Internetgebruik wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren rapport participatief...

50
INTERNETGEBRUIK: WAT LEERKRACHTEN VAN KINDEREN KUNNEN EN MOETEN LEREN. Participatief onderzoek onder kinderen van 11-12 jaar over wat de leerkracht moet weten over hun internetgebruik om hen hierbij te kunnen ondersteunen. Auteur: L.S. van Dijk

description

Onderzoeksrapport in opdracht van AeronAdvies. Wat leerkrachten moeten weten in de ogen van leerlingen over internetgebruik. Participatief onderzoek voor Universiteit Twente.

Transcript of Internetgebruik wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren rapport participatief...

Page 1: Internetgebruik wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren   rapport participatief onderzoek leerlingen - AeronAdvies 2012

INTERNETGEBRUIK: WAT LEERKRACHTEN VAN KINDEREN

KUNNEN EN MOETEN LEREN. Participatief onderzoek onder kinderen van 11-12 jaar over wat de

leerkracht moet weten over hun internetgebruik om hen hierbij te

kunnen ondersteunen.

Auteur: L.S. van Dijk

Page 2: Internetgebruik wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren   rapport participatief onderzoek leerlingen - AeronAdvies 2012

Van Dijk, L.S. | 2012 | Internetgebruik: wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren 2

INTERNETGEBRUIK: WAT LEERKRACHTEN VAN KINDEREN

KUNNEN EN MOETEN LEREN. Participatief onderzoek onder kinderen van 11-12 jaar over wat de

leerkracht moet weten over hun internetgebruik om hen hierbij te

kunnen ondersteunen.

Auteur: L.S. van Dijk Begeleider: Dhr. N. Baas Onderwijsinstelling: Universiteit Twente Datum voltooiing: 22 juni 2012

Page 3: Internetgebruik wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren   rapport participatief onderzoek leerlingen - AeronAdvies 2012

Van Dijk, L.S. | 2012 | Internetgebruik: wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren 3

“Door de lessen leuker te maken, ga je beter opletten. Door beter op te letten ga je hogere cijfers halen.

Door hogere cijfers te halen, ga je naar een hoger niveau. Door een hoger niveau krijg je een betere baan.

Door een betere baan krijg je ook meer geld. Door meer geld krijg je meer dingen.

Door meer dingen word je gelukkiger. Doordat je gelukkiger bent, leef je langer.

Door internet in te kunnen zetten, word ik gelukkiger.”

Citaat van een 11 of 12 jarige participant uit het onderzoek

Page 4: Internetgebruik wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren   rapport participatief onderzoek leerlingen - AeronAdvies 2012

Van Dijk, L.S. | 2012 | Internetgebruik: wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren 4

INHOUDSOPGAVE SAMENVATTING 5 1. INLEIDING 6 2. THEORETISCH KADER 8 2.1 INTERNETGEBRUIK JONGEREN 8 2.1.1 Positieve punten internetgebruik door jongeren 9 2.1.2 Negatieve punten internetgebruik door jongeren 10 2.2 LEERKRACHTEN EN INTERNET 11 2.3 PARTICIPATIEF ONDERZOEK 12 2.3.1 De vorm: participatief onderzoek 12 2.3.2 Kinderparticipatie 13 2.3.3 Praktische voorbeelden uit de literatuur 14 2.4 ETHISCHE RICHTLIJNEN 17 2.5 SAMENVATTEND 18 3. METHODE 19 3.1 ALGEMEEN ONTWERP 19 3.2 DEELNEMERS 19 3.3 INSTRUMENT 19 3.3.1 Opzet van de bijeenkomsten 19 3.3.2 Instrumenten in het participatieve onderzoek 20 3.3.3 Richtlijnen in de literatuur 20 3.4 PROCEDURE 22 3.5 ETHISCHE RICHTLIJNEN 23 3.6 DATA ANALYSE 24 4. RESULTATEN 25 4.1 ONLINE BELEVING IN HET ALGEMEEN 25 4.1.1 Positief aan internet in het algemeen 26 4.1.2 Negatief aan internet in het algemeen 28 4.2 HOE DE LEERKRACHT DE LEERLING KAN ONDERSTEUNEN 29 4.2.1 Ondersteunen bij positieve ervaringen 29 4.2.2 Ondersteunen bij negatieve ervaringen 31 4.2.3 Samenvatting ondersteuning 32 4.3 WAT DE LEERKRACHT MOET WETEN OVER INTERNETGEBRUIK KINDEREN 32 4.3.1 Eigen gebruik 32 4.3.2 Internetgebruik kinderen 32 4.4 WAT DE LEERKRACHT ZELF MOET KUNNEN OP INTERNET 34 4.5 WAAR DE LEERKRACHT ZICH NIET MEE MOET BEMOEIEN 35 4.5.1 Privacy 35 4.5.2 School 35 4.6 IDEEËN VAN KINDEREN OVER INTERNETGEBRUIK IN DE LES 36 4.6.1 Positieve aspecten internetgebruik in de les 36 4.6.2 Negatieve aspecten internetgebruik in de les 37 4.7 EFFECTEN PARTICIPATIEF ONDERZOEK 38 5. DISCUSSIE 39 5.1 CONCLUSIES 39 5.2 AANBEVELINGEN PRAKTIJK 41 5.3 BEPERKINGEN ONDERZOEK 42 5.4 AANBEVELINGEN VERVOLGONDERZOEK 42 REFERENTIES 43 BIJLAGEN 45

Page 5: Internetgebruik wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren   rapport participatief onderzoek leerlingen - AeronAdvies 2012

Van Dijk, L.S. | 2012 | Internetgebruik: wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren 5

SAMENVATTING

Internetgebruik in de les is een onderwerp dat steeds vaker speelt op basisscholen. Er is hier al

kennis over, alleen is veel van deze kennis niet direct afkomstig van kinderen zelf. Dit terwijl de

theorie voorschrijft dat kinderen voorlopen op het gebied van internetgebruik van hun ouders en / of

leerkrachten. Dit onderzoek richtte zich hierom op de kinderen zelf. In dit geval: kinderen uit groep

acht van de basisschool, 11 of 12 jaar oud. Het doel was erachter te komen wat leraren moeten

weten over het internetgebruik van hun leerlingen om ze hierbij te kunnen ondersteunen. Om deze

informatie te achterhalen is gebruik gemaakt van een participatief onderzoek. Bij deze vorm van

onderzoek mogen de kinderen zelf actief deelnemen aan de dataverzameling.

Vijf weken lang is het onderzoek verricht op een basisschool in Oost-Nederland met zeven participanten uit groep acht. Er zijn drie vragen behandeld om vervolgens de hoofdvraag te kunnen beantwoorden, namelijk: Welke kennis en vaardigheden dient een leerkracht te hebben om te kunnen ondersteunen bij wat leerlingen online doen vanuit het perspectief van kinderen van 11-12 jaar? Welke kennis en vaardigheden dient een leerkracht te hebben om leerlingen te ondersteunen bij de positieve kanten van hun internetgebruik vanuit het perspectief van kinderen van 11-12 jaar? en welke kennis en vaardigheden dient een leerkracht te hebben om leerlingen te kunnen ondersteunen bij de negatieve aspecten van hun internetgebruik vanuit het perspectief van kinderen van 11-12 jaar? Gedurende die weken was er één contactmoment per week en kregen de kinderen een boekje mee naar huis waar de vraag van die week instond. Als de leerlingen nog informatie wilden toevoegen, konden ze dat alsnog opschrijven. Belangrijke bevindingen waren dat kinderen niet willen dat de leerkracht zich bemoeit met hun privézaken zoals berichten en foto’s op sociale netwerken. Wel zouden ze graag contact willen hebben met de leerkracht om vragen over huiswerk te stellen of omdat ze dan privé tegen de leerkracht kunnen praten, zonder dat er klasgenoten meeluisteren. De kinderen geven verder aan dat ze graag hulp willen ontvangen bij het afsluiten van hun profielen voor buitenstaanders, het goed kunnen zoeken van informatie en het beveiligen tegen hackers. Dit zouden ze graag door middel van internetlessen willen leren. Wat de leerkracht hiervoor moet weten is alles wat de kinderen zelf ook weten, dus weten waar de kinderen zich online bevinden en ook weten hoe het werkt. De keuze voor participatief onderzoek is een positieve keuze gebleken. Zo werd in de eerste sessie door de kinderen opgemerkt dat de leerkracht hen niet hoefde te ondersteunen bij het internetgebruik. Naarmate de kinderen meer met het onderwerp bezig waren, keken ze hier veel genuanceerder tegenaan en wilden ze juist wel ondersteuning ontvangen! Daarbij voelden de kinderen zich gevleid mee te mogen doen aan het onderzoek. Hierdoor hielden ze elkaar scherp en werkten ze hard om een goed resultaat neer te zetten.

Page 6: Internetgebruik wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren   rapport participatief onderzoek leerlingen - AeronAdvies 2012

Van Dijk, L.S. | 2012 | Internetgebruik: wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren 6

1. INLEIDING Het startpunt van dit onderzoek is, dat het relatief onbekend is hoe leerkrachten op basisscholen om kunnen gaan met het internetgebruik van hun leerlingen. Er is nog niet veel bekend wat een leerkracht moet weten over het internetgedrag van kinderen vanuit het oogpunt van de kinderen zelf om het hierbij eventueel te kunnen ondersteunen, zowel ter stimulans als ter afremming. Internet is eigenlijk te vergelijken met het verkeer. Het is bijna noodzakelijk om eraan deel te nemen, echter: je laat een kind ook niet alleen door donkere steegjes wandelen. Naast de donkere steegjes biedt internet ook

veel goede punten. Positief aan internet is het

helpen bij identiteitsontwikkeling (Cleemput,

2008; Gross, 2004). Als voorbeeld biedt het de

kinderen de mogelijkheid om verschillende

identiteiten uit te proberen en de beste te

kiezen (Li, 2007). Het helpt hen verder in het

bevorderen van leiderschapskwaliteiten en

communicatievaardigheden (Green & Hammon,

2007; Sharples, Logan, Harrison & Graber, 2009).

Naast privévoordelen biedt het internet ook voordelen voor schoolgebruik. In plaats van een werkstuk alleen voor de leerkracht te schrijven, kan een leerling zijn werkstuk nu ook delen via een blog wat zijn motivatie ten goede zal komen, aldus Kesseler (2010). Nadelen zijn er echter ook. Delfos (2011) stelt dat kinderen geholpen moeten worden hun online ervaringen te delen, omdat ze deze zelf niet goed kunnen verwerken. Sharples, et al. (2009) zijn het hiermee eens en stellen dat kinderen “net”-etiquette moeten leren. Anastasiades en Vitalaki (2011) vinden dat kinderen geleerd moet worden hoe ze internet veilig kunnen gebruiken. Zowel Sharples, et al. (2009) en Anastasiades en Vitalaki (2011) stellen dat school er een belangrijke rol in speelt om kinderen te leren hoe met internet om te gaan. Door onduidelijkheid over de rol van de leerkracht kan er miscommunicatie plaatsvinden tussen leerkracht en leerling. Daarnaast is de

wereld door internetgebruik meer complex geworden, de communicatie(vormen) veranderen snel. Het is belangrijk voor een leerkracht om dit bij te houden om een goede communicatie te kunnen behouden met zijn leerlingen en de leerling te ondersteunen bij die aspecten die hij lastig vindt op internet. Het doel van het onderzoek is om een begin te maken met te onderzoeken wat een leerkracht moet weten over internetgebruik om zijn leerlingen hierbij te kunnen ondersteunen vanuit het oogpunt van de kinderen zelf. Op basis van het onderzoek volgen adviespunten die aangeven hoe een leerkracht zijn leerlingen hierbij kan ondersteunen. Doordat er nu nog weinig bekend is over hoe leerkrachten met internet kunnen omgaan en leraren ook niet altijd op de hoogte zijn van de laatste ontwikkelingen op dit gebied, is er sprake van een kenniskloof tussen leerkracht en leerling. Dit maakt het voor de leerling lastig om zijn problemen of vragen op het gebied van zijn internetgebruik te communiceren met de leerkracht. Door het kennisverschil te verkleinen, wordt de communicatie tussen leerling en leerkracht beter. Onderzoeksvraag:

“Wat moeten leraren weten over het internetgebruik van hun leerlingen om ze hierbij te kunnen ondersteunen - vanuit het perspectief van kinderen van 11-12 jaar?” Subvragen: 1. Welke kennis en vaardigheden dient een

leerkracht te hebben om te kunnen ondersteunen bij wat leerlingen online doen vanuit het perspectief van kinderen van 11-12 jaar?

2. Welke kennis en vaardigheden dient een leerkracht te hebben om leerlingen te ondersteunen bij de positieve kanten van hun internetgebruik vanuit het perspectief van kinderen van 11-12 jaar?

3. Welke kennis en vaardigheden dient een leerkracht te hebben om leerlingen te

Page 7: Internetgebruik wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren   rapport participatief onderzoek leerlingen - AeronAdvies 2012

Van Dijk, L.S. | 2012 | Internetgebruik: wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren 7

kunnen ondersteunen bij de negatieve aspecten van hun internetgebruik vanuit het perspectief van kinderen van 11-12 jaar?

Het onderzoek wordt verricht in opdracht van het marketing- en communicatieadvies bureau AeronAdvies. AeronAdvies verwacht een rapport

waarmee het bureau basisscholen kan adviseren over wat de leerkracht dient te weten over social media volgens de leerlingen van groep acht.

Page 8: Internetgebruik wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren   rapport participatief onderzoek leerlingen - AeronAdvies 2012

Van Dijk, L.S. | 2012 | Internetgebruik: wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren 8

2. THEORETISCH KADER Er wordt in dit onderzoek regelmatig gesproken over nieuwe media. Wat zijn nu precies nieuwe media? Zoals Tomasello, Lee en Baer (2009) stellen, is elke vorm van media in de geschiedenis nieuw geweest. Zoals de TV in de jaren 60 van de vorige eeuw nieuw was, was internet in de jaren 90 revolutionair om over te publiceren (Tomasello, Lee, & Baer, 2009). Als er in dit onderzoek wordt gesproken over nieuwe media, wordt er social media bedoeld. Social media houdt in: een online platform dat gebruikers de mogelijkheid geeft om zichzelf neer te zetten door een website, video en / of tekst. Hiernaast is het mogelijk om connecties te leggen met andere profielen (Cleemput, 2008). Kaplan en Haenlein (2009) vullen aan dat de inhoud door gebruikers zelf gegenereerd wordt. Er is een basis infrastructuur [zoals Facebook] waarop gebruikers onder andere hun humeur en foto’s kunnen delen. Dit hoofdstuk gaat in op het internetgebruik van jongeren en de rol van social media hierin, de positieve en negatieve kanten van het internetgebruik; omgang met internet door leerkrachten en de begeleiding die zij kinderen kunnen geven; theorie over de manier van onderzoeken dat in dit rapport centraal staat: participatief onderzoek.

2.1 INTERNETGEBRUIK JONGEREN Meer dan drie kwart van de kinderen heeft thuis toegang tot het internet (Rideout, Foehr & Roberts, 2010; King, Walpole, & Lamon, 2007). Een derde van de kinderen heeft in 2009 al op hun kamer toegang tot het internet (Rideout, Foehr & Roberts, 2010). Van de kinderen zijn jongens overigens meer geneigd gebruik te maken van digitale media dan meisjes (Kuter-Luks, Heuvelman, & Peters, 2011). Figuur 1 geeft de verschillen over de jaren weer.

