Irregular Verbs – Onregelmatige werkwoorden -...
Click here to load reader
Transcript of Irregular Verbs – Onregelmatige werkwoorden -...
Irregular Verbs – Onregelmatige werkwoorden De werkwoorden die schuingedrukt staan, komen niet vaak voor in het moderne Engels, maar kun je wel tegenkomen in literatuur. Als een werkwoord twee vormen heeft en één ervan komt minder vaak voor, dan zal ook die vorm schuingedrukt staan. Deze lijst van onregelmatige werkwoorden is op alfabetische volgorde.
Hele werkwoord Verleden tijd Voltooid deelwoord Vertaling
1 to abide - abode - abode - verbreiden/verdragen to arise - arose - arisen - tot leven komen
to awake - awoke/awaked - awoken/awaked
- -
-
- ontwaken to be - was/were - been - zijn
5 to bear t
- bore - borne/born - verdragen to bea - beat beaten (ver)slaan to become - became - become - worden to befall
t - befell - befallen - overkomen, gebeuren
to bege - begot - begotten - voortbrengen, kweken 10 to begin - began
he- begun
l- beginnen
ho to behold - be ld - behe d - aansc uwen to bend - bent - bent - buigen to bereave - bereaved - bereaved/bereft∗ wegnemen to beseech - besought - besought - smeken
15 to bet - betted/bet - betted/bet - wedden to bid - bade - bidden - gebieden, verzoeken to bid - bid - bid - bieden op een veiling to bind - bound - bound - binden to bite - bit - bitten - bijten
20 to bleed - bled - bled - bloeden to blow - blew - blown - blazen, waaien to break - broke - broken - breken to breed - bred - bred - fokken, kweken to bring - brought - brought - brengen
∗ Deze voltooid deelwoorden zijn niet naar keuze, maar hebben een verschillende betekenis. Zoek de betekenis die je nodig hebt op in een betrouwbaar woordenboek
©The English Classroom – Vaklokaal Engels De Digitale School
25 to broadcast - broadcast - broadcast - uitzenden to build - built - built - bouwen to burn - burned/burnt - burned/burnt - branden to burst - burtst - burst - barsten to buy - bought - bought - kopen
30 to cast - cast - cast - gooien to catch - caught - caught - vangen to chide - chid - chidden - berispen to choose - chose - chosen - kiezen to cleave - clove/cleft - cloven/cleft∗ - klieven, splijten
35 to cling - clung - clung - zich vastklemmen to clothe - clothed/clad - clothed/clad - (aan-, be-, in-, om)kleden to come - came - come - komen to cost - cost - cost - kosten to creep - crept - crept - kruipen
40 to crow - crowed/crew - -
-
- -
crowed kraaien to cut - cut - cut - snijden, knippen
to dare - dared/durst dared/durst - durven to deal - dealt - dealt - handelen to dig - dug - dug - graven
45 to do - did - done - doen to draw - drew drawn trekken, tekenen to dream - dreamed/dreamt - dreamed/dreamt - dromen to drink - drank - drunk - drinken to drive - drove - driven - rijden, drijven
50 to dwell - dwelled/dwelt - dwelled/dwelt - wonen to eat - ate - eaten - eten to fall - fell - fallen - vallen to feed - fed - fed - (zich) voeden to feel - felt - felt - (zich) voelen
55 to fight - fought - fought - vechten to find - found - found - vinden
∗ zie voetnoot p. 1
©The English Classroom – Vaklokaal Engels De Digitale School
to flee - fled - fled - vluchten to fling - flung - flung - (met kracht) werpen to fly - flew - flown - vliegen
60 to forbear - forbore - forborne - nalaten to forbid - forbade - forbidden - verbieden to forget - forgot - forgotten - vergeten to forgive - forgave - forgiven - vergeven to forsake - forsook - forsaken - in de steek laten
65 to freeze - froze - frozen - vriezen to get - got - got - krijgen to gild - gilded/gilt - gilded/gilt - vergulden, tinten to gird - girded/girt - girded/girt - (om)gorden to give - gave - given - geven
70 to go - went - -
-
- -
- -
gone gaan to grind - ground - ground - malen, slijpen to grow - grew - grown - groeien, verbouwen
to hang - hanged/hung - hanged∗/hung hangen to have - had - had - hebben
75 to hear - heard - heard - horen to hew - hewed - hewed/hewn - houwen to hide - hid - hidden - verbergen to hit - hit - hit - slaan, treffen to hold - held - held - houden
80 to hurt - hurt - hurt - bezeren to keep - kept - kept - houden to kneel - knelt
- knelt
- knielen
to knit∗∗ - knit - knit - samen brengen to know - knew known weten, kennen
85 to lay - laid - laid - leggen to lead - led led leiden to lean - leant - leant - leunen
