Jurisprudentienieuwsbrief Bestuursrecht, aflevering 47 ......Wet openbaarheid van bestuur (hierna:...

25
Disclaimer De Jurisprudentienieuwsbrief Bestuursrecht is een uitgave van het Landelijk Bureau Vakinhoud rechtspraak (hierna: LBVr), team bestuursrecht. De nieuwsbrief is met de grootst mogelijke zorg samengesteld. Het LBVr kan de juistheid, volledigheid en actualiteit van de nieuwsbrief echter niet garanderen. Voor zover de nieuwsbrief links bevat naar websites, is het LBVr niet aansprakelijk voor de inhoud daarvan. De inhoud van de nieuwsbrief is uitsluitend bedoeld voor uw eigen gebruik. Ander gebruik, waaronder de commerciële exploitatie van de inhoud van de nieuwsbrief, is niet toegestaan. Er kunnen geen rechten aan de inhoud van de nieuwsbrief worden ontleend. Het gebruik dat wordt gemaakt van de inhoud van de nieuwsbrief komt voor eigen risico. Aansprakelijkheid voor schade, in welke vorm dan ook - direct en / of indirect - ontstaan door dan wel voortvloeiend uit gebruik van de inhoud van de nieuwsbrief, wordt door het LBVr afgewezen. Jurisprudentienieuwsbrief Bestuursrecht, aflevering 47 2016, nummers 1217 – 1241 dinsdag 13 december 2016 Landelijk Bureau Vakinhoud rechtspraak, team bestuursrecht Externe email [email protected] Telefoon 088 - 361 10 20 Citeertitels JnB 2016, 47 De Jurisprudentienieuwsbrief bestuursrecht (JnB) komt – uitgezonderd in vakantieperiodes - elke week uit en bevat een selectie van de meest actuele en belangrijkste bestuursrechtelijke jurisprudentie. De uitspraken worden per (deel)rechtsgebied aangeboden. Door in onderstaande inhoudsopgave op het onderwerp van voorkeur te klikken komt u direct bij de uitspraken op het desbetreffende rechtsgebied. De essentie van de uitspraak wordt beknopt weergegeven in koptekst en samenvatting. De link onder de uitspraak leidt door naar de volledige tekst van de uitspraak.

Transcript of Jurisprudentienieuwsbrief Bestuursrecht, aflevering 47 ......Wet openbaarheid van bestuur (hierna:...

Page 1: Jurisprudentienieuwsbrief Bestuursrecht, aflevering 47 ......Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) 3 lid 3 . MISBRUIK VAN RECHT. Wob-verzoek. De omstandigheid dat [appellant sub

Disclaimer

De Jurisprudentienieuwsbrief Bestuursrecht is een uitgave van het Landelijk Bureau Vakinhoud rechtspraak

(hierna: LBVr), team bestuursrecht. De nieuwsbrief is met de grootst mogelijke zorg samengesteld. Het LBVr

kan de juistheid, volledigheid en actualiteit van de nieuwsbrief echter niet garanderen. Voor zover de

nieuwsbrief links bevat naar websites, is het LBVr niet aansprakelijk voor de inhoud daarvan. De inhoud van de

nieuwsbrief is uitsluitend bedoeld voor uw eigen gebruik. Ander gebruik, waaronder de commerciële exploitatie

van de inhoud van de nieuwsbrief, is niet toegestaan. Er kunnen geen rechten aan de inhoud van de

nieuwsbrief worden ontleend. Het gebruik dat wordt gemaakt van de inhoud van de nieuwsbrief komt voor

eigen risico. Aansprakelijkheid voor schade, in welke vorm dan ook - direct en / of indirect - ontstaan door dan

wel voortvloeiend uit gebruik van de inhoud van de nieuwsbrief, wordt door het LBVr afgewezen.

Jurisprudentienieuwsbrief Bestuursrecht, aflevering 47 2016, nummers 1217 – 1241 dinsdag 13 december 2016

Landelijk Bureau Vakinhoud rechtspraak, team bestuursrecht

Externe email [email protected]

Telefoon 088 - 361 10 20

Citeertitels JnB 2016, 47

De Jurisprudentienieuwsbrief bestuursrecht (JnB) komt – uitgezonderd in

vakantieperiodes - elke week uit en bevat een selectie van de meest actuele en

belangrijkste bestuursrechtelijke jurisprudentie. De uitspraken worden per

(deel)rechtsgebied aangeboden. Door in onderstaande inhoudsopgave op het onderwerp

van voorkeur te klikken komt u direct bij de uitspraken op het desbetreffende

rechtsgebied. De essentie van de uitspraak wordt beknopt weergegeven in koptekst en

samenvatting. De link onder de uitspraak leidt door naar de volledige tekst van de

uitspraak.

Page 2: Jurisprudentienieuwsbrief Bestuursrecht, aflevering 47 ......Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) 3 lid 3 . MISBRUIK VAN RECHT. Wob-verzoek. De omstandigheid dat [appellant sub

2.

Inhoud

In deze Jurisprudentienieuwsbrief Bestuursrecht vindt u de volgende

onderwerpen: (Door op het onderwerp te klikken komt u direct bij de uitspraken op het

betreffende rechtsgebied.)

Algemeen bestuursrecht ......................................................................................... 3

Schadevergoedingsrecht......................................................................................... 5

Handhaving .......................................................................................................... 5

Omgevingsrecht .................................................................................................... 6

Wabo ................................................................................................................ 6

Ziekte en arbeidsongeschiktheid .............................................................................. 9

Werkloosheid ........................................................................................................ 9

Bijstand ..............................................................................................................10

Sociale zekerheid overig ........................................................................................10

Bestuursrecht overig .............................................................................................12

APV ..................................................................................................................12

Belastingdienst-Toeslagen ..................................................................................14

Wet openbaarheid van bestuur ............................................................................15

Vreemdelingenrecht ..............................................................................................16

Asiel.................................................................................................................16

Medisch advies ..................................................................................................19

Richtlijnen en verordeningen ...............................................................................21

Toezicht en vrijheidsontneming ...........................................................................22

Vreemdelingenbewaring .....................................................................................22

Procesrecht .......................................................................................................23

Page 3: Jurisprudentienieuwsbrief Bestuursrecht, aflevering 47 ......Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) 3 lid 3 . MISBRUIK VAN RECHT. Wob-verzoek. De omstandigheid dat [appellant sub

3

Algemeen bestuursrecht

JnB2016, 1217

Rechtbank Rotterdam, 29-09-2016 (publ. 05-12-2016), ROT 16/1094

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, verweerder.

Awb 1:1

Jeugdwet 7.3.11 lid 1, 7.3.17

Wet bescherming persoonsgegevens 46

BEVOEGDHEID. BESTUURSORGAAN. Uitspraak op verzet. Verzoek om inzage

dossier op grond van de Jeugdwet. Op basis van het samenstel van de

bepalingen 7.3.11, eerste lid en 7.3.17 van de Jeugdwet en artikel 46 van de

Wet bescherming persoonsgegevens is met inwerkingtreding van de Jeugdwet

ten opzichte van de daarvoor geldende Wet op de jeugdzorg een ander wettelijk

regime ontstaan. Dit leidt er toe dat verweerder ten aanzien van het verzoek

van opposant en het aanwenden van rechtsmiddelen tegen een beslissing op

dat verzoek niet als bestuursorgaan kan worden aangemerkt. De

bestuursrechter is daarom niet bevoegd kennis te nemen van het beroep.

Opposant dient zich door middel van een verzoekschriftprocedure te wenden tot

de civiele rechter.

Opposant heeft bij brief verweerder verzocht om aan hem het dossier met betrekking tot

zijn (biologische) dochter aan hem ter inzage beschikbaar te stellen. Daarbij heeft hij

tevens verzocht om informatie over de huidige gezags-/ voogdijsituatie.

Bij brief heeft opposant verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van

een besluit op zijn verzoek (…)

Opposant heeft in verzet aangevoerd dat de rechtbank zijn verzoek ten onrechte heeft

opgevat als zijnde een beslissing tot ondertoezichtstelling (…). Volgens opposant betreft

het verzoek een dossierinzage, dat zijn grondslag niet in het Burgerlijk Wetboek vindt,

maar elders. (…)

Opposant heeft zijn verzoek om dossierinzage uitdrukkelijk niet gebaseerd op de Wet

openbaarheid van bestuur (Wob). De Wob is ook niet van toepassing omdat de Jeugdwet

(wet van 1 maart 2014 inzake regels over de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor

preventie, ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en ouders bij opgroei- en

opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen) een eigen regime van

verstrekken van gegevens kent dat derogeert aan de Wob, zie hiervoor onder meer

ECLI:NL:RVS:2016:1140 over de toepassing van de Wet op de jeugdzorg, welke wet

door de Jeugdwet is vervangen. (…)

De rechtbank komt op basis van het samenstel van de hiervoor genoemde wettelijke

bepalingen [Red.: de artikelen 7.3.11, eerste lid en 7.3.17 van de Jeugdwet en artikel 46

van de Wet bescherming persoonsgegevens] tot het oordeel dat met inwerkingtreding

van de Jeugdwet ten opzichte van de daarvoor geldende Wet op de jeugdzorg een ander

wettelijk regime is ontstaan.

Dit wettelijk regime leidt er naar het oordeel van de rechtbank toe dat verweerder ten

aanzien van het verzoek van opposant en het aanwenden van rechtsmiddelen tegen een

beslissing op dat verzoek niet als bestuursorgaan kan worden aangemerkt. De

Page 4: Jurisprudentienieuwsbrief Bestuursrecht, aflevering 47 ......Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) 3 lid 3 . MISBRUIK VAN RECHT. Wob-verzoek. De omstandigheid dat [appellant sub

4.

bestuursrechter is daarom niet bevoegd kennis te nemen van het beroep. Opposant dient

zich door middel van een verzoekschriftprocedure te wenden tot de civiele rechter. (…)

ECLI:NL:RBROT:2016:7423

JnB2016, 1218

MK Rechtbank Noord-Nederland, 18-06-2015 (publ. 08-12-2016), LEE 14/5170

Regisseur Studenten Reisrecht B.V. (hierna: RSR), verweerder.

