Installatie Performance Scan (IPS)

28
Installatie Performance Scan (IPS) Handleiding 2.2

Transcript of Installatie Performance Scan (IPS)

Page 1: Installatie Performance Scan (IPS)

Installatie Performance Scan (IPS)Handleiding 2.2

Page 2: Installatie Performance Scan (IPS)
Page 3: Installatie Performance Scan (IPS)

Installatie Performance Scan (IPS) 2.2 | Rijksdienst voor Ondernemend Nederland | 2EGOW1303 | 2014 3

1 De Installatie Performance Scan 41.1 Voor welke installaties 41.2 Wanneer uit te voeren 41.3 Over de adviezen 41.4 Uitbreiding/verbetering t.o.v. IPS 1.0 51.5 Periodieke keuringen vanuit de EPBD 61.6 Doelgroep 61.7 Apparatuur 6

2 Structuur en werking 72.1 De software 72.2 Navigatie 72.2.1 Openingsscherm 72.2.2 Gebouwpaspoort 82.2.3 Acties 92.3 Het uitvoeren van een scan 102.3.1 Navigatie 112.3.2 In te vullen onderdelen 112.4 Steekproef 12

3 Scannen van het verwarmingssysteem 133.1 Registratie van basisgegevens (verwarming en koeling) 133.2 Opname ketel(s) 133.3 Ketelregeling 163.4 Afstemming meerdere ketels 173.5 Distributiesysteem warmte 183.6 Afgiftesysteem warmte 193.7 Tapwater 203.8 Afgifte woningen 203.9 Alternatieven verwarming 213.10 Beoordeling onderhoudscontract CV 21

4 Scannen van het airconditioningsysteem 224.1 Registratie van basisgegevens 224.2 Basisgegevens het airconditioningsysteem 224.3 Opwekking koude, visuele inspectie 234.4 Distributie koude 244.5 Decentrale units koudeafgifte 244.6 Centrale luchtbehandeling 254.7 Alternatieven koeling 264.8 Beoordeling onderhoudscontract luchtbehandelingsinstallatie 27

Inhoudsopgave

Page 4: Installatie Performance Scan (IPS)

Installatie Performance Scan (IPS) 2.2 | Rijksdienst voor Ondernemend Nederland | 2EGOW1303 | 20144

De Installatie Performance Scan

De Installatie Performance Scan is een nieuw gestandaardiseerd instrument om inzicht te krijgen in de verbetermogelijkheden van de klimaatinstallatie in gebouwen. Aanpak van de installatie op basis van de scan kan leiden tot een reductie van het energiegebruik en tot een reductie van de kans op storingen en comfortklachten. De Installatie Performance Scan geeft daarmee grip op de klimaatinstallatie.Met het instrument scant de installateur of adviseur de bestaande klimaatinstallatie, zowel verwarming als koeling, op energie-efficiëntie. Het instrument is uniek omdat het een integrale check van opwekker, regelingen, distributiesysteem en afgiftesysteem omvat. Het is een eendui-dige methode ontwikkeld door AgentschapNL in opdracht van VROM/DGW, en in samenspraak met marktpartijen.Dit instrument staat naast de al ontwikkelde EPA’s voor de woningbouw en utiliteitsbouw. Het richt zich dan ook op deinstallatietechnische elementen en niet op de bouwkundige mogelijkhe-den voor energiebesparing. De scan kreeg vorm in Microsoft Excel. Deze handleiding licht de opbouw en het gebruik van deze scan toe.

1.1 Voor welke installatiesDe scan is bedoeld voor de optimalisatie van werktuigbouwkundige installaties voor klimatisering - dus verwarming en koeling. De scan is te gebruiken voor klimatiserings-installaties van utiliteitsgebouwen en collectieve installaties in de woningbouw. Als uitgangspunt geldt dat de warmte wordt opgewekt met aardgasgestookte ketels. De niet-aardgas gestookte ketels zijn hierbij uitgesloten. Voor de opwekking van koude wordt uitgegaan van conventionele (compressie) koelmachines.Deze installatieoptimalisatietool staat naast de reeds ontwikkelde EPA’s voor de woningbouw en utiliteits-bouw. De tool richt zich dan ook op de installatietechnische elementen en niet op (bouwkundige) mogelijkheden voor energiebesparing.Het instrument kent een modulaire opbouw. Hierdoor is het mogelijk alleen de relevante modules te doorlopen. De scan wordt uitgevoerd op vrijwillige basis en leidt tot een vrijblijvend advies.

1.2 Wanneer de scan uit te voerenBij de uitvoering van de scan dient bij voorkeur zoveel mogelijk gebruik gemaakt te worden van beschikbare gegevens, bijvoorbeeld verkregen uit het periodieke onderhoud en de SCIOS-keuring1. Wanneer dergelijke activiteiten zijn gepland, is het aan te raden deze gezamenlijk uit te voeren dan wel de optimalisatie als laatste uit te voeren. Hierdoor wordt danoptimaal gebruik gemaakt van de beschikbare gegevens. Daarnaast is het uit oogpunt van efficiency aan te bevelen de optimalisatie gecombineerd uit te voeren met onder-houd aan de verwarmingsinstallatie en/of koelinstallatie.Voor de grotere installaties (vanaf 50 kWth verwarmingsvermogen) is het nodig dat de verwarmingsscan wordt uitgevoerd in het stookseizoen, omdat er (rendements)metingen moeten worden uitgevoerd. Voor de koelinstallaties is het nodig dat de koelscan wordt uitgevoerd in het koelseizoen, omdat er (rendements)metingen moeten worden uitgevoerd.Praktisch betekent dit dat, wanneer er onvoldoende meetgegevens beschikbaar zijn, de volledige scan het best kan worden uitgevoerd op twee verschillende momenten.

1.3 Over de adviezenDe scan en bijbehorende handleiding geven aanwijzingen over het invullen van de scan. Maar uitdrukkelijk geldt dat de vakkundigheid van de uitvoerder van de scan leidend is bij het aankruisen van de adviezen. De uitvoerder van de scan heeft na de opname inzicht in de specifieke situatie van het pand en de installaties.

1

1 De SCIOS-keuring is nu

opgenomen in de wet Milieubeheer

voor ketels met een nominale

belasting groter dan 130 kW.

Page 5: Installatie Performance Scan (IPS)

Installatie Performance Scan (IPS) 2.2 | Rijksdienst voor Ondernemend Nederland | 2EGOW1303 | 2014 5

In de tabel met adviezen kunnen op verschillende plekken opmerkingen en toelichtingen worden gegeven op het gegeven advies.De scan besluit met het geven van één of meerdere adviezen. Het implementatietraject is hierbij niet meegenomen. Er worden dus geen adviezen gegeven over de volgorde waarin adviezen dienen te worden uitgevoerd of de mogelijkheid om bepaalde adviezen gecombineerd (met gepland onderhoud) uit te voeren. Voor elk advies wordt een schatting gemaakt van de bijbehorende besparingen van het gas- en elektriciteitsverbruik. Wel is er de mogelijkheid om de status van de geadviseerde maatregelen bij te houden (wel/niet uitvoeren, datum gepland, datum gereed).

1.4 Veranderingen t.o.v. IPS 1.0Bij de laatste update van de Installatie Performance Scan van versie 1.0 naar versie 2.0 zijn er diverse wijzigingen doorgevoerd.De belangrijkste wijzigingen zijn de volgende.• Toevoeging gebouwpaspoort: Voor de installaties in een gebouw gelden diverse keurings- en inspectie-

verplichtingen. Middels het gebouwpaspoort kan worden bijgehouden wanneer bepaalde inspecties aan de installatie gedaan zijn en wanneer deze verlopen.

• Voor de verschillende inspecties moeten deels dezelfde gegevens worden opgenomen. In IPS 2.0 is het mogelijk een deel van de opname gegevens af te drukken, zodat deze opnieuw te gebruiken zijn.

• Status maatregelen. Het belangrijkste resultaat van de toepassing van IPS in een gebouw is een lijst van geadviseerde maatregelen. In versie 2.0 kan per maatregel de status worden bijgehouden.

• Update na 5 jaar. Wanneer een IPS wordt uitgevoerd voor een gebouw waarvoor al eerder een IPS is uitgevoerd, kan de oude IPS worden ingelezen, zodat alleen de gewijzigde gegevens hoeven te worden aangepast.

• De koeling- en verwarmingsinstallaties en luchtbehandeling zijn volledig gesplitst. IPS 2.0 is bruikbaar voor gebouwen met uitsluitend verwarming of uitsluitend koeling.

• De inspectie voor koeling voldoet aan de eisen die gesteld worden aan de EPBD-airco inspectie. Hiervoor zijn de volgende belangrijke aanpassingen doorgevoerd: → Controle verplichte documentatie → Beoordeling onderhoudscontract → Controle vrije aanzuiging koellucht en ventilatielucht → Opname koeltoren → Beoordeling van de monitoringsgegevens → Toevoegen aanvullende adviezen

• Toepassing van cascadeopstellingen van meer dan 6 ketels zijn mogelijk gemaakt in IPS 2.0• In steeds meer gebouwen worden warmtepompen en/of WKK’s toegepast. Deze installaties kunnen

worden geselecteerd als warmteopwekker. De hydraulische inpassing wordt echter niet beoordeeld. De hydraulische inpassing van deze apparaten is relatief complex, zodat een goed beoordeling met een eenvoudig instrument als de IPS niet goed mogelijk is.

