int. foret de Soignes_NL:Mise en page 1

18
HET ZONIËNWOUD DE VRIENDEN VAN HET ZONIËNWOUD Een nieuwe visie op een patrimonium met toekomst MARDAGA

Transcript of int. foret de Soignes_NL:Mise en page 1

HET ZONIËNWOUDDE VRIENDEN VAN HET ZONIËNWOUD

Een nieuwe visie op een patrimonium met toekomst

M A R D A G A

Koninklijke vereniging gesticht in 1909Verbroederd met de Association des Amis de la Forêt de Fontainebleau,Vereniging zonder winstoogmerk nr 410689189

Maatschappelijke zetel: Jan Blockxstraat 14/8, 1030 Brussel (Schaarbeek)tel. 02/215.17.40mail: [email protected]

Niets uit dit boek mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie,geluidsland, elektronische of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande toestemming van de uitgever.

© 2009 Éditions MARDAGAAvenue Pasteur, 6 – bât. HB-1300 Wavre (Belgique)www.mardaga.beISBN (version française) 978-2-8047-0030-0

D. 2009-0222-10ISBN 978-90-77723-906Uitgeverij GROENINGHEBelfaststraat 12B-8500 Kortrijkwww.groeninghedrukkerij.be

181

Inleiding

Het Zoniënwoud, een uitgestrekt bosbestand inde Belgische leemstreek, is een unieke site inWest-Europa. Precies de aanwezigheid van hetbos gedurende de laatste tienduizend jaar heefthet reliëf en de bodems beschermd tegen men-selijke invloed. Het landschap en de bodem zijnook een uitzonderlijke getuige van het verleden.

De bodems van het Zoniënwoud maken deel uit van een ecosysteem* waar twee soortencomponenten elkaar beïnvloeden: de levendecomponenten (biotisch) en de niet-levende (abi-otisch). Het biotische gedeelte bevat alle orga-nismen die in het ecosysteem leven of ervoorbijgaan, het abiotische bestaat vooral uithet klimaat en de bodems. Om de evolutie vanreliëf en bodems te begrijpen, is het dan ookbelangrijk om rekening te houden met een ge-heel van elementen zoals het klimaat, de geo-logie, de fauna, de flora en de geschiedenis vande menselijke activiteiten.

Een uitzonderlijke afmeting

Vandaag is het Zoniënwoud het grootste bos-bestand tussen Oostende en Verviers. Het be-

DR. ROGER LANGOHR

slaat een oppervlak van 43 km2, of zelfs 50 km2

met de aangrenzende openbare bossen inbe-grepen. Ook ten noorden en ten zuiden van hetZoniënwoud zijn binnen een afstand van meerdan 60 km geen dergelijke grote beboste zonesaanwezig.

Tienduizend jaar rust na belangrijkeklimaatswijzigingen

Het huidige klimaat van het Zoniënwoud kanmen beschrijven met de gegevens van het me-teorologisch station van Ukkel, dat gelegen isop hetzelfde plateau als het Zoniënwoud. Jaar-lijks valt er gemiddeld 820 mm neerslag metmaandelijkse cijfers gelegen tussen 55 en 75 mm. Ter hoogte van het bos schat men dater van de 820 mm neerslag, ongeveer 500 à 600 mm terug verdampt naar de atmosfeer. Ditis het proces van evapotranspiratie van het bo-secosysteem. De verdamping of evaporatie vande regen ter hoogte van de kruin en de transpi-ratie van de bomen, vooral actief in de zomer-periode, zijn de belangrijkste componenten vandeze watercyclus. Het verschil tussen neerslagen evapotranspiratie levert nog een overschotvan een 250 mm per jaar (� hoofdstuk 21). Dit heeft vooral plaats in de winterperiode,

HOOFDSTUK 20

Het Zoniënwoud, uniek voor aardwetenschappen en archeologie

182

550 mNEEERSLAG

wanneer er geen bladeren zijn aan de takken.In natuurlijke condities percoleert dit overschotdoor de bodems en voedt het de diepere water-tafel met als gevolg dat de oplosbare voedings-stoffen uitspoelen zodat de bodem armer endan ook zuurder wordt.

