Jan Ligthart - dbnl · scheikundige weet niet van vies af. Alles is dezelfde stof, bestaat uit...

35
‘Over het kantje’ Jan Ligthart bron Jan Ligthart, ‘Over het kantje.’ In: School en Leven jrg. 5 (1903-1904), kolom 542-544, 557-560, 574-576, 589-592, 606-608, 621-624, 636-640 en 649-656 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/ligt002over01_01/colofon.htm © 2004 dbnl

Transcript of Jan Ligthart - dbnl · scheikundige weet niet van vies af. Alles is dezelfde stof, bestaat uit...

Page 1: Jan Ligthart - dbnl · scheikundige weet niet van vies af. Alles is dezelfde stof, bestaat uit dezelfde elementen, en al ge ven deze in de eene v erbinding een fijner geur , een mooier

‘Over het kantje’

Jan Ligthart

bronJan Ligthart, ‘Over het kantje.’ In: School en Leven jrg. 5 (1903-1904), kolom 542-544, 557-560,

574-576, 589-592, 606-608, 621-624, 636-640 en 649-656

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/ligt002over01_01/colofon.htm

© 2004 dbnl

Page 2: Jan Ligthart - dbnl · scheikundige weet niet van vies af. Alles is dezelfde stof, bestaat uit dezelfde elementen, en al ge ven deze in de eene v erbinding een fijner geur , een mooier

542

Over het kantje.I.

Het is me gebleken, dat niet ieder de strekking mijner artikelen over ‘Zin en Onzin’goed begreep. En dat is me vooral duidelijk geworden in een gesprek met iemand,die 't heelemaal niet eens was met mijn onzin, maar ten slotte onder den invloed dermondelinge toelichting er toch een beetje anders over dacht. ‘Heusch,’ zoo luiddezijn raad eindelijk, ‘je moet dat in S. en L. eens uiteenzetten, net zooals je 't nu aanmij hebt gedaan, want er zijn er stellig velen, die je eigenlijk niet begrepen hebben.’

Dien raad volg ik nu op. Nu hoop ik echter, dat ik het in de volgende regels nietnog erger maak, want dat gebeurt wel eens meer, als iemand zijn houding wilverdedigen tegenover hen, aan wie ze niet behaagde. Dan roepen de menschen terecht: ‘Houd maar op, houd maar op! Je maakt het eer erger dan beter!’

'k Heb evenwel eenige verwachting van succes. En die grondt zich hoofdzakelijkop mijn voornemen, om nu eens heel ernstig te blijven. Er zijn zoo ontzaggelijk veelmenschen, die geen scherts kunnen verstaan, die niet weten te onderscheiden tusschenden luchtigen vorm en den ernstigen inhoud, die luchtigheid gelijkstellen metvluchtigheid, degelijkheid alleen zien in het zwaar-op-de-handsche. Aber, de wereldis nu eenmaal zoo, en ik zal dus mijn onderwerp eens behandelen - nu gebruik ikden gepasten term - ‘met dien ernst, dien het verdient.’

Jan Ligthart, ‘Over het kantje’

Page 3: Jan Ligthart - dbnl · scheikundige weet niet van vies af. Alles is dezelfde stof, bestaat uit dezelfde elementen, en al ge ven deze in de eene v erbinding een fijner geur , een mooier

543

Hier geef ik u de titels op van twee kinderboeken, een voor jongens en meisjes van10-12 jaar, en een voor meisjes van 13-15 jaar, boeken, die een buitengewoon succeshebben gehad. En nu moet u me eens zeggen, waaraan ze in hoofdzaak dat succesdankten. Het zijn:

Dik Trom van Joh. C. Kieviet, enSchool-idyllen van Top Naeff.

Natuurlijk, dat de auteurs van deze werkjes veel talent hebben, de dingen levendigkunnen voorstellen en prettig zeggen, dat ze door hun dramatische gaven handelingkunnen brengen in hun verhaal, en zoo voort, en zoo voort.

Maar - datzelfde talent, diezelfde levendige voorstelling, dienzelfden helderenstijl, diezelfde dramatische kracht bezit in dezelfde, o neen, in véél hoogere mateMevrouw de Pressensé, wier klassiek, wier ontroerend en blijvend mooi werkje doorNellie van Kol zoo voortreffelijk vertaald is, en zie - dit boekje, door Van Looykeurig uitgegeven, wacht nog steeds op zijn tweeden druk, terwijl Dik Trom op zijnklepperende klompjes reeds naar den vijfden holt, en de boeken van Top Naeff, tochwaarlijk niet goedkoop, al spoedig na hun eerste verschijning in derde drukkenwerden verkocht. Vanwaar dit verschijnsel?

Toen mijn vrouw een poos geleden in deze kolommen den zesden druk aankondigdevan Tom Sawyer als prachtige lectuur voor... volwassenen, dacht ik: Ga je gangmaar, maar niettemin zullen de jongens het verslinden. Toch, ook mij deed het pijn,dat zoo'n inhoudrijk en fijn boek als Een levenslustig troepje, een boek dat je ineigendom wilt hebben, om telkens weer onder den invloed van zijn reinen geest tekomen, dat zulk een boek het af moet leggen tegen den Amerikaanschen straatbengel.Maar wat zullen we eraan doen? Het publiek bewerken, zooals Nellie Van Kol, IdaHeyermans, N. van Hichtum al jaren lang hebben gedaan? Ideale boekenlijstensamenstellen, waarop een strenge censuur alleen het reinste en fijnste wil aanbevelen?Het geeft niet, het geeft niet. Nu ja, 't geeft wel iets, zoo'n heel klein beetje, bij eenenkele moeder, die heel conscientieus de lectuur voor haar kinderen kiest, maar och,wat baat dát! En zelfs die moeder, zoodra haar kinderen wat grooter zijn, zal ze 'tervaren, misschien tot haar groote teleurstelling, dat de kinderen een anderen wegopgaan bij hun lectuur. Vriendjes, vriendinnetjes zijn vól van dit of dat boek, zijwillen 't ook lezen, bepaald kwaad is 't niet, en de zegevierende auteur heeft binnen't bestek van één uur tijds getriomfeerd op al uw opvoedkundige voorzorgen.

Ik hoop, dat niemand mij verdenken zal van eenige antipathie tegen dien lekkerenDik Trom. Zijn geschiedenis wordt in mijn school iederen cursus voorgelezen, maarwat zijn historie toch voor de jeugd zoo aantrekkelijk maakt boven die van meniganderen boekenheld, 't is niet anders dan dat onze Dik telkens en telkens weer overhet kantje gaat.

Hoe [...] iets onfatsoenlijks in dat boek? De

Jan Ligthart, ‘Over het kantje’

Page 4: Jan Ligthart - dbnl · scheikundige weet niet van vies af. Alles is dezelfde stof, bestaat uit dezelfde elementen, en al ge ven deze in de eene v erbinding een fijner geur , een mooier

544

hemel bewaar me, net zoo min als in de boeken van Top Naeff. Maar er zijn zoovéélkantjes in de wereld. Overal waar de natuur, de wet, de rede, de gewoonte, de sleur,iets heeft vastgesteld, daar zijn er in de rondte allemaal kantjes, waar je overheenkunt gaan. En voor avontuurlijke geesten als bijna alle kinderen zijn, is er niets zoospannend en genotrijk als zelf even over die kantjes te wippen, of bij te wonen, datanderen er zich aan wagen.

Neem een der eerste streken van onzen geliefden Dik. De baker was op visitegekomen, de baker, een volstrekt niet nare vrouw, al was ze dan ook geen engel.Heel netjes had ze haar klompen buiten de deur gezet. En wat doet de kleine schelm,terwijl de vrouw binnen zit te praten? Hij giet haar klompen vol water.

De kinderen klappen in de handen van pret, als dit wordt voorgelezen. En er gaateen gejuich op, wanneer straks de vrouw, al pratende, haar schoongekousten voet in't water steekt. Maar zeg nu eens: Is dit tooneel bestaanbar voor de rechtbank der ...Liefde? Of ook maar voor die van den ... Eerbied en 't Respect voor Volwassenen?

Nu zal men begrijpen, wat ik bedoel. Aan de leuke brutaliteit, waarmee Dik devoorschriften der gestelde machten overtreedt, dankt hij een groot deel, misschienwel 't voornaamste deel van zijn buitengewoon succes.

En evenzoo gaat het in School-idyllen. Wat is die eene - hoe heet ze ook weer -die Amerikaansche, lekker brutaal tegen de juffrouw. Je rilt van genot, als je 'tbijwoont. Zóó te durven, neen maar, dat is verrukkelijk. En of dat meisje nu daarbijbillijk is tegen de onderwijzeres of niet, wat doet het er toe. Als ze zich maar vierkantverzetten durft tegen de boven haar gestelde macht. Als ze maar toont, niets geenontzag te hebben voor de grenzen der gehoorzaamheid, waarbinnen een leerling dientte blijven. Als ze zich maar over 't kantje begeeft. Daardoor wordt ze een heldin.

In ‘Een levenslustig troepje’ hebben de kinderen te strijden tegen eigen verkeerdeneigingen. Maar wat is daar nu aan! Neen, stáán tegenover de wereld. Tegenover dewet - in de gestalte der agenten en veldwachters; tegenover de braafheid - belichaamdin dominees en schoolmeesters; tegenover het gezag - vertegenwoordigd doorburgemeesters en ouders; tegenover den eigendom - verdedigd door boeren eneigenaars van boomgaarden. Dat is je ware. Menig gevierd kinderboek dankt zijntriomftocht aan de vrijmoedigheid, om niet te zeggen de brutaliteit, waarmee zijnheld of heldin alles trotseert. De fortuin is met den stoutmoedige.

Moeten we dit bestrijden? Daar willen we eens een week over nadenken. Maar ikvoor mij weet het al.

Deze beschouwing(wordt dus vervolgd.)

JAN L.

Jan Ligthart, ‘Over het kantje’

Page 5: Jan Ligthart - dbnl · scheikundige weet niet van vies af. Alles is dezelfde stof, bestaat uit dezelfde elementen, en al ge ven deze in de eene v erbinding een fijner geur , een mooier

557

Over het kantje.II.

Pas op, nu wordt het weer gewaagd. Héél ernstig blijven dus. De Redactie van eenander schoolblad heeft reeds gezegd, dat het slot van mijn tweede onzin-artikel aaneen Café-chantant deed denken. Dat kan ik niet beoordeelen. Ik ben alleen thuis inde kinderwereld.

Maar vooruit, dan maar weer naar 't café-chantant. 't Bevindt zich echter niet inde straat van een of andere stad, maar buiten op den akker. Want daar wil ik uheenvoeren, en wel in 't vroege voorjaar.

Gezongen wordt er genoeg, al was 't maar door de spreeuwen. Daar luistert echterdie boer niet naar. Hij is aan 't mesten. Den heelen winter heeft hij die mest opgegaard,en nu gaat ze over 't land.

Houdt u van mest? Ik mag die lucht wel. Als ik in de stad een paardenstalvoorbijkom, of buiten in de schuur drentel, snuif ik graag die lucht op. En nu, terwijlwe langs den akker wandelen, genieten we niet alleen van het mooie lentegezicht,van het donkere bouwland, het ontspruitende houtgewas, den blauwen hemel, delevendige vogels, doch ook van die koeienmest. Juist die lucht geeft je zoo'n echtidee van buiten, zoo'n voorjaarsachtig gevoel.

Maar bent u vies van mest? Och kom, dat meent u niet. Daar meent u niets van.Want wat is mest? Een vereeniging van laten we maar zeggen koolstof en stikstof enwaterstof en zuurstof en misschien nog zoo'n paar stoffen, al of niet met elkaarverbonden. En zoudt u nu vies wezen van koolstof? Denk eens, de allerzuiverstekoolstof, gekristalliseerd, draagt u als een schitterenden diamant aan uw vinger, hebtu als teeken van liefde en trouw bij uw verloving ontvangen. En

Jan Ligthart, ‘Over het kantje’

Page 6: Jan Ligthart - dbnl · scheikundige weet niet van vies af. Alles is dezelfde stof, bestaat uit dezelfde elementen, en al ge ven deze in de eene v erbinding een fijner geur , een mooier

558

bent u daar vies van? Die koolstof in deze koeienmest is precies dezelfde als in uwedelsteen. Dat moogt ge niet vergeten.

En zoudt u vies wezen van stikstof? Maar dan lust u stellig geen eieren en geenvleesch en geen boonen, want die zijn er maar wàt rijk aan.

