Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

105
II 1731 CAHIERS OVER NEDERLAND D E T W E E D E WERELDOORLOG Rijksmstit.uut vooi Ooiloysdocumentatie N H«j

description

sejarah aceh

Transcript of Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

Page 1: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

II

1731

C A H I E R S O V E R N E D E R L A N D D E T W E E D E W E R E L D O O R L O G

Rijksmstit.uut vooi Ooiloysdocumentatie

N

H«j

Page 2: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

BIBLIOTHEEK KITLV

0039 2777

Page 3: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

I s lam en n a t i o n a l i s m e in doo r J a p a n bezet I n d o n e s i e 1 9 4 2 - 1 9 4 5

Page 4: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie Cahiers over Nederland en de Tweede Wereldoorlog nummer 3

Cahier nummer 1 Dr. N. K. C. A. in 't Veld De ereraden voor de kunst en de zuivering van de kunstenaars

Cahier nummer 2 Drs. David Barnouw Van NIVO tot Reichsschule/Nederlandse meisjes in Duitse vakantie-kampen zomer 1940

Page 5: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

^ . «v <Y1>I - V

Dr. R. de Bruin

I s lam en n a t i o n a l i s m e in d o o r J a p a n bezet I n d o n e s i e 1 9 4 2 - 1 9 4 5

With an English summary

i £ VOOR «** \

\* »-»o-«z vf

Staatsuitgeverij, 's-Gravenhage 1982

Page 6: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

i%62\5%3

© Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, Amsterdam 1982

ISBN 90 12 4005 1

Vormgeving en druk: Staatsdrukkerij, 's-Gravenhage

Page 7: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

TEN GELEIDE

De in Nederland verschenen litteratuur over de perio-de van de Japanse bezetting van het toenmalige Neder-lands-Indie heeft zich tot nog toe - afgezien van de militaire en internationaal-politieke ontwikkelingen - in hoofdzaak beziggehouden met de omstandigheden en ervaringen van de Nederlanders in dit gebied, waarbij de ontwikkelingen binnen de Indonesische maatschappij hoogstens als achtergrond dienden. De belevenissen en de reacties van de Indonesische bevolkingsgroepen, hun relaties met de Japanse bezetters en de betekenis die de bezettingsperiode heeft gehad voor de ontwikkelingen van de nationalistische beweging in de archipel zijn nog slechts in geringe mate onderwerp van historisch onder-zoek geweest.

Dr. R. de Bruin, in het voorjaar van 1982 gepromo-veerd op het proefschrift Indonesie, de laatste etappe naar de vrijheid, 1942-1945, behoort tot de weinige Neder-landse auteurs die zich diepgaand met deze problematiek hebben beziggehouden. Hij heeft thans speciaal zijn aan-dacht gericht op de islamitische bevolkingsgroep in In­donesie.

Binnen het kader van de algemene doelstelling van de Japanse bezettingsautoriteiten in Indonesie: het schep-pen van een evenwicht tussen de islamitische en de niet-islamitische bevolkingsgroepen in de archipel, besteedt de auteur achtereenvolgens aandacht aan de ontwikke­lingen in islamitische kring in de drie op basis van het bezettingsregime te onderscheiden gebieden: Atjeh, de door de Japanse marine bestuurde gebieden (grosso mo-do de overige 'buitengewesten') en Java. Daarbij behan-delt dr. de Bruin de onderlinge tegenstellingen tussen de islamitische groeperingen en hun doelstellingen, de ac-tiviteiten van de religieuze en de niet-religieuze leiders o.m. tegen de achtergrond van het streven naar een isla­mitische, resp. een nationalistische staat, de Japanse po-

Page 8: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

litiek en manipulates en de reacties van islamitische zijde daarop, varierend van rechtstreekse steunverlening aan de bezetters tot vormen van gewapend verzet en opstand.

De ontwikkelingen in de zomer van 1945 en de gebeur-tenissen rondom de Japanse capitulatie waren voor vele islamitische leiders over het algemeen teleurstellend. Het islamitische uitgangspunt van de principiele eenheid van godsdienst en politiek, dat met name volgens de islami­tische orthodoxie zou moeten leiden tot een Indonesi­sche islamstaat, kreeg geen enkele neerslag in de Indo­nesische grondwet.

Desalniettemin heeft, na de uit het Midden-Oosten gestimuleerde opleving van de godsdienstig-politieke ac-tiviteiten van de islamieten in het begin van de twintigste eeuw, de Japanse bezettingstijd een nieuwe impuls bete-kend voor de moslims in Indonesie. Ook wanneer men de gedachten richt op de recente ontwikkelingen in de islamitische wereld bevat dit geschrift van dr. De Bruin belangwekkend materiaal.

Drs. A. H. Paape Directeur van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumen-tatie

Page 9: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

INHOUDSOPGAVE

Litteratuurlijst 9 Inleiding 12 De Japanse plannen met Nederlands-Indie 14 Atjeh 23

Onder de Nederlanders 23 De vestiging van het Japans militair bestuur 29 Groeiend overwicht van de oelama-partij 39

De Marinegebieden 46 De Japanse plannen 46 West-Borneo 49 Zuid-Borneo 52 Celebes 59 De Zuid-Molukken 63 Terugblik 67

Java 69 De situatie voor de oorlog 69 De eerste twee jaren van de Japanse bezetting 72 De tweede helft van de Japanse bezetting 79

Conclusie 95 Summary 99 Register 103

Page 10: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

$

Page 11: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

LITTERATUURLIJST

Ongepubliceerd materiaal

Bruin, R. de. De seinendan in Indonesie, 1942-1945. Diemen, 1968

Bruin, R. de. Sense and non-sense in the Three-A-Movement. Amsterdam, 1967. Rijksinstituut voor Oor-logsdocumentatie, Notities voor het Geschiedwerk, nr. 140. Paper presented to the XXVII International Cong-res of Orientalists, Ann Arbor, Michigan, USA, August 13-19, 1967

Dahm, B. Sukarnos Kampfum Indonesiens Unabhdn-gigkeit. Kiel, 1964

Nieuwenhuijze, C.A.O. van. What the Japanese did to Islam in Java. Batavia, 1947

Nishijima, S. en K. Kishi. Japanese military adminis­tration in Indonesia. Washington, 1963

Gepubliceerd materiaal

Asia Raya, Batavia Atjeh Shimbun, Koetaradja Berita Oemoem, Batavia Borneo Barat Shimbun, Pontianak Borneo Simboen, Bandjermasin Kan Po, Batavia Pandji Poestaka, Batavia Pewarta Selebes, Makassar Sinar Matahari, Ambon Soeara Miai, Batavia Tjahaja, Bandoeng

Anderson, B.R.O'G. Java in a time of revolution. Itha­ca-London, Cornell University Press, 1972

Benda, H.J. The Crescent and the Rising Sun. The Hague-Bandung, Van Hoeve, 1957

Page 12: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

10

Benda, H.J., J.K. Irikura en K. Kishi. Japanese Mili­tary Administration in Indonesia: Selected Documents. New Haven, Yale University Press, 1965

Boland, B.J. The Struggle of Islam in Modern Indone­sia. Den Haag, Nijhoff, 1971

Bruin, R. de. Indonesie, de laatste etappe naar de vrij-heid, 1942-1945. Amsterdam, 1982. Diss. UvA

Bung Hatta antwoordt, een vraaggesprek met dr. Z. Yasni. Djakarta, Gunung Agung, 1979

Butow, R.J.C. Tojo and the coming of the war. Prince­ton, Princeton University Press, 1961

Deelman, A.G. Het Binnenlands Bestuur in Zuid-Bor-neo tijdens de Japanse bezetting. Bandjarmasin, Residen­ce Voorlichtingsdienst Zuid-Borneo, 1947

Dijk, C. van. Rebellion under the Banner of Islam; the Darul Islam in Indonesia. Den Haag, Nijhoff, 1981

Febre, W. le. Taman Siswa. Djakarta-Surabaja, Pener-bitan dan Balai Buku Indonesia, 1952

Haas, E. Frans Indo-China en de Japanse expansiepo-litiek, 1939-1945. 's-Gravenhage, Leiden, Nijhoff, 1956

Hatta, M. The Putera reports, problems in Indonesian-Japanese war-time cooperation. Ithaca, Cornell Univer­sity Press, 1971

Jaquet, L.G.M. Aflossing van de wacht; bestuurlijke en politieke ervaringen in de nadagen van Nederlandsch-In-die. Rotterdam, Donker, 1978

Lebra, J.C. Japanese-trained armies in Southeast Asia. Hongkong, Heinemann Educational Books (Asia) Ltd., 1977

Mook, H.J. van. The Netherlands Indies and Japan; their relations 1940-1941. London, Allen & Unwin, 1944

Netherlands Government Information Bureau. A de­cade of Japanese underground activities in the Nether­lands East Indies. London, His Majesty's Stationary Of­fice, 1942

Nieuwenhuijze, C.A.O. van. Aspects of Islam in Post-Colonial Indonesia. Den Haag, Van Hoeve, 1958

Nieuwenhuijze, C.A.O. van. Mens en vrijheid in Indo-

Page 13: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

11

nesie. Den Haag, Van Hoeve, 1949 Nugroho Notosusanto. Pemberontakan tentara Peta

Blitar melawan Djepang. (14 Pebruari 1945). Djakarta, Departemen Pertahanan-Keamanan, 1968

Nugroho Notosusanto. The Peta Army during the Japanese occupation of Indonesia. Tokyo, Waseda Uni­versity, 1979

Orang Indonesia jang terkemoeka di Djawa. Djakarta, Gunseikanbu, 2604 [= 1944]

Piekaar, A.J. Atjeh en de oorlog met Japan. 's-Graven-hage-Bandung, Van Hoeve, 1949

Pluvier, J.M. Overzicht van de ontwikkeling der natio­nalistische beweging in Indonesie in dejaren 1930 tot 1942. 's-Gravenhage-Bandung, Van Hoeve, 1953

Ramming, M. e.a. Japan-Handbuch. Nachschlagwerk der Japankunde. Berlin, Japan-Institut, 1940

Sjahrir, S. Out of Exile. New York, John Day, 1949 Sluimers, L.E.L. A method in the madness? Amster­

dam, Universiteit van Amsterdam, 1978 Sluimers, L.E.L. Samurai, Pemuda und Sakdalista.

Amsterdam, Universiteit van Amsterdam, 1973 Soekarno. Het ontstaan van de Pantjasila. Den Haag,

Indonesische Ambassade, 1952 Subardjo Djoyoadisuryo S.H., A. Kesadaran nasional;

sebuah otobiografi. Jakarta, Gunung Agung, 1978 Swellengrebel, J.L. 'God en de Keizer.' In: Indonesie,

1952, p.77-92 Veur, P.W. van der. 'E.F.E. Douwes Dekker, Evange­

list for Indonesian political nationalism'. In: The Far Eastern Quarterly, vol. XVII, no. 4, August, 1958

Volkstelling 1930; voorloopige uitkomsten le gedeelte Java en Madoera. Batavia, Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel, 1931

McVey, R.T. The rise of Indonesian communism. Itha­ca, Cornell University Press, 1965

Page 14: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

12

IN LE ID lN G

Toen Japan de Indonesische archipel veroverd had, stond het - wat de islam en het Indonesisch nationalisme betreft - tegenover een veelsoortige verhouding.

Er waren gebieden waar de moslims zowel in maat-schappelijk als in politiek opzicht de voornaamste rol speelden. Zoals in Atjeh (Noord-Sumatra), waar hun macht werd getemperd door de steun van het Nederland-se bewind aan de volkshoofden, die de traditie, de adat, vertegenwoordigden. In de Minangkabau (Midden-Su­matra) heerste er tussen beide een (betrekkelijke) harmo­nic Daar heeft kennelijk de matriarchale opbouw van de samenleving, die tot een aanmerkelijke versoepeling leidde van de patriarchale structuur van de moslim-ge-meenschappen, toe bijgedragen. Adat en islam hidden er elkaar in evenwicht. Jongemannen die zich toch aan dat matriarchaat wensten te onttrekken, verlieten de Mingankabau om elders - meestal op Java - carriere te maken. Mohammad Hatta en Soetan Sjahrirzijn daarde meest sprekende voorbeelden van.

Het zelfde kan van de Bataks (ten noorden van de Minangkabau) gezegd worden, die ook in een matriar­chale maatschappij leven.

Op Java was de invloed van de moslims beduidend kleiner, ondanks het feit dat het grootste deel van de inheemse bevolking zich tot de islam bekende. Daardoor gaven zij er de voorkeur aan in de nationalistische bewe-ging een aparte koers te varen, boven een in alle opzich-ten loyaal samengaan met de a-religieuze groeperingen.

Op Borneo, Celebes en de Grote Oost was de invloed van het Christendom en het hindoeisme groter dan die van de islam. In de genoemde gebieden bestond er tussen de islam en het Indonesisch nationalisme een grotere affiniteit door de noodzaak, die de moslims voelden zich tegen de groeiende macht van de christenen af te zetten.

In het beknopte kader van dit Cahier moeten wij ons

Page 15: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

13

beperken. Daarom zullen wij alleen schetsen hoe de verhouding van de moslims tot het Indonesisch nationa­lisme zich onder het Japanse regiem ontwikkelde, res-pectievelijk in Atjeh, in de door de Keizerlijke Marine bestuurde gebieden (voornamelijk Borneo, Celebes en de Zuid-Molukken) en op Java. Daarbij moeten wij wel bedenken, dat volgens de islamitische ideologic er een principiele eenheid van godsdienst en politiek moet be-staan. De islamitische wet pretendeert niet alleen het godsdienstige leven te regelen, maar alle levensterreinen te omvatten, inclusief het staatsrecht en de politiek. Or-thodoxe moslims moeten dus feitelijk streven naar een islamstaat, een staat gebaseerd op islamitische beginse-len.

Page 16: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

14

D E J A P A N S E PLANNEN MET N E D E R L A N D S - I N D I E

Met de voorbereidingen van de expansie naar de Zui-delijke Gebieden, de Nanyo zoals ze in het Japans heet-ten, was Japan reeds in de jaren dertig begonnen. De economische crisis die er toen in bijna de hele wereld heerste, maakte het voor de Japanners mogelijk om zijn uitvoer vooral naar Nederlands-Indie sterk uit te brei-den. Zijn goedkope produkten vonden er gretig aftrek en verzachtten de druk, die er op de bevolking rustte.

Daarnaast werden ook culturele banden aangeknoopt. Indonesische studenten kregen faciliteiten aan Japanse universiteiten, die ruim voorzien waren van litteratuur over de archipel. Aan de School voor Vreemde Talen in Tokio werd in 1938 de Javaan mr. R. Soedjono als docent in het Maleis en Javaans benoemd. Hij was een vooraan-staand lid van de Parindra, de Partij van Groot-Indone-sie, waarvan de leiders nauwe betrekkingen onderhiel-den met Japanse handelshuizen en persorganen. Zo ge-noot Thamrin, die tevens de Nationale Fractie in de Volksraad te Batavia leidde, als importeur van Japanse goederen er groot aanzien.1 Het Chinese industriele en handelsconcern Oei Tiong Ham te Semarang (Midden-Java) zond in 1936 de meer links georienteerde Indone­sische nationalist mr. Achmad Soebardjo als correspon­dent van zijn dagblad Matahari (De Zon) naar het Land van de Rijzende Zon. Daar maakte deze kennis met vooral jongere Japanse marineofricieren, die toen al geen geheim maakten van de plannen de Indonesische archi­pel te veroveren. Oudere, meer bedachtzame Japanners legden meer de nadruk op Japans roeping om de Indo-nesiers te bevrijden van de Nederlandse overheersing.2

Soebardjo die in zijn studententijd in Nederland mime

1 Van der Veur, 'Douwes Dekker', p. 562-565. 2 Subardjo, Kesadaran, p. 210-214.

Page 17: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

15

ervaring had opgedaan met internationale contacten, welke hij voor de nationalistische Indonesische studen-tenvereniging Perhimpoenan Indonesia had onderhou-den, besefte maar al te goed, dat zijn land feitelijk be-dreigd werd door een Japanse bezetting.

Uit hun voorstudies betreffende Nederlands-Indie be-grepen de Japanners, dat er bij een invasie van de archi­pel niet veel hulp te verwachten was van de Indonesische nationalisten. De meest vooraanstaande leiders, Soekar-no, Hatta en Sjahrir, zaten in ballingschap, en de nog in vrijheid levende Indonesische leiders en partijgangers waren gedwongen met de Indische overheid samen te werken. Zij die openlijk deze cooperatie afwezen, liepen gevaar gelnterneerd te worden, zodat zelfs de principiele zg. non-cooperatoren eieren voor hun geld kozen en in het openbaar blijk gaven van hun bereidheid tot samen-werking.3

Goed beschouwd konden de Japanse expansionisten slechts rekenen op de hulp van Indonesiers, die in Ja­panse dienst waren, zoals de reeds genoemde Soedjono. Deze werd later als gemilitairiseerde burgerambtenaar naar bezet Java gezonden om het Japanse militair be-stuur van advies te dienen. De plannen voor de zuid-waartse expansie die in de loop van 1941 werden uitge-werkt, gingen dus geheel buiten de Indonesische natio­nalisten om. De enige die in de voorbereidingsfase van direct nut was, was de zakenman Thamrin. Hij werd echter door de Indische Politieke Inlichtingendienst (PID) in de gaten gehouden. Begin 1940 werd bij een huiszoeking in zijn woning voor hem belastend materiaal aangetroffen. Op dat moment leed hij echter aan een ernstige ziekte, waaraan hij nog tijdens het vooronder-zoek overleed.4

Van een soort vijfde-colonne-activiteit was ook in de overige koloniale gebieden van Zuidoost-Azie geen spra-

3 Pluvier, Overzicht, p. 45-69. 4 Van der Veur, 'Douwes Dekker', p. 564-565.

Page 18: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

16

ke. Daarvoor was de contra-spionage van de westerse koloniale inlichtingendiensten te actief.

Het Japanse consulaat-generaal te Batavia coordi-neerde wel allerlei ondergrondse activiteiten, die gericht waren op het verkrijgen van inlichtingen over de sterkte van de Nederlands-Indische strijdkrachten en de ligging van de verdedigingswerken. Deze werkzaamheden die voornamelijk in de loop van de jaren dertig waren ver-richt, vonden hun hoogtepunt na de Duitse inval in Nederland in mei 1940. Tijdens de economische onder-handelingen met de Nederlands-Indische autoriteiten niet lang daarna, zwermden Japanse marine- en legerof-ficieren die met de Japanse missie waren meegekomen, over Java uit en bezochten onder meer de kustplaatsen, waar op 1 maart 1942 de Japanse landingen zouden plaats vinden. Tegen al deze activiteiten kon het Neder­lands-Indische gouvernement niet veel uitrichten wegens de diplomatieke status van de Japanse agenten. Boven-dien was men bevreesd door geruchtmakende rechtsza-ken onrust in de Indische gemoederen op te wekken.

Eerstnadat deoorloginde Pacific op 8 december 1941 was uitgebroken, werden de gegevens hierover, die voor­namelijk door het Kantoor voor Oost-Aziatische Zaken te Batavia waren vergaard, voor publicatie vrijgegeven.5

Wat hielden die Japanse plannen eigenlijk in? In de eerste plaats zou heel Nederlands-Indie door de Japanse strijdkrachten bezet blijven. De Nederlandse bestuurs-ambtenaren en militairen zouden meteen ge'i'nterneerd worden. Daarna zouden Nederlandse burgers met hun gezinnen in kampen worden ondergebracht. Zij zouden wel hun vooroorlogse werkzaamheden onder Japanse leiding mogen voortzetten. Indien echter zou blijken, dat zij niet aan de verwachtingen voldeden of dat zij niet tot samenwerking geneigd waren, zouden zij gei'nterneerd worden.

5 Netherlands Government Information Bureau, Japanse underground activities. Zie ook het betreffende hoofdstuk in Jacquet, AJIossing.

Page 19: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

17

Het militair bestuur zou het Indonesisch nationalisme niet aanmoedigen. Wel zou er voor gezorgd moeten wor­den, dat de inheemse zeden en gewoonten en de gods-diensten zoveel mogelijk werden ontzien.6

De Japanse keizerlijke marine kreeg Borneo, Celebes, de Molukken, Nieuw-Guinea en de Kleine Soenda-ei-landen toegewezen als gebieden, die zij moest besturen. Java en Sumatra zouden onder het gezag van het leger vallen. Het lag in de bedoeling dat de marinegebieden op een zodanige wijze bestuurd zouden worden, dat zij bij het Japanse keizerrijk zouden worden ingelijfd. Daar-om moesten daar alle Nederlanders meteen uit de sa-menleving verwijderd worden. Ten aanzien van de status van Java en Sumatra zou nader beslist moeten worden, zodra de oorlog tot een goed einde was gebracht.7

Zodra die eindoverwinning behaald was, zou de Ge-meenschappelijke Welvaartssfeer in Groot-Oost-Azie gevestigd worden. Van deze Nieuwe Orde in dat deel van de wereld zou Japan de absolute leider worden, waarin de andere zelfstandige staten lid zouden worden. Dat was het doel van het pan-Aziatisch streven van Japan. Of het aan Java en Sumatra die zelfstandige status zou verlenen, bleef een vraag. Voorlopig zouden alle landen, die door Japan werden bevrijd van het westerse koloni-alisme, hun deel hebben aan de algemene oorlogsinspan-ning om die eindoverwinning mogelijk te maken. Veel arbeid was daarvoor nodig, maar daarnaast zou van die volken worden geeist het leveren van die landbouw- en andere produkten, die nodig waren voor de Japanse strijdkrachten en oorlogsindustrie. In Zuidoost-Azie zou Java moeten functioneren als voorraadschuur, zowel wat betreft voedselprodukten als arbeid. Sumatra zou verder ontwikkeld worden als mijnbouwproducent. In de eerste plaats waren daar aardolie en steenkool te vinden, maar

Benda, Japanese military administration, p. 1-3. A.v., p. 2.

Page 20: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

18

als leverancier van bosprodukten en hout bezat dat ei-land ongekende mogelijkheden.8

In dit pan-Aziatische streven van Japan paste ook de bescherming van de Aziatische godsdiensten. Niet alleen het hindoei'sme en het boeddhisme kwamen daarvoor in aanmerking, maar ook de islam. Voor een goed functio-neren van de moslims in de Nieuwe Orde was het nodig, dat de gelovigen in alle landen waar de islam in hoofd-zaak beleden werd, de onderlinge band verstevigden. Van oudsher was er een pan-islamisme actief, waarbij achtereenvolgens Turkije en Arabie een hoofdrol speel-den. In de Japanse versie ervan moest dat leiderschap uiteraard in Japanse handen komen. Voorlopig kwam in Oost-Azie echter alleen Nederlands-Indie als groot mos-limland voor deelname in aanmerking. Hoe dit Japanse pan-islamisme gerealiseerd kon worden, bleef voorals-nog een vraag. Japan meende daarom voldoende gele-genheid te hebben om in de Indische archipel daarmee te experimenteren.9

In Nederlands-Indie zelf echter hadden de orthodoxe moslims in de loop der tijden met zoveel mislukkingen van het pan-islamitisch streven te maken gehad, dat de meesten van hen zich daarvan hadden afgekeerd. Men zag in het algemeen veel meer in een samengaan met de nationalisten een mogelijkheid om de islam verder te ontwikkelen. Wel ondervond men van het Nederlands-Indische gouvernement enige bescherming, maar veel vertrouwen voor de toekomst had men er niet in.