Het huidige gematigd oceaanklimaat, enkelekleine variaties uitgezonderd, heerste gedu-rende de laatste 10 000 jaar. Daarvoor haddenwe de laatste ijstijd. In werkelijkheid heeft Bel-gië gedurende de laatste 1,8 miljoen jaren

Geologische doorsnede,vochtregime en soortenbosbestanden in hetZoniënwoud

EVAPOTRANSPIRATIE

PERMANENTEBRON

PERCOLATIE

820 m

250 m

Den

Populier

ElsZandsteen

BeukEik

Leem

Klei + Zand

Zand

Zand

Klei (Ieperiaan)

(Brusseliaan)

Permanent grondwater

Recent alluvium

Tijdelijk stuwwater keivloer(Lediaan)

0 200 400 600 800 1 000 1 200 1 400 m

110

100

90

80

70

60 m

I Plateaus en zachte hellingen met beuken, en zeer lokaaleiken op leembodems zonder grondwatertafel. Dezeeenheid domineert.II Kleine depressie met Eiken op leembodems, mettijdelijk stuwwater. Komt weinig voor.III Kleine depressie met beuken en ook wel Eiken, opleembodems zonder grondwatertafel. Komt veel voor.IV Plateaus en zachte hellingen met naaldbomen opdroge zandbodems. Enkele percenten van hetbosoppervlak.

V Steile hellingen met coniferen op droge zandbodems.Enkele percenten van het bosoppervlak.VI Voethelling met eikenbestand op leembodems, metpermanent grondwater op grote diepte. Zeer kleinoppervlak.VII Vlakke valleibodem met els en populier, soms ook eik,op recent alluvium, met een permanente grondwatertafelop minder dan 1,5 m van het oppervlak. Komt voor in hetlaagste deel van de grote valleien; vijvers en sporen vanbewoning (Groenendaal, Rood Klooster, Drie Borren, …).

zeker een tiental ijstijden gekend. IJskappen engletsjers breidden zich uit maar in Belgiëwaren de klimaatscondities niet koud genoegen hun uitbreiding bleef beperkt tot Engeland,Scandinavië, het noorden van Nederland en ge-bergten zoals de Vogezen, de Jura en de Alpen.Grenzend aan de ijskappen, waren de kli-maatscondities in België wel bijzonder bar,“periglaciaal”, zoals nu nog op Spitsbergen(Svalbard) en in streken van Noord Canada enSiberië waar een toendravegetatie groeit.

(Weichsel)(Tongeriaan)

183

HET ZONIËNWOUD, UNIEK VOOR AARDWETENSCHAPPEN EN ARCHEOLOGIE

Oorsprong en natuur van de sedimenten

Tijdens de laatste ijstijd, en in het bijzonder tus-sen 22 000 en 15 000 jaar heeft er zich eendikke laag stof afgezet in Midden-België. Hetsediment was afkomstig uit de streek van deNoordzee die toen grotendeels droog lag daarde zeespiegel toen meer dan 100 m lagerstond. Dit stof, ”löss” genoemd door de geolo-gen, bestond vooral uit fijne deeltjes, “leem”(grootte tussen 0,002 en 0,050 mm). Deze zijngroter dan kleideeltjes (kleiner dan 0,002 mm)en kleiner dan zandkorrels (tussen 0,050 en 2mm). De leemstreek van Midden-België is bijnavolledig bedekt met dit sediment.

Enkel op de hellingen blootgesteld aan de zeersterke wind en op de top van de heuvels kon hetstof niet blijven liggen. De bodems zijn daarontwikkeld in veel oudere sedimenten, die mil-joenen jaren geleden werden afgezet door dezee. Ter hoogte van het Zoniënwoud zijn ditvooral zandafzettingen, de “Zanden van Brus-sel” die enkele tientallen meters dik kunnenzijn. Deze zanden hebben een hoge doorlaat-baarheid voor water, wat de afwezigheid vanwaterlopen in de meeste dalen verklaart, tenzijhet water afkomstig is van de drainage van hetwegennet. Hier en daar zijn de Zanden vanBrussel gecementeerd door kalk en vormen zode gekende kalkzandsteen, die bouwstenenhebben geleverd. Ze werden onder andere ge-bruikt voor het optrekken van de ringmuur ende gebouwen van de priorijen van Groenendaalen het Rood Klooster. Elders bevat het cementveel ijzer en is ijzerzandsteen gevormd. In de9de eeuw is in de omgeving van Groenendaal deijzerzandsteen als erts ontgonnen voor een ij-zerindustrie die in het bos plaatsvond.

Onder de grootste valleibodems bevinden zichoude, kleirijke, mariene afzettingen. De grond-watertafel stagneert op deze weinig per-meabele laag waardoor hier de zeldzame bron-niveaus van het bos voorkomen, zoals terhoogte van de priorijen van Groenendaal en hetRood Klooster en de vijvers van Bosvoorde.Deze zones zijn steeds door de mens uitgeko-zen als woonplaatsen.