En die vuile waterstof? Ja, als u die met de niet minder vieze zuurstof in zekereverhouding verbonden hebt, ziet u 't kristalheldere water. Foei, wat 'n walgelijkerommel niet waar?

Ik wil wedden, als verstandig mensch, mensch van eenige kennis, van eenigdoordenken, laat u die lafheid van ‘vieze mest’ voor de nuffige bekrompenheid. Eenscheikundige weet niet van vies af. Alles is dezelfde stof, bestaat uit dezelfdeelementen, en al geven deze in de eene verbinding een fijner geur, een mooier uiterlijk,een lekkerder smaak, een behagelijker gevoel, een welluidender klank dan in deandere, daarom behoeven wij ze in die andere verbinding nog niet met zoo'nminachting te bejegenen.

Zeker, zeker, ik ruik ook liever een veldviooltje dan de stinkende gouwe, ik betastliever een perzik dan een brandnetel, en zoo kunnen we wel voortgaan. Ook heb iker geen bezwaar tegen bij sommige luchten of kleuren het woord vies te gebruiken,mits dat alleen van zekere onaangename zinnelijke gewaarwordingen spreekt en datgebruik niet gepaard gaat met zoo'n aanstellerige drukte, alsof dit vies hetzelfde wasals onzedelijk. Als u zoo uw neus optrekt over al dien walgelijken boel, moet ik utoch nog even herinneren, dat die vuile mest, die het lichaam van de koe heeft verlaten,daar in den akker of tuin wordt omgezet in malsche groente en voedzame tarwe, dieu straks met smaak nuttigen zult. En dat u dus diezelfde stoffen eet. Maar daar wilu natuurlijk liever niet van weten. Net als die zachte naturen, die geen koe kunnenzien slachten. - ‘Och, hoe kàn die hardvochtige slager zijn mes in den hals van datarme beest zetten!’ - maar die 's middags aan tafel wel hun mes durven gebruiken,o ja, heel élegant en heel handig, als ze hun gebraden biefstuk snijden. En dan kunnenze dat arme beest nog wel opeten ook. - Ik wil zulke menschen geen huichelaarsnoemen, zelfs geen ‘onbewuste huichelaars.’ Maar wat zijn het dan?

Neen, beweert iemand, vies behoeft nog niet gelijk gesteld te worden met onzedelijk,maar toch zullen we iemand niet voor ons en voor zijn plezier het vieze onder denneus brengen. In de Apotheek zijn vele fleeschen, en al die flesschen bevattenvloeistoffen, en al die vloeistoffen hebben d'r eigenaardige, lucht, en misschien isde onwelriekendste wel de heilzaamste, maar toch, als we een van die vloeistoffenin de gezelschapskamer willen brengen, kiezen we wel eau de cologne, maar nietgeest van ammoniak.

Juist, maar o wee, als onze groote broer nu een vroolijke plaaggeest is, en voorzijn studiën helaas net

Jan Ligthart, ‘Over het kantje’

Page 7: Jan Ligthart - dbnl · scheikundige weet niet van vies af. Alles is dezelfde stof, bestaat uit dezelfde elementen, en al ge ven deze in de eene v erbinding een fijner geur , een mooier

559

van die onwelriekende vloeistoffen in zijn kamer heeft. Dan heeft hij er soms zoo'nschandelijken lust in, zijn zusters met die geuren op te jagen. Hoe harder zewegloopen, hoe luider ze schreeuwen, hoe meer ze van zich afslaan, des te grooteris zijn genot. Van Moeder heeft hij geen voldoening. Die blijft stilletjes zitten, enzegt: ‘Ik mag zoo'n geurtje wel. 't Is weer eens iets anders dan odeur.’ Maar Loes enAnna en Clasien, ze gillen het uit, en ze schelden hem voor een vervelend spook, enze klagen hem bij Moeder aan: ‘Jaag u hem dan toch de kamer uit!’ en ze verstoppenzich achter alle gordijnen, om toch maar te voorkomen, dat hij de open flesch vlakonder haar neus duwt.

En toch - als de ‘groote lummel’ straks weer verdwenen is, zijn allen meeropgefrischt dan een heele flesch eau de cologne had kunnen bewerken. En als hijeen jaar later in een andere stad op kamers woont, is het zoo stil in het groote huisen missen ze den druktemaker en zelfs zijn flesschen met al die vieze luchten. Endat gemis kan niet vergoed worden door nu en dan een bezoek, al brengt hij daarbijook een mooie flacon met de allerbeste eau de cologne mee. Die dolle pret washéérlijk, en die was toch maar onmogelijk geweest, wanneer er geen nare luchtenhadden bestaan of wanneer Anna en Loes en Clasien al net zoo wijs waren geweestals Moeder.

Dát is het. Wanneer de menschen de dingen gewoon beoordeelden gelijk ze waren,dan zou niemand er plezier in hebben, hen te plagen. Maar nu sommigen en zelfsvelen, nu bijna de heele beschaafde wereld net doet alsof afkeer van het onwelriekendeen onsmakelijke gelijk stond met wezenlijke reinheid en braafheid, met waarachtigebeschaving van geest en gemoed, nu zelfs ‘netheid’ en ‘fatsoen’ dekmantels zijn vanallerlei inderdáád leelijke neigingen, nu kan iemand zoo'n onweerstaanbaren lusthebben, om eventjes, heel eventjes te onderzoeken, of die netheid slechts blanketselis dan wel de echte, natuurlijke kleur. Zooals de Genestet gul verklaarde:

O vaak is mij de lust bekropen, deez' of geenTe prikken met een speld in 't molligst van zijn been.Ik houd dus wel van fatsoen. Vooreerst om dezelfde reden, waarom U ervan houdt:

omdat het fatsoen een band is, die de menschen binnen zekere perken houdt, ofschoon- helaas! - die band het minst gevoeld en geëerbiedigd wordt door wie hem 't meestnoodig hebben. Maar ten anderen omdat, juist dóór dat fatsoen, een mensch zoo'nkostelijke gelegenheid heeft om eens heel lekker over 't kantje te gaan en daarmeede schijnbraafheid op te schrikken.

Denk er echter wél aan, dat we, over dit kantje wippend, nog volstrekt niet komenop het terrein der onzedelijkheid, doch alleen op het gebied van het conventioneelonvoegzame, dat onmiddellijk voegzaam wordt als we een paar eeuwen in delitteratuur teruggaan of wanneer opnieuw de tijden mochten veranderen.

Het slechte blijft slecht. Het voegzame is aan mode onderhevig. En we kunnenbijna aannemen, dat er een

Jan Ligthart, ‘Over het kantje’

Page 8: Jan Ligthart - dbnl · scheikundige weet niet van vies af. Alles is dezelfde stof, bestaat uit dezelfde elementen, en al ge ven deze in de eene v erbinding een fijner geur , een mooier

560

omgekeerde verhouding bestaat tusschen de ontwikkeling der etiquette en die derreinheid. Hoe minder het wezen de zedelijkheid werd gehuldigd, hoe meer werk ofer van den vorm werd gemaakt.

Maar we zouden nog de vraag beantwoorden, of we de voorkeur moeten bestrijdendie kinderen voor ondeugende bengels hebben. Die vraag is zoóó gewichtig, dat wedaar nòg wel eens een weekje over mogen nadenken. Deze beschouwing

(wordt dus alweer vervolgd.)

JAN L.

Jan Ligthart, ‘Over het kantje’

Page 9: Jan Ligthart - dbnl · scheikundige weet niet van vies af. Alles is dezelfde stof, bestaat uit dezelfde elementen, en al ge ven deze in de eene v erbinding een fijner geur , een mooier

574

Over het kantje.III.

Maar, dat gat! Dat vreeselijke gat! Neen maar, dat is schandelijk, horrible! En dande flauwiteit van de boerinnetjes, die toch niet minder zijn dan een koffiemolen!

Ho, ho, stop r's even! Flauwiteit? Ik vond het juist zoo vreeselijk aardig, vooralomdat die opmerking een dieper zin had dan uw geprikkelde bekrompenheidvermoedde.

Kom, laten we nu deze zaak eens kalmpjes bepraten, ik wed, dat we het wel toteen goed einde brengen.

Wat is een gat? Een gat is een opening. Welnu, heeft iemand daar bezwaar tegen?Daar is bijvoorbeeld een gat in den muur, in 't behangsel, in het tafelkleed, in denvloer, in welk voorwerp u maar wil.

O neen, tegen gaten in levenlooze voorwerpen heeft niemand iets in te brengen,maar een gat in het menschelijk lichaam, dat is dadelijk heel iets anders, dat isonhebbelijk!

Foei! Voelt ge nu niet, hoe ge met die veroordeeling, met dien afkeer, de Scheppingstelt beneden het werk úwer handen? Ons menschelijk lichaam is vol gaten, altemaalopeningen, die dienen om het voedsel aan- en af te voeren. Nu nemen we de stoffenin drieërlei toestand op, als gassen, als vloeistoffen en als vaste stoffen. Beschouwenwe eens de gaten van den neus. Of durft u niet over een neusgat te spreken? Doordat neusgat wordt de versche lucht ingeademd en straks de onreine lucht uitgeademd.Die voert afscheidingen van ons lichaam mede. Mogen we het neusgat nu niet noemen,omdat het dezen dienst verricht? Wel, in 't volle gezelschap moeten we soms wel destoffen verwijderen, die de slijmvliezen der neus afscheiden, vooral wanneer we ergverkouden zijn. Of draagt u je neus dan in een étui?

En nu de vloeistoffen en de vaste stoffen. Nadat beide door den mond - óók eengat! - opgenomen zijn, worden straks de onbruikbare resten door verschillende anderegaten en gaatjes afgescheiden. Vooreerst door de ontelbare poriën in onze huid, diehet zweet doorlaten, en die we in 't belang onzer gezondheid goed open moetenhouden. En dan door de openingen van de urinebuis en van den aars. Is dat nu zooiets onbetamelijks? En vergeten we daarbij vooral niet, dat we niets anders afscheidendan 't geen we eerst zelf hebben opgenomen, dat de afgescheiden stoffen uit dezelfdeelementen bestaan als de opgenomene, en dat er den boeren b.v. een verwijt

Jan Ligthart, ‘Over het kantje’

Page 10: Jan Ligthart - dbnl · scheikundige weet niet van vies af. Alles is dezelfde stof, bestaat uit dezelfde elementen, en al ge ven deze in de eene v erbinding een fijner geur , een mooier

575

van gemaakt wordt, dat ze de urine van de beesten op stal zoo maar laten wegvloeien,terwijl die urine zulke voor de grondbemesting, dat is dus voor ons voedsel,uitnemende bestanddeelen bevat.

Dit alles - men geloove mij gerust op mijn woord - had ik overdacht, toen ik zoovroolijk neerschreef: Een boerin is toch niet minder dan een koffiemolen. Daaromdorst ik aan 't slot getuigen: Mijn pen heeft niet anders geschreven, dan ik haar wildeveroorloven. De preutschheid, de kortzichtigheid, die zich echter aan mijn schertsergerde, moge nu de vraag eens overwegen,

wat beter is:zich voor de Schepping te schamen, ter wille eener maatschappelijke conventie,

ofde maatschappelijke conventie te trotseeren, waar eerbied voor de Schepping dit

eischt.

Onlangs woonde ik met een vriend een les bij in een der hoogere klassen van eenlagere school. De onderwijzeres behandelde met haar troepje jongens en meisjes hetmenschelijk lichaam, en wel de spijsvertering. Op het bord stond een mooie, gekleurdeteekening, die een schematische voorstelling gaf van den weg, dien het voedsel tevolgen had. Bij de bovenste opening stond het woord mond, bij de onderste aars.We volgden met groote belangstelling, hoe naar aanleiding van aars het woordaarzelen verklaard werd. ‘Zie’, zei de juffrouw, ‘als we dus achteruitgaan, in derichting van den aars, zeggen we, dat we aarzelen’ - ‘Dát is aardig!’ riep een meisjeplotseling uit. En voor alle kinderen werd het nog aardiger, toen de juffrouwgekscherend zei: ‘Zie je, nu kon ik wel eens aarzelen, met deze les voort te gaan,omdat die heeren staan te luisteren, maar ik zal mijn aarzeling maar overwinnen.’De les werd voortgezet, en boeide ook ons door haar aanschouwelijkheid en practischnut. Na afloop vertelde de onderwijzeres ons, dat het mooie opstel van den heer A.C.Hendriks, dat in dezen jaargang van S. en L. voorkomt, haar tot leiddraad had gediend.Maar wat ons toch het meest boeide, 't was de reine aandacht der kinderen. Op nietéén gezichtje was ook maar iets verdachts te zien. En de antwoorden waren zooeenvoudig en natuurlijk, dat het lust was, ernaar te luisteren. Hier illustreerde ditstukje leven ons de groote waarheid: Den reine is alles rein.