Immers, die bescherming hield toch in een rechtstreek-se overheidsbemoeienis met allerlei zaken, die volgens de moslims aan hun religieuze leiders en voormannen voorbehouden waren. Zo bijvoorbeeld betreffende het sluiten en ontbinden van huwelijken, het godsdienston-derwijs, de religieuze rechtspraak. Er hadden zich in de loop der tijden heel wat conflictsituaties met de Indische

8 A.v., p. 18-19. 9 Benda, The Crescent, p. 104 en p. 121-127.

Page 21: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

19

regering en haar ambtenaren voorgedaan. Wel werden die deels in der minne geschikt, maar de niet aflatende greep van de Nederlandse gezagsdragers werd door vele orthodoxe Indonesische moslims als knellend en onaan-vaardbaar ervaren.10

In Japan was het shintoi'sme de staatsgodsdienst, waarvan de keizer het hoofd was en tegelijk voorwerp van verering. Andere boeddhistische sekten en ook an­dere religies, zoals het Christendom en de islam, werden er getolereerd. Voor het geringe aantal moslims waren er in het land twee moskeeen, een te Kobe en een in Tokio. Beide werden regelmatig door Indonesiers bezocht, die in deze steden werkten of studeerden. In een corporatie-ve staat, die Japan langzamerhand was geworden, waren de gelovigen van elk van deze religies verenigd in aparte corporaties. Via deze verbanden bereikten overheids-maatregelen op religieus gebied de lidmaten. Overigens werden de religieuze zaken streng gescheiden van staat-kundige aangelegenheden. Hiervan was uiteraard het shintoi'sme uitgezonderd.11

De benadering van met name Indonesische moslims zou dus in de eerste plaats de taak moeten zijn van de Japanse moslimcorporatie. Omdat daarbij politieke za­ken aan de orde kwamen, trok de regering deze arbeid aan zich. Die werd gedelegeerd aan die organen, welke uit hoofde van hun contacten met Indonesiers daartoe het meest geeigend waren. Het gevolg hiervan was, dat deze betrekkingen meer een a-religieus karakter hadden en dat er van werkelijk contact tussen Japanners en In­donesische moslims in de jaren voor het uitbreken van de Pacific-oorlog op godsdienstig gebied geen sprake was.

Welke consequenties hield dit in voor de toekomstige bezettingsautoriteiten? Ieder van hen, die rechtstreeks te

10 Pluvier, Overzicht, p. 70-77. 11 Ramming, Japan-Handbuch, p. 532-537 en p. 93-94. Borneo Sim-boen, 13 mei 1943.

Page 22: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

20

maken hadden met moslims in hun territoir, moest maar proberen er het beste van te maken en zich aan te passen aan de positie die de moslims er bezaten of nastreefden. Want die positie verschilde in Nederlands-Indie van ge­bied tot gebied. Een algemene karakterisering van de Indonesische islam is daarom niet te geven.

Zo bezaten de moslimwetgeleerden, de oelama's, we-gens hun geestelijke steun aan het verzet tegen het Ne­derlandse gezag onder de orthodoxe Atjehse gelovigen groot prestige. Op Java waren de moslims in het alge-meen geneigd tot een mengsel van moslimprincipes, boeddhistische, hindoei'stische en heidense gebruiken en geloofswaarheden.

Terwijl de Atjehse bevolking geheel gei'slamiseerd was, waren in de loop der tijden in de grote steden en in de Vorstenlanden in Midden-Java (Djokjakarta en Soe-rakarta) vrij sterke christengemeenschappen ontstaan. Toch bekende zo'n 98 procent van Java's bevolking zich tot de islam. In de marinegebieden viel deze verhouding in het nadeel van de moslims uit. Daar vormden de islamieten een randverschijnsel, ook in letterlijke, geo-grafische zin. De moslimgemeenschappen waren er na-melijk bijna alle in de kuststreken gevestigd. De bevol­king in het binnenland was voor een groot deel heidens.

Op Zuid-Borneo had de (Zwitserse) Basler Missionsge-sellschaft redelijk succes met zijn zendingsarbeid onder de Dajaks. Ook in Midden- en Noord-Celebes had het Christendom flinke vorderingen gemaakt met name bij de Toradja's en in de Minahasa. Dat was ook het geval met de oude vestiging van de Oost-Indische Compagnie op Ambon. Het katholicisme telde ook onder de Dajaks van West- en Zuid-Borneo, onder de bewoners van Flores en de Kei- en Tanimbar-eilanden vele gelovigen. Op Am­bon vormden de moslims een minderheid, die sociaal en economisch en cultured ten achter was gebleven in ver-gelijking met de bloeiende Molukse (christelijke) Kerk.12

12 Volkstelling 1930.

Page 23: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

21

Juist omdat de verschillen tussen de drie genoemde delen van de Indonesische archipel op religieus gebied zo groot waren, lijkt het mij interessant na te gaan op welke wijze de bezetter daar gefunctioneerd heeft ten opzichte van de moslimgemeenschappen. De betrokken autoriteiten waren, zoals reeds gezegd, weinig voorbe-reid op deze situatie, zodat in hun islambeleid ook een bepaalde ontwikkeling valt te constateren. Dit maakt een beschrijving daarvan voor een historicus bepaald aan-

•dMri tasi i tb^t fbh^e. - -

Moskee te Koetaradja (Atjeh) (Pandji Poestaka 1942)

Page 24: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

22

trekkelijk, vooral omdat die periode slechts een kort tijdsbestek van drieeneenhalf jaar omvatte, die vervol-gens een niet te verwaarlozen invloed had op de na-oorlogse ontwikkelingen.

De gelegenheid om zijn expansionistische plannen meer concrete vorm te geven, werd Japan als het ware in de schoot geworpen. In mei 1940 werd de oorlog in Europa uitgebreid, waardoor Nederland en Frankrijk, die beide grote gebieden in Zuidoost-Azie onder hun beheer hadden, tegenover Japan geen echte vuist meer konden maken. De Franse autoriteiten in Indo-China werden door Japan onder zware druk gezet en gedwon-gen Japanse strijdkrachten op enkele bases toe te laten. Deze oefenden controle uit op de aanvoer van goederen naar het China van Chiang Kai-shek, waarmee Japan sinds 1937 in gewapend conflict gewikkeld was. De Frans-Chinese bevoorradingslijn werd door deze Franse concessies afgesneden, zodat de Britten via Burma de Chinezen moesten helpen.13

Een Japanse poging om van de Nederlands-Indische regering vergunning te verkrijgen de Japanse economi-sche belangen in de archipel sterk uit te breiden, mislukte echter door de standvastigheid waarmee de Nederlandse delegatie onder H.J. van Mook de Nederlandse integri-teit wist te handhaven. Voor de Japanners die in Neder­lands-Indie woonachtig waren, was dat het sein om in grote aantallen te repatrieren. Uiteraard brachten zij na thuiskomst de Japanse autoriteiten op de hoogte van de situatie in de archipel. Later zouden velen van hen er terugkeren, te zamen met de oprukkende strijdkrachten, om hun steentje bij te dragen aan een zo snel mogelijke overmeestering van deze - voor de Japanse oorlogsin-spanning - belangrijke gebieden. Hun aandeel in de exploitatie van bezet Nederlands-Indie was echter veel groter.14

" Haas, Frans Indo-China. 14 Van Mook, The Netherlands-Indies.

Page 25: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

23

ATJEH

Onder de Nederlanders

Na de onderwerping van Atjeh in 1903 was dit gewest wel onder burgerlijk bestuur geplaatst, maar daarnaast had de militaire commandant het voor het zeggen. Deze gemengde bestuursvorm was noodzakelijk omdat tot in 1933 toe steeds weerverzet werd gepleegd door Atjehers, die zich niet konden neerleggen bij de ontstane situatie. Deze personen kregen daarbij morele steun van de isla­mitische geestelijkheid. Vooral de wetgeleerden, de oe-lama's, waren geneigd gehoor te geven aan hun overtui-ging dat de blanke overheersers, die bovendien nog chris­ten - in elk geval geen moslim - waren, niet het recht hadden hun wil op te leggen aan een volk, dat geheel de islam was toegedaan.

Uiteraard waren zij niet de enige leiders die daar zo over dachten. Ook onder de geslachten van de volks-hoofden, de oeleebalangs, waren er leden die dit Atjehse verzet heimelijk of zelfs openlijk steunden. Het was daar-om voor het Nederlands-Indische gouvernement zaak die oeleebalangs tot districtshoofden te benoemen, van wie het overtuigd was dat zij zich niet tegen het Neder­landse gezag zouden keren. In de loop van vele jaren ontwikkelde zich in Atjeh onder deze volkshoofden een ambtenarenstand, waarop de Indische overheid zich meende te kunnen verlaten. Tegenover de godsdienstige leiders stonden zij als handhavers van de traditie, van de adat, in hoog aanzien bij het Atjehse volk. Vooral omdat er leden van deze geslachten waren, die om verschillende redenen gekant bleven tegen het voortbestaan van het Nederlandse bewind. Die zouden bij een gezagsvacuiim niet aarzelen de zijde van het verzet te kiezen. Voorlopig echter werden zij in bedwang gehouden, niet het minst door het familielid dat door de Nederlanders uitverko-ren was om als districtshoofd te fungeren.

Page 26: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

24

Een zelfde beleid werd door de Nederlandse autori­teiten gevolgd ten aanzien van de zelfbestuurders van de landschappen, die niet onder direct Nederlands bestuur werden geplaatst. Ook daar werden slechts die oeleeba­langs geduld die het Nederlandse gezag steunden.1

Het vertrouwen dat de Nederlandse resident Jonge-jans in de oeleebalangs stelde, was zo groot dat hij de Nederlands-Indische regering in 1938 verzocht de be-voegdheden van de militairen in zijn gewest in te krim-pen. Het plan strekte zich ook uit tot de vermindering van het aantal legerplaatsen van de marechaussees. Deze geharde Atjehstrijders konden beter ingezet worden ter versterking van de defensie van de archipel. Daarvoor in de plaats zou er Veldpolitie komen. De bezuinigingspo-litiek van de overheid maakte dit laatste niet mogelijk. Zelfs voor een Politieke Inlichtingendienst was er in Atjeh geen emplooi, meende Jongejans. Hij kon immers voldoende inlichtingen krijgen van de districtshoofden en zelfbestuurders. Mocht er onverhoopt toch iets mis-gaan, dan zouden snel genoeg versterkingen kunnen ko­men, als de gewestelijke troepen het niet konden klaren.2

Inderdaad was er in Atjeh weinig te bespeuren van politieke activiteit. De invloed van politieke partijen, die op Java zo'n furore maakten onder de Indonesische in­telligentsia, was aan dit gewest voorbij gegaan. Slechts op het eiland Sabang en in de hoofdplaats Koetaradja was een kleine afdeling van de Parindra opgericht, die in de kleine kring van niet-Atjehers actief was. Het In­donesisch nationalisme dat de eenheid in vrijheid na-streefde, was nog niet doorgedrongen tot de Atjehse bevolking. Een poging van de modernistische moslim-vereniging Moehammadijah om er voet aan de grond te krijgen, werd in de kiem gesmoord. Door de meeste oelama's werd Moehammadijah als een concurrent be-schouwd, die bovendien een bedreiging vormde voor de

' Piekaar, Atjeh, p. 5-8. 2 A.v., p. 13-14.

Page 27: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

25

islam-orthodoxie die zij zelf voorstonden.3 Kennelijk aangemoedigd door het verslappende toezicht van het gouvernement verenigden de Atjehse moslimwetgeleer-den zich in 1939.

Hun organisatie, de Persatoean Oelama-Oelama di Seloeroeh Atjeh (vereniging van alle wetgeleerden in At­jeh), korteweg Poesa genaamd, werd door de Nederland­se gezaghebbers gezien als een bond die de belangen van de moslim-orthodoxie behartigde. Van anti-Nederland-se gezindheid was niets te merken, al putte de Poesa zich ook niet uit in loyaliteitsbetuigingen ten opzichte van het Nederlandse gezag. Men vond dit in Nederlandse krin-gen zelfs een gezonde ontwikkeling en vertrouwde een-voudig op informaties van de zijde van de oeleebalangs, die echter ook niet veel aan de weet kwamen. Enige ongerustheid bracht wel de oprichting teweeg van de moslimjongerenorganisatie, de Pemoeda Poesa. De le­den ervan waren in uniform gestoken en marcheerden op moslimfeestdagen door de straten. Bij installatie-plechtigheden van islamitische hoogwaardigheidsbekle-ders fungeerden zij als een soort erewacht. Ook in dit geval waren de inlichtingen die oeleebalangs resident J. Pauw verstrekten over hun gedragingen en activiteiten van dien aard, dat daaruit geen anti-Nederlandse hou-ding bleek.4

Onder de oppervlakte groeide echter de tegenstelling tussen de oelama-partij en die van de volkshoofden, met name door de verbreiding van de Poesa en de Pemoeda Poesa over het gewest. Voor de oeleebalangs werd het steeds duidelijker dat de Poesa een volksbeweging werd. Niet alleen wetgeleerden werden als lid toegelaten, maar ook moslims die haar doelstellingen onderschreven. In-dien deze ontwikkeling zich zou doorzetten, zouden de volkshoofden ongetwijfeld aan invloed inboeten. De

3 A.v., p. 16-17. 4 A.v., p. 18. Pauw was op 30 September 1938 Jongejans als resident van Atjeh opgevolgd.

Page 28: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

26

PoesaAeiding onder Daoed Beureueh drukte zich in het openbaar gematigd uit, zodat er voor het gouvernement geen enkele reden was om in te grijpen.5

Inmiddels was aan het plan van demilitarisering van het bestuur in Atjeh uitvoering gegeven. Militaire plaat-selijke commandanten werden van hun civiele taak ont-heven, marechausseepatrouilles staakten hun controle-rende verkenningstochten, vele kazernes werden ont-ruimd door garnizoenen, die elders op Sumatra werden geplaatst in verband met hun oorlogstaak. Xlles bleef rustig, zodat de Nederlanders toch met een zeker gevoel van vertrouwen de toekomst in keken.

Het uitbreken van de oorlog in de Pacific op 8 decem-ber 1941, die op het Maleise Schiereiland werd ingeluid met grootscheepse Japanse landingen, bracht geen ver-andering in de situatie in Atjeh. De snelle Japanse op-mars over Malaya hield wel in dat de kans op aanvallen op Noord-Sumatra ineens veel groter werd. Op 19 de-cember 1941 viel Penang, de havenplaats aan de westkust van het Schiereiland, waar vele Atjehers woonden en werkten als handelaren. Er was altijd al een levendig verkeer geweest tussen Atjeh en dit deel van Malaya. De grote Atjehse kolonie werd er verrast door de komst van de Japanners.

Een van deze Japanners was S. Masubuchi, die voor de oorlog lange tijd op Sumatra's Oostkust had gewerkt, onder meer in de cultures. In die jaren had hij zijn kennis over land en volk van Atjeh opgedaan. Hij was bekend met het bestaan van de Poesa en onderkende de moge-lijkheden, die deze organisatie in zich had om zich op een geschikt moment tegen het Nederlandse gezag te keren. Toen hij met de grote stroom van Japanse repatri-anten naar Japan was teruggekeerd, had hij contact ge-zocht met instanties die aan de voorbereidingen van de zuidwaartse expansie werkten. Masubuchi werd onder

5 A.v., p. 19.

Page 29: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

27

majoor Fujiwara geplaatst, die de inlichtingendienst op het Maleise Schiereiland zou leiden. Hij kreeg als werk-terrein Atjeh met een uitwaaiering naar overig Noord-Sumatra.6

Met deze opdracht was hij als deelnemer van de expe-ditionaire strijdmacht vertrokken, die Malaya en Noord-Sumatra moest veroveren, naar het oorlogstoneel. Zo kwam hij dan op 20 december 1941 in Penang aan en legde er meteen contacten met de Atjehse kolonie. Vele inwoners van deze nederzetting bleken bereid te zijn zich aan te sluiten bij de Fujiwara-kikan, de Fujiwara-groep. Hun taak was het zich als vluchteling naar Sumatra's Oostkust te begeven en vandaar uit te trachten Atjeh te bereiken om er achter de Nederlandse linies te ageren. Tegelijkertijd moesten zij contact maken met de Poesa, om deze organisatie over te halen zich aan Japanse zijde te scharen.7

De vluchtelingen werden echter in de haven aange-houden en in de gevangenis te Medan opgesloten voor verhoor. Omdat die ondervragingen niets verdachts op-leverden, werden zij vrijgelaten. Daarna pas konden zij het werk verrichten waarvoor zij door Masubuchi waren benaderd.8

Voor de Nederlandse bestuursambtenaren was het een totale verrassing, toen in de nacht van 19 op 20 februari 1942 een golf van sabotage-daden in Atjeh begon. Bij een treffen tussen militairen en een groep saboteurs werden twee Atjehers neergeschoten. Zij bleken voorzien te zijn van mouwbanden met een F erop. De Nederlanders dachten te doen te hebben met een geheime organisatie, die als symbool de F van Fadjar (dageraad) voerde. In de buurt van de hoofdplaats Koetaradja werd een Me-nadonees militair van het Koninklijk Nederlands-In-disch Leger (KNIL) gearresteerd, bij wie ook een F-

6 Atjeh Shimbun, 15-25 dec. 1943. ' Piekaar, Atjeh, p. 176. 8 A.v., p. 177-178.

Page 30: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

28

insigne werd aangetroffen. Een tweede sabotagegolf be-gon in de nacht van 7 op 8 maart en duurde voort tot de Japanse landingen op Noord-Sumatra op de l ie maart des nachts. Ze was uitgebreider van omvang en meer gevarieerd in vorm dan de eerste.9

De Nederlandse commandant van het militair district Atjeh, kolonel G.F.V. Gosenson, vond de situatie zo gevaarlijk dat hij onmiddellijk maatregelen nam. In over-leg met resident J. Pauw belegde hij op 11 maart een vergadering, waarop alle districtshoofden werden uitge-nodigd. Gosenson stelde hen verantwoordelijk voor de sabotagedaden van de F-lieden. Na het openingswoord van de resident sprak Gosenson de vergadering op barse toon toe en beval hun onmiddellijke arrestatie in het kader van de staat van oorlog en beleg, die er in Neder­lands-Indie sinds 8 december 1941 heerste. Gewapende militairen die de vergaderzaal hadden omsingeld, mar-cheerden daarop naar binnen en voerden de gevangenen af. Slechts die districtshoofden die een dergelijk optre-den van Gosenson verwacht hadden, ontkwamen aan deze arrestatie, omdat ze eenvoudig weggebleven waren. Inmiddels betekende deze maatregel, dat de meeste At­jehse districten beroofd waren van hun bestuurder. De F-lieden, gesteund door de .Poesa-afdelingen, hadden dus vrij spel.10

Die nacht van dit dramatisch gebeuren landden Japan­se troepen op het eiland Sabang en op drie punten in Noord-Sumatra, namelijk ten noordoosten van Koeta­radja, ten noorden van de oliewinplaats Langsa in Atjeh en ten zuiden van Medan (Sumatra's Oostkust).

De pas benoemde commandant van Midden-Sumatra, generaal-majoor R.T. Overakker, was eerst op 9 februari 1942 op zijn bestemming aangekomen, en werd meteen tevens belast met de verdediging van Noord-Sumatra. Gosensons district was beperkt tot Atjeh.

' A.v., p. 63-72. 10 A.v., p. 73-77.

Page 31: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

29

Het krijgsplan van het KNIL voor Noord-Sumatra hield slechts in een geleidelijk terugtrekken op Takengon en Blangkedjeren in Zuid-Atjeh. Ondanks opgeworpen versperringen en opgeblazen bruggen rukten de Japan­ners zo snel op, dat zij op 17 maart Takengon bedreigden. Twee dagen later volgde de overgave van deze verster-king. Gosenson trachtte intussen Blangkedjeren te berei-ken, evenals generaal Overakker die van Midden-Suma­tra uit zo snel mogelijk naar dit laatste bolwerk terugtrok. Padang, de hoofdplaats van Sumatra's Westkust, werd op 17 maart bezet. Andere troepen wisten op 25 maart in Zuid-Atjeh een doorbraak te forceren, waardoor de weg naar Koetatjane voor hen openlag. Daar had Over­akker voorlopig zijn hoofdkwartier opgeslagen, op weg naar Blangkedjeren.

Daar bleek dat de Japanse voorhoede reeds de weg tussen Takengon en Blangkedjeren had bereikt. Na deze met mortiervuur te hebben verdreven, kon Overakker zich bij Gosenson voegen. De situatie leek hun echter zo hopeloos toe, dat zij op 27 maart 1942 tot overgave besloten. De aanvankelijk teruggedreven Japanners kwa-men eerst de volgende dag Blangkedjeren binnen, en aanvaardden er de capitulatie van de Nederlands-Indi­sche strijdkrachten in dit deel van Sumatra."

Enkele groepjes KNIL-militairen aanvaardden deze gang van zaken niet en zetten apart van elkaar de strijd voort. Een voor een moesten ze die na korte tijd opgeven. Slechts aan een klein groepje onder luitenant H. van Zanten gelukte het een jaar lang uit handen van de Japanners te blijven. Pas op 10 maart 1943 moest hij zich overgeven.12

De vestiging van het Japans militair bestuur

Terwijl de Japanse strijdkrachten zich inzetten voor

11 A.v., p. 112-115. 12 A.v., p. 117 en p. 203-210.

Page 32: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

30

een snelle uitschakeling van de Nederlandse troepen, werd het gezagsvacuiim in bezet Atjeh opgevuld. Zoals we gezien hebben, waren de meeste districtshoofden door Gosenson geinterneerd. In hun ressorten werden door F-lieden bestuurscommissies ingesteld, waar ook leden van oeleebalang-ges]achten zitting in kregen. F-lieden maakten er echter wel de dienst uit. Andere leden van de F-beweging werden bewakers van de kampen, waarin Nederlanders met hun gezinnen tegen eind maart 1942 werden ondergebracht. Omdat vele leden van de Poesa en Pemoeda Poesa zich bij deze F-organisatie had­den aangesloten, hield dit in feite in dat in die maanden van bezetting en herstel van orde en rust de moslimvoor-mannen het voor het zeggen hadden.

Tegen eind april 1942, toen het Japanse militair be-stuur onder generaal-majoor S. lino zich in Atjeh geves-tigd had, werden de meeste vrijgelaten districtshoofden in hun functie hersteld. In deze ressorten werden de bestuurscommissies terzijde geschoven. In enkele distric-ten werd uit de betreffende colleges die personen tot hoofd benoemd, die de Japanse autoriteiten het meest geschikt achtten. De oeleebalangs die voor de oorlog deze functie uitoefenden, raakten daarmee hun betrek-king kwijt.13

Nadat deze operatie haar beslag had gekregen, werd aan de Poesa en Pemoeda Poesa te verstaan gegeven, dat zij zich voortaan moesten onthouden van inmenging in bestuursaangelegenheden. Zij hadden zich uitsluitend te bewegen op religieus terrein. Daoed Beureueh, voorzit-ter van de Poesa, en Hoesin al Moedjahid, leider van de Pemoeda Poesa, verklaarden onder ede dat zij zich daar-aan zouden houden. Een situatie waarin zij zich echter node schikten, omdat zij juist in gevaarlijke tijden ge-toond hadden bestuurskwaliteiten te bezitten en in staat te zijn orde en rust te herstellen en te bewaren. Ongetwij-feld hadden de oelama's veel aan invloed gewonnen

" A.v., p. 194-195.

