-tijd nog het beste voorstellen als een land onder een permanente militaire bezetting. De krijgers woonden in principe in de hoofdstad van hun leen of in Edo. Nadat het sankinkøtai-systeem was ingevoerd, maakte Edo een enorme groei door. Alle 260 daimyø hadden een of meer paleizen in de stad, met het personeel dat daarbij hoorde, en dat meer dan verdubbelde wanneer de daimyø in Edo resideerde. In de achttiende eeuw had de stad circa een miljoen inwoners, van wie de helft bestond uit krijgers en hun gezin. Dat was veel. In steden zoals Kyøto, Øsaka en Nagasaki lag vanzelfspre-kend een garnizoen, en daarnaast verbleven er nog enkele samurai voor handel of voor het volgen van een opleiding, maar de concentratie van krijgers was daar aanzienlijk lager. Landelijk gezien behoorde ongeveer vijf procent van de bevolking tot de krij-gersstand.

88

Huwelijk en adoptie Het huwelijk was in Japan monogaam, in die zin dat een man

één hoofdvrouw had, maar het was zeker voor de machtigen en rijken heel gebruike-

lijk, dat zij daarnaast nog een aantal bijvrouwen bezaten. Deze werden hun aangebo-

den door de vaders of broers van deze vrouwen, of door henzelf ontdekt onder het

vrouwelijk dienstpersoneel. Hoewel er een protocollair onderscheid bestond tussen de

hoofdvrouw en de bijvrouwen, had dat geen invloed op de status van de kinderen; het

kind van elk van zijn vrouwen kon door de man worden erkend, respectievelijk tot erf-

opvolger worden aangewezen.

Een huwelijk diende om de banden tussen twee families te bevestigen en te be-

stendigen. Bij de krijgers is dit dikwijls niet meer dan een vorm van gijzeling, bijvoor-

beeld wanneer Ieyasu moet trouwen met de zuster van Hideyoshi, of wanneer hij zijn

kleindochter aan Hideyori ten huwelijk geeft. Vaak was ook het motief, dat men via de

dochter of, nog liever, via de door haar te baren erfopvolger invloed wilde verwerven

aan het hof; zie de Fujiwara. Weliswaar werd een vrouw na haar huwelijk lid van de fa-

milie van haar man, maar ook in Japan kruipt het bloed waar het niet gaan kan, en was

ouderliefde, ook voor de natuurlijke ouders, een graag geziene deugd. Bovendien kon-

den huwelijken, ondanks het bestaan van bruidsschatten, vrij eenvoudig worden ont-

bonden, in welk geval de vrouw terug moest kunnen vallen op haar eigen familie. Het

was dus ook in haar belang, de banden niet te verbreken.

Een tweede manier om familiepolitiek te bedrijven was adoptie. Ook dit was een

manier om de banden tussen twee families aan te halen of om invloed in een andere

familie te krijgen. In de allerhoogste geslachten – het keizershuis, de Fujiwara, de

Tokugawa – werd hooguit binnen het eigen geslacht geadopteerd. Er is nooit iemand

keizer geworden die niet in mannelijke lijn afstamde van een eerdere keizer; er is in

Boot 2009 DEF.indd 88 24-9-09 14:42

Page 90: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

De krijgers waren stadsbewoners, maar de stipendia die zij kregen, werden niet alleen uitgedrukt maar ook daadwerkelijk uitgekeerd in rijst. Aangezien de Japanse economie, zeker in de stedelijke gebieden, al snel een geld-economie werd, moesten alle krijgers, van de hoogste daimyø tot de laagste voetsoldaat, hun rijst verkopen. De belangrijkste rijstmarkt van het land was Øsaka. De hier gevestigde rijstmakelaars ont-wikkelden zich weldra tot bankiers van de daimyø, aan wie zij geld voorschoten op on-derpand van de te verwachten rijstoogst. In het klein gebeurde dit ook in alle andere steden waar de krijgers gevestigd waren. Daar waren het de rijstmakelaars, pandjes-huisbazen en sake-brouwers die de stipendia inden voor ‘hun’ samurai en geld voor-schoten in afwachting van de volgende uitkering. De maatschappij was sterk feodaal, in die zin dat men alle functies, met de in-komsten die daarbij behoorden, al snel als het erfelijke voorrecht van een bepaalde fa-milie of groep van families ging zien. Daar stond wel tegenover, dat het de taak van deze families was deze functie zo goed mogelijk te vervullen; kon of wilde de erfopvol-ger dat niet, dan was dat een schande voor de familie. Dit gold niet alleen voor de samu-

de Tokugawa-periode nooit iemand shøgun geworden, die niet in mannelijke lijn af-

stamde van Ieyasu, en alle vooraanstaande Fujiwara stammen in mannelijke lijn af van

Kamatari. In de lagere regionen lag dat anders. Onder de krijgers was het niet onge-

bruikelijk dat het geslacht van een vazal werd overgenomen door een van de eigen

zonen door deze vazal te laten adopteren. Zo heeft bijvoorbeeld Møri Motonari (1497-

1571) de Kikkawa, die oorspronkelijk een onafhankelijk geslacht waren, overgenomen

door zijn tweede zoon Motoharu (1530-1586) als opvolger te laten adopteren. Het

bontst maakte het shøgun Tokugawa Ienari. Hij was een enthousiast gebruiker van de

mogelijkheden die zijn harem hem bood, en heeft velen van de vijfenvijftig kinderen

die hij bij zijn veertig vrouwen verwekte, met daimyø laten trouwen of door hen laten

adopteren. Weigeren konden zij niet; het enige wat zij konden doen, was hun eigen

zonen laten adopteren in de families van hun belangrijkste vazallen.

Onder de lagere samurai en bij de stedelingen en boeren was adoptie vooral een

middel om de familie als functionele eenheid in stand te houden. Adoptie vond plaats,

wanneer er geen eigen zonen waren, of het de eigen zonen aan de vereiste talenten

ontbrak. Wat in zulke gevallen dikwijls gebeurde, was dat men een dochter liet trou-

wen met degene die men als opvolger beoogde, en dat deze schoonzoon werd opge-

nomen in de familie van zijn vrouw. Bij deze adopties werd er geen rekening gehou-

den met de Chinese regel, dat men alleen iemand mocht adopteren die in mannelijke

lijn van dezelfde voorvader afstamde en dus – dat was de vuistregel – dezelfde fami-

lienaam had. Deze regel werd wel, het is zoëven gezegd, in acht genomen door het

keizershuis, de Fujiwara, de Tokugawa en andere aanzienlijke geslachten. De gewone

man had andere prioriteiten.

89

Boot 2009 DEF.indd 89 24-9-09 14:42

Page 91: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

rai maar evengoed voor de stedelingen en de boeren. Elke familie bestond om een be-paalde taak te vervullen en elk lid van die familie moest zijn leven aan de vervulling van die taak wijden. Een gevolg was de wijdverspreide gewoonte van adoptie. Immers, wie zelf geen kinderen had die de taak van de familie konden voortzetten, moest iemand adopteren die dat wel kon. De maatschappij was ook aristocratisch, in die zin dat het van groot belang werd ge-acht, dat iedereen de staat voerde die bij zijn stand paste. Te weinig uiterlijk vertoon was voor een daimyø even verkeerd als een te groot vertoon van rijkdom voor een han-delaar, of het dragen van twee zwaarden voor een boer. Eén zwaard kon nog wel wor-den toegestaan, bij wijze van speciaal privilege, maar twee zwaarden waren het ken-merk van de samurai. Die konden zich anderzijds volledig declasseren, als zij zich inlieten met landbouw of handel. De bureaucratie

De bureaucratische organisatie van de bakufu kreeg, net als het san-kinkøtai-systeem, haar definitieve vorm onder de derde shøgun, Iemitsu. Alle belangrij-ke functies binnen de bakufu werden bezet door fudai-daimyø. De hoogste functies, na die van Grote Oudste (tairø), die slechts zelden werd vervuld, waren die van lid van de Raad van Oudsten (røj¡) en lid van de Raad van Jongeren (wakadoshiyori). Dit waren de twee hoogste bestuurscolleges van de bakufu. Andere hoge functies waren die van Commissaris van Tempels en Schrijnen, Gouverneur van Kyøto en Slotvoogd van Øsaka. De subalterne functies in de bureaucratie werden niet bemand door daimyø, maar door directe vazallen van de Tokugawa. Deze organisatie vertoonde in haar opzet een aantal gebreken. Zoals hiervoor reeds gezegd is, was Japan een aristocratische maatschappij. Dat betekende dat de samurai in de eerste plaats benoemd werden op grond van hun afkomst, en pas in de tweede plaats op grond van gebleken bekwaamheden. Een dergelijke bureaucratie moet welhaast per definitie onbekwaam en behoudzuchtig zijn. Dat dit in de praktijk toch nog meeviel, kwam vooral doordat op het goed vervullen van zijn taak bepaalde premies stonden. Waarop iedereen hoopte, was natuurlijk een permanente verhoging van het vaste stipendium, en daarmee van de status van zijn familie. Dat gebeurde zel-den. Bevorderingen daarentegen waren standaard. Weliswaar was de mate waarin men carrière kon maken, ingeperkt door precedenten en door de status van de familie, maar binnen de beperkte reeks van functies waartoe die status toegang bood, was het wel degelijk mogelijk promotie te maken. Promotie betekende tijdelijke suppleties van het basis-stipendium. Bovenin de piramide betekende promotie bovendien macht. Ook dat was een aantrekkelijke premie. In principe waren er altijd meer kandidaten voor een functie dan er plaatsen waren. In een systeem waarin elke functie of reeks van functies was voorbehouden aan een bepaalde groep van families, leidde dit ertoe dat, bij gelijke geboorte, connecties belangrijker waren dan capaciteiten. Geen kruiwagen, geen carrière. De hoogste, lei-dinggevende politici waren maar al te graag bereid om tot kruiwagen te dienen, want

90

Boot 2009 DEF.indd 90 24-9-09 14:42

Page 92: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

91

alleen door eigen cliënten in sleutelposities te benoemen, konden zij de bureaucratie-en van bakufu en lenen naar hun hand zetten. Het gevolg was, dat zowel de bakufu als de bureaucratieën van de lenen gekenmerkt werden door een geprononceerd factio-nalisme. Deze facties werden geleid door de hoogste, direct onder de shøgun of de dai-myø ressorterende vazallen, en hadden hun vertakkingen door de gehele bureaucratie heen.

Wisselingen van de wacht

Het belangrijkste dat op politiek gebied in de Edo-periode gebeurde, waren de wisse-lingen van de wacht binnen de bakufu – de aflossing van de ene factie door de andere. In de loop van de Edo-periode zijn er vier geweest. De eerste vond plaats onder shøgun Tsunayoshi. Daarna volgden de als zodanig te boek staande drie grote hervormingen (kaikaku), die naar de jaarperioden waarin zij plaatsvonden, respectievelijk de Kyøhø-, Kansei- en Tenpø-hervorming worden genoemd.

Hervormingen Twee dingen hebben de hervormingen gemeen: zij begonnen met de

ambtsaanvaarding van een nieuwe shøgun en de initiatiefnemer van de hervorming had al eerder als bestuurder kunnen experimenteren met oplossingen voor de soort van problemen waarvoor de bakufu zich gesteld zag. Tsunayoshi was vierendertig jaar oud, toen hij zijn broer, shøgun Ietsuna, moest opvolgen. Voordien was hij jarenlang daimyø van een eigen leen geweest. Dat gold ook voor de Kyøhø-hervorming, die in 1716 met de ambtsaanvaarding van Tokugawa Yo-shimune begon. Ook Yoshimune was in de dertig, toen hij shøgun werd. Hij was af-komstig uit Wakayama, waar hij al sinds 1705 had geregeerd. Bij de Kansei-hervorming (1787) was het niet de shøgun die het initiatief nam, maar de nieuwe sterke man binnen de bakufu, de røj¡ Matsudaira Sadanobu (1758-1829). Sadanobu kreeg echter zijn kans door de dood van shøgun Ieharu. Sadanobu greep diens overlijden aan om de (naar zijn mening) uitzonderlijke corruptie aan te pakken die het bewind van Ieharu’s favoriet Tanuma Okitsugu (1719-1788) had geken-merkt. Toch valt ook deze hervorming in zekere zin binnen de traditie van Tsunayoshi en Yoshimune, want Sadanobu was als kleinzoon van Yoshimune van geboorte een Tokugawa. Hij was eerst op zeventienjarige leeftijd geadopteerd in het geslacht Matsu-daira, en had als daimyø al enige jaren ervaring opgedaan met het besturen van zijn leen, Shirakawa. De Tenpø-hervorming (1841) viel samen met de dood van Ienari, die in 1837 was afgetreden als shøgun, maar tot 1841 de touwtjes in handen had gehouden. Zijn dood bood de røj¡ Mizuno Tadakuni (1794-1851) en shøgun Ieyoshi de langverbeide gelegen-heid om hun plannen in daden om te zetten. De rechtvaardiging die voor deze machtswisselingen werd gegeven, was mora-listisch: de vroegere machthebbers waren corrupt, wij zullen het beter doen. Gezien de structuur van de bureaucratie is dit begrijpelijk. Voor een shøgun of diens gunsteling