• Diverse kleinere aanpassingen die we werking verbeteren/optimaliseren → Printfunctionaliteit geoptimaliseerd → Opzet in Excel 2007

Page 6: Installatie Performance Scan (IPS)

Installatie Performance Scan (IPS) 2.2 | Rijksdienst voor Ondernemend Nederland | 2EGOW1303 | 20146

1.5 Periodieke keuringen vanuit de EPBDDoor het Europese parlement is een richtlijn opgesteld met betrekking tot de energieprestatie van gebouwen (EPBD). Deze EPBD geeft een aantal verplichtingen met betrekking tot de energieprestatie van gebouwen. Eén van deze verplichtingen betreft de periodieke keuring van het verwarmingsysteem en airconditioningsysteem. Bij deze keuring dient de gehele installatie beoordeeld te worden op rendement en mogelijke kostenefficiente verbeteringen. Het gaat dan om zowel de opwekking, als de distributie, afgifte en regeling.Met behulp van de IPS kan invulling gegeven worden aan voornoemde periodieke EPBD-keuringen van hetverwarmingssysteem en het airconditioningsysteem. De uitvoering van deze keuring is een verantwoor-delijkheid van de beheerder van de installatie. Deze zal de keuring doorgaans laten uitvoeren door een deskundige (bijv. de installateur).De IPS biedt de beheerder van het verwamingsysteem en het airconditioningsysteem ondersteuning in de vorm van een gebouwpaspoort. Hierin kunnen de keuringen/inspecties worden bijgehouden (wanneer deze zijn uitgevoerd en wanneer de volgende moet plaatsvinden e.d.).

1.6 DoelgroepDe scan is ontwikkeld om de installatieperformance van gebouwen te kunnen beoordelen. Hierbij is de focus dat de meest voorkomende eigen installaties rondom koeling en verwarming ingevoerd kunnen worden. Er zullen altijd gebouwen zijn, die een complexere of uitgebreidere installatie hebben dan in deze IPS kan worden ingevoerd. Deze gebouwen dienen dan middels een ander instrument te worden beoor-deeld, dan wel in delen ingevoerd te worden in de IPS.De belangrijkste groep gebouwen die niet onder deze IPS vallen zijn gebouwen met een externe levering van warmte en/of koude.

Gelijke apparatuurIn veel gebouwen komen meerdere van dezelfde installaties voor. Indien mogelijk dienen deze separaat te worden ingevoerd. Als het aantal daarmee echter hoger wordt dan het maximaal beschikbare aantal installaties, mogen gelijke installaties samen worden genomen. Wel moeten dan vermogens, luchtdebieten et cetera gesommeerd worden ingevoerd.

1.7 ApparatuurTijdens de uitvoering van de IPS dienen diverse metingen uitgevoerd te worden. Hiervoor is het nodig de beschikking te hebben over de juiste apparatuur:• Watertemperatuurmeter met een nauwkeurigheid van ± 0,5°C of beter. Dit kan zowel door een contact-

meting (voeler, domplebuis o.i.d.) als een contactloze meting (bijvoorbeeld infrarood)• Ruimtetemperatuurmeter met een nauwkeurigheid van ± 0,5°C of beter.• Drukverschilmeting met een nauwkeurigheid van ± 5 Pascal of beter.

Page 7: Installatie Performance Scan (IPS)

Installatie Performance Scan (IPS) 2.2 | Rijksdienst voor Ondernemend Nederland | 2EGOW1303 | 2014 7

Structuur en werking2.1 De software

De software van de Scan bestaat uit één Excel sjabloonbestand: IPS 2.0.x_.xltm. Het versienummer is 2.0, daarachter geeft de “.x” een nummering aan van minder belangrijke mutaties op de geldende versie. Zo is de nieuwste versie per 18 juli 2011 IPS 2.0.9_.xltm. De meest recente (vrijgegeven) versie van Installatie Performance scan is gratis te downloaden van de website van Rijkdienst voor Ondernemend Nederland.De volgende randvoorwaarden gelden voor correct gebruik van IPS:1 IPS 2.0 werkt alleen vanaf Excel 2007.2 Het IPS-bestand is een Excel sjabloon en moet worden gestart door te dubbelklikken op de

bestandsnaam. Als het bestand wordt geopend met rechtermuisklik → Openen, dan komt men in het sjabloon zelf en dat

is niet de bedoeling. Er volgt dan een foutmelding met een waarschuwing en het bestand wordt gesloten.3 Voor de werking van IPS is het noodzakelijk dat in Excel het uitvoeren van macro’s is toegestaan. Dit kan

men indien nodig als volgt doen: Officeknop → Opties voor Excel → Vertrouwenscentrum → Instellingen voor het vertrouwenscentrum → Instellingen voor macro’s → “Alle macro’s inschakelen”

Als het bestand op de juiste manier wordt gestart, komt men in een gewoon Excel bestand dat een kopie is van het sjabloonbestand. Hiermee kan men de scan(s) uitvoeren. Het bestand dient te worden opgeslagen als Excel bestand met macro’s (.xlsm). Het opslaan met macro’s is belangrijk omdat anders later na het openen van het bestand de besturing niet meer werkt. Bij deze procedure kan het oorspronkelijke sjabloon-bestand van de IPS (…xltm) niet worden overschreven.

2.2 Navigatie2.2.1 Openingsscherm

De scan opent met het logo en twee buttons. Als u de scan al kent, kunt u direct met de knop ‘Start’ naar het gebouwpaspoort gaan. Als u de scan voor het eerst gebruikt, kunt u eerst naar het scherm met uitleg gaan.

2

Page 8: Installatie Performance Scan (IPS)

Installatie Performance Scan (IPS) 2.2 | Rijksdienst voor Ondernemend Nederland | 2EGOW1303 | 20148

2.2.2 GebouwpaspoortDit tabblad bevat het zogenaamde Gebouwpaspoort en is ook het hoofdmenu van de IPS. In het gebouw-paspoort kan van diverse keuringen en inspecties worden bijgehouden wanneer deze zijn uitgevoerd en wat de geldigheidsduur ervan is. In het invulveld met de tekst “(anders)” kunt u deze gegevens voor een niet vermelde scan invoeren. Daarnaast is het mogelijk om een deel van de informatie die is opgenomen voor de IPS uit te draaien, zodat deze opnieuw gebruikt kan worden voor een andere inspectie.

Page 9: Installatie Performance Scan (IPS)

Installatie Performance Scan (IPS) 2.2 | Rijksdienst voor Ondernemend Nederland | 2EGOW1303 | 2014 9

2.2.3 ActiesDe scan van de IPS heeft twee onderdelen: IPS koeling en IPS verwarming. Deze kunnen afzonderlijk worden uitgevoerd, maar ook allebei. In het laatste geval maken ze gebruik van dezelfde basisgegevens, zodat die maar één keer behoeven te worden ingevoerd. Voor elk onderdeel zijn er de volgende functies:

UitvoerenDit houdt in het invoeren van de benodigde gegevens van de koel- en/of verwarmingsinstallatie en het genereren van de adviezen op basis hiervan. U komt in een submenu dat in de volgende paragraaf wordt beschreven.

AfdrukkenHiermee kunt u de ingevoerde gegevens afdrukken. IPS komt met een Excel schermvoorbeeld waarin u met standaardkennis van Excel verder kunt.

InlezenHiermee kunt u de gegevens van een eerder uitgevoerde scan inlezen, zodat u alleen de wijzigingen ten opzichte van een eerdere situatie hoeft in te voeren. U kunt de scans voor koeling en verwarming apart uitvoeren en later in één scan inlezen. Let hierbij echter goed op: de scan voor luchtbehandeling kan zowel bij koeling als bij verwarming worden uitgevoerd, zodat deze gegevens in beide scans (al of niet leeg) aanwezig zijn. Het is dus van groot belang de scans in de juiste volgorde in te lezen. Hetzelfde geldt ook voor de basisgegevens die in beide scans voorkomen.Verder kunt u in dit menu de volgende acties uitvoeren:

Status maatregelenHiermee komt u in het blad waar u de status van de door IPS geadviseerde maatregelen kunt bijhouden.

HomeHiermee komt u in het openingsscherm.

OpslaanHiermee kan de scan (tussentijds) worden opgeslagen.

Opslaan alsHiermee kan de scan onder een andere naam worden opgeslagen.

SluitenHiermee kan de scan worden afgesloten.

Page 10: Installatie Performance Scan (IPS)

Installatie Performance Scan (IPS) 2.2 | Rijksdienst voor Ondernemend Nederland | 2EGOW1303 | 201410

2.3 Het uitvoeren van een scanEen scan betreft ofwel de koelinstallatie ofwel de verwarmingsinstallatie. In de navolgende afbeeldingen ziet u de menu’s hiervoor en in de rest van deze paragraaf wordt aandacht gegeven aan de navigatie en de in te vullen onderdelen.

Page 11: Installatie Performance Scan (IPS)

Installatie Performance Scan (IPS) 2.2 | Rijksdienst voor Ondernemend Nederland | 2EGOW1303 | 2014 11

2.3.1 NavigatieEen scan start in een menu met diverse knoppen. Hiervandaan kunt u de diverse aspecten van de installatie-optimalisatie benaderen. Vanuit elk van de andere bladen kunt u weer terugkeren naar het menu.

BasisgegevensBij een inspectie start altijd met het invullen van de basisgegevens. Op basis van de gegevens die u hier invoert, worden de overige knoppen, indien noodzakelijk, geactiveerd.

Knoppen voor invoer van gegevensVervolgens gaat u consequent alle geactiveerde buttons langs en vult u de gevraagde gegevens in. Als de invoer in een bepaald blad is voltooid, verschijnt er een vinkje in de desbetreffende knop. Gegevens over de centrale luchtbehandeling komen in beide scans voor. Wanneer beide scans worden uitgevoerd, hoeven die uiteraard slechts één keer te worden ingevoerd.

