Jacob Bouten 1815-1849

62
Deel I, 1815 - 1849 Samengesteld door Kees Bouten De zeilsporen van mijn voorvader kapitein Jacob Bouten

description

Het leven van (kapitein) Jacob Bouten tot zijn reizen rond de wereld

Transcript of Jacob Bouten 1815-1849

Deel I,

1815 - 1849

Samengesteld door

Kees Bouten

De zeilsporen van mijn voorvader kapitein Jacob Bouten

Zeilsporen van mijn voorvader kapitein Jacob Bouten (1815-1894)

with sailingsteps by Kees Bouten.

INHOUDSOPGAVE

0. Voorwoord / Preface 1

1. Jacob Bouten 1815-1849. 3

2. Rond de wereld.

A. Rond Kaap Hoorn naar Valparaiso (1849 en 1852). 59

o Valparaiso, Chiloé and Cape Horn

B. San Franciso (1850 en 1853). 105

o San Franciso.

C. Hong Kong (1853). 131

o Hong Kong.

Batavia (1850 en 1853). 147

o Jakarta.

D. Geschiedenis in perspectief 163

Nawoord “Jan van Hoorn” 165

3. De “Kosmopolieten”

A. “Kosmopoliet” (1854-1862). 173

o From Strait Sunda along Java northcoast.

B. “Kosmopoliet II” (1863-1868). 281

o Java backland.

4. Jacob Bouten 1869-1894. 355

o New York.

o De Veendammer binnen- en buitenvaarders Boiten.

Nawoord 387

Referenties

Kees Jan
Rectangle

Rond de wereld in de zeilsporen van mijn voorvader

kapitein Jacob Bouten.

Voorwoord

De grootvader van mijn grootvader zeg ik meestal en dan klinkt het helemaal niet zo

verschrikkelijk lang geleden dat Jacob Bouten leefde (1815-1894). Tegen het einde van

zijn leven schreef hij aan zijn kinderen een levensverhaal, hetgeen in 2005 door mijn oom

Hans Bouten uit Delft werd uitgegeven als “Verslag aan mijn kinderen: Mijn leven als

Klipperkapitein”. In het jaar 1856 eindigt dit verslag abrubt, waarschijnlijk omdat Jacob

Bouten overleed voordat hij het verslag aan zijn kinderen kon voltooien.

Half Mei 2009, zes weken nadat onze aandeelhouders ons mededeelden dat ze het bedrijf

waarvoor ik de laatste twintig jaar gewerkt heb gingen sluiten waardoor wij met 250 man

op straat kwamen te staan, vond ik bij mijn tante in Delft twee schriftjes met de originelen

van de “Brieven van aankomst” door Jacob Bouten geschreven bij aankomst in een haven

en voor vertrek uit de haven aan zijn reder Blussé van Oud-Alblas te Dordrecht. De eerste

van deze brieven was van 13 januari 1853 na aankomst in San Francisco op zijn tweede

reis rond de wereld met de “Jan van Hoorn” en de schriftjes gaan tot en met zijn laatste reis

voor rederij Blussé in 1868.

Deze brieven overlappen zijn levensverhaal dus met drie jaar, voegen twaalf jaar toe over

het leven van kapitein Jacob Bouten en gaven mij een mooie smoes om tijdens mijn

sabbatical jaar, dat ik mijzelf had toegekend, niet alleen naar New York te gaan om mijn

broer Adriaan daar te bezoeken, maar om deze reis uit te breiden met het bezoeken van

delen van de wereld waar mijn voorvader geweest is.

Aangezien ik zijn levensverhaal eerder niet zeer aandachtig gelezen had en ik verder niets

van mijn voorvader wist, ben ik eerst in de beschikbare geschriften gedoken en heb ik zijn

brieven van aankomst uitgetypt. Tijdens deze en verdere voorbereiding van mijn reis ben

ik in contact gekomen met een aantal personen in Nederland die zich op verschillende

manieren bezig houden met de scheepvaart van de 19e-eeuw en die mijn interesse voor

mijn voorvader en zijn reizen versterkten, alsook geinteresseerd waren in hetgeen ik

gevonden had en in mijn voorvader’s zeilsporen ging ondernemen.

Mijn reis “Rond de wereld, in de zeilsporen van mijn voorvader kapitein Jacob Bouten”

was geen studiereis en ik ben geen historicus. Doel van mijn reis was om mij tijdens de

eerste helft van mijn sabbatical jaar afstand te nemen van 32 jaar Aluminium en wat meer

van de wereld te zien en te beleven. De zeilsporen hebben hier aan toegevoegd dat ik wat

inzicht heb verkregen in de wereld zoals mijn voorvader die meegemaakt heeft, de plaatsen

die hij bezocht heeft, in de werelden van verschil ertussen en uiteraard met de huidige tijd.

Dan zijn 140 jaar opeens wel ongelooflijk veel.

Dit boek gaat over mijn voorvader Jacob Bouten, aangevuld met ervaringen en informatie

die ik heb opgedaan tijdens mijn reis rond de wereld in zijn zeilsporen en daarna.

Mijn reis rond de wereld / My trip around the world 29Nov’09 – 2Jun’2010

Around the world in salingsteps of my ancestor

captain Jacob Bouten

Jacob Bouten was born in 1815 at the end of the Napolean war, in Veendam near

Groningen in the north of Holland. Soon afterwards his parents moved to Koningsbergen

in Preußen (Germany at that time, Kaliningrad in Russia nowadays) and in 1823 they

moved to Antwerp-Belgium. He started sailing when he was 12 years old and came back

home two years later in 1829.

In 1835 he got his degree for navigator and in 1844 he became captain on the barque “Jan

van Hoorn” , 29 years old, sailing for reder A. Blussé van Oud-Alblas from Dordrecht. In

1849 he sailed with the “Jan van Hoorn” from Rotterdam around Cape Horn to Valparaiso,

being the youngest captain for Blussé, and next to San Francisco (during the Gold Rush)

and Batavia (Indonesia) arriving back in Holland 1½ later. Two years later he made

another voyage around the world.

Alltogether he sailed 24 times to the Dutch East-Indies, of which 9 times with the “Jan van

Hoorn”. 9 with the “Kosmopoliet” (the first Dutch clippership and with which he broke the

record to Batavia twice) and 4 times with the “Kosmopoliet II”.

On from 1869 he stayed ashore and became a reder himself because of the fregat

“Nicolette” and the steamship “Martinus en Henriette”. He was honored to ‘Knight of the

Eikenkroon’, became president of ‘Zeemanscollege Dordrecht’ and member of the board

of the ‘chamber of commerce Dordrecht’. Jacob Bouten died 14 february 1894 in Hees-

Nijmegen (the Netherlands)

3

Jacob Bouten 1815 – 1841

“Lieve Kinders

Daar gij mij meermalen gezegd hebt dat gij gaarne iets meer van mijn vroegere

levensloop wilden weten, zoo heb ik gedacht daar eens mee te beginnen op te tekenen

voor zoo ver de herinneringen mij zijn bijgebleven. Verwacht echter niet eene

beschrijving met allerlei aardigheden, ik schrijf zoo als mijn levensloop van den

beginnen af is geweest.”

Zo begint het levensverhaal dat Jacob Bouten op oudere leeftijd voor zijn

kinderen schreef en dat begin 2005 werd uitgegeven (“Verslag aan mijn

kinderen. Mijn leven als Klipperkapitein” ISBN 90-81035-51-7).

Dit verhaal en zijn Brieven van aankomst werden ook gebruikt door Edward

P. De Groot die in 1981 vier artikelen schreef in het tijdschrift “Spiegel der

Zeilvaart” [1]. De Groot begint het eerste artikel over “Het leven van

Kapitein Jacob Bouten” met:

‘Jacob Bouten werd op 30 augustus 1815 in

Veendam geboren en stamde uit een

geslacht dat al generaties lang naar zee ging

met eigen schepen of als kapitein of

stuurman op schepen van andere eigenaars.

Jacob Bouten – of voor de mensen uit zijn

directe omgeving en zijn vrienden Jaap

Bouten – was een van de grote stimulators

die met zijn doorzettingsvermogen en grote

kennis van zeilschepen en nautische zaken

Nederland het tijdperk van de snelle klippers

binnenleidde. Jaap Bouten was de man die

de “Kosmopolieten” hielp bouwen en

daarmee de Nederlandse reders overtuigde

dat snelle wel degelijk ook hier in Nederland

gebouwd konden worden. Al spoedig

volgden de eerste “Noach’s” en de

viermastklipper “Argo”.

Maar Jaap Bouten was ook een uitstekend

kapitein en zakenman. In de periode van de

Californische Gold Rush in 1849, wist hij als

enige kapitein zijn bemanning te behouden

en met lading en al uit San Francisco weg te

komen. Hij wist zowel het belang van zijn

reder als die van zijn bemanning te dienen.

De reden waarom wij nu van die zaken

verslag kunnen doen is te danken aan een

andere niet te onderschatten kwaliteit van

Jaap Bouten. Hij heeft als een van de zeer

weinige zeelui uit die tijd bijna al zijn

belevenissen opgeschreven. Bovendien

maakt hij zorgvuldig afschriften van zijn

brieven naar de reder thuis en ook die zijn

bewaard gebleven. Op latere leeftijd, toen hij

als zakenman en raadsheer zeer in aanzien

stond, begon hij aan zijn biografie die in de

nadagen van de Russische veldtocht van

Napoleon Bonaparte begon en, helaas vrij

abrubt in begin 1857, lang voor Boutens

dood, eindigde. Maar de vele brieven van na

die tijd vormen nog een goed beeld van zijn

verdere carrière.

De biografie en de correspondentie van Jaap

Bouten geven een bijna uniek beeld van de

Nederlandse scheepvaart in de jaren na de

Franse Revolutie en de driftige heropbouw

van Nederland als scheepvaartnatie inclusief

4

de moeilijkheden ontstaan door en tijdens de

Belgische afsplitsing.

Voor velen is Jacob Bouten al een bekend

figuur uit onze maritieme historie, dat hij

echter zoveel op papier voor ons heeft

nagelaten is maar bij zeer weinig mensen

bekend. In de eerstvolgende nummers van

“Spiegel der Zeilvaart” verschijn dan nu,

bijna honderd jaar na Boutens dood, voor

het eerst zijn zelf geschreven biografie in

druk. Bewerking en inkorting ervan was

noodzakelijk om de leesbaarheid voor

iedereen en de verschijning in druk mogelijk

te maken

De betovergrootvader van Jacob Bouten woonde in 1710 reeds in Veendam1. Het oudste gegeven

van de Boitens in Veendam dateert van 1710, toen op 17 januari Hindrik Lucas Boiten trouwde

met Jannetje Jans. Zoon Hindrik Hindriks Boiten trouwde op 5 juni 1742 te Veendam met Almt

Jacobs van Wildervank.

Van in de 18e-eeuw zijn er vele Boitens in Veendam en omgeving die met de scheepvaart hun

brood verdienen. Enkelen op de binnenvaart, de meesten op de buitenvaart.

Jacob Klaassens Boiten, geboren in 1759 te Veendam (vader Klaas Hindriks, zoon van Hindrik

Lucas Boiten en Jannetje Jans) en getrouwd met Catharina Luitjes Pinksterboer, voer eind 18e-

eeuw met zijn schip naar Engeland en Frankrijk en op de Oostzee. Jacob (roepnaam Jaap) en

Catharina (roepnaam Nienke) waren de grootouders van Jacob Bouten. Hij schrijft hierover:

“Aangaande mijnen grootouders is mij niets meer bekend dan hetgeen ik van mijnen

moeder van hun gehoord heb. Zij woonden in het dorp Veendam (Prov. Groningen) en

hadden twee kinder; zoon Lunte en dochter Geertje die later met Duit huwde. Daar in

die tijd in die streken bij de bevolking slechts voornamen en zoo werden de grootouders

genoemd Jaap Plat & Nienke, en mijn vader werd genoemd Lunte van Jaapplat en

Nienke. Grootvader was zeevarender en had zijn eigen schip waarmede hij op de

Oostzee, Engeland en Frankrijk voer, mijn vader voer mee als stuurman.”

Over de tijd van zijn grootvader gaat hij vervolgens verder met:

“Ten tijde dat Napoleon in Pruisen was en daar zijn leger verzamelde om naar Rusland

te vertrekken, werden alle weerbare mannen geprest en in het leger gelijft, en zoo ook

al het volk van de schepen die daar lagen. Zo ook het geval bij mijn grootvader die met

zijn schip in Koningsbergen lag, doch daar mijn vader juist bij de presgang ziek bij

eenen familie in den stad ziek lag, bleef hij achter.

Daar leerde hij mijne moeder kennen en het gevolg was dat hij daar trouwde, waarna

hij met grootvader naar Holland terugkeerde om te Veendam te gaan wonen.

1 De plaats Veendam is ontstaan in 1655 en heeft zich in de 19

e-eeuw ontwikkeld tot het centrum van de

Groninger Veenkoloniën. Uit de oorspronkelijke turfvaart in de provincie met praamschepen op de binnen-vaart in de 17e-eeuw, ontstond in de loop der jaren een belangrijke kustvaart met buitenvaarders op grotere tjalkschepen. Aan de suksesvolle turfvaart kwam aan het eind van de 18e-eeuw plotseling een eind. De Bataafse Republiek en de daarop volgende Franse overheersing bracht de schippers niet veel goeds. Door het stilvallen van de bedrijvigheid in Holland nam het vrachtaanbod sterk af en de komst van meer laadruimte deed de vrachtprijs dalen. Vanaf de komst van koning Willem I begin 19

e-eeuw, kregen fabrieken weer

mogelijkheden om hun producten te verkopen en het vrachtaanbod nam weer toe. De schippers op de binnenvaart voeren meestal met pramen en tjalken van gemiddeld een 25 ton, de schippers buiten de provincie bezaten meestal tjalken van rond de 60 ton. Een aparte categorie vormde de zogenaamde Belgiëvaarders met schepen van rond de 80-90 ton. Deze schippers hadden zich gespecialiseerd in het vervoer van granen. [2]

5

Grootvader bleef daarna thuis en mijn vader ging als kapitein met het schip varen.

Tusschen beide voer moeder met de zomerreisjes mee en zoo werd het eerste kind, een

meisje, in Engeland geboren.”

6

Terwijl zijn vader op de buitenvaart was werd Jacob Luitjes Bouten geboren op 30 augustus 1815

te Veendam, als tweede kind van Luitje Jacobs Bouten (schipper, geboren als Luitje Jacobs Boiten

op 23 augustus 1789 te Veendam) en Anna Catharina Elisabeth Luxen. Anna werd geboren in 1784

te Koningsbergen (tegenwoordig Kaliningrad in Rusland) in het toenmalige Pruisen. Rond 1812

trouwden zij te Koningsbergen en daar werden zij geregistreerd als Bouten in plaats van Boiten.

Alhoewel ze na hun huwelijk in Veendam gingen wonen en vader Luitjes bij de geboorte van zoon

Jacob vermeld staat als Boiten, zijn ze verder als Bouten door het leven gegaan. Nakomelingen

behoren echter tot het geslacht Boiten uit Veendam en zijn geen familie van andere Boutens in

Nederland (vooral in Limburg) noch in België waar ook veel Bouten’s zijn!

Zijn grootvader Jacob Klaasssens Boiten was zeekapitein, geboren op 23 september 1759 te

Veendam, en had een eigen schip. Hij trouwde op 26 december 1784 te Veendam met Catharina

Luitjes Pinksterboer (ook wel Pinxterboer), geboren op 22 juli 1764 te Veendam als dochter van

Luitje Alberts Pinksterboer en Lammechien Steffens. Catharina Luitjes Pinksterboer overleed op

26 februari 1815 te Veendam, Jacob Klaassens rond dezelfde tijd.

Zijn overgrootvader was Klaas Hinriks Boiten, geboren 6 augustus 1728 en op 23 januari 1756 te

Veendam getrouwd met Hindrikje Hindriks, geb 16 maart 1732.

Zijn betovergrootvader Hindrik Lucas Boiten, trouwde op 17 januari 1710 te Veendam met

Jannetje Jans.

Kinderen van (Jacob’s grootouders) Jacob Klaassens Boiten en Catharina Luitjes Pinksterboer. Geboren te Veendam: 1. 1789-08-23 Luitje Jacobs Boiten (†nov.1836 te Rotterdam). Trouwde ~1812 te Koningsbergen-Pruisen met Anna Catharina Elisabeth Luxen, geboren in 1784~ te Koningsbergen (†1861 te Rotterdam).

Kinderen van (Jacob’s ouders) Luitje Jacobs en Anna Catharina Elisabeth:

Oudste zuster, geb. 1813~ te Woolridge Engeland, †winter 1828/29 te Antwerpen

Jacob Luitjes, geb 1815-08-30 te Veendam (†1894-02-14 Hees). Getrouwd 1845-09-11 te Amsterdam met Adriana Pos, geboren 1822-07-18 te Loosdrecht (†1847-08-25 Dordrecht, 25jr). Getrouwd 1852-05-21 te Amsterdam met Marretje Pos, geboren 1832-04-16 te Loosdrecht (†1899-05-12 Hees). Kapitein der koopvaardij met vlag D18 en R215

Andreas George, geb 1817-11-09 te Koningbergen (†1888-03-26 Rotterdam). Getrouwd 1850-02-06 met Anna Catharina van Otterloo, geb 1813-10-10, dochter van Martinus van Otterloo en Maria Wagenaar. Kapitein der koopvaardij met vlag D2 en R347

Laura Hendrika, geb 1819 te Koningsbergen

Jeltina Margaretha, geb 1821 te Koningsbergen (†1868 Dordrecht), ongehuwd.

Adolphus Eduardus, geb 1823-12-13 te Antwerpen (†1905-12-16 Rotterdam). Getrouwd met Anna van Rijgersma, geboren ~1833 te Hauwert.. Kapitein der koopvaardij met vlag R29.

2. 1792-02-05 Hindrikje Jacobs Boiten2 (†1858-02-10 Oude Pekela), getrouwd 1812-11-30 Veendam met Harm Derks Duit, schipper uit Veendam.

2 Ten gevolge van dat Jacob Bouten schrijft over Geertje, als zuster van zijn vader en die later met Duit trouwde, is er denk ik in enige kringen verwarring ontstaan tussen Duit en Stuit, beiden afkomstig uit Veendam. Ik neem aan dat Geertje de roepnaam was van zuster Hindrikje en waarom niet indien Jacob’s grootvader Jacob Klaassens (of Klaaszoon) Boiten, Jacob Plat genoemd werd, zijn grootmoeder Catharina Luitjes

7

Kinderen van Hindrikje Jacobs en Harm Derks:

Derk Harms Duit, geb 1813-08-16 te Veendam (†7jr)

Jacob Harms Duit, geb 1815-11-23 te Veendam (†1873-01-05 Oude Pekela, 57jr). Getrouwd 1842-08-24 te Oude Pekela met Gesina Winanda Klatter. Zeeman.

Catharina Harms Duit, geb 1819-06-27 te Veendam (†25jr). Getrouwd te Hoogezand met Harmen Lammerts de Groot.

Derk Harms Duit, geb 1821-08-10 te Veendam (†1877-04-09 Oude Pekela, 56jr). Getrouwd 1851-01-04 te Oude Pekela met Frouwina Prange. Zeeman.