Boot 2009 DEF.indd 91 24-9-09 14:42

Page 93: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

was het probleem niet, een hervormingsprogramma aanvaard te krijgen, maar het te laten uitvoeren. Om een loyale uitvoering te waarborgen, moest de zittende factie door leden van de eigen factie worden vervangen. Een algehele veroordeling op morele gronden van de zittende fractie was het geëigende middel om dit te bereiken. Problemen

De problemen die men door middel van de hervormingen wilde verhelpen, waren overigens reëel. Zij begonnen voor de bakufu, toen onder Tsunayoshi de produc-tiviteit van de goud- en zilvermijnen terugliep en de door Ieyasu opgebouwde reserves van de bakufu als sneeuw voor de zon verdwenen. Tsunayoshi’s oplossing was het maximaliseren van de inkomsten uit de landbouw. Er was geen ruimte meer om de boeren grootmoedig belastingen kwijt te schelden, velden die sinds de laatste landme-tingen ontgonnen waren, buiten de heffing te houden, of de corruptie van lokale in-tendanten (daikan) oogluikend te tolereren. Yoshimune volgde Tsunayoshi’s beleid. Onder zijn bewind behaalde de bakufu in 1744 een record-inkomen van 1,8 miljoen koku uit de grondbelasting. Dat was mooi, maar deze rijst moest ook weer worden verkocht, en de rijstprijs daalde in de loop van de Edo-periode alleen maar. Het was deze gestage daling die de inkomsten van de krij-gers erodeerde, en alle krijgers, van de hoogste daimyø tot de eenvoudigste samurai, ertoe dwong zich in de schulden te steken. Een aantal oplossingen werd geprobeerd. In de eerste plaats: nog meer rijst. Dai-myø trachtten de financiële positie van hun leen te verbeteren door, al dan niet onder het mom van een lening, de stipendia die zij aan hun eigen vazallen betaalden, te verla-gen. Volgens hetzelfde recept trachtte Yoshimune de positie van de bakufu te verbete-ren door de daimyø schattingen op te leggen die in rijst moesten worden voldaan. Dit ondermijnde de eenheid van de krijgersstand, en stelde Yoshimune’s tegelijkertijd on-dernomen pogingen om de discipline en het martiale ethos van de samurai te verster-ken, in een schril licht. Yoshimune probeerde ook de rijstprijs kunstmatig hoog te houden. Dat werkte voor enige tijd, maar leidde tot onvrede onder de bevolking en werd in 1733 afgestraft met een oproer en rijstrellen in Edo. Hoopgevender waren pogingen om nieuwe bronnen van inkomsten aan te bo-ren. Deze hielden tenminste rekening met de inmiddels ver voortgeschreden moneti-sering van de economie en het toegenomen belang van de commerciële sector. Bakufu en daimyø gingen bijvoorbeeld monopolies of licenties verkopen aan producenten, of groepen van handelaren octrooieren. Verder stimuleerden zij nieuwe takken van nij-verheid en landbouw, en gingen er soms zelfs toe over deze voor rekening van het leen, als een soort van monopolie, te exploiteren. Het effect van al deze initiatieven bleef echter marginaal. De kloof tussen wat logisch was voor een krijger, en wat van-zelfsprekend was voor een handelaar, bleef te groot. Een andere benadering was anti-weeldewetgeving. Een van de redenen waarom de samurai zich in de schulden staken, was, dat zij hun stand op moesten houden te-genover rijkere, maar qua status lagere stedelingen. De eenvoudigste oplossing was,

92

Boot 2009 DEF.indd 92 24-9-09 14:42

Page 94: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

93

verbieden. Het werd de krijgers verboden teveel geld aan luxe uit te geven, en de stede-lingen, met hun rijkdom te pronken. Het mocht niet baten. Rijkdom toonde zich voortaan subtieler, wat de Japanse smaak ten goede kwam, maar de krijgers niet hielp. Demografische ontwikkelingen

Dit alle speelde zich af tegen een achtergrond van een demografische ontwikkeling die op zijn minst curieus te noemen is. Volgens de beste schattingen was in de zeventiende eeuw de curve stijl omhoog geschoten, van acht à twaalf miljoen aan het begin tot 31.000.000 inwoners aan het einde van de eeuw. Voor de periode daarna – van 1721 tot 1846 – zijn berekeningen beschikbaar die de bakufu elke zes jaar maakte op basis van de lokaal bijgehouden bevolkingsregisters. Deze gegevens wijzen op een stabilisering van de bevolking op een gemiddelde van 26.000.000 à 27.000.000. De eerste ‘moderne’ telling, die in 1872 werd gehouden, vier jaar na het einde van de Edo-periode, kwam tot een resultaat van 34.800.000 per-sonen. Dit aantal indiceert misschien, dat de schattingen van de bakufu wat aan de lage kant geweest waren, maar doet geen afbreuk aan de stelling dat de bevolking zich in de tweede helft van de Edo-periode had gestabiliseerd. De gevolgen van de snelle bevolkingsgroei in de zeventiende eeuw waren dif-fuus, maar ingrijpend. Aan de ene kant leidde de bevolkingsgroei bij een achterblij-vende productie van muntspecie tot deflatie, met alle nadelige gevolgen van dien voor de economische bedrijvigheid. Men was zich hiervan bewust. De beperking van het volume van de buitenlandse handel, waartoe in het begin van de achttiende eeuw werd besloten, was bedoeld om de uitvoer van edele metalen af te remmen. De bevolkingsgroei noopte ook tot het ontginnen van marginale gronden. In slechte jaren leidde dat tot hongersnood, die op zijn beurt weer leidde tot een relatieve ontvolking van het noordoosten, waar de klimatologische omstandigheden voor de rijstbouw het ongunstigst waren, en een bevolkingstoename op Ky¡sh¡ en op West-Honsh¡.

Japan en de rest van de wereld

Ook Japan was geen wereld op zichzelf. Tot het midden van de zestiende eeuw was Ja-pans buitenland echter beperkt gebleven tot China en Korea. Tussen 1543, toen de eerste Portugese handelaren op Tanegashima landden, en 1639, toen de laatste Portugese handelaren voor goed uit Nagasaki werden verjaagd, ligt echter een eeuw waarin Japan welhaast overspoeld werd door buitenlanders. Dat was een uitzonderlijke periode, zowel binnen het geheel van de premoderne ge-schiedenis, als in het kader van de Oost-Aziatische cultuur. De heersende confucia-nistische ideologie schreef voor, dat handel sowieso, maar buitenlandse handel zeker, een verdachte activiteit was, en dat handelaren onderaan de maatschappelijke ladder stonden. Normaal was, dat de buitenlandse handel door de regering werd georganiseerd en aan de grenzen van het rijk werd afgewerkt. Abnormaal was wat in Japan gebeurde:

Boot 2009 DEF.indd 93 24-9-09 14:42

Page 95: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

lokale machthebbers boden in privileges tegen elkaar op om de lucratieve buitenland-se handel naar hun leen te trekken en investeerden in die handel om hun rijkdom te vergroten. Minder abnormaal was, dat buitenlandse geestelijken een nieuwe religie tracht-ten te verspreiden. Het was in Japan bekend dat in de begintijd van het boeddhisme zelfs Indische monniken naar Japan gekomen waren, en in elke periode waren er Chi-nese monniken geweest die zich permanent in Japan vestigden. Er bestonden dus pre-cedenten voor de aanwezigheid van de Jezuïeten, die in de periode van 1549 tot 1614 het christendom verspreidden. Dat wil niet zeggen dat de Europese missionarissen met hun grote neuzen, diepliggende ogen en, als het even meezat, rode haardos op de Japanners geen exotische indruk hebben gemaakt. Maar xenofoob was men niet. Tot het begin van de zeventiende eeuw was Japan een Iberisch monopolie. De Portugezen waren er het eerst. Zij introduceerden er behalve het christendom ook, zoals wij al gezien hebben, de musket. De Portugezen kwamen uit het westen, via hun steunpunten in Goa en Macao. In 1584 kwamen de Spanjaarden; zij bereikten Japan uit het oosten, via Acapulco en Manilla, dat zij in 1571 hadden gesticht.

Nederlanders in Japan In april 1600 strandde op de oostkust van Ky¡sh¡ het Neder-

landse schip ‘De Liefde’, dat twee jaar eerder vertrokken was uit Rotterdam. Tokuga-wa Ieyasu ontfermde zich over de bemanning. De stuurman, de Engelsman William Adams (1564-1620), viel zelfs zo bij Ieyasu in de smaak, dat hij hem tot zijn directe vazal maakte. Nadat de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) met haar activiteiten in Azië was begonnen, pleitte Adams er bij Ieyasu voor handelsrelaties aan te gaan met de Nederlanders. Daartoe arriveerde in 1609 twee schepen van de VOC in Hirado, met aan boord de opperkooplieden Abraham van den Broeck (data onbekend) en Nicolaes Puijck (data onbekend). Onder begeleiding van Melchior van Santvoort, een beman-ningslid van ‘De Liefde’, reisden deze opperkooplieden naar Sunpu, waar zij van Ieya-su een pas kregen die hun toestond in alle havens en baaien van Japan handel te drij-ven. De onderkoopman Jacques Speckx (1585 – 1645) bleef in Japan achter en werd het eerste opperhoofd van de nieuwe factorij. In 1613 kwamen ook de Engelsen naar Japan en stichtten eveneens een factorij in Hirado. Aanvankelijk wilde het met de Nederlandse handel niet zo vlotten. Dat kwam, doordat de Portugese, Chinese en Japanse handelaren de lucratiefste handel, namelijk die in Chinese zijde tegen Japans zilver, stevig in handen hadden. De Nederlanders en Engelsen hadden moeite om op deze markten in te breken, en moesten zich behelpen met minder gewilde producten, die minder opbrachten. Voor de Engelsen was dat aanleiding om in 1623 hun factorij in Hirado alweer te sluiten. De Nederlanders hiel-den echter vol en in de volgende jaren keerde het tij in hun voordeel. In 1624 bouwden zij Fort Zeelandia op Taiwan, een strategische locatie op de scheepvaartroute van China naar Japan. De Spanjaarden werden in hetzelfde jaar uit Japan verbannen. Enige jaren later nam de handel van hun Japanse en Portugese concurrenten drastisch af als

94

Boot 2009 DEF.indd 94 24-9-09 14:42

Page 96: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

95

gevolg van de drie zogenoemde bevelen tot afsluiting van het land, die werden uitge-vaardigd door de bakufu. De afsluiting van het land

Het eerste van de drie bevelen tot afsluiting van het land (sakoku-rei) werd, in tegenstelling tot wat de term suggereert, niet openbaar bekendge-maakt. Dit bevel werd in 1633 in de vorm van een geheime instructie aan de magistra-ten van Nagasaki gegeven. Pas een jaar later las de bevolking van Nagasaki op aan-geplakte bekendmakingen, wat de kern van deze instructie was. ‘Het is katholieke priesters verboden naar Japan te komen; het is verboden Japanse wapens naar andere landen te exporteren; het is Japanners verboden naar het buitenland te gaan, tenzij hun schip over een pas beschikt.’ Instructies van deze strekking werden in aangescherpte vorm herhaald in 1635: Nagasaki was voortaan de enige aanloophaven voor Portugese schepen en Japanners was het voortaan verboden naar het buitenland te gaan of, als zij daar al zaten, naar Japan terug te keren. De derde sakoku-rei was weer een geheime instructie, die in 1639 aan een speciale gezant van de bakufu werd meegegeven. Zij bevatte een groot aantal anti-christelijke bepalingen, die weinig nieuws toevoegden aan wat al verboden was. Eén bepaling was wel nieuw: het Portugese galjoen zou niet langer welkom zijn in Nagasaki. Kwamen de Portugezen toch, dan zou het schip worden vernietigd en de volledige bemanning ter dood worden gebracht. Dit jaar, 1639, was het jaar na de onderdrukking van de Shimabara-opstand, die de ogen van de autoriteiten definitief geopend had voor de gevaren van het christen-dom en van niet-geautoriseerde contacten met het buitenland. Twee jaar later, in 1641, werd de factorij van de VOC, die tot dan toe gevestigd was geweest in Hirado, overge-plaatst naar het eilandje Deshima in de haven van Nagasaki, dat in 1636 was aangelegd voor de Portugezen. Ook de Chinese handel werd geconcentreerd in Nagasaki, dat daarmee Japans enige internationale haven werd. China, Nederland, Korea en Okinawa