Opstellen adviesNadat alle gegevens zijn ingevuld, wordt met de button OPSTELLEN ADVIES het advies uitgebracht. Op basis van uw bevindingen kunt u in dit scherm opmerkingen toevoegen aan het advies. Vervolgens kunt het advies afdrukken en is de Installatie Performance Scan beëindigd. Desgewenst kunt u ook met de knop ‘Maatregelen naar statusoverzicht’ de geadviseerde maatregelen kopiëren naar een apart blad waarin u de status van de maatregelen kunt bijhouden (gegevens over de uitvoering). Daarnaast kunt u met de knop Maatregelen naar CSV-bestand de aanbevolen maatregelen exporteren voor verder gebruik in andere programma’s. Hierbij wordt ook voor elk advies een schatting gemaakt van de bijbehorende besparingen van het gas- en elektriciteitsverbruik.

Print EPBD-rapportDe scan is zodanig ingericht dat de verplichte EPBD-rapportage kan worden opgesteld. Met deze button kunt u dit rapport afdrukken.

GebouwpaspoortMet deze knop keert u terug naar het blad Gebouwpaspoort en het hoofdmenu.

2.3.2 In te vullen onderdelenMenu

Afhankelijk van de door u ingevulde gegevens in het blad BASISGEGEVENS worden meerdere buttons geactiveerd. U ziet dit aan het zwart worden van de letters in de buttons. Niet-relevante buttons worden weergegeven met lichtgrijze letters.

VeldenWanneer u de scan in de genoemde volgorde doorloopt, vult u bij de verschillende bladen alleen de groene velden in. Op basis van uw eerdere input, zijn bepaalde vragen mogelijk niet meer van toepassing. Als dat het geval is, wordt de vraag lichtgrijs gemaakt en kunt u hem overslaan.

InvoerQua invoer is een drietal verschillende invoervormen mogelijk.1 Keuzevelden waar uit een lijst een optie geselecteerd kan worden. Hierbij dient een optie te worden

geselecteerd waarna u kunt doorgaan naar de volgende vraag.2 Vragen waar een aantal opties onder elkaar zijn weergegeven, bijvoorbeeld ‘ja’ en ‘nee’. Hierbij dient een

van de opties te worden geselecteerd door middel van het invullen van de letter ‘x’. Wanneer meerdere keuzes worden aangegeven, wordt dit aangegeven met tekst.

3 Vragen waarbij meerdere opties tegelijkertijd kunnen worden geselecteerd. Hierbij kunnen de antwoor-den die van toepassing zijn, worden geselecteerd door het invullen van de letter ‘x’. Het selecteren van meerdere antwoorden leidt hier niet tot een foutmelding.

Page 12: Installatie Performance Scan (IPS)

Installatie Performance Scan (IPS) 2.2 | Rijksdienst voor Ondernemend Nederland | 2EGOW1303 | 201412

2.4 SteekproefBij een aantal vragen is er sprake van het steekproefsgewijs controleren van gegevens. De grootte van deze steekproef is afhankelijk van het aantal vertrekken. Om met voldoende zekerheid de uitkomsten uit de steekproef te kunnen interpreteren, dient een minimale steekproef te worden aangehouden volgens tabel 2.1. Deze grootte is bepaald volgens een formule uit het polytechnisch zakboek.

AANTAL VERTREKKEN GROOTTE STEEKPROEF

1 1

2 2

5 4

10 7

25 13

50 17

100 20

500 23

>500 25

tabel 2.1 Grootte van de steekproef

Page 13: Installatie Performance Scan (IPS)

Installatie Performance Scan (IPS) 2.2 | Rijksdienst voor Ondernemend Nederland | 2EGOW1303 | 2014 13

Scannen van het verwarmingssysteem

3.1 Registratie van basisgegevens (verwarming en koeling)Het blad Basisgegevens dient als eerste te worden ingevuld. Het is hetzelfde voor de beide scans, maar afhankelijk van de scan worden de relevante vragen zichtbaar. De vragen betreffen een algemene inventari-satie. Met deze gegevens wordt onder andere bepaald in welke klasse de installatie wordt ingedeeld. Afhankelijk van deze klasse zijn een of meerdere vragen niet van toepassing, ook in andere invoerbladen. De ingevoerde basisgegevens bepalen ook welke knoppen van gegevensbladen in het menu worden geactiveerd.

B1 Noteer de adresgegevens van de locatie waar de installatie zich bevindt. Noteer daarnaast een contact-persoon en de opnamedatum. De datum van de start van de opname is hierbij leidend.

B2 Noteer in welk jaar het pand is gebouwd. Bij een gebouw dat uit meerdere bouwfasen bestaat, is het oudste deel leidend.

B3 Noteer de gebouwfunctie(s). Een functie dient geselecteerd te worden wanneer deze tenminste 10% van het vloeroppervlak beslaat. Wanneer geen van alle gebouwfuncties van toepassing is, dan ‘kantoor’ selecteren.

B4 Geef aan of er (regelmatig) wordt overgewerkt en zo ja, of er een overwerkschakelaar aanwezig is. Geef tevens aan of er een overwerkschakelaar per zone of sector is. Vraag aan de conciërge of beheerder van het gebouw of er regelmatig wordt overgewerkt. Onder regelmatig overwerken wordt verstaan dat er gemiddeld minimaal eenmaal per week wordt overgewerkt.

B5 Geef aan of de afgelopen tien jaar bouwkundige en/of installatietechnische wijzigingen zijn door-gevoerd die invloed hebben op de warmtevraag. Dit kan van invloed zijn op de beoordeling van de stooklijn.

B6 Onderzoek of er comfortklachten zijn. • De gebouwbeheerders, conciërge of technische dienst hebben vaak een goed beeld van de klachten. • Indien bij voornoemde medewerkers geen klachten bekend zijn, of deze personen afwezig zijn,

wordt een klachteninventarisatie uitgevoerd onder de gebruikers van het pand. Hierbij volstaat een opname bij wijze van steekproef.

De uitvoerder zal altijd moeten onderzoeken of er comfortklachten zijn. Dit in verband met de noodzakelijke onpartijdigheid van de uitvoerder van de scan. Eventueel kan de uitvoerder hier advies geven op basis van zijn ervaring.

B7 Noteer welke voorziening er is voor respectievelijk de basislast en de pieklast voor verwarming. Noteer verder het aantal ketels of clusters van gelijke ketels en de klasse waarin het totale vermogen van de ketels valt. Wanneer het vermogen niet van het typeplaatje valt af te lezen, raadpleeg dan de fabrikant of de productdocumentatie. Ketels die alleen worden ingezet voor het productieproces mogen buiten beschouwing worden gelaten. Wanneer meer dan zes gelijke ketels zijn opgesteld in cascade-opstelling, cluster deze dan zodanig dat het aantal clusters beperkt blijft tot maximaal zes.

B8 Geef aan of er een SCIOS-keuring is uitgevoerd. Als het goed is, is deze aanwezig voor ketels met een nominale belasting van minimaal 100 kW. Hierbij moet ook het nummer van het SCIOS-certificaat van

3

Page 14: Installatie Performance Scan (IPS)

Installatie Performance Scan (IPS) 2.2 | Rijksdienst voor Ondernemend Nederland | 2EGOW1303 | 201414

de organisatie die deze keuring heeft uitgevoerd, worden ingevuld. Wanneer deze keuring niet ouder is dan twee jaar, hoeft de rendementsmeting niet te worden uitgevoerd.

B9 Geef aan of het verwarmingssysteem wordt ingezet voor ruimteverwarming en/of warmtapwaterbereiding. B10 Geef aan of het gebouw is voorzien van een centrale luchtbehandelingsinstallatie (LBK). Alleen de installaties waarbij zowel sprake is van een toevoer- als afvoersysteem vallen onder deze categorie. Centrale afzuiging valt dus niet onder een LBK.

B11 Geef aan of het gebouw is aangesloten op een energieopslagsysteem. Dit is een systeem waarbij ’s winters koude en ’s zomers warmte in de bodem wordt opgeslagen, zodat die in het andere seizoen weer kunnen worden benut. worden vastgesteld. Wanneer een substantieel deel van het gas gebruik wordt voor andere doeleinden dan verwarming of warm tapwater, dient hiervoor gecorrigeerd te worden.

B12 Geef aan of het gebouw is voorzien van (een) koelinstallatie(s). Wanneer er sprake is van veel individuele splitunits dienen deze niet als koelmachine te worden

aangemerkt en afzonderlijk te worden beoordeeld. Wel dient de uitvoerder een afweging te maken of vervanging door een koelmachine haalbaar is. Vanaf een koelvermogen van 50 kW kan dit rendabel zijn.

B13 Om de koelvraag van het gebouw te kunnen beoordelen zijn gegevens nodig over het bruto vloer-oppervlak (BVO), het percentage glasoppervlak in de gevel en de aanwezigheid van buitenzonwering. Het gevraagde glaspercentage betreft het aandeel glas dat aanwezig is in de buitengevel (in formule-vorm: glasoppervlak/geveloppervlak x 100%). Hierbij is de zuidgevel leidend. Wanneer de zuidgevel niet representatief is, dient de westgevel als maatgevend te worden beschouwd.

B14 Ga na of het gasverbruik over een aaneengesloten periode van twaalf maanden bekend is. Het gasverbruik moet kunnen worden onderbouwd met facturen of overzichten van het energiebedrijf. De periode mag niet langer geleden zijn dan drie jaar en in deze periode moet het pand normaal gefunctioneerd hebben. Dit houdt bijvoorbeeld in dat er geen verbouwing heeft plaatsgevonden of er leegstand was. Op basis van het gasverbruik kan de inspectieklasse

B15 Deze vraag betreft de inventarisatie van de aanwezige documentatie. Allereerst overzichten van installatiecomponenten en regelingen. Als deze er niet zijn, dienen ze direct te worden aangemaakt.

