Westerse vrouwen en meisjes in het mondiaal jihadisme van ...
Jihadisme! En nu? Op zoek naar een Belgische...
Transcript of Jihadisme! En nu? Op zoek naar een Belgische...
FACULTEIT
RECHTSGELEERDHEID
Jihadisme! En nu? Op zoek naar een Belgische aanpak.
Masterproef neergelegd tot het behalen van
de graad van Master in de criminologische wetenschappen
door (01105714) (De Schepper Dennis)
Academiejaar 2014-2015 Promotor(s) : Commissarissen : Prof. Dr. Tom Vander Beken Dr. Jelle Janssens
Trefwoorden
Jihadisme
Syriëganger(s)
Syriëstrijder(s)
Preventief beleid
Verklaring inzake toegankelijkheid van de
masterproef criminologische wetenschappen
Ondergetekende,
De Schepper Dennis (01105714)
geeft hierbij aan derden,
zijnde andere personen dan de promotor (en eventuele co-promotor), de commissarissen
of leden van de examencommissie van de master in de criminologische wetenschappen,
[de toelating]
om deze masterproef in te zien, deze geheel of gedeeltelijk te kopiëren of er, indien
beschikbaar, een elektronische kopie van te bekomen, waarbij deze derden er uiteraard
slechts zullen kunnen naar verwijzen of uit citeren mits zij correct en volledig de bron
vermelden.
Deze verklaring wordt in zoveel exemplaren opgemaakt als het aantal exemplaren waarin
de masterproef moet worden ingediend, en dient in elk van die exemplaren ingebonden
onmiddellijk na het titelblad.
Datum: 17/08/2015
Handtekening: De Schepper Dennis
4
Woord Vooraf
Het schrijven van deze masterproef was niet gelukt zonder de hulp van verschillende
mensen. Via deze weg wil ik hen bedanken. In eerste instantie wil ik mijn promotors Dr.
Jelle Janssens en Prof. Dr. Tom Vander Beken bedanken voor de uitstekende begeleiding
en goede raad. Vervolgens gaat mijn dank uit naar alle personen die mij te woord hebben
gestaan in de onderzoeksfase van deze scriptie. Tot slot wens ik Christel Van Esbroeck te
bedanken voor het naleeswerk en Greg Plitt voor de motivatie.
5
Inhoudstafel
THEORETISCH LUIK
Woord Vooraf ..................................................................................................................... 4
Inhoudstafel ........................................................................................................................ 5
Hoofdstuk 1. Jihadisme, dé dreiging van de 21st eeuw? .............................................. 10
1.1 Inleiding ............................................................................................................ 10
1.2 Inleidende situering van het onderwerp ............................................................ 11
1.3 Criminologische relevantie ............................................................................... 13
1.4 Probleem en doelstelling ................................................................................... 13
1.5 Methodologie .................................................................................................... 15
1.6 Beperkingen van de masterproef en het onderzoek .......................................... 16
1.7 De nauwkeurige omschrijving van kernbegrippen in de masterproef .............. 17
1.7.1 Jihadisme en jihadstrijders .......................................................................... 17
1.7.2 Jihad ............................................................................................................ 18
1.7.3 Nieuwe jihad ............................................................................................... 19
1.7.4 Salafisme en wahabisme ............................................................................. 20
1.8 Internationaal cijfermatig inzicht in de problematiek ....................................... 22
1.8.1 West-Europa ............................................................................................... 22
1.8.2 Rest van de wereld ...................................................................................... 23
1.8.3 Dieper cijfermatig inzicht ........................................................................... 25
1.8.4 Hoe bekomt men de cijfers? ....................................................................... 26
1.9 Internet en (sociale) media als katalysator van de globale jihadstrijd .............. 26
1.10 Wie zijn de zogenaamde (buitenlandse) Syriëgangers? ................................... 28
1.10.1 Wat zijn hun beweegredenen om te vertrekken? ........................................ 29
1.10.2 Hoe worden deze grote aantallen verklaard? .............................................. 30
1.11 Het fenomeen van de lone wolves .................................................................... 30
6
1.11.1 Loner ........................................................................................................... 32
1.11.2 Lone wolf .................................................................................................... 32
1.11.3 Lone wolf pack ........................................................................................... 33
1.11.4 Lone attacker .............................................................................................. 33
1.11.5 Contraterrorisme ......................................................................................... 34
1.12 Een jihadistische groepering nader bekeken – Al Qaida .................................. 34
Hoofdstuk 2. Radicalisering is een proces, dat zich ontwikkelt langs diverse paden ... 36
2.1 Inleiding ............................................................................................................ 36
2.2 De verschillende stadia van het radicaliseringsproces ...................................... 37
2.2.1 Polarisatie en radicalisme ........................................................................... 38
2.2.2 Extremisme ................................................................................................. 39
2.2.3 Terrorisme ................................................................................................... 39
2.3 De theoretische bril waarmee men kan kijken naar moslimradicalisering en
jihadisme ....................................................................................................................... 39
2.4 Theorieën op basis van de subjectieve rechtvaardigingsgronden ..................... 40
2.4.1 De rationele keuze theorie .......................................................................... 40
2.4.2 De frustratie-agressie hypothese ................................................................. 41
2.4.3 Relatieve deprivatie theorie ........................................................................ 41
2.4.4 Onderdrukkingstheorie ............................................................................... 42
2.5 Psychologiserende theorieën ............................................................................ 42
2.5.1 Novelty-seeking theory ............................................................................... 42
2.5.2 Psychopathologische theorie ...................................................................... 42
2.5.3 Identiteitstheorie ......................................................................................... 42
2.6 De theorieën die betrekking hebben op de contextuele omstandigheden ......... 43
2.6.1 Sociale leertheorie ...................................................................................... 43
2.6.2 Differentiële associatietheorie .................................................................... 43
2.7 Modellen toepasselijk op het jihadisme ............................................................ 43
7
2.7.1 Piramide van McCauley en Moskalenko .................................................... 44
2.7.2 De trap van Moghaddam ............................................................................ 44
2.7.3 Symbolisch bekrachtigingsmodel van Juergensmeyer ............................... 45
2.7.4 Het model van Wiktorowicz ....................................................................... 46
2.7.5 Sageman’s viertandmodel ........................................................................... 47
2.8 Slot .................................................................................................................... 47
METHODOLOGISCH LUIK
Hoofdstuk 3. Een beleidsmatige internationale aanpak ................................................ 48
3.1 Amerika ............................................................................................................ 48
3.1.1 Een 4-ledige beleidsmatige aanpak ............................................................ 49
3.1.1.1 Politioneel ............................................................................................ 49
3.1.1.2 Inlichtingen- en veiligheidsdiensten .................................................... 50
3.1.1.3 Militair ................................................................................................. 50
3.1.1.4 Financieel ............................................................................................ 51
3.1.2 Geen zwart-wit verhaal ............................................................................... 51
3.1.3 Preventie, een complex verhaal van het grootste belang ............................ 51
3.1.4 Elk beleid houdt uitdagingen en risico’s in ................................................ 53
3.1.5 Best practice(s) ........................................................................................... 54
3.1.5.1 Jailhouse Jihadism ............................................................................... 54
3.1.5.2 Al Capone approach & agent provocateur(s) ...................................... 55
3.1.6 Andere maatregelen .................................................................................... 56
3.1.7 Slot en besluit ............................................................................................. 56
3.2 Nederland .......................................................................................................... 57
3.2.1 Lokale preventie als de sleutel tot succes ................................................... 58
3.2.2 Eigenlijke preventieve initiatieven in Nederland ....................................... 58
3.2.2.1 Integratie .............................................................................................. 59
8
3.2.2.2 De opvoedende rol van de ouders ....................................................... 62
3.2.2.3 Varia van preventieve projecten .......................................................... 63
3.2.3 Het vermijden van terreur ........................................................................... 64
3.2.4 De hedendaagse evolutie ............................................................................ 66
3.2.5 Slot en besluit ............................................................................................. 68
3.3 Denemarken ...................................................................................................... 69
3.3.1 Maximale inclusie via preventie om de bovenhand te krijgen ................... 70
3.3.2 Het Aarhus model ....................................................................................... 73
3.3.3 Slot en besluit ............................................................................................. 76
Hoofdstuk 4. De Belgische aanpak ............................................................................... 77
4.1 Inleiding ............................................................................................................ 77
4.2 Beeldvorming ................................................................................................... 78
4.3 Preventie als hoeksteen van een adequaat beleid ............................................. 78
4.3.1 Internationale samenwerking ...................................................................... 79
4.3.2 De nationale persoonlijke toets .................................................................. 79
4.3.3 De visie op het gedecentraliseerde niveau .................................................. 80
4.3.4 Coherentie over de niveaus heen ................................................................ 81
4.3.5 De initiatieven en projecten ........................................................................ 81
4.3.5.1 De School ............................................................................................ 82
4.3.5.2 De ouders & familie ............................................................................ 83
4.3.5.3 Vorming aan alle relevante actoren ..................................................... 84
4.3.5.4 Kennisvergaring .................................................................................. 85
4.3.6 Andere projecten ......................................................................................... 86
4.3.6.1 Bounce ................................................................................................. 86
4.3.6.2 Trajecten rond zingeving en religie ..................................................... 87
4.3.6.3 Wibaut methode .................................................................................. 87
4.3.6.4 De stijging van het thuisonderwijs ...................................................... 87
9
4.4 Een recente ommekeer in het detentiebeleid .................................................... 87
4.5 Repressie en nazorg .......................................................................................... 88
4.6 Slot & Besluit ................................................................................................... 88
Hoofdstuk 5. Naar een geïntegreerde en integrale Belgische aanpak ........................... 88
5.1 Inleiding ............................................................................................................ 88
5.2 Wat doen we goed en wat kunnen andere landen daaruit leren? ...................... 89
5.3 Wat loopt er mank en/ of kunnen we verbeteren door te kijken naar andere
landen.. .......................................................................................................................... 91
Conclusie en aanbevelingen ............................................................................................. 92
Aanbeveling 1: Het rehabiliterend Aarhus model als nazorg ................................... 94
Aanbeveling 2: Nieuwe repressief-strafrechtelijke insteek ...................................... 95
Aanbeveling 3: De beeldvorming in de media gebaseerd op uitspraken van politici
en beleidsmakers – Syriëstrijder vs Syriëganger ...................................................... 97
Aanbeveling 4: Blijven op punt zetten van projecten ............................................... 98
Aanbeveling 5: Islam (geloof) als onderschatte factor ............................................. 98
Bibliografie ..................................................................................................................... 102
10
Deel 1: Het theoretische luik
Hoofdstuk 1. Jihadisme, dé dreiging van de 21st eeuw?
1.1 Inleiding
Waarom kent België de grootste populatie Syriëgangers van alle landen? Zijn de
vertrekkers effectief vertrokken om de gewapende jihad te beleven? Hoe kunnen we
adequaat reageren op de dreiging van het jihadisme in de 21st eeuw? Hoe reageren we op
Syriëstrijders die terugkeren? Deze en andere vragen rijzen wanneer er wordt nagedacht
over de problematiek van het jihadisme en de salafistisch, jihadistisch georiënteerde
aanhangers. Deze masterproef tracht in vijf hoofdstukken dieper in te gaan op de
complexiteit van het fenomeen en de daarbij horende problemen. De eerste twee
hoofdstukken worden ingedeeld in het theoretische luik van de scriptie. Vanaf het derde
hoofdstuk tot en met het vijfde hoofdstuk begeven we ons in het methodologisch luik.
In het eerste hoofdstuk situeren we eerst het probleem in de tijdsruimtelijke dimensie.
Dan wordt dieper ingegaan op de criminologische relevantie en de probleem- en
doelstelling. Daarna wordt de methodologie besproken en ook de beperkingen van de
masterproef worden blootgelegd. Vervolgens beschrijven we de kernbegrippen die
relevant zijn voor de scriptie. Verder in hoofdstuk één wordt een cijfermatig overzicht
gegeven en zien we hoe het internet fungeert als drijfveer. Tevens wordt een profiel van
de Syriëganger opgemaakt en komt het fenomeen van de lone wolf aan bod. Tot slot
wordt ter illustratie een terroristische groepering nader besproken.
Ook hoofdstuk twee is theoretisch van aard. In dit hoofdstuk wordt het
radicaliseringsproces besproken. Kennis van het radicaliseringsproces is nodig om de
thematiek ten volle te begrijpen. Daarom wordt elke fase op het continuüm behandelt.
Ook de oorzaken en de gevolgen van een radicaliseringsproces nemen we door.
Vervolgens wordt een groot scala relevante theorieën doorgenomen. Hierbij wordt geen
exhaustiviteit nagestreefd. Tot slot worden enkele toepasselijke modellen doorgelicht.
Vanaf hoofdstuk drie bevinden we ons in het methodologisch luik. In hoofdstuk drie
wordt de beleidsmatige aanpak van diverse landen geanalyseerd. Dit gebeurt door een
literatuurstudie op alle relevante beleidsdocumenten van die landen. Eerst wordt
11
Amerika besproken. Vervolgens zien we Nederland. Tot slot wordt Denemarken aan de
analyse onderworpen.
In hoofdstuk vier wordt het Belgische beleid onder de loep genomen. De informatie die
in dit hoofdstuk wordt gepresenteerd werd verworven uit interviews met experten. De
nadruk ligt op de preventieve zijde van het beleid. De preventie wordt in deze
masterproef zeer ruim geïnterpreteerd. Hierbij wordt terreur vermijden bij terugkomst
van Syriëstrijders ook gezien als preventie. Waar nodig werd de informatie aangevuld
met passende informatie uit het Vlaams actieplan.
Hoofdstuk vijf handelt over het streven naar een verbeterd geïntegreerd en integraal
beleid. Hierbij bieden we inzicht in wat ons land goed doet inzake het probleem. Ook
wat andere landen van ons daarbij kunnen leren staat centraal. Daartegenover bieden we
een overzicht van wat wij kunnen leren van andere landen.
In de conclusie worden aanbevelingen ontworpen. Deze aanbevelingen zijn gebaseerd op
lacunes die we ervaren in het huidige beleid. Deze aanbevelingen hebben als doel het
beleid mogelijks te versterken of minstens een alternatieve zienswijze aan te rijken.
Daarbij wordt in de conclusie kritisch gereflecteerd.
1.2 Inleidende situering van het onderwerp
Sinds maart 2011 was de wereld in de ban van de protesten die in het kader van de
Arabische lente ook plaatsvonden in Syrië. Op 17 maart 2011 demonstreerden honderden
burgers in verschillende steden van Syrië. Toen enkele dagen later ook protest uitbrak in
de hoofdstad Damascus ging president Bashar al-Assad over tot gewelddadige actie. Dit
agressief antwoord van Assad luidde het officiële begin van de Syrische burgeroorlog in.
Gedurende 2011, 2012 en 2013 werd er hard gevochten en vielen er volgens de
Verenigde Naties meer dan 120 000 doden in het conflict. Tot op de dag van vandaag
woedden de gevechten nog hevig. In deze burgeroorlog heb je enerzijds het Syrische
leger, hun wapenarsenaal gaat van bommen tot chemische wapens en anderzijds de
rebellengroeperingen. Tussenin bevinden zich de burgers. Sedert 2014 kreeg dit conflict
een nieuwe dimensie. De extremistische terreurbeweging Islamitische Staat ook ISIS of
IS genoemd veroverde grote delen land in het noorden van Syrië en Irak. Gedurende
2014 en 2015 bleef de rebellengroepering terrein winnen. En maakte hiermee een
demografisch standpunt. Deze acties zijn er ultiem op gericht een islamitische staat op te
richten en daarbij het kalifaat in te voeren. Daarbij streven ze naar de sharia als
12
heersende wetgeving. Sinds de plotse “successen” die de terreurgroep maakt reizen meer
mensen af naar Syrië met het oogmerk om te strijden als Syriëstrijder of humanitaire en
logistieke hulp te bieden. Hun hevige opkomst en vastberadenheid heeft er voor gezorgd
dat veel jongeren uit Europa en elders in de wereld aansluiting zoeken bij deze of andere
jihadistisch georiënteerde terreurgroepen. Hierdoor ontstaat er bij een eventuele
terugkomst van deze jongeren mogelijks een terroristische dreiging (Europa Nu, n.d.).
Om net deze dreiging het hoofd te bieden ziet men in verschillende takken van de sociale
wetenschappen zoals de criminologie een sterke nood aan nieuw of verbeterd onderzoek
omtrent moslimradicalisering. Hierbij wordt onderzocht of angst voor terroristische
aanslagen reëel is en vervolgens hoe men de verschillende fasen van het
radicaliseringsproces kan bestrijden of verhelpen met preventie, repressie en nazorg. En
binnen welk wettelijk kader er kan gewerkt worden.
Omdat er dus gedurende de laatste jaren telkens meer jongeren van over heel de wereld
zich vervoegen in de gewapende strijd, beter bekend als jihad, dringt een consistente,
integrale, beleidsmatige en internationale aanpak zich op. Ook België kampt met het
probleem van afreizende jihadstrijders en trekt aan de alarmbel. Uit diverse bronnen
blijkt dat ons land niet exact weet hoeveel personen van Belgische origine reeds zijn
vertrokken naar Syrië. Maar door internationale samenwerking tussen de inlichtingen- en
veiligheidsdiensten heeft België toch een idee in de buurt van het exacte aantal. In een
mondelinge vraag, in februari van dit jaar gesteld aan minister Milquet, J. in de
Belgische senaat blijkt dat er momenteel 150 personen met een Belgische nationaliteit
verblijven in Syrië en mogelijks banden hebben met een rebellengroepering. In diezelfde
namiddagvergadering zegt Milquet dat er sedert het begin van het conflict om en bij de
200 mensen zijn afgereisd en dat er al 20 Belgen het leven lieten (Belgische Senaat,
2014). Uit de meest recente cijfers verzameld door een non-profit organisatie van
oktober 2014 komt een ander beeld naar voor. Deze bron stelt dat er reeds in totaal 400
Belgen zouden vertrokken zijn (Non-Profit DATA, 2014). Uit interviews met experten
blijkt dat er wellicht meer dan 400 personen al zijn afgereisd (R4, persoonlijke
communicatie, 19 juni 2015).
Bij deze cijfers moet vermeld worden dat niet elke persoon die afreist naar Syrië dit doet
met het doel de kleine jihad te voeren. Zo is er weet van individuen wiens vertrek eerder
kadert in het zoeken naar avontuur (sensation-seeking hypothesis) (Somers, De Wever,
Bonte, Cremers, 2013).
13
Een correct beleid dringt zich duidelijk op! En met het oog op het creëren van zo een
beleid stelden diverse burgemeesters die het hardst getroffen werden door afreizende
landgenoten naar Syrië of Irak in 2013 een handreiking op. Met behulp van diverse
actoren willen ze de stap zetten naar een werkend deradicaliseringsbeleid. Enerzijds
dient er een proactief en preventief luik in vervat te zitten in, anderzijds wenst men in te
zetten op repressie en curatie (Somers, De Wever, Bonte, Cremers, 2013).
1.3 Criminologische relevantie
Enerzijds hoeft het geen uitvoerig betoog dat de mogelijke maatschappij-ontwrichtende
repercussies met betrekking tot deze problematiek reëel zijn. Anderzijds is het zo dat
door de uitvoerige, sensationele, negatieve beeldvorming van sociale media alsook van
de toonaangevende journalistieke kanalen er een valse realiteit wordt gecreëerd.
Bovenstaande argumenten maken het duidelijk dat er nood is aan adequaat
wetenschappelijk onderzoek vanuit verschillende wetenschappelijke stromingen.
Daarbij kan aangegeven worden dat bij politie en parket vaak sterk repressieve
procedures voor handen zijn met betrekking tot de ondervraging van terugkerende
Syriëstrijders. Terwijl het vaak niet duidelijk is in hoeverre een persoon effectief heeft
gestreden in Syrië of Irak als hij de mogelijkheid nog heeft om terug te keren naar huis.
Hulpverleners en dergelijke stellen zich dus duidelijk vragen bij deze aanpak. En dit is
slechts één voorbeeld binnen de thematiek waarbij er lacunes heersen tussen de
verschillende schakels op het terrein. Daarmee mag het duidelijk zijn dat er grote nood is
aan divers wetenschappelijk onderzoek om deze en veel meer hiaten te vullen binnen
deze thematiek (R3, persoonlijke communicatie, 8 mei 2015).
1.4 Probleem en doelstelling
De doelstelling van het onderzoek bestaat erin waar mogelijk bij te dragen aan een
verbetering van de huidige Belgische aanpak inzake de materie van het jihadisme en de
jihadstrijder. Enerzijds door te gaan kijken welk beleid België momenteel voert inzake
moslimradicalisering, en hoe we dus mogelijke terroristische aanslagen waarbij er een
jihadistische beweegreden aan de basis ligt kunnen vermijden of bestrijden.
Anderzijds wordt er gekeken hoe andere landen die al verder staan in hun aanpak zoals
bijvoorbeeld Nederland of Denemarken dit probleem aanpakken.
14
Deze scriptie beoogd dus aanbevelingen te vinden om het beleid te verbeteren. Om zo op
een consistente manier het hoofd te bieden aan de problematiek van het jihadisme en de
daarbij afreizende en terugkerende jihadstrijders en diens maatschappelijke gevolgen.
De concrete probleemstelling die samenhangt met het empirisch onderzoek handelt over
het vertrek van personen naar Syrië om jihadistische beweegredenen. In casu meestal
jongeren. En de problemen die samenhangen met het jihadisme als radicaal ideologische
stroming.
De centrale vraagstelling die samenhangt met het empirische onderzoek handelt over het
samenstellen van een geïntegreerd en integraal beleid waarbij er adequaat wordt
ingegrepen over de fasen van een moslimradicaliseringsproces heen. Daarbij rekening
houdend met de specificiteit van de jihad.
Daarom wordt er enerzijds onderzocht hoe preventie op maat van dit fenomeen er zou
moeten uitzien. Preventie dekt vele ladingen in deze verhandeling. Eerst en vooral
preventie tegen het initiëren van een radicaliseringsproces. Vervolgens preventie tegen
het radicaler worden. Dan het proberen voorkomen dat jongeren afreizen naar het
conflictgebied als Syriëganger of Syriëstrijder. Tot slot preventie bij terugkomst om
terreur te vermijden.
Anderzijds worden de repressieve maatregelen slechts summier besproken omdat deze
aanpak momenteel mank loopt, verkeerd wordt ingevuld en eerlijkheidshalve nog niet
volledig op zijn plaats is in de fase waarin het probleem zich nu bevindt. Hiermee
bedoelen we dat vooral de Syriëgangers die niet effectief hebben gestreden de weg naar
huis al hebben gevonden. Deze jongeren zijn vaak moreel kapot en hebben in eerste
instantie nood aan re-integratie nadat ze onder valse voorwaarden geïndoctrineerd zijn
geweest.
Het repressieve beleid zal vooral een vraagstuk van de toekomst worden en zal nodig
zijn wanneer de harde kern Syriëstrijders huiswaarts keert.
Voldoende aandacht gaat ook uit naar de nazorg die momenteel toch ontbreekt in ons
land. Een adequate nazorg zoals in Denemarken zorgt ervoor dat terugkerende jihadisten
juist worden opgevangen. Hiermee wordt het probleem op de lange termijn ingedijkt.
Ook de gevolgen van de huidige beeldvorming door de media worden kort besproken.
De centrale vraagstelling is enerzijds beschrijvend en verkennend van aard, omdat er
gekeken wordt naar de status van het huidige beleid. Anderzijds is deze toetsend en licht
15
evaluerend. Omdat het Belgische beleid wordt vergeleken met het beleid van andere
landen met de meeste aandacht voor Nederland en Denemarken. Deze evaluatie
geschiedt op meningen van experten en mezelf en niet op wetenschappelijke criteria.
1.5 Methodologie
In elk type onderzoek dient de bestudering van literatuur vervat te zitten. Echter is deze
onderzoeksstrategie in dit geval niet de enige, exclusieve. Enerzijds word er in hoofdstuk
1 en 2 gebruik gemaakt van wat men noemt een bureauonderzoek. De bestaande
wetenschappelijke literatuur zoals boeken, (wetenschappelijke) tijdschriften,
beleidsdocumenten, verhandelingen over de topic en dergelijke meer omtrent het
thesisthema worden aandachtig gelezen om inzichten te bekomen, dit type
bureauonderzoek heet een literatuuronderzoek. Deze onderzoekstrategie is uiterst
geschikt om verregaande kennis te verwerven over de topic. Op deze manier wordt
getracht een eigen adequate reflectie te maken op de theoretische stand van zaken binnen
het jihadisme als thema. De grondige literatuurstudie fungeert tevens als basis om een
passend vragenprotocol op te stellen voor de interviews uit het empirische luik (Decorte,
2014; Silverman, 2004).
Anderzijds gaan we in de hoofdstukken 3 tot en met 5 van deze scriptie trachten om het
beleid van België inzake Syriëstrijders te toetsen aan het beleid van andere landen. Dit
kleinschalig empirisch onderzoek wordt gevoerd op basis van kwalitatief semi-
gestructureerde interviews. Daarnaast is er ruimte om te onderzoeken wat ons land beter
kan doen op gebied van preventie, beeldvorming, curatie en repressie. Op deze manier
kunnen er aanbevelingen worden gevormd naar een beter geïntegreerd en integraal
beleid. Tevens kan het accent gelegd worden op zaken waarbij andere landen iets van
ons kunnen leren. Bij deze semi-gestructureerde interviews wordt een vragenprotocol
opgesteld. En dit vragenprotocol is gelijklopend met een topiclijst. Deze topiclijst is een
oriëntatiepunt en is klein van omvang (Decorte, 2014; Silverman, 2004).
Om diverse redenen worden de geïnterviewde actoren geanonimiseerd. Daarbij wordt in
plaats van de naam de letter R gezet gevolgd door een cijfer. Ter illustratie zijn ideeën,
opinies of stellingen van persoon 1 aangeduid met R1. R staat voor respondent en 1 is het
volgnummer dat correleert met de data van zijn of haar interview.
16
1.6 Beperkingen van de masterproef en het onderzoek
De beperkingen van deze masterproef bevinden zich op verschillende aspecten. Enerzijds
zijn bepaalde zaken summier aangehaald terwijl andere delen zeer uitgebreid besproken
zijn. Dit is een bewuste keuze waar niet iedereen zich in zal kunnen vinden. Zo is er
gekozen om het rijke preventieve beleid heel uitvoerig te behandelen terwijl het
repressieve luik amper aandacht krijgt. De redenen hiervoor zijn drieledig. Eerst is het zo
dat het preventieve beleid al deels gestoeld is op bewezen praktijken uit het verleden.
Ook zijn de bestaande theorieën en paradigma’s over radicalisering verbonden met dit
proactieve beleid. Ten tweede is het bestaande eng repressief instrumentarium beperkt
tot politioneel en strafrechtelijk ingrijpen. Ook gezien de complexiteit van de materie,
zoals naar voor komt in de interviews, kan er voorlopig weinig gezegd worden over de
effectiviteit van de repressieve aanpak. Daarvoor is het nog te vroeg. Tot slot is het een
persoonlijke overtuiging dat de strijd om het jihadisme terug te dringen slechts heel nihil
kan gewonnen worden op het repressieve elan terwijl er grote voortgang kan geboekt
worden op het preventieve domein en in de nazorg. Hierbij vermelden we dat er jammer
genoeg ook nog zeer weinig initiatieven zijn om te werken aan nazorg. Echter is er wel
interesse in de Deense manier van nazorg.
Wat betreft het empirisch onderzoek is het jammer dat zo weinig actoren bereid waren
om interviews te geven. In essentie was het de bedoeling om Nederlandse actoren en
Belgische te interviewen maar in Nederland kreeg de aanvraag tot vele malen toe geen
weerklank. In België is toch sterk getracht om zoveel mogelijk
radicaliseringsambtenaren te bevragen rondom de complexiteit van het thema. Er is
geopteerd voor deze actor omdat ze een regierol vervullen en van alles op de hoogte zijn.
Gezien de weinige steden waarin een voltijdse ambtenaar aan de slag is konden er geen
grote aantallen geïnterviewd worden. Echter is de data die bekomen is wel rijk en
kwalitatief diepgaand.
Aangezien het fenomeen nog zeer nieuw is zijn de aanbevelingen in hoofdstuk 5 niet aan
evaluatie onderworpen of bewezen geacht. Hopelijk geven ze wel aanleiding tot een
kritische blik op de huidige initiatieven.
17
1.7 De nauwkeurige omschrijving van kernbegrippen in de
masterproef
Onderstaande begrippen worden in dit deel uitgelegd zoals ze in de scriptie verstaan
dienen te worden. Dit schept verduidelijking voor de lezer en maakt het geheel beter
verstaanbaar.
1.7.1 Jihadisme en jihadstrijders
Anno 2014, is alles wat verband houdt met het jihadisme en diens strijders zeer actueel.
Zodat bij velen de vraag reist, wat is Jihadisme nu concreet en wie zijn die jihadstrijders
nu? Jihadisme is in essentie een extreme politieke ideologie die zich baseert op de islam.
Toch is de islam veel ruimer dan deze radicale stroming. Zo kan men stellen dat de islam
globaal gezien erkend is als wereldreligie. Het jihadisme daarentegen is een stroming die
volgens de aanhangers tracht de zogenaamde zuivere leer te prediken en is dus van
subjectieve aard (NCTV, n.d.; AIVD, n.d.).
Daarbij wordt elk persoon die een ander mening aanhangig is door middel van een
heilige oorlog bestreden. De jihadistische ideologie kan men grosso modo terugbrengen
naar 3 grote pijlers. Ten eerste trachten volgelingen van deze ideologie alle westerse
invloed in islamitische landen uit te sluiten. Eveneens willen ze de heilige plaatsen
Jeruzalem, Mekka en Medina bevrijden en alle hen toekomend islamitisch land
heroveren. Tot slot streeft men naar de invoering van de sharia en wensen ze het kalifaat
in ere te herstellen. (NCTV, n.d.; AIVD, n.d.).
In onze westerse maatschappij stelt men zich telkens de vraag waarom iemand over gaat
tot de gewapende strijd. Deels is dit terug te brengen naar de hadith. De hadith is een
soort naslagwerk van verhalen over de profeet Mohammed. Hierin staat te lezen over wat
de profeet deed en zei in zijn levensloop. Het wordt gezien als een aanvulling op de
koran. In de hadith staat dat de profeet de jihadstrijd prees. Tevens wordt gewag gemaakt
van hoe hij vertelde over de deugden die een jihadstrijder kan verwerven gedurende dit
leven of het volgende leven. Daarbij hemelt hij het martelaarschap sterk op (NCTV,
2009).
Het mag duidelijk zijn dat de jihadstrijder meestal moslim is maar slechts een kleine
minderheid van de moslimgemeenschap effectief jihadstrijder is. Een rapport van The
18
Century Foundation (2005) schept meer duidelijkheid. In dit rapport worden vier
concentrische cirkels van het jihadisme besproken. De buitenste cirkel staat voor de
mondiale moslimgemeenschap. Slechts een tiende van de anderhalf miljard tellende
moslimpopulatie blijkt jihadist te zijn. Vervolgens heb je de aangrenzende cirkel van de
sympathisanten van het jihadisme. Deze groep bevat niet de eigenlijke jihadstrijders
maar personen die zich vereenzelvigen met één of meerdere aspecten van het jihadisme.