Toen we weer vertrokken waren en buiten liepen, zei mijn vriend: ‘Wat een verschiltoch met vroeger! Ik herinner me nog, dat in onze klasse van enkel jongens één derjongens in onnadenkendheid een “gemeen” woord zei, gat of zoo iets. Hij zei geloofik, “zoo plat als mijn gat.” En daar kreeg hij van den onderwijzer toch zoo'nontzettende aframmeling voor, dat het kind kromp van de pijn. “Ik zal je leeren, hierjouw smerige woorden te zeggen.” Och, en ik ben er heilig van overtuigd, de jongenhad absoluut niet aan iets smerigs gedacht en nog minder 't plan gehad iets smerigete zeggen. - Op die manier werd er de “zedelijkheid” ingeranseld. Wat is detegenwoordige opvatting van zedelijke opvoeding, mede door heldere kennis, dantoch veel mooier

Jan Ligthart, ‘Over het kantje’

Page 11: Jan Ligthart - dbnl · scheikundige weet niet van vies af. Alles is dezelfde stof, bestaat uit dezelfde elementen, en al ge ven deze in de eene v erbinding een fijner geur , een mooier

576

en doeltreffender! Je zag aan die gezichtjes, dat de kinderen nergens iets achterzochten.’

Dit laatste moest ik ten volle beamen, maar ik vond aan al dien oprechten eenvoudtoch één nadeel verbonden. Wanneer al die dingen zoo heel gewoontjes behandeldwerden, dan ging er voor de kinderen heelemaal de aardigheid af, om op dit gebiedeens over 't kantje te gaan, en dan moesten ze het natuurlijk op een ander terreinprobeeren, want avontuurlijk, waaghalzerig als kinderen zijn, willen ze graag opverboden grond komen. Wat zal er dus het gevolg van wezen?

O, daar komen we weer bij de streken van Dik Trom, en bij de brutaliteit van dieAmerikaansche uit School-Idyllen. Hebt u er al eens over gedacht, of we bij onzekinderen den lust in dergelijke lectuur moeten bestrijden? En hoe? U hebt er nu tweevolle weken den tijd toe gehad. Ik voor mij, 'k heb mijn opinie reeds klaar, dat weetu, doch waartoe zal ik u die opdringen? 't Lijkt me veel beter, als u er eens zelfstandigover nadenkt. Maar dan moet u vooral één ding niet nalaten: u moet eens heelopenhartig met kinderen van 10 tot 16 jaar spreken. Want een gedragsregel in onzeopvoeding, die buiten hun natuur omgaat, zal alleen tengevolge hebben, dat ze hemovertreden. Och lieve deugd, dan gaan ze over 't kantje van ons nauwkeurig begrensdpaedagogisch tuintje. Die kinderen, die kinderen! 't Is toch zoo jammer, dat ze eeneigen leven leiden...

Afgesproken dus, we denken er nog eens een weekje over, en deze beschouwingalzoo

(wordt ten derden male vervolgd.)

JAN L.

Jan Ligthart, ‘Over het kantje’

Page 12: Jan Ligthart - dbnl · scheikundige weet niet van vies af. Alles is dezelfde stof, bestaat uit dezelfde elementen, en al ge ven deze in de eene v erbinding een fijner geur , een mooier

589

Over het kantje.IV.

Eer ik verder ga, moet ik eens iets vertellen, dat misschien menigeen bevreemdenzal. Wij, mijn vrouw en ik, hebben onze kinderen nooit een onvoegzaam woord doen

hooren, zoodat de oudste b.v. op haar 14de jaar nog moest vragen, wat het beteekende,toen op straat een vrouw haar schreiend kindje dreigde: ‘Ik zal je een pak voor je gatgeven.’ Ik legde haar toen uit, dat de vrouw in dit laatste woord een stijlfiguur, ofeigenlijk dan een troop gebruikte, de synecdoche, waarbij een deel genoemd dochhet geheel bedoeld wordt, en vond zoo ongezocht gelegenheid, nog wat te pratenover allerlei eigenaardige verschijnselen in de taal, die zoo aanschouwelijk denvolksaard weerspiegelen. Ze vond dit alles heel interessant, doch er was geenzweempje van verlegenheid of zoo iets bij de kennismaking met dit nieuwe woord,beter gezegd, met het voor haar nieuwe gebruik van het oude woord. En, voor onswas er iets ontroerends in die gewoonheid, zooals - te midden van veel huichelarij,conventie en schijn - de simpele waarheid altijd ontroert.

Ik kan dus best begrijpen, dat jeugdige ouders, die hun taak ernstig opvatten, allezoogenaamde onreinheid contrabande achten in hun huis- en kinderkamer. Mijnvrouw leerde de kinderen wel van de drie boerinnetjes, maar de vierde regel werddan: Die vielen heelemaal plat, zooals Mevr. van Hichtum, naar ze ons onlangsschreef, dien regel veranderde in: Die vielen in een gat. Beide jonge moeders dachtener blijkbaar niet aan, dat

Jan Ligthart, ‘Over het kantje’

Page 13: Jan Ligthart - dbnl · scheikundige weet niet van vies af. Alles is dezelfde stof, bestaat uit dezelfde elementen, en al ge ven deze in de eene v erbinding een fijner geur , een mooier

590

ze 't voor die arme boerinnen op die wijze niet prettiger hadden gemaakt; zoo maarheelemaal plat te vallen of in een gat te tuimelen, dat is niet alles; dan was het volkin zijn rijm milder geweest. Doch - 't principe had hier beslist. Jonge ouders richtenhun opvoeding meestal in naar zekere principes, zonder daarbij rekening te houdenmet de kindernatuur. Vandaar dat ze zich door redeneering dan ook niet latenovertuigen, want wie principiëel redeneert staat sterk, al is 't meer in de redeneeringdan in de levenspractijk. Wanneer we echter wat ouder zijn geworden en de kinderenhebben leeren kennen zooals ze zijn, en ze dus niet meer beschouwen zooals wij zein onze gedachten construeerden, dan veranderen we wel een beetje. Vandaar dat iknu niet alleen zonder principiëele critriek, maar zelfs met sympathie kan gadeslaan,hoe 'n minder redeneerende - daarom niet minder ernstige moeder - met haar driejarigkindje pret heeft over die drie boerinnetjes. Hoor, daar zingen ze met hun tweetjes,terwijl Moeder het kleine vrouwtje aan beide handjes vasthoudt, en het snoesje danstvan pret:

Het regent, het zegent,De pannen worden nat;

Daar kwamen drie boerinnetjes aan,Die vielen op hun ....

Moeder houdt plotseling op. Maar de kleine deugniet kijkt Moeder aan metschelmsche oogjes, en roept dan eensklaps: gat!

Ooooo! roept Moeder, en ze slaat de handen in elkaar van schrik enverontwaardiging. O, schepseltje lief! Maar de kleine schatert het uit van pret, zeweet van dolle vroolijkheid geen raad, en holt hard weg, de kamer door. Doch pasop, Moeder zal haar pakken, en Moeder loopt haar na, en grijpt ze, en tilt haar op,en ‘nukrijgt-die-klei-ne-stou-te-meid-klap-pen-voor-haar’ ... gat! schatert het nest,bijna stikkend van het lachen. Maar te gelijk krijgt ze duizend kussen. En dan beginthet spelletje op nieuw. Wie durft hier iets onreins in te zien?

Iets onreins. Maar lieve vrienden, wat is dan toch onrein? Definiëer dat dan eens.Jelui spreekt ook altijd van onreine dieren, als je een vloo of een luis bedoelt.Waaròm? Omdat ze uw bloed uitzuigen? Maar wat zijt ge zelf dan voor een onreinmonster, die aan rund op rund het bloed bij stroomen aftapt, zoodat het gulpend inden bloedbak golft. Of misschien, omdat ze in ‘onreine’ stof leven? Maar de aardewaarop gij wandelt, is die dan rein? Is die stof reiner dan andere stof? Bovendien,daar krioelt toch ook allerlei gedierte in en op? Brr, maar die dieren vindt u vies. Enals u dan die vieze dieren ziet, spinnen en pissebedden en zoo, dan griezelt u daarvan,en dan trapt u ze maar gauw dood. Weg met dat vuile gebroed!

O reine mensch, vóélt ge niet, dat ge een schurk zijt van reinheid, eenlevensverdelger van netheid, eigenlijk een ondier?

Er is geen onreinheid, dan in uw blik.

Jan Ligthart, ‘Over het kantje’

Page 14: Jan Ligthart - dbnl · scheikundige weet niet van vies af. Alles is dezelfde stof, bestaat uit dezelfde elementen, en al ge ven deze in de eene v erbinding een fijner geur , een mooier

591

Onreinheid? Neen, de Schepping kent haar niet.En als ons oog alom toch maar onreinheid ziet?Vraag u dan ernstig af: Is de Natuur onrein,Of zou de schuld ook in mijn hart te vinden zijn.Indien de spinnen en pissebedden 't eens zeggen mochten, indien de lammeren,

de kleine zuiglammeren, eens mochten oordeelen, indien de vinken en lijsters eenskonden getuigen, och, wat bleef er een droevig beetje van uw reinheid over, zelfsvan uw zedelijke reinheid. Maar jawel, dat trekt de neus op voor de zuivere Natuur!Echter, dit moet er eerlijkheidshalve bij - in zooverre die Natuur niet eigen lustenbevredigt. Want adellijk wild, en oesters, en ...

De meening over reinheid zal wel altijd bekrompen blijven, zoo goed als die overzedelijkheid. Ik zal de laatste zijn, om prostitutie te verdedigen, of liever, niet eensde laatste, want ik hoop ze nooit te verdedigen. Maar dat er bij prostituees vaak veelmeer hóógere zedelijkheid voorkomt, dan bij zoogenaamde fatsoenlijke menschen,dat staat wel vast. Wie kent niet het aangrijpende Trilby van George du Maurier.Wat was Trilby? Een grisette. Een van die beklagenswaarde Parijsche meisjes, diehun heele - meestal kortstondige - leven doorbrengen als gezellin van dezen of dienstudent, van dezen of dien artiest. Dus een echt ‘onzedelijk wesen’ Zij gaf zich geheelaan haar tijdelijken minnaar. Naar de heerschende opvattingen dus een uitgeworpene,verbannen uit alle nette kringen. En laat ik nu even het aandoenlijke trekje herinneren,dat de schrijver ons aan 't slot van zijn boek verhaalt.

De arme lag op haar sterfbed, vroege prooi van de tering. En bij dat bed zat eenbejaarde dame, die haar den overgang tot het volgend leven trachtte te verzachten.Want sterven moest ze, dat wist de matte lijderes zelve veel te goed. Vriendelijkonderhield haar de oude vrouw over 't leven, dat achter haar lag. En als vanzelf werdde vraag gesteld, of ze berouw had over iets van 't geen ze bedreven had. Berouw?Neen, ze herinnerde zich niet, in haar leven iemand met bewustheid leed te hebbenberokkend. Of ja toch, eens, o ja, dat had haar altijd pijn gedaan, en ook nu nogsprongen de oogen vol tranen bij de herinnering aan die slechtheid. - Wat was datdan, lieve? Vertel maar eerlijk op. - ‘Ik had mijn broertje beloofd, dat hij met me uitmocht gaan. En toen kwam er een rijtoer in den weg. We gingen met een kleingezelschapje uit rijden. En toen liet ik dat kind achter. O, ik zie hem nog staan metdat treurige gezichtje. Hij keek ons zoo droevig na. Hij had zoo op mijn woordgerekend. En den heelen rijtoer heb ik er berouw van gehad. En eigenlijk mijn heeleleven. Want ik had dat arme kind bedrogen.’ En weer vloeiden haar oogen vol bijde gedachte aan de teleurstelling, toen dat broertje aangedaan, het broertje, dat zooop haar vertrouwd had, en dat daar zoo zielig achterbleef.

Wie heeft niet de fijnheid van gevoel, de teerheid van geweten lief, die uit dezebekentenis spraken. Na zulk een biecht zijn we geneigd, om te zeggen: Neen armezondares, gij hèbt niet gezondigd. En we fluisteren

Jan Ligthart, ‘Over het kantje’

Page 15: Jan Ligthart - dbnl · scheikundige weet niet van vies af. Alles is dezelfde stof, bestaat uit dezelfde elementen, en al ge ven deze in de eene v erbinding een fijner geur , een mooier

592

het aandoenlijk woord, dat de vroeggestorven Tine van Berken ons achterliet: ‘Er ismaar één zonde: gebrek aan hart.’