Figuur 1 Internettoegang thuis, over jaren (Rideout, Foehr, & Roberts, 2010)

Kinderen lopen voor in internetgebruik op hun ouders en / of leerkrachten. Dit komt doordat de oudere generaties het computergebruik zichzelf op latere leeftijd hebben aangeleerd tegenover kinderen die ermee opgegroeid zijn (Genuis & Genuis, 2005; King, Walpole & Lamon, 2007). Dit betekent niet dat kinderen zonder hun ouders of leraren online actief kunnen zijn. Delfos (2011) stelt namelijk dat kinderen volwassenen nodig hebben om ervaringen die ze online opdoen in de juiste context te plaatsen. In de digitale wereld gaan kinderen nu nog hun eigen gang en worden kinderen nauwelijks begeleid en zijn ze onbeschermd. Delfos (2011) vindt dit gevaarlijk aangezien kinderen de ervaringen die zij online opdoen nauwelijks kunnen verwerken vanwege de complexiteit hiervan. Wanneer ze de ervaringen echter delen met volwassenen, trekken kinderen hier lering uit en worden ze wijzer. Social media | Uitbreiding van het schoolplein Over het algemeen loggen kinderen meerdere keren per dag in om hun profiel te wijzigen of andere profielen te bekijken en om te communiceren met vrienden (Cleemput, 2008). Kinderen zijn online vaak gekoppeld aan personen die ze ook in de offline wereld kennen (Gross, 2004). Dit zullen kinderen zijn uit hun

Page 9: Internetgebruik wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren   rapport participatief onderzoek leerlingen - AeronAdvies 2012

Van Dijk, L.S. | 2012 | Internetgebruik: wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren 9

eigen omgeving zoals school, de voetbal en / of clubs. Kinderen vinden over het algemeen dat hun offline identiteit overeen moet komen met hun online identiteit (Cleemput, 2008). Dit ligt in lijn met wat Gross (2004) stelt: namelijk de verbinding zoeken met de personen die je ook in de offline wereld kent. Een deel van de kinderen voelt zich online echter beter dan offline. De redenen die hierbij genoemd worden, zijn dat kinderen zich online beter kunnen uitdrukken en beter tot hun recht komen (King, Walpole, & Lamon, 2007). Dit kan komen doordat kinderen zich online anoniem wanen (Aricak, et al., 2008). Doordat kinderen het idee hebben volledig in de anonimiteit te leven, denkt deze groep te kunnen doen wat ze wil doen (Aricak, et al., 2008; Genuis & Genuis, 2005). Door deze gepercipieerde onbekendheid kunnen kinderen andere identiteiten uitproberen om er vervolgens één te kiezen die ze het meest bevalt (Slonje & Smith, 2008).

2.1.1 Positieve punten internetgebruik door

jongeren

Privé: Social media kunnen kinderen helpen bij hun identiteitsontwikkeling. Op het moment dat een kind tussen zijn 10e en 12e levensjaar een psychosociale ontwikkeling doormaakt, (Delfos, 2011) zijn de kinderen ook online actief een identiteit te ontwikkelen en er een te kiezen die het best bij hen past (Li, 2007). Positieve punten van internetgebruik zijn dat kinderen creatief leren te zijn, bijvoorbeeld door een profiel te bouwen. Hiernaast helpt het de kinderen communicatievaardigheden te trainen en te verbeteren. Hiernaast helpt het om leiderschapsvaardigheden te ontwikkelen (Green & Hammon, 2007; Sharples, Graber, Harrison, & Logan, 2009). Kinderen trainen deze vaardigheden onder andere door zich online te presenteren. Dit laatste kan positief zijn voor het beantwoorden van de vragen: “Wie ben ik?” en “Wat wil ik?”. Dit zijn de twee belangrijkste vragen die kinderen stellen in de adolescentiefase van identiteitsontwikkeling (Harder, 2009). Volgens Mason (2008) gebruiken kinderen internet als een speelplaats: een reguliere

speelplaats, net als eentje in hun wijk of op school waar ze praten en spelen met dezelfde kinderen als in het dagelijks leven. Dit is in lijn met de fase ‘schoolleeftijd’ of ‘kindertijd’ in de identiteitsontwikkeling (Harder, 2009). Onderwijstechnisch: Door gebruik van het internet, waar veel zaken in het Engels zijn, leren kinderen spelenderwijs al met deze taal omgaan. Leraren kunnen dit middel strategisch inzetten om het Engels van hun (jonge) leerlingen te verbeteren (Quigley, 2011). Dit geldt ook voor andere vakken. Gebruik maken van digitale middelen om het curriculum aan de leerlingen te leren, is een van de meest succesvolle manieren om leerlingen de stof bij te brengen (Dreon, Kerper, & Landis, 2011). Leerlingen zijn meer geneigd om informatie op te nemen van websites die gemaakt zijn door medeklasgenoten dan via informatie die regulier op internet gevonden kan worden (Madden, Ford, Miller, & Levy, 2003). Daarbij komt dat kinderen die niet graag boeken lezen, wel erg enthousiast zijn om informatie te zoeken via internet (Madden, Ford, Miller, & Levy, 2003). Uit onderzoek blijkt dat kinderen die uit een gezin komen met een lage sociaal economische status of waarvan de ouders het de taal die op school gesproken wordt niet vloeiend beheersen, meer internet gebruiken voor hun huiswerk (Kuter-Luks, Heuvelman, & Peters, 2011). Dit komt volgens Kuter-Luks, Heuvelman en Peters (2011) doordat hun ouders niet de mogelijkheden hebben om hun kinderen te helpen met huiswerk.

Page 10: Internetgebruik wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren   rapport participatief onderzoek leerlingen - AeronAdvies 2012

Van Dijk, L.S. | 2012 | Internetgebruik: wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren 10

2.1.2 Negatieve punten internetgebruik door

jongeren

Privé Internet bevat naast positieve kanten, ook schadelijke aspecten. Volgens het Verdrag van de Rechten van het Kind, artikel 17 lid e, hebben kinderen het recht om beschermd te worden tegen schadelijke informatie. Delfos (2011) noemt als voorbeeld de kijkwijzer voor televisieprogramma’s. Op internet is er nog niet zoiets wijdverspreids. Om kinderen tegen de schadelijke aspecten te beschermen, is media educatie nodig aldus Delfos (2011). Als tip geeft ze om erover te praten met kinderen. Ook Sharples et al. (2009) stellen dat het goed is dat kinderen online zijn, maar dat er controle moet zijn. Kinderen overzien hun acties nog niet goed genoeg, dit kan onder andere leiden tot ongewenst pesten van een kind. Sharples et al. (2009) stellen dat totale [digitale] vrijheid hierdoor negatieve consequenties kan hebben voor kinderen. Dit is te wijten aan het ontbreken van ondersteuning van ouders en / of leraren. Genuis en Genuis (2005) stellen dat er op dit moment geen instructies aan kinderen worden gegeven om veilig te kunnen internetten. Hiernaast is er ook geen supervisie. Uiteraard leidt dit ertoe dat kinderen informatie kunnen aantreffen die nog niet geschikt is voor ze. Aan de andere kant leidt het er ook toe dat kinderen elkaar kunnen pesten. Voor pesters zelf is niet altijd duidelijk dat ze een ander kind pesten. Ze zien het als een spelletje en denken er niemand mee te schaden. Enkel door de bewustwording

dat ze pesten kan het pesten al stoppen (Li, 2007). Volgens Duimel (2009) zijn er meer nadelen

zoals dat kinderen zichzelf niet goed kunnen

uiten en / of dat de andere partij de boodschap

anders interpreteert dan de zender bedoelt. Op

die manier ontstaat er miscommunicatie. Dit kan

leiden tot ruzies. Deze zienswijze wordt

ondersteund door Aricak, Siyahhan,

Uzunhasanoglu, Saribeyoglu, Ciplak, Yilmaz en

Memmedov (2008) met als voorbeeld dat een

kind iets bedoelt zonder kwade bedoelingen,

maar het als kwade bedoelingen wordt gezien

door de ontvanger van de boodschap.

Begeleiding lijkt ook gewenst bij – voor het oog – normale zaken als het ontkoppelen van digitale profielen. Dit wordt ook wel ontvrienden genoemd. Wanneer een persoon ontvriend wordt, zal de persoon waarover het gaat een vriend minder in zijn overzicht hebben. Ouderen kunnen dit wellicht relativeren, voor kinderen kan dit een schokkende ervaring zijn. Hoe jonger het kind, hoe meer pijn dit kan doen (Duimel, 2009). Een ander nadeel is volgens Duimel (2009) dat kinderen elkaars gebruikersnaam en wachtwoord kunnen stelen. Dit houdt eigenlijk in: het stelen van iemands online identiteit. Als gevolg hiervan kan een ander kind of een andere persoon berichten plaatsen vanuit de identiteit van dat kind. Het spreekt voor zich dat deze reacties niet altijd even positief zullen zijn. Hiernaast kan het meer schade veroorzaken doordat de privé informatie die voorheen beveiligd was, niet meer privé is.

Page 11: Internetgebruik wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren   rapport participatief onderzoek leerlingen - AeronAdvies 2012

Van Dijk, L.S. | 2012 | Internetgebruik: wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren 11

Jongens sturen over het algemeen vaker links met een schadelijke inhoud naar elkaar dan meisjes dat doen (Kuter-Luks, Heuvelman, & Peters, 2011). Ook gaan meisjes eerder naar hun ouders wanneer er zich bedreigingen op internet voordoen (Kuter-Luks, Heuvelman, & Peters, 2011). Kinderen zijn het meest bang om een computervirus op te lopen (Kuter-Luks, Heuvelman, & Peters, 2011). Kinderen met een lagere sociaal economische status zien dit als een grotere dreiging dan kinderen van ouders met een hogere sociaal economische status (Kuter-Luks, Heuvelman, & Peters, 2011). Kinderen zouden ook graag media onderwijs willen ervaren (Kuter-Luks, Heuvelman, & Peters, 2011). Dit geldt in het bijzonder voor meisjes en kinderen met Nederlands sprekende ouders. Een ander nadeel van internetgebruik is het fenomeen cyberpesten, oftewel internetpesten. In tegenstelling tot traditioneel pesten kan cyberpesten zich volledig onttrekken aan de aandacht van ouders, leraren en medescholieren (Baas, 2010). Doordat het onderwerp weinig bekendheid heeft bij ouders of leraren, komen kinderen er niet snel voor uit dat ze online gepest worden (Baas, 2010). De angsten van kinderen zelf zijn met name het krijgen van een computervirus, het in contact

komen met gevaarlijke personen en het teveel onthullen van persoonlijke informatie, zie figuur 2: Angsten van kinderen bij internetgebruik volgens Kuter-Luks, Heuvelman, & Peters (2011). Samenvattend Om het voorgaande samen te vatten: internet heeft veel toegevoegde waarde voor kinderen, niet in de laatste plaats voor hun identiteitsontwikkeling. Aan de andere kant zijn er ook veel nadelen. Als kinderen spelen op een speelplaats, kunnen ouders of leerkrachten orde houden. Online is er niet altijd iemand die deze orde houdt. Het volgende hoofdstuk gaat in op de rol van de leerkracht om de leerling bij internetgebruik te ondersteunen.

2.2 LEERKRACHTEN EN INTERNET Bijna alle ouders vinden het erg belangrijk dat hun kinderen goede internetvaardigheden ontwikkelen (Sharples et al., 2009). Met name jonge kinderen hebben duidelijke instructies nodig hoe te zoeken op het internet (Madden, Ford, Miller, & Levy, 2003). Gemiddeld genomen lopen scholieren op dit moment voor met de kennis over internet gerelateerde zaken (Genuis & Genuis, 2005). Kinderen hebben echter wel hulp nodig bij het

zoeken naar juiste informatie online en om duiding te krijgen bij bepaalde zaken die ze tegenkomen (Delfos, 2011); hierbij kunnen de leerkrachten de scholieren helpen. Scholieren kunnen door hun voorsprong weer dienstbaar zijn aan het lesgeven van hun leerkrachten (Madden, Ford, Miller, & Levy, 2003). Het valt op dat leerkrachten met een hoge internetontwikkeling internet meer willen inzetten in het algemene leerproces van de

Figuur 2 Angsten van kinderen bij internetgebruik volgens Kuter-Luks, Heuvelman, & Peters (2011)

Page 12: Internetgebruik wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren   rapport participatief onderzoek leerlingen - AeronAdvies 2012

Van Dijk, L.S. | 2012 | Internetgebruik: wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren 12

kinderen en dat ze door hun ervaring beter de risico’s van internet weten te benoemen en te leren aan de kinderen (Anastasiades & Vitalaki, 2011). Dezelfde leerkrachten zijn ook meer geneigd om het toe te passen in de lessen (Anastasiades & Vitalaki, 2011). Op welke manier kan een leerkracht de leerling ondersteunen? Kinderen geven aan graag mediaondersteuning te ontvangen. Dit wordt meestal door ouders of vrienden gegeven, maar de school kan hier ook een bijdrage aan leveren (Kuter-Luks, Heuvelman, & Peters, 2011). Het gaat dan niet om de technische ondersteuning; hierin lopen de kinderen immers zelf voorop (Genuis & Genuis, 2005), maar om de inhoud van de media zelf, om kritisch bewust te zijn (Kuter-Luks, Heuvelman, & Peters, 2011). Ook Sharples et al. (2009) stellen dat kinderen hulp nodig hebben bij hun internetgebruik en dat dit gedaan kan worden door leerkrachten. Op dit moment is het nog niet bekend op welke manier een leerkracht zijn leerling kan ondersteunen wanneer hij gepest wordt (Mason, 2008). Volgens Slonje en Smith (2008) vertellen veel kinderen het niet aan hun ouders en / of hun leerkrachten wanneer ze gepest worden. De reden hiervoor is volgens de auteur dat de ouders/leerkrachten niet voldoende bewust zijn van het gepest online. Alleen al de

bewustwording van de digitale wereld bij de ouders en leerkrachten helpt de kinderen bij het delen van negatieve online ervaringen. Hiernaast is het erg prettig als kinderen geholpen worden bij het juist omgaan met internetactiviteiten. Dit kan gedaan worden door kinderen “net”-etiquette te leren hoe ze zorgvuldig om kunnen gaan met internetgebruik en zodoende risico’s kunnen verminderen (Scharples et al., 2009). Hoe dit precies gedaan kan worden, wordt niet vermeld. Wel stellen Scharples et al. (2009) dat scholen een programma dienen te ontwikkelen dat gaat over internet – en het thuisgebruik hiervan – dat ondersteunt bij de educatie van de leerlingen. Anastasiades en Vitalaki (2011) ondersteunen deze visie door te stellen dat leerkrachten goed moeten weten wat er zich online afspeelt om de scholieren te beschermen en te begeleiden. Dit is op dit moment nog niet bekend. Zo moeten scholen lesmateriaal aangeleverd krijgen om de leerlingen te ondersteunen en te beschermen bij hun online gedrag, zowel thuis als op school en hierbij actief de leerkracht en de leerling betrekken. Wat ze inhoudelijk precies moeten weten, melden ze niet. Volgens Kuter-Luks, Heuvelman en Peters (2011) zijn kinderen zich bewust van de noodzaak van mediaonderwijs en zullen ze hier ook aan meewerken.

2.3 PARTICIPATIEF ONDERZOEK In onderstaande paragraaf wordt participatief onderzoek als vorm van kwalitatief onderzoek uiteengezet. Voor dit betreffende onderzoek is gebruik gemaakt van kinderparticipatie. Echter, om het algemene beeld duidelijk te maken van participatief onderzoek wordt in paragraaf 2.3.1. dit begrip eerst in zijn algemeenheid uiteengezet. In paragraaf 2.3.2. komt kinderparticipatie uitvoerig aan bod, inclusief de voor- en nadelen die er bij deze vorm van onderzoek te onderscheiden zijn. In paragraaf 2.3.3. worden praktische voorbeelden uit de literatuur behandeld om kinderparticipatie te (kunnen) realiseren.