Vanaf 1639 was Nederland de enige Europese natie die nog met Japan mocht handeldrijven. De enige concurrentie kwam van de Chine-zen, maar die maakten moeilijke tijden door. Tussen de val van de Ming-dynastie in 1644 en 1685, toen haar opvolgster, de Qing-dynastie (1644-1911), haar eerder inge-stelde verbod op overzeese handel ophief, kwamen maar zeer weinig schepen uit China naar Nagasaki. Het absolute dieptepunt was 1681, toen slechts negen Chinese schepen de haven aandeden. Zeven jaar later, na de opheffing van het verbod door de Qing, werd het nooit overtroffen hoogtepunt bereikt van 194 schepen. Dat was de Ja-panse autoriteiten te gortig. Bovendien realiseerde de bakufu zich dat China inmiddels volledig door de Mantsjoes veroverd was en dat de Chinezen onderdanen waren ge-worden van een barbaarse dynastie, waarmee de bakufu geen diplomatieke relaties on-derhield. De bakufu besloot tot restrictieve maatregelen: het aantal Chinese schepen dat jaarlijks Nagasaki mocht aandoen, werd beperkt, de schepen kregen passen, en de

Boot 2009 DEF.indd 95 24-9-09 14:42

Page 97: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

Chinese inwoners van Nagasaki, die tot dan toe overal in de stad hadden mogen wonen, werden gedwongen zich te vestigen in de Chinese factorij (1689), net als eer-der de Nederlanders zich op Deshima hadden moeten vestigen. Naast de Chinese en Nederlandse kooplieden, elk met hun eigen factorij in Na-gasaki, onderhield Japan ook nog handelscontacten met Korea, die werden behartigd door de Sø, daimyø van het eilandje Tsushima, dat tussen Korea en Ky¡sh¡ ligt. De Sø organiseerden de handelsvloten, die heen en weer voeren tussen Hakata en hun per-manente factorij in Pusan. Zij coördineerden ook het diplomatieke verkeer tussen de bakufu en de koning van Korea. Het spectaculairste onderdeel daarvan waren de Kore-aanse gezantschappen. Tussen 1607 en 1811 werden er al met al twaalf van Seoul naar Edo gestuurd. De vierde buitenlandse natie waar Japan contact mee onderhield, was Ry¡ky¡, het koninkrijk Okinawa. Dit rijk was in 1609 door Satsuma veroverd. Okinawa was en bleef echter tevens een tribuutnatie van China, zodat Satsuma via Okinawa handel kon drijven met China, buiten de controle van de bakufu om. De bakufu stond dit toe, mits er periodiek een gezantschap van de koning van Okinawa naar de shøgun zou komen, naar het model van de Koreaanse gezantschappen. Buitenlands bezoek was kennelijk belangrijk voor het aanzien van de shøgun,

96

Baai van Nagasaki met

Deshima op de voorgrond

Boot 2009 DEF.indd 96 24-9-09 14:42

Page 98: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

97

want ook het opperhoofd van de Nederlandse factorij moest elk jaar naar Edo reizen om zijn opwachting te maken. Pas vanaf 1790 werd dat een vierjaarlijks schema, en kon het opperhoofd er in de tussenliggende jaren mee volstaan de Japanse tolken naar Edo te sturen om de gebruikelijke geschenken aan te bieden.

Christenvervolgingen

De Shimabara-opstand was niet alleen de doorslaggevende factor geweest voor de af-sluiting van het land, maar ook voor de georganiseerde vervolging van het christen-dom. In 1640 stelde de bakufu een speciaal bureau in dat tot taak had christenen op te sporen en hen, zo zij niet bereid waren om hun geloof te verzaken, ter dood te bren-gen. Om de opsporing te vergemakkelijken werd de gehele bevolking verplicht zich te registreren bij een boeddhistische tempel. Het systeem werkte: in de tweede helft van de zeventiende eeuw werd het chris-tendom vrijwel volledig uitgeroeid. De verplichte registratie werd echter niet afge-schaft. De bakufu en de daimyø hadden zich inmiddels gerealiseerd dat zij dankzij dit systeem een uniek sterke greep gekregen hadden op de bevolking. Niet alleen de overheid, ook de boeddhistische clerus wilde niet van het systeem af. Het boeddhisme had dankzij dit systeem een geprivilegieerde positie gekregen die die van een staatsreligie nabij kwam. De tempels hielden hun bevolkingsregister bij op basis van religieuze affiliatie en garandeerden dat hun parochianen geen christen waren. Iedereen die op reis ging of wilde verhuizen, had een attestatie van zijn tempel nodig. In ruil voor deze diensten die de boeddhistische clerus de overheid bewees, ver-plichtten bakufu en daimyø de parochianen om jaarlijks bij bepaalde gelegenheden hun tempel te bezoeken en missen op te laten dragen. Ook moesten zij bijdragen in het onderhoud van de tempel. Het systeem ondervond enige kritiek, vooral van confucia-nistische zijde, maar het heeft tot het einde van de Edo-periode voortbestaan. Dat het boeddhisme op deze manier gebruikt kon worden, betekende aan de andere kant, dat het geloof in het boeddhisme door de overgrote meerderheid van de Japanners in alle lagen van de maatschappij werd gedeeld.

Koreaans gezantschap

Boot 2009 DEF.indd 97 24-9-09 14:42

Page 99: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

De bakufu bedreigd

De positie van de bakufu was vrijwel onaantastbaar, zolang de bakufu bereid was zijn positie tegen aanvallen en bedreigingen te verdedigen. Wij hebben reeds gezien, dat de bakufu institutionele maatregelen genomen had om te voorkomen, dat er ooit een coa-litie van daimyø zou ontstaan die door de keizer werd gelegitimeerd. Dat was de echte dreiging. De overige binnenlandse dreigingen, hoewel reëel, waren van een lagere orde, en konden door de bakufu gemakkelijk in de hand gehouden worden. Datzelfde kan lange tijd ook gezegd worden van de dreiging die uitging van buitenlandse naties. Binnenlandse bedreigingen

Binnenlandse bedreigingen waren echte of veronderstelde samenzweringen van samurai. Het eerste voorbeeld is het zogenoemde Keian-incident. Dit was een samenzwering die in 1651 op touw gezet werd door een aantal rønin onder leiding van Yui Shøsetsu (1605-1651). Zij dachten te kunnen profiteren van de onzekere situatie die, naar zij verwachtten, zou ontstaan wanneer Iemitsu overleed en zou wor-den opgevolgd door zijn tienjarige zoon Ietsuna. Het complot werd echter opgerold en de leiders werden terdoodgebracht of pleegden zelfmoord. Hierna bleef de bakufu voor meer dan een eeuw verschoond van incidenten. De eerstvolgende waren de Høreki- en Meiwa-incidenten in respectievelijk 1758 en 1767. Dit waren overigens, in tegenstelling tot het Keian-incident, geen van beide pogingen geweest tot gewapende opstand. Bij beide incidenten ging het om denkers die knaag-den aan een van de fundamenten van de machtspositie van de Tokugawa, hun relatie tot het keizershuis. De hoofdpersoon in het Høreki-incident was Takenouchi Shikibu (1712-1767). In Kyøto, tegenover een gehoor dat bestond uit leden van de hofadel, betoogde Shikibu dat de shøgun ondergeschikt was aan de keizer. In theorie kon niemand dat ontkennen, maar in de praktijk was het keizershuis geheel afhankelijk van de bakufu. De suggestie dat aan deze feitelijke afhankelijkheid een einde gemaakt diende te worden, was de bakufu allerminst welkom. Shikibu’s betoog – een ideologisch mengsel van confucia-nisme en Shintø – was subversief. De bakufu greep dan ook in. De hofedelen die zich onder Shikibu’s gehoor hadden bevonden, werden veroordeeld tot huisarrest, en Shikibu zelf werd verbannen. Het Meiwa-incident speelde zich af in Edo. Yamagata Daini (1725-1767) verkon-digde daar soortgelijke ideeën als Shikibu in Kyøto. Daini was echter niet slechts een politieke theoreticus, hij onderwees ook militaire wetenschappen. Een van zijn mede-standers, Fujii Umon (1720-1767), die eerder betrokken was bij het Høreki-incident, ging zelfs zover dat hij, zij het in abstracto, de manier besprak waarop een militaire aan-val op Edo zou moeten worden aangepakt. Dit militaire aspect van de zaak maakte, dat de bakufu strenger optrad dan bij het Høreki-incident het geval was geweest. Daini en Umon werden beiden terdoodgebracht en de ballingstraf van Shikibu, die via Umon bij de zaak betrokken was, werd verzwaard. Hij overleed op weg naar het ballingen-eiland Hachijøjima, een eenzame vulkaan driehonderd kilometer uit de kust van Izu.

98

Boot 2009 DEF.indd 98 24-9-09 14:42

Page 100: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

99

Buitenlandse dreigingen Naast de binnenlandse waren er de buitenlandse dreigingen.

Wat aanvankelijk de meeste aandacht trok, was de dreiging die uitging van Rusland. Dat land was aan het einde van de zeventiende eeuw, toen het via Siberië Kamtsjatka had bereikt, binnen Japans gezichtsveld gekomen. De interesse van Rusland in eilan-den voor zijn nieuwe oostkust – de Koerillen, Sachalin en vooral Hokkaidø – vervulde de bakufu met enige zorg. De eerste keer dat Russische schepen worden genoemd in het journaal van de Nederlandse factorij op Deshima, is in de zomer van 1739. Het ging om een vloot van vijf à zes schepen, waarmee een Deen in Russische dienst, Martin Spanberg (?-1761), de kusten van Hokkaidø en Noord-Honsh¡ verkende. Werkelijk bang voor de Russen werd men pas een halve eeuw later; dit vanwege geruchten die de wereld in gebracht waren door de Midden-Europese avonturier Moritz graaf Benyovski (1746-1786). Benyovski was in de Russisch-Poolse oorlog krijgsgevangene gemaakt en naar Kamtsjatka verbannen. In 1771 wist hij met een gekaapt schip daarvandaan te ontsnap-pen. Terwijl hij langs de Japanse kust naar het zuiden voer, liet hij in Awa en op de Ry¡ky¡-eilanden brieven achter waarin hij waarschuwde voor de agressieve plannen die de Russen jegens Japan zouden koesteren. In opdracht van de bakufu werden deze brieven in Nagasaki vertaald. De inhoud was natuurlijk geheim, maar sijpelde via de tolken desalniettemin door in intellectuele kringen. In het volgende decennium begon de Russische dreiging de publieke opinie bezig te houden. In 1778 verschenen de Russen zelf ten tonele. Een paar schepen deed Hakodate op Hokkaidø aan en men verzocht de lokale daimyø, de Matsumae, handel te mogen drijven – een verzoek dat het jaar daarop werd geweigerd. In 1792 kwam een tweede flottielje aan in Nemuro, dat onder leiding stond van Adam Laksman (1766-1796?). Laksman was een officiële gezant van de Russische tsaar, die de opdracht had gekregen om een handelsverdrag met Japan te sluiten. De bakufu beval derhalve de Russen met alle égards te behandelen, maar geen brieven of geschenken te accepteren, en stuurde een metsuke naar Hakodate om de Russen te overreden te vertrekken. Er kon gepraat worden over het aanknopen van handelsrelaties, maar die onderhandelingen moesten in Nagasaki worden gevoerd. Het enige wat Laksman, maanden later, voor zijn moeite mee naar huis kon nemen, was dan ook een paspoort voor Nagasaki. Van dat paspoort werd pas tien jaar later daadwerkelijk gebruik gemaakt door een nieuwe Russische gezant, Nikolai Rezanov (1764-1807). Rezanov arriveerde in ok-tober 1804 in Nagasaki, waar hij zes maanden lang aan het lijntje werd gehouden. Uit-eindelijk werd hem door een metsuke die uit Edo was overgekomen, meegedeeld, dat zijn verzoek om een handelsverdrag was afgewezen. Rezanov moest onverrichter zake vertrekken, en luchtte zijn woede over de behandeling die hij had ondergaan, door Japanse schepen en nederzettingen op de Koerillen en Sachalin aan te laten vallen.