(Wordt vervolgd.)

JAN L.

Jan Ligthart, ‘Over het kantje’

Page 16: Jan Ligthart - dbnl · scheikundige weet niet van vies af. Alles is dezelfde stof, bestaat uit dezelfde elementen, en al ge ven deze in de eene v erbinding een fijner geur , een mooier

606

Over het kantje.V.

Indien het den lezer verveelt, zal hij uit zich zelf wel zoo wijs wezen, deze stukjesover te slaan. Of eigenlijk, ze te laten afvallen in zijn lectuur. Want overslaanonderstelt, dat men het stukje even ongelezen laat passeeren, en dan zijn lectuurvoortzet. Maar dat is hier onmogelijk, daar deze artikeltjes telkens de laatstekolommen van een nummer vullen en er daarna niets meer voort te zetten is. Ik hebn.l. aan Casimir gevraagd: Stop deze wijsheid (of dwaasheid?) heelemaal achteraan,in het uiterste hoekje van de krant, opdat ze niet voor ‘degelijke’ hoofdartikelenworden aangezien. Wie dan per se ook in dat uiterste hoekje nog een kijkje wil nemen,nu die moet dat dan maar zelf weten. Maar na de opvoedende werking van eenveertiental ernstige, verstandige kolommen, zal hem dit laatste tweetal of drietal danmisschien niet zooveel kwaad doen.

Lieve lezer, die wel in dit hoekje naar mij luisteren wilt, ik houd van een hoekje.Ik wil 't wel weten. ‘Wijs bij de lui, maar mal om een hoekje,’ zei ons voorgeslacht.Graag ben ik wijs bij de lui, o mensch, dat is zoo prettig, met zoo'n deftig gezicht tezitten, net of je alles ernstig meent. En dan wordt je zoo voor vol aangezien. Maarnog liever ben ik mal om een hoekje. Dan kun je verbazend leuk je zelf wezen,heelemaal je zelf, en dan kan je van die lekkere streken uithalen. Of neen, strekenniet. Ik geloof eigenlijk, dat de streken meer uitgehaald worden door hen, die in 'topenbaar zoo verschrikkelijk wijs doen. Die kúnnen gansch onmogelijk hun wijsheidernstig meenen - och, ik denk niet, dat ze zoo maar welbewust staan te liegen, maar- wanneer al die wijze preekers in de gezelschaps- en in de tweede kamer, in boekenen in kerken, eens al dat hoog-ernstig woordengedoe moesten omzetten in simpeledaden van hun eigen leven, dan zou dat leven er in eens heel anders uit gaan zien.En daarom denk ik: van al die wijze praterij meen jelui in den grond van de zaakweinig of niets. Ze gaat buiten je hart om, ze is volkomen vreemd aan je innerlijkwezen. Terwijl je daar staat te oreeren van liefde en weet ik wat al meer, verzorg jezoo leukweg je eigen zaken. Een heel goed en verstandig ding, maar houd je danniet, of je zoo op 't oogenblik bereid bent, alles op te offeren aan de edele dingen,die je met zoo'n vertrouwen wekkenden ernst aan de menschen komt opdringen. Demenschen, die luisteren, amen fluisteren, en weer hun oude gangetje gaan.

Ik wil dus maar zeggen, streken, die moet je zoeken bij hen die zich verschuilen- en je kunt je daar

Jan Ligthart, ‘Over het kantje’

Page 17: Jan Ligthart - dbnl · scheikundige weet niet van vies af. Alles is dezelfde stof, bestaat uit dezelfde elementen, en al ge ven deze in de eene v erbinding een fijner geur , een mooier

607

prachtig verstoppen! - in de wazige nevels hunner wijze woorden en brave gebaren.En die kun je, als je wilt, gauw genoeg vinden, want van die nevels is de atmosfeeronzer samenleving vól. 't Is haast altijd en overal bewolkte lucht en mist. Wáár zieje nu eens een stukje zuiver blauwen hemel! Daarvoor moet je niet op de markt van't leven gaan staan, maar lekker in een hoekje kruipen. 't Is wel zonderling, dat je defrischheid, de zuiverheid, de klaarheid juist in zoo'n eng hoekje moet zoeken, maar't is niet anders. En begrijp je nu, waarom ik zooveel van zoo'n hoekje houd? Als ikmet u in een vergaderzaal zit, en ik zeg 't net zooals ik 't meen, dan noemt u mijonwellevend. Maar zitten we samen gezellig in een hoekje, en praten we zooheelemaal open, dan geeft u me gelijk. Leven we in de wereld, en verkondig ik daarwaarheden, die ieder in zijn leven toepast doch in zijn woorden huichelt, dan wilt gevoorzichtigheidshalve niets met me te maken hebben. Niet dat ge besmetting vreest,want ge hóéft met die waarheden niet meer besmet te worden, maar men mocht uook eens voor zoo'n (vul maar in!) aanzien. Hebt ge u echter bij mij in 't hoekje gezet,en geeft ge u daar voor de variatie nu eens precies zooals u bent, dan zijn wij hetwonderwel met elkaar eens, en moet ik u bijna intoomen, omdat uw plotselinglosgebroken waarheidsliefde, in 't genot van haar nooit gevoelde vrijheid, op holdreigt te gaan. Zie je, dat is de toovermacht van het hoekje. 't Ontmaskert demenschen, ze laten er het carnavalspak hunner maatschappelijke rol van de lenigeleden glijden, en geven zich in de zuiverheid hunner echte natuur. En zoo mag ik ze't liefst. Van mooie bedriegelijke kleeren heb ik een afschuw. Maar menschen, echtemenschen, ook mét hun gebreken, heb ik lief.

‘Mal om een hoekje.’Mal? Och, laten we 't erkennen, die malheid is niet anders dan onze echte,

onvervalschte natuur. De ‘wijsheid’ is leugen - de ‘dwaasheid’ is waarheid.Kinderen lusten graag lekkernijen, koekjes en suikergoed. Maar vroeg behooren

ze daarvan af te zien en wordt hun die volmaakt natuurlijke behoefte aan zoetigheidals iets lafs en kinderachtigs ter ernstige bestrijding aanbevolen. Maar die aap vaneen vader, die zijn veertienjarigen jongen uitlacht omdat de snaak nog graag in denkoektrommel zit, gaat zijn onbedorven kind voor in de stelselmatigenicotinevergiftiging van het rooken. Dàt heet echter mannelijk. Zoo'n rol tabak in jemond, rookwalmen inzuigen, daarme je adem verontreinigen, er straks de atmosfeermee bederven - dat is ferm. Als nu de jongen niet op zijn beurt weer zijn vaderna-aapt, gelijk zijn vader het de wijze wereld doet - om welke karaktervolleeigenschap ik hem zoo even heb durven uitschelden - en als de snaak liever zijnverlangen naar zoet bevredigt, dan zich een behoefte aan den rookprikkel schept,wat moet hij dan anders doen, dan in stilte zijn koekjes genieten? Openlijk de publiekeopinie

Jan Ligthart, ‘Over het kantje’

Page 18: Jan Ligthart - dbnl · scheikundige weet niet van vies af. Alles is dezelfde stof, bestaat uit dezelfde elementen, en al ge ven deze in de eene v erbinding een fijner geur , een mooier

608

trotseeren, of - wijs bij de lui en mal om een hoekje zijn, er is geen andere keuze.Tenzij de derde, die niets minder beteekent dan: verkrachting der zuivere natuur.

Kinderen zijn graag onbevangen. Maar vroeg behooren ze daarvan af te zien, enwordt hun voorgehouden, dat ze zich hebben te bedwingen, niet slechts in hunzelfzuchtige neigingen, in hun liefdeloos égoïsme, doch ook in hun echte kinderlijkebelangstellingen en onverschilligheden. Wat kan het uw dochtertje schelen, of zeaan Mevrouw X. haar linker of haar rechter handje aanbiedt, of heelemaal geenhandje? Wat roert het haar, hoe Mevrouw X. en derzelver familie het maakt? Tochdient ze, bij bezoek, zich te komen vertoonen, en zich vast zoo'n beetje de manierenvan de conversatie-wereld eigen te maken. En daarbij moet ze zooveel lievebelangstelling voor Mevrouw X. huichelen, als nog nooit in een kinderhartje en zelfsniet in uw eigen hart aanwezig is geweest. Verwondert het u nu, dat de nog nietgeheel verbasterde natuur zich straks, buiten de kamer, wreekt op den dwang, haarbinnenskamers aangedaan? Daar staat Louise met Zus te dansen van de pret, en gekkegezichten te trekken, en allerlei grimassen te maken, en heel oneerbiedig te doentegenover de dame aan den anderen kant van den muur.

Toe, beknor er de kleine meid niet om, als ge het toevallig ontdekt. Beknor uzelf,om de zotternij, waaraan ge uw kind tracht op te offeren. Die dolle uitgelatenheid isecht, uw deftige vertooning is komedie. De ‘wijsheid’ bij de lui is leugen, de ‘malheid’om het hoekje is waarheid. Hoe meer ge uw kinderen noodzaakt, genegenheid ofeerbied te veinzen voor toestanden en menschen, die hen volkomen koud laten; hoemeer ge uw kinderen verplicht, te breken met hun eigen heerlijke wereld en zich terichten naar de wetten der volwassenen; hoe meer ge hen op allerlei wijzen belemmertin de verrukkelijke vrijheid en de zalige zorgeloosheid van het jongzijn, hoe meerze zich hetzij in werkelijkheid, hetzij dan in de fantasie, verzetten zullen tegen denniet noodzakelijken dwang. Er is een onuitroeibare vrijheidsliefde in ieder schepsel- ook gelukkig nog in ons, volwassenen. Bij de kinderen openbaart ze zich nog zooprachtig. O, als je er oog voor hebt, dan is die eigen uitleving van dat kleine individuiets zoo verbazend moois. Maar als je er vierkant tegenover staat, dan heb je weerstandte wachten. Wees dan blij, ook voor u, maar meest voor uw kinderen, als die weerstandzich oplost in ‘malligheden’ om een hoekje.

Maar zou de sympathie, die onze kleine vrijbuiters koesteren voor revolutionnaireboekenheldjes en heldinnetjes niet in eenig oorzakelijk verband staan met de schansen,die wij in 't gebied der kinderwereld opwerpen, de tallooze muren, die wij eroptrekken?

(Wordt vervolgd.)

JAN L.

Jan Ligthart, ‘Over het kantje’

Page 19: Jan Ligthart - dbnl · scheikundige weet niet van vies af. Alles is dezelfde stof, bestaat uit dezelfde elementen, en al ge ven deze in de eene v erbinding een fijner geur , een mooier

621

Over het kantje. VI.

Maar dat zoenen! Ja, dien onzin had ik nu eigenlijk heelemaal niet moeten aanroeren.Van die boerinnetjes - nu enfin, laat dat kinderlijke dolle pret zijn - maar dat zoenen!

Als u, wijze spreker, me op zoo'n ernstigen toon de les leest, en uw lippen nietsanders schijnen te vermogen dan woorden van degelijkheid te zeggen, kijk ik dielippen maar voortdurend met zoo'n bevreemding aan. Zou jelui nu, zoo vraag ik hunstilzwijgend, zou jelui nu nooit in je leven iets anders hebben gedaan, dan redenenuitspreken van deftige braafheid en sigaren omklemmen? Als jelui nu eens moestvertellen, wat je al zoo genoten had in je verleden, zou je dan absoluut geenherinneringen voelen opkomen aan een heel toevallige ontmoeting of een intiemekennismaking met andere lippen? Heb jelui nooit van gezelligheid gehouden? Nooitgezelligheid gezocht? Nooit gezelligheid genoten? Toe, biecht nu eens eerlijk op.Terwijl de man, die jelui nu gebruikt om mij tot het fatsoen te bekeeren, aan nietsstoffelijkers meer schijnt te hechten dan aan het eind sigaar, dat hij telkens met zoo'nblijkbare teederheid leegzuigt, moet jullie me eens vertellen, of dat altijd zoo geweestis. Doch de lippen geven geen ant-

Jan Ligthart, ‘Over het kantje’

Page 20: Jan Ligthart - dbnl · scheikundige weet niet van vies af. Alles is dezelfde stof, bestaat uit dezelfde elementen, en al ge ven deze in de eene v erbinding een fijner geur , een mooier

622

woord op mijn stilzwijgend vragen. Ze hebben het te druk met uitblazen van wolkenrook. 't Is maar rook, niets dan rook. Wolken grijze tabaksrook na de rook van ijdelephrasen. Ze schijnen zich te schamen over hun eervol verleden, en hullen zich nu inrook.