2.3.1 De vorm: participatief onderzoek

Wat is participatief onderzoek precies? De onderzoeker neemt bij participatief onderzoek een passieve rol aan, is luisterend en observerend. De respondenten hebben een

actieve rol in het onderzoek om zodoende de wensen en behoeften van deze groep bloot te leggen. De deelnemers hebben de rol van expert in hun eigen leefgebied. Steeds meer onderzoekers wijzen erop dat kinderen sterk betrokken moeten zijn in het

Page 13: Internetgebruik wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren   rapport participatief onderzoek leerlingen - AeronAdvies 2012

Van Dijk, L.S. | 2012 | Internetgebruik: wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren 13

doen van onderzoek in plaats van dat wetenschappers de conclusie trekken (Baas, 2010). Dit is de benadering van onderaf (bottom-up of grassroots) (Baas, 2010). Een methode die hiervoor erg geschikt is, is participatief onderzoek. Dit betekent dat de onderzoeker observeert hoe de doelgroep zelf het onderzoek doet of hij doet het in samenwerking met de groep. Participatief onderzoek dient twee doelen te realiseren, namelijk: informatie verschaffen en bijdragen aan verbetering aan de leefomstandigheden van de onderzochte groep (Baas, 2010). Verschil met andere soorten onderzoek: Het nadeel van vragenlijsten is dat personen gedwongen worden een keuze te maken (Baas, 2010; Dooley, 2000). Het nadeel van interviews en focusgroups is dat personen een momentopname geven (Baas, 2010; Dooley, 2000). Er gaat informatie verloren omdat kinderen nog niet alles willen en/ of kunnen delen. Er is ook geen vertrouwensband waardoor de kinderen minder vrijuit kunnen praten en er is vaak geen vervolgafspraak om niet behandelde zaken te behandelen (Delfos, 2011). De voordelen van participatief onderzoek zijn volgens Baas (2010) dat het leidt tot een dieper inzicht, omdat de onderzoeker meer inzicht krijgt in de persoonlijke leefomstandigheden van de participanten. Hiernaast kan het leiden tot een andere focus, doordat ook de personen die van nature niet geneigd zijn direct te reageren aan het woord komen (Baas, 2010). De dataverzameling is door een kleine groep in een relatief kort tijdsbestek te regelen en is hierdoor relatief goedkoop (Baas, 2010, Dooley, 2000). Doordat een groep centraal wordt gezet, is de betrokkenheid van de deelnemers groter dan bij andere soorten onderzoek (Baas, 2010). De deelnemers werken immers zelf mee aan een oplossing. Doordat er langer met een groep samen wordt gewerkt, ontstaat er tussen onderzoeker en deelnemer een vertrouwensband (Baas, 2010). Dit leidt ertoe

dat er meer informatie gedeeld wordt dan in andere manieren van onderzoek. Nadelen van participatief onderzoek zijn er ook. Één hiervan is dat de onderzoeker veel invloed kan uitoefenen op het uiteindelijke resultaat (Baas, 2010), wat de betrouwbaarheid van het onderzoek benadeelt. Ook de generaliseerbaarheid kan een probleem vormen (Baas, 2010) omdat participatief onderzoek zich richt op kleinere groepen dan regulier onderzoek. Wat wel een uitstekende uitgangspositie voor participatief onderzoek is, is dat het een basis biedt voor groter toekomstig onderzoek.

2.3.2 Kinderparticipatie

Kinderparticipatie kan worden gezien als een nieuwe vorm van participatief onderzoek. De leerlingen staan hierbij op een gelijk niveau als volwassenen. Het biedt de kinderen de mogelijkheid om mee te beslissen over zaken die over hun gaan (Baas, 2010). De denkwijze van kinderparticipatie is dat kinderen zelf prima in staat zijn aan te geven wat ze vinden en waarom ze dit vinden (Baas, 2010). Het is overigens ook een recht geworden van de kinderen, zoals Baas (2010) dit treffend verwoordt:

Veelal wordt in de literatuur verwezen naar de United Nations Convention on the Rights of the Child (UNCRC). Een conventie, getekend in 1989, waarin onder andere staat dat ieder kind vrij moet zijn te participeren in activiteiten en zaken die hen aangaan.

Voordelen participatief onderzoek voor kinderen: Baas (2010) stelt dat er naast voordelen voor de onderzoeker ook voordelen zijn voor het kind zelf om mee te doen aan een participatief onderzoek. Deze voordelen zijn dat het goed is voor het zelfvertrouwen van de participanten (Landsdown, 2001); de participanten er zelf veel van leren (Landsdown, 2001); de participanten zich betrokken voelen bij het onderzoek doordat ze het gevoel hebben nuttig bezig te zijn (Landsdown, 2001);

Page 14: Internetgebruik wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren   rapport participatief onderzoek leerlingen - AeronAdvies 2012

Van Dijk, L.S. | 2012 | Internetgebruik: wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren 14

kinderen leren gevoeliger te zijn voor de perspectieven van anderen (Baas, 2010); ze zien de toekomst zonniger in (Baas, 2010); de persoonlijke en collectieve zelfredzaamheid wordt hoger (Baas, 2010). Buiten deze voordelen zijn er meer voordelen in de literatuur die pleiten voor een participatief onderzoek. Voordeel van participatief onderzoek is namelijk ook dat kinderen beter met een democratie leren omgaan (Hart, 2008; White & Choudhury, 2007) doordat kinderen luisteren naar de visie van een ander. De kinderen krijgen daarnaast meer kennis over een onderwerp en raken hierdoor meer betrokken bij besluitvorming [van een land] (Hart, 2008).

2.3.3 Praktische voorbeelden uit de

literatuur

Om goed met kinderen te communiceren en hun het gevoel te geven dat je naar ze luistert, zijn enkele praktische zaken van belang. Volgens Delfos (2011) zijn dit: het doel van het gesprek duidelijk te maken; het kind laten weten wat de intenties zijn van het gesprek; het kind laten weten dat zijn feedback noodzakelijk is voor de voortgang van een onderzoek; het kind laten weten dat zwijgen ook een mogelijk is en dat dit mag; de problemen benoemen die de onderzoeker voelt; het kind uit te nodigen om zijn mening te verkondigen en metacommunicatie een vast onderdeel maken van de communicatie met het kind.

Deze opsomming geeft weer hoe het kind het gevoel krijgt serieus te worden genomen. Voor participatief onderzoek is dit erg van belang om de juiste data te kunnen verzamelen. Om een goed participatief onderzoek te houden bij kinderen geeft Baas (2010) in zijn onderzoek enkele praktische tips. Het is belangrijk om een goede voorbereiding te hebben van de gesprekken. Dit om te voorkomen dat er één leidende visie van één persoon zal ontstaan. Daarnaast moet gebruik gemaakt worden van verschillende technieken om aan de data te komen. Te denken valt aan groepsgesprekken en het individueel opschrijven van informatie. Voor goed participatief onderzoek moeten de kinderen zelf het onderzoek doen en is het belangrijk als onderzoeker de kinderen vaker te ontmoeten. Dit laatste bevordert de vertrouwensbasis tussen onderzoeker en participant. Zelfbewustzijn als onderzoeker noemt Baas (2010) als laatste tip om een goed participatief onderzoek af te nemen. Voor dit specifieke participatieve onderzoek is één doelgroep van belang, namelijk kinderen uit groep acht van de basisschool. Delfos (2011) geeft enkele tips hoe de gespreksvoering optimaal kan worden gemaakt met kinderen van 10-12 jaar. Deze tips zijn integraal in tabelvorm overgenomen, zie hiervoor Tabel 1: kenmerken gespreksvoering naar leeftijd, 10-12 jaar (Delfos, 2011).

Page 15: Internetgebruik wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren   rapport participatief onderzoek leerlingen - AeronAdvies 2012

Van Dijk, L.S. | 2012 | Internetgebruik: wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren 15

Tabel 1 Kenmerken gespreksvoering naar leeftijd, 10-12 jaar (Delfos, 2011).

1. Metacommunicatie - benoemen gesprekskader - matig metacommunicatie

2. Vorm - praten - een uur verbaal - eventueel met vriend(in)

3. Verbale aspect - concreet en abstract, moeilijke woorden uitleggen

4. Non-verbale aspect - benoemen non-verbale communicatie 5. Vraagtechnieken - open vragen

- doorvragen - suggestieve vragen om sociaal wenselijke antwoorden te voorkomen, verder vermijden - ruimtelijk + temporeel doorvragen - samenvatten voor structuur

6. Motivatie - motivatie herhalen, niet gedurig - goedkeuring in de zin van goed mens zijn - afronden op tijd en onderwerp

Baas (2010) behandelt in zijn rapport de

theorie van Hart. Hart heeft een ladder

opgesteld waarin staat wat er verstaan kan

worden onder participatief onderzoek en wat

niet zie Figuur 3: Roger Harts’ ladder van

participatie, zoals staat in het rapport van

Baas (2010). Hoe hoger op de ladder, hoe

meer kinderen betrokken worden bij het

onderzoek, des te meer er sprake is van een

participatief onderzoek. Bij de eerste drie

treden zijn kinderen weliswaar betrokken,

maar hebben ze geen idee voor welk doel ze

meedoen. Er is in deze fasen dan ook geen

sprake van participatief onderzoek. Vanaf de

fasen hierop, waarbij kinderen het doel wel

voor ogen wordt gehouden, is wel sprake van

een participatief onderzoek.

Page 16: Internetgebruik wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren   rapport participatief onderzoek leerlingen - AeronAdvies 2012

Figuur 4 Roger Harts’ ladder van participatie, zoals staat in het rapport van Baas (2010).

Page 17: Internetgebruik wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren   rapport participatief onderzoek leerlingen - AeronAdvies 2012

Van Dijk, L.S. | 2012 | Internetgebruik: wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren 17

2.4 ETHISCHE RICHTLIJNEN Dit onderzoek dient te voldoen aan de richtlijnen die er door de American Psychological Assicioation (APA) gesteld worden. Aldus Howitt en Cramer (2007) zijn de principes door de beroepsgroep zelf opgesteld met de wens autonoom te blijven op het gebied van regels en handhaving, dit met als doel de naam van beroepsgroep hoog te houden. De fasen zoals die hieronder beschreven staan, zijn integraal overgenomen uit Howitt en Cramer (2007) en worden toegepast in dit onderzoek.

Principe 1: weldoen en niet schaden (Howitt

& Cramer, 2007)

De onderzoeker dient ervoor te zorgen dat de participanten aan het onderzoek geen nadelige effecten ondervinden van het onderzoek. De participanten moeten er baat bij hebben. Als het onderzoek niet zo gedaan kan worden dat alle negatieve elementen uit te sluiten zijn, dan moet de onderzoeker ervoor zorgen dat de negatieve effecten zo klein mogelijk zullen zijn voor de deelnemers aan het onderzoek.

Principe 2: Loyaliteit en

verantwoordelijkheid (Howitt & Cramer,

2007)

De onderzoeker bouwt waarschijnlijk een vertrouwensband op met de participanten. Bij deze vertrouwensband horen verantwoordelijkheden zowel wetenschappelijk als professioneel. Hiermee wordt bedoeld dat onderzoeker zich dient te houden aan professionele gedragsnormen, zich verantwoordelijk voelt voor het gedrag van de participanten en situaties probeert te vermijden waarin deelnemers uitgebuit of anders nadelig bejegend worden.

Principe 3: Integriteit, accuratesse,

eerlijkheid en waarachtigheid (Howitt &

Cramer, 2007)

Principe 3: Integriteit, accuratesse, eerlijkheid en waarachtigheid (Howitt & Cramer, 2007) De onderzoeker dient zich integer te gedragen. Dit betekent: zo accuraat, eerlijk en waarheidsgetrouw als mogelijk. Een uitzondering geldt als het voor het onderzoek noodzakelijk is – de voordelen wegen op tegen de nadelen – te misleiden. De onderzoeker dient echter altijd een redelijke inschatting te maken van de mogelijke schade die hij aanricht. Hierbij hoort de verantwoordelijkheid om eventuele schade te verhelpen.

Principe 4: Rechtvaardigheid: gelijke

toegang tot de voordelen van de psychologie

(Howitt & Cramer, 2007)

De onderzoeker oordeelt zorgvuldig en zorgt ervoor dat alle participanten aan onderzoeken eerlijk tegemoet wordt getreden. Daarnaast zal de onderzoeker zich laten leiden door wetenschap en niet door gekleurde interpretaties (biasses). De onderzoeker moet dus kritisch naar het eigen handelen kijken en situaties proberen te voorkomen waarin zich vertekeningen kunnen voordoen.

Principe 5: Respect voor de rechten en

waardigheid van anderen (Howitt & Cramer,

2007)

Participanten hebben het recht op privacy, vertrouwelijkheid en zelfbeschikking. De onderzoeker dient dus rekening te houden met een persoon zoals een kind dat lastig autonome beslissingen kan nemen. De onderzoeker zal de waardigheid en de rechten van de deelnemers waarborgen, zoals geheimhouding. Verder dient de onderzoeker zich bewust te zijn van verschillen zoals tussen sekse, leeftijd, cultuur, handicap, sociaal economische status, ras en religie en andere verschillen. De onderzoeker probeert eventuele culturele biassen te voorkomen.

Page 18: Internetgebruik wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren   rapport participatief onderzoek leerlingen - AeronAdvies 2012

2.5 SAMENVATTEND Dit hoofdstuk behandelt een deel van de theorie over internetgebruik onder jongeren en de rol van volwassenen en leerkrachten hierin. De leerling loopt over het algemeen voor op volwassenen in het gebruik van internet. Er is alleen nog weinig over bekend waar de kinderen graag begeleiding willen hebben en hoe dit er dan uit moet zien. Om deze reden is de volgende vraag opgesteld: “Wat moeten leraren weten over het internetgebruik van hun leerlingen om ze hierbij te kunnen ondersteunen - vanuit het perspectief van kinderen van 11-12 jaar?” Subvragen:

1. Welke kennis en vaardigheden dient een leerkracht te hebben om te kunnen ondersteunen bij wat leerlingen online doen vanuit het perspectief van kinderen van 11-12 jaar?

2. Welke kennis en vaardigheden dient een leerkracht te hebben om leerlingen

te ondersteunen bij de positieve kanten van hun internetgebruik vanuit het perspectief van

kinderen van 11-12 jaar?

3. Welke kennis en vaardigheden dient een leerkracht te hebben om leerlingen te kunnen

ondersteunen bij de negatieve aspecten van hun internetgebruik vanuit het perspectief van

kinderen van 11-12 jaar?

Page 19: Internetgebruik wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren   rapport participatief onderzoek leerlingen - AeronAdvies 2012

Van Dijk, L.S. | 2012 | Internetgebruik: wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren 19

3. METHODE In dit hoofdstuk staat weergegeven welke methode er voor het onderzoek is gehanteerd. Ten eerste wordt in paragraaf 3.1 het algemene ontwerp geschetst. In paragraaf 3.2 staat een beschrijving van de deelnemers. Paragraaf 3.3 behandelt het instrument en paragraaf 3.4 de procedure. In paragraaf 3.5 worden de ethische richtlijnen gegeven en paragraaf 3.6 sluit af met de data-analyse.

3.1 ALGEMEEN ONTWERP Om de visie van de kinderen zo duidelijk mogelijk in beeld te kunnen brengen, is er gebruik gemaakt van de methode participatief onderzoek. Gedurende vijf weken is er met zeven kinderen van 11 en 12 jaar oud een onderzoek gedaan naar wat de leerkrachten dienen te weten over het internetgebruik van de kinderen om ze hierbij te kunnen ondersteunen. De onderzoeker behandelde de kinderen als expert op dit gebied. De onderzoeksaanpak past onder de “Consultitative and Informed Child Participation” dit volgt uit de in de literatuur overheersende theorie “The Ladder of Child Participation” (Hart, 2008).

3.2 DEELNEMERS De participanten van het onderzoek zijn kinderen geweest uit groep acht van een basisschool in Oost-Nederland. Deze deelnemers weten online goed wat er speelt en van hun kennis kunnen in dit geval leerkrachten informatie opsteken. Daarnaast is deze groep qua tijdstip goed te onderzoeken omdat het onderzoek plaatsvindt in het tweede semester van het schooljaar. In verband met het voltooien van de CITO toets, zijn de kinderen uit groep acht in deze periode minder druk met school. Dit in tegenstelling tot leerlingen van de middelbare school die dan met uiterst drukke periodes bezig zijn.

3.3 INSTRUMENT Er is participatief onderzoek verricht. In verband met dit onderzoek hield het in, dat dezelfde groep leerlingen vijf keer is benaderd om het onderzoek uit te voeren. Vijf ontmoetingen waren noodzakelijk om ten eerste het vertrouwen te winnen van de leerlingen voor het onderzoek (Delfos, 2011) en vervolgens de drie deelvragen en de hoofdvraag te kunnen beantwoorden. We spreken dus over vijf focusgroepen in totaal. Het onderzoek had een mogelijk extern validiteitsnadeel, namelijk dat de focusgroep zich teveel ging richten op de eigen specifieke leerkracht van de leerlingen. In het onderzoek is hiermee rekening gehouden, door bijvoorbeeld hypothetische vragen te stellen.

3.3.1 Opzet van de bijeenkomsten

Er hebben vijf sessies plaatsgevonden met de kinderen om aan de benodigde informatie te komen om de hoofdvraag te kunnen beantwoorden. De sessies vonden plaats zonder dat de eigen leerkracht erbij was, dit om de leerlingen de gelegenheid te geven vrijuit te kunnen praten. Ook hebben de sessies voor een deel niet plaatsgevonden in klaslokalen, maar in een directiekamer en gymzaal van de school. Dit om de kinderen vrijer te laten spreken. De eerste sessie was informatief van aard om elkaar beter te leren kennen. Vanaf sessie twee kregen de leerlingen gelegenheid om zelfstandig te werken aan hun advies. Dit vond meestal plaats in de algemene ruimte van de school

Page 20: Internetgebruik wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren   rapport participatief onderzoek leerlingen - AeronAdvies 2012

Van Dijk, L.S. | 2012 | Internetgebruik: wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren 20

waar een aantal computers opgesteld stonden of in een lokaal van een andere groep, die op dat moment naar gymnastiek was.