De exploratie van de noordelijke gebieden De Russische activiteiten hadden tot gevolg

gehad, dat er binnen de bakufu meer aandacht was ontstaan voor de kustverdediging en voor de ontginning van Hokkaidø. Tanuma Okitsugu was zelfs persoonlijk geïnte-

Boot 2009 DEF.indd 99 24-9-09 14:42

Page 101: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

resseerd geraakt en had in 1785 een expeditie laten uitzenden om Hokkaidø en de Koe-rillen te verkennen en de Russen te bespieden. Na Okitsugu’s aftreden in 1786 was deze expeditie teruggeroepen, maar dat betekende geen wezenlijke verandering in het beleid. Naar aanleiding van Laksman’s bezoek beval Matsudaira Sadanobu in 1793 de kustbewaking te versterken, en in 1799 werd Hokkaidø onder het directe bestuur van de bakufu geplaatst. Nieuwe Japanse expedities werden in 1798 en 1799 uitgezonden naar de Koerillen, en in 1808 en 1809 leidde Mamiya Rinzø (1780-1844) een drietal ex-pedities naar Sachalin en naar het mondingsgebied van de Amoer op het Aziatische vaste land. Rezanov’s optreden had de Russen er niet populairder op gemaakt. Toen in 1811 een Russisch schip onder bevel van Vasili Golovnin (1776-1831) metingen verrichtte bij de zuidelijke Koerillen-eilanden Etorofu en Kunashiri, werd hij met zeven beman-ningsleden gearresteerd. Pas in 1813 werden zij uitgewisseld tegen in Rusland gestran-de Japanse vissers. Engelsen en Amerikanen

Vanaf het begin van de negentiende eeuw zijn ook Engelsen en Amerikanen actief in de Japanse wateren. In 1803 lopen een Amerikaans en een Engels schip na elkaar de haven van Nagasaki binnen. Het verschijnen van deze schepen was het gevolg van het stilvallen van de Nederlandse handel, wat weer het gevolg was van de bezetting van het vaderland door Frankrijk, en van Indië door de Engelsen. Andere naties hoopten dit gat te mogen vullen, maar Engelse en Amerikaanse verzoeken om handel te mogen drijven werden door de Japanse autoriteiten consequent afgewezen. De hartelijke betrekkingen van de laatsten met het Nederlandse opperhoofd Hendrik Doeff (1777-1835) zullen daar niet vreemd aan geweest zijn. Doeff, die van 1799 tot 1817 op Deshima verbleef, was vanaf 1805 het opperhoofd van de factorij, en verdedig-de zijn eenzame post met verve tegen alle buitenlandse aanslagen. Doeff werd in zijn streven ook geholpen door het wangedrag van een Engelse oorlogsschip, de Phaeton (1808). Het schip was onder Nederlandse vlag de Baai van Nagasaki binnengelopen. Toen de Japanse inspectie en twee vertegenwoordigers van de Nederlandse factorij aan boord gingen, bleek het echter een Engels schip te zijn. De Nederlanders werden door de Engelse bemanning gegijzeld voor proviand en water, en toen men die gekregen had, voer het schip de baai weer uit, zonder zich iets van de Japanse autoriteiten aan te trekken. Het liet een aantal lijken in zijn kielzog achter, want de gouverneur van Nagasaki en een aantal andere vooraanstaande krijgers die voor de verdediging van de stad verantwoordelijk waren geweest, hadden na deze bla-mage geen andere keus dan zich het leven te nemen. De Engelsen interesseerde dit niet. In 1814 loopt opnieuw een Engels schip de haven van Nagasaki binnen, in 1816 doet een Engels schip de Ry¡ky¡-eilanden aan, en in 1817 verschijnt er één in de Baai van Edo zelf. In 1822 loopt een schip de haven van Uraga binnen, in de Baai van Edo, en in 1824 gaan Engelse matrozen aan land in Hita-chi en op het eiland Takara (Satsuma). De bakufu concludeert dat het tot nog toe gevolgde beleid van ravitailleren en

100

Boot 2009 DEF.indd 100 24-9-09 14:42

Page 102: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

wegsturen niet werkt. Ongetwijfeld gesterkt door de installatie van nieuwe, betere kustbatterijen bij Nagasaki en Edo, kondigt de bakufu in 1825 een edict af waarin bevo-len wordt op buitenlandse schepen te schieten, zodra zij zich vertonen. Dat gebeurde metterdaad in 1837, toen het ongewapende Amerikaanse handelsschip de Morrison door de kustbatterijen van Uraga onder vuur werd genomen. Het bevel werd overigens in 1842 weer verzacht; buitenlandse schepen mochten weer van water en proviand worden voorzien, en er behoefde niet meer onmiddellijk geschoten te worden. De reden voor deze wijziging van het beleid zal geweest zijn, dat de bakufu van de Nederlanders had gehoord van het voor China – Japans bewonderde voorbeeld – zo desastreuze verloop van de Opium Oorlog (1840-1842). Men zag in, dat de barbaren sterker waren dan was aangenomen, en dat het beter was hen niet nodeloos te provo-ceren.

Het einde van sakoku Vanaf 1842 was Japan in het defensief. Na twintig jaar van betrek-

kelijke rust werd het weer druk op de Japanse kusten: Franse en Engelse schepen in de Ry¡ky¡ archipel (1844, 1846), een Engels oorlogsschip in Nagasaki (1845), de op-perbevelhebber van de Amerikaanse Oost-Indische vloot, commodore James Biddle (1783-1848), in Uraga (1846), en als ultieme aanfluiting een Engels schip dat in 1849 alvast dieptemetingen kwam doen in de Baai van Edo. Voor wie de tekenen des tijds verstond, was het duidelijk dat het Japanse isolati-onisme geen lang leven meer beschoren was. In de vorm van een persoonlijke brief van

Opperhoofd op hofreis

Boot 2009 DEF.indd 101 24-9-09 14:42

Page 103: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

koning Willem II aan de shøgun, raadde de Nederlandse regering dan ook in 1844 de bakufu aan het land open te stellen. Deze suggestie werd beleefd maar gedecideerd af-gewezen, evenals een herhaling van dezelfde suggestie in 1847.

Medio 1853 verschijnt echter iemand in Uraga die vastbesloten is zich niet te laten af-wijzen. Dit is commodore Matthew Perry (1794-1858), die aan het hoofd van een flot-tielje en gewapend met een brief van de Amerikaanse president Fillmore komt eisen, dat Japan een haven openstelt voor Amerikaanse schepen. De Verenigde Staten had-den voor hun walvisvaart in de noordelijke Stille Oceaan en voor hun handel op China behoefte aan aanloophavens in Japan. Toen Perry in februari 1854 terugkeerde naar Edo om het antwoord te verne-men, werd na onderhandelingen in Kanagawa het Japans-Amerikaanse Vriendschaps-verdrag gesloten. Hierin werd onder meer bepaald, dat de havens van Shimoda (Izu) en Hakodate (Hokkaidø) als aanloop- en bunkerhavens voor de Verenigde Staten zou-den worden opengesteld, en dat zich in Shimoda een Amerikaanse consul zou mogen vestigen. Nog in hetzelfde jaar werden soortgelijke verdragen gesloten met Engeland en Rusland. De eerste Amerikaanse consul, Townsend Harris (1804-1878), kwam in 1856 in Shimoda aan.

De val van de bakufu

Met het afsluiten van de verdragen met de buitenlandse mogendheden was een einde gekomen aan het isolationistische beleid. De omslag was afgedwongen door de wes-terse naties, en die schroomden niet om aan te dringen op de openstelling van meer havens en op toegang tot het binnenland. De verantwoordelijke autoriteiten binnen de bakufu meenden geen andere keuze te hebben dan schoorvoetend verdere concessies te doen. De smadelijke nederlaag die China geleden had in de Opium Oorlog, en de nieu-we nederlaag die zich aandiende in de Arrow Oorlog (1856-1860), toonden aan, dat gewapend verzet geen serieuze mogelijkheid was. Wat zij konden doen, was tempori-seren en aan het lijntje houden, en ondertussen trachten zo veel mogelijk van het bui-tenland te weten te komen. In de binnenlandse politiek was het eerste punt op de agenda het bewerkstelli-gen van een nationale consensus vóór openstelling (onvermijdelijk, tenzij men een oorlog met het westen wilde riskeren) en vóór modernisering (noodzakelijk, wilde men Japan militair even sterk maken als de westerse naties). In zijn streven naar een consensus gaf de bakufu op een aantal essentiële punten het beleid op dat gedurende 250 jaar zijn macht had verzekerd, en verschafte zo zijn tegenstanders de gelegenheid zich te verbinden en tegen de bakufu samen te zweren. Het einde van de bakufu was be-gonnen; vandaar dat deze periode bekend staat als bakumatsu-periode (1854-1860). De tegenstanders van de openstelling van Japan vond men onder de daimyø, aan het keizerlijke hof en bij de aanhangers van nationalistische ideologieën die de theore-

102

Boot 2009 DEF.indd 102 24-9-09 14:42

Page 104: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

103

tische suprematie van de keizer in praktijk wilden omzetten. De laatsten waren vooral jonge, heethoofdige samurai die niets te verliezen hadden, direct klaarstonden met hun zwaard en met hun terreur en moordaanslagen voor een veel grotere dynamiek in de gebeurtenissen zorgden dan er anders geweest zou zijn. Het was een decennium van slogans. Aanvankelijk vonden alle tegenstanders el-kaar in de slogan sonnø jøi (Eer de keizer, verdrijf de barbaren!), maar toen zij aan den lijve ervoeren, hoe sterk het westen was, brak ook bij de leiders van de oppositie het besef door, dat deze slogan irreëel was. Daarna werd het sonnø tøbaku (Eer de keizer, werp de bakufu omver!). Deze overgang markeert het ontstaan van een stilzwijgende consensus dat Japan in een verdere openstelling van het land zou moeten berusten en zich zou moeten moderniseren. Deze consensus werd echter aan het oog onttrokken door de strijd om de macht. De inzet was, of de feodale krachten van bakufu en daimyø de kans zouden krijgen om zich te vernieuwen. Of hadden zij definitief gefaald en moest het directe keizerlijke bewind worden hersteld om Japan een nieuwe tijd in te leiden? Het was geen vraag die zich voor rustige bespreking leende; het woord was even aan de wapenen.

Tweespalt binnen de bakufu In de eerste vijf jaar van de bakumatsu-periode woedde de

strijd vooral binnen de bakufu zelf. De protagonisten waren Ii Naosuke (1815-1860), de leider van de fudai-daimyø, en Tokugawa Nariaki (1800-1860), daimyø van Mito en de belangrijkste van de shinpan-daimyø. De inzet van de strijd was de macht binnen de bakufu. Nariaki stelde dat de fudai-daimyø, die de bureaucratie van de bakufu bemanden en het beleid bepaalden, incom-petent waren en beter zouden moeten luisteren naar het advies van vooraanstaande daimyø zoals hijzelf. Verder moest er een krachtige shøgun worden benoemd. Hij had al een kandidaat in gedachte: zijn eigen zoon Yoshinobu. De gedwongen openstelling van Japan was koren op Nariaki’s molen. Het beleid van de bakufu ten opzichte van de westerse naties was voor hem een nieuw bewijs van de incompetentie van de fudai-kliek. Ii Naosuke kon vanzelfsprekend noch met de diagnose van de kwaal, noch met de voorgestelde kuur van harte instemmen. Hij verzette zich tegen Nariaki en wist hem op alle concrete punten te frustreren. De machtsstrijd binnen de bakufu had echter een onbedoeld gevolg. Om hun eigen positie te versterken trachtten beide partijen de steun van het keizerlijke hof te winnen, zowel in de kwestie van de buitenlandse verdragen als in de tweede kwestie die speelde, de opvolging van de kinderloze en ziekelijke shø-gun Iesada. Het hof werd zo voor het eerst sinds eeuwen weer in de gelegenheid ge-steld om zich met de praktische politiek te bemoeien. Het gevolg was, dat na de dood van Naosuke en Nariaki in 1860 het hof het initiatief naar zich toe kon trekken, en dat het beleid niet meer in Edo bepaald werd, maar in Kyøto. Maar zover was het in 1858 nog niet. In dat jaar werden, onder de verantwoorde-lijkheid van de røj¡ Hotta Masayoshi (1810-1864), het Japans-Amerikaanse Handelsver-drag gesloten, en vervolgens ook handelsverdragen met Nederland, Rusland, Enge-

Boot 2009 DEF.indd 103 24-9-09 14:42

Page 105: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

land en Frankrijk. De belangrijkste bepalingen, die in al deze verdragen terugkwamen, waren– dat in 1859 naast Shimoda de havens van Hakodate, Yokohama en Nagasaki

zouden worden opgesteld, en voor het einde van 1862 Niigata en Købe zouden volgen;

– dat de buitenlanders zich in elk van deze steden in een eigen concessie zouden mogen vestigen en extra-territoriale rechten zouden genieten;

– dat de buitenlanders zich in de omgeving van deze steden vrij zouden mogen bewegen, en voor handelsdoeleinden voorts naar Edo en Øsaka zouden mogen gaan;

– dat de handel in principe vrij zou zijn, en de in- en uitvoerrechten niet eenzijdig door Japan konden worden vastgesteld.

