INNOVATION - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/243/545/RUG01-001243545... ·...
Transcript of INNOVATION - Ghent Universitylib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/243/545/RUG01-001243545... ·...
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE
ACADEMIEJAAR 2006-2007
OPEN INNOVATION
Speeding Up the New Product/Business Development
Process
Scriptie voorgedragen tot het bekomen van de graad van: Licentiaat in de toegepaste economische wetenschappen
Optie: Technische Bedrijfskunde
Jean Kizito Nshimiyimana
Onder leiding van Prof. Dr. Bart Clarysse
2007
Vertrouwelijkheidsclausule: “Permission”
I
VOORWOORD
Eén van de belangrijkste trends in de globale economische omgeving is de steeds korter
wordende productlevenscyclus. Dit heeft te maken met een aantal factoren zoals de globalisering
van de economie, de verbetering van informatie- en communicatietechnieken en de daarmee
samenhangende toename van de internationale concurrentie. Concurrenten komen steeds meer uit
onverwachte hoek. Ze zijn ook steeds meer in staat om nieuwe producten of processen te imiteren.
Anderzijds zijn producten steeds complexer geworden en de ontwikkeling ervan vergt steeds meer
multidisciplinaire kennis, met als gevolg dat het productontwikkelingsproces langer wordt
(Chesbrough, 2003a; Van Assen et al., 2006). Nieuw idee
Deze ontwikkelingen liggen aan de basis van een groeiende behoefte aan een nieuwe manier
van innoveren. Innovatie moet sneller, flexibeler en efficiënter gebeuren. Een mogelijk antwoord op
de uitdagingen van het hedendaagse innovatiebeheer is Open Innovation (Teresko, 2004). Dit begrip
werd geïntroduceerd door Prof. Henry Chesbrough en houdt in dat bedrijven niet enkel afhankelijk
moeten zijn van het interne R&D departement maar ook externe bronnen van innovaties moeten
aanwenden (Chesbrough, 2003a). Het is moeilijk om een manager te vinden die niet akkoord gaat
met de basisprincipes van Open Innovation (Hagel III et al., 2006). Dat Open innovatie dé nieuwe
hype in innovatiebeheer is, daar valt niet meer over te discussiëren. De vraag is echter of Open
Innovatie meer is dan een hype.
Met dit eindwerk wil ik de principes, de motivaties, de uitdagingen, en de praktische
uitvoerbaarheid van Open Innovation onderzoeken en toelichten. Deze bijdrage is gericht aan
studenten, academici, ondernemers en investeerders die het hoe en het waarom van Open Innovation
willen begrijpen. Dit werk is bovendien toegankelijk voor beginners die een eerste kennismaking met
het begrip Open innovatie willen maken, maar ook sterk aan te raden bij gevorderden die een
globaal en tegelijk dieper beeld willen krijgen van de verschillende deelelementen van het open
innovatieconcept.
Tot slot wil ik langs deze weg een aantal mensen bedanken voor hun niet te onderschatten
bijdrage voor de totstandkoming van dit eindwerk. Eerst en vooral wil ik mijn promotor Prof. dr.
Bart Clarysse bedanken voor het opwekken van mijn interesse voor deze materie. Mijn dank gaat
ook naar mijn begeleidster Dr. ir. Els Van De Velde voor de nuttige tips en feedback. Ik dank ook
Annelies Bobelyn voor de tijd en inspanning die ze in mijn eindwerk gestoken heeft en Jef Vanneste
en voor zijn nazicht en verbetering van de spelling en grammatica. Verder wil ik ook Liesbeth
Coemans bedanken voor het nalezen van mijn werk, maar vooral ook voor haar steun en
aanmoedigingen. Tenslotte bedank ik mijn familie en vrienden die een onmisbare steun waren
tijdens de totstandkoming van dit eindwerk.
II
INHOUDSTABEL
Voorwoord I Inhoudstabel II Gebruikte afkortingen IV Lijst van tabellen VII Lijst van figuren VIII Lijst van grafieken IX Structuur van het eindwerk X Samenvatting XI Deel 1: Inleiding 1 Deel 2: Closed Innovation Model 10 Deel 3: Open Innovation Model 15 Deel 4: Open Innovation in de praktijk 53 Deel 5: Strategieën voor een succesvol open innovatiebeleid 84 Deel 6: Algemeen Besluit 97
DEEL 1 : INLEIDING
1.1. Wat is innovatie? 2 1.2 Historisch Overzicht: Innovatiemanagement 3 1.3 Belang van innovatie 6 1.4. Closed versus Open Innovation 6 1.5 Methodologie, onderzoeksvragen en belangrijkste resultaten 8
DEEL 2: CLOSED INNOVATION MODEL
2.1. Wat is Closed Innovation? 11 2.2. Kenmerken van Closed Innovation 11 2.3. Bedreigingen voor het gesloten innovatieparadigma 14 2.4. Besluit 14
DEEL 3: OPEN INNOVATION MODEL
3.1. Wat is Open Innovation? 16 3.2. Kenmerken van Open Innovation 18
3.2.1. Open voor onderzoeksallianties 22 3.2.2. Open voor eindgebruikers 25 3.2.3. Open voor IP-management 28 3.2.4. Open voor Venture Capital 30 3.2.5. Open voor Business Model Innovation 32 3.2.6. Open voor Change Management en creativiteit 37
3.3. Motivaties & Uitdagingen van een open innovatiesysteem 39 3.3.1. Motivaties & Uitdagingen van onderzoeksallianties 39 3.3.2. Motivaties & Uitdagingen van eindgebruikers 41 3.3.3. Motivaties & Uitdagingen van IP-management 43 3.3.4. Motivaties & Uitdagingen van Venture Capital 45 3.3.5. Motivaties & Uitdagingen van Business Model Innovation 45
III
3.3.6. Motivaties & Uitdagingen van Change Management en creativiteit 47 3.4. Besluit 52
DEEL 4: OPEN INNOVATION IN DE PRAKTIJK
4.1. Waarom casestudies? 54 4.2. Open innovatie in de biotechnologiesector 54 4.3. Open innovatie bij Johnson & Johnson 56 4.4. Open innovatie bij Tibotec-Virco 60 4.5. Waardering van biotechnologiebedrijven 64 4.6. Andere early adopters van Open Innovation 81
DEEL 5: STRATEGIEËN VOOR EEN SUCCESVOL OPEN INNOVATIEBELEID
5.1. Algemeen 85 5.2. Strategieën voor onderzoeksallianties 86 5.3. Strategieën voor user innovation 88 5.4. Strategieën voor IP-management 89 5.5. Strategieën voor Venture Capital 89 5.6. Strategieën voor Business Model Innovation 89 5.7. Strategieën voor Change Management en creativiteit 90 5.8. Gemeenschappelijke noemer 95
DEEL 1 : ALGEMEEN BESLUIT
6. Algemeen Besluit 98 Literatuurlijst 101 Bijlage 1: Waardering van Tibotec-Virco a.d.h.v de jaarrekening van 2001 120 Bijlage 2: Black & Scholes 129 Bijlage 3: Financiële analyse van Tibotec & Virco 130 Bijlage 4: Financiële analyse van de holdingmaatschappij Tibotec-Virco 136
IV
GEBRUIKTE AFKORTINGEN
3C = Company, Competition & Consumer 3F = Family, Friends & Fools 4H = Head, Heart, Hands & Habits 5C = Context, Company, Competition, Customer & Costs 5P = Product, Plaats, Promotie, Persoonlijk verkoop & Prijs ABN Amro = Algemene Bank Nederland Amro AMRO = AMsterdamsche Bank en de ROtterdamsche Bank APQC = American Productivity & Quality Center AT&T = American Telephone & Telegraph AWT = Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid b = vennootschapsbelastingvoet B2B = Business-to-Business BCG = Boston Consulting Group Becta = British Educational Communications and Technology Agency BFR = Bruto financieel resultaat vóór niet-kaskosten BR = Brutobedrijfsresultaat vóór niet-kaskosten BT = Business Technology C = Initiële kosten voor de ontwikkeling van een medicijn voor commercieel gebruik CAPM = Capital Asset Pricing Model CEO = Chief Executive Officer C&D = Connect & Develop CFnb = Cash flow na financiële kosten van vreemd vermogen en na belastingen
= Wnb + NKK COSAT = Corporate Office of Science and Technology CSO = Corporate Spin-offs CVC = Corporete Venture Capital d = D/Wnb = dividendquote D = Dividend vóór roerende voorheffing DCF = Discounted Cash Flow DSM = Dutch State Mines DTA = Decision Tree Analysis DVD = Digital Versatile Disc DV&DB = DSM Venturing & Business Development e = Proportie van het eigen vermogen in de totale financiering EBIT = Earnings Before Interest and Tax EBIDA = Earnings Before Interest, Depreciation And Amortization EFV = Nieuwe externe financiering met vreemd vermogen EV = Eigen vermogen FCF = Free Cash Flow FDA = Food and Drug Administration FKVV = Financiële kosten vreemd vermogen FMCG = Fast Moving Consumer Goods FWO = Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek GE = General Electric GGKK = Gewogen gemiddelde kapitaalkost HD-DVD = High Density Digital Versatile Disc HIV = Human Immunodeficiency Virus HP = Hewlett-Packard
V
IBM = International Business Machines Corporation ICR = Intrest coverage ratio ICT = Informatie- en Communicatietechnologie IE = Intellectueel Eigendom IER = Intellectueel eigendomsrecht INV = Investeringen in bijkomende vaste en vlottende activa IP = Intellectual Property IPO = Initial Public Offering IPR = Intellectual Property Rights IPR&D = In-Process Research & Development ISO/OSI = International Standard Organization's Open System Interconnection IT = Informatietechnologie IWT = Instituut voor de aanmoediging van innovatie door Wetenschap en Technologie in
Vlaanderen J&J = Johnson & Johnson J&J DC = J&J development company ke = Minimumrendement van de aandeelhouders kv = Minimumrendement van de schuldeisers ko = gewogen gemiddelde kapitaalkost KMO = Kleine en middelgrote ondernemingen L&H = Lernout & Hauspie ln = Natuurlijke logaritme (logaritmus naturalis) LW = Liquidatiewaarde bij stopzetting MDS = Multi Dimensional Scaling MKB = Midden- en kleinbedrijf (in Nederland) MNO’s = Multinationale ondernemingen NBD = New Business Development NFR = Netto financieel resultaat na niet-kaskosten NKK = Niet-kaskosten NO = Stikstofmonoxide NPD = New Product Development NPV = Net Present Value NR = Netto-resultaat na niet-kaskosten, vóór FKVV en vóór belastingen OCFnbt = Operationele cash flow na belastingen in periode t OI = Open Innovation / Open Innovatie OLO = Obligations linéaires/ Lineaire obligaties O&O = Onderzoek & Ontwikkeling OPM = Option Pricing Model P = De huidige waarde van de kasstromen uit de introductie van een medicijn PARC = Palo Alto Research Center PC = Personal Computer P/CF = Prijs-cash flow-verhouding P&G = Procter & Gamble P/W = Prijs-winst-verhouding r = Risicovrije rente r = Rendement op gereserveerde winst R&D = Research and Development ROI = Return On Investments ROV = Real Option Valuation rvi = roerende voorheffing op interesten rvw = Roerende voorheffing op winstuitkeringen
VI
RW = Rendementswaarde bij stopzetting
= Gemiddelde variantie in de waarde van een bedrijf SBU = Strategic Business Unit SMART = Specifiek, Meetbaar, Acceptabel (Achievable), Realistisch en Tijdgebonden SPRO = Strategy, Process, Resources & Organization T = Tibotec TA = totaal actief TBV = Terugbetaling vreemd vermogen TIC = Toolkits for idea competitions T/V = Tibotec-Virco TV = Totaal vermogen US = United States (of America) USO = Universitaire spin-offs v = 1-e = proportie van het vreemd vermogen in de totale financiering V = Virco VC = Venture Capital VIB = Vlaamse Innovatie-samenwerkingsverbanden VLAB = Vlaams Actieprogramma Biotechnologie VS = De Verenigde Staten (van Amerika) VTE = Voltijdse equivalenten VV = Vreemd vermogen WACC = Weighted Average Cost of Capital WHO = World Health Organization Wnb = Winst na belastingen
VII
LIJST VAN TABELLEN
Tabel 1a: Fazen in de productlevenscyclus 3 Tabel 1b: Verschil tussen open en gesloten innovatie 7 Tabel 1c: Data ordening. 8 Tabel 1d: Onderzoeksvragen 9 Tabel 2a: Bronnen van ideeën 12 Tabel 3a: inbound en outbound innovation 16 Tabel 3b: Inkopend, Collectief en Openbaar innoveren 16 Tabel 3c: Different modes of innovation 17 Tabel 3d: Van gesloten naar open, dynamisch en adaptief systeem 18 Tabel 3e: First Gate 19 Tabel 3f: Second Gate 20 Tabel 3g: Intermezzo: Steeds meer onderzoeksallianties 23 Tabel 3h: Sterktes en Zwaktes van de verschillende bronnen van appropriability 28 Tabel 3i: Zes functies van een Business Model 32 Tabel 3j: Activiteiten van de waardeketen van Porter 34 Tabel 3k: Verschillende management tools voor het kiezen van een strategie 36 Tabel 3l: Reden voor alliantievorming 39 Tabel 3m: Bedreigingen van allianties 40 Tabel 3n: Open Innovation en Open Source 43 Tabel 3o: 32 Traits of Ceative People 50 Tabel 3p: Tegenstrijdige persoonlijkheid van creatieve mensen 50 Tabel 3q: Doelstelling van open innovatie 52 Tabel 4a: Fundamenten en principes bij J&J 57 Tabel 4b: Open Innovatie: visie van J&J 57 Tabel 4c: Gevolgen en voordelen van het internaliseren 62 Tabel 4d: Partners van Tibotec 63 Tabel 4e: Waarderingmethoden a.d.h.v de jaarrekening 65 Tabel 4f: Geval: Tibotec-Virco 69 Tabel 4g: CAPM 70 Tabel 4h: Gordon Shapiro 71 Tabel 4i: Andere early adopters van Open Innovation 81 Tabel 5a: Vijf sleutelstrategieën voor een succesvol open innovatie beleid 85 Tabel 5b: Wetenschappers versus ondernemers 85 Tabel 5c: Ondernemers versus Professionals 86 Tabel 5d: Models of Collaboration for Open Innovation. 88 Tabel 5e: Vier Change Management Strategieën 92 Tabel B1a: Belangrijkste financiële gegevens van T-V op 31/12/2001 120 Tabel B2a: Black & Scholes 129 Tabel B3a: Balance sheet (Tibotec) 132 Tabel B3b: Profit and loss account (Tibotec) 132 Table B3c: Ratio’s (Tibotec) 133 Tabel B3d: Balance sheet ( Virco) 134 Tabel B3e: Profit and loss account (Virco) 134 Tabel B3f: Ratio’s (Virco) 135 Tabel B4a: Balans na winstdeling 139 Tabel B4b: Herwerkte balans 142 Tabel B4c: Resultatenrekening 145 Tabel B4d: Herwerkte resultatenrekening 146
VIII
LIJST VAN FIGUREN
Figuur 1a: Soorten innovaties in de productlevenscyclus 2 Figuur 1b: Vier generaties innovatiemanagement 4 Figuur 1c: Inside-out perspective: technology push 4 Figuur 1d: Outside-in perspective: Market pull 4 Figuur 1e: Gesloten versus open innovatie 6 Figuur 1f: Werkwijze 8 Figuur 2a: Ontwikkelingsproces van een nieuw product 11 Figuur 3a: Operationele definitie van Open Innovation 18 Figuur 3b: NBD-Proces 20 Figuur 3c: Open voor externe innovaties en onderzoeksallianties 22 Figuur 3d: Vier soorten onderzoeksallianties 24 Figuur 3e: Technology Adoption Life Cycle 27 Figuur 3f: Ontleding van customer delivered value. 33 Figuur 3g: Waardeketen 34 Figuur 3h: Het vijfkrachten-model van Porter 35 Figuur 3i: Technology sourcing relationship, Investment Risk and Level of Collaboration 41 Figuur 3j: Verandering en betrokkenheid 49 Figuur 3k: Creative Spectrum 51 Figuur 3l: Cycling Worlds 51 Figuur 3m: Ontwikkelings- en commercialisatieproces 52 Figuur 4a: Clinical Trials 55 Figuur 4b: Structuur van Johnson & Johnson 56 Figuur 4c: SBU Pharma 62 Figuur 4d: Vier Stappen in de waardering van een onderneming volgens de DCF-methode 67 Figuur 4e: Discounted Cash Flow Valuation: High Growth with Negative Earnings 74 Figuur 4f: Een typisch situatie van een biotechnologiebedrijf 79 Figuur 4g: Welke waarderingsmethode voor biotechnologiebedrijven? 80 Figuur 5a: De ‘SPRO’ Piramide(a) 86 Figuur 5b: De ‘SPRO’ Piramide(b) 87 Figuur 5c: Alternative Paths to Market 90 Figuur 5d: The 4 Levels of Change 91 Figuur 5e: Strategy-based Transformation Approach 93 Figuur 5f: Creativiteitstimulerend klimaat 94 Figuur 5g: Model for Assessing the Climate for Creativity 95 Figuur 5h: Blokschema regeltechniek 96 Figuur 6a: Innovativeness en opennes. Bron: eigen verwerking 100 Figuur B3a: Verband tussen liquiditeit, rendabiliteit, solvabiliteit en toegevoegde waarde 130
IX
LIJST VAN GRAFIEKEN
Grafiek 3a: CVC in Europa en VS (gemiddelde aantal investeringen per 3 jaar). 31 Grafiek 3b: mislukkingsoorzaken van managers van bedrijven bij een grote organisatorische verandering. 48 Grafiek 4a: Winst/Verlies van de periode (T/V) 63 Grafiek 4b : Kasstroom (T/V) 63 Grafiek 4c: Waarde van een patent als optie. 76 Grafiek 4d: DCF versus Real Option 77 Grafiek B3a: Operationele inkomsten / Omzet 130 Grafiek B3b: Winst/Verlies vóór belastingen 130 Grafiek B3c: Winst/Verlies van het periode [= Netto-inkomen] 130 Grafiek B3d: Kasstroom 130 Grafiek B3e: Totaal der activa 131 Grafiek B3f: Geplaatst Kapitaal 131 Grafiek B3g: Current ratio (x) 131 Grafiek B3h: Winstmarge (%) 131 Grafiek B3i: Rendabiliteit van het geplaatst kapitaal (%) 131 Grafiek B3j: Return on capital employed (%) 131 Grafiek B3k: Solvabiliteitsratio (%) 131 Grafiek B3l: Werknemers 131 Grafiek B3m: Toegevoegde Waarde (T) 133 Grafiek B3n: EBIT & EBIDA (T) 133 Grafiek B3o: Toegevoegde Waarde (V) 135 Grafiek B3p: EBIT & EBIDA (V) 135 Grafiek B4a: Bedrijfsopbrengsten –en kosten 136 Grafiek B4b: Winst/Verlies vóór belastingen 136 Grafiek B4c: Winst na belastingen 136 Grafiek B4d: Kasstroom 136 Grafiek B4e: Totaal der activa 137 Grafiek B4f: Geplaatst kapitaal 137 Grafiek B4g: Financiële kosten en opbrengsten 137 Grafiek B4h: Liquiditeitsratio in ruime zin (Current Ratio) & in enge zin (Acid test) 137 Grafiek B4i: Algemene schuldgraad (%) 137 Grafiek B4j: Werknemers (in VTE) 137 Grafiek B4k: Aandeel van Financiële Vaste Activa in het totaal der activa 137 Grafiek B4l: Bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen 137 Grafiek B4m: Bruto Toegevoegde waarde 138 Grafiek B4n: Bruto- en Nettorendabiliteit van het totaal der activa vóór belastingen (%) 138 Grafiek B4o: Brutobedrijfsresultaat vóór niet-kaskosten 138 Grafiek B4p: Nettobedrijfsresultaat na niet-kaskosten 138 Grafiek B4q: Bruto financieel resultaat vóór niet-kaskosten 138 Grafiek B4r : Netto financieel resultaat na niet-kaskosten 138
X
STRUCTUUR VAN HET EINDWERK
1. INLEIDING
Definitie, beheer en belang van innovatie. Het verschil tussen open en gesloten innovatie
����
2. GESLOTEN INNOVATIE
Definitie
���� ���� 2.1.Kenmerken en beleidsimplicatie 2.2.Bedreigende factoren
Het verloop van ‘New Product Development’ in een gesloten innovatiesysteem.
Hoger arbeidsmobiliteit, evolutie in de markt van het risicokapitaal, veeleisend consument, enz.
����
3. OPEN INNOVATIE Definitie
���� ���� 3.2.Kenmerken en beleidsimplicatie 3.3.Uitdagingen Onderzoeksallianties, rol van businessmodel, venture capital, nieuwe markten, enz. ( 3.2.1. tot 3.2.6.)
Een aantal uitdagingen van het open innovatiesysteem.
In dit eindwerk definiëren we Open innovatie als een verzamelterm van een aantal trends in de innovatiepraktijk. Deze trends hebben te maken met de toenemende openheid van bedrijven voor:
�
�
�
�
3.2.1. Onderzoeks-allianties
3.2.3. IP beheer
3.2.5. Business Model Innovation
3.4. Besluit
verschillenden soorten allianties
�
Samenwerken met universiteiten
�
Belang van een business model
�
OI ≠ outsourcing van
R&D
3.2.2. Eindgebruikers
3.2.4. Venture Capital
3.2.6. Verandering
en creativiteit
Rol van eindgebruikers in innovatie
Financiering van projecten met risicokapitaal
Omgaan met verandering en stimulering van creativiteit.
����
4. OPEN INNOVATIE IN DE PRAKTIJK
Casestudies
����
����
‘De biotechnologiesector’ , ‘Waardering van ondernemingen en patenten’ en ‘Andere early adopters van OI’ 2 casussen: Tibotec-Virco en Johnson & Johnson & Een overzicht van waarderingsmethodes
����
5. STRATEGIEËN VOOR EEN SUCCESVOLLE OPEN
INNOVATIEBELEID
Overzicht van de bestaande strategieën en hun gemeenschappelijke noemer.
����
6. ALGEMEEN BESLUIT
Resultaten, beperkingen, conclusies en aanbevelingen voor verder onderzoek.
XI
SAMENVATTING
Inleiding
Verveen (2006) definieert innovatie als “een vernieuwing die neerslaat in producten, diensten,
processen of organisatievormen”. Algemeen wordt innovatie beschreven als het totale proces van
ontdekking tot en met het met succes op de markt brengen van iets nieuws.
Al jaren innoveren bedrijven om kosten te besparen, om de kwaliteit van hun producten te
verbeteren, om nieuwe markten te veroveren, enz (BT News, 2006). Het beheer van innovatie is
echter doorheen de jaren steeds veranderd en de zoektocht naar de beste manier om
innovatieprocessen te beheren gaat nog steeds verder. Een recente ontwikkeling in het landschap
van innovatiemanagement is de intrede van het begrip Open Innovation. De algemene
onderzoeksvraag van dit eindwerk is de volgende: Is Open innovatie een hype of realiteit? Daarnaast
hebben we een aantal specifieke onderzoeksvragen geformuleerd:
1) Wat zijn de verschillen tussen open en gesloten innovatie?
2) Hoe kan men het begrip Open Innovation operationaliseren?
3) Wat zijn de motivaties voor en bedreigingen van Open Innovation?
4) Hoe werkt open innovatie bij Johnson & Johnson en Tibotec-Virco?
5) Wie zijn de andere early adopters van Open Innovation?
6) Hoe kunnen we Open Innovation in de praktijk vertalen?
Om deze vragen te beantwoorden, hebben we gebruik gemaakt van een uitgebreide en grondige
literatuurstudie en casestudies waaronder Dutch State Mines, Tibotec-Virco en Johnson & Jonson.
Closed Innovation Model
Het uitgangspunt van Closed Innovation is dat “maximale concurrentievoorsprong kan worden
behaald als fundamenteel wetenschappelijk onderzoek binnen de muren van het eigen bedrijf wordt
gedaan en de resultaten daarvan binnen diezelfde muren worden vertaald in de ontwikkeling van
nieuwe producten” (Groen et al, 2006). Closed inovation is bijgevolg een paradigma waarin men er
vanuit gaat dat succesvolle innovatie de volledige controle over de kennis vereist (Chesbrough,
2006d).
Chesbrough(2003a) somt een viertal erosiefactoren op die een overgaan naar een open
innovatieparadigma wenselijk of zelfs noodzakelijk maken. Dit zijn: 1) De toenemende
beschikbaarheid en mobiliteit van onderzoekers en ingenieurs, 2) De evolutie in de markt van het
XII
risicokapitaal, 3) De verhoogde capabiliteit van andere actoren in de waardeketen en 4) Het
toenemend aantal externe mogelijkheden om ideeën buiten het bedrijf te realiseren.
Open Innovation Model
De AWT omschrijft open innovatie als: "[...] een toenemende openheid van bedrijven voor
ideeën van buiten (leveranciers, concurrenten, afnemers, kennisproducenten en gebruikers), en voor
nieuwe businessmodellen als het uitgeven van licenties, het vormen van allianties met andere
organisaties of het uit de organisatie plaatsen van nieuwe ondernemingen" (Vandeberg, 2006). In dit
eindwerk definiëren we Open innovatie als een verzamelterm van een aantal trends in de
innovatiepraktijk. Deze trends hebben te maken met de toenemende openheid van bedrijven voor 1)
onderzoeksallianties en externe innovaties, 2) eindgebruikers en medewerkers, 3) IP-beheer, 4)
Venture Capital en Business Angels, 5)Business model innovation en 6) Change management en creativiteit met
als primair doel: het versnellen van het New Product /Business Development proces.
De belangrijkste drijfveren achter Open Innovation zijn: 1) Het verhogen van de snelheid van NPD
door het verbinden van interne productontwikkeling met externe technologieën, 2) Toegang krijgen
tot diverse bronnen van ideeën en 3) Spreiding van risico’s onder verschillende stakeholders of
alliantiepartners (AWT, 2006a; Davis, 2006; Teresko, 2004). De drie belangrijkste
managementuitdagingen van Open Innovation zijn: 1) Motivering van buitenstaanders om steeds nieuwe
stromen van innovaties en kennis aan te bieden, zodat het bedrijf ze kan aankopen en gebruiken, 2)
Incorporatie van externe innovaties met de middelen en bekwaamheden van het bedrijf en 3)
Maximalisatie van de inkomsten uit de exploitatie van eigen IP middelen of interne innovaties (West
et al., 2006a&b)
Open Innovation in de praktijk
De meeste casestudies in de literatuur gaan over grote bedrijven zoals IBM, P&G en Intel.
We hebben gekozen om het innovatiesysteem van een relatief klein bedrijf Tibotec-Virco en van een
groot bedrijf Johnson & Johnson te bespreken. Dit zijn twee bedrijven die actief zijn in de
biotechnologiesector, een sector die zeer gereglementeerd is en gekenmerkt wordt door zeer lange
productontwikkelingcycli en een hoog risicoprofiel. De wederzijdse afhankelijkheid tussen grote en
kleine bedrijven werd hierbij geïllustreerd en bevestigd. Enerzijds gaan grote bedrijven steeds meer
op zoek naar externe innovaties om de eigen R&D afdeling te ondersteunen en om hun
innovatiecyclus te versnellen. Anderzijds hebben kleinere bedrijven de grote nodig om hun
producten verder te kunnen ontwikkelen en snel op de markt te kunnen brengen.
XIII
De waardering van ondernemingen en patenten kreeg extra aandacht in dit eindwerk.
Verschillende waarderingsmethodes werden toegelicht aan de hand van praktische voorbeelden.
Strategieën voor een succesvol open innovatiebeleid
Gezien we het begrip Open innovatie gedefinieerd hebben als een verzamelterm van een
aantal trends in de innovatiepraktijk, houdt het uitwerken van een strategie voor open innovatie in,
dat men een strategie moet uitwerken voor onderzoeksallianties, change management, IP beheer, enz.
Docherty et al. (2005) geven een vijftal sleutelstrategieën voor een succesvol open innovatiebeleid:
1. Ken je verwachtingen van Open innovatie,
2. Zoek nieuwe bronnen van ideeën, gebruik informele netwerken en koppel technologie aan
de behoefte van de markt,
3. Bij de timing, houd rekening met ‘technology adoption life cycle’ en ‘product life cycle’,
4. Ken de verschillende stappen in het NPD (van ideeëngeneratie tot commercialisering en
evaluatie),
5. Elke strategie moet gekoppeld zijn aan de bedrijfscultuur, want de uitvoering ervan gebeurt
door ‘mensen’.
Algemeen Besluit
Ten eerste hebben we gemerkt dat open innovatie, meer dan een hype is. Omdat er echter veel
variaties zijn bij open innovatie, wordt het door verschillende bedrijven op verschillende manieren
geïnterpreteerd en geïmplementeerd. Wat deze bedrijven wel als gemeenschappelijke noemer
hebben, is het besef dat de meeste kennis zich buiten de muren van hun organisatie bevindt. In onze
case studies zagen we hoe grote bedrijven zoals Johnson & Johnson en Dutch State Mines (DSM) aparte
afdelingen in het leven roepen, belast met het opsporen van externe radicale innovaties om ze
vervolgens binnen te halen, mits ze voldoen aan een aantal voorwaarden.
Ten tweede zien we dat, ook al zijn er nog een aantal uitdagingen verbonden aan open
innovatie, de belangrijkste drijfveer achter open innovatie de need for speed is. Grote bedrijven (
bijvoorbeeld J&J) willen hun innovatiecyclus versnellen door het incorporeren van externe
innovaties en kleinere bedrijven (bijvoorbeeld Tibotec-Virco) zoeken hulp bij de grote om hun
producten snel op de markt te kunnen brengen.
Ten derde en ten laatste bevelen we een kwantitatieve studie aan, die ons moet helpen om 1) het
begrip open innovatie beter te operationaliseren, 2) Vlaamse beursgenoteerde bedrijven te
segmenteren aan de hand van de dimensies openness (openheid voor externe ideeën) en innovativeness
(innovatief gehalte) en 3) de link tussen open innovatie en financiële performantie beter te begrijpen.
1
DEEL 1: INLEIDING
2
1.1 WAT IS INNOVATIE?
Verveen (2006) definieert innovatie als “een vernieuwing die neerslaat in producten, diensten,
processen of organisatievormen”. Algemeen wordt innovatie beschreven als het totale proces van
ontdekking tot en met het met succes op de markt brengen van iets nieuws(Wikipedia, 2006). Er zijn
echter verschillende soorten innovaties. Gebruik makend van het concept van productlevenscyclus1,
kunnen we een twaalftal soorten innovaties onderscheiden(Lay, 2005).
Figuur 1a: Soorten innovaties in de productlevenscyclus.2
Elk van die soorten innovaties speelt zich af in geheel verschillende contexten, met
verschillende spelers (Daalder, 2005). Het concept van de productlevenscyclus laat toe om de
evolutie van de verkoop in functie van de tijd in kaart te brengen (Figuur 1a). In tabel 1a geven we
een overzicht van die 4 fasen3 in de productlevenscyclus alsook hun kenmerken en
beheersimplicaties.
In de literatuur vinden we ook andere soorten innovaties die niet expliciet in Figuur 1a zijn
opgenomen maar toch belangrijk zijn voor dit eindwerk. Dit zijn: Incremental innovation: een marginale
aanpassing van een product of van een component ervan, supply chain innovation: innovatie in de
afname van halffabrikaten of grondstoffen van de leveranciers en levering van (half)afgewerkte
producten aan de consument of afnemers, technology driven innovation: innovatie geïnitieerd door
1 Dit concept werd door professor Theodore Levitt uitgedacht in 1965 (Moon, 2006). 2 Bron: Lay (2005) 3 Soms worden ook 7 fasen gedefinieerd: productontwikkeling, introductiefase, groeifase, maturiteitsfase, saturatiefase, vervalfase en eliminatiefase (Van den Poels, 2006).
3
nieuwe technologische ontdekkingen en customer driven innovation: innovatie geïnitieerd door de
klanten, zowel gebruikers als afnemers (Wikipedia, 2007a; Jaspers, 2006).
1. Introductie 2. Groei 3. Volwassenheid 4. Neergang Doel Marktpenetratie Voorkeur voor
eigen merk creëren Productontwikkeling en differentiatie
Kostenbesparing, event. eliminatie
Marktsegmentatie Latent Ontkiemen Gefragmenteerd Versleten
Concurrentie Beperkt Groeiend Hevig Verminderd
Soort innovatie Disruptieve of radicaal: er is een doorbraak of de onderliggende technologie wordt gevonden ( het is een zeer belangrijke soortinnovatie in het kader van Open Innovation)
Application: Kennis krijgt een concrete toepassing Product : wordt desnoods aangepast Platform: reeks producten gebaseerd op dezelfde techniek
Line extension Enhancement Marketing Value engineering Process Integration Business model Experiental
Vernieuwing of herwaardering: organische en structurele vernieuwing. Bij te lage verkoop: oogsten en eliminatie van het product.
Tabel 1a: Fasen in de productlevenscyclus.4
Ten slotte, merken we op dat de oorspronkelijke versie van de productlevenscyclus een bijna
deterministisch karakter heeft: een onvermijdelijke op en neergang van de curve. Volgens Moon
(2006) slagen sommige bedrijven er toch in om aan dit karakter te ontsnappen door producten te
herpositioneren. Hij onderscheidt 3 mogelijke strategieën: 1) Omgekeerde positionering: men
elimineert de klassieke kwaliteiten van een product en voegt er nieuwe kwaliteiten aan toe. 2)
‘Breakaway’-positionering: men combineert eigenschappen van producten uit verschillende fasen om
een nieuwe impuls aan de verkoop te geven en 3) Subtiele positionering: een weinig bekend product
wordt geassocieerd met een populair product. De eerste twee strategieën dienen om het product van
de volwassen fase naar de groeifase terug te halen, terwijl de laatste een product van de introductie
naar de groeifase moet brengen.
1 .2 HISTORISCH OVERZICHT: INNOVATIEMANAGEMENT
Al jaren innoveren bedrijven om kosten te besparen, om de kwaliteit van hun producten te
verbeteren, om nieuwe markten te veroveren, enz (BT News, 2006). Het beheer van de innovatie
is echter doorheen de jaren steeds veranderd en de zoektocht naar de beste manier om
innovatieprocessen te beheren gaat nog steeds verder. Een recente ontwikkeling in het
innovatiemanagementlandschap is de intrede van het begrip Open Innovation. Het is Henry
Chesbrough die in 2003 het begrip Open Innovation introduceerde in zijn boek “Open Innovation: The
4 Gebaseerd op Daalder(2005), Jaspers(2006), Lay(2005), Moon(2006), Murman et al. (2006) & Van Assen et al. (2006)
4
New Imperative for Creating and Profiting from Technology”. Vooraleer we dit begrip doorlichten, gaan we
eerst na hoe het beheer van innovatie doorheen de jaren geëvolueerd is. De vraag die we ons stellen
is tweeledig; Hoe is innovatiebeheer doorheen de jaren veranderd en wat zijn de drijvende factoren
achter deze veranderingen? Van der duin et al. (2006) onderscheidt vier generaties innovatiebeheer
na de tweede wereldoorlog:
1ste Generatie 2de Generatie 3de Generatie 4de Generatie
TECHNOLOGY
PUSH ����
MARKET
PULL ���� COMBINATIE ����
OPEN
INNOVATIE
1950-1965 1965-1980 1980-1990 1990-heden
Figuur 1b: Vier generaties innovatiemanagement
Eerste generatie: technology push. De eerste generatie innovatiemanagement situeert zich
ongeveer tussen 1950 en 1965. Het denken over innovatie werd in die periode sterk beïnvloed door
Vannevar Bush(1945). Meer concreet, zijn verslag (Science: The endless frontier) had in deze periode
een sterke invloed op het na-oorlogse beleid van de Verenigde Staten met betrekking tot wetenschap
en technologie (Chesbrough, 2003a).
UITVINDING ���� PRODUCT ���� VERKOOP ���� WAARDECREATIE
Figuur 1c: Inside-out perspective: technology push
De afdeling onderzoek en ontwikkeling van een bedrijf werd opgezet om allerlei
uitvindingen te doen. Vanuit een uitvinding werd dan een product gemaakt en dit product probeerde
men aan de man te brengen. De consument werd zelden betrokken bij het NPD proces.