Awb 1:1 aanhef en onder b

BESTUURSORGAAN. RSR kan niet worden aangemerkt als een bestuursorgaan

als bedoeld in artikel 1:1, aanhef en onder b, van de Awb.

ECLI:NL:RBNNE:2015:2924

JnB2016, 1219

MK ABRS, 07-12-2016, 201508282/1/A3

college van burgemeester en wethouders van Wassenaar, appellant sub 2.

Awb 2:15 lid 1 en 4, 4:5 lid 1aanhef en onder b, 8:4 lid 1 aanhef en onder a

Burgerlijk Wetboek Boek 3 13, 15

Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) 3 lid 3

MISBRUIK VAN RECHT. Wob-verzoek. De omstandigheid dat [appellant sub 1],

in plaats van het alsnog op andere wijze indienen van zijn verzoek, ervoor heeft

gekozen om te procederen tegen de volgens hem onjuiste

buitenbehandelingstelling, is onvoldoende grond voor het oordeel dat hij

misbruik van recht maakt.

(…) [Niet-ontvankelijkverklaring bezwaar tegen reactie college] op een verzoek van

[appellant sub 1] op grond van de Wob om openbaarmaking van documenten. (…)

(…) Niet in geschil is dat het college de elektronische weg, waaronder ook de fax wordt

begrepen, niet heeft opengesteld voor het indienen van Wob-verzoeken. [appellant sub

1] had ervoor kunnen kiezen om na ontvangst van de brief van het college van (…),

waarin dit aan hem wordt meegedeeld, het verzoek op andere wijze - bijvoorbeeld

schriftelijk - in te dienen. [appellant sub 1] heeft dat niet gedaan, maar heeft ervoor

gekozen om bezwaar te maken tegen de brief van het college, omdat volgens hem zijn

verzoek ten onrechte buiten behandeling is gesteld zonder dat hij in de gelegenheid is

gesteld om het verzuim te herstellen.

De omstandigheid dat [appellant sub 1], in plaats van het alsnog op andere wijze

indienen van zijn verzoek, ervoor heeft gekozen om te procederen tegen de volgens hem

onjuiste buitenbehandelingstelling, is onvoldoende grond voor het oordeel dat hij

misbruik van recht maakt. Nu in dit geval niet aannemelijk is geworden dat [appellant

sub 1] zijn Wob-verzoek zonder redelijk doel heeft ingediend en ook overigens geen

feiten en omstandigheden zijn gebleken die kunnen wijzen op misbruik van recht, heeft

de rechtbank terecht geen aanleiding gezien om het beroep wegens misbruik van recht

niet-ontvankelijk te verklaren. (…)

ECLI:NL:RVS:2016:3242

Naar inhoudsopgave

Page 5: Jurisprudentienieuwsbrief Bestuursrecht, aflevering 47 ......Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) 3 lid 3 . MISBRUIK VAN RECHT. Wob-verzoek. De omstandigheid dat [appellant sub

5.

Schadevergoedingsrecht

JnB2016, 1220

CRvB, 07-12-2016, 11/5564 en 15/1517 WIA

Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv);

Staat der Nederlanden (Ministerie van Veiligheid en Justitie; hierna: de Staat).

Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele

vrijheden (hierna: EVRM) 6 lid 1

REDELIJKE TERMIJN. I.c. is de overschrijding van de redelijke termijn in de

bezwaarfase 22 maanden. De overschrijding van de redelijke termijn bij de

bestuursrechter is 30 maanden. De overschrijding van de redelijke termijn is

dus zowel aan het Uwv als aan de bestuursrechter toe te rekenen. Voor de

berekening van het bedrag aan schadevergoeding dat voor rekening komt van

het Uwv onderscheidenlijk van de Staat wordt de methode gevolgd die is

uiteengezet in het arrest van de HR van 19 februari 2016

(ECLI:NL:HR:2016:252). Het Uwv wordt veroordeeld tot vergoeding van

immateriële schade aan appellant tot een bedrag van € 1.904,- (22/52 deel van

€ 4.500,-). De Staat wordt veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade

aan appellant tot een bedrag van € 2.596,- (30/52 deel van € 4.500).

ECLI:NL:CRVB:2016:4683

Naar inhoudsopgave

Handhaving

JnB2016, 1221

ABRS, 07-12-2016, 201602346/1/A3

burgemeester van Alkmaar.

Awb 5:4

Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (hierna: EVRM) 7

HANDHAVING. Artikel 7, eerste lid, van het EVRM heeft betrekking op

bestraffing voor een strafbaar feit en niet op een herstelsanctie. Die sanctie ziet

niet op bestraffing voor een strafbaar feit. Dit laat onverlet dat het in artikel 5:4

van de Awb neergelegde legaliteitsbeginsel op een herstelsanctie van

toepassing is.

ECLI:NL:RVS:2016:3265

Naar inhoudsopgave

Page 6: Jurisprudentienieuwsbrief Bestuursrecht, aflevering 47 ......Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) 3 lid 3 . MISBRUIK VAN RECHT. Wob-verzoek. De omstandigheid dat [appellant sub

6.

Omgevingsrecht

Wabo

JnB2016, 1222

MK Tussenuitspraak ABRS, 07-12-2016, 201508157/1/A1

college van burgemeester en wethouders van Hollands Kroon.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Besluit omgevingsrecht (Bor) bijlage II: artikel 3, aanhef en lid 8 aanhef en onder a

WABO. Begrip draagconstructie als bedoeld in artikel 3, aanhef en achtste lid,

aanhef en onder a, van bijlage II van het Bor niet beperkt uitleggen.

Afwijzing handhavingsverzoek tegen het bouwen van een verdieping op een pand.

(…) Ter zitting heeft het college het standpunt ingenomen dat, nu het begrip

'draagconstructie' in het Bor niet is gedefinieerd, voor de uitleg van dat begrip aansluiting

kan worden gezocht bij hetgeen daarover in de memorie van antwoord bij de herziening

van de Woningwet (Kamerstukken II, 1988/89, 20 066, nr. 9, p. 74) is opgenomen. In

de bedoelde memorie van antwoord is opgenomen: "Onder 'draagconstructie' wordt

verstaan het dragende gedeelte van de constructie van een bouwwerk, waarvan het

bezwijken niet alleen leidt tot instorten van de direct op dat gedeelte rustende

bouwdelen, doch ook tot het instorten van andere bouwdelen. Het aanbrengen van

veranderingen die betrekking hebben op of gevolgen hebben voor de draagconstructie,

zal, uit het oogpunt van veiligheid, in beginsel altijd zijn onderworpen aan het

bouwvergunningsvereiste." De Afdeling volgt het college niet in deze uitleg van het

begrip 'draagconstructie'. De in de memorie van antwoord bij de herziening van de

Woningwet 1991 voorgestane beperkende uitleg van het woord 'draagconstructie' als

'hoofddraagconstructie' wijkt belangrijk af van de bewoordingen van artikel 3, aanhef en

achtste lid, onder a, van bijlage II van het Bor. Daarbij betrekt de Afdeling dat de

besluitwetgever geen aanleiding heeft gezien in plaats van 'draagconstructie' het woord

'hoofddraagconstructie' te gebruiken, terwijl voorts de beperkende uitleg ook niet

herhaald is in de geschiedenis van totstandkoming van het Bor of de voorlopers daarvan.

(…)

ECLI:NL:RVS:2016:3277

JnB2016, 1223

MK ABRS, 07-12-2016, 201508487/1/A1

college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland, appellant sub 1.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) 2.12, lid 1, aanhef en onder a, onder

Activiteitenbesluit milieubeheer 2.17 lid 1, 2.20

WABO. Omgevingsvergunning voor loswal met keerlus. Gezien artikel 2.20 van

het Activiteitenbesluit milieubeheer en omstandigheden van het geval is hier

een situatie aan de orde waarin het toelaten van een hoger geluidniveau voor

het laden en lossen aan de orde kan zijn. Aangezien het geluidniveau echter

aanzienlijk is, kon het woon- en leefklimaat slechts in redelijkheid

Page 7: Jurisprudentienieuwsbrief Bestuursrecht, aflevering 47 ......Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) 3 lid 3 . MISBRUIK VAN RECHT. Wob-verzoek. De omstandigheid dat [appellant sub

7.

aanvaardbaar worden geacht indien niet op korte termijn een geschiktere

locatie voorhanden was. Gebleken is dat het college nog bezig is met een

onderzoek naar alternatieve locaties. In zoverre is het besluit niet met de

vereiste zorgvuldigheid voorbereid.

(…) omgevingsvergunning verleend voor het inrichten en gebruiken van een loswal met

een keerlus [nabij woning (…)] (…).

(…) Meer in het bijzonder is in deze zaak primair aan de orde of het college

overeenkomstig artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo heeft

kunnen concluderen dat de vergunde activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke

ordening en daarom in afwijking van de beheersverordening kon worden vergund, en of

de motivering van het besluit een deugdelijke onderbouwing bevat.

(…) Om de omgevingsvergunning voor gebruik in strijd met de beheersverordening te

kunnen verlenen, heeft het college beoordeeld of de aangevraagde activiteiten tot een

aanvaardbaar woon- en leefklimaat - en dus een goede ruimtelijke ordening - leiden.

Daarbij heeft het college, wat geluid betreft, aansluiting gezocht bij de in het

Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) gestelde geluidnormen.

Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat bij het voldoen

aan deze normen in beginsel sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat

voor de omwonenden.

(…) Wat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau betreft, overweegt de Afdeling als

volgt.

