Jg3nr1 vangrunderbeek

4
Respons: Ellen Van Grunderbeek Alle sectoren van sociale zekerheid, inclusief de sociale bijstand, die de toekenning van prestaties moduleren in functie van de gezinstoestand, houden rekening met de feite- lijke samenlevingsrealiteit van de gerechtigde. Dat is niet steeds zo geweest. De arbeids- ongeschiktheidsverzekering kent sinds 1998 een onderscheid tussen personen met en zonder gezinslast. De aanvrager heeft gezinslast wanneer deze samenwoont met diens wettelijke en feitelijke partner. In de eerste Ziekteverzekeringswet van 1963 was er nog sprake van “ de echtgenoot of echtgenote ten laste ”. Een gelijkaardige gezinsmodalisering is terug te vinden in de Werkloosheidsverzekering. Het werkloosheidsbesluit van 1963 entte de toekenning van rechten op het huwelijk. In 1991 werd die idee eveneens ver- laten door de toekenning van uitkeringen aan een gezinshoofd, ongeacht diens burger- lijke staat, en aan samenwonenden, opnieuw zonder acht te slaan op de burgerlijke staat. Samenleven en pensioenrechten: huwelijk op de terugtocht? Tim Wuyts raakt in zijn bijdrage een belangrijk gegeven in de Belgische sociale zekerheid aan. Onze sociale zekerheid is gezinsgemodaliseerd. In zijn positieve definitie wijst de gezinsmodalisering op de toekenning van een hogere uitkering aan de rechthebbende met personen ten laste, ook wel verhoging van het eigen recht genoemd. Het voorbeeld bij uitstek van deze gezinsmodalisering zijn de afgeleide rechten in de sociale zekerheid. Afgeleide rechten kunnen dan worden gedefinieerd als “het recht op een sociale uitkering dat een individu wordt toegekend op basis van een band als bloedverwant en zonder dat er een band als bloedverwant, als aanverwant of als samenwonende is met een individu die eigen rechten heeft, ongeacht of deze gerechtigde nog leeft of is overleden”. De toekenning van verschillende sociale zekerheidsprestaties is op heden geënt op de feitelijke samenlevingsrealiteit en knoopt daarbij niet langer vast aan de burgerrechtelijke samenlevingsvormen die achter de samenlevingsrealiteit schuil gaan. In de sector van de professionele risico’s (arbeidsongevallen, beroepsziekten en asbestgerelateerde aandoeningen) en de wettelijke rust- en overlevingspensioenen heeft de feitelijke realiteit evenwel (nog) geen ingang gevonden. 71 Samenleven en pensioenrechten: huwelijk op de terugtocht?

description

 

Transcript of Jg3nr1 vangrunderbeek

Page 1: Jg3nr1 vangrunderbeek

Respons: Ellen Van Grunderbeek

Alle sectoren van sociale zekerheid, inclusief de sociale bijstand, die de toekenning van

prestaties moduleren in functie van de gezinstoestand, houden rekening met de feite-

lijke samenlevingsrealiteit van de gerechtigde. Dat is niet steeds zo geweest. De arbeids-

ongeschiktheidsverzekering kent sinds 1998 een onderscheid tussen personen met en

zonder gezinslast. De aanvrager heeft gezinslast wanneer deze samenwoont met diens

wettelijke en feitelijke partner. In de eerste Ziekteverzekeringswet van 1963 was er nog

sprake van “de echtgenoot of echtgenote ten laste”. Een gelijkaardige gezinsmodalisering

is terug te vinden in de Werkloosheidsverzekering. Het werkloosheidsbesluit van 1963

entte de toekenning van rechten op het huwelijk. In 1991 werd die idee eveneens ver-

laten door de toekenning van uitkeringen aan een gezinshoofd, ongeacht diens burger-

lijke staat, en aan samenwonenden, opnieuw zonder acht te slaan op de burgerlijke staat.

Samenleven en pensioenrechten: huwelijk op de terugtocht?

Tim Wuyts raakt in zijn bijdrage een belangrijk gegeven in de Belgische sociale zekerheid aan. Onze sociale zekerheid is gezinsgemodaliseerd. In zijn positieve definitie wijst de gezinsmodalisering op de toekenning van een hogere uitkering aan de rechthebbende met personen ten laste, ook wel verhoging van het eigen recht genoemd. Het voorbeeld bij uitstek van deze gezinsmodalisering zijn de afgeleide rechten in de sociale zekerheid. Afgeleide rechten kunnen dan worden gedefinieerd als “het recht op een sociale uitkering dat een individu wordt toegekend op basis van een band als bloedverwant en zonder dat er een band als bloedverwant, als aanverwant of als samenwonende is met een individu die eigen rechten heeft, ongeacht of deze gerechtigde nog leeft of is overleden”. De toekenning van verschillende sociale zekerheidsprestaties is op heden geënt op de feitelijke samenlevingsrealiteit en knoopt daarbij niet langer vast aan de burgerrechtelijke samenlevingsvormen die achter de samenlevingsrealiteit schuil gaan. In de sector van de professionele risico’s (arbeidsongevallen, beroepsziekten en asbestgerelateerde aandoeningen) en de wettelijke rust- en overlevingspensioenen heeft de feitelijke realiteit evenwel (nog) geen ingang gevonden.