3.3.2 Instrumenten in het participatieve onderzoek

Boekje Tijdens de tweede sessie hebben de leerlingen een boekje mee naar huis gekregen. In dit boekje waren de deelvragen per sessie weergegeven. De kinderen konden hier, nadat de sessie geweest was, die dingen opschrijven die ze in de sessie vergeten waren te zeggen. In de daaropvolgende sessie werd eerst het boekje besproken van diegenen die dat wilden en het boekje bij zich hadden. De deelvragen en de hoofdvraag waren vertaald naar dagelijks taalgebruik van de kinderen (zie bijlage). Het boekje is uitgereikt in insteekmapjes van de Universiteit Twente. Bijgevoegd is ook een pen van deze universiteit. Dit met als doel de leerlingen te laten zien dat ze serieus genomen worden. Hun mening telt echt! Dit heeft weer als doel hoger te scoren op de ladder van kinderparticipatie (Baas, 2010). Post-its Om de kinderen te helpen met het verkrijgen van informatie, waren er mindmap spellen georganiseerd. Kinderen kregen ieder een eigen setje post-its waarop ze de antwoorden konden schrijven die hoorden bij de vraag die centraal stond in de sessie. Het mindmap spel is onder andere gebruikt om erachter te komen welke sites de kinderen bezochten en waarom ze dat deden. Enabling techniques Om zuivere informatie naar boven te halen over het onderwerp internetgebruik en de ondersteuning hierbij is er gebruik gemaakt van een enabling techniek. De kinderen kregen twee A-4 papiertjes voor zich met in het midden een jongen en meisje van hun eigen leeftijd. De bladen waren in tweeën verdeeld met aan de ene kant positieve zaken van internetgebruik en aan de andere kant negatieve kanten van internetgebruik. Hierbij werd twee keer de vraag gesteld waar de leerkracht zou kunnen helpen. De kinderen konden zo invullen wat die jongen of dat meisje zou zeggen, zonder dat ze vonden zelf veel privé informatie te verschaffen.

3.3.3 Richtlijnen in de literatuur

Toen het onderzoek van start ging met de introductie, was de onderzoeker voor de kinderen nog een onbekende. Volgens Delfos (2011) is het belangrijk om het kind op zijn gemak te stellen alvorens hij de persoon zal vertrouwen en dus volledig mee zal doen aan het onderzoek. Het doel van het gesprek moet bij het kind duidelijk zijn. Volgens Delfos (2011) gaat het er in het algemeen om in de omgang met kinderen dat de volwassene warmte, respect en echtheid tentoonspreidt. Dit is noodzakelijk voor een vruchtbare gespreksvoering omdat het helpt het kind op zijn gemak te stellen waardoor hij vrij kan spreken. Daarnaast stelt Delfos (2011) dat het van belang is om rustig, niet gehaast en zorgzaam met het kind om te gaan. Een kind (maar ook een volwassene) kan pas vrijuit spreken als de persoon zich veilig voelt. Delfos (2011) stelt zelfs dat veilig voelen je gewaardeerd voelen is. Het voordeel van het doen van participatief onderzoek is dat er gestuurd kan worden naar de onderzoeksvraag toe, mocht het onderwerp te ver afdwalen. Een nadeel is dat de interviewer bevooroordeeld is en zo het onderzoek eventueel naar zijn hand kan zetten en / of de participanten reageren op de interviewer, zoals dat heet de interviewer bias (Dooley, 2000). De onderzoeker

Page 21: Internetgebruik wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren   rapport participatief onderzoek leerlingen - AeronAdvies 2012

Van Dijk, L.S. | 2012 | Internetgebruik: wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren 21

diende continue reflectief te zijn door de mening van de kinderen verschillende keren aan ze voor te leggen, om zodoende ruimte voor eigen interpretatie als interviewer te voorkomen (Baas, 2010). Voorafgaand aan het onderzoek is er veelvuldig contact geweest met leerkrachten om de structuur van de sessies mede te bepalen. Door hen werd aangeraden de kinderen zelf de wijze van rapporteren vast te laten stellen. Dit betekende dat de kinderen zelf zouden mogen weten hoe ze de leerkracht op de hoogte zouden stellen van hetgeen er in de weken onderzocht is. Voor participatief onderzoek is dit ideaal geweest, getuige ook de literatuur die stelt dat het goed is om hoog te scoren op de ladder van participatie (Baas, 2010). Mede hierdoor raakten de kinderen meer gemotiveerd om deel te nemen aan het onderzoek. Voordat van start gegaan kon worden met de sessies, moest de onderzoeker ervoor zorgen dat hij voldeed aan de voorwaarden die in de literatuur gegeven zijn. Naast de literaire informatie werd er gesproken met enkele basisschoolleerkrachten over hoe de sessies vormgegeven konden worden. Ook werden praktische tips uitgewisseld. Met deze leerkrachten – die niet op de basisschool werkzaam zijn waar dit onderzoek plaatsvond – is contact gehouden gedurende het hele onderzoek om tips en adviezen te krijgen en om waar nodig, bij te sturen.

Page 22: Internetgebruik wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren   rapport participatief onderzoek leerlingen - AeronAdvies 2012

Van Dijk, L.S. | 2012 | Internetgebruik: wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren 22

3.4 PROCEDURE Via een basisschool werden de kinderen uitgenodigd deel te nemen aan het onderzoek. De school is telefonisch benaderd en daarna volgde een gesprek met de leerkracht van groep acht. Er is uitgebreid gesproken over de onderzoeksopzet en het proces hiervan. De groepsleerkracht droeg zorg voor de participanten en zag erop toe dat er verschillende [uitstroom] niveaus deelnamen aan het onderzoek. Het onderzoek moest aan een aantal eisen voldoen. Zo moest de participanten duidelijk worden gemaakt dat ze op elk moment uit het onderzoek konden stappen wanneer ze dat wilden. Ouders moesten hiernaast toestemming geven dat hun kind mocht participeren in het onderzoek. Kinderen hoefden geen informatie prijs te geven wanneer ze dat niet wilden; dit moest ze expliciet worden gemeld. Voor de ouders en leerkrachten was het belangrijk te weten dat er vertrouwelijk met de informatie van de kinderen zou worden omgegaan; er geen persoonlijke informatie zou worden gevraagd en de leerlingen op elk moment uit het onderzoek zouden kunnen stappen. Dit is ook uitgewerkt in de brief die naar de ouders is verzonden, zie hiervoor bijlage A: informatiebrief naar ouders. De vijf sessies hadden de duur van één uur waarin slechts één deelvraag centraal stond. De sessies werden zo open mogelijk gehouden; alleen de deelvraag diende beantwoord te worden. Zie Tabel 2: overzicht van de sessies. Hierin staat welk onderwerp per bijeenkomst centraal heeft gestaan. Tabel 2 Overzicht van de sessies

Sessie Doel bijeenkomst Deelvraag 1 Introductie. Ethiek en doel doornemen om

zo hoger op de ladder van participatie te komen (Baas, 2010).

Nog geen

2 Werken aan beantwoording deelvraag 1 Welke kennis en vaardigheden dient een leerkracht te hebben om te kunnen ondersteunen bij wat leerlingen online doen vanuit het perspectief van kinderen van 11-12 jaar?

3 Bespreken boekje deelvraag 1 Werken aan beantwoording deelvraag 2

Welke kennis en vaardigheden dient een leerkracht te hebben om leerlingen te ondersteunen bij de positieve kanten van hun internetgebruik vanuit het perspectief van kinderen van 11-12 jaar?

4 Bespreken boekje deelvraag 2 Werken aan beantwoording deelvraag 3

Welke kennis en vaardigheden dient een leerkracht te hebben om leerlingen te kunnen ondersteunen bij de negatieve aspecten van hun internetgebruik vanuit het perspectief van kinderen van 11-12 jaar?

5 Bespreken boekje deelvraag 3 Beantwoording hoofdvraag: “Wat moeten leerkrachten weten over het internetgebruik van hun leerlingen om ze hierbij te kunnen ondersteunen - vanuit het perspectief van kinderen van 11-12 jaar?”

Page 23: Internetgebruik wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren   rapport participatief onderzoek leerlingen - AeronAdvies 2012

Van Dijk, L.S. | 2012 | Internetgebruik: wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren 23

6 Ophalen boekjes inclusief laatste vraag Sessies afsluiten voor de kinderen met presentatie voor de klas aan medeklasgenoten en leerkracht over het onderwerp.

3.5 ETHISCHE RICHTLIJNEN Het stond elke proefpersoon volledig vrij om op welk moment dan ook met het onderzoek te stoppen. De participant kon er voor kiezen dat zijn data niet gebruikt zou worden in de rapportage van het onderzoek. Dit kon en mocht zonder opgaaf van redenen gebeuren. Ook konden ouders zonder opgaaf van redenen de participatie van hun kind in het onderzoek stopzetten. Op de participanten van het onderzoek mocht onder geen beding groepsdruk uitgeoefend worden om toch mee te blijven doen aan het onderzoek. Geen van de participanten is voortijdig afgehaakt. Voordat het onderzoek van start kon gaan, diende de Universiteit Twente goedkeuring te verlenen. Er moest toestemming worden verleend door de ethische commissie van de faculteit gedragswetenschappen. Dit was nodig om ervoor te zorgen dat de onderzoeker ingedekt zou zijn tegen eventuele moeilijkheden. Omdat het een onderzoek met kinderen betrof, dienden de ouders/verzorgers toestemming te verlenen aan het onderzoek. Dit moest gebeuren alvorens het onderzoek van start ging. Uiteraard dienden ook de kinderen toestemming te verlenen aan het onderzoek. Een ethisch dilemma was, dat een onderzoeker nooit hoort te praten over de resultaten van het onderzoek. Wanneer een kind echter in vertrouwelijkheid iets zegt waarin het belang van het kind duidelijk geschaad wordt, dient een onderzoeker als mens wel te reageren (Baas, 2010). Dit wil zeggen: in overleg met het kind de vertrouwelijke informatie delen met andere partijen. Een tegenargument is, dat een onderzoeker niet openlijk dient te praten over resultaten die horen bij een bepaalde proefpersoon. In dit onderzoek is dit dilemma niet aan de orde gekomen. Anonimiteit en privacy De data die verkregen werden uit het onderzoek zijn volledig geanonimiseerd, zodat de resultaten niet terug zijn te voeren op een bepaalde proefpersoon. De data zijn onder collega’s op de universiteit verspreid. Dit is echter alleen voor de bewijslast dat het onderzoek heeft plaatsgevonden zoals het heeft plaatsgevonden. De Universiteit Twente zal integer met deze informatie omgaan. Verder zal de data niet – zonder dat het is geanonimiseerd – gedeeld worden met de school waar het onderzoek heeft plaatsgevonden, noch in woord noch geschrift. Publicatie van de gegevens geschiedt volledig geanonimiseerd en de data zijn door diegenen die geen participant zijn geweest in het onderzoek niet terug te voeren op bepaalde participanten.

Page 24: Internetgebruik wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren   rapport participatief onderzoek leerlingen - AeronAdvies 2012

Van Dijk, L.S. | 2012 | Internetgebruik: wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren 24

3.6 DATA ANALYSE Vastleggen data Het vastleggen van de data gebeurde met een voicerecorder. Dit opnameapparaat stond tijdens alle bijeenkomsten continu aan. Hiernaast heeft een laptop de gesprekken ook opgenomen voor het geval de voicerecorder mocht haperen. Zodra de kinderen zelfstandig aan het werk waren, zijn delen van hun conversaties ook opgenomen. Alles opnemen was hierin niet mogelijk, omdat de kinderen in verschillende lokalen aan het werk waren. Hiernaast zijn de ingevulde memoblaadjes na afloop van de sessies meegenomen en verwerkt. Dit gebeurde ook met de computerdocumenten die gemaakt zijn door de kinderen gedurende de sessies. De boekjes zijn per week deels mondeling besproken, dus opgenomen op de voicerecorder en zijn meegenomen in de dataverwerking. De boekjes zijn na het onderzoek allemaal naar de onderzoeker gegaan om de informatie hieruit ook te verwerken. Er zijn vijf sessies gehouden met de leerlingen. Naast de sessies vulden de kinderen een boekje in met hun eigen ervaringen in de online wereld. Om deze data goed met elkaar te vergelijken, zijn deze data zoveel mogelijk kwantitatief gemaakt. De opgenomen data uit de vijf sessies en de boekjes zijn getranscribeerd. Nadat dit is gebeurd, is er een codeboek opgesteld om de uitlatingen van de kinderen te kunnen groeperen. Dit codeboek is eerst door de hoofdonderzoeker vastgesteld en met een tweede codeur gecontroleerd door dezelfde stukken tekst individueel te coderen conform het codeboek van de hoofdonderzoeker. De eerste keer verschilden de codes met een Cohens Kappa van 0,6. In samenwerking met de andere codeur is het codeboek aanpast. De tweede keer coderen met het gewijzigde codeboek leverde een Cohens Kappa op van 0,7. Met deze score kan gesproken worden van een valide onderzoek (Dooley, 2000). Toen het coderen uitgevoerd was, heeft de hoofdonderzoeker alle datasets in het computerprogramma Atlas.ti gecodeerd. Dit programma maakte het mogelijk om alle uitspraken over een bepaald onderwerp te groeperen.

Page 25: Internetgebruik wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren   rapport participatief onderzoek leerlingen - AeronAdvies 2012

Van Dijk, L.S. | 2012 | Internetgebruik: wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren 25

4. RESULTATEN Centraal in het onderzoek staat de vraag: wat moeten leerkrachten weten over het internetgebruik van hun leerlingen om ze hierbij te kunnen ondersteunen, volgens de kinderen (11-12 jaar) zelf. De kinderen hebben deze vragen in delen beantwoord, in elke sessie kwam er een ander onderwerp aan bod. Om deze reden wordt de beantwoording van de vraag in stukken geknipt. Deze stukken zijn: de online beleving in het algemeen, met daarbij de positieve en negatieve punten van internet; hoe de leerkracht kan ondersteunen bij het internetgebruik, zowel positief als negatief; wat de leerkracht moet weten en kunnen om de kinderen te ondersteunen; waar de leerkracht zich niet mee dient te bemoeien en wat er positief en / of negatief is aan het internetgebruik op school. Het hoofdstuk is als volgt opgebouwd:

paragraaf 4.1 worden de resultaten geschetst van de online beleving van kinderen in het algemeen;

paragraaf 4.2 behandelt hoe de leerkracht de leerling ondersteunen kan bij zijn internetgebruik, zowel bij de positieve als bij de negatieve aspecten;

paragraaf 4.3 behandelt wat de leerkracht moet weten over het internetgebruik van de kinderen;

paragraaf 4.4 gaat verder in op wat de leerkracht zelf moet kunnen op het internet;

paragraaf 4.5 geeft weer waar de leerkracht zich niet mee moet bemoeien met het internetgebruik van de leerlingen;

paragraaf 4.6 behandelt toekomstvisies van de leerlingen voor internetgebruik in de les en

paragraaf 4.7 sluit vervolgens af met de effecten van het participatieve onderzoek.

4.1 ONLINE BELEVING IN HET ALGEMEEN De kinderen gebruiken internet in de breedste zin van het woord. Zowel privé als voor school wordt het frequent gebruikt. Ze vinden het ook heel normaal om internet te gebruiken. Dit omdat ze ermee zijn opgegroeid. Als ze iets niet begrijpen, leren ze het zichzelf aan. Getuige ook de volgende quote:

Als je een week achter hyves zit, begrijp je het, als je twee dagen achter facebook bent, begrijp je het ook. Heel snel. Wie leert je dat dan? Doe ik zelf. Ik heb een nieuwe telefoon en die ken ik nu al uit mijn hoofd. En als ik het niet weet, zoek ik het op google.