∗ zie voetnoot p. 1 ∗∗ het werkwoord to knit in de betekenis van ‘breien’ is regelmatig: to knit – knitted - knitted
©The English Classroom – Vaklokaal Engels De Digitale School
to leap - leaped/leapt - leaped/leapt - springen to learn - learned/learnt - learned/learnt - leren
90 to leave - left - left - (ver)laten to lend - lent - lent - (uit)lenen to let - let - let - laten, verhuren lie - lay - lain - liggen to light - lit - lit - aansteken
95 to lose - lost - lost - verliezen to make - made - made - maken to mean - meant - meant - bedoelen, betekenen to meet - met - met - ontmoeten to mow - mowed - mowed/mown - maaien
100 to pay - paid - paid - betalen to put - put - put - leggen, zetten ro read - read - read - lezen to rend - rent - rent - rijden to rid - rid - rid - bevrijden, ontdoen, afhelpen
105 to ride - rode - ridden - rijden to ring - rang - rung - bellen, klinken to rise - rose - risen - opstaan, opgaan, stijgen, rijzen to run - ran - run - hardlopen, rennen to saw - sawed - sawed/sawn - zagen
110 to say - said - said - zeggen to see - saw - seen - zien to seek - sought - sought - zoeken to sell - sold - sold - verkopen to send - sent - sent - (ver)zenden
115 to set - set - set - zetten to sew - sewed - sewn - naaien to shake - shook - shaken - schudden to shear - sheared/shore - sheared/shorn - scheren (van schapen) to shed - shed - shed - storten (bloed, tranen)
120 to shine - shone - shone - schijnen to shoe - shod - shod - beslaan
©The English Classroom – Vaklokaal Engels De Digitale School
to shoot - shot - shot - schieten to show - showed - showed/shown - tonen to shrink - shrank - shrunk - krimpen, terugdeinzen
125 to shut - shut - shut - sluiten to sing - sang - sung - zingen to sink - sank - sunk - zinken to sit - sat - sat - zitten to slay - slew - slain - doden
130 to sleep - slept - slept - slapen to slide - slid - slid - glijden to sling - slung - slung - (met een slingerende beweging) werpen
slink
- slunk - slunk - sluipen to slit - slit - slit - splijten
135 to smell - smelled/smelt - smelled/smelt - ruiken to smite - smote - smitten - slaan to sow - sowed - sowed/sown - zaaien to speak - spoke - spoken - spreken to speed - speeded/sped - speeded/sped - zich spoeden
140 to spell - spelled/spelt - spelled/spelt - spellen to spend - spent - spent - uitgeven, doorbrengen to spill - spilled/spilt - spilled/spilt - morsen to spin - spun, span - spun - spinnen to spit - spat - spat - spuwen
145 to split - split - split - splijten to spread - spread - spread - zich verspreiden to spring - sprang - sprung - springen to stand - stood - stood - staan to steal - stole - stolen - stelen, sluipen
150 to stick - stuck - stuck - steken, plakken to sting - stung - stung - steken, prikken
to stink - stank/stunk - stunk - stinken to strew - strewed - strewed/strewn - strooien to stride - strode - stridden - schrijden
155 to strike - struck - struck - slaan, staken
©The English Classroom – Vaklokaal Engels De Digitale School
to string - strung - strung - rijgen, besnaren, spannen to strive - strove - striven - streven to swear - swore - sworn - zweren to sweat - sweated, sweat - sweated, sweat - zweten
160 to sweep - swept - swept - vegen to swell - swelled - swelled, swollen - zwellen to swim - swam - swum - zwemmen to swing - swung - swung - zwaaien to take - took - taken - nemen
165 to teach - taught - taught - onderwijzen to tear - tore - torn - scheuren to tell - told - told - zeggen, vertellen to think - thought - thought - denken to thrive - thrived/throve - thrived/thriven - voorspoed hebben
170 tp throw - threw - thrown - gooien, werpen to thrust - thrust - thrust - stoten to tread - trod - trodden/trod - (be)treden to understand - understood - understood - begrijpen, verstaan to undertake - undertook - undertaken - ondernemen
175 to wake - waked/woke - waked/woken
- -
- ontwaken, wekken to wear - wore - worn - dragen (aan het lichaam) to weave - wove woven weven to weep - wept - wept - wenen to wet - wetted/wet - wetted/wet - nat maken
180 to win - won - won - winnen to wind - wound - wound - winden to withdraw - withdrew - withdrawn - (zich) terugtrekken to withhold - withheld - withheld - onthouden, terughouden to withstand - withstood - withstood - weestaan
185 to wring - wrung - wrung - wringen to write - wrote - written - schrijven
©The English Classroom – Vaklokaal Engels De Digitale School