Daarbij verlenen zij wel indien nodig financiële, logistieke of morele steun aan
jihadistische groeperingen maar staan zij los van het geweld. Veel van de Syriëgangers
bevinden zich feitelijk in deze cirkel. Afhankelijk van de indelingscriteria bevat deze
groep minstens enkele tientallen miljoenen moslims en mogelijks een paar honderd
miljoen. Daarna wordt de eigenlijke cirkel van jihadistische groeperingen besproken.
Anno 2005 bevatte deze groep 50 a 200 duizend strijders verdeeld over talloze
groeperingen. Echter met het recent ontketende conflict in Syrië en Irak zullen deze
cijfers mogelijks nog zijn toegenomen. De binnenste cirkel bevat de jihadstrijders
exclusief van Al Qaida. In dit rapport maken ze een aparte cirkel voor deze strijders
omdat ze worden gezien als extreem effectief in het plegen van aanslagen. Deze cirkel
bevat nog minstens 400 a 2000 strijders (Clarke et al., 2005).
1.7.2 Jihad
Om het jihadisme ten volle als begrip te vatten moet er in deze scriptie apart gewag
worden gemaakt van de term jihad. Ter verduidelijking is het zo dat jihad als term een
complex karakter heeft en er over sommige aspecten van de term geen eensgezindheid is
(NCTV, 2009).
Letterlijk wordt gerefereerd in de islam naar jihad als “een inspanning voor Allah”. Deze
inspanning vindt plaats op twee manieren en twee niveaus. Enerzijds spreekt men van de
grote jihad. Daarmee beoogt een persoon zijn leven vroom en eerbiedig te leiden om een
waardig moslim te worden. De grote jihad ook innerlijke strijd genoemd speelt zich intra
persoonlijk af. Anderzijds is er de uiterlijke of kleine jihad. Wanneer we deze vorm van
jihad nauwer bekijken mag het duidelijk zijn dat er sprake is van een gewapende strijd
om de islam te beschermen (AIVD, n.d.).
Deze strijd vind vaak plaats op micro, meso en macroniveau. En in vergelijking met de
grote jihad is het net deze die problematisch wordt geïnterpreteerd door jihadisten
(AIVD, n.d.).
19
Binnen deze kleine jihad of gewapende strijd maken moslimgeleerden nog een apart
onderscheid. Daarbij scheiden ze de offensieve jihad af van de defensieve jihad. Volgens
de defensieve jihadgedachte moeten moslims zich verzetten als de eigen persoon of hun
woongebied aangevallen wordt. Daarentegen gaat de offensieve jihadstrijd een stapje
verder. Hierbij zien de salafistisch-jihadistische militanten een wereldomvattend complot
tegen de moslims gesmeed. Het westen, samen met Amerika, en met de hulp van diverse
internationale instellingen en ook de zionistische overheden zouden dus samen in een
complot zitten tegen de moslimgemeenschap. In dit licht wordt 9/11 gezien als een
offensieve jihadstrijd tegen de vijand (Eikelenboom, 2004).
Zoals Zemni (2006) aanhaalt in zijn boek is de jihad veel meer dan een heilige oorlog.
Hij stelt dat de jihad eerder een geloofsbelijdenis dient te zijn in het licht van het
martelaarschap om de mens beter te maken. Zo is het de intentie van een (geweld)daad
die van belang is om aanzien te verwerven volgens Gods wetten. Er mag daarbij nooit
sprake zijn van persoonlijk gewin of een materieel doel. De jihad-militanten verdoezelen
de immorele kant van hun gedrag door bij de uitoefening van de kleine jihad hun gedrag
te omschrijven als morele daden die aardse conflicten overschrijden. Desondanks dat de
jihadstrijders deze methode niet als problematisch ervaren, voelt de modale moslim en
het islamisme als geheel dit aan als een slag in het gezicht.
1.7.3 Nieuwe jihad
De revolutionaire islamisten in de jaren 70 en 80 legden met uitoefening van een
gewelddadige jihad de focus op een islamitische staat met als uitgagspunt een politiek
systeem gebaseerd op religieuze geboden uit de islam. Enkele voorbeelden van deze
revolutionair gezinden zijn Khomeini in Iran en de Egyptische jihad-groep die Sadat
hebben gedood. Daar waar vele moedjahedien dus in de jaren 70 en 80 geloofden dat de
oprichting van een islamitische staat een nieuw soort moslim zou creëren komt even later
Bin Laden aandraven met een andere logica. De sterk op politieke doeleinden en
territoriale macht gerichte uitoefening van de heilige oorlog verschuift plots in de
richting van een meer religieuze en gemeenschapsgerichte jihad met dus nadruk op de
wereldwijde islamitische maatschappij ook umma of ummah genoemd. Deze op het
eerste zicht vernieuwde gedachte van het voormalig Al Qaida kopstuk was helemaal niet
zo vernieuwend als gedacht (Zemni, 2006).
20
Wanneer men dieper graaft ziet men dat Bin Laden zich baseerde voor zijn interpretatie
van nieuwe jihad op het werk van Ibn Taymiyya dat al dateert van ergens tussen de 13e
en de 14e eeuw. Taymiyya, die overigens vaak geciteerd wordt door jihadisten was van
mening dat men moest inzetten op de islamitische identiteit buiten het raamwerk van
enig formeel politiek instituut. Daarbij zet Taymiyya ritualistische homogeniteit centraal
om te komen tot een gemeenschappelijke moslimidentiteit. Hierbij is het interessant te
vermelden dat zijn intellectuele bijdrage zich voltrok in een periode van crisis voor het
moslimrijk (Zemni, 2006).
De meest recente trend inzake de doeleinden en de richting van de kleine jihad geschiedt
momenteel in Syrië en Irak. De terreurgroep ISIS met aan het hoofd Abu-Bakr al-
Baghdadi maakt het zeer duidelijk dat ze een islamitische staat beogen met hun
gewapende strijd en een shariarecht willen bestendigen. al-Baghdadi die overigens de
voormalig rechterhand was van de huidige leider van Al Qaida creëerde ISIS door te
rebelleren tegen de bevelen van zijn opperste. De islamitische staat van ISIS zou
bovendien moeten worden geregeerd door een kalief. Deze jihadgedachte is gebaseerd
op de werken van de Egyptische theoloog Sayyid Qutb. Door de contrasterende
richtingen waarin ISIS en Al Qaida hun koers wensen te varen met betrekking tot de
heilige oorlog zijn de banden sinds 2014 verbroken (Dairieh, 2014).
1.7.4 Salafisme en wahabisme
Net zoals het Salafisme kan het wahabisme gezien worden als een ultra orthodoxe
stroming binnen de soennitische islam waarbij de volgelingen streven naar een terugkeer
van de zuivere islam. Ter verduidelijking, is dit de islam, zoals die in de tijd van profeet
Mohammed en daarna door de vier rechtgeleide kaliefen is beleden. Echter verschilt het
wahabisme van het salafisme omdat deze eerste enger is. Doordat het wahabisme
gestoeld is op de ideologie van diens grondlegger Mohammed Ibn Abd al-Wahhab
(1703-1792). Desondanks dat het wahabisme vandaag de dag de overheersende leer is,
identificeren wahabisten zichzelf als salafisten. Met het oog op zich duidelijk te
onderwerpen aan Allah en niet zoals de term suggereert aan Wahhab. Ook jihadistische
groeperingen gelieerd aan Al Qaida vereenzelvigen zich met het salafisme ondanks dat
ze veel ontzag hebben voor Wahhab. Tot slot werpt de term wahabisme een historisch en
geografisch gebonden indruk op naar een beweging die in de 18de eeuw in Saoedi-Arabië
21
is ontstaan. De term salafisme werpt ook een hedendaagse en mondiale indruk op
(NCTb, 2009).
Letterlijk staat salafisme voor “de vrome oprechte voorgangers”. Bij deze puriteinse
stroming staan de letterlijke interpretatie van de traditie en de koran centraal. Binnen
deze stroming onderscheiden geleerden drie varianten. De staatsgezinde variant is de
eerste in het rijtje. Hierbij wordt de dawa (vrijwillige bekering) gezien als instrument van
verandering. Aanhangers van deze variant zijn trouw aan en volgen de standpunten van
de regimes in moslimlanden. Tevens spreken aanhangers zich niet uit met betrekking tot
politieke standpunten van westerse landen.
Vervolgens is er de tweede variant, genaamd: politiek of oppositioneel salafisme.
Vergeleken met de eerste variant, zien aanhangers politieke activiteiten als
veranderingsinstrument. Deze stroming is erop gericht zich oppositioneel op te stellen
tegen de gevestigde regimes in moslimlanden. Tot slot heb je de jihadistische variant van
het salafisme, deze vorm is het meest radicaal. Jihadistische salafisten geloven dat
verandering alleen kan plaatsvinden door een gewapende strijd (NCTb, 2009).
Binnen het salafisme zijn er acht nauw verbonden centrale begrippen. Ten eerste is er de
eenheid van God (tawhied). Vervolgens wordt gesproken over geloof en ongeloof en de
aanbidding van God (imaan, kufr, ibada). Verder wordt er gesproken over het toepassen
van de goddelijke wet- en regelgeving (al-hukm bi-ma Anzala Allah). Daarnaast wordt er
gewag gemaakt van loyaliteit en afkeer (al-walaa wa al-baraa). Ook de gemeenschap der
moslims is een prominent begrip binnen de stroming (jamaat al-muslimin). Dan is er nog
de prediking en het missiewerk (ad-da’wa). Tot slot en meest belangrijk voor deze
scriptie is er de gewapende strijd (al-jihad) (NCTb, 2009).
Verschillende betekenissen en functies worden toegelicht aan het begrip jihad in de
betekenis van de gewapende strijd door de salafisten. Meest prominent is de leer van
enigheid van God. Daarbij is het van groot belang om de goddelijke wet- en regelgeving
uit te voeren. Verder dient de prediking van de goddelijke boodschap en de
geloofsgemeenschap bescherming te genieten (NCTb, 2009).
De jihadgedachte is dus sterk verwant met bepaalde leerstukken van het salafisme en is
zelf één van de acht leerstukken. De jihadstrijd ziet voor moslims het salafisme als een
belangrijke eredienst en een religieuze verplichting. Hoe de jihadstrijd wordt beleefd
door de aanhangers van de verschillende varianten van het salafisme verschilt. De a-
22
politieke variant streeft niet naar een offensieve jihadstrijd en ziet de jihadstrijd enkel
verbonden met officiële instanties en overheden. Daarbij enkel onder bijzondere
omstandigheden. Deze variant is dus het mildst met betrekking tot de gewelddadige
jihadstrijd. Daarbij zien ze de jihad als een instrument om islam te promoten onder de
kafir (ongelovigen) (NCTb, 2009).
De oppositionele salafisten verwijten de legitieme overheden van diverse moslimlanden
de strijd niet te voeren of onvoldoende te ondersteunen. Deze aanhangers gaan dus
verder in hun offensief jihaddenken en nemen geen afstand van een offensieve jihad.
Echter promoten ze de gewelddadige jihad ook niet nadrukkelijk (NCTb, 2009).
De jihadistische salafisten gaan het verst in het toestaan van de offensieve jihadstrijd en
schorten tal van beperkingen op om deze gewapende strijd te rechtvaardigen (NCTb,
2009).
1.8 Internationaal cijfermatig inzicht in de problematiek
Uit een publicatie van begin 2015 van het ICSR (internationaal centrum voor de studie
van radicalisering en politiek geweld) blijkt dat het aantal buitenlandse Syriëstrijders de
grens van 20 000 heeft overschreden. Daarmee overtreft het conflict in Syrië en Irak, het
conflict uit de jaren 80 van de vorige eeuw in Afghanistan in afgereisde militanten.
Twintig percent van alle afgereisde strijders was woonachtig in een West-Europees land
of had een West-Europese nationaliteit. Deze cijfers zijn ook terug te vinden in het
Munich Security Report (2015).
In deze publicaties zijn data opgenomen van meer dan vijftig landen waarbij diezelfde
data is aangeleverd door de overheidsinstanties. Hierbij is het goed te vermelden dat het
gaat om gemiddelden waarbij landen met minder dan vijf geconfirmeerde vertrekkers uit
de analyse weggelaten worden. Data uit het zuidoosten van het Aziatische continent blijft
voorlopig ongekend (ICSR, 2015).
1.8.1 West-Europa
Vanuit West-Europa wordt betrouwbare data aangeleverd door veertien landen. In totaal
schat de organisatie het vertrekkersaantal vanuit deze en andere West-Europese landen
inmiddels op circa vierduizend. Vergeleken met de data van december 2013 betekent dit
een verdubbeling. Wanneer er wordt gekeken naar absolute aantallen ziet men de
grootste vertrekkerspopulatie in de landen met de meeste inwoners zoals Frankrijk,
23
Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Echter wanneer de relatieve cijfers worden
bekeken zijn ons land Denemarken en Zweden het hardst getroffen door vertrekkende
landgenoten.
Tabel#. 1: West-Europa
Land Geschat aantal vertrekkers Per capita* (per 1 miljoen
v.d. bevolking)
Oostenrijk 100-150 17
België 440 40
Denemarken 100-150 27
Finland 50-70 13
Frankrijk 1200 18
Duitsland 500-600 7.5
Ierland 30 7
Italië 80 1.5
Nederland 200-250 14.5
Noorwegen 60 12
Spanje 50-100 2
Zweden 150-180 19
Zwitserland 40 5
Verenigd
Koninkrijk
500-600 9.5
ICSR, 2015.
1.8.2 Rest van de wereld
Tabel#. 2: Rest van de Wereld
Land Geschat aantal vertrekkers
Afghanistan 50
Albanië 90
24
Algerije 200
Australië 100-250
Bahrein 12
Bosnië 330
Canada 100
China 300
Egypte 360
Israël 120
Jordanië 1500
Kazachstan 250
Kosovo 100-150
Koeweit 70
Kyrgyzstan 100
Libanon 900
Libië 600
Macedonië 12
Marokko 1500
Nieuw-Zeeland 6
Pakistan 500
Qatar 15
Rusland 800-1500
Saoedi-Arabië 1500-2500
Servië 50-70
Somalië 70
Sudan 100
25
Tajikistan 190
Turkije 600
Turkmenistan 360
Tunesië 1500-3000
Oekraïne 50
Verenigde Arabische Emiraten 15
Amerika 100
Oezbekistan 500
Jemen 110
ICSR, 2015.
1.8.3 Dieper cijfermatig inzicht
Er wordt geschat dat ongeveer vijf a tien percent van alle buitenlandse vertrekkers is
overleden en dat tien tot 30 percent van de strijders de conflictzone heeft verlaten.
Hierbij kan nog vermeld worden dat diegene die de conflictzone hebben verlaten
teruggekeerd zijn naar huis of vastzitten in een transitland. Daarom stelt ICSR (2015) dat
de effectieve aantallen op het slagveld significant lager zijn dan dat de tabel weergeeft.
Deze cijfers werden verworven door het ICSR sedert 2012 en worden regelmatig
gepubliceerd en vernieuwd.
In een soortgelijk artikel van het ICSR (2013) stellen ze de verdeling van buitenlandse
syriëstrijders per jihadistische groepering vast. De meerderheid van de personen
vervoegd zich bij IS of Jabhat al-Nusra. In veel kleinere hoeveelheden vervoegen
strijders zich bij groeperingen zoals Jaysh al-Muhajirin wa-I-ansar, Harakat Ahrar al-
Sham al-Islamiyya, Liwa al-Umma, Harakat Sham al-Islam of Katibat Suqur al-Izz. Al
deze kleinere groeperingen zijn bij het grote publiek relatief onbekend.
Desondanks dat er de afgelopen jaren een ongezien grote populatie buitenlandse strijders
afgereisd zijn naar het conflictgebied behelst de groep slechts tien percent van de totale
jihadistische militie. Verwacht wordt dat de groep verder significant zal toenemen maar
wel onderhevig zal zijn aan externe omstandigheden zoals de wintermaanden (ICSR,
2013; 2015).
26
1.8.4 Hoe bekomt men de cijfers?
Wat betreft de methodiek worden meer dan 1500 bronnen sedert november 2011
aangewend door het ICSR om dit cijfermatig inzicht te bekomen. Zo bekeken ze
journalistieke bronnen in het Arabisch, Engels en diverse andere talen. Verder wordt
voldoende input gegenereerd door de overheden van de betreffende landen. Ook velerlei
jihadistische internetfora en sociale media worden bekeken. Tot slot dient vermeld te
worden dat men deze data verkrijgt vanuit meerdere kampen betrokken bij het conflict.
Een lage en hoge schatting van vertrekkers wordt gemaakt per land op basis van
bevestigde zaken waarbij de naam gekend is. (ICSR, 2013; 2015)
Niettemin erkent de organisatie het ambigue karakter en de potentiële fouten in hun
bronnen. Daarbij hebben de cijfers voor de westerse landen een hogere betrouwbaarheid.
Dit komt omdat er meer onafhankelijke bronnen en periodieke overheidsbronnen ter
beschikking zijn in deze landen. Velerlei factoren en variabelen zorgen er voor dat het
bijhouden van vertrekkersaantallen geen exacte wetenschap is. Integendeel, er zijn
zoveel omstandigheden waar men rekening mee moet houden of gewicht aan moet
gegeven waardoor het bij een schatting blijft. Echter is deze schatting wel zo adequaat
mogelijk gemaakt. Alles bij elkaar genomen doet deze organisatie uitstekend werk om
een beeld te schetsen van de problematiek en zijn hun gegevens nuttig voor de
beleidsmakers van diverse landen (ICSR, 2013; 2015).
1.9 Internet en (sociale) media als katalysator van de globale
jihadstrijd
In de nasleep van de zogenaamde war on terror, die werd geïnitieerd door Amerika kort
na de vreselijke terreur die plaatsvond op 11 september, verkreeg de media een alsmaar
prominentere rol in de strijd tussen het westen en de globale jihadistische beweging.
Zowel de jihadistische groeperingen als de overheden van het westen zien het belang en
de kracht van dit instrument in (Rogan, 2007).
Dat blijkt uit het feit dat veel zo niet alle groeperingen één of meerdere websites hebben
op het internet. Diezelfde groeperingen zijn er van bewust dat het nodig is om regelmatig
soms zelfs dagelijks van IP-adres of format te wijzigen om gedeeltelijk onder de radar te
blijven. De grootste voordelen van het internet ten voordele van de gewapende strijd die
27
deze groeperingen voeren zijn: de makkelijke toegankelijkheid, de geringe regulatie, de
ongelimiteerde informatiestroom en de grote anonimiteit (Weimann, 2004).
Een karakteristieke uitspraak van een Al Qaida kopstuk geeft de verandering weer. Al-
Zawahiri poneerde dat de jihadistische organisaties sterk inzetten op het bespelen van de
media. Zo wordt volgens hen de steun van de moslimgemeenschap gewonnen.
Anderzijds benadrukt ook de militaire top van Amerika en andere westerse landen dat de
strijd tegen terrorisme enkel kan gewonnen worden indien strategische communicatie via
mediakanalen centraal staat (Rogan, 2007).
Ondanks dat religieus terroristische bewegingen zoals IS of Boko Haram gekant zijn
tegen de manier van leven in een post moderne samenleving zien ze de voordelen van
een globale en vaak anonieme informatiestroom in. Dat blijkt uit het feit dat in twee
decennia tijd een sterke evolutie is te zien in het overbrengen van de boodschap. Zo
gebruikte men initieel afgedrukte propaganda daar waar de terreurbewegingen nu
gebruik maken van wereldwijde livestreams via satelliet.
De online jihadistische media heeft volgens Rogan (2007) een vierledige functie. Ten
eerste willen de organisaties angst zaaien bij de vijand, in dit geval het westen en alle
ongelovigen. Vervolgens trachtten ze hun activiteiten te legitimeren en propaganderen
als moreel correct. Verder wordt steun gezocht bij gelijkgezinden via deze kanalen. Tot
slot is het de bedoeling om intern te communiceren en bij te scholen.
Weimann (2004) spreekt zelfs van 8 vooropgestelde doelen om de terroristische
gedachtegang te verspreiden via de online media. Enkele voorbeelden die hij geeft zijn:
fundraising, training, planning en gecoördineerde netwerken creëren. Op deze manier
willen de jihadisten een virtuele gemeenschap ontketenen van mensen die hetzelfde doel
voor ogen hebben. Echter is het tot op heden moeilijk om de impact van jihadistische
media op het grote publiek te meten. De ideologie van dergelijke organisaties wordt door
de minderheid van westerse samenlevingen aanvaard en goedgekeurd. Hierbij is het
onduidelijk vanuit welke hoek deze minderheid hun inspiratie verkrijgt (Rogan, 2007).
Het belang van de alsmaar verdergaande mediatisering van de jihadboodschap en diens
symboliek wordt duidelijk in de lente van 2004, wanneer op diverse jihadistische fora
een document rondgaat getiteld “Het beheer van de wreedheid”. Hierin stelt de auteur dat
wreedheid en barbaarsheid dient aangewend te worden om succes te boeken op het
slagveld. Zowel fysiek geweld als mediageweld tegen ongelovigen staat centraal om
28
angst te zaaien. Later dat jaar komt Abu Musab al-Suri, een kennis van Bin Laden en
tevens intellectueel jihadpionier met een 1600 pagina’s tellend document aandraven op
diezelfde fora. Daarin brengt hij suggesties aan ter verbetering van duurzame resultaten
op het slagveld door jihadistengroeperingen. Misschien wel de best nageleefde
aanbeveling van al-Suri is het gebruik van media om bedreigende boodschappen tentoon
te spreiden (Bahara, 2014).
De meest recente stroomversnelling doet zich voor op sociale media zoals Facebook,
Twitter, YouTube en dergelijke. Abu Bakr Al-Baghdadi, de geestelijke vader van IS
bezit momenteel YouTube-kanalen, webfora, allerlei digitale platforms, verschillende
facebook-pagina’s en twitter-accounts. Ook is hij aanwezig op andere minder bekende
sociale mediaplatforms. Hiermee verscherpt hij het persoonlijk contact tussen
aanhangers om het jihadoffensief te versterken. Een ander voorbeeld is de Nederlands-
Iraakse Khaled K. die regelmatig selfies upload waarin hij poseert met afgehakte
hoofden van vijanden van Allah. Concluderend kunnen we stellen dat de
jihadpropaganda via diverse mediakanalen loont. Denk maar aan de Iraakse soldaten die
in juni de stad Mosul ontvluchten toen de IS-troepen naderden nadat ze diens
beeldmateriaal hadden gezien (Bahara, 2014).
1.10 Wie zijn de zogenaamde (buitenlandse) Syriëgangers?
Vaak is er bij het grote publiek niet veel geweten over de Syriëgangers, Daarom is het ter
verduidelijking nuttig om enkele feiten op een rijtje te zetten. Men kan zich afvragen;
welke karakteristieken en kenmerken vertonen deze personen? Zijn deze personen sterk
afwijkend van de modale burger? En hebben deze personen uitgesproken uiterlijke
kenmerken?
Echter is dit fenomeen niet nieuw maar anders verpakt en benoemd. In het verleden heeft
politiek geweld en terrorisme er al vaker voor gezorgd dat Belgen afzakken naar het
buitenland. Voordat ons land werd opgeschrikt in 2012 door een plotse stroom
vertrekkende landgenoten naar Syrië had de aftocht van landgenoten naar buitenlandse
oorlogsgebieden al frequent plaatsgevonden. Denk maar aan Spanjestrijders, de
burgeroorlog in Bosnië of de grote oorlog tegen het Sovjetleger in Afghanistan.
Desondanks was de aandacht van het volk en de media nog nooit zo groot als nu.
Enerzijds komt dit door de grote aantallen die deze keer vertrekken. Anderzijds door de
vele opportuniteiten die vertrekkers hebben als ze afreizen. Net deze opportuniteiten die
29
worden gegeven door crimineel-religieuze netwerken zoals sharia4belgium zijn een
essentieel verschil met de vertrekken uit het verleden. Tevens is het geen toeval dat de
eerste golf van vertrekkers aanhangers waren van de vereniging sharia4belgium
(Coolsaet, 2015).
In een publicatie uit 2013 van de Gazet van Antwerpen spreekt expert Rik Coolsaet,
verbonden aan de Universiteit Gent, zich uit over deze materie met betrekking tot ons
land. Coolsaet haalt aan dat de meerderheid van de vertrekkers bij ons twintig jaar of
jonger is. Zelfs individuen van 13 en 15 jaar zijn al vertrokken richting het
conflictgebied. Tevens vermeld hij dat er eigenlijk geen standaardprofiel te bekennen is.
Enkel het feit dat deze generatie “terroristen” jonger is dan de vorige is zeker. Verder
zijn er heel diverse karakteristieken waar te nemen bij vertrekkers (De Wit, 2013;
Kohlmann & Alkhouri, 2014).
Enerzijds zijn er de jongeren die gekend zijn bij de inlichtingen en veiligheidsdiensten
omwille van hun strafblad. Anderzijds heb je de jongeren die geen strafblad hebben en
makkelijk tussen de mazen van het net glippen bij vertrek. De meeste vertrekkers zijn
religieus gedreven maar ook de politieke drijfveer is niet te onderschatten. Vaak gaat het
om bekeerlingen. Zowel jongeren uit gemengde als uit niet-gemengde huwelijken komen
voor. Daarbij komt nog dat vele jihadistische groeperingen oproepen tot massieve
rekrutering vanuit het westen. Deze poging tot indoctrinatie via propaganda gebeurt bijna
altijd via het internet. Op deze manier worden sympathisanten bereikt en overtuigd men
ze om af te reizen en zich in te zetten voor de goede zaak (De Wit, 2013; Kohlmann &
Alkhouri, 2014).
1.10.1 Wat zijn hun beweegredenen om te vertrekken?
Eerst en vooral valt het op dat de hedendaagse potentiële strijders vaak impulsief
vertrekken. Een lang proces van zelfindoctrinatie is geen noodzakelijke oorzaak meer.
Meestal hebben ze zelf geringe religieuze kennis en zijn conflict gebonden geopolitieke
assumpties slechts secundaire achtergrondinformatie. Nadat de vertrekkers aankomen in
Syrië blijkt dat er vaak sprake is van narcistische beweegredenen. Ze trachtten zichzelf in
het midden van de belangstelling te plaatsen door middel van updates en selfies op
sociale mediaplatforms. Hiermee wordt de jihadistische drijfveer in vraag gesteld
(coolsaet, 2015).
30
Terugkeerders hebben vaak ook geen concreet en helder antwoord op de vraag waarom
ze vertrokken. Dat blijkt uit het feit dat deze personen vaak sociaal wenselijk antwoorden
en zoeken naar rechtvaardiging voor hun daden wanneer er naar wordt gevraagd.
Hiermee gaan we voorbij aan de eigenlijke originele beweegredenen. Echter zijn er toch
enkele vaak voorkomende redenen waar te nemen, vaak van persoonlijke aard.
Moeilijkheden rond de identiteit en de alsmaar meer prestatiegerichte samenleving
kunnen ervoor zorgen dat mensen zich slecht in hun vel gaan voelen en radeloos worden.
Dit kan leiden tot een gevoel van eenzaamheid, of erger nog depressieve gevoelens.
Daardoor kan een negatieve spiraal ontstaan waarbij men zich nergens nog thuis voelt.
Deze onvrede met zichzelf en de omgeving zorgt ervoor dat ze in aanraking komen met
extremistische individuen of groeperingen. Dit contact versterkt de negatieve drijfveren.
Daarbij gebruiken ze sloganeske taal die hen rechtvaardiging moet bieden. Deze slogans
worden makkelijk teruggevonden op het internet terwijl de kennis van islam vaak
beperkt en oppervlakkig is. Kortom kan de Syriëganger niet rechtstreeks verbonden
worden met socio-economische beweegredenen zoals armoede. Echter ziet het huidig
terrorismeonderzoek de reden van vertrek eerder in de internationaal gevestigde
subcultuur, die jongeren aanhangig zijn nadat ze vervreemden van de heersende waarden
en normen in een maatschappij (Coolsaet, 2015).
1.10.2 Hoe worden deze grote aantallen verklaard?
In vergelijking met andere Europese en niet Europese landen kent België een enorme
golf van vertrekkers. Het feit dat relatief bekeken zoveel landgenoten afzakken naar het
conflictgebied kent een tweeledig verband. Enerzijds en meest voor de hand liggend is
Syrië zeer makkelijk te bereiken via de grens van Turkije. Daarentegen zijn landen zoals
Somalië of Nigeria veel moeilijker te bereiken. Anderzijds kent het conflict tussen het
sjiitische regime en de soennitische strijders een ongeziene aandacht van de media. De
Syriëgangers hebben het gevoel een impact te hebben op de geschiedenis met hun
fysieke deelname in het conflict (De Wit, 2013).
1.11 Het fenomeen van de lone wolves
Begin 2015 staan contrastrategieën ter bestrijding van terrorisme hoger dan ooit op de
agenda van elke West-Europese regering. Dit komt doordat de laatste jaren alsmaar meer
aanslagen worden gepleegd. En veel frequenter dan vroeger vinden die aanvallen plaats
31
in West-Europese landen zoals ons land en Frankrijk. Denk maar aan Charlie Hebdo of
de aanslag op het joods museum in Brussel. Tevens manen de jihadistische groeperingen
vanuit o.a. Syrië en Irak hun broeders hier aan om aanslagen te plegen in de naam van
Allah. Wanneer een aanslag zich dan effectief voltrekt stellen de bevoegde instanties van
dat land zich direct de vraag hoe dit is kunnen gebeuren. Hoe kon de voorbereiding van
deze aanslag onder de radar van de inlichtingen en veiligheidsdiensten blijven? En kan
dit voorkomen worden in de toekomst?
Deze vragen brengen ons bij de materie van de lone wolves. Voor de inlichtingen en
veiligheidsdiensten van een land is dit fenomeen misschien wel de grootste uitdaging
naar de toekomst toe. Vooral met betrekking tot hoe dit, en of dit wel verholpen kan
worden. Ter verduidelijking gaat het om een lone wolf wanneer iemand als individu
beslist om een terroristische aanslag te plegen ter rechtvaardiging van zijn of haar
ideologie, in casu het jihadisme, formeel los van een groepering. Echter is er wel
mogelijks contact geweest met operationele extremisten of terroristische netwerken maar
handelt de dader fysiek alleen. Wanneer een aanslag effectief plaatsvindt weet men
initieel niet zeker of het gaat om een lone wolf of om een terroristisch netwerk. Deze
verduidelijking komt pas achteraf wanneer het onderzoek gaande is en of een bepaalde
groepering de aanslag opeist (Bakker & de Graaf, 2010; Pantucci, 2011).
Wanneer een maatschappij wordt opgeschrikt door een terroristische aanslag heeft dit
verregaande gevolgen. Deze repercussies zijn voelbaar op diverse echelons van een
democratische samenleving. Niet alleen menselijk leed ontstaat tijdens en in de nasleep
van zulke rampen. Ook financiële en sociale repercussies zijn voelbaar naderhand.
Ondanks dat elke aanslag desastreuze gevolgen kent is niet elke aanslag gelijk. Vanuit
een beleidsstandpunt is het nuttig om te weten vanuit welke invalshoek de aanslag tot
stand kwam. Hebben we te maken met een netwerk of een organisatie of gaat het om een
lone wolf. Echter zelfs binnen het veld van de lone wolf zijn er verschillen waar te
nemen. Zo zijn er grofweg vier verschillende types te onderscheiden. Deze types zullen
we later summier bespreken. Omdat elk type mogelijks een andere aanpak vereist van
een land in diens bestrijding (Pantucci, 2011).