• Geef aan of er een STEK-logboek beschikbaar is voor installaties met meer dan 3 kg synthetisch koudemiddel. Deze installaties moeten volgens de ‘Regeling lekdichtheidsvoorschriften koelinstal-laties’ periodiek worden gecontroleerd. De frequentie van controle hangt af van de hoeveelheid koudemiddel, maar bedraagt minimaal één maal per jaar. De resultaten van de controle dienen in een logboek te worden vastgelegd.

• Geef aan of een geldig energieprestatiecertificaatadvies (EPA) voor het pand is opgesteld. Dit advies mag maximaal 10 jaar oud zijn.

• Verder wordt gevraagd naar aanwezigheid van ontwerpspecificaties, onderhoudsplannen, energie-gebruiksgegevens en monitoringsgegevens.

3.2 Opname ketel(s)Wanneer meerdere ketels zijn aangesloten op het verwarmingssysteem, dienen de vragen K2 tot en met K11 per ketel en/of cluster van gelijke ketels te worden ingevuld. Het aantal correspondeert met het aantal ketels of clusters van ketels dat bij de Basisgegevens is ingevuld.

K1 Bij de meeste grotere ketels worden in een logboek, gebouwbeheersysteem (GBS) of een klachten-registratiesysteem de klachten bijgehouden. Wanneer dit het geval is, dient deze te worden gecontroleerd op de frequentie van klachten en storingen. Wanneer een ketel regelmatig in storing valt en de ketel nadert zijn technische levensduur, kan dit betekenen dat de ketel aan vervanging toe is. Wanneer een klacht regelmatig terugkeert, dient de inspecteur op basis van de klacht een advies te geven.

Het is expliciet niet de bedoeling een uitgebreid onderzoek uit te voeren naar de oorzaak van klachten.

Page 15: Installatie Performance Scan (IPS)

Installatie Performance Scan (IPS) 2.2 | Rijksdienst voor Ondernemend Nederland | 2EGOW1303 | 2014 15

Wanneer de oorzaak eenvoudig is vast te stellen, dient hier een advies te worden gegeven om de klacht te verhelpen. Deze dient te worden opgenomen bij de opmerkingen in het adviesblad. Wanneer de oorzaak niet eenvoudig is vast te stellen, dient er advies te worden gegeven de oorzaak van de klacht te onderzoeken.

K2 De aanwezige ketels dienen te worden geïdentificeerd. Vastgelegd wordt het merk, type (atmosferisch, overdruk), rendementsklasse, bouwjaar en of de ketel wordt ingezet voor de basislast of als piekketel.

K3 Geef aan of en hoe het vermogen van de ketel wordt geregeld.

K4 Geef aan bij de ketels die een bedrijfsurenteller hebben, hoeveel uren de ketel(s) op vol vermogen en wanneer van toepassing op deellast hebben gedraaid.

K5 Bepaal aan de hand van het logboek of de vignetten op de ketel of de ketel regelmatig wordt onderhouden.

K6 Het rendement van de ketel dient te worden bepaald op basis van de SCIOS-keuring, een onderhouds-rapport of een uitgevoerde rendementsmeting. Boven de kolommen staat aangegeven welke bron voor deze ketel dient te worden aangehouden. Indien het rendement onbekend is, selecteer dan ‘Niet mogelijk’, en ga verder met vraag K7. Bij een cascadeopstelling dienen meerdere ketels te worden gemeten en dient het gemiddelde rendement te worden ingevoerd.

Bepaling met rendementsmeting

Indien mogelijk wordt het rendement bepaal door middel van een rookgasmeting. De meetsonde dient te worden aangebracht in het rookgasafvoerkanaal, zo dicht mogelijk bij de ketel. Steek de sonde tot in het midden van de pijp. Hier is de temperatuur over het algemeen het hoogst. Wanneer de ketel is voorzien van een concentrische toe- en afvoer van verbrandingslucht en er geen voorziening is voor het uitvoeren van een rendementsmeting, moet het rendement anders worden bepaald. De rookgas-meting dient te worden uitgevoerd op hoog vermogen.

Trekonderbreker Bij rookgasafvoerkanalen met een trekonderbreker dient tussen de ketel en de trekonderbreker te

worden gemeten. Meestal kan vanuit de trekonderbreker de sonde worden ingebracht. Bij ketels met een aangebouwde trekonderbreker kan het beste boven de warmtewisselaar worden gemeten. Indien de meting boven de warmtewisselaar niet mogelijk is of er vindt een te grote variatie in de gemeten waarden plaats wanneer u de sonde beweegt over het wisselaarsoppervlak, dan verdient het de voorkeur na de trekonderbreker de meting uit te voeren. Kies een plaats op ongeveer een halve meter boven de trekonderbreker.

Zonder trekonderbreker Voor toestellen zonder trekonderbreker en met ventilator is in de afvoer veelal een aansluitpunt

aanwezig om rookgassen te meten. Zo niet, breng deze dan aan en zorg dat de opening na gebruik weer wordt afgesloten.

Dubbelwandige kanalen Opgemerkt moet worden dat bij een dubbelwandig kanaal voor rookgasafvoer en luchttoevoer de

kanalen bij de ketel vaak nog wel gescheiden zijn. Ook heeft de ketel soms een aansluiting om de meting uit te voeren.

Het rendement wordt door de apparatuur berekend op basis van CO2 of O2 en het temperatuurverschil tussen verbrandingslucht en het verbrandingsgas. Dus naast de verbrandingsgastemperatuur is ook de luchttemperatuur nodig. Het apparaat neemt als verbrandingsluchttemperatuur automatisch aan dat dit de ruimtetemperatuur is. Veelal wordt tijdens het opstarten van de meter automatisch de ruimte-temperatuur opgenomen. Bij open ketels is dat juist.

Bij gesloten ketels komt per definitie de verbrandingslucht van buiten. Voor de rendementsbepaling van gesloten ketels dient vooral in de winter de buitenlucht te worden opgenomen door het apparaat.

Page 16: Installatie Performance Scan (IPS)

Installatie Performance Scan (IPS) 2.2 | Rijksdienst voor Ondernemend Nederland | 2EGOW1303 | 201416

K7 Bepaal het ketelrendement op basis van het typeplaatje. Wanneer dit niet mogelijk is, dient ‘ Niet mogelijk’ te worden geselecteerd.

Rendementsbepaling op basis van typeplaatje of productspecificatie In sommige gevallen is het rendement van de ketel opgenomen op het typeplaatje of in de

productspecificatie. Deze waarde kan dan worden overgenomen. Wanneer het rendement weerge-geven is op onderwaarde dient dit te worden vermenigvuldigd met 0,9.

Wanneer het rendement niet is opgenomen op het typeplaatje, kan het rendement worden berekend door middel van de volgende formule.

Nominaal vermogen (kW) Rendement = ------------------------------------ x 100% Belasting op bovenwaarde (kW)

Neem deze waarde over.

Rendementsbepaling op basis van standaardwaarden Wanneer het rendement niet kan worden gemeten en ook niet kan worden bepaald aan de hand

van een typeplaatje, worden de volgende standaardwaarden gehanteerd. • HR-ketel: 86%. • VR-ketel: 81%. • CR-ketel: 75%.

K8 Om een jaargebruiksrendement te bepalen, dient het vollastrendement te worden gecorrigeerd met de stralings- en convectieverliezen. Kies het juiste antwoord dat van toepassing is. Een verwarmde ruimte is een ruimte die wordt verwarmd ten behoeve van het werkklimaat in die ruimte.

K9 Om een jaargebruiksrendement te bepalen, dient het vollastrendement te worden gecorrigeerd op het verlies van een eventueel aanwezige waakvlam. Kies het juiste antwoord dat van toepassing is.

K10 Tot medio het jaar 1993 kunnen fabrikanten asbest hebben verwerkt in de ketels; daarna was dit vanwege het asbestverbod verboden. Wanneer u aan de hand van fabrikantgegevens, Kleintje Asbest2 of andere informatiebronnen vermoedt dat de ketel asbest bevat, open dan de ketel niet en geef aan dat de ketel vermoedelijk asbest bevat. Wanneer de ketel zeker geen asbest bevat, beoordeel vervolgens het isolatiemateriaal van de mantel van de ketel.

K11 Beoordeel of de ketelisolatie is beschadigd of verouderd.

3.3 KetelregelingKR1 Bepaal op basis waarvan de aanvoertemperatuur wordt geregeld. De manier van regelen is te achterha-

len via de instellingen van de regeling. Wanneer het niet mogelijk is op deze wijze de manier van regeling te achterhalen, kan het principeschema worden geraadpleegd. Hierbij dient er rekening mee te worden gehouden dat het principeschema niet overeen hoeft te komen met de werkelijkheid.

KR2 Bepaal of de buitenvoeler aan de noordzijde (uit de zon) van het pand is aangebracht. Het noorden kan op verschillende manieren worden bepaald.

1 aan de hand van een kompas. 2 aan de hand van de zonnestand in relatie met het moment van waarneming.

2 Uitgave van Kente

Page 17: Installatie Performance Scan (IPS)

Installatie Performance Scan (IPS) 2.2 | Rijksdienst voor Ondernemend Nederland | 2EGOW1303 | 2014 17

KR3 Controleer de gemeten temperatuur die door de buitenvoeler wordt doorgegeven aan de ketel en vergelijk deze met de werkelijke waarde die aan de noordzijde van het gebouw met een eigen tempera-tuuropnemer wordt gemeten. Meet de buitenluchttemperatuur met een gekalibreerde meter in de wind en uit de zon.