Page 33: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

31

onder de bevolking, terwijl het prestige van de volks­hoofden een gevoelige knauw had gekregen. De strijd tussen de twee partijen was dus weer begonnen. Voor het Japanse militair bestuur was het zaak te trachten de toestand van gewapende vrede te handhaven.14

De leider van de F-organisatie op Sumatra, Masubu­chi, was te zamen met de strijdkrachten op Atjeh geland en had zich ingezet voor herstel van orde en rust in de bezette gebieden van de residentie. Als Atjeh-kenner was hij voor het Japanse bestuur in dit gewest onmisbaar. Meteen werd hij benoemd tot hoofd van politie en par-ticulier secretaris van resident lino, zodat hij diens naaste medewerker en raadsman was. Tevens trad hij op als hoofd van de gewestelijke voorlichtingsdienst. Een uit-breiding van deze laatste functie vormde zijn directeur-schap van de te Koetaradja verschijnende krant Atjeh Shimbun, welke betrekking hij in oktober 1942 aanvaard-de. Als lid van de redactie nam hij meteen A. Hasjmy, leider van de Poesa-padvinderij Kasjafatoel Islam, op zodat hij de moslimjongeren betrok bij de Japanse oor-logspropaganda. Nadat hij de voorlichting in Atjeh een goede basis verschaft had, werd hij medio januari 1943 hoofd van de afdeling algemene zaken van het militair bestuur van Atjeh. Toen de oorlogssituatie verplichte leveranties en gedwongen arbeid van de bevolking eiste, werd Masubuchi medio augustus 1943 tot hoofd van de afdeling economische zaken benoemd. Op zijn eigen tactvolle wijze moest hij ervoor zorgen, dat de Atjehers aan deze onaangename verplichtingen zonder al te veel tegenstand zouden voldoen. Dat hij desondanks als Ba-pak Atjeh (vader van Atjeh) werd gekarakteriseerd, hield in dat hij zich zelfs van die penibele taak uitstekend had gekweten. Enige maanden voor het einde van de oorlog werd hij daarvan ontheven om zich te kunnen wijden aan een verzetsorganisatie, die een herovering van het gewest door de geallieerden moest bemoeilijken.15

14 A.v., p. 197-198. 15 A.v., p. 176-177, p. 191-241, p. 290-301 en p. 359-363.

Page 34: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

32

In eerste instantie moesten de Atjehers er toe gebracht worden de Japanse oorlogsinspanning te steunen. Die oorlog was immers nodig om de Gemeenschappelijke Welvaartssfeer van Groot-Oost-Azie te verwerkelijken, aldus de Japanse propaganda. Om de bevolking daartoe aan te zetten moesten orde en rust gehandhaafd worden, de basis voor een rustige voortgang van de werkzaamhe­den. Daarvoor was de medewerking van oeleebalangs en oelama 's nodig. De volkshoofden kregen de verantwoor-delijkheid voor de rust en orde in het gewest. De wetge­leerden moesten de gelovigen ervan overtuigen dat het nieuwe bewind hun bij de uitoefening van de godsdien-stige plichten niet zou hinderen. Van Japanse zijde werd dus gestreefd naar een evenwichtspolitiek, die aan de belangen van beide partijen recht zou doen.

De sterk groeiende invloed van de Poesa en Pemoeda Poesa onder de bevolking was een doom in het oog van de oeleebalangs. Hun woordvoerder, Teukoe Moeham-mad Hasan, waarschuwde het militair bestuur voor de geloofsijver van de Poesa-aanhangers, die zich richtte tegen een ieder die een andere godsdienst dan de islam beleed. Terwijl het aantal oelama'sin het hele gewest niet meer dan een honderdtal bedroeg, telden de Poesa-orga-nisaties reeds duizenden leden. Dit kon niet anders be-tekenen dan dat de wetsgeleerden de islam gebruikten om het Atjehse volk tot toetreden te dwingen. Een der-gelijke fanatiek-religieuze beweging vormde een gevaar voor het Japanse bewind. Als zij op deze wijze voort zou gaan, zouden er binnenkort ongeregeldheden uitbreken, aldus betoogde Teukoe Hasan.16

Van onverwachte zijde kwam de onderstreping van deze waarschuwing aan het adres van de bezetter. In augustus 1942 werd bekend dat in Lho Euntjien aan de oostkust, ten noordwesten van Lho Soekon, uit de Hikajat prang sabi gereciteerd werd. Deze 'opwekking tot de heilige oorlog', die bij het Nederlandse bestuur

16 A.v., p. 197-198.

Page 35: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

33

berucht was uit de Atjeh-oorlog (1875-1903), was ook door het Japanse militair bestuur verboden. Lho Eunt-jien was het geboortedorp van de oelama Teungkoe Ab-doel Djalil, die aan het begin van de Japanse bezetting zijn schoonvader als leider van diens godsdienstschool te Tjot Plieng was opgevolgd. Samen met zijn zwager Teungkoe Moehammad Thajeb gaf Djalil nieuwe impul-sen aan het godsdienstonderwijs. In korte tijd sprong het leerlingental van 50 tot wel 300. Deze geweldige groei werd niet slechts door de oeleebalangs maar ook door vele Poesa-oelama'smet stijgende ergernisbezien, vooral waar Djalil zich steeds afzijdig hield van de Poesa. Hij was het niet eens met haar samengaan met de Japanners. Aan hem werd de tijdens de bezetting in Atjeh populaire zegswijze toegeschreven: 'Zij (Daoed Beureueh c.s.) heb-ben de honden verdreven en de varkens binnengehaald.' (Zowel honden [de Nederlanders] als varkens [de Japan­ners] zijn voor de moslims hoogst onreine dieren).17

De Japanners lieten er geen gras over groeien. In eerste instantie werd Djalil door de Japanse ressortcomman-dant van politie te Lho Soekon opgeroepen om verant-woording af te leggen voor zijn activiteiten. Omdat de oelama zich juist in godsdienstige afzondering had terug-getrokken, gaf hij aan deze oproep geen gehoor. Maar ook nadat hij zijn werkzaamheden had hervat en een tweede uitnodiging ontvangen had, weigerde hij er op te reageren. Daarop volgde een periode van oproepen door telkens hogere instanties en de weigering van Djalil daar-aan te voldoen. Tenslotte moest er toch gewapenderwijs worden ingegrepen. Op 10 november 1942 trokken Ja­panse troepen naar Tjot Plieng op. Mortiervuur legde de moskee en het dorp in as, daarna werd in de heuvels de strijd tegen de met slagwapens gewapende leerlingen van de wetgeleerde voortgezet. Deze viel daarbij tijdens een charge als martelaar des geloofs. Zijn zwager werd ge-vangen genomen en aan strenge verhoren onderworpen.

17 A.v., p. 304-305.

Page 36: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

34

Een groot gebied rond de plaats van het treffen werd door kenpeitai (Japanse militaire politie) en leger uitge-kamd. Alles wat als slag- of steekwapen kon dienen, werd in beslag genomen en iedereen die als aanhanger van Djalil kon worden aangemerkt, werd streng gestraft.18

De integriteit van de Poesa was voor de Japanners door dit dramatisch gebeuren niet aangetast, omdat aan de Japanse autoriteiten duidelijk bleek dat het een wet-geleerde betrof die zich altijd tegen de Poesa had ge-keerd.

Toen in januari 1943 een gematigde wetgeleerde, Toe-ankoe Abdoel Azis, tot adviseur in godsdienstzaken van het militair bestuur te Koetaradja werd benoemd, rea-geerden de Poesa-oelama'sverontwaavdagd. Zij vreesden dat hun stem in het vervolg minder krachtig zou door-klinken in de hogere Japanse kringen. Dit adviseurschap kon alleen goed functioneren, zo werd betoogd, indien Abdoel Azis werd bijgestaan door een raad van een twintigtal wetgeleerden, waarin heel Atjeh vertegen-woordigd zou zijn.19

Aan deze aandrang gaven de Japanse autoriteiten twee maanden later gehoor. Het eenhoofdig adviseurschap werd in een adviserend lichaam omgezet. Dit nieuwe college kreeg de weidse naam Madjelis Agama islam oentoek bantoean kemakmoeran Asia Timoer Raja (mos-limraad ter ondersteuning van de welvaart in Groot-Oost-Azie in Atjeh), afgekort tot Maibkatra.20

Haar taak was het verlenen van steun - voorzover niet in strijd met de islam - ter bevordering van de gemeen-schappelijke welvaart van Groot-Oost-Azie. Tot voorzit-ter van het hoofdbestuur werd Toeankoe Abdoel Azis benoemd. Als plaatsvervangende voorzitter fungeerden Teungkoe Moehammad Hasbi en Daoed Beureueh; een vertegenwoordiger van Moehammadijah en een van de

18 A.v., p. 306-308. 19 Atjeh Shimbun, 23 Jan. 1943. 20 Piekaar, Atjeh, p. 205-207.

Page 37: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

35

Poesa werden commissarissen. Als adviseurs vanwege het Japanse militair bestuur traden de meergenoemde Masubuchi en het Japanse hoofd van de subafdeling onderwijs S. Yamamoto op.

Voor de oelama-parti] was dit een goede stap voor-waarts, omdat zij voor het eerst gelegenheid kreeg haar stem te doen horen in een ambtelijk orgaan. De invloed van Masubuchi in deze ontwikkeling was onmiskenbaar. Op 16 januari 1943 was hij - zoals wij reeds gezien hebben - benoemd tot hoofd van algemene zaken van het militair bestuur in Atjeh.21

In zijn installatierede onderstreepte resident lino wel, dat het nieuwe lichaam bij het volk moest aandringen zich niet te mengen in bestuurlijke zaken van het gewest. Of dit door de oelama's ter harte werd genomen, valt te betwijfelen. Op 21 maart hield Maibkatra haar eerste grote conferentie, waaraan door oelama's uit heel Atjeh werd deelgenomen. De vergadering wees de topfiguren van het hoofdbestuur aan om het congres van moslim-wetgeleerden van Malaya en Sumatra bij te wonen, dat op 5 en 6 april 1943 te Singapore werd gehouden.22

De macht die Masubuchi de Atjehse oelama's had gegund, viel bij de Japanse resident kennelijk niet in goede aarde. Op 1 augustus 1943 moest hij het adviseur­schap van Maibkatra neerleggen en twaalf dagen later verwisselde hij de taak van hoofd algemene zaken voor de uiterst penibele van hoofd van economische aangele-genheden. In zijn plaats werd de Japanner Sagawa, hoofd van de gewestelijke voorlichtingsdienst, benoemd, terwijl de oeleebalang Teukoe Nja Arif adviseur van het hoofdbestuur van Maibkatra werd. De districtshoofden, op twee na leden van oeleebalang-ges\achten, werden adviseur van de plaatselijke afdelingen.

De voorzitter Abdoel Azis drong er in een rondschrij-ven aan de afdelingsbesturen sterk op aan in alle belang-

21 Atjeh Shimbun, 23 Jan. 1943. 22 A.v., 14mrt. 1943.

Page 38: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

36

rijke zaken overleg te plegen met de districtshoofden. Dit was nodig om de eenheid tussen bestuursambtenaren en het volk te verzekeren, en om onderlinge geschillen te voorkomen. Deze maatregel betekende een overwinning van de oeleebalangs op de militante oelama's; zij kregen hiermee immers aanzienlijke invloed op het beleid van de Maibkatra.

Dit overwicht van de volkshoofden op de wetsgeleer-den kwam ook tot uiting in de vertegenwoordiging van Atjeh in de delegatie uit Sumatra en Malaya, die in augustus 1943 een bezoek aan Japan bracht. Atjeh vaar-digde namelijk twee oeleebalangs af: Teukoe Nja Arif en Teukoe Moehammad Hasan. Laatstgenoemde werd zelfs aangewezen tot leider van de Sumatraanse groep.23

In de islamitische vastenmaand, die op 1 September 1943 begon, viel de eerste klap voor de oeleebalang-stand. Gelijktijdig over geheel Sumatra hadden op 20 September razzia's plaats op de ondergrondse, anti-Ja-panse beweging. Deze zg. SU-operatie van de kenpeitai werd noodzakelijk geacht wegens de verdenking in Ja­panse kringen, dat er een algemeen Nederlands plan bestond om het Japanse bewind op Sumatra te onder-graven en eventueel zelfs te elimineren.

Tijdens hun krijgsgevangenschap hadden Overakker en Gosenson een plan opgesteld voor een zg. vacuiimbe-stuur. Deze organisatie moest alle bestuurstaken uitvoe-ren, zodra de geallieerden op Sumatra zouden landen. Ze had haar vertakkingen, zowel onder Atjehse oeleeba­langs als onder vrijgelaten inheemse krijgsgevangenen. De leiding van dit schaduwbestuur was in handen gelegd van de reserve-kapiteins K. ten Velde en ir. C. Wouden-berg, die uit krijgsgevangenschap waren ontslagen om mee te helpen aan de wederopbouw van de cultures op Sumatra's Oostkust.

Tijdens het oprollen van de guerrillagroep onder lui-tenant Van Zanten, die zelf op 10 maart 1943 werd gear-

" A.v., 13 okt. 1943 en 17 nov. 1943.

Page 39: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

37

resteerd, kwam de kenpeitai op het spoor van de organi­satie van Overakker en Gosenson. Op 16 mei 1943 volgde de arrestatie van Ten Velde en Woudenberg. Hun verho-ren brachten weinig aan het licht, maar andere arrestan-ten sloegen wel door, en zo wisten de Japanners de hand te leggen op schriftelijke verklaringen van Overakker en Gosenson, waarin deze officieren aan hun onderbevel-hebbers opdracht gaven tot vorming van het vacuiimbe-stuur. Tijdens de grote razzia's op 20 September 1943 werden in Atjeh honderden Atjehers en andere Indone­siers, Chinezen en zelfs enkele niet-geinterneerde Indo-Europeanen van hun bed gelicht. Onder de gearresteer-den waren ook enkele volkshoofden.24

Het is begrijpelijk dat het wantrouwen van de Japanse autoriteiten in Atjeh ten aanzien van de oeleebalangs gegroeid was. Hun evenwichtspolitiek in de krachtsver-houdingen binnen de samenleving van de Atjehers moest zich wel verder uitbreiden, en wel in bestuursaangelegen-heden. Wat aanvankelijk voor hen onaanvaardbaar was geweest, moesten zij thans zelf bevorderen, namelijk het inschakelen van oelama's in bestuurlijke colleges. ) Toen in november 1943 ook voor Atjeh de belofte van de Japanse oorlogsleider generaal Hideki Tojo, dat aan Indonesiers enige zeggenschap in het Japanse beleid zou worden verleend, werd ingelost, kregen in de eerste ad-viesraad voor Atjeh zeven oelama's er zitting, naast ze-ventien oeleebalangs en twee niet-Atjehse ambtenaren. Wel werden twee volkshoofden benoemd in de leiding van deze Atjehraad: Nja Arif werd de voorzitter en Moe-hammad Hasan plaatsvervangend voorzitter.25

De dagen van de laatstgenoemde waren echter geteld. Voordat de assistent-resident van Deli en Serdang (Su­matra's Oostkust) O. Treffers in april 1942 door de Ja­panners werd ge'interneerd, had hij een ondergrondse organisatie opgezet. Deze had tot taak het verzamelen

24 A.v., 22 sep. 1943. 25 Residentsverordening nr. 17, 17 nov. 1943.

Page 40: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

38

van gegevens over de sterkte en ligging van Japanse militaire concentraties, die zij aan de geallieerden moes­ten overgeven door tussenkomst van Indonesische vis-sers. Daartoe moesten deze Indonesiers contact zoeken met langs de kust opererende geallieerde onderzeeboten. Tevens moest zij zich voorbereiden op 5e-colonne acti­viteiten in de rug van de Japanners bij de spoedig ver-wachte geallieerde tegenaanval. Door het grote aanzien dat Treffers bij de inheemse bestuursambtenaren in zijn ressort had genoten, voelden velen van hen zich geroe-pen zich bij zijn organisatie aan te sluiten.

Maar ook leden van oeleebalang-ges\achten in Atjeh meldden zich er bij aan. Treffers had namelijk enige tijd als bestuursambtenaar in deze residentie gewerkt en had er het vertrouwen van de Atjehse volkshoofden in zijn ambtsgebied gewonnen.26

Reeds in augustus 1943 had de kenpeitai de eerste aanwijzingen gekregen van het bestaan van de organisa-tie-Treffers. Pas in mei 1944 sloeg zij toe. In Sumatra's Oostkust en Atjeh werden 28 vooraanstaande leden van de organisatie gearresteerd. De bewijzen waren zo over-tuigend dat er geen ontkennen aan was. In totaal waren er 2000 mensen bij betrokken. Vooral de Atjehse tak moet zeer uitgebreid zijn geweest.

In augustus 1944 had de terechtzitting van de krijgs-raad te Medan plaats, waar de hoofdfiguren van de or­ganisatie veroordeeld werden. Treffers werd ter dood veroordeeld, evenals Tengkoe Rachmat, zijn assistent te Medan, die zijn plaats had ingenomen toen de assistent-resident zelfs reeds gei'nterneerd was. Vijf oeleebalangs, waaronder Moehammad Hasan, deelden hetzelfde lot. Vele andere volkshoofden kregen langdurige vrijheids-straffen, die zij in de berucht geworden gevangenis Pe-matang Siantar moesten uitzitten. Enkelen van hen ver-loren daar het leven.27

26 Piekaar, Atjeh, p. 231-232. 27 Atjeh Shimbun, 3, 5 en 7 okt. 1944.

Page 41: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

39

Hiermee was de tweede, zwaarste slag toegebracht aan de oeleebalang-stand. Van de vooraanstaande volks­hoofden was slechts Nja Arif overgebleven. Aan hem viel de taak te beurt om hun belangen te verdedigen tegen-over de snel en ook op politiek terrein sterk toenemende invloed van de oelama's.

Groeiend overwicht van de oelama-partij

De opmars van de partij van de Atjehse wetgeleerden ten koste van de invloed van de volkshoofden strekte zich over een veel breder terrein uit dan alleen het politieke veld. In de eerste plaats betrof ze ook de arbeidsinzet. In december 1943 werkten duizend Poesa-jongeren uit Sigli onder persoonlijke leiding van de voorzitter van het hoofdbestuur van de Pemoeda Poesa, Hoesein al Moed-jahid, aan de aanleg van een vliegveld bij het naburige Padang Tidji (Seulimeum). Zij losten een andere groep af, die enkele dagen tevoren huiswaarts getogen was.

De bewaking van de talrijke vliegvelden, die verspreid over de residentie aangelegd werden, werd in handen gegeven van een speciaal inheems hulpkorps, waarover Poesa-jongeren in een later stadium het bevel zouden voeren. Hiertoe werd een twintigtal van hen door het hoofdbestuur aangewezen voor een opleiding tot zg. vliegveld-officieren.28

Eerder - op 22 november 1943 - werd in Atjeh een volksleger opgericht. Het was bedoeld als de kern van een eigen militaire organisatie, die de verdediging van het gewest op zich moest nemen. Want, zo zei resident lino tijdens een feestelijke reiinie van de F-organisatie op 3 oktober, het was best mogelijk dat de geallieerden na hun tegenslagen op de Salomons-eilanden hun geluk in de Indische Oceaan zouden beproeven. Dan vertrouw-de hij er op, dat het Atjehse volk zelf - zonder hulp van het Japanse leger - in staat zou zijn de vijand te verplet-

28 A.v., 17 dec. 1943.

Page 42: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

40

teren.29 Het merendeel van deze vrijwilligers was afkom-stig uit de gelederen van de Pemoeda Poesa. Ook namen er zoons van volkshoofden deel aan; hun aantal was echter gering.

De vrijwilligheid bij de arbeidsinzet en dienstneming bij de para-militaire en militaire korpsen kon in de loop van de tijd niet meer als basis dienen. De opofferingen die de Atjehse dorpelingen daarbij moesten opbrengen, werden zo omvangrijk dat het Japanse bestuur niet meer kon rekenen op de geneigdheid van de bevolking zelf. Daarom werd op 8 april 1944 bij residentsbesluit een registratie van alle arbeidskrachten tussen 16 en 45 jaar afgekondigd. De betrokken instanties moesten vermel-den of deze personen al dan niet in aanmerking kwamen voor inlijving bij een van de vele militaire of semi-mili-taire organisaties, dan wel voor oproeping voor 'vrijwil-lige' arbeid.30

De voortdurende spanning waarin het Atjehse volk en zijn leiders door de bezetter werden gehouden, werd in het najaar van 1944 onderbroken. Op 7 September legde premier Kuniaki Koiso, die in juli 1944 generaal Tojo was opgevolgd, op de 85e zitting van de Japanse Rijksdag een verklaring af, waarin hij de toezegging deed dat 'Oost-Indie' in de toekomst onafhankelijkheid zou wor­den verleend. In Atjeh werd deze blijde gebeurtenis op grootse wijze gevierd. Drie dagen achtereen werd er ge-vlagd. Te Koetaradja had als hoogtepunt een massa-bijeenkomst plaats op 9 September. Hierbij werd een resolutie aangenomen, die de belofte van de Atjehse bevolking weergaf te zullen samenwerken met het Japan­se leger voor de verdediging van het vaderland. Alle krachten zouden worden ingespannen opdat de eind­overwinning zo spoedig mogelijk behaald kon worden. Met nog meer geestdrift, in onderlinge samenwerking en met terzijdestelling van alle geschillen zou steun worden

2 ' A.v., 11 nov. 1943. 30 Residentsbesluit nr. 53, 8 apr. 1944.

Page 43: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

41

verleend aan de Japanse strijdmacht, opdat zo spoedig mogelijk een onafhankelijk 'Oost-Indie', zou worden verwezenlijkt.31 Eerst tijdens de viering op 7 november van deze onafhankelijkheidsbelofte werd officieel de Rood-Witte vlag gehesen.32

Sinds die 7e September 1944 werd de belangstelling van nationalistisch gezinde Atjehse voormannen meer gericht op hetgeen op Java plaats had. Voor hen was het van groot belang te weten, hoe de situatie zich daar ontwikkelde, want naar hun mening moest Java het tem­po aangeven. Van voortdurend contact was echter geen sprake. Het bleef beperkt tot een telegramwisseling tus­sen ir. Soekarno en Teukoe Sabi, een van Java terugge-keerde verbannen oeleebalang. Soekarno seinde als ant-woord op de gelukwens van Sabi:

'De Atjehse rentjong" en het Atjehse bloed moeten worden tot een vesting van staal om de vijand te verpletteren, indien hij de moed mocht hebben een aanval te doen uit het westen of uit het noorden. De eindoverwinning is aan onze zijde en Indonesia's onafhankelijkheid is verzekerd.'34

De Japanse belofte moest kennelijk gevolgd worden door een reactie van Indonesische zijde om nog meer offers te brengen ten behoeve van de oorlogsinspanning. Op de derde zitting van de Atjehraad, die op 19 en 20 oktober 1944 plaats had, kwam als oplossing voor de verminderde leveranties op tafel de oprichting van een 'organisatie van de offervaardigheid van de Atjehse be­volking ten behoeve van de opbouw van Azie'. In dit nieuwe lichaam zouden de Maibkatra en andere Atjehse steunorganisaties moeten opgaan. Het lag in de bedoe-

31 Atjeh Shimbun, extra nr., 9 sept. 1944. 32 A.v., 11 sep. 1944. 33 Letterlijk: 'zwaard'; hier bedoeld als strijdgeest. 34 Atjeh Shimbun, extra nr., 9 sep. 1944.

Page 44: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

42

ling dat de uitvoering van de Japanse opdrachten aan de oelama's zou worden toevertrouwd.35

De oprichting van deze nieuwe organisatie had op 20 januari 1945 plaats. Vanzelfsprekend moest zij onder strenge Japanse controle staan. Daarom had resident lino er het beschermheerschap over. Aanvankelijk was Nja Arif aangewezen als voorzitter, maar al spoedig moest hij plaats maken voor Teukoe Panglima Polem Moehamad Ali, hoofd van het kantoor voor volkswel-vaart te Koetaradja. Toch weer een oeleebalang dus. De gematigde oelama Toeankoe Mahmoed werd vice-voor-zitter. Het werk van de organisatie werd over vier afde-lingen verdeeld. Algemene zaken kwam onder de voor­zitter Panglima Polem; de afdeling verdediging van het vaderland kreeg als leider Hadji Moehamad Zainoed-din; mobilisatie van arbeidskrachten werd geleid door Teungkoe Sjech Ibrahim, en Daoed Beureueh had te zamen met Moehamad Hasbi de leiding over de afdeling godsdienstige aangelegenheden. Drie van de vier afde-lingen waren dus in handen gekomen van vooraanstaan-de moslims. Uit deze verdeling van de functies blijkt duidelijk het grotere aandeel van de oelama-parUj in de leiding van de nieuwe organisatie. Kennelijk had het Japanse militair bestuur tenslotte gekozen voor een machtsoverwicht van de oelama's en werd de oeleeba-/ang-partij nog slechts de eer gegund, zonder dat daar verder veel inhoud aan gegeven werd.36

Deze ontwikkeling ten gunste van de oelama-part\) was nodig om de godsdienstijver van de Atjehers dienstig te maken aan de Japanse plannen om een eventuele terugkeer van de Nederlanders zoveel mogelijk afbreuk te doen. Dat dit inderdaad in de bedoeling lag, kunnen we concluderen uit het feit dat de vroegere leider van de F-organisatie Masubuchi op 3 juli 1945 zijn ambt van hoofd van de afdeling economische zaken van het mili-

35 Piekaar, Atjeh, p. 236. 36 A.v., p. 240-241.

Page 45: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

43

tair bestuur in Atjeh neerlegde. Hij moest zich vrijmaken voor de voorbereiding van een nieuwe 5e-colonne orga­nisatie.37

Aanvankelijk lag het in de Japanse bedoeling om deze Masubuchi-kikan, zoals de nieuwe para-militaire organi­satie heette, te laten optreden achter de linies van de geallieerden, als die eenmaal op Atjehse bodem geland waren. De in de F-beweging actieve Said Aboe Bakar maakte er deel van uit, evenals Daoed Beureueh en de oeleebalangs Panglima Polem en Moehamad Amin.38 De capitulatie van Japan op 15 augustus 1945 noodzaakte Masubuchi zijn plannen te wijzigen.