(…) In artikel 2.17, eerste lid, van het Activiteitenbesluit is voor de dagperiode een

grenswaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau gesteld van 50 dB(A) bij

geluidgevoelige objecten. Artikel 2.20 geeft het bevoegd gezag de mogelijkheid om

andere geluidnormen vast te stellen. In de toelichting bij dit artikel (Stb. 2007, 415, blz.

210) is onder meer vermeld dat uiteenlopende redenen of argumenten ten grondslag

kunnen liggen aan de wens, behoefte of noodzaak tot afwijken. In beginsel zal het

omgevingsgeluid bepalend kunnen zijn voor de mate van afwijking van de standaard

geluidsnorm. Niet uitsluitend het omgevingsgeluid behoeft echter maatgevend te zijn.

Ook maatschappelijke ontwikkelingen en de al of niet hierdoor veranderende regelgeving

kan daartoe aanleiding vormen. Ook kunnen eventueel geluidsgrenswaarden boven het

omgevingsgeluid worden vastgesteld, bijvoorbeeld indien individuele bedrijfseconomische

redenen motief zijn, en is aangetoond dat maatregelen onvoldoende soelaas bieden. In

dergelijke gevallen zal het bevoegd gezag een afweging moeten maken tussen de

belangen van het bedrijfsleven en de belangen van de woonomgeving. Met name kan

zich deze problematiek voordoen rond laad- en losactiviteiten waarbij in specifieke

situaties extra geluidruimte moet worden geboden om de bedrijfsvoering niet geheel

onmogelijk te maken.

Ingevolge artikel 2.20 is het onder bepaalde omstandigheden dus mogelijk om van de in

artikel 2.17, eerste lid, gestelde grenswaarde af te wijken. Het is onbestreden dat het

voor Giethoorn van groot economisch belang is om een loswal te realiseren. Het gebruik

van een loswal gaat gepaard met laad- en losactiviteiten die tot een hoge geluidbelasting

kunnen leiden. De Afdeling merkt op dat in deze situatie de bij het mechanisch laden en

lossen optredende geluidbelasting zich alleen in de dagperiode voordoet. Bij de maximaal

Page 8: Jurisprudentienieuwsbrief Bestuursrecht, aflevering 47 ......Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) 3 lid 3 . MISBRUIK VAN RECHT. Wob-verzoek. De omstandigheid dat [appellant sub

8.

52 keer per jaar toegestane laad- en losbewegingen gedurende één uur is deze

geluidbelasting op de woning (…) enigszins hoger dan de in het Activiteitenbesluit

milieubeheer genoemde waarde van 50 dB(A). Bij de maximaal twaalf keer per jaar

toegestane laad- en losbewegingen treedt gedurende vier uur op de woning (…) een

aanzienlijk hoger geluidniveau op dan deze waarde. De Afdeling acht het aannemelijk dat

het niet mogelijk is om maatregelen te treffen om deze geluidbelasting te beperken.

Aannemelijk is verder dat bij andere woningen dan de woning aan de (…) niet

vergelijkbare relatief hoge geluidbelastingen optreden.

Gezien artikel 2.20 en de hierboven genoemde omstandigheden is hier een situatie aan

de orde waarin het toelaten van een hoger geluidniveau voor het laden en lossen aan de

orde kan zijn. Aangezien het geluidniveau echter aanzienlijk is, kon het woon- en

leefklimaat slechts in redelijkheid aanvaardbaar worden geacht indien niet op korte

termijn een geschiktere locatie - waarbij ook bereikbaarheid van de locatie, kosten voor

aanpassingen en de ligging van een locatie in een beschermd natuurgebied een rol

spelen - voorhanden was. Ter zitting is echter gebleken dat het college nog bezig is met

een onderzoek naar alternatieve locaties. De Afdeling leidt hieruit af dat het besluit in

zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. (…)

ECLI:NL:RVS:2016:3248

JnB2016, 1224

MK ABRS, 07-12-2016, 201508330/1/A1

college van burgemeester en wethouders van Zaanstad.

bestemmingsplan "Aanvullende bestemmingsplanvoorschriften"

WABO. Indien een geactualiseerd bestemmingsplan niet meer geldt voor een

gebied, gelden ook niet meer de voorschriften in het bestemmingsplan

"Aanvullende bestemmingsplanvoorschriften" voor dat gebied. De Afdeling

heeft eerder in haar uitspraak van 18 augustus 2010,

ECLI:NL:RVS:2010:BN4267 geoordeeld dat het bestemmingsplan "Aanvullende

bestemmingsplanvoorschriften" diende om verschillende verouderde

bestemmingsplannen te actualiseren op het gebied van woon- en erfbebouwing,

terreinafscheidingen en gebruiksbepalingen. Het bestemmingsplan

"Aanvullende bestemmingsplanvoorschriften" heeft aldus alleen voorschriften

gewijzigd van en toegevoegd aan een aantal verouderde bestemmingsplannen.

Het bevat geen zelfstandige voorschriften die kunnen worden toegepast los van

de geactualiseerde bestemmingsplannen.

ECLI:NL:RVS:2016:3224

Jurisprudentie Wabo-milieu:

- MK Rechtbank Midden-Nederland, 05-12-2016, UTR 16/1641 en 16/1787

(ECLI:NL:RBMNE:2016:6478);

- MK Rechtbank Limburg, 30-11-2016 (publ. 06-12-2016), ROE 16/306 en 16/307

(ECLI:NL:RBLIM:2016:10526).

Naar inhoudsopgave

Page 9: Jurisprudentienieuwsbrief Bestuursrecht, aflevering 47 ......Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) 3 lid 3 . MISBRUIK VAN RECHT. Wob-verzoek. De omstandigheid dat [appellant sub

9.

Ziekte en arbeidsongeschiktheid

JnB2016, 1225

MK Rechtbank Rotterdam, 05-12-2016, ROT 16/798

Raad van bestuur van het Uwv, verweerder.

ZW 45 lid 1 aanhef en onder j

Wet van 14 november 2002 tot wijziging van de Ziektewet en enkele andere wetten in

verband met de invoering van eigenrisicodragen door de werkgever (Wet

eigenrisicodragen Ziektewet)

ZW. BENADELINGSHANDELING. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de

wetsgeschiedenis niet dat de wetgever met de invoering van de Wet

eigenrisicodragen Ziektewet een wijziging heeft beoogd in de beoordeling van

een benadelingshandeling als bedoeld in artikel 45, eerste lid, aanhef en onder

j, van de ZW. Daarnaast valt uit de wetsgeschiedenis niet af te leiden dat de

wetgever voor de vraag of het ziekengeld geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of

blijvend geweigerd moet worden, heeft beoogd een onderscheid te maken

tussen werknemers van een eigenrisicodrager en overige werknemers. Het

beroep is gegrond. Het is aan verweerder om in vervolg op het oordeel van de

rechtbank nader onderzoek te doen naar eventuele verwijtbaarheid van de ex-

werknemer.

ECLI:NL:RBROT:2016:9261

Naar inhoudsopgave

Werkloosheid

JnB2016, 1226

MK CRvB, 23-11-2016, 15/1221 WW

Raad van bestuur van het Uwv.

WW 20 lid 6

WW. INKOMSTENVERREKENING. Nu appellant de werkzaamheden voor [BV]

niet heeft verricht als werknemer, staat vast dat niet aan de in artikel 20, zesde

lid, aanhef en onder b, van de WW genoemde toepassingsvoorwaarde is

voldaan, zodat de in artikel 20, zesde lid, aanhef en onder b, van de WW en

artikel 35aa, eerste lid, van de WW neergelegde methodiek van

inkomstenverrekening niet van toepassing is.

ECLI:NL:CRVB:2016:4662

Naar inhoudsopgave

Page 10: Jurisprudentienieuwsbrief Bestuursrecht, aflevering 47 ......Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) 3 lid 3 . MISBRUIK VAN RECHT. Wob-verzoek. De omstandigheid dat [appellant sub

10.

Bijstand

JnB2016, 1227

MK CRvB, 22-11-2016, 14/5927 WWB

college van burgemeester en wethouders van Emmen.

Awb 5:43

WWB 17

Opiumwet (OW) 3

WWB. HENNEPKWEKERIJ. INLICHTINGENPLICHT. INTREKKING EN

TERUGVORDERING. BOETE. Het ne bis in idem-beginsel, als bedoeld in artikel

5:43 van de Awb is niet geschonden. Ook is er geen sprake van een situatie als

bedoeld in artikel 5:44 van de Awb. De aan appellant opgelegde

strafbeschikking is blijkens een door appellant overgelegde aanmaning

opgelegd vanwege het overtreden van artikel 3 van de OW. De aan appellant

opgelegde bestuurlijke boete is een sanctie vanwege het overtreden van artikel

17 van de WWB. Van belang is dat de overtreden bepalingen niet een soortgelijk

belang beschermen. Het beschermd belang van artikel 3 van de OW is het

voorkomen van verspreiding van verdovende middelen. Het beschermd belang

van artikel 17 van de WWB is de rechtmatige verstrekking van bijstand.

ECLI:NL:CRVB:2016:4606

Naar inhoudsopgave

Sociale zekerheid overig

JnB2016, 1228

MK CRvB, 09-12-2016, 15/7050 WAADI, 15/7052 WAADI, 15/7054 WAADI,

15/7056 WAADI, 15/7059 WAADI

Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, appellant.

EVRM 7 lid 1

Awb 5:4

Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi) 7a lid 1

Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving (Stb. 2012, 462) XXV

Verzamelwet SZW 2015 XIII

Beleidsregel boeteoplegging Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs 2014

WET ALLOCATIE ARBEIDSKRACHTEN DOOR INTERMEDIAIRS. BOETE. LEX

CERTA. De wetgever is, blijkens artikel XIII van de Verzamelwet SZW 2015 en

de MvT bij die bepaling, tot het inzicht gekomen dat de formulering van artikel

7a, eerste lid, van de Waadi niet de bedoeling van de wetgever weergaf.

Strijd met de rechtszekerheid om een boete op te leggen omdat betrokkene niet

op de voorgeschreven wijze stond ingeschreven in het handelsregister.