Tweede generatie: market pull. In de periode tussen 1965 en 1980 werd de vorige
denkwijze omgedraaid. Om te innoveren vertrok men vanuit de behoefte van de klant, en daarna
probeerde men met behulp van technologie en wetenschap in deze behoefte te voorzien. Algemeen
werkte men als volgt:
MARKT ���� BEHOEFTE ���� PRODUCT ���� WAARDECREATIE
Figuur 1d: Outside-in perspective: Market pull
Von Hippel(1978) spreekt in dit kader van de innoverende eindgebruiker. In 1978 vergeleek hij
verschillende studies en uiteindelijk toonde hij aan dat meer dan de helft van de innovaties
geïnitieerd werden door de eindgebruiker of afnemer. Op het einde van deze periode ontstonden
twijfels over de gebruiker als bron van nieuwe producten en diensten. Deze twijfels werden gevoed
door de overtuiging dat consumenten erin slaagden om goed aan te geven welke verbeteringen ze
zouden willen zien aan bestaande producten (incrementele innovaties), maar wanneer het ging om totaal
nieuwe concepten te bedenken, schoten ze tekort.
5
Derde generatie: combinatie van technology pull en market pull. Tussen 1980 en 1990
werd een derde generatie innovatiemanagement geïntroduceerd. De nieuwe generatie
innovatiemanagement was een combinatie van market pull en technology push en moest de stroom aan
incrementele innovaties indammen (Bassala, 1988). Het is vanaf die periode dat innovatie
beschouwd werd als een essentieel onderdeel van de bedrijfsvoering.
Vierde generatie: op weg naar Open Innovation. De vierde generatie innovatiemanagement
wordt gekenmerkt door een tweetal zaken. Ten eerste verloopt het innovatieproces niet meer lineair.
In plaats van een strakke chronologische lijn te volgen, moet men geregeld een stap terugzetten,
projecten stoppen of in de koelkast zetten. Ten tweede is er een grotere samenwerking en interactie
tussen de interne R&D-afdeling van een bedrijf en de buitenwereld. Voorheen werd het
geheimhouden van de kennis hoger gewaardeerd dan mogelijke besparingen door samen te werken.
Door open innovatie benutten ondernemingen beter de synergievoordelen die met samenwerking
gepaard gaan. Ze streven naar een beter gebruik van de kennis binnen en buiten het bedrijf.
Innovatie gaat meer en meer gepaard met interactiviteit, totale betrokkenheid en integratie (Van der
duin et al., 2006).
Slot bemerking:
“Let us all engage in the vitally important work of innovating innovation” John Seely Brown (Chesbrough, 2003a)
De historische ontwikkeling van innovatie, zoals hierboven samengevat, werd gestuurd door
de wil om innovatieprocessen succesvoller te maken. Ook innovatie moet geïnnoveerd worden. Bij
de overgang van de éne generatie naar de andere probeerde men de nadelen van de vorige generatie
te ondervangen. Bovendien moeten nieuwe innovatieconcepten een afspiegeling zijn van de
maatschappelijke en economische omstandigheden. De eerste generatie werd gekenmerkt door grote
technologische doorbraken van die periode. Innovatie was bijgevolg voornamelijk technology-driven.
Ondernemingen ondervonden weinig problemen om hun producten af te zetten op de markt. In dat
opzicht was een technology push-benadering geoorloofd. Vandaag zijn consumenten mondiger, hebben
complexere en aangepaste eisen en behoeften (Van den Poel, 2006). Om aan deze eisen te voldoen
is bijgevolg een complexere manier van innoveren noodzakelijk. Desondanks is onze indeling van de
periodes niet perfect. Vandaag nog zien we bijvoorbeeld bedrijven die volgens de technology push-
benadering werken. De indeling geeft wel een globaal zicht op de overheersende gebruiken in het
innovatiemanagement van een bepaalde periode(Van der duin et al., 2006))
6
1 .3 BELANG VAN INNOVATIE
“Most innovations fail, and companies that don't innovate, die” Chesbrough (2003a)
Vanuit een macro-economisch perspectief is de belangrijkste reden om innovatie te promoten, het
feit dat innovatieve ondernemingen tewerkstelling en economische welvaart creëren (Oey, 2006).
Met innovatieve ondernemingen bedoelen we ondernemingen die nieuwe producten of diensten
ontwikkelen èn verkopen (Clarysse, 2004).
Het belang van innovatie vanuit het micro-economisch perspectief zit vervat in het bovenstaande
citaat. Innoveren is een risicovolle onderneming en toch is het voor een bedrijf een noodzaak om te
overleven. Organisaties die niet op een efficiënte manier innoveren worden vernietigd door diegenen
die het wel doen (Chesbrough 2003a). Het concept van open innovatie dat in dit eindwerk zal
uitgediept worden, kan gezien worden als een nieuwe manier die voor het moment een competitief
voordeel5 aan de onderneming kan opleveren. Het is een complexe manier van innoveren die oog
heeft voor het benutten van alle technologische -en marktmogelijkheden.
1 .4 . GESLOTEN VERSUS OPEN INNOVATION
Gesloten innovatie. Tot midden de jaren ’90 was een gesloten innovatiesysteem het
overheersende paradigma. Het innovatietraject werd volledig binnen de muren van een grote
onderneming beheerd (figuur 1e: links). In dit systeem lag de nadruk op het beschermen van
bedrijfsgeheimen. Dit wil zeggen dat onderzoeks-, ontwikkelings- en economische resultaten binnen de
muren van de onderneming moesten blijven (van Hoorn, 2006).
Figuur 1e: gesloten versus open innovatie. 6
5 Een competitief voordeel is een sterkte, die in een gegeven markt, een invloed heeft op het klantenbeslissingsproces in het voordeel van het bedrijf of het product (Van den Poel, 2006). 6 Bron: Chesbrough 2003a
7
Gesloten innovatie heeft lange tijd goed gewerkt en toenmalige marktleiders zoals IBM en
GE hadden hun positie aan deze methode te danken. Deze bedrijven hadden grote interne R&D
afdelingen opgezet en spendeerden grote bedragen om beloftevolle onderzoeksprojecten te
financieren. Maar opeens kwam er concurrentie uit onverwachte hoek, ondernemingen die weinig
tot geen eigen onderzoek deden zoals Intel, Oracle en Microsoft begonnen marktaandeel af te
snoepen van de toenmalige marktleiders (Chesbrough, 2004 en Christensen, 1999). Deze
nieuwkomers slaagden er meestal in om te profiteren van andermans uitvindingen. Gezien het feit
dat ze geen grote investeringen gedaan hadden in R&D konden ze een hoger ROI7 behalen.
Bovendien werden bedrijven die investeerden in langetermijnonderzoek soms geconfronteerd met
onbruikbaar of schijnbaar onbruikbare onderzoeksoutput (Christensen, 1999 en Chesbrough 2003a).
Open Innovatie. De Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid (AWT)
omschrijft open innovatie als: “[…] een toenemende openheid van bedrijven voor ideeën van buiten (leveranciers,
concurrenten, afnemers, kennisproducten en gebruikers), en voor nieuwe businessmodellen als het uitgeven van licenties,
het vormen van allianties met andere organisaties of het uit de organisatie plaatsen van nieuwe ondernemingen.”
In dit eindwerk definiëren we Open innovatie als een verzamelterm van een aantal trends in de
innovatiepraktijk. Deze trends hebben te maken met de toenemende openheid van bedrijven voor 1)
onderzoeksallianties, 2) eindgebruikers, 3) IP-beheer, 4) Venture Capital (VC), 5) Business model
innovation en 6) verandering en creativiteit met als primair doel: het versnellen van het New Product
/Business Development proces.
GESLOTEN INNOVATIE OPEN INNOVATIE 1. Werknemers Alle slimme mensen in ons veld
werken voor ons Zoek intelligente mensen en werk samen met hen.
2. Arbeidsmobiliteit Werknemers blijven voor een lange periode werken voor hetzelfde bedrijf
De arbeidsmobiliteit is sterk toegenomen.
3. Ideeëngenerering Ideeën worden intern gegenereerd. Er wordt gebruik gemaakt van zowel interne als externe ideeën.
4. ‘First Mover Advantage’ Het is belangrijk om als eerste een innovatie op de markt te krijgen.
Het is belangrijker om een juist business model te hebben.
5. Intellectuele eigendommen(IE) IE moeten zoveel mogelijk beschermd worden om te beletten dat concurrenten ervan profiteren.
Anderen mogen gebruik maken van ons IE, en we kunnen ook IE van anderen gebruiken als het ons eigen business model ten goede komt
6. Venture capital Wordt veel gebruikt om projecten te financieren
Wordt minder gebruikt
7. Samenwerking met universiteiten Minder belangrijk Belangrijk
8. ROI Laag Hoog
8. Self-reliance versus interdependence
Als je iets goed gedaan wil krijgen, moet je het zelf doen.
Voor een optimaal resultaat is samenwerking noodzakelijk
Tabel 1b: verschil tussen open en gesloten innovatie.8
7 ROI staat voor ‘Return On Investment’ (Rendabiliteit van de investeringen) 8 Gebaseerd op InnovationPoint.com (2006), Chesbrough(2003a & d), Chesbrough et al(2006a), de Rochemont (2006a), Meijer, 2005 en Van Hoorn(2006).
8
1 .5 . METHODOLOGIE, ONDERZOEKSVRAGEN & BELANGRIJKSTE RESULTATEN
“Failing to plan is planning to fail” Alan Lakein (brainquote.com)
Methodologie van het literatuuronderzoek. We hebben ons laten inspireren door een
veel gebruikte techniek, zowel in Marketing, bijvoorbeeld bij het ontwerpen van een optimale
marketing mix (Van den Poel, 2006), als in beleidsinformatica, bijvoorbeeld bij het ontwerpen en
implementeren van een software (Decision support systeem) (Poels, 2005). In deze werkwijze
onderscheiden we vier stappen: 1) Analyse, 2) Planning, 3) Implementeren en 4) Controle (figuur
1f).
Figuur 1f: werkwijze10.
*Data ordening is een zeer belangrijke stap geweest. Na de datacollectie, beschikten we over zodanig
veel materiaal dat we het bos niet meer door de bomen zagen. Om de artikels te ordenen maakten
we gebruik van een (mxn)-matrix, met m artikels of boeken en n (sub)delen van het eindwerk.
Vinkjes werden aangebracht om bijvoorbeeld aan te geven dat artikel 1 in deel 1.1 kan gebruikt
worden. We hebben ook een score van 1 op 10 aan elk artikel of boek gegeven op basis van 1) de
betrouwbaarheid van de bron, 2) de relevantie voor dit eindwerk en 3) de informatiewaarde (Tabel
1c).
Score Deel 1 … Deel n 1.1 … 1.n n.1 … n.n
Artikel 1 � �
… �
Artikel m � � amn
Tabel 1c: Data ordening. 11
9 Dit zijn: (1) Innoveren: begrippen, praktijk, perspectieven door Groen T., Vasbinder J. W. en van de Linde E., (2) Open Innovation: The New Imperative for Creating and Profiting from Technology door Chesbrough H., (3) Eendagsvlieg of pionier: welke onderneming redt de economie? door Bart Clarysse, (4) Het innovatie dilemma, kansen en risico’s van nieuwe technologie door Christensen, M. C., (5) En een bundel met essays van diverse auteurs over open innovatie gepubliceerd door de Adviesraad voor Wetenschap –en Technologiebeleid (AWT). 10 Gebaseerd op Van de Poel(2006) en Poels(2005)
ANALYSE Analyse van de literatuur over open innovatie. Naast een uitgebreide collectie van boeken, publicaties en tijdschriften vormen een vijftal werken9 de basis van dit eindwerk.
� � � PLANNING IMPLEMENTEREN CONTROLE Structuur Inhoudscontrole
� � Data-ordening* Taalcontrole
� � Extra data
Schrijven van het eindwerk
Herziening
� � �
9
Methodologie van de casestudies. Gezien Open innovation een relatief jong begrip is, leek
een kwantitatief onderzoek voorbarig. Daarentegen zijn casestudies zeer gepast in het onderzoek
naar hoe en waarom een bepaalde technologie wordt gebruikt (Dogson et al., 2006). Bovendien
helpen ze om inzicht te krijgen in de essentiële elementen van een dynamisch proces (Hienerth,
2006). We hebben een paar interviews afgenomen bij mensen die rechtstreeks betrokken zijn bij het
innovatiesysteem van Johnson & Johnson (J&J) en Tibotec-Virco (T/V). Voor andere kleinere
casestudies hebben we gebruik gemaakt van casestudies die al in de literatuur verwerkt zijn.
Onderzoeksvragen:
ALGEMENE ONDERZOEKSVRAAG: Onderzoek Resultaten
1. Is open Innovatie een hype of realiteit? kwalitatief
SPECIFIEKE ONDERZOEKSVRAGEN 1. Wat zijn de verschillen tussen open en gesloten innovatie? literatuurstudie 1 & 2
2. Hoe kan men het begrip Open Innovation operationaliseren? literatuurstudie 3.2
3. Wat zijn de motieven en bedreigingen van Open Innovation? literatuurstudie 3.3
4. Hoe werkt open innovatie bij J&J en Tibotec-Virco? case studies 4.3 & 4.4
5. Wie zijn de andere early adopters van Open Innovation? case studes 4.6
6. Hoe kunnen we Open Innovation in de praktijk vertalen? literatuurstudie 5
Tabel 1d: Onderzoeksvragen
Belangrijkste resultaten. Ten eerste hebben we gemerkt dat open innovatie, meer dan een
hype is. Omdat er echter veel variaties zijn van open innovatie, wordt het door verschillende
bedrijven op verschillende manieren geïnterpreteerd en geïmplementeerd. Wat deze bedrijven wel als
gemeenschappelijke noemer hebben, is het besef dat de meeste kennis zich buiten de muren van
hun organisatie bevindt. In onze casestudies zagen we hoe grote bedrijven zoals Johnson & Johnson en
Dutch State Mines (DSM) aparte afdelingen in het leven roepen, belast met het opsporen van externe
radicale innovaties om ze vervolgens binnen te halen, mits ze voldoen aan een aantal voorwaarden.
Ten tweede zien we dat, ook al zijn er nog een aantal uitdagingen gebonden aan open
innovatie, de belangrijkste drijfveer achter open innovatie de need for speed is. Grote bedrijven (J&J)
willen hun innovatiecyclus versnellen door het incorporeren van externe innovaties en kleinere
bedrijven (T/V) zoeken hulp bij de grote om hun producten snel op de markt te kunnen brengen.
Ten derde en ten laatste bevelen we een kwantitatieve studie aan, die ons moet helpen om 1) het
begrip open innovatie beter te operationaliseren, 2) Vlaamse (beursgenoteerde) bedrijven te
segmenteren aan de hand van de dimensies openness (openheid voor externe ideeën) en innovativeness
en 3) de link tussen open innovatie en financiële performantie beter te begrijpen.
11 Bron: eigen verwerking
10
DEEL 2: CLOSED INNOVATION MODEL
11
2.1 . WAT IS GESLOTEN INNOVATIE?
Het uitgangspunt van Closed Innovation is dat “maximale concurrentievoorsprong kan worden behaald
als fundamenteel wetenschappelijk onderzoek binnen de muren van het eigen bedrijf wordt gedaan en de resultaten
daarvan binnen diezelfde muren worden vertaald in de ontwikkeling van nieuwe producten” (Groen et al, 2006).
Closed innovation is bijgevolg een paradigma waarin men er vanuit gaat dat succesvolle innovatie de
volledige controle over de kennis vereist (Chesbrough, 2006d).
2.2. KENMERKEN VAN CLOSED INNOVATION
Kenmerkend voor dit paradigma is de verticale integratie en het weinig of niet gebruiken van
externe kennis en venture capital. Dit impliceert dat de taak van het management erin bestaat, te
zorgen voor een goed werkende interne R&D afdeling, maximale bescherming van intern
gegenereerde ideeën en intellectuele eigendommen, enz. Hierna bespreken we de kenmerken en
beleidsimplicaties van een gesloten innovatiesysteem door de stadia van het ontwikkelingsproces van
nieuwe producten te overlopen(figuur 2a). In een gesloten innovatiesysteem vindt het gehele proces
van productontwikkeling en het op de markt brengen van deze producten binnen de muren van de
organisatie plaats(Chesbrough 2003a).
New Product Development (NDP) achter gesloten deuren 1 2 3 4 5 6 7
Nieuwe ideeën
� Screenen � Ontwikkeling en testen van concepten
� Marketing-strategie en
bedrijfsanalyse �
Product-ontwikkeling
� Testmarkt � Lancering
& Opvolging
� � � � � � � STOP
Figuur 2a: ontwikkelingsproces van een nieuw product12
De bovenstaande chronologische volgorde wordt niet altijd zo strikt gevolgd. Vaak zijn er
feedback-mechanismen en sommige stappen worden soms samen genomen. De specifieke
omstandigheden waarin een product ontwikkeld wordt bepalen mede hoe het ontwikkelingsproces13
verloopt.
12 Gebaseerd op Van den Poel 2006; De Peelsmacker en Van Kenhove, 2002 13 Dit (lineair en gesloten) proces of systeem kan men beheren volgens de “bottleneck management” -techniek van Goldratt. Deze techniek omvat vijf stappen: 1) opzoeken van de knelpunten in het systeem, 2) beslis hoe de knelpunten kunnen opgelost worden, 3) maak al het overige in de keten ondergeschikt aan deze beslissing, 4) doorbreek of verstrek de bestaande knelpunten in het systeem 5) wanneer één knelpunt is opgelost, ga terug naar stap 1 en begin opnieuw. (Bruggeman et al., 2001; Goldratt et al,1990)
12
Stap 1: Ideeëngenerering. Bronnen van ideeën kunnen divers zijn. Van de Poel (2006) maakte
onderscheid tussen intern en extern gegenereerde ideeën. De Pelsmacker en Van Kenhove (2002)
maakten een onderscheid tussen ideeëngenerering met en zonder de klant erbij te betrekken. We
voegen de twee samen in tabel 2a. In een gesloten innovatiesysteem komen de meeste ideeën uit het
linker bovenkader van de tabel.
Zonder betrokkenheid van de klant Met betrokkenheid van de klant Intern Brainstorming
Interne R&D-afdeling Zustermaatschappijen Informele discussies tussen personeel
Klachtenregistratie(Problem inventory list) Vaste Panelleden
Extern Universiteiten (onderzoeksresultaten) Tentoonstellingen / onderzoeksallianties Leveranciers en concurrenten
Marktanalyse: Action study, MDS gap-analyse,… Klanten (discussie met consumentengroep)
Tabel 2a: Bronnen van ideeën.14
Stap 2: Screenen van ideeën. De meest gebruikte analysemethode hiervoor is de 3 C-analyse.
De 3 C’s zijn Company, Competition en Consumer. Men gaat na, 1) In welke mate de onderneming in
staat is het nieuwe product succesvol te produceren en op de markt te brengen, 2) In welke mate de
concurrentiële situatie het succesvol marketeren van het product toelaat, en 3) In welke mate het
nieuwe product door de consument aanvaard of geapprecieerd zal worden (De Pelsmacker et al.,
2002). In deze fase kan men twee soorten fouten maken:
1. De fout van het eerste type (of de alfa-fout / de false positives) maakt men, wanneer men
verkeerdelijk doorgaat met een productidee waarvoor geen winstgevende markt bestaat. Het
beheer van een gesloten innovatiesysteem concentreert zich voornamelijk op het vermijden
van deze soort fout. Door zich te concentreren op het type I-fout zal de kans op type II-fout
groter worden (Judge et al. 1985 en Chesbrough, 2006a).
2. De fout van het tweede type (of de beta-fout / de false negatives) is wanneer men een succesvol
productidee verkeerdelijk elimineert. Het is niet omdat een productidee niet in het eigen
businessmodel past, dat het idee geen waarde heeft (Chesbrough 2003d en Chesbrough,
2006a).
Stap 3: Ontwikkeling en testen van concepten. Een productconcept is een beschrijving van
een product. Het is de uitwerking van een idee, zonder het product daadwerkelijk ook te
produceren. In deze fase wordt het idee aan een representatieve steekproef van consumenten
voorgelegd. Op deze manier wordt de aantrekkelijkheid van een nieuw idee beoordeeld (De
Pelsmacker et al., 2002).
14 Bron: Van den Poel, 2006; De Vos, 2006; De Pelsmacker et al. 2002; Clarysse et al., 2004b
13
Stap 4: Marktstrategie en bedrijfsanalyse. Op de problematiek van het bepalen van een
marktstrategie komen we uitgebreider terug in 3.2.5 bij de bespreking van businessmodellen.
Winstgevendheids- of bedrijfsanalyse anderzijds heeft te maken met een aantal financiële aspecten zoals
het voorspellen van verkoopsaantal, kosten, opbrengst, productiekosten, marketingkosten. De
bespreking van deze financiële aspecten valt echter buiten het bestek van dit eindwerk. Hiervoor
verwijzen we naar de gespecialiseerde literatuur.
Stap 5: Productontwikkeling. Na het bepalen van de marktstrategie en het uitvoeren van een
bedrijfsanalyse wordt het product of een prototype uiteindelijk ontwikkeld. Traditioneel (dus vooral
in een gesloten innovatiesysteem) wordt de afdeling ‘onderzoek’ gescheiden van de afdeling
‘ontwikkeling’. In deze laatste afdeling gaat men na of een product de beloften vervult en of er
verbeteringen kunnen aangebracht worden (Chesbrough, 2003a en De Pelsmacker et al., 2002).
Stap 6: Testmarktonderzoek. Vooraleer men overgaat tot de grootschalige introductie van een
product doet men een testmarktonderzoek. Het product wordt op een kleine, maar representatieve
markt geïntroduceerd. Op deze manier wil men een dure vergissing vermijden. De Belgische markt
wordt door zijn heterogeniteit, vaak door MNO’s15 als testmarkt gebruikt.
Stap 7: Lancering en opvolging. Nu komt het moment van de waarheid. Een nieuw product
op de markt brengen kan een nieuwe bron van inkomsten betekenen, maar dit proces mislukt
meestal. In dit kader wordt er in een gesloten innovatiesysteem bijzondere aandacht geschonken aan
het concept van First-mover of Pioneer Advantage: Het uitgangspunt is dat, door een product als eerste
op de markt te brengen, men er voordelen kan uithalen in termen van marktaandeel en rendabiliteit.
Factoren die tot First Mover Advantage kunnen leiden zijn volgens Van den Poel (2006) onder
andere:
1) Technologisch leiderschap (door O&O of patenten),
2) Het koopgedrag bij onzekerheid (eerste product krijgt disproportioneel meer aandacht in de geest
van de consument dan gelijkaardige producten),
3) Tussenhandel (nieuwigheden krijgen gemakkelijker toegang tot schapruimte in supermarkten),
4) Pre-emption van schaarse middelen: (bijvoorbeeld als eerst innemen van een strategische locatie)
en
5) Switching costs: kosten verbonden aan het overstappen van het ene product naar het andere.
Het zich als eerste op de markt begeven, heeft echter ook nadelen die vooral te maken hebben
met: het free-riding gedrag van concurrenten, de onstabiele behoeften van consumenten, inertie van
gevestigde bedrijven en het oplossen van markt -en technologische onzekerheid (Van den Poel,
2006).
15 Multinationale ondernemingen
14
2.3 BEDREIGINGEN VOOR HET GESLOTEN INNOVATIEPARADIGMA
Het gesloten innovatiesysteem is geen slecht systeem op zich. Het heeft gedurende een heel
lange periode goed gewerkt en ondernemingen zoals IBM en GE zijn hierdoor marktleiders
geworden. Waarom wordt gesloten innovatie steeds minder houdbaar?
Chesbrough(2003a) somt een viertal erosiefactoren op die een overgaan naar een open
innovatieparadigma wenselijk of zelfs noodzakelijk maken. Dit zijn: 1) De toenemende
beschikbaarheid en mobiliteit van onderzoekers en ingenieurs, 2) De evolutie in de markt van het
risicokapitaal, 3) De verhoogde capabiliteit van andere actoren in de waardeketen en 4) Het
toenemend aantal externe mogelijkheden om ideeën buiten het bedrijf te realiseren.
De AWT (2006a) is van oordeel dat de belangrijkste drijfveer achter Open innovatie de need
for speed is. Om competitief te blijven moeten bedrijven sneller en efficiënter innoveren. Dit heeft
te maken met: 1) De toenemende complexiteit van producten en diensten, 2) De toenemende
welvaart die voor een hoger opgeleide en veeleisende consument zorgt, 3) Het toenemende belang
van informatie- en communicatietechnologie (ICT) en de convergentie van een aantal technologieën
dat meer samenwerking mogelijk maken (enabling technology) en 4) Het sterk veranderde
kennislandschap: kennis is niet meer geconcentreerd maar verspreid.
Gassmann (2006b) geeft ook gelijkaardige factoren: 1) Globalisering gedreven door een
groter kapitaalmobiliteit, minder logistieke kosten, efficiënter ICT en de toenemende markt
homogeniteit, 2) De Technologische intensiteit is zodanig toegenomen dat zelfs grote bedrijven zich soms
niet kunnen veroorloven om een technologie alleen te ontwikkelen, 3) Diffusie van technologie: de
toepassingsmogelijkheden van technologieën worden steeds meer sectoroverschrijdend, 4) Nieuwe
businessmodellen: door het steeds verleggen van de grenzen van technologische mogelijkheden worden
nieuwe marktmogelijkheden gecreëerd en 5) Knowledge leveraging: kennis wordt de belangrijkste
resource van bedrijven en het is steeds moeilijker om slimme mensen aan zich te binden.
2.4 BESLUIT
Gezien de bovenstaande bedreigingsfactoren worden bedrijven gedwongen om onder andere:
1) allianties aan te gaan (zowel verticale als horizontale allianties), resources te delen en indien nodig
R&D uit te besteden, 2) eindgebruikers, afnemers en leveranciers te betrekken bij innovatie en liefst
in het vroege stadium van het innovatieproces, 3) te investeren in andere bedrijven met CVC, 4)
octrooien en licenties te verhandelen, enz ( AWT, 2006a; AWT 2006b; Chesbrough; 2003a en 2006a;
Erken et al., 2006, Gassmann, 2006b; Kas, 2006)
15
DEEL 3: OPEN INNOVATION MODEL
16
3.1 . WAT IS OPEN INNOVATION?
Chesbrough et al.(2006a) definieert Open Innovation als: “[…] a paradigm that assumes that
firms can and should use external ideas as well as internal ideas, and internal and external paths to market, as they
look to advance their technology”. De AWT omschrijft open innovatie als:"[...] een toenemende openheid van
bedrijven voor ideeën van buiten (leveranciers, concurrenten, afnemers, kennisproducenten en gebruikers), en voor
nieuwe businessmodellen als het uitgeven van licenties, het vormen van allianties met andere organisaties of het uit de
organisatie plaatsen van nieuwe ondernemingen" Vandeberg(2006). Zoals we in de inleiding verschillende
soorten innovaties onderscheiden hebben, kunnen we hetzelfde doen voor Open Innovation:
Inbound en outbound open innovation.
INBOUND OPEN INNOVATION. OUTBOUND OPEN INNOVATION. Dit is wanneer een bedrijf ervoor kiest om niet meer enkel afhankelijk te zijn van interne R&D, maar ook bereid is om externe uitvindingen binnen te halen om ze vervolgens te commercialiseren.
Deze term wordt gebruikt als een bedrijf een uitvinding doet en daarna op zoek gaat naar externe organisaties met een geschikt businessmodel voor het commercialiseren van die technologie.
Tabel 3a: inbound en outbound innovation. Bron: Chesbrough et al. 2006d
Inside-out, Outside-in en Coupled process: deze indeling van Gassmann et al. (2006a)
krijgt dezelfde invulling als het onderscheid tussen inbound en outbound innovation. Coupled process is een
combinatie van Inside-out en Outside-in process.
Inkopend, Collectief en Openbaar innoveren: De AWT (2006) onderscheidt op zijn
beurt 3 vormen van Open innovatie gebaseerd op 1) de mate van openheid voor (samenwerking
met) andere partijen en 2) de mate van openheid van het innovatieproces zelf, zowel wat de opzet
als de uitkomst betreft. Bijvoorbeeld: de eerste vorm (inkopend innoveren) staat open voor andere
partijen maar het innovatieproces zelf is niet open.
INKOPEND INNOVEREN COLLECTIEF INNOVEREN OPENBAAR INNOVEREN
Bedrijven kopen input (kennis, rechten, kapitaal of vindingen) voor het innovatieproces op een markt waarbij vragen en aanbieders van kennis, IP en innovaties samenkomen. Een goed werkende markt vergt transparantie, lage transactiekosten en heldere intellectuele eigendomsrechten.
Bedrijven gaan een (langdurig) samenwerkingsverband aan om samen te innoveren. Dit vereist coördinatie, goede afspraken over wederzijdse verwachtingen en verdeelsleutels voor de input en de te verwachten resultaten, het vermogen om cultuurverschillen te overbruggen en het beheer van interdisciplinaire projecten.
Open source kan gezien worden als een voorbeeld van openbaar innoveren. Gebruikers of bedrijven geven zonder enig voorbehoud hun innovaties prijs aan de openbaarheid. Anderen kunnen dan verder voortborduren op deze innovaties. Internet is een vaak gebruikt medium hiervoor.
Tabel 3b: Inkopend, Collectief en Openbaar innoveren.16
16 Bron: AWT(2006a)
17
Funding, generating of commercializing innovation: Chesbrough (2003d en 2006d)
maakt een uitgebreidere indeling. Ter benutting van de principes van open innovatie kunnen
ondernemingen zich volgens hem concentreren op de volgende activiteiten: funding, generating of
commercializing innovation.
(1) FUNDING INNOVATION
Er zijn bedrijven die vooral innovaties finacieren. � �
Innovation investors Innovation benefactors Ze investeren in innovatieve projecten of bedrijven. Dit gebeurt traditioneel door het bedrijfsbudget voor R&D, maar tegenwoordig vinden andere financieringsvormen ( VC, business angel) hun ingang.
Dit zijn vooral overheidsorganisaties die financiële steun bieden aan onderzoek, maar dan in de vroege fase ervan. Ook individuen kunnen een rol spelen: voorbeelden zijn fondsen voor onderzoek naar kanker, Alzheimer, Parkinson, … door miljardairs.
(2) GENERATING INNOVATION Andere bedrijven zijn vooral verantwoordelijk voor het genereren van innovaties
� � � � Explorers Merchants Architects Missionaries
Ze houden zich bezig met de uitvindingsfunctie die traditioneel in een R&D laboratorium gebeurt. Een voorbeeld is PARC, ontstaan uit Xerox.
We vinden ze op de ‘Marketplace of ideas’. Ze zijn uitsluitend geïnteresseerd in technologieën die d.m.v IP kunnen beschermd en verkocht worden aan anderen.
In een complex innovatieproject (bv. Bouwen van een vliegtuig), zijn ze verantwoordelijk voor het bouwen van een gemeenschappelijk raamwerk.
Dit zijn niet-commerciële organisaties zoals kerken die een technologie ontwikkelen om een gemeenschappelijk doel te dienen.
(3) COMMERCIALIZING INNOVATION Tenslotte zijn er bedrijven die innovaties op de markt brengen
� � Innovation Marketeers Innovation one-stop centers
Deze bedrijven specialiseren zich in het succesvol marketeren van zowel eigen ideeën als de ideeën van anderen. Ze concentreren zich hierbij op het begrijpen van de behoefte van de markt.
Deze bedrijven benaderen klanten met een totale oplossing (producten en/of diensten). Een voorbeeld is Yahoo, op Yahoo kan je zowel boeken kopen, e-mails beheren, een job zoeken, …
���� FULLY INTEGRATED INNOVATORS ���� Deze bedrijven kiezen niet uit één van de drie activiteiten maar houden zich bezig met financiering, genereren en commercialisatie van innovatie. In het closed innovation tijdperk waren bedrijven zoals IBM, GE, AT&T volledig (verticaal en holizontaal) geïntegreerd. Vandaag zien we steeds minder bedrijven die zich met de drie activiteiten bezig houden.
Tabel 3c: different modes of innovation.17 De grote variëteit aan Open Innovation, zoals hierboven geïllustreerd, maakt onze verdere analyse
niet gemakkelijk (Beije, 2005). Een eindwerk over Open innovation riskeert om een eindwerk over ‘van
alles en nog wat’ te worden. Daarom pleiten we ervoor om een overgang te maken van een
theoretische definitie van Open Innovatio naar een meer praktische operationele definitie. Het volgende deel
zal gewijd zijn aan het operationaliseren van het begrip Open Innovation.
17 Bron: Chesbrough( 2003d) & Chesbrough(2006d)
18
3.2. KENMERKEN VAN OPEN INNOVATION
Hoe kan men het begrip Open Innovation operationaliseren? Zoals we hierboven
gezien hebben, heeft open innovatie verschillende varianten. Open innovatie is niet nieuw, maar
neemt wel in belang, intensiteit en diversiteit van verschijningsvormen duidelijk toe. De principes
van Open Innovation (waaronder samenwerking) vinden nu ook hun ingang bij grote multinationals.
Voor kleinere bedrijven is openheid altijd een noodzaak geweest. Ze kunnen zich niet veroorloven
om het volledige innovatietraject binnen hun bedrijf uit te voeren. Open innovatie gaat echter om
méér dan alleen gezamenlijk onderzoek verrichten(AWT, 2006a; de Jong, 2006).
Operationele definitie. In dit eindwerk staan we stil bij het woord ‘open’, waarmee we
bedoelen ‘opener dan in het verleden’. Open innovatie is een verzamelterm van een aantal trends in de
innovatiepraktijk. Deze trends hebben te maken met de toenemende openheid van bedrijven voor 1)
onderzoeksallianties, 2) eindgebruikers, 3) IP beheer, 4) Venture Capital, 5)Business model innovation en
6) verandering en creativiteit, met als primair doel: het versnellen van de New Product or Business
Development Process.18(figuur 3a).
Figuur 3a: Operationele definitie van Open Innovation
De einddoelstelling is het bekomen van een open, dynamisch en adaptief innovatiesysteem(tabel 3d)
Gesloten systeem: een geheel van elkaar wederzijds beïnvloedende elementen,
�
Open systeem: een systeem dat in interactie treedt met de andere systemen in zijn omgeving.
Dynamisch systeem: een groep onderling verbonden elementen die samenwerken om een bepaald doel of meedere doelen te bereiken.
Adaptief systeem: is in staat zichzelf of de omgeving te veranderen om te overleven
Tabel 3d: van gesloten naar open, dynamisch en adaptief systeem.19
18 Deze definitie is gebaseerd op een brede waaier aan definities van Open Innovation, waaronder de definities gegeven door AWT, 2006a en b; Chesbrough, 2003a en 2006a; de Jonge, 2006; enz. 19 Bron: Poels (2005), Heene et al. (2004) en Locuffier (2006)
ONDERZOEKSALLIANTIES
EINDGEBRUIKERS
IP-
MANAGEMENT
VENTURE CAPITAL
BUSINESS MODEL
INNOVATION
VERANDERING &
CREATIVITEIT
NEW PRODUCT/BUSINESS DEVELOPMENT
19
New Product / Business Development (NP/BD) achter (half) open deuren
In 2.2 hebben we het NPD proces achter gesloten deuren besproken. In een open innovatie
staat een onderneming echter open voor ideeën en innovaties van de buitenwereld. Om inzicht te
krijgen in de essentiële elementen van dit dynamisch proces maken we gebruik van een case study
(Hienerth, 2006; Kischbaum, 2005).
DSM werd in 1902 opgericht en had als activiteit; het winnen van steenkool, vandaar de
naam Dutch State Mines (DSM). Ondertussen is het bedrijf uitgegroeid tot een multinational met
activiteiten die gegroepeerd zijn rond vier strategische clusters: Nutrition, Pharma, Performance
Materials en Industrial Chemicals. DSM levert haar producten aan veel grote fabrikanten uit
verscheidene sectoren ( autoconstructie, voeding, transport, landbouw, metaal, bouw, textiel, enz.).
Het bedrijf is goed voor een jaarlijkse omzet van €8 miljard en stelt ongeveer 25000 mensen
wereldwijd te werk.