Het reliëf van het Zoniënwoud

Vormen in het landschap uit andere tijden

Een belangrijk deel van het Zoniënwoud bevindtzich op de min of meer vlakke waterschei-dingskam rond 120 m hoogte. Ze scheidt hetbekken van de Zenne naar het westen met datvan de Dijle in het oosten en het zuiden. Vanafdit plateau daalt het oppervlak eerst zacht, ver-volgens wordt het meer ingesneden door devalleien van vier kleinere bekkens, de Woluwe,de Voer, De IJse en de Argentine. Al dezevalleien zijn ontstaan tijdens het te-rugtrekken van de zee miljoenenjaren geleden. Vervolgens, tijdensde ijstijden van de laatste 1,8 mil-joen jaar, zijn ze herhaaldelijkverder uitgeërodeerd. Uitein-

Oro-hydrografische kaartvan het Zoniënwoud

6065707580859095100105110115120125130135 m

Hoogte

0 250 500 750 1000 1250 1500 1750 2000m

N

184

tes van die periode konden grote hoeveelhedendooiwater van sneeuw niet in de nog bevrorenbodem dringen zodat het de helling afliep. Dewaterconcentratie ter hoogte van de depressieswerd hierdoor zo groot dat, ondanks het rela-tief kleine waterbekken, de erosiekracht vol-doende was om een V-vormig ravijn in tesnijden. Eenmaal de zeer koude klimaatscon-dities voorbij waren, is deze reliëfconfiguratiebewaard tijdens de laatste 10 000 jaar.

Niets beweegt zolang men in het bos blijft

In de leemstreek is erosie door afspoelend re-genwater op landbouwpercelen een belangrijkproces. Doorheen de tijd zijn de hellingen ge-leidelijk zachter geworden en de dalen en val-leien gedeeltelijk opgevuld met sedimenten.Onder de bosbestanden echter, komen erosieen sedimentatie door regenwater dat over hetbodemoppervlak vloeit, quasi nergens voor.Enkel op plaatsen waar de bodem samenge-drukt is door menselijke activiteiten, kan menspectaculaire erosieprocessen observeren,zoals op paden en in zones waar bosontgin-ningsmachines rijden, of waar recreatieve acti-viteiten plaatsgrijpen. Bodemonderzoek heefttrouwens aangetoond dat het oppervlak van hetplateau en de zachte hellingen waar men van-daag op wandelt, hetzelfde is waarop een15 000 jaar geleden de rendieren liepen.

Het Zoniënwoud is dus uniek dankzij haar uit-gestrektheid, de opeenvolging van diverse re-liëfsvormen die dateren uit een vroegere tijd,en de relatief beperkte menselijke invloed. Buiten het woud zijn deze vormen gedeeltelijkgeërodeerd en begraven onder recente sedi-menten.

Getuigen van vroegere menselijkeactiviteiten

De afwezigheid van natuurlijke erosie in het Zo-niënwoud wordt bevestigd wanneer men de noggoed bewaarde sporen bekijkt, nagelaten ophet bodemoppervlak door diverse menselijkeactiviteiten. Sommige hiervan gaan eeuwen

delijk is het landschap sterk ingesneden, wateen uitzonderlijke dimensie geeft aan het Zo-niënwoud. Dankzij haar uitgestrektheid en haarligging in het reliëf van Midden-België, kanmen hier een grote variëteit aan topografischeposities observeren en bestuderen. Dit gaat vande top van de plateaus tot de bodem van de val-leien met achtereenvolgens convexe (bol),rechte en concave (hol) hellingen, en dit in alleoriëntaties.

Ter plaatse ziet men dat de dalen en valleien,vanaf het plateau, dikwijls drie opeenvolgendevormen bezitten. In het begin is het dwarsprofielvan het dal concaaf of hol. Van zodra de vallei-bodem steiler wordt, ziet men een ravijn met V-vorm en zigzaggend verloop ingesneden in hetconcaaf dal. En tenslotte, wanneer de valleibo-dem terug minder hellend wordt, veranderd hetV-vormig ravijn in een vlak bodemdal met dui-delijke sporen van meanders die de zijkantenvan valleihellingen uithollen. Deze opeenvolginggetuigt van een zeer sterk waterdebiet door-heen deze dalen en valleien. Nochtans liggenonder het klimaat van de laatste 10000 jaar demeeste van die valleien droog. Men moet terug-gaan naar de laatste ijstijd om periodes te vin-den met geschikte milieucondities om grotewaterstromen te produceren. In bepaalde len-

Voorbeeld van bodemerosieonder landbouw in deleemstreek

185

HET ZONIËNWOUD, UNIEK VOOR AARDWETENSCHAPPEN EN ARCHEOLOGIE

De geïllustreerde valleivormenhebben vandaag geenwaterloop; deze vormen zijn een erfenis van de ijstijddie 10 000 jaar geledenbeëindigd is.De bladeren aanwezig op dehellingen van fig. 5 en 6 wijzenop de afwezigheid van erosieonder bos, zelfs op steilehellingen

I

II

III

Opeenvolging in de morfologievan de valleibodems

I concave bodem

II ravijn met V-vorm en zigzagverloop.

