Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

98
UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2009 - 2010 Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de Economische Wetenschappen Jean-Yves Duyts onder leiding van Prof. dr. Koen Schoors

Transcript of Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

Page 1: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE

ACADEMIEJAAR 2009 - 2010

Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van

Master in de Economische Wetenschappen

Jean-Yves Duyts

onder leiding van

Prof. dr. Koen Schoors

Page 2: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

1 Inleiding

PERMISSION

Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en/of

gereproduceerd worden, mits bronvermelding.

Jean-Yves Duyts

Page 3: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

2 Inleiding

Inhoudsopgave

Inleiding ..................................................................................................................................... 6

1 Keuzes in de hervormingsstrategie ................................................................................ 11

1.1 Institutionele structuur en het belang voor de Chinese hervormingsaanpak ............. 11

1.2 De problemen bij een big bang strategie ................................................................... 17

1.3 Het tweesporenbeleid ................................................................................................ 20

1.3.1 Het tweesporenbeleid als een Pareto-optimale aanpak .......................................... 21

1.3.2 Het belang van het planspoor onder het tweesporenbeleid .................................... 28

2 De Chinese transitie van een planeconomie naar een socialistische markteconomie 31

2.1 China vóór 1978 ........................................................................................................ 31

2.2 Algemeen ................................................................................................................... 32

2.3 De hervormingen ....................................................................................................... 34

2.3.1 Hervormingen op het platteland ............................................................................. 34

2.3.2 Hervorming van de staatsbedrijven ....................................................................... 44

2.3.3 De private sector in China ...................................................................................... 52

2.3.4 Hervorming van de banksector .............................................................................. 57

2.3.5 Opening van de economie ...................................................................................... 64

2.3.6 Decentralisatie, belastingshervormingen eigendomsrechten ................................. 76

Conclusie ................................................................................................................................. 82

Geciteerde werken .................................................................................................................. 85

Bijlagen .................................................................................................................................... 91

B.1. China vóór 1978 ............................................................................................................ 91

B.2. Overzichtstabel van de gebeurde hervormingen ........................................................... 95

B.3. De toetreding van China tot de Wereldhandelsorganisatie ........................................... 96

Page 4: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

3 Inleiding

Gebruikte afkortingen

BDI Buitenlandse Directe Investeringen

COE Collective Owned Enterprise (collectieve onderneming)

M-structuur Multi-layer-multi-regional structure

NGW Netto Geactualiseerde Waarde

PE Private Enterprise (context: een TVE die de facto een private onderneming is)

SEZ Speciale Economische Zone

SOE State Owned Enterprise (staatsbedrijf)

TRIM Trade-Related Investment Measures

TRIP Trade-Related Aspects of Intellectual Property Rights

TRM Transitional Review Mechanism

TVE Township and Villige Enterprise (gemeente- en dorpsondernemingen)

U-structuur Unitary hierarchical Structure

WTO World Trade Organization (Wereldhandelsorganisatie)

Page 5: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

4 Inleiding

Lijst van de tabellen

Tabel 1: Gemiddelde jaarlijkse groei van het bbp (1952-2009) ..............................................................7

Tabel 2: bbp per capita (1980-2009).........................................................................................................7

Tabel 3: Aandeel totale factorproductiviteit in groei van Chinese bbp (1952-2005)...............................9

Tabel 4: Totale productiviteit van TVE-types COE en privaat (1988-1999).........................................43

Tabel 5: Evolutie aantal SOE-werknemers (10.000 personen) (1992-2000)....................................50

Tabel 6: Aandeel aantal werknemers......................................................................................................57

Tabel 7: Aandeel totaal activa in industrie.............................................................................................57

Tabel 8: Aandeel totale waarde van de industriële productie.................................................................57

Tabel 9: Regressieresultaten...................................................................................................................64

Tabel 10: Yuan per Amerikaanse dollar 1985-2009).............................................................................67

Page 6: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

5 Inleiding

Lijst van figuren

Figuur 1: Export-bbp ratio (1970-2005)...................................................................................................8

Figuur 2: De U-structuur.........................................................................................................................15

Figuur 3: De M-structuur........................................................................................................................16

Figuur 4: Productiemogelijkhedencurves voor en na transitie...............................................................20

Figuur 5: Tweesporenbeleid onder efficiënt aanbod en efficiënte verdeling.........................................24

Figuur 6: Het tweesporenbeleid met efficiënte productie en inefficiënte verdeling...............................25

Figuur 7: Het tweesporenbeleid met inefficiënte productie en efficiënte verdeling...............................27

Figuur 8: Efficiënte allocatie onder het staatsplan..................................................................................29

Figuur 9: Inefficiënte allocatie onder staatsplan.....................................................................................30

Figuur 10: Allocatie met afdwinging van het staatsplan........................................................................31

Figuur 11: Aandeel van de TVEs, COEs en PEs in de Chinese economie inzake werkgelegenheid en

aandeel in de geaggregeerde productie (1995-2002)..............................................................................42

Figuur 12: exportaandeel van China (%)................................................................................................66

Figuur 13: De nominale en reële effectieve wisselkoers van de Renminbi…........................................69

Page 7: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

6 Inleiding

Inleiding

Eén van de meest spraakmakende economische ontwikkelingen van deze tijd is de enorme

economische groei van China. Volgens de officiële cijfers groeide de Chinese economie

tussen 1978 en 2005 gemiddeld met maar liefst 9,5% per jaar (Perkins & Rawski, 2008) (tabel

1). Dit terwijl de pre-1978 groei lager lag (gemiddeld 4.4% per jaar tussen 1952 en 1978) en

bovenal veel volatieler was (Hu & Khan, 1997). Samen met de opmars van de geaggregeerde

productie is ook de levensstandaard sterk toegenomen (tabel 2). Het bruto binnenlands

product per capita was in 2009 $6.546 (PPP, 2008 USD) terwijl dit in 1980 niet meer was dan

$251,125 (PPP, 2008 USD). Miljoenen mensen kropen boven de armoedegrens: 33% van de

bevolking werd als arm beschouwd in 1978. In 2001 was dit afgenomen tot 3% van de

bevolking (Fan et al., 2005).

Tabel 1:

Tabel 2:

Gemiddelde groei

bbp per capita

van het bbp (1952-2005)

(PPP, 2008 USD)

(1980-2009)

Periode

1952-2005 7

1980 251,13

1952-1978 4,4

1985 502,19

1952-1957 6,5

1990 796,11

1957-1978 3,9

1995 1.513,68

1957-1965 2,4

2000 2.377,43

1965-1978 4,9

2005 4.064,34

1978-2005 9,5

2009 6.546,30

1978-1985 9,7

1985-1990 7,7

Bron: International Monetary

1990-1995 11,7

Fund 2009 World Economic

1995-2000 8,6

Outlook

2000-2005 9,5

Bron: Perkins & Rawski, 2008

Page 8: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

7 Inleiding

De integratie van China in de geglobaliseerde wereldmarkt is navenant (figuur 1). Vóór

1978 was de Chinese economie gesloten. Vandaag is ze zeer open – uitvoer

vertegenwoordigde in 2005 meer dan 35% van het bbp – wat voor een land met dergelijke

geografische grootte opmerkelijk is. China is niet meer weg te denken uit de internationale

handel. Zo is het voor de EU de tweede belangrijkste handelspartner (Coolsaet, 2009).

Figuur 1: Export-bbp ratio (1970-2005)

Bron: Anderson, 2007

Sinds het midden van de jaren ‟90 rijft China, onder de ontwikkelingslanden, het grootste

aandeel van buitenlandse directe investeringen binnen (Hofman & Wu, 2009). Belangrijk is

dat deze buitenlandse investeringen de export op gang hebben getrokken zodat China zich kon

ontwikkelen via industriële export, en zich zo tot de werkplaats van de wereld kon ontplooien.

Deze evolutie is in een stroomversnelling gekomen sinds de toetreding tot de

Wereldhandelsorganisatie in 2001.

Deze opsomming van exploderende economische indicatoren spreekt tot de verbeelding,

en het hoeft geen verbazing dat heel wat onderzoek verricht is naar de oorzaken hiervan.

Gebruik makend van een neoklassieke productiefunctie vinden Perkins en Rawski (2008) dat

productiviteitsstijgingen een sterke motor waren van de groei in na 1978 (tabel 3).

Over de gehele periode was de groei in de totale factorproductiviteit goed voor een aandeel

van 40.1% van de totale groei. In de eerste helft van de jaren ‟90 werd het de belangrijkste

determinant, want goed voor 57.3% van de groei in de productie. Dit aandeel zakte in de

tweede helft van de jaren ‟90 naar 36.8% om dan in de periode 2000-2005 verder te dalen

naar 32.2%. Consistent met Kaldors stylized facts bleef de kapitaal-output ratio ongeveer

constant. Dit terwijl de kapitaalvoorraad met 7% per jaar groeide tussen 1978 en 1994 (Hu &

Page 9: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

8 Inleiding

Khan, 1997). De productiviteitsstijging was hoger dan bij

de andere Aziatische tijgers Hong Kong, Taiwan,

Singapore en Zuid-Korea.

De economische prestaties inzake productiviteit zijn

indrukwekkend en vragen om een verklaring. En juist

daarom is het Chinees succesverhaal interessant. Immers,

de eigenheid van de groei ligt helemaal niet in de lijn met

de orthodoxe economische modellen1

(Rawski, 1999).

Immers, het lijkt vreemd dat de Chinese economie zich zo

sterk heeft ontwikkeld onder (voornamelijk) publieke

eigendom (Kung & Lin, 2007). Dit terwijl

markthervormingen met publieke eigendom in bepaalde

Oost- en Centraal Europese landen zijn mislukt. Dit werk

poogt hieromtrent verklaringen te bieden.

De sterke economische ontwikkeling is er gekomen

sinds de aanvang van een hele reeks hervormingen. De

Chinese hervormingen, gestart in december 1978 en nog

steeds onvoltooid in de 21e eeuw, hadden als doel het

achtergesteld continentaal China2 weer op de wereldkaart te brengen. Men kan het ook

omschrijven als “de terugkeer van het land naar zijn natuurlijke positie in de

wereldeconomie” (Coolsaet, 2009-2010, p177).

Om dit te bewerkstelligen werden vier hoofdmoderniseringen vooropgesteld door Deng

Xiaoping in 1978: deze van de landbouw, de industrie, de wetenschap en technologie, en van

het leger. Deze moderniseringen/hervormingen zouden (uiteindelijk) leiden naar een

socialistische markteconomie. Er werd dus komaf gemaakt met de communistische aanpak

van voormalig leider Mao Zedong. Zijn opvolger, Deng Xiaoping stelde immers: “Het maakt

niet uit of de kat wit of zwart is, als hij maar muizen vangt”. De boodschap was duidelijk,

China moest en zou zich ontwikkelen.

De hervormingen zijn gradueel verlopen. Zoals de term laat vermoeden, zijn graduele

hervormingen een meer geleidelijke aanpak dan big bang hervormingen. Bij big bang

1 De “orthodoxe” of neo-klassieke economie stelt vrije concurrentie, geen overheidsinterventie, vrije

kapitaalstromen, ... voorop onder de assumpties van individuele preferenties, rationaliteit, ... Ook inzake

onderzoek naar de groei geeft dit problemen. Zo vinden Bekaert et al. (2006) dat de Chinese groei niet volledig

kan verklaard worden door standaard econometrische modellen. 2 Is een politiek-geografische term die verwijst naar China exclusief de beide Speciale Bestuurlijke Regio‟s

Hongkong en Marcau en ook exclusief de Republiek China (Taiwan).

Tabel 3:

Aandeel van de Totale

Factorproductiviteit in de

groei van het Chinees bbp

(1952-2005)

Periode TFP

1952-2005 30,9

1952-1978 11

1952-1957 72,4

1957-1978 -13,4

1957-1965 -42,6

1965-1978 -4,4

1978-2005 40,1

1978-1985 32,8

1985-1990 39,7

1990-1995 57,3

1995-2000 36,8

2000-2005 32,3

Bron: Perkins & Rawski, 2008

Page 10: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

9 Inleiding

hervormingen worden de verschillende economische sectoren (de landbouwsector, de

industrie, de financiële sector, …) en instellingen (overheid, centrale bank, …) op korte

termijn en volledig hervormd naar marktnormen. Dit in tegenstelling tot een graduele

benadering, waar men de hervormingen over een langere periode spreidt en ze stap per stap

laat verlopen (Wei S.-J. , 1997). Toegepast op China betekent dit dat men sinds 1978 bepaalde

sectoren deels is gaan hervormen terwijl men overige sectoren tijdelijk onaangeroerd liet, die

dus bleven functioneren volgens het staatsmechanisme. Dit wordt het tweesporenbeleid

genoemd en wordt verder in deze masterproef uitgebreid besproken.

In de literatuur vindt men verschillende meningen nopens de Chinese hervormingsaanpak

en over de vraag of China finaal tot een markteconomie zal uitgroeien. Sachs & Woo (1997)

delen de literatuur op in twee scholen: de convergentieschool enerzijds en de experimentele

school anderzijds. De eerstgenoemde school stelt dat het Chinese economische systeem

convergeert naar dat van andere kapitalistische markteconomieën in Oost-Azië. Ze ziet de

graduele hervormingen eerder als een obstakel dan als een bron van economische voorspoed

en stellen derhalve dat de economische groei er gekomen is ondanks deze graduele

hervormingen. Hoe verder en dieper de markthervomingen gaan, hoe beter. Om de positieve

uitkomst te verklaren hechten ze veel belang aan de omstandigheden waarin China zich

bevond aan de vooravond van de hervormingen (Cfr. Infra). Dit impliceert dat eenzelfde

aanpak in se niet kan werken in landen met andere structurele kenmerken, inzonderheid de

voormalige Sovjet Unie. De experimentele school daarentegen ziet de ontwikkeling van een

uniek Chinees model dat sociale elementen combineert met marktelementen. Ze hebben

vertrouwen in de methode die hervormingen gradueel aanpakt. Dit beheerst sociale conflicten

en werkt stabiliteit in de hand. Bovendien zijn de hervormingen in China succesvol geweest.

Aanhangers menen dat deze succesformule kan worden gebruikt als een blauwdruk voor

andere landen in hun transformatie van een centraal naar een marktgericht systeem. Duidelijk

is dat de standpunten van beide scholen lijnrecht tegenover elkaar staan. Guo S. (2003) stelt

dat China momenteel geen markteconomie is, en dat waarschijnlijk ook nooit zal worden.

Daarentegen is de Chinese overheid haar rol in de economie aan het herdefiniëren in plaats

van zich terug te trekken. Dit werkstuk tracht ook hieromtrent enige duidelijkheid te

scheppen.

De immense economische groei waarop de officiële cijfers duiden zijn reeds door

verschillende onderzoekers in vraag gesteld. Ook Young (2003) stelt zich vragen bij de

gepubliceerde economische uitkomst van China. Hij argumenteert dat men door middel van

inconsistent cijfermateriaal aan enig welk cijfer voor de productiviteitsgroei kan komen. Door

Page 11: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

10 Inleiding

officiële cijfers, indexen en berekeningswijzen aan te passen komt Young tot een

productiviteitsstijging in de niet-landbouwsector die nog steeds hoog is, maar niet meer

buitengewoon. Dit omdat reeds andere landen gelijkaardige cijfers lieten opmeten. De

bestudeerde periode dekt de jaren 1978-1998. Officiële cijfers over de productiviteitsgroei

zijn niet zonder meer te vertrouwen doordat lokale afgevaardigden van de overheden worden

beloond door de centrale overheid op basis van het bereiken van vooropgestelde doelen.

Hierdoor is het denkbaar dat ze de economische resultaten opwaarts aanpassen. Young vindt

voor de outputgroei per capita een groei van 6.1% per jaar in de beschouwde periode. Dit in

tegenstelling tot het officiële cijfer van 7.8% per capita per jaar. Wat betreft de

totalefactorproductiviteit rapporteert Young een stijging van 1.4% per jaar, wat hijzelf

aanzienlijk vindt. Het officiële cijfer ligt maar liefst tweemaal hoger, namelijk 3% per jaar.

Merk op dat ook deze cijfers niet de ware zullen zijn. De auteur heeft als doel de officiële

groeicijfers kritisch te bekijken, niet om ze als doorsnee te bestempelen. (Young, 2003)

Desondanks de twijfels die verschillende onderzoekers hebben, staat het buiten kijf dat het

Chinese groeiverhaal opmerkelijk is. We zullen dan ook trachten deze groei beter te

begrijpen. Dit werk is onderverdeeld in twee grote secties. Sectie 1 gaat theoretisch de

hervormingsmogelijkheden na en bespreekt voor- en nadelen van elke methode. Gegeven het

institutioneel kader in China vinden we dat graduele hervormingen opttimaal zijn. Sectie 2

beschrijft uitgebreid de belangrijkste institutionele hervormingen die doorheen drie decennia

zijn doorgevoerd. Achtereenvolgens worden hervormingen in de landbouw-, industrie-,

private, en bancaire sector besproken. Verder wordt er aandacht besteedt aan de opening van

de Chinese economie voor het buitenland. Als laatste wordt de decentralisatiegolf en de

belastingshervorming besproken. Sectie 3 concludeert.

Page 12: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

11 Keuzes in de hervormingsstrategie

1 Keuzes in de hervormingsstrategie

Het eerste deel van de masterproef gaat dieper in op de mogelijkheden die een natie heeft

om haar economie om te buigen van een planeconomie naar een meer marktgerichte

economie. Vertrekpunt is de institutionele structuur van een land, die in belangrijke mate de te

volgen methode zal bepalen. Verder is de snelheid waarmee men de hervormingen denkt door

te voeren van belang. Bepaalde staatshoofden en regeringsleiders hebben in het verleden

geopteerd voor een snelle omwenteling, terwijl andere leiders, zoals Deng Xiaoping in China,

geopteerd hebben voor een omwenteling die vele jaren in beslag neemt en gradueel te noemen

is.

De eerste paragraaf behandelt de Chinese institutionele structuur en toont modelmatig aan

dat regionaal experimenteren voor China optimaal is, dankzij de institutionele structuur. De

tweede paragraaf bespreekt minpunten van de tegenhanger van de graduele

hervormingsmethode: de big bang methode. Paragraaf 3 geeft meer informatie over de

specifieke hervormingsmethode – het tweesporenbeleid – die China doorheen de drie

hervormingsdecennia geloodst heeft. Via grafische analyse wordt geïllustreerd dat de Chinese

methode tot een Paretoverbetering leidt.

1.1 Institutionele structuur en het belang voor de Chinese hervormingsaanpak

Terwijl de graduele hervormingen in Oost- en Centraal Europa op een mislukking zijn

uitgedraaid, waren deze in China een overrompelend succes. Een belangrijke verklaring voor

deze waarneming vindt men bij de organisatietheorie, die vertrekt vanuit de institutionele

structuur van een land. Een geplande economie kan op verschillende manieren georganiseerd

worden. Deze van de voormalige Sovjet Unie was georganiseerd volgens de zogenaamde U-

structuur (Unitary hierarchical Structure) en deze van China is georganiseerd volgens de M-

structuur (Multi-layer-multi-regional structure). De laatstgenoemde is flexibeler dan de

Page 13: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

12 Keuzes in de hervormingsstrategie

eerstgenoemde en laat regionaal experimenteren toe. Dit is hetgeen China toeliet een gradueel

hervormingsbeleid te voeren. (Qian, Roland, & Xu, 1999)

De U-structuur is opgebouwd uit gespecialiseerde ministeries, wat betekent dat elk

ministerie instaat voor een bepaalde tak van de economie (Qian & Xu, 1993). Ondernemingen

– eigendom van de staat – zijn per industrie verdeeld en staan onder toezicht van deze

gespecialiseerde ministeries. De omvang van de bedrijven is zeer groot, en het kan zelfs

voorkomen dat één onderneming een goed produceert voor de gehele economie, wat een

economie zeer kwetsbaar maakt. Immers, de uitgesproken specialisatie zorgt voor een sterke

interdependentie tussen de verschillende bedrijven. Een groot voordeel is dat schaalvoordelen

optimaal worden benut. De regionale autoriteiten kennen onder de U-structuur weinig

autonomie, en zijn enkel belast met de taak informatie over te hevelen naar hogere niveaus.

Daardoor is coördinatie op het centraal niveau van uitermate belang voor de economie. Deze

U-structuur van het overheidsniveau maakt regionaal experimenteren met hervormingen

onmogelijk aangezien een hervorming onmiddellijk op het centraal niveau moet worden

ingevoerd (Roland, 2000).

De M-structuur is een veel flexibelere organisatiestructuur, die opgebouwd is rond het

geografische principe (Qian et al., 1999). Dit impliceert dat regionale overheden autonomie

bezitten inzake het stimuleren van de lokale economie, waardoor elke regio economisch

relatief zelfstandig kan opereren. Eerder dan coördinatie op centraal niveau, is hier de

coördinatie op lokaal niveau cruciaal.

De regionale zelfstandigheid maakt dat er weinig interdependentie bestaat tussen

bedrijven in verschillende regio‟s, en zorgt er voor dat de industrie minder sterk is

geconcentreerd. Anderzijds kunnen schaalvoordelen minder benut worden doordat vele

bedrijven dezelfde goederen produceren op kleinere productieschaal (elke regio heeft zijn

staalindustrie, zijn textielindustrie, enz.) wat tot inefficiëntie kan leiden (Roland, 2000).

Verder komen regio‟s in de verleiding om de eigen markt te beschermen (Young, 2000).

Het grote voordeel van de M-structuur is dat regionaal experimenteren mogelijk is. Een

hervormingsvoorstel kan uitgetest worden in een bepaalde regio. Zijn de effecten negatief,

dan is de invloed van deze hervorming niet dermate groot dat het de nationale economie zou

verlammen. Blijkt de hervorming succesvolle resultaten op te leveren, dan kan deze worden

geëxtrapoleerd (Roland, 2000). Deze methode werd dikwijls gebruikt in China, bijvoorbeeld

bij de hervorming van de staatsbedrijven en bij het opstellen van speciale economische zones

voor het openstellen van de economie. De M-structuur maakte intrede van niet-staatsbedrijven

mogelijk wat tot een ongekende groei zou leiden. Merk op dat de M-structuur reeds vóór de

Page 14: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

13 Keuzes in de hervormingsstrategie

hervormingen bestond in China. De structuur is gedurende de hervormingsjaren verder

uitgebreid (Cfr. Infra).

Modelmatig3

Veronderstel een economie met twee regio‟s, A en B, en met twee hervormingen, 1 en 2.

Over deze hervormingen bestaat er onzekerheid wat betreft hun uitkomst. Er wordt

aangenomen dat er per periode één blauwdruk van een hervorming voorhanden is, die met een

kans p (0 een goede blauwdruk is en met kans (1-p) een slechte. Wanneer er geen

hervormingen worden doorgevoerd is de netto geactualiseerde waarde (NGW) voor elke regio

½. Deze status-quo is beter dan indien een hervorming mislukt, dan is de NGW gelijk aan nul.

Nadat een blauwdruk van een hervorming geen goede effecten blijkt te hebben op de

economie, kan er een andere blauwdruk worden gebruikt. In verband met de blauwdruk

veronderstelt men dat deze onafhankelijk is van de regio. Met andere woorden, indien een

blauwdruk als goed wordt bevonden in regio A, zal dezelfde blauwdruk dat ook worden in

regio B. Echter, resultaten zijn eveneens afhankelijk van de coördinatie op regionaal niveau,

waardoor een goede blauwdruk alsnog slechte resultaten kan voortbrengen indien de

coördinatie het laat afweten.

De hervormingen 1 en 2 bestaan er in dat bedrijven worden geherstructureerd (hervorming

1) en dat er een sociaal opvangnet wordt geïntroduceerd (hervorming 2). Eigenschappen van

de ontslagen werknemers zijn onder andere naam, leeftijd, geslacht, contractstype, …

Eigenschappen van personen die beroep doen op het sociale opvangnet zijn bijvoorbeeld

anciënniteit, mogelijke vergoedingen en het laatste bedrijf waarvoor men gewerkt heeft. Wil

men dat de nieuwe afgedankte werknemers beroep kunnen doen op het sociale vangnet, dan

moeten deze eigenschappen aan elkaar gekoppeld worden. Dit is in de blauwdruk correct

gebeurd, maar werkt daarom nog niet in de praktijk. Hiervoor zijn dan verdere aanpassingen

nodig.

Een graduele hervormingsaanpak betekent hier dat men deze eigenschappenschakeling test

op regionaal niveau. Bij een big bang aanpak worden de hervormingen in zowel regio A als B

doorgevoerd.

De informatie over de eigenschappen wordt verzameld door managers, die de informatie

vervolgens doorgeven aan hoger geplaatste managers. Hier wordt er een structuur

3 Gebaseerd op Roland (2000). Andere bronnen zie tekst.

Page 15: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

14 Keuzes in de hervormingsstrategie

verondersteld met twee managers. In elke periode geeft het middenkader informatie over de

eigenschappen van een hervorming door aan het hoger kader.

De NGW voor regio A (analoog voor regio B) wanneer zowel hervorming 1 als 2 wordt

doorgevoerd, is gelijk aan

wanneer de koppeling correct is gemaakt. Indien de koppeling

faalt is de NFW gelijk aan nul.

Verder is er een eenmalige instellingskost C (voor de opleiding van de managers) en is de

blauwdruk gratis voorhanden. Nadat een blauwdruk heeft gefaald wordt er beroep gedaan op

een alternatieve in de volgende periode. Bij dit alles wordt er een oneindige tijdshorizon

verondersteld met discontovoet δ.

Figuur 2 toont duidelijk dat een U-structuur is opgebouwd volgens gespecialiseerde

ministeries zoals dit voorkwam in de Sovjet Unie. Manager 1 vergaart informatie enkel en

alleen over hervorming 1 voor beide regio‟s terwijl manager 2 dit doet voor hervorming 2. De

managers brengen hun informatie over aan de topmanager. Deze topmanager koppelt

vervolgens hervorming 1 met hervorming 2 op basis van de ontvangen informatie.

Figuur 2: De U-structuur

Bron: Qian, Roland, & Xu, 2006

Een M-structuur (figuur 3) is opgebouwd volgens regionale afdelingen, zoals in China.

Manager A (respectievelijk manager B) is verantwoordelijk voor de informatieverzameling

van hervorming 1 en 2 in zijn regio. Omdat de nodige informatie voor het linken reeds bij het

middenkader is, kan deze de koppeling van de eigenschappen maken op lokaal niveau. Men

voelt intuïtief aan dat dit vlotter kan verlopen op lokaal niveau – waar er minder inwoners zijn

– dan op centraal niveau. De taak van de topmanager bestaat er in een goede blauwdruk te

voorzien.

Page 16: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

15 Keuzes in de hervormingsstrategie

Figuur 3: De M-structuur

Bron: Qian et al, 2006

In wat volgt wordt theoretisch bekeken welke hervormingsaanpak – gradueel of big bang –

de beste resultaten garandeert gegeven de institutionele M-structuur die China kenmerkt.

Herinner dat in deze structuur lokale managers verantwoordelijk zijn voor de koppeling

tussen de eigenschappen van de afgedankte werknemers en de eigenschappen van het sociale

vangnet.

Bij een onmiddellijke aanpak (big bang hervorming) worden hervorming 1 en 2 in beide

regio‟s geïmplementeerd. Als dit goed verloopt is de winst gelijk aan 2

= G. Dit komt

voor met kans p. Wanneer de implementering mislukt, met kans (1-p), is er geen winst en

wordt er in de volgende periode een andere hervorming doorgevoerd. De verwachte totale

winst van deze big bang hervorming met de M-structuur is dus gelijk aan:

π1 = pG + (1-p)δπ1 =

Het invoeren van de hervorming brengt ook kosten met zich mee. Aangezien de beide

managers moeten voorbereid worden op de hervorming krijgt men tweemaal opleidingskost

C. Indien de hervorming goed verloopt komen er geen additionele kosten bij. Echter, mislukt

de hervorming, dan moet er in de volgende periode een andere hervorming worden ingevoerd

wat opnieuw 2C kosten met zich mee brengt. De verwachte kosten van de big bang

hervorming met de M-structuur is dus gelijk aan:

c1 = 2C + δ -p)c1 =

Page 17: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

16 Keuzes in de hervormingsstrategie

Bij een graduele aanpak, met regionaal experimenteren, wordt hervorming 1 en 2

geïmplementeerd in één van beide regio‟s A of B. Genereert deze hervorming goede

resultaten dan kan de hervorming veralgemeend worden in de volgende periode. Bij goede

resultaten is de winst in de eerste periode gelijk aan (1-δ)

. Vanaf de tweede periode, bij de

veralgemening, is er een winst van (1-δ)G in elke periode. Indien de hervorming negatieve

resultaten oplevert is de winst voor die regio nul, en voor de andere regio

. In de volgende

periode wordt er dan gewerkt met een andere hervorming. De verwachte totale winst van deze

experimentele hervorming met de M-structuur is dus gelijk aan:

π2 = p

+

+

+ (1-p)

+ 2

π2 =

Ook de uitvoering van de graduele hervorming vergt opleiding van de manager en brengt

dus kosten met zich mee. In de eerste periode wordt kost C betaald, evenals in periode 2.

Omdat de hervorming slechts één manager betrekt per periode. Indien de hervorming slecht

uitdraait, moet er in de volgende periode een nieuwe blauwdruk worden gebruikt. De

verwachte kosten van de experimentele hervorming met de M-structuur is dus gelijk aan:

c2 = C + δ[pc + (1-p)c2 =

Vervolgens vergelijken we de baten en kosten van de experimentele hervorming (M2)

enerzijds en de onmiddellijke hervorming (M1) anderzijds. Het verschil tussen beide kan

geschreven worden als:

M2 – M1 =

(*)

De eerste term van de teller (groter dan nul) geeft weer wat men bespaart aan

instellingskost bij de graduele methode. Immers, de instellingskost in de tweede regio valt

weg wanneer de hervorming onsuccesvol blijkt te zijn. Dit is niet het geval bij de

onmiddellijke hervorming. Daar komt onmiddellijk kost 2C tot stand. De tweede term van de

Page 18: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

17 Keuzes in de hervormingsstrategie

teller (eveneens groter dan nul) geeft de verwachte opportuniteitskost weer van het gradueel

invoeren van de hervormingen.

Wanneer M2 groter is dan M1 kunnen we besluiten dat de graduele hervormingsaanpak de

onmiddellijke hervormingsaanpak domineert, gegeven de (Chinese) M-structuur. Het is

duidelijk dat het teken van (M2 – M1) zal afhangen van de twee termen in de teller.