Van gesloten naar open. In de jaren ‘90 creëerde DSM een NBD-divisie. Deze divisie werd
belast met het screenen van (voornamelijk intern gegenereerde) ideeën en het ontwikkelen ervan tot
nieuwe bedrijfstaken (SBU’s) of bedrijven. Gevolg was het oprichten van twee start-ups: DSM
Solutech en DMS Melapur. Tegen 2000 had DMS meer dan 25 miljoen euro aan vijf VC fondsen
gegeven die zich richten tot life science, biotechnologie en performance material. Later zijn ze nog een
stap verder gegaan. Door het combineren van externe en interne vaardigheden en kennis in zowel
R&D als in Marketing, heeft DSM zijn innovatieproces geopend. In 2001 werd een nieuwe divisie
binnen DSM gecreëerd: DMS Venturing & Business Development (DV&BD). De voornaamste taak van
deze divisie is het identificeren van veelbelovende ideeën en het ontwikkelen ervan tot een nieuwe
businesses.
Het NBD-proces van DSM bevat twee delen: ‘First gate deliverables’ en ‘Second gate’ (Tabel 3e
en 3f). In het vroege stadium van NBD zijn technologie en marktonzekerheid nog te hoog, daarom
is het aangeraden om reversibele beheersmethodes te gebruiken die een laag niveau van verbintenis
vereisen(van de Vrande et al, 2006).
Identificatie van ideeën
� Screenen � Ontwikkeling � Evaluatie � SWOT-analyse
� � � � �
Het businessplanwordt getest volgens een “5C analysis”: 1. Context: Evaluatie van de waardeketen, de markten, de aantrekkelijkheid, de dynamiek,
de leiders en de toegevoegde waarde 2. Customer: Screenen van segmenten, belangrijkste klanten, hun behoeftes en waarden. 3. Competitors: Analyse van de competitiviteitspositie 4. Company: De synergie tussen de markten 5. Costs: Kostenstructuur, kostensysteem en de geprojecteerde financiële performantie.
Tabel 3e: First Gate
20
Eens een idee of project door de ‘First Gate’ gepasseerd is, gaat men over naar de ‘Second Gate’.
Customer trials
� Commercial approval
� Initial sales � Market feedback
� Marketing & Business plan
� � � � �
Het marketing plan is gebaseerd op een “5P analysis”: Product, Promotie, Persoonlijk verkoop, Prijs en Plaats
Tabel 3f: Second Gate
License in en license out. Het hele NBD-proces wordt gestuurd en ondersteund door het
uitwisselen van licenties(license agreements); zowel uitgeven van licentie aan andere bedrijven (license out)
als het verkrijgen van licenties (license in) in het vroege stadium. Nadat een ontwikkelingsproject is
goedgekeurd, wordt een klein bedrijf opgericht om de technologie verder te ontwikkelen(figuur 3b).
Spin in en spin out. Twee à drie jaar later, herevalueert DSM het project en beslist of ze
met de business verder gaat of van de hand doet (spin out). Aan de andere kant kan DSM een
business opkopen (spin in) die zich in de ontwikkelingsfase bevindt. De time-to-market wordt op deze
manier aanzienlijk verkort omdat een bedrijf een veelbelovende technologie kan binnenhalen in
plaats van deze zelf te ontwikkelen (de Rochemont et al., 2006b).
Figuur 3b: NBD-Proces.20
Divest en Aquire. Zelfs indien de commerciële waarde van een bedrijf bewezen is, kan
DSM om allerlei redenen (bijvoorbeeld te lage omzet) beslissen om het bedrijf toch te verkopen
(Divest). Eveneens kan DSM een bestaand bedrijf opkopen (Aquire).
Van start up tot grown up business. Uiteindelijk bereiken projecten en start-ups het einde
van de trechter en worden zeverder ontwikkeld tot grote of groeiende bedrijven(“grown-up”
businesses).
20 Bron: Kirschbaum, 2005
21
Intermezzo: Spin offs Definitie. Een spin-off is “een individu dat of een groep individuen die een moederbedrijf verlaat om een nieuw bedrijf op te zetten, gebaseerd op de kennis en competenties die bij het moederbedrijf zijn opgebouwd. Het moederbedrijf steunt het nieuwe bedrijf door middel van kennis, competenties en/of middelen” Braaksma et al. (2006). Corporate spin-offs(CSO) versus universitaire spin-offs (USO). CSO zijn spin-offs in het bedrijfsleven, terwijl USO een universiteit of onderzoeksinstelling als moederinstituut hebben (Braaksma et al.2006; Hulsink et al., 2005; en Van De Velde, 2006). Die twee groepen verschillen vooral in hun technologische middelen. USO hebben meer interne R&D middelen, ze transfereren meer kennis vanuit hun moederinstituut en ze gaan meer allianties aan (Van De Velde, 2006). Managerial versus entrepreneurial spin-offs. Managerial spin-offs worden geïnitieerd door het management, terwijl entrepreneurial spin-offs op initiatief van de medewerkers onstaan (Braaksma et al., 2006 en Christensen, 1999). Deze laatste vertonen een betere performantie (Van De Velde, 2006). Proactieve versus reactieve motieven voor spin-off bedrijvigheden. Braaksma et al.(2006) geeft een zestal motieven, deze kunnen afhankelijk van hun pro-activiteit op een continuüm afgezet worden. Daarbij vormt het benutten van technologische kennis het meest proactieve motief, en het verwerken van de gevolgen van een reorganisatie het meest reactieve:
Motieven voor spin-offs.
Dit laatste onderscheid sluit aan bij het onderscheid tussen kennisgedreven en reorganisatiegedreven spin-offs. De eerste groep realiseert in de eerste vijf jaar na de start meer groei en een positiever saldo van baten en lasten dan de tweede groep (Clarysse et al., 2004a).
Kischbaum(2005 ) stelt dat DSM’s venturing and business development modelmanagers vereist die:
beslissingen durven nemen, de juiste mensen aantrekken, een evenwicht vinden tussen financiële en
strategische doelstellingen, verwachtingen beheren en bereiken, actief portfolio’s beheren, Open
innovation in de praktijk kunnen vertalen, …
Hierna gaan we dieper in op de verschillende trends in innovatiemanagement die
voortvloeien uit onze operationele definitie. We bespreken achtereenvolgens: 1)
Onderzoeksallianties, 2) Eindgebruikers, 3) IP-beheer, 4) Venture Capital, 5)Business model innovation en
6) Change management en creativiteit.
22
3.2.1 . OPEN VOOR ONDERZOEKSALLIANTIES
“Samenwerking en partnerschappen zijn dé eerste bronnen voor nieuwe, innovatieve ideeën volgens de CEO's” uit de IBM Global CEO Study 200621
TREND 1
De eerste trend in het innovatiemanagement is het feit dat (zelfs grote) bedrijven steeds
meer afhankelijk zijn van externe partijen in hun innovatieactiviteiten (Maula et al., 2006; O’Connor,
2006). Over verschillende tijdshorizonnen heen gaat het bedrijf nieuwe uitdagingen en
partnerschappen aan(figuur 3c). Ondernemingen maken daarbij gebruik van businessontwikeling,
onderzoeksallianties, venturing (opzetten van nieuwe ondernemingen), enz…
Figuur 3c: Open voor externe innovaties en onderzoeksallianties.22
ALLIANTIE
Samenwerken is de kern van Open Innovation (AWT, 2006b). Heene et al. (2004) definiëren een
alliantie of een samenwerkingsverband als “een min of meer formele, min of meer uitgebreide, min of meer
duurzame overeenkomst, tussen twee of meer organisaties, tot het bereiken van gemeenschappelijke objectieven, met een
deling van de opbrengsten en risico’s en met een draagwijdte die verder gaat dan enkele enkelvoudige, commerciële
processen”. In het kader van open innovatie, mogen we het belang van informele allianties niet
onderschatten. Een onderzoek van de Institute for Research in Palo Alto concludeert dat: “The most
powerful organizational learning and collective knowledge sharing grows through informal relationships and personal
networks” Capra (1997). Dit sluit aan bij het concept van ‘Community-Based Social Cognitive Platforms’ van
21 De IBM Global CEO Study 2006 is gebaseerd op persoonlijke interviews met meer dan 750 CEO's van de wereldtop en is de meest uitgebreide studie over CEO's in zijn soort. De CEO's die geïnterviewd werden, vertegenwoordigen alle grote landen en industrieën. De enquête is bedoeld om een uitgebreid inzicht te verschaffen in de agenda die CEO's plannen voor de komende 2 à 3 jaar. 22 Bron: Maula et al., 2006
23
Li (2005). Hij introduceerde een maatschappelijk gebaseerd model voor het beheer van het
ontwikkelingsproces van een nieuw product. In zijn theorie pleit hij voor: (1) Diversiteit in een
kennisintensieve gemeenschap waarin leden op vrijwillige basis kennis met elkaar delen, (2)
Grenzenvervaging: deling van ideeën en samenwerken moeten verder verder gaan dan de grenzen van
een onderneming, (3) Interactie tussen verschillende actoren, (4) Integratie en (5) Samenwerking op
formele en informele manier.
ONDERZOEKSALLIANTIE
Katz en Martin (1997) definiëren op hun beurt onderzoeksalliantie als “the working together of
researchers to achieve the common goal of producing new scientific knowledge”. Faems (2006) definieert R&D
allianties als “formal arrangements between a limited number of otherwise independent organizations in which
R&D is at least part of a collaborative effort”.
Intermezzo: Steeds meer onderzoeksallianties Er is veel onderzoek verricht naar trends in de onderzoeksallianties. De algemene overtuiging
van verschillende studies is dat samenwerking tussen onderzoekers toegenomen is. Dit wordt veelal afgeleid uit de analyse van ‘multi-author papers’. Deze methode geeft de mogelijkheid, een kwantitatieve analyse uit te voeren. Het feit dat er steeds meer wetenschappelijke publicaties geschreven worden door meer dan één persoon, kan ons doen concluderen dat samenwerken in onderzoek toegenomen is (Katz et al., 1997).
We moeten echter opletten met deze conclusies. Er kan een probleem van validiteit23 ontstaan. De inspanning van een individu in een bepaald innovatieproces wordt niet altijd weerspiegeld in zijn bijdrage aan de paper over het onderliggend onderzoek. Er is toch een algemene consensus dat ‘multiple-authorship’ als bewijs van meer samenwerking in onderzoek kan aangehaald worden, maar we mogen nog niet aannemen dat ‘multiple-authorship’ en ‘collaboration’ synoniemen zijn. Door zich puur te baseren op ‘multiple-authorship’ zouden we de mate van samenwerking in onderzoek onderschatten. Smith (1958) argumenteerde dat praktische onderzoekers meer geneigd zijn om samen te werken dan theoretici.
Tabel 3g: Intermezzo: Steeds meer onderzoeksallianties
VORMEN VAN ONDERZOEKSALLIANTIES
Faems (2006) geeft een overzicht van verschillende vormen van onderzoeksallianties die
geclassificeerd zijn op basis van (1) de eigendomsstructuur van de R&D-alliantie, (2) het aantal
betrokken partners in de R&D-alliantie en (3) de rol en de situatie van de R&D alliantie in het
technologische innovatietraject.
23 Validiteit: Meet het aangehaalde concept, om een onderzoeksopzet te beschrijven, wat het pretendeert te meten? (De Pelsmacker et al., 2002)
24
(1) Aandelenvermenging versus contractuele R&D allianties. In aandelenvermenging
allianties (equity alliances) is elke partner een aandeelhouder en hij verwacht een dividend als
vergoeding voor zijn investering. Vormen van aandeelvermengingsallianties zijn
minderheidsparticipatie, meerderheidsparticipatie, kruiselingse participatie, joint-venture en holding-
creatie. Contractuele allianties slaan op een brede waaier van tijdelijke samenwerkingsverbanden
zonder een aandeelhoudersstructuur. Voorbeelden zijn joint R&D contracten en technologiedeling
contracten.
(2) Dyadic allianties, alliance constellations en alliantienetwerk. Dyadic allianties tellen
slechts twee partners, terwijl alliance constellations meer dan twee partners tellen. Terwijl dyadic allianties
en alliance constellations verwijzen naar individuele allianties (Vanhaverbeke et al. 2006), een
alliantienetwerk vertegenwoordigt het totale aantal allianties waaraan een organisatie deelneemt.
(3) Exploratie versus exploitatie allianties. Deze indeling is gebaseerd op de rol en de situatie
van de R&D alliantie in het technologische innovatietraject. In exploratie allianties is het hoofddoel
van de partners, het ontdekken van nieuwe opportuniteiten, terwijl exploitatieallianties tot doel
hebben, het maximaliseren van gemeenschappelijke complementaire activa.
Doz en Williamson (2002) concentreren zich op de rol van allianties in het transformeren van
innovatieve ideeën in nieuwe rendabele ondernemingen. Ze onderscheiden vier verschillende
soorten onderzoeksallianties in het technologische innovatietraject en hun respectievelijke rollen:
Idea stage alliances Experiment stade alliances Venture stage alliances Business stage alliances
���� ���� ���� ���� [1] Co-discovery [2] Co-learning [3] Co-option [4] Co-specialisation
Figuur 3d: Vier soorten onderzoeksallianties
CONCLUSIE
Samenwerken vereist strategische en alliantievaardigheden, zeker wanneer het gaat om
multidisciplinaire allianties op grote schaal. De interne organisatie moet zodanig gemanaged worden
dat ze geschikt is voor Open innovatie en dat de medewerkers zo aangestuurd worden dat zij
succesvol met andere partijen kunnen innoveren. Bovendien moet voldoende aandacht gegeven
worden aan de organisatorische structuur van de alliantie zelf. De overheid kan hierbij een rol spelen
door 1) het ondersteunen van de totstandkoming van samenwerking en 2) het verstrekken van
kennis en vaardigheden voor samenwerking(AWT, 2006b en Corley et al., 2006).
25
3.2.2. OPEN VOOR EINDGEBRUIKERS
“Geen enkele vrouw is ’s morgens wakker geworden met het idee “jeetje, mijn leven zou erop verbeteren als ik
een Swiffer had”. Om in ons opzet te slagen, moeten we ons in de huid van de klant verplaatsen, om diens
gedachten, gevoelens en wensen te lezen” (George Lafley, 2006)
TREND 2
De tweede trend in het innovatiemanagement betreft het groeiend belang van
eindgebruikers in een nieuwe productontwikkeling (NPD). Met de eindgebruiker bedoelen we hier
zowel de consument als de afnemer. Productontwikkelaars en marketingmanagers doen nu meer dan
ooit veel moeite om de behoeften van de consument te kennen. Er zijn talrijke technieken
ontwikkeld om te peilen naar de behoefte en de mening van de consument. De bespreking van deze
technieken valt echter buiten het bestek van dit eindwerk. We verwijzen graag naar de literatuur.
(bijvoorbeeld: “Marktonderzoek: Methoden en Toepassingen” van De Pelsmacker en Van Kerkhove).
Een nieuwe ontwikkeling op dit domein is het gebruik van toolkits om gebruikers bij NPD te
betrekken. Een voorbeeld hiervan is de op Internet gebaseerde toolkits for idea competitions (TIC). Deze
toolkits worden gebruikt om toegang te krijgen tot ideeën en oplossingen van de gebruikers (Piller et
al., 2006). Een tweede voorbeeld is The Sims, een computerspel dat gebruikt wordt als een
marktonderzoekinstrument(Prügl et al, 2006). Ten derde vermelden we ook de nieuwste hype: de
virtuele wereld SecondLife: IBM, Toyota, Philips, Adidas, ABN Amro, Mazda..., dit zijn enkele
voorbeelden van bedrijven die al een vestiging in deze virtuele wereld hebben (express.be, 2007).
ROL VAN DE EINDGEBRUIKER
De rol van gebruikers bij innovatie beperkt zich niet tot het articuleren van vragen en behoeftes
of het meedenken over innovatieprocessen van bedrijven(AWT 2006b). Een nieuwe trend waar we
vandaag niet naast kunnen kijken, is die van user generated information of de door de consument
gegenereerde informatie op dynamische en interactieve websites. In dit geval spreekt men van de
producerende consument (Bloem et al., 2006).
Consumenten kunnen nog meer doen dan informatie creëren, in sommige gevallen kunnen ze
zelfs innovatie initiëren: customer initiated innovation’. De ‘open source community’ rond Linux is een
uitstekend voorbeeld van hoe groot de bijdrage van de consument kan zijn. Liefhebbers van car
tuning vormen hun wagen helemaal om tot nieuwe onbestaande modellen door allerlei features toe te
voegen. In dit geval spreken we van innoverende consumenten en lead users (Von Hippel et al.,
26
1999). Een belangrijke vaststelling is dat gebruikers dit meestal gebruik makend van al verworven
kennis en niet op zoek gaan naar nieuwe kennis (Lettl, 2006).
Lettl (2006) zag nog meer potentieel in de eindgebruiker. Hij ontdekte dat eindgebruikers niet
alleen innovatie kunnen genereren maar dat ze soms ook een belangrijke ondernemende rol kunnen
spelen in het tot stand brengen en het organiseren van het nodige innovatienetwerk.24 We kunnen nu
spreken van ondernemende eindgebruikers. Pas vanaf het moment dat de nodige vaardigheden of
middelen om de technologie of de business verder te ontwikkelen tekort schieten, zoeken
ondernemende eindgebruikers hulp bij gevestigde bedrijven. Voor gevestigde bedrijven stelt zich nu
een nieuwe opportuniteit. Ze kunnen zich nu richten op het zoeken naar deze zeer creatieve en
ondernemende eindgebruikers. Lettl (2006) merkte ook op dat bedrijven een ‘wait en see’ houding
aannemen, pas vanaf het moment dat de voordelen of de winstgevendheid van de
gebruikersinnovatie duidelijk worden, nemen ze over en introduceren ze die (radicale) innovatie op
de markt.
De studie van Lettl(2006) is niet de enige in zijn soort. Hienerth (2006) analyseerde 16 gevallen
van innoverende gebruikers (in het domein van extreme sport: rodeo kayak) die hun innovaties op de
markt gebracht hebben. Deze innoverende gebruikers maakten gebruik van low-cost
productietechnieken en zijn erin geslaagd om de markt in te palmen vooraleer de gevestigde
bedrijven de markt konden binnentreden. Dit is een illustratie van open innovatie op zijn best.
Innoverende/ondernemende eindgebruikers slaagden er in om lagere kosten en een kortere
ontwikkelingstijd te hebben dan gevestigde bedrijven. Toch moeten we dit allemaal nuanceren,
zowel het onderzoek van Hienerth (2006) als die van Lettl(2006) zijn beperkt tot een bepaalde sector
en exploratief van aard.
SOORT GEBRUIKERS
Het is intuïtief aanneembaar dat de ene gebruiker innovatiever is dan de andere. Een zeer
populair onderscheid van verschillende soorten eindgebruikers komt uit het concept van Technology
Adoption Life Cycle (Figuur 3e). Het idee hierachter is dat sommige mensen meer open staan voor
nieuwe dingen dan anderen.
Innovators zijn vernieuwers, ze houden van verandering en proberen vrij vlug nieuwe producten
uit. Early adopters schrikken zeker niet van verandering. Ze zijn bereid om nieuwe ideeën uit te
proberen, maar zijn voorzichtiger dan de eerste groep. Tot deze groep behoren opinieleiders. Early
Majority is een omvangrijke groep die niet zo risicoavers is, maar zorgvuldig omgaat met verandering.
24 Zijn onderzoek situeert zich in het domein van medische apparatuur
27
Late Majority zijn sceptische mensen die pas een hoogtechnologisch product kopen wanneer een
grote massa hem al gekocht heeft. Laggards zijn zeer conservatief en vinden comfort in gewoonte. Ze
kopen pas een product als dit product deel van de traditie geworden is.
Figuur 3e: Technology Adoption Life Cycle25
Bij het introduceren van een nieuw (radicaal) idee is het aangewezen om eerst de innovators en
de early adopters te overtuigen vooraleer men de massa kan overtuigen. We zijn van mening dat deze
eerste twee groepen ook het meest waarschijnlijk een nuttige bijdrage kunnen leveren aan het
innovatieproces van een onderneming. Het gat tussen de twee eerste segmenten en de rest van de
markt heet 'The Chasm' (Moore, 1991).
Zijn Lead-users, ook innovatieve gebruikers? Verschillende auteurs26 hebben het belang
van leading-edge users voor New Product Development aangetoond. Lettl (2006) onderzocht de rol van de
gebruiker in radicale innovatie (in medische apparatuur). Hij kwam tot de conclusie dat de definitie
van de innoverende eindgebruiker (innovative user) niet helemaal overeenstemt met die van de lead user.
In tegenstelling tot een lead-user wordt een innoverende gebruiker immers niet alleen gekenmerkt
door het vermogen om de nieuwe trend te bepalen. Niettegenstaande dit, hebben die twee
gebruikers een tweetal kenmerken gemeen: 1) ze zijn zeer gemotiveerd om nieuwe oplossingen te
ontwikkelen en 2) ze behoren beiden tot de groep van ‘extreme’ gebruikers.
Ten slotte merken we ook op dat er een rol weggelegd is voor de zogenaamde professionele
koper. Industriële bedrijven hebben afnemers (bedrijven) die hun producten kopen voor
eindgebruik of om verder te verwerken tot eindproducten. Een industriële koper wordt gekenmerkt
door zijn 1) Rationeel en formeel koopproces, 2) Kwalificaties en ervaring en 3) Technische kennis. (Van den
Poel, 2006). Hij kan bijgevolg een belangrijke rol spelen in de nieuwe productontwikkeling.
25 Bron: http://www.iec.org/newsletter/aug06_2/broadband_2.html, uitleg is gebaseerd op Clarysse (2006), 12Manage.com,2007; Van den Poel 2006,… 26 Hienerth 2006; Lilien et al., 2002; Morrison et al., 2004; Olson and Bakke, 2001 en Von hippel et al., 1999
28
3.2 .3 . OPEN VOOR IP-MANAGEMENT
TREND 3
De derde trend in het innovatiemanagement is het actieve beheer van IP. Dit is eigenlijk
een rechtreeks gevolg van op een ‘open wijze’ te innoveren. Ondernemingen willen niet zonder enig
voorbehoud openstaan voor de buitenwereld. Er moet ook een manier bestaan om zich te
beschermen tegen namaak (West, 2006).
APPROPRIABILITY
IP maakt eigenlijk deel uit van een groter begrip, namelijk Appropriability. Een startend bedrijf
kan grote gevestigde bedrijven beletten om hun ideeën te kopiëren door appropriability (Clarysse,
2006; Smessaert, 2006). Bronnen van appropriability zijn: 1) IP bescherming, 2) Geheimhouding, 3)
Complexiteit of kennis van een ‘tactiek’ en 4) Snelheid (Clarysse, 2006). Deze bronnen hebben
sterktes maar ook zwaktes (Tabel 3h).
Sterktes Zwaktes
IP - Legal right - Can be traded - Buys time to build complementary assets - Provides temporary monopoly - Slows competitors down
- Disclosure requirements - Costly to enforce - Can be invented around - Could be too short - Not everything can be patented - False sense of security
Geheimhouding - No disclosure - Geen dure patentaanvraag
- Moeilijk om vol te houden - Non-compete clauses are costly to enforce - Good technical people do not want their work shrouded in secrecy
Snelheid - Concurrenten kunnen niet inhalen - Kostelijk om te imiteren - Snel winst
- Over soon - Diminishing returns - Difficult to sustain - Difficult to pull off/Treadmill - Dissipates industry profits
Tabel 3h: Sterktes en Zwaktes van de verschillende bronnen van appropriability.27
Appropriability en Open Inovation. West (2006) ging na of appropriability Open innovatie
bevordert of eerder vertraagt. Hij kwam tot de conclusie dat appropriability een noodzakelijke
voorwaarde is, wil men open innoveren, want het is bijna de enige manier om zich te beschermen
tegen imitators. Appropriability laat de innovator toe om de waarde te capteren van de gecreëerde
innovatie, wat een aanmoediging geeft voor meer innovatieve initiatieven. Een agressieve IP-
27 Bron: Clarysse, 2006 en aangevuld met Michiels, 2006; Kischbaum, 2005
29
management strategie ( bijvoorbeeld door patenten te verzamelen met als doel de concurrent te
blokkeren), kan echter andere bedrijven beletten om verder waarde te creëren(zie 3.3.3), wat de
concurrentie en dus ook de werking van de vrije economie niet ten goede komt. Appropriability werkt
dus contraproductief indien zijn doelstellingen in contrast staan met het maatschappelijke beleid
(bijvoorbeeld de vrije mededingingswet). De correlatie tussen openness and appropriability werd lange
tijd door verschillende auteurs positief verondersteld maar met het groeiende succes van open source
(hoog openness & laag appropriability) geldt die positieve correlatie niet altijd meer en is er nood aan
verder onderzoek.
INTELLECTUAL PROPERTY
Intellectuele eigendom (IE) is een verzamelnaam voor een aantal rechten die we terugvinden
in verschillende nationale en internationale wetten. Intellectueel eigendomsrecht(IER) dient voor het
beschermen van een bedenker van een werk. Onder deze noemer verstaat men
auteursrecht(Copyright), octrooirecht, merkenrecht, handelsgeheim, databankrechten, enz (Wikipedia,
2006). Voor dit eindwerk zijn vooral de begrippen patent en licentie belangrijk.
Patent en Licenties. Patent en octrooi zijn twee begrippen die dezelfde lading dekken.
Patenteren doet men om een uitvinding te beschermen. Deze uitvinding moet nieuw, origineel en
industrieel toepasbaar zijn. Een octrooirecht is een exclusief exploitatierecht. Het is ook een
verbondrecht: Men mag andere bedrijven toestemming geven om je uitvinding te gebruiken. Dit
gebeurt in de vorm van licenties. Men kan een Belgisch, Europees of Internationaal patent
aanvragen. Een Belgisch patent is alleen in België geldig voor 6 of 20 jaar. Men kan echter niet voor
gelijk welk product een patent aanvragen (Drisque, 2006 en Ryckeboer, 2006). Niet patenteerbaar
zijn onder andere wetenschappelijke en wiskundige methodes, managementmodellen,
computerprogramma’s, dier -en plantsoorten, illegale uitvindingen of uitvindingen die in contradictie
staan met de openbare orde, …(Clarysse, 2006).
Over het patenteren van software bestaat echter veel discussies, grote informaticareuzen
(IBM, Microsoft, Oracle,…) vinden dat niet enkel de uitvinding, maar ook de
computerprogramma’s waarop ze draaien met een octrooi beschermd moeten worden. Het is
echter moeilijk om de originaliteit van een software te bewijzen. Software schrijven is juist
hetzelfde als een vorm van hogere wiskunde bedrijven. Bij muziek bijvoorbeeld bestaat er zoiets
als auteursrecht, maar zijn er geen patenten (Stevens, 2006).
30
3.2.4. OPEN VOOR VENTURE CAPITAL
TREND 4
De vierde trend in het innovatiemanagement heeft te maken met de financiering van
(open) innovatieve projecten. Waar vroeger bedrijven gebruik maakten van het interne R&D budget
en bankfinanciering, vinden ze nu steeds meer toegang tot venture capital. Dit heeft ook consequenties
voor kleinere start-ups. In het gesloten innovatieparadigma konden enkel grote bedrijven zich
veroorloven om O&O te financieren. Door het toenemende aanbod aan VC, kunnen kleinere start-
ups nu ook radicale innovaties van de grond tillen.
FINANCIERING VAN PROJECTEN
Elke onderneming heeft geld nodig om zijn activiteiten verder te kunnen zetten of om
nieuwe projecten op te starten. Een innovatieve onderneming heeft technologie (kennis), mensen en
nog extra financiering nodig om een product te ontwikkelen en de lange verkoopcyclus van
innovatieve producten te overbruggen (Clarysse, 2004). De financieringsbehoefte van een
onderneming kan afgeleid worden uit een projectie van de toekomstige vermogensstromen of
kasstromen. Vervolgens moet men beslissen hoe dit tekort zal ingevuld worden, hierbij dient men
een antwoord te geven op drie kernvragen: 1) hoeveel financiering heeft men nodig? 2) welke soort
financiering (nieuw aandelenkapitaal, banklening, obligatielening,… ) zal aangesproken worden? En
3) Voor hoelang (korte, middellange of lange termijn) zal de financiering opgenomen worden?
(Manigart et al., 2003)
BANKLENINGEN VERSUS RISICOKAPITAAL
Bankleningen zijn in België zeer populaire externe financieringsvormen (Ooghe et al.,
2003). Het financieren van innovatieve projecten met bankleningen ligt echter moeilijk, de grootste
activa van innovatieve ondernemingen zijn vaak van immateriële aard (kennis, mensen en patenten).
Deze soort activa zijn heel moeilijk te waarderen, terwijl de banken waarborg eisen en geen hoge
risico’s willen lopen (Clarysse, 2004). Het is hierdoor dat VC steeds aan belang wint bij innovatieve
ondernemers. Manigart (2006) splitst Risicokapitaal in twee categorieën, het formele risicokapitaal
(Venture Capital) en het informele risicokapitaal (Business Angels: vrienden, kennissen, familie, …). Venture
Capital is een deelname in het kapitaal van de onderneming. Bij faling van de onderneming krijgen
schuldeisers voorrang op aandeelhouders. Daarom is het risicokapitaal een stuk duurder dan een
31
lening. Die extra prijs kan gezien worden als een risicopremie (Clarysse, 2004, Manigart et al., 2003
& Van Acker, 2005). Voor een hoogtechnologisch bedrijf is het gebruik van Venture capital meer
vanzelfsprekend dan het gebruik van geld van Business Angels28. Het geld van die business angels is in
beperkte hoeveelheid beschikbaar en ze worden dikwijls afgeschrikt door de complexiteit van die
hoogtechnologische projecten(Knockaert, 2005).
CORPORATE VENTURE CAPITAL
Een belangrijk element of trend binnen open innovatie is Corporate Venture Capital
(CVC), dit houdt in dat een (multinationaal) bedrijf een relatief bescheiden financiële investering
doet in veelbelovende start-ups. Het belang van CVC is in de VS veel groter dan in Europa (grafiek
3a). Op de grafiek zien we weliswaar dat de beschikbaarheid van VC in 2001 gedaald is, maar dit
maakt deel uit van de algemene mondiale economische neergang in dat jaar en het barsten van de
technologiezeepbel, niettemin is het aanbod van VC ten aanzien van het begin van de jaren ‘90 nog
steeds aanzienlijk hoger (Erken et al., 2006; de Rochemont et al., 2006). Men verwacht ook dat CVC
aan belang zal winnen in de toekomst door:
1) de toenemende financieringsbehoefte van innovatieve start-ups en
2) het toenemende aantal spin-offs van universiteiten (de Rochemont et al., 2006b).
Grafiek 3a: CVC in Europa en VS (gemiddelde aantal investeringen per 3 jaar).29
28 In het jargon spreekt men ook van de 3F money (3F staat voor family, fools & friends)(Knockaert, 2005). 29 de Rochemont et al., 2006b
32
3.2.5. OPEN VOOR BUSINESS MODEL INNOVATION
“An inferior technology with a better business model will often trump a better technology commercialized through an inferior business model” Chesbrough (2003a).
TREND 5
De vijfde trend in het innovatiemanagement betreft de groeiende aandacht voor het
nadenken over hoe een bedrijf werkt en hoe waarde gecreëerd wordt. Managers zijn nu meer dan
ooit steeds op zoek naar manieren om ‘het’ anders en beter te doen. Ze spreken vaak over business
process reengineering, supply chain innovation, organizational innovation30, business model innovation, enz. In de
literatuur wordt een businessmodel vaak omschreven als een zakelijk model of een aanpak
waardoor het bedrijf inkomsten genereert en waarde creëert voor de stake holders (indicia.be, 2007).
Business model innovation “involves changing the way business is done in terms of capturing
value” (wikipedia, 2007a).
FUNCIES VAN EEN BUSINESSMODEL
Richard Rosenbloom en Henry Chesbrough definieerden een business model door zijn functies
te beschrijven (Tabel 3i). In dit werk hernemen we deze functies zoals ze door Rosenbloom en
Chesbrough beschreven zijn. Bij de bespreking van die functies leggen we echter de nadruk op
enkele belangrijke elementen die niet in Chesbrough (2003a) zijn opgenomen.
6 functies van een Business Model: 1. Het verwoorden van de voor de gebruiker gecreëerde waarde ( value proposition). 2. Het identificeren van een marktsegment: dit zijn de gebruikers die het product zouden
kunnen gebruiken. 3. Het definiëren van de structuur van de waardeketen van een bedrijf: een waardeketen is nodig
voor het produceren en distribueren van producten. 4. Het bepalen van de manier waarop inkomsten zullen gegenereerd worden en het schatten
van de kostenstructuur en de beoogde marges, gegeven de value proposition en de structuur van de waardeketen.
5. Het bepalen en beschrijven van de positie dat het bedrijf inneemt in het waardenetwerk dat de leveranciers verbindt met de klanten, maar ook het identificeren van potentiële complementaire bedrijven en concurrenten.
6. Het bepalen van een competitieve strategie. Tabel 3i: 6 functies van een Business Model.31
30 Organizational Innovation is “the adoption of an idea or behavior that is new to the organization”(Hage, 1999). De innovatie kan een nieuw product, een nieuwe dienst, een nieuwe technologie of een nieuwe administratieve -of productiemethode zijn (Hage, 1999 en Wikipedia, 2007). 31 Chesbrough (2003a)
33
1) Value proposition
“In the factory we make cosmetics; in the store we sell hope” Charles Revson (oprichter Revlon Cosmetics)
Consumenten kopen geen producten op zich maar productvoordelen. Productvoordelen zijn
kenmerken van een product die aan de verlangens van de consumenten beantwoorden. Ze kopen
een product met het oog op het oplossen van hun problemen en het bevredigen van hun behoeftes
(Van den Poel, 2006). Ook al spreken we hier over consumenten, toch moet men ook beseffen dat
value proposition ook in een Business-To-Business (B2B) context minstens even belangrijk is.
In dit kader introduceren we het concept van customer delivered value (figuur 3f). De totale
waarde die een klant krijgt, is de rest van het waardedeel min het kostendeel. Het is na het
vergelijken van die twee delen dat de klant al dan niet overgaat tot aankopen. Door de stijgende
competitiviteit, worden ondernemers steeds verplicht om de consument een grotere waarde te geven
dan hij verwachtte. Innovatieve ideeën moeten leiden tot het creëren van een delighted customer.
Vooral ontastbare activa zoals imago en dienstkwaliteit hebben geen objectieve waarde. Producenten
leggen steeds meer de nadruk op deze ontastbare elementen om zich te onderscheiden van de
concurrent. Vandaar de bovenstaande uitspraak van Charles Revson (Van den Poel, 2006).
Product Value
Service Value
Personnel Value
Image Value
Monetary price
Time Cost
Energy cost
Psychic cost
Total consumer Value Total Consumer Cost
CUSTOMER DELIVERED VALUE
Figuur 3f: Ontleding van customer delivered value.32
2) Marktsegment
Eens het value proposition geformuleerd is, kunnen we overgaan tot het identificeren en kiezen van
een marktsegment. De meeste technologieën kunnen moeilijk bruikbaar zijn voor een hele markt.
Consumenten zijn immers verschillend en hebben verschillende behoeftes. Het bedrijf moet dus de
markt verdelen in segmenten en vervolgens de geschikte segmenten kiezen die baat hebben bij het
gebruik van die technologie. In de marketing wordt dit gezien als een driefasenproces:
32 Van den Poel, 2006
34
Fase 1: segmentatie of verdelen van de markt in segmenten. Een segment is een homogeen subset
van klanten met dezelfde behoeftes of kenmerken(Kotler,1999). Een vaak gebruikte techniek voor
segmentatie is clusteranalyse (De Pelsmacker et al., 2002).
Fase 2: doelgroepkeuze of het beoordelen van segmenten op hun aantrekkelijkheid en er op grond
daarvan één of meerdere uitkiezen als doelgroep.
Fase 3: positionering van een product, dit is de plaats die het product in de ogen van de
consument inneemt in vergelijking met het product van de concurrent. Het bedrijf moet strategieën
ontwikkelen om de gekozen segmenten rendabeler en voor de consument aantrekkelijker te
bedienen dan de concurrent.