Neen, dan houd ik het met Huygens, met den even vromen als vrijen Huygens,van wien Potgieter zoo terecht getuigde: ‘Een degelijk, een oprecht, een waar man.’Als hij, de zeventiend' eeuwer, zijn Zeestraet bezingt, den Scheveningschen weg, opzijn initiatief en naar zijn plannen aangelegd, kan hij niet van wandelingen naarScheveningen spreken, of hij denkt ook aan de jonge luy en vraagt ze:

‘Hoe gaat het, jongeluy: zijn d'hertjens wat beglommen?’ (= in gloed.)En dan geeft hij ze dien aardigen raad:‘Weest niet te neuswijs om een soentje meer of min: 't Is Hollands oude stijl en 't

magh de nieuwe blijven.’Dat is een woord naar mijn hart, omdat - - het een woord is naar het hart der

eeuwige Natuur. Maar toen ter tijd schijnt het ook al bestreden te zijn, zoo niet dooreigen landgenooten, dan toch door vreemden, want Huygens spreekt van

‘Zuydsche Volckeren, die ons, quanswijs, bekijven Om ontucht voor de Wer'ld;’Doch let eens op, hoe hij ze beoordeelt, die verachters van onze openlijke

minnevreugde. Ons bekijven ze, en zoo doen ze een mooie masker voor van reinezedelijkheid, terwijl

‘onder dat gelaet,Die kijvers schuldigh zijn aan meer verholen quaed.’En toen Huygens het jonge volk zoo aanried, ‘niet te neuswijs’ te wezen ‘om een

soentje meer of min,’ was hij zelf al een grootvader van bij de zeventig. Is dat nuniet een juweel van een grijsaard?

Plagend zegt hij er nog bij: ‘Maar is er een moeder in 't gezelschap, die op dekudde passen moet, weest dan zoo politiek, haar bij het kussen niet over te slaan:

‘Hetgeen sy geerne lijdt, en sal sy niet verbieden,En 't klappen van de Sweep is wat voor oude lieden.’Juist, dat zei mijn vader ook altijd: Oude lui hooren nog graag het klappen van de

zweep. Maar nog eens: Is Huygens niet een beschaming voor velen onzer? Ik houdbuitengewoon veel van dien grijsaard met zijn rijpe ervaring, zijn ruimen blik, zijnrein hart. En ik wil me door hem wel laten leeren. ‘'t Is Hollands oude stijl,’ verzekerthij, en daar voegt hij den wensch aan toe: ‘En 't magh de nieuwe blijven.’ Dienwensch onderschrijf ik van harte. Ook om ‘meer verholen quaed’: te helpenvoorkomen. Want laten we dit wel beseffen' die oude stijl van Holland was maarniet een voorschrift van de grillige mode. 't Was geen menschelijke inzetting. 't Wasde uiting van een natuurdrang. En nu mag men daar menschendwang tegenoverstellen, het zal niet baten. Door alle eeuwen heen heeft de waarheid gegolden - engelukkig! - dat de Natuur gaat boven de Leer.

Jan Ligthart, ‘Over het kantje’

Page 21: Jan Ligthart - dbnl · scheikundige weet niet van vies af. Alles is dezelfde stof, bestaat uit dezelfde elementen, en al ge ven deze in de eene v erbinding een fijner geur , een mooier

623

Laten we daarover nog een oogenblik doorpraten, en daartoe den raad van een anderendichter tot uitgangspunt nemen.

O Moeders, o verbiedt uw spruitenHet minnen niet.

Zoo begint Bilderdijk een van zijn aardigste verhalen. Nu dunkt mij, in het woordMoeders ligt al den inhoud van dezen raad beslote. Er zou toch immers geen sprakekunnen zijn van een Moeder, als daar niet Min was voorafgegaan? En hoe zou eenMoeder aan haar kind mogen verbieden, wat zijzelve zonder eenig berouw bedrevenhad? Terecht zingt een oud liedje:

Laat praten uw moeder,Zoo vaak zij 't verbiedt,

Als zij niet gekust had,Dan waart gij er niet.

Maar al is het woord en de positie van Moeder reeds een rechtvaardiging en zelfseen aanprijzing van de Min, niet daarop wijst Bilderdijk in 't vervolg van zijn vers.Verbiedt uw spruiten het minnen niet, want

Gij baart uzelf, met dit te stuiten,Onnut verdriet.

Hier baat noch bidden, noch vermanen,Noch harde dwang,

De lieve hartjes storten tranen,Maar gaan hun gang.

't Is dus dezelfde geschiedenis als ik zoo even reeds zei: De Natuur gaat boven deLeer. En dit noemde ik een geluk.

‘Als ik groot ben,’ hoorde ik eens een meisje zeggen, ‘wil ik nooit kinderen hebben.Want je hebt er maar niets dan zorg en last van. Zoolang de kinderen nog niet grootzijn, moet je er altijd hard voor werken, en als ze eenmal je hulp niet meer noodighebben, ben je oud en heb je niets meer aan 't leven. Neen, ik bedank ervoor. Als ikeen aardigen man kan krijgen, wil ik wel trouwen. Maar dan gaan we elk jaar lekkerreizen en dan kunnen we alles koopen, wat we graag hebben. En u’ - ze sprak n.l.tegen haar ouders - ‘moet u haast alles ontzeggen ter wille van ons.’

Zooals dit kind in haar onrijpheid redeneerde, zoo denken er heel wat menschen.En, uit een oogpunt van gemak bekeken, hebben ze ook groot gelijk. Kinderen eischenveel, ze eischen haast alles van ons. Wie kinderen bezit, heeft in zekeren zin zijneigen leven verloren. 't Is voor hen, dat hij werkt, dat hij tobt, dat hij leeft. Hun ziekteis zijn angst, hun braafheid zijn doel, hun toekomst zijn zorg. Begrijpelijk dus, datredeneerende zelfzucht, berekenende gemakzucht, tot het besluit komt: géén kinderen.En daar een overgroot deel der menschen liever genot dan gesloof, liever zoetheiddan zorg kent, hellen er - althans bij de verstandelijke overweging - talloos velenover tot deze heillooze conclusie, niet minder dan een zelfmoord van het menschelijkgeslacht bedoelend, en - beginnend.

Maar de Natuur is van deze zelfmoordplannen niet gediend. Zij wil leven, zij wilaanwas, groei, ontwikkeling van 't menschdom. En daartoe slaat zij de égoïste

Jan Ligthart, ‘Over het kantje’

Page 22: Jan Ligthart - dbnl · scheikundige weet niet van vies af. Alles is dezelfde stof, bestaat uit dezelfde elementen, en al ge ven deze in de eene v erbinding een fijner geur , een mooier

624

individuen met de verblinding der verliefdheid, de zaligste bedwelming, die wekennen, al boet ze in haar gevolgen vaak veel van die zaligheid in. Zoodra deverliefdheid ons in haar goudzonnige atmosfeer heeft geleid, weten we niet meervan koele berekening. Het hart kent slechts één verlangen: het altijd samen zijn metde geliefde. De twee schelpen - het mooie beeld is van Cats - willen vereenigd zijnen blijven. En in den roes dier begeerte volvoert de Natuur haar oogmerken met ons.

Scheld daarom niet op de verliefdheid, drijf den spot niet met verliefden, onderschatniet de beteekenis van hun begeeren, misken niet den ernst van hun toestand. DeNatuur dringt ze en drijft ze, en vaak weten ze het zelven niet. De menschheid roeptze, en ze willen aan die roepstem gehoorgeven, ook al handelen ze daarbij onbewustvan de taak, waartoe ze geroepen worden. Veel edeler en schooner is de zinnelijkelust van hen, dan de nuchtere overlegging dier anderen. De eerste zijn zuiver kinderender Natuur, de laatsten niet meer dan verbasterde producten, in zich zelven evendwaas handelende als zij, die zich b.v. alle spijs en drank ontzeggen, omdat ze danniet behoeven te arbeiden voor hun nooddruft - een practische maatregel, dieintusschen binnen korten tijd uitloopt op hun zelfvernietiging.

En daarom, Moeders, verbiedt uw spruiten het minnen niet. De Min is, gelijk allenormale natuur-verschijnselen, iets heel reins, alleen te verontreinigen door onzeontaarding. Verbiedt gij het tòch - reken erop, dat er duizenden hoekjes in de wereldzijn, waar de lucht klaarder is dan de bedorven atmosfeer van uw kring.

En of ge dan uw jongens en meisjes - ik bedoel natuurlijk uw bijna volwassenkinderen - maar moet laten golven op de ongewisse baren van 't zinnelijk genieten,slechts gedreven door eigen lusten?

Maar wie zegt dat?Ik wil, dat u ze volkomen inlicht omtrent alles wat hun natuurlijk leven betreft,

dat u ze hebt opgevoed in een krachtig verantwoordelijkheidsgevoel voor eigendaden, maar tevens, dat u ze de Min hebt leeren beschouwen als iets heel reins, heelmoois en heel noodzakelijks.

Doch over 't geen ik in dezen wil, heb ik het eigenlijk niet. Anders zou ik een heelopvoedingsplan moeten ontwikkelen. 't Gaat toch moeilijk, een zoo belangrijk deelder opvoeding te beschouwen buiten verband met het geheel.

Alleen wensch ik in deze stukjes er telkens en telkens weer aan herinneren, datmenig verboden terrein eigenlijk het terrein is, dat we betreden moeten.

Doch waar blijft nu onze opinie omtrent die kinderlectuur, waarvan deaantrekkelijkheid voor een groot deel bestaat in die over-'t-kantje-springerij?

Die opinie komt nu gauw genoeg. En ik heb deze vraag wel degelijk in 't ooggehouden bij al mijn schijnbare afdwalingen, zooals de volgende week blijken zal.

(Wordt vervolgd.)

JAN L.

Jan Ligthart, ‘Over het kantje’

Page 23: Jan Ligthart - dbnl · scheikundige weet niet van vies af. Alles is dezelfde stof, bestaat uit dezelfde elementen, en al ge ven deze in de eene v erbinding een fijner geur , een mooier

636

Over het kantje.VII.

In ieder van ons schuilt een anarchist. Ja, ook in u, keizer van Rusland, zoo goed alsin den minsten uwer onderdanen. We zijn verstandig of practisch genoeg, om tebegrijpen, dat het gezellige leven, hetzij in den kleinen kring van 't gezin, hetzij inden grooten kring der maatschappij, inschikkelijkheid van ons eischt, opoffering vanpersoonlijke inzichten en verlangens, en dus: gehoorzaamheid aan de gesteldemachten, gehoorzaamheid aan de wet. Maar dat neemt niet weg, dat de anarchie onsideaal is, dat de algeheele individueele vrijheid ons als een schoone toekomst voorden geest zweeft. Er is slechts tweeërlei gebondenheid, die we onvoorwaardelijkerkennen: die aan de natuurwetten en die aan 't geweten. Overtreding van de eerstewordt zonder genade gestraft door physiek lijden, miskenning der laatste rooft onsden vrede der ziel, het hoogste goed. Doch overigens: Vrijheid, blijheid! En uit volleborst zingen we met de kinderen mee: ‘Vrijheid is meer dan goud.’

Is vrijheidsliefde ook niet een der grootste beweegkrachten in het leven vanenkelingen en van volkeren? Vinden we 't niet karakterloos, wanneer iemand devrijheid om zichzelf te zijn verkoopt voor weelde? Achten we een volk niet gestorven,dat zijn vrijheid niet meer verdedigen wil? En heeft de slaaf niet ten allen tijde densmaad van zijn toestand moeten dragen? Ten onrechte zeker, waar hij aan de slavernijniet ontkomen kon. Maar terecht, als zijn lafheid hem tot slaaf had doen wegzinken.Vrijheidsliefde is zelfrespect. En wie zichzelf niet respecteert, hoe kan hij verwachten,dat anderen hem zullen ontzien?