Nadat Jacob’s vader najaar 1816 zijn schip bij Koningsbergen in een storm verloor verhuisde het jonge gezinnetje van Veendam naar Koningsbergen.

“In het najaar van 1816 verloor vader bij een hevige storm zijn schip in de Oostzee bij

Koningsbergen en liet hij mijn moeder over komen. Daar de grootouders dood waren

en vader eene goede betrekking aan de wal aangeboden werd, meenden zij zich met de

woning te Koningsbergen te verheugen.”

Koningsbergen ca 1850

Koningsbergen was een Duitse stad in Oost-Pruisen (tot 1946 Königsberg (Preußen),

tegenwoordig Kaliningrad in Rusland). Tot 1945 was het de hoofdstad van het oosten van

Pruisen en het was de meest oostelijk en noordelijk gelegen grootstad van het Duitse Rijk.

Rond 1800 was Koningsbergen met 60.000 inwoners één van de grootste Duitse steden na

Berlijn met 170.000 ( Keulen en Frankfurt am Main beiden 50.000 en München 30.000).

Tijdens de Napoleontische oorlogen was Koningsbergen een belangrijke stad. De stad en de

omgeving werden de tijdelijke regeringszetel nadat Berlijn door de Fransen was bezet, en een

vluchtplaats voor het Pruisische leger dat verslagen werd in de slag bij Jena. In Koningsbergen

begon de herstructurering van de Pruisen. Na de nederlaag van de Grande Armée in de

Pinksterboer, Nienke en zijn vader Luitje Jacobs Boiten, Lunte. Zijn eigen roepnaam was Jaap, waarvan ik moet toegeven dat dat ten opzichte van Jacob wel logischer is dan Geertje tov Hindrikje

8

veldtocht van Napoleon naar Rusland begon

in Koningsbergen de georganiseerde

bevrijdingsbeweging tegen Napoleon.

In 1848 beschikten de reders van de stad over

38 handelsschepen. [Wikipedia]

Over het leven van zijn ouders in

Koningsbergen verhaalt Jacob:

Mijn vader kreeg eene betrekking bij de

Heeren Muller op een Cargo kantoor,

waar ook enige schepen voor voeren en

daar mijn moeder ook iets bij de hand

wilde nemen, werd een groot huis gehuurd met stalling en ingericht voor koffijhuis,

waarvan het eene gedeelte voor kapitein en stuurlieden en het andere voor matrozen.

Daar te Koningsbergen op de schepen noch vuur noch licht mocht zijn, zoo werd het

eten door de koks aan de wal gekookt en dan naar het schip gebracht om te gebruiken.

Mijne moeder had een halfzuster, tante Dora, tot asjistentie bij haar en de zaak nam

zoo op dat de verdienste van mijn vader voor het huishouden niet nodig was, en die

gelden bij de Heeren Muller op rente werden gezet.

Dit ging enige jaren zeer goed en was er gedurende de zomer zeer veel drukte in huis.

De wintermaanden was het omgekeerd, daar de schepen dan stil lagen of naar de

Zuidelijke plaatsen voeren.

In Koningsbergen worden Andreas George (1817), Laura Hendrika (1819) en Jeltina Margaretha

(1821) geboren.

In het najaar van 1822 valt zijn vader in voor een zieke kapitein op een der schepen van de reders

Muller. Jacob, 7 jaar oud, gaat deze reis mee evenals zijn moeder (zijn oudste zuster en George,

Hendrika en Jeltina bleven bij een tante in Koningsbergen). De reis is naar Edingburgh-Schotland

om een lading voor de rederij op te halen.

Van het begin van deze reis weet ik mij niets meer te herinneren. Wel van Helseneur

daar ik met vader en moeder naar de wal ging en daar onder het toezicht van een der

matrozen gesteld werd, die met mij in een herberg ging, waar ik door een vreemde

mevrouw op schoot genomen werd en iets lekkers kreeg dat ik niet aannemen wilde, en

het huis uitliep en waarop ik het op een schreeuwen zette toen de matroos mij terug

wilde halen. Meer herinner ik mij er niet van, slechts flauw ons zijn in Edingburgh

waar mijn vader eene lading zoude kopen voor de reederij. Deze was echter zoo duur

en boven de limieten die mijn vader mocht besteden, dat hij daar van af moest zien, en

nam daarop vracht aan met Steenkolen naar Bordeau te gaan.

Na hun vertrek uit Edingburgh lopen ze bij stormweer tussen de Yarmouth banken aan de grond

en worden ze gered door vissers. Het schip moet in Harwich op de helling voor reparatie wat lang

ging duren. Jacob wordt bij een Engelse familie in de kost gedaan en gaat naar een Engelse school.

Na ons vertrek van Edingburgh kregen wij stormweer en dreven tusschen de

Yarmouth banken aan de grond, waardoor het schip lek werd en de pompen door de

fijne steenkolen verstopt, zoodat het water al hooger en hooger het schip kwam. Er

werden noodschoten en noodseinen gedaan waarop er visserlieden bij ons kwamen en

9

het schip in Harwich binnen brachten. Hier werd het schip onderzocht en bevolen de

lading te lossen en het schip op de helling te halen.

Daar deze herstelling nogal enige tijd zou duren en ik niet genoeg onder toezicht kon

zijn, werd ik daar op een Engelse school gedaan waar ’s morgens naar toe gebracht en

’s avonds gehaald. Ik herinner mij de meester nog zeer goed in zijn korte broek en met

lange staartrokpruik met staart en driepuntigen steek. Hij was nooit zonder breed

lineaal in de hand, waar de orde mee gehandhaafd moest worden. In de eerste tijd

bleef ik bij de schoolmeester mijn boterham op eten en kreeg daarbij een glas bier, later

werd ik altijd gevraagd bij een adelijke oude dame Miss Emmer die daar dichtbij een

groot buiten bewoonde, en een jongen van mijn leeftijd inwoonde.

Toen de reparatie van het schip bijna geeindigd was kwam er bericht van

Koningsbergen, dat de firma Muller gefailleerd waren en er een groot tekort was. Dat

was een verschrikkelijk bericht voor mijne ouders daar zij al hun bespaarden gelden bij

hun rente gezet hadden, en nu waarschijnlijk alle verloren zal zijn. De leveranciers te

Harwich legden onmiddelijk beslag op het schip en werd aangeslagen te verkopen. De

verkoop bracht minder op dan de kosten waren en de ouden lui konden vertrekken

zonder geld.

Zij vertrokken daarop naar Holland en mijn vader naar Koningsbergen om de zaken te

regelen, en ik werd in Harwich bij Miss Emmer achtergelaten.. Later kwam mijn vader

mij halen en gingen wij over Londen met een palingschuit naar Borkum van waar wij

naar Amst. Reisden. Hier vond ik de gehele familie, ook tante Dora die mede met de

ander kinder van Koningsbergen was gekomen.

Nog voordat het schip geheel hersteld was gingen de reders Muller failliet en waren de Boutens al

hun spaargeld kwijt. Het gezin keert terug naar Holland en nadat zijn vader de zaken in

Koningsbergen geregeld had, gaat het gezin Bouten in 1823 in Antwerpen wonen. Eerst op de

Keistraat 14, waarna ze in februari 1824 naar een betere woning op de Schipperskapelstraat 11

verhuizen.

Bouten, Luitje Jacobsz, 35,

Veendam-Groningen

Luxen, Katharina Elisabeth, 39, . .

.denberg-Pruisland

Bouten, . . . ., 10, Wolbridge-Engl.

Bouten, Jacob Luitje, 8, Veendam-Groningen

Bouten, Andrei Jurge, 6, Veendam-

Groningen

Bouten, Laura Hendrika, 4,

Veendam-Groningen

Bouten, Jeltina Margaretha, 2,

Veendam-Groningen

Bouten, Adolphus Eduard, ½,

Uit het Stadarchief Antwerpen

Op 13 december 1823 wordt Adolphus Eduardus in Antwerpen geboren.

Samen met zijn neef Jacob Duit, die bij hun inwoont om de schoollessen te volgen, speelt Jacob

Bouten in de haven. Zij klimmen in masten, spelen en halen een nat pak. Hun beider grote wens

was varen en kapitein worden. Vader Luitje gaf toestemming voor het varen, maar dan moest

kleine Jacob het wel onder vreemden leren en niet bij zijn vader aan boord.

10

Plattegrond van Antwerpen in 1831

In Antwerpen werd ik op de Rijksschool geplaatst en mijn vader kreeg daar spoedig

een schip dat hij als kapt voerde. Een neef van mij, de zoon van mijn vaders zuster

Jacob Duits woonde bij ons in om de schoollessen bij te wonen en wij waren trouwe

speelmakkers. De overige uren brachten wij altijd aan de docken door om in bootjes te

varen of in masten te klimmen en kwamen ook wel eens met een nat pak te huis. Ons

beider lust was het varen en spraken hierover ook dikwijls met vader en moeder

hierover. Vader had er niets tegen, doch zeide, wanneer zeevaren wil dan moet je ook

meteen onder de vreemde, ik ben niet van plan je bij mij aan boord te nemen. Mijne

moeder was er sterk tegen, en wilde liever dat ik eene betrekking aan land zoude

kiezen, doch daar dacht ik volstrekt niet aan.

Mijn neef werd door zijn vader, die ook een schip voerde naar huis gevraagd om de

zomer reizen mede te maken, en toen deze weg was drong ik er steeds bij de oudelui op

aan van ook te gaan varen. Hiervoor kwam gelegenheid bij Kapt Stroboer die een

schip voerde van de Heeren Klerk & Voogd te Dordrecht. Kap Stroboer was een neef

van mijn vader en daar hij geen kinder had wilde hij mij wel aan boord nemen. Ik was

al in de wolken en hunkerde naar het ogenblik dat een brief zoude komen om naar

Dordt te komen.

In oktober 1827 vertrekt hij uit Antwerpen - Jacob is dan 12 jaar - met de stoomboot “Amacitia”

naar Dordrecht, om te gaan varen aan boord bij zijn oom Jacob Strobuur3 (1788 Veendam

kapiteinsvlag van het zeemanscollege Dordrecht D 8), een neef van zijn vader.

Op 14 november 1827 monstert Jacob aan te Dordrecht als kajuitsjongen zonder gage op

de nog bijna nieuwe schoenerkof “Harmonie”, 182 ton, gebouwd op de werf Jan Schouten4 voor

3 Jacob Strobuur ( zoon van Jacob Strobuur - overleden op zee - en Heltje Legger) was de eerste kapitein op de kof “Vrouw Neeltje”, 124 ton, het eerste schip van de reders Christiaan de Klerk en Jacobus de Voogd (anno 1807 Dordrecht), dat zij in 1824 lieten bouwen op de werf van H.W. Molenaar te Lemmer. De “Harmonie” was het eerste schip dat zij in Dordrecht lieten bouwen, op de werf van Jan Schouten.

11

reder Klerk en Voogd, beide te Dordrecht. Te waterlating 27-10-1826, bijlbrief nr.39 dd 13-12-

1827.

De werf van Jan Schouten aan de oostzijde van de Kalkhaven te Dordrecht dd 24 augustus 1826 op de

verjaardag van Koning Willem I., met vier schepen op stapel: het fregat “Louise Prinses der

Nederlanden” (rechts), de kof “Christina”, de kof “Harmonie” (links) en de brik “De

Dankbaarheid”.[SAD]

Deze 2e- reis van de “Harmonie” gaat met 7 man naar Sête in Frankrijk om wijn te halen voor

Amsterdam.

Monsterrol nr.255 voor de “Harmonie” liggende te Dordrecht en gedestineerd ‘Op avontuur’, met kapitein

J. Strobuur. Zes bemanningsleden als stuurman (f32,-), kok (f24,-) en 4x matroos (f20,-) en ‘jongen’ J.L.

Bouten zonder gage.[Stadsarchief Dordrecht, SAD-12].

4 Jan Schouten (1786-1852 Dordrecht) nam op 22-jarige leeftijd de werf, mastenmakerij, houtzaagmolens, houthandel en rederij van zijn vader Jan Schouten over die in 1808 overleed. In 1810 werd hij lid van de vrijmetselarij te Breda, waarna hij in 1812 de Loge “La Flamboyante” te Dordrecht opricht, waarvan hij tot zijn overlijden in 1852 voorzitter was. Hij richtte op 17-10-1818 het 3e- zeemanscollege van Nederland op, onder de zinsspreuk ‘Tot Nut van den Handel en Zeevaart’, waarvan hij tot 1836 voorzitter was. [3]

12

Over deze eerste reis als kajuitjongen verhaalt hij:

“Ons vertrek volgde spoedig na mijne komst aan boord en de reis was naar Cette in de

Middellandse Zee eene lading wijn voor Amsterdam te halen. De reis beviel mij zeer

goed en vond in Kapt Stroboer een rechte vaderlijke vriend, die in alles voor mij

zorgde. Wij kwamen omstreeks Apr ’28 in Amsterdam aan waar de Kapt zijne vrouw

aan boord kwam, en de zomer reizen altijd mede maakte. Ik schreef een zeer lange

brief aan de oudelui, en onder andere dat mij het zeevaren zoo beviel, dat ik er niet aan

dacht er van af te gaan.”

Na het lossen van de lading vertrekken ze naar Frederikshaven in Denemarken om een

lading hout te halen voor Middelburg. Toen ze eind mei voor de kust van Frederikshaven

aankwamen was deze nog dermate bevroren dat ze enkele dagen moesten wachten om

Frederikshaven te kunnen bereiken. Met een lading planken voeren zij terug naar Middelburg.

Middelburgsche Courant 19 Junij 1828

Hierna een volgende reis naar Rusland, dit keer naar Narva om een lading balken voor

Middelburg op te halen.

Middelburgsche Courant 1 Julij 1828

Middelburgse Courant 13-09-1828, ZEE-TIJDINGEN.: MIDDELBURG den 10 september. Gisteren is van hier

naar Dordrecht gezeild het kofschip de Harmonie, kapitein J. Strobuur.

Bij terugkomst in Dordrecht wordt kapitein Strobuur aangesteld om het toezicht te houden bij de

bouw van een nieuw schip en wordt de “Harmonie” overgegeven aan kapitein Gieze E. de Boer.

13

Scheepsjongen van 13 jaar

Op 22 september 1828 is hij

scheepsjongen 13 jaar met een gage van f 4,-

/mnd. op de “Harmonie”, nu met kapitein Gieze

E.de Boer (Oude Pekela, vlag D 11). [Monsterrol

nr.331, SAD-12].

De nieuwe Kapt was een klein zeer

bewegelijk mannetje met een ruw rood

gezicht waaruit men zoude opmaken, dat

hij aandeelhouder van de Schiedamsche

Maatschappij was. Hij was echter heel

flink in al zijn doen en laten en niets

onkundig. Hij en ik was spoedig zijn

lieveling.

Wij kregen onze bestemming naar Bergen in Noorwegen, daar eene lading Stokvisch

in te nemen en daarmee te zeilen naar Triëst, waar wij na eene lange reis met veel

slecht weer en storm gehad te hebben, in het laatst van Januari aankwamen.

In Triëst had ik veel genot, was de Kapt zijn trouwe page, ging de meeste tijd met

hem naar de wal naar concert en opera, waar ik het stuk zag opvoeren van Marcus

Anthonius & Cleopatra. Het was voor het eerst dat ik in een opera kwam en meende

in een toverpaleis te zijn.

Alles even prachtig en schitterend en zoo ruim dat er bijna nergens gedrang was,

hoewel er zeker meer dan duizend menschen waren. Voor het gebouw was een

overdekte plaats waar de rijtuigen opreden, prachtige Equipages met prachtig

gekleede dames. Het toneel was zoo groot en diep dat een rijtuig met vier paarden op

rondreed en een ogenblik 25 ridders te paard voorop stonden, waarachter men de zee

zag waaruit de verte een schip zag aankomen, waarop Cleopatra bevond. Dit alles

maakte een indruk op mij dat mij nu nog duidelijk voor de geest staat.

Ook woonde ik hier het Carnaval bij, dat prachtig met overal feesten uitgevoerd

werd. Het werd geopend met een onafzichtbare open rijtuigen, waarin vier

gemaskerden zaten met een groote mand met suikergoed tusschen hun in, waarmede

zij de omstanders gooiden en soms pijnlijk in het gezicht kregen.

Na hun lading stokvis gelost te hebben zeilden ze naar Messina om op Sicilië vracht te zoeken.

Daar werd Jacob ziek en bleef hij achter bij de bevrachter de heer Läger & Lenegraff, terwijl de

“Harmonie” in Terra Nova een lading zwavel innam en in Catania een partij kisten drap en

sinasappelschillen. Aangezien de “Harmonie” in Catania volgeladen zou worden, maakte Jacob de

tocht van 100 km naar Catania in een karavaan muilezels met Sicilianen over land.

Uiteindelijk moesten ze van Catania toch nog naar Messina om het schip volledig geladen te

krijgen, waarna ze van Messina naar Antwerpen vertrokken.

Een ieder aan boord was verheugd het eiland te verlaten, daar men daar bijna op geen

plaats van zijn leven een ogenblik zeker is. Van het volk hoorde ik, dat bij het laden op

Terra Nova hun gedreigd werd het schip af te lopen, en kort tevoren ook een

Hollandsch schip ’s-nachts overvallen werd en de wachtsman vermoord. Nu wij waren

er gelukkig afgekomen en hoopten nu spoedig weder onder zachtaardige bevolking te

komen.

14

Wij moesten echter nog eerst een staaltje van de Zuidelijke geaardheid ondervinden eer

wij onder de Nooren kwamen.

Op de hoogte van Malaga waren wij dicht bij de kust en konden de stad met de kijker

onderscheiden. De wind was stil en het schip ging weinig vooruit. Daat zagen wij een

Spaansch kustschip naar ons toe komen, roeiende met lange riemen. Dat maakte ons

niet ongerust daar wij dachten het een loodsvaartuig te zijn, die ons naar Malaga zou

willen loodsen. Toen het vaartuig echter dichtbij was schoot het ineens langszijde van

het schip en maakte zich aan ons vast. Terwijl sprongen er 12 á 15 man over, gewapend

met lange messen in hun gordels, en vroegen waar het schip vandaan kwam,

waarheen het ging en waaruit de lading bestaat. Zij zagen de scheepspapieren in en

daar er geen lading van groote waarde in het schip was, zeiden zij dat zij behoefte aan

proviand hadden.

Onder het voorwendsel van kustrecherche te zijn en nog een maand buitengaats te moeten

blijven, namen de 22 gewapende mannen een deel van het vlees, spek, brood en boter mee

alsook een vaatje genever. De komst van een Engels oorlogschip maakte hier spoedig een eind

aan, waarna zij hun reis naar Antwerpen konden vervolgen. De provisie aan boord was hierna

echter schaars, waarover Jacob Bouten verhaalt:

. . . en kreeg ik voor mijn aandeel voor ochtend en avondeten een beschuit en twee

glazen water. Dat was zeer weinig en heb ik meermalen met warme dagen een touw in

het zeewater gehangen en daarop gezogen, meest voor verkoeling daar het voor de

dorst niet hielp. Gelukkig kregen wij van tijd tot tijd ook regen en werd alles gedaan

om water op te vangen. Ook vingen wij veel vischen en toen wij voor het Engels kanaal

kwamen kregen wij van een tegenkomend schip wat brood en water. Boter had geen

onzer in de laatste maand geproefd en werd door enige van de Equipage door zoute

olie vervangen, hetgeen in Italie en Spanje veel gebruikt wordt. Ik kon mij echter

daarmede niet verenigen en gebruikte mijn brood dus liever droog.