3) Structuur van de waardeketen
De derde stap is het definiëren van de structuur van de waardeketen van een bedrijf (figuur
3g). Hier bepalen we de positie van het bedrijf binnen de waardeketen. Zeer populair is de
waardeketen van Michael Porter. De waardeketen is een management instrument voor het
analyseren van de activiteiten van een onderneming. Op die manier kan een bedrijf specifieke
activiteiten identificeren, waarmee het waarde en competitief voordeel kan creëren.
Werving
Technologieontwikkeling Beheer van menselijk kapitaal
Infrastructuur Ingaande logistiek
Operaties Uitgaande logistiek
Marketing en verkoop
Figuur 3g: waardeketen
Tabel 3j geeft de 4 primaire activiteiten en 4 secundaire of ondersteunende activiteiten zoals
door Porter gedefineerd.
Primaire activiteiten Secundaire activiteiten Ingaande logistiek; het ontvangen, opslaan en verspreiden van grondstoffen
Werving: de koopfunctie
Operaties; het omzetten van grondstoffen in eindproducten
Technologieontwikkeling en procedures, knowhow, procestechnologie
Uitgaande logistiek; het ontvangen, opslaan en verspreiden van eindproducten
Management van menselijk kapitaal; werving, selectie, training,...
Marketing en verkoop Infrastructuur, algemeen management, financieel beheer, boekhouding,...
Tabel 3j: activiteiten van de waardeketen van Porter
MARGE
35
Een bedrijf verwerft concurrentievoordeel door strategisch belangrijke activiteiten
goedkoper of beter uit te voeren dan zijn concurrenten. Volgens Porter zal de mogelijkheid om een
deel van de waarde voor zich te houden, afhangen van de balance of forces tussen het bedrijf, zijn
klanten, zijn leveranciers en zijn concurrenten(figuur 3h). In figuur 3h zijn ook de factoren die de
macht van die verschillende partijen beinvloeden opgenomen.
Intreders: Tijd en kost van intrede, speciale kennis, schaaleconomie, kostenvoordeel, bescherming van de technologie, intrede barrières, enz.
Concurrenten: aantal concurrenten, verschil in kwaliteit, andere verschillen, switching costs, klantentevredenheid, enz.
Leveranciers: Aantal leveranciers, Substitutiemogelijkheden, Switching costs, enz. Substituten: Switching costs, kwaliteit, enz.
Klanten: Aantal klanten, ordergrootte, Verschil tussen concurrenten, Prijselasticiteit, Substitutiemogelijkheden, Switching costs, enz.
Figuur 3h: Het vijfkrachten-model van Porter.33
4) Kostenstructuur en de beoogde marges
Eens de waardeketen gedefinieerd is, volgt een kostenanalyse. Dit gebeurt door de kosten toe
te wijzen aan activiteiten. In deze fase gaan we na hoeveel de productie en levering zal kosten,
hoeveel de klant zal betalen en hoe de gecreëerde waarde verdeeld zal worden tussen de klanten, het
bedrijf en zijn leveranciers. De onderneming wenst uiteraard voldoende marges te behalen om de
aandeelhouders te vergoeden.
Porter identificeerde 10 kostenstuwers met betrekking tot de waardeketenactiviteiten: 1)
Schaalvoordelen, 2) Het leren, 3) Capaciteitsgebruik, 4) Relatie tussen activiteiten, 5) Onderlinge
relaties tussen business units, 6) Graad van verticale integratie, 7) Timing van de marktentree 8) Vast
beleid van kosten of differentiatie, 9) Geografische plaats, en 10) Institutionele factoren (Porter, 1985
en 12Manage, 2006).
Op basis van de waardeketen kan een bedrijf een kostenvoordeel creëren door de kosten van
specifieke activiteiten (primaire of secundaire) te drukken of door de waardeketen te
herconfigureren. Herconfiguratie van de waardeketen betekent structurele veranderingen zoals:
33 Bron: Heene et al., 2004, aangevuld met Diamond, 2004
INTREDERS
SUBSTITUTEN
KLANTEN
LEVERANCIERS
CONCURRENTEN
36
nieuwe distributiekanalen, nieuw productieproces of zelfs een nieuw innovatieproces. Recente
ontwikkelingen in de informatietechnologie hebben tot een aanzienlijke kostenreductie geleid in
sommige bedrijven. Bovendien kan een bedrijf een kostenvoordeel ontwikkelen door de stuwende
factoren beter te beheersen dan zijn concurrenten.
5) Positie in het waardenetwerk
In deze fase bepaalt men de plaats die een bedrijf inneemt in het waardenetwerk (value network)
dat de leveranciers verbindt met de klanten. Bovendien beoordeelt men ook de rol die klanten en
leveranciers spelen in het commercialiseren van de technologie. De waarde van een innovatie hangt
sterk af van de relatie die het bedrijf met deze derde partijen deelt. In deze fase zoeken we ook naar
partners door het identificeren van potentiële complementaire bedrijven (Chesbrough, 2003a).
6) Competitieve strategie
De laatste stap houdt dan in: het bepalen van de competitieve strategie. Er zijn echter strategieën in
overvloed. Gelukkig maar hebben verschillende auteurs (bv. Porter) en onderzoekers nuttige
hulpmiddelen ter beschikking gesteld, die een onderneming kunnen helpen bij het kiezen van een
strategie. In Tabel 3k is een (niet-exhaustief) overzicht van mogelijke strategieën opgenomen.
Management tools voor het kiezen van een strategie � Porter’s generieke strategieën (traditionele benadering)
� Activiteitensystemen (Nieuwe benadering)
� Portfolio-analyse: Boston Consulting Group (BCG) groeiaandeelmatrix McKinsey-General Electric Portofolio-analysis
� Groeistrategie: Ansoff-model
� Strategieën voor leiders, uitdagers, volgers & nichespelers Tabel 3k: verschillende management tools voor het kiezen van een strategie
De bespreking van al deze algemene strategieën valt echter buiten het bestek van dit
eindwerk, daarom verwijzen we graag naar de literatuur over strategic management. In deel vijf komen
we uitgebreider terug op mogelijke strategische opties die specifiek zijn voor Open Innovation.
37
3.2 .6 OPEN VOOR CHANGE MANAGEMENT EN CREATIVITEIT
“The only constant is change” Chesbrough (2003a) TREND 6
De zesde en laatste trend in het innovatiemanagement houdt verband met de toegenomen
openheid voor change management en creativiteit. Verandering kan door individuen of organisaties
gezien worden als een bedreiging. Verandering haalt een medewerker uit een vertrouwde situatie en
plaatst hem/haar in een nieuwe onzekere situatie. Door deze natuurlijke inertie, hebben veel
organisaties in het verleden verandering zo veel mogelijk vermeden en pas aangewend wanneer het
bedrijf aan de rand van een crisis of faillissement zat (APQC, 1999).
Vandaag zien we dat change management een volwaardige managementsfunctie wordt en dat er met
meer pro-activiteit opgetreden wordt. Ook in de literatuur is de belangstelling voor change management
exponentieel gegroeid. Tussen 1980 en 1995 is het aantal boeken over change management in de US
Library of Congress gestegen van nul naar 170 (Helms-Mills, 2005). Creativiteit op zijn beurt, is veruit
het belangrijkste ingrediënt van innovatie en medewerkers worden steeds aangespoord om creatieve
oplossingen te bedenken in plaats van zich te beperken tot routinewerk.
CHANGE MANAGEMENT
Change management34 is een onmisbare succesfactor in een innovatiebeleid. De bronnen van
verandering kunnen van diverse aard zijn: ze kunnen van interne, externe, technologische,
economische en persoonlijke aard zijn(Heller, 2002).
Interne versus externe verandering. Interne verandering wordt intern beheerst op een ordelijke,
geplande en systematische wijze. Deze verandering kan noodzakelijk zijn om de huidige
performantie te behouden of te verbeteren. Externe verandering anderzijds, is een verandering in de
omgeving waarop de onderneming geen controle heeft. Ze kunnen zich voortdoen door de komst
van nieuwe concurrenten, radicale technologieën, nieuwe allianties, enz… (OSD Comptroller
icenter, 2002).
34 dit begrip wordt in de literatuur vooral in verband met ICT-infrastructuur gebruikt. Daarom wordt change management soms zelfs gedefinieerd als “the process of managing the implementation of changes to the ICT infrastructure including hardware, software, services or related documentation” (Becta, 2004). Aangezien we hiervoor de ontwikkeling in de ICT als één van de drijfveren achter open innovatie vermeld hebben, komt deze definitie niet te beperkend over. Bovendien heeft Gartner aangetoond dat 70% van de IT- en netwerkmislukkingen te wijten zijn aan gebrek aan een change management proces (Ascom, 2006).
38
VIER PRINCIPES VAN VERANDERING
in ’t Veld (2005) stelt 4 principes van verandering voor, waarmee we innovatie kunnen
verklaren. Het eerste principe is causaliteit: dit gaat ervan uit dat problemen resultaten zijn van
gebeurtenissen uit het verleden. Wanneer deze gebeurtenis zich niet voortdoet, zal het probleem
zich dan ook niet voordoen. Als dit principe echt geldt, dan hebben we een wapen om de toekomst
te voorspellen. De praktijk bestaat echter uit complexe sociale systemen waardoor dit principe niet
altijd geldt. Het tweede principe is dialectiek. Dit gaat er vanuit dat elke ingezette verandering start
met een uitgangspunt (these) waar al in zichzelf het tegenovergestelde uitgangspunt (de antithese)
besloten ligt. Er is bijgevolg altijd een interne spanning tussen die twee. Het derde principe is
serendipiteit (in de volksmond: het toeval). Dit houdt in dat men alert moet blijven voor elementen
die niet in het plan vervat zitten, maar heel toevallig kunnen gebeuren. Het vierde principe is
reflexiviteit. Sociale systemen zijn principieel onkenbaar. Kennis over een systeem verandert dat
systeem onmiddellijk. Reflexiviteit herontwerpt het verleden steeds opnieuw en verandert het zicht
op de toekomst. Hieruit volgt dat de toekomst niet voorspelbaar is, maar men kan scenario’s voor
de toekomst ontwikkelen. Volgens Roel in ’t Veld leven we met al deze vier principes. Ze
overlappen elkaar en werken op elkaar in.
CREATIVITEIT
Creativiteit. “All innovation begins with creative ideas [...]. We define innovation as the successful
implementation of creative ideas” Katz et al. (2003). Creativiteit is “an essential part of innovation, it is the point
of departure” Volgens Gaspersz, Nederlands hoogleraar, auteur en innovatieadviseur, zitten er veel
meer ideeën in het hoofd van werknemers dan er nu geoogst worden en een aantal van die ideeën
kunnen heel waardevol zijn. De vraag blijft dan: hoe kunnen managers dat terrein ontginnen en hoe
kunnen medewerkers zichzelf ontplooien? In deel vijf van dit eindwerk gaan we in op de manier
waarop creativiteit kan gestimuleerd worden door het creëren van een creativiteitsstimulerende
omgeving.
Crijns et al., (2007) definiëren ‘Creatief ondernemingschap’ als “het zien van nieuwe opportuniteiten
die voordien niet duidelijk waren en het succesvol maken ervan, door op basis van bestaande kennis en ervaring
oplossingen uit te denken die voordien onbestaande waren.” Bovendien kwamen Crijns et al. (2007) tot de
conclusie dat de grootste succesfactoren voor groei gedreven worden door één of andere vorm van
“creativiteit”.
39
3.3 . MOTIVATIES & UITDAGINGEN VAN EEN OPEN INNOVATIESYSTEEM
De motivaties of belangrijkste drijfveren achter Open Innovation zijn: 1) Het verhogen van de snelheid
van NPD door het verbinden van interne productontwikkeling met externe technologieën, 2)
Toegang krijgen tot diverse bronnen van ideeën en 3) Spreiding van risico’s onder verschillende
stakeholders of alliantiepartners (AWT, 2006a; Davis, 2006; Teresko, 2004).
De 3 belangrijkste managementsuitdagingen van Open Innovation zijn: 1) Motivering van
buitenstaanders om steeds nieuwe stromen van innovaties en kennis aan te bieden, zodat het bedrijf
ze kan aankopen en gebruiken, 2) Incorporatie van externe innovaties met de middelen en
bekwaamheden van het bedrijf en 3) Maximalisatie van de inkomsten uit de exploitatie van eigen IP-
middelen of interne innovaties (West et al., 2006a&b)
3.3 . 1 . MOTIVATIES & UITDAGINGEN VAN ONDERZOEKSALLIANTIES
MOTIVATIES:
De motieven van ondernemingen om samen te werken houden verband met ontwikkelingen 1)
in de omgeving, 2) inzake producten en markten en 3) inzake middelen (Heene et al., 2004):
Ontwikkelingen in de omgeving 1. De omgeving tribulatie: de omgeving verandert snel, wordt complexer en is onvoorspelbaar. 2. Globalisatie van de concurrentie: leidt tot het vormen van grensoverschrijdende netwerken 3. Toenemende concurrentiedruk: vormen van R&D allianties om het risico te beperken 4. De Europese integratie. 5. Het grote aanbod aan reis- en communicatiemiddelen (bijvoorbeeld. Internet en Skype) en de
verlaagde prijs ervan. 6. Sterke economische groei in China en India
Ontwikkelingen inzake producten en markten 1. Toenemende complexiteit van producten: eis naar multidisciplinaire kennis 2. Verkorting van de levenscyclus van producten: zie product lifecycle (zie 1.1) 3. Branchevervaging: leidt vooral tot sectoroverschrijdende samenwerking (Santos et al. 2005) 4. Productintegratie en systeemaankoop: klanten kopen niet langer een product maar een totale oplossing 5. Druk tot customisatie 6. Complexe competitieve vereisten: leiden tot outsourcing en verticale desintegratie (Faber,2005)
Ontwikkelingen inzake middelen 1. Beperkte beschikbaarheid van middelen: Door de hoge kosten voor het verrichten van fundamenteel
onderzoek, moeten veel onderzoekers middelen delen. 2. Verhoogde risico’s 3. Hybridisatie van technologieën
Tabel 3l: Reden voor alliantievorming35.
35 Bron: Heene et al. (2004) en aangevuld met Katz et al. (1997) , Goldbrunner et al. (2006) en Faems (2006)
40
De IBM Global CEO Study (2006) suggereert dat er een link bestaat tussen samenwerking
en financiële prestaties. Bedrijven met een hogere omzetgroei geven aan dat zij veel meer externe
bronnen aanspreken dan tragere groeiers op de markt. De beste performers maken tot 30% meer
gebruik van externe resources dan de slechtste performers. Volgens die CEO’s zijn de grootste
voordelen van samenwerking de volgende: lagere kosten, hogere kwaliteit en klantentevredenheid,
toegang tot competenties en producten, verhoogde omzet en toegang tot nieuwe markten en
klanten.
UITDAGINGEN:
Heene et al. (2004) geven een aantal oorzaken van problemen bij allianties in het
bijzonder(tabel 3m).
Bedreigingen of reden van mislukking 1. Same bed, different dreams: verschillen in de verwachtingen van de partners 2. Opportunisme 3. Men heeft niet wat men dacht te zullen krijgen 4. De onzichtbare en zeker niet bedoelde samenwerking: zich niet beperken tot het voorwerp van de
samenwerking kan leiden tot ongewilde overdracht van bepaalde bedrijfsgeheimen. 5. Not Invented here-syndroom: weerstand tegen datgene wat niet zelf werd ontwikkeld 6. Verborgen agenda’s 7. Gebrek aan leervermogen en leerbereidheid 8. Cultuurbotsing
Tabel 3m: Bedreigingen van allianties36
Verlies aan controle. We hebben hiervoor benadrukt dat de belangrijkste drijfveer achter Open
Innovatie de need for speed is (AWT, 2006). Met de toenemende cyclische tijd van innovatieve
projecten, is er echter minder tijd om het resultaat van de incorporatie van externe technologieën te
evalueren (Chesbrough, 2006b). Bijgevolg rijst de vraag: Can we handle the speed? De grote
tweerichtingsstroom aan innovaties moet onder controle gehouden worden. De buitenwereld is
immers groot en divers(Kas, 2006).
Uit een onderzoek van Goldbrunner et al. (2006) blijkt dat de grootste uitdagingen van
R&D allianties de volgende zijn: 1) schatten van de waarde van de nieuwe kennis, 2) aanmoedigen
van interfunctionele samenwerking, 3) beheer van complexe globale projecten en 4) optimalisering
van de innovatieoutput.
36 Bron: Heene et al. (2004)
41
De complexiteit van het management en de te verwachten waarde van de output van een
alliantie worden bepaald door twee onafhankelijke variabelen: ‘Risico van de investering’ en ‘niveau van
samenwerking’. Figuur 3i geeft een kwalitatieve voorstelling van die interrelatie (Hastbacka, 2005).
Figuur 3i: Technology sourcing relationship, Investment Risk and Level of Collaboration37
Monopolievorming. In sommige sectoren zien we dat samenwerking soms uiteindelijk tot
consolidatie leidt. Sommige autobouwers huisvesten hun leveranciers in het eigen fabriekgebouw (Kas,
2006). Microsoft begint steeds meer toepassingen in zijn besturingssysteem te integreren en
concurrentie overbodig te maken. Critici kunnen zich terecht afvragen of Open innovatie geen
omweg is om bedrijfsafdelingen te reorganiseren en over te gaan tot consolidatie.
3.3 .2 . MOTIVATIES & UITDAGINGEN VAN EINDGEBRUIKERS
MOTIVATIES
Er zijn twee mogelijke bewegingen: de eerste beweging is emphatic design: hierbij benaderen
innovatiemanagers de consumenten en ze proberen zich in te leven in hen. Ten tweede is er de
participatory design: hierbij is het de consument die zich naar de innovatiemanagers toe beweegt,
37 Hastbacka, 2005
42
door bijvoorbeeld mee te doen aan workshops of door te helpen bij het zoeken naar oplossingen
(Steen, 2006).
De toenadering van de consument naar bedrijven en omgekeerd werd in gang gebracht door
een aantal factoren zoals: (1) De customisatie: producten worden meer en meer aangepast aan de
behoefte van de klantengroep, (2) Digitalisering en connectiviteit: Internet en databasetoepassingen zijn
veruit de grootste voorbeelden hiervan en (3) Desintermediatie: vooral in de dienstensector hebben
tussenpersonen niet zoveel macht meer als vroeger (Van den Poel, 2006).
UITDAGINGEN
Een eerste uitdaging bestaat er in netwerkactiviteiten van innoverende eindgebruikers op te
sporen en zich daarbij aan te sluiten zodat ze in contact komen met creatieve en innoverende
eindgebruikers (Hienerth, 2006; Lettl, 2006).
Een tweede uitdaging die we de lezer zeker niet willen onthouden, heeft te maken met het hele
gebeuren rond Open Source. Open source wordt vaak aangehaald als een voorbeeld van open
innovatie. Open source houdt een samenwerking in tussen gebruikers, bedrijven, leveranciers en
makers van gelijkaardige producten. Ze werken samen om een software te ontwikkelen en te
gebruiken.
In een open source-cultuur wordt gebruik gemaakt van de beschikbare en wijd verspreide
kennis en ervaring, van intrinsieke motivatie en van zelfsturing. Dit allemaal wordt ondersteund
door het Internet. Open source-softwareontwikkeling is niet langer enkel weggelegd voor fanatieke
gebruikers die samen een leuke software maken. Grote bedrijven ontdekken ook steeds meer de weg
naar open source en uit deze nieuwe manier van samenwerking ontstaan ook nieuwe bedrijven die reële
waarde creëren (Bloem, 2006). Open source IP betekent dan dat de gedeelde technologie
beschikbaar is voor potentiële kopers tegen een (zeer) lage prijs. Zoals uit de definitie kan afgeleid
worden kunnen er conflicten ontstaan rond open source tussen diegenen die waarde willen creëren en
degene die waarde willen capteren uit de gedeelde technologie (West et al., 2006a). Hoewel open source
veel kenmerken gemeen heeft met open innovatie, mogen we de twee niet gelijkstellen aan elkaar.
De gelijkenissen en verschillen worden in tabel 3n geïllustreerd.
Klinncewicz (2005) deed onderzoek naar de innovativeness van open source projecten. Zijn
analyse was gebaseerd op het onderscheid tussen radicale innovatie, platform modificatie en
marketing innovatie. Hij kwam tot de conclusie dat het niveau van technische nieuwigheid bij zijn
steekproef eerder laag is en dat we vaak te maken hebben met “me-too” producten. Hij herbevestigde
echter het belang van gebruikers bij het ontwikkelen van een open source software.
43
Open Innovatie Geen Open Innovatie Open
sou
rce Wanneer een open source community er ook in
slaagt om een gepast businessmodel te ontwerpen waardoor inkomsten kunnen gegenereerd worden, dan kunnen we deze open source gelijkstellen aan open innovatie.
Open source zonder eenbusinessmodel. Open source is pas gelijk aan Open innovatie als wanneer het eerstgenoemde een businessmodel heeft. Een model dat ervoor zorgt dat het bedrijf inkomsten genereert en waarde creëert voor de stakeholders.
Geen
Open
Sou
rce In deze categorie vallen de verschillende PC
makers die gebruik maken van het Windows besturingssysteem en componenten van Intel. Die hoge graad van samenwerking om een complexe totale oplossing te creëren karakteriseert Open innovatie
In deze categorie vinden we ICT-bedrijven met een hoge graad van verticale integratie en weinig samenwerking. Nintendo maakt bijvoorbeeld zijn eigen hardware èn software, ze doet enkel beroep op intern gemaakte spelletjes.
Tabel 3n: Open Innovation en Open Source.38
3.3 .3 MOTIVATIES & UITDAGINGEN VAN IP -MANAGEMENT
MOTIVATIES
Clarysse (2006) geeft zes redenen om te patenteren: 1) om een product of dienst te
beschermen, 2) om een investering in R&D te beschermen, 3) verzekering van een monopolie voor
een toekomstige exploitatie, 4) om kasstromen te genereren via (cross-)licensing, 5) om als
onderhandelingswapen te gebruiken(Van de Sande, 2006) en 6) om banken en investeerders aan te
trekken.
Van Reekun(2005) gaat er ook van uit dat patenten niet enkel dienen om een uitvinding te
beschermen, het is ook een middel om 1) rendement van onderzoek toe te eigenen (appropriability), 2)
informatie te geven over de technologische posities, 3) potentiële kandidaten op te sporen, 4)
reputatie op te bouwen 5) financiële akkoorden te beschermen en 6) uitvindingen en innovatieve
activiteiten aan te moedigen.
UITDAGINGEN
Monopolievorming. Actiever IP management is een must om te slagen in Open Innovation
(Chesbrough, 2003). Maar er zijn ook een aantal problemen. Eén daarvan werd aangestipt door
Susan Kaak, een Nederlandse advocate, gespecialiseerd in internationaal patentenrecht. “Sommige
bedrijven halen bewust zoveel mogelijk patenten binnen in een technologieveld, zodat het voor de
concurrentie haast onmogelijk wordt iets te ontwikkelen zonder daarbij een of ander patent te
38 Bron: West et al., 2006
44
schenden. Ze zitten als het ware middenin een mijnenveld van patenten. Die strategie kan soms
bijzonder efficiënt zijn: de concurrenten lopen vertragingen op, terwijl de bedrijven die wel over de
nodige patenten beschikken de eigen onderhandelingspositie natuurlijk gevoelig versterkt zien […]
Er worden vandaag zoveel patenten aangevraagd dat het zeker voor grote bedrijven die in tal van
sectoren actief zijn, onmogelijk is om ze allemaal in het oog te houden”(Michiels, 2006 en AWT,
2006a).
Waardering van patenten. Patenten worden boekhoudkundig onder de noemer ‘immateriële
vaste activa’ gebracht. Algemeen is de waarde van de immateriële activa een moeilijke opgave, in
tegenstelling tot bijvoorbeeld een merknaam, is het probleem van patenten echter dat sommige
patenten geen enkele kasstroom genereren, maar wel de mogelijkheid in zich hebben om in de
toekomst cash flow te genereren (Damodaran, 2006).39 Chesbrough (2003a) benadrukt dat de waarde
van een patent sterk afhankelijk is van het businessmodel, en dit is een factor die in traditionele
waarderingsmethodes over het hoofd gezien wordt.
IPR en standaardisatie. Standaardisatie in de ICT-sector maakte interoperabiliteit tussen
systemen van verschillende leveranciers mogelijk.40 Een agressieve IPR-beheersstrategie kan leiden
tot 1) een verlaagde verwachte waarde van een standaard, 2) het vertragen van het standaardcreatie
proces, 3) bemoeilijking van de trade off tussen competitie en coöperatie of tussen waarde creatie en
waarde capteren (Simcoe, 2006).
Reekum deed onderzoek naar het gebruik van IP in KMO’s en kwam tot de conclusie dat
deze bedrijven nog altijd moeite hebben met 1) de complexiteit van een formele IP en de weinig
kennis van de eigenaar-zaakvoerders over deze IP rechten, 2) de kost van een IP beheer, 3) de
twijfelachtige link tussen IP bescherming en innovatie, 4) de onbekwaamheid om gerechtelijke
stappen te ondernemen en IP rechten af te dwingen, zeker wanneer ze in conflict komen met grote
ondernemingen en 5) de grote tegenstelling tussen het formele, bureaucratische, stadsgebaseerde
reguleringssysteem en deze gebaseerd op het idee van het informele en vertrouwen zoals gebruikelijk
in kleine bedrijven.
Uit de bovenstaande uitdagingen van IP management kunnen we vooral afleiden dat de
bescherming van de intellectuele eigendom van essentieel belang is, maar dat dit op een gelimiteerde
wijze moet gebeuren. Er moet met andere woorden evenwicht gevonden worden tussen het
beschermen en het verspreiden van innovaties (Chesbrough et al., 2006e; Von Hippel et al., 2006 ).
39 In hoofdstuk 4 komen we uitvoerig terug op waarderingsmethodes van patenten. 40 We spreken hier van ‘Leveranciersonafhankelijke oplossingen’. Bijvoorbeeld, het ISO/OSI-referentiemodel werd in 1979 ontwikkeld om structuur en standaardisatie in de wereld van de datacommunicatie en netwerken aan te brengen (Gubbels et al., 2005)
45
3.3 .4 MOTIVATIES & UITDAGINGEN VAN VENTURE CAPITAL
MOTIVATIES
Strategische motieven van CVC investeringen kunnen zijn: 1) Het monitoren en
vaststellen van de markt, 2) Het creëren van opties (real options theory41) en 3) Het leren met
betrekking tot nieuwe markten en technologieën (de Rochemont et al., 2006b).
UITDAGINGEN
Venture capitalists zijn ook niet bereid om oneindig grote risico’s te dragen. De te dragen
risico’s kunnen verlaagd worden indien men erin zou slagen patenten en andere ontastbare activa
beter te waarderen. Een grote uitdaging bestaat er dus in om betere waarderings- en
voorspellingsmethodes te ontwikkelen in de complexe omgeving. We komen terug op deze
problematiek in hoofdstuk 4.
3.3 .5 MOTIVATIES & UITDAGINGEN VAN BUSINESS MODEL INNOVATION
MOTIVATIES
De waarde van een idee of een technologie hangt sterk af van zijn businessmodel, dat gebruikt
wordt om die technologie op de markt te brengen (Chesbrough, 2003a). Dit wil zeggen dat wanneer
eenzelfde technologie op de markt gebracht wordt via twee verschillende businessmodellen, dit tot
verschillende resultaten kan leiden. De eindgebruiker koopt geen product, maar een oplossing voor
zijn probleem. Het businessmodel bepaalt hoe dit probleem door middel van het product opgelost
wordt. In die zin kan het businessmodel gezien worden als de link tussen technologische kennis en
zijn toepassingen enerzijds en de markt en zijn behoefte anderzijds. Het helpt in het omzetten van
technologisch potentieel in economische waarde. Een business model van een bedrijf is uiterst
belangrijk want het bepaalt welke kennis/ technologie binnen het bedrijf moet gehaald worden en
welke naar buiten gebracht moet worden.
41 Hierbij investeert een bedrijf in verschillende start-ups, het bevat dan een portofolio van mogelijks veelbelovende technologieën. Naarmate de onzekerheid van een bepaalde technologie daalt, en de voordelen duidelijker worden, wordt de investering dan uitgebreid. In het omgekeerde geval gaat men verder investeringen afbouwen (de Rochemont et al., 2006b & Manigart, 2003).
46
Het is voor de manager van groot belang om te weten of een technologie al dan niet past in het
businessmodel van het bedrijf of niet. Het vinden van het juiste businessmodel voor een nieuwe
technologie is zeer essentieel om waarde te kunnen creëren voor de aandeelhouders. Het vinden van
het juiste businessmodel is belangrijker dan het ‘first mover advantage’. Het is niet de fabrikant
die als eerste een product op de markt brengt die zal winnen, maar eerder de fabrikant met het
beste businessmodel (Chesbrough, 2003a).
UITDAGINGEN
Zoals eerder aangegeven is één van de functies van een businessmodel, het bepalen van de
competitieve strategie. Deze functie wordt echter steeds moeilijker. In de eerste helft van de jaren
‘90 werd het Core compentency perspective door grote ondernemingen en marketing managers naar voor
geschoven als dé strategie bij uitstek voor het bereiken van een competitief voordeel (Christensen,
2006). Deze strategie houdt in dat een onderneming altijd moet vertrekken van zijn kern
technologische competenties, en deze competenties exploiteren door het ontwikkelen van producten
binnen het gebied van zijn kernactiviteit (Van den Poel, 2006; Christensen, 2006 ). In het open
innovatieparadigma (en de daarmee samengaande trend naar meer verticale desintegratie,
kennisdiffusie en beschikbaarheid van externe innovaties) is deze strategie te beperkend.
Dit allemaal heeft volgens Christensen (2006) een drietal implicaties voor de ‘core competencies’:
Ten eerste, zien we dat grote ondernemingen de diversiteit van hun technologie portfolio uitgebreid
hebben. Hiermee willen we zeggen dat ze zich niet meer toespitsen op een bepaald technologisch
domein, ze streven naar ‘multi-expertise’. Ten tweede, is er een stijgende belangstelling voor integratie
van de verschillende innovaties (extern en intern) en ten derde, zien we dat bedrijven steeds meer
innovatieve kennis delen en nieuwe competenties buiten de muren van een onderneming gaan
zoeken. Deze drie gevolgen kunnen op hun beurt belangrijke beheersuitdagingen betekenen voor
een bedrijf.
Christensen (1999) ging na waarom sommige beslissingen van uitstekende managers falen.
Neem een bedrijf zoals IBM. IBM was marktleider op het gebied van mainframe computers. Het is
een bedrijf dat oog heeft voor de klant en investeert in technologie en toch werd het op de markt
van personal computers (PC’s) verslagen door nieuwkomers zoals Apple. Volgens Christensen (1999)
heeft het allemaal te maken met het feit dat IBM geconfronteerd werd met een innovatiedilemma.
IBM liet kansen van een ontwrichtende innovatie liggen omdat klanten er nog niet aan toe waren.
Hij beschrijft ontwrichtende technologie als een technologie die leidt tot slechtere
productprestaties, in ieder geval op korte termijn. Ontwrichtende technologieën geven de markt een
47
heel ander waardeaanbod dan voordien beschikbaar was. Ze leveren minder goede prestaties dan
gevestigde producten, maar hebben wel andere functies die door doorgaans nieuwe klanten worden
geapprecieerd. De daaruit voortvloeiende producten zijn goedkoper, eenvoudiger, kleiner en
gebruiksvriendelijker. Voorbeelden zijn desktop-pc’s42 en discountwinkels.
De zoektocht naar externe kennis moet zich niet beperken tot een zoektocht naar
technologische kennis. Kennis van de markt is ook belangrijk. Het commercialiseren van nieuwe
technologieën vraagt vaak nieuwe vaardigheden. De vaardigheden van de meeste organisaties zijn
specifiek aan de context gebonden (Christensen, 1999). Het benaderen van een nieuwe markt is een
niet te onderschatten onderneming. Het brengt nieuwe uitdagingen met zich mee(Chesbrough,
2004). Het dwingt de managers om ongekende terreinen te bewandelen.
3.3 .6 MOTIVATIES & UITDAGINGEN VAN CHANGE MANAGEMENT EN CREATIVITEIT
MOTIVATIES VAN CHANGE MANAGEMENT
De omgeving waarin bedrijven zich bevinden verandert steeds sneller, terwijl de
complexiteit van het innovatiesysteem ook toeneemt. Dit vereist een efficiente en proactieve change
management-strategie.
UITDAGING VAN CHANGE MANAGEMENT
Implementatie van verandering kan tegengewerkt worden door 1) Culturele resistentie, 2)
Onduidelijke doelstellingen en meting van de resultaten 3) “Te veel” changes, 4) Complexe
infrastructuur, 5) Bureaucratische organisatie en 6) Gebrek aan incentives om te veranderen
(Brinkman et al. 2006; OSD Comptroller iCenter, 2002).
Longenecker et al. (2007) onderzocht de mislukkingsoorzaken van managers van bedrijven
die een grote organisatorische verandering (large scale organizational change) meemaakten. Grafiek
3b geeft de 15 primaire oorzaken weer (n=1040 managers / 208 focus groups). Daaruit volgt dat
deze managers vaak mislukken door gebrek aan de zogenaamde soft skills (communicatie,
interpersoonlijke vaardigheden, …). Resultaten van die studie zijn weergegeven in grafiek 3b.
42 Het verwaarlozen van de markt van pc’s is IBM bijvoorbeeld duur komen te staan.
48
Grafiek 3b: mislukkingsoorzaken van managers van bedrijven bij een grote organisatorische
verandering.
Betrokkenheid van en resistance to change. Algemeen zullen medewerkers meer geneigd
zijn om verandering te aanvaarden wanneer ze betrokken zijn bij het uitwerken van het
veranderingsproces dan wanneer verandering opgelegd wordt vanuit de top. Het betrekken van
zoveel mogelijk mensen bij een veranderingsproces kan echter een tijdrovende en kostelijke
aangelegenheid worden. De uitdaging bestaat er in een evenwicht te vinden tussen efficiëntie en
reductie van resistance to change (Wallace, 2002). Hoe ingrijpender de verandering, hoe meer je de
medewerkers erbij moet betrekken (zie figuur 3j).
49
Graad
van
betrokk
enheid
fine tuning incremental radical
Graad van verandering
Figuur 3j: Verandering en betrokkenheid43
MOTIVATIES VAN CREATIVITEIT
Uit een exploratief onderzoek naar creativiteit in 50 organisaties in Nieuw-Zeeland blijkt dat
de belangrijkste drijfveren achter creativiteit, in dalend belang, de volgende zijn: 1) verkrijgen
van een competitief voordeel, 2) verminderen van interne kosten, 3) motivering van mensen, 4)
creativiteit verbetert de moraal, 5) vinden van niches in de markt, 6) aantrekken of behouden van het
personeel, 7) promoten van efficiëntie en effectiviteit en 8) oplossen van problemen (Morris, 2005).
UITDAGINGEN VAN CREATIVITEIT:
Denkers versus uitvoerders. Creativiteit wordt vaak belemmerd enerzijds door de
managers die er geen oor naar hebben en anderzijds door het personeel dat zijn mening niet durft te
zeggen om niet als belachelijk over te komen. Bovendien maakt men in een organisatie vaak
onderscheid tussen twee soorten medewerkers. Eenerzijds is er de groep die zich enkel moet
beperken tot uitvoerende taken, deze mensen horen niet creatief te zijn want daarvoor zijn ze niet
aangeworven. Anderzijds zijn er de denkers, die zijn wel in tegenstelling tot de eerste groep
aangeworven om te denken en om creatief te zijn. Dit is een grote misvatting, want mensen die in
vaste processen werken, zijn ook creatief. Ze kennen het proces door en door, wat hun beter in staat
stelt om te weten wat er verbeterd kan worden. Het moet echter gezegd worden dat men van
sommige mensen geen grote ideeën moet verwachten. Sommigen zijn immers goed in het verzinnen
van ideeën en anderen in het implementeren ervan (Gasperz, 2006; Von Stamm, 2006).