Zoals hierboven reeds vermeld wordt er vaak initieel gesproken over lone wolves
wanneer een aanslag plaatsvindt. Omdat men de bevolking een verantwoording schuldig
is. De mensen willen weten hoe dit is kunnen gebeuren. Vaak wordt er gewag gemaakt
van een kleine groep personen die is overgegaan tot zelf-radicalisering. Naderhand kan
32
deze hypothese bekrachtigd worden wanneer blijkt uit onderzoek dat het effectief om
lone wolves gaat. Echter blijkt veelal dat deze aanname niet correct is. Wanneer nader
onderzoek blootlegt dat het gaat om een formeel, hiërarchisch gestructureerd netwerk en
er handig gebruik is gemaakt van een hiaat in de beveiliging verandert de aard van de
zaak. Dit was onder meer het geval bij de aanslagen in Londen anno 2005. Elk type
aanslag heeft dus een specifieke benadering en de scheidingslijn is vaak dun (Pantucci,
2011).
1.11.1 Loner
Uit de publicatie van Bakker en de Graaf (2010) blijkt dat er diverse types van lone
wolves zijn. In deze verhandeling beperken we ons tot de islamitisch georiënteerde lone
wolves en in casu tot de jihadistisch georiënteerde. Eerst zijn er de zogenaamde loners.
Dit type tracht terroristische aanslagen te volbrengen onder de naam van een
extremistische islamitische ideologie. Echter gebruiken deze personen de benaming
slechts als bescherming en als valse verklaring voor hun daden. Dat blijkt uit het feit dat
ze geen rechtstreekse band of contact hebben met deze radicale ideologie of een
terroristisch netwerk. Ze bekomen hun kennis over het jihadisme enkel via het internet of
via wat voor handen is in de maatschappij. Tevens is er geen spoor van een extern bevel
of een hiërarchisch order om over te gaan tot een aanslag. Dit eerste type is moeilijk te
categoriseren onder de islamitisch gedreven varianten van lone wolf terrorisme. Omdat
het mogelijk is dat ze de ideologie gebruiken als dekmantel voor persoonlijke problemen
(Pantucci, 2011).
1.11.2 Lone wolf
De volgende categorie betreft de lone wolf. Waar lone wolf hierboven de vorm van een
containerbegrip aannam worden hier de karakteristieken van de subgroep (individuele)
lone wolf besproken. Net zoals bij de loners handelt de lone wolf fysiek alleen. Echter
heeft deze persoon mogelijks oppervlakkig contact met operationele extremisten. Ook
vindt er vaak effectief interactie plaats via het internet met leden van een in casu
jihadistische groepering. Echter is vaak niet geweten of deze individuen ingebed zijn
geweest in een extremistisch netwerk en of ze militaire training hebben genoten alsook
of er enigszins sprake is van een controle- en bevelstructuur van elders. Anderzijds is het
wel duidelijk dat deze personen vaak zijn overtuigd over de juistheid van hun daden. Zo
33
liggen persoonlijke problemen ook hier vaak aan de grondslag van het probleem maar
hebben ze heil gezocht in de extreme ideologie. Deze ideologie is hier wel aanvaard en
beleden in tegenstelling tot bij de loners. Met behulp van het internet is deze ideologie
voor het grootste deel wel nog zelf eigen gemaakt (Pantucci, 2011).
1.11.3 Lone wolf pack
Vervolgens heb je de derde subgroep, deze groep wordt benoemd als een lone wolf pack.
De principes die gelden voor een lone wolf individu zijn vrij identiek als deze voor een
lone wolf pack. Echter gaat het hier om meerdere individuen die ideologisch overtuigd
geraken via zelf-radicalisering. Sociale aansluiting bij de offensieve jihadgedachte,
verwezenlijkt door verwantschap, vriendschap en discipline staan centraal. Deze
gedachte wordt progressief versterkt en het geloof in de globale salafistische
jihadistische ideologie gerechtvaardigd (Pantucci, 2011).
1.11.4 Lone attacker
Tot slot bespreken we de vierde subgroep. Deze groep noemt men de lone attackers. Ook
deze individuen plegen de aanslagen fysiek alleen. Echter is er hier een fundamenteel
verschil met de vorige drie subgroepen. Zo is er bij deze individuen wel degelijk sprake
van een externe bevel- en controlestructuur. Anders dan bij de lone wolf subgroepen
bestaat er een duidelijke directe link met jihadistische groeperingen zoals IS. Waar de
lone wolf in beide vormen mogelijks oppervlakkig contact heeft via internet, vindt de
interactie hier veel intenser en face to face plaats. Ze zijn actief verwikkeld in een
jihadistisch terroristisch netwerk. Dit netwerk, verbonden aan een groepering, voorziet
hen zelfs van middelen om explosieven te creëren. Tot op zekere hoogte lijkt het
contradictoir om dit type persoon in te delen bij de typologie van de lone wolves. In
essentie zijn deze personen geen terroristische eenzaten. De reden waarom men deze
individuen indeelt bij het lone wolf fenomeen is omdat ze alleen handelen op het
moment van de aanslag zelf. Met andere woorden, deze personen zijn individuele
terreurcellen, uitgezonden door jihadistische milities. Concluderend wordt dit type
besproken bij de lone wolf omdat het de scheidingslijn mooi aangeeft tussen een kleine
terreurcel en de effectieve ruimere gemeenschap van lone wolves (Pantucci, 2011).
34
1.11.5 Contraterrorisme
Door middel van bovenstaande eigenschappen te analyseren en inventariseren is het
mogelijk voor academici en overheidsinstanties om tot op zekere hoogte
contraterrorismestrategieën te ontwikkelen. Desondanks dat het fenomeen een reële
dreiging vormt, dienen we hierbij te vermelden dat het in de praktijk gaat om een relatief
laag aandeel van de aanslagen. Uit een studie van het COT blijkt dat bij slechts 1.28
procent van de terroristische aanslagen in Amerika en West-Europa het gaat om lone
wolf terroristen. Echter lijkt het erop dat er de komende jaren een stijging zal
plaatsvinden. De jihadistische groeperingen zijn er zich van bewust dat de lone wolf kan
ingezet worden als een strategische tactiek. Zo circuleren er op het internet diverse
teksten van verschillende groeperingen. Het enigste doel van deze documenten is
aanzetten tot lone wolf terrorisme. Onder meer Al Qaida wist in het verleden deze
strategie succesvol te gebruiken. Kortom mag het duidelijk zijn dat wanneer de
jihadistische groeperingen zoals IS erin slagen om deze strategie frequenter te hanteren
de strijd tegen terrorisme zal veranderen. De aanslagen zullen minder dodelijk zijn maar
moeilijker in de kiem te smoren en te bestrijden. Mogelijks is dit de grootste uitdaging
van de toekomst voor onze inlichting en veiligheidsdiensten met betrekking tot de
vrijwaring van onze veiligheid (Bakker & de Graaf, 2010).
1.12 Een jihadistische groepering nader bekeken – Al Qaida
Binnen deze masterscriptie wordt melding gemaakt van enkele termen zoals: een
terroristisch netwerk, een salafistische jihadistische militie en de globale jihadistische
beweging. Deze termen hebben één ding gemeen, ze zijn verbonden met de hedendaagse
jihadistische groeperingen zoals ISIS, Boko Haram, Hezbollah of Al Qaida. Daarom
bespreken we op het einde van het eerste theoretische hoofdstuk wat verstaan kan
worden onder deze term en wat deze groepen ideologisch drijft. Desondanks dat IS
momenteel de meeste media aandacht geniet wordt Al Qaida besproken. De reden
hiervoor te vinden in het feit dat deze groepering historisch bekeken ontegensprekelijk
de grootste impact heeft gehad op de gewelddadige jihadbeleving. Na 9/11 werd het
duidelijk dat men de materie van het jihadisme en diens repercussies onderschat had.
Toen destijds ground zero volledig ontruimd was en de heisa was gaan liggen hadden de
Amerikanen maar één doel, namelijk het terecht stellen van de mensen achter deze
gruweldaad. Al snel bleek dat het ging om terreurgroep Al Qaida. In tegenstelling tot
35
deze snelle constatatie bleek het ondanks alle pogingen en de langdurige war on terror
onmogelijk om de kopstukken terecht te stellen. Pas 10 jaar en talloze slachtoffers later,
dood Amerika het schijnbaar onvatbare kopstuk genaamd Osama Bin Laden (Kepel &
Milelli, 2008).
Hoewel de wereld het jihadisme pas echt heeft leren kennen met de aanslagen van 9/11
bestaat het begrip al veel langer. Bin Laden nam de zienswijze met betrekking tot het
jihadisme en het salafisme grotendeels over van een 13e eeuwse theoloog genaamd Ibn
Taymiyya. Hierbij wist het Al Qaida kopstuk als geen ander de media te bespelen om
zijn boodschap te verkondigen. Via diverse interviews met onder meer CNN en Al
Jazeera boezemde hij het westen angst in. Sedert het begin van de jaren 90 van de vorige
eeuw verkondigde Bin Laden de jihad aan Amerika. Echter duurde het nog tot 1996
vooraleer Bin Laden de heilige oorlog officieel verkondigde tegen Amerika. Hierbij
beveelt hij de Amerikanen en alle niet moslims om de heilige plaatsen Mekka en Medina
te verlaten en kan hij hun veiligheid niet garanderen indien ze blijven. Wanneer in 1998
enkele Amerikaanse ambassades worden aangevallen in Kenya en Tanzania worden de
standpunten van de jihadistische terreurgroep duidelijk. De groepering wenst zichzelf en
waar ze voor staan kenbaar te maken door gewelddadige acties. Vervolgens stellen ze
een wijdverspreid gedecentraliseerd rekruteringsprogramma op. Deze manier van
handelen zien we vandaag de dag ook terug bij terreurgroep IS. Ook koos Al Qaida hun
data en locaties specifiek en doelgericht uit (Blanchard, 2007; Kepel & Milelli, 2008).
Een andere parallel die kan getrokken worden tussen Al Qaida en IS, Boko Haram en
vrijwel elke dominante jihadistische groepering heeft betrekking op het einddoel. Hierin
was het Al Qaida van Bin Laden zeer radicaal. In hun ideologie was het de bedoeling om
een islamitische wereld te creëren zonder invloed van het moderne westen. Daarbij
spoorde ze alle moslims aan om te verenigen en te vechten voor de creatie van een
oemma. Zo een oemma of umma is een wereldwijde moslimgemeenschap. Tevens zou
de leider van deze umma een kalief moeten zijn en enkel op deze manier kan er een
erkend kalifaat ontstaan. Verder kan er enkel orde heersen in de gemeenschap door
middel van een sharia, elk ander rechtssysteem kan men zich niet op beroepen en heeft
geen waarde. Alle gedrag gaande van financiële tot sociale wordt aan banden gelegd
door islamitische principes. Daarnaast stond bij Al Qaida symboliek en een ascetisch
leven centraal. Tot slot kan worden gesteld dat de hedendaags dominante groeperingen
geïnspireerd zijn door Al Qaida en er nog steeds grotendeels dezelfde doelen op na
36
houden. Ter verduidelijking is het niet zo dat Al Qaida dood is maar ze bevinden zich
sinds IS al een tijdje op de achtergrond (Blanchard, 2007; Kepel & Milelli, 2008).
Hoofdstuk 2. Radicalisering is een proces, dat zich ontwikkelt langs
diverse paden
2.1 Inleiding
Het woord radicalisering werd eerst gebruikt in de context van terrorismeonderzoek in
een intern document van de EU dat dateert van mei 2004. Dit document bracht oorzaken
aan waarom iemand mogelijks gerekruteerd kan worden door buitenlandse extremisten.
De aanslagen van Londen en Madrid een jaar later wakkerden het gebruik van dit
concept sterk aan. Sindsdien is dit concept niet meer weg te denken uit het
terrorismeonderzoek en geniet het de status van containerbegrip. Waarbij het te pas en te
onpas wordt gebruikt om zaken te verklaren. Gaande van klederdracht tot religieus
geïnspireerd gewelddadig gedrag. Hierdoor verloor het begrip verklarende waarde en
verwierf het een ambigue status (Coolsaet, 2015).
Echter leverden studies over radicalisering van de afgelopen decennia nuttige inzichten
op. Zo blijkt radicalisering in eerste instantie een socialiseringsproces waar
groepsdynamieken onder de vorm van vriendschappen en familiebanden belangrijker
zijn dan de heersende ideologie op zich in de groep. Een persoon en diens netwerk zijn
vaak langdurig onderhevig aan sterke stimuli van frustratie en onrecht. Daarom wordt
geweld gezien als laatste redmiddel om de door de groep gepercipieerde ideale
maatschappijvorm te creëren of bestendigen. Tevens zorgen dezelfde zaken ervoor dat
bepaalde groepen zich mentaal gaan afscheiden van de maatschappij. Concluderend stelt
Coolsaet dat een sterk doorgedreven groepsdenken vanuit een radicaliseringsachtergrond
ervoor kan zorgen dat geweld tegen onschuldigen wordt gezien als rechtvaardig
(Coolsaet, 2015).
In dit hoofdstuk gaan we dieper in op de fasen van het radicaliseringsproces. Tevens
worden enkele definities aangereikt om een beter interpretatief inzicht te verwerven. Tot
slot bespreken we diverse theorieën en modellen die apart of in combinatie met elkaar
trachten het radicaliseringsproces te verklaren.
37
Aangezien radicalisering bestempeld wordt als een echt containerbegrip bestaat er ook
geen uniforme, door iedereen erkende definitie. Desondanks dat deze definitie nog steeds
juist kan zijn kent het deel met betrekking tot een langdurig proces hedendaags weinig
verklaringskracht meer.
Buijs et al. (2006a: 16) (in Gielen, 2008).
“Radicalisering kan worden gezien als het proces van toenemend radicalisme bij een
persoon of groep, waarbij de bereidheid groeit om zelf dergelijke diep ingrijpende
veranderingen van de samenleving en de democratische rechtsorde (eventueel op
ondemocratische wijze) na te streven en/of te ondersteunen, dan wel anderen daartoe
aan te zetten. Radicalisering is een langdurige proces, omdat het doorsnijden van
banden met de gevestigde samenleving tijd kost. Het is gelaagd in die zin dat het
groepen, generaties, geestverwanten en individuen kan betreffen. Het is eveneens
veelvormig vanwege de verschillende dimensies: politiek, religieus en sociaal–
cultureel.”
Waar terrorismedeskundigen dus vroeger van mening waren dat het doorlopen van een
radicaliseringsproces 5 a 7 jaar zou duren wordt nu gezegd dat het proces zo snel kan
evolueren dat het volledig onder de radar van inlichtingen- en veiligheidsdiensten blijft.
Hiermee wordt een deel van bovenstaande definitie dus ontkracht (de Graaff, de Poot &
Kleemans, 2009; De Schepper, 2014).
2.2 De verschillende stadia van het radicaliseringsproces
Het radicaliseringproces kent drie grote fasen. Deze drie fasen staan op een continuüm.
Zo kent het proces een dynamische voortgang. Het continuüm start bij radicalisme en
eindigt bij terrorisme, het tussenliggende stadium heet extremisme. (Ponsaers et al.,
2010; De Schepper, 2014).
38
Figuur 1. Proces van radicalisering: [Overgenomen uit] “Onderzoeksrapport
polarisering en radicalisering: een integrale preventieve aanpak.” Door Ponsaers, P., De
Ruyver, B., Easton, M., Verhage, A., Noppe, J., Hellinckx, J., & Vandevelde, M.,
(2010).
2.2.1 Polarisatie en radicalisme
Radicalisme volgens Gielen (2008): Is het voortschrijdend verlies van het zichzelf
identificeren met de democratische samenleving waarin wordt geleefd. Daarbij heeft
diezelfde persoon een droombeeld van hoe het anders zou moeten (De Schepper, 2014).
Schinkel et al., (2009) poneren in hun boek dat de relatie tussen polarisatie en
radicalisme niet volledig duidelijk is. Enerzijds heb je de auteurs die overtuigd zijn dat
polarisatie zou leiden tot radicalisme. Anderzijds heb je vanzelfsprekend de auteurs die
geloven dat radicalisme leidt tot polarisatie. Nader onderzoek over de richting van het
verband is nodig (De Schepper, 2014).
Het COT – instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement (2008) (in Ponsaers et al.,
2010) stelt dat men bij polarisatie spreekt van een verscherping tussen tegenstellingen
van bepaalde groepen of personen in de samenleving. Hierdoor ontstaan er spanningen
tussen die bepaalde groepen of personen waardoor er risico’s ontstaan voor de sociale
veiligheid (De Schepper, 2014).
39
2.2.2 Extremisme
Noppe, Hellinckx & Van de Velde (2011) stellen dat er zich naast radicalisme nog twee
andere fases bevinden op het continuüm. Vervolgens op het continuüm ziet men de fase
van extremisme en de fase van terrorisme. Terwijl de fase van terrorisme zelden wordt
bereikt ziet men deze fase toch als de ultieme uitkomst van radicalisering. Wanneer men
doorgroeit in het radicaliseringsproces naar extremisme tast de groep of het individu
veelal de grens af met de illegaliteit. Hierbij wordt geweld gebruikt om de
vooropgestelde idealen te bereiken of de idealen van de huidige democratie te
verwerpen. Echter is de scheidingslijn tussen beide begrippen vaag. Zo is het mogelijk
dat bepaalde individuen van een radicale groepering extremisten zijn en geweld
verkiezen terwijl de groep als geheel geweldloze acties laat prevaleren en vooral het
geweldloze radicale ideeëngoed ondersteunt (De Schepper, 2014).
2.2.3 Terrorisme
Wanneer personen of groeperingen ervaren dat met geweldloze acties niets teweeg wordt
gebracht. Dan is de kans groter dat terrorisme gezien wordt als enige valabele optie.
Terrorisme behelst geen algemeen aanvaarde definitie en wordt gezien als de laatste stap
in het radicaliseringsproces waarbij men van extremisme de overstap zet naar de ultieme
fase van radicalisering (Ponsaers et al., 2010; De Schepper, 2014).
2.3 De theoretische bril waarmee men kan kijken naar
moslimradicalisering en jihadisme
Wanneer er gekeken wordt naar de interpretatie waar groeperingen zich op beroepen om
de oorlogsdaden in de naam van Allah te justificeren, is het duidelijk dat er dieper
gelegen problemen zijn. Deze theologische interpretatie is overigens vaak foutief.
Daarom is het nodig om na te gaan wat er aan de basis ligt van deze foutieve
interpretatie, die op verschillende plekken in de wereld uitmondt in terreur (Zemni,
2006).
Al snel komt men bij het achterliggend radicaliseringsproces. Ter verduidelijking is het
zo dat niet enkel moslims de offensieve jihad kunnen beleven maar de meeste jihadisten
wel moslim zijn. Daarom spreken we vaak over moslimradicalisering binnen de context
van het jihadisme, tot ergernis van sommige experten. Hetzelfde geldt voor de Islam als
40
geloof, daarbij dient gezegd dat het geloof op zich geen gruwelijkheden promoot maar de
subjectieve interpretatie die er uit voortkomt vaak leidt tot gruweldaden. De jihadisten
stoelen zich op verzen uit de koran en de hadith maar interpreteren deze verkeerdelijk.
Om inzicht te verwerven in de diep verankerde religieuze gedachtegang die een jihadist
heeft, is het nodig om een blik te werpen op de diversiteit aan theorieën die een
(deel)verklaring bieden voor het achterliggende radicaliseringsproces en de daarop
volgende gewapende jihadbeleving.
Kortom is het voor dit thema enerzijds belangrijk om stil te staan bij theorieën die een
mogelijke verklaring geven aan het terroristische aspect van jihadisme, maar anderzijds
te begrijpen dat de jihadistische stroming niet uitsluitend terroristisch is en dat er ook
moet ingezet worden op de voorafgaande fasen. Eerst worden de theorieën besproken die
de (subjectieve) rechtvaardigingsgronden aandragen om een verklaring te bieden.
Vervolgens komen de zogenaamde psychologiserende theorieën aan bod, deze zoeken de
verklaring in karaktereigenschappen etc. Daarna zijn de theorieën die de setting als
oorzaak zien aan de beurt. Tot slot worden nog enkele theoretische modellen besproken.
2.4 Theorieën op basis van de subjectieve rechtvaardigingsgronden
Koomen en Van der Pligt (2009) poneren dat om inzicht te krijgen in de fase van het
radicalisme er moet gekeken worden naar de rol van de sociale context. In de literatuur
bestaan er diverse theorieën die het initiëren van een radicaliseringsproces en het verder
evolueren tot in het laatste stadium wensen te verklaren aan de hand van de subjectieve
rechtvaardigingsgronden. In deze denkwijze speelt dus vooral de persoonlijke perceptie
van een individu een grote rol, en niet de objectieve waarheid. Hoe iemand de sociale
context dus ervaart als juist of fout is van belang. Hoe een persoon daarmee omgaat is
van belang om de eerste stap in het radicaliseringsproces te snappen. Rebelleert men
ertegen of niet? Vele zaken kunnen aanleiding geven tot radicalisering op basis van deze
theoretische grondslag. Armoede en discriminatie zijn maar enkele voorbeelden.
2.4.1 De rationele keuze theorie
In deze theoretische benadering weegt een persoon zijn keuzes af aan de hand van een
kosten-baten redenering. Wanneer gewelddadig gedrag in de naam van de jihad dus
sterker doorweegt dan het respecteren en gehoorzamen van de democratische waarden
zou terrorisme zich kunnen voltrekken (Ponsaers et al., 2011).
41
Uit het onderzoek van Schbley (2010) gevoerd binnen de terreurgroep Hezbollah blijkt
dat weinig personen effectief over gaan tot daden van terrorisme op basis van de
rationele keuze theorie ondanks dat er geloof is in het bereiken van hun doelen via het
medium van terreur. Deze theorie is dus niet van toepassing op elke groepering of op elk
individu en heeft een magere empirische grondslag.
2.4.2 De frustratie-agressie hypothese
Friedland, een wetenschapper die studie verricht op deze hypothese, vraagt zich eerst af
welke omstandigheden aanleiding geven tot de wens naar sociale verandering bij
groepen en personen. Vervolgens stelt hij de vraag waarom diezelfde groeperingen
gewelddadig worden. En tot slot waarom dit geweld zodanig kan escaleren (Horgan,
2014).
Bij de uitwerking van deze vragen kwam de auteur tot de vaststelling dat bepaalde
groepen of personen in de maatschappij minder kansen krijgen en last hebben van
discriminatie en vaak oneerlijk bejegend worden. Naar aanleiding van die stressoren
wordt er een hoop frustratie opgewekt. Zo is het voor bepaalde groepen niet mogelijk om
hun levensdoelen te verwezenlijken onder een bepaald regime. Volgens Tittmar kan deze
hypothese die overigens voor het eerst werd uitgewerkt door Berkowitz dan ook
aanleiding geven tot wat men noemt de vlucht of vecht reactie. Als personen belemmerd
worden om succes of geluk te hebben op een legale manier kan er een vechtreactie
optreden. Ze pikken het onrecht niet dat hen wordt aangedaan. En het is net deze
vechtreactie die aanleiding kan geven tot een voltooid radicaliseringsproces en de daarop
volgende daden van jihadistisch terrorisme (Horgan, 2014).
2.4.3 Relatieve deprivatie theorie
Zoals Victoroff (2005) schrijft in zijn werk zijn er diverse auteurs die beweren dat er een
verband is tussen armoede en het ondernemen van terroristische daden. Onder andere
Schmid (1983), Harmon (2000), en Krueger en Maleckova proberen deze sociologische
correlatie hard te maken. in essentie is het de ondraaglijkheid die gepaard gaat met
economische deprivatie die aanleiding zou geven tot radicaal gedachtengoed en
terrorisme.
42
2.4.4 Onderdrukkingstheorie
De laatste theorie in deze verhandeling, binnen het perspectief van subjectieve
rechtvaardigingsgronden is de onderdrukkingstheorie. Net zoals bij de andere theorieën
binnen dit luik telt de subjectieve ervaring. Als een individu zich onderdrukt voelt door
de staat of door instituties van de overheid heerst er een gevoel van onrechtvaardigheid.
Hierdoor heerst de gedachte dat het individu in kwestie is beroofd van zijn of haar
waarde, eer of vrijheid. Dit gevoel kan een motief zijn om over te gaan tot het eigen
maken van een radicaal gedachtengoed of meer (Victoroff, 2005).
2.5 Psychologiserende theorieën
Dit tweede luik behelst theorieën, die een proces van radicalisering trachten te verklaren
aan de hand van karaktereigenschappen. De verklaringskracht van deze theorieën is
eerder beperkt. (Ponsaers et al., 2011).
2.5.1 Novelty-seeking theory
Het zoeken naar avontuur gaat vaak gepaard met een bepaalde periode in het leven van
iedere mens. Vaak is dit de late adolescentie. Deze theorie stelt als hypothese dat de
vatbaarheid voor radicale ideeën en handelingen in deze levensfase hoog is. Toch is er
geen empirische staving die deze theorie ondersteunt (Ponsaers et al., 2011).
2.5.2 Psychopathologische theorie
Deze theorie wenst aan te tonen dat terroristen bepaalde ziekelijke kenmerken hebben
die afwijken van de doorsnee burger. Crenshaw (2000) concludeert dat dit soort
theorieën geen significant resultaat genereren. Ook poneert ze dat er nog veel te leren
valt over de motivatie van geradicaliseerde personen en dat zulke isolerende theorieën de
sociale en politieke context negeren.
2.5.3 Identiteitstheorie
De toetreding tot een radicale groepering wordt vanuit verschillende theorieën verklaard
vanuit de zoektocht naar een bepaalde identiteit. Deze zoektocht vindt meestal plaats in
de adolescentie en gaat hand in hand met een gebrek aan zelfvertrouwen (Olsson, 1988).
Echter is er tot op heden nog geen studie voor handen die deze theorie ook effectief heeft
43
getest op terroristen of op meer relevant voor deze verhandeling, de jihadstrijders. Wel
zijn de respondenten het erover eens dat problemen omtrent identiteit een grote rol
kunnen spelen (R1, persoonlijke communicatie, 17 april 2014; R3, persoonlijke
communicatie, 8 mei 2015; R4, persoonlijke communicatie, 19 juni 2015)
2.6 De theorieën die betrekking hebben op de contextuele
omstandigheden
Hierbij wordt radicalisering verklaard op basis van factoren die inwerken van buitenaf.
Deze theoretische strekking heeft een grote empirische evidentie maar kan niet gezien
worden als een exclusieve verklaring (Ponsaers et al., 2011).
2.6.1 Sociale leertheorie
Deze theorie stelt dat radicaal gedrag wordt aangeleerd via interpersoonlijk contact of via
bepaalde mediums zoals televisie en radio. Hierbij is er dus sprake van een
socialisatieproces. Essentieel gaat het om de zogenaamde indoctrinatie- of intentionele
rekruteringsprocessen (Ponsaers et al., 2011). Net op basis van deze
rekruteringsprocessen veroordeelde het openbaar ministerie Belkacem tot 12 jaar
gevangenisstraf.
2.6.2 Differentiële associatietheorie
Een andere theorie met een sociaalpsychologisch karakter die stelt dat crimineel gedrag
aangeleerd is, is die van Sutherland en Cressey. Hierbij leren groepen of individuen
attitudes aan die het gestelde criminele gedrag rechtvaardigen. Ook rijkt de persoonlijke
kring technieken en middelen aan die behulpzaam zijn bij het stellen van crimineel
gedrag. Als de persoon door zijn omgeving dan ook nog meer criminele definities dan
normatieve krijgt ingefluisterd heeft dit alles een invloed op zijn gedrag (Burke, Jackson
& Tittle, 1986).
2.7 Modellen toepasselijk op het jihadisme
Eerst wordt het piramidale model van McCauley en Moskalenko besproken. Daarna
komt Moghaddam zijn staircase ter sprake. Vervolgens is het de beurt aan
Juergensmeyer’s symbolisch bekrachtigingsmodel. Dan wordt Wiktorowicz zijn model
besproken. Tot slot bekijken we het viertandmodel van Sageman.
44
2.7.1 Piramide van McCauley en Moskalenko
McCauley en Moskalenko (2008) trachten in hun model op schematische wijze aan te
geven hoe het komt dat bepaalde individuen en groepen onderhevig zijn aan een
radicaliseringproces. Ook de mate waarin zulke terreurgroeperingen steun genieten van
de maatschappij wordt in kaart gebracht. Aan de hand van twaalf mechanismen wordt
meer inzicht gegeven in de verschillende niveaus van radicalisering. Tien van de
mechanismen ter verklaring van radicalisering vinden plaats op het groepsniveau. Ook
argumenteren ze dat groepen onderhevig zijn aan factoren van buitenaf (De Schepper,
2014).
Hoe hoger een bepaalde persoon wordt ondergebracht in het model, hoe hoger de mate
van radicaal gedachtengoed en hoe hoger de mate van tijd en economische investeringen
deze persoon besteed voor het belang van de eigen groep. De top van de piramide bevat
de echte terroristen die overgaan tot gewelddadige acties. Daardoor worden personen op
de onderliggende niveaus beschouwd als medestanders en sympathisanten die de
ideologie mee dragen maar niet perse zelf tot actie overgaan. Echter stijgt de bereidheid
tot effectief gewelddadig gedrag naarmate men stijgt in de piramide. Een belangrijke
kanttekening die kan gemaakt worden naar beleidsmakers toe is dat een persoon zeer
snel kan stijgen van bodem naar top zonder de tussenliggende niveaus te hebben
aangedaan (McCauley & Moskalenko, 2008; De Schepper, 2014).
2.7.2 De trap van Moghaddam
Moghaddam (2005) tracht met zijn staircase-model meer te weten te komen over de
processen die zich verschuilen achter en vooraf gaan aan terrorisme. Hoe hoger de trede
op de trap waar een radicaal persoon zich bevindt hoe minder keuzes de persoon heeft.
Op het gelijkvloers zit het leeuwendeel van de personen ingedeeld. Deze personen zitten
in het stadia van radicalisme. Individuen die verder radicaliseren en dus klimmen op de
treden van de trap ervaren grotere relatieve deprivatie en hadden vaak het meest te
kampen met armoede en discriminatie op één of meerdere levensdomeinen. Ook zijn
deze mensen veelal op enkele uitzonderingen na het minst geschoold (De Schepper,
2014).
De trap heeft een gelijkvloers en 5 verdiepingen. Elke verdieping staat garant voor
specifieke processen die inspelen op het individu en deze veranderen. Al op het
45
gelijkvloers ervaart een persoon een dominant gevoel van relatieve deprivatie. Bepaalde
individuen klimmen vervolgens naar de eerste trede om gerechtigheid te zoeken en hun
situatie te verbeteren. Het klimmen op de trap staat gelijk aan een verhoogde
radicaliseringsgraad bij het individu. Echter als de eerste trede geen soelaas biedt aan de
persoon in kwestie zal die zijn traject verder zetten en blijven stijgen op de trap.
(Moghaddam, 2005; De Schepper, 2014).
Op de tweede trede grenst radicalisme met extremisme, en binnen dit niveau predikt men
om de betreffende ideologie te indoctrineren. De grootste verandering vindt plaats bij
personen die de derde trede van de trap bereiken. Vanaf dit niveau wordt terrorisme
gezien als een gerechtvaardigde zaak. Op het vierde niveau van de trap zijn de banden
met terroristische organisaties het sterkst zichtbaar wordt iedereen buiten de eigen groep
gehaat. Op dit niveau worden de wij-zij tegenstelling dus het sterkst veruitwendigt.
Tevens worden personen op dit niveau sterk beïnvloed van bovenaf (De Schepper,
2014).