III vlakke valleibodem metsporen van meanders

186

Erosie in de bodem van eenravijn. De bladeren op deravijnhellingen tonen dat hetwater niet afkomstig van dezeposities. Het water is hierafkomstig van de drainage vanhet hoger gelegen wegennet

en zelfs millennia terug. Fig. p.187-188 gevenenkele voorbeelden van deze goed zichtbaresporen. Buiten het bos zijn de meeste van der-gelijke oppervlaktesporen volledig verdwenen.

Ondanks een beperkte menselijke invloed,bezit het Zoniënwoud dus een kostbaar archiefaan uitzonderlijk goed bewaarde archeologi-sche sporen.

De bodems, een wereld te ontdekkenonder de voeten

Waarom het bos er nog steeds is

Het Zoniënwoud bevindt zich in het midden vande leemstreek (§ 3) die een groot deel van Mid-den-België bedekt. Deze streek, bekend omeen hoge bodemvruchtbaarheid, is vandaaggrotendeels onder intensieve landbouw. Deaanwezigheid van een 50 km2 groot bosbestandte midden het landbouwgebied is dus wel ver-wonderlijk. Het is dankzij haar statuut van her-togelijk woud sinds de 13de eeuw, dat ditbosbestand bewaard is gebleven. Men kan het

Golvend reliëf in deleemstreek van Midden-België. Oorspronkelijk was hetreliëf sterker uitgesproken,zoals in het Zoniënwoud, maarals gevolg van erosie op dehellingen en gedeeltelijkevulling van de valleibodemsmet sedimenten is het zachtergeworden

Erosie in het bos als gevolgvan een veel te sterkerecreatiedruk

HET ZONIËNWOUD, UNIEK VOOR AARDWETENSCHAPPEN EN ARCHEOLOGIE

Twee stellen van gracht en aardenwal die behoren bij de poging ompaarden te kweken (stoeterij) in eenomheinde zone en die dateren uitde perioden van aartshertogenAlbrecht en Isabella (begin 17de eeuw) (links) en Antoon vanBourgondië (begin 15de eeuw)(rechts)

188

1 Terrasjes, mogelijk aangelegd voor een boomkwekerij van naaldhout (einde 18de eeuw); een oude wijngaard is niet uitgesloten

2 Er bestaan in het Zoniënwoud meer dan 10 000 heuveltjes. Ze hebben een doorsnede tot 6 aan 8 m en zijn enkele decimeters hoog (zichtbaar in de schaduw van de boom). Eenduizendtal van deze structuren bestaan uit ijzerslakken en ander afval die behoren bij eenijzerindustrie met de bouw van laagovens die dateren uit de 8e-9e eeuw. De andere heuveltjeszijn gebonden à de houtskoolproductie (meilers), een zeer belangrijke activiteit in het bos totde 20ste eeuw

3 Een geheel van drie grote aarden wallen en grachten uit het Midden-Neolithicum (een 5 000 jaar geleden)

4 Twee tumuli, waarschijnlijk Romeins

1

3

2

4

189

HET ZONIËNWOUD, UNIEK VOOR AARDWETENSCHAPPEN EN ARCHEOLOGIE

landschap dan ook enkel ten volle begrijpen alsmen de geschiedenis kent.

De eerste landbouwers die zich een 7000 jaargeleden (het Vroeg-Neolithicum) hebben ge-vestigd in België, zijn begonnen met het ont-ginnen van bepaalde delen van de leemstreek.Waarom deze eerste kolonisatie slechts eenpaar eeuwen heeft geduurd, en dat zij beperktis gebleven tot het zuidelijk, zuidoostelijk enoostelijk deel van de leemstreek, kan men ver-klaren aan de hand van de studie van de bo-dems van het Zoniënwoud. Het blijkt namelijkdat deze streek toch niet zo vruchtbaar is alsmen kijkt naar de eigenschappen van het bo-venste meter van deze bodems.