Oplegging boete wegens overtreding van artikel 7a, tweede lid, van de Waadi.

Raad: De Raad ziet aanleiding om te beoordelen of artikel 7a, eerste lid, van de Waadi –

zoals dat luidde ten tijde hier in geding – in overeenstemming is met het lex certa-

Page 11: Jurisprudentienieuwsbrief Bestuursrecht, aflevering 47 ......Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) 3 lid 3 . MISBRUIK VAN RECHT. Wob-verzoek. De omstandigheid dat [appellant sub

11.

beginsel, dat onder meer besloten ligt in artikel 5:4, eerste lid, van de Awb en artikel 7,

eerste lid, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele

vrijheden (EVRM).

Het lex certa-beginsel verlangt van de wetgever dat hij met het oog op de

rechtszekerheid op een zo duidelijk mogelijke wijze een verboden gedraging omschrijft.

Een burger of een onderneming moet kunnen weten ter zake van welke gedragingen hij

kan worden gestraft. Daarbij moet niet uit het oog worden verloren dat de wetgever

soms met een zekere vaagheid, bestaande uit het gebruik van algemene termen (‘vage

norm’), verboden gedragingen omschrijft om te voorkomen dat gedragingen die

strafwaardig zijn buiten het bereik van die omschrijving vallen. Die vaagheid kan

onvermijdelijk zijn, omdat niet altijd te voorzien is op welke wijze de te beschermen

belangen in de toekomst zullen worden geschonden en omdat, indien dit wel is te

voorzien, de omschrijvingen van verboden gedragingen anders te verfijnd worden met

als gevolg dat de overzichtelijkheid wegvalt en daarmee het belang van de algemene

duidelijkheid van wetgeving schade lijdt (zie HR 31 oktober 2000,

ECLI:NL:HR:2000:AA7954 en ABRvS 17 maart 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL7836).

Indien het desbetreffende voorschrift een ‘vage norm’ bevat dient bij de beantwoording

van de vraag of de rechtsnorm voldoende bepaald is ook de wetsgeschiedenis of, zo

nodig, de uitleg die de rechter aan die ‘vage norm’ heeft gegeven in aanmerking te

worden genomen (bijvoorbeeld: EHRM 28 juni 2011, nr. 577/11,

ECLI:NL:XX:2011:BT2901 inzake Het Financieele Dagblad / Nederland en EHRM 25 mei

1993, nr. 14307/88 inzake Kokkinakis / Griekenland).

Ook indien zo’n wettelijk voorschrift een kennelijke misslag bevat is het aangewezen om

aan de hand van de wetsgeschiedenis te bezien wat de bedoeling van de wetgever met

het wettelijk voorschrift is geweest (zie bijvoorbeeld: HR 30 augustus 2005,

ECLI:NL:HR:2005:AT7546 en HR 19 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV1141).

Anders dan door appellant is betoogd kan – met het oog op de rechtszekerheid – niet in

zijn algemeenheid worden aanvaard dat bij de beantwoording van de vraag of aan het

lex certa-beginsel is voldaan altijd, naast de wettekst, de wetsgeschiedenis in

ogenschouw moet worden genomen.

Artikel 7a, eerste lid, van de Waadi – zoals deze bepaling luidde ten tijde hier in geding –

bevatte geen ‘vage norm’. Evenmin was sprake van een kennelijke misslag door de

wetgever. De tekst van artikel 7a, eerste lid, van de Waadi is tot aan ‘of waarvan’ helder

en ondubbelzinnig. Betrokkenen hebben daarom op grond van de eerste zinsnede van die

bepaling kunnen menen dat zij artikel 7a, eerste lid, van de Waadi niet overtraden,

omdat zij ten tijde hier in geding stonden ingeschreven in het handelsregister als bedoeld

in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007. Dat het laatste zinsdeel bij een dergelijke

lezing geen praktische betekenis meer heeft doet niet af aan de ondubbelzinnige

betekenis van het eerste zinsdeel.

De wetgever is, blijkens artikel XIII van de Verzamelwet SZW 2015 en de MvT bij die

bepaling, tot het inzicht gekomen dat de formulering van artikel 7a, eerste lid, van de

Waadi niet de bedoeling van de wetgever weergaf.

Gelet op het voorgaande is het in strijd met de rechtszekerheid die in het kader van het

strafbaar stellen van een handeling of het nalaten ervan geboden is, om betrokkene 2

Page 12: Jurisprudentienieuwsbrief Bestuursrecht, aflevering 47 ......Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) 3 lid 3 . MISBRUIK VAN RECHT. Wob-verzoek. De omstandigheid dat [appellant sub

12.

een boete op te leggen omdat hij niet op de voorgeschreven wijze stond ingeschreven in

het handelsregister (zie ook: RvS 25 september 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1236). Dit

betekent dat appellant, gelet op artikel 5:4, eerste lid, van de Awb, niet bevoegd was

betrokkene 2 een boete op te leggen. Gelet op artikel 7a, tweede lid, van de Waadi, was

appellant ook niet bevoegd betrokkene 1, 3, 4 en 5 een boete op te leggen. Gelet op

deze uitkomst behoeven de gronden waarop het hoger beroep van appellant berust geen

bespreking meer.

Aangevallen uitspraak vernietigd.

ECLI:NL:CRVB:2016:4725

JnB2016, 1229

MK CRvB, 22-11-2016, 14/6945 IOAW, 14/7128 IOAW

college van burgemeester en wethouders van Nijmegen, appellant.

IOAW 6

IOAW. Volgens de logisch-taalkundige lezing (letterlijke tekst) van de nieuwe

bepaling in samenhang met het tweede lid van artikel 6 van de IOAW

(beïnvloede bepaling) moet betrokkene vanaf 1 juli 2013 voor de toepassing

van de IOAW als alleenstaande worden aangemerkt, nu haar echtgenoot

volgens de letterlijke tekst als AOW-gerechtigde geen recht heeft op een IOAW-

uitkering en op betrokkene dus de laatste volzin van de beïnvloede bepaling van

toepassing is. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze

wetswijziging volgt echter overduidelijk dat dit niet de bedoeling is geweest

van de wetgever. Beslissend voor de uitkomst van dit hoger beroep is dus of de

letterlijke tekst van de wet of de bedoeling van de wetgever moet prevaleren.

Afhankelijk van de bijzonderheden en omstandigheden van het geval kan,

bijvoorbeeld in de situatie van een kennelijke misslag of omissie van de

wetgever, de bedoeling van de wetgever prevaleren boven de letterlijke tekst

van de wet. Daarvan is in dit geval sprake. Betrokkene is terecht als gehuwde

aangemerkt; derhalve is haar en haar echtgenoot terecht een IOAW-uitkering

toegekend op de grondslag voor gehuwden.

ECLI:NL:CRVB:2016:4556

Naar inhoudsopgave

Bestuursrecht overig

APV

JnB2016, 1230

MK ABRS, 07-12-2016, 201507871/1/A3

burgemeester van Amsterdam, appellant sub 2.

Algemene Plaatselijke Verordening 2008 (APV) 2.40 lid 1, 2.43 aanhef en onder a, 2.44

lid 1, 2.47

Page 13: Jurisprudentienieuwsbrief Bestuursrecht, aflevering 47 ......Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) 3 lid 3 . MISBRUIK VAN RECHT. Wob-verzoek. De omstandigheid dat [appellant sub

13.

APV. Burgemeester was niet bevoegd voorschrift omtrent inzet extra pont te

verbinden aan evenementenvergunningen voor vlooienmarkt omdat het gevaar

voor de openbare orde en veiligheid in dit geval niet wordt veroorzaakt door de

vlooienmarkten op zichzelf bezien.

(…) vergunningen verleend aan IJ-hallen voor het organiseren van de evenementen

"Gigantische vlooienmarkt IJ-Hallen" op de NDSM-werf [in nader genoemde weekenden]

(…).

(…) Aan deze drie vergunningen is het volgende voorschrift verbonden: "U maakt met

het GVB pontverkeer een afspraak over de inzet van een extra pont (IJ-veer 50 serie

capaciteit 240 personen) op beide dagen van 10.00 tot 18.00 uur." (hierna: het

voorschrift). Het pontveer is voor gebruikers gratis. Het voorschrift heeft als

consequentie dat het GVB de kosten van de inzet van een extra pontveer in rekening

brengt bij IJ-Hallen. (…)

(…) Het vorenstaande betekent dat de overbelasting van het pontveer en het gevaar dat

dat oplevert voor de openbare orde en veiligheid het gevolg is van de ontwikkeling van

Amsterdam-Noord als geheel met inbegrip van de vlooienmarkten in combinatie met de

omstandigheid dat het gebied onvoldoende werd ontsloten. De burgemeester is bij de

verlening van de evenementenvergunning gelet op artikel 2.43, aanhef en onder a, en

artikel 2.44, eerste lid, van de APV alleen bevoegd voorschriften op te nemen die

strekken ter bescherming van de belangen die in het geding komen als gevolg van het

evenement. Omdat het gevaar voor de openbare orde en veiligheid in dit geval niet

wordt veroorzaakt door de vlooienmarkten op zichzelf bezien, was de burgemeester niet

bevoegd het voorschrift aan de vergunningen te verbinden.

Nu de burgemeester niet bevoegd was het voorschrift aan de vergunningen te verbinden,

is het besluit op bezwaar voor zover daarbij het voorschrift is gehandhaafd, genomen in

strijd met artikel 2.44, eerste lid, in samenhang bezien met artikel 2.43, aanhef en onder

a, van de APV. De rechtbank heeft dit niet onderkend. (…)

ECLI:NL:RVS:2016:3253

Naar inhoudsopgave

Page 14: Jurisprudentienieuwsbrief Bestuursrecht, aflevering 47 ......Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) 3 lid 3 . MISBRUIK VAN RECHT. Wob-verzoek. De omstandigheid dat [appellant sub

14.