Indien p=1 is het verschil gelijk aan:

M2 – M1 =

[2C – (G - 1)] (**)

M1 is de moeite waard om uitgevoerd te worden indien bovenstaande expressie kleiner is

dan nul. Dit is het geval wanneer M1 groter is dan 1. Immers, indien M1 1 vinden we dat

onder p=1 (G-2C) 1. Hieruit volgt dat (G-1)>2C en dus dat de vergelijking (**) negatief

wordt.

Aldus wordt de onmiddellijke hervormingsaanpak verkozen boven de graduele aanpak als

p gelijk is aan 1, i.e. wanneer de kans op een goede blauwdruk 100% is. De kracht van de

graduele aanpak wordt duidelijk wanneer er onzekerheid is over de blauwdruk. Men kan dit

ook mathematisch zien aan de eerste afgeleide van uitdrukking (*) naar p, die kleiner is dan 0.

Bij deze is er theoretisch aangetoond dat China, met haar M-structuur, baat heeft bij

graduele hervormingen. Inderdaad, in de Chinese omgeving, waar hervormingen vóór 1978

(Cfr. Infra) telkens wisselende resultaten voortbrachten (met bijgevolg een grote onzekerheid

over de opgestelde plannen, blauwdrukken), lijkt de meest voor de hand liggende

hervormingsmethode geen big bang strategie, maar eerder een graduele strategie, met ruimte

voor regionaal experimenteren. Zoals reeds vermeld heeft China deze aanpak effectief

gebruikt. Onder andere bij de hervorming van de landbouwsector, de staatssector en bij de

opening van de nationale economie.

1.2 De problemen bij een big bang strategie

Zoals in de inleiding reeds werd vermeld, worden de verschillende economische sectoren

en institutionele instellingen bij big bang hervormingen op korte termijn hervormd naar

marktnormen. Gezien de distorsies onder een planeconomie, verwacht men op het eerste zicht

dat zo‟n onmiddellijke omschakeling naar een markteconomie deze verstoringen verwijdert.

Ook Murphy, Shleifer en Vishny (1992) onderschrijven deze stelling. Inderdaad, bij het

bestuderen van de mislukte graduele transitie in de voormalige USSR, komen ze tot het

Page 19: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

18 Keuzes in de hervormingsstrategie

besluit dat graduele hervormingen er voor zorgden dat productiefactoren op de private markt

aan hogere prijzen worden verhandeld dan de opgelegde prijzen volgens het staatsplan

waardoor staatsbedrijven in de problemen kwamen, met een productiedaling als gevolg. Zo‟n

productiedaling is het meest voorkomende gevolg van hervormingen in een transitieland. Het

is dan ook dit dat voorkomen moet worden. Murphy et al. verwachten dat een big bang

hervorming betere resultaten zou voorleggen, aangezien prijzen dan integraal en onmiddellijk

worden vrij gelaten. Edoch, ze beklemtonen dat indien het (aangepaste) staatsplan grondig

wordt nageleefd, zoals in China het geval is, het tweesporenbeleid toch tot een positief

resultaat kunnen leiden. Deze idee zal verder in dit werk grafisch geïllustreerd worden.

De oorzaak van de sterke outputdaling in de voormalige Sovjetlanden ligt net in deze big

bang strategie. Gezien deze causaliteit is het duidelijk dat er zich problemen voordoen

wanneer men kiest voor een snelle overgang van een planeconomie naar een markteconomie.

Blanchard en Kremer (1997) wijten dit aan disorganisatie. De redenering is ongeveer analoog

aan deze van Murphy et al., maar wordt nu toegepast op de big bang hervorming. De auteurs

stellen dat onder een big bang hervorming de voormalige staatsbedrijven hun leveranciers

onvoldoende hoge prijzen aanbieden waardoor de productiefactoren worden toegekend aan de

nieuwe private bedrijven en zo een productieval ontstaat. Dit als gevolg van disorganisatie.

Immers, onder centrale planning zijn de aanbod- en verkoopsrelaties immers van bovenuit

geregeld. Indien deze overkoepelende organisatie wegvalt, blijft een complex geheel van

relaties over zonder enige coördinatie. Bovendien was het centraal systeem in de Sovjet Unie

gebaseerd op gespecialiseerde ministeries (Cfr. Supra), wiens negatieve effecten onder

controle werden gehouden door de centrale overheid. Deze negatieve effecten kwamen echter

sterk naar boven eens de transitie was ingezet. Het opstarten van nieuwe private

ondernemingen en het aangaan van nieuwe aanbod- en verkoopsrelaties geschiedt niet op één

dag. Daarnaast gaan vele staatsbedrijven dicht en worden vele mensen werkloos. Andere

verklaringen voor de outputval wijzen op tijdrovende reallocatie, blijvende distorsies en

dalende reële lonen. Ook hebben problemen inzake prijsliberalisatie, corruptie en

decentralisatie een negatieve werking op de productie (Hofman & Wu, 2009). Verder viel de

handel tussen de voormalige Sovjetleden nagenoeg stil bij de transitie.

Li (1999) stelt grafisch voor. Hij ontwikkelt een model dat een planeconomie beschrijft dat

zich omvormt tot een markteconomie via een big bang strategie enerzijds en een graduele

strategie zoals toegepast in China anderzijds. Om de twee methodes theoretisch te vergelijken

stellen ze een productiemogelijkhedencurve op voor de economie vóór en na elk van de twee

hervormingen (figuur 4).

Page 20: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

19 Keuzes in de hervormingsstrategie

Figuur 4: Productiemogelijkhedencurves voor en na transitie

Bron: Li, 1999

Op de verticale as wordt de geproduceerde hoeveelheid plangoederen (G) weergegeven, en

op de horizontale as het aantal geproduceerde goederen die naast het staatsplan geproduceerd

zijn (D). Punt CE, met een hoeveelheid Gs aan plangoederen en D

s aan niet-plangoederen,

stelt het startpunt voor. Dit is het evenwicht van de planeconomie vóór de hervormingen. Past

het land de big bang methode toe, dan belandt het, door de vermelde problemen, in punt BB.

Het is duidelijk dat dit evenwicht een verslechtering betekent inzake totale productie. Immers,

de productie van plangoederen is gedaald tot Gb en deze van niet-plangoederen tot D

b.

Daartegenover komt de economie na een tweesporenbeleid terecht in punt CR op een naar

buiten verschoven productiemogelijkhedencurve. De productie van plan- en niet-

plangoederen stijgt respectievelijk tot Gr en D

r. Dit volgt uit het feit dat parallel aan het

staatsplan er een markt wordt geïntroduceerd met nieuwe productie en consumptie tot gevolg

(Cfr. Infra). Merk op dat er in de situatie van de graduele hervorming er eveneens een

evenwicht bestaat waarbij men niet tot punt CR komt, maar valt onder CE. Dit kan gebeuren

wanneer intermediaire ondernemingen te hoge prijzen vragen om zo de extra vraag te drukken

waaruit volgt dat er geen productie zal plaatsvinden naast het staatsplan.

Met de bedoeling deze negatieve effecten te vermijden heeft China een methode toegepast

waarbij het hervormingen doorvoert buiten het plan om.

Page 21: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

20 Keuzes in de hervormingsstrategie

1.3 Het tweesporenbeleid

Een ontzettend belangrijk luik in de transitie van een planeconomie naar een

markteconomie is de liberalisatie van de prijzen. Deze liberalisatie heeft tot doel de allocatie

van goederen en productiefactoren op een economisch efficiënte manier te organiseren. Het

feit dat prijsliberalisatie vaak het kenmerk heeft winnaars en verliezers te maken, zorgt er

voor dat een prijshervorming politiek soms moeilijk door te voeren is (Roland, 2000). Het

verloop van deze prijsliberalisatie kan op twee manieren verlopen: men kan het van de ene

dag op de andere instellen (big bang hervormingen), of men kan het gaandeweg invoeren

(graduele herormingen). Beide methoden hebben hun voor- en nadelen, welke theoretisch

zullen behandeld worden in deze sectie. Een type van een graduele methode is het

tweesporenbeleid. Deze prijsliberalisatiemethode zorgt voor de ontwikkeling van een

markttraject naast het plantraject (Sachs & Woo, 1997). Dit betekent dat het staatsplan blijft

gelden terwijl men daarnaast mag deelnemen aan de vrije markt, waar de prijzen vrij kunnen

bewegen en waar men gegenereerde winst kan behouden (Roland, 2000). Dit wordt mogelijk

geacht gezien het aanbodtekort onder het staatsplan. De extra productie kan gebeuren door

bestaande staatsbedrijven, of door nieuwe private bedrijven indien het eigendomssysteem dit

toelaat. Hoe dan ook, prijsliberalisatie via het tweesporenbeleid leidt tot winstmaximalisering

(Roland, 2000). Belangrijk is dat het marktverhaal gaandeweg meer belang krijgt ten nadele

van het planverhaal en dat de economie trapsgewijs uit de planeconomie stapt.

China heeft in zijn transitie voor deze prijsliberalisatiemethode gekozen. Voormalig

premier Zhu Rongji stelde dat de allocatie van productiefactoren efficiënter verloopt in een

markteconomie dan in een geplande economie, maar dat publiek eigendomschap beter

tegemoet komt aan gezamenlijke welvaartscreatie en beter het hoofd biedt aan sociale

ongelijkheid (Roland, 2000). Of zoals Jiang Zemin stelt, zal China proberen om een

markteconomie te ontwikkelen met een sociaal stelsel dat het beste van een markteconomie en

een planeconomie combineert (Guo S. , 2003). De eerste sector die op deze manier werd

hervormd was de landbouwsector in 1979, met de invoering van het

huishoudensverantwoordelijkheidssysteem (Cfr. Infra). Later, in 1984, werd dezelfde strategie

toegepast in de industriesector via het bedrijfscontractsysteem.

In tegenstelling tot het Chinese hervormingsbeleid heeft het tweesporenbeleid in de

voormalige Sovjet Unie sinds 1988 niet tot een positieve uitkomst geleid. Daar leidde de

aanpak, zoals verwacht, tot ongeloofwaardige hervormingen, corruptie en rent-seeking. Er

zijn verschillende verklaringen waarom de methode in China wel tot een positief resultaat

Page 22: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

21 Keuzes in de hervormingsstrategie

heeft geleid (Hofman & Wu, 2009). Vergelijkend met de Sovjet Unie moet vooreerst moet

worden opgemerkt dat de industrie in China bij de aanvang van de hervormingen op een lager

niveau stond dan deze van de Sovjet Unie. Het grootste deel van de Chinese bevolking was

tewerkgesteld in de landbouw, waar in de Sovjet Unie de industriesector de grootste

werkgever was. Voor China betekent dit een grote mogelijkheid om zijn industrie sterk te

ontwikkelen indien de productiviteit in de landbouwsector gelijktijdig stijgt. Merk ook op dat

de volgorde van de hervormingen niet dezelfde was voor het voormalige Sovjet Unie en

China. Bovendien legde Mao de nadruk op regionale zelfvoorziening terwijl de Sovjet Unie

was gericht op het systeem van gespecialiseerde ministeries.

In China was het wettelijk systeem steeds beter in staat om private investeringen en

eigendommen te beschermen, wat logischerwijs ten goede komt aan economische

ontwikkeling. Verder werd rent-seeking tegengehouden door een (soms intense) strijd tegen

corruptie waardoor de hervormingen op een goede manier konden begeleid worden. Een

belangrijke verklaring voor de vermeden productieval in China, en waar verschillende auteurs

heel wat belang aan hechten, is de voortzetting van het (aangepaste) staatsplan wanneer men

gebruik maakt van het tweesporenbeleid. Een bijkomende reden is dat men in China

geleidelijk aan informatie kon verzamelen en opbouwen, via de regionale experimenten (Cfr.

Infra), om verdere hervormingen beter voor te bereiden, uit te voeren en te begeleiden.

Deze paragraaf gaat verder in op het al dan niet wenselijk karakter van graduele

hervormingen volgens een tweesporenbeleid. We kunnen nu reeds besluiten dat een

tweesporenbeleid in staat is om een Paretoverbetering te garanderen. Iets wat moeilijk te

bereiken valt met de big bang methode.

1.3.1 Het tweesporenbeleid als een Pareto-optimale aanpak

Het lijkt niet eenvoudig om een hervormingsmethode te ontwerpen die geen verliezers

creëert en tezelfdertijd efficiënt is. Dit wordt ondermeer bemoeilijkt door distorsiekosten en

ongeloofwaardigheid van de hervormingen. Een tweesporenbenadering, zoals toegepast in

China, zou het mogelijk maken de problemen te vermijden die voorkomen bij de big bang

strategie, zoals een sterke en langdurende outputdaling. Bij een tweesporenbeleid wordt er

naast het staatsplan een marktspoor geïntroduceerd. Lau, Qian en Roland (2000) tonen aan dat

het tweesporenbeleid, ongeacht de initiële situatie, steeds tot een Paretoverbetering leidt op

voorwaarde dat men het (aangepaste) planspoor blijft toepassen. Bovendien behaalt deze

methode ook efficiëntie indien er sprake is van volledige marktliberalisatie,

winstmaximalisering en vrije concurrentie. Bij volledige marktliberalisatie is het toegelaten

Page 23: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

22 Keuzes in de hervormingsstrategie

om via aankoop en doorverkoop aan de verplichtingen onder het plansysteem te voldoen.

Gelimiteerde marktliberalisatie komt voor wanneer dit niet mogelijk is. Men moet bijgevolg

de opgelegde quota‟s daadwerkelijk produceren door gebruik te maken van de opgelegde

hoeveelheden inputfactoren vooropgesteld door de overheid, ook al is de aankoop er van op

de geliberaliseerde markt goedkoper.

Er zijn verschillende verklaringen voor de Paretoverbetering (Lau et al., 2000). Ten eerste

zorgt de verderzetting van het (aangepaste) staatsplan er voor dat individuen die niet wensen

deel te nemen aan het marktspoor, niets verliezen terwijl diegenen die wel deelnemen aan het

marktspoor beter af zijn dan voordien (marktprijzen liggen in het algemeen hoger dan

planprijzen). Hierdoor kan men volgens de auteurs het staatsplan zien als een lump sum

belasting om potentiële verliezers te compenseren. Ten tweede zijn er minder

informatievereisten in vergelijking met een volledige omschakeling naar een markteconomie,

daar men met de bestaande instituties kan verderwerken. Een derde voordeel is dat ex ante

politieke tegenstand wordt geminimaliseerd, en dat ex post de kans op het ongedaan maken

van de hervormingen, en dus een terugkeer naar het plansysteem, verkleint.

Het is dus belangrijk voor het slagen van deze methode dat het planspoor tijdens de

transitie wordt nageleefd, en dat deze naleving gecontroleerd wordt door de autoriteiten. Dit

houdt eveneens in dat corruptie moet tegengegaan worden, opdat er geen economische spelers

zouden ontstaan die in een minder gunstige situatie komen terwijl anderen zich verbeteren.

Anders gezegd, een Paretoverbetering zou niet mogelijk zijn zonder de verderzetting van het

plan. Sinds het begin van de hervormingen heeft China deze gedachten nagestreefd.

In wat volgt wordt een economisch model opgesteld (Roland, 2000) om het

tweesporenbeleid en haar eigenschappen beter te begrijpen. Drie situaties worden

geanalyseerd. Ten eerste veronderstellen we dat de productie van de plangoederen en de

verdeling van deze goederen naar de consumenten toe efficiënt verlopen. Later worden deze

veronderstellingen apart opgeheven teneinde tot een meer realistisch model te komen.

Grafische analyse van prijsliberalisatie volgens het tweesporenbeleid4

Het eerste type dat we zullen bespreken veronderstelt efficiënte verdeling en efficiënt

aanbod onder het plan, en wordt weergegeven door figuur 5. Het efficiënte aanbod betekent

dat het planaanbod Qp door de meest efficiënte producenten wordt voortgebracht, waardoor

elke additionele productie buiten het plan aan hogere marginale kosten wordt geproduceerd.

Efficiënte verdeling betekent dat Qp wordt geleverd aan de consumenten met de hoogste

4 Gebaseerd op (Roland, 2000).

Page 24: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

23 Keuzes in de hervormingsstrategie

betalingsbereidheid. Elke additionele verkochte eenheid gaat uit van consumenten met een

lagere bereidheid tot betalen.

Figuur 5: Tweesporenbeleid onder efficiënt aanbod en efficiënte verdeling

Bron: Roland, 2000

In de figuur ligt het planaanbod Qp lager dan het aanbod Q

e onder vrije-

marktomstandigheden, wat een realistische veronderstelling is. Verder wordt er aangenomen

dat de planprijs PP lager ligt dan de marktprijs P

E. Dankzij het tweesporenbeleid is het

mogelijk om meer te produceren/verdelen dan Qp. Elke additionele eenheid kan verkocht

worden aan vrije marktprijzen waarbij producenten recht hebben op de winsten. Hierdoor

komen evenwichtsaanbod Qe en marktprijs P

e tot stand. De meerproductie bedraagt (Q

e – Q

p).

Qua welvaartswijzigingen is het duidelijk dat het tweesporenbeleid leidt tot een

Paretoverbetering. Immers, terwijl oppervlakte C voor de consumenten blijft dankzij de

blijvende afdwinging van het planaanbod, winnen ze oppervlakte A. De productenten

verwerven oppervlakte a, en verbeteren zich dus ook. Interessant is dat de big bang methode

op wat betreft aanbod en prijs tot dezelfde uitkomst komt. Echter, wat betreft welvaartscreatie

verliezen consumenten oppervlakte C ten voordele van de producenten. Ze winnen wel

oppervlakte A. De figuur is zodanig getekend dat de welvaart van de consumenten er met de

big bang hervorming op achteruitgaat, aangezien welvaartsverlies C groter is dan

welvaartswinst A. Er is geen Paretoverbetering.

Wanneer de planprijs initieel hoger lig dan de marktprijs (in de figuur Pp‟

) worden de

winsten van de producenten beschermd. Voor het overige blijft de analyse gelijk.

Page 25: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

24 Keuzes in de hervormingsstrategie

Niets laat echter blijken dat productie en verdeling efficiënt verliepen onder het socialisme.

De ene staatsproducent had al hogere marginale kosten als de andere en niet elke consument

die plangoederen kocht had de hoogste betalingsbereidheid. Er is bijgevolg nood aan een

model dat hiermee rekening houdt. Het zal duidelijk worden dat het tweesporenbeleid de

economie alsnog tot een Paretoverbetering zal drijven. Hiervoor zullen we enerzijds de

situatie van efficiënte productie en inefficiënte bevoorrading beschouwen en anderzijds de

situatie waar de bevoorrading efficiënt verloopt, maar de productie inefficiënt. Telkens maken

we een onderscheid tussen onvolledige en volledige marktliberalisatie.

Figuur 6 geeft de analyse weer voor de situatie met efficiënte productie maar inefficiënte

distributie. Dit laatste betekent dat de goederen verkocht worden aan consumenten wiens

betalingsbereidheid niet de hoogste is, en eventueel zelfs lager dan de marktprijs PE, die we

hoger veronderstellen dan de planprijs PP. Vooreerst veronderstellen we gelimiteerde

marktliberalisatie.

De aanbodcurve op het marktspoor wordt weergegeven door S‟. Dit omdat de

planproductie QP wordt uitgevoerd door het meest efficiënte gedeelte van de aanbodcurve. De

marktvraagcurve wordt weergegeven door de geknikte curve D‟. Dit om aan te tonen dat een

deel van de planproductie gaat naar consumenten met een lagere bereidheid tot betalen, zelfs

lager dan de evenwichtsprijs. Waar marktvraag- en aanbod elkaar snijden wordt de marktprijs

PL gevonden. Hieruit volgt een Paretoverbetering vermits de planproductie nog steeds wordt

verhandeld aan de planprijs PP terwijl men additionele eenheden kan kopen aan prijs P

L.

Figuur 6: Het tweesporenbeleid met efficiënte productie en inefficiënte verdeling

Bron: Roland, 2000

Page 26: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

25 Keuzes in de hervormingsstrategie

Efficiënt is de uitkomst echter niet. Immers, een deel van de consumenten kan niet worden

bevoorraad door de markt aangezien hun betalingsbereidheid niet voldoende hoog is om PL te

betalen, maar te hoog is om PP te betalen. Enkel wanneer er sprake is van volledige

marktliberalisatie kan efficiëntie bereikt worden. Door de mogelijkheid van herverkoop toe te

laten op secundaire markten ontstaat de aanbodcurve S‟‟. Economische agenten die recht

hebben op staatsgoederen zijn tot aan planprijs PP niet bereid om hun productie te verkopen

aan marktprijzen. Eens de prijs boven PP uitstijgt neemt het aanbod op secundaire markten

toe. Op het punt waar S‟‟ samenvalt met S is iedereen onder het plan bereid om de

plangoederen aan marktprijzen te verkopen die hem werden toebedeeld. Efficiëntie wordt op

deze manier gecreëerd. Consumenten met een betalingsbereidheid lager dan PE zullen aan

doorverkoop doen terwijl de consumenten met een hogere betalingsbereidheid dan PE op de

markt zullen kopen.

Wanneer we de welvaartsveranderingen bekijken, merken we een Paretoverbetering op.

Immers, de consumenten winnen de gearceerde trapezium terwijl de producenten de

gearceerde driehoek winnen. De kleine driehoek onder de vraagcurve D en onder prijs PE

geeft de gewonnen oppervlakte weer van de inefficiënte agenten, wiens betalingsbereidheid

lager is dan PE, waardoor ze kopen aan prijs P

P en dit dan doorverkopen aan marktprijs P

E.

Ten tweede beschouwen we de situatie met inefficiënte productie maar met efficiënte

distributie (figuur 7). Dit wil zeggen dat producenten die onder het plan produceren hogere

marginale kosten hebben dan andere producenten.

Starten doen we ten eerste opnieuw met het geval van onvolledige marktliberalisatie. Dit

houdt in dat producenten hun planquota‟s effectief moeten produceren. Met andere woorden,

uitbesteding is niet toegestaan.

Bij planprijs PP krijgt de planproducent een subsidie s om geen verliezen te maken. De

marktvraagcurve wordt weergegeven door de curve D‟. Deze ligt links ten opzichte van de

vraagcurve D aangezien de planproductie wordt verdeeld aan consumenten met de hoogste

betalingsbereidheid. Het marktaanbod wordt weergegeven door de geknakte curve S‟,

aangezien een deel van het totale aanbod wordt geproduceerd door inefficiënte staatsbedrijven

De marktprijs wordt derhalve PL, die lager ligt dan evenwichtsprijs P

E. De prijsliberalisatie

heeft een Paretoverbetering teweeg gebracht zonder evenwel tot een efficiënt resultaat te

leiden. Dit komt omdat producenten met marginale kosten die lager zijn dan PE maar hoger

zijn dan PL verdrongen worden door minder efficiënte producenten die werken onder het plan.

Een Paretoverbetering die tevens efficiënt is, kan worden bedongen via volledige

marktliberalisatie die er voor zorgt dat inefficiënte staatsproducenten hun productie kunnen

Page 27: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

26 Keuzes in de hervormingsstrategie

uitbesteden zonder daarbij hun subsidies te verliezen. Deze inefficiënte staatsproducenten

halen voordelen uit het niet produceren omdat ze QP kopen aan evenwichtsprijs P

L op de

secundaire markten en dit vervolgens verkopen aan de consumenten die recht hebben op de

plangoederen aan planprijs PP. Deze gang van zaken is bovendien bevorderlijk voor de

efficiënte productenten, die op deze manier de gehele markt voorzien. Hiervoor ontvangen ze

een hogere prijs PE. Door de onderaanneming verschuift D‟ naar D waardoor prijs P

E tot stand

komt samengaand met efficiëntie.

Figuur 7: Het tweesporenbeleid met inefficiënte productie en efficiënte verdeling

Bron: Roland, 2000

De consumenten winnen de gearceerde oppervlakte boven PE en de producenten de

gearceerde oppervlakte onder PE. De inefficiënte producenten verwerven extra welvaart door

het uitbesteden van hun productie aan efficiënte producenten. Dit wordt weergegeven door de

trapezium onder S, boven PE.

De meest realistische situatie is deze waarbij verdeling en productie beide inefficiënt

verlopen. Hierbij is de totale productie onder gelimiteerde marktliberalisatie telkens groter

dan de evenwichtsproductie QE. Immers, indien P

L P

E zal elke agent met een

betalingsbereidheid groter dan PE

kopen. Maar aangezien de verdeling inefficiënt verloopt,

zullen er eveneens consumenten zijn met een lagere betalingsbereidheid dan PE die zich

plangoederen kunnen aanschaffen. Zodoende is de totale vraag groter dan aanbod onder PE.

Indien PL PE

dan zullen producenten met marginale kosten lager dan PE

zeker bevoorraden.

Aangezien de planproductie niet gebeurd door de meest efficiëntie bedrijven zullen er ook

Page 28: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

27 Keuzes in de hervormingsstrategie

bedrijven leveren die hogere marginale kosten hebben. Zo is de totale productie opnieuw

groter dan de productie onder de evenwichtsprijs PE. Onder volledige marktliberalisatie kan er

geen ander evenwicht zijn dan het evenwichtsaanbod QE aan evenwichtsprijs P

E. Immers,

indien een prijs PF lager ligt dan evenwichtsprijs P

E, dan zal de totale vraag hoger zijn dan de

evenwichtsvraag. Zodoende moet het totale aanbod in evenwicht eveneens groter zijn dan het

aanbod onder PE. Dankzij de marktliberalisatie zal elke producent met marginale kosten onder

PF produceren. Echter, diegene met een hogere marginale kost (tot P

E) produceren niet. Maar

dan is de prijs hoger dan PE. Het kan dus niet dat er een prijs tot stand komt die lager ligt dan

PE. Analoog vindt men dat de prijs onder volledige marktliberalisatie niet hoger kan zijn dan

de evenwichtsprijs PE. Opnieuw is de overgang naar het tweesporenbeleid een

Paretoverbetering. Efficiëntie is er opnieuw enkel onder volledige marktliberalisatie.

Enige voorwaarde tot het bekomen van een Paretoverbetering is derhalve het

gecombineerd gebruik van een plan- met een marktspoor waarbij het planspoor van bovenuit

wordt afgedwongen5. De gebruikte methode creëert immers winstopportuniteiten terwijl ze

diegenen beschermt die puur volgens het staatsplan blijven functioneren en vrijwaart hen van

faillissement of werkloosheid, wat een sterke productiedaling tegenhoudt.

Merk op dat quota‟s inzake productie niet langer zullen volstaan, aangezien staatsbedrijven

wel zouden produceren wat ze moeten, maar het niet langer zouden leveren aan de verplichte

afnemers (Lau et al., 2000). Daarentegen zou men de productie verkopen aan hogere prijzen

op het marktspoor. Daarom moet de nadruk op productie verlegd worden naar de nadruk op

bedrijfsspecifieke leveringen. Verder zijn er nog twee omstandigheden die er voor kunnen

zorgen dat het staatsplan moeilijker kan worden uitgevoerd. Ten eerste wanneer de marktprijs

van bepaalde goederen lager is dan de planprijs. In dit geval is het moeilijk of zelfs

onmogelijk om rationele consumenten de plangoederen te laten kopen. Dit is een probleem

omdat de onderneming die de duurdere planproducten produceert geen winst (meer) zal

maken. Een tweede omstandigheid die de zaken bemoeilijkt komt voor indien er geen

geloofwaardigheid is in het tweesporenbeleid ten aanzien van de afdwingbaarheid van het

planspoor. Rationele agenten zullen aan hun planverplichtingen niet voldoen waardoor er de

facto enkel sprake is van het marktspoor.

Voldoen de Chinese hervormingen aan Paretoverbetering? Deze vraag wordt in dit werk

niet onderzocht, maar er wordt aangenomen dat er aan de voorwaarden voldaan is. Efficiëntie

zal er in China niet bereikt worden, onder andere omdat er geen vrije concurrentie is.

5 Dit houdt in dat perfecte concurrentie, winstmaximalisatie, nutsmaximalisatie en volledige marktliberalisatie

niet essentieel zijn (wat wel zo is voor het behalen van efficiëntie).

Page 29: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

28 Keuzes in de hervormingsstrategie

1.3.2 Het belang van het planspoor onder het tweesporenbeleid

Murphy et. al (1992) duiden op de potentiële valkuilen bij een tweesporenbeleid. Om deze

problemen te ontwijken benadrukken ze het belang van het blijvend afdwingbaar karakter van

het staatsplan. Daarom stellen ze een model op gebruik makend van een fictieve situatie

waarin een land graduele hervormingen doorvoert. De auteurs beschouwen de markt voor

timmerhout. Dit hout kan aangewend worden voor de bouw van huizen en goederenwagons.

Het hout wordt geproduceerd in een staatsbedrijf en wordt geleverd aan planprijzen (lager dan

de marktevenwichtsprijs). De allocatie van het hout wordt geregeld door het plan. Bij de

hervormingen wordt de woningbouw vrijgemaakt van overheidscontrole. Deze sector kan dus

al het timmerhout kopen dat het wil aan marktprijzen (de timmerhoutfabriek en de

goederenwagonfabriek blijven in handen van de staat).

Figuur 8 illustreert de situatie. Curve D (S) stelt de (het) totale vraag (aanbod) naar (van)

timmerhout voor. Dg en D

w stellen respectievelijk de vraag naar timmerhout voor van de

goederenwagonfabriek en de woningbouw. De overheid, verantwoordelijk voor de allocatie

onder het plan, wijst Qg,p

toe aan de goederenwagonsector en Qw,p

toe aan de woningbouw.

Prijs P is de gecontroleerde planprijs waartegen deze ruil gebeurt.

Figuur 8: Efficiënte allocatie onder het staatsplan

Bron: Murphy et al., 1992

De figuur toont aan dat de liberalisatie negatieve welvaartseffecten met zich meebrengt

indien men vertrekt van efficiënte allocatie onder het plan. Dankzij de graduele hervorming

kan de woningbouw aan een afgesproken prijs timmerhout afnemen van de

Page 30: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

29 Keuzes in de hervormingsstrategie

timmerhoutfabriek. Deze prijs P* ligt hoger dan planprijs P. Echter, de woningbouw zal

zodanig uitbreiden dat het in het evenwicht Qw,m

-hout opneemt aan prijs P. Het overblijvende

timmerhout wordt vervolgens toegewezen aan de goederenwagonfabriek aan planprijzen.