Ondanks het overwicht dat de oelama's in Atjeh dank-zij de evenwichtspolitiek - ook op bestuurlijk gebied -van resident lino en Masubuchi ten opzichte van de volkshoofden hadden verkregen, werd naar buiten toe de schijn gewekt dat de oeleebalang-parti] toch nog het pri-maat in Atjeh had. Als vertegenwoordiger van het gewest in de Centrale Adviesraad van Sumatra, die op 25 juni 1945 voor de eerste maal bijeen kwam te Fort de Kock, werd namelijk geen wetgeleerde aangewezen maar mr. Teukoe Moehamad Hasan, een lid van de oeleebalang-stand. Op 14 augustus 1945 vertrok hij met twee andere leden van deze adviesraad - dr. Amir van Sumatra's Oostkust en mr. Abbas van de Lampongse Districten - per vliegtuig naar Singapore en vandaar naar Batavia. Op deze wijze was de Sumatraanse delegatie op tijd in de hoofdstad om er deel uit te maken van het Indonesi­sche Comite van Voorbereiding van de Onafhankelijk-heid. Onder auspicien van dit college had op 17 augustus 1945 de proclamatie van de Indonesische onafhankelijk-heid plaats in de woning van Soekarno.39

Zoals reeds gezegd, de capitulatie van Japan kwam voor Atjeh vrij onverwacht. Een Nederlandse party van

37 A.v., p. 239. 38 A.v., p. 245. 39 Asia Raya, 7 en 15 aug. 1945.

Page 46: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

44

de 136th Force40 onder leiding van B.W. Lefrandt bevond zich toen al enige tijd in het bergland van Seulimeum. Haar taak was de ontvangst van geallieerde luchtlan-dingstroepen voor te bereiden. Eind augustus verscheen er zelfs een Engelse vlootmacht voor Sabang, waar een tijdelijke marinebasis werd ingericht. Ook de Konink-lijke Marine en een detachement van het Nederlands-Indische bestuur (als onderdeel van de Amacab- Allied military administration civil affairs branch) vestigden zich er.

Uit deze omstandigheden putte de oeleebalang-part'ij moed en schaarde zich rond Teukoe Hadji Tjhi Moeha­mad Djohan Alam Sjah. Deze was door zijn standvastige houding ten opzichte van de Japanse bezetter tot het symbool van het oeleebalang-verzet geworden. De leden van de F-beweging en van de Masubuchi-organisatie doken onder in Sumatra's Oostkust om arrestatie te ont-lopen en de tijd af te wachten, dat zij in Atjeh een alge­mene opstand konden ontketenen tegen het Nederlandse gezag.

Tot ieders verbazing bleken de geallieerden echter geen enkele poging te doen Atjeh onder Nederlands bestuur te plaatsen. Onder leiding van Daoed Beureueh begonnen de oelama's en de Poesa-jongeren zich te roe-ren. Dat werd hoog tijd vond Daoed Beureueh, omdat mr. Teukoe Moehamad Hasan intussen door de Indone­sische Republiek tot gouverneur van Sumatra was be­noemd en Nja Arif republikeins resident van Atjeh was geworden. Laatstgenoemde trachtte de oelama's en de Poesa-jongeren in bedwang te houden.

Rapporten van majoor M.J. Knottenbelt, die ook in Atjeh was geland als leider van een party van de 136th Force, overtuigden de geallieerde autoriteiten te Medan van de kwalijke plannen van Masubuchi. Deze pleegde zelfmoord om berechting door de geallieerden te voor-

40 De code-naam voor een geallieerde inlichtingendienst, die in de bezette gebieden van Zuidoost-Azie opereerde.

Page 47: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

45

De Japanner S. Masubuchi (Atjeh Shimbun 1944)

komen. De Japanse troepen die in Atjeh waren overge-bleven, kregen het thans zwaar te verduren. Overal kwam de bevolking massaal tegen hen in opstand. Na de eva-cuatie van deze militairen werd de residentie door de geallieerden aan zich zelf overgelaten. Toen escaleerde de strijd om de macht - bij gebrek aan een hogere, be-middelende macht - tot een gewapend conflict. Die bur-geroorlog begon meteen in december 1945 en eindigde in februari 1946 met de vernietiging van het oeleebalang-gezag.41

Concluderend kunnen we constateren, dat het Japanse moslimbeleid in Atjeh ingespeeld heeft op de ongeremde geloofsijver van de Atjehers in het algemeen en in die van de oelama's in het bijzonder. Deze politiek heeft de tegenstellingen tussen de oelama-parti) en de oeleeba-/ang-geslachten zeer verscherpt. Als gevolg hiervan werd de afstand tussen de Atjehse moslims en de Indonesische nationalisten vergroot, vooral omdat eerstgenoemden zich als einddoel stelden een moslimstaat die eventueel los zou komen te staan van de rest van Indonesie. De geseculariseerde eenheidsstaat die de nationalisten voor-stonden, was voor de Atjehse wetgeleerden onaanvaard-baar.

41 Piekaar, Atjeh, p. 250.

Page 48: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

46

DE MARINEGEBIEDEN

De Japanse plannen

Het deel van de Indonesische archipel dat door de Japanse Keizerlijke Marine werd bestuurd gedurende de bezettingsjaren (1942-1945) omvatte Borneo, Celebes,

. de Molukken, Nieuw-Guinea en de Kleine Soenda-ei-landen. Volgens de richtlijnen voor het voeren van het militair bestuur in bezette gebieden, die op 14 maart 1942 door het Japanse ministerie van Marine werden vastge-steld, moesten deze eilanden zo bestuurd worden, dat zij voor altijd onder Japans gezag zouden blijven. Om deze reden zou het beleid op bestuurlijke en andere terreinen zodanig zijn, dat hierdoor de organische integratie van het gehele gebied in het Japanse keizerrijk vergemakke-lijkt werd.1

Ten aanzien van de inheemse bevolking van deze ei­landen zouden zo spoedig mogelijk zulke maatregelen getroffen worden, dat zij zich door de wijziging van de omstandigheden niet bedreigd zou voelen. Daarom zou er voorlopig niet worden ingegrepen in de zeden, gebrui-ken en religies van de plaatselijke bevolking. Waar dit mogelijk was, zouden de ongunstige invloeden van de oorlog op haar levensomstandigheden worden beperkt. Met dien verstande echter dat de bezettingsmacht in die gebieden zich kon voorzien van voldoende voedsel en andere benodigdheden. Deze strijdkrachten moesten de natuurlijke hulpbronnen veilig stellen, welke nodig wa­ren voor de 'nationale verdediging'. Hierbij moest er wel voor gewaakt worden, dat een en ander niet zou leiden tot een beleid, dat aan alle wensen van de inheemse bevolking zou voldoen. Tevens moest er voor gezorgd

Benda, Japanese military administration, p. 26-29.

Page 49: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

47

worden, dat nationalistische bewegingen er niet werden aangemoedigd.2

De bestaande gebruiken, tradities en al die zeden en gewoonten, welke uit de religies voortvloeiden, moesten geeerbiedigd worden om de plaatselijke bevolking gerust te stellen en om haar sympathie voor Japan te verwerven. Tevens moest zij zodanig worden opgevoed, dat zij het militair bestuur haar medewerking verleende. Bijzondere consideratie moest betracht worden bij het beleid ten aanzien van de moslims. Voortijdige maatregelen met betrekking tot vernieuwingen op religieus gebied moes­ten worden voorkomen. Adequate onderzoekingen moesten in dit opzicht worden verricht. Indien de gele-genheid zich voordeed, moest het beleid ten aanzien van de godsdiensten gaandeweg vastgesteld en aangevuld worden in overeenstemming met de plaatselijke situatie.3

Voorzichtigheid was dus het parool van het marinebe-stuur. Veranderingen moesten in het begin van de bezet­ting zoveel mogelijk vermeden worden. Herstel van rust en orde had de hoogste prioriteit in die dagen. Zelfs het vooroorlogse bestuursstelsel moest in het algemeen ge-handhaafd blijven en het militair bestuur moest zich zelfs aanpassen aan de gebruiken, de sociale organisatie, de religies en het culturele peil in de verschillende gebieden. De Japanners die met de uitvoering van bestuurstaken belast werden, moesten inzicht krijgen in dat bestuurs-systeem en gebruik maken van de bestaande organen, voorzover die geen beletsel vormden voor het bereiken van de doeleinden van het Japanse beleid. Daarbij had men in de eerste plaats het oog op de voortzetting van het bestuur door de Indonesische vorsten, volkshoofden en inheemse ambtenaren, die bereidheid toonden met Japan samen te werken. Nederlandse en andere buiten-landse krachten zouden slechts bij hoge uitzondering in functie mogen blijven. Dan moest kunnen worden aan-

2 A.v., p. 29-30. 3 A.v., p. 32.

Page 50: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

48

getoond, dat hun arbeid van buitengewoon nut was voor het militair bestuur.

Aan de andere kant moest zoveel mogelijk vermeden worden, dat Japanse onderdanen in direct contact zou­den treden met de locale bevolking. Daarom moest voor dat contact de medewerking worden ingeroepen van in­heemse ambtenaren, dorpsoudsten en bepaalde ingeze-tenen, die van de relaties met het Japans bestuur geen misbruik zouden maken.4

Het onderwijs aan de bevolking moest voor het ogen-blik uitsluitend er op gericht zijn de scholieren techni-sche kennis bij te brengen. Verder moest profijt getrok-ken worden uit het prestige, dat de Japanse strijdkrach­ten door hun militaire overwinningen bij de inheemse bevolking verworven hadden. Ook moest het marinebe-stuur profiteren van de vijandige hauding van de ingeze-tenen ten opzichte van de vroegere koloniale machtheb-bers. Op grond hiervan moest het westerse onderwijs, zoals dat tot dan toe aan hen was gegeven, geheel herzien worden. Bovendien moest de verspreiding van de Japan­se taal en cultuur sterk worden bevorderd.5

De controle die door de gevestigde plaatselijke poli-tiesystemen op de bevolking werd uitgeoefend, moest worden benut ten behoeve van het algemene politiebe-leid ten aanzien van de ingezetenen. Japanse staffunctio-narissen, die in het marinebestuur belast waren met po-litie-aangelegenheden, zouden in sleutelposities van die politiestelsels worden benoemd. Hierdoor konden zij adequaat leiding geven aan de inheemse politie-ambte-naren, terwijl daarmee tevens een nauwe cobrdinatie met het militair bestuur gewaarborgd was.6

Dit was in grote lijnen het algemeen beleid, dat voor het militair bestuur in de marinegebieden van de Indo­nesische archipel was uitgestippeld. In het algemeen

4 A.v., p. 29. 5 A.v., p. 33. ' A.v., p. 32.

Page 51: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

49

hield het een voortzetting en zelfs uitbreiding in van het indirect bestuur, zoals dat door het Nederlands-Indische gouvernement in deze Buitengewesten was gevoerd. Daarnaast moest men gebruik maken van de bestaande controle-systemen en aanpassing daarvan aan de Japan­se eisen. Zo op het oog zou er maar heel weinig hoeven te veranderen in de bestaande structuren en samenlevin-gen. De werkelijkheid was echter heel anders.

De uitvoering van dit beleid lag in handen van het marinebestuur, dat zijn hoofdzetel te Makassar had. In de gewestelijke hoofdplaatsen was een bestuurskantoor, minseibu, gevestigd. In deze indeling die van het Neder­lands-Indische gouvernement was overgenomen, waren enkele wijzigingen aangebracht. Zo vormde het eiland Bali een uitzondering, omdat daar wel een legerbestuur functioneerde, terwijl het toch onder het marinegezag ressorteerde. Dit was een tijdlang ook het geval met Timor. De Molukken werden in twee minseibu's ver-deeld: die van de Noord-Molukken met Halmaheira als centrum en die van de Zuid-Molukken met de stad Am­bon als hoofdplaats. Dit laatste gebied werd aangeduid met Ceram Minseibu, wat eigenaardig overkomt omdat de bestuursorganen in Ambon-stad gevestigd waren.

West-Borneo

Het grootste deel van West-Borneo was indirect be­stuurd gebied. Het was meer een lappendeken van grote en kleine inheemse vorstendommen, waarvan het voor-naamste het sultanaat van Pontianak was. De heersers hiervan waren afstammelingen van Arabische moslims, die zich in deze streken als handelaren gevestigd hadden en die hun economisch krachtige positie en hun afkomst van het heilige land van de islamieten hadden gebruikt om ook het territoriale gezag aan zich te trekken.

De moslims vormden wel een minderheid in dit land van de Dajaks, maar bezaten dank zij hun aandeel in de geld-economie een hogere sociale status dan de autoch-

Page 52: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

50

tonen. Hetzelfde kan gezegd worden van de talrijke Chi-nezen, die zich in kongsies verenigd hadden en die zich in een soort van zelfbestuur zeer zelfstandig gedroegen. Onder de Dajaks telde de rooms-katholieke missie wel vele bekeerlingen, maar deze vormden in de totale be­volking toch slechts een kleine minderheid. Het Indone­sische nationalisme was er zwak vertegenwoordigd, om­dat het in hoofdzaak leefde onder de ambtenaren en intellectuelen die van Java afkomstig waren.

Voor het Japanse militair bestuur was het wel erg moeilijk om in religieus opzicht enige greep op deze situatie te krijgen. De marine-autoriteiten onthielden zich daarom wijselijk van inmenging in moslim-aangele-genheden. De sultans waren hoofd van de islam op hun territoir, en zolang zij zich schikten in de Japanse over-heersing, werden zij ongemoeid gelaten. Uiteraard moes­ten zij het zich laten welgevallen, dat de bezetter ook in hun vorstendommen requisities uitvoerden.

Vanzelfsprekend moest over de hoofden van de sul­tans heen de bevolking bereikt worden door de Japanse propaganda. Die was er in het eerste jaar voornamelijk op gericht Japans superioriteit over de andere Aziatische landen en volken uit te dragen. Daartoe werd in de hoofdstad Pontianak begin juli 1942 de vereniging Nis-shinkai opgericht. Volgens de initiatiefnemer Soewignjo, die de eerste voorzitter ervan werd, betekende deze naam letterlijk: vereniging van Japan, voogd van de Aziaten. Het lag in de bedoeling alle Aziaten in West-Borneo in deze organisatie bijeen te brengen. Hierdoor zou de on-derlinge samenwerking tussen hen worden bevorderd. Bovendien zou de eenheid verstevigd worden door we-derzijds begrip voor elkaars cultuuruitingen. Tenslotte moesten de leden er tegen waken dat het internationale communisme vaste voet zou krijgen in dit gewest.7

De feodale instelling van de sultans maakte hen moei­lijk toegankelijk voor de nieuwe geest, die de bezetter in

7 Borneo Barat Shimbun, 18-19 juli 1942.

Page 53: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

51

West-Borneo wilde opwekken. Zij konden het niet ver-kroppen, dat op ruwe wijze en met weinig consideratie voor hun vorsteneer de suprematie van het Japanse volk boven alle Aziaten werd gepropageerd. Aan de andere kant waren de Japanse marine-autoriteiten deze lastige feodale heren liever kwijt dan rijk.

In dit kader kon de Nisshinkai gQmakkelijk als mantel-organisatie worden aangemerkt van een wijd vertakte anti-Japanse beweging. Volgens de Japanse lezing zou­den dertien politieke groeperingen in Pontianak een 'volksrepubliek West-Borneo' hebben willen vormen, toen Japanse troepen de stad begin 1942 bezetten. Ze zouden zich tegelijkertijd hebben willen ontdoen van de twaalf zelfbestuurders. Dit vermetele plan kwam de sul­tan van Pontianak ter ore, die er in slaagde de samen-zweerders er van af te brengen op voorwaarde, dat hij de andere sultans zou weten te bewegen deel te nemen aan een anti-Japans complot. Medio april 1942 zou deze sultan de elf andere zelfbestuurders hebben uitgenodigd voor een bespreking. Nadat hij hen had kunnen overha-len, werd contact gezocht met inheemse ambtenaren die in Japanse dienst waren overgegaan. Ook wist men zich te verzekeren van de medewerking van talrijke Chinezen. Tevens werden de moslims uitgenodigd zich bij de Moe-hammadijah-jongeren aan te sluiten.

In de loop van 1943 zouden de Japanse opsporingsin-stanties lucht hebben gekregen van al deze activiteiten. Nadat zij voldoende bewijzen in handen hadden gekre­gen, sloegen zij op 23 oktober 1943 toe. Er werden mas-saal arrestaties verricht. Op 24 januari 1944 volgde de tweede razzia. Door strenge verhoren slaagden de Japan­ners erin de verdachten tot bekentenis te dwingen, waar-op hun veroordeling tot de zwaarste straffen volgde. Op 28 juni 1944 werden 48 doodvonissen voltrokken.8

Door de agitatie die de arrestaties, verhoren en von-

8 Borneo Simboen, 2 juli 1944. Het werkelijke aantal slachtoffers be-droeg enkele honderden.

Page 54: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

52

nissen teweeg brachten, was er in dit deel van Borneo voor een moslimbeleid geen ruimte. Het is dan ook be-grijpelijk, dat West-Borneo in dit opzicht van Bandjer-masin uit werd benaderd.

Zuid-Borneo

Tegen de achtergrond van de bijna drie miljoen tellen-de totaalbevolking van deze residentie vormden de isla-mieten slechts een minderheid van enkele tienduizenden. Ook letterlijk kunnen we hen in dit qua oppervlakte enorme gebied een randverschijnsel noemen: de meeste moslims waren namelijk woonachtig in de brede kustge-bieden van het gewest. Daarom zal het accent bij deze bespreking liggen op de omgeving van Bandjermasin, omdat daar de meeste moslims woonachtig waren en er de bestuurszetel gevestigd was. Deze stad was tevens het centrum voor missie en zending, die tot aan het uitbreken van de oorlog in de Pacific goede vorderingen maakten onder de Dajaks.

In het handelsverkeer speelden de Boeginezen met hun prauwvaart een voorname rol; van Chinese invloed was hier - in tegenstelling tot West-Borneo - weinig sprake. Dank zij de nauwe betrekkingen die inheemse kooplieden en prauwenvoerders met Makassar op Cele­bes en Soerabaja in Oost-Java onderhielden, was er een levendiger politiek, dus nationalistisch, leven dan in West-Borneo. Het ontbreken van inheemse vorstendom-men in Zuid-Borneo mag in dit verband als een stimule-rende factor zeker genoemd worden. Niet gebonden door feodale relaties was er de gevoeligheid voor nieuwe vormen van staatkunde groot te noemen.

Toen de Japanners het gewest geheel hadden bezet, werden de Nederlandse bestuursambtenaren gei'nter-neerd. Ook de andere burgers waaronder zendelingen en verplegend personeel verdwenen - voorzover zij de Ne­derlandse nationaliteit bezaten - in kampen. Het in­heemse bestuur mocht zijn werkzaamheden voortzetten

Page 55: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

53

onder strenge Japanse controle. Het dualistische systeem, waarbij naast en direct boven een Indonesische ambtenaar een Nederlandse functionaris stond, werd afgeschaft. Verder werd door de Japanse propaganda-dienst moeite gedaan om ook hier Japans suprematie over de andere Aziaten bij de bevolking in te prenten.

Hiertoe werd de 3M-beweging in het leven geroepen. Deze werd geleid door de Indonesische journalist en nationalist A.A. Hamidhan, die als beloning voor deze arbeid directeur en hoofdredacteur werd van de Borneo Simboen, het dagblad dat onder Japanse auspicien in Bandjermasin voor het eerst in december 1942 ver-scheen. De 3M's waren afgeleid van de Indonesische werkwoorden - die in de actieve vorm met me(m) begin-nen - , die de drie kwaliteiten van Japan als respectieve-lijk lichtend voorbeeld, beschermer en leider van Azie weergaven.

Terwijl politieke activiteiten door het marinebestuur verboden werden en de partijen in dit gewest zich ont-bonden, ging het godsdienstige leven van de moslims op de oude, vooroorlogse voet verder. Kennelijk werd aan de bestaande moslimverenigingen geen belemmering in hun gebruikelijke activiteiten opgelegd.

Nadat hij op Celebes en Ceram een overkoepelende moslim-organisatie had opgericht, kwam de Japanse is­lamitische leider Shahiboel Fadillah Hadji Oemar Fai-shal, vergezeld van twee andere Japanse moslims, op 11 mei 1943 in Bandjermasin aan. Hij zou er blijven wonen om van daar uit de organisatie van de moslims op het eiland ter hand te nemen.9

Oemar Faishal werd in 1911 geboren in Japan als oudste zoon van het gezin Faishal. In 1936 beeindigde hij zijn universitaire studies met succes. Inmiddels was hij een vooraanstaand lid van de Japanse moslim-orga­nisatie geworden. Door dit verband werd hij in dat jaar nog naar Egypte afgevaardigd om er zijn islamstudies

" A.v., 12 mei 1943.

Page 56: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

54

voort te zetten. Daar bezocht hij de beroemde Al-Azhar universiteit te Cairo. Nadat hij er zijn studies had vol-tooid, keerde hij in 1941 naar Japan terug. In zijn studie-tijd in Cairo bezocht hij in 1938 en 1940 de heilige steden Mekka en Medina. Ook maakte hij reizen naar andere moslimlanden. Na zijn terugkomst in Japan schreef hij een boek over islamitische gebedsvormen, en een over de Indonesische islam. Vooral naar aanleiding van dit laatste boek werd hij door de moslimcorporatie in Tokio aangewezen om het marinebestuur in de Indonesische archipel te helpen het Japanse moslimbeleid in dit deel van het eilandenrijk vorm en inhoud te geven.10

Actief als hij was, liet Oemar Faishal er op Borneo geen gras over groeien. Om zich een oordeel te vormen over de situatie van de islam in Zuid-Borneo ging hij begin juni 1943 op inspectie in het gewest. De verschil-lende wantoestanden die hij daarbij aantrof, liet hij in opvolgende nummers van de krant de revue passeren. Hij vond dat alle moskee-beambten in staat moesten zijn het Indonesisch in Latijns schrift te lezen en te schrijven. Daarmee wilde hij hen kennelijk dichter bij de gelovigen brengen, omdat in de leidende moslimkringen het Ara-bisch schrift prefereerden - uit elitaire overwegingen om een zekere afstand te scheppen ten opzichte van de een-voudige moslims.11

Vele moskeeen zagen er verwaarloosd en vuil uit. Daar moest meteen wat aan gedaan worden. Er waren oelama's, die deze eretitel onwaardig waren. Er waren moslims die er zich op lieten voorstaan van de profeet Mohammed af te stammen, terwijl zij weinig afwisten van wat de islam eigenlijk inhield. Bovendien stond hun afkomst niet eens vast. Hij vreesde dat hij deze lieden als vijanden van de islam moest beschouwen.12

Een van de vijf heilige plichten voor de moslim is de

A.v., 15 mei 1943 en 1 juni 1943. A.v., 6 juni 1943. A.v., 8-10 juni 1943.