Een bodem getuige van 15 000 jaarmilieuevolutie

De evolutie van de leembodems van het Zo-niënwoud begon 15 000 jaar geleden, vanaf een

Bodemkaart van België. De bruine zone komt overeenmet de leemstreek. HetZoniënwoud bevindt zich in hetmidden van deze zone (Atlasvan België, blad II B, MilitairGeografisch Instituut)

ogenblik dat tijdens de laatste ijstijd de eersteperioden met een meer gematigd klimaat af-wisselden met nog zeer koude fasen. Het is ookvanaf dat ogenblik dat er geen löss meer afge-zet werd. In het begin waren de bodems zeervruchtbaar want het sediment bevatte kalk.Sindsdien zijn de bodems geëvolueerd en van-daag vertonen ze een opeenvolging van zeslagen waarvan de eerste vijf geen kalk meerbevatten. Dit bodemtype wordt hier beschrevenvanaf het oppervlak (de lagen staan aangeduidop fig. p. 190)

Aan het oppervlak ligt een laag bladstrooisel(1), enkele centimeters dik, gevolgd door eendunne zwarte laag (2), aangerijkt met humus(sterk ontbonden organische stof). De beperktedikte van deze laatste weerspiegelt de afwezig-heid van bodemfauna zoals regenwormen enmollen die de bodem doorboren. Rond 30-40 cm diepte, ziet men een scherpe grens.Boven die grens is er een grote concentratie

190

A-B Een verticale (links) eneen horizontale (rechts)doorsnede in een leembodemvan het Zoniënwoud aan wortels (3). Onder deze grens echter (4) be-

vinden alle sporen van levende en dode wortelszich enkel en alleen in een reeks verticaleaders met een lichtere kleur. Een horizontaledoorsnede uitgevoerd op 42 cm diep toont datdeze aders een opgevuld barstensysteem ineen veelhoekig (polygonaal) patroon vormen.Dit geheel is ontstaan door een extreme uit-droging van de bodem, waarbij door het krim-pen barsten ontstaan die tot een meter diepgaan. Het klimaat van de laatste 10 000 jaarheeft dergelijke droge periode niet gekend.Hiervoor moet men verder teruggaan, tot in delaatste ijstijd, om tussen 10 000 en 15 000 jaarzeer koude en droge perioden te vinden die debodemmorfologie kunnen verklaren. Dezeheeft vandaag nog een impact op de wortelont-wikkeling want tussen 30/40 en 120 cm dieptekunnen zij slechts langs dit oud barstensys-teem in de bodem dringen. De wortels hebbenhier dan ook een platte vorm, net alsof zij in despleten van een rots zouden groeien. Merk-

waardig eveneens is de volledige afwezigheidvan galerijen van regenwormen en mollen opdeze diepte.

Rond 120 cm verdwijnt het barstensysteem (5)en de wortels die tot die diepte zijn geraakt ver-takken zich en groeien verder zonder enigemoeite tot 2 à 4 m diep, waar ze de kalkbevat-tende leem bereiken (6). Op deze diepte vindenwe nog de onverweerde originele löss meerdan 15 000 jaar geleden afgezet.

Wat de chemische vruchtbaarheid betreft, ver-tonen deze bodems een sterk contrast. Tot eenmeter diep bevatten deze nooit bewerkte leem-bodems onder bos zeer weinig voedingsstoffen.Dit is het gevolg van duizenden jaren evolutieonder een klimaat met een hogere neerslagdan de evapotranspiratie. Dieper in de bodemverbetert de voedingstoestand en rond 2 à 4 mis deze zelfs zeer goed wegens de aanwezig-heid van de kalkrijke leem. Het is op dat niveau

C-D Verticale doorsnede in eenleembodem van het Zoniënwoud. Deverticale aders ter hoogte van laag 4 zijnhier weinig zichtbaar. Laag 5 is welduidelijk te zien, met wortels die zichnormaal kunnen ontwikkelen; onderaandeze laag (fig. D) een wortelconcentratiewaar de grens met nog kalkhoudend leem(6) zich bevindt

A B C D

Windworp van beuk. Dediepere wortels volgen eenpolygonaal barstensysteem

Windworp van eik. Detail vanhet wortelsysteem dat hetpolygonaal barstensysteem inlaag 4 volgt

191

HET ZONIËNWOUD, UNIEK VOOR AARDWETENSCHAPPEN EN ARCHEOLOGIE

dat de bomen een belangrijk deel van hun voe-dingsstoffen opnemen, inclusief de beuken diedus wel een diep wortelgestel kunnen ontwik-kelen. Vandaar de uitstekende productiviteitvoor hout van het Zoniënwoud. Voor de krui-denvegetatie echter, met wortels beperkt inhun groei tot de bovenste decimeters, is er eenzeer grote competitie voor water en voedings-stoffen (vele boomwortels bevinden zich even-eens op dat niveau). Vandaar de aanwezigheidvan een vegetatie typisch voor zeer arme bo-dems. Bepaalde van deze planten groeidenreeds op de verlaten akkers tijdens het Neoli-thicum, meer dan 7 000 jaar geleden. Onder-zoek op deze archeologische sites heefttrouwens aangetoond dat de bodems er gelijkzijn aan deze van het hedendaagse Zoniën-woud.