Ze gebruiken internet zowel op de pc thuis als op school en een groot gedeelte kan ook internetten via de telefoon. Op de telefoon gebruiken ze internet bijvoorbeeld om te pingen [berichtjes sturen via een Blackberry telefoon] met de moeder, om in contact te staan met vrienden via Hyves of Facebook of te communiceren via internet met het programma Whatsapp. Wat opvalt is dat de kinderen negatief over Hyves oordelen, maar het nog wel frequent noemen als communicatiekanaal. Tabel 3: Welke websites de kinderen bezoeken geeft aan dat internet zowel voor school als voor privédoeleinden gebruikt wordt. Naast woorden overhoringssite WRTS worden sociale media sites veelvuldig gebruikt door kinderen.

Page 26: Internetgebruik wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren   rapport participatief onderzoek leerlingen - AeronAdvies 2012

Van Dijk, L.S. | 2012 | Internetgebruik: wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren 26

Tabel 3 Welke websites de kinderen bezoeken

Meest bezochte websites (van meest genoemd naar minder)

Reden waarom de site bezocht wordt (quote)

WRTS Om woorden te oefenen voor school Google Kan alles vinden. Alles, ook privé Facebook Om iedereen te volgen en spelletjes Wikipedia Voor school Hotmail Hotmail om te mailen en te chatten Gmail Twitter Bijna niemand gaat meer achter hyves en msn, je kan beter gaan

twitteren. Hyves Hyves om spelletjes op te doen en dingen bekijken Whatsapp Pinn en whatsapp is gewoon handig omdat mijn moeder heeft ook een

Blackberry en die kan dan zeggen kom naar huis

4.1.1 Positief aan internet in het algemeen

De kinderen is gevraagd punten op te noemen die ze positief vinden aan internet. Door dit voor zichzelf in beeld te hebben, helpt het hen in het verdere onderzoek te bepalen waar de leerkracht hen mee moet helpen en waar de leerkracht niet bij hoeft te helpen. De opvallendste zaken worden hier bondig uit de doeken gedaan. Er is onderscheid gemaakt tussen privé en school. Privé Communiceren met vrienden en familie vinden de kinderen prettig online. Dit kan via het chatten met programma’s/sites als Facebook, MSN, Whatsapp en Hotmail maar ook door oude vrienden op te zoeken op websites en ze berichten te sturen. Wanneer kinderen wat belangrijks te vertellen hebben, kunnen ze dit delen, bijvoorbeeld via Hyves of Facebook.

“Als ik wat belangrijks te vertellen heb, kan dat via Hyves of Facebook.” Het voordeel van internet is verder dat je eenvoudig kan communiceren met mensen die verder weg wonen. Bijvoorbeeld met familie in een ander deel van Nederland of zelfs familie die geëmigreerd is naar het buitenland. Je blijft zo met elkaar in contact. Ook vinden kinderen het positief met diegene contact te houden die ze in het echte leven uit het oog verloren zijn, zoals oud klasgenoten. Eten bestellen vinden de kinderen ook positief aan het internet. Meerdere kinderen hebben hier inmiddels ervaring mee.

“Je kan toch ook eten bestellen? Dan kan je gratis bellen, dan bellen ze je terug en dan wordt je doorverbonden. Dat is zo cool.”

Als ontspanning mogen de kinderen ook graag internetten. Zo kijkt de ene graag Youtube filmpjes als hij verdrietig is, kijkt een ander filmpjes als hij zich verveelt op Moviestarplanet. Weer een ander kind gebruikt Youtube als bron om gitaar te leren spelen. Zo wordt Youtube dus gebruikt ter lering en vermaak.

“Als ik verdrietig ben kan ik op Youtube filmpjes kijken.”

Page 27: Internetgebruik wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren   rapport participatief onderzoek leerlingen - AeronAdvies 2012

Van Dijk, L.S. | 2012 | Internetgebruik: wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren 27

Ook aan spelletjes online wordt tijd gespendeerd als een kind zich verveelt. Hiernaast zijn leerlingen bezig met hun hobby online. Zo is een kind dat graag voetbalt blij met het voetbalnieuws dat hij online kan lezen. Ook als kinderen privé iets willen vinden, gebruiken ze Google. Toen een kind zijn lijstje met sites had opgenoemd die het bezocht, werd erachter gezegd:

“En google omdat ik alles wat ik zei daarmee alles kan vinden wat ik net heb opgezegd” Dit verklaart dat Google volledig ingeburgerd is in het online gedrag van de kinderen. School In dit subhoofdstuk worden de positieve kanten van het internet voor wat betreft schoolgebruik genoemd. Enkel de zaken die veelvuldig genoemd zijn, komen hier naar voren. Over het algemeen zien de kinderen internet van grote toegevoegde waarde voor hun schoolwerk. Een kind kon het zich niet voorstellen dat de onderzoeker het op zijn basisschool zonder internet moest doen: dan moest je toch wel heel knap zijn. Toen de reactie kwam dat hun eigen ouders het ook zonder internet hadden moeten stellen op hun basisschool, werd door één meisje ontkennend gereageerd. Haar moeder had volgens haar vroeger wel degelijk internet op de basisschool. Dit punt buiten beschouwing latend, zijn de kinderen het er unaniem over eens dat internet van grote toegevoegde waarde is voor hun schoolwerk. Getuige ook de volgende quote:

“Met internet kan je heel veel huiswerk maken dus dat is erg handig!” Alle kinderen geven aan dat ze internet voor school gebruiken. Iedereen gebruikt het programma WRTS. Dit is een programma dat woorden kan overhoren en is zodoende ideaal bij het leren van een taal. Hiernaast wordt ook Wikipedia veel gebruikt voor het maken van werkstukken en spreekbeurten. Wel wordt de informatie die ze hier vinden bijna door iedereen omgezet in eigen woorden. Diegene die dit niet had gedaan, kreeg prompt een onvoldoende. De leerlingen zijn erg positief over Wikipedia – een online encyclopedie. Het levert ze hoge cijfers op, zeggen ze. Wanneer gevraagd wordt waarom Wikipedia wordt gebruikt, wordt het volgende antwoord gegeven: “Ik houd niet van lage cijfers!” Dankzij Wikipedia hebben ze veel informatie voorhanden. Deze informatie nemen ze niet letterlijk over, omdat de leerkracht daar snel achter kan komen. Door de informatietekst te hertalen in eigen woorden, volgt er een meer eigen verhaal. Dit verhaal levert geregeld het cijfer acht op aldus de kinderen. Met name kinderen met een hoog uitstroomprofiel gebruiken deze sites en weten hoe ze de informatie in eigen woorden moeten zetten om een hoog cijfer te halen. Verder worden Hotmail en Gmail voor school veelvuldig gebruikt om data naar toe te zenden zoals werkstukken en / of presentaties. Door dit te sturen naar hun eigen e-mail account, kunnen ze op een later tijdstip verder werken aan een bepaald project. Ze gebruiken hun e-mail account dus [mede] als online opslag van schoolprojecten. Kinderen zoeken ook zelf actief naar vervanging voor hun schoolboeken. Zo komt een leerling met het verhaal dat hij voor geschiedenis een video bekijkt via Youtube en dat dit veel fijner leert dan het doorlezen van een lap tekst. Hij geeft een voorbeeld van de canon van de geschiedenis waarvan online een mooie film op Youtube staat. Ook wordt Youtube gebruikt bij het verbeteren van het Engels. Dit omdat het de mogelijkheid biedt om zowel de tekst te horen als te zien op het scherm.

Page 28: Internetgebruik wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren   rapport participatief onderzoek leerlingen - AeronAdvies 2012

Van Dijk, L.S. | 2012 | Internetgebruik: wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren 28

Een ander kind geeft wel het argument dat ze nu al zoveel moet leren en niet ook nog eens veel video’s wil bekijken. Als laatste, maar niet als onbelangrijkste wordt gezegd dat het door internet gemakkelijk is om huiswerk door te geven aan die klasgenoten die ziek zijn. Dit doen ze al en het gebeurt met name via Hyves, Twitter, MSN of Facebook.

4.1.2 Negatief aan internet in het algemeen

Naast de positieve aspecten, geven de kinderen ook negatieve punten aan van internetgebruik. Dit is erg belangrijk om eerst in beeld te brengen bij de kinderen voordat de vraag kan worden gesteld waar de leerkracht bij helpen kan. Immers: in eerste instantie gaven de kinderen aan dat de leerkracht nergens bij kan helpen. Pas als ze zien dat er ook negatieve punten zitten aan het internetgebruik kunnen ze ervoor openstaan begeleiding van hun leerkracht te krijgen. De negatieve punten zijn onderverdeeld in drie categorieën te weten algemeen, school en privé. Algemeen Het internet biedt een bron aan prikkels en de informatiestroom is bijna oneindig. Mede doordat kinderen sociale media gebruiken, hebben ze te maken met een continue stroom aan informatie, al dan niet geplaatst door hun vrienden. Een kind verwoordt het zeer treffend door te stellen:

“Al kan het je soms wel afleiden tijdens je dingen waar je mee bezig bent.” Of het nu privé is of voor school, dit is een aspect om rekening mee te houden. School De kinderen geven unaniem aan dat ze het in verband met schoolgebruik zeer vervelend vinden dat websites geblokkeerd worden op de basisschool. Dit onderwerp komt zeer frequent ter sprake als negatief punt in hun internetbeleving.

“We konden ook niet kijken wat een wc kostte. We konden niet eens bouwvakkers inhuren [door die blokkade] Dat is dus vervelend, dan kan je niet eens je project afmaken voor school. Nee daarom! Heel veel sites zijn hier geblokkeerd.”

Op de school waar het onderzoek heeft plaatsgevonden, zijn sommige websites geblokkeerd. Niet enkel grove sites of ander soort sites waarvan men als ouder of leerkracht liever niet ziet dat kinderen die bezoeken, maar de blokkade neemt ook ‘goede’ sites mee in de blokkade. Dat ook deze sites geblokkeerd worden, vinden kinderen heel irritant. Ze snappen het oprecht niet en het belemmert hen in het doen van schoolwerk. Zo worden sites die behulpzaam kunnen zijn bij het doen van het huiswerk zoals het opzoeken van offerteprijzen geblokkeerd. Voor dit project hebben twee clubjes kinderen een website gemaakt, zo nu en dan werd deze interface geblokkeerd. Ook als er gezocht werd naar een Youtube filmpje die uitleg gaf over het maken van een website, kreeg de gebruiker [het kind] een blokkade te zien. Dit laatste heeft als gevolg gehad dat kinderen de instructiefilm niet konden bekijken en zodoende zelf dienden uit te zoeken hoe het maken van een website in zijn werk ging. Verdere negatieve punten ten aanzien van het internet voor schoolgebruik worden niet genoemd.

Page 29: Internetgebruik wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren   rapport participatief onderzoek leerlingen - AeronAdvies 2012

Van Dijk, L.S. | 2012 | Internetgebruik: wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren 29

Privé Privé hebben de kinderen meer aspecten die ze negatief vinden aan internet. Het meest genoemd zijn reclames. Dit vinden ze irritant. Het gaat dan bijvoorbeeld om reclames die zichzelf afspelen voordat ze een Youtube filmpje bekijken kunnen. Ook reclame in het algemeen waarderen ze niet. Ze vinden het hinderlijk. Gevaarlijk is het niet. Wat ze wel gevaarlijk vinden zijn hackers, getuige de volgende quote:

“Hackers zijn gevaarlijk. Omdat ze eng zijn, omdat ze je computer kapot maken. Soms gaan ze op je Hotmail, gaan ze vrienden en zo uitschelden.”

De kinderen zien hackers als ongrijpbare personen die zomaar de macht over je computer of de macht over een online account kunnen overnemen. Ook wordt door een kind het voorbeeld genoemd van de webcam waartoe hackers toegang hebben. Sommige kinderen vinden dit eng en draaien de webcam de andere kant op. Een algemene oplossing voor hackers hebben de kinderen niet. Het is volgens hen niet te voorkomen. De keer erop zeggen ze echter dat door middel van goede wachtwoorden te gebruiken veel te voorkomen is. Een ander kind geeft aan dat een hacker hacken ironisch is. Een oplossing vindt hij het zelf ook niet. Een ander negatief punt van internet voor privégebruik vinden de kinderen de privacy, getuige ook de volgende quote:

“Op Hyves was ik laatst, daar ben ik niet meer heel vaak op maar, soms als je dan op je computer op Hyves gaat en je zit op je profiel dan heb je onder voeg vriend toe of zoiets staat van mystery guest en soms open ik die en dat was een man van 64 die mij had bekeken.”

Klasgenoten reageren heftig op deze openbaring. Dit vinden ze eng. Het komt erop neer dat vreemde mensen die de kinderen niet kennen toegang hebben tot hun persoonlijke online pagina. Een oplossing hiervoor dragen ze zelf aan, namelijk het goed beveiligen van de pagina en het afschermen van gedeeltes voor vreemden. In het verloop van het onderzoek komen over dit onderwerp wel weer vragen en wordt assistentie van de leraar ook gewenst. Blijkbaar zijn de kinderen er niet zeker van dat ze zelf hun account volledig op slot kunnen zetten voor vreemden.

4.2 HOE DE LEERKRACHT DE LEERLING KAN ONDERSTEUNEN Toen de vraag de eerste keer gesteld werd hoe de leraar de leerlingen ondersteunen kan, werd er negatief op gereageerd. De leraar hoefde zich immers nergens mee te bemoeien. Nadat er meer nagedacht is over het onderwerp, komen de kinderen zelf met voorstellen waarbij de leraar zich wel dienstbaar kan maken ten aanzien van ondersteuning aan de kinderen en op welke punten hij zich op de vlakte mag houden. In deze paragraaf volgen de aspecten waarbij de leraar volgens de kinderen kan ondersteunen. Er is onderscheid gemaakt tussen ondersteuning bij positieve en negatieve ervaringen.

4.2.1 Ondersteunen bij positieve ervaringen

Vrijheid online De kinderen zouden graag meer vrijheid willen hebben om op school online te surfen op het internet. Dit blijkt ook uit paragraaf 4.1.2: Negatief aan internet in het algemeen namelijk dat kinderen het als

Page 30: Internetgebruik wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren   rapport participatief onderzoek leerlingen - AeronAdvies 2012

Van Dijk, L.S. | 2012 | Internetgebruik: wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren 30

negatief ervaren dat sites geblokkeerd worden op school. De kinderen melden dat ze thuis wel de vrijheid hebben om te kijken wat ze willen zien. Een kind komt met een genuanceerde uitspraak namelijk dat niet alle kinderen, ook niet uit groep acht, vrij op internet mogen surfen van hun ouders. Mobiel gebruiken in de klas Een kind is enorm gecharmeerd van zijn mobiele telefoon waarmee hij op internet kan, dat hij deze graag in de les zou willen gebruiken, getuige de volgende quote:

“[nu nog] niet je mobieltje in de les [wil ik wel] want dat is sneller dan een computer.” De kinderen hebben het dan met name over het opzoeken van informatie. Dit kan op een telefoon sneller dan met een woordenboek en / of de computers die in de klas staan. Een bijkomend voordeel van een telefoon ten opzichte van het woordenboek is, dat hij andere vervoegingen van het woord ook pakt. Dit doet een woordenboek niet. De kinderen zijn er kortom positief over om de telefoon integraal op te nemen in het onderwijsconcept. Meer informatie hierover volgt in paragraaf 4.6: Ideeën van kinderen over internetgebruik in de les. Contact met de leerkracht Via sociale netwerksites is het gemakkelijk met elkaar contact te hebben en te houden. Hiervoor gebruiken de kinderen het ook frequent. De kinderen zouden ook graag online contact met de leerkracht onderhouden wanneer ze vragen hebben over hun huiswerk, zie de volgende quote:

“Hij kan me helpen met school bijvoorbeeld hulp bij een werkstuk en ander huiswerk dan kan hij zeggen op Facebook of iets anders”

Dit voordeel werd door meerdere kinderen aangedragen. Hiernaast werd ook gezegd dat de kinderen social media graag gebruiken om persoonlijke zaken met de leerkracht te bespreken. Face to face is dit soms lastig voor sommige kinderen, omdat er weinig momenten zijn dat de leerkracht en de leerling samen zijn. Meestal staan er andere leerlingen omheen. Via de sociale media is het wel mogelijk om de leerkracht privé zaken te vertellen. Helpen bij zoeken informatie Helpen bij het zoeken naar juiste informatie wordt vaak genoemd door de kinderen als een aspect waarbij de leerkracht de leerling helpen kan. Dit lijkt in tegenspraak met eerdere uitspraken, namelijk dat ze veelvuldig Wikipedia gebruiken voor projecten. Hier ligt waarschijnlijk aan ten grondslag dat kinderen beseffen dat niet alle informatie die op internet verspreid wordt betrouwbaar is. Het gaat de kinderen niet enkel om het vinden van de juiste informatie, maar ook om hoe je deze het beste kan gebruiken en waar deze eenvoudig vindbaar is. Zie hiervoor de volgende quote:

“Uitleggen op school wat je het best kan gebruiken voor je spreekbeurt of werkstuk en wat niet en hoe ze makkelijker dingen op kan zoeken op een computer of laptop.”