Zodra in de eerste maand van 1858 het handelsverdrag met de Verenigde Staten gereed was, haastte Masayoshi zich naar Kyøto om keizerlijke goedkeuring te verkrijgen. Drie maanden later moest hij echter onverrichter zake naar Edo terugkeren. Iwakura To-momi (1825-1883), een lid van de hofadel dat fel tegen de bakufu gekant was, had de oppositie tegen het verdrag georganiseerd, met het gevolg dat een deel van de hofadel zich ertegen had uitgesproken. Aangezien andere hofedelen de bakufu bleven steunen en de twee partijen geen overeenstemming konden bereiken, verwees het hof de kwes-tie van het verdrag terug naar de bakufu, zonder het goed of af te keuren maar met de aanbeveling de daimyø om advies te vragen. Ii Naosuke was niet van zins dit advies van het hof op te volgen. Hij voelde zich sterk genoeg om beide kwesties te forceren. De eerste stap was, dat hij shøgun Iesada overreedde om hem, Naosuke, aan te stellen tot Grote Oudste. Deze aanstelling maak-te Naosuke heer en meester van de gehele bakufu. Hij liet nu, zonder keizerlijke in-stemming, het verdrag met de Verenigde Staten ratificeren, ontsloeg Hotta Masayoshi, en maakte bekend dat Iesada had besloten Tokugawa Iemochi uit het huis van Wakay-ama tot zijn opvolger te benoemen. Nariaki’s zoon, Tokugawa Yoshinobu, die geadopteerd was in het huis Hitotsubashi, had het nakijken. Nariaki was woedend. Hij ging opnieuw in Kyøto intrigeren en wist een geheim keizerlijk edict los te krijgen waarin gezegd werd dat Mito de leiding diende te hebben bij de hervorming van de bakufu. Voor Naosuke was dit het sein om over te gaan tot een grootscheepse vervolging van heel Nariaki’s factie. Nariaki zelf kreeg huisarrest en een aantal van zijn minder hooggeplaatste medestanders werd gevangengenomen en geëxecuteerd. Deze repressie zette zoveel kwaad bloed, dat in de derde maand van 1860 Naosuke op zijn beurt door samurai uit Mito en Satsuma werd vermoord. Nariaki, nog steeds onder huisarrest, overleed vijf maanden later. Eenheid van hof en krijgers

Nadat Naosuke en Nariaki van het toneel waren verdwenen, begon het tweede bedrijf. In hofkringen was men tot de overtuiging gekomen, dat men het beste met de bakufu kon samenwerken, maar dan wel op eigen voorwaarden en als een gelijkwaardige partner. De bakufu, die intern verdeeld was en zojuist een

104

Boot 2009 DEF.indd 104 24-9-09 14:42

Page 106: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

105

nieuwe shøgun had gekregen, had wel oren naar een dergelijk ‘eenheid van hof en krij-gers’ (købu gattai). Het nieuwe beleid werd in 1862 bezegeld door het huwelijk tussen shøgun Iemochi en de zuster van keizer Kømei, Kazu no Miya (1846-1877). In het kader van dit eenheidsbeleid versoepelde de bakufu in 1862 het sankinkøtai-systeem. Hoe begrijpelijk dit onder de omstandigheden ook was, het gevolg was wel dat een groot aantal daimyø Edo verliet en zich in Kyøto vestigde. Twee essentiële pij-lers waarop de veiligheid van de bakufu had berust, te weten de gijzelaars in Edo en de monopolisering van de contacten met het hof, waren hiermee onderuitgehaald. Weldra bleken andere nadelen van de samenwerking. Was de bakufu al enige jaren geleden tot de conclusie gekomen dat oorlog tegen de barbaren geen haalbare kaart was, in hofkringen was men daar nog niet zo van overtuigd. In de tiende maand van 1862 werd de bakufu geconfronteerd met een keizerlijk edict waarin bevolen werd de barbaren uit het land te verjagen. De bakufu had geen andere keus dan hiermee in te stemmen. In de derde maand van het volgende jaar, 1863, vergezelde de shøgun de kei-zer naar de Kamo Schrijn, toen deze zich daarheen begaf om voor een voorspoedig verloop van de verdrijving van de barbaren te bidden. Op de in het edict vastgestelde dag, 25 juni 1863, openden de kustbatterijen van het leen Chøsh¡ langs de Straat van Shimonoseki het vuur op westerse schepen. Chøsh¡ moest dat ruim een jaar later bekopen met het bombardement van Shimono-seki door een westers vlooteskader en een landing van mariniers. Inmiddels had het leen Satsuma al aan den lijve ervaren hoe sterk het westen was, toen in de zevende maand van 1863 een Engels eskader Kagoshima bombardeerde om Satsuma te dwin-gen een schadevergoeding te betalen voor een Engelsman die door een samurai van Satsuma was vermoord. Deze oorlog tussen Satsuma en Engeland, die duurde tot de elfde maand van hetzelfde jaar, overtuigde Satsuma van de noodzaak de bewapening en organisatie van zijn troepen te moderniseren. De landing bij Shimonoseki zou in het volgende jaar Chøsh¡ tot hetzelfde inzicht brengen. Hoewel zij soortgelijke ervaringen opdeden, waren beide lenen vooreerst nog el-kaars tegenstanders. Dit bleek toen er in Kyøto op 30 september 1863 een staatsgreep plaatsvond. Troepen van de bakufu verhinderden in samenwerking met troepen van Satsuma, dat hofedelen die vóór de verdrijving van de barbaren waren, het paleis betra-den. Tevens verdreven zij de troepen van Chøsh¡, dat deze leden van de hofadel steun-de, uit de stad. Zeven van deze edelen, van wie Sanjø Sanetomi (1837-1891) de belang-rijkste was, vluchtten naar Chøsh¡. Dit leen werd nu het centrum van het verzet tegen de bakufu.

Chøsh¡ en Satsuma Het derde bedrijf begint in 1864, wanneer de bakufu besluit een

leger op de been te brengen om Chøsh¡ te onderwerpen. Het duurde nog bijna een jaar voordat deze expeditie ook metterdaad plaatsvond. En misschien zou er wel hele-maal niets gebeurd zijn, als soldaten van Chøsh¡ niet zo onverstandig geweest waren om een aanslag te plegen op het keizerlijke paleis. De aanval werd afgeslagen, maar resulteerde wel in een keizerlijk bevel tot onmiddellijke afstraffing van Chøsh¡.

Boot 2009 DEF.indd 105 24-9-09 14:42

Page 107: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

In de elfde maand stond het leger van de bakufu langs Chøsh¡’s grenzen, maar veldslagen bleven uit. Het probleem werd opgelost door een staatsgreep binnen Chø-sh¡ zelf. De nieuwe machthebbers bleken bereid te zijn om de leiders van de aanslag op het paleis tot zelfmoord te dwingen (en hun hoofden uit te leveren), om Sanjø Sane-tomi en de andere hofedelen die hun toevlucht hadden gezocht in Chøsh¡, het leen uit te zetten, en om de daimyø eigenhandig een schuldbekentenis te laten schrijven. Nog voor het einde van het jaar kon het leger van de bakufu worden ontbonden. Het gehele volgende jaar (1865) werd gesproken over de straf die Chøsh¡ moest worden opgelegd, en over de vraag, wie die straf moest vaststellen. De bakufu was van mening dat de bakufu dat kon doen, maar de meeste daimyø, onder leiding van de dai-myø van Satsuma, meenden, dat het in een vergadering van daimyø moest gebeuren; dat überhaupt alle belangrijke kwesties eigenlijk in een dergelijk forum besproken en beslist zouden moeten worden. Het viel dan ook helemaal niet goed, dat de bakufu zich in de negende maand door de keizer opnieuw een bevel liet geven om Chøsh¡ te on-derwerpen, en de volgende maand een edict liet uitvaardigen waarin de verdragen die in 1858 met andere buitenlandse naties dan de Verenigde Staten waren afgesloten, werden geratificeerd. Satsuma laat nu de bakufu vallen en sluit, dankzij de bemiddeling van een samurai van Tosa, Sakamoto Ryøma (1835-1867), in de eerste maand van 1866 een geheime al-liantie met Chøsh¡. In eerste instantie belooft Satsuma het leen Chøsh¡ politieke steun te zullen verlenen en het te zullen helpen om in zijn rechten te worden hersteld. De laatste bepaling van de overeenkomst gaat echter verder: ‘Daarna zullen beide lenen samenwerken voor het herstel van het keizerlijke gezag.’ Onkundig van deze gebeurtenis brengt de bakufu tezelfdertijd zijn vredesvoor-waarden ter kennis van Chøsh¡. Wanneer Chøsh¡ die niet accepteert, gaat de bakufu in de zesde maand van 1866 opnieuw tot de aanval over. Een maand later overlijdt shøgun Iemochi, en omdat de oorlog voor de bakufu nogal ongunstig verlopen is, wordt diens dood aangegrepen als een reden om de strijd te staken. Het tekent de verhoudingen, dat ook dit weer gebeurt via een schriftelijk bevel van de keizer.

De val van de bakufu In de epiloog treden twee nieuwe hoofdrolspelers op. Aan de kant

van de bakufu is, na lang aarzelen, Hitotsubashi Yoshinobu bereid gevonden om zich tot shøgun te laten benoemen (10-1-1867). Maar twintig dagen later overlijdt keizer Kømei, en zijn opvolger, de latere Meiji-keizer, is een minder betrouwbare bondge-noot van de bakufu dan zijn vader. Dat blijkt al kort na zijn troonsbestijging, wanneer hij Iwakura Tomomi gratie verleent, en deze tegenstander van de bakufu zich weer aan het hof kan doen horen. Yoshinobu’s partij aan het hof erodeert, en daarmee de legiti-mering van zijn beleid en positie. Hij doet nog een halfslachtige poging vier belangrij-ke tozama-daimyø bij de besluitvorming te betrekken, maar bruuskeert hen vervolgens, wanneer hij de openstelling van de haven van Købe, waarover hij met deze daimyø in gesprek was, regelt door middel van een keizerlijk edict. In juli 1867 besluiten de daimyø van Satsuma, Chøsh¡ en Tosa, dat de bakufu

106

Boot 2009 DEF.indd 106 24-9-09 14:42

Page 108: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

107

moet verdwijnen; als het niet goedschiks gaat, zoals Tosa voorstelt, dan maar kwaad-schiks, zoals een aantal jongere samurai van Satsuma en Chøsh¡ graag zou zien. In oktober 1867 besluiten Satsuma en Chøsh¡ tot een militaire opstand tegen de bakufu. Medio november krijgt eerst Satsuma en de volgende dag Chøsh¡ in een geheim kei-zerlijk decreet opdracht te bakufu ten val te brengen. Verantwoordelijk voor dit decreet zijn Iwakura Tomomi en een samurai van Satsuma, Økubo Toshimichi (1830-1878). Yoshinobu hoort nog dezelfde dag van het geheime decreet, en geeft de volgende dag, op advies van onder meer de daimyø van Tosa, zijn mandaat als shøgun terug aan de keizer, in een laatste poging om nog iets van zijn positie te redden en een oorlog te vermijden (9-11-1867). De tegenpartij is echter niet bereid om hem die ruimte te gunnen. Op 3 januari 1868 roept die een vergadering bijeen aan het hof, waarvan alle daimyø en hofedelen die aan de kant van de bakufu staan, worden uitgesloten. Deze vergadering besluit, dat het shogunaat wordt afgeschaft en het directe keizerlijke bewind zal worden hersteld. Yoshinobu wordt van zijn ambten vervallen verklaard, en moet alle gebieden en kaste-len van de bakufu aan de keizer retourneren. Dat is te veel gevraagd van de vazallen van de bakufu. Met instemming van Yoshinobu binden een kleine maand later troepen van de bakufu die in de omgeving van Kyøto gelegerd zijn, de strijd aan met soldaten van de keizerlijke partij. In scher-mutselingen bij Toba en Fushimi worden zij echter verslagen. Het belangrijkste resul-taat van hun gewapende verzet was, dat het de keizerlijke partij de casus belli verschafte waar velen zolang op hadden gevlast. Er wordt een keizerlijk leger samengesteld dat in rustig tempo oprukt naar Edo om de Tokugawa en hun medestanders te onderwerpen. Aan de kant van de bakufu is er weinig strijdlust te bespeuren. Yoshinobu wil bloedvergieten en de verwoesting van Edo voorkomen, en probeert door onderhande-lingen de zaak te regelen. Dat lukt: op 3 mei 1868 geeft het kasteel van Edo, 276 jaar lang de trotse residentie van de Tokugawa, zich zonder slag of stoot over aan het kei-zerlijke leger. Het is ironisch, dat dit leger hoofdzakelijk bestond uit troepen van Sa-tsuma en Chøsh¡, de twee lenen die bij de stichting van de Tokugawa-bakufu de meeste problemen hadden veroorzaakt.