KR4 Lees de stooklijn af, zoals deze in de regeling is ingevoerd. Het voetpunt is de temperatuur van het CV-water bij de koudste buitentemperatuur, vb: 80 °C bij een buitentemperauur van -10 °C. Het eind punt is de minimale temperatuur van het CV-water, voorbeeld 40 °C vanaf een buitentemperatuur van 10 °C.

KR5 Beoordeel of de ruimtevoeler geplaatst is in een ruimte die een goede indicatie geeft van de tempera-tuur binnen in het gebouw. Locaties die een slechte indicatie opleveren zijn:

• een gang met een buitendeur die regelmatig open gaat; • een ruimte met een extreme interne warmtelast (bijvoorbeeld serverruimte); • een ruimte met veel zoninstraling (kamer op het zuiden).

KR6 Controleer de gemeten temperatuur die door de ruimtevoeler wordt doorgegeven aan de ketel en vergelijk deze met de werkelijke waarde die in de ruimte waar de ruimtevoeler zich bevindt met een eigen tempertuuropnemer wordt gemeten. Meet de ruimtetemperatuur met een gekalibreerde meter en uit de zon.

KR7 Bepaal of en zo ja, waar de externe (buiten de ketel) temperatuuropnemer voor de aanvoertemperatuur is geplaatst.

KR8 Controleer de gemeten temperatuur die door de externe temperatuuropnemer als aanvoertemperatuur wordt afgegeven aan de ketel en vergelijk deze met de werkelijke waarde die wordt gemeten. Meet de aanvoertemperatuur met een gekalibreerde meter, door de temperatuuropnemer tegen de leiding te plaatsen in de buurt van de temperatuuropnemer van de cv-installatie.

KR9 Geef aan of er een bedrijfstijdafhankelijke regeling is. Zo ja, of de regeling per sector of per pand regelt en of de regeling is voorzien van een optimiser.

Wanneer een bedrijfstijdregeling aanwezig is, controleer dan of de ingestelde kloktijden zijn afgestemd op de bedrijfstijden. Het systeem mag niet later dan een half uur na de eindtijd afslaan en niet eerder dan 3 uur voor de begintijd starten.

3.4 Afstemming meerdere ketelsMK1 Bepaal of de hydraulische afsluitmogelijkheid aanwezig is. Hydraulische afsluitmogelijkheden zijn

afsluiters of kleppen voor de ketel. Controleer hiervan ook de open-/dichtregeling. Hierbij is het van belang dat ketels die niet operationeel zijn, automatisch worden afgesloten van het verwarmingssysteem.

MK2 Bepaal of er een volgordeschakeling is aangebracht tussen de ketels. Het verschil tussen volgorde-schakeling en gelijkwaardige schakeling is te zien aan het inschakelmoment in de regeling van de ketels. Bij gelijktijdig inschakelen kennen de ketels ongeveer evenveel bedrijfsuren.

Bij een volgordeschakeling wordt de ketel die de hoogste prioriteit heeft standaard als eerste ingezet. Deze ketel levert de basislast. In de meeste gevallen krijgt de ketel met het hoogste opwekkingsren-dement de hoogste prioriteit.

MK3 Bepaal of de regeling zodanig is ingesteld dat de ketel die de basislast verzorgt eerst op vol vermogen draait, voordat de volgende ketel wordt ingeschakeld. De capaciteit van de basislast dient dus eerst volledig te worden aangesproken, voordat de capaciteit van de piekketel wordt gebruikt.

Page 18: Installatie Performance Scan (IPS)

Installatie Performance Scan (IPS) 2.2 | Rijksdienst voor Ondernemend Nederland | 2EGOW1303 | 201418

3.5 Distributiesysteem warmteDW1 Advies op basis van frequentie klachten/storingen: advisering zoals omschreven in de toelichting bij K1.

DW2 Vraag aan de beheerder van het pand of de ontwerp- of revisietekeningen overeenkomen met de huidige installatie. Zo ja, beoordeel of dit antwoord overeenstemt met de bevindingen tijdens de inspectie. Deze beoordeling ter plaatse omvat het bekijken van de technische ruimte en het nagaan of er indicaties zijn dat er wijzigingen zijn aangebracht. Bij wijzigingen van het ontwerp wordt geadviseerd de wijzigingen te documenteren en het ontwerp te laten nazien door een installateur. Een juist ontwerpschema maakt het mogelijk correct in te regelen en bij eventuele storingen de oorzaak te kunnen achterhalen.

DW3 Vraag aan de beheerder of de installatie na eventuele wijzigingen opnieuw is ingeregeld.

DW4 Bepaal in hoeveel zones of gebruiksgroepen het gebouw is opgedeeld. Dit kan aan de hand van het ontwerpschema of aan de hand van een opname van de hydraulische schakeling. Er is sprake van een zone wanneer een groep is voorzien van een eigen temperatuurregeling. Het kan voorkomen dat er sprake is van verschillende distributienetten, die niet op de gebruikelijke manier als zones kunnen worden behandeld. Dit probleem is op te lossen door een nieuwe, zelfstandige scan uit te voeren voor het distributienet dat niet past in de huidige opzet. In feite wordt er voor dit distributienet dan een apart optimalisatietraject doorlopen.

DW5 Door het vergelijken van de opgemeten drukverschillen van de inregelafsluiters met de waarden uit het inregelrapport kan worden beoordeeld of er grote afwijkingen zijn opgetreden. Wanneer er grote afwijkingen ten opzichte van het inregelrapport worden vastgesteld, dan is het systeem niet meer correct ingeregeld. De situatie, zoals omschreven in het inregelrapport, is dan verstoord. Bij de controle van de inregelafsluiters wordt in eerste instantie gecontroleerd of de afsluiters in dezelfde stand staan als vermeld in het inregelrapport. Wanneer de stand afwijkt of de stand niet te controle-ren is, wordt de drukval over de afsluiters steekproefsgewijs gemeten en vergeleken met het inregelrapport.

ToelichtingInregelafsluiters hebben als doel de pompflow op een juiste manier te verdelen over het systeem, zodat iedere groep voldoende flow krijgt voor correct functioneren. De flow mag echter niet te groot zijn, omdat anders de retourtemperatuur te veel oploopt en er daarmee onnodig energie wordt verbruikt. Het is dus belangrijk dat een installatie goed wordt ingeregeld en dat de stand van de afsluiters correct blijft. De belangrijkste mogelijkheden waardoor een inregelafsluiter niet correct meer functioneert, zijn de volgende.• Wijziging van het systeem. Door een wijziging in het systeem (extra afnemers of iets dergelijks) zal de

verdeling van de flow over het hele systeem wijzigen. Opnieuw inregelen is dan noodzakelijk.• Wanneer een pomp of klep wel is voorzien van een inregelafsluiter, maar niet van een open-/dichtafsluiter,

wordt de inregelafsluiter in de praktijk gebruikt als normale afsluiter. Bij vervanging van een pomp of klep zal de inregelafsluiter dan geheel worden gesloten. Bij het weer openen wordt de afsluiter dan vaak niet in de juiste stand terug gebracht maar geheel geopend.

Beide punten worden gecontroleerd. Er wordt nagevraagd of er wijzigingen zijn aangebracht en bij de grote installaties gemeten door de drukval over de afsluiter te vergelijken met het inregelrapport. Daarnaast wordt dit geverifieerd door het meten vaan aanvoer- en retourtemperaturen (DW8). Tot slot wordt gecontroleerd of er inregelafsluiters zijn die in een geheel geopende stand staan. Dit is meestal een aanwijzing dat deze gebruikt is als open-/dichtafsluiter en niet correct is teruggeplaatst.

Page 19: Installatie Performance Scan (IPS)

Installatie Performance Scan (IPS) 2.2 | Rijksdienst voor Ondernemend Nederland | 2EGOW1303 | 2014 19

DW6 Inregelafsluiters dienen om de flow op een juiste wijze te verdelen door de installatie. Wanneer er een of meer inregelafsluiters per cluster geheel geopend zijn, is de inregelafsluiter waarschijnlijk gebruikt als afsluiter en niet in oude stand terug geplaatst.

DW7 Bij controle van de juiste aansluiting van wijzigingen in het ontwerp dient, voor zover toegankelijk en haalbaar, te worden nagegaan of de wijziging op een logische wijze is ingepast in het distributiesysteem.

DW8 Raadpleeg het ontwerpschema om de ontwerptemperaturen te achterhalen. Wanneer het ontwerp-schema niet beschikbaar is, mag worden uitgegaan van een 90-/70-systeem, tenzij er andere gegevens of aanwijzingen beschikbaar zijn.

DW9 Meet per groep de aanvoer- en retourtemperatuur, voor zover dit mogelijk is.

DW10 Bepaal de instelling van de stooklijnen voor de distributiegroepen.

DW11 Bepaal of de distributiepomp is voorzien van een automatische toerenregeling. Bij een toeren-geregelde pomp is het systeem beter regelbaar en wordt er niet meer water verpompt dan nodig is.

DW12 De beoordeling van de mate van isolatie van de distributieleidingen en appendages, voor zover de delen toegankelijk zijn, volstaat met een visuele inspectie. Leidingen dienen in principe altijd geïsoleerd te zijn. Voor appendages wordt soms een uitzondering gemaakt. In enkele uitzonderlijke gevallen mogen appendages niet geïsoleerd zijn om oververhitting te voorkomen. Raadpleeg bij twijfel de fabrikant of leverancier.

DW13 Beoordeel de waterdruk van het systeem. Een te lage waterdruk kan wijzen op lekkages of achter-stallig onderhoud.

Bij het achterhalen van waterlekkages kan, indien aanwezig, ook gebruik worden gemaakt van de gegevens op de watermeter van het verwarmingssysteem en in het logboek of gebouwbeheer-systeem. Hieruit kan blijken dat de installatie regelmatig wordt bijgevuld.