Deze sector zal moeten inkrimpen aangezien haar productiefactor timmerhout sterk in

hoeveelheid is afgenomen. De goederenwagonsector verliest dus driehoek A doordat ze

slechts Qg,m

timmerhout meer krijgt toegewezen in plaats van Qg,p

. De woningbouw

consumeert Δ meer dan voorheen. Δ is dan ook de hoeveelheid timmerhout dat de

goederenwagonsector minder kan aankopen. Verder gaat ook vierhoek B verloren omdat de

goederenwagonsector niet langer beroep kan doen op de marge die gecreëerd werd door het

timmerhout aan lage prijzen aan te kopen bij hoeveelheid Qg,p

. De woningbouw wint driehoek

C dankzij de mogelijkheid om al het nodige timmerhout te kopen aan prijs P. Het totale

welvaartsverlies is de som van driehoeken A en E. De grond van het probleem is dat

timmerhout na de hervorming door de woningbouw lager wordt gewaardeerd dan door de

goederenwagonsector. Toch wordt de productiefactor timmerhout vooral toegewezen aan die

sector met de laagste waardering waardoor er in dit voorbeeld te veel huizen worden gebouwd

en er een tekort ontstaat aan goederenwagons. De figuur toont aan dat graduele hervormingen

kunnen leiden tot misallocatie van productiefactoren, verkeerde coördinatie en een

productiedaling in bepaalde sectoren.

Het zal eerder voorkomen dat de allocatie van de productiefactoren onder het plan niet

efficiënt verloopt. Figuur 9 illustreert. D, S, Dg en D

w hebben dezelfde betekenis als bij fig. 8.

Figuur 9: Inefficiënte allocatie onder staatsplan

Bron: Murphy et al., 1992

Page 31: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

30 Keuzes in de hervormingsstrategie

Stel dat de goederenwagonsector initieel al het nodige timmerhout kan kopen aan prijs P

(omdat het plan de industriële sector bevoordeeld) terwijl de woningbouw enkel recht heeft op

hetgeen overblijft, eveneens aan prijs P. Op deze manier is de waardering voor timmerhout

vanwege de goederenwagonsector en de woningbouw respectievelijk lager en hoger dan in de

vorige situatie. Na de graduele hervorming, wanneer de woningbouw kan bieden wat het

wenst voor timmerhout, wordt de allocatie volledig tegenovergesteld als dat ze was onder het

plan. Hierdoor verliest de woningbouw opnieuw oppervlakte B en wint de

goederenwagonsector oppervlakte A. In het algemeen daalt de welvaart.

Figuur 10: Allocatie met afdwinging van het staatsplan

Bron: Murphy et al., 1992

De welvaartsdalingen kunnen worden opgelost indien de staat er voor zorgt dat de

timmerhoutfabriek verplicht blijft om een bepaalde hoeveelheid timmerhout te leveren aan de

goederenwagonsector aan prijs P. Hierdoor stijgt de welvaart na liberalisatie van de

woningbouw. Immers, de goederenwagonsector blijft recht hebben op Qg,p

aan planprijzen

waardoor haar productie niet daalt. De timmerhoutfabriek kan naast de verplichte productie

voor de goederenwagonsector hout produceren voor de woningbouw aan marktprijzen. De

bouw van woningen zal stijgen volgens de bestaande vraag. In figuur 10 blijft oppervlakte B

gespaard, en oppervlakte C wordt gecreëerd ten voordele van de woningbouw; de totale

welvaart stijgt. Deze interessante praktijk werd toegepast in China.

Zo is het andermaal duidelijk gemaakt dat afdwingbaarheid van het (aangepaste) staatsplan

bij een tweesporenbeleid cruciaal is. Wanneer quota‟s voor de overgebleven staatssectoren

niet worden ingesteld is het niet mogelijk om tot een Paretoverbetering te komen.

Page 32: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

31 De Chinese transitie van een planeconomie naar een socialistische markteconomie

2 De Chinese transitie van een

planeconomie naar een

socialistische markteconomie

2.1 China vóór 1978

Mao heeft de Volksrepubliek China geleid vanaf 1949 tot zijn dood in 1976. Hij deed dit

volgens de communistische leer. De economie was tijdens het Maotijdperk volledig

overheidsgestuurd; het was een planeconomie zonder enige marktstimuli, waar alles

eigendom was van “het volk”. Landbouw was de voornaamste economische activiteit en er

werd volop ingezet op economische zelfvoorziening van de verschillende regio‟s. Handel met

het buitenland gebeurde op een zeer kleine schaal door de overheid. Na de dood van Mao nam

Deng Xiaoping het roer over in 1978 en startte de economische omwenteling via

hervormingen die het centraal geleid economisch systeem geleidelijk aan zal verzwakken.

Deze ideologische omwenteling was mogelijk, aangezien de kloof tussen China en rijkere

landen – zoals Taiwan en Hong Kong – steeds groter werd.

In zijn gekende toespraak “Emancipate the mind, seek truth from facts and unite as one in

looking to the future”, pleit Deng Xiaoping voor de vier moderniseringen – deze van de

landbouw, de industrie, de wetenschap en technologie, en van het leger. Om deze

moderniseringen te volbrengen stelt hij dat men in China aan zelfreflectie moet doen en een

emancipatie nodig heeft van de gedachten. Xiaoping duidt op de nood van economische

democratie. Hiervoor is het nodig de overconcentratie van macht op het centrale niveau om te

buigen naar meer autonomie voor de individuele lokale overheden en bedrijven, zodanig dat

meer mensen creatief kunnen nadenken en bouwen aan een economisch sterk China.

Belangrijk is ook dat Xiaoping het belang van stimuli tot werken en winst erkent terwijl hij de

collectieve verantwoordelijkheid in twijfel trekt, daar in werkelijkheid niemand zich

verantwoordelijk acht na tegenslagen. Bij het aanhalen van stimuli verklaart Xiaoping dat het

Page 33: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

32 De Chinese transitie van een planeconomie naar een socialistische markteconomie

beter zou zijn voor de collectieve welvaart dat sommige personen (en dus ook regio‟s) eerder

rijk zouden worden dan andere, waarbij aan een basisprincipe van het communisme wordt

geraakt. Deng Xiaoping verzekert dat dit de gehele natie zal meetrekken in een positieve

spiraal van economische groei, en benadrukt dat de hervormingsperiode een proces is dat vele

jaren zal duren, en bovendien moeilijke momenten kan opleveren.

Een meer uitgebreide uiteenzetting van China vóór de aanvang van de hervormingen is

opgenomen in bijlage B.1.

2.2 Algemeen

De hele hervormingsperiode (1978-heden) kan men ruwweg indelen in twee subperiodes:

1978-1993 en 1994-heden. In het verdere verloop van de masterproef zal de eigenheid van elk

van de twee periodes steeds duidelijk naar voor komen.

De eerste subperiode (1978-1993) kenmerkt zich vooral door hervormingen die effect

hebben buiten het staatsplan, in plaats van binnen het staatsplan (Qian & Wu, 1999). Toch

probeerde men tevens om de staatssector efficiënter en competitiever te maken. Dit omdat de

staat nog steeds als belangrijkste actor werd aanzien. Tot 1984 werd er voornamelijk gefocust

op de landbouwsector (Chai, 1997). Slechts achteraf werd er meer aandacht besteed aan de

industrie en werd er meer beroep gedaan op de marktwerking. Zodus kon prijsliberalisatie niet

achterblijven, aangezien de ontwikkeling van een niet-staatssector zonder vrije prijzen geen

enkele zin heeft. Daarom werden verschillende prijzen geleidelijk aan vrijgemaakt van

overheidscontrole.

Het totaal van deze bewegingen hadden een langzaam wegsterven van de overheid in de

hand, zo lijkt op het eerste zicht. Maar niets is minder waar: In absolute termen groeide de

staatssector in deze periode en de ontwikkeling van de niet-staatssector verliep niet optimaal.

Evenzeer bleef de ontwikkeling van een rechtstaat via marktgerichte instituties achter6. Iets

wat men nochtans verwacht wanneer marktgerichte ondernemingen opkomen in een transitie-

economie. De Chinese economie/maatschappij werd nog steeds gestuurd door de

Communistische Partij en niet door regels en wetten. Desalniettemin waren er reeds in

bepaalde sectoren bewegingen ingezet die de rechtstaat versterkten. Zo werd in 1986 het

arbeidscontract officieel geïntroduceerd, wat inhield dat een bedrijf niet meer gehouden was

een arbeider levenslang te onderhouden (Guthrie, 2006). Dit impliceert dat ontslag mogelijk

werd en heeft er voor gezorgd dat de arbeidsmobiliteit is toegenomen, wat op zich leidde tot

6 Zoals een marktgericht federaal belastingsstelsel, een modern financieel- en monetair systeem, en de oprichting

van een sociaal vangnet.

Page 34: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

33 De Chinese transitie van een planeconomie naar een socialistische markteconomie

een verbetering van de arbeidsomstandigheden. Immers, arbeiders kunnen zoeken naar die job

die hen het beste ligt en naar die werkgever die hen de beste voorwaarden levert. Echter, het

arbeidscontract werd niet meteen ingebed, en in 1994 werkten nog maar slechts 26% van de

arbeiders onder het arbeidscontract (Guthrie, 2006).

De tweede subperiode startte in 1993 met het derde plenum van het veertiende

partijcongres in november 1993. De belangrijke beslissingen die er genomen werden maakten

duidelijk dat China zich verder wou omvormen tot een socialistische markteconomie en

daarbij de planeconomie verder af te bouwen (Qian & Wu, 1999). Men begrijpt dat dit

ideologisch gezien een hele grote stap is. De Chinese autoriteiten erkenden het belang van de

niet-staatssector en daarmee samengaande private eigendom, en beweren de staats- en niet-

staatssector gecombineerd te ontwikkelen. Hiervoor worden marktgerichte instituties

opgericht via een rechtstaat en worden de eigendomsrechten hergedefinieerd. Er werd zelfs

ruimte gecreëerd om staatsbedrijven te privatiseren. Later, in 1997, stelde het partijcongres

dat private eigendomsrechten een belangrijke plaats innemen in de Chinese economie

waardoor private initiatieven meer gelegitimeerd werden. Gaandeweg werd private eigendom

als tegenpool van publieke eigendom minder taboe. Pas in 1999 wordt private eigendom

ingeschreven in de grondwet.

In deze tweede subperiode kan men december 2001 aanzien als een volgende grote stap,

namelijk de toetreding tot de Wereldhandelsorganisatie (WTO). Deze toetreding zal leiden tot

exploderende importen, exporten, investeringen, aangroeiende reserves, ... Merk op dat reeds

voor de toetreding maatregelen werden genomen om de Chinese economie open te stellen,

maar de toetreding tot de WTO heeft een heel nieuw elan ingeblazen in het Chinese

hervormingsverhaal (Cfr. Infra).

Naast de eerder vernoemde theoretische voordelen van graduele hervormingen zijn er

praktisch drie grote redenen waarom de hervormingen gradueel verlopen zijn. Om politieke

stabiliteit – binnen en buiten de Chinese Communistische Partij – te waarborgen zijn de

hervormingen gradueel verlopen zodat de energie kon gaan naar een economische

omwenteling in plaats van dat men zich moest inlaten met het oplossen van politieke

strubbelingen. Om dezelfde reden begon men eerst de meer eenvoudige sectoren te

hervormen, en pas daarna de meer complexe sectoren, zoals de financiële sector (Chai, 1997).

Een tweede reden voor graduele hervormingen is dat een onmiddellijke aanpak ideologisch en

economisch te radicaal zou geweest zijn. Graduele hervormingen hebben als voordeel dat men

pragmatisch te werk kan gaan; men kan volgens het Chinese spreekwoord de stenen aftasten

bij het oversteken van de rivier. Bovendien moest men ervaring opdoen om tot goede

Page 35: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

34 De Chinese transitie van een planeconomie naar een socialistische markteconomie

administratieve procedures, regelen en wetten te komen die tot betere resultaten kunnen leiden

(Hofman & Wu, 2009). Ten derde, graduele hervormingen laten toe lessen te trekken uit

onsuccesvolle hervormingen; men kan deze opheffen zonder gezichtsverlies te leiden

(Hofman & Wu, 2009). Daarentegen kon een hervorming, die zijn nut had bewezen op lokaal

niveau, veralgemeend worden op nationaal niveau, met de (correcte) beschikbare en geteste

administratieve werkwijze. Dit experimenteren was mogelijk dankzij de administratieve

structuur van China (Cfr. Supra).

De Chinese hervormingsaanpak werd gaandeweg geloofwaardiger geacht, ook door de

bevolking7. De sterke economische resultaten verwierven de Chinese overheid legitimiteit om

met haar methode verder te gaan. Naarmate de hervormingen vorderden kon China beroep

doen op haar opgebouwde ervaring. China vergaarde als het ware een hervormingskapitaal

(Hofman & Wu, 2009). De hervormingen zijn nog steeds niet volledig afgewerkt.

Dit onderdeel van de masterproef bespreekt achtereenvolgens de hervormingen op het

platteland (zowel wat betreft landbouw als wat betreft plattelandsindustrie), in de

staatsbedrijven, in de banksector, en bespreekt de hervormingen die betrekking hebben op de

opening van de Chinese economie, de decentralisatie en de fiscale hervormingen. Een

samenvattingstabel van de besproken hervormingen is terug te vinden in bijlage B.2.

2.3 De hervormingen

2.3.1 Hervormingen op het platteland

Op het platteland vinden voornamelijk twee economische activiteiten plaats: landbouw en

industrie. De hervorming in de landbouwsector zal als eerste worden besproken. Industrie op

het platteland, dat onverwacht zal uitgroeien tot de motor van de Chinese economische groei

en georganiseerd is volgens een uniek Chinees model, wordt als tweede besproken.

a. Landbouw

De sector die als eerste grondig werd hervormd is de landbouwsector. Merk op dat China

een ander pad heeft gekozen dan de Sovjet Unie en India, die startten met de hervorming van

de industrie later in de 20e eeuw (Fan, Gulati, & Dalafi, 2005). Deze verschillende

hervormingsstrategieën leiden tot uiteenlopende groeipaden. De keuze om eerst de

7 Al was dit zeker niet steeds het geval. Dit toont de gebeurtenis op 4 juni 1989 op het Tiananmenplein goed aan.

Studenten protesteerden er tegen de Chinese Communistische Partij omdat de gebeurde hervormingen ook heel

wat negatieve gevolgen met zich mee brachten. Zoals een inflatie van 30% en een hoge graad van corruptie. Er

werden duizenden mensen vermoord door het Chinese leger op bevel van Xiaoping teneinde de protesten de kop

in te drukken. (Naughton, 2007)

Page 36: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

35 De Chinese transitie van een planeconomie naar een socialistische markteconomie

landbouwsector te hervormen in een economie waar het merendeel van de bevolking zijn

inkomen vindt in deze sector zorgt er voor dat de armoede snel kan gereduceerd worden.

De landbouwhervorming bestond er in dat het communesysteem werd verbannen wegens

te lage productiviteit. Zo werd de landbouwproductie opnieuw per gezin georganiseerd (Oi,

1999). Volgens de nieuwe organisatie konden individuele boerengezinnen de gronden

pachten. Belangrijk is dat de eigendomsrechten van de landbouwgronden niet te koop zijn

(Sachs & Woo, 1997). De staat bleef de eigenaar. In de plaats daarvan kan men

onderhandelen over de gebruiksrechten van de gronden, die verdeeld worden op basis van de

grootte van de gezinnen en op basis van de beschikbaarheid van arbeid (Guo S. , 2003).

Duidelijk is dat hier geen sprake is van een privatisering, maar van een alternatieve invulling

van een collectief systeem.

Vóór de hervormingen was er sprake van een monopsonie daar de staat alle productie

opkocht aan opgelegde of onderhandelde prijzen (Chai, 1997). De landbouwers moesten een

bepaalde productie leveren en additionele productie werd quasi niet vergoed. De prijzen lagen

zeer laag, waardoor tegen het einde van de jaren ‟70 bijna geen enkele landbouwactiviteit nog

rendabel was. Met de hervormingen waren de boeren nog steeds verplicht een bepaalde

hoeveelheid volgens het plansysteem te produceren. Echter, het werd mogelijk voor hen om

bijkomende productie boven die verplichte quota te verkopen aan ongereguleerde

marktprijzen8. Zo werden de huishoudens voor een deel verantwoordelijk gesteld voor hun

inkomsten met het zogenaamde huishoudensverantwoordelijkheidssysteem. Bovendien

verhoogde de overheid haar quotaprijzen (Chai, 1997). Echter, de planprijzen die voor de

consument gelden werden kunstmatig laag gehouden om er voor te zorgen dat voedsel

betaalbaar bleef (Anderson, Martin, & Valenzuela, 2007). Dit brengt een enorme subsidiekost

voor de overheid met zich mee.

De productie per gezin zorgde er voor dat er zeer vele kleine boerenbedrijfjes ontstonden.

Om dit tegen te houden werd er een nieuwe hervorming ingevoerd: Coöperatieve

landbouwbedrijven met aandeelhouderschap, waarvan de aandelen niet verhandelbaar zijn

maar recht geven op een dividend, werden opgericht (Guo S. , 2003). Deze aandelen worden

verdeeld tussen de lokale overheden en individuele boeren. Op deze manier geven de

boerenbedrijfjes hun land aan het coöperatieve bedrijf in ruil voor aandelen en bijhorend

8 Merk op dat door zo‟n prijssysteem er een perverse vraagcurve ontstaat. Immers, eens boeren voldaan hebben

aan de quota aan lagere planprijzen kunnen ze meer verdienen door meer te produceren en dit te verkopen op de

markt aan hogere prijzen (Chai, 1997).

Page 37: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

36 De Chinese transitie van een planeconomie naar een socialistische markteconomie

dividend. De lokale overheden houden op verschillende beleidsniveaus alles nauwlettend in

de gaten.

De reeks hervormingen vloeide voort uit lokale experimenten die reeds sinds de jaren ‟60

gaande zijn. Het systeem werd vanaf 1979 officieel aangemoedigd en vanwege zijn succes

nationaal gebruikt vanaf 1981. Tegen 1982 werd meer dan 90% van de plattelandsbevolking

getroffen door de maatregelen. (Hofman & Wu, 2009)

Een volgende belangrijke stap was de opheffing van de verplichte planquota voor het

merendeel van de landbouwproducten in 19859. Enkel graan, katoen en oliegewassen bleven

onderhevig aan een tweesporenbeleid. De overheid had met deze hervormingsstap een sterke

daling van de subsidies voor ogen. Deze subsidies ontstonden doordat de landbouwgoederen

onder het plan goedkoper werden verkocht dan aangekocht. Een andere reden voor de

prijsvrijmaking was dat men vanaf 1985 de marktwerking meer belangrijk achtte. Daardoor

konden goederen worden gewaardeerd aan hun werkelijke waarde. Dit houdt echter ook in dat

de staat geen productiefactoren meer ter beschikking stelde aan planprijzen. Deze

productiefactorprijzen stegen aanzienlijk snel. (Chai, 1997)

Als gevolg van de hervormingen is de totale landbouwproductie met een derde gestegen in

de eerste tien jaar (1978-1988) (Lau et al., 2000). De graanproductie groeide van 305 miljoen

ton in 1978 naar 508 miljoen ton in 1999 (Diao, Fan, & Zhang, 2002). Dit is goed voor een

jaarlijkse groei van 2,5%, wat hoger ligt dan de bevolkingsgroei. De productie volgens het

planspoor bleef ongeveer stabiel. Desalniettemin daalde het aandeel van het aantal transacties

op de markt van landbouwproducten aan planprijzen in de periode 1978-1985 van 97% naar

37% (Lau et al., 2000). Hieruit kan men opmaken dat de introductie van marktstimuli een

succes was in de landbouwsector. Deze ontwikkelingen verbeterden op korte termijn de

levenskwaliteit op het platteland aanzienlijk waardoor er een sterke daling plaatsvond van de

armoede. Bijvoorbeeld, de consumptie per hoofd op de plattelandsgebieden verdubbelde in

reële termen in slechts vijf jaar (1977-1983) (Sachs & Woo, 1997).

De landbouwhervorming sloeg voornamelijk op de binnenlandse provincies (niet de

kustprovincies). Hierdoor zou er later een inkomenskloof komen tussen het binnenland, waar

men vooral landbouw vindt, en de kust, waar er veel industrie aanwezig is (Wei, Liu, Song, &

Romilly, 2001). Inderdaad, de gini-coëfficiënt groeide van 0.21 in 1978 tot 0.26 in 1986.

9 Merk op dat hierdoor de perverse vraagcurve verdwijnt, wat een hele aanpassing was voor de landbouwers.

Immers, prijzen waren nu onderhevig aan marktschommelingen. Plots werden prijzen volledig afhankelijk van

de oogst, wat voorheen niet het geval was. (Chai, 1997)

Page 38: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

37 De Chinese transitie van een planeconomie naar een socialistische markteconomie

Voor deze provinciale inkomensongelijkheid had Deng Xiaoping gewaarschuwd. Echter,

spillovers zouden er voor zorgen dat op het einde iedereen even rijk is.

De productiviteitsstijging bleek evenwel slechts een eenmalig gevolg te zijn van de

liberalisatie en van de invoering van het huishoudensverantwoordelijkheidssysteem. Immers,

de productiviteitsgroei stagneerde na 1985. Hier zijn verschillende verklaringen voor (Sachs

& Woo, 1997; Oi, 1999). Vooreerst is er de algemene economische ontwikkeling in China,

die zorgt voor meer winstgevende activiteiten en hogere inkomens dan men kan vinden in de

landbouwsector. Hierdoor trekken vele mensen naar de meer geürbaniseerde gebieden om er

hun geluk te vinden. Bovendien leidt de productiviteitsstijging in de landbouw tot een verdere

migratie naar de geürbaniseerde gebieden. Immers, er waren minder arbeidskrachten nodig op

het veld, die bijgevolg elders konden ingezet worden. Op deze manier kwamen miljoenen

personen op de arbeidsmarkt terecht. Wat een hele grote migratiestroom met zich meebracht,

die de verschillende overheden probeerden te controleren (Montonola, Qian, & Weingast,

1995). Ten tweede hadden de boeren geen zekerheid omtrent de toewijzing van de gronden op

lange termijn. De jure kon een boer een stuk grond voor maximaal vijftien jaar pachten. Dit

om toch wat zekerheid aan de gezinnen te beiden. Edoch, de facto werden de gronden om de

drie tot zes jaar herverdeeld om tegemoet te komen aan de wijzigingen in de grootte van de

huishoudens10

. Dit maakt investeren in de gepachte gronden minder aantrekkelijk voor de

boeren. Dit komt uiteraard niet ten goede aan de productiviteit. Een derde verklaring is dat de

autoriteiten de outputprijzen niet in dezelfde lijn lieten evolueren zoals de inputprijzen dat

deden. Daarnaast daalden de prijzen in het marktspoor (naast het planspoor) door het

verhoogde aanbod. Een vierde oorzaak is de geleidelijke daling van investeringen in

landbouwinfrastructuur vanwege de overheid na 1979. Bovendien ging dit in vele gebieden

gepaard met een inspanningsverlaging inzake humane ontwikkeling. Een lagere gezondheids-

en scholingsgraad remmen de groei van de landbouwsector systematisch af.

De convergentieschool vindt hier een mooi voorbeeld van hoe partiële hervormingen de

economische groei kunnen belemmeren. Dit is één van de redenen om te pleiten voor

onmiddellijke en allesomvattende hervormingen. Echter, theoretisch (Cfr. Supra) en praktisch

(zie de onsuccesvolle hervormingen in Oost- en Centraal Europa) lijkt deze ingrijpende

hervormingsaanpak geen garantie op een goede economische uitkomst.

10

Als een gezin er een lid bij kreeg of er één verloor werden de gronden herverdeeld. Er was echter geen

transparantie over de omvang van de herverdeling. Eveneens was er geen zekerheid of in zo‟n geval ieders grond

werd herverdeeld of niet en of de gronden zouden toebehoren aan dezelfde gebruikers (Oi, 1999).

Page 39: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

38 De Chinese transitie van een planeconomie naar een socialistische markteconomie

Bij de toetreding tot de WTO heeft China zich onder meer verbonden tot liberalisering in

landbouwproducten, en dit als ontwikkelingsland. Dankzij de toetreding zal het aandeel van

de landbouwsector in de economie nog meer en sneller dalen (Anderson et al., 2007). Enkel

tarifaire belemmeringen mogen dienen om de nationale productie te beschermen. Tevens

moeten deze tarieven sterk dalen. Voor landbouwgoederen zijn tariefcontingenten evenwel

toegelaten, al worden ze afgebouwd. Deze worden bijvoorbeeld gebruikt wanneer import van

strategische goederen wel wordt toegelaten, maar tot een bepaald niveau. In China is dit onder

andere het geval voor eetbare olie, sojabonen en tarwe. Betreffende exportsubsidies heeft

China zich verbonden om deze volledig af te schaffen. Dit leidt tot een exportstop in bepaalde

segmenten, zoals maïs, daar China hier geen comparatief voordeel heeft. Overige

binnenlandse subsidies aan de landbouwsector worden eveneens afgezwakt. (Rosen, Rozelle,

& Huang, 2004)

b. Industrie

Naast landbouw is er op het platteland ook industrie te vinden, georganiseerd volgens de

gemeente- en dorpsondernemingen (Township and Village Enterprises, TVEs). Dit is een

unieke Chinese ondernemingsvorm dat bij de hervormingen de economische ontwikkeling op

het platteland heeft gedomineerd, en tot motor van de nationale economische groei is

uitgegroeid (Qian & Xu, Why China's Economic Reforms Differ: The M-form Hierarchy and

Entry/Expansion of the Non-State Sector, 1993). Deze publieke ondernemingen, die geen

staatsbedrijven zijn, waren een belangrijke factor voor de geleidelijke omschakeling naar een

markteconomie. De Chinese TVEs kenden een snelle expansie tijdens de jaren ‟80 en de

eerste helft van de jaren ‟90. Zo is de werkgelegenheid er gestegen van 7% in 1978 naar 21%

in 1995 en zorgden zo voor een absorptie van het grote aantal arbeidskrachten op het

platteland (Sachs & Woo, 1997), waardoor de bedrijven snel konden groeien. Wat hun succes

voor een groot deel verklaart, is hun directe toegang op de internationale markten: in 1996

was maar liefst 40% van alle export afkomstig van TVEs. Hofman en Wu (2009:21, eigen

vertaling) noemen de TVE “mogelijks het meest succesvolle voorbeeld van een transitie-

instituut”. Hierbij wijzen ze indirect naar het feit dat een TVE een tijdelijk fenomeen is, want

een transitie-institutie. Dit is voor China niet anders geweest. Immers, twee ontwikkelingen

hebben vanaf de tweede helft van de jaren ‟90 in het nadeel van de TVEs gespeeld: de

centrale overheid die de weg naar private initiatieven vrijmaakt, en daaruit volgend de talrijke

privatisering van de TVEs. Het resultaat is een blijvende daling van het aandeel van TVEs in

Page 40: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

39 De Chinese transitie van een planeconomie naar een socialistische markteconomie

de Chinese economie, samen met een daling van het publieke belang en dus een stijging van

het private aandeel.

Belangrijk is om te beseffen dat deze unieke ondernemingsvorm slechts mogelijk was

dankzij de M-structuur in de Chinese overheidsorganisatie. Immers, de gemeente- en

dorpsondernemingen zijn ontstaan doordat de lokale overheden extra financiële middelen

zochten. Daarom stimuleerden de lokale overheden initiatieven tot het oprichten van

ondernemingen, waarop ze dan belastingen konden heffen. Op deze manier werd

ongeanticipeerd een sterke economische motor opgestart. Deng Xiaoping stelde in 1988 dat

de ontwikkeling van de gemeente- en dorpsondernemingen totaal onverwacht was en de

grootste prestatie was van de hervormingen. (Qian & Xu, Why China's Economic Reforms

Differ: The M-form Hierarchy and Entry/Expansion of the Non-State Sector, 1993)

Structuur en soorten

TVEs zijn eigendom van een groep dorpsinwoners en worden gecontroleerd door de lokale

overheid op het gemeente- of dorpsniveau. Belangrijk is dat deze ondernemingen geen

staatsbedrijven zijn, en dus ook niet onder het plansysteem werken. Hieruit vloeit voort dat zij

voor hun budget quasi volledig van zichzelf afhankelijk zijn en dus ook de volle financiële

verantwoordelijkheid dragen11

(Hofman en Wu, 2009), al valt dit te nuanceren. Eveneens zijn

deze bedrijven geen private ondernemingen. In de toenmalige Chinese institutionele

omgeving, waar zowel staat- als marktinstituties zwak stonden met een weigerachtigheid ten

opzichte van private initiatieven als gevolg, is de gemeente- en dorpsonderneming een goed

voorbeeld van een aangepaste ondernemingsstructuur, omdat het de doelstellingen van de

overheden en de ondernemingen enigszins bij elkaar voegt (Qian en Wu, 2003).

Er bestaan grosso modo twee types van deze aparte ondernemingsvorm. Ten eerste is er

het Jiangsumodel, vernoemd naar de gelijknamige provincie waar dit type het meest

voorkomt. In dit model wordt de TVE sterk gecontroleerd door de autoriteiten (Sachs & Woo,

1997); naast inmenging in beslissingen legt ze ook restricties op. Deze TVEs worden ook

collectieve ondernemingen (Collective Owned Enterprises, COEs) genoemd en kennen

dezelfde organisatiestructuur als de staatsbedrijven (Cfr. Infra) (Ito, 2006). Ze zijn eigendom

van lokale bewoners, maar worden geleid en gecontroleerd door gemeente- en

dorpsautoriteiten. Het tweede type TVE is het Wenzhoumodel en is vooral terug te vinden in

11

Dit blijkt uit het feit dat er in 1989 ongeveer drie miljoen TVEs failliet gingen (of overgenomen werden door

andere TVEs), terwijl de falende SOEs in dat zelfde jaar quasi allen gered werden door de staat (Montonola,

Qian, & Weingast, 1995).

Page 41: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

40 De Chinese transitie van een planeconomie naar een socialistische markteconomie

de provincie Zhejiang. De lokale overheid is aandeelhouder, maar laat zich niet in met

interventies. Wel moet een jaarlijkse bijdrage aan de lokale autoriteiten worden betaald (Ito,

2006). Het plattelandsbedrijf wordt feitelijk individueel of gezamenlijk geleid door boeren die

zich onderbrengen in een TVE om recht te hebben op bepaalde voordelen, inzake belastingen,

beperkingen, grootte, en activiteiten van de onderneming (Sachs en Woo, 1997). De facto is

dit een private onderneming (Private Enterprise, PE).