Page 57: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

55

bedevaart naar de heilige steden Mekka en Medina. Oemar Faishal vond dat heel wat van deze bedevaart-gangers, hadji's, zich er op lieten voorstaan, dat zij in staat waren geweest die tocht te ondernemen. Zij leenden echter geld uit aan gelovigen tegen woekerrente; iets wat door de islam ten strengste verboden is. Daarom riep hij deze hadji's op terug te keren van deze dwaalweg en zich weer als waarachtige moslims te gedragen.13

Ook was hij vele Indonesiers tegengekomen, die er prat op gingen de Arabische taal te beheersen, terwijl zij hun eigen Indonesische taal niet wensten te gebruiken. Dat was toch een vreemde situatie. Deze mensen die blijk gaven niet in de vrees van Allah te leven, moesten eigen-lijk verdoemd worden. Hij vond het jammer, dat zovele gelovigen door deze voorgangers met dezelfde kwaal werden besmet en op deze wijze mede verdoemd zouden worden.14

Hij bleek dus een lastig heer te zijn, deze Oemar Fais­hal. Hij had kennelijk bepaalde ideeen over de wijze waarop de islam in Indonesie zich moest ontwikkelen. Ze was hem niet rechtzinnig genoeg, maar ook onvol-doende op het Indonesische volk gericht. Bovendien bestond er in de marinegebieden kennelijk een grote afstand tussen de moslim-bovenlaag en de gewone gelo­vigen. Hoe men hierin verbetering kon aanbrengen, is een vraag die hij zelf niet meer had kunnen beantwoor-den. Want op zaterdag 21 augustus 1943 kwam Oemar Faishal bij Makassar om het leven, toen het vliegtuig waarmee hij van Bandjermasin kwam, tijdens de landing neerstortte. Met veel ceremonieel werd hij bij Soenggoe-minasa ter aarde besteld. 'Onze moslimgemeenschap is als een stel kuikens, die hun kloek hebben verloren', was het commentaar van de redactie van Pewarta Selebes, het dagblad van Makassar.15

13 A.v., 11 juni 1943. 14 A.v., 12 juni 1943. 15 Pewarta Selebes, 26 aug. 1943.

Page 58: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

56

Voor Zuid-Borneo betekende het overlijden van Oe­mar Faishal dat de vorming van een overkoepelende moslimorganisatie enige tijd werd uitgesteld. Eerst me­dio december 1943 kwam de Djamijah Islamijah Borneo, zoals dat verband kwam te heten, tot stand. Ze was geheel volgens het model van de organisaties die Oemar Faishal op Celebes en in de Molukken had gesticht. Als voorzit­ter van de Borneose overkoepeling trad H. Abdoerrach-man Siddik op, een Indonesische oelama. Verder zaten er in de leiding drie Indonesische wetgeleerden en de Japanner Thaher Zaky, een van de metgezellen van Oe­mar Faishal van het eerste uur.16

De rechtzinnige opvattingen van Oemar Faishal, die wij reeds hebben leren kennen, werden in deze moslim­organisatie van Borneo doorgevoerd. Er werd streng ge-let op de gedragingen van moskee-functionarissen en op die van de gelovigen. Van de laatsten werd geeist dat zij zoveel mogelijk vrijdags de moskee bezochten. Er moes­ten dan minstens veertig personen aanwezig zijn. De moskeeen moesten goed onderhouden worden en de rechtskundigen, voorgangers en andere moskeebeamb-ten moesten zich bij de Djamijah Islamijah Borneo aan-sluiten.17

Nog verder ging de orthodoxie door begin mei 1944 in te grijpen in huwelijken van gelovigen. Indonesische moslims, die met moslims van andere Aziatische afkomst wensten te trouwen, dienden daartoe toestemming van de organisatie aan te vragen. In elk geval mocht een moslim - hetzij man of vrouw - niet met een niet-moslim huwen. Indien een niet-moslim besloot zich tot de islam te bekeren, dan moest hij dat eerst aan de organisatie meedelen.18

Deze voorschriften wekken de indruk, als wilde de moslimcorporatie van Borneo apart staan van de rest van

Borneo Simboen, 8 aug. 1944. A.v., 11 jan. 1944. A.v., 9 mei 1944.

Page 59: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

57

de bevolking. Niets was minder waar. De gelovigen en de moskeefunctionarissen werden juist aangespoord om deel te nemen aan de algemene oorlogsinspanning. Zelfs moesten laatstgenoemden in de gebieden waar de plaat­selijke bestuursambtenaren geen initiatief in dit opzicht toonden, de leiding van allerlei activiteiten op dit terrein in handen nemen. Dan moesten zij werkploegen vormen die ingezet werden waar de Japanse autoriteiten dit wen-sten. Ook werd hun met de meeste klem gevraagd hun krachten en die van de gelovigen in te zetten voor de vergroting van de voedselproduktie. Aan de moslims moest duidelijk gemaakt worden, dat het sparen dat door de bezetter overal .werd bevorderd, een goede daad was en beslist niet afkeurenswaardig. Immers, het was een goede zaak op alles te bezuinigen. Daardoor hield men geld over, dat men op de postspaarbank moest zetten. Niet om daarvan rente te beuren en om te gaan rentenie-ren, maar ten bate van de Japanse oorlogsinspanning.19

De moslimjeugd werd aangespoord zich aan te sluiten bij het jeugdkorps naar Japans model - de seinendan - , dat onder auspicien van het marinebestuur ook op Bor­neo werd ingevoerd. De jongeren moesten hun bijdrage leveren aan de oorlogsinspanning onder meer door zich aan te melden voor de arbeidsinzet, voor dienstneming als hulpsoldaat bij de marine (als kaigun heihd) en bij de luchtbescherming. Kortom, de moslimcorporatie werd steeds meer gebruikt om de gelovigen dienstbaar te ma­ken aan de algemene krachtsinspanning, die van de be­volking van de residentie werd gevergd. Zij namen daar echter op individuele basis aan deel en niet in moslim-verband.20

Het Japanse verbod op politieke activiteiten werkte na op de reactie van de bevolking op de Koiso-verklaring van 7 September 1944. Hierbij werd, zoals reeds gezegd, aan 'Oost-Indie' de onafhankelijkheid in het vooruitzicht

19 A.v., 6apr. 1944. 20 A.v., 27apr. 1944.

Page 60: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

58

gesteld. Op Borneo kwam die reactie eerst maanden later. Dit werd mede veroorzaakt doordat de geallieer­den al spoedig luchtbombardementen uitvoerden op de residentie. Naarmate de tijd vorderde werden die steeds veelvuldiger. Na inleidende luchtaanvallen in april 1945 landden de geallieerden op 1 mei zelfs op het olie-eiland Tarakan. De strijd was er langdurig en verwoed.

In juni verergerde de oorlogssituatie op Borneo. Op 9 juni landden Australische troepen in de Broenei-baai in het noorden en op de 16e zetten de geallieerden voet aan wal bij Balikpapan. 25 juni 1945 waren alle olieterreinen op het eiland stevig in geallieerde handen en op de 27ste werd de olieproduktie in Balikpapan al hervat.

Allerwege Werd in Zuid-Borneo verklaard, dat men naast de Japanse strijdkrachten zou doorvechten tot de eindoverwinning werd behaald. Want daaraan was im-mers de onafhankelijkheid van het land gekoppeld. Be­gin van die zelfde junimaand maakte Mohammad Hatta een propagandatocht door Borneo. Daarbij gaf hij uit-voerig verslag van de activiteiten die op Java werden ontplooid in het kader van de algemene oorlogsinspan­ning. Tenslotte gaf hij de bevolking de raad de eenheid na te streven en zich niet in de verschillende bevolkings­groepen opgesplitst te houden. De tijd was gekomen om zich eensgezind te scharen rondom de leiders om binnen niet te lange tijd de onafhankelijkheid te beleven.21

Nog in juli 1945 werd er een arbeidsdienst ingesteld, zodat iedere inwoner ingeschakeld werd bij de opvoering van de landbouwproduktie en bij de uitvoering van bur-gerlijke oorlogstaken.22 Dat was in dit gewest wel te verwachten, omdat elk ogenblik de geallieerde strijd­krachten van Balikpapan uit naar het zuiden konden oprukken om de hoofdplaats Bandjermasin in te nemen.

Op 8 augustus 1945 tenslotte werd door het marinebe-stuur van Borneo bekend gemaakt, dat diezelfde maand

21 A.v., 6-9 juni 1945. 22 A.v., vanaf21 juli 1945.

Page 61: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

59

nog een comite moest worden gevormd, dat de Indone­sische onafhankelijkheid had voor te bereiden. In ver-band hiermee werd de volgende dag meegedeeld dat A.A. Hamidhan, de vroegere leider van de 3M-beweging, door de marine-autoriteiten was aangewezen als verte-genwoordiger van Borneo in het genoemde comite te Batavia.23

Acht dagen later werd bericht, dat Hamidhan veilig op Java was aangekomen en op 20 augustus werd te Band­jermasin een voorbereidingscomite ingesteld met het doel de onafhankelijkheid in het gewest in goede banen te leiden. Onder de vijftien leden was H. Abdoerrachman Siddik de enige, die uit kringen van de moslimcorporatie onder Japanse leiding voortkwam.24 Tot het laatste toe had het marinebestuur op Borneo dus vastgehouden aan de separatie van religieuze en staatkundige zaken.

Celebes

Ook op Celebes waar de hoofdzetel van het Japanse marinebestuur in de archipel gevestigd was, vormden de moslims een minderheid. Het grootste deel van de mos-limgemeenschap was te vinden in Zuid-Celebes. In Mid­den-Celebes had men de Toradja's die christen zijn, evenals de Minahassers in het noordelijk deel van het eiland. Het gevolg hiervan was dat de werkzaamheden van de moslimcorporatie, die door de Japanner Oemar Faishal werd gesticht, beperkt bleven tot Zuid-Celebes, het gebied rond de hoofdstad Makassar dus.

De levendige handels- en havenstad Makassar kende voor de oorlog ook een actief politiek leven. Dit werd in de hand gewerkt doordat de feodale vorsten zich ten opzichte van het Nederlandse gezag zelfbewust opstel-den. De militaire onderwerping van dit deel van het

23 A.v., 8-9 aug. 1945. 24 A.v., 17-18 aug. 1945.

Page 62: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

60

eiland had zich nog in het tweede decennium van de twintigste eeuw afgespeeld.

Oemar Faishal was begin juni 1942 uit Japan te Ma­kassar aangekomen en reeds op 19 juni richtte hij er de Djamijah Islamijah Celebes op. De moslimcorporatie zet-te zich meteen af tegen de invloed van het Arabisch in de islam. Al heel spoedig na haar oprichting moesten in de diensten in de moskee het Maleis, Boeginees of Ma-kassaars gebezigd worden. Dit was wel tegen de algeme­ne moslimorthodoxie, maar - zoals we reeds boven ge-schetst hebben - Oemar Faishal had nu eenmaal bepaal-de opvattingen over de plichten en de rechtzinnigheid in de islam. En deze moesten hoe dan ook door de moslim-organisaties die hij stichtte, overgenomen worden. Mos-limgebruiken die in zijn ogen indruisten tegen zijn idee-en, werden openlijk in de kranten gehekeld. Zo bezien was hij veel meer een propagandist in dienst van de Japanse oorlogspropaganda dan een oelama of een lei­der van een religieuze organisatie.

Toen hij op zaterdag 21 augustus 1943 bij Makassar omkwam, werd de opengevallen plaats een tijdlang waargenomen door een Indonesische wetgeleerde, de vice-voorzitter van de moslimcorporatie van Celebes, Hadji Mansoer.25

Zondag, 18 juni 1944, arriveerde in Makassar de op-volger van Oemar Faishal. Het was de Japanner Shahi-boel Fadilah Oestaz Oemar Abdoellah. In 1935 had hij zijn universitaire economische studies afgerond, waarna hij in dat jaar nog naar Egypte vertrok om er de Arabi-sche taal en de islam te bestuderen. Aanvankelijk woon-de hij in Alexandria, maar al spoedig schreef hij zich in op de Egyptische universiteit Djamijah MisrijahtQ Cairo. Daar studeerde hij drie jaar lang en ging daarna als arabist naar Japan terug. In 1940 bezocht hij verschillen-de landen in het Midden-Oosten. Hij was een goede vriend van Oemar Faishal en gezamenlijk hadden zij

25 Pewarta Selebes, 6 mei 1944.

Page 63: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

61

gewerkt aan de opbouw van de moslimcorporatie in Japan.26

Dat was wel te merken aan de manier waarop de nieuwe functionaris de zaken op Celebes aanpakte. Die verschilde nauwelijks van die van zijn voorganger. Ook hij reisde veel in Zuid-Celebes en ook hij spoorde de gelovigen aan tot grotere activiteit en bekritiseerde ge­bruiken in de Indonesische Islam, die in zijn ogen niet hoorden in het orthodoxe geloof.27

Het is opvallend dat de moslimorganisatie weinig aan-dacht schonk aan de belofte aan premier Koiso, dat 'Oost-Indie' in de toekomst de onafhankelijkheid ver-leend zou worden. Goed beschouwd paste deze ontwik­keling ook niet in het oorspronkelijke Japanse plan de marinegebieden op te nemen in het keizerrijk.

Wel had ter gelegenheid van het feest Idil Fitri, het einde van de vastenmaand, medio September 1944 een grote manifestatie op het stadsplein te Makassar plaats. Daar waren zo'n 14.000 gelovigen aanwezig om de plech-tigheden onder leiding van de Japanner Oemar Abdoel-lah bij te wonen. In zijn toespraak spoorde de moslim-leider de gemeente aan tot het brengen van nog grotere offers om de eindoverwinning veilig te stellen. Groot-Brittannie, de Verenigde Staten en Nederland waren immers de vijanden van de islam. Zij hadden de gods-dienst altijd onderdrukt en beledigd.28 Zelfs toen kon de Japanner het niet opbrengen het woord merdeka (vrij-heid) ook maar een keer in de mond te nemen.

Het vreemde is nu, dat er wel een krantebericht werd geplaatst, waarin melding werd gemaakt dat de gehele moslimwereld met vreugde had kennisgenomen van de Koiso-verklaring. De Groot-Moefti van Palestina, Said Amin Al-Hoesaini, die zich in Berlijn bevond, had op 3 oktober door tussenkomst van de Japanse ambassadeur

26 A.v., 20 juni 1944. 27 A.v., 8 aug. 1944. 28 A.v., 20 sep. 1944.

Page 64: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

62

Oshima een danktelegram gezonden aan premier Koi-so.29

Een in mooi handschrift gestelde motie werd op een massa-bijeenkomst van moslims van heel Zuid-Celebes te Watampone, de hoofdplaats van het landschap Bone, aanvaard. Hierin werd uiting gegeven aan de anti-geal-lieerde gezindheid van de moslimgemeenschap. Zij wen-ste vrijheid van godsdienst. Daarom zou zij alle krachten inspannen om deze vijanden van de islam te vernieti-gen.30 Deze bijeenkomst werd belegd ter gelegenheid van het geboortefeest van de profeet Mohammed op 24 fe-bruari 1945.

Naarmate men verder in 1945 kwam, werd het voor het marinebestuur steeds moeilijker om de bevolking te weerhouden van de bewustwording een zelfstandige na-tie in wording te zijn. Zo nam de vice-voorzitter van de Djamijah Islamijah Celebes, Hadji Mansoer, zitting in de gewestelijke adviesraad van Zuid-Celebes, en een be-ambte van deze corporatie werd gekozen tot lid van de gemeenteraad van Makassar.31

Een meer spectaculaire gebeurtenis was het bezoek van Soekarno aan dit gewest. Vergezeld van mr. Soema-nang en mr. Soebardjo wilde hij het enthousiasme van de bevolking voor de aanstaande onafhankelijkheid van het land opwekken. Uiteraard gebeurde dit in het kader van de algemene inzet voor de oorlogsinspanning.32

Hierbij was echter geen vertegenwoordiger van de mos­limcorporatie aanwezig, evenmin bij de plechtigheid van het hijsen van de Rood-Witte vlag op 28 april 1945, ten overstaan van de hoogste marine-autoriteiten. Daar werd ook voor_het eerst het volkslied Indonesia Raja in het openbaar ten gehore gebracht.33 Soekarno van zijn kant

29 A.v., 5 okt. 1944. 30 A.v., 2 mrt. 1945. 31 A.v., 12apr. 1945. 32 A.v., 4 mei 1945. 33 A.v., 30 apr. 1945.

Page 65: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

63

negeerde de moslimcorporatie in zijn toespraken, die hij tijdens zijn toernee hield.

Toen in juli 1945 alle organisaties in Zuid-Celebes werden verenigd in de overkoepeling Soember Darah Rakjat (Bron van het bloed van het volk), afgekort Soe-dara, ontbrak de moslimcorporatie eveneens op het ap-pel. Trouwens, de Japanse leider van de Djamijah Isla­mijah Celebes, Oemar Abdoellah, bleek toen reeds naar Japan teruggekeerd te zijn. Kennelijk had hij op Celebes geen taak meer. Als voorzitter trad toen de reeds genoem-de HadjiMansoQT op. Het einde van het Japanse bestuur begon zich duidelijk af te tekenen.34

De Zuid-Molukken

Vooral op de Ambonse eilanden was de situatie voor de oorlog zo, dat de christen-Molukkers in een bevoor-rechte positie verkeerden in vergelijking met het kleinere moslimdeel van de bevolking. De christenen bezochten scholen, kregen door hun opleiding de beter betaalde banen en werden door hun grotere aanspreekbaarheid gemakkelijker geaccepteerd in Nederlandse kringen. Voor de islamitische Molukkers, die zich tevreden moes­ten stellen met onderwijs op een lager niveau, hield dit alles in dat zij steeds weer tot het besef moesten komen bijna systematisch achtergesteld te worden.

Het politieke leven was er niet erg levendig, omdat er weinig reden was zich tegenover het Nederlandse gezag op te stellen. Alleen de politieke vereniging Sarekat Am­bon gaf enig tegengas.

Voor de moslim-Molukkers werd de komst van de Japanners wel gezien als een mogelijkheid om zich uit die achterstand los te weken en met Japanse steun een betere positie te verwerven. Dit werd in het begin nog vergemakkelijkt door de onverzoenlijke houding van ve­le christen-Ambonezen tegenover de bezetter. Vooral in

34 A.v., 22 juli 1945 en 1 aug. 1945.

Page 66: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

64

het eerste jaar van de bezetting verleenden velen van hun daadwerkelijke steun aan Nederlandse en geallieerde militairen en burgers, die via de Molukken een vluchtweg zochten naar het vrije Australia. Deze 'hulp aan de vij-and' werd door de Japanners uiteraard beschouwd als een Japan vijandige daad. Het gevolg hiervan was dat de kenpeitai en de Indonesische politie een ware jacht ont-ketenden om deze activiteiten op te sporen en te bestraf-fen. De wreedheden die zij daarbij bedreven, deden weer andere Ambonezen, die zich aanvankelijk koest hidden, de kant van het verzet kiezen. Er waren zelfs godsdienst-leraren en voorgangers, die hun ambt neerlegden, post en woning verlieten om elders onder te duiken. Het bestuur van de christelijke kerken op de Ambonse eilan-den werd door de bezetter hiervoor verantwoordelijk gesteld. Pogingen om de postverlaters tot andere gedach-ten te brengen hadden meestal niet het gewenste resul-taat.

In deze omstandigheden kwamen eind februari 1943 drie Japanse moslims op Ambon aan. Het waren de lezer inmiddels bekende Oemar Faishal, de oprichter van de moslimcorporatie in Zuid-Celebes, Ibrahim Hasan en Ali Abdoellah, die de moslimgemeenschap in Japan ver-tegenwoordigden. Op de 26e februari bezocht Oemar Faishal de vrijdagsmoskee in Ambon-stad. Er waren slechts 45 gelovigen aanwezig. Toen hij dit merkte, sprak hij de gemeente verwijtend toe. In aanmerking genomen het tamelijk grote aantal islamieten, dat in Ambon en omgeving woonde, moest hij wel tot de conclusie komen dat er in deze streek veel zondige moslims waren, die zich niet veel aantrokken van Allahs geboden. Hij vond het ook een bezwaar dat Arabisch de voertaal in de moskee was. Die taal verstonden de meeste gelovigen niet. Daar-om moest voortaan het Maleis gebruikt worden, dan zouden er zeker meer gelovigen vrijdags naar de moskee komen.35 Toen hij op 5 maart weer de moskee betrad,

35 Sinar Matahari, 3 mrt. 1943.

Page 67: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

65

maakten er ongeveer 500 gelovigen hun opwachting. Oemar Faishal uitte zijn tevredenheid voor de snelle vervulling van zijn verlangens. Wel hoopte hij dat de moskee de volgende week nog voller zou zijn.36

Op 11 maart 1943 had in zijn woning een bijeenkomst plaats van 32 personen, voor het merendeel moslim-Javanen. Hieronder was ook G.K.P. Harijo Soerjobroto, een politieke banneling van Java. De vergadering was hoofdzakelijk gewijd aan de oprichting van de Ceramse moslimcorporatie, die op die avond plaats had. Dit ge-schiedde doordat de aanwezigen zich accoord verklaar-den met de hen voorgelegde statuten van de organisatie. Haar hoofdzetel was in Ambon-stad. Haar naam, Dja­mijah Islamijah Ceram, ontleende ze aan de officiele aanduiding van het marinebestuur, Ceram Minseibu.

Haar streven was er op gericht de eenheid onder de Molukse moslims te versterken. Dit trachtte ze te berei-ken door het oprichten van weeshuizen, tehuizen voor bejaarden, kraamklinieken, poliklinieken, middelbare scholen, en het uitgeven en verspreiden van boeken en brochures ter bevordering van de islam. Bovendien zou ze deelnemen in allerlei bedrijven.

De corporatie wilde zelf de rechtskundigen aanwijzen, die in de onderafdelingen en zelfbesturende landschap-pen verantwoordelijk zouden zijn voor de godsdienstige rechtspraak. Hun benoeming geschiedde door de voor­zitter van het moslimverband. Het personeel van een moskee moest uit vijf leden bestaan, waaronder een voor-ganger. Ook deze functionaris werd aangesteld door de leider van de corporatie. Andere moskee-beambten wer­den door de voorganger benoemd en ontslagen. 'Dit moskeepersoneel moest in elk geval een moslimschool hebben doorlopen en zij mochten geen besmettelijke ziekte onder de leden hebben'.37

Oemar Faishal beperkte zijn activiteiten niet tot reli-

36 A.v., 6mrt. 1943. 37 A.v., 13mrt. 1943.

Page 68: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

66

gieuze zaken. Hij gebruikte zijn invloed ook om de mos­lims ervan te weerhouden contacten te onderhouden met personen, die Japan vijandig gezind waren. De gelovigen mochten geen Nederlands meer spreken noch talen van volken, waarmee Japan zich in oorlog bevond. Geruch-ten verspreiden was hun streng verboden en zij moesten vijandelijk propagandamateriaal, dat zij aantroffen, met­een bij gezagsdragers inleveren.38

Ook riep hij de moslims op hard te werken, zich in de nijverheid te bekwamen en hun gezondheid en hygiene goed te verzorgen. Bij dat alles moesten zij de bevelen van het marinebestuur stipt en snel opvolgen.39

Zijn overlijden op 21 augustus 1943 werd eerst op 8 September in Sinar Matahari bekend gemaakt, op 11 September gevolgd door een uitvoerige beschrijving van de begrafenisplechtigheid in Makassar op 25 augustus.40

Het valt wel op dat er geen opvolger werd benoemd. Het heeft er veel van dat de moslimcorporatie in de Zuid-Molukken terugviel, want in het hoofdbestuur van de gewestelijke seinendanvan Ambon had geen vertegen-woordiger van het verband zitting.41

Wel maakte de Japanse moslim Ibrahim Hasan vele toernees door het gewest, zodat mag worden aangeno-men dat hij de plaats van Oemar Faishal had ingenomen. Van de doelstellingen die de Djamijah Islamijah Ceram zich bij haar oprichting had voorgenomen te realiseren, is verder niets vermeld in de krant. Al met al moet ge-constateerd worden, dat de Zuidmolukse moslimcorpo­ratie ineengezakt was. De voortijdige dood van Oemar Faishal heeft ontegenzeggelijk grote schade toegebracht aan de opbouw van de moslimcorporaties in de marine-gebieden. Van een islamitisch verband op de Kleine Soenda-eilanden is ons niets bekend geworden.