Epiloog

De ontmanteling van de bakufu nam nog enige tijd in beslag. Sommige lenen en samu-rai konden zich niet bij Yoshinobu’s besluit neerleggen, en het keizerlijke leger was nog tot juni 1869 bezig met campagnes in Noord-Japan en op Hokkaidø vooraleer ook de laatste bakufu-getrouwen zich hadden overgegeven of waren gedood. In de negende maand van 1868 werd echter de nieuwe jaarperiode Meiji (Verlichte Regering) afge-kondigd, en in de volgende maand werd bepaald dat Edo, thans omgedoopt tot Tøkyø (‘Oostelijke Hoofdstad’), de nieuwe residentie van de keizer zou worden en de zetel van de regering. Wat achteraf verbaast, is dat een machtswisseling van deze omvang met zo wei-

Boot 2009 DEF.indd 107 24-9-09 14:42

Page 109: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

nig bloedvergieten plaats heeft kunnen vinden. Zeker wanneer men bedenkt, dat dit alles gebeurde in een hectisch klimaat van rellen in de steden, boerenopstanden, ter-reur en intimidatie. De sleutel ligt bij de terughoudendheid van de leiders van de baku-fu, en vooral van Tokugawa Yoshinobu. Van hen kwamen geen onverantwoordelijke oproepen om tot de laatste man te vechten. Zij beseften, dat Japan zich geen groot in-tern conflict kon veroorloven, met de agressieve buitenlandse naties op de drempel; zij beseften ook, dat op zijn laatst vanaf 1860 de bakufu geen beleid meer had kunnen voe-ren dat niet door de keizer was gelegitimeerd. Daar lag dan ook meteen het probleem. De keizer had geen eigen beleid. Wat keizer Kømei, en wat later de Meiji-keizer wilden, was de consensus of de meerder-heidsopinie van het hof. Niet alleen de bakufu, maar iedereen die iets wilde bereiken, toog dus naar Kyøto en sloeg aan het intrigeren. In deze jungle wonnen degenen met de hardste hoofden en het eenvoudigste programma. De daimyø droomden weg bij vi-sioenen van een slecht begrepen parlementair stelsel, een raad van edelen waarin zij allen ex aequo zitting zouden hebben en waarin die verwaande Tokugawa hooguit de primus inter pares zouden zijn. Het was de vertrouwde Japanse aristocratische coalitie in een modern, westers jasje. De bakufu flirtte met dit idee, maar was uiteindelijk niet op tijd bereid om voldoende macht uit handen te geven. De hardste hoofden wilden er in elk geval niet aan. Zij begrepen dat ‘alle macht aan de keizer’ een betere slogan was dan ‘alle aanzienlijken komen in de regering’. Zij stuurden ook bewust aan op een militair conflict, omdat zij begrepen dat een nieuw bewind zoals dat hun voor ogen stond, ooit een keer zijn kracht moest tonen, wilde het gehoorzaamheid kunnen afdwingen. Zij hadden gelijk. Een raad van voormalige daimyø zou een Poolse landdag ge-worden zijn en zou het aristocratische, feodale karakter van Japan hebben bestendigd. De internationale situatie noopte tot centralisering van het bestuur en de instelling van een bureaucratie die op grond van meritocratische criteria werd gerekruteerd. Het oude Chinese keizerlijke model, dat met de Taika-hervormingen was ingevoerd, kon dat bieden en kon bovendien, zonder moeizame constitutionele discussies, worden gepresenteerd en gerestaureerd als iets wat feitelijk altijd al bestaan had. Hun oplossing had haar schaduwzijden. Het nieuwe bewind was gevestigd door de superieure bewapening van de lenen Satsuma en Chøsh¡, en de kliek van voorma-lige samurai die uit deze lenen afkomstig waren, zou nog vele decennia een dispropor-tionele invloed hebben in de regering en de strijdkrachten. Het nieuwe bewind werd gelegitimeerd, niet door universele principes, maar door de wil van de keizer. En de wil van de keizer kon worden gemanipuleerd, zoals zijzelf in de afgelopen jaren zoveel met succes hadden gedemonstreerd. Het inbedden van de wil van de keizer in een stel-sel van onpersoonlijke wetten was een taak waarvoor het nieuwe Japan zich gesteld zag, en waarin het, tot en met de Tweede Wereldoorlog, niet echt slaagde.

108

Boot 2009 DEF.indd 108 24-9-09 14:42

Page 110: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

109

Appendices

N.B. In de onderstaande appendices I, II en III geeft de eerste kolom het jaar van geboorte,

de tweede het jaar van troonsbestijging (keizer) of ambtsaanvaarding (shøgun), de derde

het jaar van troonsafstand of aftreden, en de vierde het jaar van overlijden aan, voorzover be-

kend en/of van toepassing.

Appendix I Lijst van Japanse keizers

N.B. Voor de eerste 32 keizers zijn de traditionele jaartallen opgegeven; het zijn latere

recon structies, zonder enige historische betrouwbaarheid.

1. Jinmu 711 666 585

2. Suizei 632 581 549

3. Annei 577 549 511

4. Itoku 553 510 477

5. Køshø 506 475 393

6. Køan 427 392 291

7. Kørei 342 290 215

8. Køgen 273 214 158

9. Kaika 193 158 98

10. Suijin 148 98 30

11. Suinin 69 29 70

12. Keikø 13 71 130

13. Seimu 84 131 190

14. Ch¡ai 149 192 200

(Jing¡ køgø: regentes) 201 269

15. Øjin 200 270 310

16. Nintoku 257 313 399

17. Rich¡ 319 400 405

18. Hanzei ±351 406 410

Boot 2009 DEF.indd 109 24-9-09 14:42

Page 111: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

19. Ingyø ±376 412 453

20. Ankø 401 453 456

21. Y¡ryaku 418 456 479

22. Seinei 444 479 484

23. Kenzø 450 485 487

24. Ninken 449 488 498

25. Buretsu 489 498 506

26. Keitai 450 507 531 531

27. Ankan 466 531 536

28. Senka 467 536 539

29. Kinmei 509 539 571

30. Bidatsu 538 572 585

31. Yømei 540 585 587

32. Sushun ±521 587 592

33. Suiko (keizerin) 554 593 628

34. Jomei 593 629 641

35. Køgyoku (keizerin) 594 642 645

36. Køtoku 596 645 654

37. Saimei 655 661

(keizerin; = Kyøgoku)

38. Tenji 626 668 671

39. Købun 648 671 672

40. Tenmu 622 673 686

41. Jitø (keizerin) 645 690 697 702

42. Monmu 683 697 707

43. Genmei (keizerin) 661 707 715 721

44. Genshø (keizerin) 680 715 724 748

45. Shømu 701 724 749 756

46. Køken (keizerin) 718 749 758

47. Junnin 733 758 764 765

48. Shøtoku 764 770

(keizerin; = Køken)

49. Kønin 709 770 781 781

50. Kanmu 737 781 806

51. Heizei 774 806 809 824

52. Saga 786 809 823 842

53. Junna 786 823 833 840

54. Ninmyø 810 833 850

55. Montoku 827 850 858

56. Seiwa 850 858 876 880

57. Yøzei 868 876 884 949

58. Køkø 830 884 887

110

Boot 2009 DEF.indd 110 24-9-09 14:42

Page 112: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

111

59. Uda 867 887 897 931

60. Daigo 885 897 930 930

61. Suzaku 923 930 946 952

62. Murakami 926 946 967

63. Reizei 950 967 969 1011

64. Eny¡ 959 969 984 991

65. Kazan 968 984 986 1008

66. Ichijø 980 986 1011 1011

67. Sanjø 976 1011 1016 1017

68. Go-Ichijø 1008 1016 1036 1036

69. Go-Suzaku 1009 1036 1045 1045

70. Go-Reizei 1025 1045 1068

71. Go-Sanjø 1034 1068 1072 1073

72. Shirakawa 1053 1072 1086 1129

73. Horikawa 1079 1086 1107

74. Toba 1103 1107 1123 1156

75. Sutoku 1119 1123 1141 1164

76. Konoe 1139 1141 1155

77. Go-Shirakawa 1127 1155 1158 1192

78. Nijø 1143 1158 1165 1165

79. Rokujø 1164 1165 1168 1176

80. Takakura 1161 1168 1180 1181

81. Antoku 1178 1180 1183 1185

82. Go-Toba 1180 1183 1198 1239

83. Tsuchimikado 1195 1198 1210 1231

84. Juntoku 1197 1210 1221 1234

85. Ch¡kyø 1218 1221 1221 1234

86. Go-Horikawa 1212 1221 1232 1234

87. Shijø 1231 1232 1242

88. Go-Saga 1220 1242 1246 1272

89. Go-Fukakusa 1243 1246 1259 1304

90. Kameyama 1249 1259 1274 1305

91. Go-Uda 1267 1274 1287 1324

92. Fushimi 1265 1287 1298 1317

93. Go-Fushimi 1288 1298 1301 1336

94. Go-Nijø 1285 1301 1308

95. Hanazono 1297 1308 1318 1348

96. Go-Daigo 1288 1318 1339 1339

97. Go-Murakami 1328 1339 1368

98. Chøkei 1343 1368 1383 1394

99. Go-Kameyama 1350 1383 1392 1424

100. Go-Komatsu 1377 1392 1412 1433

Boot 2009 DEF.indd 111 24-9-09 14:42

Page 113: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

101. Shøkø 1401 1412 1428

102. Go-Hanazono 1419 1428 1464 1470

103. Go-Tsuchimikado 1442 1464 1500

104. Go-Kashiwabara 1464 1500 1526

105. Go-Nara 1496 1526 1557

106. Øgimachi 1517 1557 1586 1593

107. Go-Yøzei 1571 1586 1611 1617

108. Go-Mizunoo 1596 1611 1629 1680

109. Meishø (keizerin) 1623 1629 1643 1696

110. Go-Kømyø 1633 1643 1654

111. Gosai 1637 1654 1663 1685

112. Reigen 1654 1663 1687 1732

113. Higashiyama 1675 1687 1709 1709

114. Nakamikado 1701 1709 1735 1737

115. Sakuramachi 1720 1735 1747 1750

116. Momozono 1741 1747 1762

117. Go-Sakuramachi 1740 1762 1770 1813

(keizerin)

118. Go-Momozono 1758 1770 1779

119. Køkaku 1771 1779 1817 1840

120. Ninkø 1800 1817 1846

121. Kømei 1831 1846 1866

122. Meiji 1852 1867 1912

123. Taishø 1879 1912 1926

124. Shøwa 1901 1926 1989

125. Konjø heika (Heisei) 1933 1989 heden

Keizers van de Noordelijke Dynastie

1. Køgon 1313 1331 1333 1364

2. Kømyø 1321 1336 1348 1380

3. Sukø 1334 1348 1351 1398

4. Go-Køgon 1338 1352 1371 1374

5. Go-Eny¡ 1358 1371 1382 1393

6. Go-Komatsu 1377 1382 (1412 1433)

112

Boot 2009 DEF.indd 112 24-9-09 14:42

Page 114: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

113

Appendix IILijst van Japanse shøgun

Shøgun van de Kamakura-bakufu

1. Minamoto no Yoritomo 1147 1192 1199

2. Minamoto no Yoriie 1182 1202 1203 1204

3. Minamoto no Sanetomo 1192 1203 1219

4. Kujø Yoritsune 1218 1226 1244 1256

5. Kujø Yoritsugu 1239 1244 1252 1256

6. Prins Munetaka 1242 1252 1266 1274

7. Prins Koreyasu 1264 1266 1289 1326

8. Prins Hisaaki 1276 1289 1308 1328

9. Prins Morikuni 1301 1308 1333

Shøgun van de Muromachi-bakufu

1. Ashikaga Takauji 1305 1338 1358

2. Ashikaga Yoshiakira 1330 1358 1367

3. Ashikaga Yoshimitsu 1358 1368 1394 1408

4. Ashikaga Yoshimochi 1386 1394 1423 1428

5. Ashikaga Yoshikazu 1407 1423 1425

6. Ashikaga Yoshinori 1394 1429 1441

7. Ashikaga Yoshikatsu 1434 1442 1443

8. Ashikaga Yoshimasa 1436 1449 1473 1490

9. Ashikaga Yoshihisa 1465 1473 1489

10. Ashikaga Yoshitane 1466 1490 1493

11. Ashikaga Yoshizumi 1480 1494 1508 1511

12. (Yoshitane, opnieuw 1508 1521 1523

benoemd)

13. Ashikaga Yoshiharu 1511 1521 1546 1550

14. Ashikaga Yoshiteru 1536 1546 1565

15. Ashikaga Yoshihide 1540 1568 1568

16. Ashikaga Yoshiaki 1537 1568 1573 1597

Boot 2009 DEF.indd 113 24-9-09 14:42

Page 115: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

Shøgun van de Tokugawa-bakufu

1. Tokugawa Ieyasu 1542 1603 1605 1616

2. Tokugawa Hidetada 1579 1605 1623 1632

3. Tokugawa Iemitsu 1604 1623 1651

4. Tokugawa Ietsuna 1641 1651 1680

5. Tokugawa Tsunayoshi 1646 1680 1709

6. Tokugawa Ienobu 1663 1709 1712

7. Tokugawa Ietsugu 1709 1713 1716

8. Tokugawa Yoshimune 1684 1716 1745 1751

9. Tokugawa Ieshige 1711 1745 1760 1761

10. Tokugawa Ieharu 1737 1760 1786

11. Tokugawa Ienari 1773 1787 1837 1841

12. Tokugawa Ieyoshi 1793 1837 1853

13. Tokugawa Iesada 1824 1853 1858

14. Tokugawa Iemochi 1846 1858 1866

15. Tokugawa Yoshinobu 1837 1866 1867 1913

Appendix IIILijst van shikken

1. Højø Tokimasa 1138 1203 1205 1215

2. Højø Yoshitoki 1163 1205 1224

3. Højø Yasutoki 1183 1224 1242

4. Højø Tsunetoki 1224 1242 1246 1246

5. Højø Tokiyori 1227 1246 1256 1263

6. Højø Nagatoki 1229 1256 1264 1264

7. Højø Masamura 1205 1264 1268 1273

8. Højø Tokimune 1251 1268 1284

9. Højø Sadatoki 1271 1284 1301 1311

10. Højø Morotoki 1275 1301 1311

11. Højø Munenobu 1259 1311 1312 1312

12. Højø Hirotoki 1279 1312 1315 1315

13. Højø Mototoki 1315 1315 1333

14. Højø Takatoki 1303 1316 1326 1333

15. Højø Sadaaki 1278 1326 1326 1333

16. Højø Moritoki 1326 1333

114

Boot 2009 DEF.indd 114 24-9-09 14:42

Page 116: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

115

Aanbevolen literatuur

Naslagwerken

The Kodansha Encyclopedia of Japan, Tokyo: Kodansha, 10 dln, Tokyo: Kodansha,

1983-1986; CD-ROM ed., Tokyo: Kodansha, 1999

Overzichtsgeschiedenissen

Hall, John W. et al., eds, Cambridge History of Japan, 6 dln, Cambridge, 1988-1999