Belastingdienst-Toeslagen

JnB2016, 1231

MK ABRS, 07-12-2016, 201508578/1/A2

Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) 3 lid 2 aanhef en onder e, 18 lid 1

BELASTINGDIENST/TOESLAGEN. Artikel 3, tweede lid, aanhef en onder e, van

de Awir verzet zich er niet tegen dat indien de overgelegde schriftelijke

overeenkomst gerede twijfel doet rijzen over de duur ervan, met toepassing van

artikel 18, eerste lid, van de Awir nadere gegevens worden gevraagd, die deze

twijfel wegnemen.

(…) voorschotten zorgtoeslag en kindgebonden budget over 2014 (…) herzien en

vastgesteld op nihil.

(…) De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen [persoon] terecht

als toeslagpartner van [appellante] heeft aangemerkt.

(…) In artikel 3, tweede lid, aanhef en onder e, van de Awir is het uitgangspunt

neergelegd dat de belanghebbende met een schriftelijke overeenkomst doet blijken dat

hij of degene die op hetzelfde adres staat ingeschreven op zakelijke gronden een deel

van de woning huurt van de ander. Die bepaling verzet zich er niet tegen dat indien de

overgelegde schriftelijke overeenkomst gerede twijfel doet rijzen over de duur ervan,

met toepassing van artikel 18, eerste lid, van de Awir nadere gegevens worden

gevraagd, die deze twijfel wegnemen.

De door [appellante] overgelegde huurovereenkomst vermeldt dat deze gold tot en met

30 april 2014. Ter zitting heeft [appellante] naar voren gebracht dat hoewel de

einddatum is verstreken, de huurovereenkomst niet van rechtswege is geëindigd omdat

deze niet is opgezegd.

De Belastingdienst/Toeslagen mocht, gelet op de in de overeenkomst vermelde

einddatum, aanleiding zien voor twijfel over de duur van de overeenkomst. Weliswaar

volgt uit artikel 271, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, zoals deze

bepaling ten tijde van belang gold, dat een voor bepaalde tijd aangegane huur niet door

het enkele verloop van de huurtijd eindigt, maar dat laat onverlet dat de huur per de

overeengekomen datum, of later, kan zijn beëindigd. De Belastingdienst/Toeslagen

mocht dan ook van [appellante] verlangen dat zij nadere gegevens zou overleggen, zoals

betaalbewijzen, waaruit blijkt dat de voor bepaalde tijd gesloten overeenkomst na afloop

van de overeengekomen duur niet is beëindigd. In geval van voortzetting van de

huurovereenkomst moet ervan uitgegaan worden dat dat bewijs door de huurder

overgelegd kan worden.

[appellante] heeft zulke gegevens niet overgelegd. (…)

Aangezien [appellante] niet heeft doen blijken dat zij op zakelijke gronden een gedeelte

van de woning van [persoon] huurde, heeft de Belastingdienst/Toeslagen hen terecht als

toeslagpartners aangemerkt. De rechtbank is terecht tot hetzelfde oordeel gekomen. (…)

ECLI:NL:RVS:2016:3254

Naar inhoudsopgave

Page 15: Jurisprudentienieuwsbrief Bestuursrecht, aflevering 47 ......Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) 3 lid 3 . MISBRUIK VAN RECHT. Wob-verzoek. De omstandigheid dat [appellant sub

15.

Wet openbaarheid van bestuur

JnB2016, 1232

MK ABRS, 07-12-2016, 201600659/1/A3

minister van Veiligheid en Justitie.

Algemene wet bestuursrecht (Awb) 7:18 lid 2, lid 4

Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) 11 lid 4, 19 lid 4

Wet openbaarheid van bestuur (Wob) 3 lid 1, 10 lid 2 aanhef en onder e, onder g, 11

Burgerlijk Wetboek Boek 3 13 lid 1, lid 2, lid 3, 15

WOB. Geen misbruik van recht. Twijfel over de realiteit van het onderzoek dat

[appellant] stelt uit te voeren is niet zodanig, dat dit de conclusie rechtvaardigt

dat het onaannemelijk is dat [appellant] het verzoek met het oog op een

onderzoek heeft ingediend.

Persoonlijke levenssfeer. Ambtenaren. Bij openbaarmaking van een

voorbewerkingsformulier mag de minister de intialen van de ambtenaar en zijn

advies op grond van de Wob weglakken.

Onevenredige bevoordeling of benadeling. Het enkele feit dat informatie in

vertrouwen is verstrekt betekent niet dat het uitgangspunt van de Wob dat

informatie in beginsel openbaar is, opzij gezet wordt. Verwijzing naar ABRS 03-

02-2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL1831. In dit geval - het administratief

beroepschrift kan effectief worden geanonimiseerd - weegt het belang van

openbaarmaking zwaarder.

(…) Bij brief van (…) heeft [appellant] de CVOM op grond van de Wet openbaarheid van

bestuur (Wob) verzocht om het meest recente CJIB-zaakoverzicht, een kopie van het

administratief beroep, het CVOM-voorbewerkingsformulier en de foto aangaande CJIB-

nummer […].

De rechtbank heeft het door [appellant] ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard

wegens misbruik van recht.

(…) Gelet hierop, bestaat enige twijfel over de realiteit van het onderzoek dat [appellant]

stelt uit te voeren. Die twijfel is echter niet zodanig, dat dit de conclusie rechtvaardigt

dat het onaannemelijk is dat [appellant] het verzoek (…) met het oog op een onderzoek

heeft ingediend.

(…) Zoals uit de (…) vermelde uitspraken volgt, zijn zwaarwichtige gronden vereist om

tot het oordeel te komen dat iemand misbruik heeft gemaakt van een wettelijke

bevoegdheid. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en de omstandigheden dat het

dossier geen blijk geeft van handelingen waarvan [rechtsbijstandsverlener] dan wel

[appellant] geweten moet hebben dat die een tijdige besluitvorming konden bemoeilijken

en niet is gebleken dat [rechtsbijstandsverlener] in deze zaak rechtsbijstand verleent op

"no cure no pay"-basis, ziet de Afdeling onvoldoende grond voor het oordeel dat

[appellant] dan wel [rechtsbijstandsverlener] het recht om een Wob-verzoek in te dienen

en om beroep in te stellen zodanig evident heeft aangewend zonder redelijk doel of voor

een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het aanwenden van die rechten blijk

geeft van kwade trouw. De rechtbank heeft het beroep ten onrechte wegens misbruik

van recht niet-ontvankelijk verklaard.

Page 16: Jurisprudentienieuwsbrief Bestuursrecht, aflevering 47 ......Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) 3 lid 3 . MISBRUIK VAN RECHT. Wob-verzoek. De omstandigheid dat [appellant sub

16.

(…) Uit het voorgaande volgt dat de minister bij openbaarmaking van een

voorbewerkingsformulier de intialen van de ambtenaar en zijn advies op grond van de

Wob mag weglakken. Ter zitting van de rechtbank is namens de minister toegelicht dat

voor openbaarmaking van een voorbewerkingsformulier persoonsgegevens, zoals

initialen en namen van ambtenaren, en meningen van ambtenaren worden weggelakt.

Daarnaast is namens de minister toegelicht dat [appellant] een aantal dossiers

abusievelijk zonder weggelakte gegevens heeft ontvangen en dat in andere gevallen

geen gegevens op het voorbewerkingsformulier zijn weggelakt omdat die gegevens reeds

op andere wijze voor een ieder kenbaar waren. Er bestaat derhalve geen grond voor het

oordeel dat het weglakken van informatie op het voorbewerkingsformulier in deze zaak in

strijd met het gelijkheidsbeginsel of het verbod van willekeur is.

(…) Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 3 februari 2010,

ECLI:NL:RVS:2010:BL1831), betekent het enkele feit dat informatie in vertrouwen is

verstrekt niet dat het uitgangspunt van de Wob dat informatie in beginsel openbaar is,

opzij gezet wordt. Daartoe dient een afweging te worden gemaakt, waarbij het

uitgangspunt van de Wob - openbaarheid is regel - zwaar dient te wegen.

De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennis

genomen van het door de minister geweigerde administratief beroepschrift. De groep

personen aan wie mogelijk een verkeersboete is opgelegd is zeer omvangrijk. Het

administratief beroepschrift bevat geen gronden die tot een bepaald persoon of een

bepaalde kleine groep van personen zijn te herleiden. Daarom kan door gegevens weg te

lakken het administratief beroepschrift effectief worden geanonimiseerd.

Gelet hierop, heeft de minister zich naar oordeel van de Afdeling niet in redelijkheid op

het standpunt kunnen stellen dat het voorkomen van een mogelijke onevenredige

benadeling, die er in bestaat dat ontvangers van verkeersboetes zich wellicht minder vrij

voelen om administratief beroep in te stellen en hun standpunten in het beroepschrift tot

uitdrukking te brengen, in dit geval zwaarder weegt dan het belang van

openbaarmaking. (…)

ECLI:NL:RVS:2016:3225

Naar inhoudsopgave

Vreemdelingenrecht

Asiel

JnB2016, 1233

MK ABRS, 05-12-2016, 201604677/1/V2

staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.

Vw 2000 29 lid 1 b

Page 17: Jurisprudentienieuwsbrief Bestuursrecht, aflevering 47 ......Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) 3 lid 3 . MISBRUIK VAN RECHT. Wob-verzoek. De omstandigheid dat [appellant sub

17.

ASIEL. Tripoli. Omstandigheid dat de ons omringende landen de algemene

veiligheidssituatie in Libië verschillend beoordelen is geen grond voor het

stellen van prejudiciële vragen.