Economisch succes, publieke eigendom en productiviteit

Zoals reeds vermeld, speelde de TVE een voorname rol in de transitie naar een meer

marktgerichte economie. Tevens is het grotendeels verantwoordelijk voor de sterke groei van

de Chinese economie. Het is echter ongewoon om een snelle economische groei hand in hand

te zien gaan met publieke eigendom. De TVE-ondernemingsstructuur, die staat- en

marktelementen combineert, kon hiervoor zorgen. China koos bijgevolg niet het spoor dat

later in Oost-Europa en de Sovjet Unie werd gekozen – de massale privatisering van de

staatsbedrijven (Fang & Smith, 2008) – maar gaf kans aan een nieuw soort onderneming om

zich te ontwikkelen. De centrale overheid stimuleerde deze ontwikkeling door de

Landbouwbank van China (Cfr. Infra) op te leggen goedkope leningen te voorzien aan de

communes. Daarnaast moesten de lokale overheden de ontwikkeling van de TVEs in hun plan

opnemen. De ondernemingen kregen allerhande voordelen. Bijvoorbeeld, hadden de

plattelandsbedrijven het initieel moeilijk om hun fiscale verplichtingen na te komen, dan was

er een mogelijkheid om drie jaar geen belastingen te moeten betalen (Young, 2000). Hierdoor

konden inefficiënte bedrijven alsnog winst genereren.

Het succesverhaal van de gemeente- en dorpsonderneming geeft de indruk dat private

eigendom dan toch niet nodig is om economische ontwikkeling te bekomen. Kung & Lin

(2007) stellen dat deze redenering niet mag doorgetrokken worden. Per slot van rekening kan

een ondernemingsvorm slechts als succesvol bestempeld worden wanneer het de tand des tijds

heeft doorstaan, wat voor de TVE in China niet het geval was. Immers, naarmate China zich

verder ontwikkelde, en gaandeweg de eigendomsrechten beter werden gedefinieerd, werd de

TVE-eigendomsstructuur minder belangrijk, inzonderheid het type COE. Figuur 11 behandelt

het aandeel die TVEs, COEs en PEs hebben in de Chinese economie inzake werkgelegenheid

en geaggregeerde productie over de periode 1985-2002. Men ziet een duidelijke continue

stijging van de impact die TVEs globaal hebben op diverse gebieden in de Chinese economie.

Wanneer het onderscheid wordt gemaakt tussen de twee types, dan merkt men dat het COE-

type, onder controle van de overheid, blijvend aan belang verliest vanaf 1995 (met

Page 42: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

41 De Chinese transitie van een planeconomie naar een socialistische markteconomie

uitzondering van het jaar 2002). Dit terwijl het type PE van toen af een steeds grotere rol

opeist, zowel wat het aantal werknemers als het aandeel in de totale productie betreft. Immers,

in 1997 is het aandeel van de PEs voor de eerste maal groter dan dit van de COEs, wat een

blijvende trend blijkt.

Figuur 11 illustreert duidelijk dat COEs zijn geprivatiseerd. Ze werden overgenomen door

binnenlandse of buitenlandse ondernemingen en zo getransformeerd in volwaardige private

entiteiten. Het werd door Sachs en Woo voorspeld in hun paper van 1997 en werd vastgesteld

door Hofman en Wu in 2009. Redenen voor de privatisering van de COEs zijn legio. Volgens

de economische theorie is privatisering een natuurlijk fenomeen, volgend uit de hogere

productiviteit en competitiviteit van de PEs ten opzicht van de COEs. Dit omdat COEs

dikwijls te veel mensen tewerkstellen en te veel produceren.

Figuur 11: Aandeel van de TVEs, COEs en PEs in de Chinese economie inzake

werkgelegenheid en aandeel in de geaggregeerde productie (1995-2002)

Bron: Ito, 2006

Fang en Smith (2006) onderzoeken of er een verschil is tussen de productiviteit van TVEs en

private ondernemingen. Tabel 4 geeft de totale productiviteit weer van TVEs en private

bedrijven over de periode 1988-1999. In 1988 is de totale productiviteit van de TVEs nog

hoger dan deze van de private ondernemingen. Echter, tussen 1988 en 1993 daalt de totale

productiviteit voor TVEs en terwijl ze stijgt voor de private bedrijven. Hierin kan men lezen

dat de verbetering van de marktomstandigheden er voor zorgden dat de TVEs hun voordelen

Page 43: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

42 De Chinese transitie van een planeconomie naar een socialistische markteconomie

geleidelijk aan verloren ten opzichte van de

private bedrijven, of dat deze laatste vlotter

wisten in te spelen op technologische innovatie.

De totale productiviteit van de private

ondernemingen daalde tussen 1997 en 1998 en

kan verklaard worden door de vele TVEs die

geprivatiseerd werden. Een belangrijke vraag die

hieruit voortvloeit is of de productiviteit van de

TVE uiteindelijk stijgt na privatisering. Ito

(2006) vindt in zijn studie een positieve relatie

tussen de wijziging van het eigenaarschap en de

productiviteit in de TVEs.

Interessant is dat de totale productiviteit in de pre-1994 periode in het geheel hoger ligt

voor de private bedrijven. Maar publieke ondernemingen hadden institutionele voordelen die

private ondernemingen niet hadden, waardoor hun economische aandeel toch zo groot was.

Daarom is het interessant om wat dieper in te gaan op de verschuiving van het institutioneel

kader, wat effect had op deze ommekeer.

Verschuivingen in het institutionele kader

Opnieuw delen we de periode 1978-1999 op in twee fases. 1978-1993 enerzijds en 1993-

1999 anderzijds. In de jaren van de eerste fase waren zowel de staat- als de marktinstituties

imperfect (Qian & Wu, 1999). De opkomende maar zwakke marktinstituties en de

afbrokkelende staatinstituties zorgden voor een instabiel klimaat. In dit institutionele kader

hadden TVEs voordelen ten opzichte van de private ondernemingen. Onder andere omdat de

TVEs, gesteund door de overheid, gemakkelijker aan krediet (Cfr. Infra), staatstechnologie en

schaarse productiefactoren konden komen. Aan de andere kant, lokale overheden droegen

dikwijls productie- en inputquota op aan hun TVEs, wat hun niet langer in staat stelde om

winstmaximalisering na te streven. De winststimulans bestond echter wel in de private

ondernemingen, wat dan weer een voordeel is voor hen. Het nastreven van innovatie en

efficiëntie zal in de private ondernemingen meer opbrengen dan in de TVEs. Merk op dat

Tabel 4: Totale productiviteit van

TVE-types COE en privaat (1988-1999)

TVE PE

1988 0,7067 0,6684

1989 0,6439 0,6905

1990 0,5866 0,6963

1991 0,5884 0,7006

1993 0,6509 0,7208

1996 0,5608 0,7048

1997 0,5248 0,6838

1998 0,4031 0,6229

1999 0,3738 0,6656

Pre-1994 0,6353 0,6953

Post-1994 0,4656 0,6693

Bron: Fang & Smith, 2006

Page 44: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

43 De Chinese transitie van een planeconomie naar een socialistische markteconomie

deze incentive in beide fases een rol speelt. De tweede fase, het post-1993 tijdperk, wordt

gekenmerkt door een mentaliteitswijziging bij de overheid in het voordeel van de markt.

Hierdoor werden marktinstituties beter uitgewerkt waardoor TVEs hun voormalige voordelen

grotendeels verloren. Deze institutionele verschuivingen creëerden voordelen voor de private

ondernemingen waardoor deze zich sterk konden ontwikkelen, via overname van TVEs, via

uitbreiding, of via oprichting.

De grootste beweegreden voor de privatisering van de TVEs (vooral de COEs) sproot

voort uit fiscale hervormingen (Cfr. Infra). Immers, de lage en dalende winsten van de COEs

wogen zwaar op het overheidsbudget. Vermits vele lokale afgevaardigden niet langer bereid

waren om deze verliezen te blijven dragen werden de meest verlieslatende bedrijven als eerste

geprivatiseerd. Daarnaast werd het oude fiscaal systeem, dat stimuli gaf aan de lokale

overheden om op hun eigen grondgebied industrie te ontwikkelen12

, vervangen door het

nieuwe dat ingevoerd werd in 1994. Het was de drijvende kracht achter de privatisering (Ito,

2006). Het nieuwe belastingstelsel gaf prikkels aan de lokale overheden om bepaalde niveaus

van werkgelegenheid, fiscale ontvangsten en per capita inkomens- en outputgroei te bekomen

(Fang & Smith, 2008). Het systeem was dermate gestructureerd dat de fiscale ontvangsten

overwegend afhingen van verkoopstaksen (BTW), waardoor lokale overheden graag de

verkopen maximaliseerden in plaats van de winst. Met de groeiende competitiviteit werd het

moeilijker om hoge marges te halen op de verkopen, wat het de COEs moeilijk maakte.

Bovendien waren TVEs minder interessant voor buitenlandse investeerders, waardoor er een

technologieachterstand dreigde (Wu W. , 2003). Werknemers, collectieve organisaties en

private personen werden aandeelhouder van de COE terwijl de lokale overheden zich

terugtrokken. Zo transformeerden de COEs tot private bedrijven, vaak coöperatieve

vennootschappen.

Evaluatie

Voor de evaluatie omtrent de Township and Village Enterprises keren we terug naar de

convergentie- en experimentele school. De eerstgenoemde stelt dat de groei van de Chinese

economie nog hoger zou geweest zijn mocht men onmiddellijk overgeschakeld hebben op

private eigendom. Immers, de TVE is slechts een imperfect substituut van private eigendom

waardoor er sprake is van efficiëntieverlies. De experimentele school daarentegen, ziet de

TVE als een correcte aanpassing aan de specifieke Chinese economische structuur, daar de

12

Via productiedwang dat niet complementair is met de winstmaximalisering van het management.

Page 45: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

44 De Chinese transitie van een planeconomie naar een socialistische markteconomie

Chinese instituties en factormarkten op het moment van de evaluatie (1994) nog

onderontwikkeld waren. Bijvoorbeeld in de kapitaalmarkt waar de banksector weigerachtig

stond ten opzichte van de TVEs. Dit hiaat werd opgevuld door de lokale overheid die

garanties kon stellen. Bij de vergelijking van de TVEs met de staatsbedrijven is men

eensgezind over twee feiten. Ten eerste dat de TVE meer marktstimulansen ontvangt waarop

het kan inspelen. Ten tweede, en volgend uit het vorige, is dat TVEs efficiënter zijn dan

staatsbedrijven. Dit omdat ze een zekere financiële verantwoordelijkheid dragen, niet

vasthangen aan sociale regels die gelden in de bedrijven onder staatscontrole (waardoor men

korter op de bal kan spelen) en geen toestemming nodig hebben om institutionele innovaties

te implementeren. (Sachs & Woo, 1997)

2.3.2 Hervorming van de staatsbedrijven

In de periode vóór 1978 werd de economie volledig gedomineerd door de staatsbedrijven

(Wu W. , 2003). Een staatsbedrijf (State Owned Enterprise, SOE) van het Volksrepubliek

China is theoretisch gezien eigendom van “het volk”. In realiteit staan SOEs onder toezicht

van één van de vier overheidsniveaus (het centraal-, provinciaal-, prefectuur- of

arrondissementsniveau), waaruit volgt dat ze niet homogeen zijn wat betreft overheidscontrole

(Qian & Xu, Why China's Economic Reforms Differ: The M-form Hierarchy and

Entry/Expansion of the Non-State Sector, 1993). In de loop van de hervormingen werd

duidelijk dat ook staatsbedrijven (deels) zouden moeten toegeven aan marktkrachten.

Bijvoorbeeld, het feit dat SOEs bijna niet failliet konden gaan stond lijnrecht tegenover de

marktwerking. Dit taboe werd dan ook afgezwakt en na 1994 stijgt het aantal faillissementen

exponentieel (Rawski, 1999).

Financiële problemen zijn een rode draad doorheen de SOE-hervormingen. Uitdagingen

spruiten voort uit een te grote productiecapaciteit, een hoge marktintreding van niet-

staatsbedrijven, een daling van invoertarieven en quota‟s, een verbetering van de

infrastructuur, een daling van transactiekosten, en een potentiële toetreding tot de

Wereldhandelsorganisatie (Rawski, 1999). Het is aldus duidelijk dat zelfs staatsbedrijven de

hete adem van de markt in hun nek voelen. De hervormingen trachten dit alles op te lossen

zonder daarbij al te veel te raken aan de belangrijke rol voor de staatssector in de industrie.

Anders gezegd: vooreerst wordt er buiten het staatsplan hervormd. Pas nadien, wanneer dit

niet voldoende blijkt zal men binnen het staatsplan hervormen. Dit impliceert dat men niet

Page 46: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

45 De Chinese transitie van een planeconomie naar een socialistische markteconomie

onmiddellijk de stap zal zetten naar privatisering13

. Nochtans ondervinden staatsbedrijven

opportuniteitskosten daar ze minder efficiënt zijn dan hun private tegenhangers. Hieruit volgt

dat een economische kost kan vermeden worden door de privatisering uit te voeren.

Aangaande de hervorming van de industriële staatssector zijn er verschillende

mogelijkheden betreft de methode (Nakagane, 2000). Zo stelt de “marktschool” dat de

ontwikkeling van goed gedefinieerde eigendomsrechten geen vereiste is teneinde de SOE

efficiënt te maken. Wel moeten ze verlost worden van de historische erfenis inzake sociale

voorzieningen, moet de budgetbeperking strenger worden nageleefd, en moet de goederen- en

kapitaalmarkt samen met de markt voor managers goed functioneren. Op deze manier zouden

staatsbedrijven tot een hoger efficiëntieniveau komen en zouden ze zelfs beter beheerd

worden dan private ondernemingen. De “eigendomsrechtenschool” daarentegen hamert op de

noodzakelijkheid van goed gedefinieerde eigendomsrechten voor private ondernemingen.

Immers, collectief bestuur is niet efficiënter dan privaat bestuur aangezien het staatsbedrijf

voortdurend het onderwerp zal zijn van marktverstorende staatsinterventie. Een derde visie,

vertegenwoordigd door Steinfield (Steinfield, 2000), duidt op het probleem dat ontstaat

wanneer eigendomsrechten gecreëerd worden zonder dat er instituties zijn die de macht

hebben ze af te dwingen en te beschermen. Onder andere dit heeft geleid tot de totale

mislukking van de privatisering van de SOEs in de voormalige Sovjet Unie en in Centraal- en

Oost-Europa. Ook Steinfield promoot een hardere aanpak voor SOEs. In dezelfde lijn

redeneert Rawski (1994) wanneer hij stelt dat het in eerste instantie belangrijk is de markten

verder te ontwikkelen, wat zal leiden tot een vraag naar nieuwe instituties en bijgevolg

eigendomsrechten voor private ondernemingen. Het pad dat China heeft gevolgd in de loop

der jaren leunt in de eerste periode naar de marktschool aangezien men het ideologisch

moeilijk had om collectieve eigendom te verloochenen. Tot 1993 werd er enkel

geconcentreerd op het verhogen van de efficiëntie binnen de bestaande structuren (Hofman &

Wu, 2009). In de tweede periode, toen er geen beduidende verbeteringen kwamen, werd het

herdefiniëren van eigendomsrechten mogelijk en ging men over naar alternatieve

eigendomssystemen. Het is in deze fase dat China zichzelf presenteert als een socialistische

markteconomie met Chinese kenmerken. Het is duidelijk dat de gevolgde methode opnieuw

een goed voorbeeld van graduele hervormingen is.

13

Nochtans is het algemeen aangenomen onder economen, wat ook terug te vinden is bij de

Washingtonconsensus, dat een heroriëntering van een economie naar marktnormen tezamen gaat met de

privatisering van de eigendomsrechten (Nakagane, 2000).

Page 47: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

46 De Chinese transitie van een planeconomie naar een socialistische markteconomie

a. Eerste reeks hervormingen

Om de productiviteit van de SOEs op te krikken werden reeds in 1978 bepaalde

hervormingen doorgevoerd. Experimenten op enkele staatsbedrijven werden veralgemeend

indien succesvol. Zo startte men met experimenteren in de provincie Sichuan via het geven

van meer autonomie aan de bedrijven zelf. Dit werd nodig geacht omdat de nadelige effecten

van de informatieoverbrenging tot op het hoogste niveau te zwaar doorwogen. Immers,

teneinde een productieplan op te stellen heeft het beleid, op welk niveau ook, behoefte aan

allerhande informatie. Hoe langer de weg dat deze informatie moet doorlopen, hoe meer

vertekend het wordt waardoor adequate beslissingen moeilijker te nemen zijn (Groves, Hong,

McMillan, & Naughton, 1994). De oorzaak hiervoor is dat eenieder die informatie moet

doorgeven er een eigen interpretatie aan geeft om eigen doelstellingen te verwezenlijken. De

oplossing bestaat er in om de weg die informatie moet afleggen te verkorten. Toegepast op

China betekent dit autonomie overhevelen van de centrale overheden naar de lokale

overheden of onmiddellijk naar de staatsbedrijven, wat gedurende de jaren ‟80 gebeurde

(Montonola et al., 1995). Dit was één van Xiaoping‟s doelstellingen (Cfr. Supra).

De managers van de staatsbedrijven kregen in eerste instantie meer slagkracht betreffende

productie, personeel, marketing, management en investeringen (Sachs & Woo, 1997).

Hierdoor werden marktstimuli geïntroduceerd om de efficiëntie te bevorderen. SOEs kregen

het recht om een deel van hun winst te behouden en om beperkt buiten het plan te produceren.

Parallel aan de landbouwhervormingen, met het huishoudensverantwoordelijkheidssysteem,

kregen SOEs meer verantwoordelijkheden. Hiervoor werd het bedrijfscontractsysteem in

1983 geïntroduceerd. Dit houdt in dat elke SOE om de drie à vier jaar met een

vertegenwoordiger van een bepaald overheidniveau een contract moest bedingen over de

jaarlijkse bijdrage aan de overheid. Op deze wijze ontstonden vele verschillende types

contracten (Zhang, 2006). Zo was het bijvoorbeeld mogelijk dat er een basisbijdrage werd

afgesproken die in sommige gevallen jaarlijks werd geïndexeerd. Er waren eveneens aparte

contracten voor verlieslatende staatsbedrijven. Elk contract werd gebaseerd op basis van

verschillende indicatoren zoals winst, betaalde belastingen, schuldafbouw, innovatie en

kwaliteit. De reden waarom er geen uniforme belasting werd afgesproken is dat doorheen de

geschiedenis er een grote verscheidenheid was gegroeid tussen bedrijven met elk unieke

kenmerken in unieke omstandigheden (Young, 2000). Het ontwerpen en uitvoeren van een

uniform belastingssysteem zou niet onmiddellijk slagen waardoor er de noodzaak was om elk

bedrijf apart te behandelen.

Page 48: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

47 De Chinese transitie van een planeconomie naar een socialistische markteconomie

Door het bedrijfscontractsysteem werd de budgetbeperking harder. Toch moet dit

gerelativeerd worden daar de verplichting tot bijdrage wegviel indien de financiële resultaten

tegenvielen (Sachs & Woo, 1997). Door de onderneming te legitimeren het niet-belaste residu

van de omzet te houden en te investeren wordt er een sfeer van omzetmaximalisering

gecreëerd. Door het bedrijfscontractsysteem zag de overheid haar inkomsten meer afnemen

dan gepland, waardoor ze van de idee afstapte en in 1994 uiteindelijk een inkomensbelasting

introduceerde, ongeacht onder welk eigendomstype de onderneming valt (Cfr. Infra).

Een belangrijke zaak bij het op niveau brengen van de productiviteit is het stimuleren van

de werknemers door de introductie van positieve en negatieve reciprociteit. Financiële

beloningen voor zij die beter doen dan de rest werden opnieuw opgerakeld in 1978. Het

duurde omwille van sociale taboes en spanningen evenwel tot in de jaren ‟80 vooraleer men

een significantie stijging in het gebruik waarnam. De toegenomen autonomie voor bedrijven

laat zich ook voelen in de mogelijkheid die SOEs krijgen om werknemers te ontslaan indien

ze niet aan de verwachtingen voldoen. Door de mogelijkheid op ontslag wordt negatieve

reciprociteit geïntroduceerd. (Groves et al., 1994)

Men kan verkeerdelijk de indruk krijgen dat de toegenomen autonomie volwaardige

private bedrijven maakte van de SOEs. Edoch, de SOEs bleven onder overheidscontrole staan

en men moest nog steeds aan planquota‟s voldoen. Dit is een zeer belangrijk punt. Immers,

om het tweesporenbeleid een kans op slagen te geven met welvaartstijging voor iedereen is

het nodig om planquota‟s te blijven voorzien (Cfr. Supra). Deze planquota‟s werden zodanig

opgesteld dat niet de volledige capaciteit moest worden benut waardoor het mogelijk was om

beperkt buiten het plan te produceren (Groves et al., 1994). Deze buiten-het-plan-productie

kon dan verkocht worden op niet-gereguleerde markten aan hogere prijzen. De prijzen van

industriegoederen komen geleidelijk aan onder minder overheidscontrole te staan, conform de

theorie rond de optimaliteit van het tweesporenbeleid.

De prijsliberalisatie startte in 1981 (Lau et al., 2000). Vanaf dan was het mogelijk om ruwe

olie te kopen aan marktprijzen. In 1984 werd dit uitgebreid naar alle industriële goederen,

maar de marktprijzen mochten niet meer dan 20% afwijken van de planprijzen. In 1985 werd

ook deze restrictie opgeheven. Op dat moment werd het tweesporenprijssysteem formeel,

voor elk industrieel product golden er twee prijzen; de prijs onder het staatsplan en de

marktprijs14

(Chai, 1997). In 1990 was het aandeel van de transacties onder de planprijzen

gezakt naar 45% terwijl dit in 1985 nog 64% was. In het begin van de jaren ‟90 kwamen meer

14

Merk op dat in 1985 bijna alle landbouwgoederen werden verhandeld aan marktprijzen. Samen met de

prijshervormingen in de industriesector steeg de prijsflexibiliteit aanzienlijk.

Page 49: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

48 De Chinese transitie van een planeconomie naar een socialistische markteconomie

dan 90% van de prijzen tot stand door marktkrachten in plaats van opgesteld door de

autoriteiten (Qian & Wu, 1999). Voor consumenten werd het gaandeweg mogelijk om

goederen te kopen aan marktprijzen, zonder dat het hen onmogelijk werd gemaakt om

goederen aan planprijzen te kopen. In paragraag 1.3.1 hebben we immers gezien dat dit nodig

is wil men tot een Paretoverbetering komen. Essentiële goederen zoals graan, vlees en

elektriciteit konden aangekocht worden aan planprijzen die lager zijn dan marktprijzen. Deze

gang van zaken bleef mogelijk tot 1993 (Roland, 2000). Immers, verdere hervormingen

leidden tot de geleidelijke eliminatie van planprijzen, dit voor de meeste industriegoederen. In

1992 werd de prijs van meer dan 600 industriële goederen volledig vrijgemaakt. Bij 89

goederen bleef de planprijs bestaan (Chai, 1997).

b. Eerste evaluatie

De evaluatie van de eerste SOE-hervormingen is eerder gemengd. Hier vindt men opnieuw

de tweestrijd tussen de experimentele- en de convergentieschool. De eerstgenoemde geeft een

positieve beoordeling en ziet een stijging van de productiviteit, output, export en technologie

(Rawski, 1994). Groves et al. (1994) concluderen op basis van hun empirische studie dat de

productiviteit tussen 1980-1989 gestegen is. Ze vinden een jaarlijks gemiddelde totale

factorproductiviteitsstijging van 4,5% en wijten dit deels aan de hervormingen, deels aan de

toegenomen concurrentie (indirect dankzij de hervormingen). De convergentieschool heeft

een negatievere kijk op de zaken. Immers, ondanks de maatregelen om de efficiëntie op te

krikken bleef deze op een laag niveau waardoor bedrijfsverliezen blijvend toenamen (Hofman

& Wu, 2009). Zhang (2006) beweert dat de invoering van het bedrijfscontractsysteem het

korte termijn incentiveprobleem15

van de SOE-managers heeft opgelost. Ze hechten meer

aandacht aan het efficiënter maken van de onderneming opdat men winst zou maken. Echter,

duurzame winsten op lange termijn blijven uit daar managers winsten niet telkens investeren

in langlopende projecten zoals onderzoek en ontwikkeling, maar daarentegen winsten

gebruiken voor korte termijn investeringen en soms de winsten uitdelen aan werknemers.

c. Tweede reeks hervormingen en tweede evaluatie

Hierboven werd meermaals de belangrijkheid van de overgangsjaren 1993-1994 voor de

Chinese economie onderstreept. Met het doel de besproken problemen aan te pakken werd er

15

Dit probleem bestaat uit het feit dat SOE-managers in afwezigheid van marktstimuli, zoals in de periode vóór

het bedrijfscontractsysteem, geen enkele incentive hebben om beslissingen te maken die de efficiëntie,

competitiviteit, winstgevendheid stimuleren. Dit doordat de SOE-managers geen eigendomsband hebben met de

betrokken onderneming en bijgevolg zelf geen enkel risico dragen.

Page 50: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

49 De Chinese transitie van een planeconomie naar een socialistische markteconomie

vanaf 1994 gewerkt met hervormingen die de eigendomsstructuur grondig wijzigden. Er werd

geopperd voor een “modern ondernemingssysteem met goed uitgetekende eigendomsrechten,

rechten en verantwoordelijkheden samen met een scheiding tussen de staat en het bedrijf

inzake management” (Hofman & Wu, 2009: 30, eigen vertaling). Een experiment

doorgevoerd in 1997 met honderd staatsbedrijven hieromtrent had helaas niet de verhoopte

resultaten: de eigendomstructuur veranderde weldegelijk, maar de eigenaars bleven dezelfde

als voorheen, met bijgevolg geen verandering in aanpak van management en risicospreiding

(Hofman & Wu, 2009). Voormalig vicepremier van economie Zhu Rongji stelde in 1996, in

lijn met de toen heersende algemene opinie onder economen en regeringsambtenaren, dat er

in de SOEs te veel investeringen gebeurd zijn in vast kapitaal met een te lage rendabiliteit.

Bovendien dalen de verkopen waardoor de voorraden steeds toenemen (Sachs & Woo, 1997).

De consequentie hiervan is dat de staat veel geld moet pompen in deze SOEs via de

banksector waardoor private ondernemingen vaak niet aan krediet komen (Cfr. Infra). In 1995

maakte 20% van de niet-private bedrijven verlies, en in 1997 was dit zo voor ongeveer de

helft van de SOEs (Rawski, 1999). In realiteit kunnen deze cijfers nog veel hoger liggen

gezien de vele verscholen verliezen (Nakagane, 2000). Deze hoge verliezen geven aanleiding

tot financieringslijnen bij de staatbanken. Echter, de SOEs kunnen dikwijls deze leningen niet

terug betalen, of sterker nog, betalen ze niet terug omdat ze er van uit gaan dat dit niet hoeft.

Op deze manier ontstaan er in het banksysteem vele niet-presterende leningen, wat een

groot probleem is in China (Garcia-Herrero, Gavilá, & Santabárbara, 2006).

In de periode 1996-1998 werden er miljoenen

werknemers van SOEs ontslagen als eerste stap van de

herstructurering. (Qian & Wu, 1999). Tabel 5 illustreert.

Vanaf 1992 is het aantal SOE-werknemers jaarlijks

afgenomen. Tussen 1992 en 1997 vielen er 5 miljoen

ontslagen. Dit is niets vergeleken met de enorme afbouw

in 1998, toen er in één jaar ongeveer 13 miljoen

ontslagen vielen. Dit is een opmerkelijke stap. Immers,

voorheen werden SOE-werknemers niet ontslagen. De

beslissing tot massaontslagen werden genomen door de

lokale overheden, die via de decentralisatie de

voornaamste toezichthouders werden van de SOEs. Om

de werkloosheidproblemen op te lossen kozen de lokale

Tabel 5:

Evolutie aantal SOE-

werknemers (10,000 personen)

(1992-2000)

1992 4.521

1993 4.498

1994 4.369

1995 4.397

1996 4.278

1997 4.040

1998 2.721

1999 2.412

2000 2.096

Bron: China Statistical Yearbook,

verschillende jaren

Page 51: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

50 De Chinese transitie van een planeconomie naar een socialistische markteconomie

overheden er voor om private initiatieven te ondersteunen wat onder andere privatisering van

SOEs inhield. Het aantal werknemers in staatsbedrijven is steeds verder afgenomen: in 2008

waren er minder dan 7 miljoen (China Statistical Yearbook, 2009).

d. Derde reeks hervormingen

In 1999 werd private eigendom ingeschreven in de Chinese grondwet (Qian & Wu, 1999).

Samen met de nog bestaande problemen was dit een stimulans om verdere hervormingen door

te voeren. Deze keer hielden ze een bredere diversificatie in betreffende de

eigendomsstructuren (Hofman & Wu, 2009). Herdefiniëring van de eigendomsrechten had tot

doel de efficiëntie en de competitiviteit van de staatsbedrijven bij te schaven zonder daarbij de

bedrijven te moeten privatiseren (Guo S., 2003). Immers, ideologisch bleef het moeilijk om

een privatiseringsbeleid te voeren. Belangrijk was dat de autoriteiten gaandeweg het belang

erkenden van de private sector voor de nationale economie (Nakagane, 2000). Het denken

over de SOEs kende een geleidelijke evolutie die reeds startte in 1993 (Sachs & Woo, 1997),

toen het Centrale Comité van de Chinese Communistische Partij besliste om de grote SOEs,

die strategische belangen bezitten, meer te laten experimenteren terwijl de kleinere SOEs zich

(gedeeltelijk) konden vrijmaken van de staatscontrole. Merk op dat het “laten gaan” van

kleinere staatsbedrijven in Chinese termen een andere connotatie heeft dan gewoonlijk. De

Chinese autoriteiten bedoelen hiermee dat de kleine bedrijven moeten versterkt worden, wat

op verschillende manieren kan gebeuren. Het van de hand doen is slechts één mogelijkheid.

Andere mogelijkheden zijn reorganisatie, fusie, verhuring, en het opstellen van coöperatieve

bedrijven met aandeelhouderschap (Guo S., 2003).

De kleinere SOEs, die ongeveer 80% van het totale aantal SOEs vertegenwoordigen en

geen sleutelrol spelen in de nationale economie, werden vooral omgevormd tot coöperatieven

met aandeelhouderschap (waarbij een meerderheid in handen blijft van de overheid). Grotere

SOEs, die ongeveer 15% vertegenwoordigen van het totale aantal, werden eveneens

omgevormd tot coöperaties met aandeelhouderschap waarbij managers en werknemers

medeaandeelhouder konden worden16

, met de overheid als hoofdaandeelhouder. Werknemers

in verlieslatende staatsbedrijven worden vaak verplicht om aandelen te kopen omdat de

verliezen zwaar wegen op de overheidsfinanciën. De grote SOEs bleven volledig in handen

van de overheid en werden ondergebracht in nationale ondernemingsgroepen. Deze grote

staatsbedrijven zijn goed voor maar liefst 60% van de winsten en belastingsontvangsten

16

De private aandeelhouders hebben slechts weinig slagkracht waardoor het aandeelhouderschap quasi enkel

neerkomt op het innen van dividenden.