Hall, John W., Government and Local Power in Japan, 500 to 1700: A Study Based on Bizen

Province, Princeton, 1966

Sansom, G.B., A History of Japan, 3 dln, London, 1958-1964

Varley, H. Paul, Japanese Culture: A Short History, New York, 1973

Oudheid

Aston, W.G., Nihongi: Chronicles of Japan from the Earliest Times to A.D. 697. Translated

from the Original Chinese and Japanese by — , Londen, 1896

Barnes, Gina L., China, Korea and Japan: The Rise of Civilization in East Asia, Londen, 1993

Friday, Karl F., Hired Swords. The Rise of Private Warior Power in Early Japan, Stanford, 1992

Naumann, Nelly, Die Mythen des Alten Japans, übersetzt und erläutert von —, München,

1996

Philippi, Donald L, Kojiki, translated with and introduction and notes by — , Tokyo, 1968

Middeleeuwen

Cameron Hurst III, G., Insei: Abdicated Sovereigns in the Politics of Late Heian Japan, 1086

1185, New York, 1976

Boot 2009 DEF.indd 115 24-9-09 14:42

Page 117: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

Mass, Jeffrey P., The Development of Kamakura rule, 1180-1250: A History with Docu-

ments, Stanford, 1979

Vroeg-moderne periode

Boxer, C.R., The Christian Century in Japan, 1549-1650, Berkeley, 1951

Elison, George, Deus Destroyed: The Image of Christianity in Early Modern Japan,

Cambridge, Mass., 1973

Elison, George & Bardwell L. Smith, eds, Warlords, Artists, and Commoners: Japan in the

Sixteenth Century, Honolulu, 1981

Lamers, J.P., Japonius tyrannus. The Japanese Warlord Oda Nobunaga reconsidered, Japoni-

ca Neerlandica VIII, Leiden, 2000

Sansom, G.B., The Western World and Japan: A Study in the Interaction of European and

Asiatic Cultures, New York, 1950

Totman, Conrad D., The Collapse of the Tokugawa bakufu, 1862-1868, Honolulu, 1980

Totman, Conrad D., Early Modern Japan, Berkeley, 1993

116

Boot 2009 DEF.indd 116 24-9-09 14:42

Page 118: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

Illustratieverantwoording

p. 7 Portret van Tokugawa Ieyasu (schildering begin zeventiende eeuw).

Uit: M.L. Hickman (e.a.), Japan’s Golden Age: Momoyama, New Haven: 1996,

p. 77

p. 16 Dog¡ (beeldje uit de Jømon-periode)

Uit: KDJ, dl. 10

p. 18 Spiegel

Uit: KDJ, dl. 3, pp. 156-157, no. 17

p. 20 Zeventandig zwaard

Uit: KDJ, dl. 9, pp. 908-909, no. 36

p. 21 Haniwa van man in harnas

Uit: KDL, dl. 7, p. 919

p. 23 Kroonprins Shøtoku

Uit: Von Siebold, Nippon, Tafelband II, T-255, no. 3

p. 24 Høry¡ji (tempel gesticht door kroonprins Shøtoku)

Uit: KDL, dl. 12, p. 663

p. 31 De provincies van Japan

Uit: J.P. Lamers, Japoinius Tyrannus, Leiden: Hotei, 2000, p. 8

p. 40 Kaart van een shøen

Uit: KDL, dl. 7, pp. 444-445

p. 52 Strijd met de Mongolen

Uit: KDL, dl. 13, p. 792

p. 55 Ashikaga Takauji te paard

Uit: KDL, dl. 1, p. 163

p. 69 Kasteel van Øsaka

Uit: KDL, dl. 2, pp. 574-575, no. 21

117

Boot 2009 DEF.indd 117 24-9-09 14:42

Page 119: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

p. 83 Shøgun

Uit: Von Siebold, Nippon, Tafelband I, T-142

p. 87 Panorama van Edo

Uit: Von Siebold, Nippon, Tafelband I, T-123

p. 96 Baai van Nagasaki met Deshima op de voorgrond

Uit: Von Siebold, Nippon, Tafelband I, T-14

p. 97 Koreaans gezantschap

Uit: KDL, dl. 9, pp. 716-717, no. 1

p. 101 Opperhoofd op hofreis

Uit: Von Siebold, Nippon, Tafelband I, T-91

118

Boot 2009 DEF.indd 118 24-9-09 14:42

Page 120: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

119

Abe no Yoritoki 43

Adams, William 94

Akechi Mitsuhide 70, 71

Amaterasu ømikami 30, 56

Asakura 68

Yoshikage 68

Ashikaga 57, 58, 60, 63, 68

Mochiuji 63

Motouji 58, 60

Tadayoshi 60, 82

Takauji 55-58, 60, 63

Yoshiaki 67, 68

Yoshiharu 65

Yoshihisa 63

Yoshimasa 63, 64

Yoshimi 63

Yoshimitsu 58, 60, 61, 63

Yoshinori 63

Yoshitane 65

Yoshiteru 66, 67

Yoshizumi 65

Azai 68

Nagamasa 68

Benyovski, Moritz 99

Biddle, James 101

Broeck, Abraham van den 94

Chøsokabe 76

Motochika 73, 76

Clavell, James 81

Confucius 26

Doeff, Hendrik 100

Døkyø 32, 33

Fillmore (president) 102

Fujii Umon 98

Fujiwara 28, 32, 33, 36-39, 41, 43-47, 51,

73, 88, 89

no Fuhito 32

no Kiyohira 43

no Michinaga 38, 43

no Momokawa 33

no Mototsune 36, 37

no Nakamaro 32

no Sumitomo 42, 43

no Tadahira 37

no Tadamichi 45

no Tanetsugu 33

no Tokihira 37, 39

no Umakai 32

no Yorinaga 45

no Yoshifusa 36, 51

Genghis Khan 47, 52

Golovnin, Vasili 100

Gyøgi 76

Harris, Townsend 102

Hashiba Hidenaga 74

Hatakeyama 65

Himeko ( = Pimiko) 18

Hitotsubashi (Tokugawa) 85, 104, 106

Yoshinobu 103, 104, 106-108

Højø (Kamakura) 50-52, 54, 55, 58

Tokimasa 47, 49, 50

Tokimune 52

Yasutoki 51

Yoshifusa 51

Yoshitoki 50, 51

Højø (Odawara) 70, 75, 79

Ujimasa 75

Ujinao 75, 76

Ujinori 75, 76

Register

Personenregister

Boot 2009 DEF.indd 119 24-9-09 14:42

Page 121: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

120

Ujiteru 75

Hosokawa 62, 63, 65

Harumoto 65

Katsumoto 63

Masamoto 65

Takakuni 65

Hotta Masayoshi 103, 104

Ii Naosuke 103, 104

Imagawa 84

Sadayo 60

Yoshimoto 67, 68

Ishida Mitsunari 79, 81, 82

Iwakura Tomomi 104, 106, 107

Katø Kiyomasa 80

Kazu no Miya 105

keizer 12, 13, 25, 28, 30-33, 34, 36, 38,

39, 44

Antoku 46, 56

Bidatsu 23, 25

Chøkei 57

Ch¡kyø 51

Daigo 25, 37, 39, 55

Go-Daigo 25, 54-58, 60

Go-Hanazono 25

Go-Horikawa 51

Go-Kameyama 57, 60

Go-Murakami 57

Go-Saga 51, 54

Go-Sanjø 38, 39

Go-Shirakawa 45, 46

Go-Toba 48, 50, 51, 54

Hanazono 25

Hirohito (Shøwa-tennø) 25

Horikawa 38

Jinmu 25, 30

Jitø 26, 29

Juntoku 51

Kanmu 32, 33, 41

Kinmei 23, 25

Kømei 105, 106, 108

Kømyø 57, 58

Kønin 25

Køtoku 26, 29

Meiji 106

Monmu 32

Montoku 36

Murakami 37, 55

Nijø 45

Reizei 37

Seimu 76

Seiwa 36, 43

Shirakawa 38, 39, 44

Shømu 32, 33, 76

S¡jin 56

Sutoku 45

Suzaku 37

Takakura 46

Tenji 26, 29, 32, 33

Tenmu 26, 29

Toba 44, 45

Tsuchimikado 51

Uda 37

Yøzei 36, 37

keizerin

Genmei 29

Køken/Shøtoku 32, 33, 87

Meishø 87

Suiko 25

Kennyo Køsa 70

Kikkawa 82, 89

Motoharu 89

Kitabatake Chikafusa 54, 60

Kiyohara no Takenori 43

Kø no Moronao 60

Kobayakawa Hideaki 82

Køkaido (Koning) 19

Konishi Yukinaga 79, 80, 82

Koyane no Mikoto 33

Kubilai Khan 52

Kugyø 50

Kujø Yoritsune 51

Kusunoki Masashige 55, 57

Laksman, Adam 99, 100

Li Rusong 80

Boot 2009 DEF.indd 120 24-9-09 14:42

Page 122: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

121

Maeda Toshiie 81

Mamiya Rinzø 100

Matsudaira Sadanobu 91, 100

Matsudaira Tadayoshi 82

Matsunaga Hisahide 65, 67, 68

Matsuo Bashø 47

Minabuchi no Jøan 25, 26

Minamoto 25, 36, 43-46, 48

no Ichiman 50

no Mitsunaka 43

no Noriyori 46, 47

no Sanetomo 50

no Tameyoshi 45

no Tsunemoto 43

no Yoriie 50

no Yorimasa 46

no Yorinobu 43

no Yoritomo 45-50, 83

no Yoriyoshi 43

no Yoshichika 44

no Yoshiie 43, 44

no Yoshinaka 46

no Yoshitomo 45

no Yoshitsune 45-47

no Yukiie 46, 47

Miyoshi Motonaga 65

Mizuno Tadakuni 91

Mononobe 23

no Moriya 23

Møri 70, 71, 73, 76, 82

Motonari 89

Terumoto 68, 70, 81, 82

Nakatomi 23

no Kamatari ( = Fujiwara no Kamatari)