Het woud vertegenwoordigt dus een unieke er-fenis. Overal waar de leembodems vandaag ofin het verleden onder landbouw zijn geweest,zijn de oude kenmerken verdwenen. Dit isvooral te wijten aan de bewerking, de erosie ende activiteit van gravende dieren zoals regen-wormen en mollen waarvan de populatie sterkstijgt wanneer mest en kalk aan de bodem wor-den toegevoegd. Dezelfde bodemfauna komteveneens voor in bosbestanden die begraasdwerden door vee, schapen en varkens, dierendie veel mest produceren. Die praktijken kwa-men veel voor vanaf de Middeleeuwen en heb-ben voortgeduurd tot in de 19de eeuw. Hethertogelijk bos echter, waarvan het beheer ge-richt was op productie van timmerhout enhoutskool, is grotendeels ontsnapt aan derge-lijk beheer. Opnieuw vormt het Zoniënwoud eenuitzondering.

Bodemdegradatie in het Zoniënwoud

Gedurende de tweede helft van de 20ste eeuwwerden meerdere “negatieve” eigenschappenvan het Zoniënwoud ecosysteem toegeschrevenaan de beukenmonocultuur die ingevoerd werdop het einde van de 18de eeuw (� hoofdstuk 6).Recente studies in het Zoniënwoud weerleggeneen reeks van deze theorieën. Vooreerst is erde hoge zuurgraad van de bodems, toege-schreven aan de beuken. Beukenstrooisel zalde bodem wel niet verbeteren maar in de

Horizontale doorsnede op 50 cm diepte inde bodem van vorige figuur. De sporen vanregenwormgalerijen zijn duidelijkzichtbaar (schatting: tussen 800 en 900per vierkante meter). Dergelijke galerijenzijn totaal afwezig in het Zoniënwoud (zie p. 190, tweede foto)

Reconstructie van een huis van de eerste landbouwers in de leemstreek

Een bodem dichtbij een dorp van de eerstelandbouwers en vandaag gedeeltelijkbegraven onder 35 cm recentere sedimenten.Vanaf 70 cm diepte gelijkt debodemmorfologie sterk op laag 4 beschrevenin de bodems van het Zoniënwoud (zie p. 190,eerste foto)

Een bodem van de leemstreek, sindseeuwen onder landbouw. Debodemmorfologie is zeer homogeen alsgevolg van de graafactiviteiten vanregenwormen en mollen

192

verdichting. Deze is een gevolg van betredingdoor de mens, hetzij met ontginningsmachines,met paarden, of te voet. Deze bodems, rijk aanleemdeeltjes en met weinig klei en zand, zijnzeer gevoelig voor druk, vooral wanneer zevochtig zijn. Bovendien zijn er bijzonder weinigorganismen die de bodem omwoelen zoals diepborende regenwormen en mollen. Eens debodem verdicht is, is er weinig hoop dat dezeop korte tijd zal verdwijnen !

De bodemverdichting door de bosontginning ende recreatie is dramatisch voor het bosecosys-teem (� hoofdstukken 4 en 22). Zij begint al bijeen lichte verdichting: op dat ogenblik infil-treert het water nog in de bodem, maar de wor-tels van de gekiemde zaailingen kunnen al nietmeer in de bodem dringen. Maar daar houdthet niet op, want over grote oppervlakten be-reikt de verdichting enkele decimeters diepte.Op 30-40 cm begint dan de natuurlijke comp-acte bodemlaag die de kruidenwortels groten-deels tegenhouden en waar de boomwortelsslechts dieper kunnen groeien doorheen eenreeks verticale aders. Zo komen we tot bodemsdie bijna geen ruimte meer bieden voor wortel-groei. Bovendien is er het risico dat de wortelsdie groeiden vooraleer de bodemverdichtingplaatsgreep, zullen verstikken door gebrek aanzuurstof. De bodem kan zelfs zo compact wor-den dat na een regenbui, het water gewoonblijft staan aan het bodemoppervlak.

Besluit: lessen uit het Zoniënwoud,een unieke site voor deaardwetenschappen en dearcheologie

– Met zijn 50 km2 aan gevarieerd reliëf en metleembodems die steeds onder bos zijn geble-ven en zeer weinig begraasd, is dit een uit-zonderlijke site in West-Europa.