Page 52: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

51 De Chinese transitie van een planeconomie naar een socialistische markteconomie

terwijl ze slechts 5% van het totaal aantal SOEs representeren. Het spreekt voor zich dat de

activiteiten van deze bedrijven van nationaal belang zijn; zware industrie, productie van staal

en ijzer, energie, telecommunicatie, vliegtuigbouw, … (Guo S., 2003)

Hoewel de publieke sector nog dominant is, worden er private initiatieven toegelaten. Deze

private initiatieven komen voor in verschillende gedaantes17

en hebben een snelle expansie

gekend. Het toenemende belang van de niet-staatssector in vergelijking met de staatssector is

niet te wijten aan privatisering van staatsbedrijven maar kan quasi volledig toegeschreven

worden aan de sterke ontwikkeling van de niet-staatssector via intreding in de markt en

uitbreiding van bestaande niet-staatsondernemingen. Deze ontwikkeling was niet gepland en

is voortgekomen uit lokale initiatieven. De centrale overheid had de mogelijkheid om de

immense groei stop te zetten maar deed dit echter niet. Immers, de nieuwe ondernemingen

zorgden voor werkgelegenheid zonder gebruik te maken van financiële overheidsmiddelen.

Merk op dat de niet-staatsbedrijven niet in elke provincie even alomtegenwoordig waren.

(Qian & Xu, Why China's Economic Reforms Differ: The M-form Hierarchy and

Entry/Expansion of the Non-State Sector, 1993)

e. Derde evaluatie

Het is alsnog niet duidelijk of de hervormingen tot het verhoopte resultaat hebben geleid.

De evaluatie is opnieuw eerder gemengd. Enerzijds hebben de hervormingen gezorgd voor

een duidelijkere afbakening van de eigendomsrechten en voor een concurrentie tussen de

SOEs en de niet-SOEs. Anderzijds zijn de verantwoordelijkheden van de aandeelhouders niet

altijd duidelijk en blijven oude kwalen zoals overtewerkstelling en een grote schuldenberg

bestaan (Guo S., 2003). Volgens Hofman en Wu (2009) is de winstgevendheid van de

staatsbedrijven sterk toegenomen (lees: de verlieslatendheid sterk afgenomen), maar staat het

nog niet op het peil van de private ondernemingen. Zhang (2006) verdeelt de evaluaties van

de verschillende economen in twee groepen: outsiders en insiders. Outsiders zijn buitenlandse

economen, en zij komen via hun econometrische modellen die gebruik maken van

geaggregeerde data meestal tot een positieve beoordeling van de SOE-hervormingen. Insiders

daarentegen zijn Chinese economen. Aangezien ze gebruik kunnen maken van de alledaagse

ervaringen en media hebben zij een negatiever beeld over de SOE-hervormingen. Deze

tegenstrijdige beoordelingen wijt Zhang aan het ideale beeld dat insidereconomen hebben

17

Deze verschillende gedaantes zijn: collectief bezit, privaat bezit, individueel bezit, joint-venture,

aandeelhouderschap, buitenlandse eigendom, en andere.

Page 53: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

52 De Chinese transitie van een planeconomie naar een socialistische markteconomie

over de toekomst van de Chinese staatsbedrijven. Dit terwijl buitenlandse economen eerder

kijken naar de vorderingen die gebeurd zijn in voorbije jaren.

Wat betreft de productiviteitsstijgingen in de SOEs kan men formeel zijn en stellen dat

deze niet dezelfde omvangrijke toenames kenden als bij de landbouwsectorhervormingen, en

als er al sprake was van een stijging, deze zeer bescheiden was. Bovendien aanvaardt men dat

de stijging van de productiviteit in de private bedrijven hoger lag dan in de staatsbedrijven. Er

zijn verschillende redenen die de inefficiëntie van de SOEs verklaren (Nakagane, 2000). Ten

eerste blijft de lage autonomie de staatsbedrijven parten spelen. De facto worden vele wetten

die de autonomie moeten vergroten niet steeds toegepast waardoor soms onjuiste

beleidsbeslissingen worden genomen. Ook de zachte budgetbeperking heeft zijn nadelige

effecten doordat inefficiënte bedrijven die reeds jarenlang verlieslatend zijn niet failliet gaan

door de hulp van de autoriteiten. Verder zitten SOEs opgezadeld met historische

verantwoordelijkheden ten opzichte van hun (ex-)werknemers inzake sociale voorziening

zoals medische zorg en pensioenen. En zoals eerder vernoemd in deze masterproef kunnen

werknemers uit staatsbedrijven moeilijk ontslagen worden. Een laatste reden die Nakagane

opgeeft is de incompetentie van de managers die gekozen worden op basis van partijpolitieke

beweegredenen. Ook Zhang (2006) tilt hier zwaar aan. Enkel private ondernemers hebben de

juiste beweegreden doordat zij zelf het risico dragen. Zij zullen bekwame managers aanstellen

voor het dagelijks beheer van hun bedrijf. Bij een SOE is de overheid een buitenstaander

terwijl het management geen enkel aandeel heeft in het staatsbedrijf. Hierdoor hebben ze geen

incentive om correcte beslissingen te maken. Het agentprobleem is bijgevolg groter dan in een

private onderneming. Tevens is er een tweede agentprobleem, dat belangrijker is dat het

eerste: bureaucraten die de verschillende SOEs controleren houden er elk andere politieke en

economische beweegredenen op na. Daarnaast kunnen ze geen aanspraak maken op eventuele

winsten daar het bedrijf eigendom is van de staat. Zodoende is het moeilijk om deze

bureaucraten te motiveren bekwame managers aan te stellen, wat het tweede agentprobleem

wordt genoemd.

2.3.3 De private sector in China

De private sector in China is tijdens de hervormingsperiode zeer sterk naar voor getreden.

Dit dankzij de ontwikkeling van private bedrijven, de vele buitenlandse directe investeringen

(BDI) en de hervormingen van de SOEs. De private bedrijven konden zich ontwikkelen

dankzij de succesvolle landbouwhervormingen, waardoor er spaargelden en arbeidskrachten

ontstonden. Ook nieuwe marktopportuniteiten – ontstaan doordat overheid afstand nam van

Page 54: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

53 De Chinese transitie van een planeconomie naar een socialistische markteconomie

de planeconomie – stimuleerden de ontwikkeling. Deze ontwikkeling vond plaats bij het

Wenzhoumodel van TVEs en bij private ondernemingen. De eerstgenoemde was interessant

toen private eigendomsrechten nog niet volledig werden aanvaard. Het Wenzhoumodel was

politiek aanvaardbaar, en zorgde voor een informele bescherming van de eigendomsrechten.

(Wu W. , 2003)

Een private onderneming kan in verschillende gedaantes voorkomen. Deze verschillende

gedaantes zijn: collectief bezit, privaat bezit, individueel bezit, joint-venture (vaak met een

buitenlandse onderneming), aandeelhouderschap, buitenlandse eigendom, en andere. Herinner

dat bepaalde TVEs de facto private ondernemingen zijn, al worden ze zo niet geklasseerd.

Omdat de eigendomsrechten tot in de jaren negentig zeer slecht waren gedefinieerd werd

de niet-staatssector gedomineerd door joint-ventures en collectieve ondernemingen. Deze

ondernemingen hadden de politieke goedkeuring en konden flexibel werken (Qian & Xu,

Why China's Economic Reforms Differ: The M-form Hierarchy and Entry/Expansion of the

Non-State Sector, 1993). Nog steeds zijn joint-ventures tussen buitenlandse en Chinese

ondernemingen zeer talrijk. Het aantal ondernemingen is zo hoog dat er van een subeconomie

kan gesproken worden. Deze ondernemingssoort is goed voor 50% van de exporten en 60%

van de importen. De productiviteit ligt maar liefst negen maal hoger dan deze van de SOEs.

Deze ondernemingen zijn belangrijk om de hoge groei nog voor een tijd te garanderen Via

BDIs kunnen joint-ventures tussen Chinese en buitenlandse ondernemingen opgestart of

uitgebreid worden. Eens deze motor aan het sputteren gaat zou de Chinese groei meteen 3,4

procentpunt lager liggen. (Whalley & Xin, 2006)

Inzake het verbeteren van de werkomstandigheden hebben de joint-ventures een

belangrijke rol gespeeld. Immers, door in aanraking te komen met Westers gezinde bedrijven

werden de Chinese bedrijven blootgesteld aan allerlei impulsen om de arbeidsomstandigheden

te verbeteren. Niet steeds omwille van respect voor de arbeider, maar eerder omwille van de

investeringsaantrekkingskracht. Merk op dat de invloed van joint-ventures veel verder reikt

dan enkel de arbeidsomstandigheden Het rationaliseerde de gehele Chinese bedrijfscultuur.

(Guthrie, 2006)

De vraag kan gesteld worden waarom private bedrijven zoveel efficiënter zijn dan

staatsbedrijven. Een belangrijke reden is dat overheden de neiging hebben om te interveniëren

wanneer zij dat nodig achten, wat het moral-hazardprobleem in de hand werkt. Ook Nakagane

(2000) stelt dat door het publieke karakter er bij geen enkele partij verantwoordelijkheidszin

te vinden is. Immers, “het volk” is de uiteindelijke eigenaar, terwijl managers aan het hoofd

geen enkel eigen risico dragen. Dit is helemaal anders bij private ondernemingen, daar is de

Page 55: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

54 De Chinese transitie van een planeconomie naar een socialistische markteconomie

ondernemer (niet altijd de manager) verantwoordelijk voor het risico. Wat meteen een hogere

voorzichtigheid, innovativiteit en flexibiliteit met zich meebrengt, wat kan bijdragen tot een

hogere efficiëntie.

Belangrijk is dat men een relatie ziet tussen het belang van de niet-staatssector in een

provincie en de economische groei er van: de vijf provincies waar de niet-staatssector het

grootste aandeel kende in de industriële output kenden eveneens de sterkste groei18

(Qian &

Xu, Why China's Economic Reforms Differ: The M-form Hierarchy and Entry/Expansion of

the Non-State Sector, 1993).

Private ondernemingen in China hebben te kampen met discriminatie op het gebied van

externe financiering, eigendomsrechten en marktopportuniteiten. Wat discriminatie betreft

aangaande externe financiële middelen, werd hierboven aangegeven dat de staatsbanken

(bijna) uitsluitend leningen gaven aan SOEs. Dit waren ze tot in 1998 zelfs verplicht te doen.

Aangezien SOEs net de minst efficiënte ondernemingen zijn in de Chinese economie is het is

intuïtief duidelijk dat dit niet ten goede komt aan de economische ontwikkeling. Zeker

wanneer dit leidt tot een situatie waar private bedrijven moeilijk aan extern kapitaal kunnen

komen, terwijl net zij aan de bron liggen van de economische voorspoed. Tegen het einde van

het decennium werd die praktijk afgebouwd19

. De autoriteiten erkenden dat private

initiatieven een onontbeerlijk deel uitmaken van de economie. Toch blijft het voor private

bedrijven lastig om middelen te bekomen, vermits de banken vooroordelen hebben ten

opzichte van de private ondernemingen inzake risicogehalte. De kans dat er een uitkoop

gebeurt is tenslotte verwaarloosbaar. Bovendien hadden de vier staatsbanken geen ervaring

met het uitlenen aan private bedrijven. In 2001 waren politieke beweegredenen nog steeds

belangrijker dan commerciële redenen voor het bekomen van een banklening. Private

ondernemingen reageren hierop door het aantrekken van BDIs, waardoor ze de inefficiënte

financiële sector kunnen omzeilen en er zelfs voordelen uit halen. Guariglia en Poncet vinden

hier empirisch bewijs voor. (Guariglia & Poncet, 2008)

Wat bescherming van eigendomsrechten betreft vindt men een analyse met Chinese data

bij Bai , Lu en Tao (2006). Zij stellen vast dat private ondernemingen in China niet over

dezelfde eigendomsrechten beschikken als Chinese staatsbedrijven. In China is bescherming

van private eigendom slechts in de grondwet opgenomen in 2004. Om in die geldende context

toch van een bepaalde zekerheid inzake eigendomsrechten te genieten zoeken private

ondernemers naar oplossingen. Per slot van rekening is het hebben van goed gedefinieerde

18

Deze vijf provincies zijn Zhejiang, Jiangsu, Guangdong en Fujian. 19

Met het erkennen van de private eigendomsrechten in 1999.

Page 56: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

55 De Chinese transitie van een planeconomie naar een socialistische markteconomie

eigendomsrechten essentieel om aan extern kapitaal te komen. Niettegenstaande de sector

moeilijk aan extern kapitaal komt bloeit de sector enorm. Dit komt omdat de ondernemers in

de praktijk toch manieren gevonden hebben om eigendomsrechten te verkrijgen. Ze hebben

via het verhogen van hun sociale status – door politieke participatie en weldoenerij –

eigendomsrechten bedongen. Dit tonen de auteurs met een empirische studie aan. Door het

uitoefenen van deze activiteiten zorgen ze ervoor dat onteigening van hun bedrijf of

discriminatie sociaal minder aanvaard wordt. De private ondernemers doneren aan projecten

die afgevaardigden verkiezen en krijgen in ruil een betere toegang tot de kredietmarkt.

Eveneens is het mogelijk dat ondernemers die politiek geëngageerd zijn en aan liefdadigheid

doen meer onderhandelingsruimte hebben met de bevoegde autoriteiten of dat ze er een

zekere band mee hebben. Ook op die manier vermijden ze discriminatie en onteigening.

Ten derde worden de private ondernemingen gediscrimineerd wat betreft

marktopportuniteiten. Immers, meer dan dertig sectoren zijn verboden terrein voor private

bedrijven. Zo zijn private initiatieven niet toegelaten in bijvoorbeeld het bankwezen, post,

telecommunicatie, spoorwegen, vliegtuigvaart, ruimte-industrie, verzekeringen, olie, chemie,

staal en ijzer, nieuws, ... (Yang, 2001). Bovendien wordt de oprichting van een private

onderneming bemoeilijkt door allerhande regels en voorschriften.

Naast de discriminatie aangaande externe financiering, eigendomsrechten en

marktopportuniteiten zijn er nog andere praktijken die private ondernemingen benadelen. Zo

heffen overheden op verschillende niveaus allerhande belastingen op de winsten van de

private ondernemingen, zoals ook gebeurt bij de staatsbedrijven. Een rapport uit 1998 vindt

dat door belastingen en bijdragen 63% van de bedrijfswinsten werden afgeroomd. Daarnaast

wordt de toegang tot de aandelenmarkten beperkt. (Yang, 2001)

Doordat private initiatieven op verschillende manieren worden gediscrimineerd gaat de

markt op zoek naar oplossingen. Deze oplossingen zorgen er voor dat de discriminatie kan

ontweken worden of zelfs kan uitgeput worden. Deze creatieve oplossingen zorgden ervoor

dat private bedrijven in China toch een sterke groei kenden en efficiënt konden blijven. De

staatssector, die door de discriminatie moest worden beschermd, komt hierdoor op lange

termijn nog meer in het nadeel.

Na 30 jaar van hervormingen volgens het tweesporenbeleid kan men zich de vraag stellen

of de publieke sector in China terrein heeft verloren ten opzichte van de private sector.

Tabellen 6 t.e.m. 8 geven het aandeel weer van de verschillende sectoren in het aantal

Page 57: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

56 De Chinese transitie van een planeconomie naar een socialistische markteconomie

werknemers, de industriële activa en de waarde van de industriële productie. We maken

telkens het verschil tussen de publieke (SOE en COE) en de private sector (overig)20

.

Tabel 6 geeft het aandeel van de

werknemers weer onder de twee

sectoren. We merken een

indrukwekkende evolutie op.

Terwijl in 1991 quasi alle

werknemers in de publieke sector

werkten, was dit in 2000 gedaald

naar 65%, om tegen 2008 als het

ware te verdampen naar 10 %.

Tabel 7 geeft weer hoeveel procent

de activa van respectievelijk de

publieke en de private sector

vertegenwoordigen in de totale

economie. Dezelfde conclusie kan

getrokken worden. De private

sector wordt decennia na decennia

belangrijker. Hetzelfde verhaal

toont tabel 8. In 1991 was 90% van

de totale productiewaarde

afkomstig van de publieke sector,

gedomineerd door de Chinese

staatsbedrijven. Tegen 2000 ligt

deze waarde reeds 10 procentpunt

lager voor de SOEs en 20

procentpunt voor de COEs. In 2008

zijn de rollen eindelijk omgekeerd

en vertegenwoordigt de private

sector voor 89% van de waarde van

de totale industriële productie.

20

De publieke sector bestaat uit SOEs en COEs. SOEs: staatsbedrijven and staatholdings, COEs: collectieve

eigendom en coöperatieve eigendom, Overig stelt hier de private sector voor, en is de som van de cijfers voor:

aandeelhouderschap, joint-ventures, buitenlandse eigendom, private eigendom, individuele eigendom.

Tabel 6:

Aantal werknemers (%)

1991 2000 2008

SOE 68,26 51,1 7,86

COE 28,97 13,73 2,46

Overig 2,76 35,18 89,67

Bron: China Statistical Yearbook, verschillende jaren

Tabel 7:

Totaal activa in industrie (%)

1985 1995 2005

SOE 72 60 18,57

COE 24 18 3,33

Overig 4 22 78,1

Bron: data 1985: Guo S., 2003

data 1995 en 2005: China Statistical Yearbook,

verschillende jaren

Tabel 8:

Totale waarde industriële activa (%)

1991 2000 2008

SOE 56,17 47,34 9,23

COE 32,99 13,9 1,76

Overig 10,84 38,76 89

Bron: China Statistical Yearbook, verschillende jaren

Page 58: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

57 De Chinese transitie van een planeconomie naar een socialistische markteconomie

De tabellen geven weer dat de publieke sector (SOEs en COEs samen) in 2000 nog steeds

op elk gebied dominerend was. Toch was de private sector reeds sterk gegroeid in alle

opzichten. Echter, de laatste jaren is de private sector de publieke sector gaan domineren.

Deze tabellen maken duidelijk dat China vaarwel zegt aan de planeconomie en dat de

socialistische markteconomie haar vruchten afwerpt. De cijfers zijn consistent aan het verhaal

dat in deze masterproef wordt verteld.

2.3.4 Hervorming van de banksector

Het goed functioneren van het financieel systeem is essentieel om de transitie naar een

marktgerichte economie te vervolledigen. In deze masterproef wordt enkel aandacht besteed

aan de banksector, de grootste sector in het financieel systeem (Garcia-Herrero et al., 2006).

De ontwikkeling van obligatiemarkten, overheidspapier, aandelenbeurzen, ... wordt hier

wegens plaatsgebrek niet behandeld.

Een planeconomisch banksysteem is fundamenteel anders opgebouwd dan een

markteconomisch banksysteem. Bij een planeconomie is geld het enige activa en heeft het een

louter passieve rol. Een speciale administratie controleert het geldgebruik en voorkomt dat het

voor andere doeleinden wordt aangewend. Zo mogen natuurlijke personen enkel een

depositorekening openen, en geen andere financiële activiteiten verrichten. Ondernemingen

mogen elkaar onderling niet van krediet voorzien. Dit is uitsluitend de taak van de enige bank

in het systeem: de staatsbank. Deze bank is kashouder voor het fiscale staatsorganisme en

speelt zowel de rol van centrale bank, beleidsbank en commerciële bank. Hierdoor ontstaat

een monobanksysteem. Het financieren van ondernemingen is beperkt tot kredietverstrekking

voor niet-gebudgetteerd werkkapitaal. Voor de aanvang van de hervormingskoorts was er

slechts één bank in China: de Chinese Volksbank. Deze fungeerde dus zowel als centrale

bank, als beleidsbank en als commerciële bank. (Wu J. , 2005)

Wanneer China in 1978 beslist om zich te ontwikkelen, kan niet voorbij gegaan worden

aan de banksector. Al is dit geen gemakkelijke opgave. Hervormingen met ingrijpende

gevolgen hebben lang op zich laten wachten.

a. Hervormingen vanaf 1978

In 1978 werd de Chinese Volksbank gesplitst in vier delen. De Chinese Volksbank als

centrale bank enerzijds en drie staatsbanken anderzijds: de bank van China (beheer van

deviezen) de landbouwbank van China (bankzaken op het platteland) en de

Page 59: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

58 De Chinese transitie van een planeconomie naar een socialistische markteconomie

Volksconstructiebank van China (investeringen in industrie) (Hofman & Wu, 2009). Een

commerciële staatsbank werd geïntroduceerd in 1984 (de industriële en commerciële bank

van China) die de commerciële zaken overnam van de centrale bank (Guariglia & Poncet,

2008). Na 1984 werden eveneens niet-staatsbanken toegelaten. Echter, de staatsbanken

domineerden de sector - 78% van de totale activa werd voorzien door de vier staatsbanken -

ook nog in 1994 (Guariglia & Poncet, 2008).

Het banksysteem had te maken met een gigantisch aantal niet-presterende leningen. Dit

doordat lokale overheden een grote invloed hadden op het toekennen van leningen aan SOEs.

Bovendien hadden ze het recht om de lening al dan niet te laten terugbetalen. Aangezien dit

niet geregeld was op centraal niveau kan dit, via de “tragedy of the commons”, leiden tot

inflatie. Ook de lokale overheden zelf konden beroep doen op de lokale staatsbanken voor het

bekomen van financiering, wat eveneens leidt tot te hoge geldgroei indien elke lokale

overheid zich op deze manier gedraagt. (Montonola et al., 1995)

Het financieel systeem van China was totaal niet transparant en werd verstoord door

overheidscontrole, wat zorgt voor hogere transactiekosten, taksen en asymmetrische

informatie. De overheid wilde de verstoring gaandeweg afbouwen teneinde de economie

verder te ondersteunen.

b. Hervormingen vanaf 1994

Verdere hervormingen waren noodzakelijk omdat overige economische sectoren reeds een

beweging naar een meer marktgerichte structuur hadden ingezet. Hierdoor werden banken als

financiële intermediairs in hun verschillende gedaantes noodzakelijk. De reeds gedane

hervormingen waren eerder rudimentair en beantwoorden niet aan de behoeften. Er waren dan

ook verschillende problemen. Ten eerste was de functie van de Chinese Volksbank niet altijd

even duidelijk. Ook was er een gebrek aan onafhankelijkheid daar de centrale bank dikwijls

door de regering opgedragen werd om economische groei te creëren via expansief monetair

beleid met inflatie als resultaat. Hierdoor kon er ook moeilijk aan macroeconomisch beleid

gedaan worden. De werkmiddelen waren niet voldoende modern om correct beleid te voeren.

Bovendien waren de financiële regels en de organisatiestructuur zodanig dat de bank haar

primaire rol als stabilisator van de munt niet kon waarmaken. Ten tweede waren in

gespecialiseerde banken de commerciële activiteiten niet geïsoleerd van de beleidsactiviteiten,

wat een botsing teweegbrengt tussen administratieve regels en bedrijfsmanagement. Bepaalde

gespecialiseerde banken hadden geen onafhankelijkheid want gecontroleerd door de centrale

bank. Ten derde functioneerde de markt gebrekkig door onder andere een slechte definiëring

Page 60: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

59 De Chinese transitie van een planeconomie naar een socialistische markteconomie

ervan. Zo hadden bepaalde commerciële ondernemingen toegang tot de interbankenmarkt,

wat uiteraard de initiële ambitie er van teniet doet. (Wu J. , 2005)

Vanaf 1994 werd de banksector samen met de financiële markten sterk

hervormd/gemoderniseerd. Men had de bedoeling banken stimuli te geven waaruit een

productieve allocatie van financiële middelen zou voortvloeien, en waardoor ze als

onafhankelijke banken winst zouden nastreven (Fang & Smith, 2008). Een eerste stap was om

de Volksbank van China om te vormen tot een ware centrale bank (Wu J. , 2005). Het werd

moderne instrumenten aangereikt, zoals openmarkttransacties. Bovendien krijgt het meer de

rol van supervisor en moet het activiteiten met niet-financiële instellingen staken. De centrale

bank moet zich inlaten met het functioneren van de markt voor schatkistpapier en moet de

geldvoorraad beheren via openmarkttransacties (met overheidspapier). Centrale bank

onafhankelijkheid is nog steeds niet bewerkstelligd daar de Chinese centrale bank nog

vasthangt aan de Communistische Partij.

Om het staatsgereguleerde bankwezen aan te passen aan een socialistische markteconomie

was het nodig om de staatsbanken te herstructureren, om de sector te liberaliseren en om de

supervisie en regulatie te versterken.

De herstructurering van de staatsbanken was noodzakelijk gezien de vele niet-presterende

leningen, de lage kapitaalbuffer en de lage winstgevendheid van de staatsbanken. Tussen

1998 en 2007 werd maar liefst 20 tot 24% van het bbp in de banken geïnjecteerd als kapitaal

of als substitutie voor de niet-presterende leningen. Met deze leningen werd afgehandeld in

speciale entiteiten. (Garcia-Herrero at al., 2006)

Liberalisatie was broodnodig wilde men de overheidsinterventie inperken, en dus is het

inbrengen van marktkrachten essentieel. Dit deed men door in 1998-1999 de reservevereisten

af te bouwen van 20 naar 6%. Bovendien werden additionele reserves vergoed aan een lagere

intrestvoet. Zo werden banken aangemoedigd om de activa te differentiëren. Ook werd de

oprichting van commerciële vennootschapsbanken21

en van stedelijke commerciële banken22

aangemoedigd. Voorts moeten commerciële banken en niet-bancaire financiële instellingen

verder ontwikkeld worden. Commerciële activiteiten in gespecialiseerde banken worden

geïsoleerd van beleidsactiviteiten die zich richten op de ontwikkeling van de economie. Een

volgend punt is intrestliberalisatie, dat begon in 1996 op de interbankenmarkt, wat dan is

uitgebreid naar de rente op leningen en op spaarboeken. Als laatste onderdeel van de

21

Deze commerciële banken zijn gedeeltelijk in handen van lokale overheden en van SOEs. Sinds 1999 is

privaat kapitaal toegelaten. 22

Deze commerciële banken zijn ontstaan uit de samensmelting van stedelijke kredietcoöperatieven. Eveneens is

sinds 1999 privaat kapitaal toegelaten.

Page 61: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

60 De Chinese transitie van een planeconomie naar een socialistische markteconomie

liberalisatie wordt de sector stap voor stap opengesteld voor het buitenland. China heeft zich

in de WTO verbonden dat de banksector in 2006 volledig zou moeten opengesteld zijn. In

eerste instantie waren buitenlandse banken enkel gelegitimeerd om transacties te verrichten in

vreemde munten. Gaandeweg mochten ze diensten verlenen aan buitenlandse bedrijven en

personen onder geografische voorwaarden. In 2003 volgde een grote stap wanneer

buitenlandse banken vrij mochten opereren in bepaalde provincies. In 2006 werd de sector

volledig vrijgesteld. (Garcia-Herrero et al., 2006)

In 1995 werden een paar kapitaalvoorwaarden opgesteld, die de supervisie op de banken

moest verhogen. Eveneens werden een paar ratio‟s opgelegd, die bijvoorbeeld het aantal

leningen onder controle moesten houden. Vanaf 2004 moeten de Chinese banken de

internationaal vijfdelige classificatie van leningen volgen. Dit systeem brengt leningen in vijf

groepen onder, gebaseerd op de kans op default. Het gebruik werd gecontroleerd door de

Chinese commissie voor bankregulatie, opgericht in 2003. Dit heeft er voor gezorgd dat het

aantal niet-presterende leningen is gedaald, en dat leningen aan SOEs zijn afgenomen wat

leidde tot een kwaliteitsverbetering van de bankactiva. Verder werd de Basel I-norm voor

kapitaalvereiste van 8% ingevoerd onder deze commissie. Op deze manier wordt het

financieel systeem verder hervormd naar internationale standaarden. Wat ook te merken is aan

de verbetering van het bankbeheer, informatieverspreiding en transparantie. (Garcia-Herrero

et al., 2006)

Dankzij al deze maatregelen bleef het aandeel van de staatsbanken dalen (tot 68% eind

2002) en verminderde het aantal niet-uitvoerende leningen gevoelig. (Guariglia & Poncet,

2008)

Ondanks de afgelopen hervormingen bleven er vele problemen bestaan en bleef de

banksector in China zeer kwetsbaar. Punten die moeten worden aangepakt zijn onder andere

de solvabiliteit van de banken, de kwaliteit van de activa, en hoogst belangrijk blijft het

zelfstandig maken van de banksector (Garcia-Herrero et al., 2006).

Samenhang tussen financiële ontwikkeling en economische groei

Er is reeds veel onderzoek verricht naar de effecten die de financiële sector heeft op de

economische groei. Theoretisch zorgen de intermediaire functies er voor dat spaargeld wordt

gecentraliseerd, middelen efficiënt worden gealloceerd via informatiestromen, er beter aan

risicospreiding wordt gedaan, en transactiekosten dalen (Aziz & Duenwald, 2002). Normaliter

vinden economen een positieve relatie tussen financiële ontwikkeling en economische groei

Page 62: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

61 De Chinese transitie van een planeconomie naar een socialistische markteconomie

op land-, provincie-, en bedrijfsniveau. Daar China op verschillende vlakken een atypisch

land is hoeft het niet te verbazen dat er empirisch geen eensgezindheid is.

Guariglia en Poncet (2008) gebruiken een dataset met 30 Chinese provincies in de periode

1989-2003 om de bovengenoemde samenhang te onderzoeken. Om de financiële

ontwikkeling te meten stellen ze drie groepen van indicatoren op die respectievelijk de

financiële ontwikkeling, de misallocatie van financiële middelen en de moderne winstgevende

financiële transacties meten.

De eerste groep bekijkt de algemene financiële ontwikkeling via de ratio‟s

bankleningen-bbp (BANK CREDIT), totale leningen-bbp (TOTAL CREDIT) en

gezinsspaargeld (bij bank)-bbp (SAVINGS).

De tweede indicatorengroep, die de inefficiëntie van de financiële sector meet, telt

eveneens drie variabelen: het aandeel van commerciële staatsbanken bij de totale

bankleningen (SOCB CREDIT share), de ratio van bankleningen van staatsbanken

t.o.v. bbp (SOCB CREDIT to GDP) en de ratio van leningen t.o.v. deposito’s van

commerciële staatsbanken (CENTRAL).