43 Geinspereerd door Wallace, 2002
Supportive workforce
Resistant workforce
50
Het paradoxale karakter van creativiteit en innovatie. Veel bedrijven hebben moeite met
innovatie en creativiteit door hun paradoxaal karakter (Smith et al., 2005; Christensen, 1999). Het
eerste element van dit paradoxaal karakter is het volgende: Creatieve mensen vertonen een aantal
karaktertrekken die niet altijd een positieve invloed hebben op de organisatie, maar noodzakkelijk
zijn voor innovatie (Tabel 3o).
1. Sensitive 12. Flexible 23. Specific interests
2. Not motivated by money 13. Fluent 24. Divergent thinker
3. Sense of destiny 14. Imaginative 25. Curious
4. Adaptable 15. Intuitive 26. Open-ended
5. Tolerant of Ambiguity 16. Original 27. Independent
6. Observant 17. Ingenious 28. Severely critical
7. Perceive world differently 18. Energetic 29. Non-conforming
8. See possibilities 19. Sense of humour 30. Confident
9. Question asker 20. Self-actualizing 31. Risk taker
10. Can syntesize intuitively 21. Self-disciplined 32. Persistent
11. Able to fantasize 22. Self-knowledgeble
Tabel 3o: 32 Traits of Ceative People.44
Een tweede element heeft te maken met het identificeren van creatieve mensen. Creatieve
mensen hebben vaak tegenstrijdige persoonlijkheden (Tabel 3p).
Divergent and convergent thinking Ze denken ‘out of the box’ maar kunnen ook ideeën synthetiseren in één concept.
Energy and Idleness Ze hebben veel energie maar soms zijn ze ook heel lui Introversion and Extroversion Sluiten zich meestal af van de buitenwereld maar hebben ook een
brede interesse en zoeken stimulans of inspiratie in de omgeving Masculine and feminine Het zijn meestal verlegen mannen of dominante vrouwen (creative
people tend to be psychologically androgynous) Passionate and detached Houden van hun werk maar bij evaluatie zetten ze een stap terug Rebellious and traditional Trekken het bestaande in twijfel maar tegelijkertijd bouwen ze verder
op het verleden
Tabel 3p: Tegenstrijdige persoonlijkheid van creatieve mensen45
Een derde element betreft de zogenaamde ‘Creative Spectrum’. Vaak is het zo dat; hoe
absurder een idee lijkt, hoe meer kans het zal hebben om te leiden tot radicale innovatie (figuur 3k).
Daarnaast zijn mensen in hun creatieve activiteiten vaak beperkt door bestaande kennis en inzichten
en ze denken niet genoeg out of the box, vandaar dat veel uitvindingen gebaseerd zijn op bestaande
producten (klassieke voorbeeld: vergelijk een koets met een auto) (Little, 2005).
44 Von Stamm, 2003 45 Bron: Von Stamm, 2003
51
Figuur 3k: Creative Spectrum46
Een vierde en laatste element van dit paradoxaal karakter komt tot uiting in het zogenaamde
‘Cycling World’-concept(figuur 3l). De eerste cirkel is de ‘Operational Cycle’ en de tweede is de
‘Innovation Cycle’. De uitdaging bestaat er dan in een evenwicht te vinden tussen de twee cirkels. Hoe
langer men zich op de eerste cirkel bevindt, hoe meer men het (productie)proces onder de knieën
heeft en hoe efficiënter men kan werken, zich op de tweede cirkel begeven, is eigenlijk ‘opofferen
van efficiëntie’ maar toch is dit noodzakelijk (Farber et al., 2005).
Figuur 3l: Cycling Worlds47
Uit een exploratief onderzoek naar creativiteit in 50 organisaties in Nieuw-Zeeland blijkt dat
de belangrijkste factoren die creativiteit afremmen, in dalend belang, de volgende zijn: 1) gebrek
aan tijd, 2) gebrek aan middelen om ideeën verder te ontwikkelen, 3) kennis van het personeel, 4)
resistance to change, 5) bureaucratie, 6) geen autoriteit om innovatie te initiëren, 7) geen toegang tot
informatie, 8) men wil er geen tijd in investeren (time/€), enz… (Morris, 2005).
46 Bron: Little, 2005 (het model werd ontwikkeld door creativiteit consultants Synectics) 47 Bron: Von Stamm, 2003 (het model werd ontwikkeld door creativiteit consultants Synectics)
52
3.4 . BESLUIT
“De belangrijkste drijfveer achter Open Innovation is the need for speed” AWT 2006
Na een uitgebreide literatuurstudie kunnen we concluderen dat het New product of Business
Development proces versneld kan worden door open te staan voor: 1) Onderzoeksallianties, 2)
Eigengebruikers, 3) IP-beheer, 4) Venture Capital, 5)Business model innovation en 6) Change Management
en creativiteit.
Chesbrough(2003a) geeft drie manieren waarop bedrijven waarde creëren uit een nieuwe
technologie: 1) door de technologie zelf te commercialiseren, gebruikmakend van het huidige
businessmodel, 2) door het uitgeven van licentie aan andere bedrijven en 3) door nieuwe ventures te
creëren die de technologie zullen uitbaten in een nieuw businessmodel.
Om een beter inzicht te krijgen in de manier
waarop bedrijven omgaan met markt –en
technologische onzekerheid dient men een beeld
te krijgen in het ontwikkelings- en
commercialisatieproces. Dit proces kan zowel
binnenshuis als buitenshuis plaats vinden. Het
gebruiken van externe ontwikkelde technologieën
biedt twee voordelen: 1) men heeft een bredere
waaier van ideeën waaruit men kan kiezen en 2) het laat toe om technologieën aan te kopen in de
latere fase van het NPD-proces, wanneer plots de onzekerheden dalen of zich een nieuwe
marktopportuniteit voordoet (Van de Vrande et al., 2006).
Ten slotte willen we de nadruk leggen op het feit dat open innovatie niet gelijkgesteld mag
worden met het uitbesteden van R&D of complete sluiting van de interne R&D afdeling (Davis,
2006; Hastbacka, 2004, zie tabel 3q). Het is eerder een strategie om nieuwe ideeën binnen te brengen
die complementair zijn met de bestaande R&D projecten of businessmodel (Teresko, 2004 en
Chesbrough, 2003a).
Tabel 3q: Doelstelling van open innovatie.48
48 Bron: Hastbacka, 2004
Figuur 3m: Ontwikkelings- en commercialisatieproces
53
DEEL 4: OPEN INNOVATIE IN DE PRAKTIJK
54
4.1 . WAAROM CASESTUDIES?
Casestudies zijn zeer gepast in het onderzoek naar het hoe en het waarom een bepaalde
technologie wordt gebruikt (Dogson et al., 2006). Bovendien helpen ze om inzicht te krijgen in de
essentiële elementen van een dynamisch proces (Hienerth, 2006). Hierna geven we voorbeelden van
een aantal bedrijven en sectoren die al bezig zijn met Open innovatie. We noemen ze early adopters
van open innovatie. In 4.1 behandelen we, op een uitgebreide wijze, het innovatiesysteem in de
biotechnologiesector. We bespreken in het bijzonder de innovatiesystemen van Tibotec-Virco en haar
moederbedrijf Johnson & Johnson, daarna ga we ook in op de waardering van biotechnologiebedrijven.
In deel 4.6 geven we een overzicht van talrijke case studies uit de literatuur.
4.2 . OPEN INNOVATIE IN DE BIOTECHNOLOGIESECTOR
De Vlaamse biotechsector telt ongeveer 35 bedrijven. Het is een sterk gereglementeerde
sector en de meeste van de bedrijven in deze sector zijn pas na 1995 opgericht. Hoewel
Vlaanderen veel universiteiten en onderzoeksinstellingen heeft, zijn er weinig bedrijven die
overnames en participaties nemen in Vlaamse start-ups of in spin-offs van andere grote
bedrijven. Dit wordt mede verklaard door het feit dat er te weinig bedrijven hun radicale
innovatie en O&O vanuit Vlaanderen sturen en ook omdat er in Vlaanderen te weinig spin-outs
zijn (Clarysse et al., 2004b).
De samenwerking tussen Vlaamse biotechbedrijven in het bijzonder is eerder beperkt.
Daarom werd in 2003 op initiatief van 30 CEO’s van biotechbedrijven en VIB (De Vlaamse
Innovatie-samenwerkingsverbanden) het Vlaams biotechnetwerk gelanceerd. Het netwerk heeft als
doel: 1) een motor te zijn voor de duurzame interne groei van de biotech in Vlaanderen door nieuwe
bedrijven op te starten en het creëren van een gunstig ondernemingsklimaat en 2) het aantrekken
van buitenlandse kennis, investeringen en bedrijven. Vlaamse biotechnologiebedrijven kunnen
bovendien rekenen op diverse financieringskanalen zoals VIB, IWT, VLAB, BiotechFonds
Vlaanderen, FWO,… (Clarysse et al., 2004b; vib.be, 2003). Dit is belangrijk gezien de meeste
Belgische biotechbedrijven puur onderzoeksbedrijven zijn en zich niet kunnen veroorloven de
kosten van productontwikkeling en de commercialisering zelf te dragen (Clarysse et al. 2006).
Toen Trembo-X een medicijn in fase I/II van het toegepast onderzoek bereikte (clinical trials
stages, zie figuur 4a), werd de verdere productontwikkeling overgedragen aan ThromboGenics. Het
feit dat Vlaamse biotechbedrijven pure onderzoeksbedrijven blijven, kan nadelig zijn aangezien een
groot deel van de kasstroom voortvloeit uit het op de markt brengen van producten. Die bedrijven
55
blijven dan in dienst en afhankelijk van grote bedrijven die wel in staat zijn om producten op de
markt te brengen. In een moeilijker economisch klimaat kan het dan gebeuren dat grote bedrijven
grote besparingen doen en dus het financieren van puur onderzoek terugschroeven (Clarysse et al.,
2004c).
Discovery
Preclinical testing (lab and animal testing)
Phase I (20-30 healthy volunteers used to check the safety and dosage)
Phase II (100-300 patient volunteers used to check for efficacy and side effects)
Phase III (100 – 300 patient volunteers used to monitor reactions to long-term drug use)
FDA Review & Approval
Postmarking Testing
Tijd (in jaren) 0 2 4 6 8 10 12 14 16
Figuur 4a: Clinical Trials.49
In de biotechnologiesector is er een trend naar meer fusies en overnames. De drijfveren
achter die overnames zijn divers. Grote bedrijven met overtollige kasmiddelen zochten na het
instorten van de aandelenprijzen in 2001 nieuwe producten om hun pijplijnen weer te vullen. Kleine
bedrijven worden ook opgekocht, anticiperend op de afloop van patenten, in het bezit van grote
bedrijven. Doorheen de fasen van de klinische proeven stijgen de kosten exponentieel, waardoor
kleine bedrijven niet meer op hun eigen pootjes kunnen staan. Fusies daarentegen worden gedreven
door de nood om het risicoprofiel van de onderneming te verlagen, zeker tijdens een deprimerend
economisch klimaat zoals dit van 2001. Daarnaast zijn grotere (gefusioneerde) bedrijven,
zichtbaarder voor potentiële investeerders (Cambré, 2003).
Hieronder bespreken we het geval Tibotec-Virco (T/V), een bedrijf dat overgenomen werd
door J&J, grotendeels omdat T/V een grote nood aan kasmiddelen had. Anno 2003 waren er
echter nog biotechbedrijven die zich zorgen maakten over hun kaspositie. Een eerste voorbeeld is
het Franse Nicox dat gebruik maakt van specifieke eigenschappen van stikstofmonoxide (NO) om
bepaalde therapieën doeltreffender en zekerder te maken. Na het mislukken van een medicijn dat
zich al in Fase II van de clinical trials bevond, vreesden ze even dat hun technologie waardeloos was
en dat het toevoegen van NO geen toegevoegde waarde heeft voor de bestaande therapieën. Het
49 Bron: Investbio.com, 2007. Een clinical trial heeft tot doel om de werkzaamheid en veiligheid van een nieuw geneesmiddel te testen. In VS zorgt de FDA ( Food and Drug Administration ) voor controle en goedkeuring.
56
tweede voorbeeld is Pharmagene, een bedrijf dat enerzijds moleculentesten doet voor grote bedrijven
in fase 0 van de ontwikkelingsfase van een medicijn en anderzijds zelf ook medicijnen ontwikkelt.
Dit bedrijf had vooral moeite met het financieren van een eigen O&O. Het laatste voorbeeld is
Medigene dat 4/5 van zijn waarde zag verloren gaan na het stopzetten van zijn O&O voor de
behandeling van een bepaalde hartziekte (Cambré, 2003).
Vlaamse biotechbedrijven zoeken een nieuwe adem bij Amerikaanse reuzen. Rond
dezelfde tijd kregen de Vlaamse Tibotec-Virco en Ceres, vers kapitaal van respectievelijk J&J en
Monsanto (Trends, 2002). “Als we een businessplan schrijven voor een nieuwe spin-off, dan houden
we drie mogelijke scenario’s in het achterhoofd: het mislukt compleet, een groot farmaceutisch
bedrijf neemt de boel over of de start-up schopt het zelf tot verticaal geïntegreerde onderneming.
Het derde scenario was na 2001 moeilijker omdat op dat moment het financieringsklimaat tegen
zat”(De Keyser, 2002). Het feit dat kleine bedrijven in handen komen van grote reuzen is op zich
niet altijd nadelig voor de werkgelegenheid. Zowel bij Tibotec-Virco als bij Plant Genetic Systems,
werken er nu dubbel zoveel mensen als in de tijd dat ze onafhankelijk waren (De Keyser, 2002;
Pauwels, 2006).
4.3 . OPEN INNOVATIE BIJ JOHNSON & JOHNSON 50
Johnson & Johnson werd in 1886 opgericht. Op de consumentenmarkt is J&J vooral
bekend voor zijn babypoeder dat al sinds 1890 op de markt is. In de jaren ’50 zette J&J de stap naar
de farmaceutische producten, vooral door overnames. In 1961 bijvoorbeeld, werd Janssen
Pharmaceutica overgenomen en in 1981 werd LifeScan ook overgenomen met als doel een breed
pakket van producten in huis te hebben.
Ondertussen is het bedrijf uitgegroeid tot ‘s werelds grootste fabrikant van een brede gamma
aan gezondheidsproducten voor de consumenten-, de farmaceutische en professionele markt.
Wereldwijd telt J&J 99 000 werknemers en 190 bedrijven in 51 landen (lifescaneurope.com, 2007;
Clarysse et al., 2004c). De structuur van Johnson & Johnson kenmerkt zich door drie strategic business
units (SBU’s) en ziet er nu als volgt uit:
Johnson & Johnson
� � � Medical & Diagnostics
(maagringen, rolstoelen, …)
Consumer goods & products (baby shampoo, OB tampons,
Carefree, Roc, …)
Pharma
Figuur 4b: Structuur van Johnson & Johnson
50 Voornamelijk uit een interview met Stefan Gijsels, Vice President Public Affairs and External Communication bij Janssen Pharmaceutica.
57
Fundamenten en Principes. Het open innovatiebeleid van J&J steunt op een aantal
fundamenten en principes (Tabel 4a). Om de principes van Open innovatie te verwezenlijken, werkt
Janssen Pharmaceutica volgens een soort “Cherry Picking Strategy”.51
Fundamenten: Principes
Begrijpen dat innovatie essentieel is voor zakenresultaten
Externe R&D kan waarde creëren en interne R&D is nodig om een deel van die waarde op te eisen
Een cultuur die innovatie aanmoedigt op alle niveaus en alle departementen
Om er profijt uit te halen, moeten we het onderzoek niet zelf initiëren.
Begrijpen dat er meer kennis beschikbaar is buiten het bedrijf dan binnen het bedrijf (of zelfs buiten de sector)
Winnen doet men door interne en externe ideeën zo goed mogelijk te gebruiken
Open staan voor het delen van risico en het aangaan van partnerschap met anderen waar ze ook zijn en wat ze ook doen.
We kunnen voordelen halen uit het uitwisselen van IP met de buitenwereld.
Tabel 4a: Fundamenten en principes bij J&J
J&J’s visie op open innovatie:
De strategie van J&J: Groei gebaseerd op;
���� ���� Interne groei Externe groei � R&D � Productie � Sales & Marketing
� In-Licensing � Allianties � Acquisities � Samenwerkingsverbanden in de vroege stadia van
ontwikkeling.
Het credo van J&J:
���� ���� Strategische principes: Groei wordt gedreven door � Vooral gebaseerd op gezondheidszorg � Gedecentraliseerd beheer � Beheer met oog op lange termijn doelstellingen
� Innovatieve productoplossingen � Allianties � Perfecte uitvoering � Leiderschap en mensen
Tabel 4b: Open Innovatie: visie van J&J
Open innovatie in de praktijk. Om open innovatie in de praktijk te kunnen vertalen, heeft
J&J een tweetal units opgericht: Ten eerste is er COSAT52 die belast is met het opsporen van
interessant onderzoek in universiteiten en andere instellingen. Cosat concentreert zich op de pure
wetenschap. Ten tweede is er J&J DC (J&J development company). Deze unit is op zijn beurt belast
51 Cherry Picking Strategie: hierbij bekijkt men alle beschikbare elementen (bijvoorbeeld onderzoekers) op de (arbeids)markt en dan probeert men de beste ervan binnenshuis te halen (Buyens, 2007). 52 COSAT staat voor ‘Corporate Office of Science and Technology’
58
met het zoeken naar partners met veelbelovende projecten om ze te financieren. J&J heeft
bijvoorbeeld een deelname van 10% in het kapitaal van Galapagos. De primaire doelstelling van
deze partnerschappen is om technologische ontwikkelingen en nieuwe opportuniteiten in het oog te
houden. Elke van de drie business units (zie hierboven) heeft ook zijn eigen business development
departement. Deze departementen zijn sterk marktgeoriënteerd en mogelijke allianties hierbij zijn: co-
marketing of co-manufacturing.
De karakteristieken van een innovatieve cultuur. J&J innoveert al jaren via interne
ontwikkeling en acquisities (Karim et al, 2004a en b; Quélin et al, 2005). Een innovatieve cultuur is
zeer belangrijk en deze cultuur moet levend gehouden worden op elk niveau van de organisatie. Dit
betekent dat elk lid van het personeel aangemoedigd wordt om steeds op zoek te gaan naar nieuwe
verbeteringen en innovaties. De innovatieve cultuur van J&J, en Janssen Pharmaceutica in het
bijzonder wordt gekarakteriseerd door: 1) Gedecentraliseerd management: hoe meer men vrijheid,
verantwoordelijkheid en vertrouwen aan de werknemers geeft, hoe harder ze werken. 2) Een cultuur
van diversiteit: diversiteit leidt tot nieuwe gedachten en inzichten, 3) Een open cultuur met open
communicatie en professionele relaties gebaseerd op vertrouwen, en 4) Openheid voor de wereld: Wat
gebeurt er buiten de muren van de onderneming en wat kunnen we gebruiken?
Stimuleren van ondernemingschap. Binnenin het bedrijf wordt ondernemingschap
gestimuleerd. Daarvoor beschikken ze over extra middelen, naast het R&D budget. Werknemers
met een nieuw idee, dat in de strategie past, kunnen middelen ontvangen en het is ook mogelijk een
ploeg te creëren om dat idee te ontwikkelen. Bijvoorbeeld, één van de werknemers had een idee om
een toepassing uit de fysica te gebruiken voor het scannen van de hersenen. Gezien dit in één van de
drie SBU (Medical & Diagnostics) paste, kreeg de werknemer (financiële) steun om het product
verder te ontwikkelen.
Van License in tot acquisitie. Externe onderzoeksresultaten worden binnen gehaald mits
ze voldoende kwaliteit vertonen en in de strategie en portfolio van J&J passen. Na het verkrijgen van
een licentie zorgt J&J voor de verdere ontwikkeling, de productie en de commercialisering.
Millenium Pharmaceuticals bijvoorbeeld, ontwikkelde een interessant product, maar het bedrijf was
te klein om over te gaan tot wereldwijde productie. J&J is momenteel bezig met de verdere
ontwikkeling van dit product.
License out. J&J is niet enkel geïnteresseerd in het nemen van licenties, maar ook in het
uitgeven ervan. Bijvoorbeeld, J&J heeft een Beta blocker53 ontwikkeld, maar dit product paste niet in
53 “Bètablokkers (of betareceptor-blokkerende stoffen) vormen een groep van geneesmiddelen. Hun werking berust op het voorkomen (blokkeren) dat prikkels het hart vanuit het zenuwstelsel kunnen bereiken. Betablokkers worden veel toegepast bij de behandeling of preventie van boezemritmestoornissen. Ze vertragen de hartslag, waardoor het hart rustiger gaat pompen, en ze veroorzaken een verwijding van de bloedvaten. Hierdoor daalt de bloeddruk.” Wikipedia, 2007
59
haar strategie. Een licentie werd uitgegeven aan Pharmanina. Pharmanina zorgt nu voor het
commercialiseren van het product, maar de productie gebeurt binnen J&J. Er zijn nog andere
voorbeelden van out-licensing of spin-offs uit J&J. Bijvoorbeeld, Barrier Therapeutics is een spin-out
van de dermatologische activiteiten. De omzet van dermatologische activiteiten (ongeveer 100
miljoen Euro) was te klein vergeleken met andere producten van J&J. Daarom heeft J&J beslist om
deze business van de hand te doen. De hieruit ontstane spin-off krijgt wel nog steun van J&J. Barrier
Therapeutics en Movitis54 zijn ook van de hand gedaan (spun out) omdat ze een kleine omzet
genereerden en omdat ze weinig strategisch belang hadden voor J&J. De beide spin-offs kregen
echter verder steun van J&J. Bovendien hield J&J een deel van het kapitaal van die twee bedrijven in
handen en een “first right of refusal”. Dit betekent dat als deze bedrijven iets interessant ontdekken,
dan heeft J&J als eerste het recht heeft om de daaruit voortvloeiende producten op de markt te
brengen.
Allianties. In Janssen Pharmaceutica zijn er 3 types allianties mogelijk: 1) Binnen
bedrijven, 2) Tussen bedrijven en 3) Met de gezondheidsoverheden. Alle allianties zijn op het
volgende principe gebaseerd: wie het meeste risico neemt, krijgt het grootste deel van de winst.
Hierna geven we een aantal voorbeelden van samenwerkingsverbanden tussen J&J en andere
bedrijven.
Risperdal Consta dient voor de behandeling van schizofrenie, een aandoening van de
hersenen die zich voordoet bij 1 tot 2 % van de wereldbevolking. Het moet om de twee weken
worden toegediend, in plaats van dagelijks bij de orale vorm (Janssenpharmaceutica.be, 2007). Dit is
een voordeel, zeker voor patiënten die soms vergeten om hun medicatie in te nemen. De lage
frequentie van inneming wordt mogelijk gemaakt door de trage degradatie van de moleculen. De
medicijn geeft een deel van zijn effect telkens een stuk van de molecule degradeert. Dit laat het
geneesmiddel toe om een langer effect, te hebben. Deze nieuwe technologie kan verder zijn
toepassing vinden in andere geneesmiddelen. Het basisonderzoek werd uitgevoerd onder leiding
vanJ&J en in samenwerking met Barco Electronics and Silicon Graphics.
Cypher en Evra: J&J nam Alza over, omdat Alza plakpleisters en een specifieke technologie
met betrekking tot plakpleisters en geneesmiddelen met plakpleisters bezat. Door het
gedecentraliseerde beheer binnen J&J kon Alza haar eigen cultuur behouden. Door het creëren van
nieuwe inzichten in deze technologie, waren ze in staat om deze technologie uit te breiden naar een
medical coating technologie. Cypher is een nieuwe toepassing gebaseerd op deze medical coating
54 Movetis werd opgericht met een startkapitaal van €49 miljoen van de VCs, KBC, GIMV en Quest for Growth. 3 managers verlieten J&J om hen te vervoegen.
60
technologie. Door het grote marktpotentieel en het strategische belang van deze technologie
(toepasbaar in veel geneesmiddelen) werd die technologie binnen Janssen Pharmaceutica ontwikkeld.
Paliperidone ER is een pil die drie geneesmiddelen bevat. Het geeft drie doses per dag. De
technologie is gebaseerd op drie verschillende doorlaatbaarheden. Het is te vergelijken met een
spons waaruit men de eerste medicijncomponent perst, gevolgd door de tweede en dan de derde.
4.4 . OPEN INNOVATIE BIJ TIBOTEC-VIRCO 55
Tibotec werd in 1994 opgericht door Dr. Rudi Pauwels. Hij kwam op het idee om het proces
van het zoeken naar nieuwe medicijnen te automatiseren. Het automated screening process (robot) heeft
twee toepassingen. Ten eerste kan het gebruikt worden om uit een groot aantal samenstellingen
(compounds ) te kijken welke van hen een anti-HIV werking hebben. Ten tweede kan het ook gebruikt
worden voor diagnostiektesten. Hierbij gaat de robot het bloed van de patiënten screenen en een
medisch rapport sturen naar de dokter(es) waardoor hij(zij) in staat is om de patiënt te adviseren
welke medicijncocktails hij/zij moet nemen. Die tweede applicatie wordt gecommercialiseerd door
Virco, een spin-off van Tibotec sinds 1995 (Clarysse et al., 2004c; Van Den Broek, 2001b; Van de
Velde, 2007).
Al vanaf het begin was er een contractuele samenwerking met Janssens Pharamaceutica
(Clarysse et al., 2004b). Janssens Pharmaceutica besliste om samen te werken met Tibotec om
verscheidene redenen: 1) Janssens Pharma was actief in HIV onderzoek, maar in 1994 is het
commercialiseren van een samenstelling mislukt, 2) De eerste producten met betrekking tot HIV werden
rond die periode op de markt gebracht door andere bedrijven, 3) Het politieke/ economische klimaat in
1994 werd gekenmerkt door veel acties en demonstraties tegen HIV, 4) J&J wilde zich concentreren
op ‘family minded’ producten en niet op HIV, de samenwerking met Tibotec diende echter om een
oog op de evolutie van het HIV-onderzoek te houden 5) Janssens Pharma beschikte over een
gamma aan samenstellingen die later als basis dienden voor Tibotec en 6) Tibotec en de mensen die
J&J verlieten voor Tibotec , zetten hun samenwerking verder met J&J.
In 1998 was er een groot personeelsverloop van Janssens Pharma naar Tibotec. Dit
personeelsverloop wordt verklaard door het feit dat sommige personeelsleden zich zorgen maakten
over 1) het dalende onderzoek naar HIV binnen J&J, 2) de culturele verandering (meer
bureaucratie56) en 3) de gevolgen van de herstructurering van de R&D afdeling die op dat moment
bezig was binnen (bijvoorbeeld de samenvoeging van onderzoek en ontwikkeling). Door deze
55 Voornamelijk gebaseerd op een interview met Stef Heylen (vice president Tibotec) en Jan Rozier. 56 Janssen Pharmaceutica groeide zeer/te snel gedurende de jaren ‘90 waardoor het bedrijf meer bureaucratisch werd. Bij Tibotec waar er minder bureaucratie was, hadden ze een korter traject voor innovatieve ideeën, kleine comités en een duidelijke focus.
61
herstructurering kwamen een aantal posten in gevaar. Bovendien was Beerse niet meer het
hoofdkwartier van onderzoek van J&J, terwijl Tibotec veel mogelijkheden bood en tegelijkertijd
volgens de ‘oude’ principes van Janssen Pharma werkte.
Later kwam er een fusie tussen het therapeutische bedrijf Tibotec en het diagnosticabedrijf
Virco. Deze fusie werd enerzijds gedreven door technologische redenen (de kennis over HIV die deze
twee bedrijven verzameld hadden, was complementair) en anderzijds waren er ook financiële redenen:
de kasstromen uit Virco, die al een product op de markt had, konden gebruikt worden ter
financiering van de ontwikkelingskosten bij Tibotec. Bovendien was de fusie ook bedoeld om zich
voor te bereiden op een eventuele IPO of om overgenomen te worden (Clarysse et al, 2004c, Van
Den Broek, 2001a & b; Ackaert, 2001).
Acquisitie door J&J. In 2002, had Tibotec een grote nood aan liquiditeiten. Daarenboven,
door het barsten van de Internet bubble en het faillissement van L&H, was er weinig publiek of VC-
geld beschikbaar. Waren de omstandigheden gunstiger geweest, dan had T/V een IPO geprefereerd,
gezien de liquiditeitsvoordelen bij een IPO groter zijn. In deze situatie was een IPO echter geen
optie en ze waren als het ware gedwongen om een overnemer te vinden.
Oorspronkelijk waren er vier kandidaat-overnemers: Xerono, Beriger, Phizer en J&J.
Uiteindelijk koos Tibotec J&J. J&J werd gekozen omdat: 1) het bedrijf en haar cultuur goed gekend
waren, 2) het bestuur van J&J compleet veranderd was: bijvoorbeeld Christan Pool maakte nu deel
uit van het bestuur, hij kwam van BSM, een bedrijf dat ook actief was in HIV onderzoek en 3) J&J
beschikte over voldoende financiële capaciteit om onderzoeksprojecten van T/V te financieren.
Tibotec/virco werd overgenomen voor $320 miljoen, inbegrepen zijn 2 producten in de
pijplijn, IP, alle personeelsleden en een zeer grote database van HIV samenstellingen. De
oncologische activiteiten werden echter niet overgenomen door J&J.57 Eind 2000 werd door één van
de aandeelhouders, een waardering van 1 miljard euro aan Tibotec geplakt. Daarom vragen
sommigen zich af of deze verkoopprijs niet te laag is voor een bedrijf dat al twee producten in de
pijplijn had (De Standaard, 2002a & b).
Zelfs na de overname behield Tibotec-Virco grotendeels haar autonomie binnen J&J. Het
voordeel voor T/V lag vooral in de schaal van J&J. Dit was vooral belangrijk voor het
commercialiseren en het betalen van de eindfase van de producten of medicijnen. T/V is een
rolmodel voor J&J, vooral wat de R&D afdelingen betreft. Bijvoorbeeld: hun focus op het
therapeutische gebied, hun kern know-how, hun relatieve autonomie en de resultaten die voortvloeien
uit hun strategie. J&J is actief op verschillende onderzoeksgebieden, maar er ontbreekt topexpertise
57 De basis technologie van het bedrijf ‘OncoMethyl Sciences’ is afkomstig van T-V. OncoMethyl Sciences is een bedrijf dat gespecialiseerd is in testen voor het opsporen van kanker (onco) op basis van de methylering van genen (Medinews, 2005; Muyshondt, 2006)
62
bij één van hen. Tibotec heeft de voordelen aangetoond die gepaard gaan met focus op één
specifieke know-how (Michiels, 2004). Anno 2007 is de eerste Belgische aids-remmer (TMC 114)
een feit.58 Tibotec heeft er nog twee (TMC 125 en TMC 278) in ontwikkeling (Pauwels, 2006). Om
de plaats van Tibotec binnen J&J te situeren, kijken we naar de onderverdeling van één van de drie
business units van J&J:
Pharma � � �
Internal diseases & CNS Biotechnology and centocore such as arthritis and epo
Virology (voornamelijk bestaand uit Tibotec)
Figuur 4c: SBU Pharma
Door de overname, is T/V overgegaan van een echt open innovatiemodel naar een meer
geïnternaliseerd model. Een geïnternaliseerd model vereist dat alle nodige kennis binnen een groot
bedrijf (acquirer) aanwezig is. Onderstaande tabel geeft de gevolgen en voordelen van een
geïnternaliseerd open innovatiemodel weer:
Gevolgen van het internaliseren van het open innovatiemodel:
Voordelen van een geïnternaliseerd open innovatiemodel:
1) Een aantal contracten werden beëindigd 2) Andere contracten werden behouden (bijvoorbeeld: ‘sproeidroog proces’, J&J heeft deze machine gekocht en de licentie overgenomen. 3) Sommige technologieën die niet aanwezig waren bij J&J werden overgenomen.
1) een echt open innovatie model is moeilijk te beheren, gezien de verschillen tussen partners, hun cultuur en processen. 2) Hoe groter de organisatie, hoe meer beschikbare middelen om de nodige technologieën te kopen.
Tabel 4c: Gevolgen en voordelen van het internaliseren.
Het toepassen van een geïnternaliseerde vorm van open innovatie liet toe aan J&J om te
genieten van dezelfde efficiëntie als die van een kleine organisatie en liet T/V toe om verder te
groeien. Voor T/V is er een verschil tussen open innovatie en geïnternaliseerde open innovatie. De
laatste heeft het schaalvoordeel. Vooral in de farmaceutische sector is dit een belangrijk voordeel,
zeker in de laatste fasen van de productontwikkeling.
Vóór de overname had T/V een groot netwerk van externe organisaties. Ze moesten met
deze organisaties samenwerken voor het ontwikkelen van hun producten. Bijvoorbeeld GenPharma
alleen had alliantieovereenkomsten met 32 bedrijven. De meeste van deze partnerschappen zijn nu
geïntegreerd in J&J en andere zijn gestopt, gezien de kennis die ze ter beschikking stelden aanwezig
was binnen J&J. Anderen blijven partners, maar worden niet geïntegreerd, aangezien ze zeer
specifieke technologieën bezitten die niet in J&J passen. Nu heeft T/V partners op drie
verschillende niveau’s(Tabel 4d).
58 TMC114, ook gekend onder de naam PREZISTA, werd door de Amerikaanse FDA in June 2006 goedgekeurd en het wordt daar gecommercialiseerd door Tibotec Therapeutics. In Europa heeft de European Medicines Evaluation Agency, het medicijn in februari 2007 goedgekeurd en het zal gecommercialiseerd worden door Tibotec, een divisie van Janssen Cilag (Tibotec.com, 2007).
63
Sociale partners De belangrijkste is de WHO (World Health Organisatie), gezien het grootte deel van HIV-patiënten in het sub-sahara deel van Afrika woont. De hoofddoelstelling van dit partnerschap is het beschikbaar maken van medicijnen en ervoor zorgen dat die betaalbaar zijn voor de patiënten. Onderzoekspartners Deze partners zijn puur contractueel. Tibotec heeft ook academische partners, zowel in Europa als in de VS, die instaan voor het ondersteunen van haar onderzoeksactiviteiten. Strategische partners Tibotec heeft een alliantie met de Institute for Tropical Medicine, Antwerp Genesis, ITG. Het gemeenschappelijk onderzoek moet helpen om zich een beter beeld te vormen van de verschillende types HIV virussen.
Tabel 4d: Partners van Tibotec.59
Financiële analyse van Tibotec en Virco vóór en na de acquisitie. De financiele
gegevens van Tibotec (T) enerzijds en Virco (V) anderzijds worden nog steeds afzonderlijk
gerapporteerd. Uit onze analyse bleek dat zowel operationele opbrengsten, de winst, de kasstromen,
het kapitaal, de solvabiliteit, de toegevoegde waarde, de EBIT60, de EBIDA61,… van Tibotec relatief
sterk gestegen zijn na de overname in het eerste kwartal van 2002 (grafiek 4a en 4b). Voor Tibotec
echter geldt juist het omgekeerde (voor de meeste ratio’s en waarden). Na consolidatie van de
financiële gegevens van Tibotec en Virco, merken we echter op dat de gegevens Tibotec zwaarder
wegen op het globale financiële beeld. We kunnen dus concluderen dat de financiele impact van de
overname op T/V positief was. De volledig financiële analyse van Tibotec en Virco is in bijlage 3
opgenomen. Verder hebben we ook een uiterst gedetailleerde financiële analyse gemaakt van de
holdingmaatschappij Tibotec-Virco, de resultaten zijn in bijlage 4 te vinden.
-14000
-12000
-10000
-8000
-6000
-4000
-2000
0
2000
4000
2000 2001 2002 2003 2004 2005
T
V
T/V
-12000
-10000
-8000
-6000
-4000
-2000
0
2000
4000
6000
2000 2001 2002 2003 2004 2005 T
V
T/V
Grafiek 4a: Winst/Verlies van de periode (000 EUR) Grafiek 4b : Kasstroom (000 EUR)
Conclusie. In de vroege fase zijn contactueel onderzoeksallianties interessanter, vooral bij
het testen van een concept. In de laatste fases echter, is het beter deel uit te maken van een grotere
organisatie waar relevante kennis en expertise op verschillende gebieden opgebouwd is.