Page 31: Internetgebruik wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren   rapport participatief onderzoek leerlingen - AeronAdvies 2012

Van Dijk, L.S. | 2012 | Internetgebruik: wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren 31

4.2.2 Ondersteunen bij negatieve ervaringen

In paragraaf 4.1.2 Negatief aan internet in het algemeen wordt geschetst wat kinderen negatief vinden aan het internet. Bij veel van de aspecten welke in die paragraaf genoemd zijn, wensen de kinderen ondersteuning van hun leerkracht. In deze paragraaf worden de punten genoemd waarbij kinderen graag ondersteuning ontvangen van hun leerkracht. Op de vraag: “Maar wat moet hij ons dan vertellen?” werd het volgende antwoord gegeven:

“Van hackers. En hoe je dat kan verwijderen. Oude mensen en de loverboys Pedofielen die je foto’s gaan bekijken. Hoe dat werkt allemaal, internet.”

Dit is een complex antwoord op een eenvoudige vraag. Het toont echter heel goed aan waar kinderen graag hulp bij willen hebben. Hiernaast laat het zien dat de kinderen wel degelijk ondersteuning wensen bij hun internetgebruik, iets wat ze in de eerste sessie nog ontkenden. Uit de quote blijkt ook dat kinderen niet goed beseffen wat hackers precies zijn. Een ander kind reageerde direct op deze stellingname door te stellen dat je hackers niet verwijderen kan. Waar de quote mee eindigt, geeft goed weer waar de kinderen behoefte aan hebben: “Hoe dat werkt allemaal, internet”. Met andere woorden: “Hoe werkt de wereld van de hackers en hoe bescherm ik me als kind hiertegen?” Dezelfde stellingname kan worden ingevuld voor ‘oude mensen’, ‘loverboys’ en ‘pedofielen’. Ook een ander kind zegt dat ze graag ondersteuning wil hebben:

“Ik zou wel willen weten hoe je je kan beschermen tegen die dingen [reclames, slechte downloads, hackers]”

De kinderen ondernemen dus online erg veel, echter hoe om te gaan met de negatieve aspecten, is ze nog niet voldoende bekend. Het gaat hierbij niet enkel om privacygevoelige zaken, maar ook om beveiliging van de computer en reclames die ongevraagd zichtbaar worden. Hulp bij afschermen van profiel Kinderen zouden graag hulp krijgen bij het afschermen van hun profiel. Het gaat dan om een profiel als Hyves of Facebook. Dit willen ze om meerdere redenen zoals: bescherming tegen onbekenden en loverboys. Hoe ze dit moeten doen, weten ze onvoldoende. Geblokkeerde sites Op school wordt Youtube soms onder andere geblokkeerd. Dit is vervelend wanneer de kinderen voor hun ontspanning filmpjes willen bekijken, maar nog niet problematisch. Aanzienlijk vervelend is het, wanneer de kinderen ook instructiefilmpjes niet kunnen bekijken zoals hoe een site gemaakt kan worden. De kinderen begrijpen niet waarom ook goede sites geblokkeerd worden. Ook Hotmail wordt soms geblokkeerd met als resultaat dat kinderen hun werkstuk niet van hun mail kunnen halen of het niet naar huis kunnen sturen. Dit vinden ze frustrerend. Loverboys De meisjes noemden het onderwerp loverboys enkele keren tijdens de sessies. Wat ze willen, wordt in de volgende quote globaal weergegeven:

“Ja, dat je bijvoorbeeld als je misschien ergens mee zit kan je misschien bij hem terecht want ik kan goed met leerkracht A praten maar misschien ook wel met een andere juf hier en die kan je er misschien bij helpen en dan kan ze de politie inlichten als je dat zelf niet durft.”

Page 32: Internetgebruik wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren   rapport participatief onderzoek leerlingen - AeronAdvies 2012

Van Dijk, L.S. | 2012 | Internetgebruik: wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren 32

Wat de leerling hiermee bedoelt, is dat ze graag online met een leerkracht wil communiceren, die haar het meest ligt, om dit gevoelige onderwerp mee te bespreken. Een soort vertrouwenspersoon online.

4.2.3 Samenvatting ondersteuning

Hieronder staat een samenvatting weergegeven van bovenstaande paragraaf waar de kinderen graag hulp bij ontvangen. Dit geldt zowel voor de positieve- als negatieve aspecten van het internet. Ondersteuning bij positieve aspecten geldt voor:

Kinderen willen op school meer online vrijheid, dus het weghalen van de blokkades

Mobiele telefoon gebruiken in de klas

Contact met de leerkracht (online)

Het helpen bij zoeken naar informatie Ondersteuning bij de negatieve aspecten geldt voor:

Bescherming tegen hackers en informatie over algemene beveiliging

Hulp bij het afschermen van hun online profielen

Geblokkeerde sites op school vinden ze hinderlijk, deze moeten weg

Hulp bij het tegengaan van online loverboys

4.3 WAT DE LEERKRACHT MOET WETEN OVER INTERNETGEBRUIK

KINDEREN De kinderen geven meerdere tips in verband met wat een leerkracht zou moeten weten over internetgebruik van de kinderen. Ze geven suggesties voor het internetgebruik van de leerkracht zelf en over hun eigen belevingswereld. Hierin is in de rapportage onderscheid gemaakt.

4.3.1 Eigen gebruik

Niet alles is waar wat op internet staat De leraar moet niet alles geloven wat er op internet staat, aldus de kinderen, want niet alles wat op internet staat is namelijk ook per definitie waar. Zo komen de kinderen met voorbeelden dat ze een iPad hebben gewonnen of zelfs een Mini Cooper. Dit laatste vonden ze erg grappig, ze hebben namelijk nog niet eens een rijbewijs. De kinderen vinden het belangrijk dat de leerkracht hiervan af weet. Dit vinden ze omdat dat de leerkracht de kinderen weer kan leren dat ze niet in deze reclames moeten trappen, immers: er worden veel persoonlijke gegevens afhandig gemaakt wanneer dit wel het geval is.

4.3.2 Internetgebruik kinderen

Blokkades De blokkades van internetsites zijn hinderlijk voor de schoolvoortgang van de kinderen, aldus henzelf. De leerkracht moet dit volgens de kinderen weten, zodat hij de blokkade voor in ieder geval groep acht weg kan halen, zodat de kinderen vrij internet kunnen gebruiken voor hun schoolwerk en ook ter ontspanning voor zichzelf. Hiernaast werken de blokkades niet goed. De kinderen snappen

Page 33: Internetgebruik wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren   rapport participatief onderzoek leerlingen - AeronAdvies 2012

Van Dijk, L.S. | 2012 | Internetgebruik: wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren 33

oprecht niet waarom ze geen zandbak mogen opzoeken, maar wel afbeeldingen krijgen van schaars geklede dames in BH of andere modellen kunnen zien.

“En ook dat veel sites die op school geblokkeerd worden, thuis ook bekeken worden.” Een ander kind verwoordt het anders, maar bedoelt hetzelfde:

“Dat ik mag doen wat ik wil op internet in mijn vrije tijd.” De noodzaak van een blokkade zien ze echter wel voor kinderen uit bijvoorbeeld groep vier. Inzetten nieuwe media

Youtube is naast vermaak ook positief om te helpen bij het schoolwerk. Zo kan het helpen bij het oefenen van de Engelse taal. Niet alleen wordt de Engelse taal gehoord, ze kunnen op het scherm meelezen. Een ander kind geeft het voorbeeld van het kijken naar een documentaire over een geschiedenis onderwerp. Dat werkt volgens deze leerling veel beter dan het lezen van een lap tekst. Dit wordt overigens door een ander kind tegengesproken, dat het nu al zo druk heeft met het schoolwerk en niet ook nog eens een keer video’s wil kijken. Wanneer de video (ten dele) in plaats van leeswerk zou komen, zou dit kind waarschijnlijk overstag gaan. Youtube maakt het leren voor de kinderen aan de ene kant gemakkelijker en aan de andere kant leuker. Loverboys Volgend de kinderen is het op internet maar de vraag wie jou op de sociale media toevoegt. De leerkracht moet weten hoe gevaarlijk het kan zijn wanneer kinderen worden toegevoegd door loverboys. Als de leerkracht dit weet, kan hij de kinderen hierbij helpen, aldus een van de kinderen. De leraar moet alles weten wat wij ook weten

“Alles wat wij ook weten”

Een kind geeft doeltreffend aan dat de leerkracht alles moet weten over internet wat de kinderen zelf ook weten. Op de vraag: “ Waarom?” antwoordt het kind dat de leraar de kinderen anders niet kan helpen. De kinderen menen dat de leerkracht alles moet weten en kunnen wat zijzelf ook weten. Dit om ze goed te kunnen ondersteunen op het internet, zowel privé als voor schoolgebruik. Een ander kind spreekt dit tegen: de leerkracht hoeft niet alles te weten. Privé willen de kinderen wel graag privé houden, zie de volgende quote:

“Eigenlijk niet. Hij moet niet alles weten. Als ik op mijn Hyves zit, hoeft hij echt niet mijn berichtjes te lezen.”

Dit wordt door het eerste kind ook niet bedoeld. De strekking is, dat de leerkracht moet weten waar de kinderen zich online bevinden, waarom ze dit doen, hoe het werkt en hoe hij hierbij vervolgens ondersteunen kan (op de negatieve punten volgens de kinderen). Waar de leerkracht zich volgens de kinderen niet mee moet bemoeien wordt weergegeven in paragraaf 4.5: Waar de leerkracht zich niet mee moet bemoeien.

Page 34: Internetgebruik wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren   rapport participatief onderzoek leerlingen - AeronAdvies 2012

Van Dijk, L.S. | 2012 | Internetgebruik: wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren 34

4.4 WAT DE LEERKRACHT ZELF MOET KUNNEN OP INTERNET De leerlingen geven in de sessies aan dat de leerkracht zich de sites en programma’s die de kinderen gebruiken zich eigen moet maken. Hier hebben ze een belangrijke reden voor. Wanneer de leerkracht dit doet, kan hij zich beter inleven in de kinderen en weet hij waar er eventueel ondersteuning gegeven moet worden.

“Ik denk dat jij bedoelde: de leraar moet alles weten waar wij, ja, hoe het werkt. Hij hoeft niet alles te weten waar je opzit, maar gewoon weten hoe het werkt.”

De leerkracht moet volgens de kinderen gewoon meegaan met de tijd om ze goed te kunnen ondersteunen bij hun internetgebruik en bij het lesgeven. Een ander kind is nog explicieter en stelt dat de leerkracht gewoon alles moet weten omdat hij hen lesgeeft. Punt. Een ander kind komt ook met argumentatie hiervoor: het is belangrijk dat de leerkracht weet wat de kinderen online doen, omdat hij zo kan zien dat de school bepaalde sites niet hoeft te blokkeren. Hoe de leerkracht dit moet doen, daar hebben de kinderen ook over nagedacht en hun antwoord wordt weergegeven in de volgende quote:

“Ook dingen gaan gebruiken zoals Hyves, Twitter, Facebook en zo. Dat ze ook dingen daarvan af weten.”

Het komt erop neer dat de leerkracht zich moet inleven in wat de kinderen online gebruiken en dit zelf ook moet gaan gebruiken om de kinderen te kunnen ondersteunen.

Page 35: Internetgebruik wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren   rapport participatief onderzoek leerlingen - AeronAdvies 2012

Van Dijk, L.S. | 2012 | Internetgebruik: wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren 35

4.5 WAAR DE LEERKRACHT ZICH NIET MEE MOET BEMOEIEN De kinderen zijn gedurende de sessies, zeker in het begin, bevreesd geweest zeggenschap kwijt te raken over hun doen en laten online. Ze willen niet dat de leerkracht zich overal mee gaat bemoeien. Pas nadat goed uitgelegd is dat het de bedoeling is dat de leraar ze kan ondersteunen bij hun online gedrag, worden er veel suggesties hiervoor gedaan. Echter: er zijn enkele zaken waarvan de kinderen – eigenlijk unaniem – aangeven dat de leerkracht zich daar niet mee moet bemoeien.

4.5.1 Privacy

Op de vraag waar de leerkracht zich niet mee moet bemoeien om de kinderen te ondersteunen zijn de leerlingen unaniem in hun antwoord.

“Mijn privé dingen zoals Hyves, Facebook, Twitter enzo.” Een ander kind vindt ook niet dat de leerkracht naar de foto’s moet kijken.

“Privé berichtjes op Hyves en MSN enzovoorts. En hij hoeft niet naar onze foto’s te kijken.” Als reden waarom de leerkracht zich hiermee niet moet bemoeien, volgt een duidelijk antwoord:

“Gaat hem gewoon niets aan.”

De kinderen willen recht hebben op hun privacy. Wanneer een kind aan het chatten is, wil hij niet dat de leerkracht alles meeleest. Wachtwoorden en verdere inloggegevens houden ze daarnaast ook graag voor zichzelf of hooguit beschikbaar voor familieleden. Niet voor de leerkracht in ieder geval. Privéberichten vinden ze ook echt privé en deze hoeft de leerkracht niet te lezen. Ditzelfde geldt ook voor privéfoto’s die ze online plaatsen. Eerder in deze rapportage staat dat kinderen wel graag hun leerkracht op social media willen toevoegen. Hoe deze twee – ogenschijnlijke – tegenstrijdigheden zijn op te lossen, vertellen ze zelf niet.

4.5.2 School

De kinderen geven aan dat ze internet geregeld gebruiken voor werkstukken en spreekbeurten. Eén leerling geeft zelfs aan dat dit altijd een zeer goed cijfer oplevert en dat dit ook de reden is dat internet geraadpleegd wordt. De leerkracht hoeft niet te weten dat ze stukken tekst van internet afhalen.

“Soms zit ik op sites die ik gebruik voor mijn werkstuk dan kopieer ik die en dan zet ik het in eigen woorden.”

De leerkracht hoeft niet te weten dat informatie in eigen woorden wordt omgezet, omdat de kinderen denken dat ze het zichzelf dan moeilijker maken om een goed cijfer te halen. Hier wordt dus uit eigenbelang gehandeld.

Page 36: Internetgebruik wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren   rapport participatief onderzoek leerlingen - AeronAdvies 2012

Van Dijk, L.S. | 2012 | Internetgebruik: wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren 36

4.6 IDEEËN VAN KINDEREN OVER INTERNETGEBRUIK IN DE LES De kinderen hebben gedurende de sessies zijdelings aangegeven hoe ze internet zouden willen toepassen in de dagelijkse praktijk van basisonderwijs. In dit hoofdstuk volgen de belangrijkste aspecten hiervan.

4.6.1 Positieve aspecten internetgebruik in de les

De kinderen geven gedurende de sessies meerdere keren aan dat de lessen interessanter en beter gemaakt kunnen worden door [meer] internet te gebruiken in de lessen. Om te beginnen met de positieve aspecten van het internet volgt een quote van een leerling die er duidelijk over had nagedacht:

“Door de lessen leuker te maken, ga je beter opletten. Door beter op te letten ga je hogere cijfers halen. Door hogere cijfers te halen, ga je naar een hoger niveau. Door een hoger niveau krijg je een betere baan. Door een betere baan krijg je ook meer geld. Door meer geld krijg je meer dingen. Door meer dingen word je gelukkiger. Doordat je gelukkiger bent, leef je langer. Door internet in te kunnen zetten, word ik gelukkiger.”