26, 28, 32, 89

Ninigi no mikoto 30, 56

Nitta Yoshioki 60

Nitta Yoshisada 55-57, 60

Oda

Hidenobu 71

Nobukatsu 71

Nobunaga 67, 68, 70, 71, 76, 81

Nobutada 71

Nobutaka 71

Økubo Toshimichi 107

Ono no Yoshifuru 42, 43

Øtomo 36, 73, 74

no Tabito 32

Sørin 73, 74

Øuchi 62, 68

Masahiro 64

Yoshihiro 63

Yoshioki 65

Perry, Matthew 102

Pimiko 18, 19, 61

prins

Kanenaga 60

Mochihito 46

Morinaga 55

Munetaka 51

Sawara 33, 34

Shøtoku-taishi 24-26, 61

Puijck, Nicolaes 94

Rezanov, Nikolai 99, 100

Sakamoto Ryøma 106

Sakanoue no Tamuramaro 32

Sanada Masayuki 75

Sanjø Sanetomi 105, 106

Santvoort, Melchior van 94

Sengoku Hidehisa 73

Shibata Katsuie 71

Shimazu 73, 74, 76, 82, 83

Iehisa 83

Yoshihisa 73, 74

Sø 80, 96

Yoshitoshi 79

Soga 23, 24, 26, 33

no Iname 23

no Umako 24, 26

Spanberg, Martin 99

Speckx, Jacques 94

Sugawara no Michizane 37

Tachibana 25, 36

Taira 25, 36, 43-46, 48, 56

Boot 2009 DEF.indd 121 24-9-09 14:42

Page 123: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

122

no Kiyomori 45, 46

no Masakado 42

no Masamori 44

no Tadamasa 45

no Tadamori 44

Takeda 70

Katsuyori 68, 70

Shingen 68

Takenouchi Shikibu 98

Tanuma Okitsugu 91, 99, 100

Tokugawa 81, 82, 84-90, 98, 107, 108

Hidetada 84, 85, 87

Ieharu 91

Iemitsu 85, 87, 90, 98

Iemochi 104-106

Ienari 89, 91

Iesada 103, 104

Ietsuna 91, 98

Ieyasu 68, 70, 71, 75, 76, 79, 81-86,

88, 89, 92, 94

Ieyoshi 91

Nariaki 103, 104

Sen-hime 83

Tsunayoshi 91, 92

Yoshimune 85, 91, 92

Toyo 18, 19

Toyotomi 73, 82-84

Hidetsugu 73

Hideyori 81-85, 88

Hideyoshi 67, 70-81, 83-85, 88

Uesugi Kagekatsu 70, 81

Uesugi Noriaki 60

Ukita Hideie 81

Willem II (koning) 102

Yamagata Daini 98

Yamana 59, 63, 64

Søzen 63

Yodo (Vrouwe) 75, 83, 85

Yui Shøsetsu 98

Y¡ki Hideyasu 82

aardewerk 14

Hajibe 20, 22

Haniwa 20

jømon 14

Suebe 20, 22

Yayoi 17

Acapulco 94

adoptie 12, 45, 87-90

afsluiting van het land (sakoku) 95, 101

Ainu 13, 15

Amoer 100

anti-weeldewetgeving 92

Arrow Oorlog 102

Azuchi 67, 70, 71

bakufu 49

bakumatsu-periode 102

be 22

belasting 27, 28, 40, 49, 59, 64, 65, 77,

78, 81, 92

grondbelasting 27, 30, 39

bevolking 15-18, 27, 29, 88, 93, 97

Binnenzee 14, 19, 30, 42, 44, 61, 70

Bitch¡ 71

boeddhisme 11, 22-24, 94, 97

Bohai 35

brons 17

Chinhan 21

Chøsen bugyø 79

Chøsh¡ 105-108

christendom 85, 94, 95

vervolging 97

commendatie 39-41

confucianisme 53, 61, 93, 97, 98

corvee 27, 28, 30, 40, 41, 64, 65, 78

saieki 27, 28

Zakenregister

Boot 2009 DEF.indd 122 24-9-09 14:42

Page 124: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

123

zøyø 27

daimyø 59, 69, 76-79, 81, 82, 84-92, 97,

98, 102-108

Dazaifu 37, 42, 52, 60

Deshima 95, 96, 99, 100

Dewa 43

dienstplicht 27, 28, 30, 32, 41

Driejarige Oorlog, Latere 43

Echizen 68, 70

Edo 69, 84-88, 92, 96-105, 107

eetlenen 28

Eiga monogatari 35

Emishi 13, 32, 41

Engeland 100-103, 105

Etorofu 100

factionalisme 36, 91

Franciscanen 67

fudai-daimyø 86, 90, 103

Fudoki 30

Fujiwara (stad) 29

Fukuhara 46

Fushimi 83

Genji monogatari 35

gezantschappen 21, 24, 35, 37, 52, 61, 62,

96

Koreaanse 96

Ry¡ky¡ 96

Goa 94

gokenin 49, 53, 59

grafheuvel 18-20

Grote Oudste (tairø) 90, 104

Hachijøjima 98

haiku 47

Hakata 42, 52, 96

Hakodate 99, 102, 104

Hamgyong 80

Hana-gosho 58

handel 35, 44, 60-62, 64, 84, 88, 90, 93-

96, 99, 100, 102, 104

handelaren

Chinese 94-96

Engelse 67, 94, 100

Japanse 94, 95

Nederlandse 67, 94-97, 100

Portugese 67, 93-95

Spaanse 67, 94

handelsverdrag 106

met Engeland 103

met Frankrijk 104

met Nederland 103

met Rusland 99, 103

met Verenigde Staten 103, 104

hanzei 59

harakiri 72

Hayato 13, 32

hei-nø bunri 78

Heian-kyø 35

Heiji-troebelen 45

Heizei 29

hervormingen 24, 91-92

Kansei-hervorming 91

Kyøhø-hervorming 91

Taika-hervorming 26-30, 36, 41

Tenpø-hervorming 91

Himeji 71

Hirado 94, 95

Hiraizumi 43, 47

Hitachi 100

hofadel 36, 41, 43-45, 48-51, 54, 87, 98,

104, 105

hofrangen 24, 28

hofreis 87

opperhoofd Nederlandse factorij 97

Høgen-troebelen 44

Hokkaidø 14, 17, 20, 99, 100, 102, 107

Hokke-ikki 65

hoofdstad 29, 34

Høreki-incident 98

huwelijk 32, 33, 36, 37, 45, 83, 87-89,

105

Hy¡ga 74

Ichijødani 68

Ichiya-jø 75

ijstijden 14, 15

Boot 2009 DEF.indd 123 24-9-09 14:42

Page 125: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

124

ijzer 17, 19

ikki 65

Ikkø-sh¡ (-sekte) 65, 68, 70

immigranten 11, 17, 19, 22

Ise 56, 70

Ishiyama Honganji 68, 70

Izu 50, 98, 102

jacht 15

jade 16, 18, 19, 56

jaspis 19, 56

Jezuïeten 67, 94

Jøky¡-troebelen 51

kadaster 40, 76

Kaga 65, 70

Kaga no Ikkø ikki 65

Kagoshima 74, 105

Kai 68, 70

Kamakura 49-52, 54-56, 58, 60, 84

kamikaze 53

Kamtsjatka 99

kandaka-systeem 77

kanmon 77

Kannø-troebelen 60

Kantø-fu 58

Kantø-kubø 58, 60, 63

Kashiwabara 30

kastelen 69

Kaya ( = Mimina) 21

Keian-incident 98

keizer (China; Song) 21

keizer (China; Sui) 25

keizer (China; Wei) 18

Kenmu-restauratie 55

Kiso 70

Kiyomihara 29

ko 27

Købe 46, 57, 104, 106

Koerillen 99, 100

Koguryo 19, 21, 22

Kojiki 22, 29, 30

koku 77, 78, 82, 86, 92

kokudaka 76-79, 81, 82, 86

Korea 11, 14, 17-22, 24, 56, 61, 79, 80,

93, 95, 96

invasie van 79, 80

køtei 25

kubø 58

Kumaso 13

Kunashiri 100

Kyøto passim

Ky¡sh¡-tandai 60

landbezit 30, 39, 56, 79

landbouw 14, 16, 64, 78, 90, 92

landmetingen 64, 76, 77, 79, 92

licenties 78, 92

Liefde, De 94

Lotus-sekte 65

Macao 94

magatama 56

Mahan 21

Makura no søshi 35

Manilla 94

Matsumae 99

Meiwa-incident 98

metaalbewerking 17

metsuke 86, 99

mijnbouw 64, 84, 86, 92

mikado 25

Mikawa 68, 70, 86

Mimana 21

Ming-dynastie 61, 95

Minister ter Linker Zijde (sadaijin) 37

Minister ter Rechter Zijde (udaijin) 32, 37

Mino 68, 70

Mito 85, 103, 104

Momoyama 67, 83

monetisering 89, 92

Mongoolse invasies 52

monopolies 92

Morrison 101

Muromachi 58

musket 64, 67, 69, 94

Mutsu 32, 43

mythen 30

Boot 2009 DEF.indd 124 24-9-09 14:42

Page 126: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

125

Nagaoka 33, 34

Nagasaki 86, 88, 93, 95, 96, 99-101, 104

Nagurumi 75

Nakashima 70

Naniwa 23, 29

Nara 29, 33, 54, 67, 68

Nederland 102

Negenjarige Oorlog, Eerste 43

Nemuro 99

neolithicum 14

Nihon shoki 22, 29, 30

Niigata 104

Nikkø 85

Ningbo, Oproer van 62

Numata 75

Odawara 70, 75, 79

Økagami 35

Oki 54, 55

Økimi 25

Okinawa 13, 95, 96

Ønin-oorlog 63-65

Oorlog tussen Satsuma en Engeland 105

openstelling van Japan 102, 103

Opium Oorlog 101, 102

Opperminister (dajødaijin) 32, 33, 36-38,

45, 72

Øsaka 17, 68, 69, 73, 76, 82-86, 88-90,

104

beleg van 85, 86

Øsumi 74

Otani 68

Øtsu 29, 83

Owari 67, 70

Pacificatie van

Ky¡sh¡ 73, 74, 79

Odawara 75

Shikoku 73

Paekche 19, 21, 22

paleolithicum 14

Phaeton 100

pottenbakkerswiel 17, 20

provinciale notabelen 32, 41-43, 64, 65,

78, 79

Pusan 79, 80, 96

P’yongyang 80

Qing-dynastie 95

regalia 56, 57, 60

regent 38

kanpaku 37, 45, 72, 73, 76, 77

sesshø 36, 37

shikken 50-52

rentmeesters (jitø) 49, 51, 53

rijstbouw 17, 93

rijstprijs 92

røj¡ 90, 91, 103

Rokuhara-tandai 51, 54, 58

rønin 72, 79, 85, 98

Rotterdam 94

Rusland 99, 100, 102, 103

Ry¡ky¡ 14, 96, 99-101

Sachalin 14, 99, 100

Sakai 65, 86

sakoku-rei 95

sankinkøtai-systeem 87, 88, 90, 105

Satsuma 73, 74, 96, 100, 104-108

schelpenheuvels 15

schrift 22

schrijn (Shinto)

Atsuta-jing¡ 56

Ise-jing¡ 56

Kamo-jinja 105

Kasuga-jinja 33

Kitano Tenmang¡ 37

Tsurugaoka Hachiman-g¡ 50

sengoku-daimyø 64, 67

Seoul 79, 80, 96

seppuku 72

shiki 41

Shimabara-opstand 85, 97

Shimoda 102, 104

Shimonoseki 46, 105

Shinano 68, 70

shinpan-daimyø 85, 86, 103

Boot 2009 DEF.indd 125 24-9-09 14:42

Page 127: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

126

Shirakawa 91

shøen 38-41, 44, 46, 49

shøgun 12, 13

Edo 72, 81, 83-87, 89-91, 96, 98,

102-107

Kamakura 48-51

Muromachi 55, 58-61, 63-68

shugo 49-51, 53, 58, 59

shugo-dai 59

shugo-daimyø 59, 63, 64

Silla 21, 22, 35

Slag bij

Anegawa 68

Dannoura 46

Fushimi 107

Ichinotani 46

Komaki 71

Minatogawa 57

Nagakute 71

Nagashino 70

Okehazama 68

Sekigahara 81-86

Toba 107

Yamazaki 71

Yashima 46

Song-dynastie 44

sonnø jøi 103

sonnø tøbaku 103

spiegels 18, 19, 56

staatsgreep 25, 26, 28, 45, 54, 105, 106

standen 87

stipendia 79, 86, 89, 90, 92

Sui-dynastie 24-26

Sunpu 84, 94

Taga 32

Taka 74

Takamatsu 71

Takara 100

tally trade (kangø bøeki) 62

Tanba 71

Tanegashima 93

Tang-dynastie 26, 27, 37

tegenkeizer 56, 57

tei 27

tempel (boeddhistische) 23, 33, 97

Enryakuji 68

Høkøji 78, 84

Honnøji 71

Køfukuji 33

Køya-san 76

Sh¡zenji 50

Tenry¡ji 61

Tødaiji 33

tennø 25

tenshi 25

Tokuseirei 53

Tøkyø 17, 49, 69, 107

Tosa 73, 106, 107

Tottori 71

tozama-daimyø 86, 106

tribuutrelatie (met China) 61, 62

Tsushima 18, 79, 96

uji 22

Uraga 100-102

veeteelt 16

Verenigde Oost-Indische Compagnie

(VOC) 94, 95

Verenigde Staten 100-102

vergoddelijking 85

Wa 17, 19, 21, 61

wakadoshiyori 90

Wakayama 85, 91, 104

Weizhi 17, 18

wetboeken 27

Yørø-codex 30

wrokkende geest 34, 37

Yamashiro no kuni ikki 65

Yamatai 18

Yamato 19, 22, 30

Yamato-clan 22-24, 30

Yokohama 104

Yoshino 56-58, 60

Yuan-dynastie 60, 61

zeerovers 35, 42, 44, 78

Boot 2009 DEF.indd 126 24-9-09 14:42

Page 128: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

127

wakø 61, 62, 67

Zeelandia, Fort 94

zelfmoord 47, 55, 65, 68, 70-72, 75, 85,

98, 106

zeventandig zwaard 19, 21

zilver 94

zuchø 76

zwaard 56, 72, 75, 90

zwaardenjacht 76, 78, 79

Boot 2009 DEF.indd 127 24-9-09 14:42

Page 129: Keizers en Shøgun Keizers en Shøgun...St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting

Boot 2009 DEF.indd 128 24-9-09 14:42