Nevenstaande tekst maakte deel uit van de ‘Monster-rolle’ in die jaren en waarvoor de bemanning tekende alvorens op reis te gaan.

Eindelijk na een reis van 104 dagen kwamen wij te Antwerpen aan en kreeg ik de

vrijheid om dadelijk naar huis te vliegen. Ik was nu bijna twee jaar van huis geweest

en in die tijd weinig brieven gewisseld daar de post zoo duur was. Lang daarna sprak

mijne moeder noch dikwijls over die dag dat ik de kamer kwam invliegen met de

uitroep daar ben ik.

15

Wat een eerste ervaringen heeft de jonge Jacob

opgedaan in bijna twee jaar nadat hij als

twaalfjarige jongen van huis vertrok om te gaan

varen. En wat een spannende indrukken en

angstige belevingen op de eerste drie reizen met

kapitein Strobuur naar Sête (Frankrijk aan de

Middellandse Zee), Frederikshafen

(Denemarken) en Narva-Rusland, waarna met

kapitein de Boer eerstnaar Bergen, waarna

Triëst en Sicilië en terug naar Antwerpen, alle

vijf met de “Harmonie”.

Ik kreeg natuurlijk de tijd dat wij te

Antwerpen lagen alle avonden vrijheid

naar huis te gaan, waar ik mij dan zeer

gelukkig voelde. Allen zaten dan om mij heen, terwijl ik dan van mijne reizen moest

vertellen. Tusschen beiden kwamen er ook wel eens tranen voor den dag wanneer het

gesprek op de oudste zuster viel, die den gepasseerden winter in het ijs verdronken

was. Zij had mij dikwijls brieven geschreven en altijd aangespoord spoedig thuis te

komen.

Zijn verblijf in Antwerpen was niet lang, aangezien ze al spoedig de opdracht kregen om in Danzig

een lading hout te halen voor Harlingen.

Te Danzig zoude ik bijna verdronken zijn. Wij lagen daar aan de overzijde van de rivier

voor de stad en hadden geen andere communicatie met de stad dan door het over en

weer varen met de boot, en toen ik op zekeren avond dat het zeer donker en

regenachtig was, de Kapt van de overzijde moest halen en van het schip in de boot

dacht te springen, er naast sprong en zoo in het water te land kwam.

Niemand was op het dek om mij te helpen, doch de Kapt had de plomp gehoord en

schreeuwde toen uit al zijn macht naar het schip, dat gelukkig gehoord werd. Spoedig

werd er met haken naar mij gevischt en eindelijk werd ik bijna levenloos opgehaald.

Na lang wrijven en rollen loosde ik een gedeelte water en kwam later bij, dat later geen

kwade gevolgen heeft gehad.

Aangezien de kapitein er na deze reis voor koos om niet meer voor de winter naar zee te

gaan, werd de bemanning van het schip ontslagen. Jacob vertrok naar Amsterdam om verder naar

Antwerpen te reizen, maar trof in Amsterdam een kennis die hem aanraadde dienst te nemen op

de “Cornelis dasse Viëtor” naar Cadiz-Spanje.

Te Amsterdam trof ik een oude kennis die mij aanrade dienst te nemen op de Cornelis

dasse Viëtor die bestemd was voor Cadix. Ik ontving daar f12 in de maand hetgeen een

groote huur was, daar ik vroeger slechts f8 verdiende.

Van deze reis kwamen wij Sept.1830 in Holland Amsterdam terug en daar ik hoorde

dat de revolutie in België was uitgebroken verlamngde ik naar huis, pakte mijn boeltje

weer bij elkaar en vertrok met de pakschuit naar Rotterdam en van daar over

Dordrecht naar Antwerpen.

16

Daar ik echter te Dordt. mijn oude Kapt. eerst noch opzocht, hoorde ik van hem dat

mijne moeder met de kinder van Antwerpen gevlucht waren en te Dordrecht woonde.

Hoe gelukkig dat ik niet dadelijk naar Antwerpen doorgereisd was, hoe zoude ik hun

dan gevonden hebben? Ik vond hun echter allen heel wel, doch mijn vader was op reis

naar Braziliën, van waar hij later op Rotterdam terug kwam. Zoo vond mijne moeder

het goed met de woning naar Rotterdam te gaan, dat wij nog voor de winter deden.

Zicht op Dordrecht over de Oude Maas van rond 1800 [SMA]

Jacob bleef gedurende de wintermaanden thuis en nam in het voorjaar 1831 dienst op

een kof waarmee hij vanuit Rotterdam enige reizen naar Liverpool maakte om klipzout te halen.

Daar was het ook een geregelde revolutie tusschen de Hollanders en de Belgen van de

schepen die daar druk op voeren. Doordat daar in de dokken geen vuur of licht op de

schepen mocht zijn en aan land in kookhuizen gekookt moest worden, verzamelde zich

ook daar geregeld het volk als de werkzaamheden aan boord afgelopen waren.

Menigeen kreeg daar bebloede hoofden en blauwe ogen en de meeste tijd moest de

politie het doen ophouden.

In het najaar van 1831 stopte hij met deze reizen, waarna hij aanmonstert op het

fregatschip “Twee Antonies”, kapitein Bruker, om daarmee zijn eerste reis naar Oost-Indië te

maken. Jacob was toen 16 jaar.

Ik verhuurde mij mij op het Fregatschip “Twee Anthonia” Kapt Briker naar Java en

vertrok in’t voorjaar van Rotterdam. Dit was een flink schip met 12 stukken geschut op

het dek, een hut achterop voorzien met geweren sabels pistolen en pieken en met een

Equipage van 40 man. Wij hadden slechts weinige passagiers.

Na gelost te zijn op Batavia kregen wij bestemming naar Canton in China en als

passagier de heer Jacobaan die de theeplant naar Java over te brengen. Te Canton

bleven wij geruime tijd liggen en te wachten totdat de nieuwe theeoogst inkwam en

daarop vertrokken wij naar Rotterdam.

17

Zijn levensverhaal over deze reis gaat uitgebreid verder hoe ze in een blokkade door Engelse en

Franse schepen van Holland terecht kwamen, de “Twee Antonies” door een Engels oorlogschip in

beslag genomen werd en de bemanning gevangen genomen werd, waarna ze naar Portsmouth

werden overgebracht. Daar lag ook de schoenerkof ”Harmonie” uit Dordrecht met kapitein

Genus de Boer, met tevens aan boord zijn broer George als matroos, die al 4 maanden eerder

met zijn schip was opgebracht. Hij heeft daar nog 3 maanden vastgezeten voordat de blokkade op

2 juni 1833 werd opgeheven en de schepen weer mochten vertrekken. Het verhaal over de gehele

reis is te lezen bij Hong Kong (Deel IIC) en eindigt met:

Het is wel te denken met wat een vreugde wij in Rotterdam ontvangen werden. Moeder

en Vader met al de kinder stonden onder de menigte ons op te wachten en het duurde

dan ook niet lang dat wij in hunne omarming lagen en naar huis gevoerd werden,

waar we een geheel ankermaal kregen dan we in langer dan een jaar niet genoten

hadden. Geheel Rotterdam was in feest gedost, overal vlaggen en iedere schepeling die

aan land ging werd met ‘welkom, welkom’ begroet.

Na voor de tweede keer bijna twee jaar weggeweest te zijn bleef Jacob hierna niet lang

aan wal en ging weer in dienst bij zijn oom en oude kapitein Strobuur, met wie hij tot het najaar

1833 geregeld reizen met de nieuwe schoenerkof “Merwestroom” (48 last5, werf Cornelis Gips6,

voor reder de Klerk en de Voogd, beide te Dordrecht, bijlbrief nr.64 dd 3-03-1830) maakte tussen

Dordrecht en Bergen in Noorwegen met stokvis of levertraan.

Ik bleef niet lang aan de wal, maar ging naar Dordt waar ik bij mijn oude kapt

Stroboer weder in dienst ging. Het schip, de Merwestroom, van de Klerk & Voogd.

Onze reizen waren geregeld tussen Dordt en Bergen in Noorwegen met stokvisch of

levertraan, en nam toen de kapt zijn vrouw geregeld mee. Hier bleef ik aan boord tot

het najaar van 1833 en moest toen aan de wal blijven om in het voorjaar te loten.

Terwijl ging ik op het Stuurmanscollege om mij in de stuurmanskunst te oefenen.

Hierna blijft Jacob Bouten bijna twee jaar aan wal om zijn militaire dienst te vervullen. In

afwachting van zijn loting in februari 1834 gaat hij op het stuurmanscollege.

Bij de loting in febr. trok ik een laag nummer en daar er geen denken aan een

remplacant was moest ik dienen. Ik gaf mij dadelijk op voor de marine, doch daar daar

geen behoefte aan recrutanten was moest ik bij de landmacht.

In april kreeg hij echter geen oproep om ingelijfd te worden,

5 De maat van een schip werd destijds in lasten of in een combinatie van lasten en tonnen van 1000 kg opgegeven. Met een last werd in de scheepsbouw bedoeld een roggelast met een gewicht van ongeveer 1800 kg 6 Cornelis Gips (1778-1843 Dordrecht) werkte als scheepsbouwer op de werf van zijn vader (opgericht 1796) en nadat hij deze heeft overgenomen erft hij in 1833 een grotere werf van zijn schoonvader Dirk Boest, eveneens aan de Lijnbaan bij de Riedijkshaven. In 1825 bouwde hij zijn eerste zeeschip, de kof “De Hoop” en in 1827 werd op de werf het eerste stoomschip de “Anna Paulowna” gebouwd. Op 28 augustus 1830 werd het fregat “De Dortenaar”, 451 last, voor reder Adolph Blussé van Oud Alblas te water gelaten, tegelijk met het fregat “De Stad Dordrecht”, 448 last, op de werf Jan Schouten voor reder Mij der Dordrechtse Scheepsrederij. De eerste kapitein van de “Dordtenaar”, Dirk van der Koogh (1798 Dordrecht – 6-05-1831 op zee) huwde in 1830 met Catharina Juriana (geb.1812), dochter van Cornelis Gips. [3]

18

zoodat ik tehuis bleef en met mijn lessen bleef doorgaan.

Ook ontving ik gedurende die tijd van onze huisheer les op de viool, zoodat ik mij niet

verveelde. Daar er ook later geen oproeping voor mij kwam, wilde ik toch gaarne

weder in verdienste en probeerde onder een vreemde naam met een schip uit te gaan.

De waterschout herkende mij echter en waarschuwde mij terug te treden.

Omdat hij vervolgens steeds maar niet opgeroepen wordt en iedere keer een paar maanden

uitstel krijgt, behaalt hij in 1834 zijn stuurmansdiploma. In het voorjaar van 1835 lukt het hem

uiteindelijk om uitstel voor een jaar aan te vragen,

hetgeen ik, na eerst eenige malen heen en weer te zijn geweest, eindelijk kreeg en

waarin stond dat ik door ondermaat te zijn voor een jaar was vrijgesteld. Hoe dat zoo

kon heb ik nooit begrepen, daar ik lang voor mijn 18e jaar reeds een mannelijke lengte

had. Ik deed daarnaar dan ook geen onderzoek, en heb de vier militie-jaren dan ook

ieder jaar een vrijstelling voor een jaar gekregen, daar ik onder de maat was.

Toen ik vrijstelling had, kon ik weer buitenlandse reizen doen en verhuurde mij weder

bij mijn oude kapt. Stroboer op de Merwestroom.

Kofschip “Merwestroom” met kapiteinsvlag D8 van Jacob Strobuur,[SAD]

19

Op 9 juli 1835 monstert hij opnieuw aan bij kapitein Strobuur op de “Merwestroom”.

Monsterrol nr.744 dd 9 Juli 1835 van het kofschip

Merwestroom met kapitein Jacob Strobuur,

liggende te Dordrecht met als bestemming Bergen

in Noorwegen. Matroos J.L.Bouten, 19 jaar, gage f 20,- [SAD-12]

20

Stuurman van 20 jaar

Na één reis krijgt hij een nieuwe kapitein, Derk Hendriks Hazewinkel7 (1807 Veendam, vlag D 36),

omdat kapitein Strobuur van reders de Klerk en de Voogd het toezicht krijgt op de bouw van de

Oost-Indiëvaarder “Baron van Geen”, op de werf van Corn. Gips, die hij later zou gaan voeren.

Jacob Bouten krijgt de rang van stuurman op de “Merwestroom”, 20 jaar, gage f26,-

Dit was mijn eerste stap op de bevorderingsladder en ik meende nu ook wel verder te

zullen komen. Van mijn oude kapt. Strooboer kreeg ik de belofte dat hij, wanneer ik

goed bleef oppassen, mij op het nieuwe schip Baron van Geen als derde stuurman aan

zou stellen.

Eerst gaat de reis met kapitein Hazewinkel wederom naar Bergen in Noorwegen.

Ik deed slechts één reis met kapt. Hazewinkel en werd overgeplaatst op de Harmonie

bij mijn oude kapt. Gieze de Boer, waar ik in Harlingen van afgegaan was.

Monsterrol nr.748 dd 11 September 1835 van het

Kofschip “Merwestroom” met kapitein D. H.

Hazewinkel, liggende te Dordrecht met als

bestemming Bergen in Noorwegen.[SAD-12]

Stuurman J.L. Bouten (20jr, Rotterdam, f 26), Kok

E. Sijpkens (19jr, Groningen, f 22), Matrozen Jan R.

Oppentoegt (19jr, Veendam, f 20) en Jacob H. Stuit

(15jr, Veendam f15,-)

December 1835 werd Jacob door de reders Klerk & Voogd overgeplaatst naar opnieuw de

“Harmonie”, bij zijn oude kapitein Gieze de Boer. Over deze reis naar Suriname schreef Jacob

Bouten in zijn levensverhaal:

Zijn reis was bestemd naar de West-Indies, Suriname, en daar hij geen fijne navigator

was moest hij een kundige stuurman hebben en zou ik dan als tweede stuurman

medegaan. Wij kregen dan ook een eerste stuurman die reeds enige reizen in die rang

7 Derk Hendriks Hazewinkel was afkomstig uit Veendam en net zoals Jacob Bouten uit een geslacht van vele generaties schippers en andere zeelieden op de binnen en buitenvaart. Vanaf zijn twaalfde voer hij als scheepsjongen op de kof “Vrouw Gesiena” uit Veendam, met zijn vader en kapitein/eigenaar Hendrik Pieters Hazewinkel. In 1829 voer hij met de smak “Twee Gebroeders”, in 1831 als kapitein op het kofschip “De Vlijt” van Dordrecht naar Londen, in 1833 als kapitein op het kofschip “Die Biene” van Dordrecht naar New Castle en van 1835 tot 1847 was hij kapitein op de “Merwestroom”. Vanaf 1850 vaart hij vanuit Veendam, eerst op het kofschip “Delia” en van 1859 tot 1862 met de nieuwe 2m-schoener “Esperance”, 145 ton, gebouwd op de werf Wilkens te Veendam. Hij woonde te Veendam met zijn vrouw Deeltje de Lange en zoons Hendrik (1837) en Willem (1845), beiden kapiteins der koopvaardij.

21

op Oost-Indie gedaan had (W. Bouman) en waar ik spoedig goede maatjes mee werd

en veel van hem leerde, vooral ook wat de navigatie betrof.

Wij hadden een vrij voorspoedige reis naar Suriname en waren weder bezig de lading

suiker naar Amsterdam in te nemen toen de oorlogsbrik "De Echo" daar aankwam

met de geele koorts aan boord, die spoedig over al de daar liggende schepen oversloeg

zoo dat vele daaraan overleden. Ook ik werd daardoor aangetast en daar in het

hospitaal geen ruimte meer was, werd ik bij burgers in huis gebracht en verpleegd. Het

was een welgestelde mulattin-weduwe, die vele slaven had en waar zij streng over

regeerde.

Ik kreeg een oude slavin die mij oppaste en steeds voor mijn bed zat. Geen moeder kon

meer zorg voor haar kind maken dan zij voor mij deed. Er werd dan ook mijn spoedige

herstelling daaraan grootendeels toegeschreven. Na ruim vier weken daar geweest te

zijn ging ik weder aan boord en kort daarop verlieten wij Paramaribo met de

bestemming naar Amsterdam."

Plantages in Suriname rond 1800, met Paramaribo (90° gedraaid) inzet rechtsboven [Wikipedia]

In mei 1836 wacht hem bij terugkeer een teleurstelling. Zijn oom Jacob Strobuur is op 4 april 1836

te Dordrecht overleden aan de roodvonk. Deze zou kapitein worden op het nieuwe fregat

“Generaal Baron van Geen” voor reders Klerk en Voogd, dat werd gebouwd op de werf van

Cornelis Gips te Dordrecht. Kapitein Strobuur had aan Jacob Bouten beloofd dat hij 3e stuurman

bij hem zou worden op het nieuwe schip. Dat ging nu niet door en geen genoegen nemende met

de aanbieding om stuurman de worden op de “Harmonie”, neemt Jacob Bouten zijn ontslag bij de

22

reder Klerk & Voogd.

Ik was echter over die handelswijze zeer boos en bedankte voor hun aanbod, zeggende

dat ik niet bevreesd was een andere betrekking te vinden.

De werf van Corn. Gips & Zn. aan de Riedijkshaven te Dordrecht, met het fregat OUD-ALBLAS

gereed om te water te worden gelaten (27 augustus 1836) voor reder A. Blussé van Oud-Alblas te

Dordrecht. Aan de linker kant een grote driemaster, de BARON VAN GEEN. F.J. v/d Blijk

(1806-1876), [MGD]

Nu de oorlog met België voorbij was had Jacob’s vader bericht ontvangen om met het schip, dat

hij voor Antwerpse rekening gevoerd had en dat afgelopen jaren in Rotterdam had stil gelegen,

naar Antwerpen te komen en van daaruit weer te gaan varen.

Mijn Vader was echter te groote Orangeman, om bij de vijand over te gaan en schreef

hun dat hij het schip naar Antwerpen zoude brengen, doch dat zij een andere kapitein

moesten zoeken, daar hij niet verkoos onder Belgische vlag te varen.

Terwijl het schip in gereedheid werd gebracht, werd mijn Vader ziek door zwaar

gevatte koude, daarop een bezetting op de borst en overleed na weinige dagen op 47

jarige leeftijd. Ik nam toen de plaats van mijn Vader over en vertrok in het begin van

December binnendoor over Vlissingen naar Antwerpen. Ik had er nog 9 man bij

aangenomen als hulp.

Aldus vertrekt Jacob na het overlijden van zijn vader in november 1836 met het schip van zijn

vader naar Antwerpen. Zij voeren binnendoor naar Vlissingen, waarna ze bij het eerste Belgische

fort op de Schelde niet verder mochten varen. Een Belgische kapitein nam het schip over, waarna

Jacob met zijn bemanning bij fort Lillo aan land werd gezet. Daar troffen ze een mosselvisser die

hun via Vlissingen naar Rotterdam zou brengen.