Op de vijfde en laatste trede bevinden zich de bevoorrechte terroristen. Deze groep
personen worden zorgvuldig door de ideologische leiders gekozen en vervolgens krijgen
ze training om inhiberende mechanismen te ontwijken met als ultieme doel terroristische
daden te verrichten (Moghaddam, 2005; De Schepper, 2014).
2.7.3 Symbolisch bekrachtigingsmodel van Juergensmeyer
Juergensmeyer’s model telt 4 stadia en enkel in het hoogste stadium komt terrorisme
voor. Hij onderzoekt de invloed van sociaal-politieke problemen op religieuze elementen
zoals de jihad.
Stadium 1 “A world gone awry”: Sociaal-politieke problemen die bestaan binnen een
maatschappij liggen aan de basis van terrorisme zegt Jeurgensmeyer. Omdat een deel van
de bevolking bepaalde problemen niet van zich af kan zetten, zoeken ze naar een
oplossing om met de situatie om te gaan.
Stadium 2 “The foreclosure of ordinary options”: Een bevolking die onderhevig is aan
sociaal-politieke problemen heeft twee opties. Enerzijds kan verandering bekomen
worden via het legale circuit, door bijvoorbeeld nieuwe verkiezingen af te dwingen.
Anderzijds heb je de doemdenkers die geweld zien als enige juiste oplossing tegen de
zogenaamde slechten van de wereld. Deze frustratie gaat gepaard met een gebrek aan
zingeving.
46
Stadium 3 “Satanisation and cosmic war”: In deze fase wordt geloof en religie omhelst
als de oplossing. De slechten vanuit het vorige stadium worden gepercipieerd als duivels
en moeten worden bestreden. De overwinning zal komen omdat men zich
onvoorwaardelijk gesteund voelt door God.
Stadium 4 “Symbolic acts of power”: In deze laatste fase symboliseren personen en
groeperingen de kracht die hen toekomt. Militaire wapens en andere zaken worden
verzameld om deze kracht aan te tonen. Communicatiemiddelen en hiërarchische
structuren met charismatische leiders worden eveneens gecreëerd. Daarna worden
personen die het hardnekkigst neigen tot geweld gekozen om terroristische daden te
verrichten (Juergensmeyer, 2000).
2.7.4 Het model van Wiktorowicz
Dit model heeft als basis een etnografische casestudy. Hierbij tracht Wiktorowicz de
nadruk te leggen op het radicaliseringstraject van de Al-Muhajiroun groepering. Echter
neemt Wiktorowicz het woord radicalisering nooit in de mond en spreekt hij van
processen tot het lid worden van een islamitische groepering. De Al-Muhajiroun is een
transnationale islamitische organisatie die opereert vanuit het Verenigd Koninkrijk. Een
wereldwijde islamitische revolutie door middel van het plegen van staatsgrepen is hun
doel. Deze staatsgrepen wensen ze zelfs te bereiken via samenwerking met de legers van
landen. Hierdoor werden ze wereldwijd berucht. Op deze manier wensen ze een
islamitische staat te genereren. Het lid worden van deze islamitische groepering gebeurt
via vier achtereenvolgende fasen (King & Taylor, 2011).
Niveau 1 “de cognitive opening”: Het eerste niveau is de cognitieve opening.
Persoonlijke tegenslagen op één of meerdere levensdomeinen zorgen er voor dat een
persoon vatbaar wordt. Zelfs een initieel gesprek met een moslimextremist zou aanzet
kunnen geven tot een subjectieve crisiservaring.
Niveau 2 “religion seeking”: De tweede fase kenmerkt zich door een verhoogde
vatbaarheid voor alles wat een religieuze aangelegenheid heeft. Opvattingen van
islamitisch-extremistische groeperingen die het nieuws halen worden ernstig in beraad
genomen door de persoon die zich in crisis bevindt en er ontstaat een ware zoektocht
naar zingeving.
Niveau 3 “frame alignment”: Om deze fase aan te vatten dient de persoon zijn
wereldvisie al grotendeels overeen te stemmen met de visie van de radicale groepering
47
die hij al gedurende een tijd monitort. Eerbied voor de gedachtegang van de groepering
alsook voor de leden van zo’n groep zijn essentieel.
Niveau 4 “socialization and joining” Wanneer iemand de stap zet naar lidmaatschap van
een extremistische groepering zit deze in het laatste stadium. Daarbij behelst de persoon
de groepsideologie volledig en wordt de groepsidentiteit eigen gemaakt. Ook drijft hij
alsmaar verder af van de nog resterende mainstream-gedachtegang die hij had. Dit
gebeurt door constante interactie met gelijk denkenden (King & Taylor, 2011).
2.7.5 Sageman’s viertandmodel
In contrast tot andere bestaande modellen concludeert Sageman dat radicalisme ontstaat
uit vier factoren. Drie van de vier factoren bestempeld hij als cognitief en één kan gezien
worden als situationeel. Het aanvoelen van moreel buitensporig en onaanvaardbaar
handelen is een eerste cognitieve factor die kan lijden tot radicalisme. De invasie van
Amerika in Irak blijkt zo’n voorbeeld te zijn, daardoor zochten vele mensen aansluiting
bij extremistische groeperingen. Een tweede cognitieve factor is de bril en het denkkader
waarmee een persoon de wereld ziet. Een universeel heersend denkkader binnen
extremistische islamitische groeperingen is dat het westen de strijd aangaat met de islam.
Discriminatie en persoonlijke gebeurtenissen die een indruk hebben nagelaten kunnen
fungeren als een derde cognitieve factor. Deze drie cognitieve factoren kunnen elkaar
gemakkelijk versterken en opheffen. Sageman zegt dat om een radicaliseringsproces op
te starten, de interactie met mensen die een zelfde mening zijn aangedaan cruciaal is. De
laatste factor is een contextuele factor, genaamd mobilisatie door netwerken. Deze factor
zorgt ervoor dat mensen zich vervoegen bij groeperingen. Deze rekrutering kan
plaatsvinden via internet of via wat men noemt een sociale beweging (King & Taylor,
2011).
2.8 Slot
Met bovenstaand scala aan theorieën werd getracht een kwalitatief concreet inzicht te
geven in de oorzaken die een radicaliseringsproces kunnen opstarten. Tevens bekeken
we onder welke voorwaarden individuen de fases doorlopen. Ook hoe een persoon
uiteindelijk overgaat tot terrorisme staat centraal in veel van de theorieën. Deze
theoretische uiteenzetting streeft geen exhaustief beeld na maar geeft kwalitatief inzicht
in de diversiteit die aan de basis ligt van een radicaliseringsproces.
48
DEEL 2: Methodologisch luik
Hoofdstuk 3. Een beleidsmatige internationale aanpak
Binnen dit eerste methodologische hoofdstuk wordt het bestaande beleid van diverse
landen besproken. Om haalbaarheids- en omvangredenen wordt een selectie aan landen
gemaakt. Eerst wordt Amerika besproken. Vervolgens is Nederland aan de beurt. Tot slot
bespreken we Denemarken. Wanneer we het bestaande beleid van verschillende landen
inzake jihadisme gaan evalueren wordt het al snel duidelijk dat elk land een eigen aanpak
hanteert. Sommige landen zetten volledig in op preventie en re-integratie, terwijl andere
landen naast de preventie neigen naar een hardhandige aanpak. Daarbij gaan bepaalde
landen hun beleid top-down afstellen terwijl andere landen de oplossing zien in een
bottom-up benadering. Vaak worden beide beleidsmatige structuren gecombineerd. Alle
inzichten die we verwerven door het beleid van andere landen te analyseren dienen om
ons eigen beleid te verbeteren, vergelijken en onder de loep te nemen in hoofdstuk 4.
3.1 Amerika
Eerst wordt dieper ingegaan op het beleid van misschien wel het meest betrokken land
bij deze problematiek, namelijk Amerika. Het is niet zonder reden dat Amerika het
doelwit bij uitstek is voor jihadstrijders. Denk maar aan de 9/11 catastrofe. Echter heeft
het land zelf deels schuld aan hoe de aanvallen van destijds zo gesofisticeerd konden
verlopen (Clarke et al., 2005).
Het begin van de relatie tussen Amerika en de jihadstrijders brengt ons terug naar het
conflict in Afghanistan begin de jaren 80 van de vorige eeuw. Toen in december 1979 de
toenmalige Sovjet-Unie binnenviel in Afghanistan, aarzelde president Carter geen
moment om de CIA de opdracht te geven, de lokale moedjahedien bij te staan in dit
conflict. De toenmalige vrijheidsstrijders, zoals president Reagan ze later noemde waren
amper georganiseerd in vergelijking tot de Sovjet oppositie. Gedurende tien jaar voorzag
Amerika de moedjahedien van geld, wapens, medisch materiaal en materiaal om mee te
communiceren (Bolton, 2014; Kepel & Milelli, 2008).
Na het verdrijven van de Sovjet, hielp Amerika daarna de noordelijke alliantie in de
burgeroorlog tegen de Taliban. Gedurende de jaren 90 koos Amerika ervoor om
aanwezig te blijven in landen zoals Afghanistan en Saudi-Arabië, dit tot grote ergernis
49
van de Afghanistanveteranen en opkomende groeperingen zoals die van Bin Laden.
Gedurende dit decennium werden veel dreigementen aan het adres van Amerika geuit. In
1996 verkondigde Bin Laden, op dit moment kopstuk van Al Qaida de officiële
jihadstrijd tegen Amerika. Vanaf dit moment kwam de al lang stukgelopen relatie en het
daarbij horende conflict tussen de moedjahedien en Amerika in een stroomversnelling
(Bolton, 2014; Kepel & Milelli, 2008).
3.1.1 Een 4-ledige beleidsmatige aanpak
Tegen deze historische achtergrond is het geen verrassing dat net Amerika een vrij sterk
repressief buitenlands beleid hanteert. En daarbij sterk de focus legt op het bestrijden van
terrorisme. Tevens zet Amerika sterker in op hun buitenlands beleid tegen het jihadisme
dan West-Europese landen. Door middel van diverse strategieën te gebruiken in
verschillende landen. Zo hopen ze dat deze landen niet ten prooi vallen aan de taliban en
het kalifaat. Enkele voorbeelden hiervan zijn Egypte, Saoedi-Arabië, Pakistan en Iran.
Niet toevallig heeft de U.S. belang bij de olieproductie van sommige van deze landen
(Clarke et al., 2005).
Amerika werkt grotendeels vanuit een top-down benadering maar hun beleid bevat ook
bottom-up aspecten. Hun visie in de strijd tegen het jihadisme wordt gestreden op
verschillende echelons. Zo trachtten ze militaire en politionele actie te ondernemen.
Doen hun inlichtingen en veiligheidsdiensten knap werk. En ook financiële maatregelen
worden genomen in de strijd tegen het jihadistisch terrorisme. Uiteindelijk wordt eerst
dieper ingegaan op de procesmatige aanpak die ze hanteren om het terrorisme terug te
drijven (Clarke et al., 2005).
3.1.1.1 Politioneel
In eigen land heeft de FBI sedert 9/11 gestage vorderingen gemaakt om de veiligheid van
de burgers beter te garanderen. Desondanks is er nog nood aan meer en betere
technologie en voldoende getrainde analisten. Daarom zullen er in de toekomst nog
aanpassingen plaatsvinden binnen de component “contraterrorisme en forensische
wetenschappen” van de FBI. Op deze manier blijft de technologie in de strijd tegen
terreur innoveren. Bovendien willen ze meer preventief te werk gaan en daarbij goed
samenwerken met externe inlichtingendiensten en de onderliggende politionele niveaus
(Clarke et al., 2005).
50
Tevens is deze preventiegerichte mentaliteitsverandering terug te vinden in het
politioneel beleid. Zo beseffen ze maar al te goed dat het broodnodig is om samen te
werken met alle actoren uit de keten. Beleidsmakers proberen statelijke, provinciale en
stedelijke politiediensten zo goed mogelijk te betrekken bij het nationaal
contraterrorisme plan. Daarbij ontwikkelde het DOJ en de FBI een JJTF (joint terrorism
task force) zodat de onderzoeksactiviteiten op elkaar kunnen worden afgesteld. om zaken
zoals homegrown terrorism adequaat op te sporen. Verder werd de NSI opgericht. Dit is
een programma dat ervoor zorgt dat de informatie die voor handen is op elk niveau wordt
aangereikt. In essentie hanteren de politiediensten dus een proactieve visie, waarbij de
focus niet alleen ligt op het vaststellen van criminaliteit maar op het voorkomen van
toekomstige criminaliteit door gebruik te maken van een resem tools. Ook versoepelde
de FBI hun beleid met betrekking tot het opzetten van een binnenlandse operatie. Op
deze manier kan ze preventief ingrijpen wanneer er sprake is vanuit een stad of
provincie, dat een terroristisch netwerk op het punt staat om over te gaan tot actie.
Eveneens kwam de USA PATRIOT Act tot leven. Deze wet gaf de FBI het recht om
private data en informatie te verzamelen van e-mail en internetverkeer (Bjelopera, 2013).
3.1.1.2 Inlichtingen- en veiligheidsdiensten
Ook de inlichtingen- en veiligheidsdiensten blijven vernieuwen in de strijd tegen terreur.
Na 9/11 kwamen er aanbevelingen om het fenomeen efficiënter te bestrijden. De
volgende belangrijke veranderingen werden geïmplementeerd: één leider
verantwoordelijk voor alle inlichtingen- en veiligheidsdiensten, diezelfde leider dient een
budget en personeel ter beschikking te hebben om actie te ondernemen in plaats van
enkel een coördinerende rol. De controlerende bevoegdheid over volgende instanties: the
National Security Agency, the National Reconnaissance officie, en the National
Geospatial Intelligence Agency moet verschuiven van het ministerie van defensie naar de
directeur van de National Intelligence (Clarke et al., 2005).
3.1.1.3 Militair
Volgens Clarke et al. (2005) is er door de exponentiële inzet van special operation forces
over de jaren heen ook een militair voordeel gecreëerd. Echter kan hierbij de vraag
gesteld worden of dit militaire voordeel in de conflictzone, de vrijheid voor de burgers
beter kan garanderen. Verder in dit rapport stellen de auteurs het gebruik van
geraffineerde wapens zoals de UAV voorop als een succesverhaal om aan
contraterrorisme te doen. Deze stelling onderlijnt het geloof in repressie nogmaals.
51
3.1.1.4 Financieel
Misschien wel het belangrijkste beleidsvraagstuk waarin Amerikaanse beleidsmakers
zich verdiepen is de geldstroom van de jihadistische netwerken. Ondanks dat het
belangrijk wordt geacht om repressief op te treden met politie en leger dienen we te
begrijpen dat een aanslag enkel kan plaatsvinden indien er de geldelijke middelen voor
handen zijn. Daarom verrichten verschillende commissies en instanties onderzoek om de
toevoer van financiën aan jihadistische groeperingen te ontrafelen. Daaruit blijkt dat het
gaat om een complexe materie. In tegenstelling tot vele legale organisaties blijkt het
budget bij deze salafistische groeperingen zeer gefragmenteerd. Op deze manier blijkt
het bijna onmogelijk om de geldkraan toe te draaien (Clarke et al., 2015).
Een groepering heeft verschillende alternatieven om aan geld te komen. Enerzijds kan ze
rekenen op illegale maar ook legale steun van bedrijven en bendes. Tevens verkrijgen ze
geld via liefdadigheid in de moslimgemeenschap. Daarnaast plegen ze nog allerhande
misdrijven om de heilige oorlog te financieren. Ook verkrijgen ze geld van
sympathisanten en leden. Tot slot kan het smokkelen van drugs een alternatieve bron van
inkomsten genereren (Clarke et al., 2015).
3.1.2 Geen zwart-wit verhaal
Zoals blijkt uit bovenstaande alinea’s wordt een groot deel van het repressieve beleid
gevoerd op het federale niveau. Echter ziet Amerika ook in dat ze op deze manier alleen
de strijd niet kunnen winnen. Om deze complexe materie te bestrijden is er meer nodig
dan een federale repressieve aanpak. Deze inzichten werden vertolkt in het domestic
counter-radicalization strategy plan van de regering Obama in 2011. De grondslag in
deze aanpak is dat elke terroristische aanslag wordt vooraf gegaan door een
radicaliseringsproces waarbij een persoon de band verliest met de maatschappij. Deze
personen zijn in eerste instantie ingebed in een omgeving en een gemeenschap. Daarom
is het belangrijk om vanaf het laagste niveau in te zetten op adequate preventie
(Bjelopera, 2013).
3.1.3 Preventie, een complex verhaal van het grootste belang
Terwijl de nationale politiediensten zoals de FBI er vooral op gericht zijn om eigenlijke
terroristische aanvallen te voorkomen, kan dit alleen maar effectief gebeuren wanneer de
onderliggende niveaus een goede strategische aanpak hanteren en voldoende inlichtingen
52
kunnen verstrekken aan de bovenliggende niveaus. De lokale, provinciale en statelijke
politiediensten werken samen om de clandestiene netwerken te ontmantelen. Sinds 9/11
zijn er al honderden politiemensen ingezet om te infiltreren in deze netwerken met als
enigste doel het verhinderen van een terroristisch plot (Bjelopera, 2014).
Net als bij de undercovermissies wordt ook in de gemeenschappen een preventiegerichte
aanpak ontworpen. Ieder persoon heeft het recht op een vrijheid van meningsuiting. En
dit democratisch recht wordt hoog in het vaandel gedragen. Echter proberen ze via deze
projecten die meningsuiting te stoelen op juiste informatie. Met de CVE (countering
violent extremism) strategie van de regering is het de bedoeling om preventief in te
grijpen in de lokale gemeenschappen. Dit ingrijpen gebeurt niet uitsluitend door de
politiediensten maar ze worden er sterk in betrokken. Het is de bedoeling om de
veerkracht van de volledige gemeenschap tegenover radicaal gedachtengoed te
versterken. Daarbij worden jongeren die zoeken naar een identiteit op een positieve
manier in aanraking gebracht met de maatschappij en begeleid door een resem
professionele hulpverlenende actoren. Ook wordt gestreefd naar een eenheid en een
gevoel van samenhorigheid over de multiculturele grenzen heen. Verder wordt
geprobeerd om de autoriteit van overheden positief af te spiegelen (Bjelopera, 2014).
Het is in eerste instantie belangrijk om daarbij naar de moslimgemeenschap te luisteren
en hen volledig te betrekken in deze preventie. Aangezien het jihadisme van toepassing
is op moslims maar ook vooral een probleem is voor moslims zelf. Jonge moslims
krijgen daardoor een goede vorming in en via hun gemeenschap. Op deze manier
verkleint de impact van het jihadisme bij deze etnische minderheid die vaak te maken
heeft met marginaliteit en zoekt naar een identiteit. Want bijvoorbeeld predikers zullen
minder geneigd zijn om het westen af te schilderen als de duivel. Deze praktijk is
gestoeld op wetenschappelijk onderzoek waaruit blijkt dat wanneer autoriteiten positief
geëvalueerd worden binnen een gemeenschap, hun beslissingen sneller geaccepteerd
worden. Deze acceptatie vermindert tevens het gevoel van discriminatie. Tot slot is dit
ingrijpen op het lokale niveau, waarbij samenwerking tussen diverse actoren vereist is
een mooi voorbeeld van een werkende bottom-up aanpak (Bjelopera, 2014).
Een ander belangrijk document geïmplementeerd in de strijd tegen het jihadisme is het
SIP. Dit document ondersteund het domestic counter-radicalization plan en werd
gepubliceerd in december 2011. Het handelt over de correcte implementatie van alle
lokale partners uit de gemeenschap om gewelddadig extremisme terug te dringen in
53
Amerika. Deze partners zijn onder meer: politie, hulpverlening, academici, de
tegenhanger van onze radicaliseringsambtenaren en dergelijke meer (Bjelopera,
2013;2014).
In dit document staan drie stellingen voorop. De eerste stelling handelt over het bieden
van steun en betrokkenheid aan elke lokale gemeenschap waarin jihadisme in een
bepaalde vorm vervat zit. Hierbij wordt uitgezocht hoe elke actor zijn steentje kan
bijdragen in de strijd en hoe de Amerikaanse sikh, moslim en Arabische gemeenschap
het best benadert worden Vervolgens wordt expertise uitgebouwd via het samenbrengen
van alle actoren in de tweede stelling. Deze expertise is dan weer nuttig om aan te
wenden door de politie en de diverse overheden in hun beleid. Tot slot wordt jihadistisch
gedachtengoed tegengegaan via het netwerk van actoren terwijl de Amerikaanse idealen
worden gepromoot in elke gemeenschap. In essentie wordt uitgezocht hoe met elke
gemeenschap het best gecommuniceerd en samengewerkt kan worden. Daarbij hoe elke
actor zijn hulp en expertise efficiënt kan aangewend worden binnen elke gemeenschap.
En hoe deze samenwerking tussen de gemeenschap en het netwerk van professionele
actoren gunstig kan zijn in de strijd tegen radicalisering (Bjelopera, 2014).
3.1.4 Elk beleid houdt uitdagingen en risico’s in
Desondanks dat de kerngedachte achter de preventieve aanpak in Amerika adequaat is,
wordt deze in de praktijk niet door iedereen met open armen ontvangen. Amerika is een
complex land met enorme diversiteit in ras, religie en cultuur. Daarbij komt nog eens dat
de politiediensten grosso modo op vier niveaus opereren. Het spreekt dus voor zich dat
het beleid zoals voorgeschreven soms moeilijk uitvoerbaar blijkt of lacunes bevat. Een
eerste probleem dat opduikt heeft te maken met de mate van betrokkenheid die de politie
wenst aan de dag te leggen in hun contraterrorisme beleid bij de verschillende
gemeenschappen. Daar staat tegenover dat de politie als entiteit vaak negatief bekeken
wordt in diezelfde gemeenschappen. Deze contradictie zorgt ervoor dat de aanpak van de
politie gepercipieerd kan worden als te agressief. Daardoor weigeren de gemeenschappen
mogelijks hun samenwerking of vermindert de kwaliteit ervan. In de strijd van politie om
het vertrouwen en partnerschap van de diverse gemeenschappen voor zich te winnen
kunnen wetsgetrouwe burgers zich aangevallen voelen en zelfs gecriminaliseerd
(Bjelopera, 2014).
54
Het mag ook gezegd dat over het algemeen de gemeenschapsgerichte aanpak van de
politie positief ervaren wordt. Niettemin toonde een evaluerende studie, verricht in de
Amerikaans-Arabische gemeenschappen aan dat er ook pijnpunten zijn bij deze manier
van werken. Zoals eerder aangehaald is er vaak sprake van wantrouwen. Verder zijn
culturele onwetendheid, taalbarrières en de bezorgdheid om de immigratiestatus met
bijbehorende angst om gedeporteerd te worden veel voorkomende problemen met
betrekking tot de goede samenwerking. Deze resultaten moeten zeker meegenomen
worden naar de toekomst indien het land vordering wil blijven maken (Bjelopera, 2014).
Een andere uitdaging naar de toekomst toe wordt aangehaald door terrorisme expert
Marc Sageman. De constante en nadrukkelijke focus op de moslim, sikh en Arabische
gemeenschap zorgt ervoor dat de politiediensten wel eens durven vergeten dat deze
gemeenschappen in eerste instantie bij Amerika horen. Het mag niet zo zijn dat
bijvoorbeeld de moslimgemeenschap met de vinger gewezen wordt voor deze
problematiek. Integendeel, zijn ze zelf het grootste slachtoffer van deze subjectieve
ideologische stroming. Daarbij kunnen we de kanttekening maken dat outreachend
werken misschien het best werkt als het voorstel uitgaat van de moslimgemeenschap
naar de overheden toe (Bjelopera, 2014).
3.1.5 Best practice(s)
Tot slot in de bespreking van het Amerikaanse beleid kunnen enkele best practices niet
ontbreken bij het land dat al gedurende decennia geconfronteerd wordt met de
problematiek.
3.1.5.1 Jailhouse Jihadism
Amerika en Groot-Brittannië zijn bij de eerste landen die de link tussen een integrale
beleidsmatige aanpak van het jihadisme en een adequaat gevangenisbeleid onderzoeken.
Wanneer een persoon wordt opgenomen in een gevangeniscontext gaat dit vaak gepaard
met een periode van chaos en zwakte. Daardoor zijn deze mensen vatbaarder voor
indoctrinatie door wervers. Aangezien men verblijft in een gesloten context en dus
continue met dezelfde mensen binnen een setting overleeft, is de gevangenis misschien
wel de ideale broedplaats voor een versnelde radicalisering (Bjelopera, 2013).
Vanuit deze gedachte werd onderzoek gedaan door verscheidene experts. Echter was het
resultaat niet eenduidig en kon er geen sterke correlatie aangetoond worden maar het
idee om onderzoek te verrichten in deze richting is zeker een positieve trend. In Amerika
55
noemt men deze materie jailhouse jihadism. Desondanks dat er nog maar amper
onderzoek gedaan is naar de link verklaren cipiers in een andere studie, waarbij ze
geïnterviewd werden, dat ze extra maatregelen en moeite nemen om het fenomeen te
bestrijden. Nog een andere studie waarbij ze 117 homegrown jihadi’s vergeleken, gaf
weer dat in 7 gevallen, het verblijf in een gevangenis een significante impact heeft gehad
op het radicaliseringsproces (Bjelopera, 2013).
Verder kan het fenomeen zeker niet onderschat worden. Wanneer wordt gekeken naar de
aanwezigheid van het jihadisme in de gevangenis, bestaat het voorbeeld van JIS
(Jamiyyat UI-Islam Is-Saheeh). Deze groepering werd gecreëerd na het verblijf van
diverse personen in een gevangeniscontext en behelsde een gewelddadige jihadistische
ideologie. Verscheidene leden van de groep werden aangehouden voor het beramen van
terroristische aanslagen. Kortom zijn er al verschillende voorbeelden van het jihadisme
in de gevangenis maar zal meer onderzoek in de toekomst nodig zijn om kwalitatieve
inzichten te bieden (Bjelopera, 2013).
3.1.5.2 Al Capone approach & agent provocateur(s)
Één van de technieken die de politiediensten al geruime tijd gebruiken om mogelijke
terroristische aanvallen op tijd te ondermijnen is de Al Capone techniek. Deze techniek
werd vroeger ook al gebruikt tegen de Mafia. Hierbij houdt de politie individuen die
verdacht worden vervat te zitten in een terroristisch plot aan op verdenking van een
minder zwaar misdrijf. Vervolgens worden deze personen dan vervolgd op basis van
deze aanklachten. Deze techniek past perfect binnen het meer preventieve beleid dat
Amerika voert na 9/11. Op deze manier nemen ze hopelijk een essentiële schakel uit de
keten. Deze techniek ligt niet zonder reden onder vuur. Het legaliteitsbeginsel komt
hierdoor in gedrang (Bjelopera, 2013).
Dan heb je de techniek van de agent provocateur. Daarbij gaan politieagenten undercover
en proberen ze te infiltreren in een terroristisch netwerk. Vaak bieden ze zelfs hulp om
het vertrouwen van de groep of verdachte te winnen. Wanneer er voldoende informatie
beschikbaar is, arresteren ze de verdachte in kwestie en verhinderen ze een mogelijke
terroristische aanval. In tegenstelling tot bijvoorbeeld België mag de infiltrant hulp
aanbieden om het vertrouwen van de groep te winnen. Op deze manier is de kans veel
kleiner dat er wantrouwen ontstaat en de operatie mislukt (Bjelopera, 2013).
56
3.1.6 Andere maatregelen
Een opmerkelijke specifieke wet ingevoerd anno 2008 wordt beschreven in een artikel
van de Front Page Magazine (2008). Deze wet bestrijdt de sharia wetgeving en diens
mogelijke aanhangers in Amerika. Hierbij situeert congreslid Tom Tancredo het belang
van de invoer van de jihad prevention act. Daarbij poneert hij dat het open grens beleid
niet deugd. Door dit beleid geraken miljoenen mensen elk jaar, waarbij mogelijks
terroristen zitten, het land binnen. In de jihad prevention act wordt een nieuw beleid
voorgesteld waarbij buitenlanders uit een land waar de sharia wetgeving bestaat veel
moeilijker toegang zullen verkrijgen. Tevens kunnen Amerikaanse immigranten die de
sharia wetgeving aanhangig zijn het land worden uitgezet op basis van een nieuw
opgesteld misdrijf. In essentie beschrijft het document hoe de visa en naturalisatie
aanvragen zullen worden ingetrokken of herzien wanneer er vermoeden bestaat dat die
persoon de sharia wetgeving wil integreren in de Verenigde Staten (Shaidle, 2008).
3.1.7 Slot en besluit
Ondanks dat Amerika een rijk en veelzijdig beleid op poten heeft gezet dat andere landen
kan inspireren, vallen er toch enkele zaken direct op. Zo is het duidelijk dat enkele
Amerikanistische eigenschappen overeind blijven. Zoals met zoveel dingen, is Amerika
een land van uitersten waarbij er een kleine grijze zone heerst. Denk maar aan het
consumentengedrag of de tweespalt tussen de democraten en de conservatieven. In hun
beleid naar het jihadisme toe is dit niet anders. Eerst en vooral met betrekking tot het
buitenlands beleid is het duidelijk dat er een hevige repressieve strijd wordt gevoerd met
de jihadisten in diverse landen. Terwijl net die strijd, waarbij diverse economische en
andere belangen in vervat zitten ervoor zorgt dat de dreiging voor het land zelf toeneemt
en Amerika bovenaan de lijst blijft staan van de terroristische groeperingen.
De binnenlandse preventiegerichte aanpak werpt zijn vruchten af ter bestrijding van het
homegrown jihadisme en wendt desastreuze aanvallen af in een vroeg stadium.
Daarentegen zijn er ook diverse problemen verbonden met de aanpak. Deze
gemeenschapsgerichte preventie betrekt diverse actoren in het probleem, waarbij vooral
politie een sleutelrol heeft. Het is zo dat vele personen uit de etnische minderheden,
waarvan medewerking wordt verwacht, zich gecriminaliseerd of agressief behandelt
voelen. Het is een feit dat een politiekorps in Amerika geen representatieve afspiegeling
57
is van de gemeenschap en daarbovenop vindt er de laatste jaren een trend van politionele
militarisering plaats. De projecten die op poten worden gezet en de betrokkenheid daarbij
van diverse professionele actoren is dus vast en zeker een goede zet. Tot slot zijn de best
practices die worden aangehaald hierboven nuttig voor elk land om lessen uit te trekken.
3.2 Nederland
Dichter bij huis is er een ander land dat hard betrokken is in de problematiek van het
jihadisme. Sedert het begin van het conflict in Syrië en Irak zijn naar schatting al 200 a
250 Nederlanders vertrokken. De grote aantrekkingskracht bij radicale moslims alsook
de makkelijke bereikbaarheid van het conflictgebied en de indoctrinatie via diverse
kanalen spelen hierin een grote rol. Echter in tegenstelling tot Amerika ligt de main focus
niet op het gewapend bestrijden van terrorisme in het buiteland maar tracht Nederland te
voorkomen dat landgenoten afreizen. De mogelijke aanleidingen en oorzaken tot het
initiëren van een radicaliseringsproces worden hierboven reeds besproken in het tweede
hoofdstuk (AIVD, n.d.; NCTV, 2009; NCTV, n.d.).