59 Bron: Clarysse et al., 2004c 60 EBIT: Earnings Before Interest and Tax 61 EBIDA: Earnings Before Interest, Depreciation and Amortization
64
4.5 . WAARDERING VAN BIOTECHNOLOGIEBEDRIJVEN
“Value is in the eye of the beholder” Andriessen (2005)
In het theoretische deel hadden we al vermeld dat waardering van immateriële vaste activa en
in het bijzonder waardering van patenten problematisch kan zijn(zie 3.3.3). Binnen de financiële
waarderingsmethodes, die gebruik maken van monetaire criteria om waarde te bepalen,
onderscheiden we drie benaderingen: de kostenbenadering (deze benadering gaat ervan uit dat de
kost van een investering een goede indicatie is van de waarde ervan), de marktbenadering (in een
markt gekenmerkt door volkomen concurrentie, zal de waarde bepaald worden door vraag– en
aanbodfactoren) en de inkomstenbenadering ( de waarde van een activa is gelijk aan de
verdisconteerde waarde van de toekomstige kasstromen, die gegenereerd zullen worden door die
activa) (Andriessen, 2005). Onze aandacht gaat vooral naar de derde benadering.
De waardering van een bedrijf wordt vooral moeilijk wanneer het bedrijf 1) Verlies boekt en
een lage bedrijfsopbrengst62 heeft (dit was zeker het risico voor Tibotec-Virco op het moment van
de overname, zie bijlage 3), 2) Geen verleden heeft, op het moment van de overname had Tibotec-
Virco een zeer kort verleden, de twee bestonden wel maar dan als twee aparte entiteiten en 3)
Wanneer er geen vergelijkbare ondernemingen zijn (we kunnen Tibotec-Virco vergelijken met een aantal
snel groeiende bedrijven in de biotechnologiesector) (Damodaran, 2001).
In de literatuur worden heel wat waarderingsmethodes toegelicht, meestal gaat het om de
discounted cashflow methode (DCF) met al zijn varianten enerzijds en de multiple based
methodes anderzijds; zoals koers-winstverhouding en koers/kasstroom verhouding
(Vanbuggenhout, 2006). Andere methodes die in dit eindwerk kort aan bod zullen komen zijn: het
option pricing model, de real options-benadering, de monte carlo-simulaties en de basic decision tree-analyse.
Analoog met Ooghe (1993), hebben we in bijlage 1 een achttal methodes gebruikt om de
waarde van de holdingmaatschappij T-V aan de hand van de jaarrekening van 2001 te bepalen. Tabel
4e vat de conclusies over de verschillende methoden samen. Onze belangrijkste conclusie was dat
het quasi onmogelijk is om aan de hand van die beperkte gegevens (uit de jaarrekening) tot een juiste
waardering te komen. Bovendien leiden de verschillende methodes in slechts zeer uitzonderlijke
omstandigheden tot gelijke resultaten.
62 Bedrijfsopbrengsten worden boekhoudkundig gedefinieerd als Omzet + Wijziging in de voorraad goederen in bewerking en gereed product en in bestelling in uitvoering + Geproduceerde vaste activa + Andere bedrijfsopbrengsten. (Zie bijlage 4)
65
Methode Formule Conclusie 1] Netto boekwaarde van het eigen vermogen
EV = TA – VV
Het EV komt slechts uitzonderlijk overeen met de liquidatiewaarde van een onderneming omdat ze geen rekening houdt met meer- of minderwaarden en bijkomende schulden bij stopzetting van de onderneming en de liquidatiebelastingen.
2] verdiscontering van het nettoresultaat of van de winst 2a] Verdiscontering van de winst na financiële kosten van het vreemd vermogen
Xt = 1
∝ Wnbt
1 + ke
b c tfffffffffffffffffffffffffff
2b] Verdiscontering van het nettoresultaat vóór financiële kosten van vreemd vermogen min waarde van het vreemd vermogen
Xt = 1
∝ NRt 1@b` a
1 + ko
b c tffffffffffffffffffffffffffffffffffff@X
t = 1
∝ FKVV t
1 + k v
b c tffffffffffffffffffffffffffff
3] Verdiscontering van cash flow 3a] Verdiscontering van de kasstromen van het eigen vermogen na financiële stromen van het vreemd vermogen
Xt = 1
∝ CFnbt @INV t @ TBV t @EFVt
b c
1 + ke
b c tfffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffff
3b] Verdiscontering van de operationele kasstromen van de totale onderneming min de waarde van het vreemd vermogen
Xt = 1
∝ OCFnbt @INV t
1 + kO
b c tfffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffff@X
t = 1
∝ FKVV t + TBV t @EFV t
1 + k v
b c tffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffff
In tegenstelling tot de bruto-verdisconteringsmethoden (Methode 3a en 3b), houden de netto-verdisconteringsmethodes (Methodes 2a en 2b) geen rekening met de werkelijke in- en uitgaande kasstromen na belastingen. In slechts zeer statische omstandigheden (bv. constante schuldenstructuur) leveren die methoden (3 en 3) gelijke resultaten. In dynamische omstandigheden, die meer met de realiteit overeenstemmen, verdienen de bruto-waarderingsmethoden (Methode 3a en 3b) de voorkeur boven de netto-methoden(Methoden 2a en 2b). Bovendien valt vanuit theoretisch standpunt methode 3b te verkiezen boven methode 3a, omdat bij methode 3b, de verschillende kasstromen verdisconteerd worden met een aangepaste verdisconteringvoet(zie formules).
4] Dividend waarderingsmodellen Xt = 1
∝ Dt 1@rvw` a
1 + ke 1@rvw` aB Ct
ffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffff
5] Waardering op basis van prijs-winst-verhouding WnbB
PWffffffff
6] Waardering op basis van prijs-cash-flow verhouding CFnbB
PCFfffffffff
De methodes vanuit het standpunt van de onderneming (Methodes 2a tot 3b) zijn eerder geschikt voor niet op de beurs genoteerde ondernemingen, terwijl methodes vanuit het standpunt van de belegger ( Methode 4, 5 en 6) geschikt zijn voor op de beurs genoteerde ondernemingen. Deze laatste drie methoden kunnen dus moeilijk toegepast worden voor Tibotec-Virco.
Tabel 4e: Waarderingmethoden a.d.h.v de jaarrekening .Gebaseerd op Ooghe, 1993 [Afkortingen: b vennootschapsbelastingvoet, CFnbt = Wnb + NKK , = cash flow na financiële kosten van vreemd vermogen en na belastingen, d= D/Wnb = dividendquote, D = dividend vóór roerende voorheffing, EFVt = nieuwe externe financiering met vreemd vermogen, EV= Eigen vermogen, FKVV = financiële kosten vreemd vermogen, INV = investeringen in bijkomende vaste en vlottende activa, ke = Minimumrendement van de aandeelhouders, kv = Minimumrendement van de schuldeisers, ko = gewogen gemiddelde kapitaalkost, NKK = niet-kaskosten, NR= netto-resultaat na niet-kaskosten, vóór FKVV en vóór belastingen, OCFnbt= operationele cash flow na belastingen, P/CF= prijs-cash flow-verhouding, P/W = prijs-winst-verhouding, rvi= roerende voorheffing op interesten, rvw =roerende voorheffing op winstuitkeringen, TA = totaal actief, TBV = terugbetaling vreemd vermogen, TV = Totaal vermogen, VV = Vreemd vermogen, Wnb = winst na belastingen]
66
Zoals hierboven en in bijlage 1 geïllustreerd, is het bepalen van de waarde van de
onderneming aan de hand van cijfers uit de jaarrekening problematisch. Bovendien wordt de waarde
beïnvloed door een arbitraire accountancy regelgeving (W+R academy, 2007). Bij de waardering is
het belangrijk om te kijken naar de geldstromen (DCF) in plaats van winst. Bovendien moet men
vooral naar de toekomst kijken en niet naar het verleden (ManagementKennisbank, 2005).
Waardering is moeilijk omdat de uiteindelijke waarde van een (beursgenoteerde)
onderneming afhankelijk is van 1) de omstandigheden op de financiële markten, 2) het gedrag van
de investeerders (bijvoorbeeld speculatieve overwegingen of overdreven optimisme/pessimisme), 3)
de politieke situatie en 4) de regelgeving(Alena, 2002). Niettegenstaande dit, is het mogelijk om die
waarde te benaderen mits correct gebruik van de juiste modellen.
De werkelijke waardering van Tibotec-Virco gebeurde als volgt: eerst werden de tastbare
activa gewaardeerd en daarna werd een toeslag bijgerekend die overeenkwam met de geschatte
waarde van ontastbare activa en goodwill. Daarenboven werd een bedrag toegevoegd gelijk aan de
waarde van de twee producten in de pijnlijn (value of in-process research & development of IPR&D). De
waarde van die twee producten werd geschat op $150 miljoen. Dit bedrag werd geschat aan de hand
van DCF-methode, rekening houdend met de kansen op succes van gelijkaardige producten. Die
kansen varieren tussen 30 en 33%. De uiteindelijke gebruikte discount rate was 9%. En zo kwamen ze
tot een totaal verkoopbedrag van $320 miljoen (J&J Jaarrekening 2002 en 2003).
DISCOUNTED CASH FLOW (DCF)
Waardering van een onderneming: De verdisconteerde of huidige waarde van de
toekomstige kasstromen is veruit de meest gebruikte methode bij waardering van een activa of bij
investeringsbeslissingen. De waarde van een onderneming is dan gelijk aan de verdisconteerde
waarde van de kasstromen die het bedrijf in de toekomst zal genereren.
Waarde vaneenonderneming=Xt = 1
∝ CFt
1 + r` atffffffffffffffffffffff
met CFt = Kasstroom in periode t
r = Discount rate, die het risico van de geschatte CF weerspiegelt
De waardering van de onderneming kan dan in 4 stappen gebeuren:
67
Figuur 4d : Vier Stappen in de waardering van een onderneming volgens de DCF-methode.63
Waardering van een biotechnologieonderneming. In de biotechnologiesector kunnen
producten meer dan 10 of 15 jaar in de pijplijn zitten. Met dit gegeven is het moeilijk om venture
capitalists en andere investeerders te overtuigen om in een onzekere technologie te blijven investeren.
Hierdoor is er een grote nood aan realistische en overtuigende waarderingen van producten die zich
nog in de pijplijn bevinden (Ekelund, 2005).
Laat ons een biotechnologiebedrijf beschouwen als een portfolio van verschillende
medicijnen. We moeten dan de DCF van elk medicijn apart berekenen. Een biotechbedrijf kan tien
tot honderden medicijnen in de ontwikkelingspijplijn hebben, men hoeft dan niet de huidige waarde
van al die medicijnen te berekenen (McClure, 2006). Het is een algemene gewoonte om slechts de
waarde te berekenen van producten die zich in één van de drie clinical trial stages bevinden (zie figuur
4a, p55). Op het moment van de overname had Tibotec-Virco, twee medicijnen in de pijplijn. De
waarde van elk medicijn is dan gelijk aan:
Valuej =Xt = 1
n CF t
1 + r` atffffffffffffffffffffff
met Valuej = Waarde van medicijn j
n= periode waarin een medicijn kasstroom zal genereren
CFt = Kasstroom in periode t
r = Discount rate, die het risico van de geschatte CF weerspiegelt
63 ManagementKennisbank, 2005
Stap 1
Stap 2
Stap 3
Stap 4
Analyseren van verleden:•Bedrijfsresultaat na belasting• Investeringen materiële vaste activa•Afschrijvingen•Mutatie werkkapitaalNetto geldstromen in het verleden
Waarde van de onderneming
Vaststellen disconteringsvoet en verdisconteren geldstromen
Waarde van de aandelen
Aftrekken van rentedragende schuld
Prognotiseren toekomst:•Bedrijfsresultaat na belasting• Investeringen materiële vaste activa•Afschrijvingen•Mutatie werkkapitaalToekomstige netto geldstromen
Analyseren van verleden:•Bedrijfsresultaat na belasting• Investeringen materiële vaste activa•Afschrijvingen•Mutatie werkkapitaalNetto geldstromen in het verleden
Waarde van de onderneming
Vaststellen disconteringsvoet en verdisconteren geldstromen
Waarde van de aandelen
Aftrekken van rentedragende schuld
Prognotiseren toekomst:•Bedrijfsresultaat na belasting• Investeringen materiële vaste activa•Afschrijvingen•Mutatie werkkapitaalToekomstige netto geldstromen
68
Conceptueel lijkt dit heel simpel, maar eens we beginnen met de berekeningen rijzen er
meteen twee vragen op: 1) Hoeveel kasstroom zal een medicijn in de toekomst genereren per jaar
[CFt] ? en 2) Wat is de discount rate [r] ?
1) Wat is de CFt ?
Schatten van CFt: Dit is één van de belangrijkste, maar ook de moeilijkste stappen in het
schatten van de waarde van een onderneming. Kasstromen worden gedefinieerd als het verschil
tussen kasopbrengsten en Kaskosten.64
Verkoopsopbrengsten zijn afhankelijk van het marktpotentieel, de prijs, de royalty rate,…
Voor T-V moeten we bijvoorbeeld de verkoopsopbrengsten van de eerste tien jaar proberen te
schatten(McClure, 2006).
Het marktpotentieel kan afgeleid worden uit de informatie verstrekt door de onderneming
en/of de informatie uit verschillende marktonderzoeken. Het gaat om het aantal patiënten dat het
product zal kopen aan de marktprijs (dus vooral patiënten uit geïndustrialiseerde landen) en
gebruiken. Hierbij dient men ook rekening te houden met de competitiviteit van de markt(McClure,
2006).
Eens de potentiële marktomvang geschat is, moeten we de verkoopprijs bepalen. De
verkoopprijs zal bepaald worden door een aantal interne factoren (marketingstrategie en kostprijs van
de productie: zowel productiekosten als R&D-kosten) en externe factoren zoals de vraag naar het
medicijn, de prijs van de concurrentie en de marktsituatie (Bruggeman et al., 2001).
Voor een klein bedrijf kan het moeilijk zijn om het totale marktpotentieel te bedienen, gezien
de kleine productiecapaciteit en distributienetwerk. In dit geval is het aangewezen om licentie te
geven aan een groter bedrijf, in ruil daarvoor ontvangt het bedrijf een royalty op de toekomstige
verkoop (McClure, 2006).
Voorbeeld (Tabel 4f): Laat ons veronderstellen dat T-V een nieuwe HIV-remmer op de
markt wil brengen en dat ze een licentie aan J&J geven in ruil voor een royalty van 10%.65 Patenten
van medicijnen duren normaal 10 jaar. In ons hypothetisch voorbeeld gaan we ervan uit dat de
verkoopsopbrengsten in de eerste 5 jaar na de lancering stijgen tot ze een piek bereiken. Daarna,
wordt de piek behouden tot het einde van de levensduur van het patent (McClure, 2006).
64 De meest gebruikelijke definitie van CF is: “Winst na belastingen + niet-kaskosten”. Dit geeft hetzelfde resultaat als : “Kasopbrengsten – Kaskosten – belastingen”, maar de eerste berekeningswijze is eenvoudiger. 65 Royaly rates zijn afhankelijk van de ontwikkelingsfase van het product, in de vroege fase zijn de risico’s nog te groot, waardoor royalty rate dan ook klein zal zijn.
69
Geval: Tibotec-Virco. Potentiële marktomvang 1 miljoen patiënten Penetratiegraad 10% Geschatte marktomvang 100 000 Patiënten Verkoopprijs € 20 000 per jaar Piekverkopen € 2 miljard per jaar Royalty Rate 10% Piek jaarlijkse verkoopsopbrengsten € 200 miljoen
Tabel 4f: Geval: Tibotec-Virco.66
Hierna volgt een schatting van de kosten ( zowel kosten in de ontwikkelingsfase als kosten
van de lancering, belastingen, working capital costs, …). Eens we de kosten en opbrengsten kennen,
dienen we de kosten af te trekken van de opbrengsten en dan bekomen we de vrije kasstromen(FCF:
Free Cash Flow) die het medicament zal genereren indien het op de markt gelanceerd wordt. We
mogen niet veronderstellen dat het medicament zeker gelanceerd zal worden. Het is nooit zeker of
een molecule doorheen al de fases van de Clinical trials zal gaan, daarom moeten al de CF’s
vermenigvuldigd worden met de kans op succes67 (McClure, 2006).
2) Wat is de Discounted Rate ?
Een disconteringsvoet dient om de tijdsvoorkeur in rekening te brengen( m.a.w een
toekomstige kasstroom om te zetten in de huidige waarde). Dit maakt een vergelijking van
kasstromen uit verschillende tijdstippen mogelijk. De Discount rate weerspiegelt het risico van de
geschatte CF. Het kan ook omschreven worden als het rendement van de activa (bv. een
geneesmiddel). Als discounted rate gebruikt men vaak de WACC. De Weighted Average Cost of Capital of
66 Bron: McClure, 2006 67 Een medicijn in de fase I van de Clinical trials heeft bijvoorbeeld 15% kans om ooit gelanceerd te worden, en die kans zal stijgen waneer een product zich in de latere fases bevindt (30% in fase II, 60% in fase III en 90% in PDA goedkeuringsfase) (McClure, 2006).
70
kortweg de WACC is “het rendement vereist door alle investeerders of financiers in de onderneming, dat moet
worden opgebracht door alle activa die de onderneming bezit en beheert. Het is ook de globale kapitaalkost”
(Manigart et al., 2003). De WACC of GGKK (Gewogen gemiddelde kapitaalkost) wordt als volgt
berekend:
WACC = Xi = 1
n
wi B k i
= EVEV + VVffffffffffffffffffffffffffffffB ke + VV
EV + VVffffffffffffffffffffffffffffffB k v
met wi = Gewichtenzijde (gewicht van het aandeelkapitaal (EV) en van de schulden(VV))
ki = Kostenzijde (kost van het aandeelkapitaal(ke) en van de schulden(kv))
Gewichtenzijde ( wi). De gewichten worden altijd geschat 1) vanuit het standpunt van de
belegger, 2) op basis van de marktwaarde (en niet van de boekwaarde) en 3) volgens de gewenste
kapitaalstructuur (voor zover die niet in overeenstemming is met de huidige kapitaalstructuur).
Kostenzijde (ki). Kosten anderzijds moeten geschat worden 1) vanuit het standpunt van de
onderneming en 2) op basis van de toekomstige kost (bij het berekenen van de kost van een
obligatie moet men niet kijken naar hoeveel de huidige uitgegeven obligaties kosten voor de
onderneming, maar hoeveel een nieuwe uitgifte zou kosten volgens de nieuwe of toekomstige
marktomstandigheden). Bovendien moet men enkel rekening houden met de financiële kosten en
niet de operationele kosten (zoals de kosten van leverancierskrediet ).
Kost van aandeelkapitaal
De kost van het eigen vermogen (ke) is het minimum vereist rendement op het egen
vermogen (EV), gegeven de schuldgraad. Het kan berekend worden volgens de CAPM68 methode
(Tabel 4g). Dit model gaat ervan uit dat de onderneming alles volledig financieert met EV (dus βEV
= βactiva).
ke = E[Rj] = RF + bA (E[RM] - RF)
ke Kost van eigen vermogen E[RM] Het verwachte rendement van de marktportefeuille M
BA Beta van de activa RF Risicovrije intrestvoet
E[Rj] Het verwachte rendement van het aandeel j
Tabel 4g: CAPM
68 Capital Asset Pricing Model
71
T/V financieert echter ook met vreemd vermogen (bijlage 3). Concreet betekent dit dat ze
intresten moet betalen ongeacht de omvang van de winst of het verlies. Dit hefboomeffect zorgt
ervoor dat het aandeelrendement volatieler wordt. We kunnen ons dan afvragen wat de βactiva is,
indien een onderneming ook met schuld financieert. Stel dat 1 investeerder het volledige
aandeelkapitaal en de volledige schuld van de onderneming bezit. Wat is dan de Beta van zijn
portefeuille?
βportefeuille
=βactiva
= SchuldSchuld+ EVfffffffffffffffffffffffffffffffffffffffff
f gB β
schuld+ EV
Schuld+ EVfffffffffffffffffffffffffffffffffffffffff
f gB β
EV
In de praktijk is βschuld zeer klein en wordt nul verondersteld. Dan volgt:
βactiva
= EVSchuld+ EVfffffffffffffffffffffffffffffffffffffffff
f gBβ
EV β
EV= 1 + Schuld
EVffffffffffffffffffffff
f gxβ
activa
Hieruit kunnen we concluderen dat zolang de schuld groter is dan nul, zal βEV > βactiva. Het
EV wordt dus risicovoller door schuldfinanciering. Intuïtief zou men verkiezen om met schuld te
financieren in plaats van met eigen vermogen (omdat schuldfinanciering een belastingsvoordeel
in zich houdt, de financiële kosten van het vreemde vermogen of FKVV zijn immers fiscaal
aftrekbaar), maar een te hoge schuldgraad kan de WACC doen toenemen via een hogere
risicopremie.
Indien het rendement van een aandeel (r) groter is dan de groei van hetzelfde aandeel (g),
dan kan de kost van het EV (ke) ook berekend worden aan de hand van het groeimodel van Gordon
en Shapiro. Dit model veronderstelt dat de dividenden van een onderneming groeien aan een
constant groeiritme g.
Po =D1
r @gfffffffffffffff
ke =D1
Po
fffffff+ g 69
Po Huidige prijs van het aandeel D1 Eerst volgend dividend
R Rendement van het aandeel (=ke) ke Kost van het aandeel ( = r)
Tabel 4h: Gordon Shapiro
In een perfecte markt is ke volgens CAPM gelijk aan ke volgens Gordon Shapiro. In de
realiteit zijn markten echter imperfect (waardoor de ke stijgt). Het gebrek aan liquiditeit en het
69 Voor de kost van preferente aandelen wordt de formule: k = D1/p0, dit veronderstelt dat aandeelhouders niet delen in de meerwaarde.
72
bestaan asymmetrische informatie leidt tot een groter discount rate van de aandelenwaarde. Bovendien
is ke (vóór belastingen) gelijk aan ke(na belastingen) aangezien dividenden betaald worden uit de
winst na belastingen en niet fiscaal aftrekbaar zijn.70
Kost van vreemd vermogen:
Periodieke intrestafbetalingen. Laat ons het voorbeeld van een (obligatie)lening nemen.
De houder van de lening krijgt in de toekomst periodieke intrestafbetalingen It , t=1,….n (met n de
looptijd van de lening) en de kapitaalaflossing van de nominale waarde N op het einde van de
looptijd van de lening. De houder van de lening eist een rendement r (dit is dan voor de
onderneming de kost van de lening). De couponintrest i is gelijk aan It /N. De actuele waarde of de
marktwaarde van die lening is dan gelijk aan de som van de actuele waarde van alle toekomstige
geldstromen:
Io =Xt = 1
n I t
1 + r` atffffffffffffffffffffff+ N
1 + r` anfffffffffffffffffffffff
Periodieke aflossing en intrestafbetalingen. Het kan echter ook zijn dat de onderneming
niet enkel periodieke intresten betaalt, maar ook een deel van de lening periodiek aflost. De
vergelijking wordt dan:
Io =Xt = 1
n Ct
1 + k` atfffffffffffffffffffffff
met I0 = netto ontvangst, na kosten en (dis)agio
Ct = kasuitgaven (intresten, aflossing)
kv = kost van schuld (voor belastingen)
Er is een belastingsvoordeel verbonden aan financiering met schulden. FKVV zijn fiscaal
aftrekbaar waardoor de kost van schuld na belastingen (ki) kleiner is dan die vóór belastingen(kv). ki
= kv x (1-b) met b= de marginale belastingsvoet of ki = C/(Io x (1-b).71 Voor Tibotec-Virco geldt dit
70 In België werd echter sinds kort de zogenaamde ‘notionele intrest’(n.i) ingevoerd om het verschil in belastingsvoordeel tussen financieren met schulden en EV te verkleinen. Hieruit volgt dat ke na n.i = ke – n.i * b, waarbij n.i = OLO-rente + O,5% en b = vennootschapsbelastingsvoet (n.i wordt berekend op het gecorrigeerde EV bij het begin van het belastbaar tijdsperk). 71 deze laatste berekeningswijze van ki veronderstelt echter dat 1) er geen uitgiftekosten, agio of disagio zijn, 2) intrest wordt betaald op het einde van het jaar, 3) een constante kasuitgave: Ct = C voor alle t en 4) de lening wordt a pari terugbetaald.
73
belastingsvoordeel voor het jaar 2001 echter niet, aangezien het bedrijf verlieslatend was op het
moment van de overname. Als een onderneming geen winst maakt en dus ook geen belastingen
betaalt, dan is de belastingsvoet b gelijk aan nul, waardoor kv = ki. Anno 2007 zijn de winstcijfers
echter veel verbeterd (Tibotec, 2006 en Virco, 2006).
Als alternatief kan de kost van schulden als volgt berekend worden: ki = (Risicovrije rente
(rf) + Default spread) x (1-b). De risicopremie die een bedrijf moet betalen is afhankelijk van het
risicoprofiel (rating) van het bedrijf. Dit risicoprofiel wordt vaak weergegeven door de zogenaamde
rating en die kan geschat worden door het ICR of Intrest coverage ratio (= EBIT / Intrestbetalingen) te
berekenen. Het ICR van Tibotec-Virco was op het einde van 2001 gelijk aan -3,09. Een negatieve
ICR leidt tot een lage rating (bijvoorbeeld BBB). De default spread van BBB-rated obligaties is gelijk
aan 1,5%. Bijgevolg is ki = (4,1% + 1,5%)*(1-b) (Damodaran, 2000, Tibotec, 2006, Virco, 2006).
Ten slotte een drietal opmerkingen: 1) We verwachten dat ke groter is dan de kV, aangezien
(a) aandeelhouders een groter risico dragen dan schuldeisers, bij een faillissement worden ze
bijvoorbeeld als laatste terugbetaald en (b) intrestkosten van schulden fiscaal aftrekbaar zijn en dus
tot een belastingsvoordeel leiden, 2) Investeringsprojecten die een hoger rendement opleveren dan
de WACC creëren waarde voor de aandeelhouders en, 3) De WACC mag strikt genomen enkel
gebruikt worden voor projecten met een systematisch risico dat gelijk is aan het systematische risico
van het bedrijf in het geheel72(Manigart, 2003).
De totale waarde van de biotech onderneming is dan gelijk aan:
TotalFirmValue=Xj = 1
n
Valuej
met Valuej = Waarde van medicijn j
n= het aantal medicijnen
Figuur 4e vat nog eens samen hoe een snelgroeiend bedrijf gewaardeerd kan worden,
gebruikmakend van de principes van Discounted Cash Flow:
72 Als het risicoprofiel van een project kleiner is dan het risicoprofiel van de onderneming en men gebruikt de WACC voor het verdisconteren van de kasstromen van dat project, dan leidt dit tot het onderschatten van de NPV van dat project(en omgekeerd).
74
Figuur 4e: Discounted Cash Flow Valuation: High Growth with Negative Earnings73
OPTION PRICING MODELS
Waardering van een bedrijf met patenten
De moeilijkste activa om te waarderen zijn die activa die een potentieel hebben om in de
toekomst geld te genereren, maar voor het moment geen geld genereren (Damodaran, 2006). Een
voorbeeld hiervan zijn patenten van producten die nog niet op de markt zijn. Een patent geeft het
recht aan een onderneming om een product te ontwikkelen en te commercialiseren. Het kan gezien
en gewaardeerd worden als een optie74, meer bepaald een call option. We illustreren dit aan de hand
van een voorbeeld. Stel dat C gelijk is aan de huidige waarde van de kosten voor het ontwikkelen
van een patent en P gelijk is aan de huidige waarde van de verwachte netto kasstromen die uit dit
patent zullen voortvloeien. Dan geldt:
73 Damodaran, 2000 74 In wezen is een optie, een recht (en geen verplichting) om een onderliggend goed (meestal een aandeel) met als prijs (P) te kopen (call option) of te verkopen (put option) tegen een uitoefenprijs (C), en dit binnen een bepaalde periode t. Bijgevolg zal de houder van een call option (put option) op het einde van de periode t zijn optie slechts uitgeoefend als C < P (C>P).
75
Opbrengsten uit het bezit van een patent = P – C P > C
= 0 P < C
Veronderstel dat Tibotec-Virco over een patent beschikt voor een medicijn, dat ze dit jaar op de
markt willen brengen. We beschikken over de volgende gegevens:
- De huidige waarde van de kasstromen uit de introductie van een medicijn = P = € 200 miljard
- De initiële kosten voor de ontwikkeling van dat medicijn voor commercieel gebruik = C = € 120
miljard
- Levensduur van een patent = t = 16 jaar (resterende looptijd)
- Risicovrije rente = r = 4,2% (OLO 16 jaar: 31 maart 2007)
- De gemiddelde variantie in de waarde van een beursgenoteerd biotechbedrijf = = 0,224
(Damodaran, 2006)
- Ten slotte veronderstellen we dat T/V enkel inkomsten uit het patent kan halen binnen de
levensduur van het patent. Bijgevolg zijn er kosten verbonden met vertragingen. Concreet
betekent dit dat elk jaar T/V wacht met het introduceren van dat medicijn, verliest ze 1/16 van
de inkomsten (de kost van vertraging is dit jaar = 1/16, volgend jaar = 1/15 enz.). Dus
vertragingskost is in ons geval = y = 1/16 = 6,25%
De waarde van een call optie, en dus ook van het patent is volgens het Black-Scholels Option Pricing
Model gelijk aan: P N(d1) – C e –rt N (d2)
Waarbij d1 =ln P
Cffffff
d e
+ rt + σ2 t2
fffffffffffff
σ tpwwwwwwwwwwwwwffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffff
d2 =ln P
Cffffff
d e
+ rt @σ2 t2
fffffffffffff
σ tpwwwwwwwwwwwwwffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffff
d2 = d1@σ tpwwwwwwwwwwwww
Met de bovenstaande formule kunnen we echter de vertragingskost (y) niet incalculeren,
daarom maken we gebruik van de Dividend-Adjusted Black-Scholes Model: de waarde van het patent is
dan gelijk aan P e –yt N (d1) – C e –rt N (d2). Toegepast op ons voorbeeld:
d1 =ln P
Cffffff
d e
+ rt @yt + σ2 t2
fffffffffffff
σ tpwwwwwwwwwwwwwfffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffff =
ln 200160ffffffffffff
d e
+ 0,042B @0,0625+ 0,112b c
B 16
0,224qwwwwwwwwwwwwwwwwwwwwwwwwwwwwwwwwwwwwwwwwwwwwwwwwwwwwwwwwwwwwwwwwwwwwwwwww
B 4
ffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffff = 0,8912
d2 = d1 @σ tpwwwwwwwwwwwww
= @1,00196
76
De waarden N (d1) en N (d2) (= waarschijnlijkheden) die onder de normaalverdeling met d
overeenkomen zijn: N(d1) = 0,8135852 en N(d2) = 0,1581814
Waarde van het patent = P e –yt N (d1) – C e –rt N (d2)
= 200 e(-0,065)(16)0,8136 – 160 e(-0,42)(16) 0,1582 = 47 miljard
Net Present Value (NPV) = 200 miljard – 160 miljard = 40 miljard
Uit de tijdspremie van 7 miljard euro (47 – 40) van deze optie kunnen we afleiden dat het
beter is om te wachten met het commercialiseren van de medicijn. Als we echter te lang wachten
met het commercialiseren, dan zal de huidige waarde van de kasstromen (P) steeds dalen en de
vertragingskost (y) zal stijgen. Op grafiek 4c illustreren we het verloop van de waarde van de optie in
functie van de resterende looptijd, in de veronderstelling dat alle andere gegevens onveranderd
blijven (dus ook de NPV). Uit de grafiek (4c) kunnen we afleiden dat het optimale moment om het
patent om te zetten in een commercieel product (m.a.w de optie uit te oefenen) tussen een 12 à 13
jaar voor de expiratie ligt.
0
510
15
2025
30
35
4045
50
16 15 14 13 12 11 10 9 8 7 6 5 4 3 2 1
Resterende looptijd van het patent
Bed
rag
(in m
iljar
d eu
ro)
NPV van het patent
Waarde van het patent alseen optie
Grafiek 4c: Waarde van een patent als optie.75
De waarde van een bedrijf met patenten, zoals Tibotec-Virco = Waarde van commerciële
producten + Waarde van bestaande patenten + (Waarde van nieuwe patenten die in de toekomst in
het bezit van de ondermening zullen zijn – de kost om die nieuwe patenten te verkrijgen).
De waarde van de eerste component kan afgeleid worden uit de traditionele DCF-
benadering, zoals hierboven besproken. Voor de waarde van de tweede component kan men gebruik
75 De berekeningen zijn opgenomen in bijlage 2
77
maken van het Option Pricing Model(OPM). De waarde van de derde component is het moeilijkst te
bepalen en is afhankelijk van het onderzoeksbekwaamheid van het bedrijf.
Problemen bij gebruik van OPM: 1) Vaak zitten de tweede en derde component al
verrekend in de groeivoet (g) van het traditionele DCF-model, men moet dus opletten voor
dubbeltelling, 2) om elk patent apart te waarderen is er heel wat informatie nodig die zeker voor een
externe analist moeilijk te verkrijgen valt, bovendien is het gebruik van OPM enkel haalbaar voor
kleine bedrijven zoals T/V, voor grotere bedrijven als Pfizer of Cisco die honderden patenten in het
bezit hebben, is de waardering op patentenniveau moeilijk.
REAL OPTIONS METHODES
Het probleem bij waarderings- of investeringsbeoordeling volgens de DCF-methode is het
feit dat deze inherent statisch is. Men gaat ervan uit dat eens het project gestart is, men geen
bijsturingsacties meer kan ondernemen. In de realiteit is het echter zo dat men de mogelijkheid heeft
om het project uit te breiden als het beter gaat dan verwacht (option to expand) of te stoppen als het
slecht gaat (option tot abandon). Deze keuzemogelijkheden zijn waardevol, ze worden reële opties
genoemd (Andriessen, 2005; Manigart et al., 2003). Deze opties geven extra flexibiliteit en het
gebruik van de real options-methodes laat ons toe om de waarde van die flexibiliteit te meten
(Ekelund, 2005). Grafiek 4d vergelijkt DCF met de reële optie-benadering.
Grafiek 4d: DCF versus Real Option.76
In de bovenstaande grafiek zien we dat de real option-methode een lager discount rate en een
hoger rendement oplevert. Dit is omdat een project pas verder gezet wordt wanneer de
verderzetting economisch verantwoord is (Ekelund, 2005). Het gevaar van dubbeltelling is hier ook
reëel. Financiers die bewust zijn van het bestaan van reële opties kunnen bij gebruik van de DCF-
76 Bron: Ekelund, 2005
78
methode de waarde van reële opties vertalen in een lager vereist rendement (en dus ook lager
verdisconteringsvoet). Door de waarde van de reële opties nog eens bij de DCF waarde op te tellen,
krijgt men een dubbeltelling (Damodaran, 2006).
- option to expand
Een optie om uit te breiden is relevant in twee gevallen. Geval 1: Stel dat de NPV negatief is.
Ook al komt de berekening van de NPV negatief uit, kan het zijn dat men toch doorgaat met het
project omdat de optie om uit te breiden hooggewaardeerd is. Het kan bijvoorbeeld zijn dat bij een
investering in een technologisch platform, de inkomsten niet meteen duidelijk zijn, maar in geval dat
het platform succesvol of veelbelovend wordt, opent dit nieuwe toepassingsmogelijkheden. Geval 2:
Het kan ook zijn dat de NPV positief is, maar dat men initieel te voorzichtig is en dus te weinig
investeert. Indien het eerste deel van het project een succes wordt, kan men dan beslissen om het
project uit te breiden en dus meer te investeren. Een klassiek voorbeeld in dit geval is het lanceren
van een product in één land en in geval van succes, het product ook in het buitenland te
introduceren (Manigart et al. 2003; Damodaran, 2006; Aandriessen, 2005). De waardering van de
option to expand gebeurt op analoge wijze als de waardering van een call option (zie hierboven),
opnieuw zal het niet gemakkelijk zijn om de noodzakelijke inputs te bemachtigen. De NPV wordt
dan gecorrigeerd met de waarde van die optie:
Net Present Value (NPV) met option to expand = NPV zonder de option to expand + Waarde van de
option to expand.