23

Tegen de avond vertrokken wij van Lillo met een donkere maan en een stijve koelte

naar het Noorden. Toen wij bij fort Bats kwamen was het stik donker en daar de weg

over het dronken land veel nader was dan over Vlissingen, rade de schipper ons die

weg te nemen, daar hij dan overal zeer goed bekend was. Wij kwamen voorbij Bats

zonder aangeroepen te worden.

De Schelde in 1830 met Fort Batz (18) op de voorgrond en Fort Lillo (11). Op de achtergrond Antwerpen

In het zicht van Bergen op Zoom liepen ze ’s-nachts bij laag water aan de grond en toen het weer

vloedend was bleek het schip ernstig lek te zijn. Met allerlei problemen waren ze een dag later

weer terug in Lillo, waar ze uiteindelijk van de commandant toestemming kregen om op een

strolager in de kerk de nacht door te brengen.

Gelukkig konden wij warm eten besteld krijgen en deden wij ons avondmaal met

ongeschilde aardappelen en spek, waarbij een goed glas bier. Wij vielen daarop

spoedig in slaap en werden ’s-morgens om zes uur gewekt uit te marcheren.

24

Gedurende de nacht had het zo hard gevroren dat ze onmogelijk over het water terug naar

Rotterdam konden, waarna ze de reis over land aanvingen, opnieuw over Belgisch grondgebied.

Verkleumd van de kou en hongerig klopten ze tegen de middag aan bij een boerderij waar ze na

eerst een vijandige houding vervolgens een grote schaal haverpap met een flink stuk spek te eten

kregen.

Daarbij werd voor ieder nog een ferme boterham gemaakt, zoodat wij allen zeer

dankbaar van hen afscheid namen en de reis vervolgden.

Tegen vier uur bereikten ze de Hollandse grens, waar ze door de commandant als vagebonden,

landlopers en misschien ook dieven, in het kerkje van Overheyden werden opgesloten.

Het heeft mij later altijd gespeten dat ik de naam van dien luitenant niet heb genoteerd

had om bij later gelegenheid hem bij deze en geenen bekend te stellen. Zijn gedrag

tegenover ons deed ons zeker te meenen dat hij misschien copieus gedineerd had en

daarop in zijn slaapje gestoord.

Met veel moeite konden wij warm eten voor ons geld krijgen en moesten dit toen in het

donker opeten. Gelukkig was er nogal voorraad stro in de kerk, zoo dat wij daar in en

onder konden kruipen, daar anders misschien eenige doodgevroren hadden.

De volgende dag liepen ze onder begeleiding van gendarmes te paard naar de plaatscommandant

te Bergen op Zoom gebracht, die ze een pas verstrekte om over de Moerdijk naar Rotterdam te

gaan. De volgende dag huurden ze een kar om hun goederen en degenen die moeilijk konden

lopen te vervoeren en gingen ze op pad. De dag daarop kwamen ze om twee uur te Moerdijk aan,

waar wij dadelijk door gendarmes aangehouden werden de pas te zien. Ik zocht overal

naar de pas doch kon die nergens vinden en meende nu deze in ons vorig logies

verloren te hebben. Ik reed dadelijk met de kar terug en zocht overal in het logement

doch vond niets. Daarop nog eens mijn zakken door gezocht en jawel, daar vond ik in

de zak van mijn onderjas, waarin ik niet gezocht had.

Dadelijk reed ik weer terug naar en kwam nog bijtijds om naar Willemsdorp overgezet

te worden. Zoo kwamen wij strompelend ’s-avonds om acht uur te Dordt aan. Wij

sloegen ons bivak bij Willem van Twist op en kropen na goed gegeten te hebben onder

de dekens.

De volgende ochtend konden zij de stoomboot nemen waar zij als schipbreukelingen aankwamen.

Niemand onzer kon bijna meer over de weg komen, daar allen de voeten doorgeloopen

hadden, en op kousenvoeten over de weg gingen. Wij waren nu evenwel thuis en

konden de tijd nemen weer op te knappen.

Moeder en zuster verzorgden even druk en zoo werd ik spoedig weer in staat naar een

andere gelegenheid uit te gaan, rond te zien.

In 1837 monstert hij aan te Rotterdam als 2e stuurman op het galjoot “Juliana” voor reder

Serruys te Rotterdam met kapitein F.Poodts vlag R 187 en vertrekt hij naar Kaapverdië om daar

zout te laden voor Buenos Aires en daar gedroogd vlees te laden voor de slaven op de plantages

in Havanna.

"Daar de stuurman reeds eenmaal die reis naar de Kaap Verdische eilanden gemaakt

had, en wist hij waarmee die neger inboorlingen plezier kon doen, kocht hij bij

uitdragers eenige oude kleeren op die wij gedurende de reis met allerlei lelijke

25

gezichten beschilderden, om die hun daar te laten dragen. Deze werden dan voor

vruchten of groenten verruild, en zij vonden het prachtig, zoo potsierlijk uitgedost te

zijn. Zoo hadden zij broeken aan met één korte en één lange pijp, waarop een gezicht

achter op de billen en een voorop de buik geschilderd was en zoo ook jasjes van voren

en achter met allerlei lariekoek beschilderd.

Na te Maijo onze lading zout ingenomen te hebben, zeilden wij naar Buenos Ayres,

waar de lading zout, genever en andere artikelen die wij nog van Rotterdam

medegenomen hadden, verkocht werden en daarvoor een lading gedroogd vleesch

inkochten. Om nu te zorgen dat er geen slecht vleesch van verladers afgescheept werd,

en het gewicht te controleeren, moest ik alle morgen naar de slachtplaats bij de

afscheping zijn en daar het schip na van de stad op de ree lag, logeerde ik aan wal en

reed elke morgen te paard naar de slachtplaats waar het vleesch afgescheept werd en

kwam 's-avonds eerst terug.

Na beladen te zijn vertrokken wij naar Havanna, waar de lading aan een Spaansch

huis verkocht werd, die het weer bij kleinere gedeelten aan de plantages voor de slaven

verkochten.

Gedurende de tijd dat wij daar lagen heerschte er sterk de gele koorts, die bij

onderscheidenen schepen de geheele Equipage deed sterven, en ook bij ons de geheele

Equipage naar het hospitaal deed verhuizen. Zelfs de kapitein, die voor de achtste maal

Havanna bezocht, werd er ook door aangetast. Alleen ik bleef gezond en kreeg twee

Spanjaarden bij mij het schip te bewaken. Dat was hier nodig, daar het hier in

Havanna een echt dieven en moordenaarshol was, men zich niet ontzag des nachts op

de schepen te steelen en te moorden. Ik ging doch moest alle morgen naar het hospitaal

de zieken bezoeken en zag dan verscheidenen gestorvenen achter elkaar uit het

hospitaal naar de kalkput dragen, daar er aan geregeld begraven niet te denken viel.

Gelukkig werden de onzen, op een matroos na, allen weder gezond en na een lading

suiker ingenomen te hebben, vertrokken wij naar Rotterdam.

Op de terugweg kregen wij verschrikkelijk slecht weer en zware stormen, zoodat alles

op het dek stuk en overboord sloeg, zoodat wij op het laatst als op een vlot stonden.

Gelukkig bleef het schip dicht en kwam er weinig water in het schip, zoodat wij met

weinig te pompen boven konden houden. Na een reis van 21 maanden uit te zijn

geweest, kwamen wij te Rotterdam aan en vond ik de mijnen alle gezond terug."

Na terugkomst, 21 maanden na vertrek, verblijft hij slechts drie weken in Rotterdam

voordat hij opnieuw vertrekt voor een zelfde reis met kapitein Poodts, maar nu op het barkschip

de "Vijf Gebroeders", 242 ton, eveneens voor reder Serruys.

Algemeen Handelsblad 20-10-1837, Scheepstydingen: Kapt. Wagenaar, van Havana, te Antwerpen gearriveerd, rapporteert dat de Juliana, Kapt. Poodts, den 30sten Augustus van Rotterdam vertrokken was; gen. schip had hij 3 September in de golf gepraaid.

Jacob schrijft over deze reis:

Op het eiland Mayo van de Kaap Verdische eilanden, waar wij zout innamen, vierden

wij het nieuwe jaar en om dit niet ongemerkt voor de eilanders voorbij te laten gaan,

verzochtten wij de kapt, die op dat oogenblik ziek te bed lag, de stukken op te mogen

halen en een saluut van eenige schoten bij de overgang van het jaar te mogen geven.

Het verlof werd gegund, met de waarschuwing vooral voorzichtig te zijn.

26

De vier kanonen werden nu opgehaald en zoo werden 21 schoten gelost, die het geheele

eiland in beroering brachten en alles uit de hoeken deed vluchten, menenede dat er een

vijand was het eiland in te nemen. Onze bootsman, die vroeger bij de marine gediend

had, was belast met het laden der stukken en, om nu niet voor ieder schot de kardoes te

moeten halen, nam hij er vier tegelijk en stopte ze in zijn boezem.

De “Vijf Gebroeders” was een zgn barkgaljoot, een kofschip dat als bark getuigd was. Het werd in 1823

gebouwd en mat 242 ton. Aquarel D.A. Teupken, [SMA]

Na afloop van het saluut wilde men ook nog vuurwerk afsteken en werd op de kombuis

een toestel van dunne stokjes door elkaar gevlochten, waar om natgemaakt kruit

geplakt werd, dat daarna aangestoken werd. Dit was ook het werk van de bootsman

en terwijl hij hiermede bezig was, en het toestel aanstak, zag men ineens een groote

vlam en vloog de bootsman brandende van de kombuis op het dek. Het bleek toen dat

de bootsman nog een kardoes kruit in zijn boezem had gehad en een vonk van het

vuurwerk had gevat.

Het feest was ineens afgeloopen en de de bootsman naar zijn kooi gedragen. Hij zag er

verschrikkelijk uit, de geheele borst en buik verbrand, ook hals en gezicht, en alles

zwart van het kruit. Ruim drie weken lag hij er mede te bed voor hij zich weder kon

vertonen, en was zoo goed voor het uiterlijk genezen, dat de kapt niet te weten is

gekomen, waarvoor bij bedlegerig was geweest.

Te Buenos Ayres kreeg ik weer de zelfde werkzaamheden aan de slachtplaats en om

daar te komen had ik altijd een wachtpost van militairen te passeren, die het eenieder

die daar langs kwam lastig maakte met iets te hebben, geld of tabak. Kregen zij niets,

dan prikten zij het paard of gooiden het met steen.

Zoo trof ik op een Zondag, terwijl ik met een vriend naar de slachtplaats was gereden

om deze te laten zien, bij onze terugkomst op een smalle weg twee soldaten die met

twee galeiboeven water voor de post gehaald hadden, ons om vroegen. En daar zij het

niet kregen mijn paard een steek met de bajonet gaven dat het begon te steigeren en

mij er af wierp. Ik sprong echter spoedig op en sloeg hem met de bullepees die ik als

karwats gebruikte, over het gezicht dat hij in elkaar kromp. Sprong daarna weder te

27

paard en rende weg, doch ik kreeg nog een steek van de andere soldaat in de arm, dat

ik echter eerst later merkte aan het bloed dat mij uit de mouw liep. Later zorgde ik

altijd met anderen die weg te nemen.

Blokkade van Buenos Aires door de Franse vloot 1839-1840 [MMB, Museo Maritimo Buenos Aires]

Gedurende de tijd dat wij hier lagen kwam er een Franssche oorlogsvloot die

voldoening eischte van Buenos Ayres voor het ter dood brengen van den Franschen

consul, die door de regering beschuldigd was van met de Pampa bevolking

samengespannen te hebben en vijanden van de republiek waren. Daar deze vergoeding

niet door de regering gegegeven wilde worden, werd Buenos Ayres geblokkeerd en

kregen wij met moeite de tijd om het gekochte vleesch in te nemen.

Na dien tijd mocht er geen schip in of uit. Wij waren dus het laatste schip dat vleesch

uitvoerde en alzoo grooter waarde aan onze lading gaf.

Vlak voor hun vertrek uit Buenos Aires8 kwam er een passagier aan boord, de broer van de vrouw

van de Nederlandse consul, die een te uitbundiug leven leidde en door zijn familie het land werd

uitgezet naar Havanna, in de hoop dat hij daar spoedig aan zijn einde zou komen. Of dit ook

gebeurd is werd niet meer vernomen, wel dat hij na enkele voorvallen in Havanna naar de galeien

werd verwezen en met de ketting aan het been aan de forten moest werken.

Bij onze aankomst in Havanna vonden wij de vleeschvloot zeer groot en daardoor de

prijzen van het vleesch zeer laag, zoodat de kapt wetende dat na ons geen vleesch meer

aangevoerd zou worden, besloot te wachten tot de prijzen hooger werden. Dit zou

nogal eenige tijd duren en daarom werd de helft van de equipage ontslagen, die toen

op de slavenhalers gingen varen waarbij goed geld verdiend werd.

Ons wachten op de verkoop duurde maar even bij de zes maanden, en werd toen

verkocht op drie maanden te lossen, daar het, zoals bij de vorige reis, altijd bij kleine

8 Buenos Aires was in die jaren de hoofdstad van de gelijknamige provincie, terwijl het land Argentinië toen nog niet bestond. Pas in 1853 werd er door de tot dan toe elkaar bestrijdende provincies een gezamenlijke grondwet ondertekend en werd Buenos Aires (Spaans voor Goede Luchten) de hoofdstad van Argentinië. Van 1856 to 1870 verkeerde het land vervolgens in een bloedige oorlog met het buurland Paraguay.

28

partijen uit het schip verkocht werd. De beide zoons van den kooper waren dan alle

dagen aan boord om het vleesch te sorteren en te verkopen. Dit waren een paar

jongelui van 20 en 22 jaar en leefden er zoo wel van, waarvan zij ons, de stuurman en

mij ruimschoots van mee deelden; ons medenamen naar de opera en ons, zondags met

het rijtuig afhaalden naar een van hun plantages te rijden.

Na 9 maanden in Havanna gelegen te hebben en met suiker beladen te zijn, kon de terugreis naar

Amsterdam aanvangen. Jacob Bouten verhaalt hierover:

Na de lossing was een lading suiker gekocht, die wij dadelijk innamen om spoedig de

plaats te verlaten, waar wij ruim negen maanden hadden gelegen. Gelukkig had

gedurende dien tijd de geele koorts daar niet geheerscht, zodat wij bijna geen zieken

hadden gehad, doch het schip was gedurende het stilliggen daar zoo aangegroeid

onder water, dat het bijna niet voort te krijgen of te besturen was. Er was in Havanna

al moeite gedaan om de aangroeiing zoo veel mogelijk er af te krijgen, maar men kon

niet overal bij komen, en zoo bleef er nog veel zitten. Nu zit het op koper, waarmede het

schip onder water beslagen was, niet zoo vast als op ijzer of hout, zoodat het onder het

varen spoedig met grote vlokken afschuurde en de bodem spoedig schoon was. Onze

bestemming was nu Amsterdam, waar wij na nog voorspoedige reis aankwamen.

Na een voorspoedige reis kwamen zij aan in Amsterdam, waar zij allen ontslagen werden omdat

het schip verkocht ging worden.

Mijn goeder Moeder kwam mij spoedig opzoeken en bracht mij mijn zondags pak, dat

bij iedere reis altijd thuis bleef meede om netjes uit te kunnen gaan. Daar mijn Moeder

nu te Amsterdam zijnde ook eenige kennissen wilde opzoeken, gingen wij ook aan

boord van de “Decima”, kapt Bolhuis, die een neef van mijn Vader was. Bij dat bezoek

vroeg hij mij of ik lust had bij hem als tweede stuurman aan boord te komen, hetgeen ik

gaarne aannam. Hoewel mijn Moeder liever had dat ik van Rotterdam uitging, was ik

te zeer ingenomen met op een Oost-Indië vaarder te komen.

In dec 1840 monstert hij te Amsterdam aan als 2e stuurman op de bark “Decima”, 457

last, met als kapitein zijn oom K.J.Bolhuis9 (1805 Veendam), een neef van zijn vader, en vertrekt

hij voor een reis naar Oost-Indië.

Die reis beviel mij zeer goed en daar de opperstuurman bij onze binnenkomst een

schip werd aangeboden, werd ik in zijn plaats gesteld. Zoo had ik nu de hoogste rang

in de koopvaardijvaart bereikt en hing het nu maar van het geluk af gezagvoerder te

worden. Ik had het geluk van altijd mijn superieuren nogal te bevallen en hoopte

daardoor bij voorkomende gelegenheden wel door hen geholpen te zullen worden. Dit

is echter niet gebeurd en juist het omgekeerde het geval geweest.

9 Klaas Jan Bolhuis was getrouwd met Aaltje Eilts de Vrede (1808 Veendam), dochter van schipper Eilt

Obbes de Vrede en Jeltje Luitjes Pinxterboer, familie van Jacob’s grootmoeder. Klaas Jan Bolthuis werd op 8 september 1835 lid van het College Zeemanshoop te Amsterdam (vlag A 433), voerend de kof “Johanna Ottilie”, gebouwd in 1829, 170 ton, varend voor N. Van Walree te Amsterdam. De bark “Decima” werd gebouwd in 1837 op de werf Witte Kruys van J. Meeyjes & Zn te Amsterdam, voor reder Walree & de Vos. Klaas overleed te Veendam op 17 oktober 1862 (57jr).

29

De bark “Decima” (Spin) [SMA]

Algemeen Handelsblad 03-12-1841, Scheepstydingen, Binnengekomen: Batavia, 11 Aug. Bolhuis, Decima, Bezoeki, zou 14 dito n.Amst.vertr.

Algemeen Handelsblad 03-12-1841, Scheepstijdingen, Uitgezeild: Batavia 14 Aug.; Bolhuis, Decima, Amst.

Algemeen Handelsblad 10-12-1841, Scheepstydingen, Binnengekomen: St.Helena 13 Oct., Bolhuis, Decima, Bat. N.Amst.

Algemeen Handelsblad 13-12-1841, * Scheepstydingen, Binnengekomen: TEXEL, 10Dec., W.N.W.; K.J. Bolhuis, Decima, Batavia. * Carga-Lyst, Amsterdam: Batavia, K.J. Bolhuis, Decima: 5318 b. Koffij, 1184 kan. Suiker, 575 b. Bindrotting; N.H.M.

In december 1841 is hij weer terug in Amsterdam waar hij bij de familie van de 2e stuurman

Gerrit Wegman het Oud en Nieuw viert en daar zijn toekomstige vrouw Adriana Pos uit Oud

Loosdrecht leert kennen.

Toen ik daar die avond kwam vond ik daar behalve de familie ook de vriendin van de

dochter des huizes, Mej Pos, die een gedeelte van de avond daar doorbracht en later

door alle jongelui naar huis gebracht werd. Onderweg werd afspraak gemaakt de

volgende avond gezamenlijk naar de schouwburg te gaan, hetgeen ook door Mej. Pos

werd aangenomen. Hierdoor werd ik in de gelegenheid gesteld nadere kennis te

maken, en het gevolg werd, dat wij spoedig ge-engageerd geraakten.

Het vond echter nogal tegenstand bij haar oudelui, die, met het zeewezen geheel

onbekend, meenden dat deze allen zeer ruwe lui en noch aan God of zijn gebod

stoorden.

30

Na twee weken tijd tot informatie werd het schoorvoetend toegestaan waarna het ook de familie

en grootmoeder bekend werd gemaakt.