Er bestaat geen aanleiding voor het stellen van prejudiciële vragen, zoals de vreemdeling

heeft verzocht, omdat deze niet relevant zijn voor de oplossing van het geschil (zie het

arrest van het Hof van Justitie van 6 oktober 1982, Cilfit, punt 10;

ECLI:EU:C:1982:335). De vraag wanneer zich een uitzonderlijke situatie voordoet als

vorenbedoeld is door het Hof beantwoord in het arrest van 17 februari 2009, Elgafaji,

punt 43; ECLI:EU:C:2009:94. De vraag of zich, in dit geval in Libië, een dergelijke

uitzonderlijke situatie voordoet, vergt geen nadere uitleg door het Hof van het Unierecht,

maar gaat uitsluitend over de beoordeling van een feitelijke situatie, die is voorbehouden

aan de lidstaten (zie voormeld arrest van 17 februari 2009, punt 43 en onder meer het

arrest van het Hof van 30 maart 2006, Servizi Ausiliari Dottori Commercialisti, punt 69;

ECLI:EU:C:2006:208). Met de omstandigheid dat de ons omringende landen de

algemene veiligheidssituatie in Libië verschillend beoordelen doet zich dan ook geen

situatie voor als bedoeld in het arrest van het Hof van 9 september 2015, Ferreira da

Silva e Brito e.a., ECLI:EU:C:2015:565, waar de vreemdeling naar heeft verwezen,

waarin het ging om een nadere uitleg van een Unierechtelijk begrip.

ECLI:NL:RVS:2016:3231

JnB2016, 1234

MK ABRS, 06-12-2016, 201603388/1/V3

staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.

Vw 2000 30b lid 1 b, 62 lid 2 b

ASIEL. Staatssecretaris mag vertrektermijn onthouden indien aanvraag op

grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 als

kennelijk ongegrond is afgewezen.

In de door de rechtbank bedoelde toelichting op het WBV 2016/2 heeft de

staatssecretaris vermeld dat is toegevoegd dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst de

vertrektermijn onthoudt indien sprake is van een aanvraag voor een verblijfsvergunning

asiel voor bepaalde tijd welke op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b,

van de Vw 2000 als kennelijk ongegrond is afgewezen. Deze toevoeging heeft als

achtergrond dat hier sprake is van een evidente afwijzing, waarbij zich tevens de

omstandigheid voordoet dat verwijdering naar het land van herkomst veelal eenvoudig te

realiseren valt, aldus de staatssecretaris in de toelichting. De rechtbank heeft ten

onrechte overwogen dat deze toelichting zich niet verdraagt met de individuele

beoordeling en afweging die het Hof voorschrijft, nu de staatssecretaris, gezien de in het

WBV 2016/2 opgenomen proportionaliteitstoets, het beleid voert dat van het onthouden

van een vertrektermijn wordt afgezien indien de persoonlijke omstandigheden van de

vreemdeling daartoe nopen.

ECLI:NL:RVS:2016:3281

Page 18: Jurisprudentienieuwsbrief Bestuursrecht, aflevering 47 ......Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) 3 lid 3 . MISBRUIK VAN RECHT. Wob-verzoek. De omstandigheid dat [appellant sub

18.

JnB2016, 1235

Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, 23-11-2016, NL16.3001

staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.

Vw 2000 30b lid 1 b

ASIEL. Veilig land van herkomst. Aanwijzing van Macedonië als veilig land van

herkomst voldoet aan de wettelijk voorgeschreven vereisten.

Verweerder heeft, blijkens het bestreden besluit en zoals hij ter zitting heeft bevestigd,

het onderzoek van de Europese Commissie, dat ten grondslag ligt aan het voorstel om

Macedonië op te nemen op de gemeenschappelijke EU-lijst, tot het zijne gemaakt na een

eigen, zelfstandig onderzoek naar en een beoordeling van dat onderzoek. Ter zitting

heeft verweerder in dit verband toegelicht dat hij het onderzoek van de Europese

Commissie kritisch heeft bestudeerd in die zin dat hij aan de hand van andere in het

bestreden besluit genoemde bronnen de conclusies van dit rapport heeft getoetst. Uit dit

onderzoek zijn geen aanknopingspunten naar voren gekomen op grond waarvan

verweerder twijfelt aan de conclusie van de Europese Commissie. Door het onderzoek

van de Europese Commissie na een eigen, zelfstandig onderzoek ernaar en een

beoordeling ervan gemotiveerd tot het zijne te maken en daarbij onder meer de onder

3.2.2 vermelde rapporten te betrekken, heeft verweerder zijn beoordeling of Macedonië

een veilig land van herkomst is, naar het oordeel van de rechtbank gebaseerd op de door

artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vb 2000 voorgeschreven informatiebronnen. Het

onderzoek naar de aanwijzing van Macedonië als veilig land van herkomst voldoet in

zoverre aan de wettelijke vereisten.

Uit de door verweerder betrokken informatiebronnen volgt dat er in Macedonië wet- en

regelgeving is die vervolging en behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM verbiedt

en die het voor de autoriteiten van Macedonië mogelijk maakt om hiertegen bescherming

te bieden. Eiser heeft de juridische situatie in Macedonië als zodanig ook niet bestreden.

Ook blijkt uit de door verweerder betrokken informatiebronnen dat de hiervoor

genoemde wet- en regelgeving in de praktijk wordt toegepast en dat bescherming dus

ook feitelijk wordt geboden. Uit die bronnen kan onder meer worden afgeleid dat

politiegeweld en andere vormen van misdragingen worden onderzocht en bestraft en dat

de autoriteiten in het algemeen het discriminatieverbod handhaven.

Mensenrechtenschendingen kunnen bij de strafrechter, de burgerlijke rechter en de

bestuursrechter aan de orde worden gesteld en een eventuele ongunstige uitspraak kan

in beroep worden bestreden. De nationale gerechten zijn in overgrote meerderheid in

staat onafhankelijk recht te spreken en de autoriteiten respecteren in het algemeen

uitspraken van rechtbanken. Burgers kunnen in voorkomende gevallen klachten indienen

bij de ombudsman. Voorts zijn in Macedonië mensenrechtenorganisaties actief. Deze

worden niet gehinderd door de autoriteiten en overheidsfunctionarissen zijn genegen

naar deze organisaties te luisteren.

Dat de implementatie van de wet- en regelgeving nog verbetering behoeft en dat

discriminatie in individuele gevallen in Macedonië voorkomt, maakt niet dat Macedonië

reeds hierom geen veilig land van herkomst is. Daarbij is van belang dat burgers tegen

deze problemen bescherming van de autoriteiten kunnen inroepen.

Page 19: Jurisprudentienieuwsbrief Bestuursrecht, aflevering 47 ......Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) 3 lid 3 . MISBRUIK VAN RECHT. Wob-verzoek. De omstandigheid dat [appellant sub

19.

Gesteld noch is uit de door verweerder betrokken informatiebronnen gebleken dat de

veiligheidssituatie in Macedonië niet duurzaam is.

Uit het vorenstaande volgt dat de aanwijzing van Macedonië als veilig land van herkomst

voldoet aan de wettelijk voorgeschreven vereisten.

ECLI:NL:RBDHA:2016:14800

Naar inhoudsopgave

Medisch advies

JnB2016, 1236

MK Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, 11-10-2016 (publ. 07-12-

2016), AWB 15/15318

staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.

EVRM 6

Handvest van de grondrechten van de Europese Unie 47

Vw 2000 64

ARTIKEL 64 VW 2000. Medisch advies. De uitspraak inzake Korošec noopt de

rechtbank niet om in deze procedure een onafhankelijke medische deskundige

te benoemen ter beslechting van het geschil.

De rechtbank overweegt dat, daargelaten of in een procedure als de onderhavige een

beroep op artikel 6 van het EVRM kan worden gedaan, het beginsel van equality of arms

ook is neergelegd in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese

Unie, gepubliceerd in Pb EG C 364/01 op 18 december 2000 (hierna: het Handvest).

Zoals ook uit de uitspraak van 14 november 2014 van de Afdeling Bestuursrechtspraak

van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2014:4129) blijkt, zijn ingevolge artikel 51 van het

Handvest de bepalingen van dit handvest gericht tot de lidstaten, uitsluitend wanneer zij

het recht van de Unie ten uitvoer brengen. Nu artikel 64 van de Vw 2000 een

(gedeeltelijke) implementatie is van artikel 9 van de richtlijn 2008/115/EG van het

Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke

normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde

landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna: de Terugkeerrichtlijn) betreft,

heeft verweerder met het bestreden besluit het Unierecht ten uitvoer gebracht. De

onderhavige procedure valt derhalve binnen de reikwijdte van het EU recht en dus ook

binnen de reikwijdte van artikel 47 van het Handvest. De conclusie luidt dat de aard van

dit geschil, anders dan verweerder heeft betoogd, niet aan een beroep op de uitspraak

inzake Korošec [uitspraak van 8 oktober 2015 van het EHRM in de zaak Korošec tegen

Slovenië, nr. 77212/12, ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212] in de weg staat.

De rechtbank komt dan ook toe aan de beoordeling van eisers betoog, dat het beginsel

van equality of arms de rechtbank noopt tot benoeming van een onafhankelijke medische

deskundige. Uit rechtsoverweging 52 in de uitspraak inzake Korošec volgt, dat bij de

beantwoording van die vraag drie factoren een rol spelen. Deze factoren betreffen:

1. de aard van de taak die aan de door het bestuursorgaan ingeschakelde deskundige is

toevertrouwd;

Page 20: Jurisprudentienieuwsbrief Bestuursrecht, aflevering 47 ......Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) 3 lid 3 . MISBRUIK VAN RECHT. Wob-verzoek. De omstandigheid dat [appellant sub

20.

2. de positie van de deskundige in de hiërarchie van het bestuursorgaan;

3. de rol van het deskundigenbewijs in de procedure, in het bijzonder het gewicht dat de

rechtbank aan dit bewijs toekent.