– De valleimorfologie is een erfenis van erosie-processen die plaats hebben gehad tijdens deijstijden waarvan de laatste een 10 000 jaargeleden is beëindigd. Buiten het bos is dezemorfologie grotendeels verdwenen wegenserosie- en sedimentatieprocessen die sindseeuwen zeer actief zijn op de landbouwlan-den.

vorige paragraaf is aangetoond dat deze bo-dems al 7 000 jaar geleden, zuur en arm warenwanneer de eerste landbouwers gepoogd heb-ben ze onder cultuur te brengen. Vervolgens iser de vaak voorkomende afwezigheid van krui-denvegetatie onder de kathedraal* beukenbe-standen. Ook onder bepaalde eikenbestandenkan de kruidenvegetatie echter ontbreken. Hetblijkt dat voor de hierboven beschreven bodems,die dikwijls door menselijk verkeer beïnvloedzijn (zie volgende paragraaf), het de competitievoor water is die onder goed ontwikkelde bos-bestanden de kruidenvegetatie en zelfs de bos-regeneratie sterk beperkt. Ook de uitspraak datbeuken, door een ondiep wortelstelsel debodem uitputten, komt ook niet overeen met dewerkelijkheid. In de vorige paragraaf is gewaggemaakt van beukenwortels die tot 3-4 m diepgroeien. Dit verklaart hoe we hier op wereld-schaal één van de hoogste producties van beu-kenhout bekomen. Indien het wortelsysteemzich slechts ondiep zou ontwikkelen in de zeerarme en zure bovenste bodemlagen, zou eendergelijke opbrengst onmogelijk zijn.

De “echte” bodemdegradatie: waar de mens voorbijkomt

De sterkste degradatie van de leembodems inhet Zoniënwoud, bijna overal aanwezig onderde beukenbestanden, is niet te wijten aan dezeboomsoort maar aan de oppervlakkige bodem-

De betreding door paardenheeft de bodem sterk verdichten een vegetatie bestaande uitwaterpeper, een typische plantvoor moerascondities, heeftzich hier gevestigd

HET ZONIËNWOUD, UNIEK VOOR AARDWETENSCHAPPEN EN ARCHEOLOGIE

Zone waar de bodem zoverdicht is, dat het water aanhet oppervlak blijft staan

– Dankzij de afwezigheid van erosie zijn oudemenselijke sporen duizenden jaren bewaardgebleven, wat een enig archeologisch patri-monium levert.

– Vanaf 30-40 cm diepte vertonen de bodemskenmerken die teruggaan naar klimaatscon-dities van het einde van de laatste ijstijd, een10 000 jaar geleden.

– Al deze oude sporen zijn eveneens zo goedbewaard dankzij de afwezigheid van borendebodemfauna zoals grote regenwormen enmollen.

– De boomwortels, ook die van de beuken,dringen tot enkele meters diep waar zevruchtbare bodemlagen bereiken. Dit weer-spiegelt zich in de bijzonder hoge houtpro-ductie.

– Het Zoniënwoud heeft dezelfde bodems alsdie welke de eerste landbouwers, 7 000 jaar

geleden, in de leemstreek, hebben getrachtonder cultuur te brengen. Deze bodems heb-ben nu nog steeds dezelfde vruchtbaarheids-problemen als toen. Dit is een unieke erfenisvoor de aardwetenschappen toegepast op hetarcheologisch onderzoek.

– De kruidenvegetatie echter, met een wortel-systeem beperkt tot de bovenste 30-40 cm,groeit in een zeer arme bodem en moet sterkconcurreren voor voedingsstoffen en water.Dit verklaart de aanwezigheid van een reekstypische planten voor arme bodems en hetvolledig verdwijnen van de kruidenlaag waarde bosbestand goed ontwikkeld is (de“naakte” beuken- en eikenbossen).

– De verschillen tussen de bodems onder bosen die onder landbouw, zijn te wijten aan demens. Het is niet het bos dat verantwoorde-lijk is voor de verarming van de bodems, ze

194

waren immers al 7000 jaar geleden arm. Hetis de mens die, direct en indirect, de vrucht-baarheid van de bodems onder landbouw inde leemstreek heeft verhoogd.

– De beuk is niet verantwoordelijk voor de hogezuurgraad van het bovenste deel van de bo-dems, noch voor de aanwezigheid van eenbodemlaag op 30-40 cm diepte met geringefysische fertiliteit, noch voor de verdichtingvan de oppervlaktebodem.