Regelrecht tegen die nobele vrijheidsliefde in, gaat de plicht der gehoorzaamheid.Niet de gehoorzaamheid aan wetten der Natuur. Deze begrenzen onze vrijheid zooalsde ruimte ons lichaam en de tijd ons leven begrenst, en waar vrijheidsliefde onsbuiten de natuurwetten wil drijven, is ze abnormaal, ziek, grenzende aan waanzin.Wie in allen ernst, tegen de wet der zwaartekracht in, van zijn lichaam eischt, dathet als een vogel door den dampkring zweeft, afgezien van werktuigelijkehulpmiddelen, is krank van geest. Evenmin wordt de vrijheidsliefde wezenlijk beperktdoor de bewuste eischen van 't geweten. Wie aan deze weerstaan wil, handeltonzedelijk en voelt min of meer spoedig, dat hij buiten het gebied verkeert, waarinde vrijheid hem een lust en een rust is. Onzinnig en onzedelijk, dat zijn de beidebrandmerken van afdwalende vrijheidsliefde. Toch moeten we hierbij nog welonderscheiden, want de grootste geesten hebben zich in dichterlijke scheppingenverlustigd, die in alles met de natuurwetten gebroken hadden, en de reinste hartenhebben daden van zelfverloochening verricht, die in hun tijd en bij hun volk alshoogst zedelijk werden geprezen, terwijl wij ze thans beslist onzedelijk zoudenachten. Doch hierover thans niet verder.

Er is echter een derde terrein, waarop gehoorzaamheid van ons gevergd wordt, enop dit gebied komt de

Jan Ligthart, ‘Over het kantje’

Page 24: Jan Ligthart - dbnl · scheikundige weet niet van vies af. Alles is dezelfde stof, bestaat uit dezelfde elementen, en al ge ven deze in de eene v erbinding een fijner geur , een mooier

637

lust tot verzet telkens weer in ons op en is die neiging niet alleen heel begrijpelijken gerechtvaardigd, doch vaak ook heel prijzenswaardig. Dat is het terrein van hethuiselijk, maatschappelijk en staatkundig leven, vertegenwoordigd door de huiskamer,de school, de werkplaats, den openbaren weg. Hier wordt vaak van ons gevergd, wattoegestaan had kunnen worden, indien de omstandigheden maar een weinigje anderswaren, ja, onder dezelfde omstandigheden, indien de menschen maar wat welwillenderwaren, of ook slechts - een beetje minder onwelwillend.

‘Een Japansch kind,’ schrijft Jonkvrouwe A. von Schmidt auf Altenstadt, 1) ‘heeftveel vóór boven een Europeesch kind, het is veel kalmer van natuur; drift enkoppigheid verstoren het humeur niet; het wordt zelden of nooit gestraft wegensongehoorzaamheid, omdat de ouders het onbeperkte vrijheid laten; het wordt nietin den hoek gezet wegens het breken of beschadigen van meubels, om de eenvoudigereden, dat er geen meubels zijn in een Japansch huis; en als het zich heeft vuilgemaakt, dan dient het dagelijksch bad om het weer te reinigen. In één woord, hetis het gelukkigste wezentje dat bestaat.’

Zulke gelukkige wezentjes willen de Hollandsche kinderen ook graag zijn, maarze worden het nooit, omdat bij een Hollandsche huismoeder de meubels hooger staanaangeschreven dan de kinderen en er voor een meisje niets gaan mag boven hetschoonhouden van haar schort. Onbeperkte vrijheid? Onbeperkte gebondenheid. Niethieraan komen en niet daaraan komen; niet hard loopen op de trappen, vooral nietglijden langs de leuningen, en niet fluiten door de gangen. Niet stoeien in dehuiskamer, en niet draven door den tuin. Niet met de vingers aan het gebraden vleeschkomen, ook al ligt dit op je eigen bord, en niet in de aarde van den tuin grabbelen,ook al kon je zoo net kijken waar die worm bleef. En vooral niet plassen met water,dat zaligste spel voor ieder kind, o neen, geen echte slooten en vijvertjes in den tuin- die smeerboel van aarde en water, dat goudland van iederen kleinen Hollandschenwaterbouwkundige! 't Is alles niet, niet, niet. Wat de jongen, wat het meisje wel magdoen? ‘Ga daar nu eens wat zoetjes zitten, en speel wat met je bouwdoos.’

De Hollandsche huiskamer met haar blinkende meubelen, waarop je iederen vingerzien kunt, is een weelderige gevangenis voor de jeugd. Is het wonder, als deze,snakkend naar de vrijheid om aan eigen levensdrang te voldoen, telkens weer degestelde regels overtreedt, 't zij in vergeetachtigheid, 't zij dan met opzet?

En de school! Mijn eigen schooltijd is voor mij grootendeels een tijd van ellendegeweest, alleen eenigszins verzacht door het herhaalde genot van 't avontuurlijkwegloopen als we school moesten blijven en van het weken aaneen spijbelen. Wienooit gespijbeld heeft, kan het zich niet voorstellen, hoe zalig dàt is. Buitenrondzwerven langs slooten en tuinen, Bataviertje-spelen op de balken bij den

1) Zie: Van het Land van de rijzende Zon, door Jonkvrouwe A. von Schmidt auf Altenstadt,'s-Gravenhage, W.P. van Stockum, 1903.

Jan Ligthart, ‘Over het kantje’

Page 25: Jan Ligthart - dbnl · scheikundige weet niet van vies af. Alles is dezelfde stof, bestaat uit dezelfde elementen, en al ge ven deze in de eene v erbinding een fijner geur , een mooier

638

houtzaagmolen, moerbeibladen gappen voor je zijrupsen - hoewel dat geen gappenwas, want die diertjes moesten toch ook leven! - en dan thuiskomen met groote angstof 't uitgekomen was - o zalig, zalig! Indien er, althans in mijn jeugd, één terreinwas, waarop de jongens wel over 't kantje móésten gaan, dan was het de school, diekinderkwelplaats bij uitnemendheid, dat pakhuis van geboden en verboden. Je mochter zelfs - de uitdrukking ligt mij nog in de ooren - ‘geen vinger bewegen’ en wee alsje oog durfde afdwalen, dat aardige, vlugge oogappeltje, dat zoo, zonder dat je 't zelfhaast wist, ineens een anderen hoek kon uitwippen! ‘Al kwam de kóning daar nouook binnen, of al viel de muur achter je in elkaar, dan keek je nòg niet om! Híérnaartoe kijken, naar 't bórd! Begrepen?’

Ja, ja, meester, we begrepen het. Maar 't is jouw schuld, jouw miserabele domheidschuld, de schuld van jouw kindermoordende tirannie, dat we belhamels werden,echte ondeugende straatbengels, wanneer we losbarstten uit dat ellendige dwangbuisder schooltucht en rondvlogen op den openbaren weg. De dienstmeiden, de winkeliers,de lijkbidders, alias kraaien, de aschbakken, de appeljoden, de honden, de uitgestaldekoopwaren, allen en alles moest het ontgelden, dat we gevangen gezeten hadden.Dien eenen meester wreekten we op tal van onschuldige dienstmeisjes enuithangborden. Ziet ge, dierbare opvoeder der jeugd, dat hadt ge nu gewonnen metuw heilzame strengheid en voorbeeldige orde. 't Was maar jammer, dat de menschenhet verband niet inzagen tusschen ‘dien flinken meester’, die ze zoo goed onder denduim had, en die dolle bende. En dat gij uit onze baldadigheid op den openbaren wegconcludeerdet, dat gij ons nog krasser moest aanpakken. O, lieve stommerik, gij hadthet zoo mis, gij hadt het zoo schitterend mis. Weet ge, wat het succes was van uwkrassere aanpakking? Dat we ‘beesten van jongens’ werden, en dat op zekerenwinteravond, toen ge om zeven uur de avondschool verliet, uw hooge hoed bekogeldwerd door honderden sneeuwballen uit onvindbare hoeken. Zoo kwamen de vruchtenvan uw hardheid op uw eigen hoofd terecht.

Meesters van dezen tijd, als er onder u zijn, die het systeem van mijn ouden meesternog zoo kwaad niet vinden, weest wijzer, weest in vredesnaam wijzer!

‘De Japansche straatjongen eindelijk’, verhaalt onze reizigster verder, ‘is eenvoorbeeld van wat een aardige straatjongen zou moeten zijn; hij mist echter devoornaamste eigenschap van zijn Europeesche makkers n.l. de baldadigheid. Heiligzijn voor hem de uitstallingen der winkels, die zomer en winter open zijn engedeeltelijk in de straat hun waren opstellen, heilig ook de versieringen, de beeldenen het plantsoen op openbare pleinen en op tempelgronden, waar zij ongestoordmogen spelen. Toch is hij vroolijk, aardig en zelfs wild, maakt toeterendeoorverdoovende muziek, en aardige opmerkingen. Hij zal met zijn makkers om uheen komen staan, en u aangapen, maar geen scheldwoord hoort ge, geen leelijkegrimassen zal hij maken. Hij is geen brave Hendrik, integendeel, men ziet hemsoldaatje spelen, vechten,

Jan Ligthart, ‘Over het kantje’

Page 26: Jan Ligthart - dbnl · scheikundige weet niet van vies af. Alles is dezelfde stof, bestaat uit dezelfde elementen, en al ge ven deze in de eene v erbinding een fijner geur , een mooier

639

krijgsliedjes hoort men hem zingen, en ziet hem het militaire saluut maken.’Zou er ok eenig verband zijn tusschen de woorden die ik in beide citaten

onderstreept heb, en dat ontbreken van alle baldadigheid? tusschen die onbeperktevrijheid en dat ongestoord spelen aan den eenen kant en die onschuldige vroolijkheidaan den anderen kant? En zou daaruit niet een les zijn af te leiden voor de bestrijdingvan onze straatjongensplaag?

Meer vrijheid, meer ongestoord spel - minder straf, minder ondeugd.Doch waar zullen onze jongens van hun vrijheid genieten, waar hun spelen

uitvoeren? Ballen vliegen door de ruiten, hoepels, tollen tusschen de menschen door,vliegers in de telephoondraden. De sneeuwballen moeten wel tegen uw of mijngezicht aankomen, want de straat is vòl menschengezichten. Trams, rijtuigen,automobielen, fietsen, handkarren nemen den openbaren weg in beslag, voetgangersvullen de trottoirs, en door die drukte heen moeten de jongens hun vrije spel genieten,onder toezicht der politie. 't Is toch immers onmogelijk?

Wie verbaast er zich over, dat deze jongens zich slag op slag schuldig maken aanallerlei overtredingen? Ik niet. Ik acht het zoo volkomen natuurlijk, en ik prijs enbewonder het in ze - ook al word ik er zelf meermalen de dupe van - dat ze tegen desteeds nauwer insluiting van de hen belegerende beschaving zoo energiek hunindividueele vrijheid van beweging weten te handhaven, en ik begrijp het zonneklaar,dat ze onophoudelijk over 't kantje móéten gaan, zóó vaak, dat ze daarin ten slotteware specialiteiten worden. Best zoo, jogens! Op die manier kunnen we tenminstenog eenige hoop koesteren, dat de veerkracht en de ondernemingslust van ons volkniet wegteren in de gebondenheid. Indien er van mij nog iets terecht is gekomen inde wereld, 't is voor een goed deel omdat ik nooit heb kunnen berusten in den toestandvan een der vele horlogeraderen, zielloos en willoos mee te draaien naar de spanningvan de veer. Een mensch is geen rad van een werktuig. Ieder ontwikkele in zich zijneigen veerkracht. Maar daartoe - vrijheid!

Mijn brave Dik Trom! Begrijp je nu, waarom de kinderen zoo véél van je houden?En waarom de groote menschen, die nog iets van het kind in zich voelen, nog zookunnen genieten bij jouw streken? Niet alle kinderen hebben den moed, toe te gevenaan hun vrijheidsdrang, niet allen, helaas, hebben ook de ware naïeveteit, de wareonschuld, om ‘ondeugend’ te kunnen zijn. Ondeugendheid is dikwijls - natuurlijkniet altijd - het verzet van de betere, onbevangen natuur tegen de dwinglandij vanhet bekrompen en verkeerde gezag. Prijs uzelven gelukkig, als zulk een verzet zichbij uw kinderen openbaart. Dan zit er iets goeds in hen, dan zit ‘het’ goede er in. Iser voor ouders iets heerlijker, dan dat hun kinderen zich tot persoonlijkhedenontwikkelen? - Ook - al krijgen die kinderen daarbij

Jan Ligthart, ‘Over het kantje’

Page 27: Jan Ligthart - dbnl · scheikundige weet niet van vies af. Alles is dezelfde stof, bestaat uit dezelfde elementen, en al ge ven deze in de eene v erbinding een fijner geur , een mooier

640

inzichten, lijnrecht tegen die der ouders in? ‘Mijn kind,’ prijst een vader, ‘denkt endoet in alles precies zooals ik het hem zeg.’ Och vader, uw kind is niet iemand, hetis een iets. 't Gaat verloren in 't leven. ‘Mijn kind,’ klaagt een vader, ‘heeft nu in alleszijn eigen idee en wil altijd zijn eigen zin doen.’ Och vader, klaag niet, maar juich!Die jongen wordt later je eer en je steun, mits je hem nu niet knauwt en kneust.