38 A.v., 20mrt. 1943. 39 A.v., 15 mei 1943. 40 A.v., 8-11 sep. 1943. 41 A.v., 9okt. 1943.

Page 69: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

67

Terugblik

Tussen de moslimcorporatie, de Djamijah Islamijah, en de nationalisten in de marinegebieden werden geen rechtstreekse relaties onderhouden. Overeenkomstig de instructies van de regering in Tokio mocht het Indone­sisch nationalisme er niet aangemoedigd worden. Daar had het marinebestuur ook geen enkele behoefte aan.

In deze situatie kwam pas verandering, toen het voor de Japanners duidelijk werd, dat aan de bezetting van de archipel een einde zou komen. Voor Japan werd het toen van belang, dat er een Indonesische staat zou komen, die bereid en in staat was om althans voor enige tijd de geallieerde opmars te hinderen. Dat zou voor de strijd­krachten in Japan een tijdelijke verlichting kunnen bete-kenen van de druk die op hen werd uitgeoefend.

Voor de marinegebieden was de voorbereiding op deze zelfstandige status wel heel kort. In feite bestond die tenslotte - gedwongen door de begin augustus 1945 plot-seling verslechterde situatie voor Japan zelf- slechts in het aanwijzen van personen, die te Batavia als lid van het Voorbereidingscomite de proclamatie van de Indonesi­sche onafhankelijkheid moesten bijwonen.

De nationalist ir. Mohammad Noor, die reeds in 1943 van Batavia naar Bandjermasin was gegaan op verzoek van Soekarno om op Borneo de nationalisten te vereni-gen, had er door tegenwerking van het Japanse marine-bewind niets kunnen bereiken. Bij de benoeming van de Borneo-vertegenwoordiger werd Noor door de marine-autoriteiten gepasseerd, evenals de voormannen van de Djamijah Islamijah in dit gewest. A.A. Hamidhan, die van het begin van de bezetting af de Japanse propaganda had gediend, werd de uitverkorene. De nationalist dr. G.S.S.J. Ratulangie, die eveneens in 1943 naar zijn ge-boorteland, de Minahasa (Noord-Celebes) was vertrok-ken, was in dit opzicht gelukkiger dan ir. Noor. Hij werd wel aangewezen om Noord-Celebes te Batavia te verte-genwoordigen. Voor Zuid-Celebes werd de edelman An-

Page 70: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

68

di Pangeran benoemd, maar geen voorman van de Dja­mijah Islamijah Celebes.

Voor de vertegenwoordiging van de Kleine Soenda-eilanden wendde de bezetter zich naar Bali, waar de prins mr. Ide Goesti Ketoet Poedja aangewezen werd. Ten aanzien van de Molukken tenslotte werd te Batavia beslist, dat J. Latuharhary, die zich al lange tijd in natio­nalistische kringen had bewogen als bestuurslid van de Sarekat Ambon, zitting zou nemen in het Voorberei-dingscomite van de Indonesische onafhankelijkheid. Hij was woonachtig te Batavia.

Concluderend kunnen we constateren, dat het mari­nebestuur tot aan het einde van de bezetting consequent heeft vastgehouden aan zijn beleid de moslims verre te houden van staatkundige zaken. Hun aandacht voor het Indonesisch nationalisme bleef daarom latent en moest na de consolidatie van de Republiek Indonesie op Java aan de oppervlakte gebracht worden.

Page 71: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

69

JAVA

De situatie voor de oorlog

De bevolking van Java, die in het begin van de jaren veertig ruim 45 miljoen telde, was volgens de statistieken grotendeels islamitisch. Dit hield echter - in tegenstelling tot Atjeh - niet in dat alle Javaanse moslims deze gods-dierist werkelijk beleden. Grote invloed oefenden er nog steeds het hindoei'sme, het boeddhisme en het heiden-dom uit op het religieuze denken van de bewoners. Slechts in de residentie Bantam, in Zuidoost-Priangan (West-Java) en in een smalle strook langs de noordkust van Midden- en Oost-Java overheerste de islam-ortho-doxie. De religieuze orthodoxie in het Bantamse, in de omgeving van Garoet en Tasikmalaja, en in het Rem-bangse (Midden-Java) kan men enigszins vergelijken met dat van de Atjehers.

In deze gebieden richtte de afkeer zich in de eerste plaats tegen de Chinezen, die zo dicht bij de moslims woonden dat deze zich dagelijks ergerden aan het nutti-gen van spek door de Chinese dorps- en buurtgenoten. lets wat voor de moslims een flagrante schending van hun spijswetten betekende. Deze kafirs (niet-moslims) hoorden er gewoonweg niet thuis.

De meeste Indonesische moslims op Java leefden in het mime niemandsland tussen moslim-orthodoxie en kafirdom. In zekere zin was er een symbiose tussen hen en de economisch verder ontwikkelde Chinezen, met wie zij nauwe handelsbetrekkingen onderhielden. Tegen de­ze wassende Chinese invloed verenigden moslimhande-laren in Solo zich in 1912 in de Sarekat Islam (SI), die al spoedig nationalistische trekken kreeg. Dit proces kreeg in 1930 haar beslag, toen deze vereniging zich constitueerde tot de Partai Sarekat Islam Indonesia (PSII).

Dit geschiedde onder meer door de invloed van Kiai

Page 72: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

70

Hadji Mas Mansoer, de leider van de in 1912 te Jogja opgerichte Moehammadijah, die tot eind 1929 tevens lid was van de Partai Nasional Indonesia (PNI) van ir. Soe­karno. De Moehammadijah was een zuiver-religieuze be-weging, die het islamitische reformisme was toegedaan. Zij wilde de studie van de moslimleer in moderne zin bevorderen en het religieuze leven van haar leden vol-gens meer gematigde en vooruitstrevende opvattingen verdiepen. Door werkzaam te zijn in het onderwijs en de gezondheidszorg probeerde zij de invloed van zending en missie op deze terreinen terug te dringen.

De PS7/huldigde het /2/'c//ra/j-beginsel, een combinatie van non-cooperatie (t.a.v. het Nederlands-Indische gou­vernement) en financiele en organisatorische zelfstandig-heid. Bovendien streefde ze het pan-islamisme na: het samengaan met andere moslimstaten om de islamcultuur te beschermen tegen andersdenkenden. Een dualisme dat niet de goedkeuring kon wegdragen van de nationa­listen onder haar leden. Toen in december 1938 te Solo enkele uitgetreden PS //-leden de Partai Islam Indonesia (PII) stichtten, nam Mansoer zitting in haar hoofdbe­stuur, die min of meer de politieke organisatie van de Moehammadijah werd. De PII stelde zich ten doel 'het Indonesische volk klaar te maken voor de aanvaarding van de volmaakte positie van de islam en zijn aanhan-gers'. Door het nauwer aanhalen van de band tussen de moslims en hun verenigingen en door het volk het besef bij te brengen van zijn recht om volgens de voorschriften van de islam te leven, zou dit doel bereikt moeten wor­den.1

Dit eenheidsstreven van de PII was een voortzetting van de unificatiegedachte in moslimkringen, die om-streeks 1936 weer was opgekomen. Het was vooral Man­soer, die het onderbroken werk van de S/-leider Tjokro-aminoto continueerde. Daarbij ondervond hij steun van Kiai Achmad Dachlan en Kiai Abdoel Wahab. In sep-

1 Pluvier, Overzicht, p. 71-72 en p. 116-117.

Page 73: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

71

tember 1937 kreeg deze arbeid haar bekroning in de oprichting van een federatief lichaam, de Madjlisoel Is-lamil A'laa Indonesia (MIAI)te Soerabaja. De federatie had tot doel de band tussen de Indonesische moslimver-enigingen nauwer aan te halen, de contacten tussen die organisaties en de moslims buiten Nederlands-Indie te versterken en eensgezind de eer van de islam te verdedi-gen.2

Bij de besprekingen van M.H. Thamrin, de leider van de in 1935 gevormde Partai Indonesia Raja (Parindra), in het voorjaar van 1939 met andere groeperingen om tot een nationale concentratie te komen, hield de M1AI de boot af. Wel nam Mansoer zitting in het voorbereidend comite, dat op 21 mei 1939 te Batavia een officiele ver­gadering hield. Daar werd besloten tot de vorming van het eenheidsverbond Gaboengan Politik Indonesia, de GAPI.

Dit lichaam stelde zich ten doel alle Indonesische politieke partijen te verenigen om tot onderlinge samen-werking te komen. Haar grondslagen waren het zelfbe-schikkingsrecht, de nationale eenheid, democratic in po­litiek, economisch en sociaal opzicht, en eenheid van actie. De dagelijkse leiding berustte bij een permanent secretariaat, waarin de P5//-man Abikoesno Tjokrosoe-joso, de Pawidra-leider Thamrin en mr. Amir Sjarifoed-din (van de Gerindo, een democratisch-socialistische groepering) de leidende figuren waren.

De actie van de GAPI richtte zich in de eerste plaats op het verkrijgen van een echt parlement. Er moest zo spoedig mogelijk een volwaardig parlementair regiem op democratische grondslag komen. Op een spoedvergade-ring besloot de MIAI in te stemmen met deze plannen; zij stelde zich echter wel tot doel het verkrijgen van een op de moslimwetgeving gebaseerd parlement. Ook ging de federatie akkoord met het plan van de GAPI om een volkscongres te houden. Op dit eerste volkscongres dat

2 A.v., p. 130-131.

Page 74: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

72

van 23 tot 25 december 1939 te Batavia gehouden werd, verklaarde de MIA I in het openbaar, dat zij zich met het verlangen naar een parlement kon verenigen.3 Duidelijk gaf zij te kennen, dat zij activiteiten op politiek terrein niet schuwde, al bleef zij islamitisch-religieus georien-teerd.

De eerste twee jaren van de bezetting

In het licht van de vooroorlogse politieke activiteiten van de moslims op Java bezien, is het niet verwonderlijk dat direct na de vestiging van het Japanse militair bestuur te Batavia de PS7/-leider Abikoesno met een schema van een Indonesisch kabinet kwam. Hij zou daarvan de pre­mier willen zijn. De rel die toen onder de Indonesische politici in de hoofdstad ontstond, was mede aanleiding voor de bezetter om alle politieke verenigingen en bij-eenkomsten te verbieden.

Eerst moest de bevolking van Java ingeprent worden, dat Japan het lichtend voorbeeld, de beschermer en lei­der van Azie was. De propaganda-activiteiten werden gecoordineerd door de 3A-beweging.4 De Japanse leider hiervan was Hitoshi Shimizu, terwijl mr. R. Sumsocddin, een vooraanstaand lid van de Parindra, als de Indonesi­sche voorman optrad. De wijze waarop Japans leider-schap te pas en te onpas werd verkondigd, stuitte westers opgeleide Indonesiers tegen de borst. Ze namen er dan ook afstand van.

Het vacuum dat dreigde te ontstaan door het Japanse verbod van vereniging en vergadering, moest opgevuld worden. De inleidende stappen ten aanzien van een re-organisatie van de moslimgemeenschap werden reeds een week na de val van Batavia op 13 maart 1942 geno-men. Tot verbazing van de Indonesische gelovigen ver-

3 A.v., p. 134-142 en p. 182. 4 Deze had dezelfde doelsteflingen en leuzen als de op p. 53 genoemde 3M-beweging te Borneo.

Page 75: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

73

schenen toen enkele geiiniformeerde Japanse moslims in de hoofdstedelijke moskeeen om de diensten bij te wo-nen. Enkele dagen later bezocht het hoofd van het de-partement van Godsdienstzaken van het Japanse militair bestuur op Java, kolonel Horie, vergezeld van een Japan­se moslim, Muhammad Abdul Muniam Inada, de Kwi-tangmoskee, waar hij in het Japans een toespraak hield tot de gemeente. Op de moskeeen verschenen plakkaten, waaruit bleek dat deze gebouwen onder toezicht van het Japanse leger stonden.5

Het departement kreeg twee afdelingen. De shumuka was belast met de bestudering van religieuze activiteiten en erediensten, in het bijzonder de studie van de moslim-wetten en -cultuur. De kantokuka oefende toezicht uit op de bedehuizen en onderhield de contacten met religieuze leiders. De voornaamste moslimpartijen, de PS / /en PII, sloten op respectievelijk 9 en 20 mei 1942 hun kantoren, zowel in de hoofdstad als in de plaatselijke afdelingen. Hiermee gaven zij gehoor aan de Japanse order om alle politieke activiteiten te staken.6

De Japanners maakten blijkbaar ernst met hun poging de moslimfederatie MIA I uit te schakelen. In juli 1942 kwam de bekendmuking af, dat er een 'Voorbereidend Comite' voor de unificatie van de moslimgemeenschap was gevormd. Dit college was een onderafdeling van de 3A-beweging en stond onder Abikoesno. De oude fede­ratie moest vervangen worden door een corporatie, waar-binnen een hechte band tussen de moslimorganisaties moest komen. In samenwerking met de 3A-leiding zou te Batavia op 21 augustus een driedaagse bijeenkomst van alle moslimleiders beginnen.

Van islamitische zijde werd tegen deze overrompelings-tactiek geprotesteerd. Eerst op 4 September kwam een dertigtal vooraanstaande moslims uit alle delen van Java bijeen in de hoofdstad. Op deze conferentie werd beslo-

5 Berita Oemoem, 16 mrt. 1942 en 28 mrt. 1942. 6 Asia Raya, 12 mei en 5 juni 1942.

Page 76: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

74

ten dat de MIA I zou blijven bestaan. Ze zou haar zetel echter van Soerabaja naar Batavia moeten verplaatsen om haar contacten met het militair bestuur te vergemak-kelijken. Bovendien werd er een nieuw hoofdbestuur gekozen, waarvan W. Wondoamiseno voorzitter werd.

Op 9 September werd hij te zamen met Soekarno in audientie ontvangen door de legercommandant van Ja­va.7 Ze werden verwelkomd als respectievelijk de reli­gieuze en de nationalistische leider van de bevolking van Java. Soekarno was begin juli 1942 in Batavia terugge-keerd van Padang, waarheen hij bij het begin van de oorlog verplaatst was op verzoek van de resident van Benkoelen. Deze functionaris had tot dan toe toezicht gehouden op deze voorname politieke banneling.

Omdat bij de M1AI ook de Moehammadijah en de oelama-parti), de Nahdatoel Oelama, aangesloten waren, vonden de Japanse autoriteiten een 3A-moslimcorpora-tie niet meer nodig, zodat het 'Voorbereidend Comite' daartoe onder Abikoesno ontbonden werd. Het departe-ment van Godsdienstzaken vaardigde wel drie Japanse moslim-ambtenaren af naar de Raad van Advies van de MIA1, die verder nog vijf vooraanstaande Indonesische moslims omvatte. Dit college bepaalde feitelijk het alge­meen beleid van de gerestaureerde federatie. Op deze wijze werd ze langs een meer elegante weg omgevormd tot een mede door Japanners gecontroleerde corporatie. Voorzitter van deze Raad van Advies was Mansoer, ter-wijl de drie Japanners Inada, Ono en Abdul Hasan het militair bestuur vertegenwoordigden.8

Volgens de wens van de bezetter moest de moslimcor­poratie zich uitsluitend op het religieuze vlak bewegen. Daarom werd ze niet ingeschakeld bij het stimuleren van de bevolking voor de algemene oorlogsinspanning. Om­dat het overgrote deel van de inheemse inwoners van Java zich tot de islam bekende, was het echter wel zaak

A.v. A. v., 16nov. 1942.

Page 77: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

75

om in de leiding van de nieuwe volksorganisatie een MIAI-Wider op te nemen naast andere nationalistische voormannen. Zo werd Mansoer dan ook opgenomen in het Klaverblad van Vier (Empat Serangkai), dat verder twee politici - Soekarno en Hatta - en een onderwijsdes-kundige - Ki Hadjar Dewantara - omvatte.9

De volksorganisatie die op 8 maart 1943 onder leiding van de Empat Serangkai tot stand kwam, was een zuiver Indonesische aangelegenheid. De Indonesische leiders moesten met deze Poetera (Poesat Tenaga Rakjat- Cen­trum van Volkskracht) de arbeidsinzet van Indonesiers buiten Java, zelfs buiten de Indonesische archipel, hel-pen rechtvaardigen.

Inmiddels was op 7 december 1942 - op de vooravond van de eerste viering van het begin van de oorlog in de Pacific- een 32-tal oelama's uit alle delen van Java door de Japanse legercommandant op zijn paleis te Batavia in audientie ontvangen. Het was kennelijk de bedoeling van het militair bestuur eventueel de contacten met deze plaatselijke moslimleiders langs een meer directe weg te onderhouden. Bovendien werd tegelijkertijd aan de wet­geleerden duidelijk gemaakt dat zij feitelijk ambtenaren waren die onder het departement van Godsdienstzaken ressorteerden.10

Voor de moslims waren er wel verschillende Japanse gebruiken, waar zij moeite mee hadden. Een daarvan, waarmee zij dagelijks te maken hadden, was het buigen in de richting van het keizerlijk paleis in Tokio. Saikeirei zoals dit eerbetoon in het Japans heette, vergeleken or-thodoxe moslims onwillekeurig met het bij hen gebrui-kelijke buigen in de richting van Mekka tijdens het ge-bed. De Japanse adviseur, zelf een moslim, Abdul Hamid Ono, was echter van mening dat hier een misvatting over

9 Als Soewardi Soerjadiningrat was Dewantara in 1913, te zamen met zijn medestanders in de Indische Partij, dr. E. F. E. Douwes Dekker en dr. Tjipto Mangoenkoesoemo, naar Nederland verbannen. 10 Soeara Miai, ]an. 1943.

Page 78: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

76

bestond. Saikeirei was puur een eerbetoon en beslist geen gebed. Daarom hoefde dit Japanse gebruik de Indonesi­sche moslims niet te steken. Daarmee was voor hem de kous af.11 Tegen het eerbetoon aan de Japanse keizer sprak de Minangkabause wetgeleerden H.A.K. Amrul-lah zich zelfs uit in eenfatwa (gezaghebbende godsdien-stige uitspraak).12

Een besluit dat bij de moslimleiders niet in goede aarde viel, werd in oktober 1943 genomen. Toen werd kolonel Horie als hoofd van Godsdienstzaken opgevolgd door de Indonesier professor Hoesein Djajadiningrat. Een figuur die weliswaar reeds in de Nederlandse tijd als fungerend directeur van Onderwijs en Eredienst zijn ambtdijke sporen had verdiend, maar die geen oelama was. Door de moslimleiders werd hij gezien als een be-windsman, die meer gouvernementeel dacht en minder aandacht had voor de werkelijke belangen van de mos-limreligie. Een van zijn eerste daden was echter het niet meer verplichtend stellen van de saikeirei op bijeenkom-sten van uitsluitend moslims. Voor deze stap hadden de moslimleiders uiteraard grote waardering. Overigens werd de samenwerking met het departement wat stroef, vooral omdat de nieuwe bewindsman in religieuze aan-gelegenheden in de residenties veel meer zeggenschap gaf aan de regenten, die traditioneel het hoofd van de islam in hun ressort waren. Vooral de controle van be-stuursambtenaren op het particuliere moslimgodsdien-stonderwijs wekte veel weerstand op.13

Medio 1943 gaf het militair bestuur op Java gestalte aan de belofte van de Japanse oorlogsleider, de premier generaal Hideki Tojo, dat aan de Indonesiers zeggen­schap in het Japanse beleid zou worden toegekend. Vol-gens een zeer beperkt kiesrecht werd een bepaald aantal leden van gewestelijke adviesraden gekozen. Deze wer-

11 Pandji Poestaka, 8 mrt. 1943. 12 Swellengrebel, 'God en de Keizer', p. 77-92. 13 Benda, 77ie Crescent, p. 128 e.v.

Page 79: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

77

den gecompleteerd met door het militair bestuur be-noemde leden. Deze colleges kozen uit hun midden per-sonen, die zitting namen in de Centrale Adviesraad te Batavia. Ook daarin benoemden de Japanse machtheb-bers door hen gewenste personen, waaronder Soekarno en Hatta. Eerstgenoemde werd met algemene stemmen tot voorzitter van dit college verkozen.

Dit blijk van waardering van Japanse zijde voor de bereidheid van Indonesische nationalisten om met de bezetter samen te werken werd in november 1943 onder-streept. Soekarno, Hatta en de voorzitter van de Moe­hammadijah, Ki Bagoes Hadikoesoemo, werden in Tokio door keizer Hirohito in audientie ontvangen en met een onderscheiding begiftigd.14

De vurige wens van de nationalisten over een gewa-pende macht te beschikken kwam op 8 december 1943 in vervulling. Toen legden op het vroegere Koningsplein, vlak tegenover het paleis van de Japanse legercomman-dant, bataljonscommandanten van het Indonesische vrij-willigersleger namelijk de eed van trouw af. Aan de officieren werd bij die gelegenheid ook hun naar Japans model op Java vervaardigde zwaard overhandigd. Hun opleiding hadden zij genoten in een vroegere KNIL-kazerne in Buitenzorg. Na de plechtigheid vertrokken zij naar de respectievelijke residences, waar zij van afkom-stig waren. Daar werden zij aan het hoofd gesteld van de gewestelijke bataljons.15

Dit vrijwilligersleger droeg de naam van Pembela Ta-nah /I/r(Verdedigers van het Vaderland), kortweg PETA. Het was bedoeld als gewestelijke militaire korpsen inge-zet te worden in de strijd tegen gelande geallieerde troe-pen. In afwachting hiervan moesten de manschappen getraind worden voor hun oorlogstaak. Bovendien wer­den zij actief ingezet bij de realisering van allerlei pro-jecten van openbaar nut.

Pandji Poestaka, 8 dec. 1943. Nugroho, The Peta Army, p. 85.

Page 80: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

78

De aanleiding voor de vorming van dit leger was een verzoekschrift dat Gatot Mangkoepradja, een oud PNI-lid die medebeklaagde was in het bekende PNI-proces tegen Soekarno c.s. in 1931. Feitelijk was dit verzoek gei'nspireerd door een groep Japanse legerofficieren on­der kapitein Yanagawa. Zij hadden in het eerste jaar van de bezetting ervaring opgedaan met de opleiding van Indonesische jongelieden voor spionagedoeleinden in Australia.16

Een van de Indonesische bataljonscommandanten was mr. Kasman Singodimedjo, die het Batavia-bataljon van de PETA onder zich kreeg. Hij was een vooraan-staand lid van de Moehammadijah. Niet alleen op deze wijze trachtten moslimleiders invloed te krijgen op deze gewapende macht. De reeds genoemde moslim-Japan-ner Ono had bij voorbeeld meegewerkt aan de werving in moslimkringen van kandidaten voor de officiersoplei-ding, maar zowel hij als zijn landgenoot en medestander Inada konden toch niet verhinderen, dat de PETA een nationaal-Indonesisch karakter kreeg en niet direct noch indirect verbonden werd aan de MIAI. Toch wisten zij een concessie los te krijgen. Het groene PETA-vaande\ vertoonde in het midden de Japanse rode bol, waarop een halve maan en een ster getekend waren. Een combi-natie dus van Japanse en moslimsymbolen.17

Omdat de gewestelijke PETA-korpsen onderworpen waren aan de bevelen van de residenten, was het vanzelf-sprekend dat juist de inheemse bestuursambtenaren er meer vat op zouden kunnen krijgen. Later kregen echter de nationalisten de PETA toch in hun greep, dankzij de wijd vertakte organisatie tot steun aan soldaten en hun gezinnen.