Het kind doelde erop dat internetgebruik de lessen leuker kan maken. De rest van de leerlingen ging hierop verder en stelde dat het de lessen niet alleen leuker maken kan, maar ook interessanter en zelfs nog meer toegevoegde waarde heeft. Er wordt onderscheid gemaakt tussen twee categorieën, te weten: Youtube en iPad. Youtube De kinderen zien er veel toegevoegde waarde in om Youtube onderdeel te maken van het lesprogramma. Dit voor zowel standaard vakken als Engels en geschiedenis als voor een vak als muziek. Voor Engels is het prettig, omdat ze bij Youtube nummers kunnen luisteren in het Engels. Liedjes die ze zelf leuk vinden, waarbij ze de liedteksten op het scherm mee kunnen lezen. Op een speelse manier wordt hierdoor het Engels geleerd. Zie ook de volgende quote:

“Als je Engelse liedjes zingt, zing je goed Engels. Je hebt het ook met tekst erbij!” Hier zouden ze wel graag sturing in willen zien. De kinderen geven namelijk aan goed de liedjes mee te kunnen zingen, maar op een reguliere toets de woorden niet meer te kennen. Daar gaat kennelijk iets fout. Ook buiten het reguliere lesprogramma gebruiken kinderen Youtube om zichzelf dingen aan te leren. De kinderen hebben in het kader van dit onderzoeksproject gezocht op Youtube hoe ze een website kunnen maken. Door een blokkade van school is dit niet gelukt. Wat wel gelukt is, is dat de kinderen zelf filmpjes hebben opgezocht op Youtube waarin veilig internetten wordt uitgelegd. Ze weten dit goed te vinden. Kinderen zetten Youtube ook in om privé dingen te leren, zie ook de volgende quote:

Page 37: Internetgebruik wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren   rapport participatief onderzoek leerlingen - AeronAdvies 2012

Van Dijk, L.S. | 2012 | Internetgebruik: wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren 37

“Liedjes voor gitaar! We hebben gitaarles en de liedjes haal je allemaal van Youtube af.” Zelf weten de kinderen Youtube dus al goed te vinden om zichzelf theorie en praktijk aan te leren. Ze zouden graag zien dat de school hierin meegaat. iPad De kinderen zijn er positief over om een tablet pc als een iPad gebruiken in de les. Een iPad kan de lessen beter en interessanter maken. Zo maakt een iPad het mogelijk om sneller woorden op te zoeken die vertaald moeten worden volgens de kinderen. Ook kunnen er aantekeningen op gemaakt worden. De iPad is alleen handig voor de kinderen uit de hogere groepen, zoals groep acht. Dit omdat lagere groepen het apparaat kunnen laten vallen en dat is zonde van het geld. “Dan is het doei iPad en doei geld.” Daarnaast kunnen kinderen als ze klaar zijn met een bepaalde taak het programma WRTS gebruiken op de iPad om woorden te oefenen. De voorkeur voor de iPad ten opzichte van een reguliere pc is, dat de iPad veel sneller gepakt kan worden en er daarbij maar vier reguliere computers in het klaslokaal staan opgesteld. De gewone computers schijnen tevens vaak storingen te hebben. Dit wordt volgens de kinderen ondervangen door gebruik te maken van een iPad. Ook het probleem met de geblokkeerde sites zal zich automatisch oplossen omdat op een iPad geen sites geblokkeerd zullen worden. De leerkracht kan eventueel controleren op welke sites het kind gekeken heeft dan wel wat het kind op de iPad uitspookt. Enige vorm van controle geven ze zelf al aan te zullen respecteren.

4.6.2 Negatieve aspecten internetgebruik in de les

Niet alle kinderen zijn overtuigd van de positieve aspecten van internet gebruik in de les. Zo geeft

iemand aan:

“Ik moet al zoveel leren en dan moet ik ook nog video’s gaan kijken.”

Hiernaast kan een telefoon of iPad afleiden van het schoolwerk, iets dat door de kinderen ook genoemd wordt als negatief punt van het internet in paragraaf 4.1.2: Negatief aan internet in het algemeen. De kinderen zijn het er ook niet over eens of een iPad in de klas een realistisch scenario is. iPads zijn nog erg duur en fragiel in gebruik. Ook het internet op de apparaten is niet gratis. De optie van WIFI werd overigens niet lang in ogenschouw genomen. Het is voor de kinderen meer een fantastisch avontuur om over te fantaseren dan een mogelijke realiteit.

Page 38: Internetgebruik wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren   rapport participatief onderzoek leerlingen - AeronAdvies 2012

Van Dijk, L.S. | 2012 | Internetgebruik: wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren 38

4.7 EFFECTEN PARTICIPATIEF ONDERZOEK Wat opvalt, is dat de kinderen in de eerste sessie aangeven dat de leraar hen nergens bij hoeft te helpen. Ze hebben liever niet dat hij zich bemoeit met hun internetgebruik. Echter, na meerdere sessies zien kinderen er wel toegevoegde waarde in dat de leerkracht ze ondersteunt bij hun online belevenissen. Ze dragen zelfs actief suggesties aan, waarbij de docent ze ondersteunen kan. Wat hierachter steekt, is dat de leerlingen in het begin bang waren autoriteit te verliezen op hun eigen handelen. Ze waren bang voor meer controle en / of minder zeggenschap. Toen bleek dat de leerkracht ook kan ondersteunen bij positieve zaken en een rol kan spelen om negatieve kanten te helpen voorkomen, kwamen voorzichtig de eerste suggesties waarbij hij ondersteuning bieden kan. Daarnaast werden de kinderen gedurende de sessies vrijer in het spreken over zaken. De onderzoeker stond immers niet op dezelfde lijn als de leerkracht, maar wilde echt weten waar de leerlingen zelf behoefte aan hadden voor wat betreft begeleiding. Dit resulteerde in het genereren van vertrouwen en goodwill. Zonder deze goede basis waren de antwoorden niet zo gegeven zoals ze uiteindelijk gegeven zijn.

Page 39: Internetgebruik wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren   rapport participatief onderzoek leerlingen - AeronAdvies 2012

Van Dijk, L.S. | 2012 | Internetgebruik: wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren 39

5. DISCUSSIE In dit hoofdstuk volgen de conclusies van het onderzoek, de aanbevelingen voor in de praktijk, de beperkingen ervan en enkele aanbevelingen voor vervolgonderzoek.

5.1 CONCLUSIES Aan de hand van de opgestelde deelvragen zal de hoofdvraag worden beantwoord.

1. Welke kennis en vaardigheden dient een leerkracht te hebben om te kunnen ondersteunen bij wat leerlingen online doen vanuit het perspectief van kinderen van 11-12 jaar?

Anastasiades & Vitalaki (2011) stellen dat leerkrachten moeten weten wat er zich online afspeelt, maar wat dit precies is, is bij hen nog onbekend. In dit onderzoek wordt dit duidelijk. De kinderen uit dit onderzoek geven aan dat de leerkracht moet weten waar de leerlingen zich online mee bezig houden. Dit vinden ze, omdat hij ze vervolgens, waar nodig, ondersteunen kan. De kinderen vinden het hiernaast belangrijk dat de leerkracht weet waar ze mee bezig zijn, omdat ze dan met hem over zaken kunnen overleggen. De leerkracht moet er dus voldoende kennis van nemen waar de kinderen zich online begeven. Hiernaast geven de kinderen aan dat de leerkracht ook de vaardigheid moet hebben om met de sites om te gaan die zij bezoeken; in het bijzonder is hierbij aandacht voor Hyves, Facebook en Twitter. Als de leerkracht die ook gebruikt, kan hij de leerlingen ondersteunen bij de punten waar ze tegenaan lopen. Een kind geeft treffend aan dat de leerkracht gewoon met zijn tijd mee moet gaan. In tegenstelling tot wat Duimel (2009) stelt, willen de kinderen niet zo zeer hulp bij het omgaan met vervelende ervaringen op het internet, maar juist wel met hoe ze een sociaal profiel voor bepaalde personen of de buitenwereld kunnen afsluiten om zodoende zichzelf te kunnen zijn online. Met andere woorden willen ze dat de leerkracht hen helpt om negatieve ervaringen te voorkomen.

2. Welke kennis en vaardigheden dient een leerkracht te hebben om leerlingen te ondersteunen bij de positieve kanten van hun internetgebruik vanuit het perspectief van kinderen van 11-12 jaar?

Volgens Mason (2008) gebruiken kinderen internet als een online speelplaats. Dit staat haaks op dit onderzoek waaruit blijkt dat kinderen naast privézaken internet ook gebruiken voor schoolwerkzaamheden. Er is een onderscheid gemaakt tussen school- en privégebruik. Voor wat betreft schoolgebruik De kinderen gebruiken Youtube nu om zichzelf Engels, geschiedenis of muziek te leren. Hier zijn ze zeer positief over. De leraar kan ze hierbij helpen door Youtube onderdeel te maken van de Engelse les. Er staan veel liedjes op en op het moment dat er èn gezongen èn de woorden bekeken worden, leren de kinderen Engels, aldus henzelf. Hierbij heeft de leerkracht kennis nodig van Youtube en hoe hij dit kan implementeren in de les. Ook vragen de kinderen of de leerkracht kan helpen bij het goed zoeken van informatie voor hun werkstukken. Niet alle data op internet is immers betrouwbaar. Hierbij zouden ze graag hulp willen hebben, vandaar hun hulpvraag. Volgens de kinderen belangrijk dat de leerkracht voldoende kennis heeft over het opzoeken van informatie op internet en hoe een kind hiermee om kan gaan.

Page 40: Internetgebruik wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren   rapport participatief onderzoek leerlingen - AeronAdvies 2012

Van Dijk, L.S. | 2012 | Internetgebruik: wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren 40

Voor wat betreft privégebruik Voor privégebruik vinden kinderen internet prettig als ontspanning; gebruiken ze het tegen verveling; houden zo contact met vrienden dichtbij en ver weg en zoeken hierop informatie over hun hobby. Privé wensen de kinderen geen bemoeienis van de leerkracht. Enkel op de negatieve punten die hierbij eventueel naar voren kunnen komen, zie deelvraag 3.

3. Welke kennis en vaardigheden dient een leerkracht te hebben om leerlingen te kunnen ondersteunen bij de negatieve aspecten van hun internetgebruik vanuit het perspectief van kinderen van 11-12 jaar?

Voor wat betreft algemeen internetgebruik: De negatieve punten die de kinderen met name aangeven, zijn dat ze te maken hebben met hackers, reclames en privacygevoelige aspecten van het internetgebruik. Hoe de leerkracht hierbij kan ondersteunen, is dat de leerkracht de leerlingen internet les gaat geven waarbij deze zaken behandeld worden. Heel concreet geven de kinderen aan informatie te willen hoe ze hun computer goed kunnen beveiligen, hoe ze hun online profiel(en) kunnen afschermen maar ook hoe ze reclames die ze vervelend vinden, kunnen weren van hun scherm. Genuis & Genuis (2005) stellen dat leerlingen voorlopen op volwassenen wat betreft internetgebruik. Dit gegeven blijkt ook uit dit onderzoek. Echter, dat geldt dan enkel voor de praktische aspecten van internetgebruik zoals hoe het werkt en niet voor aspecten als beveiliging. Ook bij hoe ze informatie goed op kunnen zoeken en profielen op slot te zetten willen de leerlingen graag hulp. De kinderen geven aan dat de leerkracht voldoende kennis moet bezitten over het internet om hem hierover advies te geven. De leerlingen bevestigen hiermee de wisselwerking zoals die door Madden, Ford, Miller & Levy (2003) gegeven wordt namelijk dat de leerling en de leerkracht van elkaar kunnen leven wat betreft internetgebruik. “Wat moeten leraren weten over het internetgebruik van hun leerlingen om ze hierbij te kunnen ondersteunen - vanuit het perspectief van kinderen van 11-12 jaar?” De leerkracht moet volgens de kinderen weten wat de kinderen online doen. Ook is het belangrijk te weten waarom de kinderen het internet gebruiken en dus waarom ze de sites gebruiken zoals ze ze gebruiken. Vervolgens moet de leerkracht zelf praktijkkennis opdoen over de sites die ze bezoeken zoals Facebook, Hyves en Twitter. Hierdoor weet de leerkracht goed wat de leerlingen meemaken en kan hij ze zodoende goed ondersteunen. Ook moet de leerkracht weten dat hij zich niet overal mee hoeft te bemoeien. Zo zijn bepaalde zaken echt privé, zoals het sturen van berichten via sociale media en chatberichten. Ook wachtwoorden en andere inloggegevens willen de kinderen niet met de leerkracht delen. Kesseler (2010) stelt dat internet gebruik in het schoolcurriculum goed is voor de motivatie. Dat blijkt ook uit dit onderzoek, alleen op een andere manier dan Kesseler (2010) stelt. De kinderen hebben het namelijk niet gehad over werkstukken online delen maar wel over dat internet gebruik in de lessen zelf de lessen leuker kan maken. Dit is een bevestiging van de theorie door Dreon, Kerper en Landis (2011). Op twee aspecten wordt door de kinderen diep ingegaan, namelijk het gebruik van Youtube in het leercurriculum en het gebruik van een tablet pc in het dagelijkse schoolgaan. Youtube kan volgens de kinderen op verschillende manieren worden ingezet, namelijk: voor het verbeteren van het Engels, het leren van geschiedenis en / of het leren van muziek. Een tablet computer kan ook op verschillende manieren worden gebruikt voor het onderwijs. Kinderen geven aan hier aantekeningen op te willen maken, woorden in op te zoeken die ze niet begrijpen en / of willen vertalen en het overhoor programma te starten wanneer ze klaar zijn met een schooltaak.

Page 41: Internetgebruik wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren   rapport participatief onderzoek leerlingen - AeronAdvies 2012

Van Dijk, L.S. | 2012 | Internetgebruik: wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren 41

Dit onderzoek bevestigt de theorie van Sharples et al. (2009) die stelt dat kinderen geholpen worden bij het juist leren van internetactiviteiten door middel van een schoolprogramma. Echter, wist Sharples et al. (2009) niet te melden op welke manier de kinderen geholpen zouden kunnen worden. Dit onderzoek heeft dat wel aan het licht gebracht. De leerkracht moet volgens de kinderen op de hoogte zijn wat er zich in de online wereld afspeelt. Eigenlijk: wat de belevingswereld van de kinderen is. Ook willen ze graag dat de leerkracht hen kan helpen wanneer er online wat mis gaat. Ze doelen hier met name op het gebied van privacy bij online profielen. De leerkracht dient te weten hoe profielen afgeschermd kunnen worden en hoe een leerling het beste met online profielen om kan gaan. Dus hij moet de kinderen kunnen helpen bij het leren van deze internetvaardigheden door het geven van internetlessen. Volgens Kuter-Luks, Heuvelman & Peters (2011) geldt de wil voor media onderwijs met name bij personen met een lage sociaal economische status. Dit staat haaks op dit onderzoek waar de kinderen unaniem aangaven open te staan voor internet onderwijs. Ook het gegeven volgens Kuter-Luks, Heuvelman & Peters (2011) dat personen met een lagere sociaal economische status meer internet gebruiken voor hun schoolwerkzaamheden, wordt tegengesproken door dit onderzoek. Juist die kinderen met een hoger uitstroomprofiel gebruiken meer internet bij hun schoolwerkzaamheden en ook gedurende het onderzoek.

5.2 AANBEVELINGEN PRAKTIJK Uit het onderzoek blijken enkele praktische aanbevelingen die de kinderen hebben voor leerkrachten. Zo geven ze aan dat ze de internetblokkades weg willen hebben voor de hogere groepen op de basisschool. Deze blokkade zuivert niet enkel grove sites, maar door fouten in de software worden ook normale sites geblokkeerd. Het hindert de kinderen in het maken van schoolprojecten. Dit is iets waarvan de kinderen willen dat de leerkracht het goed bekijkt. Dit belemmert ze immers in het doen van schoolwerk. Daarnaast geven de kinderen aan dat internetgebruik in de les zelf de lessen interessanter kan maken. Zo kan Youtube ingezet worden bij vakken als geschiedenis en Engels. Op een leuke manier wordt er zo geleerd. Volgens een kind zorgt internet in de les er zelfs voor dat hij gelukkiger wordt. De kinderen zouden graag internetles willen krijgen. Ze willen dit niet hebben over de praktische zaken, dat leren ze zichzelf immers wel aan. Waarover ze het wel willen hebben is over hoe ze de eigen computer kunnen beveiligen, hoe ze reclames vermijden kunnen, hun profiel kunnen afschermen en hoe ze beter informatie voor school kunnen zoeken. De kinderen zouden ook graag een tablet computer willen gebruiken in de les. Ze kunnen de tablet gebruiken om zichzelf woordjes te overhoren via WRTS als ze klaar zijn met een taak. Ook kunnen ze er sneller dan met een klassiek woordenboek er woorden in opzoeken. Tegelijk kunnen ze gebruik maken van de aanteken mogelijkheid van de tablet en heeft iedereen zo zijn eigen computer. De computers in het klaslokaal, die het vaak niet doen, kunnen dan weg. Voor misbruik hoeft de leerkracht niet bang te zijn, omdat er een programma op de tablet kan staan dat bijhoudt wat de kinderen op de tablet gebruiken.