Het werd nu ook aan de fam en grootmoeder, die te Loosdrecht en Loenen woonden,

bekend gemaakt, waarop de grootmoeder antwoordde aan de oude-lui dat zij hun kind

liever naar het kerkhof mochten zien dragen, dan het te laten trouwen met een zeeman.

De oude vrouw kende de zeelieden waarschijnlijk alleen uit de 15e en 16e eeuw en daar

kan ik haar zoo geen ongelijk geven. Dit werd echter beter toen ik later met mijn

aanstaande een bezoek bij haar bracht en waarbij de Loosdrechtsche bewoners later

vertelden, dat zij nooit een wezen gezien had, dat zooveel op een mensch leek als een

zeeman.

Jacob Bouten 1815 – 1842 in het kort:

Jacob Luitjes Bouten, geboren te Veendam op 30 augustus 1815

1816 Najaar 1816 verhuist het gezin van Veendam naar Koningsbergen-Pruisen

1822 Najaar 1822 met zijn vader en moeder naar Edinburgh. Na schipbreuk in Harwich op school.

1823 Na failliet van reder Muller te Koningsbergen verhuist het gezin naar Antwerpen

Jacob Bouten: Kajuitsjongen, 12 jaar (1827)

Reis Vertrek Aankomst

Schoenerkof “Harmonie”, kapitein Jacob Strobuur, neef van Jacob’s vader Luitje (1788 Veendam, vlag D8), reder Klerk & Voogd (Dordrecht)

1 1827, Nov van Dordrecht Sête-Frankrijk (Middellandse Zee)

Amsterdam (met wijn), 28 Apr 1828

2 Amsterdam Frederikshaven-Denemarken, Mei 1828

Middelburg (met planken), 15 Jun 1828

3 1828, 29Jun van Middelburg Narva-Estland

Middelburg (met balken), Sep

Schoenerkof “Harmonie”, kapitein Gieze de Boer (Oude Pekela, vlag D11)

4 1828-Sep, Dordrecht Bergen-Noorwegen

Triëst-Italië (met stokvis), Jan 1829

Antwerpen (met zwavel en pulp), ~Sep 1829

Na bijna 2 jaar terug thuis in Antwerpen

5 Dantzig

Harlingen (met hout), Nov 1829

“Cornelis dasse Viëtor”, kapitein Hindrik Harms Bosker.

6 Amsterdam Cadiz-Spanje

Amsterdam, Sep 1830

Moeder is met kinderen uit Antwerpen gevlucht naar Dordrecht. Ze verhuizen naar Rotterdam en Jacob blijft de wintermaanden thuis.

Een kof

7 1831-voorjaar tot najaar, Rotterdam Enkele reizen naar Liverpool

Schoenerkof “Twee Antonies”, kapitein Bruker

8 1831-najaar van Rotterdam Java + Canton

Blokkade Holland, t/m 2 juni 1833 in Portmouth

Rotterdam (met oa thee), Jun 1833

31

Schoenerkof “Merwestroom”, kapitein Jacob Strobuur

9 Dordrecht Enkele reizen naar Bergen-Noorwegen tbv stokvis of levertraan

1833-najaar, aan wal ivm loting voor militaire dienst

1834-Feb, stuurmanscollege tot voorjaar 1835

10 1835-Jul van Rotterdam Bergen-Noorwegen

Jacob Bouten: Stuurman, 20 jaar (1835)

Schoenerkof “Merwestroom”, kapitein Dirk Hendriks Hazewinkel (1807 Veendam, vlag D36)

11 1835-Sep van Rotterdam Bergen-Noorwegen

Schoenerkof “Harmonie”, kapitein Gieze de Boer

12 1835-Dec van Rotterdam Suriname

Amsterdam, Mei 1836

1836-Nov, Rotterdam. Overlijden van zijn vader Luitje waarna hij diens schip naar Antwerpse reder terugbrengt.

Galjoot “Juliana”, kapitein F. Poodts (vlag R187), reder Serruys te Rotterdam.

13 1837, 30Aug van Rotterdam Buenos Aires (met zout, genever ea)

Havanna (met vlees)

Rotterdam (met suiker), 21 maanden na vertrek

Bark “Vijf Gebroeders”, kapitein F. Poodts, reder Serruys

14 1839, van Rotterdam Buenos Aires (met zout)

Havanna (met vlees)

Blokkade Buenos Aires, waarna 9 maanden in Havanna

Amsterdam (met suiker)

Bark “Decima”, kapitein Klaas Jan Bolhuis, neef van Jacob’s vader Luitje (1805 Winsum, vlag A433), reder Walree & de Vos (Amsterdam)

15 1840-Dec, Amsterdam Bezoeki, Batavia 11 Aug 1841

Batavia, 14 Aug 1841 St.Helena, 13 Okt 1841

Texel, 10 Dec 1841, Amsterdam

1842-Nieuwjaar. Jacob leert in Amsterdam Adriana Pos kennen.

Vanaf zijn twaalfde heeft Jacob Bouten de eerste tien jaar vooral met ooms als kapitein gevaren,

waarbij het meest op de “Harmonie” en de “Merwestroom” voor reder de Klerk en de Voogd uit

Dordrecht. Zijn reizen waren hoofdzakelijk naar havens in Europa vanwege voor die tijd typische

lading als:

Stokvisch uit Noorwegen

Hout uit Denemarken en Rusland

Steenkolen en klipzout uit Engeland

Wijn uit Frankrijk

Typerend voor die tijd was dat de zeevaart opnieuw tot bloei kwam, na de terugval gedurende de

18e-eeuw met aan het eind de teloorgang van de oude Republiek der Zeven Verenigde Nederlan-

den, de komst van de Fransen en de oprichting van de Bataafse Republiek en uiteindelijk het

failliet van de VOC (de Nederlandse trots van de 17e-eeuw) in 1798. Deze opleving trad vooral op

dankzij de de oprichting van de Nederlandsche Handels-Maatschappij (N.H.M.) in 1824, op

initiatief van koning Willen I, ter ‘bevordering van de handel, scheepvaart, scheepsbouw, visserij,

32

landbouw en het fabriekswezen’. De N.H.M. acteerde als staatsbankier, handels- en transporton-

derneming, maar mocht anders dan de V.O.C. geen eigen schepen bezitten, waardoor particuliere

rederijen gestimuleerd werden.

Omdat de opbloei vooral in Holland plaatsvond, ontstond er daar een tekort aan bekwame zeelui,

waardoor veel van de kapiteins en matrozen op schepen uit Veendam en omgeving afkomstig

waren (zie monsterrollen uit Dordrecht). Ook daar had de scheepvaart zware tijden doorgemaakt

vanwege eerst de oorlogen met de Engelsen waarna met de Fransen, maar deze was niet vrijwel

geheel stil gevallen zoals in Holland wel het geval was.

Van 1837 tot en met 1841 voer Jacob Bouten vanuit Rotterdam en Amsterdam over welke reizen

mij niet meer bekend is dan hetgeen hij in zijn levensverhaal beschreef, onder andere omdat de

monsterrollen en logboeken van aldaar tijdens de tweede-wereldoorlog verloren zijn gegaan.

Plattegrond Dordrecht 1850 [SAD]

Vanaf 1842 vaart Jacob Bouten 27 jaar lang vanuit Dordrecht voor rederij Blussé10, in 1829

opgericht door boedrukker Adolph Blussé van Oud-Alblas (1779 Dordrecht), zoon van Pieter

Blussé en Sophia A. Vermeer.

10 Het eerste schip dat de rederij laat bouwen is “De Dordtenaar” , op de werf van Cornelis Gips (zie reeds hiervoor), na de tewaterlating op 28 augustus 1830 gemeten als zijnde 430 last (vanwege de te ontvangen rijkspremie voor de bouw van een schip werd een nieuwe meting aangevraagd, die 451 last en een premie van f.15.318,- opleverde). De totale rekening voor het schip bedroeg f. 174.500,-)., tot de aandeelhouders behoorden o.a. Cornelis Gips (1778/1843 Dordrecht), Simon van Brakel (1761/1830 Dordrecht) koopman te Dordrecht en Herman van der Sande, eveneens koopman te Dordrecht. Zoals gebruikelijk voor die tijd garandeerde de N.H.M. vracht voor de eerste twee uit- en thuisreizen naar Oost-Indië.

33

Alhoewel Dordrecht reeds vanaf de 13e-eeuw een aanzienlijke plaats innam in de Nederlandse

scheepsbouw en er midden 18e-eeuw zelfs nog een dertigtal scheepsbouwers in de stad gevestigd

waren, waren het uitsluitend de werven Jan Schouten (aan de Kalkhaven) en Cornelis Gips (aan de

Riedijkshaven) die zich richtten op de grote vaart en profijt trokken van de stimulerende

maatregelingen door de N.H.M. De beide werven leverden tussen 1835 en 1855 ruim 65

fregatten, barken en schoeners.

.

Na “De Dordtenaar” in 1831, volgden de fregatten “Jacob Cats”, “Oud Alblas”, “Orion”, “Isis”, “Timor” en de “Admiraal van Heemskerk” tot in 1842 de bark “Jan van Hoorn”, alle gebouwd op de werf van Cornelis Gips , die na het overlijden van Cornelis in 1843 overging op zijn zonen. In 1842 had reder A. Blussé van Oud-Alblas zeven schepen op Oost-Indië varen, de “Dordtenaar” was toen reeds verkocht (in 1839).

34

Met de “Jan van Hoorn” (1842 – 1849)

Voordat Jacob Bouten met de “Jan van Hoorn” zijn reizen rond de wereld zou maken, monstert hij

op 31 maart 1842 als 1e stuurman aan op de “Jan van Hoorn”. Deze toen nieuwe bark, 292 last,

werd gebouwd op de werf Cornelis Gips voor rederij A. Blussé van Oud-Alblas, beide te Dordrecht.

Toezichthouder tijdens de bouw en vervolgens kapitein, was Johannes Adrianus Keeman (1812

Amsterdam, vlag D53).

Monsterrol nr.1111 van het Waterschouts-Ambt te Dordrecht, dd 31 maart 1842 voor het Barkschip “Jan van

Hoorn”, kapitein J.A. Keeman te Dordrecht. Bestemming Batavia, terug op Rotterdam.

1e Stuurman J. Bouten, 26 jaar, Rotterdam, gage f70,-. Verder 2e stuurman, 3e stuurman tevens bootsman,

timmerman, kok, zeilmaker en hofmeester, acht matrozen, vier lichtmatrozen en drie jongens [SAD-12]

Op 13 april 1842 vertrekken zij uit Hellevoetsluis naar Batavia, waar zij op 2 augustus

1842 aankwamen. Jacob Bouten verhaalt over deze reis in zijn levensverhaal:

In het voorjaar van 1842 kwam ik aan boord van de “Jan van Hoorn”, kapt Keeman,

die bij de bouw van het schip was geweest, toebehorende aan de Heer A. Blussé van

Oud-Alblas te Dordt. Wij vertrokken omstreeks Mei van Dordt naar Batavia waar wij

na een reis van 3½ maand aankwamen.

Algemeen Handelsblad 13-04-1842, Scheepstydingen, Uitgezeild: DORDRECHT, 9 April; Keeman, Jan van Hoorn, Batavia.

Algemeen Handelsblad 14-04-1842, Scheepstydingen, Uitgezeild: HELVOETSLUIS, 13 April, O.N.O.; J.A. Keeman, Jan van Hoorn, Bat.

De reis was niet vlug geweest, hetgeen de kapt niet prettig stemde en misschien

gedeeltelijk oorzaak was, dat de kapt te Batavia zoo ziek maakte, dat hij naar het

hospitaal moest. Wij kregen onze bestemming van de factory der H.M. naar Soerabaja

en daar onze lading voor Ned in te nemen, zoodat ik met het schip daar naartoe

vertrok en de lading, suiker en koffie, innam.

Bij onze terugkomst te Batavia was de kapt in zooverre hersteld, dat hij de reis mede

terug kon maken, waarvoor de dokter hem medicijnen had mede gegeven.

35

Wij vertrokken in november van Batavia, doch troffen in Straat Soenda alle dagen zulk

slecht weer, dat wij weinig vooruit kwamen. De kapt. werd weder ziek, daarop ook de

2e-stuurman en eenige matrozen, zoodat de kapt. weer terug wilde naar Batavia. Dat

beviel mij echter niet en ik beloofde hem Anjer aan te doen voor dokters hulp, hetgeen

werd gedaan doch daar hoorden we dat de dokter ziek was en niet kon helpen. Het

weer was daarna iets gunstiger, en zetten we de reis voort, zodat wij na een paar

dagen, de veertiende na Batavia, buiten straat Soenda kwamen.

Straat Sunda ca 1810 (N-Z ondersteboven)

De kapt die van de dokter te Batavia poeders calomel had gekregen om te gebruiken als

de ziekte terugkwam, doch waarop het verbruik niet vermeld stond. De kapt die zich

ook niet meer kon herinneren wat de dokter hem gezegd had, hinkte op twee

gedachten, doch meende zeker te zijn alle poeders ineens te moeten innemen. Het

gevolg hiervan was dat zijn geheele lichaam en hoofd zoo opzwol, dat men dacht dat

het barsten zou. Het hoofd en gezicht was een ronde bol met kleine holtes van oogen en

mond en niemand dacht dat daar genezing van mogelijk was. Doch knapte hij, na

veertien dagen erg geleden te hebben, weer langzamerhand op en toen wij in St.

Helena kwamen, was hij in zooverre hersteld, dat hij zelfs meende aan wal te kunnen

gaan en het benoodigde in te kopen.

36

Het gevolg hiervan was dat hij de volgende dag het bed moest houden, meest door

overvloedig eten, hetgeen vooral vanwege zijn kwaal zeer ongunstig was. Hierdoor

bleef hij dan ook de geheele terugreis ziek en toen wij in het Engelsche kanaal door

tegenwind opgehouden werden, gelaste hij mij in Portsmouth binnen te gaan voor

dokters hulp. Dat gebeurde dan ook waar wij vier dagen bleven, waarna de wind

gunstig werd en na eenige dagen te Dordt aankwamen.

Kapitein Keeman was de gehele terugreis ziek, zodat Jacob Bouten het gezag voert terug naar

Dordrecht, waar zij op 6-4-1843 aankwamen. Na deze reis verhaalt Jacob Bouten:

Hoewel de kapt mij niet bijzonder bevallen was, zelfs in zijn gezonde toestand niet, meende ik het toch beter te zijn aan boord te blijven, te meer daar er vele schepen voor dit kantoor voeren, en dus meer kans spoedig kapt te worden. Ik bleef dus aan boord en maakte het schip voor een volgende reis weder gereed, die bestemd was naar Kaap de Goede Hoop en vandaar naar Batavia.

De reede van Dordrecht ~1800.[SMA]

37

Tweede reis van de “Jan van Hoorn”,

9 augustus 1843 – 5 augustus 1844

Augustus 1843 vertrok de “Jan van Hoorn” op haar tweede reis, met wederom Keeman als

kapitein en Jacob Bouten als 1e stuurman. De bestemming was opnieuw Batavia, maar deze keer

eerst via Kaapstad, Zuid-Afrika.

Bouten’s levensverhaal verhaalt hierover:

De kapt herstelde en in Augustus vertrokken we van Dordt, aan boord een gedeelde

lading en twee Heeren Duitsche zendelingen voor de Kaapstad. Een dezer zendelingen

had reeds eenige jaren in Zuid Afrika doorgebracht, doch de andere was een

nieuweling en in hoge mate een dweeper, die zeker was in weinige jaren geheel Afrika

tot het Christendom te zullen dopen. Het volk had gedurende de reis heel veel pret met

hem, daar hij veel bij hun was en wilde leeren bidden, zijn preeken aanhooren en van

hem aannemen hoe zij behoorden te leven. Het was te begrijpen dat Janmaat met alles

den gek stak, zoodat hij dan boos weg liep, doch de volgende dag terugkwam. Hij zeide

hun dat als zij niet naar hem luisterden het ongeluk wilde, dat het schip te gronde ging,

hij behouden zou blijven, terwijl zij allen zouden verdrinken. Hierop werd geantwoord:

“Neen, wanneer het schip mocht Zinken, gaan wij in de boot en laten jou verzuipen!”.

Zootes han men al gedurig onder hem, en toch kwam hij steeds terug; vooral onder de

Linie bij den doop had hij het zwaar te verduren. Met geweld werd hij door Neptunus

uit de kajuit gehaald, waar hij zich tusschen twee Bijbels verschanst had en uitriep:

“Gaat weg gij kanibalen, ontzie Gods woord!”. Niets hielp, hij moest er aan gelooven,

en dagen daarna heeft hij zich niet meer laten zien. Bij zijn vertrek van boord

verklaarde hij zeker te zijn beter de kanibalen van Afrika te bekeeren, dan de matrozen

van de Hollanders.

Na een reis van 64 dagen, kwamen wij in de Kaapstad aan, waar de zendelingen van

boord gingen en wij de lading, daarvoor bestemd, losten. Daar hier zelden Hollandsche

schepen kwamen, werden wij dagelijksch door oude Hollandse families bezocht en

vooral door hen, die uit de binnenlanden kwamen, met hun goederen, die zij daar ter

markt brachten.

Zoo kwam er eens een boot met twee Heeren langszij, die vroegen of zij het schip

mochten zien, hetgeen natuurlijk toegestaan werd. Deze waren een Heer uit de

Kaapstad en een boer uit het binnenland. Toen de boer overkwam bleef hij boven aan

de trap staan, keek met grootste verwondering het geheel dek rond en riep toen met de

handen in de lucht: “allemaal Hollanders, allemaal Hollanders?”. Ja, allemaal

Hollanders werd hem geantwoord. Eenieder moest hij daarna de hand reiken tot de

jongens toe en danste tussen hen rond. Ik nodigde hem in de kajuit en liet hem

Hollandsche genever proeven en gaf hem een lange pijp met Hollandsche tabak.

Daarop moest hij ieder hoekje van het schip zien en was onuitputtelijk in allerlei

vragen.

Hij vertelde dat hij tien dagen reizen van de Kaapstad woonde en maar eens in het jaar

daar kwam om af te rekenen. Hij gebruikte dan een span van 32 ossen om zijn wagen

te trekken. Na alles gezien en allerlei gebruikt te hebben, alsook brood, boter en kaas,

38

verliet hij ons opgetogen met handen schudden en wel honderd maal bedankt te

hebben. Aan land had hij zijn agent last gegeven om ons, zoolang zij daar lagen, alle

dagen ruim van vruchten te voorzien, hetgeen wij dan ook kregen. Zulke bezoeken

kregen wij meermaals en zoo ook werden wij meermalen aan land gevraagd om ons te

onthalen. Bij een oude Hollandsche familie, met name Stronck en waarvan de zoon

eenige malen bij ons aan boord geweest was en mij noodigde hun een bezoek te

brengen, werd ik als een lid van de familie ontvangen, moest ik daar blijven eten en bij

het heengaan werd mij door de dame gezegd, dat als ik weer aan land kwam, een

kamer en bord altijd voor mij gereed zou staan. Waarlijk wel de oude Hollandsche

gastvrijheid!

NRC 05-02-1844, EXTRACTEN UIT DE LLOYD’S LIJSTEN: Kaap de Goede Hoop, 25 Nov. Jan van Hoorn, Keeman, van (Dordt) naar Batavia.