Zoals wij reeds gezien hebben, was het oorspronkelijke Japanse plan om de MIAI te vervangen door een andere corporatie gefrustreerd. Kennelijk werd hieraan toch

A.v. A.v., p. Benda, The Crescent, p. 140.

Page 81: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

79

verder gewerkt, want in november 1943 kondigde Man­soer een nieuwe moslimoverkoepeling aan, die in de plaats van de MIAI kwam. De Madjlis Sjoero Moeslimin Indonesia (Consultatieve Raad van Indonesische mos­lims), afgekort tot Masjoemi, zoals ze heette, had tot doel de versterking van de eenheid onder alle islamitische organisaties op Java en het verlenen van steun aan Japan in het belang van Groot-Oost-Azie. Daartoe riep Man­soer alle gelovigen op om zich bij de Masjoemi aan te sluiten, zodat zij al hun krachten konden inspannen om het militair bestuur te ondersteunen.18

Tot leider werd aangesteld Hasjim Asj'arie, een alge­meen gerespecteerde orthodoxe moslimleider. Verder was het hoofdbestuur voornamelijk gerecruteerd uit kringen van Moehammadijah en Nahdatoel Oelama. In-dividueel mochten oelama's zich bij de Masjoemi.aan-sluiten na daarvoor toestemming te hebben gekregen van het departement van Godsdienstzaken. Dit hield in feite in, dat het Japanse toezicht op deze moslimcorporatie veel omvattender was dan dat op de MIAI. Aan de andere kant was deze wegens haar federatief karakter in haar daadwerkelijke invloed beperkt tot haar plaats van vestiging, dat is de hoofdstad Batavia, terwijl de Masjoe­mi via de beide organisaties waaruit zij gevormd was, zich in alle delen van het eiland kon doen gelden.19

De tweede helft van de bezetting

De verdere japanisering van de samenleving op Java bracht met zich mee, dat begin januari 1944 de vier leiders, de Empat Serangkai, van het militair bestuur opdracht kregen een nieuwe volksorganisatie in Japanse zin te vormen. De Djawa Hokokai, zoals ze kwam te heten, omvatte zowel de Indonesische, als de Chinese, de Indo-Europese als de Arabische bevolkingsgroep. De

18 Pandji Poestaka, 8 dec. 1943. 19 Benda, 77ie Crescent, p. 148-149 en p. 151-152.

Page 82: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

80

afzonderlijke organisatie voor Chinezen en die voor In-do-Europeanen bleven wel bestaan, maar waren in hun activiteiten ondergeschikt aan de Hokokai. De Indone­sische Poetera loste zich geheel in de nieuwe organisatie op.

Als algemeen leider van deze 'Samenbundeling van de Dienstbaarheid op Java' trad het Japanse hoofd van het militair bestuur op. Hierarchisch onder het hoofdkwar-tier van de Djawa Hokokai te Batavia stonden de hoko-&a/-afdelingen in de residentiehoofdplaatsen en in de regentschappen. De onderbouw van de organisatie werd gevormd door de buurt- en blokgemeenschappen, res-pectievelijk de tonarikumi's en aza's.

Een groot deel van de verantwoordelijkheid voor een goed functioneren van de hokokai lag op de schouders van inheemse bestuursambtenaren. Slechts in de boven-bouw, in de gewestelijke hoofdplaatsen en in de hoofd­stad Batavia zelf, waren het de nationalistische voorman-nen die er de verantwoording voor droegen.

De Masjoemi stond apart van de hokokai. Wel werd haar voorzitter, Hasjim Asj'arie - evenals Soekarno -benoemd tot adviseur van het hoofd van het militair bestuur inzake de mobilisering van het volk. Deze con-structie was noodzakelijk om in bepaalde gevallen spe-ciale oproepen te kunnen richten tot de gelovigen onder de bevolking. Mansoer die samen met Hatta de leiding had over het hoofdkwartier te Batavia, vervulde deze functie deels wegens zijn moslimleiderschap, maar bo-venal toch omdat hij een van de Empat Serangkai was.

Op 18 februari 1944 had een gebeurtenis plaats, die de bezetter dwong nog verder de weg op te gaan van be-moeienis met de moslims op Java. Op die dag verzamelde Kiai Hadji Zainal Moestafa, een bekende geestelijke lei­der in Singaparna, regentschap Tasikmalaja, enkele hon-derden volgelingen om zich heen met het doel zich ge-wapenderhand tegen het Japanse bewind te keren. Moes­tafa was verbonden aan een religieuze school in Singa­parna. Met zijn 42 jaar was dit lid van de Nahdatoel

Page 83: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

81

Oelama een invloedrijk man in die streek. Volgens de officide Japanse lezing zou Zainal Moestafa verschillen-de malen in vervoering zijn geraakt, waarbij hij godslas-terlijke taal gebruikte. Hierdoor zouden zijn collega-wet-geleerden zich van hem hebben afgewend en kwam hij gei'soleerd te staan. Onder de plaatselijke bevolking kreeg hij echter grote aanhang, zodat hij tenslotte zelfs 500 volgelingen had. Deze liet hij zich voorzien van allerlei soorten wapens. Op die 18e februari vielen zij enkele kenpeitai- en politiemannen aan. Enigen van hen werden gedood of raakten gewond. Op het bericht hier­van werden sterke kenpeitai- en politie-eenheden naar Singaparna gezonden. Deze ondervonden in eerste in­stance hevige tegenstand, maar na enkele charges vlucht-te de menigte. Zainal Moestafa werd met een driehon-derdtal van zijn volgelingen gearresteerd.20

Dit geschetste beeld doet vertrouwd aan. Immers, ook onder het Nederlandse gezag werden dergelijke protest-uitingen van de bevolking in bepaalde gebieden meestal geweten aan aanvallen van verstandsverbijstering, ge-loofsvervoering en dergelijke psychopatische oorzaken. In dit geval kunnen wij echter wel aangeven in welke moeilijke omstandigheden de bevolking van Singaparna, of liever het regentschap Tasikmalaja verkeerde.

Op 21 oktober 1943 was narrielijk door de regent - ui-teraard op last van het militair bestuur - een algemeen verbod uitgevaardigd van uitvoer uit dit bestuursressort. In een situatie waarin men toch al zoveel tegen lage prijzen aan de bezetter moest leveren, hield dit verbod in dat de ingezetenen van het regentschap elke kans werd ontnomen om wat hun nog resteerde te gelde te maken en alsnog het hoogstnodige elders in het gewest aan te kopen.21

Wanneer men daarbij nog bedenkt dat ongeveer in

Kan Po, okt. 1943, p. 25. A.v., p. 25-26.

Page 84: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

82

dezelfde week de regent een oproep liet plaatsen voor aanmelding van vrijwilligers voor het PETA-korps, dan kan men zich wel voorstellen hoe geladen de atmosfeer in dit regentschap werd. In Hadji Zainal Moestafa von-den de ontevredenen een goede woordvoerder, die hen de richting naar het verzet wees. Uiteraard werden de leider en vele van zijn aanhangers door de Japanse ver-volgingsinstanties ter dood gebracht.22

Voor het militair bestuur op Java was het hierdoor wel duidelijk geworden, dat er een verdergaande controle moest worden uitgeoefend op de moslimgemeenschap. Zo werd op 1 april 1944 in elke gewestelijke hoofdplaats een shumuka, een kantoor voor moslimzaken, geopend. Dat was verbonden aan het gewestelijk bestuur, zodat het personeel onder de resident stond. Het kantoorhoofd was een in de residentie geziene wetgeleerde, hij werd bijgestaan door lagere islamitische ambtenaren. Hij fun-geerde als intermediair tussen het inheemse bestuur en de moslimgemeenschap.

Dat was het principe, maar in de praktijk hadden zij slechts te maken met de moslimvoormannen in de lagere bestuursressorten. Aan laatstgenoemden werd opgedra-gen de wensen van de bezetter aan hun volgelingen door te geven. Feitelijk was dit aantal niet groot; in elk geval omvatte het niet alle islamieten in het gewest. Hierdoor was de middelaarsfunctie van het hoofd van de shumuka niet zo invloedrijk als ze in beginsel moest zijn. Het gros van de Indonesische ingezetenen bleef onder jurisdictie van de inheemse bestuursambtenaren.23

De verklaring die premier Koiso op 7 September 1944 in de Japanse Rijksdag aflegde, dat 'Oost-Indie' in de toekomst onafhankelijkheid zou worden verleend, had de stoot moeten geven tot een werkelijk samengaan van de moslimorganisatie op Java en de nationalisten. Men

22 A.v., apr. 1944, p. 26. 23 A.v., p. 15-18.

Page 85: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

83

moest immers op een gegeven moment met elkaar tot overeenstemming komen, op welke basis de Indonesi­sche staat gegrondvest zou worden. Zou Indonesie een islamitische staat worden of zou het een moderne staat zijn, waarin de islam wel de voornaamste religie was, maar die geen bijzondere bevoorrechting zou verkrijgen ? Hoe dit ook zou uitvallen, er moest toch eerst een basis gevonden worden, waarop beide partijen rond de tafel kwamen te zitten om over deze en alle andere zaken van wezenlijk belang met elkaar van gedachten te wisselen.

De eerste stap in die richting werd door de Centrale Adviesraad gezet op 17 november 1944, de laatste dag van haar zesde zitting. Toen stelde het college de Pantja Dharma (de vijf plichten) voor het Indonesische volk vast. Deze hidden het volgende in.

'1 Te zamen met de andere volken van Groot-Oost-Azie staan wij pal naast Japan in deze oorlog. Wij zullen onze offers met overtuiging brengen, omdat deze strijd de rechtvaardigheid en de waarheid dient. 2 Wij werken aan de opbouw van een vrije, eensgezinde, souvereine, rechtvaardige en welvarende Indonesische staat, die de verdiensten van Japan steeds in ere zal houden en zich als trouw lid van de gemeenschap van Groot-Oost-Azie zal blijven gedragen. 3 Wij zullen in alle ernst streven naar een verheven glorie door onze eigen cultuur te bevorderen en het peil ervan te verhogen. Wij zullen de Aziatische beschaving ontwikkelen, opdat ze de wereldbeschaving kan doordringen. 4 Wij zullen, in hechte broederschap met de andere volken van Groot-Oost-Azie, met de grootst mogelijke bereidheid onze offers brengen voor land en volk, in het rotsvaste geloof in en in voortdurende gehoor-zaamheid aan de Al-Ene Allah. 5 Wij zullen, met een oplaaiende hartstocht, strijden voor de eeuwige wereldvrede, gebaseerd op de familiegemeenschap van alle mensen op deze aarde, volgens de beginselen van de "acht hoeken onder een dak" (d.w.z. de hele mensheid in harmonie levend met elkaar).'

Deze vijf plichten vormden de slotparagraaf van de motie van trouwbetuiging aan Japan, die bij monde van

Page 86: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

84

Soekarno als haar voorzitter door de Centrale Advies­raad tot premier Koiso werd gericht.24

Feitelijk werd getracht in de Pantja Dharma de syn-these tot uiting te brengen tussen de opvattingen van Japan (de acht hoeken van de wereld onder een dak, d.i. hakko ichiu), die van de nationalisten (eensgezinde, sou-vereine, welvarende Indonesische staat), die van de be-stuursambtenaren (de verheven glorie van de eigen cul-tuur, de traditie dus) en die van de moslims (in voortdu-rende gehoorzaamheid aan de Al-Ene Allah, dat is de letterlijke betekenis van het woord islam).

Hieruit kan worden geconcludeerd, dat de moslims op Java bereid waren samen te gaan met de twee andere machtsblokken, de nationalisten en de bestuursambte-naren. Als 'beloning' hiervoor werd ter gelegenheid van de derde verjaardag van het uitbreken van de oorlog in de Pacific, 8 december 1944, de Barisan Hizboellah (Le-ger van Allah) opgericht. Dit korps van moslimjongeren zou als hulpleger voor de PETA, het Indonesische vrij-willigersleger, optreden. Hiertoe zou het ingeschakeld worden bij de luchtbescherming en in de campagne tegen vijandelijke spionnen. Bovendien moest het zich inzetten voor de algemene oorlogsinspanning. In deze zin dreigde het korps te verworden tot een soort arbeidsleger ten behoeve van de bezetter.25

Ongehuwde moslimjongeren van 17 tot 25 jaar, die goed gezond waren, konden tot de Hizboellah toetreden. Voor de eerste maal werden op 13 januari 1945 ongeveer 500 jongelieden uitverkoren om in de PETA-kazeme te Buitenzorg gedurende drie maanden een training te on-dergaan. Alle kosten werden door de Masjoemi gedra-gen. Na hun opleiding keerden zij naar hun woonplaats terug om er de kern te vormen van gewestelijke Hizboel-lah-korpsen. Daartoe stonden zij onder commando van de resident, de Javaanse vorst of van de burgemeester

24 A.v., nov. 1944, p. 16-17. 25 Tjahaja,9 dec. 1944.

Page 87: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

85

van Batavia. Aan de andere kant werd bepaald dat zij onder de Masjoemi zouden ageren. Daarom was het hoofdkwartier van de Hizboellah gevestigd op het hoofd-kantoor van de moslimcorporatie. Een van haar leiders was mr. Mohammad Roem, een onverdachte moslim-voorman.26 De Hizboellah-jongeren droegen khaki-uni-formen, khaki-schoenen en ook hun petten waren khaki-kleurig en voorzien van een groen cirkelvormig embleem, waarop een geelkleurige halve maan en ster prijkten.27

Het vertrouwen dat de Japanse autoriteiten op Java toch wel hadden in de gezindheid van de onder hun auspicien gevormde militaire en para-militaire korpsen, kreeg in februari 1945 een geduchte knauw. In de och-tend van 14 februari kwam namelijk het P.E L4-bataljon van Blitar (Oost-Java) in opstand.

Bij de arbeid die deze P£Ty4-militairen aan bevloei-ingswerken in de residentie Kediri moesten verrichten, bleek hun hoe sterk de levensomstandigheden van de bevolking verslechterd waren. De verhalen die zij reeds van verwanten hierover hadden vernomen, werden door de werkelijkheid overtroffen. Begaan met het zware lot van de plattelandsbevolking rijpte bij de sensitieve luite-nant Soeprijadi het plan om met steun van PETA-bata\-jons van andere residences gezamenlijk tegen de bezetter op te staan. Daartoe werden de nodige contacten gelegd en de gewenste toezeggingen verkregen. Toen echter het vastgestelde tijdstip naderde, bleken de andere eenheden toch niet bereid te zijn tot actie over te gaan. Soeprijadi c.s. werden op 12 februari 1945 gealarmeerd door het bericht, dat binnenkort de voorraad oorlogsmunitie van het Blitar-bataljon naar Soerabaja zou worden overge-bracht. Dan zouden hun de middelen ontbreken om de opstand tot een goed einde te brengen. Het vermoeden dat er iets van hun plannen was uitgelekt, werd bevestigd doordat in de nacht van 12 op 13 februari een

26 A.v., 11 dec. 1944. 27 Asia Raya, 13 Jan. 1945 en 14-15 feb. 1945.

Page 88: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

86

dronken Japanse instructeur de kazerne rondliep en schreeuwde, dat de P£T.4-ofricieren wilden rebelleren. Voor Soeprijadi c.s. was er geen langer uitstel mogelijk. Hoewel zij eigenlijk nog niet gereed waren voor de actie, werd toch besloten door te zetten. Een onderzoek door de kenpeitai was na dat nachtelijk gebeuren onvermijde-lijk geworden.28

De drie groepen waarin de rebellen zich op 14 februari verdeelden, en die in het gewest Kediri ieder hun eigen kant op gingen, werden achtereenvolgens tot overgave gedwongen. De laatste groep capituleerde op 20 februari na besprekingen met Japanse hoofdofficieren. Aan hun toezeggingen hidden de Japanse autoriteiten zich echter niet. Evenals de andere gearresteerde rebellen werden zij na hun gevangenneming aan onmenselijke verhoren on-derworpen en op 8 maart naar Batavia overgebracht.29

Om de schijn van onbillijkheid te vermijden werden vijf vooraanstaande Indonesiers als adviseurs aan de Japanse krijgsraad toegevoegd. Hieronder bevond zich de moslimvoorman Abikoesno. Zes P£T^-officieren die als de leiders van de rebellie werden aangemerkt, werden ter dood veroordeeld, drie andere patrouillecomman-danten kregen levenslang en de overige 46 verdachten kregen straffen, varierend van 2 tot 15 jaar.30 Van Soe­prijadi werd niets meer vernomen. Vermoedelijk was hij tijdens de rebellie in Japanse handen gevallen en ter plaatse terechtgesteld.31

De negatieve readies die op dit gebeuren zouden kun­nen volgen, moesten voorkomen worden; daarom gaf het hoofd van het militair bestuur op Java in zijn functie van algemeen leider van de Djawa Hokokai op 3 maart 1945 een instructie uit, waarbij de actie Nieuw Leven werd afgekondigd voor maart en april. Tijdens deze activitei-

28 Nugroho, Pemberontakan. 29 A.v., p. 42-50. 30 A.v., p. 63-64. 31 A.v., p. 38 en p. 55.

Page 89: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

87

ten moest de bevolking vaderlandsliefde en enthousias-me voor de idealen van Groot-Oost-Azie worden bijge-bracht. In praktische zin moesten de ingezetenen be-schikbare gronden beplanten met nuttige gewassen. Ver­der moest gestreefd worden naar de organisatie van de verdediging van de dorpen en de bevrediging van de behoeften aan kleding en voedsel. Dit alles moest door zelfwerkzaamheid van de bevolking gerealiseerd wor­den. Bovendien moesten de dorpsbewoners vrijwillig werken aan door de overheid aan te wijzen objecten van algemeen nut.

De liefde voor het vaderland moest aangewakkerd worden door de bevolking te informeren over de Indo­nesische geschiedenis en cultuur, door bevordering van de beoefening van alle inheemse cultuuruitingen en door haar het besef bij te brengen van de natuurlijke rijkdom-men van het land. Verder moest de herinnering aan In­donesische vrijheidshelden levendig gehouden worden, werd het vieren van nationale feestdagen aangemoedigd en moest men de nationale vlag, het volkslied en de Indonesische taal in ere houden. Ook moest voorlichting gegeven worden over de betekenis van de nationale on­afhankelijkheid en van de Pantja Dharma?1

De idealen van Groot-Oost-Azie moesten de ingezete­nen worden bijgebracht door voorlichting over de bete­kenis van de oorlog en over de Gemeenschappelijke Welvaartssfeer van Groot-Oost-Azie. Ook moest men streven naar versteviging van de nationale eenheid en de broederschap tussen de Aziatische volken.

Daarnaast moest de vergroting van de landbouwpro-duktie worden gestimuleerd en diende het volk ingelicht te worden over de wijze van aanplant, bemesting en teelt van gewassen. Het moest gei'nformeerd worden over de spin- en weeftechnieken en over gewassen die de grond-stof konden leveren voor de textielnijverheid. Aan het

32 Asia Raya, 14 mrt. 1945.

Page 90: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

arbeidersleger moesten beloningen worden uitgereikt; bovendien moest deze werkers eer gebracht worden, te zamen met allerlei soorten van ontspanning. De bevol­king moest voorgelicht worden over de wijze waarop zij haar dorpen kon verdedigen, de spionage diende te be-strijden en de guerrillastrijd moest voeren. Ook moest zij geoefend worden in het afwenden van het luchtgevaar en in het verlenen van eerste hulp bij ongelukken.

Deze activiteiten moesten gewestelijk gecoordineerd worden door een buitengewoon voortrekkerskorps, waarin de hokokai, de Barisan Pelopor" en de vrouwen-organisatie verenigd waren. Indien nodig zouden over-heidsinstanties bijstand verlenen. Bij de uitvoering van de werkzaamheden werden naast de para-militaire groe-

en (dus ook de Hizboellah) de religieuze leiders (oela­ma's) en de Masjoemi ingeschakeld.34

De eerste termijn van de Nieuw-Leven-actie besloeg de periode 15 tot 25 maart. Daarop volgde een algemene evaluatie van de bereikte resultaten en de gevolgde me-thoden. Lang hierbij stilstaan werd de organisatoren ech­ter niet gelaten. Volgens plan zou immers nog in april de tweede tranche volgen. Deze keer zou de bevolking in-gezet worden bij de bestrijding van vijandelijke spionnen, bij de guerrillastrijd en bij het verlenen van hulp ingeval van rampen.35

Nadat alle voorbereidingen getroffen waren en alles en iedereen die erbij betrokken was, gereed waren om op 2 mei ingezet te worden, kwam het bericht dat de actie uitgesteld moest worden. De reden hiervan was inder-daad gewichtig. Want op 29 april, de verjaardag van de keizer, werd volgens richtlijnen van de Japanse regering in Tokio de Commissie van Onderzoek inzake de voor­bereiding van de onafhankelijkheid ingesteld. Eerst na-

33 Letterlijk: 'Voortrekkerskorps'; personen die voorlichting - in woord en daad - aan het volk moesten geven. 34 Asia Raya, 14 mrt. 1945. 35 A.v., 13 apr. 1945.

Page 91: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

89

dat de installatie van dit staatsrechtelijk belangrijke col­lege had plaatsgehad en de verdeling van de taken van zijn leden in grote lijnen had plaatsgevonden, kon de tweede termijn van de Nieuw-Leven-actie beginnen.-

De 8e mei werd besteed aan het opsporen van vijan-delijke spionnen. In de buurtgemeenschappen werden de volwassen gezinsleden (vanaf 16 jaar) ingezet om speciaal daartoe uitgezette personen aan te houden en naar de posten van politie en hulppolitie op te brengen voor nader verhoor. Bij de ondervragingen moesten de buurtbewoners aanwezig zijn om daarvan te leren op welke wijze dergelijke verdachten ontmaskerd konden worden. Vooral dit laatste was belangrijk, omdat de in-gezetenen later zelf moesten kunnen uitmaken of opge-vatte vreemdelingen al dan niet met snode plannen hun buurtgemeenschap waren binnengekomen.

Op de tweede dag, 9 mei, werd jacht gemaakt op vijandelijke gewapende guerrillastrijders. Verondersteld werd dat zij de buurtgemeenschappen trachtten binnen te dringen om zich meester te maken van voedsel en andere dagelijkse benodigdheden. Daarbij werd de be-waking van de buurtgemeenschap op de proef gesteld. Bovendien moesten hulppolitie en jongeren handelend optreden. De gezinshoofden moesten zich wapenen - met stokken, landbouwgereedschappen en slagwa-pens - om de vijand te lijf te gaan, indien deze er toch in geslaagd was aan de waakzaamheid van hulppolitie en jongeren te ontsnappen.

In de nacht van 9 op 10 mei tenslotte werden manoeu­vres gehouden. Daartoe trad de P£L4-eenheid, die in de gewestelijke hoofdplaats gelegerd was, op als gelande of binnengedrongen vijandelijke troepenmacht. Politie, hulppolitie, jongeren en Hizboellah moesten proberen de vijand te omsingelen dan wel terug te drijven. De buurt­gemeenschappen werden bewaakt door gewapende ge­zinshoofden. Zij moesten hun territoir beschermen tegen kleine groepen van vijandelijke infiltranten. De leiding van deze militaire oefeningen stond onder algemeen toe-

Page 92: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

90

zicht van een daartoe aangewezen P£7>l-officier van het plaatselijke bataljon.36

Uit de praktijk van de Nieuw-Leven-actie was het militair bestuur van Java gebleken dat een levee en masse, die nodig werd geacht om met enig succes tegen de geallieerden te kunnen strijden, slechts gerealiseerd kon worden indien de bevolking in een enkele organisatie bijeengebracht werd. Op 2 juli 1945 werd daarom een nieuwe volksorganisatie aangekondigd. Het lag in de bedoeling de Djawa Hokokai, de Masjoemi, de Chine-zenvereniging en de organisaties van de Arabische en Indo-Europese bevolkingsgroep op te heffen. Ze zouden te zamen met het inheemse bestuurskorps opgaan in de nieuwe corporatie, waarmee een begin zou worden ge-maakt met de algemene volksmobilisatie en volkswape-ning. De dag daarop werd reeds meegedeeld, dat er een comite van voorbereiding van 80 personen zou worden ingesteld. Hiervan zouden 72 ingezetenen van Java zijn en 8 Japanners.37 Ondanks de gebruikelijke omvangrijke propaganda die daaromheen werd gevlochten, kwam de nieuwe organisatie toch niet tot stand. De leiders die ook voorkwamen op de lange lijst van het voorbereidingsco-mite, zaten tot over hun oren in het werk dat verzet moest worden om op tijd gereed te zijn met de plannen tot vorming van de Indonesische staat.