71Samenleven en pensioenrechten: huwelijk op de terugtocht?

Page 2: Jg3nr1 vangrunderbeek

Het gezinsbegrip in de gezinsbijslag omvat thans het wettige en feitelijke gezin, terwijl

in de eerste wet van 1930 enkel de begrippen ‘echtgenoot’ en ‘echtelingen’ terug te vin-

den was. In de sociale bijstand tot slot, staan de feitelijke samenlevingsvormen centraal.

Noch in de wet op de maatschappelijke integratie, noch in de wet op inkomensgarantie

voor ouderen en in de reglementering inzake tegemoetkomingen aan personen met een

handicap, is een link met een juridische samenlevingsvorm terug te vinden.

In twee sectoren van de sociale zekerheid blijft de juridische samenlevingsvorm

wél een rol spelen in de toekenning van prestaties. Wanneer een arbeidsongeval, be-

roepsziekte of asbestgerelateerde ziekte een dodelijke afloop kent, kennen de desbetref-

fende wetten een rente toe aan de nabestaanden. Naast de kinderen, rijst de logische

vraag of aan de partner van de overledene een nabestaandenrente toekomt. Tot 2007

kwam enkel de langstlevende, al dan niet uit de echt of van tafel en bed gescheiden,

echtgeno(o)te in aanmerking voor de nabestaandenrente. In geval van echtscheiding

moet een wettelijk of conventioneel onderhoudsgeld worden genoten en mag het be-

drag van de rente het bedrag van het toegekende onderhoudsgeld niet overschrijden (art.

12 Arbeidsongevallenwet, art. 33 Beroepsziektenwet en art. 120 Asbestwet).

De voorbereidende werken bij de wetswijzigingen van 2007 zien de ruime in-

gang van de samenlevingsfiguur enerzijds en de toegekende rechten en verplichtingen

aan wettelijk samenwonenden als aanleiding voor de uitbreiding. De Nationale Ar-

beidsraad pleitte eerder in haar advies nr. 1547 voor een gelijkschakeling. De Raad was

van oordeel dat een uitbreiding tot de samenwonenden van de rechten van de echtgeno-

ten bij overlijden als gevolg van een arbeidsongeval of een beroepsziekte moet worden

gekoppeld aan de verhoging van de stabiliteit van de band tussen de wettelijk samenwo-

nenden. De wetswijziging kent een nabestaandenrente toe aan de langstlevende wet-

telijk samenwonende partner op het ogenblik van het ongeval en aan de ex-wettelijk

samenwonende partner indien deze een conventioneel onderhoudsgeld ontvangt. De

wettelijk samenwonende partners dienen evenwel een overeenkomst, overeenkomstig

artikel 1478 van het Burgerlijk Wetboek, te sluiten die beide partijen tot wederzijdse

bijstand verplicht en die, zelfs na een eventuele breuk, financiële gevolgen kan heb-

ben (hetgeen expliciet in de Asbestwet wordt vermeld). Partners uit een louter feite-

lijke samenwoning vallen uit de boot. In de voorbereidende werken werd ook erkend

dat de problematiek (nl. de gelijke behandeling van gehuwden en samenwonenden) de

arbeidsongevallenwetgeving van de privésector overstijgt. Zo moet onder andere ook

de pensioenregeling worden herbekeken.

72 Samenleven en pensioenrechten: huwelijk op de terugtocht?

Page 3: Jg3nr1 vangrunderbeek

Meerdere pogingen ten spijt zit ons pensioenrecht nog verknocht aan het huwe-

lijk, waarbij er dan nog verschillen bestaan tussen het werknemers- en zelfstandigen-

stelsel enerzijds en het ambtenarenstelsel anderzijds. Op het ogenblik van de toeken-

ning van het rustpensioen wordt de parameter van de gezinstoestand in de berekening

opgenomen. Het pensioen wordt toegekend aan gezinstarief (vermenigvuldiging van

de pensioenformule met 75%) als de partner geen beroeps- of vervangingsinkomsten of

geen eigen rustpensioen geniet. Het gezinspensioen heeft z’n kiemen in de tijd van het

monopolie van het huwelijk en het mannelijke kostwinnersmodel. In alle andere ge-

vallen wordt een alleenstaandenpensioen (vermenigvuldiging van de pensioenformule

met 60%) toegekend. Wettelijk en feitelijk samenwonenden zullen steeds een pensioen

aan alleenstaandentarief ontvangen.