De derde indicatorengroep meet het efficiënt gebruik van kapitaal in een context

van financiële misallocatie, met een variabele die het aandeel meet van vaste activa

die gefinancierd werden door leningen t.o.v. deze die gefinancierd werden door

staatskrediet (LOANS over APPRO) en met een variabele die het aandeel meten

van vaste activa die gefinancierd zijn door eigen middelen (SELF-RAISED

FUNDS).

De regressieresultaten zijn terug te vinden in tabel 923

. De eerste zeven variabelen

controleren voor bbp per capita, opleidingsniveau, niveau van staatsinvesteringen, de ratio

FDI-bbp, niveau van openheid van de economie, overheidsuitgaven en inflatieniveau. Deze

hebben de verwachte tekens. Wanneer we naar de eerste variabelengroep kijken merken we

op dat ze allen een significant negatieve coëfficiënt hebben, wat doet besluiten dat het effect

van financiële ontwikkeling nefast is voor de economische groei. Dit staat haaks op algemene

resultaten die een positief resultaat voorspellen en vinden. Een verklaring hiervoor zou

kunnen zijn dat financiële middelen worden toegewezen aan minder efficiënte investeringen.

De variabelen in de tweede indicatorengroep hebben zoals verwacht allen een significant

negatief teken, te wijten aan het inefficiënt gebruik van financiën. Dit bijvoorbeeld door het

bevoordelen van SOEs en de discriminatie van private ondernemingen in de toewijzing van

23

Voor de specificatie van de regressievergelijkingen zie Guariglia & Poncet (2008).

Page 63: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

62 De Chinese transitie van een planeconomie naar een socialistische markteconomie

bankleningen. Distorties in het financieel systeem leiden tot negatieve groei-effecten. De

variabelen die betrekking hebben op een efficiënt gebruik van geldmiddelen kennen een

significant teken en leiden tot de conclusie dat de marktwerking in de bancaire sector meer

moet worden gepromoot. De gebeurde hervormingen gaan bijgevolg de goede weg op.

Merk op dat er een sterke heterogeniteit bestaat tussen de verschillende provincies wat

betreft ontwikkeling van de financiële sector. Dit kan een verklaring zijn voor de groeicijfers

van de individuele provincies, die ook een grote heterogeniteit kennen. Zo groeien de

kustprovincies veel sterker dan de inlandse. Bovendien staat de niet-staatssector veel verder in

de kustprovincies, die rijker zijn dan de binnenlandse. Aziz en Duenwald (2002) vinden dat

de bankleningen-bbp ratio in de sterk groeiende provincies minder is toegenomen dan in de

zwak groeiende, wat een aanduiding is dat de efficiënte private sector vooral beroep moet

doen op eigen middelen of op BDIs. Interessant is dat Aziz en Duenwald geen verband vinden

tussen de provinciale ontwikkeling van de financiële sector en economische groei wanneer ze

totale bankleningen als maatstaf gebruiken voor de ontwikkeling van de financiële sector.

Algemeen wordt er nochtans een positieve relatie gevonden. Echter, met de variabele

bankleningen toegewezen aan niet-SOEs vinden ze wel een (klein) significant verband. Wat

andermaal bewijst dat de niet-staatssector efficiënter is. Vervolgens zullen provincies met

meer private ondernemingen sterker groeien indien ook zij bankleningen krijgen.

Page 64: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

63 De Chinese transitie van een planeconomie naar een socialistische markteconomie

Tabel 9: Regressieresultaten

Bron: Guariglia & Poncet, 2008

1

2

3

Page 65: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

64 De Chinese transitie van een planeconomie naar een socialistische markteconomie

2.3.5 Opening van de economie

Vóór de hervormingen was China sinds de jaren ‟60 een gesloten economie dat hamerde

op lokale zelfvoorziening. Tussen 1972 en 1978 deed China aan importsubstitutie en

importeerde het machines en uitrustingen, met de idee een autarkische economie te

verwezenlijken. Jaren later, in 2005, was de export goed voor 60% van het bbp (Hofman &

Wu, 2009). Deze onvoorstelbare evolutie vraagt om een verklaring.

Geïnspireerd door de Aziatische tijgers Hong Kong, Taiwan, Singapore en Zuid-Korea, die

met hun exportgerichte economische ontwikkeling een sterke groei kenden, besliste China

eind jaren ‟70 zich te integreren in de wereldeconomie (Hofman & Wu, 2009). Dankzij de

exportoriëntatie kon het land zijn comparitieve voordelen – een overvloedige voorraad aan

arbeid – uitspelen. De voordelen, in de gedaante van spillovers, konden helpen bij het

moderniseren van de binnenlandse economie en het opbouwen van een grotere welvaart.

Opnieuw zijn de hervormingen gradueel verlopen in tijd en geografische ruimte. Een grote

stap in de opening van de economie, maar evenzeer een grote stap in het gehele

hervormingsproces, kwam er in december 2001 bij de toetreding tot de

Wereldhandelsorganisatie (WTO). China accepteert op die manier de regelen van de

internationale markten en roept een omgeving in het leven dat kapitaal, technologie en

menselijk kapitaal aantrekt.

Velen menen dat de groei van de Chinese economie gedragen wordt door export, en er dus

sprake is van een exportgeleide economische groei. Anderson (2007) tracht dit te ontkrachten.

Figuur 1 uit de inleiding toont een indrukwekkend belang van export voor de geaggregeerde

productie van China. Men krijgt haast de indruk dat China zonder haar export reddeloos

verloren is. Nochtans heeft China zich in deze wereldwijde economisch moeilijke tijden

getoond als motor van de wereldeconomie, wat niet kan verklaard worden indien men er van

uitgaat dat de Chinese economische groei voornamelijk gestoeld is op export. Anderson

bekritiseert de maatstaf die het aandeel van de omzet uit export bekijkt in het bruto

binnenlands product, dat een toegevoegde waarde concept is. Door deze berekening zijn er

trouwens verschillende landen die een export-bbp ratio hebben boven de 100%, wat weinig

economische betekenis heeft. Om tot een goede maatstaf te komen moet men ten eerste het

geassocieerde invoervolume uitsluiten om te kunnen berekenen welk deel van de exportomzet

daadwerkelijk bijdraagt tot de economie. Om de exporten te vergelijken met het bbp moet

men vervolgens dit deel van de exportomzet omzetten naar toegevoegde waarde door

aankopen van overige binnenlandse sectoren er van af te trekken. Nadelig aan deze

Page 66: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

65 De Chinese transitie van een planeconomie naar een socialistische markteconomie

berekeningswijze is dat men een paar assumpties nodig

heeft, zoals het aandeel van de binnenlandse sector en

de toegevoegde waarde. Zo komt men tot het „correcte‟

aandeel van de export in de economie (figuur 12). Het

berekende exportaandeel ligt net iets lager dan 10%,

wat niet min is, maar toch veel lager dan de export-bbp

ratio van 40%.

a. De drie pijlers van de opening

De opening van de Chinese economie is gebaseerd op drie pijlers: de daling van

importtarieven, de hervorming van het wisselkoerssysteem, en het opstellen van speciale

economische zones (Hofman & Wu, 2009).

Tarieven

Het beleid omtrent exportoriëntatie werd niet onmiddellijk in 1978 doorgevoerd. Dit was

onder andere te merken aan de gemiddelde importtarieven die tot 1992 zeer hoog bleven en

niet echt sterk daalden – van 56% in de jaren ‟80 tot 43% in 1992. China bleef kortom zeer

protectionistisch. Een sterke daling van invoertarieven startte pas echt bij de aanloop naar de

toetreding tot de WTO. China had namelijk afgesproken om de toegang tot zijn markten voor

het buitenland te verbeteren. Bij het begin van de toetreding was het gemiddeld tarief nog

40%. Dit is gedaald naar 10% in 2005 (Hofman & Wu, 2009), wat was overeengekomen bij

de toetreding (Rumbaugh & Blancher, 2004). Men kan dus stellen dat China hier zijn

overeenkomst heeft nageleefd. Aangezien het ene product al meer strategisch belang heeft dan

een ander, zijn er taxatieverschillen waar te nemen.

Uiteraard houdt protectionisme meer in dan tarieven alleen. Eén van de principes van de

WTO is tarificatie, en bijgevolg de uitsluiting van niet-tarifaire belemmeringen. China

Figuur 12:

Exportaandeel van China (%)

Bron: Anderson, 2007

Page 67: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

66 De Chinese transitie van een planeconomie naar een socialistische markteconomie

verbindt er zich dus eveneens toe om uiteindelijk enkel tarifaire belemmeringen over te

houden. Vooral bij landbouwproducten bestond het protectionisme voornamelijk uit niet-

tarifaire belemmeringen, zoals import- en exportquota‟s (Anderson et al., 2007).

Sinds de afgebouwde protectie is de export van China sterk gestegen en meer

gedifferentieerd (Rumbaugh & Blancher, 2004). Deze diversificatie heeft gezorgd dat China

netto-exporteur is ten opzichte van de VSA en de EU. China is daarentegen netto-importeur

ten opzichte van de Aziatische regio‟s; het importeert

vooral kapitaal en producten die natuurlijke hulpbronnen

behoeven. De sterke ontwikkeling van China creëert met

andere woorden in Azië een positieve economische

dynamiek.

Wisselkoers

De tweede pijler betreft het wisselkoerssysteem. De

Chinese Renminbi was vóór 2005 gekoppeld aan de

Amerikaanse dollar. Wanneer de dollar deprecieerde,

deed de Renminbi dat dus ook tegenover derde munten.

In de eerste hervormingsjaren is het moeilijk om te

spreken

van dé wisselkoers. Immers, er waren er twee: de

officiële koers (1.5 yuan24

per dollar) en de koers die

gebruikt werd om handel te drijven met het buitenland

(2.8 yuan per dollar) (Hofman & Wu, 2009). Op deze

manier werd export aangemoedigd. Geleidelijk aan liet de

overheid beide koersen convergeren naar elkaar, wat in

1985 bewerkstelligd was, met een koers van 2.94 yuan

per dollar (zie tabel 10). In de daaropvolgende jaren

deprecieert de wisselkoers, met de bedoeling de

exportproducten goedkoper te maken. In 1994 wordt de

lopende rekening van China inwisselbaar. Het maakt

inwoners mogelijk om handel te voeren in andere

munten, deviezen aan te houden en te gebruiken (daarom

24

Yuan is de eenheid van Renminbi. Renminbi betekent „geld van het volk‟.

Tabel 10:

Yuan per Amerikaanse dollar

(1985-2009)

Koers

1985 2,9366

1986 3,4528

1987 3,7221

1988 3,7221

1989 3,7651

1990 4,7832

1991 5,3233

1992 5,5146

1993 5,762

1994 8,6187

1995 8,351

1996 8,3142

1997 8,2898

1998 8,2791

1999 8,2783

2000 8,2784

2001 8,277

2002 8,277

2003 8,277

2004 8,2768

2005 8,1917

2006 7,9718

2007 7,604

2008 6,9451

2009 6,831

Bron: China Statistical Yearbook,

verschillende jaren

Page 68: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

67 De Chinese transitie van een planeconomie naar een socialistische markteconomie

niet per se voor kapitaal- en investeringsdoeleinden). Hierbij werd een nieuwe koers

vastgelegd, namelijk 8.62 yuan per dollar. De koers die ontstond in 1997, 8.28 yuan per dollar

, bleef stabiel tot in 2005. Na decennia nut te hebben van de vaste koppeling werd het nodig

om het wisselkoerssysteem te hervormen omwille van binnenlandse en buitenlandse druk

(Frankel, 2004). De binnenlandse druk betreft het macroeconomisch klimaat; er was in 2004

sterke inflatie door een intern onevenwicht. Een appreciatie van de Renminbi zou hier kunnen

helpen25

. De buitenlandse druk bestaat er in dat de munt als ondergewaardeerd werd

beschouwd. China zou de waarde van de Renminbi kunstmatig laag houden om zo de export

te ondersteunen26

. Dit zorgt voor een (oneerlijk) sterke Chinese concurrentiepositie bij

internationale handel. Een vrijlating van de wisselkoers zou een sterke appreciatie kunnen

inhouden tot een correcte waardering, en zou de concurrentiepositie van onder andere

Amerika en Europa verbeteren. De eventuele onderwaardering is nog steeds niet opgelost en

zorgt voor verschillende diplomatieke problemen met de VSA en de EU. De problematiek

wordt verder in deze paragraaf besproken.

Op 21 juli 2005 verandert de Chinese overheid het wisselkoerssysteem waarbij de vaste

relatie met de Amerikaanse dollar wordt opgegeven. Om de socialistische markteconomie

verder uit te bouwen kiest men voor een gecontroleerde vrije koers (The People's Bank of

China, 2005). De koers verloopt volgens vraag en aanbod op basis van een mand met

verschillende belangrijke munten zoals de VSA dollar, de euro, de Zuid-Koreaanse won, de

Japanse yen. De werkelijke koers mag in een band van 0.3% fluctueren rond de basiskoers.

Nadeel aan zo‟n gecontroleerde vrije wisselkoers is dat deze minder transparant is (Ogawa &

Sakane, 2006). De monetaire overheid kan hierdoor een onduidelijk beleid voeren en zo de

wisselkoers manipuleren. Figuur 13 toont de nominale en de reële effectieve wisselkoers van

de Renminbi in de periode januari 2005 – januari 2006 berekend door Ogawa en Sakane. In

juli 2005 ziet men een sterke appreciatie van de nominale effectieve wisselkoers. Maar vanaf

2006 deprecieert deze opnieuw. De reële wisselkoers schommelt iets onder het niveau van 3

januari 2005, en er is dus geen sprake van een reële appreciatie sinds de invoering van de

gecontroleerde vrije wisselkoers.

25

Een binnenlandse intereststijging zou tot hetzelfde resultaat leiden daar de binnenlandse consumptie zou

afnemen, net zoals de inflatie. 26

De enorme exportvolumes zorgen voor een groot Chinees handelsbalanssurplus en voor aangroeiende

reserves. Deze reserves gebruikt de Chinese overheid voor de aankoop van Amerikaanse staatsbons (in dollar),

die echter een laag rendement kennen. Hierdoor wordt de overconsumptie van de VSA mogelijk. Bovendien

wordt sterilisatie van deze reserves steeds moeilijker, waardoor er inflatoire krachten de kop op steken.

Page 69: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

68 De Chinese transitie van een planeconomie naar een socialistische markteconomie

Figuur 13:

De nominale en reële wisselkoers van de Renminbi (januari 2005-januari 2006)

De nominale effectieve wisselkoers van de Renminbi is hier berekend volgens de

gewichten van de handelspartners VSA, EU, Hong Kong, Japan, Korea, Singapore,

Rusland en Australië. De reële effectieve wisselkoers is aangepast voor inflatieverschillen

tussen China en de handelspartners. De index staat op één op 3 januari 2005.

Bron: Ogawa & Sakane, 2006

Page 70: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

69 De Chinese transitie van een planeconomie naar een socialistische markteconomie

Sinds juli 2008, midden in de financiële crisis, is de waarde van de yuan t.o.v. de dollar

niet meer veranderd. De Chinese Volksbank argumenteert dat de lage waardering van de yuan

heeft bijgedragen tot het economisch herstel van de wereldeconomie (The People's Bank of

China, 2010). Echter, de industrielanden bleven China onder druk zetten om de yuan op te

waarderen. Bij de aanloop van de G20 in juni 2010 heeft de Chinese Volksbank op 19 juni

2010 aangekondigd dat het wisselkoerssysteem verder zal worden aangepast, gezien de

verbeterde economische situatie. Doel is om de gestarte hervormingen te vervolledigen en om

de flexibiliteit van de wisselkoers te verbeteren (The People's Bank of China, 2010). Daarom

stelt China de Renminbi meer te laten leiden door de mand van vreemde deviezen volgens

vraag en aanbod. Een sterke appreciatie zit er niet meteen in, daar de betalingsbalans steeds

meer naar een evenwicht leidt.

Tot april 2008 is de Renminbi niet onder de 7 yuan per dollar geweest, en dit sinds 1994.

Nochtans is de export exponentieel toegenomen. Men kan bijgevolg in vraag stellen of de

Chinese munt niet is ondergewaardeerd. Het probleem lijkt zich vooral te stellen ten opzichte

van de VSA, dat de grootste handelspartner is van China. Zo vindt men via de befaamde Big

Mac index dat in 2009 de Chinese munt 48% ondergewaardeerd was ten opzicht van de

Amerikaanse dollar (The Economist, 2010). Andere knipperlichten zijn de toenemende

reserves en de positieve handelsbalans (Frankel, 2004). Normaliter leidt dit tot inflatie,

waardoor de wisselkoers reëel apprecieert en het overschot opnieuw afneemt. Doch in China

gaat dit proces veel langzamer dankzij de sterilisatie en de prijzen die nog steeds gedeeltelijk

gecontroleerd worden door de overheid.

Daarnaast blijkt het klassieke Balassa-Samuelsoneffect in China niet te bestaan27

: Frankel

(2004), Ogawa en Sakane (2006) en Guo Q. (2010) vinden voor China geen Balassa-

Samuelsoneffect, wat wijst op een effectieve onderwaardering van de Chinese Renminbi.

Frankel vindt op basis van zijn model dat de Renminbi in 2000 ongeveer 35% was

ondergewaardeerd. Ook in 2002 en 2003 blijft deze onderwaardering bestaan, vooral ten

opzichte van de dollar. Interessant is dat de auteurs vinden op basis van hun model dat het

27

Dit effect houdt in dat de productiviteit in verhandelbare sectoren (landbouw, industrie, ...) in een land in

ontwikkeling sneller groeit dan de productiviteit van de niet-verhandelbare sector (de dienstensector). Wanneer

hier een loonstijging voor de eerstgenoemde sector uit voortvloeit schendt dit de concurrentiepositie niet.

Wanneer de loonstijging echter algemeen wordt – en dus ook over gaat naar de dienstensector waar de

productiviteit niet gestegen is – dan leidt dit tot een algemene prijsstijging ten opzichte van het buitenland, wat

op zich dan een appreciatie teweeg brengt van de reële effectieve wisselkoers (Cruyvers, Embrechts, & Rayp,

2002). Of nog: volgens „de wet van één prijs‟ (de koopkrachtpariteittheorie) zouden relatieve prijzen moeten

gelijk zijn via de wisselkoersen in een competitieve wereld, vooral voor verhandelbare goederen. Voor de

dienstensector geldt dit bijna nooit. Deze koopkrachtpariteittheorie is empirisch moeilijk te staven (Guo Q. ,

2010).

Page 71: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

70 De Chinese transitie van een planeconomie naar een socialistische markteconomie

Amerikaanse handelsdeficit met China niet veel zou wijzigen indien de Renminbi revalueert.

Ogawa en Sakane vinden een onderwaardering in de periode januari 2005 - januari 2006, de

periode waarin het wisselkoerssysteem is veranderd, ten opzichte van de Amerikaanse dollar

van 1.6%. Maar ook andere munten hebben te maken met de concurrentiemanipulatie: de

Renminbi is ongeveer 0.8% en 0.2% ondergewaardeerd ten opzichte van respectievelijk de

Japanse yen en de Zuid-Koreaanse won tussen januari 2005 en januari 2006. Guo Q. stelt

intuïtief dat de Balassa-Samuelsonrelatie niet geldt, gegeven het feit dat de Chinese economie

in de periode 1985-2006 veel sterker gegroeid is dan de Amerikaanse, terwijl de reële

wisselkoers tussen de dollar en de Renminbi gemiddeld jaarlijks 1.59% deprecieerde.

Cheung, Chinn en Fujii (2007) relativeren de onderwaardering van de Renminbi. Dit stoelen

ze op de moeilijkheid om de reële evenwichtskoers te berekenen van een munt. Via

panelregressies over verschillende samples met verschillende landen en/of tijdsperiodes,

komen ze tot de conclusie dat de Chinese munt niet significant ondergewaardeerd is. Hun

resultaten zijn robuust.

Het is duidelijk dat de eventuele onderwaardering van de Renminbi aan heel wat discussie

onderhevig is. Merk op dat China in de nasleep van de internationale economische crisis meer

is gaan importeren28

(Express.be, 2010), wat zal leiden tot een afname van het

handelsoverschot en waardoor de onderwaardering van de munt minder problematisch wordt

voor derde landen.

Speciale economische zones

Eén van de belangrijkste peilers van de Chinese economische ontwikkeling is de uitbouw

van Speciale Economische Zones (SEZ). SEZs zijn geografische gebieden in een land waar

bepaalde economische activiteiten bevoordeeld worden door beleidsmaatregelen die niet van

toepassing zijn buiten de zone (Ge, 1999:1268, eigen vertaling). Anders gezegd, het zijn

zones waarin bedrijven voordelen genieten inzake lagere belastingen en invoerrechten, betere

infrastructuur en betere overheidsdiensten (Hofman & Wu, 2009:26, eigen vertaling). Deze

voordelen gelden zowel voor binnenlandse als voor buitenlandse, en zowel voor staats- als

voor private bedrijven. Op deze manier wordt er regionaal geëxperimenteerd met

globalisering. Hier komt opnieuw de decentralisering (Cfr. Infra) en de toenemende

verantwoordelijkheid van lokale overheden naar boven (Montonola et al., 1995). De

onmiddellijke en volledige omschakeling van een gesloten naar een open economie zou grote

28

Waardoor China de rol van motor van de wereldeconomie overneemt van de VS.

Page 72: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

71 De Chinese transitie van een planeconomie naar een socialistische markteconomie

economische en sociale onevenwichten met zich mee brengen. Daarom werden een paar

kuststeden met specifieke kenmerken (bijvoorbeeld een goede ligging ten opzicht van Hong

Kong) opengesteld voor internationale handel. In 1980 werden de eerste vier opgericht; in

Shenzen, Zhuhai, Shantou en Xiamen. Dit waren relatief achtergestelde gebieden, dit om er

voor te zorgen dat de gehele economie er niet veel zou van merken (Ge, 1999). Het was

bijgevolg belangrijk voor de Chinese overheden om sterk in nieuwe infrastructuur te

investeren. In eerste instantie was het de bedoeling om buitenlandse investeringen aan te

trekken, zowel fysisch als menselijk kapitaal (Ge, 1999). Hiervoor experimenteerde men met

markteconomische maatregelen29

. Dit lijkt goed gelukt te zijn, gezien de enorme bedragen.

Bijvoorbeeld, in het bedrag aan BDIs in 1980 was 23.4 miljoen dollar, en was tegen 1993

maar liefst gestegen tot 672 miljoen dollar (Ge, 1999). De exporten van buitenlandse

ondernemingen zijn geëvolueerd van 1% in 1985 naar meer dan 50% in 2005 (Hofman & Wu,

2009).

De buitenlandse investeringen zijn een belangrijke reden voor het economisch succes van

China. Het aantal SEZs werd wegens het succes in 1984 reeds uitgebreid naar veertien.

Geleidelijk aan werden ook ingesloten gebieden opengesteld voor internationale handel en

ging de opening dus verder dan enkel de kuststeden. De binnenlandse regionen hadden

uitgestrekte gebieden met veel ruimte en vele natuurlijke rijkdommen als troeven. In 1993

werden er zo elf geopend. In het midden van de jaren ‟90 kregen de hervormingen betreffende

de opening op die manier een veelzijdig karakter. In 1999 werd de hele westerse regio

vrijgemaakt voor BDIs. Bij het aanbreken van het nieuwe millennium deed er zich een nieuwe

ontwikkeling voor: internationale spelers openden een productie-eenheid in China om de

internationale markt te bevoorraden. Op deze manier kreeg China de stempel van „werkplaats

van de wereld‟. (Hofman & Wu, 2009) Deze trend kent verschillende oorzaken. Onder andere

omdat door recente technologische vooruitgang het voor bedrijven gemakkelijker geworden is

om productie te delocaliseren naar die plaats die het best de behoeften bevredigt. Daarnaast

beschikken de SEZs over goedkope arbeidskrachten die toch een zekere kwaliteit leveren.

Verder wordt de institutionele omgeving steeds beter uitgetekend en komt het meer in lijn met

de internationale eisen. De ontwikkeling van de speciale economische zones was dus cruciaal

voor het aantrekken van buitenlandse directe investeringen.

29

Zoals steeds worden maatregelen die nuttig blijken te zijn veralgemeend en uitgevoerd op grotere, eventueel

nationale schaal. Deze maatregelen hielden onder andere in: lagere belastingen, belastingsuitzonderingen, meer

beweegruimte inzake eigendomsstructuren, betere loonvoorwaarden, flexibiliteit op verschillende gebieden.

Page 73: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

72 De Chinese transitie van een planeconomie naar een socialistische markteconomie

Van groot belang zijn de verbindingen met de nationale economie opdat de gehele

samenleving van de nieuwe gecreëerde welvaart kan genieten (Ge, 1999). Zo genereren de

SEZs honderdduizenden jobs, die worden ingevuld door Chinezen die het platteland hebben

verlaten. Dit brengt ook een productiviteitsstijging met zich mee waardoor de lonen kunnen

stijgen. Hierdoor zijn miljoenen Chinezen boven de armoedegrens gekropen. Denk verder aan

de massa inkomsten uit belastingen die de overheden ontvangen en kunnen spenderen aan de

algemene economische ontwikkeling in het hele land. De export zorgt voor buitenlandse

geldstromen die kunnen aangewend worden om de nodige know how en hulpbronnen te

importeren. SEZs kunnen uitgroeien tot ware metropolen die een heuse aantrekkingskracht

uitoefenen op de daar rond gelegen gebieden. Immers, het opbouwen van zo‟n SEZ vergt heel

wat middelen (grondstoffen, voedsel, infrastructuur, diensten, ...) die geleverd kunnen worden

door de binnenlandse sectoren. SEZ- en binnenlandse bedrijven richten joint-ventures op,

sluiten samenwerkingscontracten, delen technologieën met elkaar en ontwikkelen samen

nieuwe projecten. Het binnenland exporteert bovendien producten naar de SEZs die dan naar

de rest van de wereld worden geëxporteerd. Op deze manier fungeert de SEZ als een soort

hub. Dit alles brengt een zelfversterkende dynamiek op gang.

Vergeet niet de rol die de SEZ heeft gespeeld bij de hervormingsevolutie (en nog altijd

speelt). Indien een hervorming succesvol blijkt te werken in de SEZ kan deze veralgemeend

worden. Dit is bijvoorbeeld gebeurd voor hervormingen in de SOEs en in de financiële sector.

Maar ook bij de uitbreiding van het aantal SEZs, die zich elk kunnen toeleggen op hun

comparatieve voordelen. Ook administratieve vereenvoudiging hoort hier bij, waardoor de

economie op een veel modernere wijze wordt georganiseerd. Door dit alles is de Chinese

economie ontzettend kunnen groeien, wat tevens leidde tot een versterking van de Aziatische

regio. Meer en meer verschuift het algemene economische gedachtegoed van de

Washingtonconcensus naar de Beijingconsensus (Coolsaet, 2009). De SEZ-pijler heeft een

heel nieuw tijdperk ingeblazen.

Deze drie pijlers hangen nauw samen met de toetreding van China tot de

Wereldhandelsorganisatie. Daarom is het interessant deze toetreding van dichtbij te bekijken.

b. China in de Wereldhandelsorganisatie

China is toegetreden tot de WTO in december 2001. De toetreding was een grote stap in

China‟s integratie tot de wereldeconomie en een belangrijke stap in het hervormingsproces.

Het internationale toneel hoopte dat de toetreding tot verdere marktgerichte economische

hervormingen zou leiden. Sommige onderzoekers staan positief ten opzichte van de toetreding

Page 74: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

73 De Chinese transitie van een planeconomie naar een socialistische markteconomie

terwijl anderen eerder sceptisch zijn (Lin, 2001). De eerstgenoemden zijn van mening dat elk

nadeel zal worden gecompenseerd via efficiëntiewinsten. De laatstgenoemden vrezen dat de

economische basis van China de nieuwe externe schokken niet zal aankunnen, met negatieve

welvaartsgevolgen tot gevolg. Een meer uitgebreide bespreking van de toetreding is terug te

vinden in de bijlage B.3.

Verplichtingen van China ten aanzien van de WTO en naleving

Teneinde toe te treden tot de WTO moet China zich gedragen volgens de vele regels en

afspraken die gelden binnen de WTO. De handelspartners van China hechten vooral belang

aan de hoofdprincipes van de Wereldhandelsorganisatie, zoals het meest-begunstigde-natie-

principe, de nationale behandeling en transparantie (Report to Congress on China‟s WTO

Compliance (RCCWC), 2002). Restricties op markttoegang voor buitenlandse bedrijven

moeten aldus verminderd/verwijderd worden. In dit opzicht is het belangrijk om de blijvende

dalende trend van het gemiddelde tarief ingezet in de jaren ‟90 verder te zetten. China is

overeengekomen om zijn gemiddeld tarief tot 10% te laten dalen in 2005. Bovendien komen

er steeds meer uitzonderingen waarop geen invoertaksen betaald moeten worden, wat er mede

voor zorgt dat de binnenlandse prijzen convergeren naar de internationale prijzen (Rumbaugh

& Blancher, 2004). Samen met de afbouw van de tarieven moet China zijn handelsbeleid

transparanter maken. Verhoogde transparantie is belangrijk voor handels- en

investeringsbeslissingen van buitenlandse ondernemingen. Zeer belangrijk en opmerkelijk

zijn de afspraken in de dienstensector waar China mogelijkheid tot buitenlandse intreding

belooft in bijvoorbeeld de telecommunicatie-, bank- en verzekeringssector, wat voor de

binnenlandse private bedrijven taboe blijft.

Eveneens zijn er afspraken die gerelateerd zijn aan vrije internationale handel, zoals

investeringen (het TRIM akkoord, voluit: Trade-Related Investement Measures) en

intellectuele eigendom (het TRIP akkoord, voluit: Trade-Related Aspects of Intellectual

Property Rights). Het eerstgenoemde akkoord verbiedt landen de goedkeuring van

investeringen afhankelijk te maken van de consistentie met binnenlandse wetten die eigen

producten bevoordelen. Het tweede akkoord waarborgt de bescherming van intellectuele

eigendom, wat innovatie moet stimuleren. China heeft afgesproken om deze twee akkoorden

volledig na te leven bij de start van haar lidmaatschap (Rumbaugh & Blancher, 2004).