3.6 Afgiftesysteem warmteAS1 Let er bij de afgifte van warmte bijvoorbeeld op of de inventaris een belemmering vormt. Ook hier

geldt dat een visuele inspectie volstaat. De inspectie volstaat bij het steekproefsgewijs bezoeken van verschillende soorten verwarmde ruimten.

AS2 Bij het beoordelen van vervuiling van de afgifte-units, wordt alleen gekeken naar de luchtzijdige kant van de afgifteunit. Het is dus niet de bedoeling het waterzijdige gedeelte van de unit te openen en te controleren op vervuiling. Een recent onderhoudsrapport kan ook zinvolle informatie bevatten over de conditie van het afgiftesysteem.

AS3 Wanneer een luchtgordijn geen warmte meer hoeft te leveren, mag in het algemeen ook de ventilator worden uitgeschakeld.

AS4 De controle volstaat bij het steekproefsgewijs bezoeken van verschillende verwarmde ruimten. Daarnaast kan de technisch beheerder hier vaak uitsluitsel over geven. De wijze waarop de individuele regeling is vormgegeven (thermostaatkranen of ruimteopnemers) is hier niet van belang.

AS5 Bij de controle van de juiste plaatsing van ruimtethermostaten kan worden gelet op de zon-toetreding tot het opnamepunt, de positie ten opzichte van de afgiftepunten en de afscherming door inventaris. De controle volstaat met het steekproefsgewijs bezoeken van verschillende soorten verwarmde ruimten.

Page 20: Installatie Performance Scan (IPS)

Installatie Performance Scan (IPS) 2.2 | Rijksdienst voor Ondernemend Nederland | 2EGOW1303 | 201420

3.7 TapwaterDe beoordeling van het warm tapwater systeem valt niet onder de verplichte EPBD-keuringen. Daarom zijn alleen die aspecten meegenomen die eenvoudig geïntegreerd kunnen worden in de scan, en waar beoorde-ling een toegevoegde waarde levert.

T1 Controleer of de tapwatervragers zijn aangesloten op een zelfstandige afnemersgroep.

T2 Controleer of de tapwatergroep bij iedere buitentemperatuur een minimale aanvoertemperatuur van 65°C kent.

T3 Controleer of er een voorraadsysteem voor warm water wordt gebruikt.

T4 Meet, indien mogelijk, het drukverschil over de inregelafsluiter. Zie voor een toelichting vraag DW5 van paragraaf 3.5.

T5 Controleer de stand van de inregelafsluiter. Zie voor een toelichting vraag DW5&6 van paragraaf 3.5.

T6 Meet, wanneer er sprake is van een circulatienet, de uitkoeling van dit net, voor zover dit mogelijk is. Wanneer de uitkoeling onrealistisch hoog of laag is, dient deze later opnieuw te worden gemeten, zodat er geen onterecht advies wordt gegeven.

T7 Voor de beoordeling van de mate van isolatie van de distributieleidingen en appendages, voor zover de delen toegankelijk zijn, volstaat een visuele inspectie. Leidingen dienen in principe altijd geïsoleerd te zijn. Voor appendages wordt soms een uitzondering gemaakt. In enkele uitzonderlijke gevallen mogen appendages niet geïsoleerd zijn om oververhitting te voorkomen. Raadpleeg bij twijfel de fabrikant of leverancier.

3.8 Afgifte woningenW1 Noteer hier het aantal woningen dat is aangesloten op de collectieve installatie. In geval van een

individuele installatie is dit 1.

W2 Dit aspect is in het algemene bekend bij de technisch beheerder. Is dit niet het geval, dan volstaat het steekproefsgewijs bezoeken van verschillende verwarmde ruimten.

W3 Wanneer er geen klachten zijn, worden de woningen niet individueel bezocht en gecheckt. Indien er klachten zijn wordt het aantal te onderzoeken woningen bepaald uit de steekproefomvang volgens methode uit paragraaf 2.4

W4 Individuele controle van de woningen. • Bij de controle van de juiste plaatsing van ruimtethermostaten kan worden gelet op de zon-

toetreding tot het opnamepunt, de positie ten opzichte van de afgiftepunten en de afscherming door inventaris.

• Let er bij de afgifte van warmte bijvoorbeeld op of de inventaris een belemmering vormt. • Bij het beoordelen van vervuiling van de afgifte-units, wordt alleen gekeken naar de luchtzijdige kant

van de afgifteunit. Het is dus niet de bedoeling het waterzijdige gedeelte van de unit te openen en te controleren op vervuiling. Een recent onderhoudsrapport kan ook zinvolle informatie bevatten over de conditie van het afgiftesysteem. Ook hier geldt dat een visuele inspectie volstaat.

• Comfortklachten zullen altijd door de inspecteur moeten worden gecheckt. Dit in verband met de noodzakelijke onpartijdigheid van de inspecteur. Eventueel kan de inspecteur hier advies geven op basis van zijn ervaring.

Page 21: Installatie Performance Scan (IPS)

Installatie Performance Scan (IPS) 2.2 | Rijksdienst voor Ondernemend Nederland | 2EGOW1303 | 2014 21

3.9 Alternatieven verwarmingVoor de bepaling van alternatieven kan de beheerder of eigenaar van te voren de bouwtekeningen, EPC- berekeningen en dergelijke verzamelen. Op basis hiervan kan deze tabel snel en betrouwbaar worden ingevuld.

AI12 Ga na of de toepassing van een WKK mogelijk is.Dit is afhankelijk van het gasgebruik en de verdeling van het gasgebruik over het jaar.

Al13 ga na of de toepassing van warmtepompen realistisch is. Een voorwaarde voor de toepassing van een warmtepomp is de aanwezigheid van een laagtemperatuurafgiftesysteem. Van belang is dat er een aanzienlijk deel van het afgiftesysteem (voor het grootste deel van het jaar) voldoende heeft aan een temperatuur van maximaal 55°C.

Al14 Ga na of er voldoende geschikt dakoppervlak beschikbaar is voor plaatsing van zonnecollectoren. Een dakoppervlak is geschikt voor zonnecollectoren wanneer het een plat dak is of wanneer een schuin dak gericht is op het zuidwesten, zuiden of het zuidoosten.

3.10 Beoordeling onderhoudscontract CVIn deze module wordt het onderhoudscontract beoordeeld op volledigheid van de controlepunten.Ga voor de verschillende controlepunten na of deze zijn opgenomen in het onderhoudscontract. Vervolgens dient aan de hand van de onderhoudsrapportage te worden nagegaan of deze controlepunten daadwerkelijk zijn uitgevoerd.

Page 22: Installatie Performance Scan (IPS)

Installatie Performance Scan (IPS) 2.2 | Rijksdienst voor Ondernemend Nederland | 2EGOW1303 | 201422

Scannen van het airconditioningsysteem

4.1 Registratie van basisgegevensHet blad Basisgegevens dient als eerste te worden ingevuld. Dit is voor de scan van het verwarmingssysteem en het airconditioningsysteem hetzelfde, maar afhankelijk van de scan worden de relevante vragen zichtbaar. Dit blad is toegelicht in paragraaf 3.1

4.2 Basisgegevens het airconditioningsysteemDeze module wordt voor elke koelinstallatie apart ingevuld. Een installatie wordt gedefinieerd als de combinatie van componenten die aan elkaar zijn gekoppeld. De volgende componenten kunnen onderdeel uitmaken van een installatie.• Compressor(en).• Condensor(s).• Verdamper(s).• Koeltoren(s).• Centrale luchtbehandelingskast(en).• Luchtdistributie.• Koude distributie.• Luchtinblaas al dan niet met nabehandeling.• Decentrale klimaatapparatuur.

R1 Vul de gevraagde gegevens in. Neemt u kennis van de volgende opmerkingen:. • De gevraagde gegevens kunnen voor een groot deel worden afgelezen van het typeplaatje van

de compressor(en) of worden opgezocht in de documentatie of de Eurovent-website (www.eurovent-certification.com).

• Voor de metingen van de temperaturen en stroommeting kan gebruik gemaakt worden van gegevens uit een STEKkeuring of onderhoudsrapportage, mits deze niet ouder is dan twee jaar.

• Wanneer de metingen wel uitgevoerd moeten worden, kan gebruik gemaakt worden van de standaard meetapparatuur, bestaande uit een ampèretang, een manometerset en thermometer.

• Installaties met een koudemiddelinhoud van minder dan 3 kg, hoeven niet bemeten te worden. • Ontwerp koelvermogen (kWth): dit betreft het totale koelvermogen van de installatie. Dit vermogen

moet per installatie worden opgegeven. Het koelvermogen is opgegeven of moet worden berekend als de som van de koelvermogens van meerdere compressoren.

• Het is van belang dat het koelvermogen voor Eurovent respectievelijk EN 12900 condities wordt op - gegeven, namelijk bij een verdampingstemperatuur van 5°C en een condensatietemperatuur van 50°C.

• De gevraagde temperaturen kunnen worden overgenomen uit de onderhouds- of STEK-rapportage, mits deze niet ouder zijn dan 2 jaar.

• Het is van cruciaal belang dat het stroomverbruik door de inspecteur zélf wordt gemeten, onder vollast. Wanneer abusievelijk wordt uitgegaan van het nominale stroomverbruik op het typeplaatje wordt in plaats van het werkelijke rendement immers de fabrieksopgave gehanteerd en beoordeeld. Overigens mag hier wel gebruik worden gemaakt van historische meetgegevens uit een STEK-keuring of onderhoudsrapportage, mits deze niet ouder zijn dan twee jaar.