Wat de eerste factor betreft, overweegt de rechtbank dat de taak van het BMA, evenals

bij de deskundige in de uitspraak inzake Korošec, is gelegen in het uitbrengen van een

medisch advies ten behoeve van verweerders besluitvorming. Wat de tweede factor

betreft, overweegt de rechtbank dat de artsen van het BMA in dienst zijn van de overheid

en onderdeel uitmaken van het ministerie van verweerder. Alhoewel dit twijfel kan

oproepen aan de onpartijdigheid van de adviseurs, acht de rechtbank dit enkele feit

onvoldoende voor de conclusie dat de artsen van het BMA niet onpartijdig zouden zijn.

De rechtbank verwijst hierbij naar rechtsoverweging 54 in de uitspraak inzake Korošec,

waaruit volgt dat deze conclusie pas kan worden getrokken indien er sprake is van

concrete, objectieve omstandigheden die de vrees rechtvaardigen dat de adviseurs

onvoldoende onpartijdig hebben gehandeld. Dergelijke concrete, objectieve

omstandigheden zijn in dit geval gesteld noch gebleken. De conclusie is dat de eerste

twee factoren er niet toe nopen een onafhankelijk medische deskundige te benoemen.

Wat de derde factor betreft, overweegt de rechtbank dat het advies van het BMA,

evenals het deskundigenadvies in de zaak Korošec, van grote invloed is op de

beantwoording van de onderhavige rechtsvraag. Op verweerder rust enkel de

verplichting zich ervan te vergewissen dat het door hem ingewonnen deskundigenadvies

- naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent

is. Indien dat het geval is, is het advies van het BMA in beginsel doorslaggevend in

verweerders besluit op de aanvraag van de vreemdeling om uitstel van vertrek. Dat het

hier een andere rechtsvraag betreft dan in de zaak Korošec, betekent naar het oordeel

van de rechtbank niet dat aan deze factor in de onderhavige zaak geen groot gewicht

moet worden toegekend. Het voorgaande leidt echter niet tot de conclusie dat het

beginsel van equality of arms de rechtbank ertoe verplicht om in zaken als de

onderhavige een onafhankelijke, medische deskundige te benoemen. Anders dan in de

zaak Korošec kan immers niet worden geoordeeld dat eiser niet de gelegenheid heeft

gehad om de adviezen van het BMA te weerspreken. De rechtbank wijst hierbij op de

mogelijkheid om het advies van het BMA te betwisten met een contra-expertise. Eiser

heeft in dit kader aangevoerd dat deze mogelijkheid feitelijk non-existent is, aangezien

hem zonder verblijfsvergunning de middelen ontbreken om een contra-expertise te

bekostigen. Alhoewel de rechtbank onderkent dat eisers situatie een belemmering vormt

voor het indienen van een contra-expertise, leidt dit niet tot het oordeel dat eiser niet de

gelegenheid heeft gehad om de adviezen van het BMA te weerspreken. Zoals ook de

gemachtigde van verweerder ter zitting uitdrukkelijk heeft bevestigd, kan eiser

verweerders deskundigenadvies immers ook weerspreken met stukken van zijn

behandelaars, indien daaruit concrete aanknopingspunten blijken voor twijfel aan de

juistheid van het deskundigenadvies.

De conclusie luidt dat eisers betoog faalt. De uitspraak inzake Korošec noopt de

rechtbank niet om in deze procedure een onafhankelijke medische deskundige te

benoemen ter beslechting van het geschil.

Page 21: Jurisprudentienieuwsbrief Bestuursrecht, aflevering 47 ......Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) 3 lid 3 . MISBRUIK VAN RECHT. Wob-verzoek. De omstandigheid dat [appellant sub

21.

Dit laat echter onverlet dat de rechtbank ook in zaken als de onderhavige gebruik kan

maken van haar bevoegdheid ex artikel 8:47 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb),

om een deskundige te benoemen. In het onderhavige geval bestaat daar echter geen

aanleiding toe, omdat eiser geen stukken heeft ingediend waaruit concrete

aanknopingspunten blijken voor twijfel aan de juistheid van de BMA-adviezen en

evenmin sprake is van de situatie dat de motivering van het advies op zich voldoende

twijfel oproept om aan de conclusie te twijfelen. Beroep ongegrond.

ECLI:NL:RBDHA:2016:14921

Naar inhoudsopgave

Richtlijnen en verordeningen

JnB2016, 1237

MK Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, 05-12-2016, AWB 16/7747

staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.

Verordening (EG) 604/2013

Vw 2000 30 lid 1

DUBLINVERORDENING. Bulgarije. Algehele situatie voor Dublinterugkeerders in

Bulgarije is niet zodanig dat sprake is van aan het systeem gerelateerde

tekortkomingen. Over eventuele tekortkomingen in de asielprocedure en de

opvangvoorzieningen in Bulgarije kan de vreemdeling klagen bij de daartoe

aangewezen (hogere) autoriteiten.

Eiser voert aan dat in Bulgarije sprake is van aan het systeem gerelateerde

tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. Eiser heeft zijn

asielaanvraag ingetrokken en zal bij terugkeer in Bulgarije als illegale immigrant worden

beschouwd en het risico lopen op detentie. Omdat hij langer dan drie maanden Bulgarije

heeft verlaten, bestaat er geen recht meer op opvang en voorzieningen. Eiser verwijst ter

onderbouwing van zijn standpunt naar landeninformatie, onder meer naar de rapporten

van ECRE-ELENA van februari 2016, van AIDA van oktober 2015 en maart 2016 en van

de UNHCR van december 2014.

In de schijnbaar tegenstrijdige informatie in deze rapporten, heeft de rechtbank

aanleiding gezien verweerder in de gelegenheid te stellen om aan de Bulgaarse

autoriteiten vragen voor te leggen om duidelijkheid te krijgen over de status van

Dublinterugkeerders bij terugkeer en hun recht op opvang in Bulgarije. Uit de verkregen

antwoorden van de Bulgaarse State Agency for Refugees with the Council of Ministers

(SAR) blijkt dat deze op recente Bulgaarse wetgeving zijn gebaseerd. Verder blijkt uit de

antwoorden dat Dublinterugkeerders op grond van de geldende wetgeving in Bulgarije

recht hebben op opvang indien de eerste asielaanvraag niet definitief op inhoudelijke

gronden is afgewezen. Dit geldt in alle gevallen, dus ook indien de Dublinterugkeerder als

gevolg van zijn vertrek uit Bulgarije langer dan drie dagen de opvang heeft verlaten. Uit

de antwoorden blijkt ook dat een intrekking van de asielaanvraag een legale grond is om

de procedure te beëindigen. Dit is bij eiser het geval, nu vast staat dat de Bulgaarse

autoriteiten het terugnameverzoek hebben gehonoreerd op grond van artikel 18, eerste

Page 22: Jurisprudentienieuwsbrief Bestuursrecht, aflevering 47 ......Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) 3 lid 3 . MISBRUIK VAN RECHT. Wob-verzoek. De omstandigheid dat [appellant sub

22.

lid, aanhef en onder c, van de Dublinverordening. In die situatie wordt bij terugkeer naar

Bulgarije de procedure echter hervat in het stadium waarin deze was beëindigd.

Verweerder mag hieruit in beginsel afleiden dat eisers asielaanvraag bij terugkeer naar

Bulgarije inhoudelijk zal worden behandeld en dat Bulgarije hiermee garandeert dat het

zijn internationale verplichtingen zal nakomen. Met de informatie die eiser heeft

overgelegd heeft hij onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de Bulgaarse wetgeving in de

praktijk niet wordt toegepast zoals uiteengezet in de antwoorden.

ECLI:NL:RBDHA:2016:15011

Naar inhoudsopgave

Toezicht en vrijheidsontneming

JnB2016, 1238

MK ABRS, 07-12-2016, 201606772/1/V3

staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.

Vw 2000 6 lid 1 lid 2 lid 6

Vb 2000 5.1a, 5.1b

TOEGANGSWEIGERING EN VRIJHEIDSONTNEMENDE MAATREGEL.

Vrijheidsontnemende maatregel krachtens artikel 6, zesde lid, van de Vw 2000

kan niet als de vreemdeling de asielaanvraag heeft ingetrokken.

Weliswaar heeft de staatssecretaris zich in het besluit van 4 augustus 2016, onder

verwijzing naar de toegangsweigering, terecht op het standpunt gesteld dat de oplegging

van de maatregel berust op het grensbewakingsbelang en dat niet is gebleken van

bijzondere, individuele omstandigheden die aanleiding zouden zijn om van oplegging van

de maatregel af te zien en daarmee het grensbewakingsbelang prijs te geven, maar de

staatssecretaris heeft voor de motivering van de maatregel ten onrechte verwezen naar

artikel 6, zesde lid, van de Vw 2000 en de gronden als bedoeld in artikel 5.1b, derde en

vierde lid, van het Vb 2000. De staatssecretaris heeft daarmee niet onderkend dat hij de

asielaanvraag van de vreemdeling niet in de grensprocedure heeft afgewezen, maar dat

de vreemdeling de asielaanvraag heeft ingetrokken. Door de intrekking van de

asielaanvraag moet de vreemdeling worden geacht nooit een asielaanvraag te hebben

ingediend.

ECLI:NL:RVS:2016:3283

Naar inhoudsopgave

Vreemdelingenbewaring

JnB2016, 1239

MK ABRS, 01-12-2016, 201607499/1/V3

staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.

Vw 2000 59 lid 3, 59a

Page 23: Jurisprudentienieuwsbrief Bestuursrecht, aflevering 47 ......Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) 3 lid 3 . MISBRUIK VAN RECHT. Wob-verzoek. De omstandigheid dat [appellant sub

23.

VREEMDELINGENBEWARING. Dublinclaimant. Zonder claimakkoord bestaat

geen gelegenheid tot vertrek.

Ingevolge artikel 59, derde lid, van de Vw 2000 blijft bewaring van een vreemdeling

achterwege indien en wordt beëindigd zodra hij te kennen geeft Nederland te willen

verlaten en hiertoe voor hem ook gelegenheid bestaat. Uit de stukken is niet gebleken

noch is door de vreemdeling gesteld dat op 8 september 2016 dan wel op de datum van

de zitting bij de rechtbank een claimakkoord van de Duitse autoriteiten was verkregen.