Behoef ik nog te zeggen, dat ik de lectuur van boeken als Dik Trom enSchood-idyllen warm aanbeveel? Ja, ja, 'k zie ook wel gevaren, maar waar zijn dieniet? Zelfs bij saliemelk kun je de tong branden, en in een stuk koek kun je stikken.Maar het enorme voordeel van zulke lectuur, net zoo goed als van die derindianen-romans is dit: dat ze bij de kinderen niet alleen de behoefte bevredigen aan't avontuurlijke, 't heldhaftige, 't ondernemende, maar dat ze in hen aankweekenbewondering voor het stoute, het vermetele, voor het durven en doen, voor het brekenmet banden van schijn. Gevaar van deze aankweeking ken ik niet, als er maar meegepaard gaat: aankweeking van hulpvaardigheid, van liefdevol zorgen.

Wanneer kinderen niet uit zichzelf in voldoende mate ondeugend zijn, laat ze dantoch tenminste in hun verbeelding die zuiveringskuur ondergaan. Bedrijven ze zelfveel te weinig streken, minder dan voor hun goeden opgroei wel noodig is, laat hendan tenminste de streken van een boekenheld meemaken. Katjes worden spelendegroot, en katjesspel - we hebben het den laatsten tijd vaak genoeg gehoord - isvoorbereiding tot levensernst. Niet ónze levensopvatting moet het spel der kinderenbeheerschen, maar hun spel moet ons een aanwijzing zijn voor hun leiding. Hun lustis hun leven. Zie, dat is nog zoo'n ouderwetsch woord: ‘Een mensch z'n zin is eenmensch z'n leven.’ Dring tot de diepe beteekenis daarvan door. En als uw kinderen- noodgedrongen - slag op slag over allerlei kantjes gaan, tracht daaruit dan hunnatuurlijke lusten te leeren kennen, om die zoo goed mogelijk te bevredigen in plaatsvan ze te bestrijden. Alle kantjes raken weg, waar de verboden terreinen wordenopengesteld....

Maar zoo'n radicalen maatregel zou ik nu toch erg jammer vinden, want, eenmaalaan de slechte gewoonte gehecht, zoodat de jeugd opgegroeid is binnen allerleigrenslijnen van welvoegelijkheid, en andere heden, zou ze nu de gelegenheid moetenprijsgeven, die op zichzelf een genot is geworden, van zoo nu en dan eens lekkerover het kantje te gaan. Wat een verlies!

(Slot volgt.)

JAN L.

Jan Ligthart, ‘Over het kantje’

Page 28: Jan Ligthart - dbnl · scheikundige weet niet van vies af. Alles is dezelfde stof, bestaat uit dezelfde elementen, en al ge ven deze in de eene v erbinding een fijner geur , een mooier

649

Over het kantje.VIII. (Slot.)

Het heeft me wel eenigszins bevreemd, dat van de vele belangstellende lezers, dieme naar aanleiding van

Jan Ligthart, ‘Over het kantje’

Page 29: Jan Ligthart - dbnl · scheikundige weet niet van vies af. Alles is dezelfde stof, bestaat uit dezelfde elementen, en al ge ven deze in de eene v erbinding een fijner geur , een mooier

650

Zin en Onzin een vriendelijk woordje schreven, niet één het feit toonde op te merken,hoe het vroolijkste van het viertal artikelen samenviel met het slot van ‘Vriend Hein’,het mooie en voor ons uiterst leerzame feuilleton, door den heer Gouwetor zoovoortreffelijk vertaald. Terwijl wij in ons hoofdartikel een ‘Patertje langs den kant’

Jan Ligthart, ‘Over het kantje’

Page 30: Jan Ligthart - dbnl · scheikundige weet niet van vies af. Alles is dezelfde stof, bestaat uit dezelfde elementen, en al ge ven deze in de eene v erbinding een fijner geur , een mooier

651

speelden, maakte vlak daarnaast die arme Henk een einde aan zijn jeugdig leven. Temidden van ons dartel gezang van ‘Pater, geef je non een zoen’ hoorden we hetpistoolschot knallen, dat den afgetobden jongen in 't hart trof. En terwijl hier de blijdelevenslust haar hoogtij vierde, werd daar het doode lichaam van een levensmoedein huis gedragen.

Dit was niet alleen de aangrijpende humor van het toeval.Toen ik in de zomervacantie van het vorige jaar het handschrift van Gouwetor

met klimmende belangstelling gelezen had, hield de vraag me dagen lang bezig, of,met dit slot, de overigens zoo uitnemende roman wel geschikt was voor ons blad.Hoe leerzaam de strijd van Henk voor ouders en leeraren ook wezen mocht, datopgeven van den strijd, vooral dat opgeven op zùlk een wijze, kon misschien vanverkeerden invloed zijn op jongere lezers, voor wie ons blad nu wel niet geschrevenwordt, maar die het toch in handen konden krijgen. Niet levensmatheid, maarlevenskracht willen we prediken, niet wegdorren in levensmoeheid, maar opbloeienin levenslust, niet het opgeven en verliezen, maar het voortzetten en winnen van denlevensstrijd. En die prediking ging niet uit van Henk's levenseinde.

Toch, ondanks dit slot, dat we natuurlijk niet veranderen mochten of weglatenkonden, toch besloten we tot plaatsing van Henk's geschiedenis, omdat ze, naar weverwachtten, wèl een gunstigen invloed kon hebben op onderwijzers en opvoeders,doch géén ongunstige uitwerking op leerlingen, die er niet dan toevallig of onderleiding kennis mee konden maken. Maar tevens stond ons plan vast, tegenover hetoverspannen en ziekelijk worstelen van den al te wilszwakken jongeling, een toonte doen klinken van onbezorgde vroolijkheid, van datele uitgelatenheid, de nuchtereblijdschap van het natuurlijk leven te stellen naast en boven de dichterlijketerneergedruktheid van een al te weeke kunstenaarsziel. En zoo kwam, onder desuggestie van Nellie Bodenheim's boekjes, onze levenslust ademende vroolijkheidde nevelen verjagen.

Niet alsof we meenden, dat de smart en de ziekte van Henk in de eerste plaatsbestreden en verdreven moeten worden door oppervlakkige, dolle scherts. We wetenwel, dat vrede des harten, die hoofdvoorwaarde van een blijmoedig leven, op anderewijze verworven moet worden dan door ijdele pret, dat de mensch, op welke wijzedan ook, zich met zijn God vereenigd moet hebben, zal hij rustig den strijd durvenaanbinden en in den langen kamp kunnen volharden, dat hij, om het oude doch mooiebeeld nog eens te gebruiken, op de ‘Rots der eeuwen’ de vastheid voor zijn voetmoet vinden, om de hooge golven met kalmte te zien aanrukken, onvervaard voorhaar dreigende verheffingen. De Eeuwigheid alleen geeft rust in den Tijd.

Doch we weten ook, dat de mensch, zoolang hij op aarde leeft, een krachtige liefdemoet hebben tot het natuurlijk leven in al zijn gezonde uitingen, dat in 't bizonderde jonge mensch niet met hooggeestelijke

Jan Ligthart, ‘Over het kantje’

Page 31: Jan Ligthart - dbnl · scheikundige weet niet van vies af. Alles is dezelfde stof, bestaat uit dezelfde elementen, en al ge ven deze in de eene v erbinding een fijner geur , een mooier

652

geringschatting op de zinnelijke zijde van zijn bestaan moet neerzien, eengeringschatting, die straks maar al te zeer gevaar loopt in een aanbiddendeverheerlijking of erger om te slaan. En het lustte ons, neen, we voelden het als eenplicht, voor de rechten van dat natuurlijk leven eens met kracht op te komen. En teliever deden we dat, waar we ons met volle overtuiging scharen aan de zijde vanhen, die onder de leuze van ‘Rein leven’ de ongezonde uitingen van het natuurlijkleven met moed, bekwaamheid en volharding bestrijden. Rein leven is nietonnatuurlijk, of buitennatuurlijk, of natuurhatend leven. Het reine leven is inovereenstemming met de natuur.

Pijnlijk, zeer pijnlijk zal menigeen met mij door 't slot van Henk's geschiedenisgetroffen zijn geworden. Neen, niet aldus mag in den Dood een ‘Vriend Hein’ wordenbegroet. Dan wist Frederik van Eeden het in ‘De kleine Johannes’ beter. Zoo minals de mensch zijn eigen leven in het aanzijn kan roepen, zoo min vernietige hij ditleven. Alleen de opvatting, waarbij zelfmoord beschouwd wordt als het laatsteverschijnsel eener hoogst ernstige zielsziekte kan ons doen berusten in zulk een daad.Wel dicht omneveld moet het brein wezen, waar de mensch, door zichzelf van 'tleven te berooven, aan zijn liefste verwanten bijna alle verdere levensvreugdeontneemt. En diep beklagenswaard was zeker de toestand van den ongelukkige, eerhij tot zulk een daad van liefdeloosheid kwam. Maar indien geen overgrootmededoogen met den hopeloos kranke ons vervulde, zou een onbillijk gevoel vanantipathie en zelfs afkeer zich van ons meester kunnen maken bij de gedachte, hoede zieke in zijn grenzenlooze zelfzucht zich niet gestoord heeft aan het levenslanglijden van hen, die acterbleven. Voor Henk bestaat er ten slotte geen vader, geenmoeder, geen vriend. Slechts hijzelf bestaat. Zijn geluk, naar zijn inzicht, is dehoofdzaak. En kan dat geluk niet verworven worden, dan - vaarwel, leven! Lust enkracht tot strijden is er niet.

Hoeveel gezonder en ons sympathieker is dan de brutale Notwang. Ook hij heeft- als bijna elke krachtige jonge geest - te strijden tegen zijn omgeving, tegen dendwang van een heerschzuchtig vader en de domme dwinglandij van gymnasialeleermeesters, die niet verder kunnen kijken dan de kale wanden van hun leerkameren niets zoo belangrijk achten als de ongenietbare of anders ongenietbaar gemaaktekennis van hun leerboeken. Doch hoe heerlijk verzet zich die energieke natuurdaartegen! Ze laat zich niet indrukken en kneden door koekebakkers, die in allesdeeg zien voor hun kneedgrage handen. Met de eenige middelen, waarover een jongenin zulke omstandigheden beschikken kan, brutaliteit en slimheid, handhaaft Notwangde rechten van zijn geest en gemoed, de rechten van zijn persoonlijkheid. 't Zijn nietde mooiste wapenen die iemand hanteeren kan, doch welke schieten er den leerlinganders over, die het laatste restje van zijn frischheid en jonkheid ver-

Jan Ligthart, ‘Over het kantje’

Page 32: Jan Ligthart - dbnl · scheikundige weet niet van vies af. Alles is dezelfde stof, bestaat uit dezelfde elementen, en al ge ven deze in de eene v erbinding een fijner geur , een mooier

653

dedigen moet tegen de dagelijks herhaalde aanvallen van 't geen men hoogerebeschaving heet? 't Zijn de natuurlijke weermiddelen, waarnaar ook de braafste envlijtigste ten slotte grijpt, neen, die zich in hem ontwikkelen, wanneer 't hem al temachtig wordt, wanneer hij zich niet meer opgewassen voelt tegen den last van‘geleerdheid’, dien men hem te torsen verplicht, en hij toch liever winnen danbezwijken wil. Zooals onoplettendheid de veiligheidsklep is genoemd tegen afmattingdoor overlading - en 't was een hooggeleerde, die 't zei - zoo is ontduikende slimheidde gordel, waarmee menig zwemmer zich voor zinken behoedt. Aan wien de schuld,dat zulke redmiddelen worden aangewend? En als, wat wel niet uitblijven kan, hetkarakter wordt aangetast of in zijn ontwikkeling wordt tegengewerkt doorslimmigheden, die even zooveel oneerlijkheden zijn (of schijnen?), nog eens, aanwien de schuld? Eerlijkheid is heel mooi, is, onder goedwillende menschen,voorwaarde van verkeer, maar als ge eens, schipbreukeling, tusschen de kannibalenterecht komt, en ge u door listig bedrog uit hun tanden zou kunnen redden, zoudt gedan redeneeren: ‘neen, eerlijk bovenal!’ en u kalmpjes laten opeten?