Nederland wil vooral uitzoeken hoe aan adequate preventie moet worden gedaan om de
vertrekkers te ontraden. Ook is het de bedoeling om te gaan kijken hoe terugkerende
Syriëstrijders een risico vormen voor de eigen democratie. Of hoe een terugkeerder
gederadicaliseerd kan worden. Daarbij werkt de inlichtingen- en veiligheidsdienst samen
met de nationale en internationale partners. Op deze manier streeft men een integraal en
geïntegreerd beleid na. Hoe Nederland dit beleid in de praktijk omzet wordt in de
volgende alinea’s nader besproken (AIVD, n.d.; NCTV, 2009; NCTV, n.d.).
In Nederland zijn de laatste tien jaar verschillende gemeentes en instituties naar voor
gekomen met een planmatige, beleidsmatige aanpak voor het fenomeen van
moslimradicalisering. Met de alsmaar toenemende aandacht voor het woekerende
conflict in Syrië en Irak en de groei van het jihadisme in groeperingen op diverse
plaatsen in de wereld zijn tal van nieuwe maatregelen nodig. Op deze manier wordt door
de overheden in West-Europa alsook elders in de wereld getracht een stap voor te blijven
op de problematiek. De adequate aanpak van het fenomeen is relevanter dan ooit en
daarom worden eerst de oudere beleidsdocumenten omtrent radicalisering zoals dat van
Amsterdam (2004), Rotterdam (2005), NCTb (2006) en het Slotervaart actieplan (2007)
geanalyseerd. Vervolgens is het de bedoeling om deze inzichten te synthetiseren met de
nieuwere, vaak specifiekere documenten zoals het actieprogramma van de Rijksoverheid
58
(2014). Hieruit volgt een correcte en bruikbare inventarisering van het gevoerde beleid in
Nederland.
3.2.1 Lokale preventie als de sleutel tot succes
In een kamerbrief geschreven door de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de tweede kamer wordt geponeerd dat het
jihadisme een ernstige bedreiging vormt voor de rechtsorde. Sedert maart 2013 bevindt
het dreigingsniveau zich op substantieel. In deze kamerbrief wordt daarom vermeld dat
er nood is aan een maatschappelijke tegenbeweging. De uitwerking hiervan is te vinden
in het actieprogramma integrale aanpak jihadisme van eind 2014. Daarbij staat de
samenwerking van alle lokale en landelijke actoren centraal. Ook de samenwerking met
de islamitische gemeenschap zelf, die het grootste slachtoffer is van deze problematiek is
onontbeerlijk. Net als in Amerika wordt er ook sterk ingezet om het radicale
gedachtengoed dat de democratie wenst te ondermijnen aan te pakken. Om de uitbreiding
van het fenomeen halt te roepen is preventie op het lokale niveau vast en zeker een
hoeksteen (Minister van Justitie en Veiligheid, Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid, 2014; Rijksoverheid, 2014).
Wanneer de oudere beleidsdocumenten doorgenomen worden naast de meest recente valt
meteen iets op. Tien jaar geleden hadden beleidsmakers nog veel minder inzicht in de
problematiek en niemand kon voorspelen dat het probleem deze wending zou nemen.
Met deze kerngedachte in het achterhoofd is het niet verwonderlijk dat vandaag de dag
het beleid veel sterker is toegespitst op het individu. Daar waar de oudere documenten
pionierswerk hebben verricht om het radicaliseringsproces bespreekbaar te maken en
oplossingen te zoeken. Structureel gezien hanteert Nederland zowel een top-down als
bottom-up beleid. Soms komen voorstellen van de Rijksoverheid naar beneden gesijpeld
terwijl andere initiatieven ontstaan in de lokale netwerken of bij lokale overheden.
3.2.2 Eigenlijke preventieve initiatieven in Nederland
Net zoals in Amerika zijn de Nederlandse beleidsmakers er zich van bewust dat
preventie nodig is. Zo is er nood aan preventie voor er iets aan de hand is maar er is
tevens nood aan proactief handelen ter bestrijding van feitelijke terreur. Deze
evenwichtsoefening is niet eenvoudig. Aangezien terreur onlosmakelijk verbonden is
met radicalisme. Echter is het belangrijk om adequate preventie te bieden toegepast op
59
het juiste stadia in het proces of toegepast op het weerbaar maken van de maatschappij
tegen het jihadistisch gedachtengoed. Ter illustratie: waar culturele integratie kan helpen
om persoon 1 van zijn radicaal gedachtengoed af te helpen zal dit onvoldoende zijn bij
persoon 2, die zich verder op het continuüm bevindt.
In het Slotervaart actieplan (2007) wordt direct een goed punt aangehaald. Hierin wordt
het voorkomen van radicalisering gezien als een bestuurlijke verantwoordelijkheid.
Daarbij is de rol van de politie adviserend en signalerend. Echter wanneer er ernstige
vermoedens zijn in verband met het plegen van feitelijke gewelddadige aanslagen is de
primaire rol weggelegd voor politie en parket. Hun aanpak is dan ook veel repressiever.
Het netwerk van actoren dat samenwerkt rond het thema zou beter uitgaan van deze
grondgedachte om tegenstrijdige agenda’s te vermijden. Zo is het in de praktijk voor
sommige actoren niet altijd duidelijk wat er van hen verwacht wordt. Een voorbeeld
hiervan is het hardhandig optreden van de Belgische politie tegen terugkeerders. Met
hardhandig wordt bedoeld dat de terugkeerders haast geacht worden schuldig te zijn aan
misdrijven. Terwijl de vraag kan gesteld worden in hoeverre iemand effectief betrokken
was in de gewapende strijd als de mogelijkheid nog bestaat om terug te reizen. Zonder
hier in dit hoofdstuk te ver op in te gaan is het tot slot belangrijk om aan kritische
zelfreflectie te doen wanneer er wordt gewerkt rond deze gevoelige problematiek (R3,
persoonlijke communicatie, 8 mei 2015).
3.2.2.1 Integratie
De verschillende actieplannen die geanalyseerd worden hebben enkele dingen gemeen.
Zo valt het direct op dat elk plan een integratieve component bevat. Enerzijds
manifesteert zich dit door te gaan kijken hoe het mogelijk is om diverse partijen met een
totaal verschillend uitgangspunt samen te brengen. En daarbij een synergetisch voordeel
te formeren in de strijd. Bijvoorbeeld: moskeeën, hulpverlening, middenveld en de
school (Slotervaart, 2007).
Anderzijds wordt er gezocht naar mogelijkheden om zowel de structurele als de sociale
en de culturele integratie te bevorderen. Wanneer een individu op elk gebied
geïntegreerd is neemt de voedingsbodem tot radicalisering significant af. Desondanks is
het geen garantie dat een succesvolle integratie radicalisme verhindert (Rotterdam,
2005).
60
Naarmate de jihadistische ideologie zich over de jaren heen divers is gaan openbaren, is
de focus van de preventief beleidsmatige tendens ook verschoven. Zowel de moord op
Theo van Gogh in 2004, de aanslagen in Londen van 2005 of die van Madrid datzelfde
jaar openden de ogen van West-Europese beleidsmakers. Dat deze evolutie goed valt
waar te nemen blijkt uit volgende bespreking. Waar in het actieplan van Rotterdam nog
wordt gesproken over de keuzemogelijkheid meedoen of achterblijven gaat het meest
recente actieplan van de Rijksoverheid uit van een vermijden en beperken van risico’s
met alle mogelijke middelen (Rotterdam, 2005; Rijksoverheid, 2014; Amsterdam 2004).
Tien jaar geleden zag men integratie als de noodzakelijke en vaak voldoende variabele
om radicalisering tegen te gaan. Vandaag de dag wordt het duidelijk uit gegevens van
vertrekkers dat zelf de best geïntegreerde en geschoolde personen vertrekken naar het
conflict. Dit geeft een duidelijke indicatie van de complexiteit van het fenomeen. Een
opmerkelijke stelling uit het Rotterdamse actieplan luidt: personen moeten zelf deel
willen uit maken van de samenleving en zich hiervoor inzetten. Pas wanneer dit
uitgangspunt door de jihadist in wording aangenomen is ontfermt de gemeente zich over
die persoon. Daarbij mag gezegd worden dat deze stelling en tevens grondgedachte van
het Rotterdamse actieplan, tegen het licht van de ontwikkelingen in het laatste decennia,
een kapitale fout maakt en voorbijgestreefd is (Rotterdam, 2005; Rijksoverheid, 2014;
Amsterdam 2004).
De effectieve actiepunten daarentegen, vanuit de gemeenten Amsterdam en Rotterdam,
zijn sterk en hadden direct de toon gezet voor latere beleidsdocumenten. Hierin werden
diverse overheidsfaciliteiten, re-integratieprojecten en subsidies keurig verwerkt.
Vandaag de dag komen gemeenten nog steeds in actie op deze domeinen. Enkele
voorbeelden daarvan zijn: de gemeente die inzet op het bestrijden van discriminatie op
het werk. Ook een betere werkgelegenheid en stage wordt verwezenlijkt voor etnische
minderheden. Laakbare toestanden bespreekbaar maken en oplossen en alle inwoners
opnemen in de gemeenschap zijn ook belangrijke punten (Rotterdam, 2005; Amsterdam
2004; Slotervaart, 2007).
Indien een persoon afstand neemt van de democratie en de maatschappij en tevens een
utopie heeft van hoe de maatschappij moet zijn, gebaseerd op een fundamenteel radicaal-
ideologische stroming, dan wordt deze persoon uitgesloten van bovengenoemde
maatschappelijke voorbeelden. Het mag duidelijk zijn dat voor de jihadist die
ondertussen zeer extremistisch denkt en ver gevorderd is in zijn radicaliseringsproces
61
deze aanpak contradictoir werkt. Daarbij kan het de druppel zijn tot vertrek of het
beramen van een aanslag. Tot slot is het goed te stellen dat we van onze fouten moeten
leren om het beleid te blijven versterken (Rotterdam, 2005; Amsterdam 2004).
Integratie dekt vele ladingen. Eerst is de structurele integratie noodzakelijk om een
buffer te vormen tegen radicalisme. Dit vertaald zich in initiatieven zoals het project
Taalschool dat startte in 2005. Dit project maakte het mogelijk voor allochtone moeders
om de taal te leren. Het is van het grootste belang dat de mensen de taal ook benutten.
Zowel thuis als in de moskee als op straat om een structurele integratie te bekomen.
Marok’kans is een ander succesvol project dat maatregelen nam om discriminatie in het
arbeidscircuit tegen te gaan. Ook scholen in samenwerking met het maatschappelijke
middenveld ondernemen actie om de structurele integratie te bevorderen. Leerkrachten
verkrijgen training om indiciën van radicalisering te erkennen en te bestrijden. Er worden
leerprogramma’s op poten gezet voor schoolgaande jongeren waarin het jihadisme en
diens gevaren worden toegelicht. Ook vakken zoals maatschappijleer krijgen een andere
invulling (Rotterdam, 2005; Slotervaart, 2007).
Vervolgens moet de sociale integratie juist afgesteld worden om weerstand te bieden. In
onze multiculturele samenleving is er maatwerk nodig om het samenleven te verbeteren.
Deze integratie sijpelt door op alle terreinen van onze samenleving. Van gemengd wonen
tot gemengd naar school of simpelweg samen een culturele uitstap maken. Al deze
praktijken worden aangemoedigd en bevordert over de bevolkingsgroepen heen om
vooroordelen te vermijden en elkaar te leren kennen. Met betrekking tot de moskee
ontstond er een ander sociaal initiatief. Jongeren konden onvoldoende terecht met vragen
over hun identiteit in de moskee. Daarom werden vanuit de integratiegedachte enkele
voorstellen gedaan. Preken in het Nederlands stond voorop. Verder leek het goed om de
moskeebesturen te verjongen en van opleiding te voorzien. De grootste focus lag op het
meer betrokken raken van de moskee in de brede samenleving. Zodat antwoorden
kunnen geboden worden aan jongeren (Rotterdam, 2005; Amsterdam, 2004).
Een andere maatregel handelde over het ontwikkelen van weerbaarheid. Hierin staat het
omgaan met andersdenkenden en teleurstellingen centraal. Ook het vertrouwen in eigen
capaciteiten wordt versterkt. Hoe moet worden omgegaan met kritiek op het eigen geloof
en discussies zit er tevens in vervat. De steun van de imams heeft ook een sterke impact.
Daarom wordt gevraagd om maatschappelijke thema’s en hoe om te gaan met
62
radicalisering te verwerken in de preek. Tot slot worden debatten georganiseerd voor
jongeren om daarin actuele thema’s te bespreken (Rotterdam, 2005; Slotervaart, 2007).
De derde integratievorm manifesteert zich als culturele integratie. Eveneens is deze
integratie ook de moeilijkste. Hierin wordt getracht het gedrag en de opvattingen van
mensen te wijzigen. Maar de overheid kan onmogelijk bepalen hoe mensen hun
opvattingen moeten zijn. Overheden kunnen pas optreden als grondrechten worden
geschonden. De gedachte dat de democratie wordt verworpen voor een kalifaat is
verontrustend. Daarom dienen overheden een voorbeeldfunctie te bedingen in deze
integratie. Op deze manier propagandeert de gemeente de gangbare opvattingen. Een
voorbeeld daarvan is het project van mensen maken de stad. Ook burgerschap is
belangrijk. Sociale integratie werkt pas als burgers elkaar aanspreken op een ongepaste
gedraging of opvatting. Een hekelpunt dat samenhangt met een problematische opvatting
is de rol van de vrouw in het westen. De nog steeds bestaande ongelijkheid tussen
jongens en meisjes blijft bestaan. Sociale integratie houdt ook in dat zulke pijnpunten
weggeveegd worden (Rotterdam, 2005; Slotervaart, 2014).
3.2.2.2 De opvoedende rol van de ouders
Zoals Coolsaet aanvoert in een recente publicatie (2015) is het zo dat jongeren
hedendaags een zwaardere maatschappelijke druk op hun schouders hebben dan pakweg
vier decennia geleden. De individualisering van de samenleving zorgt ervoor dat
moeilijke beslissingen zich alsmaar vroeger opdringen. Daarom kan een adequate
preventieve aanpak niet geschieden zonder de samenwerking met de ouders van
(vatbare) jongeren. Zowel in het actieplan van Slotervaart (2007) als Rotterdam (2005)
wordt deze stelling uitgewerkt. Weliswaar ligt de nadruk elders. Zoals hierboven reeds
vermeld vinden we in het actieplan van Rotterdam een eerder agressieve ondertoon. In
die zin dat wanneer de aangereikte laatste kansen via diverse trajecten niet worden
gegrepen door de jongere in kwestie, er dan snel uitsluiting ontstaat. Net dit
uitsluitingsproces dient ten alle tijden vermeden te worden. Proactief optreden ten
aanzien van jongeren heeft plaats via allerhande trajecten. Het doel van deze trajecten is
tweeledig. Enerzijds wordt er getracht om de normen, waarden en denkbeelden over de
rechtsstaat positief aan te passen. Anderzijds wordt ingezet op scholing en indien nodig
arbeid om wederom de integratie te verbeteren en hierdoor een toekomstperspectief te
scheppen.
63
Rotterdamse jongeren die faalden voor de trajecten kregen geen tweede kans. Ook
werden ze uitgesloten van veel activiteiten. Daarbovenop volgde er mogelijks een
interventie van politie en parket. Waarbij de ouders verplicht opvoedingsopleiding
moesten volgen. Hierbij lag de nadruk op de risico’s verbonden met het niet opnemen
van hun preventieve verantwoordelijkheid (Rotterdam, 2005).
In het Slotervaart actieplan staat de verantwoordelijkheid van de ouders ook centraal.
Echter vullen ze hier de begeleiding en ondersteuning minder dwingend in. De stad zal
bijvoorbeeld positieve elementen uit de cultuur en religie gebruiken bij de hulpverlening.
Op deze manier is het makkelijker voor moslimouders om kinderen op te voeden zonder
daarbij de islamitische waarden te negeren. Concreet werden onder meer cursussen
aangeboden die handelen over de opvoeding van kinderen in een westerse samenleving.
Daardoor is vergelijking en reflectie mogelijk. Verder worden sedert 2007
themabijeenkomsten georganiseerd in Amsterdam zodat jongeren en hun ouders
inzichten verwerven over het radicaliseringsproces. Ook vaardigheidstraining voor
ouders en jongeren staat al geruime tijd op de planning. (Rotterdam, 2005; Slotervaart,
2007).
3.2.2.3 Varia van preventieve projecten
Los van het integratiebeleid en de projecten die sinds verschillende jaren inzetten op de
weerbaarheid van de gemeenschap, jongeren en hun ouders zijn er nog tal van andere
projecten op poten gezet. Onder meer informatie laten verschaffen door een imam via
internet aan jongeren was een project. Daarbij werd de preek vertaald in het Nederlands
en online gezet en was er de mogelijkheid om religieuze vragen te stellen via fora. Ook
socratische gesprekken werden gevoerd in diverse Nederlandse Moskeeën. Tevens
werden Media-vaardigheidstrainingen georganiseerd. Verder was er maatschappelijke
ondersteuning ter beschikking voor jongeren die vermoedelijk een radicaliseringsproces
hebben geïnitieerd. Dan had je nog de imamconferenties, lezingen en de diverse
sportactiviteiten die plaatsvonden. Al deze projecten werden opgestart in de periode
2005-2008 en daarbij waren diverse partners aanwezig. Gaande van externe deskundigen
tot islamgeleerden en het maatschappelijk middenveld alsook andere relevante actoren
zoals de school en de ouders (Rotterdam, 2005; Slotervaart 2007).
64
3.2.3 Het vermijden van terreur
De bestaande actoren die trachtten via een hele resem aan preventieve maatregelen en
initiatieven het radicaliseringsproces te bestrijden zijn een essentiële schakel. Echter
gaan er altijd individuen zijn die initieel onder de radar blijven. Op die manier kunnen ze
het laatste stadia van het radicaliseringsproces bereiken. En eens dit gebeurt is er sprake
van een jihadistisch terrorist. Door de jaren heen is gebleken dat de dreiging die uitgaat
van het homegrown terrorism reëel is en groeit. Ter illustratie zijn in Nederland in 2014
maar liefst 17 personen gearresteerd op verdenking van terrorisme. In 2013 waren er dit
nog maar 3. Deze tendens is deels verklaarbaar door de vele jihadistische groeperingen
die oproepen in hun propaganda om zelfstandig aanslagen te plegen (Europol, 2014,
2015; HCCS, 2012).
De laatste tien jaar zijn de tools ter bestrijding van terrorisme sterk aangescherpt. In 2006
werd er een wetsvoorstel ingediend dat het mogelijk maakt om de bijzondere
opsporingsmethoden (bom) makkelijker aan te wenden. Deze wet kennen we nu onder de
naam antiterreurwet. Hierin werd gepoogd om sneller te kunnen ingrijpen. Het redelijk
vermoeden van een strafbaar feit is daarmee versoepeld. Nu is een aanwijzing voldoende
om in actie te komen. Concreet kunnen technieken zoals de observatie, de pseudo-koop,
infiltratie en de telefoontap veel sneller ingezet worden. Eveneens kent deze wet de
bevoegdheid toe aan de officier van justitie om personen preventief te laten fouilleren.
Ook het doorzoeken van hun voertuig en bezit kan sneller. Vervolgens komen er meer
bevoegdheden voor politie om informatie te verzamelen over een groepering die
mogelijks een aanslag beraamd. Wanneer één of meerdere personen effectief verdacht
worden kunnen deze ook sneller in bewaring worden gezet. Ernstige bezwaren zijn
hiervoor niet langer vereist, het redelijk vermoeden is voldoende (NCTb, 2006).
De stad Amsterdam bracht in 2004 al uitgangspunten naar voor om terrorisme te
voorkomen. Daarbij werd ingezet op criminele bewoning in het project Doorzon. Hierin
werd het mogelijk om een opsporingsactiviteit van de politie bestuurlijk verder op te
volgen. Verder ontstond een project rond belhuizen. Omdat er vermoedens zijn dat
belhuizen een infrastructuur kunnen bieden voor het opzetten van een terroristische
aanval werden deze opgedoekt. Een aanvraag voor de opzet van een adequaat
informatienetwerk werd ingediend. Dan ontstond er ook nog onderzoek naar mogelijk
misbruik van subsidies. Subsidieaanvragen worden sinds 1 januari 2006 getoetst aan de
65
wet Bibob. Hiermee wordt misbruik voor fundamentalistische doeleinden tegen gegaan.
Tot slot kwam er permanent onderzoek naar mogelijke broedplaatsen voor terrorisme
(Amsterdam, 2004).
Om aan proactieve recherche te doen in de terreurbestrijding zijn er actoren nodig die
zich begeven op het veld en weten welke signalen onrustwekkend zijn. De ideale actor
voor deze rol is de wijkagent. Aangezien deze persoon vaak patrouilleert in de wijken en
goed weet wat er speelt. Daarom werd er een plan ontwikkeld om
voorbereidingshandelingen vroegtijdig op te sporen. Dit plan is gebaseerd op de
zogenaamde 6 V’s. Deze 6 V’s staan voor valuta, verblijf, voorbereiding, voorbereiding
(2), vervoer en valse documenten. Indien een wijkagent bijvoorbeeld een langdurig
onbeheerd achtergelaten auto in het oog krijgt moet hij dit melden bij de regionale
informatiecoördinator. Verder worden ook medewerkers van de burgerlijke stand of
energie- en waterbedrijven aangespoord om verontrustende signalen te melden bij politie
(NCTb, 2006).
De financiering van terrorisme is een agendapunt van het grootste belang. Daarmee werd
een terrorisme-indicator in het leven geroepen voor het bankwezen. Wanneer
onrustwekkende transacties worden waargenomen die mogelijks leiden tot
terrorismefinanciering dient dit gerapporteerd te worden bij het meldpunt
ongebruikelijke transacties (MOT). Als de MOT deze mening deelt schakelt ze de politie
in. Echter is terrorismefinanciering uitermate moeilijk op te sporen omdat het niet
volgens vaste patronen gaat en meestal geen grote bedragen behelst (NCTb, 2006).
Verschillende financiële overheidsdiensten sloten zich aan bij een alterneringssysteem
terrorismebestrijding. In geval een terroristische aanslag plaatsvindt weten deze
bedrijven welke maatregelen er genomen moeten worden. Enkele voorbeelden zijn de
luchthaven of de petrochemische industrie (NCTb, 2006).
Enkele vreemdelingrechtelijke maatregelen werden ook in het leven geroepen. Zo kan
het verblijf in Nederland beëindigd worden indien daar reden voor is. Ook kan een
persoon de status van ongewenste vreemdeling verkrijgen. Wanneer een persoon met de
Nederlandse nationaliteit geacht wordt een dreiging te zijn dan kan die sterk in de gaten
worden gehouden. Op die manier wordt het duidelijk voor de omgeving dat hij gevaarlijk
geacht wordt en kan hij feitelijk geen rol meer vervullen in een terroristisch plot. Ook de
66
verstoringsacties voert de politie uit. Hierbij worden huisbezoeken gebruikt of benadert
de politie contacten uit de omgeving (NCTb, 2006).
Tot slot bespreken we een samenwerkingsverband tussen de diverse inlichtingen- en
veiligheidsdiensten met name het AIVD, KLPD, IND, MIVD, OM en FIOD-ECD. Deze
diensten bundelden hun krachten samen en hieruit kwam een contraterrorisme infobox.
Het doel van deze infobox is om alle relevante informatie te bundelen over netwerken en
personen die gelinkt zijn aan het jihadistisch terrorisme. Zo wordt informatie snel en
duidelijk beschikbaar. De informatie die gegenereerd wordt beoordeelt men
multidisciplinair en daarna geven ze advies over de te treffen maatregelen (NCTb, 2006).
3.2.4 De hedendaagse evolutie
De weg leek geëffend door de verschillende actieplannen en beleidsdocumenten van de
afgelopen jaren. Zo dachten we in grote lijnen te weten hoe om te gaan met de
problematiek. Desondanks kon niemand echt voorspellen dat in 2012 het fenomeen zo
een sterke wending ging nemen. Met de grote vertrekkersgolf van onderdanen uit
Europese en niet Europese landen naar Syrië kreeg het thema een nieuwe dimensie. Deze
vaak goed geïntegreerde mensen uit onze westerse samenleving kozen er plots voor om
zich in te spannen voor de gewapende jihad. Het spreekt voor zich dat deze
problematische wending snel geadresseerd moest worden. En dus stelde de
Rijksoverheid van Nederland een nieuw actieplan voor. Dit actieplan gaat uit van de
Rijksoverheid omdat de strijd nu woedt op het internationale toneel. In dit actieplan
zitten veel bestaande maatregelen vervat die hun nut reeds hebben bewezen. Echter zijn
er een hele reeks nieuwe en versterkte maatregelen bijgekomen. Tegen het licht van het
nieuwe dreigingsbeeld worden hieronder enkel de nieuwe of versterkte maatregelen
besproken (Rijksoverheid, 2014).
Het valt meteen op dat door de nieuwe dreiging de toon repressiever wordt. Voorheen
was de sleutel tot succes te vinden in de preventie. De preventieve aanpak is nog steeds
belangrijk en essentieel om radicalisering en jihadistisch terrorisme te voorkomen. Maar
nu er mogelijks feitelijke misdrijven worden gepleegd in de naam van islam door
Nederlandse onderdanen worden er meer repressieve maatregelen opgesteld. Tevens
tracht men de risico’s die samenhangen met de jihadgangers te reduceren.
Ten eerste wordt er een strafrechtelijk onderzoek gestart naar elke Syriëganger die zich
vervoegd bij een terroristische groepering. Daarbij wordt het individu bij voldoende
67
verdenking internationaal geseind. Wanneer een persoon effectief terroristische training
ondergaat of deelneemt aan de strijd is deze strafbaar. Terugkeerders worden
aangehouden, verhoord en eventueel vervolgd. Ook is er momenteel in de tweede kamer
een wetsvoorstel aanhangig dat langdurig vrijheid-beperkende maatregelen voorziet voor
terugkeerders (Rijksoverheid, 2014).
Wanneer Nederlandse jihadgangers aansluiting maken bij een terroristische groepering
verliezen ze hun Nederlanderschap. Deze verregaande maatregel is enkel van toepassing
op uitreizigers met een dubbele nationaliteit. Het leeuwendeel van de Syriëgangers is in
het bezit van een dubbele nationaliteit. Integendeel tot de Nederlandse uitreizigers
worden personen met een niet-EU nationaliteit op de lijst van ongewenste vreemdelingen
geplaatst in de Schengenzone. Hierdoor kan de verblijfstatus worden ingetrokken door
de IND. Als de persoon terugkeert naar Nederland wordt deze gedeporteerd. Verder
wordt voor reizigers met een dubbele nationaliteit melding gemaakt bij de landen van
herkomst. Daarnaast worden Nederlandse reisdocumenten gesignaleerd ter
vervallenverklaring of weigering. Zo geschiedt er controle aan de grens. Een andere
maatregel is het plaatsen van uitreizigers op de nationale terrorismelijst. De implicaties
daarbij zijn verrijkend. De personen op deze lijst kunnen geen financiële transacties meer
maken of tegoeden opvragen. De familie wordt zelf strafbaar geacht indien ze geld
overmaken naar hen. In lijn hiermee is het stopzetten van alle financiering. Gaande van
studiefinanciering tot elke vorm van uitkering (Rijksoverheid, 2014).
Producten waaruit explosieven vervaardigd worden gaan sterker onderworpen worden
aan controles. Gedoeld wordt om jihadisten moeilijker in het bezit te laten komen
hiervan. Elke verdachte transactie, verdwijning of diefstal van zulke goederen moet
meteen gemeld worden door de winkeluitbater of fabriek (Rijksoverheid, 2014).
De bestuurlijke maatregelen worden eveneens uitgebreid. Een periodieke meldingsplicht
en een contactverbod zijn enkele van de tijdelijke maatregelen waaraan gedacht wordt.
Personen die daarentegen het jihadisme achter zich willen laten en er afstand van willen
nemen kunnen onder voorwaarden begeleid worden door een exit-faciliteit. Deze
faciliteit tracht de negatieve effecten van stigmatisering te voorkomen en een
toekomstperspectief aan te bieden (Rijksoverheid, 2014).
Ook het fenomeen van de ronselaars is nieuw. Hierbij worden initiatieven genomen om
het netwerk en de jihadistische propaganda te verstoren. Een van de voorbeelden handelt
68
over het strafrechtelijk ingrijpen indien iemand personen rekruteert voor de
gewelddadige jihad. Het meest recente voorbeeld hierop is de veroordeling van F.
Belkacem in België. Ook haatzaaien en oproepen tot geweld wordt strafrechtelijk
beteugeld. De gewelddadige jihad openbaar steunen kan met het bestaand juridisch
instrumentarium worden bestraft. Daarbij is het tonen van vlaggen die gerelateerd zijn
aan gewelddadige groeperingen ook strafbaar. Personen die propaganda verspreiden,
zowel on- als offline, worden verstoord en gepaste maatregelen zullen genomen worden.
Een voorbeeld van zo’n initiatief is het weigeren van de visa indien de prediker van een
visumplichtig land afreist. Deze predikers worden tevens op de terrorismelijst geplaatst
(Rijksoverheid, 2014).
Met betrekking tot het tegengaan van radicalisering zijn de meeste agendapunten van
vroeger behouden. Nog steeds worden de ouders en de moslimgemeenschap betrokken
en wordt ingezet op onderwijs. Echter steken er nieuwe interessante initiatieven de kop
op. Zo wordt er een expertencentrum opgericht voor maatschappelijke spanningen en
radicalisering (Rijksoverheid, 2014).
Tot slot behandelen we de informatie uitwisseling. Nationaal is de coördinatie van
operationele acties versterkt. Hiermee wordt interventie effectiever. Ook is er een lijst
met financiële prioriteiten opgesteld met betrekking tot de jihadgangers. De uitreizigers
tijdig detecteren wordt ook versterkt. Daarbij gaan check-in gegevens en reserveringen in
de toekomst mogelijks opvraagbaar zijn. Hiervoor wordt een portaal gerealiseerd om alle
check-in gegevens samen te brengen (Rijksoverheid, 2014).
Tot slot wordt de bestaande internationale signalering versterkt. Zo stelt de EU-kopgroep
voor om een nieuwe categorie in het SIS-II (Schengen information) systeem voor
jihadgangers toe te voegen. Datzelfde SIS-II gaat in de toekomst gekoppeld zijn met het
nationaal opsporingsregister. En de samenwerking tussen landen zal intensiever worden.
Nederland heeft wat dit betreft binnen het global counterterrorism forum een leidende rol
(Rijksoverheid, 2014).
3.2.5 Slot en besluit
Sinds de aanslag van een moslimextremist op Theo Van Gogh in 2004 kwam het
Nederlandse beleid omtrent radicalisering in een stroomversnelling. Het feit dat de
dreiging van binnenuit kon komen was huiveringwekkend voor de Nederlanders. Om
hier een passend antwoord op te bieden zag het land de oplossing in inclusie, integratie,
69
emancipatie en preventie. Nederland heeft een groot en divers instrumentarium wat
betreft preventie. Daarbij trekken heel veel actoren aan één zeil. Politie en parket, de
hulpverlening, ouders en de gemeenschap, academici en radicaliseringsambtenaren zijn
maar een selectie ter illustratie. Met de nieuwe jihadistische dreiging voor onze westerse
democratie, voortkomend uit het conflict in Syrië wordt het beleid repressiever. Echter
heeft Nederland ook enkele prachtige initiatieven om aan nazorg te doen. Het beste
voorbeeld is het bieden van een toekomstperspectief aan personen die uit het jihadisme
wensen te stappen. Indien diezelfde nazorg zou verleend worden aan terugkeerders die
geen misdrijven hebben gepleegd, in plaats de nadruk te leggen op vervolging zou
deradicalisering mogelijks sneller een realiteit zijn.