Aldus was de toegang tot Duitsland voor de vreemdeling niet gewaarborgd en bestond

voor hem geen gelegenheid tot vertrek. Zijn betoog dat hij zich met zijn paspoort vrij

binnen het Schengengebied mag verplaatsen, leidt niet tot een ander oordeel, reeds nu

deze mogelijkheid is beperkt tot ten hoogste 90 dagen binnen een periode van 180

dagen en hij daar al niet meer aan voldeed.

ECLI:NL:RVS:2016:3220

JnB2016, 1240

Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, 31-10-2016 (publ. 09-12-2016),

AWB 16/23621

staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.

Vw 2000 59b lid 1

VREEMDELINGENBEWARING. Nu niet kenbaar is op welke grond de maatregel

van bewaring is opgelegd, moet de oplegging daarvan, gelet op artikel 5.3,

eerste lid, Vb van meet af aan onrechtmatig worden geacht.

Tussen partijen is niet in geschil dat in de maatregel van bewaring niet is aangegeven

door verweerder op welke grond van artikel 59b, eerste lid, Vw de oplegging van de

maatregel is gebaseerd. Reeds nu het niet kenbaar is voor eiser op welke grond de

maatregel aan hem is opgelegd, moet de oplegging daarvan, gelet op artikel 5.3, eerste

lid, Vb van meet af aan onrechtmatig worden geacht.

Ten aanzien van het betoog van verweerders gemachtigde dat uit de motivering van het

besluit tot oplegging van de maatregel valt af te leiden op welke grondslag de maatregel

is gestoeld, oordeelt de rechtbank dat verweerder hierin niet wordt gevolgd. Echter, zelfs

indien zulks zou volgen uit de motivering, moet worden vastgesteld dat niet is gebleken

dat aan de cumulatieve voorwaarden van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, Vw is

voldaan. Zoals verweerders gemachtigde ter zitting terecht heeft opgemerkt, is niet

eerder aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd. Daarbij werd eiser ten tijde van de

oplegging van maatregel niet in bewaring gehouden in het kader van een

terugkeerprocedure uit hoofde van de richtlijn.

ECLI:NL:RBDHA:2016:15012

Naar inhoudsopgave

Procesrecht

JnB2016, 1241

MK ABRS, 08-12-2016, 201606176/1/V2

Page 24: Jurisprudentienieuwsbrief Bestuursrecht, aflevering 47 ......Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) 3 lid 3 . MISBRUIK VAN RECHT. Wob-verzoek. De omstandigheid dat [appellant sub

24.

staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.

Richtlijn 2013/32/EU 31

Vw 2000 42

Vb 2000 3.120

PROCESRECHT. Met de inwerkingtreding van het WBV 2016/3, op 11 februari

2016, is de beslistermijn in alle asielzaken met negen maanden verlengd. Het

opnemen van de verlenging van de beslistermijn in een WBV, gepaard met de

andere manieren waarop de staatssecretaris aan zijn beslissing bekendheid

heeft gegeven is, als er een groot aantal asielaanvragen tegelijk wordt

ingediend, een effectieve en doelmatige manier die in overeenstemming is met

de Procedurerichtlijn, om die asielzoekers te informeren en te voldoen aan de

kennisgevingsplicht van de staatssecretaris.

Deze uitspraak gaat over de vraag of de staatssecretaris op de juiste manier aan

vreemdelingen kenbaar heeft gemaakt dat hij de beslistermijn voor hun asielaanvragen

heeft verlengd, in de situatie dat er een groot aantal asielaanvragen tegelijkertijd wordt

ingediend, waarover artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet

2000 (hierna: de Vw 2000) gaat. […]

Anders dan de rechtbank heeft overwogen, was de staatssecretaris niet om de door haar

genoemde redenen gehouden de vreemdelingen individueel bij brief te informeren over

de verlenging van de beslistermijn in de situatie dat een groot aantal asielaanvragen

tegelijkertijd wordt ingediend. Artikel 42, zevende lid, van de Vw 2000 schrijft niet voor

hoe een vreemdeling van de verlenging van de beslistermijn in kennis moet worden

gesteld, terwijl ook in de totstandkomingsgeschiedenis van die bepaling daarover niets

staat. Omdat in artikel 42, zevende lid, van de Vw 2000 het zesde lid van artikel 31 van

de Procedurerichtlijn is geïmplementeerd, dat ook gaat over de situatie dat de

beslistermijn wordt verlengd in het geval van een groot aantal tegelijkertijd ingediende

asielaanvragen, is het van belang ook die bepaling en de considerans, de context en de

doelstelling van de richtlijn te onderzoeken (punt 58 van het arrest van het Hof van

Justitie van 24 juni 2015, H.T., ECLI:EU:C:2015:413) om te bezien of de

Procedurerichtlijn eisen bevat over de manier waarop de verlenging van de beslistermijn

moet worden bekendgemaakt. Dit is niet het geval. Artikel 31, zesde lid, van de

Procedurerichtlijn bepaalt immers, anders dan bijvoorbeeld artikel 7, tweede lid, van de

Procedurerichtlijn, niet dat een kennisgeving aan een vreemdeling individueel moet

plaatsvinden. Uit artikel 31, tweede lid, en punt 18 van de considerans - de context en

doelstelling - is dit ook niet af te leiden.

Uit de Procedurerichtlijn die in de Vw 2000 is omgezet, noch de

totstandkomingsgeschiedenis daarvan blijkt dus hoe de staatssecretaris de

vreemdelingen moest informeren over de verlenging van de beslistermijn in hun zaak.

Ook uit de toelichting bij het WBV volgt niet dat het sturen van een individuele

kennisgeving aan vreemdelingen een vereiste is om de beslistermijn te kunnen

verlengen. Gelet hierop en nu de algemene bekendmakingsregeling in de Algemene wet

bestuursrecht het hier aan de orde zijnde onderwerp niet regelt, heeft de rechtbank ten

onrechte overwogen dat de staatssecretaris individuele kennisgevingen aan de

vreemdelingen had moeten versturen.

Page 25: Jurisprudentienieuwsbrief Bestuursrecht, aflevering 47 ......Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) 3 lid 3 . MISBRUIK VAN RECHT. Wob-verzoek. De omstandigheid dat [appellant sub

25.

Ook overigens is de manier waarop de staatssecretaris de beslistermijnen heeft verlengd,

namelijk door een WBV te publiceren in de Staatscourant, niet onrechtmatig. Zoals

hiervoor is overwogen, schrijft artikel 42, zevende lid, van de Vw 2000 niet voor hoe een

vreemdeling van de verlenging van de beslistermijn in kennis moet worden gesteld. Uit

artikel 3.120 van het Vreemdelingenbesluit 2000 volgt evenwel dat een kennisgeving

schriftelijk plaatsvindt en dat daarbij wordt aangegeven wanneer de verlengde

beslistermijn eindigt. Daarmee is ook de rechtszekerheid gediend. De tekst van die

bepaling verzet zich in het geval van een groot aantal tegelijkertijd ingediende

asielaanvragen niet tegen een kennisgeving bij WBV. De staatssecretaris heeft

aannemelijk gemaakt dat hij op deze door hem gekozen manier heeft geprobeerd een

evenwicht te vinden tussen, enerzijds, de rechtsbescherming van asielzoekers die in

afwachting waren van een beslissing op hun asielaanvraag, en, anderzijds, de inzet van

zijn schaarse besliscapaciteit. De staatssecretaris heeft er overigens terecht op gewezen

dat hij niet heeft volstaan met publicatie van het WBV; hij heeft daarnaast actief

informatie verstrekt via media, de website van de IND en in opvangcentra. In de

Nederlandse praktijk van het asielrecht heeft een vreemdeling voorts toegang tot gratis

rechtsbijstand door een in asielzaken gespecialiseerde advocaat. Van die asieladvocaten

mag worden verwacht dat zij van ieder WBV kennis nemen en de daarin vervatte

informatie aan hun doorgaans niet-Nederlands sprekende cliënten doorgeven. Het

opnemen van de verlenging van de beslistermijn in een WBV, gepaard met de andere

manieren waarop de staatssecretaris aan zijn beslissing bekendheid heeft gegeven is

daarom in dit geval, dat wil zeggen als er een groot aantal asielaanvragen tegelijk wordt

ingediend, een effectieve en doelmatige manier die in overeenstemming is met de

Procedurerichtlijn, om die asielzoekers te informeren en te voldoen aan de

kennisgevingsplicht van de staatssecretaris. Gelet op het vorenstaande heeft de

rechtbank ten onrechte overwogen dat de manier waarop de staatssecretaris de

beslistermijn nu heeft verlengd onrechtmatig is.

De Afdelingsuitspraak van 29 oktober 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BG1839, leidt niet tot

een ander oordeel, reeds omdat nu de bevoegdheid om de beslistermijn te verlengen in

artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 staat.

Zoals de staatssecretaris ter zitting heeft erkend, blijkt uit de toelichting bij het WBV niet

duidelijk of het WBV ook gaat over aanvragen die zijn ingediend vóór 11 februari 2016.

De staatssecretaris heeft echter terecht aangevoerd dat de tekst van het WBV zelf dat

onderscheid niet maakt. Omdat de verhoogde asielinstroom van asielzoekers zich vooral

in de tweede helft van 2015 voordeed - zoals ook in de toelichting bij het WBV staat - ligt

het voor de hand dat de staatssecretaris juist beoogde ook de beslistermijn van de vóór

11 februari 2016 ingediende asielaanvragen te verlengen.

De staatssecretaris heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat met de

inwerkingtreding van het WBV, op 11 februari 2016, de beslistermijn in alle asielzaken

met negen maanden is verlengd.

ECLI:NL:RVS:2016:3232

Naar inhoudsopgave