Wanneer het huwelijk eindigt door echtscheiding of beide echtgenoten feitelijk

gescheiden leven, kan de uit de echt gescheiden echtgenoot die geen beroepsactiviteit

heeft, een echtscheidingspensioen bekomen dat wordt berekend op 62,5% van het loon

van de ex-echtgenoot voor de duur van het huwelijk. In geval van feitelijke scheiding

wordt het gezinspensioen van de partner verdeeld over de twee partners. Indien de aan-

vrager over een eigen pensioen beschikt wordt dat op het pensioen als feitelijk geschei-

dene aangerekend. In het ambtenarenstelsel speelt de gezinstoestand geen enkele rol. Er

kan geen pensioen bij echtscheiding of feitelijke scheiding ontvangen worden (al her-

leeft het echtscheidingspensioen wel op aanvraag bij overlijden van de ex-echtgenoot).

Dat verschil wordt gemotiveerd door het feit dat het ambtenarenpensioen van oudsher

als een individueel recht van de ambtenaar wordt gezien.

Eenzelfde verhaal vinden we terug bij het overlevingspensioen. De langstleven-

de echtgeno(o)t(e) ontvangt een overlevingspensioen als die minstens één jaar gehuwd

is met de overledene. De huwvoorwaarde vervalt indien een kind uit het huwelijk ge-

boren is, indien voor een kind kinderbijslag wordt ontvangen of indien het overlijden

een gevolg is van een ongeval of beroepsziekte na datum van het huwelijk. Het huwelijk

kent hier een monopoliepositie, al is sinds enkele jaren een zekere toenadering tot de

wettelijke samenwoning vast te stellen. Die toenadering is er gekomen door twee ar-

resten van het Grondwettelijk Hof van 2009 en 2011 waarbij het Hof besloot dat het

niet rekening houden met de duur van de wettelijke samenwoning voorafgaand aan het

huwelijk bij de berekening van de termijn van één jaar, in strijd is met het gelijkheidsbe-

ginsel. De pensioenadministratie dient thans rekening te houden met de gecumuleerde

duur van de wettelijke samenwoning en het huwelijk voor de berekening van de eenja-

rige termijn. In het regeerakkoord van 1 december 2011 werd een nieuwe brug geslagen

naar de wettelijke samenwoning door het overlevingspensioen te hervormen tot een

overgangsuitkering en deze ook te voorzien voor wettelijk samenwonenden die zich in

een gehuwde toestand bevinden.

73Samenleven en pensioenrechten: huwelijk op de terugtocht?

Page 4: Jg3nr1 vangrunderbeek

Het overlevingspensioen is hervormd door de wet van 5 mei 2014 en treedt in

werking op 1 januari 2015 (voor de overlijdens vanaf die datum). Het overlevingspen-

sioen blijft wel beperkt tot de gehuwden, weliswaar rekening houdend met de nieuwe

interpretatie van de eenjarige termijn. Punt is en blijft dat er een huwelijk moet zijn. Een

beleidsvoorbereidende studie heeft aangetoond dat de uitbreiding van het overlevings-

pensioen naar wettelijk samenwonenden een reëel risico op claims van die groep op de

andere pensioenrechten zou inhouden. De budgettaire meerkost van een verbreding

van het toepassingsgebied is aanzienlijk.

De aanbevelingen van de Pensioencommissie moeten een nieuwe wind laten

waaien door het Belgische pensioenlandschap. De experten stellen zeer terecht dat de

wettelijke samenwoning voor het hele pensioenrecht moet worden gelijkgesteld met

het huwelijk. Deze visie wordt ondersteund door het brede draagvlak van de wettelijke

samenwoning en de steeds moeilijker objectief te verklaren verschillen. De budgettaire

gevolgen zijn daarbij een belangrijke ‘Leitmotiv’. Door de implementatie van de nieuwe

notie van de ‘duurzame affectieve kostendelende relatie’ met uitsluiting van verwanten

tot de vierde graad, zullen niet om het even welke wettelijk samenwonenden rechten in

de pensioensector openen. De affectieve band wordt bewezen middels een verklaring

voor de burgerlijke stand. De rechten moeten worden voorbehouden aan die wettelijk

samenwonenden wiens relatie blijkt heeft van stabiliteit. Het lijkt dan niet billijk dat

wettelijk samenwonende familieleden of vrienden pensioenrechten openen. Ook de

recent geïnstalleerde regering heeft de oproep van de experten ter harte genomen. In

het bijzonder zal worden onderzocht hoe het gezinstarief in de stelsels van werknemers

en zelfstandigen kan worden aangepast en in welke mate de rechten van wettelijk sa-

menwonenden en gehuwden met elkaar in lijn kunnen worden gebracht. Die politieke

intentie effent het pad naar een pensioenrecht die aansluiting vindt bij de maatschap-

pelijke realiteit.

[Ellen Van Grunderbeek is adviseur Pensioenen, Gezin & Sociale Zaken bij Ceder, de

CD&V-studiedienst, en vrijwillig wetenschappelijk medewerker aan de KU Leuven. De

bijdrage is gebaseerd op het onderzoeksrapport “Wettelijk samenwonen en pensioenen”

in opdracht van de FOD Sociale Zekerheid.]

[email protected]

74 Samenleven en pensioenrechten: huwelijk op de terugtocht?