3.3 Denemarken
De keuze om Denemarken te bespreken als derde, is geïnspireerd op hun deels aparte en
inspirerende beleid. Sinds de Europese Unie in 2005 hun eigen contra-radicalisering
strategie publiceerde stimuleerde ze de lidstaten om hetzelfde te doen op nationaal
niveau. Verschillende Europese landen hebben daarna ingezet op de bestuurlijke aanpak
van het jihadisme. Echter zijn er maar een handvol landen die een echt uitgebreid,
coherent, geïntegreerd en integraal beleid hanteren vandaag de dag. Het Verenigd
Koninkrijk, Nederland, Noorwegen en Denemarken zijn hier voorbeelden van. Deze
landen hebben de meest specifieke methoden, een goed budgetbeheer en detaillistisch
uitgewerkte doelen. Elk van deze landen heeft een apart uitgewerkt beleid maar de grote
lijnen lijken identiek. Sommige landen wensen daarbij iets repressiever en met meer
politionele overmacht op te treden als andere. Echter is dit niet verwonderlijk gezien de
recente cijfers van verijdelde aanslagen. Over het algemeen zijn de meeste landen het
erover eens dat de oplossing zich bevindt op het preventieve domein (CSS, 2013;
Europol, 2014, 2015).
Toch is er iets merkwaardigs aan het Deense beleid. Zoals het algemeen geweten is in de
criminologie hebben Scandinavische landen een andere kijk op de aanpak van
criminaliteit. Ook in de aanpak naar het jihadisme toe is dit niet anders. Elk West-
Europees land lijkt hoe langer het conflict gaande is in Syrië en Irak, meer verbanden te
zien met het homegrown terrorisme. Een goed voorbeeld hiervan is het Verenigd
Koninkrijk. Naast Amerika hebben zij het meest op politionele actie en inbreng gerichte
beleid. In 2013 werden 77 Britten gearresteerd. Tevens werden 35 potentiële
70
terroristische aanslagen gerapporteerd. Voor het jaar 2014 arresteerde Groot Brittannië
maar liefst 132 individuen en verijdelde het 109 mogelijke aanvallen (Europol, 2014;
2015).
Vergeleken met Denemarken ligt deze arrestatiegraad zeer hoog. In 2013 werd geen
enkel terroristische plot voorkomen of gepleegd, noch arrestaties werden uitgevoerd. In
2014 werd slechts 1 keer tot een arrestatie overgegaan van een jihadist. Dit blijkt uit een
cijfermatige vergelijking van de jaarrapporten van Europol. Echter toont het tragische
voorval van begin dit jaar dat homegrown terrorism wel degelijk kan voorkomen in
Denemarken (CSS,2013; Europol, 2014, 2015).
Daarom wordt de vraag gesteld, wat maakt Denemarken zo speciaal? Desondanks dat er
een hoog aantal Denen vertrekt per 1 miljoen capita in de bevolking, wordt de verwachte
lineaire toename van arrestaties niet gezien. Om het voorbeeld van hierboven te staven
werden in Denemarken ongeveer 27 vertrekkers per miljoen inwoners waargenomen.
Terwijl het Verenigd Koninkrijk duidelijk meer absolute vertrekkers kent heeft het land
ter vergelijking een 9 a 10 vertrekkers per 1 miljoen inwoners. Tevens wordt het Deens
repressief beleid hierdoor niet versterkt. Integendeel komt het land met een
rehabilitatieprogramma aandraven. Waar in ons land al een groot aantal jihadisten voor
de rechter zijn verschenen vind Denemarken de justitiële aanpak niet geschikt. Elk ander
land ziet de terugkeerders als tikkende bommen terwijl de Denen hun terugkerende
jihadisten eerder als rebellerende tieners ervaren (Braw, 2014).
Op basis van deze op het eerste zicht contradictoire gedachtegang verricht het land
misschien wel pionierswerk in de strijd tegen het jihadisme. Of deze aanpak op de lange
termijn effectief zal blijken valt nog af te wachten. Wel vermijd het land op deze manier
mogelijks de versterkende impact van de gevangenis op het radicale gedachtengoed
(ICSR, 2015; Braw, 2014).
3.3.1 Maximale inclusie via preventie om de bovenhand te krijgen
De Deense overheid pakt uit met een top-bottom beleidsplan waarin 22 specifieke
initiatieven in de strijd tegen het jihadisme beschreven staan. Deze initiatieven worden
verdeeld over 7 pijlers. Net zoals in Nederland staat het contact met de jongeren en hun
ouders in de eerste reeks initiatieven centraal. Hierin worden interventies ondernomen
om jongeren van wie bekend is dat ze verkeren in een radicaliseringsproces te helpen.
Deze hulp geschied enerzijds via een reeks individueel preventieve gesprekken. De PET
71
(Deense inlichtingen- en veiligheidsdienst) ontwikkelt hiervoor een concept. Tevens
wordt een mentor aangesteld die over een lange periode de geradicaliseerde jongere weer
op het rechte pad tracht te brengen (Government of Denmark, 2009).
In een tweede initiatief verwerft de lokale gemeenschap steun van de overheid.
Ondertussen is het wel duidelijk dat de brede lokale samenwerking tussen diverse
actoren een efficiënte hoeksteen vormt in de strijd. Hierbij wordt de nadruk gelegd op
samenwerking tussen scholen, de politie en sociale diensten. Daarbij komt een ander
initiatief op de voorgrond waarin model gemeenten worden aangewezen. Deze
gemeenten hebben ervaring in het werken met geradicaliseerde jongeren. Daarom
werden de daar ervaren problemen verwerkt in een document. Verder werd er een
handboek extremisme opgeschreven en bracht men een documentaire uit ter scholing van
actoren en jongeren. Diezelfde actoren komen geregeld samen in vergadering. Hierin
worden ervaringen uitgewisseld. Tot slot kunnen jongeren ook nog terecht bij een lokaal
informatie centrum wanneer ze raad nodig hebben (Government of Denmark, 2009).
In de tweede pijler vervat Denemarken op rechten en plichten gebaseerde inclusie. Om
discriminatie tegen te gaan en een leefbare gemeenschap te creëren voor iedereen moet
de balans tussen rechten en plichten juist zitten. Het derde en vierde initiatief handelen
over de verantwoordelijkheid van de ouders en het tegengaan van discriminatie via
diverse inspanningen. Scholing wordt gegeven aan actoren om op een juiste manier
ouders te betrekken in hun rol. Ook brochures worden vaak gebruikt om ouders te
informeren over de gevaren. Met betrekking tot het tegengaan van discriminatie staat een
opvallend initiatief op poten. Dancings die discrimineren aan de deur zouden op een
bestuurlijke of strafrechtelijke manier vervolgd kunnen worden in de toekomst
(Government of Denmark, 2009).
Diverse frustratiebronnen kunnen leiden tot het onttrekken van personen uit de
samenleving. Op deze manier verhoogt de vatbaarheid tot radicalisering enorm. Vaak
aangewakkerd door extremistische propaganda krijgen etnische minderheden een
valselijk maatschappijbeeld ingelepeld. Daarom focust Denemarken in de derde pijler op
dialoog en correcte informatieverspreiding. Om identiteit of burgerschap gerelateerde
problemen bespreekbaar te maken en hiermee de banden met de samenleving terug te
versterken worden rolmodellen aangesteld. Hun rol is om de jongeren van bepaalde
gemeenschappen bij te staan en in dialoog te treden. Dan wordt de populariteit van de
72
voetbalsport gebruikt om racisme tegen te gaan via de campagne show racism the red
card. Deze rolmodellen versterken het wij-gevoel (Government of Denmark, 2009).
In het zesde initiatief wordt aandacht besteed aan het verstrekken van correcte informatie
met betrekking tot het buitenlandse beleid van Denemarken. Hiermee wordt getracht een
tegengewicht te bieden voor de extremistische propaganda. Tevens laat het land zien op
welke manier ze banden heeft met de moslimwereld. In het verlengde hiervan zit
initiatief zeven. Daarmee wordt de band tussen Denemarken en de moslimwereld
versterkt via dialoog en het correct uitwisselen van informatie. In initiatief acht wordt
een manier uitgewerkt om de bestaande dialoog tussen het PET en de imams te
bestendigen en versterken (Government of Denamerk, 2009).
De vierde pijler streeft democratische samenhang voor iedereen na. Op deze manier
wordt weerstand geboden tegenover de extremistische groeperingen. Hierbij is het van
belang voor mensen om de democratische principes te kennen en erkennen. Om dit te
bestendigen worden leerrijke activiteiten verwezenlijkt voor jongeren. Het doel van deze
activiteiten is om de jongeren de uitgangspunten van een democratie bij te brengen. Ook
parallelle scholing voor buitenlandse volwassenen en religieuze predikers zit vervat in
projecten. Vervolgens wordt door associatie gewerkt aan wederzijds integratie door
middel van mentors in initiatief tien. Dan wordt het burgerschap versterkt via
verschillende centra. Dit om identiteit te versterken en een toekomstperspectief te bieden.
Daarnaast krijgt een democratisch platform voor jongeren vorm. De activiteiten die
uitgaan van dit platform zijn voornamelijk gericht op personen die zich uitgesloten
voelen in de samenleving. In het verlengde hiervan brengt initiatief dertien een internet
forum teweeg. Het nut van dit forum is om op een beschaafde manier met elkaar in debat
te treden (Government of Denmark, 2009).
De volgende pijler zet in op kwetsbare buurten. Wanneer de norm in een bepaalde buurt
zodanig afgezonderd is van de norm in de mainstream gemeenschap schept dit kansen
voor extremisten. Daardoor wordt stevig gewerkt om isolatie van buurten te vermijden.
Ongeveer 2.2 miljard Deense kronen werd geïnvesteerd over een tijdspanne van 4 jaar
om de vorming van ghetto’s tegen te gaan. Een andere maatregel zorgt voor meer
inclusie van jongeren in kwetsbare regionen. De samenwerking tussen de bestaande
actoren en sportclubs uit kwetsbare buurten wordt versterkt. De overheid maakt geld vrij
om deze samenwerking te blijven uitbreiden (Government of Denmark, 2009).
73
Waar de vorige pijlers vrijwel grotendeels parallel lopen met het preventieve beleid van
andere Europese landen bevat pijler zes een innovatie. Zoals hierboven in het deel van
Amerika al is aangehaald is het nodig om meer onderzoek te verrichten naar de
gevangenis als broeihaard voor jihadisme. De Deense overheid neemt maatregelen om
extremisme tegen te gaan in de gevangenis. Eerst wordt het personeel zoals de cipiers
bijgeschoold rondom het herkennen van radicaliseringssignalen. Ook verkrijgen de
gedetineerden zelf lessen rondom democratie. Verder neemt de overheid maatregelen om
coaching te voorzien voor gedetineerden. Deze coaching bevat manieren om weerbaar te
zijn tegen radicalisme. Tot slot kunnen enkel gekwalificeerde predikers de religieuze
dienst voordragen in de gevangenis (Government of Denmark, 2009).
In de laatste pijler stelt de overheid dat ze zelf de lokale activiteiten en actoren moeten
steunen indien een langdurige oplossing rondom het jihadisme wilt plaatsvinden. Daarbij
coördineert de overheid de interventies en maakt ze geld vrij. Een eerste initiatief hierin
handelt rondom de kennis en samenwerking van overheden. Kennis rondom de
problematiek dient internationaal gedeeld te worden. Hiermee helpen de verschillende
landen elkaar en wordt een synergetisch voordeel gecreëerd. Ook zal er een groep met
sleutelfiguren, overheden en andere actoren op regelmatige basis samenkomen om de
preventieve maatregelen te evalueren en indien nodig bij te sturen. Vervolgens helpt
Denemarken om het Europese instrumentarium tegen radicalisering te ontwikkelen. Tot
slot werkt het land ook samen met internationale instellingen zoals de UNESCO en de
VN om inspanningen rondom contra-terrorisme op punt te stellen (Government of
Denmark, 2009).
Op nationaal niveau worden banden gesmeed met lokale moslims. De bedoeling is om
een gedragscode te ontwikkelen die hen weerbaar maakt tegen extremisme. Ook willen
ze hiermee voorkomen dat religieuze plaatsen zoals de moskee gebruikt worden door
illegale wervers. Verder investeert het land in wetenschappelijk onderzoek met
betrekking tot het fenomeen. Tot slot wordt er nog een grootschalig plan vervaardigd als
tegenaanval waarin misverstanden en verkeerde informatie rondom het jihadisme staan
(Government of Denmark, 2009).
3.3.2 Het Aarhus model
Naast het top-down beleid dat uitgaat van de overheid van Denemarken zijn er ook
interessante initiatieven die volledig uitgaan van het lokale niveau. Echter worden de
74
meeste projecten in Denemarken wel ontworpen op het federaal niveau en krijgen ze
daarna hun uitwerking op de andere niveaus. Een professor van de universiteit Aarhus
bedacht zelf een model voor jihadistische deradicalisatie. Het uitgangspunt van het
model stelt dat Syriëstrijders in essentie niet veel verschillen van normale jongeren. Ze
zoeken naar identiteit, erkenning en een waardig bestaan. De terroristische groeperingen
houden hen luchtspiegelingen voor en dit leidt tot een op dwaling geaarde utopische
ideologie (Braw, 2014; Kühle & Lindekilde, 2010).
Wanneer de jongeren zelf doorkrijgen dat ze bespeeld werden en dan terugkeren, is
Denemarken het enigste land dat tracht niet strafrechtelijk te vervolgen. Hierin zit
volgens de professor ook de kracht van echte deradicalisering. Tevens ging de tweede
grootste stad van Denemarken het actieplan van 2009 al vooraf met eigen lokale
initiatieven voor deradicalisering. Hieruit kunnen we besluiten dat de stad Aarhus zeer
intensief werkt rond het fenomeen (Braw, 2014; Kühle & Lindekilde, 2010).
Enerzijds mag het duidelijk zijn dat de gevolgen op lange termijn inzake de
terugkeerders onbekend zijn. Toch lijkt het alsof vele landen een terugkeerder
automatisch zien als een ernstige terroristische dreiging. Deze zienswijze blijkt uit de
strafrechtelijke vervolging in betrokken landen. Het feit dat de mogelijke gevolgen van
het fenomeen ons in het ongewisse laten, en de recente aanslag in Brussel door een
terugkeerder pleiten niet in het voordeel van een rehabilitatieve benadering. Tot op
zekere hoogte mag de dreiging die uitgaat van de terugkeerders inderdaad niet
onderschat worden. Daarbij blijkt homegrown terrorisme een realiteit waar elk land mee
kampt. Echter moeten we toch kritisch blijven en geen beleid stoelen op een
paniekreactie (Higgins, 2014; Kühle & Lindekilde, 2010).
In eerste instantie trachten overheden hun maatschappij en de democratie ten alle tijden
te beschermen tegen een terroristische aanval. Maar aangezien het merendeel van de
Syriëgangers dertig jaar of jonger is moet de vraag rijzen in hoeverre de gevangenis het
juiste instrument is om de problematiek mee te beteugelen. Een grove fout werd gemaakt
door Boris Johnson, de burgemeester van Londen in augustus 2014. In een toespraak zei
hij dat elke terugkeerder schuldig geacht wordt van een of meerdere misdrijven. Alleen
als de terugkeerder zelf kon bewijzen dat hij niks te maken had gehad met de gewapende
jihad labelt men hem mogelijks onschuldig. Het hoeft geen uitgebreid betoog om te
poneren dat het extreem moeilijk is om te bewijzen dat je niet betrokken bent geweest bij
terreur in een buitenlands oorlogsconflict (Hooper, 2014).
75
De aanpak van Johnson maar ook van andere machtige actoren zoals minister Cameron
is extreem politioneel gericht. Aan de andere kant van het continuüm staan de collega’s
van Denemarken. In tegenstelling tot het spierballengerol en repressief optreden opteren
ze voor de zachte aanpak (Hooper, 2014).
Vanuit een menselijk standpunt lijkt deze aanpak contradictoir en risicovol, echter biedt
een studie uit 2013 van Hegghammer helderheid. Hierin ging hij na in hoeverre een
terugkeerder de wil en het doel heeft om een terroristische aanslag uit te voeren in zijn
land van herkomst. Deze studie behelst 945 jihadisten uit diverse voormalige conflicten.
Bosnië en Afghanistan zijn de twee conflicten bij uitstek waaruit hij terugkeerders heeft
bestudeerd. Zo kwam hij tot de conclusie dat één op negen strijders de intentie had om
een aanval te plegen in eigen land. Echter vermoed Hegghammer dat de cijfers voor het
Syrische conflict nog lager zullen liggen omdat er minder echte strijders vertoeven. Ook
Nielsen, een adviseur criminaliteitspreventie van de task force radicalisering in Aarhus
deelt deze mening. Hij weet dat er een mogelijke dreiging uitgaat van terugkeerders maar
accentueert het feit dat ze meestal hun moreel geloof en onschuld verloren zijn. Hun
ogen zijn geopend wanneer ze het conflict met eigen ogen hebben bekeken. Net dat is de
reden waarom ze terugkeren. En als ze terugkeren willen wij er zijn om hulp te bieden
voegt hij er nog aan toe (Hooper, 2014; Hegghammer, 2013).
In essentie wordt vooraleer het deradicalisatieprogramma start, de dreiging van de
Deense terugkeerders ingeschat. Op basis van deze screening werd nog geen één
terugkeerder gezien als een bedreiging of gearresteerd. Dit komt omdat de Denen
sceptisch zijn over de mogelijkheid om terug te keren voor echte strijders. Daarbij blijkt
dat de terugkeerders meestal betrokken waren in humanitair werk (Higgins, 2014).
In plaats van deze persoon bij terugkomst in hechtenis te zetten krijgen ze een mentor
aangewezen. Het doel van deze mentor is om de jongere in kwestie ervan te overtuigen
dat gewelddadige strijdlust geen plaats heeft in de beleving van de echte islam. Dit zijn
de eerste stappen in het programma. Daarentegen tracht de mentor hun overtuiging niet
direct te zuiveren. De mentor probeert in de eerste plaats vooral het vertrouwen te
winnen. Eens dit gebeurd is passen ze hun overtuigingen zelf geleidelijk aan. Dit gebeurt
omdat de mentor de feitelijke gebreken in de jihadistische ideologie blootlegt. Verder is
het mogelijk om therapeutische hulp te krijgen maar dit is geen verplichting. De meeste
terugkeerders hadden liever geen therapeutische hulp maar wilden wel geholpen worden
om zich juist aan te passen aan de samenleving. Tot slot is er ook een sportaanbod
76
voorzien om de jongeren bezig te houden tijdens het deradicaliseringsproces.
Concluderend heeft dit programma een groot potentieel maar hoe de integratie op de
lange termijn zal verlopen blijft nog af te wachten (Higgins, 2014; Braw, 2014).
Dit programma doet er alles aan, zoals hierboven vermeld om de terugkeerders te re-
integreren in de samenleving. Echter zou het dweilen met de kraan open zijn mocht er
niet gewerkt worden rond het stoppen van de vertrekkersgolf. Daarom is dit programma
erg verweven met de Grimhojev moskee in Aarhus. Sinds het conflict zijn vermoedelijk
22 personen verbonden aan de moskee vertrokken onder invloed van een salafistische
prediker. Intussen heeft het programma zich ingeburgerd in de moskee en zou er maar 1
persoon meer afgereisd zijn (Braw, 2014; Higgins, 2013).
Deze wending kwam tot stand mede dankzij de steun van de leiders van de moskee.
Concreet trachten adviseurs criminaliteitspreventie zoveel mogelijk in te praten op
jongeren. Dit is niet altijd evident maar het helpt duidelijk wel. Het verbaast de jongeren
vaak dat de preventieadviseurs niet trachten de jihadistische ideologie te breken. Wie
droomt van een kalifaat in Denemarken kan en mag dat maar er zijn grenzen. Deze
grenzen worden bereikt als iemand over gaat tot geweldspleging voor zijn ideologie.
Sinds de successen in Aarhus zijn ook Kopenhagen en andere steden geïntroduceerd aan
het model (Braw, 2014; Higgins, 2013).
3.3.3 Slot en besluit
Denemarken heeft enerzijds verschillende initiatieven gemeen met andere landen zoals
Nederland wat betreft de preventieve aanpak. Hun preventief beleid zet in op alle
mogelijke oorzaken van radicalisering. Anderzijds durft het land te innoveren en buiten
de pas te treden. Ondanks dat vele landen kritisch zijn op de zachte aanpak die
Denemarken hanteert kan deze aanpak wel eens de succesformule naar de toekomst toe
worden. Vanuit een criminologisch standpunt is het al langer geweten dat detentie geen
effectieve straf is voor misdrijven. Tevens is de gevangenis met zijn artificiële setting
een bron van radicalisering. Daarom moeten we de rehabilitatieve methode van Aarhus
nauwlettend in de gaten houden en evalueren. Zo kunnen we zien of dit project elders
ook vorm kan krijgen. De echte test zal waarschijnlijk komen wanneer de harde kern van
strijders huiswaarts keert.
77
Hoofdstuk 4. De Belgische aanpak
4.1 Inleiding
De term jihadisme is sinds het conflict in Syrië en Irak haast onvermijdelijk verbonden
met ons land. Nergens anders in de wereld reizen zoveel mensen af om te gaan strijden
voor de jihadistische ideologie en de beoogde repercussies. Met 40 vertrekkers per 1
miljoen capita zijn we relatief gezien de absolute uitschieter met betrekking tot het
fenomeen. Echter blijkt het aantal vertrekkers in de realiteit nog hoger. Dit omdat veel
families het vertrek van hun zoon of dochter, echtgenoot of echtgenote verdoezelen uit
schrik voor de instanties (R4, persoonlijke communicatie, 19 juni 2015).
In dit hoofdstuk van de masterproef wordt de informatie gehaald uit interviews met
experten. Daarbij ligt de focus op het actieplan van Vlaanderen. De reden hiervoor is
tweeledig. Enerzijds omdat het federale actieplan, waarop het Vlaamse gestoeld is, om
veiligheidsredenen niet gepubliceerd is. Anderzijds omdat men in Vlaanderen verder
staat en meer projecten op poten heeft dan in Brussel of Wallonië. Wel dient hierbij
vermeld te worden dat Vlaanderen al langer pilootsteden heeft om projecten vorm te
geven en dat Brussel en Wallonië nu in hoog tempo trachten bij te benen.
Volledigheidshalve en voor een totaalbeeld zijn er ook Brusselse
radicaliseringsambtenaren geïnterviewd en worden deze inzichten gesynthetiseerd met
de Vlaamse (R4, persoonlijke communicatie, 19 juni 2015).
Dat de dreiging reëel is voor ons land werd duidelijk op 24 mei 2014. Toen de 29 jarige
Mehdi Nemmouche in Brussel koelbloedig 4 personen neermaaide in een joods museum.
De militaire training die nodig is om zulke terreur te verrichten verkreeg hij in Syrië.
Ook wanneer we de jihadistische aanslagen uit het verleden analyseren zien we dat deze
misdaden een land op zijn grondvesten laat daveren. Elke aanslag heeft verregaande
traumatische, lethale en financiële gevolgen. Daarom is het tijd dat België de figuurlijke
kraan van vertrekkers toedraait door middel van adequate preventie. En daarbij de
terugkeerders op een juiste manier behandelt en juist re-integreert.
De focus ligt dus zoals in het vorige hoofdstuk op preventie als hoeksteen van het beleid.
Echter wordt door de luxe van persoonlijke interviews informatie over de beeldvorming,
nazorg en repressie kort aangehaald. Ter verduidelijking wordt hier nog even stil gestaan
78
bij de anonimisering van de respondenten. In onderstaande alinea’s staan afkortingen
zoals R1 tot R5 voor Respondent.
4.2 Beeldvorming
Het eerste deel van het interview met de radicaliseringsambtenaren handelde over de
beeldvorming van het fenomeen. Hierbij werd bevraagd of bijvoorbeeld de media correct
bericht over de problematiek van het jihadisme en of dit gevolgen heeft. R3 denkt dat de
media het probleem veel te eng definieert. De media mist ook een kritische blik en gaat
voor sensatie. Tevens blijven Journalistieke bronnen vaak in gebreke als het gaat om
wetenschappelijke inzichten. Een eerlijke nuance die hierbij gemaakt moet worden is dat
er nog veel te weinig wetenschappelijk onderzoek is verricht rond het fenomeen. R3
voegt hier ook nog aan toe dat de media pas sedert de aanslag op Charlie Hebdo vermijdt
om te praten over moslimradicalisering. De term moslimradicalisering brengt veel stigma
teweeg voor de modale moslim. En dit dient vermeden te worden (R3, persoonlijke
communicatie, 8 mei 2015).
R5 is het eens dat spreken over moslimradicalisering onnodig stigma teweeg brengt voor
de moslimpopulatie. Deze tendens zou exclusie teweeg kunnen brengen en dat is exact
wat vermeden moet worden. Ook R4 deelt deze mening. Daarentegen zijn ze overtuigd
dat de media een correct beeld schetst wat betreft de omvang van de situatie. Dit omdat
de informatie verkregen wordt van officiële instanties. Verder stellen ze beide dat de
media niet voldoende op de hoogte is van wat er op het terrein gebeurt. Het is een goede
tendens dat de media milder bericht na de aanslagen op Charlie Hebdo. Omdat we ten
alle tijden moeten vermijden dat gemeenschappen naast elkaar beginnen te leven (R4,
persoonlijke communicatie, 19 juni 2015; R5, persoonlijke communicatie, 30 juni 2015).
4.3 Preventie als hoeksteen van een adequaat beleid
Het leeuwendeel van de interviews handelde over de preventie. Aangezien de
multidisciplinaire preventieve aanpak over de verschillende beleidsniveaus gezien wordt
als de sleutel tot succes. Hierin werd gepolst naar de projecten en initiatieven die lopen
of in de ontwerp fase zitten binnen de steden en gemeenten. Ook welke actoren er vervat
zitten in het netwerk werd veelvoudig aangehaald. Hoe de link is met het internationale
niveau. En welke lacunes er aan ons beleid verbonden zijn werden ook verhaald.
79
4.3.1 Internationale samenwerking
R3 geeft aan dat er op internationaal niveau sprake is van expertisedeling. Echter vindt
deze respondent dat de richtlijnen die voor handen zijn nog onvoldoende omgezet
worden in de praktijk. R2 stelt dat het federaal preventieprogramma grotendeels gestoeld
is op de strategie die de Raad Van Europa aannam in december 2005. R1 vertelde dat de
samenwerking met Nederland goed verloopt maar dat er nog lacunes zaten in de
internationale samenwerking. R4 is van mening dat het RAN netwerk (Radicalisation
Awareness Network) een correct voorbeeld is van goede internationale samenwerking.
Dit netwerk brengt de aanpak van verschillende steden in Europa samen. Het doel is om
zoveel mogelijk informatie en best practices uit te wisselen. Ook dit project is gestoeld
op de strategie die de Raad Van Europa aannam. Er is dus wel degelijk sprake van
uniformiteit over de landen heen (R1, persoonlijke communicatie, 17 april 2014; R2,
persoonlijke communicatie, 3 maart 2015; R3, persoonlijke communicatie, 8 mei 2015;
R4, persoonlijke communicatie, 19 juni 2015).
4.3.2 De nationale persoonlijke toets
Het is een goede tendens dat de meeste Europese landen streven naar uniformiteit. Echter
hebben we al gezien dat elk land desalniettemin tracht een persoonlijke toets te geven
aan hun beleid. Zo focust ieder land op zaken zoals discriminatie en inclusie maar is de
intensiteit vaak verschillend. In België is dit niet anders. Wanneer er wordt gekeken naar
de Belgische aanpak vallen er enkele zaken op. R4 gaf aan dat het Belgische beleid sterk
inzet op een viertal domeinen. Het eerste domein is de begeleiding naar familie toe.
Vervolgens staat de schoolwerking centraal. Dan is er de vorming voor elke betrokken
actor. Gaande van gemeentepersoneel tot straathoekwerkers. Het vierde domein is de
kennisvergaring. Hierbij is het onder meer belangrijk om subsidies te verschaffen voor
meer academische publicaties. R1, R3 en R5 beamen deze stellingen grotendeels. Naast
de domeinen waarop we inzetten in eigen land wordt de veiligheid natuurlijk ook
gegarandeerd. De belangrijkste hefbomen inzake veiligheid zijn maatregelen die
handelen over gegevensuitwisseling, vervolging, toegang tot het grondgebied ontzeggen
en eventueel het intrekken van de nationaliteit (R1, persoonlijke communicatie, 17 april
2014; R3, persoonlijke communicatie, 8 mei 2015; R4, persoonlijke communicatie, 19
juni 2015; R5, persoonlijke communicatie, 30 juni 2015).
80
R2 accentueert de zes pijlers die voorop staan in ons federaal preventieprogramma. Eerst
is er nood aan een betere kennis en sensibilisering met betrekking tot gewelddadig
radicalisme. Dan wordt er een concreet actieplan opgericht om de frustraties die leiden
tot radicalisering op te vangen en te bestrijden. Vervolgens zet ons land in op
weerbaarheid. Hierbij is het de bedoeling om kwetsbare individuen, en groepen te
versterken via inclusie. Verder accentueert het federale niveau de belangrijke rol van het
lokale niveau in de strijd tegen het jihadisme. Ook de betrokkenheid van alle
gemeenschappen is van groot belang. Tot slot zal via internet een tegendiscours worden
gevoerd tegen radicalisme (R2, persoonlijke communicatie, 3 maart 2015).
4.3.3 De visie op het gedecentraliseerde niveau
Tevens poneert De Vlaamse regering in een conceptnota dat we streven naar een
integraal preventief en sensibiliserend beleid. In onze samenleving moet er sprake zijn
van democratisch burgerschap. Dit houdt in dat er plaats is voor elke ideologie of
levensovertuiging zolang deze het voortbestaan van onze rechtstaat niet in gedrang
brengt. De grens van bijvoorbeeld vrije meningsuiting moet hierbij duidelijk getrokken
worden. Haatzaaien of prediken tot religieus gerechtvaardigd geweld kan in geen geval
getolereerd zijn. Net deze dreiging die verbonden is met radicalisme vereist een integrale
aanpak over de beleidsniveaus heen (Vlaamse Regering, 2015).
De Vlaamse overheid onderlijnt vurig het belang van inclusie. Hierbij stellen ze dat de
preventieve maatregelen die voor handen zijn enkel werken als er parallel hieraan wordt
ingezet op een inclusieve samenleving. Ook R4 accentueert dit. Deze respondent voegt
er nog aan toe dat we te allen tijden moeten vermijden dat we geïsoleerde
gemeenschappen bekomen. Om deze reden werd er een Vlaams platform radicalisering
ontworpen. Hierin zetelen afgevaardigden van de administraties van welzijn, werk en
jeugd. Ook de VDAB zit hierin vervat. Tot slot zijn er afgevaardigden van integratie,
onderwijs en stedenbeleid (R4, persoonlijke communicatie, 19 juni 2015; Vlaamse
Regering, 2015).
Daarnaast zullen algemene maatregelen genomen worden op Vlaams niveau. Deze
maatregelen zullen gaan omtrent een strengere veroordeling en aanpak van racisme en
discriminatie. Ook de uitstroom uit het onderwijs staat centraal. Vervolgens willen ze de
hulpverlening optimaliseren. En een sterk uitgewerkt jeugdwerk met sportactiviteiten
mag ook niet ontbreken. Tot slot stelt de Vlaamse overheid dat er zeer voorzichtig moet
81
omgegaan worden met de term moslimradicalisering. Het laatste wat we willen creëren is
een bevolkingsgroep die zich gestigmatiseerd voelt (R4, persoonlijke communicatie, 19
juni 2015; Vlaamse Regering, 2015).