Na dit eerste deel van hun reis gaat hij verder met:

Na hier omstreeks vier weken gelegen te hebben, en eenige vaten Kaapse wijn voor

Java geladen te hebben, vertrokken wij. Gaarne hadden wij hier nog eenige tijd

gebleven, daar wij zelden in den vreemde zoo gezellig en vriendschappelijk onthaald

werden.

NRC 12-04-1844, EXTRACTEN UIT DE LLOYD’S LIJSTEN: Batavia, 5 Jan. Keeman, Jan van Hoorn, van Dordt laatst van de Kaap de Goede Hoop.

Bij aankomst op Java werd de kapt weer ziek en moest in Batavia achterblijven, terwijl

ik met het schip naar Samarang zeilde om het schip daar te beladen.

NRC 12-06-1844, EXTRACTEN UIT DE LLOYD’S LIJSTEN: Batavia 24 Jan. Keeman, Jan van Hoorn, naar Samarang.

NRC 21-06-1844, EXTRACTEN UIT DE LLOYD’S LIJSTEN: Samarang 4 Febr. Keeman, Jan van Hoorn, v.Batavia.

Bij onze terugkeer te Batavia kwam de kapt, hoewel nog niet geheel hersteld, weder

aan boord en vertrokken wij naar Amsterdam.

NRC 12-07-1844, EXTRACTEN UIT DE LLOYD’S LIJSTEN: Batavia 24 Maart J.A. Keeman, Jan van Hoorn, naar Amsterdam.

Ten gevolge van diverse ruzies met kapitein Keeman tijdens de terugreis had Jacob Bouten zich

stellig voorgenomen bij terugkeer in Amsterdam ontslag te nemen van het schip. Over de

terugreis verhaalt Jacob Bouten:

Gedurende de reis knapte de kapt wel weer wat op, zoodat hij meende te St. Helena zelf

de benodigde inkoopen te kunnen doen. Bij het opmaken van de lijst van

benodigdheden gaf ik hem ook op een pakje pompspijkers noodig te hebben, waarop hij

verschrikkelijk begon uit te varen, zeggende dat onze dan zeer verwaarloosd waren en

dat wanneer dit zo was met dit eene, dat waarschijnlijk met meerdere dingen zoo zou

zijn. Dit liep zoo hoog dat ik hem zeide dan ongeschikt te moeten zijn langer die plaats

te vervullen en dat hij een ander voor mij op St.Helana aan moest stellen, waarop ik de

kajuit uit liep. De volgende dag kwamen wij te St. Helena, doch voor wij daar

aankwamen, riep hij mij bij zich en zeide dat hij wat te driftig was geweest en dat ik het

aan zijn ziekte moest toeschrijven, het voorgevallene diende te vergeten en hij mij vroeg

39

weer in dienst te willen treden, hetgeen dan ook gebeurde. Zulke scenes kwamen nogal

meermalen voor, hetgeen de reis voor mij niet zeer prettig maakte.

NRC 29-07-1844, EXTRACTEN UIT DE LLOYD’S LIJSTEN: St.Helena 8 Julij . . . . . Jan van Hoorn,

NRC 09-08-1844, CARGA-LIJSTEN, AMSTERDAM: Keeman, Jan van Hoorn: 3,920 b. Koffij, 1,519 Kann. Suiker, 595 sch. Tin, N.H.M.

Op 5-8-1844 terug in Holland hoort hij echter dat er een kapitein van de rederij gestorven is en

ziet hij af van zijn voornemen om ontslag te nemen. Nadat hij eerst te horen krijgt dat deze plaats

reeds ingevuld werd, bleek even later dat kapitein Keeman vervolgens aan zijn reder verzocht een

reis thuis te mogen blijven om geheel te herstellen, waarop Jacob Bouten aangesteld werd als

kapitein van de “Jan van Hoorn”. Jacob Bouten schrijft hierover:

Bij aankomst te Amsterdam had ik mij dan ook stellig voorgenomen, zoodra de lading

gelost was mijn ontslag te nemen, doch voordat het zoover was hoorde ik dat een kapt

van de rederij gestorven was en dus een plaats vacant. Ik schreef dus aan de rederij

dat ik van het sterfgeval gehoord had en mij voor die plaatsing aanbeval. Ik kreeg

daarop een antwoord dat die plaats reeds voor ons binnenkomen aan kapt Berghout

vergeven was.

Later kreeg ik een schrijven van de boekhouder de Heer Brandt, dat kapt Keeman aan

de reederij verzocht had een reis thuis te mogen blijven tot herstel van zijn gezondheid

en een zwager de reis voor hem te laten doen. Hierop schreef ik onmiddelijk aan de

reederij, dat ook een antwoord op de ontvangen brief aan de reederij kon zijn, dat,

daar de plaatsing op de Timor vergeven was, ik bij een volgende vacature in

aanmerking mocht komen. Kort daarop werd ik bij de reederij ontboden en na eenige

vragen over de gedane reizen en een klein administratie-examen, werd mij gevraagd

of ik de reis op de Jan van Hoorn als kapt wilde doen.

Niemand gelukkiger als ik! Niet was ik dit geworden door de aanbeveling van kapt

Keeman, die het liever aan zijn zwager gegund had, daar deze, een gewezen kapt, zijn

schip verloren had. Zelfs had kapt Keeman met niet veel lof over mij gesproken, doch de

reederij meende dat ik door de ziekte van de kapt die twee reizen, de meeste aansprak

had.

Ik had nu zoo als men zegt de voet in de stijgbeugel en had nu te zorgen, goed te paard

te zitten. Mijn bevordering tot gezagvoerder was ook geen feest voor mij alleen, maar

ook voor mijn aanstaande vrouw daar hiermee gelegenheid kwam voor onze

aanstaande vereeniging.

40

Kapitein van 29 jaar

JvH-3: Jacob Bouten werd in 1844 kapitein voor rederij Blussé en kreeg kapiteinsvlag D18

van het zeemanscollege Dordrecht. Op 21-11-1844 vertrekt hij met 25 man op de “Jan van Hoorn”

uit Amsterdam, waarna hij direct bij het Nieuwe Diep in zeer zwaar weer terecht kwam .

De bestemming van de J.V.Hoorn was weder naar Java en had slechts weinig lading in

te nemen. In het begin van november 1844 vertrok ik dan van Amsterdam naar het

Nieuwe Diep, waar wij door de tegenwind eenige tijd werden opgehouden.

Wij lagen daar met een groot aantal schepen van allerlei naties, die alle even sterk

verlangden te vertrekken, zoodat bij een gunstig oogenblik allen even hard naar één

der sleepboten liepen om uitgesleept te worden. Doch dan werden ook weer contra-

orders gegeven, daar de gelegenheid toch weer minder gunstig geworden was. Dit

begon mij op het laatst zoo te vervelen, dat ik de stoomboot bestelde en mij alleen uit

liet slepen.

Nieuwe Rotterdamsche Courant (NRC) 23 november 1844

Niet tegenstaande dat het schip slechts licht geladen was, vloog het zeewater zoo over

het schip, dat de kok geen vuur in de kombuis kon houden. Van de equipage was ruim

de helft zeeziek en toen de hofmeester geroepen werd werd om ons eten te geven, was

deze nergens te vinden en men dacht dat hij in zee over boord geslagen was. De

volgende ochtend werd hij echter terug gevonden tusschen de aardappelmanden in het

ruim, waar hij als dood door zeeziekte lag. Het weer werd van lieverlee beter en na een

paar dagen waren wij het kanaal uit.

Nieuwe Rotterdamsche courant 28-11-1844, Zeetijdingen: Bij ZUID-VOORLAND 22 Nov. Bouten q.q., Jan van Hoorn, v. Amst. N. Batavia.

Nieuwe Rotterdamsche courant’04-12-1844, Scheepstijdingen: DORDRECHT 2 December. Het schip Jan van Hoorn, Kapt. Bouten,q.q.van Amsterdam naar Batavia, was, volgens brief van Plymouth van den 27 November , den 24 dito met gunstige gelegenheid zeilende op de hoogte van die haven gepraaid.

NRC 19-02-1845, Gepraaide Schepen: Kapt. Herman , van Batavia in Texel binnen , rapporteert den 24 December op 1° 5' NBreedte, 25° WLengte , gepraaid te hebben , het schip Jan van Hoorn, kapt. Bouten q.q., van Amsterdam naar Batavia.

Dat ik in alles mijn best deed de reis te bespoedingen was wel te bedenken en ik had

dan ook de voldoening, dat wij na een reis van 95 dagen in Batavia aankwamen.

Met ons gelijk kwam ook de “Amstel” aan, die met anderen de dag na mij van het

Nieuwe Diep gezeild was. Wij beiden waren dus de eersten van de geheele vloot.

Daar er nog geen mail of telegraaf naar Europa bestond, werden de berichten

alleen per scheepsgelegenheid verzonden, en daar de kapt Groeneveld Kadée van

Dordt gereed lag de terugtocht te aanvaarden, gaven wij met deze onze brieven

van aankomst mee.

41

Ondanks het oponthoud in het Nieuwe Diep kwamen ze na een reis van 95 dagen op 25 februari

1845 in Batavia aan en gaf hij zijn ‘brief van aankomst’ mee met kapitein Groeneveld Kadée van

Dordt.

NRC 07-06-1845, Vreemde Havens. Batavia, 25 Febr., Bouten, q.q., Jan van Hoorn, v. Amsterdam

NRC 11-07-1845, Zeetijdingen: CHERIBON, 15 maart. J. Bouten, Jan van Hoorn, den 8 van Batavia gearriveerd.

NRC 14-07-1845, Scheepstijdingen: DORDRECHT, 11 Julij. Volgens berigt van Batavia van den 12 Maart, was het schip Jan van Hoorn , kapt. Bouten q.q., te Cheribon bezig met laden , en zoude hetzelve aldaar de volle lading bekomen.

NRC 18-07-1845, Vreemde Havens: CHERIBON, 8 Maart, Bouten, q.q. Jan van Hoorn, van Batavia.

NRC 25-07-1845, Vreemde Havens: BEZOEKI, 9 April, Bouten q.q., Jan van Hoorn, n.Nederland.

Na mijn lading gelost te hebben, kreeg ik orders van de N.H.M. om naar Cheribon

te verzeilen om daar koffy en suiker in te nemen.

Na in Cirebon geladen te hebben was hij 5 maart 1843 terug in Batavia en vertrok hij naar

Nederland om daar 110 dagen later op 11 augustus 1845 in Brouwershaven terug te komen.

Ik vertrok op de 3e maart van Batavia en kwam daar de 5e maart beladen terug,

vertrok naar Nederland en kwam 110 dagen van Batavia te Brouwershaven aan.

Hier is eea wat verwarrend! Het meest waarschijnlijk lijkt dat de “Jan van Hoorn” op 8 maart in

Cirebon aankwam (na op 3 maart te zijn vertrokken uit Batavia?). Kennelijk kwam de “Jan van

Hoorn” op 9 april in Bezoeki aan (meest oostelijke deel van Java), waarna hij naar Nederland

vertrok. Gebruikelijk was dat dit via Batavia ging. Zijn aankomst in Brouwershaven op 11 augustus

in 110 dagen vanuit Batavia, betekent vertrek op 23 april 1845.

NRC 04-08-1845, Zeetijdingen, Vreemde Havens: St.Helena, 9 Julij, Bouten, Jan van Hoorn.

NRC 13-08-1845, Zeetijdingen: Brouwershaven, 11 Augustus. Binnengekomen Bouten, Jan van Hoorn, v. Batavia n. Dordrecht.

NRC 14-08-1845, Carga Lijsten: DORDRECHT. BATAVIA, Bouten qq, .Jan van Hoorn: 1362 kranjangs Suiker, 4030 balen Koffij , 486 schuitjes Tin, 2500 bos Bindrotting, 2 balen Regalen, 2 pakjes inh. Werkdoosjes. 4 kisten Confituren, 3 kisten Gember, N.H.M.

NRC 16-08-1845, Gepraaide Schepen: Kapt. Bouten, van Bezoekie te Dordrecht binnen, rapporteert den 27 Junij op 9° 41' N.Breedie, 20° 30' W.Lengte gepraaid te hebben, de schepen Catharina, kapt. Rietmeijer, van Bordeaux en Helena Christina, kapt. Visser, van Rotterdam, beide naar Batavia; aan

42

boord was alles wel; en den 10 Augustus op de hoogte van de Singels gezien, het schip Claudius Civilis , kapt. Ingerman, van Amsterdam naar Batavia.

Daar vernam ik dat kapt Groeneveld Kadée, die mijn aankomst brief van Batavia mede

genomen had, nog niet was aangekomen, en dus de reederij de gehele reis niets van mij

gehoord had. Daar de gelegenheid goed was naar Dordt te zeilen, voeren wij dadelijk

op, doch konden niet verder dan tot de vlakte komen, daar het water reeds te veel

gevallen was. Aan een schipper die mij voorbij voer en naar Dordt moest, gaf ik de

boodschap mee bij de Heren Blussé aan te gaan en te zeggen dat ik daar lag.

Dit bericht kwam de Heeren Blussé ongelooflijk voor, daar zij nog geen bericht van

mijn aankomst in Batavia hadden, doch kort na dit bericht kwam ik met het schip voor

de stad. Ik werd hartelijk door de reederij ontvangen en feliciteerden mij wel met de

voorspoedige reis. Ik was er dan ook wel trots op vooral daar Kapt Groeneveld Kadée

9 dagen na mij aankwam en vreemd opkeek mij in de haven van Dort te zien liggen.

Mijn eerste reis als gezagvoerder was dus al zeer gelukkig en vlug afgeloopen en gaf

mij een gunstig aanzien bij de rederij, zoodat ik na de lossing de toezegging kreeg de

Jan van Hoorn te blijven voeren.

Nu ik hiervan zekerheid had kon ik ook aan een huwelijk denken en daar de rederij

geen plan had de J.v.H. vooreerst uit te sturen en het schip eenige timmering moest

ondergaan, trouwde ik September 1845 met Adriana Pos, en gingen te Dordt in de

groote Kerkbuurt wonen.

Een maand na terugkomst treedt Jacob Bouten in het huwelijk met Adriana Pos, waarna zij in Dordrecht gingen wonen.

Akte van huwelijk van Jakob Bouten en

Adriana Pos dd 11-09-1845 te Amsterdam

[fam.Bouten]

Daar de timmering van het schip zeer tegen viel, bleef ik nagenoeg een jaar aan de wal.

Daar ik gedurende de laatste reis de verhoudingen van het schip en tuig nogal

bestudeerd had, kwam het mij voor, dat de voorste mast te veel naar voren geplaatst

was en sloeg de rederij voor deze te verzetten. Daar echter hiermede nogal onkosten

gepaard gingen, en reeds een dure timmering moest worden gedaan, konden ze daar

geen toestemming toe geven.

Na afgelopen reis als gezagvoerder werd Jacob Bouten in 1846 lid van Dordtse zeemanscollege

‘Tot Nut van Handel en Zeevaart’. In verband met zijn spoedige vertrek is er een extra vergadering

van het bestuur van het zeemanscollege voor de toelating van kapitein Bouten op 30 januari

1846. Daarnaast werd hij eveneens in 1846 met vlagnummer R215 lid van het Rotterdamse

zeemanscollege ‘Maatschappij tot Nut der Zeilvaart’.

43

Volgens bericht uit Rotterdam van 20 juni 1846 werd de “Jan van Hoorn” voor haar volgende reis

bevracht door de N.H.M. [NRC 30-06-1846] en vier dagen later verscheen er in de scheepstijdingen

uit Amsterdam van 3 juli in dat zelfde dagblad dat de vertrekdatum op 8 juli bepaald was.

NRC 30-06-1846 resp 4-07-1846.

Opm.: In deze berichten worden ook de reeds bekende “Decima”, eerst met kapt. K.J. Bolhuis

waarna een andere kapitein voorzien wordt, en de “Generaal Baron van Geen” genoemd.

De bark “Jan van Hoorn” met kapiteinsvlag D18 van Jacob Bouten

(Olieverf op paneel 1856 door F. Carlebur(1821-1893) , [MGD]

44

Vierde reis van de “Jan van Hoorn”,

14 juli 1846 – 11 juni 1847

De aanmonstering voor de vierde reis van het Barkschip “Jan van Hoorn” is van 30 juni tot en met

4 juli 1846 te Dordrecht. De bemanning bestaat uit 24 man voor een gage van f.594,-/mnd.Bij de

monstering werden de eerste twee maanden gage ‘op hand ontvangen’ van de kapitein.

SCHEEPS-

RANG

NAMEN EN

TOENAMEN

OUDER-

DOM

GEBOORTE-/

WOONPLAATS

MAAND-

GAGEN

Kapitein J.Bouten 30 Dordrecht

1e-Stuurman G.Wigman 29 Amsterdam f.70

2e- dito Jacob den Hartog 29 Dordrecht 45

3e- dito J.P.Stoofs 21 s Gravendeel 24

Doctor Cornelis Noour 25 Tholen 45

Bootsman Niels Ohlsen 37 Rotterdam 40

dito maat F.Benfelz 22 Rotterdam 24

Timmerman Jan Schouten 24 Dordrecht 40

2e- dito A.H.v Randwijk 21 Dordrecht 20

Kok P.Voorduin 36 Rotterdam 38

Zeilmaker H.P.Houten 30 Rotterdam 26

Hofmeester C.J.C.Morel 19 Rotterdam 20

Matroos Jan Boedinet 29 Dordrecht 20

id C.H.Janhoron 32 Groningen 20

id Lambert Schnelt 24 Leeuwarden 20

id A.Peter 29 Liole . . . 20

id B.Edelkamp 21 Gent (Nijmegen) 20

id H.Beukers 23 Rotterdam 20

id Bernard Mesman 24 Wildervank 20

Ligtmatroos Jacobus Hartman 20 Dordrecht 14

id Floor Valk 24 id 14

id Roelof van der Sanden 18 id 14

Jongen B.van Wijngaarden 14 id 6

id A.A.Goverts 17 id 8

id Aart de Visser 14 id 6

Op 14 Juli 1846 vertrekt Jacob Bouten van Hellevoetsluis (volgens het Algemeen Handelsblad van

16-07-1846 en tegelijk met de “Sourabaya”, kapt F. Poodts – wederom een bekende - , naar New

York) op zijn 4e reis met de “Jan van Hoorn” en zijn tweede als gezagvoerder. Adolph Blussé Sr

was inmiddels overleden (na een ingreep van een arts in Parijs vanwege mondkanker) en werd in

de rederij opgevolgd door zijn zoons Pieter (1812 Dordrecht) en Adolph (1815 Dordrecht), waarna

de rederij onder de naam Gebroeders Blussé werd voortgezet.

Drie dagen later is hij in het Nauw van Calais (AH 24-07-1846, Scheepstijdingen: Binnengekomen -

DEAL, 17 Julij, Bouten, Jan van Hoorn, Dordrecht n. Bat.)

Op 27 juli is hij in de buurt van Le Havre, op 5 augustus ter hoogte van N-Spanje en op 11

augustus even te noordwesten van de Canarische eilanden.

AH 05-08-1846, Scheepstijdingen, Binnengekomen – bij BEVEZIER, 27 Julij; Bouten, Jan van Hoorn, Dordt n. Bat.