Page 42: Internetgebruik wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren   rapport participatief onderzoek leerlingen - AeronAdvies 2012

Van Dijk, L.S. | 2012 | Internetgebruik: wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren 42

5.3 BEPERKINGEN ONDERZOEK Generalisatie Er is in dit onderzoek gebruik gemaakt van vijf focusgroep sessies met een groep van zeven kinderen van een basisschool. De vraag kan rijzen of dit betrouwbaar genoeg is om generalisaties uit te trekken. Dit lijkt een terechte vraag. Het is verstandig om ditzelfde onderzoek nog een paar keer uit te voeren op verschillende basisscholen met verschillende kinderen om de betrouwbaarheid van het onderzoek te kunnen checken. De resultaten zijn economisch en intern wel valide doordat ze direct afkomstig en gecreëerd zijn door de kinderen zelf. Rol van de onderzoeker Het onderzoek is geïnitieerd, uitgevoerd, geanalyseerd en gerapporteerd door dezelfde onderzoeker. Een gevaar hiervan is, dat het onderzoek gekleurd wordt [weergegeven]. Door zelfkritisch bezig te zijn en te blijven reflecteren is getracht dit gevaar te minimaliseren. Op het moment dat de kinderen een mening verkondigden, is deze mening gelijk of naderhand ter toetsing voorgelegd aan het kind om zo min mogelijk ruimte te laten voor een eigen interpretatie van de data. Voor de kinderen kan het verder wenselijk zijn om het onderzoek slechts met één onderzoeker te laten verlopen. Aan deze persoon kunnen ze gewend raken en is het mogelijk met hem een vertrouwensband op te bouwen. Daarbij is het noodzakelijk dat de onderzoeker alwetend is over het onderzoek daar hij de kinderen moet instrueren over de doelen van het onderzoek, de motivatie hierachter, de structuur, et cetera. Hiernaast is het wenselijk om de analyse te laten doen door dezelfde persoon als degene die ook bij het daadwerkelijke onderzoek betrokken was doordat de non-verbale aspecten en gevoelens meegenomen kunnen worden in de analyse.

5.4 AANBEVELINGEN VERVOLGONDERZOEK De kinderen hebben naast de deelvragen die gesteld zijn ook over meer onderwerpen gesproken. Een van de onderwerpen is het gebruiken van een tablet pc als de iPad in de klas. De kinderen hebben hier duidelijke ideeën over waarmee dit stuk techniek het onderwijs kan verbeteren en de motivatie kan verhogen. Tevens noemden ze ook nadelen zoals afleiding en de prijs van de iPad. Dit onderzoek is niet primair gefocust op het onderwerp tablet computers in de klas. Toch biedt het met veel inzichten die de laatste jaren naar voren komen een interessant onderwerp om verder te onderzoeken. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden op één basisschool in het Oosten van Nederland onder zeven participanten. Hoewel de interne validiteit goed is, is het voor de externe validiteit verstandig om hetzelfde onderzoek nog een paar keer uit te voeren. Zodoende groeit de generaliseerbaarheid. Wanneer er dieper onderzoek gedaan wordt naar een online lesprogramma voor de basisscholen, is het de vraag of zowel de hogere als lagere sociaal economische klasse dezelfde wensen en behoeften zullen hebben wat betreft de inhoud van het programma. Het is verstandig om dit als variabele mee te nemen in een volgend onderzoek.

Page 43: Internetgebruik wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren   rapport participatief onderzoek leerlingen - AeronAdvies 2012

Van Dijk, L.S. | 2012 | Internetgebruik: wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren 43

REFERENTIES Anastasiades, P. S., & Vitalaki, E. (2011). Promoting Internet Safety in Greek Primary Schools: the

Teacher's Role. Educational Technology & Society, 14 (2), 71–80. Aricak, T., Siyahhan, S., Uzunhasanoglu, A., Saribeyoglu, S., Ciplak, S., Yilmaz, N., &

Memmedov, C. (2008). Cyberbullying among Turkish Adolescents. CyberPsychology & Behavior, 11(3), 253-261. doi: 10.1089/cpb.2007.0016

Baas, N. (2010). Want soms zijn kinderen gewoon de experts. (1st ed.). Enschede, Netherlands: Niels

Baas . Delfos, M.F. (2011). Luister je wel naar mij? Gespreksvoering met kinderen tussen vier en twaalf jaar.

Amsterdam: SWP Uitgeverij Dooley, D. D. (2000). Social Research Methods. (4th ed.). New Jersey: Pearson Higher Education. Duimel, M. (2009). Krabbels & Respect plz? Hyves en kinderen. Mijn kind online.

Retrieved January 18, 2011, from http://www.mijnkindonline.nl/ Genuis, S. J., & Genuis, S. K. (2005). Implications of Cyberspace Communication: A Role

for Physicians. Southern Medical Journal, 98(4), 451-455. Green, H., & Hannon, C. (2007). Their Space Education for a digital generation. Demos:

London. Gross, E. F. (2004). Adolescent Internet use: What we expect, what teens report. Journal of

Applied Developmental Psychology, 25(6), 633-649. doi: 10.1016/j.appdev.2004.09.005 Harder, A. F. (2009). The Developmental Stages of Erik Erikson. Learning Domain. Retrieved March

25, 2012, from http://www.learningdomain.com/Stages_of_Erik_Erikson.pdf Hart, R. (2008). Children’s Participation: The Theory and Practice of Involving Young Citizens in

Community Development and Environmental Care. Londen: Earthscan. Howitt, D., & Cramer, D. (2007). Ethiek in onderzoek. In Methoden en technieken in de psychologie.

(pp. 124-125). Amsterdam: Pearson Education Benelux. Kaplan, A.M., & Haenlein, M. (2009). Users of the world, unite! The challenges and

opportunities of Social Media. Business Horizons 53(1), 58-68 Kesseler, S. (2010, September 29). The Case For Social Media in Schools. Mashable. Retrieved

February 6, 2012, from http://mashable.com/2010/09/29/social-media-in-school King, J. E., Walpole, C. E., & Lamon, K. (2007). Surf and Turf Wars Online—Growing

Implications of Internet Gang Violence. Journal of Adolescent Health, 41(6, Supplement), S66-S68. doi: 10.1016/j.jadohealth.2007.09.001

Küter‐Luks, T., Heuvelman, A., & Peters, O. (2011). 1.Making Dutch pupils media

conscious: preadolescents’ self‐assessment of possible media risks and the need for media education. Learning, Media and Technology 36(3), 295-313

Page 44: Internetgebruik wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren   rapport participatief onderzoek leerlingen - AeronAdvies 2012

Van Dijk, L.S. | 2012 | Internetgebruik: wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren 44

Li, Q. (2007). Bullying in the new playground: Research into cyberbullying and cyber victimisation. Australasian Journal of Educational Technology, 23(4), 435-454

Madden, A.D and Ford, N. and Miller, D. and Levy, P. (2003) Schoolchildren

searching the Internet - teachers' perceptions. In: Information and IT Literacy: Enabling Learning in the 21st Century. Facet, London, pp. 234-243. ISBN 1856044637

Mason, K. L. (2008). Cyberbullying: A preliminary assessment for school personnel.

Psychology in the Schools, 45(4), 323-348. doi: 10.1002/pits.20301 Rideout, V.J., Foehr, U.G., & Roberts D.F. (2010) Generation M2 Media in the Lives of 8- to

18-Year-Olds In The Henry J. Kaiser Family Foundation Retrieved December 16, 2011, from http://www.kff.org

Sharples, M., Graber, R., Harrison, C., & Logan, K. (2009). E-safety and Web 2.0 for children

aged 11–16. Journal of Computer Assisted Learning, 25(1), 70-84. doi: 10.1111/j.1365-2729.2008.00304.x

Slonje, R., & Smith, P. K. (2008). Cyberbullying: Another main type of bullying?

Scandinavian Journal of Psychology, 49(2), 147-154. doi: 10.1111/j.1467-9450.2007.00611.x White, S.C. & Choudhury, S.A. (2007). The politics of child participation in international development:

the dilemma of agency. The European Journal of Development Research, 19(4), 529-550.

Page 45: Internetgebruik wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren   rapport participatief onderzoek leerlingen - AeronAdvies 2012

Van Dijk, L.S. | 2012 | Internetgebruik: wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren 45

BIJLAGEN

Bijlage A: Literatuurstudie logboek

Bijlage B: Informatiebrief aan ouders

Bijlage C: Aantekeningenboekje voor kinderen

Page 46: Internetgebruik wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren   rapport participatief onderzoek leerlingen - AeronAdvies 2012

Van Dijk, L.S. | 2012 | Internetgebruik: wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren 46

A. LITERATUURSTUDIE LOGBOEK Onderzoeksvragen in de literatuurstudie Er zijn een aantal onderzoeksvragen gesteld om gericht te kunnen zoeken naar informatie die benodigd was voor dit onderzoek. Deze vragen zijn:

Wat is er in de literatuur bekend over “social media”/ “New media” en / of “internet” – in school use?

Wat zegt de literatuur ons over begeleiding van leerkrachten bij het internetgebruik van hun leerlingen?

Hoe gebruiken leerlingen internet heden ten dage?

Hoe is participatief onderzoek met kinderen te verrichten? Criteria voor materialen In verband met het continue verder ontwikkelen van het onderwerp internetgebruik, diende de informatie hierover zo recent mogelijk te zijn. Geselecteerde databases De volgende databases zijn geraadpleegd voor het onderzoek. Scopus – alle diciplines vertegenwoordigd Picarta – boeken en artikelen beschikbaar in het Nederlands ERIC – publicaties over educatie Voor het zoeken naar specifieke artikelen is hiernaast gebruik gemaakt van Google Scholar. Relevante termen

Concepts Related terms Smaller terms Broader terms

Internetgebruik jongeren

Social media children; internetuse children; new media use children;

Primary school internet use

Internet children

Internet op school Teachers AND internet; internet use on schools

Primary school internet use

Internet school

Zoekacties

Date Database/setnumber Searchaction + search technique

Total hits

1 14-03-2012 Eric Internet support 3266

2 14-03-2012 Eric Internet support Audience: teachers

165

Page 47: Internetgebruik wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren   rapport participatief onderzoek leerlingen - AeronAdvies 2012

Van Dijk, L.S. | 2012 | Internetgebruik: wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren 47

Reflection Het startpunt van het onderzoek was een onderzoek van Niels Baas over participatief onderzoek naar het verschijnsel cyberpesten. Deze manier van kwalitatief onderzoek doen, sprak me enorm aan en hier wilde ik graag ervaring in opdoen. Aangezien mijn interessegebied deels overeenkwam met het artikel van Niels, namelijk internetgebruik en participatief onderzoek, was zijn rapport qua theoretische informatie een prachtige basis om mee te beginnen. Artikelen van de referenties die in dit rapport stonden, zijn opgezocht en vanuit deze bronnen zijn ook weer meer artikelen opgezocht. Dit om een beeld te vormen van de theorieën die bestaan in dit onderwerp. De zoektocht naar artikelen was zodoende zeer specifiek. Uiteraard was niet alle informatie zo te vinden. Ik miste onder andere informatie over bepaalde specifieke onderwerpen zoals het internetgebruik onder jongeren. Deze heb ik deze opgezocht via een site als Scopus. Ook over het onderwerp hoe leerkrachten leerlingen begeleiden in internetgebruik heb ik actief opgezocht via Scopus of Eric. Een volgende keer begin ik weer met een artikel dat ligt in mijn interessegebied als startpunt voor een onderzoek.

3 14-03-2012 Eric Internet support Audience: teachers & parents

6

4 14-03-2012 Eric Internet or “social media” AND teacher AND support

22192

5 14-03-2012 Eric Internet or “social media” AND teacher AND support Audience: teachers

1353

6 14-03-2012 Eric Internet or “social media” AND teacher AND support Audience: teachers & parents

48

7 14-03-2012 Eric Teacher AND social media 38

8 14-03-2012 Eric Teacher AND social media Dates: In the last 12 months

19

9 14-03-2012 Eric Teacher AND new media 179

10 14-03-2012 Eric Teacher AND new media Audience: teachers

12

Page 48: Internetgebruik wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren   rapport participatief onderzoek leerlingen - AeronAdvies 2012

Van Dijk, L.S. | 2012 | Internetgebruik: wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren 48

B. INFORMATIEBRIEF AAN OUDERS

Beste ouder/verzorger, Basisschool XX is benaderd om mee te werken aan een onderzoek van de Universiteit Twente. Dit onderzoek richt zich op het fenomeen internetgebruik. Kinderen gebruiken internet frequent. Dit brengt positieve en negatieve kanten met zich mee. Het is nog onduidelijk hoe scholen kinderen hierbij kunnen ondersteunen. Hier probeert de Universiteit Twente meer over te weten te komen. Het onderzoek ziet er als volgt uit: uit groep acht wordt, in samenspraak met de leerkracht, een groepje van 7 leerlingen samengesteld die het zelf leuk vinden actief aan de slag te gaan met het zoeken naar oplossingen voor ondersteuning bij het internetgebruik. Deze leerlingen zullen gedurende 5 weken iedere woensdagochtend onder schooltijd een uurtje middels een groepsdiscussie (geleid door de onderzoeker van de Universiteit Twente), antwoord proberen te vinden op specifieke vragen over internetgebruik (bijvoorbeeld: „Wat doe je online‟, „wat zijn redenen om juist wel online te zijn ‟, etc.). Belangrijk om hierbij te vermelden is, dat de groepsgesprekken nooit persoonlijk van aard zullen zijn, dat de deelnemende kinderen op ieder moment vrij zijn met het onderzoek te stoppen en dat alle gegevens anoniem behandeld zullen worden. De insteek is, dat de kinderen experts zijn op het gebied van computers en internet en dat we hun hulp daarom hard nodig hebben om meer te weten te komen over hun internetgebruik. Uw zoon/ dochter is één van de 7 kinderen van school die is gevraagd mee te werken aan het onderzoek. Naast het feit dat de wetenschap erg veel van de deelnemende kinderen kan leren over ondersteuning bij hun internetgebruik, is het ook voor de kinderen zelf leerzaam. Zij krijgen gedurende de 5 weken een dagboekje mee naar huis waarin zij notities kunnen maken wanneer zij bijvoorbeeld met een klasgenootje over het internetgebruik hebben gepraat, of iets op internet hebben gezien. In het laatste groepsgesprek stellen de kinderen samen met de onderzoeker een voorlichtingsposter op over begeleiding bij internetgebruik die mogelijk gebruikt gaat worden om veel meer kinderen in Nederland te kunnen helpen met het verantwoord omgaan met internet. Dit onderzoek van de Universiteit Twente vindt plaats in samenwerking met de volgende partijen: - Mijn Kind Online - Cyberpesten de Baas Samenwerking met deze partijen maakt het mogelijk dat de uitkomsten van het onderzoek worden gebruikt in landelijk advies over begeleiding van kinderen bij internetgebruik. Basisschool XX verleent haar medewerking aan dit onderzoek, zodat deelname onder schooltijd kan plaatsvinden. Het onderzoek zal plaatsvinden in de weken van 2 april tot en met 7 mei (in de meivakantie vindt het onderzoek niet plaats). Mocht u bezwaar hebben tegen de eventuele deelname van uw zoon/dochter, dan verzoeken wij u dit u uiterlijk (28/03/2012) aan de school of via het volgende email-adres te laten weten: [email protected]. U hoeft hiervoor geen opgaaf van redenen te verstrekken en uw bezwaar zal zonder voorbehoud worden ingewilligd. Wij hopen u hiermee voldoende geïnformeerd te hebben. Mocht u nog vragen hebben, dan kunt u deze gerust stellen via het eerdergenoemde email-adres, of bellen met onderzoeker en afstudeerder Luc van Dijk: 06-55773925. Met vriendelijke groet, Luc van Dijk, Student Universiteit Twente, Opleiding Communicatiewetenschap.

Page 49: Internetgebruik wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren   rapport participatief onderzoek leerlingen - AeronAdvies 2012

Van Dijk, L.S. | 2012 | Internetgebruik: wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren 49

C. AANTEKENINGENBOEKJE VOOR KINDEREN

Page 50: Internetgebruik wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren   rapport participatief onderzoek leerlingen - AeronAdvies 2012

Van Dijk, L.S. | 2012 | Internetgebruik: wat leerkrachten van kinderen kunnen en moeten leren 50