4.3.4 Coherentie over de niveaus heen
Om een preventief beleid op poten te zetten waarin elk beleidsniveau de
bevoegdheidsverdeling erkent en elke actor weet wat er verwacht wordt, is er nood aan
communicatie, afspraken, informatie-uitwisseling en transparantie. Een centrale
verbindingspersoon van het agentschap binnenlands bestuur zorgt voor de afstemming
tussen de verschillende niveaus. Ter illustratie zien we hoe de afstemming gebeurt in
Vlaanderen. Het Vlaams platform radicalisering heeft een werkgroep waarin diverse
ministers van de Vlaamse regering mee verbonden zijn. De Vlaamse regering heeft op
zijn beurt dan weer overlegstructuren met de Brusselse coördinatiecel radicalisering. Ook
met de federale overheid vindt er overleg plaats. Al die expertise en knowhow die
verworven wordt via deze diverse overlegstructuren kan ze overhevelen naar de lokale
besturen. Deze informatieflow is zeer noodzakelijk. Want we mogen niet vergeten dat
deze lokale besturen de regierol hebben om alle actoren en lokale partners op elkaar af te
stemmen. Tot slot is het zo dat de andere overheden zoals de Brusselse gelijkaardige
overlegstructuren met elkaar hebben (R2, persoonlijke communicatie, 2015; Vlaamse
Regering, 2015).
4.3.5 De initiatieven en projecten
Om goede preventieve initiatieven en maatregelen te ontwikkelen moeten alle
stakeholders op dezelfde lijn zitten. Zowel die visie van justitie, politie,
opvoedingsondersteuning, onderwijs, hulpverlening, jeugdwerk, en
radicaliseringsambtenaren moet samengebracht worden. Eens dit op punt staat zitten we
op de goeie weg naar kwalitatief adequate projectwerking. De moeilijkheid zit vooral in
het feit dat sommige stakeholders wantrouwig zijn tegenover de politionele aanpak. Net
om deze reden wordt er in de gemeente van R1 en R2 bewust sterker ingezet op
community-led policing (R1, persoonlijke communicatie, 17 april 2014; R2, persoonlijke
communicatie, 8 mei 2015).
82
4.3.5.1 De School
Het eerste domein waarrond gewerkt wordt is de school. Niemand zal ontkennen dat de
basis van een gemeenschap waarin iedereen een plek heeft begint bij correcte
informatiedoorstroming. Wanneer vooroordelen van de baan worden geveegd, de norm
gedicteerd en culturele diversiteit begrepen wordt is de basis gelegd om racisme en
discriminatie uit te sluiten.
Het eerste project dat aan bod komt is de sociale vaardigheid- en weerbaarheidstraining.
Weerbaarheid zorgt voor ondersteuning in de ontwikkeling van een positieve identiteit.
Tevens bouwen deze trainingen een positief burgerschap op en worden adolescenten
weerbaar tegenover wervers van delinquente organisaties. In de eerste plaats starten
zulke projecten op school omdat de kinderen daar de meeste tijd spenderen. Echter is dit
geen exclusieve bevoegdheid van scholen. Jeugdwerkers, hulpverleners en
sportinstructeurs worden ook geleerd om te werken met deze weerbaarheidstraining. Op
deze manier zit deze techniek intensief ingebed in de gehele werking. De reden dat deze
training niet uitsluitend op school plaatsvind is omdat de constante opvolging van groot
belang is. Iedereen moet meewerken om extremisme te vermijden. De training die wordt
gegeven door diverse actoren leert kinderen en jongeren vanaf vroege leeftijd neen
zeggen. Ook leren ze conflictbeheersing. Tot slot zitten er deëscaleringstechnieken in
vervat (R1, persoonlijke communicatie, 17 april 2014; R2, persoonlijke communicatie, 3
maart 2015; R3, persoonlijke communicatie, 8 mei 2015).
R4 stelt vast dat na de aanslagen op Charlie Hebdo er dringend een actieplan nodig was
om leerkrachten te ondersteunen. Dit actieplan is opgesteld. Veel jongeren in onze
multiculturele hoofdstad gaan naar school met een foutief discours. Dit bleek uit het feit
dat er in discussies naar boven kwam dat Charlie Hebdo een complot was van de Franse
veiligheidsdiensten. Dus bovenop de weerbaarheid- en vaardigheidstrainingen is ook
nood aan aparte vormingsmodules. Enerzijds voor de leerkrachten om correct om te gaan
met deze klassituaties. Anderzijds voor kinderen die een verkeerd beeld hebben. Hierbij
wordt in essentie de norm van het onderwijs herhaald. Op deze manier hoeven jongeren
niet akkoord te zijn met de karikaturen van Charlie Hebdo, daarentegen wordt
nadrukkelijk gesteld dat dodelijk geweld nooit te rechtvaardigen is als reactie (R4,
persoonlijke communicatie, 19 juni 2015).
Daarbij komt ook een vormingsmodule vrije meningsuiting. Zo kan de grens van de vrije
meningsuiting getrokken worden. Het debat over hoe we de komende decennia gaan
83
samenleven met onze verschillende normen en waarden moet beginnen in de klas. Zodat
het mogelijk blijft om ondanks de verschillen toch als gemeenschap een
gemeenschappelijk canvas van waarden te behouden (R4, persoonlijke communicatie, 19
juni 2015).
R5 haalt ook nog aan dat het belangrijk is om bijvoorbeeld 1 keer per 2 maanden een
evaluatie te doen van de acties en projecten. Hierbij wordt gekeken hoe het fenomeen is
geëvolueerd. Daarbij is het beroepsgeheim van de ambtenaar belangrijk (R5,
persoonlijke communicatie, 30 juni 2015).
Een ander pilootproject dat loopt in een Vlaamse stad en ideaal begint in de lagere school
met opvolging in het middelbaar handelt over relationele en seksuele vorming. Deze
training kort men af als RSV-training. Omdat in sommige gemeenschappen de
genderrollen ongelijk zijn is deze training nodig om op lange termijn problemen te
voorkomen. Genuanceerde inzichten met betrekking tot relaties en seksualiteit staan hier
voorop. Op deze manier wordt getracht een positief maatschappijbeeld te schetsen. De
vereniging Jong en Van Zin heeft hier een leidersrol in (R3, persoonlijke communicatie,
8 mei 2015).
Verder is er nog specifieke ondersteuning voorzien voor leerkrachten islam.
Leerkrachten islam worden vaak bevraagd over politieke islam en het jihadisme. Het
antwoord dat past op deze vragen overstijgt soms hun opdracht en expertise. Daarom is
het nuttig om hen te ondersteunen en vorming te geven zodat eventuele achterliggende
problemen sneller zichtbaar en bespreekbaar worden (R3, persoonlijke communicatie, 8
mei 2015).
4.3.5.2 De ouders & familie
Elke geïnterviewde respondent was het erover eens dat de werking met ouders en familie
van primair belang is. De mening van een kind wordt grotendeels gevormd door zijn
contacten en opvoeding. Aangezien kinderen doorgaans veel tijd spenderen met ouders
en familie nemen ze bepaalde attitudes over. Daarom is het van groot belang dat de
ouders betrokken worden. Enerzijds met preventieve doeleinden. Anderzijds om ze te
ondersteunen wanneer een kind vertrokken is naar het conflict. Het is zo dat door de
band het contact met ouders soepel verloopt. Dit zorgt ervoor dat de relatie tussen
hulpverleners en ouders altijd vrijwillig is. De ouder is meestal de eerste persoon die
verandering ziet in zijn of haar kind. Met deze gedachte in het achterhoofd is het van
84
groot belang dat deze zich niet hulpeloos voelt. Hierom moet er eerst en vooral
voldoende gesensibiliseerd worden zodat de ouders op de hoogte zijn van de hulp die ze
kunnen verkrijgen bij de lokale actoren (R1, persoonlijke communicatie, 17 april 2014;
R2, persoonlijke communicatie, 3 maart 2015; R3, persoonlijke communicatie, 8 mei
2015; R4, persoonlijke communicatie, 19 juni 2015; R5, persoonlijke communicatie, 30
juni 2015) .
Wanneer een familielid de weg vindt naar de radicaliseringsambtenaar omdat deze vreest
dat een ander lid van de familie radicaliseert of vertrokken is naar Syrië voelen ze zich in
eerste instantie vaak schuldig. Daarom zijn er bij het gesprek met de ambtenaar vaak
andere personen aanwezig. Enerzijds kan het gaan om een psycholoog om mensen op te
vangen. Anderzijds denken we eerder aan juristen om administratieve of andere zaken
mee te helpen regelen (R3, persoonlijke communicatie, 8 mei 2015; R4, persoonlijke
communicatie, 19 juni 2015).
Het departement onderwijs heeft voor ouders een centraal meldpunt opgericht. Dit
meldpunt is digitaal en hierop kunnen ouders met hun vragen terecht. Ook voor
theologische ondersteuning naar ouders toe is iets uitgewerkt. Hierbij heeft de
moslimexecutieve in samenwerking met de KU Leuven een infolijn uitgebouwd. Verder
is er ook een helpdesk opgericht door de Vlaamse overheid voor ouders, vrienden en
kennissen van radicaliserende jongeren. Deze helpdesk moet fungeren als platform en
kan de persoon in kwestie dan effectief doorverwijzen naar het reguliere aanbod. Tot slot
maken we nog gewag van de verschillende informatiserende en sensibiliserende
brochures die via diverse actoren verdeeld worden (Vlaamse Regering, 2015).
4.3.5.3 Vorming aan alle relevante actoren
Indien we succes willen boeken in het afstoppen van de vertrekkersgolf moeten onze
mensen op het terrein weten waarmee ze bezig zijn. Deze ontrading gebeurt via
disengagement of preventie en om hierop in te zetten moet de bron van het probleem
duidelijk zijn. Daarom worden diverse scholingsinitiatieven in sneltreinvaart op poten
gezet. Zowel de interne als de externe afstemming van informatie staat uitgeschreven in
het actieplan. Voor de lokale partners in Vlaanderen gebeurt dit via de afgevaardigden
van het Vlaams platform radicalisering (Vlaamse Regering, 2015).
Bij de VVSG is sinds kort een voltijdse medewerkster aangenomen. Haar taak is om naar
de steden en gemeenten die te kampen krijgen met de materie kennis, expertise en
85
knowhow te distribueren rond de beste lokale aanpak. Op deze manier leren we van
elkaar en hoeft niet elke stad of gemeente individueel heel het proces door te maken van
trial en error (R2, persoonlijke communicatie, 3 maart 2015).
Zowel de praktische als theoretische vorming van de eerstelijnswerkers wordt
geoptimaliseerd. Dit gaat van adequaat reageren tot het herkennen van problematische
signalen. Met eerstelijnswerkers wordt gedoeld op hulpverleners, onderwijzers, imams,
jeugdwerkers, de VDAB en dergelijke (R2, persoonlijke communicatie, 3 maart 2015).
Vanuit Vlaanderen wordt een vierdaags vormingspakket georganiseerd rond
identiteitsontwikkeling bij moslimjongeren. Hiermee wordt getracht het inzicht in de
levensbeschouwelijke identiteitsontwikkeling te vergroten. Ook verschillende
ondersteuningsstructuren binnen de diverse sectoren ontwikkelen expertise en deze
expertise wordt doorgeseind aan de mensen op het terrein. Daarbij wordt gekeken naar
de good practices, en de methoden en materialen die aangewend worden. Verder zijn er
sinds januari 2015 aanspreekpunten voor de eerstelijnswerkers. Bij onder meer de sociale
dienst van de rechtbank zijn referentieconsulenten radicalisering aangeduid en ook in de
justitiehuizen zien we deze benoeming (Vlaamse Regering, 2015).
Specifiek voor de imams start een pilootproject medio 2015 waarin kennis zal gedeeld
worden door experten. Tevens is er een kwalitatieve opleiding voor imams ontstaan
waarin inzicht in de maatschappelijke context en de taalvaardigheid van het Nederlands
een centrale rol spelen. Dan gaat er ook nog voldoende informatie uit naar de
moskeeverenigingen zodat zij ook op de hoogte zijn van het bestaande hulpaanbod
(Vlaamse Regering, 2015).
4.3.5.4 Kennisvergaring
Zoals diverse respondenten aangaven is het van essentieel en cruciaal belang dat er veel
meer academische publicaties verschijnen om de nieuwe wendingen van dit fenomeen
correct te analyseren. Er zijn verschillende theorieën die in de praktijk getoetst worden
en het zou goed zijn om meer evaluatief onderzoek op poten te zetten. Op dit moment is
er te weinig geweten over bijvoorbeeld de socialiseringsprocessen in een groepering als
jabhat al-nusra. Zijn deze processen gelijkaardig of fundamenteel anders als pakweg tien
jaar geleden? In Denemarken zijn er professoren die hierover een interessante studie
hebben gemaakt. Ook de overheden snappen dit en zetten in op subsidies voor academici
86
(R3, persoonlijke communicatie, 8 mei 2015; R4, persoonlijke communicatie, 19 juni
2015).
4.3.6 Andere projecten
Onderstaande projecten kunnen in principe ook onderverdeeld worden binnen de zes
pijlers van het federale beleid of de 4 domeinen waarop sterk wordt ingezet. Echter
wordt gekozen om deze apart te bespreken omdat ze een speciale insteek hebben en we
er tevens gedetailleerder op kunnen inzoomen.
4.3.6.1 Bounce
Bounce is een recent ontwikkeld programma dat zich richt op preventie van
radicalisering. Hierbij wordt getracht een extreme ideologie om te buigen in een actief
burgerschap. Dit programma is speciaal in de zin dat het zich richt op meerdere
domeinen en over de domeinen heen. Dit programma bestaat uit 3 tools. Eerst en vooral
is het een trainingstool voor jongeren. Vervolgens en tegelijkertijd maakt het ouders en
eerstelijnswerkers bewust. Als derde en laatste punt is het een train-de-trainer tool voor
hulpverleners en begeleiders. Bounce Young is een programma dat zich toelegt op
jongeren tussen 12 en 18 jaar en zoekt naar manieren om de veerkracht te versterken.
Deze training kent een tiendelig verloop en elk deel duurt anderhalf a twee uur. Elke
groep kan vier tot twaalf jongeren omvatten (R2, persoonlijke communicatie, 3 maart
2015).
In combinatie met deze Bounce Young gaat de Bounce Along samen. Dit is een tool die
ouders en eerstelijnswerkers bewust maakt van het probleem. Door tips en oefeningen
wordt hun rol versterkt als actor die de vroegtijdige gewelddadige radicalisering kan
tegengaan en omkeren. Vijf thema’s worden aangepakt. Eerst staat een positief standpunt
centraal. Dan gaat het wederom over veerkracht versterken. Verder behandelt het
veerkrachtige communicatie en relaties. Vervolgens komen de bezorgdheden en
uitdagende situaties aan bod. Tot slot nog een woordje uitleg over informatie en invloed.
In deze tool zijn het eenmalige sessies van twee a drie uur (R2, persoonlijke
communicatie, 3 maart 2015).
Als laatste wordt het derde deel van de tool besproken. Namelijk Bounce Up. Binnen
deze opleiding komen hulpverleners eerst in aanraking met Bounce Young en Bounce
Along. Daarnaast worden uitgangspunten en theoretische inzichten verduidelijkt. Ook
reflectie over de rol van de trainer komt uitgebreid aan bod. Na de driedaagse training
87
vindt er één terugkomdag plaats om ervaringen uit te wisselen met anderen. Deze
module bestaat uit dertig vormingsuren (R2, persoonlijke communicatie, 3 maart 2015).
4.3.6.2 Trajecten rond zingeving en religie
Het zoeken naar een identiteit gaat vaak gepaard met religie. Deze zoektocht moet
positief ingevuld worden. Daarom is er nood aan een zingevingstraining waarin jongeren
met al hun vragen terecht kunnen. Deels zit deze praktijk al ingebed in de werking met
moskeeën en imams. Deze trajecten zijn een goed alternatief voor de ideologieën die op
internet worden verspreid. Als de maatschappij de juiste invulling van een religie niet
aanbiedt zullen criminele wervers veel makkelijker hun slag kunnen slaan en daarbij
mensen indoctrineren (R3, persoonlijke communicatie, 8 mei 2015).
4.3.6.3 Wibaut methode
Dit project is gerelateerd aan het domein van de scholen. Echter is het zo dat in
Amsterdam een gelijknamig project al langer loopt. Hierin staat Amsterdam veel verder
dan projecten in ons land inzake leerlingenbegeleiding. Net leerlingenbegeleiding is hard
nodig om frustratie niet te laten ontaarden in een radicaliseringsproces. Daarom lijkt het
goed om te leren van Amsterdam hoe zij dit concreet invullen (R3, persoonlijke
communicatie, 8 mei 2015).
4.3.6.4 De stijging van het thuisonderwijs
Sedert het hoofddoekenverbod in het onderwijs wordt een stijging waargenomen van
leerlingen die thuis de schoolplicht vervullen. Dit zorgt voor een gedeeltelijke sociale
isolatie. Daarom rijst de vraag hoe dit sociaal isolement kan teruggedrongen worden
omdat deze trend niet positief is (R3, persoonlijke communicatie, 8 mei 2015).
4.4 Een recente ommekeer in het detentiebeleid
De gevangenis is wellicht de ideale setting voor een persoon om zich gefrustreerd te
voelen. Alle variabelen zijn voor handen om een radicaliseringsproces te starten in deze
artificiële setting. Ook de FOD justitie kwam tot dit inzicht. Daarom publiceerde ze in
maart dit jaar onder meer een tien-stappenplan ter bestrijding van radicalisering. Zonder
al deze punten op te lijsten wordt verwezen naar de meest controversiële en belangrijkste
punten. Eerst willen ze betere levensomstandigheden creëren in de penitentiaire
instellingen. Vervolgens wordt de bestaande informatiestroom verder gedigitaliseerd. De
plaatsingspolitiek moet meer doordacht worden. Disengagement en
88
deradicaliseringsprogramma’s staan ook met hoge prioriteit op de lijst (Federale
Overheids Justitie, 2015).
4.5 Repressie en nazorg
Op gebied van repressie zijn de maatregelen op één hand te tellen en kunnen we of
strafrechtelijk vervolgen en of de identiteit intrekken of de toegang tot het grondgebied
ontzeggen. Wat nazorg betreft moet worden ingezien dat de grondgedachte van ons
beleid altijd handelt over de kwalitatieve re-integratie in de samenleving (R3,
persoonlijke communicatie, 8 mei 2015).
4.6 Slot & Besluit
Het actieplan dat uitgaat van de Raad Van Europa uit 2005 ent zijn wortels ook in ons
land. De strategie die vooropgesteld is in dit actieplan wordt in ons federaal
preventieprogramma overgenomen en sijpelt daarna ook door tot op het lokale niveau via
de gecentraliseerde niveaus. Op deze manier zien we gelijkaardige initiatieven als in
Nederland of Denemarken. Aangezien er nog maar een handvol Europese landen een
echt coherent geïntegreerd preventiebeleid op poten heeft is het niet altijd mogelijk om
met veel landen te vergelijken. Net zoals bij Nederland bestrijkt ons land de juiste
domeinen en dit is een goede en broodnodige stap in de richting van deradicalisering en
nog belangrijker disengagement. Echter moeten we blijven streven naar vooruitgang
zodat naar de toekomst toe alsmaar minder individuen een radicaliseringsproces
initiëren.
Hoofdstuk 5. Naar een geïntegreerde en integrale Belgische aanpak
5.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden alle inzichten die werden verworven in de voorgaande
hoofdstukken concreet samengebracht. Op deze manier trachten we een synthese te
maken. De centrale gedachte gaat over wat wij kunnen leren van andere landen en vice
versa. Ook de hiaten en lacunes in ons beleid worden besproken. Alleen zo verkrijgen we
aanbevelingen die mogelijks het beleid kunnen versterken. Mits deze aanbevelingen niet
resulteren in een verbetering van het huidige beleid zullen ze minstens het beleid met een
kritische bril evalueren.
89
5.2 Wat doen we goed en wat kunnen andere landen daaruit leren?
Een belangrijk inzicht is dat we niet met honderd percent zekerheid kunnen zeggen wat
we goed doen. Het probleem bevindt zich in een stadium waarin adequate
wetenschappelijke evaluatie van ons beleid grotendeels ontbreekt. Daarom zijn de
onderstaande inzichten gebaseerd op meningen of gegevens van experten. Daarbij is het
ter illustratie dus moeilijk te zeggen dat een project effectief is in het tegenhouden van
vertrekkende Syriëgangers.
De personen die succesvol aan disengagement doen door deze projecten zijn een
succesverhaal op zich maar tevens kunnen ze vatbaar zijn geweest voor deze
disengagement door bepaalde karaktereigenschappen. Waarbij de personen die reeds
vertrokken zijn dus mogelijks niet vatbaar zouden geweest zijn voor deze initiatieven. De
toekomst brengt waarschijnlijk verdergaande antwoorden. Nu zijn de onderstaande
punten vooral van algemene aard.
Eerst en vooral zit de klemtoon van ons beleid juist. Preventie en proactief
handelen zal in de toekomst hopelijk resulteren in een verminderde
vertrekkersgolf.
In deze preventieve aanpak leggen we de nadruk op de juiste domeinen. In elk
levensdomein van jongeren zijn er initiatieven opgestart. Zelfs in de private
relationele sfeer wordt aan preventie gedaan.
Daarbij zijn er veel bronnen van frustratie die we adequaat trachten weg te
werken. Zo minimaliseren we de personen die zich bevinden in de cognitieve
opening. Ter illustratie zetten we in op verminderen van racisme, discriminatie,
frustratie in de school, frustratie door uitsluiting, de taalbarrière, het missen van
vertrouwenspersonen en meer.
Tevens zijn onze actoren op het veld aanwezig op talloze plaatsen waar jongeren
uithangen. Gaande van sportclubs tot het internet of de moskee.
Tot slot beschikken we over een ruime diversiteit aan lokale actoren (R1,
persoonlijke communicatie, 17 april 2014; R2, persoonlijke communicatie 3
maart 2015; R3, persoonlijke communicatie, 8 mei 2015; R4, persoonlijke
communicatie, 19 juni 2015; R5, persoonlijke communicatie, 30 juni 2015).
Ook worden er veel inspanningen gedaan om iedereen met hun eigen visie op één
lijn te krijgen. Daardoor ontstaat er een grote multidisciplinaire werking op het
90
terrein. Andere landen kunnen hopelijk inspiratie opdoen van onze intensieve
multidisciplinaire terreinwerking.
Het feit dat we met een veel grotere vertrekkerspopulatie zitten dan de andere
landen en daarbij even efficiënt initiatieven ontwikkelen kan ook een bron van
inspiratie zijn voor andere landen (R3, persoonlijke communicatie, 8 mei 2015;
R4, persoonlijke communicatie, 19 juni 2015).
Ondanks dat België nog maar enkele jaren problematisch geconfronteerd wordt met het
vertrek van Syriëstrijders en het jihadisme is de omvang van het probleem ongezien. Zo
heeft Brussel nog maar recentelijk enkele radicaliseringsambtenaren aangesteld. We
mogen daarbij niet vergeten dat landen zoals Nederland en Amerika of het Verenigd
Koninkrijk al vele jaren langer ervaring hebben.
In dit opzicht is het tempo waarin wij projecten lanceren indrukwekkend. Dus zal
naar de toekomst toe België waarschijnlijk een van de voorbeeldlanden bij uitstek
worden als de aanpak zichzelf succesvol toont (R2, persoonlijke communicatie, 3
maart 2015; R5, persoonlijke communicatie, 30 juni 2015).
In de toekomst zal er zeker nood zijn aan een reeks wetenschappelijk gefundeerde
evaluatiestudies. De overgrote meerderheid van Syriëgangers en Syriëstrijders was al
vertrokken vooraleer er enig initiatief was. Daarom benadrukken we nogmaals dat het
momenteel moeilijk is om te meten hoe effectief onze projecten zijn. De komende jaren
zullen wellicht antwoord bieden op deze vraag.
Onze projecten zijn wel gebaseerd op het bestrijden van wetenschappelijk
aangetoonde oorzaken voor radicalisering. En daarom is de kans groot dat het
fenomeen zal afnemen.
Met betrekking tot de repressieve koers die we varen is het ook nog afwachten. Ondanks
dat het grote terrorismeproces heeft plaatsgevonden in ons land, is het niet geweten of
deze aanpak effectief aanslagen zal vermijden. Ook in hoeverre de repressieve aanpak de
terugkerende Syriëstrijders zal beteugelen is voorlopig onzeker.
De conclusie blijft over het algemeen hetzelfde. Momenteel is er veel giswerk naar de
juistheid van de aanpak en totdat er wetenschappelijk bewijs is dat onze aanpak rendeert
zal dit giswerk er deels blijven. Met betrekking tot onze repressieve maatregelen is het
wachten op de terugkeer van Syriëstrijders. Wanneer een individu volgens de
inlichtingen-en veiligheidsdiensten geen gevaar vormt voor onze maatschappij zal re-
91
integratie en nazorg plaatsvinden via het lokale netwerk (R3, persoonlijke communicatie,
8 mei 2015).
5.3 Wat loopt er mank en/ of kunnen we verbeteren door te kijken
naar andere landen
In dit deel wordt gekeken naar wat we kunnen leren van andere landen en hoe dit kan
geschieden. Het preventieprogramma dat uitgaat van de Raad Van Europa uit 2005 heeft
gezorgd voor uniformiteit bij de landen die een coherent preventiebeleid hebben zoals
Nederland en Denemarken. Op deze manier wordt adequaat ingezet op dezelfde
domeinen en bestrijden overheden dezelfde oorzaken van de moslimradicalisering.
Echter is er altijd plaats voor een nationale persoonlijke toets. Deze persoonlijke
benadering kan een bron van inspiratie bieden. Ook zaken die niet adequaat zijn in de
strijd kunnen we oppikken uit het beleid van andere landen. Ook hier geldt de
kanttekening van puntje 5.2 met betrekking tot de zekerheid van de uitspraken.
Eerst en vooral is het belangrijk dat we onze nazorg beter gaan afstemmen.
Denemarken streeft naar een langdurige oplossing in plaats van te gaan voor
vervolging. Op deze manier wordt nazorg bespreekbaar. Daarbij staan scholing,
therapie en hulp op vele levensdomeinen centraal.
De community policing zoals die vorm krijgt in Denemarken is goed. Ter
illustratie het project waarin je vrij kan spreken met politie zonder vervolging te
riskeren.
Ons land evolueert momenteel te repressief. Nu lijkt er sprake te zijn van een
paniekreactie. Hierdoor ontstaan ook geschillen tussen het middenveld en politie
en parket (Braw, 2014; R3, persoonlijke communicatie, 8 mei 2015; R4,
persoonlijke communicatie, 19 juni 2015).
In lijn met het de vorige punten kan de efficiëntie van onze vooropgestelde
repressieve maatregelen in vraag gesteld worden. De nieuwe maatregelen zoals
de intrekking van de identiteit staan sterk onder vuur. In essentie wordt een
persoon gestraft vooraleer een misdrijf bewezen is en dit gaat in tegen het
legaliteitsbeginsel. Daarom is deze maatregel gebrekkig (R3, persoonlijke
communicatie, 8 mei 2015).
92
Met betrekking tot één van onze preventiedomeinen staat Nederland veel verder.
Op gebied van disengagement en leerlingenbegeleiding in scholen valt er van
Nederland nog veel te leren. Zeker omdat in Nederland de uitwerking van
projecten al veel langer aan de gang is. Ter illustratie wordt verwezen naar de
Wibaut methode (R2, persoonlijke communicatie, 3 maart 2015).
Het voorbeeld van Amerika laat zien dat als we resultaten willen boeken in de
problematiek er zeker niet mag ingezet worden op militarisering in het conflict.
Op deze manier staan landen die hun strijdmacht ter beschikking stellen hoog op
de radar bij de terroristische groeperingen. Daarmee verhoogt de kans op een
terroristisch plot in eigen land sterk.
Echter komt uit de Amerikaanse aanpak ook een goede praktijk uit de bus. Naar
aanleiding van de doden in Verviers, stellen we ons de vraag in hoeverre de
uitgebreide bevoegdheid van infiltraten nuttig kan zijn in eigen land. Kan een
terroristisch plot vroeger afgewend worden als we meer gebruik maken van
infiltranten en daarbij onze wetgeving aanpassen zoals in Amerika. Uit onderzoek
blijkt immers dat Amerika op deze manier al diverse aanslagen heeft verijdeld.
Het sterker doorgevoerde politionele beleid van Groot-Brittannië is ook leerrijk.
De legaliteit van enkele nieuwe maatregelen die minister Cameron nam is
twijfelachtig. Waar de Raad Van Europa de oplossing ziet in preventie wijkt het
Verenigd Koninkrijk hier enigszins van af.
De nieuwe maatregelen uit Groot-Britannië die vooropstaan gaan tevens in tegen
bepaalde mensenrechten of migratierechten. De schending van rechten mag nooit
vervat zitten in een aanpak.
Hieruit wordt gehaald dat ondanks de terreurdreiging we binnen de lijntjes
moeten blijven kleuren en niet moeten vervallen in een paniekreactie.
Conclusie en aanbevelingen
Na het doorploegen van de complexe materie van het jihadisme en de repercussies voor
ons land is het duidelijk dat er geen eenvoudige oplossing voor handen is. Het jihadisme
is een uitdaging van formaat voor de toekomst. De moeilijkheid ligt hem in het feit dat
de problematiek al langer gekend is maar de recente wending van het fenomeen nog in
zijn kinderschoenen staat. Zo is het vertrek van jihadstrijders niet nieuw maar hebben de
jihadstrijders van toen, behalve de ideologie, vrijwel niks gemeen met de Syriëstrijders
93
van nu (Coolsaet, 2015). Daarom is het belangrijk om voorzichtig maar tegelijkertijd
snel te werk te gaan.
Deze scriptie onderzocht het probleem van de grote aantallen jongeren gelabeld als
jihadstrijders die afreizen naar het conflictgebied in Syrië en Irak en zich daarbij willen
inzetten voor de jihad, met speciale aandacht voor de gewapende jihad. Daarbij was het
initieel de bedoeling om te komen tot aanbevelingen ter verbetering van een geïntegreerd
en integraal beleid. Tevens oogt deze scriptie het jihadisme in zijn geheel uit te leggen.
Echter gaandeweg werd het al snel duidelijk dat voor het huidige stadia waarin het
probleem zich bevindt de nadruk moet liggen op preventie. Hoogstwaarschijnlijk zullen
repressie en nazorg naargelang het probleem evolueert meer op hun plaats zijn. Tot de
harde kern Syriëstrijders terugkeert is het nog afwachten of de repressieve maatregelen
gepast zullen zijn. Voorlopig is de invulling van het repressief beleid met vervolging van
voornamelijk Syriëgangers mijn inziens foutief.
Mede door de strenge politionele aanpak bij terugkomst is er van de nazorg amper werk
gemaakt. Momenteel lijkt het erop dat de repressieve maatregelen niet veel meer zijn dan
spierballengerol en daarom is het moeilijk om verbetering aan te brengen als het in zijn
geheel mank loopt. Om die reden is er geopteerd om het repressieve beleid bescheiden te
bespreken in deze verhandeling.