– Leembodems zijn zeer gevoelig voor verdich-ting. Betreding met zware machines en metpaarden heeft dan ook catastrofale gevolgen.Over grote oppervlakten met verdichte bo-dems is de natuurlijke bosregeneratie zeerbeperkt en soms zelfs afwezig. Meerdereeeuwen zijn nodig alvorens deze verdichtingop natuurlijke wijze zou verdwijnen.

– Het reliëf en de bodems van het Zoniënwoudvertegenwoordigen vandaag een enige erfe-nis die bescherming verdient als natuurre-servaat, althans voor de aardwetenschappenen de archeologie.

M E E R W E T E N

LANGOHR, R., 2001, L’anthropisation du paysage pédologi-que agricole de la Belgique depuis le Néolithique ancien –Apports de l’archéopédologie, Étude et Gestion des sols,8-2, p.103-118.

LANGOHR R., 1990, L’homme et les processus d’érosion dessols limoneux de Belgique et du Nord-Ouest de la France.Les Celtes en France du Nord et en Belgique, VI-Ier siè-cle avant J.C. Bruxelles, éd. Crédit communal, p. 211-222.

LANGOHR R., Rubané et Cardial, CAHEN D. & OTTE M. eds,1987, The dominant soil types of the Belgian loess belt inthe Early Neolithic.., Liège, E.R.A.U.L., 39, p. 117-124.

LANGOHR R. & SANDERS J., 1987, De gedegradeerde bodemsin het Zoniënbos – een Oostenrijkse erfenis ? Het Zoniën-woud, Kunst en Geschiedenis, van oorsprong tot 18de

eeuw, Ed. K. DE MULDER, Royale Belge, p. 99-103.

LANGOHR R., 1986, La pédologie et l’évolution des terresdans la région limoneuse de Belgique. Hommes et terresdu Nord 2-3, p. 94-97.

CUYCKENS G. & LANGOHR R., 1985, Zoniënwoud. De openruimte in Vlaanderen. Een geografische-landschappelijkeen biologische verkenning. Exploratiepakket 4, Zoniën-woud en Hallerbos, Koning Boudewijnstichting, p. 5-28.

LANGOHR R. & SANDERS J., 1985, The Belgian loess belt inthe last 20 000 years: Evolution of soils and relief in the Zo-nien Forest, Soils and Quaternary Landscape evolution,Boardman Ed., John Wiley and Sons Ltd., p. 359-371.

LANGOHR R. & CUYCKENS G., 1985, Een bos op lemen voeten,bodem en reliëf in het Zoniënbos: unieke getuigen! Na-tuurreservaten 7, (5), p. 132-139.

DE MEYER, H. & LANGOHR R., 1984, Het Zoniënbos, of demenselijke invloed op de natuur, Wielewaal, 50, p. 357-365.

195

HET ZONIËNWOUD, UNIEK VOOR AARDWETENSCHAPPEN EN ARCHEOLOGIE

The Soignes Forest, a unique site for earth sciencesand archaeology

In Western Europe, the Soignes Forest is a unique site for Earth Sciences and Archaeology. Several itemsstand out for this remarquable site :– a very large surface (43 km2),– a position in the centre of the silty region of Middle Belgium, an area with intensive and ancient agri-

culture,– a rather diverse relief, starting from the water divide between Senne and Dyle rivers, with plateau areas

and smooth slopes becoming steeper towards the valley bottoms that display a succession of threemorphological types,

– this area has never been cleared for agricultural purposes and hence soils have undergone very littlehuman influence,

– a royal forest that has been exceptionally preserved from the ancient practice of cattle grazing underforest cover.

Thanks to all these characteristics, relief and soils have been preserved from erosion and sedimentationprocesses. Both of these are very active outside the forest on the agricultural land. Consequently, thepresent day soil surface is still largely the same as the one that the reindeer ran some 15,000 year ago,during the Last Ice Age.

The absence of natural erosion under forest cover comes into evidence by the presence at the soil sur-face of well preserved human traces that date back to centuries and even several millennia ago. So, nev-ertheless a limited human occupation, the Soignes Forest conceals exceptionally well preservedarchaeological traces. Furthermore, from a few decimetres depth, the soils show characteristics thatoriginated in environmental conditions of the Last Ice Age, which ended some 10,000 years ago. The soilsof this forest stand are also very close to those that the first farmers, some 7,000 years ago, started to clearand cultivate in the silty region of Belgium.

Today the soils undergo here a degradation mainly related to the passage of forest exploitation enginesen various recreation activities. The compression of the soils can be so strong that the growth of the herba-ceous vegetation and even the forest regeneration become difficult.

To conclude, the Soignes Forest represents today a unique heritage that deserves to be protected as a na-ture reserve for earth sciences and archaeology.