De eerlijkheid van Henk had lofwaardig kunnen zijn, als ze gepaard ware gegaanmet de kracht, om haar konsekwenties te dragen. Nu sta ik verbaasd over devereeniging van zooveel teerheid van geweten, als uit die strikte eerlijkheid sprak,en zooveel gevoelloosheid als met één schot, door eigen hart heen, het hart van eenzorgvol vader en dat van een teedere moeder trof. Wie had niet liever gezien, datHenk zich desnoods vierkant tegen de ouderlijke macht verzet had, dat hij, eerlijkwillende blijven, en dus den Scylla van het bedrog vermijdend, op den Charybdisder brutale ongehoorzaamheid ware gestooten? Òf hij had in zijn lot dienen teberusten, òf hij had met volle overtuiging mee moeten knoeien, denkende: zulkekannibalen noodzaken je er wel toe, òf hij had zich met beslistheid moeten verzettentegen 't geen voor hem onduldbare dwinglandij was; één van drieën: berusting,ontduiking, verzet. Maar niet het vierde. We kunnen 't verstaan, we kunnen 't zoonoodig aanmoedigen, dat de individu, dat is: de ondeelbare, dat is: de eenheid, datis: de persoonlijkheid, bij de handhaving van eigen levensvoorwaarden, telkens entelkens weer over 't kantje gaat. Zonder een eigenmachtig, héroiek overtreden vandoor menschen getrokken grenslijnen, heeft maar zelden een oorspronkelijke geestzich in volle kracht ontplooid. Elk Hervormer was een Overtreder; ook aldusbeschouwd grenst het geniale aan het misdadige. Maar, al kunnen we 't alsziekte-verschinsel verklaren, nooit zullen we er vrede mee hebben, dat de menschde perken overschrijdt, die de Natuur ons gesteld heeft. O zeker, ten slotte behoortalles tot de Natuur, ziekte als gezondheid, uitzondering als regel; doch er is in hetphysieke leven een normale gang van zaken en een abnormale. Normaal is de ziektevan den ouderdom, het sterven van de afgeleefde. We berusten er in. De oude van

Jan Ligthart, ‘Over het kantje’

Page 33: Jan Ligthart - dbnl · scheikundige weet niet van vies af. Alles is dezelfde stof, bestaat uit dezelfde elementen, en al ge ven deze in de eene v erbinding een fijner geur , een mooier

654

dagen verlangde naar den dood. Dat was een natuurlijk verlangen. Abnormaal moestzijn, doch is, helaas, niet: elke andere ziekte, elk vroegtijdig sterven. Doch in iedergeval abnormaal is de doodsbegeerte in de jongelingsjaren. De jonkheid moet bruisenvan levenslust. En wanneer zij de hand aan zichzelve slaat, is zij als een bloem, diezichzelve afplukt. Bloeien, vruchtzetten, verwelken - dat is haar taak en haar lot.Niet alle bloemen brengen vruchten voort. Maar zichzelf afbreken...

Laten we geen oordeel uitspreken. In oude cahiers bladerend, vonden we een vers,dat van strijd tegen den lokkenden Dood sprak. Nadat boom en stroom en staalveroordeeld waren als plaatsen en stoffen, die gewelddadig het leven moesten helpenafbreken, en daarentegen beschouwd als symbolen, die wezen op een hoopvolopwaarts gaan, een rustig voorwaarts gaan, een werkzaam produceeren, heette het:

Al wat God schiep en kracht ten leven gafMoog mij, hoe ook bestookt door 's levens smarten,Slechts sterken, om die rampenzee te tarten,Haar vloed te ontvluchten schijnt mij zwak en laf.Hoe ook de Dood ons lokkend tegenlacht,Dat toont geen kracht, den lachende te naken,Maar 't beeld der Smart trots de ingevallen kakenMet moed te ontmoeten, dat heet ware kracht.

Die levenskracht in den mensch te ontwikkelen, behoort tot de taak der opvoeding,en één der middelen daartoe is het wekken van liefde tot het natuurlijk, het zinnelijkleven. Het kind, de jongeling, de man, wij allen moeten het leven liefhebben. Hetademhalen moet ons reeds een genot zijn, het eten en het drinken, het loopen en hetliggen, het werken en het rusten, het waken en het slapen, alles, alles, geheel het rijkezijn. Nooit moet het leven ons een last wezen, altijd moeten we het als een lustgevoelen.

Door tweeërlei gebrek, of eigenlijk, door hetzelfde gebrek op tweeërlei gebied,wordt het volle leven, het stoffelijke èn het geestelijke leven, in zijn harmonischeontwikkeling verstoord. Er is een onmatigheid in alle zinnelijke bevrediging en genot,die, bij geheele miskenning van de geestelijke zijde onzer natuur, niet alleen hetevenwicht in den mensch verbreekt, maar ook den gezonden groei van het lichamelijkleven onmogelijk maakt. Doch er is evenzeer een onmatigheid in alle geestelijkebevrediging en genot, die, bij geheele miskenning van de zinnelijke zijde onzer natuur,niet minder het evenwicht in den mensch verbreekt en niet minder de gezondeontwikkeling van dat geestelijk leven onmogelijk maakt. Laat ons eten en drinkenen vroolijk zijn, want morgen sterven we, is de terecht veroordeelde leefregel vanden oppervlakkigen wereldling, maar nu moet het niet worden: Laat ons hongerenen dorsten en in bedruktheid verkeeren, en evenmin: Laat ons hongeren en dorstenen in geestelijke verheffing ons heil vinden. Bij den strijd tegen de uitspattingen derzinnelijkheid loopt het ideale altijd gevaar, zich in de nevelen van

Jan Ligthart, ‘Over het kantje’

Page 34: Jan Ligthart - dbnl · scheikundige weet niet van vies af. Alles is dezelfde stof, bestaat uit dezelfde elementen, en al ge ven deze in de eene v erbinding een fijner geur , een mooier

655

het onzinnelijke te verliezen, door het onzinnelijke tot het onzinnige te komen.Onthouding is goed, geheelonthouding is noodzakelijk, n.l. onthouding van hetkwade, niet van het natuurlijke. Indien men zeggen kan, dat de Schepper iets gewildheeft, dan toch zeker het voortleven en de voortplanting. Wie zich in de tijdperkenen de tijden daartoe gesteld - tenzij dan door de noodzakelijkheid gedwongen -onthoudt van eten en drinken en vrijen, is lichamelijk of geestelijk ziek. Waar deNatuur ons het onderhoud van het individu en het geslacht als plichten oplegt, welkervervulling met voldoening, welker verwaarloozing met onvoldaanheid gepaard gaat,daar past den mensch wel wijze matiging, gelijk in alles, doch geen onthouding.Deze waarheid is zoo eenvoudig, dat iemand haast verlegen wordt haar uit te spreken,wanneer hij ze niet herhaaldelijk miskend zag.

En toch, zie eens hoe in sommige geestelijke stroomingen en in onze literatuurzich een sterke neiging openbaart tot vervluchtiging van het reëele leven, alsof demensch een etherisch vocht ware, dat dij de gegeven natuurlijke verhoudingen zoospoedig mogelijk in damp diende over te gaan.

O Begeisterung, so findenwir in dir ein selig Grab.

Deze regels van Hölderlin waren Henk tot een opwekking in zijn laatste noodlottigeure. Aan al de kwellingen der wereld onttrokken worden en zacht jubelend wegzinkenin de golven der begeestering,

tief in deine Wogen schwindenstill frohlockend wir hinab,

dat werd zijn zaligheid.Wie voelt hier niet de duivelsche bekoring van het dwaallicht, waarmee de arme

verdoolde in het moeras wordt gelokt?

Daar ligt een frissche, groene weide, vol eenvoudige veldbloemen, gele boterbloemen,blauwe vergeetmijnietjes, witstralende madelieven. Kom, laat de jonkheid hier haarhart ophalen, wedijverend met het gras in eenvoud, met den zonneschijn in lichtheid,met den stijgenden leeuwerik in jubelende blijheid. Ik zie ze al komen, jongelingenen jonge meisjes, met bloemen in 't knoopsgat en bloemen in 't haar. Ze dartelen door't veld en schateren van vroolijkheid. 't Is alles lach en zang, uiting van onbezorgdenlevenslust. Zie, daar waagt er een met vlugge vingeren een bloem te stelen, die alsridderorde op de borst van jonge verdienste prijkte. En ze vliegt ermee weg, op rappevoetjes zwevende over 't veld. Maar hij laat zich niet aldus zijn sieraad ontrooven.Al bloeien er nog duizenden om hem heen, al heeft hij slechts even te bukken omkeur uit honderden te hebben, die ééne is hem nu liever dan al 't gebloemte der wei.En hij snelt de roofster na, in rapheid haar evenarend, misschien overtreffend. Alleanderen klappen in de handen, en joelen en juichen, deelnemend in den wedloop.Fleurige vlinders kunnen het veld niet schooner tooien, dan deze bewegelijke groepmet die kleurige

Jan Ligthart, ‘Over het kantje’

Page 35: Jan Ligthart - dbnl · scheikundige weet niet van vies af. Alles is dezelfde stof, bestaat uit dezelfde elementen, en al ge ven deze in de eene v erbinding een fijner geur , een mooier

656

kleedjes. Wie ziet in dit jonge volk de lessenleerende gymnasiasten en hoogereburgers,wie speurt aan hen nog iets van de latijnsche grammatica of de constructies dergeometrie? Weg is alle dufheid en dofheid. Hier zijn ze in hun element. Ha, hij heefthaar achterhaald, hij heeft haar gegrepen, hij heeft zijn bloem weer heroverd, heelvoorzichtiglijk, om de bloem, doch meer nog om haar handje niet te kwetsen, en nubrengt hij de blozende gevangene terug naar den groep. Een oogenblik moeten zeuitrusten van zoo groote inspanning, en ze vlijen zich in 't gras. Alle anderen volgenhun voorbeeld, en nu worden er bloemen geplukt en kransjes gevlochten, waartoenoch loupe noch zakflora hun bijstand hebben te verleenen. En er worden ookbloemen, bij handen vol, gestrooid over menig blond- of bruingelokt hoofd. En nieteen kwelt zich het zorgeloos brein met de vraag, of het wel redelijk en zedelijk is,in 't gras te zitten en zooveel bloemen aan de verwelking prijs te geven.

Daar komt er een op het dwaze denkbeeld, hier nu eens een echt kinderspelletjete doen. Ja, ja, en spoedig zijn allen opgesprongen, hebben een bonte rij gevormd,en zingen, al draaiend met den kring, van - - neen, ge kunt uw ooren niet gelooven- - van - - ‘Daar ging eens een patertje langs den kant.’ 't Gaat bij enkelen welschuchter, maar 't gaat toch, 't gaat steeds beter. En de zon heeft er plezier in, dat hetjonge volk zoo dartel is. En ginds, in 't veld, staat de mooie blonde Mei zelve, en zeluistert met blijdschap, nu daar zoo vroolijk door de lentelucht klinkt van ‘Hei, 't wasin de Mei!’ Dàt heeft ze in geen tijd gehoord. De lieve menschenkinderen hebbenhet eeren der Meimaand en het genieten van eigen lenteleven aan de vogelsovergelaten, zij zelf zitten in schoollokalen, versregels te ontleden. 1)

Maar o, o! Daar komt de vreeselijke regel van ‘Pater, jij moet zoenen gaan.’ Neen,neen, dàt niet! En het nonnetje verbergt het heele gezichtje in beide handen, hetgeentoch niet verhinderen kan, dat ze gekust wordt, al is het in een verstolen hoekje vande blanke hals.

Doch laat ik mijn verbeelding niet verder den teugel vieren. Er mochten eens jongeluizijn, die in allen ernst het spel der phantasie tot werkelijkheid gingen maken. Het istoch veel beter, dat kinderen van zestien tot achttien jaar een opinie hebben over degroote vraagstukken des levens, dat ze ‘doen’ aan nieuwere literatuur, dat zephilosofeeren over hervorming der maatschappij, dat ze lid worden van allerleiheilzame vereenigingen, dat ze dwaasheden bestrijden in plaats van ze, naar rechten redelijkheid, te genieten, en dat ze hun zaligheid vinden in een of andere‘begeestering’.

JAN L.

1) Is de Pinkstervacantie niet opgeheven ter wille van de voorbereiding tot allerlei examens?‘We’ - dat zijn de schoolmeesters - ‘kunnen die week niet missen.’

Jan Ligthart, ‘Over het kantje’