Er werd gevreesd dat de onderlinge wisselende machtsverhouding tussen de Chinese

centrale en regionale overheden tot problemen zouden leiden aangaande de naleving tot de

WTO-regelen (Farah, 2006). Immers, wanneer de centrale overheid iets oplegt moeten de

Page 75: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

74 De Chinese transitie van een planeconomie naar een socialistische markteconomie

regionale dit nog uitvoeren. Dit kan soms moeilijk zijn gezien de concurrentie tussen de

regio‟s. Wanneer de centrale overheid bepaalde WTO-afspraken niet nakomt, of vertragingen

oploopt bij de implementatie is dit niet altijd het gevolg van onwil maar van onmacht

(Donald, 2003).

De naleving van China ten opzichte van de WTO-regels werd gedurende de eerste acht jaar

jaarlijks gecontroleerd worden door het “Transitional Review Mechanism” (TRM), wat een

eis was van de VS. Dit TRM is opgericht omdat er dermate twijfels waren over de

mogelijkheid om de WTO-regelen in China te implementeren. Voor vele afspraken beschikt

China over een transitieperiode waarin het de wetten moet schikken naar de aangegane

verbonden (RCCWC, 2002). Het TRM heeft elk jaar de vooruitgang erkend, maar duidde

telkens op de tekortkomingen. Zo zijn er bijkomende inspanningen nodig in de sectoren

telecommunicatie, auto-industrie, bouw en landbouw. Maar vooral zijn er problemen inzake

transparantie bij handelsbeleid, tarieven, … De transparantie is reeds verbeterd, maar staat

nog niet op het verwachte en afgesproken niveau. Reden hiervoor kan zijn dat Chinese leiders

geen ervaring hebben met macht dat wordt gereguleerd en beperkt door rechtsregels.

Bovendien is het recht in China niet geharmoniseerd, wat de transparantie kan verhinderen.

(Farah, 2006)

Ook de VS en de EU stellen regelmatig apart rapporten op wat betreft China en de WTO.

In het jongste rapport van de “United States Trade Representative” leest men dat China

gedurende de eerste vier jaren grote vooruitgang heeft geboekt in het conform brengen van

haar wetten met de regelen van de WTO. Op deze manier zijn er vele hervormingen

doorgevoerd die China dichter bij een vrije markteconomie brengen. Echter, de auteurs van

het rapport merken op dat de snelheid van de aanpassingen sinds 2006 verlaagd is, en wijten

dit aan de weigerachtigheid van de Chinese overheden ten opzicht van verschillende principes

die gelden binnen de Wereldhandelsorganisatie zoals transparantie, vrije markttoegang en

nationale behandeling. Dit geeft onzekerheid naar de toekomst toe en duidt op het nog vele

werk om China‟s wetten aan te passen conform het WTO-gedachtegoed. Het jongste rapport

vindt daarnaast dat de afgesproken tarieven in het algemeen goed worden nageleefd, maar dat

de toepassing per haven kan verschillen. Zo wijst dit rapport op dezelfde aandachtspunten als

het TRM, zoals de transparantie, waarmee de gehele WTO-toetreding kan slagen of

mislukken. (RCCWC, 2009)

Op 12 januari 2009 werd China voor de eerste maal veroordeeld door de WTO. Aanleiding

was een klacht in de lente van 2006 van zowel de Europese Unie, de Verenigde Staten van

Amerika als Canada. Dit had betrekking op maatregelen inzake importtarieven op auto-

Page 76: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

75 De Chinese transitie van een planeconomie naar een socialistische markteconomie

onderdelen die de export van auto-onderdelen van de EU, VS en Canada benadeelden. Tot nu

is China in totaal 17 maal als verdediger moeten optreden bij de rechtsinstantie van de WTO.

Daarnaast heeft China reeds zeven klachten ingediend tegen andere leden en heeft het 65 keer

moeten optreden als derde partij. (WTO, 2010) In de zaken tegen China heeft de klachthouder

in het merendeel van de gevallen zijn gelijk behaald en heeft China opdracht gekregen haar

legaal systeem aan te passen binnen een vooropgestelde periode (RCCWC, 2009).

Economische gevolgen van het WTO-lidmaatschap

Teneinde tot een Paretoverbetering te komen zijn er volgens de orthodoxe economische

modellen heel wat voorwaarden nodig30

. Empirisch onderzoek duidt op het feit dat aan deze

voorwaarden vaak niet is voldaan. Intuïtief voelt men aan dat dit voor China al helemaal niet

het geval zal zijn gezien de grote overheidsinmenging, de politieke kracht van de

Communistische Partij en de nog ontwikkelende vrije markt en rechtstaat. Realistischer is om

een second best oplossing na te streven, rekening houdend met een aantal beperkingen. Ook

onder deze omstandigheden kan men een welvaartsverhoging creëren. Gezien de mooie

economische cijfers die China kan voorleggen gaan we hier van uit.

Het probleem zit hem echter in de verdeling van deze welvaart. Hierover zijn in de loop

der jaren verschillende visies ontstaan (Yang, 2001). Verschillende managers van Chinese

staatsbedrijven vrezen dat de opening van de grenzen zal leiden tot sluiting van vele SOEs

wat zal leiden tot negatieve welvaartsgevolgen. Anderzijds is het zo dat faillissementen in de

staatssector goed nieuws betekent voor de private sector. Andere sceptici verwachten dat

China bepaalde principes niet zou opzijschuiven en een tweesporenbeleid zal toepassen op de

toetreding. Zo zou het bijvoorbeeld kunnen dat buitenlandse ondernemingen in bepaalde

sectoren worden toegelaten terwijl deze sectoren verboden blijven voor de Chinese private

bedrijven. Waardoor de Chinese private sector nadeel zal ondervinden van de oneerlijke

buitenlandse concurrentie. Tevens vrezen onderzoekers dat de lagere sociale klassen aan

welvaart zullen moeten inboeten waardoor de inkomensongelijkheid dus meer prominent

wordt.

Sommige voorstanders opperen dat elk nadeel zal worden gecompenseerd door voordelen

in de vorm van efficiëntiewinsten. Anderen stellen dat het lidmaatschap tot nieuwe

institutionele hervormingen kan leiden met betere economische en politieke regelen. Yang

30

Zo moet voor ieder paar producten in alle landen de ratio van de marginale kosten gelijk zijn aan de ratio van

de marginale nuttigheden en gelijk zijn aan de internationale prijsverhouding bij internationale handel (Cruyvers

et al., 2002).

Page 77: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

76 De Chinese transitie van een planeconomie naar een socialistische markteconomie

zelf voorziet enkel een positieve welvaartgroei wanneer de grondwet van China zal aangepast

worden met inspraak van verschillende belangengroepen.

Enkele maanden na de toetreding van China tot de WTO publiceert de afdeling Handel en

Macroeconomie van het “International Food Policy Research Institute” een studie met

mogelijke welvaartsgevolgen voor de afzonderlijke Chinese regio‟s als gevolg van het WTO-

lidaatschap. De auteurs Diao et al. (2002) concluderen op basis van een neo-klassiek model

dat in het algemeen de welvaart zal toenemen met een bijkomende stijging van het bbp met

0.8%. Echter, de taart zal niet in evengrote stukken worden verdeeld, waardoor de bestaande

ongelijkheden tussen de verschillende sectoren en regio‟s zal toenemen. Voor de

landbouwsector verwachten de auteurs een positieve uitkomst indien zowel de landbouw- als

de niet-landbouwsector geliberaliseerd wordt. Dit in tegenstelling tot een beleid waar enkel de

landbouwsector wordt vrijgemaakt. Hier zou de landbouwsector nadeel ondervinden. Het is

duidelijk dat een toetreding tot de WTO niet enkel winnaars oplevert. Hierdoor zijn de

verliezende partijen vooral de reeds arme regio‟s31

, daar hun economie vooral op landbouw is

gebaseeerd. De moeilijkheid voor de landbouwers in deze gebieden om de productie om te

schakelen van graanproductie naar andere gewassen die meer opbrengen, of om de stap te

zetten naar de niet-landbouwsector, zijn de hoofdoorzaken van de negatieve

welvaartseffecten. Het is duidelijk dat de bevoegde overheden maatregelen moeten nemen om

deze problemen te voorkomen en armoede op het platteland uit te roeien.

2.3.6 Decentralisatie, belastingshervormingen eigendomsrechten

Belangrijk om de voorgaande hervormingen beter te plaatsen is de decentralisatie, de

hervorming van het fiscaal systeem, en de invloed die dit heeft gehad op de ontwikkeling van

private eigendomsrechten.

a. Decentralisatie

China heeft in de loop der jaren een eigen federaal systeem opgesteld dat inzake politieke

relaties tussen de verschillende overheidsniveaus lijkt op dat van het Westers systeem

(Montonola et al., 1995). De decentralisatie is gestart in 1980 en heeft een hele evolutie

31

Noordwest en zuidwest waren reeds vóór de toetreding de armste gebieden van China: meer dan 60% van de

Chinese arme plattelandsbevolking leeft in deze twee gebieden terwijl ze maar 20% van de totale bevolking

vertegenwoordigen. De economie is voornamelijk op landbouw gebaseerd en is betrekkelijk gesloten, waardoor

het gemiddeld inkomen in deze streken gevoelig lager ligt. Minder dan 20% van de werkenden in noord- en

zuidwest werken in de niet-landbouwsector. In meer ontwikkelde gebieden is dit 40%. Daar komt nog bij dat de

productiviteit op een lager niveau ligt dan in andere Chinese regio‟s. (Diao et al., 2002)

Page 78: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

77 De Chinese transitie van een planeconomie naar een socialistische markteconomie

doorgemaakt. Bedoeling was om het autoriteitsmonopolie dat de centrale overheid had op de

gehele economie in te perken (Xiaoping, 1991).

De Chinese federale staat is vooral gericht op de lokale autonomie in economische

ontwikkeling. De groeiende lokale verantwoordelijkheden impliceren dat lokale overheden

productiefactoren moeten aantrekken en een uitgekiemd begrotings- en economisch beleid

moeten opmaken. Dit impliceert dat verschillende overheden verschillende beslissingen

kunnen maken, wat tot een grote heterogeniteit leidt. Voor het hervormingsproces was deze

M-structuur (Cfr. Supra) zeer belangrijk. Het was dit federaal systeem dat het experimenteren

met hervormingen en het eventuele extrapoleren er van toeliet. (Montonola et al., 1995)

Ook de politieke hervorming heeft zijn nadelen. De voornaamste dat er een sterke

concurrentie tussen de verschillende overheden ontstaat (Qian & Roland, 1998; Montonola et

al., 1995; Young, 2000). Het federaal systeem loopt spaak indien er geen concrete afspraken

bestaan voor het goed functioneren van de interne markt. Door dit hiaat worden jurisdicties

protectionistisch ten opzichte van elkaar. Gebieden met een sector zonder competitieve

voordelen leggen (niet-)tarifaire belemmeringen op voor niet-lokale producten. Zulke

distorsies hebben geleid tot verschillende regionale handelsconflicten in de jaren ‟80 en „90.

Bijvoorbeeld, daar de centrale overheid de beslissing tot de allocatie van productiefactoren

decentraliseerde deden lokale overheden er alles voor om ontgonnen grondstoffen in hun

grondgebied te houden. Per slot van rekening waren de planprijzen zodanig opgesteld dat

grondstofprijzen goedkoop konden verkocht worden en finale producten duur. Hierdoor

voorziet men een grote winstmarge voor de bedrijven en dus meer belastinginkomsten.

Deze concurrentie spruit voort uit het belastingssysteem (Cfr. Infra) waar lokale

overheden grotendeels zelf instaan voor hun inkomsten. Zo creëert de decentralisatiegolf

belastingsconcurrentie (Qian & Roland, 1998). Lokale overheden trachten allen buitenlandse

investeringen aan te trekken door het vernieuwen en uitbreiden van de infrastructuur, wat

financiën vergt. Maar daarnaast proberen ze ook om de eigen bedrijven te helpen met hun

ontwikkeling. Dit leidt dan weer op zijn beurt tot een kleine, inefficiënte schaal van

industriebedrijven aangezien jurisdicties elk hun eigen industrie willen behouden. Zo bestaan

er verschillende kleinere „imitatiebedrijven‟, terwijl het efficiënter zou zijn om deze samen te

brengen (Young, 2000).

Young (2000) ziet bijkomende problemen met de decentralisatie. Hij benadrukt dat met het

wegvallen van de staatscontrole voor bepaalde segmenten in de economie, terwijl overige

segmenten onder de controle blijven staan met de bijhorende marktverstoringen, rent-

seekingsactiviteiten kunnen ontstaan. In de poging om deze opbrengsten te innen creëert men

Page 79: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

78 De Chinese transitie van een planeconomie naar een socialistische markteconomie

nieuwe distorsies via protectionisme, waarvan de baten op korte termijn niet de kosten op

lange termijn kunnen compenseren. De hervormingen hebben aldus geleid tot een

gefragmenteerde interne markt met lokale overheden die controle uitoefenen over hun gebied

en zich inlaten met protectionistische maatregelen.

b. Belastingen

In China werd het zeer centraal belastingstelsel van de communistische periode hervormd

teneinde lokale overheden te stimuleren hun inkomsten en uitgaven respectievelijk te

verhogen en te verlagen. Dit moest er voor zorgen dat de centrale inkomsten niet verder

zouden dalen (Wu J. , 2005). Hiervoor werd het inkomstenverdelingssysteem ingevoerd in

1980, dat uittekende welke belastingen werden geheven op welk niveau, en naar welk niveau

die inkomsten dan verder werden overgeheveld (Bahl, 1998). Bepaalde belastingsinkomsten

vloeiden onmiddellijk naar de centrale overheid, en andere inkomsten hadden betrekking op

het inkomstenverdelingssysteem (Montonola et al., 1995). De verdeling van deze laatste

inkomsten gebeurde op basis van contracten die onderhandeld werden tussen de centrale,

provinciale en lokale overheden. Hierbij werd steeds de filosofie in acht genomen dat lokale

overheden net over voldoende middelen moeten beschikken om een basisniveau van uitgaven

te kunnen volbrengen. Het systeem wordt omschreven als “eten in aparte keukens” omdat er

verschillende belastingsinkomsten waren voor de verschillende niveaus (Wu W. , 2003).

Niettemin het de bedoeling was om dit systeem slechts voor een vijftal jaar te gebruiken,

werd het tot in 1994 enkel ad hoc aangepast (Wu J. , 2005). Problematisch was de niet-

transparantie van het systeem door de onderhandelde contracten, die voor sterke ongelijkheid

zorgden tussen de provincies (Wu W. , 2003). Eveneens staken er andere problemen de kop

op: een dalende belastingsratio, een te lage inkomstenelasticiteit en oplopende deficits (Bahl,

1998). Daarenboven had de centrale overheid weinig vat op het macroeconomisch beleid,

aangezien de lokale overheden te veel middelen hielden en aangezien lokale overheden

centrale beslissingen inzake fiscaliteit konden tegenwerken door lokaal fiscaal beleid.

De belastingen die moeten worden betaald door de (staats)bedrijven werden reeds in

paragraaf 2.3.2.a uiteengezet. Het bedrijfscontractsysteem zorgde er voor dat SOEs

contractueel afspraken hoeveel belastingen te betalen met de lokale overheden. Het is

vanzelfsprekend dat zo‟n systeem niet transparant en efficiënt kan werken. Bovendien raakte

dit systeem vooral de SOEs, en had het weinig betrekking op COEs, individuele of private

bedrijven. Een aanpassing werd noodzakelijk.

Page 80: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

79 De Chinese transitie van een planeconomie naar een socialistische markteconomie

Chinese consumenten betalen indirecte belastingen via de productbelasting (voor bepaalde

industrie- en importgoederen), de BTW (voor de overige industrie- en importgoederen) en de

omzetbelasting (voor de dienstensector). Deze drie taksen hadden eveneens nood aan een

hervorming daar er te veel verschillende tarieven bestonden. (Bahl, 1998)

Dankzij dit kader werden lokale overheden gestimuleerd om de eigen economie te

ontwikkelen, dit om zo aan meer eigen middelen te komen. Zo zorgden de dorp- en de

gemeenteoverheden er voor dat de belastingsbasis veranderde in hun voordeel. Dit konden ze

bewerkstelligen door boeren te onteigenen en er industrie te vestigen die ze dan taksen kon

opleggen. Dit gebeurde niet altijd legaal, en dikwijls werden de boeren niet navenant vergoed.

Het zorgde er vooral voor dat de centrale overheid haar inkomsten zag verdwijnen. (Bahl,

1998; Wu. W., 2003)

De belastingshervorming gebeurde in 1994 en had verschillende streefdoelen. Prominent

was het vinden naar een manier om het zwaartepunt van het belastingssysteem opnieuw bij de

centrale overheid te leggen. Ook zeer belangrijk voor de centrale overheid was de strijd tegen

de onteigeningen. In 1994 werd de inkomensbelasting geïntroduceerd voor bedrijven,

ongeacht het eigendomstype. Het tarief werd vastgelegd op 33% en eventuele verminderingen

en uitzonderingen werden conform internationale normen opgesteld. Belangrijk is dat het

bedrijfscontractsysteem werd verboden, zodanig dat de inkomsten naar de centrale overheid

kunnen stromen en niet blijven steken bij de lokale overheden. Ook de indirecte belastingen

werden gekoppeld aan de centrale overheid. Bovendien werd de BTW de indirecte belasting

bij uitstek met twee basistarieven: 17 en 13%. Het inkomstenverdelingssysteem systeem werd

grondig aangepast. De inkomensbelastingen van niet-SOEs waren integraal voor de lokale

overheden en de BTW-inkomsten werden voor een kwart verdeeld over de provincies. Merk

op dat lokale overheden bijkomende middelen krijgen van de centrale overheid. Belangrijk is

dat lokale overheden geen inspraak meer hebben aangaande het instellen van belastingen. Hun

taak is uitsluitend uitvoerend. (Bahl, 1998) Bovendien werd er een nieuw overheidsinstituut

opgericht om te superviseren. Hierdoor werd het moeilijker om belastingsinkomsten op lokaal

niveau te houden (Bahl, 1998; Wu W., 2003).

Ook dit hernieuwd belastingsstelsel bleek niet alle problemen op te lossen. Reeds na de

oprichting van het Volksrepubliek China in 1949 ontstonden er, door het zeer gecentraliseerd

belastingssysteem, extra budgettaire inkomsten. Dit zijn taksen die door verschillende

overheidsniveaus worden geheven om extra inkomsten te verwerven, wat toegelaten is en

Page 81: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

80 De Chinese transitie van een planeconomie naar een socialistische markteconomie

fiscale autonomie creëert. Sinds 1978 namen deze inkomsten steeds toe32

, wat onder andere

leidde tot corruptie en misallocatie van overheidsmiddelen. De hervorming in 1994 loste deze

problemen niet meteen op wat bijkomende inspanningen vergde van onder andere het

ministerie van financiën. Pas in 2003 zou de situatie onder controle zijn. Een tweede zaak die

verdere hervormingen vereiste is de verdeling van de belastingsinkomsten. Immers, sommige

regio‟s die aanvankelijk te veel middelen ontvingen moeten het nu stellen met minder

waardoor er soms deficits ontstaan. Bovendien maakt de datakwaliteit het moeilijk om

accuraat financiële middelen toe te wijzen waardoor er nog onregelmatigheden bleven.

Daardoor werkt het ministerie van financiën een standaardprogramma uit met objectieve

parameters. Echter, verdere aanpassingen zijn wenselijk. Als derde probleem blijven er te veel

middelen stromen naar de inefficiënte SOEs, wat er voor zorgt dat publieke projecten zoals

onderwijs, gezondheid en infrastructuur middelen mislopen. Oplossing hier is om beter te

analyseren waar middelen naartoe vloeien. Dit heeft de Chinese overheid in 2000 ook gedaan

teneinde de socialistische markteconomie verder uit te bouwen. (Wu J. , 2005)

c. Eigendomsrechten

Misschien vreemd op het eerste zicht, maar het belastingssysteem oefent een grote invloed

uit op het eigendomssysteem (Wu W. , 2003). Eigendomsrechten bepalen hoe economische

agenten zich gedragen en wat voor instituties er ontwikkeld worden, en is dus uitermate

belangrijk voor de economische ontwikkeling. Om een markteconomie te verkrijgen heeft

men nood aan goed gedefinieerde afdwingbare private eigendomsrechten. Terwijl in Oost- en

Centraal Europa deze private eigendomsrechten van de ene dag op de andere dag zijn

geïmplementeerd gebeurde dit in China gradueel. Ze zijn voortgesproten uit de decentralisatie

van de publieke eigendom, de vele buitenlandse directe investeringen en de opkomende

private sector. Waarom zou een economie die geleid wordt door een communistische partij

met een uitgesproken ideologie toch gaandeweg private eigendom erkennen en beschermen?

Wu W. (2003) toont theoretisch aan dat lokale overheden onder bepaalde voorwaarden

voordelen hebben bij het beschermen van private eigendom. En in een

hervormingsprogramma waar lokale overheden het voortouw nemen zal de centrale overheid

volgen.

32

De extra budgettaire inkomsten namen toe omdat overheden zochten naar meer middelen terwijl ze er via het

inkomensverdelingssysteem te weinig kregen, en dus extra taksen in het leven riepen. Ook doordat de

toenemende decentralisatie de lokale overheden meer macht gaf, en dus ook toeliet dat de lokale overheden zelf

middelen bijeen brachten.

Page 82: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

81 De Chinese transitie van een planeconomie naar een socialistische markteconomie

Vóór de grote belastingshervorming in 1994 was het voor de lokale overheden rationeel

om private bedrijven (ook in de vorm van TVEs) te controleren – wegens fiscale redenen –

wat private eigendomsrechten in de weg staat. Immers, elke inspanning kan worden opgeëist

door de staat, wat private initiatieven de kop indrukt. Merk echter op dat de lokale economie

hierdoor werd aangewakkerd (Cfr. Supra), wat sterke geaggregeerde groeiresultaten

voortbracht. Het fiscaal systeem stond evenwel onder druk.

De hervorming van het belastingssysteem in 1994 heeft er voor gezorgd dat private

eigendomsrechten verder konden ontwikkelen. De centrale overheid zag er op toe dat het

grote aantal onteigeningen niet meer konden doorgaan, waardoor lokale overheden andere

financieringsbronnen moesten vinden. Geleidelijk aan geven ze hun aandeel in de TVEs op33

,

zodanig dat deze zicht kunnen transformeren in private ondernemingen (Cfr. Infra), vaak

coöperatieve vennootschappen. Opnieuw zal de centrale overheid volgen en private

eigendomsrechten gaandeweg erkennen, en uiteindelijk in 1999 inschrijven in de grondwet en

ze in 2004 wettelijk beschermen.

33

Ook gestuurd door de toenemende verliezen wegens inefficiëntie en desinteresse van buitenlandse

ondernemingen omdat de eigendomsrechten niet duidelijk waren.

Page 83: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

82 Conclusie

Conclusie

Deze masterproef bespreekt drie decennia van hervormingen in het Volksrepubliek China,

en poogt een duidelijk overzicht te geven van de genomen stappen die de Chinese

transformatie van een planeconomie naar een socialistische markteconomie kenmerken. Dit

vanuit een economisch perspectief. Om de transitie beter te begrijpen zou men de

gebeurtenissen eveneens historisch, politiek en sociologisch moeten kaderen.

De scriptie maakt duidelijk dat China vastberaden is de overstap te maken naar een

socialistische markteconomie. De gebeurde institutionele hervormingen gaan de goede weg

op. De transitie is echter nog niet volledig. Deze onvolledigheid gaat hand in hand met de

gevolgde hervormingsmethode: het tweesporenbeleid. Het tweesporenbeleid verdeelt het

economische leven in twee delen: het planspoor en het marktspoor. Het planspoor maakt het

mogelijk om het staatsplan te blijven hanteren in bepaalde sectoren, voor bepaalde eenheden,

voor bepaalde geografische zones, enz. Belangrijk is dat het marktspoor een duidelijk

uitgetekende rol krijgt in de economie. Vraag en aanbod worden in bepaalde segmenten

toegelaten waardoor prijzen vrij kunnen ontstaan. Aanvankelijk kunnen nog enkele

voorwaarden of beperkingen opgelegd worden. Men ziet dat dit een zeer graduele methode is

van institutioneel hervormen, teneinde de economische ontwikkeling te stimuleren. Op deze

wijze wordt het mogelijk gesteld om stap voor stap uit de planeconomie te stappen, wat

bepaalde voordelen oplevert, met als belangrijkste voordeel het voorkomen van een

productieval.

Sectie 1 besluit modelmatig dat het experimenteren met hervormingen in China leidt tot

Paretoverbeteringen. Dit dankzij de Chinese institutionele structuur, die gestoeld is op de

autonomie van de regio. Van deze experimenteringsmogelijkheid heeft China gretig gebruik

gemaakt in haar tweesporenbeleid. Grafisch blijkt dat het tweesporenbeleid

Paretoverbeteringen teweeg brengt. Er moet echter wel aan één voorwaarde voldaan zijn: het

(aangepaste) planspoor moet nageleefd worden. Is dit niet het geval, dan zullen bepaalde

Page 84: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

83 Conclusie

economische agenten minder goed af zijn onder het tweesporenbeleid dan onder het

staatsplan.

De hervormingen in de verschillende economische sectoren – landbouw, industrie, bank en

buitenland – zijn bondig besproken in sectie 2. Telkens kwam de periodeonderverdeling naar

voor. In de circa eerste 15 hervormingsjaren, sinds de hervormingen startten in 1978, was het

belangrijk om het tweesporenbeleid te implementeren. Hiervoor werden contracten

ingebouwd die landbouwers en staatsbedrijven toelieten om buiten het plan te produceren,

zolang er aan de planproductie voldaan werd. Private ondernemingen bleven in deze jaren

taboe. China kent evenwel een unieke ondernemingsvorm, nl. de gemeente- en

dorpsondernemingen. Deze ondernemingen zijn noch staatseigendom noch privaat, en

ontpopten zich tot de motor van de Chinese groei. In de banksector werden onder strikte

voorwaarden niet-staatsbanken toegelaten. Al was dit geen succes te noemen. Wat betreft de

implementatie van het tweesporenbeleid voor buitenlandse handel werden speciale

economische zones opgericht, die marktomstandigheden voorzagen aan bepaalde

geografische gebieden. De groeicijfers bewijzen het succesvol karakter van de eerste

hervormingen: tussen 1978 en 1993 groeide de economie gemiddeld met 9,84% per jaar

(China Statistical Yearbook, 2009).

De volgende grote hervormingsperiode, vanaf 1994, concentreerde zich vooral op de

hervorming van de staatsbedrijven en de staatsbanken. Deze moesten afslanken en efficiënter

worden. Dit via het gevoeliger maken van deze staatsbedrijven voor marktkrachten. Vele

privatiseringen namen plaats, samengaand met miljoenen afvloeiingen. Deze werklozen

konden worden opgevangen dankzij de sterke opkomst van de private sector, die gecreëerd

was door het tweesporenbeleid. In deze tweede hervormingsperiode werd tevens het

belastingsstelsel hervormd, wat een invloed uitoefende op de verdere ontwikkeling van

private eigendomsrechten. De bedoeling was om meer belastinginkomsten naar de centrale

overheid te sturen. De laatste jaren hadden lokale overheden, op allerlei manieren, te veel

inkomsten tot zich gehouden. Ook deze tweede periode gaat gepaard met zeer sterke

groeicijfers: tussen 1994 en 2000 groeide de economie gemiddeld met 9,20% per jaar (China

Statistical Yearbook, 2009).

Een belangrijke datum is 11 december 2001, de dag dat China na 15 jaar onderhandelen lid

wordt van de Wereldhandelsorganisatie. Vanaf dan wordt China resoluut de werkplaats van

de wereld, bouwend op haar comparatieve voordelen: lage lonen, en een blijkbaar

onuitputtelijke poel van arbeidskrachten. De economische ontwikkeling van China krijgt hier

een heel nieuwe invulling. De toetreding verliep niet zonder slag of stoot. Om te controleren

Page 85: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

84 Conclusie

of China zich houdt aan de gemaakte afspraken zijn er verschillende controlegroepen

opgesteld. Een eerste evaluatie is eerder positief.

Qua welvaartsveranderingen kan men stellen dat de welvaart globaal is verhoogd, maar dat

er sterke regionale verschillen zijn ontstaan. Het noordwesten en het zuidwesten hebben

minder van de hervormingen kunnen genieten, en hun economie blijft gedomineerd door

landbouwactiviteiten. Het zijn momenteel de armste gebieden in China. De sociale stabiliteit,

de politieke autoriteit, en dus ook de economische groei, zijn afhankelijk van de welvaart

(Croll, 1999). Immers, indien het volk de hervormingen niet langer steunt, kan de positieve

spiraal veranderen in een negatieve. Sociale onrust kan ontstaan wanneer arme Chinezen

constateren dat een kleine groep rijken steeds rijker wordt. Zeker als er aan hun

levensomstandigheden vanwege de overheid niet veel wordt gedaan. Op dit onderwerp wordt

er in deze scriptie niet verder ingegaan.

Naar de toekomst toe lijkt China het ingeslagen elan verder te zetten. Dit is onder andere te

merken aan het herstel van de Chinese economie na de recente wereldwijde economische

crisis. Premier Jiabao verklaarde in maart 2010 uit te gaan van een groei van 8% voor 2010

(Trends, 2010). Doch, er zullen zich op korte en op lange termijn problemen voordoen.

Enkele problemen die een domper voor de economische groei kunnen betekenen zijn: de

gebrekkige gezondheidszorg, de vergrijzing (door het eenkindbeleid), de toenemende druk op

het milieu, een groeiende kloof tussen arm en rijk, gebrekkige arbeidsvoorwaarden en

mobiliteitproblemen. Vaak zal een pragmatische benadering nodig zijn om grotere problemen

te voorkomen. Dit zal grotendeels via de rechtstaat moeten verlopen, die momenteel nog

onderontwikkeld is, gegeven het economisch niveau van het land (Guthrie, 2006).

Om de groei te verzekeren zal er veel in beweging moeten worden gezet. De beslissingen

die de centrale en lokale overheden nemen, hebben gevolgen voor meer dan een miljard

Chinezen. Tevens kan men stellen dat als het regent in China, het druppelt in de wereld. Om

met kennis van zaken de transitie verder te zetten is het belangrijk om wetenschappelijk te

onderzoeken welke de mogelijkheden zijn met de bijhorende potentiëlen en gevaren. Zodus

heeft het economisch onderzoek een belangrijke taak in de voorbereiding, de uitvoering en de

nabeschouwing van toekomstige economische ontwikkelingen in China.

Page 86: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

85 <Geciteerde werken

Geciteerde werken

Anderson J., 2007, Is China Export-Led?, Hong Kong: Global Economics Research.