Algemeen wordt de optie om uit te breiden vooral gebruikt voor het waarderen van
bedrijven met een hoge volatiliteit en hoge rendementen (zoals in de biotechnologie en IT-sector) en
minder voor bedrijven met lage, maar ook minder volatiele inkomsten zoals in de autoproductie en
in de vastgoedsector (Damodaran, 2006).
Waarde van de onderneming = DCF waarde + waarde van de Option to expand
- option to abandon
In tegenstelling tot de bovenstaande opties, vertoont de option to abandon
karakteristieken van de put option. De houder van die optie kan het onderliggende project
79
stoppen als de waarde van het project te laag wordt in vergelijking met de investeringen. De
optie om te stoppen kan ook gewaardeerd worden aan de hand van het Black-Scholes model.
MONTE CARLO SIMULATIES
Monte Carlo technieken maken het mogelijk de marktonzekerheid te kwantificeren. De
marktomvang wordt gemeten aan de hand van een aantal parameters. Hierbij worden zowel
marktparameters (zoals het aantal patiënten, de aanbevolen dosis,...) als kostparameters (zoals
productiekosten, verkoopteamkosten, ...) in rekening gebracht. Het incorporeren van onzekerheid
over al deze parameters en het gebruiken van simulatie om deze onzekerheden te kwantificeren stelt
ons in staat een realistische schatting van de toekomstige marktomvang en inkomsten te geven
(Elelund, 2005).
BASIC DECISION TREE ANALYSIS
Het gebruiken van een beslissingsboom maakt het mogelijk om risico’s, strategische opties
en onzekerheden in de waardering te incorporeren (Tabel 4f).
Figuur 4f: Een typische situatie van een biotechnologiebedrijf.77
77 Ekelund, 2005
80
Welke waarderingsmethode is de meest geschikte voor biotechnologiebedrijven?
Voor sommige projecten zijn de omvang en de condities op de markt voorspelbaar, maar de resultaten van R&D onzeker. In die gevallen is DTA de geschikte methode.
High
Basic Decision Tree
Analysis (DTA)
Real Option Valuation
(ROV)
Deze methode is in de meeste biotechnologiegevallen, de geschikte methode gezien zowel R&D risico’s en marktonzekerheden hoog zijn.
DCF kan gebruikt worden als de waarde van de onderliggende technologie al zeker is en ook wanneer er geen reële opties zijn. Deze methode is vooral geschikt in sectoren met lage risico’s.
Discrete Risk
Low
Discount Cash Flow
(DCF)
Monte Carlo
Simulation & Black-
Scholes
Die twee methodes zijn vooral geschikt indien de marktonzekerheden groter zijn dan de onderzoeks- en ontwikkelingsrisico’s.
Low High
Continuous Uncertainty
Figuur 4g: Welke waarderingsmethode voor biotechnologiebedrijven?78
In de biotechnologiesector worden bedrijven geconfronteerd met een hoge graad van marktonzekerheid ( zoals het aantal patiënten en de
kosten van behandeling) en hoge risico’s in de R&D-fase. Hieruit kunnen we besluiten dat Monte Carlo simulation and real option valuation de meest
geschikte methodes zijn voor het waarderen van biotechnologieprojecten.
78 Bron: Ekelund, 2005
81
4.6 . ANDERE EARLY ADOPTERS VAN OPEN INNOVATIE
Naast J & J en T/V zijn er nog andere bedrijven bezig met Open Innovation. Hierna vatten we een aantal casestudies uit de literatuur samen.
Opvallend is dat veel casestudies over IP-management en Open innovatie voorbeelden aanhalen uit de IT-sector (Chesbrough, 2003a; Chesbrough et al.,
2006c; Vanhaverbeke et al., 2006a & b). Dit is omdat: 1) Toepassingen uit de informatietechnologie (IT) gebruikt worden in tal van sectoren en 2)
ontwikkelingen in de IT mede aan de basis liggen van de groeiende belangstelling voor Open Innovation (Grahman et al., 2006). Bijvoorbeeld in
Vlaanderen zien we ook dat de grootste groep van innovatieve ondernemers, opgestart sinds 1991, software ondernemingen zijn(Clarysse, 2004).
Bedrijf/product Sector / Productbeschrijving Toepassing van Open Innovation ASML Lithografische apparatuur (machines
om computerchips te maken) Open voor onderzoeksallianties: ASML is actief in een branche waarin technologische ontwikkelingen heel snel gaan. Om meer flexibiliteit in het innovatiesysteem te creëren besteedt ASML, naast eigen R&D, ook veel R&D activiteit uit. Ze streven ernaar de beste machineonderdelen binnen te halen. Hun kerncompetentie is daarom het combineren en integreren van elementen die door anderen worden ontwikkeld (AWT, 2006a).
Blue-Ray versus HD- DVD Consumentenelektronica Open voor samenwerking: Blue-Ray en HD- DVD zijn beide kandidaten voor het opvolgen van de DVD. Consumenten willen echter voor het gemaakte maar één systeem. Om die twee standaarden heen zijn er nu allianties gevormd, maar anno 2006 is het nog niet duidelijk welke standaard het zal halen(AWT,2006a).
BMW Autofabrikant Open voor eindgebruikers: BMW heeft een Virtual Innovation Agency opgericht, waar klanten en kleine bedrijven hun ideeën voor verbeteringen aan BMW kunnen indienen. Na een beoordeling van deze inkomende ideeën door het R&D team, wordt het beste idee geïmplementeerd door BMW en de indiener wordt beloond (AWT, 2006a).
de Campagnie Belgisch Marketingbureau Open voor eindgebruikers: de Campagnie vroeg, in opdracht van een autofabrikant, aan zijn trends-reporters om digitale foto’s van verbeteringen aan auto-dashboards in te sturen. Gevolg was het aanpassen van het handschoenvakje en geschikt maken voor het installeren van een laptop(AWT, 2006a)
Diverse bedrijven Biotechnologie New product development in verschillende bedrijven: veelal wordt in deze sector technologische kennis opgebouwd in bedrijf of organisatie A, en later wordt het product ontwikkeld en gecommercialiseerd in bedrijf B (Gittelman, 2006 ).
Diverse bedrijven Rodeo kayak Gebruiker’s Innovatie: Hienerth, 2006 bespreekt 16 gevallen in de Rodeo kayak sector waarin gebruikers erin slaagden goedkope productietechnieken te gebruiken en producten op de markt te brengen vooraleer gevestigde bedrijven dat konden.
Eli Lilly Farmaceutisch bedrijf Importeren van externe innovaties: Lilly heeft een website (www.innocentive.com) waarop individuen en bedrijven oplossingen en ideën kunnen plaatsen (Chesbrough, 2003b).
Grey Album Muziekplaat Gebruiker’s innovatie: In de hiphop wereld worden samples dikwijls gebruikt. Een zeker DJ Danger Mouse heeft het Black Album van de rapper Jay-Z gemixt met het White Album van de Beatles. Het resultaat was het Grey Album. De platenmaatschappij die de rechten op de Beatles heeft, wou echter
82
geen licentie afgeven waardoor distributie van de plaat onmogelijk werd. Toch was het Grey Album de meest gedownloade plaat van 2004 (AWT, 2006a).
Hewett Packard “95% of our problems have been solved, elsewhere” CEO van HP (Chesbrough, 2003a)
IBM Elektronica Open voor concurrenten: IBM wordt steeds opener en minder verticaal geïntegreerd. Het bedrijf stelt bijvoorbeeld haar overcapaciteit om semi-conductoren te produceren ter beschikking aan andere bedrijven, zelfs de concurrenten (Chesbrough, 2003a en b; Chesbrough 2006b).
Intel Elektronica Combinatie van interne en externe innovaties: Door het gebruik van technologische platforms kan Intel interne en externe innovaties combineren om waarde te creëren, men spreekt van open platform innovation (Chesbrough, 2003c).
Intel Elektronica Samenwerking met universiteiten: Intel heeft vier kleine laboratoria geopend die verbonden zijn aan universiteiten in de VS en in de UK. Om de twee jaar wordt een nieuwe professor aangeworven door Intel om het laboratorium te leiden(Chesbrough, 2003b).
IP.com Website Beheer van IP: een patent aanvragen kost veel tijd en geld. IP.com geeft de mogelijkheid aan (voornamelijk) bedrijven om een korte beschrijving van hun uitvinding te publiceren zodat ze op die manier kunnen beletten dat concurrenten later een patent nemen op dezelfde kennis. Bovendien is deze oplossing van IP.com spot goedkoop, de service kost slechts $155 (Chesbrough, 2003a).
iPod Muziekspeler Open voor samenwerking: De ontwikkeling van de iPod ging gepaard met interactieve samenwerking tussen de entrepreneur Tony Fadell, Apple, de firma Portal Player, Toshiba en Texas(AWT, 2006a).
Iraqi Freedom Militaire operatie in Irak Open voor gebruikers: Het Amerikaanse leger maakte duizenden documenten uit Irak openbaar op het internet zodat vrijwilligers al die documenten konden vertalen en de vertalingen insturen(AWT, 2006a).
Lego Speelgoed Gebruikersgemeenschap: De fans van Lego ontmoeten elkaar op de website LUGNET en jaarlijks komen ze bijeen om Brickfest te vieren. Enkele weken na de lancering van Mindstorm, doken er op het Internet verbeterde versies van het besturingssysteem op, door hackers gemaakt. Het bedrijf besloot om die hackers niet te vervolgen, maar ze liet hen meedenken over het product. De samenwerking werd een groot succes (AWT, 2006a).
Lucent Technologies & Cisco Systems
Telecommunicatie Gebruik van externe R&D: Na de splitsing van AT&T kreeg Lucent Technologies het grootste deel van de technologieën van Bell Laboratories. Cisco Systems had daartegenover geen grote interne R&D, maar had een strategie die gebruik maakte van externe innovaties en het bedrijf investeerde ook in veelbelovende start-ups. Met deze strategie slaagde Cisco Systems er vaak in Lucent technologies op de markt te verslaan (Chesbrough, 2003a, b en d; Chesbrough, 2006a)
Microsoft ICT Vrijgeven van de broncode: Microsoft heeft de afgelopen jaren 12 000 pagina’s gepubliceerd over de werking van de eigen software(Windows server operating system). Dit was echter om een eind te maken aan haar geschil met de Europese en Amerikaanse autoriteiten (Bloem, 2006).
Non High Tech Industry niet-hoogtechnologische sectoren Open innovation in niet-hoogtechnologische sectoren: Chesbrough et al. (2006c) hebben met hun exploratief onderzoek aangetoond dat de principes van Open innovation ook in niet-hoogtechnologische sectoren toegepast worden.
Open innovation in de VK VK fabrieken ‘Openness’ en ‘innovatieve performatie’: Laursen et al. 2005 vonden een positief verband tussen openness en innovative performance bij fabrikanten in het Verenigde Koninkrijk.
Open Innovation in Open innovatie in Nederland Trend naar meer open innovatie in Nederland: Een onderzoek van de Jong (2006) in opdracht van de AWT
83
Nederland heeft aangetoond dat naast KMO’s, ook grote bedrijven in Nederland steeds meer op een open wijze innoveren. Maar de handel in octrooirechten bij KMO’s blijft iets achter omdat er te weinig KMO’s over eigen octrooien beschikken.
Open Innovation Network Het Open innovatienetwerk Vrijgeven van IPR aan gebruikers: Het Open innovation Network werd in 2005 opgericht door IBM, Philips, Novell en Red Hat. “Deze onderneming stelt haar software-octrooien vrij ter beschikking om innovatie van het besturingssysteem Linux te bevorderen” (AWT, 2006)
P&G FMCG: Voeding/drank/levensmiddelen/…
Connect & Develop Strategie: Het innovatiesysteem van Procter & Gamble: Connect & Develop heeft tot doel ongeveer de helft van al zijn ideeën voor innovaties van buiten te laten komen. P&G heeft hiervoor een uitgebreide netwerkstrategie opgezet. Enerzijds is er een vast netwerk waarin allianties gebaseerd zijn op min of meer formele afspraken. Anderzijds is er een open netwerk waarmee P&G losse relaties onderhoudt. Tot dit tweede netwerk behoren de consumentenorganisaties en klantengroepen (AWT, 2006a; Chesbrough, 2006b; Dogson et al., 2006)
Philips Elektronica High Tech Campus Eindhoven: Philips heeft een High tech campus in Eindhoven. Op deze locatie stelt Philips zijn R&D faciliteiten aan de buitenwereld ter beschiking, in het bijzonder nieuwe start ups. Op deze manier komt Philips in aanraking met nieuwe, ongekende technologieën (de Rochemont, 2006, Bizz, 2004).
Philips Elektronica Open voor eindgebruikers: Philips heeft een HomeLab waarin mensen in hun omgang met nieuwe technologie worden geobserveerd(AWT,2006a).
PublicationHarvester Een open source software tool voor beleidsonderzoek
Gebruik van open source: met deze software kan men publicatie informatie over individuele life scientists verzamelen. De software en de broncode ervan kunnen gratis gedownload worden op www.stellman-greene.com/PublicationHarvester (Azoulay, 2006)
Senseo Koffiezetapparaat Samenwerkingsverband: Senseo is het resultaat van de samenwerking tussen Douwe Egberts en Philips. Vier jaar na de introductie zijn er wereldwijd meer dan 10 miljoen Senseo’s verkocht (Philips.nl, 2006).
Senseo en Beertender Senseo: Koffiezetapparaat Beertender: voor bier te schenken
Samenwerkingsverband:Twee totaal verschillende bedrijven werkten samen om een nieuwe manier van bierschenken en koffiezetten te ontwikkelen. Ze creëerden ook een soort lock-in effect: éénmaal de consument zo’n machine in huis haalt, moet hij altijd hetzelfde bier of dezelfde koffie kopen (AWT, 2006).
Unilever Voeding/drank/levensmiddelen Open voor de eindgebruiker: Unilever heeft een keuken ingericht waarin klanten kunnen experimenteren met producten in ontwikkeling, terwijl ze geobserveerd worden. Uit deze observaties kan het bedrijf veel leren over onder andere de gebruiksvriendelijkheid van het product(AWT, 2006a).
Unilever Voeding/drank/levensmiddelen Open voor nieuwe technologieën: Unilever probeert toegang te krijgen tot technologische kennis door te participeren in fundamenteel onderzoek waar ook andere bedrijven bij betrokken zijn. Daarnaast investeert Unilever in technologische start ups (de Rochemont, 2003c).
Xerox Palo Alto Research Center
Elektronica Spin offs en Business model: Van de meer dan 20 spin offs uit Xerox PARC, waren diegenen die een ander en gepast businessmodel vonden voor hun technologie, het meest succesvol. (Chesbrough, 2003a & f)
Tabel 4i: Andere early adopters van Open Innovation.79
79 Bron: Eigen samenvatting
84
DEEL 5: STRATEGIEËN VOOR EEN SUCCESVOL OPEN INNOVATIEBELEID
85
5.1 . ALGEMEEM
Hoe kunnen we Open Innovation in de praktijk vertalen? Om open innovatie in de
praktijk te vertalen heeft men een strategie nodig. De succesfactoren van strategische plannen
zijn volgens Diamond (2005); 1) Leiderschap, 2) Uitvoerige analyse van de markt, 3) verbintenis van
de stakeholders, 4) een gestructureerd raamwerk en 5) teamwork. Hierna geven we een niet-exhaustief
overzicht van een aantal strategieën die in de literatuur voorgesteld worden.
Bij wijze van introductie geven we een vijftal sleutelstrategieën voor een succesvol open
innovatiebeleid zoals opgesteld door Docherty et al. (2005):
1. Know what you want from Open Innovation
- de principes van Open innovatie worden vaak toegepast bij een ontwrichtende of radicale innovatie
2. Know the sources of new ideas for your market
- zoek nieuwe bronnen van ideeën, gebruik informele netwerken en koppel technologie aan de behoefte van de markt
3. Know when to make your move - houd hierbij rekening met ‘technology adoption life cycle’ en ‘product life cycle’
4. Know your execution roadmap - ken de verschillende stappen in het NPD (van ideeëngeneratie tot commercialisering en evaluatie)
5. Know yourself - elke strategie moet gekoppeld zijn aan de bedrijfscultuur want de uitvoering ervan gebeurt door ‘mensen’
Tabel 5a: Vijf sleutelstrategieën voor een succesvol open innovatie beleid80
Een belangrijke vraag die men zich moet stellen bij innovatieprojecten is of de leider ervan
het juiste profiel bezit:
Van idee naar een waardevol project: nood aan ondernemers. Volgens
Kischbaum(2005) moet een transformatieproces van een ‘idee’ naar een waardevol ‘project’ gepaard
gaan met een transformatie van een ‘wetenschappelijke’ naar een ‘ondernemende’ kijk. Kischbaum(2005)
beschrijft het verschil tussen wetenschappers en ondernemers als volgt:
Wetenschappers Ondernemers
� Bouwen reputatie op als individuen � Weten dat teamwork een hefboom-effect creëert
� Worden erkend door kennis weg te geven � Worden erkend voor het beschermen van kennis(IP)
� Laten anderen hun kennis gebruiken � Vrezen dat anderen hun kennis gaan gebruiken
� Bekommeren zich niet om economische haalbaarheid
� Hechten veel belang aan de economische haalbaarheid
� Denken dat technologie alles is � Zien in dat technologie maar een beginpunt is
� Overschatten hun bijdrage � Laten wetenschappers geloven dat ze waardevol zijn
Tabel 5b: wetenschappers versus ondernemers
Van een project naar een succesvol bedrijf: nood aan professionals.Grote en complexe
bedrijven vragen meer professionalisme. Kischbaum(2005) karakteriseert ondernemers en
professionals als volgt:
80 Bron: Docherty et al. (2005)
86
Ondernemers Professionals
� Hebben consultants nodig � Hebben insultants nodig
� Zijn georiënteerd op de verkoop � Houden zich bezig met winstgevendheid
� Creëren nieuwe inkomststromen � Ontwikkelen bestaande inkomststromen
� Moedigen het nemen van snelle beslissingen aan
� Blijven trouw aan het beleid en procedures
� Stimuleren het nemen van risico’s � Beheren risico met grenzen
Tabel 5c: ondernemers versus Professionals
5.2 . STRATEGIEËN VOOR ONDERZOEKSALLIANTIES
Heene et al. (2004) onderscheiden 6 fasen in het alliantievormingsproces: (1)
Omgevingswijziging, (2) Ervaren van de nood aan een alliantie, (3) Vinden en screening van potentiële
kandidaten, (4) Vorming van allianties, (5) Management van alliantie en (6) Resultatenmonitoring en
-evaluatie. In het volgende deel bespreken we hoe allianties beheerd kunnen worden op het
strategische niveau van een ondernemining.
Bij het beheren van Open Innovation kan men ook gebruik maken van een aantal
traditionele principes van technology alliances management . In figuur 5a en 5b is de
zogenaamde SPRO-piramide weergegeven. Bedrijven kunnen deze methode gebruiken zowel om
eigen, als om externe technologieën te beoordelen(Hastbacka, 2005).
Figuur 5a: De ‘SPRO’-Piramide(a).81
81 Bron: Hastbacka, 2005
87
Figuur 5b: De ‘SPRO’ Piramide(b).82
Davis (2005) geeft een aantal criteria voor de selectie van een partner: 1) Krijgen we
toegang tot het volledige onderzoek en innovatiegemeenschap?, 2) Is real-time identificatie van
potentiële leveranciers van innovatieve oplossingen mogelijk?, 3) Hebben de partnes sterk intern
personeel met een sterk wetenschappelijke achtergrond (doctoraat of R&D ervaring), 4) Kan eigen
IE beschermd worden? en 5) Hebben de partners voldoende ervaring?
Velen interpreteren open innovatie gewoon als ‘onderzoeksallianties’ en ‘incorporatie van
externe innovaties’. De meeste modellen die ontwikkeld zijn voor het implementeren van open
innovatie hebben het dan ook vaak enkel over ‘samenwerken en netwerken’ (tabel 5d). Traditionele
modellen slaan op supplier development, university allianties en joint development efforts. Het probleem bij
het gebruik van deze drie modellen is dat bedrijven er onvoldoende in slagen om toegang te krijgen
tot de globale en wijd verspreide potentiële leveranciers van technologie, diensten en producten, met
andere woorden; ze bereiken niet de totale onderzoeks- en innovatiegemeenschap (Davis,2006).
Nieuwe modellen kunnen in twee categorieën ingedeeld worden. Ten eerste is er het
subscription-based model dat uitgaat van een gesloten kring van bedrijven waar enkel aan leden toegang
wordt verleend. Ten tweede is er het open netwerk model. Iedereen heeft dan vrije toegang tot het
netwerk. Tabel 5d geeft voorbeelden van de traditionele en nieuwe modellen en hun voor -en
nadelen.
82 Bron: Hastbacka, 2004
88
Tabel 5d: Models of Collaboration for Open Innovation.83
5.3 . STRATEGIEËN VOOR USER INNOVATION
“The value of innovation lies in the relationship between business and consumers” Leadbeater, 2006
Leadbeater, 2006 geeft 6 regels die bedrijven kunnen helpen met het betrekken van de
eindgebruiker in het innovatiesysteem:
1) Identificeer groepen van lead users die het meest geneigd zijn te innoveren en vind een manier
om met hen samen te werken,
2) Elimineer elementen die innovaties van gebruikers zouden kunnen belemmeren,
3) Geef gebruiker-innovatoren (user-innovators) incentives om te innoveren,
4) Stel gebruiksvriendelijke tools, informatie en kennis ter beschikking aan eindgebruikers zodat
ze kunnen beginnen te innoveren,
5) Creëer een plaats waar nieuwe ideeën en prototypes kunnen getest worden en
6) Creëer ondersteunende gemeenschappen binnen dewelke gebruiker-innovatoren ideeën
kunnen uitwisselen.
83 Bron: Davis, 2006
89
5.4 . STRATEGIEËN VOOR IP-MANAGEMENT
Er zijn twee populaire technieken in het IP-management: Patent pools en Cross-licensing.
Patent pools is het gevolg van de toenemende onderzoeksallianties. Bundels van patenten die
eigendom zijn van verschillende bedrijven en dan ook als één groot pakket in licentie worden
verkocht. Bij Cross-licensing komen twee partijen uit eenzelfde markt overeen om elkaar het
gebruiksrecht op elkaars’ patenten te verlenen (Michiels, 2006).
5.5 . STRATEGIEËN VOOR VENTURE CAPITAL
Volgens het resource-based view wordt het succes van een onderneming bepaald door de
middelen waarover de onderneming beschikt. VC’s zijn echter meer dan geldschieters. Projecten die
door VC gefinancieerd worden hebben projecten die al onderscheiden zijn geweest van minder
interessante projecten. Bovendien kunnen die bedrijven ook gebruik maken van de niet-financiële
expertise waarover VC’s beschikken (Knockaert, 2005). Het is evident dat de selectie van de juiste
projecten van cruciaal belang is. Knockaert (2005) verdeelt VC’s in drie categorieën naargelang de
manier waarop ze potentiële kandidaten selecteren:
De eerste groep investeerders noemt hij Technologie-investors. Ze leggen de klemtoon op
technologische criteria, zoals beschermbaarheid en uniciteit van de technologie. Deze groep
ontvangt significant meer middelen van publieke bronnen. De tweede groep investeerders, de
people investeerders, legt de nadruk op het menselijk kapitaal van de onderneming en het
leiderschap van de onderneming. De derde groep, financiële investeerders, gebruikt vooral
financiële criteria, zoals het potentiële rendement van de investering (return on investment) en de tijd
die het bedrijf nodig heeft om rendabel te worden (pay back time).
5.6. STRATEGIEËN VOOR BUSINESS PROCESS INNOVATION
Het beschikken over het juiste businessmodel om een technologie te commercialiseren is van
essentieel belang. Als een bedrijf het juiste businessmodel heeft, dan is het aangewezen om de
technologie zelf te commercialiseren. Indien niet, dan kan het zijn dat er een extern bedrijf is dat de
technologie succesvol kan commercialiseren. Er zijn echter ook technologieën waarvoor men geen
vanzelfsprekend businessmodel heeft, zowel intern als extern. Een start-up of een spin-off kan dan de
90
uitdaging aangaan om een businessmodel voor deze technologie te zoeken. De weg van een
technologie naar de markt wordt door Chesbrough (2003a) als volgt voorgesteld:
Path to Market Business Model Business Impact
Internal business
group: viable
business model?
Current business
model
Variation on
current business
model
Current business
Extend Current Business
Internal or
External
Idea
Incremental
revenue
IP division
licensing
opportunity?
Viable external
business model?
Patent/technology
licensing to
another business
model
Free, Royalty
( Exclusive/
non-exclusive/
Field of use)
Spinn-off into
new venture
New business
model
Does company
have
Complementary
assets ?
New
business
External
business
(Incremental
equity)
Figuur 5c: Alternative Paths to Market.84
5.7 . STRATEGIEËN VOOR CHANGE MANAGEMENT & CREATIVITEIT
VERANDERING
Men kan op drie manieren omgaan met verandering: weerstand, volgen of leiden.
Organisaties en individuen die competitief willen blijven, moeten een positieve houding aannemen
tegenover verandering. Om verrassingen te vermijden is het bovendien aangewezen om proactief
84 Bron: Chesbrough, 2003a
No
Yes
Yes
Yes
No
Both
No
91
om te gaan met verandering. Om te winnen moet verandering gestuwd worden door het streven
naar concurrentievoordeel en men moet verandering leiden in plaats van te volgen (Heller, 2002).
Het 4H-model is een (psychologisch) model dat
door een organisatie kan gebruikt worden om
verandering door te voeren. Stel dat men onderzoekers
en andere medewerkers in het bedrijf wil stimuleren om
meer samen te werken met externe onderzoekers en
kennis op te zoeken buiten de grenzen van het bedrijf.
Dit vereist een zekere mentaliteitswijziging, zeker
wanneer de medewerkers lijden aan het not-invented-here-
syndroom. Ten eerste moet men het project een naam
geven (het open innovatiesysteem van P&G heet
bijvoorbeeld Connect & Develop). Ten tweede moet men zich
2 vragen stellen: 1) hoeveel tijd (time) zal elke medewerker nodig hebben en 2) Hoeveel moeite
(difficulty) zal het voor elke medewerker kosten om vooruitgang te boeken en de beoogde doelstelling
te bereiken? We krijgen dan een grafiek met twee assen en vier veranderingsniveaus (Bizz, 2006c).
Niveau 1: verandering van kennis (‘Ik weet’/Head): dit is wanneer iedereen weet waarover
het project gaat en wat men wil bereiken. In ons geval is verandering van kennis een feit wanneer
iedereen weet dat we vanaf nu ook aandacht moeten schenken aan externe innovaties en dat dit ons
eigen innovatiesysteem ten goede zal komen. Dit niveau vereist het minste tijd en moeite, mits
voldoende en correcte informatie gegeven wordt aan de medewerkers en de boodschap voldoende
duidelijk is.
Niveau 2: verandering van attitude (‘Ik wil’/Heart): onder attitude verstaan we niet het
gedrag maar eerder, de mate van bereidheid en instemming. Staan ze open voor de buitenwereld?
Sommige medewerkers kunnen immers een negatieve houding aannemen. Ook al weten ze dat
samenwerken met externen tot goede resultaten kan leiden, toch staan ze niet open voor de
buitenwereld. Niveau 2 duurt wat langer en het is iets moeilijker in de praktijk te brengen dan niveau
1.
Niveau 3: verandering van individueel gedrag (‘Ik doe’/Hands): dit is wanneer een
medewerker effectief iets gaat ondernemen en contact opneemt met de buitenwereld om
innovatieve ideeën op te doen.
Niveau 4: verandering van het groepsgedrag (‘Wij doen’/Habits): sommige medewerkers
gaan vlugger van gedrag veranderen dan anderen. Het duurt een tijdje vooraleer iedereen zijn gedrag
aangepast heeft en de principes van open innovatie in de praktijk begint om te zetten.
Figuur 5d:
Bron: Bizz, 2006c
92
Heller (2002) geeft een aantal aanbevelingen voor veranderingsmanagers : 1) Betrek
iedereen bij verandering en tracht samen te werken met mensen die open staan voor verandering, 2)
Wees realistisch en verwacht niet te veel van verandering 3) Volg de technologische evolutie en
investeer daarin, mits u selectief bent daarin. 4) Moedig mensen aan om ideeën voor verandering te
geven 5) Wees altijd open voor mogelijke negatieve gevolgen van verandering 6) Stel change managers
op alvorens een veranderingsprogramma te lanceren. 7) Wees pro-actief, reageer constructief op
weerstand en doe niet direct wat anderen doen. 8) Maak een analyse van verandering op lange en
korte termijn, 9) Voer veranderingen uit volgens een welomschreven maar flexibel plan, 10) Geef
alle teams voldoende autonomie in het bepalen van hun eigen doelen, 11) Beoordeel de resultaten
van een doorgevoerde verandering en 12) Leid verandering.
Nickols (2003) vatte een 4-tal strategieën samen, die gebruikt kunnen worden voor change
management(Tabel 5e). In de tabel geven we aan wat de veronderstellingen van de verschillende
strategieën zijn en in welke omstandigheden ze kunnen gebruikt worden.
1. Emperical-Rational 2. Normative-Reeducation Veronderstelling: � mensen zijn rationeel en streven naar eigen
belang � ze zijn toch grotendeels redelijk en kunnen
overtuigd worden Selectiefactor: � is moeilijk toe te passen, wanneer de huidige
omstandigheden gunstig zijn � Men kan ze overtuigen door aan te tonen dat
de huidig situatie niet vol te houden is
Veronderstelling: � mensen nemen waarden en normen van
de omgeving over � ze volgen de massa om ‘er bij te horen’
(‘fit in’) Selectiefactor: � nood aan een charismatische en
dynamische leider � deze strategie werkt het traagst maar is
efficiënt voor lange termijn doelstellingen
3. Power-Coercive 4. Environmental-Adaptive Veronderstelling: � mensen zijn gehoorzaam en doen wat er hun
gezegd wordt om te doen � ze schrikken van autoriteit en vermijden
sancties Selectiefactor: � bij te hoge tijdsdruk en een serieuze (externe)
bedreiging. � In een bureaucratische bedrijfscultuur
Veronderstelling: � mensen zetten zich af tegen verlies en
ontwrichting, maar passen zich vrij snel aan nieuwe omstandigheden aan.
Selectiefactor: � deze strategie werkt goed bij radicale
innovatie � zowel voor korte als lange termijndoelen
Tabel 5e: Vier Change Management Strategieën85
85 Bron: Nickols, 2003
93
Om te voorkomen dat een veranderingsproject mislukt, moet men ervoor zorgen dat: 1) de
dagelijkse operaties gevoed worden door de doelstellingen en een objectieve meting van de
resultaten gebeurt, 2) het menselijk kapitaal onderhouden wordt, 3) programma’s en processen
gelinkt worden aan de resultaten en de klanttevredenheid, 4) beslissingen gebaseerd worden op
objectieve gegevens, 5) verschillende businessprocessen geïntegreerd zijn, 6) er actief leiderschap is
en 7) duidelijke toewijzing van verantwoordelijkheid gebeurt (responsibility & accountability) (OSD
Comptroller iCenter, 2002).
Het consulting-bedrijf ‘Booz Allen Hamilton’ is concreter in zijn benadering van Change
management. Ze stellen dat omgaan met Lange termijn structurele verandering gemanaged moet
worden, vertrekkend uit 4 pijlers: strategie, bekwaamheid, beheer van programma en beheer van
verandering. Deze benadering omvat 3 fasen (Figuur 5e).
Figuur 5e: Strategy-based Transformation Approach86
De 7 change management principes van Gordon Stanley zijn: 1) Verandering moet gepland
worden, gebruikmakend van relevante data en sterke analyses, 2) Identificeer discrepanties tussen de
formele praktijk (de voorgeschreven procedures en strategie) en de informele praktijk (wat in
werkelijkheid gebeurt) in een organisatie, 3) Controleer de verwachtingen van de verandering (om
mismatch tussen het verwachte en het geleverde te vermijden), 4) Wees voorzichtig in het selecteren
van de veranderingsagent (men moet bijvoorbeeld kiezen tussen uitbesteden of toewijzen aan
86 Bron: Booz Allen Hamilton, 2004
94
interne medewerkers), 5) Geef extra steun aan mensen die positief staan tegenover verandering (in
de hoop een soort spill-over-effect te krijgen naar de minder optimistische medewerkers), 6)
Identificeer diegenen die tegen verandering zijn in de vroege fase, luister naar hun kritiek en probeer
ze op andere gedachten te brengen en 7) Tracht toekomstige onzekerheden en schokken te
minimaliseren.
CREATIVITEIT
Uit een exploratief onderzoek naar creativiteit in 50 organisaties in Nieuw-Zeeland blijkt dat de
belangrijkste factoren die creativiteit vergemakkelijken, in dalend belang, de volgende zijn: 1)
Tijd, 2) Open communicatie en meedelen van informatie, 3) Vaardigheden en motivaties van het
personeel 4) Creatief en charismatisch leiderschap, 5) Duidelijke doelstellingen, 6) Gepaste beloning,
7) Tolerantie van fouten, 8) Diversiteit, 9) Gepaste tools en technologie, 10) Empowerment en 11)
Balans tussen risico en opportuniteit.
Creativiteit kan niet gedwongen worden, een werkgever kan zijn werknemers niet dwingen
om creatief te zijn. In een organisatie kan wel een omgeving geschapen worden die creativiteit
stimuleert, fouten tolereert en de werknemers, klanten en andere belanghebbenden de kans geeft om
nieuwe dingen uit te proberen en hun mening te zeggen(figuur 5f). Een omgeving waarin naar
iedereen geluisterd wordt, in teamverband gewerkt wordt en samen gezocht wordt naar
oplossingen(Gaspersz, 2006).
Figuur 5f: Creativiteitstimulerend klimaat
95
Heterogene groepen. In de meeste gevallen groeien individuen in een groep met de tijd
naar elkaar toe. Wanneer een team lange tijd samen is, begint het team op dezelfde manier te
denken. Iedereen denkt in dezelfde richting: groupthink. Daarom is het belangrijk om de teams niet te
lang in stand te houden en ervoor te zorgen dat het team heterogeen genoeg is. Heterogeniteit kan
ook bereikt worden door steeds mensen uit verschillende departementen of disciplines samen te
brengen: werknemers, klanten, leveranciers, enz. Maar naast het zorgen voor een continue stroom
van ideeën, moet men ook zorgen dat er voldoende mogelijkheden zijn om de ideeën op te vangen
en te realiseren (Gasperz, 2006).
Een gelijkaardig model werd ontwikkeld door Amabile et al. 2006. Ze identificeerden 5
omgevingscomponenten die creativiteit kunnen beïnvloeden (Figuur 5g). Deze componenten vallen
uiteen in twee categorieën: ze kunnen ofwel creativiteit stimuleren ofwel belemmeren(negative).
Figuur 5g: Model for Assessing the Climate for Creativity87
5.8. GEMEENSCHAPPELIJKE NOEMER
Om de brede waaier aan modellen en regels over het implementeren van open innovatie
samen te vatten en te conceptualiseren, hebben we een model ontwikkeld, gebaseerd op een vaak
gebruikte techniek in de ingenieurswetenschappen: regeltechniek. De regeltechniek is het ontwerp en
het implementeren van een controlesysteem om vooropgestelde objectieven te realiseren, zonder de
opgelegde begrenzingen te overschrijden (Loccufier, 2006). Er is dus een systeem waarvan we een
uitgang wensen te beïnvloeden d.m.v een ingang, rekeninghoudend met een aantal beperkingen of
87 Bron: von Stamm, 2003 (het model is ontwikkeld door Amabile et al., 1996)
96
storingen. Vertaald naar het innovatiemanagement ziet de werking van deze techniek er als volgt
uit88.:
doelstellingen Fout input output(b)
CONTROLE –EN REGEL-SYSTEEM
OPEN INNOVATIE-SYSTEEM
MEET-SYSTEEM
Figuur 5h: Blokschema regeltechniek
Het systeem waarvan we het gedrag wensen te beïnvloeden, is het open innovatiesysteem.