• Na het invullen van de gegevens dient op de knop ‘Bereken installatie’ geklikt te worden. Door toepassing van een macro worden op de achtergrond de ingevulde gegevens ingelezen in het (verborgen) tabblad ‘meetbrief ’. In het tabblad ‘meetbrief ’ wordt het rendement van de koel-installatie berekend en beoordeeld. Eventueel wordt op basis hiervan een advies uitgebracht. Voor deze procedure is verder geen tussenkomst van de gebruiker nodig.

4

Page 23: Installatie Performance Scan (IPS)

Installatie Performance Scan (IPS) 2.2 | Rijksdienst voor Ondernemend Nederland | 2EGOW1303 | 2014 23

R2 Ga na of er energiemeters en prestatiemeters aanwezig zijn en of die worden uitgelezen. Noteer het verbruik in het laatste jaar. Als de hoeveelheid geproduceerde koude in kWh bekend is, moet men dit met 3,6 vermenigvuldigen om het aantal gigajoule (GJ) te krijgen.

R3 Ga per installatie na welke componenten aanwezig zijn en moeten worden meegenomen in de rest van de inspectie. Dat zijn die componenten die een directe invloed op het energieverbruik voor koeling hebben.

4.3 Opwekking koude, visuele inspectieBij elke vraag in dit blad geldt dat er als eerste gevraagd wordt of het betreffende element is opgenomen in het onderhoudsplan. Wanneer dit niet het geval is, dient het element beoordeeld te worden. Voor de vragen OK1 tot en met OK14 geldt dat bij de beoordeling de antwoorden voor elke koelinstallatie moeten worden ingevuld.

OK1 Controleer de kloktijd. De afwijking van de aangegeven en de werkelijke tijd van de bedrijfsklok dient maximaal tien minuten te bedragen.

OK2 Controleer de bedrijfstijd. Wanneer een bedrijfstijdregeling aanwezig is, controleer dan of de in- en uitschakeltijden van de klok samenvallen met de werktijden. Er is sprake van een grote afwijking wanneer de inschakeltijd meer dan 60 minuten afwijkt van de bedrijfstijd, tenzij er sprake is van beton kernactivering als koudeafgiftesysteem. De uitschakeltijd mag niet meer dan 30 minuten afwijken.

OK3 Controleer de locatie van de opnemers. De juiste plaats voor de meting van de aanvoertemperatuur is de centrale verdeler van de koude. Controleer bij ruimtetemperatuurmetingen of de aangesloten regeling daadwerkelijk de ruimtetemperatuur in de betreffende ruimte beïnvloedt.

OK4 Controleer de opnemers. Controleer de werking van de opnemers door middel van een represen-tatieve steekproef, zie paragraaf 2.4. Een afwijking van meer dan 1°C tussen gemeten temperaturen en weergegeven temperaturen geldt als een te grote afwijking.

OK5 Controleer of er gelijktijdige verwarming en koeling optreedt. Tegelijk koelen en verwarmen is mogelijk bij een 4-pijps distributiesysteem. Controle is mogelijk door controle van de stooklijnen (of andere regeling van de aanvoertemperatuur) van zowel de verwarming als de koeling. Wanneer de koelgrens lager ligt dan de stookgrens is er sprake van gelijktijdige verwarming en koeling.

OK6 Controleer de delta T over de verdamper. Deze vraag is van toepassing indien een gekoeld water-systeem wordt gebruikt om de koude te distribueren. In dat geval wordt het temperatuurverschil tussen uitgaand en retour gekoeld water bepaald. Gebruik hiervoor bij voorkeur beschikbare historische gegevens uit het GBS.

OK7 Controleer of installatie niet pendelt. Wanneer het aantal starts meer bedraagt dan vier per uur is de systeeminhoud te klein.

OK8 Controleer of de circulatiepomp voor het gekoeld water uitschakelt wanneer er geen koudevraag is.

OK9 Beoordeel de isolatie van de zuigleidingen.

OK10 Controleer of de compressor draait zonder bovenmatige trillingen of geluiden.

OK11 Controleer de draairichting van de ventilatoren op de condensors (indien aanwezig). Bij horizontaal geplaatste ventilatoren wordt normaal gesproken de lucht van onder naar boven door de condensor getrokken.

Page 24: Installatie Performance Scan (IPS)

OK12 Controleer of de koelribben van de condensors vervuild zijn. Vervuiling van de koelribben leidt tot een vermindering van de luchtstroming door de condensor en verlaagd de warmteoverdracht van het koudemiddel naar de lucht. Dit zal leiden tot minder of onvoldoende afkoeling van het koudemid-del, waardoor het energiegebruik onnodig hoog wordt.

OK13 Controleer de luchtaanzuiging condensor. Let met name op of de lucht voldoende vrij kan worden aangezogen en afgeblazen. Bij plaatsing naast of tussen hoge gebouwen bestaat het risico van kortsluiting van de lucht, waardoor afgeblazen lucht opnieuw wordt aangezogen.

OK14 Controleer de condensor. Er is sprake van (voor)verwarmde lucht, wanneer de lucht die wordt aangezogen door de condensors deels bestaat uit uitblaaslucht uit de luchtbehandeling of uit rookgassen vanuit een verwarmingsinstallatie.

OK15-OK19 Deze punten betreffen de koeltorens. In verband met het risico van legionellabesmetting mag deze

alleen door gekwalificeerd personeel, voorzien van de benodigde persoonlijke beschermings-middelen, worden geopend en beoordeeld. Bij deze inspectie wordt dan ook alleen nagegaan of uit onderhoudsplannen en/of rapporten blijkt dat deze aspecten periodiek worden uitgevoerd. Het onder houd is regelmatig wanneer het tenminste voldoet aan de eisen volgens de F-gasseninspectie. Onderhoud aan de overige componenten dient tenminste jaarlijks plaats te vinden. Controle op de uitvoering vindt plaats door controle van het logboek.

OK20 Controleer bij het energieopslagsysteem de gemiddelde delta T tussen onttrekking en injectie. Bepaal de gemiddelde delta T aan de hand van de volgende formule:

geladen energiehoeveelheid (warmte of koude) Delta T = -------------------------------------------------------------------------------------- (1,16* verpompte waterhoeveelheid in verwarmings- respectievelijk koelbedrijf ) Een gemiddelde delta T van minder dan 3°C (voor koeling en/of verwarming) duidt op een niet

optimaal werkende installatie.

4.4 Distributie koudeDeze module is vergelijkbaar met de module distributiesysteem warmte, zie hiervoor paragraaf 3.5.

4.5 Decentrale units koudeafgifteBij elke vraag in dit blad geldt dat er als eerste wordt gevraagd of het betreffende element is opgenomen in het onderhoudsplan. Wanneer dit niet het geval is, dient het element te worden beoordeeld (voor elke installatie).

DI 1 Controleer of er comfortklachten zijn. Comfortklachten zijn geregistreerd in het blad Basisgegevens. De gebouwbeheerder of technische dienst heeft vaak een goed beeld van de klachten. Vraag bij deze functionarissen na of er comfortklachten bekend zijn. Wanneer deze niet te raadplegen zijn, voer dan afhankelijk van de situatie een steekproef uit onder de gebruikers van het pand. Deze vraag zal altijd door de inspecteur moeten worden gecheckt. Dit in verband met de noodzakelijke onpartijdigheid van de inspecteur. Eventueel kan de inspecteur hier advies geven op basis van zijn ervaring.

Controleer in geval van klachten over tocht in luchtstroming of de inblaasroosters in de ruimtes werkelijk inblaasroosters zijn en of er voor de afzuiging gebruik gemaakt is van afzuigroosters.

DI 2&3 Wanneer een bedrijfstijdregeling aanwezig is, controleer dan of de in- en uitschakeltijden van de klok samenvallen met de werktijden. Controleer ook of de kloktijd van de installatie overeenkomt met de werkelijke tijd. Er is sprake van een grote afwijking wanneer de inschakeltijd meer dan 60 minuten afwijkt van de bedrijfstijd en de uitschakeltijd meer dan 30 minuten.

Installatie Performance Scan (IPS) 2.2 | Rijksdienst voor Ondernemend Nederland | 2EGOW1303 | 201424

Page 25: Installatie Performance Scan (IPS)

Installatie Performance Scan (IPS) 2.2 | Rijksdienst voor Ondernemend Nederland | 2EGOW1303 | 2014 25

DI 4 Controleer dit punt door middel van een representatieve steekproef (zie paragraaf 2.4). Bij de controle van de juiste plaatsing van ruimtethermostaten kan worden gelet op de zontoetreding tot het opnamepunt, de positie ten opzichte van de afgiftepunten en de afscherming door inventaris.

DI 5 Controleer de werking van de opnemers door middel van een representatieve steekproef, zie paragraaf 2.4.

DI 6 Controleer of vertrekken gelijktijdig gekoeld en verwarmd worden. Gelijktijdige verwarming en koeling van een vertrek is mogelijk indien de minimale koeltemperatuur lager is (bijvoorbeeld 20 °C) dan de maximale verwarmingstemperatuur (bijvoorbeeld 22°C). Ga na of de regeling van verwarming en koeling dit uitsluit. Idealiter is de minimale koeltemperatuur minstens 2°C hoger dan de maximale verwarmingstemperatuur.

DI 7 Controleer de aan- en afvoer van de lucht. Let er bij de afgifte van koude bijvoorbeeld op of de inventaris een belemmering vormt. Bij het beoordelen van vervuiling van de afgifte-units, wordt alleen gekeken naar de luchtzijdige kant van de afgifte-unit. Het is dus niet de bedoeling het water - zijdige gedeelte van de unit te openen en te controleren op vervuiling. Een recent onderhoudsrapport kan ook zinvolle informatie bevatten over de conditie van het afgiftesysteem. Ook hier geldt dat een visuele inspectie volstaat. De inspectie volstaat bij het steekproefsgewijs bezoeken van verschillende soorten gekoelde ruimten.