Anderson K., Martin W. en Valenzuela E., 2007, Long Run Implications of WTO Accession

for Agriculture in China, The University of Adelaide, School of Economics Working Paper Series

No: 0079.

Aziz J. en Duenwald C., 2002, Growth-financial intermediation nexus in China, IMF

WP/02/194.

Bahl R., 1998, China: Evaluating the impact of intergovernmental fiscal reform, in: Fiscal

decentralization in developing countries, 49-77.

Bai C-E., Lu J. en Tao Z., 2006, Property rights protection and access to bank loans: Evidence

from private enterprises in China, Economics of Transition, Vol. 14(4), 611–628.

Blanchard O. en Kremer M., 1997, Disorganization, The Quarterly Journal of Economics, Vol. 112

No.4, 1091-1126

Chai O., 1997, China: Transition to a market economy, Oxford: Clarendon Press.

Cheung Y.-W., Chinn M. en Fujii E., 2007, The overvaluation of Renminbi undervaluation, Journal of

International Money and Finance, Volume 26 Issue 5, 762-785

China Statistical Yearbook, verschillende jaren.

Coolsaet R., 2009, Macht en waarden in de wereldpolitiek: Actuele vraagstukken in de

internationale politiek, Gent: Academia Press.

Cruyvers L., Embrechts R. en Rayp G., 2002, Internationale economie, Antwerpen: Garant.

Page 87: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

86 <Geciteerde werken

Diao X., Fan S. en Zhang X., 2002, How China's WTO accession affects rural economy in the

less-developed regions: A multi-region, general equilibrium analysis, Trade and

Macroeconomics Division: Discussion Paper No. 87, 1-33.

Donald C., 2003, China's legal system and the WTO: Prospects for compliance, Washington

University Global Studies Law Review, Voume 2:97, 97-120.

Express.be, 16 maart 2010, Amerikaans Congres wil China status van 'muntmanipulator'

toekennen, geraadpleegd op 15 juni 2010 op

http://www.express.be/business/nl/economy/amerikaans-congres-wil-china-status-van-

muntmanipulator-toekennen/123247.htm

Fan S., Gulati A. en Dalafi S., 2005, The dragon and the elephant: Agricultural and Rural

Reforms in China and India, MTID Discussion paper No. 87, DSGD Discussion paper No.

22.

Fang X. en Smith R. B., 2008, Barriers to Efficiency and the Privatisation of Township-

Village Enterprises, Journal of Development Studies, 44: 3, 409-424.

Farah P., 2006, Five Years of China‟s WTO Membership: EU and US Perspectives on

China‟s Compliance with Transparency Commitments and the Transitional Review

Mechanism, Legal Issues of Economic Integration, 33(3), 263–304.

Frankel J., 2004, On the Renminbi: The choice between adjustment under a fixed exchange

rate and adjustment under a flexible rate, Written for a Hight-Level Seminar on Foreign

Exchange System, held in Dalian, China.

Garcia-Herrero A., Gavilá S. en Santabárbara D., 2006, China's Banking Reform: An

Assessment of its Evolution and Possible Impact, CESifo Economic Studies, Vol. 52:2, 304–

363.

Ge W., 1999, Special Economic Zones and the Opening of the Chinese Economy: Some

Lessons for Economic Liberalization, World Development Vol. 27 No. 7, 1267-1285.

Groves T., Hong Y., McMillan J. en Naughton B., 1994, Autonomy and Incentives in Chinese

State Enterprises, The Quarterly Journal of Economics, Vol. 109 No.1, 183-209.

Page 88: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

87 <Geciteerde werken

Guariglia A. en Poncet S., 2008, Could financial distortions be no impediment to economic

growth after all? Evidence from China, Journal of Comparative Economics, 36, 633-657.

Guo Q., 2010, The Balassa-Samuelson model of purchasing power parity and Chinese

exchange rates, China Economic Review, Vol. 21 Issue 2, 334-345.

Guo S., 2003, The Ownership Reform in China: What direction and how far?, Journal of

Contemporary China, 12(36), 553-573.

Guthrie D., 2006, China and Globalization: The Social, Economic and Political

Transformation of Chinese Society, New York: Routledge.

Hofman B. en Wu J., 2009, Explaining China's Development and Reforms, Commission of

Growth and Development, Word Bank, Working Paper No.50, 11-39.

Hu Z. en Khan M., 1997, Why is China Growing So Fast?, IMF WP 96/75, 1-10.

Ito J., 2006, Economic and institutional reform packages and their impact on productivity: A

case study of Chinese township and village enterprises, Journal of Comparatice Economics,

34, 167-190.

Kung J. K.-S. en Lin Y.-M., 2007, The Decline of Township-and-Village Enterprises in

China's Economic Transition, World Development, Vol. 35 No. 4, 569-584.

Lau L., Qian Y. en Roland G., 2000, Reform without losers: An interpretation of China's

Dual-Track Approach to Transition, Journal of Political Economy, Vol. 108 No. 1, 120-143.

Li W., 1999, A Tale of Two Reforms, The RAND Journal of Economics, Vol. 30 No. 1, 120-

136.

Lin J. Y., 2001, WTO Accession and Financial Reform in China, Cato Journal, Vol. 21 No. 1,

13-18.

Montonola G., Qian Y. en Weingast B., 1995, Federalism, Chinese Style: The Political Basis

for Economic Success in China, World Politics, 48(1), 50-81.

Murphy K., Shleifer A. en Vishny R., 1992, The Transition to a Market Economy: Pitfalls of

Partial Reform, The Quarterly Journal of Economics, Vol. 107 No. 3, 889-906.

Page 89: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

88 <Geciteerde werken

Nakagane K., 2000, SOE Reform and Privatization in China. A Note on Several Theoretical

and Emperical Issues, University of Tokyo, 1-25.

Naughton B., 2007, The Chinese economy: transitions and growth, USA: Massachusetts

Institute of Technology.

Ogawa E. en Sakane M., 2006, The Chinese Yuan after the Chinese Exchange Rate System

Reform, RIETI Discussion Paper Series 06-E-019.

Oi J., 1999, Two Decades of Rural Reform in China: An Overview and Assessment, The

China Quarterly, No. 159, Special Issue: The People's Rebublic of China after 50 years, 616-

628.

Perkins D. en Rawski T., 2008, Forecasting China's Economic Growth to 2025, In L. Brandt

en T. Rawski: China's Great Economic Transformation, Hoofdstuk 20, New York: Cambridge

University Press.

Qian Y. en Roland G., 1998, Federalism and the Soft Budget Constraint, The American

Economic Review, Vol. 88 No. 5, 1143-1162.

Qian Y. en Wu J., 1999, China's Transition to a Market Economy: How Far across the River?,

Paper prepared for the Conference on Policy Reform in China at the Center for Research on

Economic Development and Policy Reform (CEDPR).

Qian Y. en Xu C., 1993, Why China's Economic Reforms Differ: The M-form Hierarchy and

Entry/Expansion of the Non-State Sector, The Economics of Transition, 1(2), 135-170.

Qian Y., Roland G. en Xu C., 2006, Coordination and Experimentation in M-Form and U-

Form Organizations, Journal of Political Economy, Vol. 114 Issue 2, 366–402.

Qian Y., Rolan, G. en Xu, C., 1999, Why is China Different from Eastern Europe?

Perspectives from Organization Theory, European Economic Review, 43, 1085-1094.

Rawski T., 1994, Chinese Industrial Reform: Accomplishments, Prospects, and Implications,

American Economic Review, 271-275.

Rawski T., 1999, Reforming China's economy: What have we learned?, The China Journal,

No. 41, 139-156.

Page 90: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

89 <Geciteerde werken

Report to Congress on China‟s WTO Compliance, 2002, Washington DC.

Report to Congress on China‟s WTO Compliance, 2009, Washington DC.

Roland G., 2000, Transition and economics: politics, markets, and firms, Cambridge,

Massachusetts: The MIT Press.

Rosen D. Rozelle S. en Huang J., 2004, Roots of competitiveness: China's evolving

agriculture interests, Institute for International Economics.

Rumbaugh T. en Blancher N., 2004, China: International Trade and WTO Accession, IMF

WP/04/36, 1-24.

Sachs J. en Woo W., 1997, Understanding China's Economic Performance, NBER Working

Paper 5935, 1-51.

Steinfield E., 2000, Forging Reform in China: The Fate of State-Owned Industry, Cambridge

University Press.

The Economist, 9 februari 2010, The Hamburger Standard, geraadpleegd op 16 juni 2010 op:

http://www.economist.com/node/13055650

The People's Bank of China, 19 juni 2010, Further Reform the RMB Exchange Rate Regime

and Enhance the RMB Exchange Rate Flexibility, geraadpleegd op 19 juni 2010 op:

http://www.pbc.gov.cn/english/detail.asp?col=6400&id=1488

The People's Bank of China, 21 juli 2005, Public Announcement of the People´s Bank of

China on Reforming the RMB Exchange Rate Regime, geraadpleegd op 16 juni 2010 op:

http://www.pbc.gov.cn/english//detail.asp?col=6400&ID=542

Trends, 5 maart 2010, China gaat uit van economische groei van 8 procent in 2010,

geraadpleegd op 10 augustus 2010 op:

http://trends.rnews.be/nl/economie/nieuws/finance/china-gaat-uit-van-economische-groei-

van-8-procent-in-2010/article-1194670688705.htm

Wei S.-J., 1997, Gradualism versus Big Bang: Speed and Sustainability of Reforms, The

Canadian Journal of Economics, Vol. 30 No. 4b, 1234-1247.

Page 91: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

90 <Geciteerde werken

Wei Y., Liu X., Song H. en Romilly P., 2001, Endogenous Innovation Growth Theory and

Regional Income Convergence in China, Journal of International Development, 13, 153-168.

Whalley J. en Xin X., 2006, China‟s FDI and Non-FDI Economies and the Sustainability of

Future High Chinese Growth, NBER Working Paper No. 12249.

WTO, 2010, China and the WTO, geraadpleegd op 28 juni 2010 op:

http://www.wto.org/english/thewto_e/countries_e/china_e.htm

Wu J., 2005, Chinese economic reform, Singapore: Thomson South-Western.

Wu W., 2003, The Origin of Private Property Rights in China: A Game Between Central and

Local Governments, The Public Policy Programme, National University of Singapore .

Xiaoping D., 1991, Emancipate the mind, seek truth from facts and unite as one looking into

the future, Major Documents of the People's Republic of China.

Yang X., 2001, China's Entry to the WTO, China Economic Review, Vol.11 Issue 4, 437-442.

Young A., 2000, The Razor's Edge: Distortions and Incrimental Reforms in the People's

Republic of China, The Quarterly Journal of Economics, Vol. 115 Issue 4, 1091-1135.

Young A., 2003, Gold into Base Metals: Productivity Growth in the People's Republic of China during

the Reform Period, The Journal of Political Economy, Vol. 111 No. 6, 1220-1261

Zhang W., 2006, China's SOE Reform: A Corporate Governance Perspective, Corporate

Ownership and Control, Vol.3 Issue 4, 132-150.

Page 92: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

91 Bijlagen

Bijlagen

B.1. China vóór 197834

In 1949 kwam de Chinese Communistische Partij als overwinnaar uit de Chinese

burgeroorlog die was begonnen in 1927. Mao Zedong riep als politiek leider en populair

figuur de Volksrepubliek China uit, die hij heeft geleid tot zijn dood in 1976. China heeft

onder Mao voor een periode van bijna 30 jaar een plansysteem gekend dat tot doel had het

land herop te bouwen na jaren van destabilisatie. Immers, de voorbije oorlog vergde heel wat

financiële middelen wat de toenmalige nationalistische regering er toe aanzette om geld te

printen, met hyperinflatie en macroeconomische instabiliteit tot gevolg. Met de val van de

regering werd deze inflatie nog hoger. De nieuwe communistische regering had derhalve heel

wat uitdagingen voor zich liggen en was overtuigd van de heilzame werking van een

communistische aanpak. De Chinese economie die via verschillende hervormingen tot stand

kwam, was minder centraal geleid dan deze van de toenmalige Sovjet Unie. Toch was het de

bedoeling van de Communistische Partij om een nieuwe geplande socialistische economie uit

te bouwen met maar één eigenaarschap: dat van de staat (Guo, 2003). In een planeconomie

wordt zowat de hele economie van bovenuit geregeld: prijzen, hoeveelheden,

productiefactoren, interne organisatie van de bedrijven, technologieën, kaderpersoneel,

ontslagregels, lonen, investeringen, ... (Rawski, 1999). De overheid is als het ware

ongelimiteerd. Dit alles wordt gelegitimeerd door het Marxisme, Leninisme en het

Maogedachtegoed (Yang, 2001).

Het land ging gebukt onder een zware armoede en beschikte over een slechte

infrastructuur. In de eerste jaren van het nieuwe regime werd de binnenlandse economie

hersteld: de inflatie daalde en de industrie en landbouw produceerden meer dan ooit.

Gedurende het eerste vijfjarenplan (1953-1957) werd het beleid continu aangepast teneinde

een Sovjeteconomie na te streven, onder meer door het installeren van Sovjettype instituties.

34 De alinea‟s over de geschiedenis van China zijn gebaseerd op Naughton (2007). Andere bronnen zie tekst.

Page 93: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

92 Bijlagen

Echter, door toenemende kritiek op Stalins beleid begint men in China het staatsplan te

versoepelen en zelfs plaats te maken voor een beperkt marktmechanisme. Economische

voorspoed in 1956 en 1957 volgde uit deze aanpassingen. In 1958 kwam er opnieuw een

kentering in het beleid met een heus ontwikkelingsprogramma, de Grote Sprong Voorwaarts

genaamd. Het had de bedoeling een volledige communistische staat op te bouwen in enkele

jaren. Het wordt aanzien als de periode waar Mao Zedong voor de eerste keer een visie

ontwikkelt dat verschillend is van de Sovjetideeën, wat zal leiden tot één van de meest

desastreuze periodes in de geschiedenis van China. De voornaamste leiders besloten onder

andere een lagere voedselproductie op het platteland en een grotere voedselafname van de

overheid. De eerste jaren zag men geen invloed van deze beslissing, daar de economie sterk

leek te groeien. Toch waren er enkele knipperlichten die duidden op voedselonevenwichten en

lokale voedseltekorten die geleidelijk aan regionale voedseltekorten werden. Maar aangezien

de leiders deze signalen negeerden werd er niets aan de situatie verholpen. Een slechte oogst

was de druppel die de emmer deed overlopen en leidde tot een enorm voedseltekort in 1960.

Miljoenen mensen stierven door hongersnood en het aantal geboorten daalde eveneens met

miljoenen. Tegen het einde van 1962 was het ergste voorbij. Een aantal maatregelen werden

reeds in 1961 genomen om de problemen haastig aan te pakken. De landbouwsector werd

hervormd en de industrie op het platteland afgezwakt. China werd een invoerder van

landbouwproducten. In 1964 stuurde Mao de economie opnieuw een nieuwe richting uit. De

Derde Beweging genaamd was een immense ontwikkeling van de industrie in de zuidwest

gelegen provincies om strategische redenen. Immers, Mao zag de toenemende inmenging van

het Westen op Aziatisch grondgebied (Vietnam) en wou de Chinese provincies strategisch

onafhankelijk maken voor het geval er een oorlog zou uitbreken. De snelle ontwikkeling werd

in 1967 onderbroken door de culturele revolutie. Mao wou met de culturele revolutie de

bevolking duiden op de maoïstische verworvenheden en had de bedoeling hiermee de

politieke tegenstand uit te schakelen, waaronder Deng Xiaoping. Immers, zowel in de

politiek, als in de bedrijven en de scholen kwam er een tendens tot onafhankelijk denken wat

niet strookt met het beeld van een samenleving waarin iedereen aan elkaar gelijk is en alleen

maar voor het partijbelang werkt en leeft. Om deze nieuwe ideeën de kop in te drukken deed

Mao beroep op de jeugd om zich af te zetten tegen de Communistische leiders, afgezien van

zichzelf. Tijdens de culturele revolutie kwam de Bende van Vier op de proppen35

. Dit waren

vier nieuwe leden in de communistische partij die de leiding hadden over de culturele

35

De bende van vier bestond uit Jiang Qing, Zhang Chunqiao, Yao Wenyuan en Wang Hongwen.

Page 94: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

93 Bijlagen

revolutie. Officieel eindigt de culturele revolutie in 1969, toen Mao‟s macht alomvattend was.

De economische gevolgen van deze periode zijn niet spraakmakend. In latere jaren zal het

Chinese beleid nog vele wendingen kennen waardoor de economische resultaten wisselvallig

worden. In 1976 sterft Mao Zedong en kort hierna wordt de Bende van Vier gearresteerd, wat

een politieke overwinning betekent voor Deng Xiaoping. Immers, de tienjarige periode sinds

de start van de culturele revolutie kon afgeschoven worden op zijn gearresteerde rivalen. De

nieuwe leiders maakten prestigieuze plannen om de groei van de economie nogmaals te

stimuleren. Toen fouten in dit plan tevoorschijn kwamen werd het duidelijk dat de Chinese

economie nog niet klaar was voor een snelle groei.

Uiteindelijk wordt Deng Xiaoping in 1978 aangeduid als de opperleider van de

Volksrepubliek China door het derde plenum van het elfde Centrale Comité. Hiermee kwam

een einde aan de nasleep van de culturele revolutie en werd plaats gemaakt voor discussie,

zelfreflectie en, belangrijk, voor economische hervormingen die de centraal geleide economie

geleidelijk aan zal verzwakken.

In de bekende toespraak van Deng Xiaoping op 13 december 1978 (Xiaoping, 1991) wijst

hij op het belang van de vier moderniseringen - deze van de landbouw, de industrie, de

wetenschap en technologie, en van het leger. Om deze moderniseringen te volbrengen stelt hij

dat men in China een emancipatie nodig heeft van de gedachten. Waarmee Xiaoping wil

zeggen dat men niet langer zijn eigen mening moet inslikken en dat leiders kritiek moeten

leren aanhoren en aanvaarden. Verder heeft de nieuwe leider het over economische

democratie. Om deze te verbeteren is het nodig de overconcentratie van macht op het centrale

niveau om te buigen naar meer autonomie voor de individuele lokale overheden en bedrijven,

zodanig dat meer mensen creatief kunnen nadenken en bouwen aan een economisch sterk

China. Hiermee wordt komaf gemaakt met het feit dat enkele mensen alle beslissingen nemen,

wat in het Maotijdperk het geval was. Toch benadrukt Xiaoping dat China het Marxisme,

Leninisme en Maogedachtegoed zal blijven respecteren. Vooral dit laatste is belangrijk,

aangezien Mao in China nog steeds onbetwistbaar was (en is). Xiaoping benadrukt dan ook

zijn successen, maar geeft desalniettemin voorzichtig kritiek op de culturele revolutie.

Xiaoping effent in zijn toespraak het pad naar het aanvaarden van eventuele informatieve

buitenlandse hulp inzake kennis over het economisch beleid om de economische ontwikkeling

en macroeconomische stabiliteit te waarborgen. Belangrijk is ook dat Xiaoping het belang van

stimuli tot werken en winst erkent terwijl hij de collectieve verantwoordelijkheid in twijfel

trekt, daar in werkelijkheid niemand zich verantwoordelijk acht na tegenslagen. Bij het

aanhalen van stimuli verklaart Xiaoping dat het beter zou zijn voor de collectieve welvaart dat

Page 95: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

94 Bijlagen

sommige personen (en dus ook regio‟s) eerder rijk zouden worden dan andere, waarbij aan

een principe van het communisme wordt geraakt. Deng Xiaoping verzekert dat dit de gehele

natie zal meetrekken in een positieve spiraal van economische groei, en benadrukt dat de

hervormingsperiode een proces is dat vele jaren zal overtrekken, en bovendien moeilijke

momenten kan opleveren.

Met Deng Xiaoping‟s toespraak werd het ijs gebroken en konden hervormingen van start

gaan. Ofschoon men de incentive had om te hervormen, was het niet meteen duidelijk wat te

hervormen en hoe dit aan te pakken. Er was immers geen blauwdruk voorhanden (Perkins,

1988).

Hierboven werd reeds een korte historische schets gegeven van China voor 1978. Wat nog

ontbreekt, zijn een aantal economische indicatoren om het hoe en waarom van de gedane

investeringen te begrijpen: Landbouw, georganiseerd volgens het communesysteem, was de

voornaamste economische activiteit; 70% van de actieve bevolking zat in de landbouwsector

terwijl deze sector slechts 40% van het bbp vertegenwoordigde (Sachs & Woo, 1997). Sinds

1949 werd alles op zware industrie gezet. 80% van de investeringen in industrie ging naar de

zware variant. Dit had als resultaat dat de industriële output tussen 1952 en 1978 jaarlijks met

gemiddeld 11.5% steeg (Naughton, 2007). De sector was staatsgeleid en zeer inefficiënt

(Hofman & Wu, 2009). Het staatsbedrijf (State Owned Enterprise, SOE) was de enige

bestaande eigendomsvorm. Het bedrijfsmanagement moest enkel uitvoeren wat de autoriteiten

hen opdroegen en had geen enkele eigen inzeg aangaande wat, hoe, waar, hoeveel, … te

produceren (Wu, 2005). Bijgevolg waren alle werknemers in de SOEs werkzaam aan de staat

en waren ze ondergebracht in het sociale vangnet, de “ijzeren rijstkom36

” genaamd. De staat

voorzag iedereen een werkplaats, en eens een arbeidsplaats werd toegewezen aan een arbeider

was die productie-eenheid verantwoordelijk voor het loon en pensioen gedurende het hele

leven van die arbeider. Immers, arbeidsmobiliteit en ontslag waren onbestaande (Guthrie,

2006). Net als de industriële sector stond ook het financieel systeem onder volledige

staatscontrole. Er was slechts één bank, namelijk de Volksbank van China, die de

verschillende functies in het bankwezen op zich nam (Chan, Fung, & Thapa, 2007). Mao

hechtte veel belang aan lokale zelfvoorziening van de regio‟s. Het buitenland werd enkel

gezien als een laatste toevlucht om tekorten op te vangen en surplussen weg te werken

(Naughton, 2007). Export werd gedaan door twaalf staatsbedrijven, de Buitenlandse

36

De IJzeren Rijstkom is het sociale opvangnet voor staatarbeiders en verzekert een loon, medische zorg, huisvesting,

onderwijs en andere sociale voordelen aan zeer voordelige voorwaarden. Ook ontslag was niet mogelijk (Rawski, 1999).

Page 96: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

95 Bijlagen

Handelsbedrijven (Foreign Trade Companie, FTC), die eveneens onder het plansysteem

stonden (Hofman & Wu, 2009).

In de jaren ‟70 werd het duidelijk dat het staatsplan niet de mogelijkheid had om een lange

termijnevenwicht te bekomen. Immers, de nadruk op de industriële expansie vergat compleet

de landbouwontwikkeling. Hierdoor ontstonden er tekorten in allerlei sectoren van de

economie. Ook doordat de informatiekosten steeds hoger opliepen teneinde vraag en aanbod

op elkaar af te stemmen. Het staatsplan stond op het einde zeer zwak. Onder andere te merken

aan de lage groei, de groeiende inkomenskloof met omliggende landen, de verouderde

industrie, de lage technologiekennis, ... (Chai, 1997)

B.2. Overzichtstabel van de gebeurde hervormingen

1978

Start van de vier moderniseringen

De Chinese Volksbank wordt in vier delen gesplitst

1979

Start van het „opendeurbeleid‟ waarbij de hervormingen voor buitenlandse handel en buitenlandse

investeringen beginnen

Beperkte aanmoediging van het huishoudensverantwoordelijkheidssysteem

Experimenten aangaande staatsbedrijven

1980

Opening van de eerste vier speciale economische zones

De decentralisatie gaat verder

Introductie van het inkomstenverdelingssysteem dat leidt tot het „eten in verschillende keukens‟

1981

Nationaal gebruik van het huishoudensverantwoordelijkheidssysteem

Start prijsliberalisatie

1983

Invoering bedrijfscontractsysteem

1984

Tot nu werd er vooral gefocust op de landbouwsector

Officiële toelating voor kleine individuele bedrijven met minder dan acht werknemers

Opening van 14 nieuwe SEZs

1985

Opheffing van de verplichte planquota voor de meeste landbouwproducten

1986

Faillissement wordt officieel opnieuw mogelijk

Introductie van het arbeidscontract

1987

Introductie van het bedrijfscontractsysteem

1989

Gebeurtenissen op het Tiananmenplein

1992

Quasi volledige prijsliberalisering

1993

Beslissing van het derde plenum van de Chinese Communistische Partij van het viertiende

partijcongres ter ontwikkeling van de socialistische markteconomie

Beslissing om de grote SOEs in beheer te houden en om de kleine te laten gaan

Page 97: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

96 Bijlagen

Opening van 11 speciale economische zones in het binnenland van China

1994

Tweede reeks hervormingen betreft de staatsbedrijven

Hervorming van de banksector komt in een stroomversnelling terecht

Converteerbaarheid van de Renminbi op de lopende rekening

Fiscale hervormingen

1997

Hervormingsplan bij de SOEs dat de kleine laat gaan en de grote behoudt

1999

Private eigendom wordt in de grondwet ingeschreven

Derde reeks hervormingen betreft de staatsbedrijven

2001

Toetreding tot de Wereldhandelsorganisatie

2004

De bescherming van private eigendomsrechten wordt in de grondwet ingeschreven

2005

Het wisselkoerssysteem wordt gewijzigd naar een gecontroleerde vrije koers

WTO deadline om het gemiddelde tarief op 10% te krijgen

2009

Eerste veroordeling van China door de WTO

2010

Beslissing om de wisselkoers meer te laten leiden door vraag en aanbod

B.3. De toetreding van China tot de Wereldhandelsorganisatie37

China werd pas na 15 jaar onderhandelen lid van de Wereldhandelsorganisatie. Reeds in

1986 heeft China een aanvraag tot lidmaatschap van de toenmalige GATT ingediend. Een

werkgroep38

wordt in 1987 samengesteld en acht jaar lang wordt de toetreding onderzocht en

onderhandeld. Bij de overgang van de GATT naar de WTO wordt een nieuwe werkgroep

samengesteld aangezien China bij het Marrakech verdrag in 1995 zijn aanvraag herhaalt, nu

tot de WTO gericht. Op 10 november 2001 beslist de WTO dat China klaar is om toe te

treden. Dit gebeurt dan ook op 11 december 2001, in het begin van de Doha-ronde. China

heeft dus toch kunnen overtuigen dat vrije wereldhandel zonder China onvolledig is (Farah,

2006).

Het toetredingsproces is uniek voor elk potentieel lid want is afhankelijk van vele zaken,

zoals de stand van de economische ontwikkeling. Een toetredingsprocedure neemt ongeveer

vijf jaar in beslag, maar kan tot tien jaar duren indien er (politieke) problemen ontstaan. Het

feit dat het toetredingsproces van China 15 jaar in beslag nam, de langste

37

Informatie is gehaald van de webstek van de WTO. Andere bronnen zie tekst. 38

De aanvraag, ingediend door de regering, wordt onderzocht door een werkgroep. Dit is een comité waaraan

alle geïnteresseerde WTO-leden mogen deelnemen. Dit comité bepaalt de voorwaarden aan dewelke het

desbetreffende land kan toetreden. Het land overhandigt de werkgroep een nota waarin haar internationale

handel wordt uiteengezet (economisch beleid, wetten omtrent internationale handel, ...). In een volgend stadium

onderzoekt de werkgroep de discrepanties tussen de WTO-regelen en de wetten van dat land. Daarbij kan de

werkgroep tot transformatieperiodes komen waarover het land beschikt om haar regelgeving conform de WTO-

principes te brengen.

Page 98: Institutionele hervormingen en economische ontwikkeling in China

97 Bijlagen

toetredingsprocedure tot nu toe, illustreert de complexiteit van de Chinese toetreding. Dit

hoeft geen verbazing op te wekken aangezien China net uit een lange periode komt van zware

overheidsinmenging in het reilen en zeilen van de economie (Donald, 2003).

De laatste stap van elk toetredingsproces impliceert bilaterale onderhandelingen, in dien

verstande dat akkoorden volgens het meest-begunstigde-natie principe worden veralgemeend

naar alle leden. Belangrijk is dus als lid van de WTO bilaterale onderhandelingen aan te gaan

met China wil men als lid voordelen halen uit de Chinese toetreding. Een laatste stap betreft

het voorleggen van de schets van het toetredingsakkoord aan het parlement voor ratificatie.

Welke reden heeft China om tot de GATT/WTO toe te treden? Eind jaren „90 werd

duidelijk dat de groeiende capaciteit van de Chinese industrie (en bijgevolg van de export) er

samen met de sterke competitieve positie voor zorgde dat Chinese exporteurs gediscrimineerd

werden op buitenlandse markten. Vooral anti-dumpingacties benadeelde de Chinese export.

Deze acties vertrokken van de idee dat China niet kon beschouwd worden als een vrije

markteconomie. Deze zware opportuniteitskosten zorgden er voor dat het Shanghai Instituut

voor Buitenlandse Handel steeds meer pleitte bij de centrale overheid voor lidmaatschap van

de WTO. Niet toevallig dat dit een Shanghai‟s instituut was, wetende dat Shanghai steeds een

leidende rol heeft gespeeld in economische hervormingen en in de situering naar de

wereldeconomie. Met het bilaterale akkoord tussen de Europese Unie en China (mei 2000)

kwam het gehele toetredingsproces in een stroomversnelling terecht (Farah, 2006). Men ging

over tot de oprichting van een (Shanghai‟s) actieplan dat betrekking had op de toetreding van

China tot de WTO (Eng.: Shanghai Action Plan Regarding China‟s Accession to WTO). Dit

plan haalt 18 richtlijnen aan om China op de toetreding voor te bereiden. Op 1 oktober 2001

publiceert de werkgroep voor de toetreding van China een positief besluit. China wordt klaar

geacht om lid te worden van de WTO.

Het spreekt voor zich dat toetreding tot de WTO voor China zowel voor- als nadelen met

zich meebrengt. Uitdagingen en opportuniteiten werden afgewogen tegen de noodzakelijkheid

om ettelijke binnenlandse wetten te hervormen en zelfs af te schaffen. In dit opzicht werden in

2002 meer dan 2500 handelsgerelateerde wetten herzien (Report to Congress on China‟s

WTO Compliance, 2002). De voortgang van de transitie van een staatsgeleide economie naar

een vrije markteconomie was des te meer een must, wou China discriminatie in de toekomst

vermijden. Daarbij hoort de toetreding in het breed kader van institutionele hervormingen

teneide China te ontwikkelen (Donald, 2003).