Goed beschouwd was de nieuwe massa-organisatie slechts nodig om de gehele bevolking van Java in oor-logsstemming te brengen. Een guerrillakorps, aan de vorming waarvan kapitein M. Yanagawa sinds 8 januari 1945 gewerkt had, zou de strijd tegen de geallieerden moeten voeren. Deze eenheid zou de kern moeten wor­den van een wijdvertakte strijdorganisatie. De taak van de Japanner was de leiders van kleine groepen te instru-eren in allerlei technische details van het militaire vak om zelfstandig te kunnen opereren, zonder dat nadere

36 A.v., 4-5 mei 1945 en 8-9 mei 1945. 37 A.v., 2-4 juli 1945.

Page 93: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

91

bevelen van hogerhand nodig waren. Het korps telde in totaal 610 leden, die voor het merendeel gerecruteerd waren uit middelbare scholieren. In juli 1945 was Yana-gawa gereed met de algemene instructie.38

Zoals gezegd waren de leiders van de bevolking van Java sinds 29 april 1945 druk bezig met de voorbereiding van de plannen, die moesten leiden tot de vorming van de Indonesische staat. Dit had veel voeten in de aarde, omdat er diepgaande verschillen van opvatting waren tussen de deelnemers aan dit overleg.

In de eerste plaats moest men tot overeenstemming komen over de vorm van de Indonesische staat. Zou Indonesie een federatie van staten worden of een een-heidsstaat? Moest er een sultan aan het hoofd komen te staan of een president? Ten slotte kwam men tot de conclusie dat het een republiek zou worden, een een-heidsstaat.

Hoe zouden de grondslagen ervan zijn? Zouden die zodanig zijn dat men kon spreken van een moslimstaat, of zou het een moderne staat worden, waarin de islam een van de vele godsdiensten zou zijn zonder bepaalde voorrechten? Werd het een westerse democratie of moest het gevormd worden naar het model van Japan?

Toen pas laaiden de sentimenten hoog op. De moslim-leden wensten dat de islam er een bevoorrechte positie innam, indien de stichting van een moslimstaat niet mo­gelijk was. De jongeren die een staat naar Japans model verwierpen, hidden vast aan hun concept van een repu­bliek op democratische grondslag met een sociale poli­tiek, waardoor de rijkdommen van het land rechtvaardi-ger verdeeld zouden worden.

Op de laatste dag van de eerste zitting van de Com-missie van Onderzoek, 1 juni 1945, hield Soekarno hier-over een toespraak. Ze is de geschiedenis ingegaan als de rede, die de geboorte van de Pantjasila, de vijf begin-selen, van de Indonesische staat inhield. Omdat het slot

38 Nugroho, The Peta Army, p. 121 en p. 131-135.

Page 94: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

92

ervan over de plaats van de islam in het vrije Indonesie gaat, volgt dit citaat:

'Ik heb reeds vier beginselen naar voren gebracht, te weten: 1 het nationalisme, 2 het internationalisme of de menselijkheid, 3 het over-leg of de democratic, 4 de sociale rechtvaardigheid. Het vijfde beginsel is het geloof in God. Niet alleen heeft het Indonesische volk een God, maar laat iedere Indonesierzijn eigen God belijden. De christen belijdt God overeenkomstig de aanwijzingen van Jezus Christus; de islamiet belijdt zijn God overeenkomstig de aanwijzingen van Mohammed, enzovoorts. Laat ons alleen een God belijden. Laat de Indonesische staat een staat zijn waar een ieder zijn God kan belijden op de meest uitgebreide wijze zonder dat men vervalt in godsdienstegoi'sme. De Indonesische staat moet een staat zijn, die gebaseerd is op God. Laten wij de godsdienst uitoefenen, hetzij christen, hetzij islamiet, op ver-draagzame wijze, derhalve op een wijze die berust op onderlinge waar-dering. Zowel Mohammed als Jezus Christus hebben voldoende bewij-zen geleverd van hun verdraagzaamheid. Daarom laat het vijfde begin­sel van onze staat zijn: het belijden van God op verdraagzame wijze, derhalve op een wijze, die berust op onderlinge waardering'.39

Op die wijze zou de islam ingebed kunnen worden in de nieuwe, Indonesische staat. De gematigde moslim kon hier vrede mee hebben, omdat in de preambule van de grondwet in elk geval ingevoegd zou worden, dat de moslims in Indonesie zich moesten houden aan de voor-schriften van de islamitische wet.40 Deze conceptie werd echter - ook op Java- niet algemeen aanvaard. De tegen-standers zochten een moslimstaat te verwezenlijken. Voorlopig, onder de strenge Japanse controle, hidden zij zich nog koest. Het wachten was slechts op het moment dat de Japanners het land verlieten en er een gezagsva-cuiim zou ontstaan.

Na het aanvaarden van de Pantjasila als grondslag van de Indonesische staat zette de Commissie van Onder-

39 Soekarno, Het ontstaan, p. 23. 40 Boland, The Struggle, p. 25-27.

Page 95: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

93

zoek zich aan de samenstelling van de grondwet. Na enige discussie werd het grondgebied bepaald: de repu-bliek zou het gehele territoir van Nederlands-Indie om-vatten. De Pantjasila vormde de preambule van de In­donesische constitutie, die verder 53 artikelen telde. De­ze grondwet is bekend geworden als het Djakarta-c/ia/--ter, niet te verwarren met de grondwet van de Republik Indonesia van 17 augustus 1945.

De arbeid van dit college naderde in juli 1945 haar afronding. Toen werd haar taak overgenomen door een comite dat de onafhankelijkheid moest voorbereiden. Hiertoe besloot op 16 juli de Opperste Oorlogsraad in Tokio, maar het tijdstip waarop dit comite zijn werk­zaamheden zou aanvangen, kon toen nog niet worden vastgesteld. Eerst nadat de eerste atoombom (op Hiro-

Empat Serangkai: Soekarno, Hatta, Mansoer en Dewantara (Djawa Baroe 1943)

Page 96: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

94

shima) op 6 augustus was gevallen, werd op 7 augustus in de archipel een regeringsverklaring afgegeven, waarbij de instelling van het Voorbereidingscomite werd aange-kondigd. In dit college van 20 man werden 11 Indone­siers van Java benoemd (waaronder twee moslimleiders), drie van Sumatra, een van de Minahasa (Noord-Cele­bes), een van Zuid-Celebes, een van Borneo, een van de Kleine Soenda-eilanden, een (christen) van de Moluk-ken en een Chinees.

Een dag na het werpen van de tweede atoombom (op Nagasaki, 8 augustus) kregen Soekarno, Hatta en de bestuursambtenaar Radjiman Wediodiningrat als leden van het Voorbereidingscomite de opdracht zich naar Saigon te begeven. Op het hoofdkwartier van maarschalk H. Terauchi, de opperbevelhebber van de Zuidelijke Le-gers, vernamen zij op 11 augustus dat zij gemachtigd waren de onafhankelijkheid van Indonesie uit te roepen. Bij die gelegenheid werd Soekarno tot voorzitter van het comite benoemd en Hatta tot vice-voorzitter.

Toen het gezelschap op 14 augustus te Batavia terug-kwam, was in Japan het besluit tot capitulatie reeds genomen. Daar was men in Indonesie nog onkundig van, al deden geruchten daarover in de hoofdstad de ronde. Van verschillende zijden werd daarom druk uitgeoefend op Soekarno en Hatta om de onafhankelijkheid uit te roepen. De twee leiders werden zelfs ontvoerd en naar een PZsI/l-kazerne in Rengasdengklok, een dorp in het Krawangse, overgebracht. Onder pressie gezet stemden zij pas toe, nadat Soebardjo, medewerker van het liaison-kantoor van de Japanse marine te Batavia, hun de ver-zekering had gegeven dat Japan inderdaad gecapituleerd had.

Zo werd dan in de ochtend van 17 augustus 1945 in de voorgalerij van de woning van Soekarno, ten overstaan van het voltallige Voorbereidingscomite, de onafhanke-lijkheidsverklaring door Soekarno zelf voorgelezen. De moderne, geseculariseerde Republik Indonesia was een feit geworden.

Page 97: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

95

CONCLUSIE

Willen wij tot een juiste beoordeling komen van het eindresultaat van de ontwikkeling, zoals die zich op 17 augustus 1945 manifesteerde, dan moeten wij die niet alleen plaatsen tegen de achtergrond van het Nederland­se koloniale islambeleid, maar ook in het kader van het streven van orthodoxe moslims naar een Indonesische islamstaat, een staat gebaseerd op de islamitische wet.

Inderdaad heeft het Nederlands-Indische gouverne­ment de godsdienstige activiteiten van de moslims in de archipel zoveel mogelijk de vrijheid gelaten. Toezicht door het inheemse bestuur werd echter nodig geoordeeld om te voorkomen, dat de orthodoxie zijn streven naar een moslimstaat onder welk mom dan ook toch gestalte zou geven. Dit hield in feite in, dat de moslims zich slechts op politiek terrein mochten bewegen, wanneer en zo lang zij de westers-democratische beginselen in acht namen. In de ogen van orthodoxe moslimleiders bete-kende dit, dat de islam als zodanig als politieke macht nauwelijks een kans kreeg onder het Nederlandse be­wind.

Tegen dit licht bezien hebben de Japanse bezettings-autoriteiten de islam-orthodoxie in Indonesie een grote-. re mate van vrijheid gegund. Eensdeels is dit toe te schrij-ven aan de structuur van de Japanse staat zelf, waar het shintoi'sme als staatsgodsdienst zijn invloed op verschil-lende terreinen van het maatschappelijke en politieke leven uitoefende. De Japanners konden zich daardoor gemakkelijker dan de Nederlanders, die in een veel meer geseculariseerde maatschappij leefden, in de gedachten-wereld van de orthodoxe Indonesische moslims ver-plaatsen. Anderdeels achtten de Japanners het nodig alle moslimleiders in te schakelen - dus ook de orthodoxe -om de bevolking ten bate van de Japanse oorlogsinspan­ning te kunnen inzetten.

Het sterkst heeft deze soepelheid van de bezetter zich

Page 98: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

96

in Atjeh gemanifesteerd. De Japanse machthebbers heb­ben er namelijk toegelaten, dat de moslim-wetgeleerden taken uitoefenden op bestuurlijk en maatschappelijk ter­rein. Hierdoor werd bij laatstgenoemden de verwachting gewekt, dat op een geschikt moment in de toekomst een Atjehse moslimstaat zou kunnen worden gevormd. Een staat die onder hun leiding zou staan en waar de Atjehse traditie, de adat, geheel ondergeschikt zou zijn aan de moslimwetten. Dit hield in dat zij er niet aan dachten zich aan te sluiten bij de Indonesische eenheidsstaat, zoals die op 17 augustus 1945 te Djakarta werd geproclameerd. Het Japanse beleid in Atjeh, dat naar een evenwicht streefde tussen de oeleebalangs en de oelama-partij, heeft niet alleen geleid tot een verscherping van de controverse tussen deze twee machtsblokken. Het heeft ook ten aan­zien van het Indonesisch nationalisme in dit gewest ont-wrichtend gewerkt. Dit is mede toe te schrijven aan de zwakke positie, die de nationalistische partijen er voor de oorlog hadden ingenomen.

In de marinegebieden van de Indonesische archipel was de islam - ook in geografische zin - een randver-schijnsel. Daarom kon het Japanse moslimbeleid daar, ondanks de grote ophef die er in de kranten van werd gemaakt, de bevolking als geheel slechts zijdelings raken. De Djamijah Islamijah was onder leiding van Japanners een corporatie van een moslim-minderheid. De islamie-ten vielen - net als de andere inwoners - onder de juris-dictie van de bestuursambtenaren, omdat aan de mos­limcorporatie geen bevoegdheden op bestuurlijk gebied werden gegeven. Het gevolg hiervan was dat er tussen moslims en nationalisten geen controverse ontstond, maar juist een samengaan. Toch kan niet ontkend wor­den dat het opgelegde corporatief activeren van het isla­mitische geloofsleven in deze gebieden het bewustzijn van de moslims gaandeweg heeft versterkt.

Het samengaan van moslims en nationalisten richtte zich er in de eerste plaats tegen de bezetter, maar daar-naast ook tegen de feodale vorsten en de bestuursamb-

Page 99: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

97

tenaren als uitvoerders van het Japanse beleid. De ver-bondenheid van de moslims in de marinegebieden met het Indonesische nationalisme vloeide ook voort uit de vrees, dat de bij uitstek christelijke gebieden als de Mi-nahasa (Noord-Celebes) en de Zuid-Molukken hen weer zouden overvleugelen.

Op Java met zijn overwegend islamitische bevolking heeft de bezetter ongeveer dezelfde koers gevaren als in de marinegebieden. Ondanks sterk aandringen van mos-limzijde hebben de Japanse machthebbers de Masjoemi niet toegelaten op bestuurlijk gebied. Zij mocht zich uitsluitend op religieus terrein bewegen; de grote massa van moslims bleef onder toezicht van inheemse bestuursambtenaren. Ook aan de nationalisten werden geen bestuurlijke bevoegdheden gegeven. Deze gelijke

Voor het eerst in de Japanse bezettingstijd wordt de Rood- Witte vlag in het openbaar meegevoerd. Links vooraan Soekarno (Pradjoerit 1944)

Page 100: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

98

behandeling gaf kennelijk de gelegenheid aan moslim-voormannen en nationalistische leiders om op het hoog-ste niveau, in de Centrale Adviesraad bij voorbeeld, el­kaar te leren waarderen en elkaars standpunten te eer-biedigen.

Dit samengaan van moslims en nationalisten op Java zien we als het ware vastgelegd in de Pantjasila, de vijf beginselen waarop de Indonesische republiek op 17 au­gustus 1945 werd gegrondvest. In de vijfde zuil werd namelijk het geloof in de Al-Ene God tot uitdrukking gebracht. Maar ook in het democratische principe en in dat van de sociale rechtvaardigheid konden orthodoxe moslims zich vinden.

Toch waren er onder laatstgenoemden personen die niet konden berusten in het terugdringen van de islam in staatkundig opzicht. Een betrekkelijk kleine groep onder S.M. Kartosoewirjo zette zich tegen de Republik Indone­sia af en stond als Daroel Islam de moslimstaat voor. De kern ervan werd gevormd door orthodoxe PPTy4-militai-ren en fanatieke jongeren van de Hizboellah. De invloed die de Japanse bezetter aan de moslimorthodoxie op het eerstgenoemde vrijwilligerskorps gunde en die men in het op islamitische emblemen geinspireerde PETA-vaan-del gesymboliseerd ziet, is kenmerkend voor het dualis-tische moslimbeleid van de Japanners op Java.

Over het algemeen genomen kan gezegd worden, dat de Indonesische moslims het Indonesisch nationalisme krachtig ondersteunden. Zo kwam het dat Indonesie on-danks het feit dat het een van de grootste islamitische landen is, een moderne, want geseculariseerde, staat ge­worden is. Slechts een kleine minderheid poogde langs de weg van het geweld een islamstaat te vormen. Wel kan geconstateerd worden, dat de grotere vrijheid die de Japanse bezetter aan de moslimorthodoxie in Indonesie gegund heeft om ook op het hoogste politiek niveau - in Atjeh zelfs op bestuurlijk en maatschappelijk terrein -actief te zijn, impulsen heeft gegeven tot een nieuwe opleving van de islam in de jonge Indonesische staat.

Page 101: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

99

SUMMARY

ISLAM AND NATIONALISM DURING THE JAPANESE OCCUPATION OF INDONESIA

In order to evaluate correctly the effect of the Japanese occupation on the development of the Moslems in Indo­nesia, certain points should be taken into consideration. First of all, it is essential to realize that Moslems are required by Islamic law to strive constantly for the esta­blishment of a Moslem state, i.e. a state based on Moslem principles. Knowing this, the Netherlands Indies govern­ment was always on guard against this ultimate goal of Moslem orthodoxy. Hence, freedom of religion was granted to the Moslems in the archipelago only when activities were restricted to purely religious affairs. Since orthodox Moslems might be expected to take advantage of this freedom to urge the Indonesian people to aspire to an Islamic state, their activities were kept under a close scrutiny by the Indonesian civil servants.

Secondly, the Dutch, accustomed as they were to western democracy, expected religious tolerance from the Indonesian politicians, Moslem as well as secular nationalists. However, accompanying this attitude was the notion that there was no place for Moslem orthodox politics in the parliamentary system. There were, in fact, few opportunities for Moslem thinking to express itself politically in accordance with Islamic law.

The Japanese, on the other hand, lived in a country in which Shintoism as the state religion had its impact upon almost all areas of social, cultural and political activity. Indeed, the new rulers could understand more easily the direction Moslem orthodox leaders were taking in their vision and efforts. Consequently, the Japanese authori­ties in occupied Indonesia were inclined to give Moslem

Page 102: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

102

was allowed to continue its activities under supervision of the department for religious affairs. However, as the Japanese war effort required yet greater sacrifices from the people of Jawa, with the Jawa Hokokai established in the spring of 1944 to achieve that end, it was inevitable that Moslem leaders would have to submit to Japanese demands as well. They objected, however, to the incor­poration of the new Moslem organization, the Masjumi, into the Hokokai, and the military administration con­ceded this claim. The Moslems were not allowed to take control of the Indonesian voluntary amy, the PETA. But in 1944, the Moslem leaders were gratified by the repla­cement of Djajadiningrat as head of the department for religious affairs by Kiai Asj'arie, the president of the Masjumi. And, at last, early in 1945, they were even allowed to raise an auxiliary army of their own, the Hizbullah.

As the end of the war drew near, however, Moslem influence in political affairs in Java was clearly on the wane, with the result that the proclamation of August 17, 1945 was entirely a secular ceremony. It seemed at that moment that most of the Moslem leaders in Java whole­heartedly supported the realization of the secular Repu­blic of Indonesia. Nonetheless, during the preparation of Indonesian independence, Moslem leaders succeeded in forcing the secular nationalists to the concession, sti­pulated in the preamble to the Djakarta Charter of June, 1945, that Indonesian Moslems have to live according to Islamic law.

Finally, we may draw the conclusion that thanks to the more tolerant policy practised by the Japanese military authorities during the occupation towards Moslem or­thodox political activities, the Islam in Indonesian had a revival. This led, in turn, to the refusal of some Indo­nesian orthodox Moslem leaders to accept the establish­ment of the secular Indonesian Republic. It was under S.M. Kartosuwirjo that they worked towards a real Mos­lem Indonesia, the Darul Islam.

Page 103: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

103

REGISTER

3A-beweging 72, 73 Abdoel Azis, toeankoe 34-35 Abikoesno Tjokrosoejoso 7 1 - 7 4 , 8 6 Achmad Dachlan , Kiai 70 Allied military administration civil affairs branch (Amacab) 44 At jehraad 41 Bagoes Had ikoesoemo, Ki 77 Barisan Hizboellah 84 -85 , 88-89 , 98 Barisan Pelopor 88 Beureueh, Daoed 26, 30, 33-34, 42-44 Bl i ta r -ops tand 85-86 Cent ra le Adviesraad 43, 84, 98 Comite van Voorbere id ing van de Onafhankel i jkheid 43, 94 Commissie van Onderzoek tot Voorbere id ing van de Onafhankel i jkheid 8 8 , 9 1 - 9 3 Daroel Islam 98 Dewanta ra , Ki Hadjar (ps . Soewardi Soer jadinin-grat) 75 ,93 Dja jad in ingra t , prof. dr. Hoesein 76 Djakar ta-c/ jar /er 93 Djamijah Islamijah 56, 60, 62 - 63 , 65 -68 , 96 Djawa Hokokai 7 9 - 8 0 , 8 6 , 88, 90 136th Force 44 Fujiwara-kikan (F -organ i sa t i e ) 27-28 , 30-3 1, 39, 42, 44 Gaboengan Politik Indonesia (GAPI) 71 Hamidhan , A. A. 5 3 , 5 9 , 6 7 Hasjim Asj 'ar ie 79-80 Hasjmy, A. 3 1 Hat ta , drs . Mohammad 12, 15, 58, 75, 77, 80, 93-94 Horie , kolonel S. 73, 76 Kar tosoewir jo , S. M. Kasman Singodimedjo , mr. 78 Koiso , generaal Kuniaki 40, 57, 61-62 , 82, 84 Koninklijk Nede r l andsch - Ind i s ch Leger (KNIL) 27, 29, 77 3 M-beweging 53, 59 Madjelis Agama Islam oentoe bantoean kemakmoeran Asia Timoer Raja (Maibkatra) 34 -36 ,41 Madjlis Sjoero Moelimin Indonesia (Masjoemi) 79-80, 8 4 - 8 5 , 8 8 , 90, 97 Madjlisoel lslamil A'laa Indonesia (MIAI) 7 1 , 7 5 , 78-79

Page 104: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945

104

Mansoer , Kiai Hadji Mas 62 - 63 , 7 1, 74-75 , 79-80, 93 Masubuch i , S. 26 ,3 1 , 3 5 , 4 2 , 4 4 - 4 5 Moehammad Hasan, mr. Teukoe 32, 36 Moehammadijah 24, 34, 51, 70, 74, 77-78 , 79 Mook, dr. H. J. van 22 Nahdatoel Oelama 74 ,79 -81 Nieuw-Leven-ac t ie 86, 88-89 Nisshinkai 50-51 Nja Arif, Teukoe 36, 39 Oemar Abdoe l lah , Shahiboel Fadillah Oestaz 6 0 - 6 1 , 63 Oemar Fa isha l , Shahiboel Fadillah Hadji 53-56 , 59-60, 64-66 Pantja Dharma 83-84, 87 Pantjasila 9 1 - 9 3 , 9 8 Partai Nasional Indonesia (PNI) 70, 78 Partai Sarekat Islam Indonesia (PSII) 69-73 Pembela Tanah Air (PETA) 77-78 , 82, 84-86, 89-90, 94, 98 Pemoeda Poesa 25, 30, 32, 39-40 Persatoean Oelama-Oelama di Seloeroeh Atjeh (Poesa) 2 5 - 2 8 , 3 0 - 3 5 , 3 9 , 4 4 Poesat Tenaga Rakjat (Petera) 75, 80 Radj iman Wediod in ingra t , K. R. M. T. 94 Samsoeddin , mr. R. 72 Sarekat Islam (SI) 69-70 Shimizu, Hi toshi 72 Sjahr i r , Soetan 12,15 Soebard jo , mr. Achmad 14, 62, 94 Soedjono, mr. R. 14-15 Soekarno , ir. 15, 4 1 , 62, 67, 70, 74-75 , 77-78 , 80, 84, 91 , 9 3 - 9 4 , 9 7 Soember Darah Rakjat (Soedara) 63 Soepr i jad i , lu i tenant 85-86 Terauch i , maarschalk Hisa ichi 94 Thamr in , M. H. 15, 17 Tojo, generaal Hideki 37, 40, 76 Zainal Moestafa , Kiai Hadji 80-82

Page 105: Islam en Nationalisme in Door Japan Bezet Indonesië 1942-1945