45

AH 02-10-1846, Scheepstijdingen, Gepraaid, 5 Aug. op 44°29’N.Br., 12°34’W.L.: Jan van Hoorn, Bouten, Dordt.n.Bat.

AH 26-12-1846, Scheeptijdingen, Gepraaid: 11 Aug.; op 30° N.Br. 21° W.L.: Jan van Hoorn, J. Bouten, Rott.n.Bat.

Hij schrijft over deze reis in zijn levensverhaal:

De 13 July 1846 vertrok ik voor de tweede reis naar Java en werd te Batavia door de

Factory gelast naar Tagal te gaan, om daar de lading voor Nederland in te nemen.

NRC 26-01-1847 Scheepstijdingen, Vreemde Havens, Aangekomen: BATAVIA 12 Nov. Ned schip Jan van Hoorn, J. Bouten v.Dordrecht den 14den Julij.

NRC 01-03-1847 Zeetijdingen, Aangekomen: TAGAL, 23 Nov. Jan van Hoorn, Bouten, v.Batavia 17 Nov.

Onder het verzeilen daar naar toe kreeg ik bij de Hoek van Sindramayo een zwaar

donderweer, zoodat de masten van het schip afsprongen en spoedig merkte, dat er veel

water in het ruim was. Dadelijk werden beide pompen aangezet en met alle man aan

het pompen. Hiermee kregen wij het water wel uit het schip, maar mochten de pompen

niet lang stilstaan.

Ik voer door naar Tagal en gaf hun kennis dat ik zoo geen lading in kon nemen, maar

naar Soerabaya zoude verzeilen om daar naar het lek te laten zien. Te Soerabaya werd

door de experts gelast het schip te kielen en van onder na te zien en daar vonden wij de

lekken onder de masten, veroorzaakt door het dreunen van het donderweer op de

bodem van het schip. Hiermede gereed zijn nam ik een gedeelte suiker in en zeilde van

Soerabaya naar Probolingo om de lading met koffy aan te vullen.

Kennelijk werd tussen Surabya en Probolinggo Pasuruan aangedaan, waarna nog Banjoewangie in

de straat tussen Java en Bali alvorens terug naar Nederland te vertrekken.

NRC 26-03-1847 Zeetijdingen, Aangekomen: PASSAROUANG 6 Jan. Jan van Hoorn, J. Bouten, v.Sourabaya 6 Jan.

NRC 26-04-1847 Zeetijdingen, * Vertrokken, PROBOLINGO, 24 Januarij. Jan van Hoorn, J. Bouten, door Straat Balie n. Dordt * Aangekomen: BANJOEWANGIE 28 Jan. Jan van Hoorn, J. Bouten, v.Probolingo 24 Jan.

Den 22 January 1847 vertrok ik van Probolingo over Benjermasin naar zee waar wij

eenige dagen zwaar weer kregen en daarbij bemerkten, dat wij een groot lek in het

achterschip hadden. Na het afnemen van het weer brachten wij een gedeelte van de

lading van het achterschip naar het voorschip en konden zoo het lek voor een gedeelte

stoppen. Bij aankomst op St Helena werd het voor goed voorzien.

46

AH 14-06-1847, * Uitgezeild. St.Helena, 16 April; Bouten, Jan van Hoorn, Dordt. * Binnengekomen. Brouwershaven, 11 Junij; Bouten, Jan van Hoorn, Batavia..

NRC 16-06-1847, Carga-lijsten Dordrecht: BANJOEWANGIE, Jan van Hoorn, J. Bouten: 4800 b. Koffij, 1657 kann. Suiker, 681 schuitjes Tin en 1196 boss. Bindrotting , Ned. Handel-Maatschappij.

In Juny kwam ik te Dordt aan, doch zoude niet lang kunnen blijven, maar nu voor een

particuliere reis naar Indiё zou gaan. Dat viel mij en ook mijn vrouw zeer tegen. Wij

waren in het bezit gekomen van een allerliefst meisje en hadden nu gaarne eenige tijd

te zamen genot van gehad. Doch daar viel niets aan te veranderen en . . . “,

Deze dochter werd elf dagen na zijn vertrek van afgelopen reis uit Hellevoetsluis, op 25 juli

geboren.

Algemeen Handelsblad 28-07-1846: Heden verloste zeer voorspoedig van eene welgeschapene DOCHTER ADRIANA BOUTEN , geb. POS. Dordrecht, 25 Julij 1846.

Nu moet Jacob Bouten, twee maanden na terugkomst, reeds op zijn volgende reis vertrekken.

Dordrecht, 23 maart 1845: Strenge winter.

Merwede 1e Paasdag, toen er nog met een arreslee gereden en met een ijsschuitje gezeild werd, en men

paaseieren op het ijs verkocht! Tekening in Oost-Indische inkt, door W. De Klerk.

47

Vijfde reis van de “Jan van Hoorn”,

25 augustus 1847 – 16 mei 1848

De aanmonstering voor de vijfde reis van de “Jan van Hoorn” is wederom te Dordrecht, op 9

augustus 1847. Slechts 20 man monsteren aan voor een gage van f.497,- per maand. Net zoals de

eerste reis zal de bootsman waarschijnlijk ook 3e-stuurman zijn en verder valt op dat er opnieuw

geen dokter aan boord is.

SCHEEPS-

RANG

NAMEN EN

TOENAMEN

OUDER-

DOM

GEBOORTE-/

WOONPLAATS

MAAND-

GAGEN

Kapitein J.Bouten 31 Dordrecht

1e-Stuurman W.B.Budde 27 Deventer f.70

2e- dito Jacob den Hartog 31 Dordrecht 45

Bootsman Willem Boeke 32 Rotterdam 40

Bootsmaat Hugust Wegener 23 Stetting 25

Timmerman J.V.Haltena 48 s Gravendeel 38

2e- dito A.van Randwijk 23 Dordrecht 24

Kok C.Veltenaar 37 Maassluis 38

Zeilmaker W.Holm 32 Rotterdam 26

2e- dito J.C.Garama 23 Dordrecht 22

Hofmeester J.van der Sanden 22 Rotterdam 20

Matroos O.Hansma 26 Bergen 20

id H.Dubbelt 27 Dordrecht 20

id Carl Jung 25 20

id G.W.Geerling 20 Capelle 20

id Peter de Baar 24 20

Ligtmatroos Jakop Plomp 20 Zwijndrecht 14

id B.Jeltenaar 17 Rotterdam 15

id A.de Visser 15 Dordrecht 10

Jongen A.G.Knijf 17 id 6

id Willem van den Enger 16 id 4

Op 25 augustus 1847 vertrekt hij op zijn 3e-reis als kapitein op de “Jan van Hoorn”, waarna zijn

vrouw Adriana twee maanden later op 28 oktober 1847 overlijdt, hetgeen Jacob bij aankomst in

Batavia te horen krijgt.

In het laatst van Augustus 1847 werd ik door mijn vrouw te Hellevoetsluis uitgeleide

gedaan, niet denkende dat dit ons laatste afscheid zou zijn en wij ons niet meer zoude

terugvinden. Zij was altijd zoo gezond geweest en ook het kind, dat er geen gedachte bij

ons opkwam, dat haar einde zoo nabij was.

Na mijn vetrek was zij met het kind naar de oude lui in Amsterdam gegaan, kort

daarop ziek geworden, typhus gekregen en overleden. Dit bericht kreeg ik kort na mijn

aankomst te Batavia, . . . Dat die slag mij zeer zwaar trof, is zeer goed te begrijpen en

zal ik maar stilzwijgend voorbij gaan.

Begin January 1848 vertrok ik van Java naar Dordt, voor het grootste gedeelte rijst

voor de Heeren Blussé en een paar andere huizen.

48

AH 24-08-1847, Scheepstijdingen. Hellevoetsluis, 21 Aug. Zeilklaar naar Batavia, J. Bouten, Jan van Hoorn; J. Koning, Timor

11

AH 26-08-1847, Uitgezeild. HELVOETSLUIS, 24 Aug., O.N.O.; J. Bouten, Jan van Hoorn, Bat. – S. Koning, Timor, id.

AH 30-08-1847, Binnengekomen. Bij Dover, 25 Aug., Bouten, Jan van Hoorn, Rott. n.Bat. – Koning, Timor, Dordt n. Id.

NRC 06-09-1847, Gepraaide Schepen: Den 29 Aug. op de hoogte van Lezard Jan van Hoorn, Bouten, v.Rotterdam n.Batavia.

De aankomst in Batavia was op 4 december 1847, 101 dagen na vertrek uit Hellevoetsluis.

Aangezien de reis niet voor de NHM was, is het opmerkelijk dat het vertrek uit Batavia reeds een

maand na aankomst plaatsvond, zonder dat andere plaatsen op Java aangedaan werden om

lading in te nemen. De reis was dus echt voorzien als een ‘tussenreis’ die kennelijk goed

georganiseerd werd.

NRC 23-02-1848, * Zeetijdingen, Aangekomen: BATAVIA 4 Dec. Jan van Hoorn, J. Bouten, v.Dordrecht. * Handelsberigten, Batavia, 28 December. Andere avontuurschepen zijn niet aanwezig als de Twee Anthonys en de Jan van Hoorn, welke beiden voor eigen rekening laden, vermoedelijk Rijst, Suiker en Arak.

NRC 28-03-1848, Zeetijdingen, Vertrokken: Batavia 4 Jan. Jan van Hoorn, J. Bouten, n.Dordrecht.

AHB 28-03-1848, Handelsberigten, Batavia, 30 jan. De voornaamste uitvoeren hebben bestaan uit het volgende: Naar Nederland, per Jan van Hoorn, 10800 pic. Rijst;

NRC 05-05-1848, Zeetijdingen, Vreemde Havens: St Helena 13 Maart. Jan van Hoorn, Bouten, v. .

NRC 18-05-1848, Zeetijdingen: Brouwershaven, 16 Mei. Binnengekomen Jan van Hoorn, Bouten, v.Batavia n.Dordrecht.

Tijdens de thuisreis werd als gebruikelijk St.Helena aangedaan voor ‘ververschingen’, waarna de

“Jan van Hoorn” op 16 mei 1848 terug in Brouwershaven arriveerde.

Twee maanden na zijn terugkomst overleed zijn dochtertje van bijna 2 jaar, op 20 juli 1848 aan

de kroep. Jacob Bouten schreef hierover in zijn levensverhaal:

Ik had nu mijn moeder en mijn vrouws zuster P met kind over laten komen naar Dordt,

hetgeen mij eenige vergoeding gaf voor het droevige verlies. Het kind groeide flink op

en begon reeds met mij de straat op te loopen, doch dit kind mocht ik niet lang

behouden, daar het de kroep kreeg en na weinig dagen overleed.

Nu stond ik weer als vroeger geheel alleen. Daar mijn vertrek weer spoedig op handen

was, gaf ik mijn moeder last, mijn huishouden geheel op te ruimen.

Zijn vrouw Adriana overleed tijdens zijn afgelopen uitreis, ruim twee jaar nadat zij trouwden. Hij

kwam als weduwnaar terug van zijn reis, waarna twee maanden later ook zijn dochtertje

overleed. Haar naam is mij onbekend, Jacob heeft haar tweemaal twee maanden mee kunnen

maken.

11 De “Timor” is één van de andere schepen van rederij Blussé en J. Koning zal Jacob Bouten later op de

“Kosmopoliet” opvolgen.

49

De lading op deze thuisreis bestond uit: 3373 b.Rijst voor P.Blussé van Oud-Alblas; 3527 b.Rijst en

2659 b.Bindrotting voor Sandberg & Co. en 165 z.Peper voor Boissevain en Kooy [AH 25-05-1848,

Carga-Lijsten Dordrecht.].

Zeilwedstrijd van de K.N.Y.C. te Dordrecht. Links zijn drie deelnemers van de wedstrijd afgebeeld: een

schoener en twee kotters. Rechts liggen de platbodemvaartuigen, die aan de tweede wedstrijd zullen gaan

deelnemen. Eronder diverse platbodemroeivaartuigen met veel toeschouwers. In het midden is de

Dordtse kerk te zien. 1848 Rochussen, Charles [MMR]

Voor zijn volgende reis vond in Dordrecht op 10 juni de wedstrijd voor zeil- en roeivaartuigen

plaats, uitgeschreven door de Koninklijke Nederlandsche Yacht-club. Hier werd ook door Jacob

Bouten aan deelgenomen in de categorie zeilvaartuigen zonder dek. In diverse dagbladen viel

hierover te lezen:

NRC 10-06-1848 resp Ned.Staatscourant 15-06-1848.

Wedstrijd voor zeil- en roeivaartuigen, uitgeschreven

door de Koninklijke Nederlandsche Yacht-club, te

Dordrecht 10 juni 1848.

Een prijs van f 30 in de categorie zeilvaartuigen

zonder dek, scherpe, uitgezonderd scheepsbarkassen,

werd behaald door de Jan van Hoorn, toebehorende

aan den heer P.Blussé van Oud-Alblas te Dordrecht en

gestuurd door J. Bouten.

50

Zesde reis van de “Jan van Hoorn”,

30 juli 1848 – 21 april 1849

Na eerst het verlies van zijn vrouw en een half jaar later zijn dochtertje verloren te zijn, vertrok hij

twee maanden later op 30 juli 1848 op zijn 4e reis als gezagvoerder op de “Jan van Hoorn”,

wederom naar Batavia.

De aanmonstering voor deze reis was

opnieuw te Dordrecht, door een

wederom wat grotere bemanning van

24 man, tegen ook weer een gage

overeenkomstig de vierde reis van nu

f.605,-/mnd.

Met nu de derde monsterrol van op

elkaar volgende reizen, valt op hoe

weinigen van de bemanning op een

volgende reis opnieuw aanmonsteren.

De 2e-stuurman Jacob den Hartog

bevalt het kennelijk goed, hij is de

enige van de bemanning die alle drie

de reizen meemaakt. Toch zal het ze

er meestal niet aan liggen hoe het ze

bij een bepaalde kapitein bevalt,

waarschijnlijk is belangrijker hoe snel

ze weer ergens kunnen monsteren!

Toch zeker voor matrozen en al

helemaal op enige leeftijd, die dit

beroep niet uit zullen o efenen

vanwege de goede verdiensten!

SCHEEPS-

RANG

NAMEN EN

TOENAMEN

OUDER-

DOM

GEBOORTE-/

WOONPLAATS

MAAND-

GAGEN

Kapitein J.Bouten 33 Dordrecht

1e-Stuurman W.H.Breda 48 Devorikoun f.70

2e- idem Jacob den Hartog 32 Dordrecht 45

3e- idem B.Mols 22 Dordrecht 25

Doctor G.H.Legel 31 Amsterdam 50

Bootsman J.F.Boutet 27 Dordrecht 40

Bootsmaat Johan H.Schutter 48 Dordrecht 24

Timmerman S.van Dalen 34 Meerkerk 40

2e- dito A.Happeron 20 Dordrecht 22

Kok U.Holle 28 holstein 38

Zeilmaker J.G.Garama 24 Dordrecht 25

Hofmeester J.Verhoeven 29 Dordrecht 20

Matroos J.Petersen 28 Hamburg 20

id Peter Larssen 21 Zweden 20

id 28 Hölgasts 20

id H.Dubbelt 32 Dordrecht 20

id 25 id 20

id J.Smit 25 Zierikzee 20

id D.Pasdorp 34 Biervliets 20

Ligtmatroos Evert Holtwerk 18 Dordrecht 12

id A. Demolt 18 Dordrecht 15

id A.de Visser 16 Dordrecht 15

Jongen J.Immerzeel 15 id 8

id Ter Sloesen 15 Maastricht 6

id B.v Wijngaarden 16 Dordrecht 10

De 2e-Zeilmaker van Randwijk ging tweemaal mee (in 1846 en 1847), H.Garrama op de JvH-5 als

2e-Zeilmaker en op de JvH-6 als 1e-Zeilmaker, en matroos Dubbelt eveneens op beide reizen.

Lichtmatroos de Visser eveneens, maar beide voorgaanden monsterden ook aan voor de volgende

reis naar Valparaiso, de Visser niet.12

Over deze zesde reis van de “Jan van Hoorn” verhaalt Jacob Bouten:

Einde July 1848 vertrok ik van Hellevoet voor de vierde reis naar Java, doch nu

bevracht door de N.H.M. zoodat ik op Java geen bevrachting behoefde te zoeken. Na

104 dagen kwam ik daar in November aan en kreeg bestemming naar Soerabaya daar

suiker te laden en verder aan te vullen op de zuidkust van Java met koffy.

12 De zeelieden ontvingen uitsluitend gage voor de maanden vanaf monstering tot terugkeer in een Nederlandse haven. Naast dat hun gage van een f.20,- tot 25,- laag was ten opzichte van diverse beroepen op de wal, waren zij er dus bij gebaat om zo snel mogelijk opnieuw ergens aan te monsteren. PS. De kapitein ontving een beloning volgens andere voorwaarden dan voor de overige bemanning.

51

NRC 31-07-1848, Zeetijdingen: Hellevoetsluis 30 Julij. Heden zeilden Jan van Hoorn, J. Bouten, . ., allen n.Batavia.

NRC 9-08-1848, Gepraaide schepen. Den 4den Aug. op de hoogte bij Douvres, Jan van Hoorn, kapt. Bouten, v.Dordr n.Batavia.

NRC 22-01-1849, Zeetijdingen, * Aangekomen: Batavia 11 Nov. Jan van Hoorn, J. Bouten, v.Dordt. * Vertrokken: Batavia 17 Nov Jan van Hoorn, J. Bouten, n.Sourabaya.

Na suiker te Soerabaya geladen te hebben, kreeg ik orders naar Pangol te gaan, ook

aan de zuidkust van Java. Dit was een zeer gevaarlijke plaats voor een groot schip te

liggen, vooral in de West.moesson, die nu al begon door te staan. De orders waren

evenwel van Batavia gekomen en die moesten opgevolgd worden. Ik ging er naar toe

en was dan ook gelukkig heelhuids de koffy in te krijgen en er uit te komen.

In het laatst van Dec vertrokken wij van Pangol en kregen kort daarop slecht weer,

waarna ze in een heuse orkaan terechtkomen, waarover in die tijd nog weinig bekend was. Tegen

de tijd dat hij zijn levensverhaal en over deze orkaan schreef lag dat reeds anders.

NRC 24-02-1849, Zeetijdingen: * Aangekomen Sourabaya 23 Nov. Jan van Hoorn, J. Bouten, v.Batavia * Vertrokken Sourabaija 23 Nov. Jan van Hoorn, J. Bouten, via Probolingo n.Nederland. * Aangekomen Probolingo 29 Nov. Jan van Hoorn, J. Bouten, v.Sourabaya. * Vertrokken Probolingo 10 Dec. Jan van Hoorn, J. Bouten, via Pangool n.Dordrecht. * Aangekomen Pangool 14 Dec. Jan van Hoorn, J. Bouten, v.Probolingo

NRC 23-03-1849, Zeetijdingen, Vertrokken: Pangool 23 Dec. Jan van Hoorn, J. Bouten, n.Dordrecht.