4.6 Centrale luchtbehandelingBij elke vraag in dit blad geldt dat er als eerste wordt gevraagd of het betreffende element is opgenomen in het onderhoudsplan. Deze vraag kan met Ja worden beantwoord als dat voor alle luchtbehandelingskasten het geval is. Wanneer dit niet het geval is, dient het element te worden beoordeeld. De bevindingen kunnen per luchtbehandelingskast (maximaal 5) worden ingevoerd.In deze scan worden afzuigventilatoren niet meegenomen, omdat de afweging deze te vervangen door gebalanceerde ventilatie met warmteterugwinning alleen te maken is door een gedegen opname van het gebouw. Wanneer er veel afzuigventilatoren zijn, dient de inspecteur deze afweging wel te maken en zo nodig een extra advies hierover op te nemen.

CL1 Bepaal of de klepstand overeenkomt met de aansturing. Bepaal daarnaast of de aansturing overeen-komt met de ontwerpspecificaties.

CL2 Controleer of de temperatuur van de lucht uit de luchtbehandelingskast goed wordt geregeld. Een goede regeling bestaat in het algemeen uit een stooklijn, waarbij de inblaastemperatuur geregeld wordt afhankelijk van de buitentemperatuur.

CL3&4 Wanneer een bedrijfstijdregeling aanwezig is, controleer dan of de in- en uitschakeltijden van de klok samenvallen met de werktijden. Controleer ook of de (interne) kloktijd overeenkomt met de werkelijke tijd.

CL5 Controleer de lekdichtheid. Het is mogelijk dat dit aspect vanwege ontoegankelijkheid van het leidingsysteem niet kan worden gecontroleerd. Vul in dat geval in ‘onbekend, controle niet mogelijk’.

CL6 Controleer de isolatie. Het is mogelijk dat dit aspect vanwege ontoegankelijkheid van het leiding-systeem niet kan worden gecontroleerd. Vul in dat geval in ‘onbekend, controle niet mogelijk’.

CL7 Controleer vrije lucht aan- en afvoer.

CL8 Controleer of de filters vervuild zijn. Tenzij de productspecificaties van de luchtbehandelingskast anders aangeven, kan in het algemeen gesteld worden dat bij een drukval van meer dan 250 Pascal over de filters om de luchtbehandelingskast er sprake is van vervuilde filters.

Page 26: Installatie Performance Scan (IPS)

Installatie Performance Scan (IPS) 2.2 | Rijksdienst voor Ondernemend Nederland | 2EGOW1303 | 201426

CL9 Controleer of de warmtewisselaars vervuild zijn. Het betreft hier de zichtbare vervuiling van de warmtewisselaars.

CL10 Controleer of de LBK’s onverwarmde lucht aanzuigen. Er is sprake van de aanzuig van (voor)verwarmde lucht, wanneer de door de luchtbehandelingskast aangezogen lucht deels bestaat uit uitblaaslucht uit de luchtbehandeling, rookgassen vanuit een verwarmingsinstallatie of lucht die is voorverwarmd door condensors van een koelinstallatie.

4.7 Alternatieven koelingVoor de bepaling van alternatieven op het vlak van de koeling kan de beheerder of eigenaar van te voren de bouwtekeningen, EPC-berekeningen en dergelijke verzamelen. Op basis hiervan kan deze tabel snel en betrouwbaar worden ingevuld.

AI 1 Ga na of de mogelijkheid van vrije koeling realistisch is. Vrije koeling is een optie als er ook bij lage buitentemperaturen veel gebouwkoeling gewenst is. Ga na of de huidige koelinstallatie veel in bedrijf is bij buitentemperaturen van 10°C of lager.

AI 2 Ga na of de toepassing van absorptiekoeling realistisch is. Absorptiekoeling is interessant wanneer er voldoende restwarmte aanwezig is. Als er een WKK is, kan de warmte hiervan ‘s zomers wellicht worden gebruikt voor absorptiekoeling. Van de gezondheidssector en zwembaden is bekend dat deze een relatief gunstige jaarbelasting hebben voor het verwarmingssysteem. Hierbij is de toe passing van een WKK een realistische optie. Dit is ook het geval wanneer er gedurende het grootste deel van het jaar een basislast is voor verwarming.

AI 3 Ga na of de toepassing van adiabatische koeling realistisch is. Bij adiabatische koeling wordt water in de ventilatielucht verneveld. Door verdamping van het water wordt warmte aan de lucht onttrokken. Deze wijze van koelen vergt minder energie dan koeling met een compressiekoelmachine. Adiabatische koeling is een optie bij een voldoende hoog ventilatiedebiet en bij de aanwezigheid van warmterugwinning uit de retourlucht. De warmteterugwinning maakt het namelijk mogelijk toevoerlucht te koelen met adiabatisch gekoelde retourlucht. Op deze wijze wordt geen bevochtigde lucht in het gebouw gebracht.

Een alternatief is dauwpuntskoeling. Hierbij wordt een deel van de aangezogen buitenlucht bevochtigd en gebruikt om de inblaaslucht te koelen. Op deze manier is een lagere inblaas-temperatuur haalbaar dan bij adiabatische koeling.

AI 4 Ga na of de toepassing van warmteterugwinning uit ventilatielucht realistisch is. Door warmte- en koudeterugwinning uit de retourlucht wordt bespaard op energie voor verwarmen en koelen. Het rendement van gangbare warmtewisselaars varieert tussen circa 50% (twin coil) en 80% (warmtewiel). De optie is alleen haalbaar bij debieten > 6.000 m3/u en indien aanvoer- en retourkanaal zich dicht bij elkaar bevinden. Ga na door middel van een visuele inspectie, het raadplegen van de gebouw-beheerder of installatietekeningen of het aanvoer- en retourkanaal van het ventilatiesysteem bij elkaar komen. Selecteer dat de aan- en afvoerkanalen dicht bij elkaar komen wanneer het aanvoer-kanaal en afvoerkanaal niet van elkaar gescheiden zijn door een ruimte met een andere functie dan ‘technische ruimte’. De kanalen bevinden zich dus dicht bij elkaar wanneer ze in dezelfde ruimte of aangrenzende ruimte bevinden. Ook wanneer er zich tussen aanvoer- en afvoerkanaal een derde technische ruimte bevindt, worden de kanalen aangemerkt als ‘dicht bij elkaar’.

AI 5 Ga na of de toepassing van energieopslag in de bodem realistisch is. Het realiseren van een warmte- en koudeopslagsysteem vergt grote investeringen. Daarom is deze optie alleen haalbaar indien het gewenste koelvermogen minimaal 300 kWth. is en indien het aircosysteem toch moet worden gerenoveerd.

Page 27: Installatie Performance Scan (IPS)

Installatie Performance Scan (IPS) 2.2 | Rijksdienst voor Ondernemend Nederland | 2EGOW1303 | 2014 27

AI 6 Ga na of het nuttig gebruik van condensorwarmte realistisch is. Bij condensatie van persgas komt warmte vrij. Door deze warmte met een warmtewisselaar terug te winnen, kan warm water worden gemaakt. Dit kan bijvoorbeeld als warm tapwater worden gebruikt. Deze optie is dan ook interessant als in het gebouw ook ‘s zomers veel behoefte is aan warm tapwater, bijvoorbeeld bij hotels en sportgebouwen. Ga na of het gewenste koelvermogen minimaal 300 kWth. is en of er binnen het gebouw ook ‘s zomers een redelijke warmtevraag is.

Al7 Zie Al2. Bij deze vraag worden externe reststromen bedoeld in de vorm van warmte afkomstig van externe partijen.

Al8 Inventariseer of het gebouw is gesitueerd in de directe nabijheid van oppervlaktewater met een diepte van minimaal drie meter.

Al9 Inventariseer of er ruimte beschikbaar is voor koudebuffers en of de toepassing zinvol is op basis van het tariefverschil tussen piek- en dallevering.

Al10 Inventariseer geschiktheid luchtbehandelings- en inblaassysteem voor toepassing van regelbare ventilatoren. Het gebruik van andere methoden voor het inregelen van de luchthoeveelheid zijn energetisch minder efficient.

Al11 Inventariseer geschiktheid luchtbehandelings- en inblaassysteem voor toepassing van vraagsturing. Door lege ruimtes af te schakelen, kan de ventilatiehoeveelheid worden verlaagd.

Al15 Nachtventilatie kan het energieverbruik voor koeling reduceren. Ga na of de installatie geschikt is voor nachtventilatie en of deze optie ook daadwerkelijk wordt gebruikt.

4.8 Beoordeling onderhoudscontract luchtbehandelingsinstallatieIn deze module wordt het onderhoudscontract beoordeeld op volledigheid van de controlepunten.Ga voor de verschillende controlepunten na of deze zijn opgenomen in het onderhoudscontract. Vervolgens dient aan de hand van de onderhoudsrapportage te worden nagegaan of deze controlepunten daadwerkelijk zijn uitgevoerd.

Page 28: Installatie Performance Scan (IPS)

Rijksdienst voor Ondernemend NederlandSlachthuisstraat 71 | 6041 CB RoermondPostbus 965 | 6040 AZ RoermondT 088 042 42 42E [email protected]

© Rijksdienst voor Ondernemend Nederland | Januari 2014Publicatie-nr: 2EGOW1303

Meer informatie aircokeuring Wilt u meer informatie over de nieuwe aircokeuring? Neem dan contact op met brancheorganisaties NVKL of Uneto-VNI. Ook de medewerkers van ISSO, het kennisinstituut voor de installatie-sector, vertellen u graag meer. Of kijk op www.aircokeuring.nl.