In hoofdstuk 3 tot en met 5 werden de preventieve mogelijkheden en het
instrumentarium om de grote vertrekkersgolf van Syriëgangers en Syriëstrijders te
bekampen nagegaan. Anderzijds werd in het theoretische luik de complexiteit van het
jihadisme in kaart gebracht. Daarbij werd de ideologie belicht vanuit diverse
invalshoeken. Ook de theorieën met betrekking tot het radicaliseringsproces kwamen
uitvoerig aan bod.
Desondanks dat de toekomst inzake dit fenomeen onzeker is en dat niemand de exacte
evolutie van het conflict kan voorspellen moeten de tools blijven aangescherpt worden.
Het ziet er niet naar uit dat het probleem in de eerstvolgende jaren zal milderen. Daarom
is de sensationele berichtgeving door de media, die zorgt voor stigma en een
dramatischer beeld ook aan nuancering toe. Zodat op de lange termijn de
maatschappelijke onrust kan afnemen.
Wel is het duidelijk dat iedereen zich op de verschillende niveaus hard inzet, met een
regierol voor het lokale niveau. Het uitgebouwde netwerk aan actoren is op z’n minst
94
gezegd indrukwekkend. Ook de snelheid en intensiteit waarmee projecten en
maatregelen ontworpen worden is ongezien.
Deze scriptie is eerder verkennend en beschrijvend van aard. In mindere mate toetsend
en evaluerend. Onderstaande stellingen streven naar een verbetering van het huidige
beleid. Indien deze aanbevelingen niet gepercipieerd worden als een verbetering of
aanvulling op het huidige beleid bieden ze minstens een kritische blik van buitenaf op de
problematiek.
Aanbeveling 1: Het rehabiliterend Aarhus model als nazorg
Zoals in hoofdstuk 3 reeds werd aangehaald is Denemarken het land bij uitstek dat
ondanks de aanslag op eigen bodem van februari 2015 heilig gelooft in een zachte
aanpak. Aangezien ons land sinds het begin van het conflict meer dan 450 vertrekkers
heeft moeten we ons vragen stellen. In eerste instantie is het zeer waarschijnlijk dat een
meerderheid van die vertrekkers tot inzichten zal komen in hun queeste en huiswaarts
keert.
Nu is het makkelijk voor de terroristische groeperingen om via internet propaganda te
voeren die gestoeld is op een valse realiteit. Zo weten rekruteerders zeer goed welke
jongeren ze moeten aanspreken voor de gewapende jihad. Dan wordt het vertrouwen
gewonnen met indoctrinerende uiteenzettingen aan de hand van films en hypnotiserende
muziek. Daarentegen kan in de realiteit van het barbaarse conflict diezelfde fata morgana
niet opgehouden worden tegenover elke buitenlandse Syriëganger. Vroeg of laat keert
een groot deel van de vertrekkers terug en we kunnen maar hopen dat onze nazorg tegen
dan op punt staat of uitgebreider is (R3, persoonlijke communicatie, 8 mei 2015; R4,
persoonlijke communicatie, 19 juni 2015).
Wanneer het utopische beeld dan aan diggelen is geslagen en de morele juistheid van de
ideologie niet meer ervaren wordt zakken veel jongeren terug af naar het vaderland. En
net hier gaat België in de fout. Zoals aangegeven in het deel van Denemarken zijn de
overgrote meerderheid van de vertrekkers betrokken in humanitair werk. Alleen diegene
die blind blijven voor de op fundamenteel ideologisch gestoelde gruweldaden worden
feitelijke strijders. Tevens bleek uit een studie van Hegghammer dat minder dan 1 op 9
strijders uit vorige conflicten effectief plannen had om op eigen bodem ontwrichtende
aanvallen te construeren. En in Europa zitten we momenteel met een terugkomst van
Syriëgangers dus geeft hij aan dat bij deze populatie de cijfers nog veel lager zullen
95
liggen. Met deze vaststellingen in het achterhoofd dient België zijn beleid in verband met
terugkeerders te herzien. En rehabilitatie te voorzien als nazorg.
Maar dit is makkelijker gezegd dan gedaan. Mede door de aanslag op het joods museum
en de toenemende maatschappelijke onrust stoelt België zijn beleid tegenover
terugkeerders op een ware paniekreactie. Aangezien de leeftijd van de Syriëgangers en
de aantallen zou het beter zijn mochten we afstappen van de enge repressieve
maatregelen en kijken hoe we deze ontwrichte jongeren opnieuw democratisch
burgerschap kunnen bijbrengen. Het Aarhus model is daar het schoolvoorbeeld van. De
manier waarop terugkeerders in Denemarken rehabiliteren via scholing, therapeutische
hulp en ontspanning is fenomenaal.
Maar hoe verkoop je als regering zo’n project aan de man in de straat? Vanuit menselijk
standpunt lijkt het verantwoord om iemand te straffen wanneer de regel overtreden
wordt. Echter in hoeverre is humanitair werk verrichten in een conflictgebied regel
overtredend? Jan met de pet en beleidsmakers moeten inzien dat deze op het eerste zicht
contradictoire reactie op de lange termijn het meeste vruchten zal afwerpen.
Preventie aanbieden in elk stadia van het radicaliseringsproces is de juiste manier om
toekomstige problemen te vermijden. Detentie en vervolging zal het gevaar voor home
grown terrorism enkel vele malen groter maken. In hoeverre ons land naar de toekomst
toe een koerswijziging zal maken blijft onzeker. Echter is op het terrein wel interesse in
het Aarhus model en de nog verdergaande preventieve aanpak, alleen moet politie en
parket ook overtuigd worden van deze insteek (R3, persoonlijke communicatie, 8 mei
2015).
Aanbeveling 2: Nieuwe repressief-strafrechtelijke insteek
In rechte lijn met het vorige punt wordt nog even dieper ingegaan op de repressieve
zienswijze. Waar de initiatieven zoals de intrekking van de nationaliteit in sommige
situaties mogelijk hun vruchten afwerpen, moeten we kritisch blijven over de reikwijdte
van onze innovatie.
Sinds kort kent ons wetboek enkele nieuwe bepalingen in de strijd tegen terrorisme. In
essentie is dit een goede zet. Echter de invulling ervan kan problematisch zijn. Zo wordt
hier vooral gedoeld op de nieuwe bepaling die handelt over openbare aanzetting.
96
In essentie is ieder persoon vrij om een geloof en politieke gedachte aanhangig te zijn.
Denemarken, Nederland en in mindere mate ons land dulden een radicale ideologische
meningsuiting zolang die niet resulteert in geweld.
Echter stelt de openbare aanzetting in ons strafwetboek dat ieder persoon die een
boodschap verspreidt of publiekelijk ter beschikking stelt met het oogmerk aan te zetten
tot het plegen van een terroristisch misdrijf strafbaar, met een opsluiting van 5 a 10 jaar
en een geldboete. Dit ongeacht of de boodschap / het gedrag al dan niet rechtstreeks
aanstuurt op het plegen van terroristische misdrijven
De vraag hierbij is in hoeverre een boodschap die een persoon uit hem schuldig kan
maken aan een terroristisch misdrijf. Ook hoe dit oogmerk kan aangetoond worden in
deze bepaling blijft vaag. Deze kritiek slaagt dus vooral op de onrechtstreekse openbare
aanzetting.
Concreet ervaren we deze maatregel als een laagje vernis om de vrije meningsuiting
achter de schermen aan banden te leggen. Ter verduidelijking een fictieve case. Wanneer
een persoon X zijn radicale gedachtegang ventileert over het oprichten van een kalifaat
en de wereldwijde moslimgemeenschap zonder daarbij de gewelddadige jihad te
rechtvaardigen. En dus eerder op democratische wijze, via dialoog en meningsuiting een
ondemocratisch systeem promoot kan dit in extremis leiden tot zijn veroordeling. Als
daarbij persoon Y op een forum of blog of via mondelinge communicatie deze
boodschap hoort of leest en dan een terroristische aanval pleegt. En zich daarbij beroept
op het idee van persoon X, dan kan persoon X vervolgd worden en riskeert deze tot 10
jaar cel.
Terwijl in essentie het oogmerk om aan te zetten tot geweld niet direct kan worden
afgeleid en daardoor dus het vermoeden van onschuld geschonden wordt. Aangezien
deze bepaling duidelijk is moet de rechter overgaan tot letterlijke interpretatie en dus
zien we in deze bepaling een lacune en indirecte schending van een vrije meningsuiting.
Tot slot zien we de repressieve denkwijze terugkeren in de grote aantallen terugkeerders
maar ook personen van hier die vervolgd worden. De paniekreactie is begrijpelijk gezien
de omvang en de dreiging van het probleem maar we mogen niet vervallen in
onrechtmatige of twijfelachtige vervolging.
97
Aanbeveling 3: De beeldvorming in de media gebaseerd op uitspraken
van politici en beleidsmakers – Syriëstrijder vs Syriëganger
Sedert het begin van het conflict in Syrië en Irak bericht de media bijna wekelijks met
sensationele koppen. Deze berichtgeving wordt nog bekrachtigd door uitspraken van
politici zoals Bart De Wever of burgemeester van Amsterdam Ahmed Aboutaleb.
Hierbij wordt in de maatschappij bijna de perceptie opgewekt dat elke afreizende
persoon erop uit is om aanslagen te plegen zoals 9/11. Zich zal beroepen op de
gewapende strijd of bij terugkomst er taferelen zullen plaatsvinden zoals in het joods
museum. De subjectieve veiligheidsgedachte lijdt hier zwaar onder. We mogen
natuurlijk de problematiek niet bagatelliseren, er zijn wel degelijk gevaarlijke individuen
afgereisd en tot op zekere hoogte is de kans dat er een terroristische aanslag plaatsvindt
nooit groter geweest.
Echter zorgt de sensationele berichtgeving voor een zeer grote stigmatisering van de
terugkerende Syriëganger. Daarbij beseffen veel mensen niet dat deze verregaande
stigmatisering een mogelijke aanslag in de hand werkt. Daarom zou het goed zijn
mochten politici aandraven met een genuanceerde opinie.
Er kan zeker gesteld worden dat de dreiging groot is. En op deze basis zijn er een hele
boel preventieve en repressieve maatregelen gerechtvaardigd. Toch zou het een positieve
evolutie teweeg brengen mocht er meer aandacht zijn in de media voor de verschillen
tussen de Syriëganger en de Syriëstrijder. Of de gelijkenissen tussen de modale burger en
de Syriëganger. De Syriëganger stoelt zich vaak initieel op dezelfde ideologie als de
Syriëstrijder, het verschil zit hem in de uitwerking. Waar de Syriëstrijder
levensgevaarlijk is en een hoog risico vormt is de Syriëganger niet uit op een
terroristische aanval.
Ook zou het een positieve tendens zijn als de primaire focus verschuift naar de oorzaken
in de media. Zoals de diverse frustraties die radicalisering mogelijk maken. Armoede,
discriminatie, geen diploma, geen plaats in de maatschappij om er maar enkele te
noemen.
Tot slot is het goed om te verwijzen naar de parallel die wordt getrokken in hoofdstuk 3
met de rebellerende tiener die zoekt naar identiteit om vertrek te rechtvaardigen. Ook in
de interviews kwam deze gedachte naar voor. Radicalisering is vaak een laag verf om de
98
problemen en frustraties die mensen dagelijks ervaren te maskeren. Concluderend
kunnen we stellen dat de betere berichtgeving kan zorgen voor minder stigma en
daardoor het probleem mogelijks inbed.
Jammer genoeg kan de media niet volledig bespeeld worden en is er een vrije publicatie
van journalisten. Maar de beleidsmakers die vaak aan het woord zijn kunnen wel hun
steentje bijdragen in het goed afspiegelen van de complexiteit van de situatie.
Aanbeveling 4: Blijven op punt zetten van projecten
Er is altijd ruimte voor verbetering en het fenomeen is zo nieuw dat er nog amper
kwalitatieve evaluatie gebeurt is. Daarom kunnen we de efficiëntie van onze projecten
nog moeilijk uitdrukken.
Zo weten we niet of bijvoorbeeld het Aarhus model ook zal werken bij echte
Syriëstrijders die de jihadistische ideologie tot in de kern meedragen. Ook het verloop op
lange termijn en de invloed van onze preventie is nog niet geweten.
Desondanks moeten we verder inzetten op preventie en kritisch blijven ten aanzien van
elk project. We mogen in geen geval vervallen in een beleid dat gestoeld is op een
paniekreactie.
Ook vooral de internetradicalisering moet preventief sterker aangepakt worden. Wervers
kunnen te gemakkelijk onder de radar blijven op het web.
Tot slot is er een voortdurende nood om in de lokale netwerken te blijven zoeken naar
nieuwe en bestaande actoren om samen één gemeenschappelijke aanpak te hanteren.
Aanbeveling 5: Islam (geloof) als onderschatte factor
Deze laatste aanbeveling zal hoogstwaarschijnlijk bloot staan aan enorme kritiek.
Desondanks is de keuze voor deze aanbeveling gestoeld op enkele inzichten. Experten in
de interviews zijn het eens dat islam geen oorzakelijke factor is voor het vertrek van
Syriëgangers. En deze stelling kan op het eerste zicht direct uit het partijboekje van
Vlaams Belang komen. Echter zit er geen politieke voorkeur vervat in deze stelling.
Het lezen van de koran in het kader van deze masterproef heeft enkele inzichten
gegenereerd. Eerst is het zo dat we momenteel in het westen leven in een post moderne
samenleving. Op deze manier is de secularisatie een feit. Tevens zijn er andere landen,
zoals het Midden-Oosten waar het geloof nog steeds een sterk politieke invloed
99
vertegenwoordigd. Het feit dat we anno 2015 in een enorm multiculturele samenleving
vertoeven en er elk jaar duizenden zo niet miljoenen mensen emigreren richting een
ander land zorgt ervoor dat beschavingen botsen.
Zoals Huntington (2013) aangeeft in zijn theorie is het conflict tussen mensen
geëvolueerd doorheen de tijd. In de koude oorlog hadden we het conflict tussen
ideologieën. Vandaag de dag is er wereldwijd een conflict tussen beschavingen aan de
gang. Dit conflict gaat terug tot de kern van mensen. Daarbij ligt de basis van het huidige
conflict in religie en cultuur. Dit inzicht moet onthouden worden om de verdere
uiteenzetting van deze aanbeveling correct te interpreteren.
Mensen uit het midden oosten raken dus verzeild in een postmoderne samenleving op
zoek naar een beter leven. Wanneer iemand emigreert is het vaak makkelijk om gewoon
te geraken aan de nieuwe materiële behoeften. Echter is het uiterst moeilijk voor mensen
om de cultuur en het geloof waar ze mee opgevoed zijn achter te laten. Denk maar aan
het onverdoofd slachten van schapen bij Belgische moslims. Deze opgedane
cultuurshock resulteert vaak in buurten waar gelijkgestemden samenwonen. Elke grote
stad in ons land heeft buurten waar mensen van dezelfde etniciteit huisvesten. Dit zorgt
voor een zekere graad van isolatie van de bredere maatschappij.
Nu tegen het licht van bovenstaande punten gaan mensen zich meer krampachtig
vasthouden aan hun kernidentiteit zijnde religie. In een seculiere samenleving waar
diploma’s en geld de status bepalen zijn mensen die ongeschoold zijn en weinig
verdienen mogelijks relatief gedepriveerd. Deze deprivatie zorgt voor frustratie. In
essentie is de uiteenzetting tot hier relatief gelijklopend met de mainstream zienswijze
van een radicaliseringsproces, maar nu komt het verschil.
In hoeverre kan islam een voldoende of noodzakelijke factor zijn om een
radicaliseringsproces te initiëren en vervolgens aan te zetten tot vertrek naar het
conflictgebied? Islam is een bron van identiteit bij mensen die een bepaalde dagelijkse
bron van frustratie ervaren. Hierbij wordt steeds discriminatie of onvoldoende inclusie in
de samenleving aangehaald als oorzaak. Deze oorzaken mogen niet onderschat worden
maar wat met de moslims die geen andere of meer frustratie ervaren als de gemiddelde
Belg en het hier materieel goed hebben alsook status hebben verworven? Is hier islam op
zich de indirecte en daarvoor onderschatte oorzaak?
100
Naast de Syriëgangers die vertrekken omwille van een opbouwende frustratie
voortkomend uit de punten waarop ons preventiebeleid momenteel keihard op inzet, zijn
er dus de gegoede moslims die ook vertrekken. Dit vertrek kadert niet binnen het ervaren
van een frustratie maar is eerder ideologisch van aard (R4, persoonlijke communicatie,
19 juni 2015).
Hierin komt de factor islam meespelen. Moslims uit de middenklasse die niet enkel
geïsoleerd zijn in hun eigen gemeenschap maar een goed loon hebben en contact hebben
met allerlei nationaliteiten en types mensen radicaliseren ook. En de mensen waarmee
we het meest contact hebben spelen een grote invloed in ons dagelijks leven.
Ter illustratie: een goed geïntegreerde moslim met een invloedrijke baan die tevens diep
gelovig is kan nog steeds onze democratische waarden verwerpen. Desondanks dat hij
waarschijnlijk op geen één levensdomein gedepriveerd is en dus de preventieve dans van
ons beleid ontspringt.
Wanneer deze persoon zelf of onder invloed van bijvoorbeeld de imam zich dieper
inleest in de koran en de hadith om een vromer moslim te worden ervaart deze de haast
hypnotiserende verzen. In deze persoon zijn perceptie zijn deze verzen de authentieke
woorden van Allah. Nu waar deze verzen als buitenstaander al een indruk nalaten zullen
ze bij de gelovigen als heilig ervaren worden.
Gegeven het juiste persoonstype kan de koran leiden tot het inzetten van
zelfradicalisering. Als deze persoon daarna bijvoorbeeld op forums in aanraking komt
met de subjectieve leer van jihadisten kan dit indoctrinerend werken. De islam is in dit
voorbeeld dus een indirecte oorzaak die leidt tot aannemen van een dominante rol.
Welbepaald de rol van diepgelovige moslim. Indien er vervolgens dan socialisering
plaatsvindt met moslimgeleerden die de salafistische waarden verheerlijken, nogmaals
gegeven het juiste persoonstype kan zelfradicalisering snel gaan.
Nu is dit zeker geen betoog om islam als geloof te zien als een probleem. Integendeel!
Hierbij wordt gewoon de stelling opgeworpen dat er mogelijks ook moslims zijn
vertrokken die hun radicaliseringsproces niet zijn gestart via een frustratie maar via de
intensificatie en een wending in hun geloof tegen de seculiere maatschappelijke
achtergrond. Zoals gezegd is hier waarschijnlijk het juiste type persoon voor nodig maar
deze invloed is zeker niet uit te sluiten. Desondanks dat deze mogelijke oorzaak bestaat
kan er beleidsmatig niet worden ingezet op het bestrijden van de intensere
101
geloofsbelijdenis, en maar goed ook. Wel is het een denkpiste om te werken aan juiste
interpretatie van de islamitische leer bij re-integratie van de terugkeerders.
102
Bibliografie
AIVD. (n.d.) Jihadistische ideologie geraadpleegd op www.aivd.nl
Alkhouri, L. & Kohlmann, E. (2014). Profiles of Foreign Fighters in Syria and Iraq. CTC
sentinel, 7(9), 1-24. Geraadpleegd op www.ctc.usma.edu
Badawi, Z.S. & Bonney, R. (2007). Jihad: from Qur’an to Bin Laden. Basingstoke: Palgrave
Macmillan.
Bahara, H. (2014, 3 september). De propagandakracht van extreme wreedheid. De Groene
Amsterdammer. Geraadpleegd op https://www.groene.nl/artikel/jihad-pr
Bakker, E. & de Graaf, B. (2010). Lone wolves, How to Prevent This Phenomenon?(Expert
meeting paper). Geraadpleegd op www.icct.nl
Belgische Senaat. (2014). Handelingen: donderdag 13 februari 2014 – namiddagvergadering.
Geraadpleegd op www.senate.be
Bjelopera, P.J. (2013). American Jihadist Terrorism: Combating a Complex Threat (CRS Report
for Congress). Geraadpleegd op https://www.fas.org
Bjelopera, P.J. (2014). Countering Violent Extremism in the United States (CRS Report for
Congress). Geraadpleegd op https://www.fas.org
Blanchard, C.M. (2007). Al Qaida: Statements and Evolving Ideology (CRS Report for Congress
2007). Geraadpleegd op oai.dtic.mil
Bolton, R.K. (2014, 17 oktober). America’s Jihad. Foreign Policy Journal, 1-18. Geraadpleegd
op http://www.foreignpolicyjournal.com/
Braw, E. (2014, 17 oktober). Inside Denmark’s Radical Jihadist Rehabilitation Programme.
Newsweek. Geraadpleegd op www.newsweek.com
Burke, J.M., Jackson E.F. & Tittle, C.R. (1986). Modeling Sutherland's Theory of Differential
Association: Toward an Empirical Clarification. Social forces, 65 (2), 405-432.
doi: 10.1093/sf/65.2.405
Center for Security Studies. (2013). European strategies against jihadist radicalisation.
Geraadpleegd op www.css.ethz.ch
103
Clarke, A.R., Aga, P.G., Cressey, W.R., Flynn, E.S., Mobley, W.B., Rosenbach, E., Simon, S.,
Wechsler, F.W. & Wolosky, S.L. (2005) Defeating the Jihadists: a blueprint for action.
New York: The Century Foundation Press.
Coolsaet, R. (2004). De mythe al-qaeda: Terrorisme als symptoom van een zieke samenleving.
Leuven: Uitgeverij Van Halewyck
Coolsaet, R. (2005). Al-qaeda the myth: The root causes of international terrorism and how to
tackle them. Gent: Academia Press.
Coolsaet, R. (2008). Jihadi Terrorism and the Radicalisation Challenge in Europe. Hampshire:
Ashgate.
Coolsaet, R. (2015, februari). Wat drijft de Syriëstrijder?. Sampol. Geraadpleegd op
http://www.rikcoolsaet.be/
Crenshaw, M. (2000). The psychology of terrorism: An agenda for the 21st century. Political
Psychology, 21(2), 405-420. doi: 10.1111/0162-895X.00195
Dairieh, M. (2014 augustus 13). The Spread of the Caliphate: The Islamic State [Documentaire].
Geraadpleegd op news.vice.com/video/
Davids, T. & Latour, P.S. (2003) Onbegrensde oorlog: de strijd tegen het terrorisme – een strijd
tegen de islam? Amsterdam: Arbeiderspers.
Decorte, T. (2014). Methoden van onderzoek: ontwerp en dataverzameling. Gent: Academia
Press.
De Poot, C., Sonnenschein, A., Soudijn, M., Bijen, J. & Verkuylen, M. (2009). Jihadistisch
terrorisme in Nederland: Een beschrijving op basis van afgesloten
opsporingsonderzoeken. Den Haag: NCTV
De Schepper, D. (2014). Wat is het radicaliseringsproces en wat kunnen steden en gemeenten
daartegen doen? (Bachelorproef).
De Wit, J. (2013, 7 Mei). Over de Syriëgangers, deel 1. Gazet Van Antwerpen. Geraadpleegd op
www.gva.be
Eikelenboom, S. (2004). Jihad in de polder. Amsterdam: Uitgeverij L.J. Veen.
Europol. (2014). TE-SAT 2014 – European Union terrorism situation and trend report 2014.
Geraadpleegd op www.europol.europa.eu
104
Europol. (2015). European Union terrorism situation and trend report 2015. Geraadpleegd op
www.europol.europa.eu
Europa Nu. (2014). Burgeroorlog in Syrië. Geraadpleegd op http://www.europa-nu.
Federale Overheidsdienst Justitie. (2015). Actieplan aanpak radicalisering in gevangenissen
[Beleidsdocument]. Geraadpleegd op justitie.belgium.be
Gemeente Amsterdam. (2004). Actieplan wij amsterdammers [Beleidsdocument]. Geraadpleegd
op toolbox-extremisme.nctv.nl
Gemeente Rotterdam. (2005). Meedoen of achterblijven, actieprogramme tegen radicalisering
en voor kansen voor Rotterdammers [Beleidsdocument]. Geraadpleegd op
www.rotterdam.nl
Government of Denmark. (2009). An action plan to prevent extremist views and radicalization
among young people [Beleidsdocument]. Geraadpleegd op www.nyidanmark.dk
Harmon, C. C. 2000. Terrorism today. London: Frank Cass. Geraadpleegd op books.google.be
Heldens, J. & Reysoo, F. (2005). De kunst van het interviewen: reflecties op het interview met
een guide. Kwalon, 30, 106-121
Hegghammer, T. (2013). “Should I stay or Should I Go? Explaining Variation in Western
Jihadists’ Choice between Domestic and Foreign Fighting”. American Political Science
Review 107, 1. doi: 10.1017/S0003055412000615
Higgins, A. (2014, 13 december). For Jihadists, Denmark Tries Rehabilitation. The New York
Times. Geraadpleegd op www.nytimes.com
Hooper, S. (2014, 7 september). Denmark introduces rehab for Syrian fighters. Aljazeera.
Geraadpleegd op www.aljazeera.com
Horgan, J. (2014). The psychology of terrorism. Londen: Routledge
Jihad Prevention Act (H.R.6975). (2008, 18 september). Geraadpleegd op http://www.gpo.gov/
Huntington, S.P. (1993). The Clash of Civilizations? Foreign Affairs. Geraadpleegd op
www.hks.harvard.edu
Juergensmeyer, M. (2000). Terror in the mind of god. The global rise of religious
violence. Berkeley: university of california press
King, M. & Taylor, D.M. (2011). The radicalization of homegrown jihadists: a review of
105
theoretical models and social psychological evidence. Terrorism and political violence, 23, 602-
622. doi: 10.1080/09546553.2011.587064
Koomen, W., & Van der Pligt, J. (2009). Achtergronden en determinanten van radicalisering en
terrorisme: Een overzicht. Tijdschrift voor Criminologie, 51(4), 345-359.
Kühle, L. & Lindekilde, L. (2012). Radicalisation and the Limits of Tolerance: A Danish Case-
Study. Journal of Ethnic and Migration Studies, 38(3), 1607-1623. doi:
10.1080/1369183X.2012.681475
Kühle, L. & Lindeskilde, L. (2010). Radicalization among Young Muslims in Aarhus. (Research
report prepared for the Centre for Studies in Islamism and Radicalisation (CIR)).
Geraadpleegd op cir.au.dk
Marranci, G. (2006). Jihad Beyond Islam. Oxford: Berg Publishers.
Manenschijn, G. (2005). Religie en haat: over religieus gemotiveerd terrorisme. Baarn: Ten
Have.
McCauley, C., & Moskalenko, S. (2008). Mechanisms of political radicalization: Pathways to
Terrorism. Terrorism and Political Violence, 20(3), 415-433.
doi: 10.1080/09546550802073367
Ministerraad. (2014, april 19). Federaal preventieprogramma van gewelddadige radicalisering
[Persbericht] Geraadpleegd via www.vvsg.be
Minister van Justitie en Veiligheid., Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. (2014)
Kamerbrief over de integrale aanpak jihadisme [Kamerbrief]. Geraadpleegd op
http://www.rijksoverheid.nl/
Moghaddam, F.M. (2005). The staircase to terrorism: a psychological exploration. American
Psychologist, 60(2), 161-169. doi: 10.1037/0003-066X.60.2.161
Mortelmans, D. (2007). Handboek kwalitatieve onderzoeksmethoden. Leuven: Acco.
Murawiec, L. (2008). The mind of Jihad. New York: Cambridge University Press
NCTb. (2006). Terrorismebestrijding op lokaal niveau [Handreiking].
NCTV. (n.d.). Jihadisme en jihadistisch terrorisme. Geraadpleegd op www.nctv.nl
NCTV. (2009). Ideologie en strategie van het jihadisme. Geraadpleegd op www.nctv.nl
Noppe, J., Ponsaers, P., Verhage, A., De Ruyver, B. & East, M. (2011). Preventie van
radicalisering in België. Geraadpleegd via http://books.google.be/books
NPDATA. (2014). Aantal en % moslims en Syriëstrijders per gemeente. Geraadpleegd op
www.npdata.be
106
Pantucci, R. (2011). A Typology of Lone Wolves: Preliminary Analysis of Lone Islamist
Terrorist. Developments in Radicalisation and Political Violence. 2-38. Geraadpleegd
via icsr.info
Ponsaers, P., De Ruyver, B., Easton, M., Verhage, A., Noppe, J., Hellinckx, J., & Vandevelde,
M. (2010). Onderzoeksrapport polarisering en radicalisering: een integrale preventieve
aanpak. Geraadpleegd op biblio.ugent.be
Rijksoverheid. (2014). Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme [Beleidsdocument].
Geraadpleegd op http://www.rijksoverheid.nl/
Rogan, H. (2007). Abu Reuter and the E-Jihad: Virtual Battlefronts from Iraq to the Horn of
Africa. Georgetown Journal of International Affairs, 8(2), 89-96.
Sageman, M. (2008). Leaderless Jihad: terror networks in the twenty-first century. Philadelphia:
Pennsylvania Press.
Schbley, A. H. (2000). Torn between God family and money: The changing profile of
Lebanon'sreligious terrorists. Studies in conflict and terrorism, 23, 175-196.
doi:10.1080/105761000412760
Schinkel, W. e.a. (2009). Polarisatie. Bedreigend en verreikend. Geraadpleegd op
http://books.google.be/books
Schmid, A. 1983. Political terrorism: A research guide to the concepts, theories, databases and
literature. With a bibliography by the author and a world directory of “terrorist”
organizations by A. J. Jongman. Amsterdam: North Holland
Shaidle, K. (2008, 24 september). The Jihad Prevention Act. Front Page Magazine.
Geraadpleegd via http://archive.frontpagemag.com/
Silverman, D. (2004). Qualitive research: theory, method and practice. Londen: Sage.
Slotervaart. (2007). Het tegengaan van radicalisering [Beleidsdocument]. Geraadpleegd op
toolbox-extremisme.nctv.nl
Somers, B., De Wever, B., Bonte, H., & Creemers, J. (2013) Beheersen van
moslimradicalisering: handreiking voor beleid en praktijk.
The Change Institute. (2008). Study on the best practices in cooperation between authorities and
civil society with a view to the prevention and response to violent radicalization (A
report by The Change Institute). Geraadpleegd op ec.europa.eu
The Hague Centre for Strategic Studies. (2012). Jihadistisch terroristische aanslagen in de EU,
2004-2011 [Rapport]. Geraadpleegd op www.hcss.nl
TURNER, J. (2010). From cottage industry to international organisation: the evolution of
Salafi-Jihadism and the emergence of the Al Qaida ideology. Terrorism and Political Violence,
22, 541–558 doi :10.1080/09546553.2010.485534
Zemni, S. (2006). Politieke islam, 9/11 en jihad. Leuven: ACCO.
107
Victoroff, J. (2005). The mind of the terrorist: a review and critique of psychological
approaches. Journal of Conflict Resolution, 49(1), 3-42.
doi: 10.1177/0022002704272040
Vlaamse Regering (2015). Actieplan ter preventive van radicaliseringsprocessen die kunnen
leiden tot extremism en terrorisme [Beleidsdocument]. Geraadpleegd op www.vvsg.be
Vlaamse Regering (2015). Preventie van radicaliseringsprocessen die kunnen leiden tot
extremisme en terrorisme [Conceptnota]. Geraadpleegd op www.vvsg.be
Weimann, G. (2004). www.terror.net: How modern terrorism uses the internet. Geraadpleegd op
http://books.google.be/books
WIKTOROWICZ, Q. (2005). A Genealogy of Radical islam. Studies in Conflict & Terrorism,
28(2), 75-97