Met ouderjaarsavond hadden wij ons voorgenomen de overgang van het jaar te vieren

met een warme baulpunch en het volk daar op te trakteren. Voor het zoo ver was,

zagen wij op de barometer, die tussen de keerkringen weinig varieert, dat deze

werkelijk gedaald was. Wij hadden een stijve wind vanuit het Z.W. met een dikke

regenachtige lucht, dat deed mij aan andere dingen denken, dan aan de baulpunch. De

wind nam dan ook spoedig zoo in kracht toe, dat wij reeds te middernacht voor

stormweer lagen. De wind nam gedurende de nacht nog meer toe, zoodat wij slechts

een klein stormzeil bij hadden.

’s-Morgens om zeven uur kregen wij een vlaag, waardoor het schip geheel opzij sloeg,

met de verschansing geheel onder water, waardoor de sloep met al onze vruchten en

groenten, twee sappies (jonge koeien), kippenhokken met kippen, eenige rondhouten en

watervaten los en weg sloegen. Gelukkig barste het zeil en sloeg weg, zoodat daardoor

het schip iets rees, maar bleef nog met de verschansing onder water. Daar ik niet

52

graag de masten wilde verliezen, dacht ik de stengen te laten kappen, om het schip

daardoor te laten rijzen, doch wij stikten bijna door de wind.

Opeens hield de wind op en werd het geheel stil, doch de zee was zoo verbolgen, als het

water in een kokende ketel. Van alle zijden vloog het over het schip en stroomde over

het dek. Gelukkig rees het schip na het ophouden van de wind dadelijk op en kon weer

gewerkt worden.

De barometer was in die tijd nog meer gedaald en bewees dat wij nog meer te wachten

waren. Wij moesten ons nu den tijd ten nutte maken om alles goed te verzekeren,

bramra en stengen neer nemen en alle zeilen dubbel beslaan, watervaten en

rondhouten, die ons overgebleven waren beter vastmaken, en zeilen over de kappen

voor het indringen van het water.

De toestand van het weer liet mij zien, dat wij in het midden van de orcaan waren, en

dus spoedig dezelfde kracht van wind zouden terug krijgen. Ongelukkig had ik geen

beschrijving van de loop der orcanen aan boord en wist toen ook niet dat er een

bestond, waardoor ik dan ook niet wist uit welke richting de wind terug zou komen.

’s-Middags één uur op Nieuwjaarsdag kregen wij de wind terug uit de

tegenovergestelde richting en met de zelfde kracht als ’s-morgens. Hadden wij hem

eerst uit het Z.W. gehad, wij hadden hem nu uit het N.O., en daar onze koers naar het

Z.W. was, konden wij het schip recht voor de wind laten lopen zonder een lapje zeil bij.

Tegen de avond was de wind nog toegenomen en het water zoo kokend, dat wij ieder

oogenblik vreesden over boord te slaan, hoewel wij met touwen vastgebonden hadden.

Ik dacht daarop beter te doen het schip onder de wind te leggen, en daar de rolling van

de zee meer uit het zuiden was, draaide ik naar die zijde bij. Dat was een goede

ingeving geweest en tegen de morgen begon de barometer te rijzen. Ik wachtte nu de

middag af en daar de barometer steeds door bleef rijzen en de richting van de wind het

zelfde was, hielden we het voor de wind, denkende, dat de orcaan ons voorbij

getrokken zou zijn.

Hadden wij nog eenige tijd zoo blijven liggen dan zou dit ook het geval zijn geweest,

doch liepen wij er weer in, daar ook de barometer weer begon te dalen. De rolling van

de zee kwam nu meer van het noorden en daar ik tegen den avond meer bij ging liggen,

deed ik het nu naar het noorden, daar een schip altijd het gemakkelijkst ligt met de kop

op de zee.

Dit bleek echter verkeerd te zijn geweest, daar wij de volle kracht van de orcaan nu

over ons kregen. Wij moesten ons vastgebonden schuil houden achter de verschansing

om niet te stikken. Eerst de volgende dag tegen den avond begon de wind te

verminderen en met de nacht waagden wij het weer koers te zetten.

Tijdens de verdere terugreis naar Holland vind er muiterij plaats, waarover hij schrijft:

De reis leverde anders niets op dan enige moeilijkheden met de matrozen, die soms ook

wel eens de baas zouden willen spelen, en op de meeste reizen wel eens een afwisseling

geeft. Nu was het voorgekomen dat een matroos die niet goed op het roer gepast had,

en daardoor een paar zeilen scheurde, van het roer afgevoerd en hem tot lichtmatroos

degradeerde. Hij weigerde daarop scheepswerkzaamheden te doen, waarop ik hem in

de boeyen op water en brood, tot hij verkiezen zou te werken. Daarop wilden de

anderen de afgedankte matroos zijn beurt aan het roer niet waarnemen en zelfs ook de

andere werkzaamheden niet doen, zoo de ontslagene niet weer in zijn rang aangesteld

werd. Dit ging natuurlijk niet en toen zij naar geen rede wilden luisteren, riep ik de

gehele equipage achter op het dek, leerde hun de monsterrol, waaronder zij zich

verbonden hadden en leerde hun dat het mijn recht was dat ik daarvan niet afging.

53

Daar zij bij hun weigering bleven, verdeelde ik hun in die hun dienst wilden doen en

wie niet, zoo dat wij, de officieren en de lichtmatrozen overbleven. Deze liet ik hun kist

en kooi achter in de kajuit brengen en zeide toen dat er voor dat oogenblik alleen voor

achter gekookt zou worden en voor de anderen brood en water zou worden gegeven,

waarna zij in de eerste haven aan de politie overgeleverd zouden worden.

Dit duurde twee dagen, toen kozen zij eieren voor hun geld en kwamen verzoeken weer

aan het werk te mogen gaan. Hiermede liep de zaak af. Zulke opstootjes kwamen bijna

alle reizen voor, dat men op het laatst er aan gewend raakte.

NRC 21-04-1849, Scheepstijdingen: Rotterdam 22 April. Schipper J. Van der Hoeven, van de loodsboot No.8, rapporteert loodsen gegeven te hebben aan de Hollandsche schepen Gerenaal van den Bosch, Jan van Hoorn, J. Bouten, van Pangool n.Dordt en de Noordsche bark Aeolus.

NRC 23-04-1849, Zeetijdingen: Brouwershaven, 21 April. Binnengekomen Jan van Hoorn, J. Bouten, v Pangool n.Dordrecht.

NRC 28-04-1849, Carga-Llijsten: DORDRECHT. PANGOOL, Jan van Hoorn, J. Bouten: 4500 bn. Koffij, 1863 kann. Suiker, 684 sch. Tin, 2429 boss. Bindrotting, N.H.M.

“Jan van Hoorn”, Inttekening Simon van Brakel [SAD]

Bij terugkomst van de reis wordt leerling lichtmatroos van B.van Wijngaarden uit Dordrecht in het

ziekenhuis opgenomen waar hij na een maand komt te overlijden [12].

Van voorgaande zesde reis met de “Jan van Hoorn” in Holland terugkomende, kreeg Jacob Bouten

van Blussé te horen dat de “Jan van Hoorn” voor Valparaiso bestemd was (zie Deel IIA hierna).

Terugkomende van zevende reis van de “Jan van Hoorn” en eerste rond de wereld, wordt Jacob

Bouten op 7 januari 1851 lid van de vrijmetselarij en ingewijd als leerling in de Loge “La

54

Flamboyante” in het Muntgebouw te Dordrecht13. In 1854 wordt hij ingewijd tot Meester

vrijmetselaar. [3]

De oprichters van “La Flamboyante” bestonden uit koopmannen (4), advocaten (2) en griffiers (2)

afkomstig uit Dordrecht en omgeving, plus Jan Schouten, de scheepsbouwer en reder te

Dordrecht. Naast veel kooplieden werden tevens kapiteins der koopvaardij lid van het college,

zoals o.a. Jacob H. Hazewinkel in 1835, geboren te Veendam (1792-09-06). In 1848 waren er reeds

71 leden uit allerlei bijkomende beroepsgroepen zoals aannemers, burgemeesters, notarissen,

predikanten, kunstschilders, artsen en bankiers, waarnaast ook leden van de Joodse

Gemeenschap.

Samen met zes andere leden van de broederschap koopt Jacob Bouten in 1869 het fregat

“Nicolette” (zie Deel IV).

13

Deze loge werd in 1812 opgericht, ontstaan uit de broederschap der Vrijmetselarij in de tijd van de grote kathedralen in Europa tijdens de middeleeuwen, waar een groep bouwmeesters, steenhouwers en metselaars vrij rondtrokken (met hun beroepsgeheimen) van loods/loge (werkplaats) naar loods door heel Europa. In deze loods werkt gewerkt, werden de bouwbesprekingen gehouden, de bouwtekeningen ontworpen en bewaard, werd het werk verdeeld en werden de gereedschappen bewaard. Door een afgesproken teken konden deze vrije steenhouwers en bouwmeesters zich kenbaar maken overal te mogen werken, ten gevolge van hun toestemming van hun gilde/broederschap waar zij lid van waren [3].

55

Achtste reis van de “Jan van Hoorn”,

9 mei 1851 – 21 april 1852

Tussen zijn eerste en tweede reis rond de wereld maakt hij naar eigen zeggen nog twee reizen

naar Batavia, waarover hij slechts schrijft:

In het voorjaar van 51 vertrok ik weder naar Java, kwam in Sept terug en vertrok

weer in November naar Batavia, van welke reis ik April 52 in Holland kwam.

Zijn geheugen in combinatie met zijn aantekeningen laten hem hierbij echter in de steek (het zou ook wel erg snel geweest zijn), want in diverse dagbladen is te vinden:

NRC 11-05-1851, Zeetijdingen: Brouwershaven 9 Mei. Vertrokken Jan van Hoorn, J. Bouten, (v Dordrecht) n.Batavia.

De Tijd 26-07-1851, Gepraaid: Den 6 Junij op 8°30’N.Br., 24°10’W.Lengte: Jan van Hoorn, kapt. Bouten, van Dordrecht naar Batavia.

NRC 21-10-1851, Gepraaide Schepen: Gepraaijd den 6 Julij op 31°56’ZBr. 18°14’Lengte, het

AH 28-02-1851

barkschip Jan van Hoorn, kapt. J. Bouten, van Dordrecht naar Batavia bestemd. Schip en ekwipage in den besten staat.

NRC 19-11-1851, Zeetijdingen, * Aangekomen: Batavia, 4 Sept. Jan van Hoorn, Bouten v.Dordt. * Vertrokken: Batavia 11 Sep Jan van Hoorn, Bouten, n.Soerabaija.

56

De Tijd 20-11-1851, Scheepstijdingen, BINNENGEKOMEN: BATAVIA, 2 Sept. Bouten, Jan van Hoorn, Dordrecht.

NRC 21-11-1851, Scheepstijdingen: Rotterdam 20 Nov. Volgens brieven van kapt. Bouten, voerende het barkschip Jan van Hoorn, te Batavia aangekomen, had hij den 20sten Julij aan de Kaap de Goede Hoop veel storm doorgemaakt, waardoor de grote steng boven het ezelshoofd gebroken, en een ligt matroos, die juist boven was, over boord geslagen en verdronken was.

NRC 18-12-1851, * Zeetijdingen, Aangekomen: Soerabaya 24 Sept. Jan van Hoorn, Bouten, v.Batavia. * Ter reede liggende Schepen, Soerabaya 16 Oct. , Jan van Hoorn

NRC 16-01-1852, Zeetijdingen, * Vertrokken: Soerabaya 25 Oct. Jan van Hoorn, Bouten, via Passaroeang n.Dordrecht. * Aangekomen: Passaroeang 27 Oct. Jan van Hoorn, Bouten, v.Soerabaya. * Vertrokken: Passaroeang 12 Nov. Jan van Hoorn, Bouten, n.Dordrecht.

NRC 16-02-1852, Zeetijdingen, * Aangekomen: Banjoewangie 23 Nov. Jan van Hoorn, Bouten, v.Passaroeang. * Vertrokken: Banjoewangie 25 Nov. Jan van Hoorn, Bouten, n.Dordrecht.

NRC 19-03-1852, Scheepstijdingen: Gepraaid den 17den Jan. op 33°14’Z.Br. en 28°33’O L, het barkschip Jan van Hoorn, kapt Bouten, v Batavia n Dordrecht.

Algemeen Handelsblad 05-04-1852, Scheepstijdingen, BINNENGEKOMEN: St HELENA 6 Febr.; Bouten, Jan van Hoorn, Passarouang n.Dordt.

Algemeen Handelsblad 12-04-1852, Scheepstijdingen: Gepraaid, 18 Maart; op 34° N.Br., 32° W.L.: Bouten, Jan van Hoorn, v.Banjoewangie n.Amst.

NRC 16-04-1852, Extracten uit de Lloyd’s-Lijsten: Bij Plymouth 9 April. Jan van Hoorn, Bouten, v.Batavia n.Dordrecht.

Algemeen Handelsblad 19-04-1852, Scheepstijdingen, BINNENGEKOMEN: Bij Wight, 13 April; Bouten, Jan van Hoorn, Banjoew. n.Dordrecht.

NRC 23-04-1852, Zeetijdingen. Brouwershaven 21 April. Gearriveerd Jan van Hoorn, J. Bouten, n Dordrecht;

Algemeen Handelsblad 24-04-1852, Carga-Lijsten, DORDRECHT: BANJOEWANGIE, Bouten, Jan van Hoorn: 2220 b.Koffij, 2467 kan. Suiker, 683 sch.Tin, 3159 b.Bindrott, N.H.M.

Volgens het voorgaande was zijn vertrek uit Dordrecht op 9 Mei 1851, op 6 juni werd hij gepraaid

ten zuiden van de Kaap Verdische Eilanden, een maand later op 32° ZBr midden tussen Z-Amerika

en Z-Afrika, waarna hij omstreeks 20 juli bij Kaap de Goede Hoop in een storm terecht kwam en

zowel de grote steng boven het ezelshoofd verloor als een matroos. Op 2 september kwam hij in

Batavia aan en op 11 september vertrok hij van Batavia naar Surabaya waar hij op 24 september

1851 aankwam, waarna hij verder voer naar Pasaruan en tenslotte van Banyuwangi op 25

november naar Dordrecht vertrok.

Vanwege de terugreis van deze zesde reis van Jacob Bouten als gezagvoerder van de “Jan van

Hoorn” is dus verder nog bekend dat hij 17 januari 1852 in de buurt van Kaap de Goede Hoop zat

en op 6 februari St.Helena aandeed. Op 18 maart 1852 werd hij gepraaid onder de Portugese

Azoren, op 9 april bij Plymouth en 13 april bij Wight. Terugkomst in Brouwershaven op 21 april

1852.

57

Jacob Bouten en zijn reizen met de “Jan van Hoorn” in het kort:

Reis Vertrek Aankomst

1e Stuurman Jacob Bouten (Kapitein J.A. Keeman)

1 1842, 13 April van Hellevoetsluis Batavia, Aug 1842

Surabaya

Batavia, Nov Dordrecht, 6 April 1843

2 1843, 9 Aug Kaapstad in 64 dagen, 25 Nov 1843

Batavia, 5 Jan 1844

Semarang, 4 Feb

Batavia, 24 Mrt St.Helena, 8 Jul

Amsterdam, 5 Aug 1844

Kapitein Jacob Bouten

3 1844, 21 Nov van Amsterdam Batavia in 95 dagen, 25 Feb 1845

Batavia, 3 Mrt Cirebon, 8 Mrt;

Bezoeki, 9 Apr

Batavia 23 Apr St.Helena, 9 Jul

Brouwershaven in 110 dagen, 11 Aug 1845

Huwelijk met Adriana Pos, 11 Sep 1845

4 1846, 14 Juli Hellevoetsluis Batavia in 121 dagen, 12 Nov

25 Juli 1846 geboorte eerste dochter.

Batavia, 17 Nov Tegal, 23 Nov; Surabaya,

Surabaya, 6 Jan Pasuruan 6 Jan, Probolinggo

Probolinggo, 24 Jan 1847 Banjoewangie, 28 Jan

St.Helena, 16 Apr

Brouwershaven, 11 Jun 1847

5 1847, 25 Aug van Helvoet Batavia, in 101 dagen, 4 Dec 1847

Twee maanden na zijn vertrek overlijdt zijn vrouw Adriana (25jr) op 28 oktober 1847 in

Amsterdam aan de tyfus, hetgeen Jacob bij aankomst in Batavia verneemt.

Batavia, 4Jan 1848 St.Helena, 13 Mrt

Brouwershaven in 132 dagen, 16Mei 1848

Twee maanden na terugkomst in Holland overlijdt zijn dochterje (2jr) aan de kroep.

6 1848, 30 Juli van Hellevoetsluis Batavia in 104 dagen, 11 Nov 1848

Batavia, 17 Nov Surabaya, 23 Nov; Probolinggo, 29 Nov

Probolinggo, 10 Dec Panggul, 14 Dec

Panggul, 23 Dec 1848 Brouwershaven, 21 Apr 1849

Op de terugweg eerst een orkaan en daarna een muiterij

7 1849, 14 Juli van Hellevoetsluis Valparaiso na 104 dagen 26 Okt 1849

Valparaiso, 21 Nov San Carlos, Chiloé

San Carlos, 29 Dec San Francisco na 50 dagen 17 Feb 1850

San Francisco, 21 Apr Makassar (Sulawesi) in 62 dagen, 22 Jun

Makassar, 28 Jun Batavia, 4 Jul

Batavia, 18 Aug 1850 St.Helena, 14 Okt

Brouwershaven in 117 dagen, 13 Dec 1850

Begin Dec aanvaring op de Noordzee in dichte mist en aan de grond raken op

de punt van de Banjaard. De “Jan“ wordt in Dordrecht hersteld.

Jacob leert bij zijn moeder in Rotterdam Marie Pos kennen, een jongere zuster van

zijn overleden vrouw Adriana.

Jacob Bouten wordt lid van de Vrijmetselarij bij de loge ‘La Flamboyante’ te

Dordrecht (7-01-1851). 8 1851, 9 Mei van Brouwershaven Batavia in 116 dagen, 2 Sep 1851

Batavia, 11 Sep Surabaya, 24 Sep

58

Surabaya, 25 Okt Pasuruan, 27 Okt

Pasuruan, 12 Nov Banyuwangi, 23 Nov

Banyuwangi, 25 Nov St.Helena, 6 Feb

Dordrecht, 21 April 1852

22Mei 1852 treedt Jacob Bouten in het huwelijk met Marretje Pos. 9 1852, 12 Juli van Brouwershaven Valparaiso in 120 dagen, 16 Nov 1852

Valparaiso, 19 Nov San Francisco na 53 dagen uit Valparaiso

resp 180 dagen uit Rotterdam, 12 Jan 1853

San Francisco, 11 Mrt Hong Kong na 48 dagen 28 April 1853

Macao, 3 Jun 1853 Batavia na 43 dagen 17 Jul 1853

Batavia, 31 Aug Semarang, 9 Sep

Semarang, 24 Sep 1853 Batavia, 27 Sep

Batavia, 29 Sep Helvoetsluis in 108 dagen, 14 Jan 1854

Na 1½ jaar terugkomende van deze reis is zijn eerste kind van zijn tweede vrouw net tien

dagen eerder overleden. Deze zoon van hem heeft hij dus nooit gezien.

Kapitein Jacob Bouten, 1861 (schilder onbekend) [fam.Bouten]