Dit vereist in de eerste plaats een goed inzicht in zijn werking en zijn bestanddelen. Het
innovatiesysteem heeft als input: geld, kennis, ideeën, enz. De output(b) van het systeem kan op zijn
beurt vertaald worden naar meetbare economische variabelen zoals return on investment, omzet, winst,
enz. In de regeltechniek wordt de ingang de gemanipuleerde variabele genoemd en zorgt voor de
controleactie. De uitgang is de gecontroleerde variabele. We gebruiken een ‘regelstrategie’ waarbij de
verkregen output(b) wordt gemeten en vergeleken met de doelstellingen.89 Het verschil tussen de twee
is de fout. Het controle -en regelsysteem moet afhankelijk van de fout de input manipuleren om een
kleinere fout te bekomen in de toekomst. In ons geval dient het controle –en regelsysteem echter
ook pro-actief te werken; dit kan door te anticiperen op een mogelijke fout en vroegtijdig te
reageren. We wijzen erop dat de werkelijke output(b) kan verschillen van de gemeten output(g) door
een niet perfect werkend meetsysteem.
Kortom, de vertaling van een open innovatie in de praktijk zal afhangen van welke soort
open innovatie men wil. Toch zijn er een aantal gemeenschappelijke elementen die altijd in rekening
gebracht moeten worden. Men moet:
1) het open innovatiesysteem en zijn principes goed begrijpen,
2) gebruik maken van accurate en precieze meetmethodes bij het meten van de resultaten van
een open innovatiesysteem en
3) over een controle –en regelsysteem beschikken die ervoor zorgt dat de kloof tussen de
innovatieresultaten en de doelstellingen minimaal is.
88 Bron: eigen vertaling van de regellus uit de ingenieurswetenschappen zoals weergegeven in Loccufier (2006) 89 Deze doelstellingen moeten voldoen aan het SMART-pricipe. Doelstellingen moeten Specifiek, Meetbaar, Acceptabel (Achievable), Realistisch en Tijdgebonden zijn (Buyens, 2007).
+ -
Output(g)
97
DEEL 6: ALGEMEEN BESLUIT
98
PROBLEEMSTELLING
Algemene onderzoeksvraag:
1. Is Open Innovation een hype of realiteit?
Specifieke onderzoeksvragen:
1. Wat zijn de verschillen tussen een open en gesloten innovatie?
2. Hoe kan men het begrip Open Innovation operationaliseren?
3. Wat zijn de motivaties en bedreigingen van Open Innovation?
4. Hoe werkt Open Innovation bij J&J en Tibotec-Virco?
5. Wie zijn de andere early adopters van Open Innovation?
6. Hoe kunnen we Open Innovation in de praktijk vertalen?
BELANGRIJKSTE RESULTATEN
Hierna geven we antwoorden op de verschillende specifieke onderzoeksvragen:
1. Het grootste verschil tussen open en gesloten innovatie is het feit dat bedrijven met een
open innovatiesysteem opener staan voor ideeën, innovaties en oplossingen van externe
oorsprong.
2. Open innovatie is een verzamelterm van een aantal trends in de innovatiepraktijk. Deze
trends hebben te maken met de toenemende openheid van bedrijven voor 1)
onderzoeksallianties, 2) eindgebruikers, 3) IP beheer, 4) Venture Capital, 5)Business model
innovation en 6) verandering en creativiteit, met als primair doel: het versnellen van het New
Product /Business Development-proces.
3. De belangrijkste drijfveer achter Open Innovation is het verhogen van de snelheid van het
NPD proces door het verbinden van interne productontwikkeling met externe innovaties.
Het open innovatiesysteem brengt echter een aantal uitdagingen met zich mee waaronder het
beheer van dit complexe systeem, de waardering van patenten, de motivering van het eigen
personeel om open te staan voor externe innovaties, enz…Vooral de waardering van
ondernemingen en patenten in het bijzonder kregen extra aandacht in dit eindwerk. In
hoofdstuk vier van dit eindwerk hebben we een overzicht gegeven van verschillende
waarderingsmethodes. De werking van deze methodes werd ook toegelicht.
4. De wederzijdse afhankelijkheid tussen grote en kleine bedrijven wordt door die twee
bedrijven bevestigd. Enerzijds gaan grote bedrijven steeds meer op zoek naar externe
innovaties om de eigen R&D afdeling te ondersteunen en om hun innovatiecyclus te
99
versnellen. Anderzijds hebben kleinere bedrijven de grote bedrijven nodig om hun
producten verder te kunnen ontwikkelen en snel op de markt te kunnen brengen.
5. Tot nu toe kwamen veel casestudies over Open innovatie uit de ICT-sector. In dit eindwerk
hebben we echter ook voorbeelden aangehaald uit andere sectoren (zowel hoog en niet-
hoogtechnologische sectoren) waar men de principes van Open Innovation in de praktijk
omzet.
6. Het open innovatiesysteem is een complex systeem, en het implementeren ervan vereist een
duidelijke strategie. Er zijn echter strategieën in overvloed, bovendien moet men oog hebben
voor de verschillende deelelementen van dit systeem (zoals alliantievorming, IP beheer,
aantrekken van VC, enz.) en vervolgens een strategie formuleren voor elk deelelement. In dit
eindwerk heben we een overzicht van strategieën gegeven die gebruikt kunnen worden voor
het omzetten van Open innovatie in de praktijk.
CONCUSIE
Na een grondige literatuurstudie en een aantal casestudies kunnen we besluiten dat Open
innovatie meer dan een hype is, innovatieve bedrijven zien steeds meer het belang van Open
Innovation in. Het antwoord op de vraag of ondernemingen steeds meer op een open wijs innoveren
hangt ook af van welke soort open innovatie men bedoelt. In dit eindwerk hebben we aangetoond
dat open innovatie in verschillende verschijningsvormen voorkomt.
De meeste concrete gevallen van Open innovatie die we in de literatuur aangetroffen
hebben, gaan vooral over bedrijven die steeds opener staan voor ideeën van eindgebruikers, het
deelnemen in contractuele onderzoeksallianties en het opsporen van veelbelovende
hoogtechnologische start-ups om ze vervolgens te financieren of over te nemen.
BEPERKINGEN
In dit eindwerk hebben we gebruik gemaakt van een literatuurstudie en een aantal
casestudies. Ons onderzoek was dus puur exploratief of verkennend. Dit soort onderzoek stelde
ons in staat om een aantal concrete hypothesen te formuleren en meer inzicht te krijgen in cruciale
aspecten van het probleem. Om harde conclusies te kunnen trekken, is er nood aan een conclusief
of toetsend onderzoek om de gegenereerde hypothesen te testen (De Pelsmacker et al., 2002).
100
AANBEVELINGEN VOOR VERDER ONDERZOEK
We raden een kwantitatieve en conclusieve studie aan, die ons moet helpen om:
1. Het begrip Open Innovation beter te operationaliseren. De operationele definitie die in dit
eindwerk werd gegeven, kan dan als uitgangspunt gebruikt worden en ook getoetsd worden
aan de werkelijkheid,
2. Vlaamse of Belgische bedrijven te segmenteren aan de hand van de dimensies openness
(openheid voor externe ideeën) en innovativeness (innovatief gehalte). Aan de hand van deze
twee dimensies kunnen we dan 4 clusters bekomen zoals weergegeven in figuur 6a en
3. De link tussen clusterlidmaatschap enerzijds en een aantal criterium- en descriptorvariabelen
(zoals financiële performantie en ratio’s, sector, groeifase van de onderneming,
financieringsvorm,…) anderzijds beter te begrijpen.
Hierbij kan men gebruik maken van schaalmeting, descriptieve analyse, factoranalyse,
constructenmeting, clusteranalyse, correlatie- en regressieanalyse, univariate statistische toetsen en
multidimensionele schaaltechnieken (MDS). In Nederland is er al een kwantitatieve studie door de
AWT uitgevoerd naar Open innovatie bij MKB-bedrijven(de Jong, 2006), die studie kan ook als
hulpmiddel gebruikt worden bij uitvoering van een gelijkaardige studie in Vlaanderen.
Open Innovators
Open Imitators
Closed Imitators
Closed Innovators
High
Innovativeness
Low
Innovativeness
High
Openness
Low
Openness
Figuur 6a: Innovativeness en opennes. Bron: eigen verwerking
Open Innovation is zeker één van de antwoorden zijn op de uitdagingen van het hedendaagse
innovatiebeheer. Het is een multi-dimensioneel concept waarvan de deelaspecten dienen verfijnd
te worden en de principes dienen geïmplementeerd te worden. Laat het werk maar beginnen.
101
Literatuurlijst
� 12Manage.com, 2006, Value Chain,
<http://www.12manage.com/methods_porter_value_chain_nl.html>.(10/10/2006)
� 12Manage.com, 2007, Analyse the rate at which innovations are adopted. Explaination of Innovation
Adoption Curve of Everett Rogers,
<http://www.12manage.com/methods_rogers_innovation_adoption_curve.html>.(6/2/20
07).
� Ackaert, G., 2001, Tibotec Virco groepeert Europese activiteiten in Mechelen, De Tijd,27/07/2001,
p.9
� Alena, P., Good, M., Knecht, W., Scheidegger, M., 2002, Valuation of Biotech Companies,
Management Weiterbildung, Uiversität Zürich, Zürich, 50blz.
� Andriessen D. G., 2005, Value, Valuation, and Valorisation,
<www.openinnovatie.nl/artikelen>. (12/11/2007)
� APQC, 1999, Organizational Change: Managing the Human Side, ICF KAIZE, American
Productivity & Quality Center, Texas, 10blz, < www.apqc.org >.(14/2/2007).
� Ascom, 2006, Change management Process Solutions, Ascom Business Support Systems,
<www.ascom.de/flyer_cmps_de.pdf>. (16/2/2007).
� AWT, 2006a, Opening van zaken, Beleid voor open innovatie, Adviesraad voor het Wetenschaps-
en Technologiebeleid, Zoetermeer, Nederland, 80blz.
� AWT, 2006b, Open Stellingen: Essays over Open Innovatie, Adviesraad voor het Wetenschaps- en
Technologiebeleid, Zoetermeer, Nederland, 120blz.
� Azoulay, P., Stellman, A. & Zivin, J. G., 2006, Publicationharvester: open-source software tool for
science policy research, Research Policy, 35-7, pp. 970 - 974
� Bassala, G., 1988, The Evolution of Technology, Cambridge: Cambridge University Press.
� Basten, F., 2006, Melted Love - Een essay over open innovatie, in AWT, 2006b, Open stellingen,
Essays over open innovatie, Zoetermeer, Nederland, pp. 73-78.
� Becker, H., 2005, Van misère-eiland naar bonte chaos, Change nr 1, Sioo: Interuniversitair
centrum voor organisatie- en veranderkunde, Utrecht, p5-8
102
� Becta, 2004, Change Management, Becta ICT Advice, British Educational Communications
and Technology Agency, Conventry, 36blz
� Beije, P., 2005, Open Innovation, <www.openinnovatie.nl/artikelen.php>. (12/11/2007)
� Berkhout, A.J., Hartmann, D., Van Der Duin, P. & Ortt, R., 2006, Innovating the
innovation process, International Journal of Technology Management, 34 – 3.
� Bizz, 2004, Philips dik tevreden over alliantiestrategie, Bizz NR.45, Maart 2004, p11
� Bizz, 2005, Investeren in egen zaak: veel risico, weinig rendement, Bizz NR.60, September 2005, p16
� Bizz, 2006c, Vier H’s om een verandering door te voern, Bizz NR.65, Maart 2006, p56-58
� Bloem, J., 2006, Geen Business-As-Usual: Open Source, eye opener voor open innovatie,
<http://www.openinnovatie.nl/artikelen.php> (27/10/2007).
� Bloem J. & van Doorn M., 2006, De superhelden van Business, Web en Society 2.0: Talenten,
handjes en ideeën laten zich graag ontdekken, 2blz.,
<http://www.openinnovatie.nl/artikelen.php>. (23/10/2006)
� Booz Allen Hamilton, 2004, Ten Guiding Principles of Change Management, VSA, 8 blz.
<www.boozallen.de/media/file/guiding_principles.pdf>. (2/4/2007).
� Braaksma, R. & de Jong J., 2005, Spin-offs van grote bedrijven in Nederland: een verkennend
onderzoek, EIM: onderzoek voor Bedrijf en Beleid, Zoetermeer,
(http://www.openinnovatie.nl/artikelen.php>. (25/10/2006)
� Brécard, D., Fougeyrollas, A., Le Mouël, P. - Lemiale, L. & - Zagamé, P., 2006, Macro-
economic consequences of European research policy: Prospects of the Nemesis model in the year 2030,
Research Policy, 35 – 7, p.910 – 924
� Brinkman, A. & den Broeder, R., 2006, Change management in stelling, Service Manager Dag
2006 - Workshop 4A, Apreton, Nederland, < http://www.servicemanagerdag.nl
>.(3/3/2007)
� Bruggeman W. & Everaert P., 2001, Kostprijscalculatie en management accounting, Garant,
Antwerpen, 259blz.
� BT News, 2006, Innovation ouverte : créer une valeur durable, BT News,
<www.btnewsonline.com>.(12/11/2006)
103
� Buyens, D., 2007, Human Resources Management, Cursus 2de Licentie Toegepaste
Economische Wetenschappen, Universiteit Gent, Gent.
� Byl, R., 2007, Hype op de beurs: Is de Belgische biotechnologie een zeepbel?, Trendes.be,
<http://new.cash.be/articles/index.jsp?articleID=42768§ionID=246&siteID=4>.
(1/4/2007).
� Cambré, R., 2003, Biotechnologiesector presteert goed, maar kasmiddelen bedrijven slinken sterk, De
Tijd, 11/9/2003, p.5
� Capra, F., 1997, Creativity and Leadership in Learning Communities, A lecture at Mill Valley
School District, Center for ecoliteracy, Californie, 9blz.
<http://www.ecoliteracy.org/publications/pdf/creativity.pdf >. (3/3/2007)
� Chesbrough, H., 2003a, Open Innovation, The New Imperative for Creating and Profiting from
Technology, Harvard Business School Press, Boston, Massachussetts, 225blz.
� Chesbrough, H., 2003b, A Better Way To Innovate, Harvard Business Review, Julie 2003,
p12-13
� Chesbrough, H., 2003c, Open Platform Innovation: Creating Value from Internal and External
Innovation, Intel Technology Journal, 7, 3, Berkeley, p.5-9.
� Chesbrough, H. W., 2003d, The Era of Open Innovation, MIT Sloan Management Review, 44,
p.35-41.
� Chesbrough, H., 2003e, Open Innovation, Erosion factors, Harvard Business School Press,
Boston, Massachusetts, p.34-41
� Chesbrough, H., 2003f, Are You Open To Innovation?, An interview with business professor and author
Henry Chesbrough, <http://www.optimizemag.com/issue/021/briefing.htm >. (10/11/2006)
� Chesbrough, Henry, 2004, Managing Open Innovation: Chess and Poker, Research-Technology
Management, p23-26.
� Chesbrough, H., Vanhaverbeke W. & West J., 2006a, Open Innovation: Researching a New
Paradigm. Oxford: Oxford University Press, 343blz.
� Chesbrough, H., 2006a, Open Innovation: A new paradigm for Understanding Industrial Innovation,
in Chesbrough, H., Vanhaverbeke, W., and West, J., 2006a, Open Innovation: Researching a New
Paradigm, Oxford University Press , p1-12
104
� Chesbrough, H., 2006b, New Puzzles and New Findings, in Chesbrough, H., Vanhaverbeke,
W., and West, J., 2006a, Open Innovation: Researching a New Paradigm. Oxford: Oxford
University Press, p15-34
� Chesbrough, H., 2006c, For an Innovative Company in a World of Abundant
Knowledge, Today Can Be the Best of Times, p.1-2, <www.leighbureau.com>. (3/3/2007)
� Chesbrough, H. & Crowther, A. K., 2006c, Beyond high tech: early adopters of open innovation in
other industries, R&D Management, 36, 3 p.229-236.
� Chesbrough, H., West, J., Vanhaverbeke W., 2006d, Open Innovation: A Research Agenda,
in Chesbrough, H., Vanhaverbeke, W., and West, J., 2006a, Open Innovation: Researching a New
Paradigm. Oxford: Oxford University Press, p285-307
� Chesbrough, H., Vanhaverbeke, , W. & Cloodt M., 2006, Open innovatie en de transformatie
van het innovatiebeleid, in AWT, 2006b, Open stellingen, Essays over open innovatie, pp.117-125.
� Christensen, M. C., 1999,Het innovatie dilemma, kansen en risico’s van nieuwe technologie, Contact,
Amsterdam, 301blz.
� Christensen, M.C., 2007, Marx, M. & Stevenson, H., Samenwerken voor verandering, Bizz NR.
73, p.44-46
� Christensen, J. F., 2006, Wither Core Competency for the Large Corporation in an Open Innovation
World, in Chesbrough, H., Vanhaverbeke, W., and West, J., 2006a, Open Innovation: Researching
a New Paradigm. Oxford: Oxford University Press, p35-61
� Christensen, J. F., 2004, The Industrial dynamics of Open Innovation – Evidence from the
transformation of consumer electronics, research policy 34, p.1533 – 1549
� Clarysse, B., 2004, Eendagsvlieg of pionier: welke onderneming redt de economie?, Garant,
Antwerpen-Apeldoorn, 232blz
� Clarysse, B. & Hiermann A., 2004a, Corporate entrepreneurship: an introduction to the concept,
Working paper commissioned by EIM, Vlerick Leuven Gent Business School.
� Clarysse, B., Albrecht, J., De Wolf, K. & Van de Velde, E., 2004b, Evaluatie clusterbeleid,
Vlerick Leuven Gent Management School, Universiteit Gent, Gent, 63blz
� Clarysse, B., Albrecht, J., 2004c, Biotech Cluster Project Biopharmaceutical Network Dynamics in
Flanders and Sector Competitiveness, Vlerick Leuven Gent Management School, Universiteit
Gent, Gent, 72blz
105
� Clarysse, B, 2006, Cursus Innovatie & Ondernemingschap, 2de lic bugerlijk ingenieur, faculteit
Ingenieurswetenschappen, Universiteit Gent, 527 slides.
� Collins, J., 2004, Good To Great, waarom sommige bedrijven een sprong vooruit maken... en andere niet,
Business Contact, Amsterdam, 284blz.
� Corley, Elizabeth A. - Boardman, P., Craig - Bozeman, Barry, 2006, Design and the
management of multi-institutional research collaborations: Theoretical implications from two case studies,
Research Policy, 35-7, pp. 975 – 993
� Cooke, P., 2005, Regionally asymmetric knowledge capabilities and open innovation, Exploring
‘Glabalisation 2’-A new model of industry organisation’, Research Policy, 34, pp1129-1149.
� Crijns, H., 1998, Analyse van de Onderneming van het jaar 1997, Accountancy en Bedrijfskunde
Kwartaalschrift. 23 (4), pp. 36 -43.
� Crijns, H., Maenhout, T., Jonas, O., 2007, Creatief ondernemen in Vlaanderen, Franders
District of Creativity, 91blz., <www.vlerick.be/research/pdf/Creatief_Ondernemen.pdf >.
(20/4/2007)
� Daalder, H., 2005, Meer Innovatie! Maar welke van de 12 soorten?,
<http://www.volkskrantblog.nl/bericht/7811>. (3/12/2007)
� Damodaran, A, 2000, Valuing companies with negative eanings, no history and no comparables:
Amazon in early 2000, <http://pages.stern.nyu.edu/~adamodar/>. (3/4/2007)
� Damodaran, A., 2001, The Darkside of Valuation: Valuing Old Tech, New Tech, and New
Economy Companies, Prentice Hall, 477 blz.
� Damodaran, A., 2006, Dealing with Intagibles: Valuing Brand Names, Flexibility and Patents,
Stern School of Business, http://www.openinnovatie.nl/artikelen.php (3/3/2007)
� Datamonitor, 2005, Pipeline Insight: HIV, Hold your horses, A Datamonitor report,
<www.researchandmarkets.com >. (12/3/2007)
� Davis, R.M., 2006, How to make open innovation work in your company, NPD Trends/ Practices,
PDMA Visions Magazine, p. 10-13
� De Jong, J., 2006, Meer Open Innovatie: Praktijk, ontwikkelingen, motieven en knelpunten in het
MKB, AWT, Zoetermeer, 82blz.
� De Keyser, R., 2002, Is Vlaanderen te klein voor biotech? Tibotec-Virco opgekocht,
Trends, p16, Roularta Media Group NV
106
� De Loght, T. & Van Petegem, P., 2005, Op weg naar een innovatieve leercultuur, vragen en
antwoorden voor managers, Acco, Leuven, 178blz
� de Vries, E. J., 2006 Innovation in services in networks of organizations and in the distribution of
services, Research Policy, 35-7, p1037 – 1051
� De Vos, K., 2006, Brainstormen: het ultieme handboek, peasrson Education/¨Prentice Hall,
Amsterdam, (samengevat in : Bizz nr 71, Oktober 2006).
� De Pelsmacker, P. & Van Kenhove, P., 2002, Marktonderzoek: methoden en toepassingen,
Garant, Antwerpen, 836blz.
� De Pelsmacker, P., Van Kenhove, P. Janssens, W., Wijnen, K., 2002, Marktonderzoek met
SPSS: Statistische verwerking en interpretatie, Garant, Antwerpen, 465blz.
� de Rochemont, M. & Van de Vrande, V., 2006, Samenvatting open innovatie,
<http://www.openinnovatie.nl/artikelen.php>.(12/2/2007)
� De Rochemont, M. & Van de Vrande, V., 2006, Open innovatie: De Rol van Corporate
Venture Capital, in AWT, 2006b, Open stellingen, Essays over open innovatie, Zoetermeer,
Nederland, p57-63
� De Standaard, 2002a, Vlaamse biotechbelofte valt in handen van Amerikaanse farmareus,
<www.standaard.be/Artikel/Detail.aspx?artikelId=DST23032002_082>. (23/3/2007)
� Diamond, M., 2004, Developing and Implementing A Strategic Plan,
<www.aacsb.edu/handouts/DC04/Diamond.ppt>. (11/11/2006)
� Dittrich, K., 2005, Nokia’s strategic change by means of alliance networks. A case of adopting the open
innovation paradigm?, RSM Erasmus University, Rotterdam, 13blz.
<http://www.openinnovatie.nl/artikelen.php>. (12/12/2006)
� Dittrich, K., Duyters, G., & de Man A., 2004, Using Networks For Changing Innovation
Strategy: The Case of IBM, ERIM Report Series Research in Management, Rottedam,
<http://www.openinnovatie.nl/artikelen.php>. (10/12/2006).
� Drisque, S., 2006, Patenteren voor dummies, Vacature, 10 November 2006, p16
� Docherty, M., Kopeikina, L., 2005, Five Key Strategies for Making Open Innovation Work for
You <http://venture2.typepad.com/innovationnet/2005/03/five_key_strate.html>.
(11/11/2006)
107
� Dodgson, M., David G. and Ammon S., 2006, The role of technology in the shift towards open
innovation: the case of Procter & Gamble, R&D Management, 36, 3, p333-346.
� Ekelund, A., 2005, Valuating Biotech Project Portfolios Using Crystal Ball and Real Options – Case:
Natimmune, IntelliGlobe Aps, Copenhagen, 6blz.
� Erken, H. & Grosfeld, T., 2006, Open innovatie en multinationale ondernemingen: de steen van
David?, in AWT 2006b, Open stellingen, Essays over open innovatie, Zoetermeer, Nederland, p107-
115
� Express.be, 2007, Grote bedrijven nemen Second Life erg serieus, 1blz.,
<http://www.express.be/zint/dvp_articles.MarketingDataDetail?IdA=523>.(12/2/2007)
� Faber, D. & Dignan L., 2005, Outsourcing: Sorting Out the Hype, Reality, Risks And Benefits,
Podcast, <http://blogs.zdnet.com/BTL/?p=1575>. (12/9/2006)
� Fabrizio, K., 2006, The Use of University Research in Firm Innovation, in Chesbrough, H.,
Vanhaverbeke, W., and West, J., 2006a, Open Innovation: Researching a New Paradigm. Oxford:
Oxford University Press, pp. 134-160.
� Faems, D., 2006, Collaboration For Innovation Processes of Governance and learning in R&B
Alliances, Proefschrift voorgedragen tot het behalen van de graad van Doctor in de
Toegepaste Economische Wetenschappen, KUL, Leuven.
� Frey, Y. & Frey C., 2006, De Restoc-typologie: Is uw geniale idee wel zo geniaal?, Bizz NR 68, p.52-
56
� Gaspersz, J., 2004, Anders kijken. Nieuwe kansen; inspirerende perspectieven voor levensondernemers,
Het Spectrum, Utrecht, (samengevat in Bizz nr. 67, Mei 2006)
� Gaspersz, J., 2005, Je hok uit! 30 praktische adviezen voor een creatiever team, Pearson Education
Benelux, Amsterdam, (samengevat in Bizz nr. 67, Mei 2006)
� Gassmann, O. & Enkel, E., 2004, Towards a Theory of Open Innovation: Three Core Process
Archetypes, R&D Management Confrerence., p1-18
� Gassmann, O., 2006, Opening up the innovation process: towards an agenda, R&D Management,
36, pp. 223-228
� Gijssels, S., (Interviewee), 2007, Interview report on open innovation in Johnson & Johnson,
januari 2007, 6blz.
108
� Gittelman, M., 2006, National institutions, public-private knowledge flows, and innovation performance:
A comparative study of the biotechnology industry in the US and France, Research Policy, 35-7,
pp.1052 – 1068
� Goldratt E., Cox J., 1990, The Goal, Gower Publishing Company.
� Goldbrunner, T., Doz, Y., Wilson, K. & Veldhoen, S., 2006, The Well-Designed Global
R&D Network, <www.strategy-business.com/resiliencereport/resilience/rr00032?pg=1>,
(1/11/2006)
� Grahman, S., & Mowery, D., 2006, The Use of Intellectual Property in Software: Implications for
Open Innovation, in Chesbrough, H., Vanhaverbeke, W., and West, J., 2006a, Open Innovation:
Researching a New Paradigm. Oxford: Oxford University Press, pp. 134-160.
� Groen, Vasbinder & Van de Linde, 2006, Innoveren: Begrippen, Praktijk, perspectieven,
Spectrum, Utrecht, 264blz.
� Gruber, M. & Henkel J., 2004, New Ventures based on open innovation- an empirical analysis of
start-up firms in embedded Linux, Institute for innovation research, Munich,
<http://www.openinnovatie.nl/artikelen.php>. (12/11/2006)
� Gubbels, F., Braam, R., Coppen, F., Kroon, H., Van Hemmen, L. & Onrust, R.,
2005, ICT-Infrastructuur en Datacommunicatie, 2de druk, sdu Uitgevers, Den Haag, 572 blz.
� Hage, J. T., 1999, Organizational Innovation and Organizational Change, Annual Reviews, 25:
p.597-622
� Hagel III, J. & Brown, J. S., 2006, Creation Nets: Harnessing the Potential of Open Innovation,
<http://www.openinnovatie.nl/artikelen.php>. (12/12/2006)
� Hastbacka, A.,M., 2004, Open innovation: What’s Mine is Mine…What if Yours Could Be
Mine, Too?, Technology Management Jounal, Fusion & Innovation, Cambridge,
Massachusetts , p1-4
� Hastbacka, A.,M., 2005, Open innovation: It’s All About Technology Management, Technology
Management Journal, Fusion & Innovation, Cambridge, Massachusetts, p1-4
� Heene, A. & Van Laere L., 2004, Bedrijfskunde, Academia Press, Gent, 384blz.
� Heller, R., 2002, Change Management, De Fontein, Baarn, 72blz.
� Helms-Mills, J. C., 2003, Making Sense of Organizational Change., London: Routledge.
109
� Henkel, J., 2005, Selective revealing in open innovation processes: The case of embedded Linux,
Research Policy, 35-7, p. 953 – 969
� Heylen, S. & Rozier, J.,(Interviewees), 2006, Report on Open innovation in Tibotec/Virco,
December 2006, 5blz.
� Hienerth, C., 2006, The commercialization of user innovations: the development of the rodeo kayak
industry, R&D Management, 36, 3, pp.273-294.
� Hsu, G. & Hannan, M. T., 2005, Identities, Genres, and Organizational, Organization Science,
16 – 5, p474 – 490
� Hulsink, W. & Manuel, D., 2005, Venturing: Spin-off creatie en incubatie, RSM Erasmus
University, Rotterdam, 29blz. <http://www.openinnovatie.nl/artikelen.php>. (12/11/2007)
� Huston , L. & Sakkab Nabil., 2007, Het revolutionaire innovatiemodel van P&G, Bizz NR. 73,
December 2006-Januari 2007, p20-24
� Iammarino, S. & McCann, P., 2006, The structure and evolution of industrial clusters:
Transactions, technology and knowledge spillovers, Research Policy, 35-7, pp. 1018 - 1036
� IBM Grobal CEO Stydy, 2006, Samenwerking en partnerschappen zijn dé eerste bronnen voor
nieuwe, innovatieve ideeën volgens de CEO's, 2006,
<http://www.computerworld.be/index.cfm?PageID=16365&News_ID=14348&style=343
60>. (14/2/2007).
� Indicia.be, 2007, “Business Modellen”,
<http://www.indicia.be/standaard.asp?cat=ONMAR_BUS>. (12/2/2007).
� Innovation-point.com, 2006, Open Innovation Network: Looking outside organization for fresh and
promissing opportunities, InnovationPoint, <www.innovation-point.com>. (1/3/2007).
� In ‘t Velde, 2005, Ordelijke chaos als noodzaak voor innovatie, Change nr 1, Sioo:
Interuniversitair centrum voor organisatie- en veranderkunde, Utrecht, p.11-14
� Investbio.com, 2007, Clinical Trial Process,
<http://www.investbio.com/clinical_trials_biotech.asp >. (3/3/2007).
� JanssensPharmaceutica.be, 2007, Over Janssen,
<www.janssenpharmaceutica.be>.(3/4/2007)
� Jaspers, F., 2006, Open innovatie: contingenties, systeemintegratie en beleid, in AWT, 2006b, Open
stellingen, Essays over open innovatie, p25-30.
110
� Jelinek, M. & Griffith, T. L., 2005, Organizational Science and the NSF: Funding for Mutual
Benefit, Organization Science, 16 – 5, pp.550 – 559.
� Johnson & Johnson 2005 Award Winner, 2005, J&J Safety, Health & Environmental Goes
“Beyond Compliance” to Create a Competitive Advantage, The Robert W. Campbell Award,
International Award for business Excellence through Safety, Health & Environmental
Management, 21blz.
<www.campbellaward.org/images/uploads/RWC05_JNJ_Text_for_REFpp.pdf >.
(1/3/2007).
� Johnson & Johnson Annual Report 2002, Delivering the Promise of Technology, 70blz.
<http://www.investor.jnj.com/downloads/jnj_2002annual.pdf>. (14/4/2007)
� Johnson & Johnson Annual Report 2003, Building on a Foundation of Strength, 74blz
<http://www.investor.jnj.com/downloads/jnj_2003annual.pdf >. (14/4/2007)
� Karim et al., 2004a, Innovating through Acquisition and Internal Development: A Quarter-century of
Boundary Evolution at Johnson & Johnson, long range planning, 37, pp. 525-547
� Karim et al., 2004b, Making a Success of Acquisitions: Lessons from Johnson & Johnson,
<www.lrp.ac/resources/makingasuccessofacquisitions.doc>. (13/4/2007)
� Karim, S., 2006, Modularity in organizational structure: the reconfiguration of internally developed and
acquired business units, Strategic Management Journal , 27-9, pp. 799 – 823
� Karkkainen, P. & Ojanpera, T., 2006 Pushing technology to where the market will be: the case of
Nokia, International Journal of Technology Management, 34 – 3, p. 203 – 216
� Kas,M., 2006, De zwakste schakel, in AWT 2006a, Open stellingen, Essays over open innovatie,
Zoetermeer, Nederland, p79-84
� Katz, J. S. en Martin, B.R., 1997, What’s research collaboration?, Research Policy, Falmer,
Brighton, p1-18
� Katz, J. S., 2006, Indicators for complex innovation systems, Research Policy, 35 – 7, pp.893 - 909
� Kirschbaum, R., 2005, Open Innovation In Practice, New businesses get built from a culture of change
at Dutch speciality materials company DMS, Research Technology Management, 48, p24-28.
� Klincewicz, K., 2005, Innovativeness of open source software projects, School of Innovation
management, Tokyo.
111
� Knockaert, M., 2005, Does Venture Capital Matter for High Tech Start-Ups? An analysis of
European Early Stage Investors, doctoraal proefschrift, Universiteit Gent, Faculteit Economie en
Bedrijfskunde.
� Knott, A.., 2006, Imiteren of innoveren, een kwestie van IQ, Bizz NR. 68, p.11
� Knowledge@Wharton, 2001, A New Approach to Valuing Biotech Stocks, Wharton School of
the Pennsylvania, < knowledge.wharton.upenn.edu/index.cfm?fa=viewarticle&id=454 >.
(2/4/2007)
� Kotler, P., 2002, Marketing management, Prentice Hall; 11 edition, 768blz
� Kuhlen, R., 2003, Change of Paradigm in Knowledge Management- Framework for the Collaborative
Production and Excange of Knowledge, University of Konstanz, Duitsland, 19blz.
<www.kuhlen.name>. (3/3/2007).
� Kuhlen, R., 2005, Open Knowledge – Open Innovation – A Challenge to the commercialisation of
Knowledge and Information and to the ethical foundation of the information society, University of
Konstanz, Duitsland, <www.kuhlen.name>. (3/3/2007).
� Lafley, A. G., 2006, De raad van Alan George Lafley voor studenten, Bizz NR. 67, Mei 2006
� Lankester R. & Oost, W., 2006, Bloemen aan de rand van het ravijn in AWT, 2006a, Open
stellingen, Essays over open innovatie, Zoetermeer, Nederland, pp.93-100.
� Laursen K. & Salter, A., 2006, Open for Innovation: The Role Of Openness In Explaining
performance among U.K. Manufacturing Firms, Strategic Management Journal, 27, p132-150
� Lay, P., 2005, Dealing with Darwin: Focusing Innovation in Maturing Markets,
<www.dealingwithdarwin.com>. (15/11/2006)
� Leadbeater, C., 2006, The User Innovation Revolution: How Business Can Unlock the Value of
Customers’ ideas, National Consumer Council, London,
<www.ncc.org.uk/publications/innovation_revolution.pdf >. (14/4/2007)
� Lecocq, X. - Demil, B., 2006, Strategizing industry structure: the case of open systems in a low-tech
industry, Strategic Management Journal, 27 – 9, p. 891 – 898
� Lettl, Christopher, Cornelius Herstatt and Hans Georg Gemuenden, 2006, Users'
contributions to radical innovation: evidence from four cases in the field of medical equipment technology,
R&D Management, 36, 3, pp251-272.
� Li, J., 2005 Unleashing innovation: a socio-cognitive approach, Copenhagen, Denmark, 20blz.
112
� Lifescan, 2007, Geschiedenis van Johnson & Johnson,
<http://www.lifescaneurope.com/benl/company/jnj/ >. (20/3/2007)
� Lilien, G.L., Morrison, P.D., Searls, K., Sonnack, M. & von Hippel, E., 2002,
Performance assessment of the lead user idea-generation process for new product development, Management
Science, 48, 8, pp. 1042-1059.
� Longenecker, C. O., Mitchell, J. N., Fink, L. S., 2007, Causes and consequences of managerial
failure in rapidly changing organizations, Business Horizons, 50, p.145-155, Indiana, VS.
� McClure, B., 2006, Using DCF in Biotech Valuation, Investopedia Advisor, McClure & Co,
3blz, <www.investopedia.com/articles/stocks/06/BiotechValuation.asp> . (21/3/2007)
� Magic, 2007, Change management: Effectively manage and evaluate change, Magic IT Service
Support for Mid-Sized Business, BMC, Sunnyvale, VSA,
<www.remedy.com/solutions/magic>. (3/3/2007).
� Management Kennisbank, 2005, Bedrijfswaardering: hoe uw waardebepaling van onderneming met
DCF verhogen?, Corporate finance, bedrijfsoverdracht, bedrijfsverkoop, bedrijfsovername,
bedrijfsopvolging & Bedrijfswaardering, <www.managementkennisbank.nl>. (20/2/2007).
� Manigart, 2006, Cursus Bedrijfsfinanciering, 1ste Licentie Toegepaste Economische
Wetenschappen, Universiteit Gent, Gent.
� Manigart, S., Deloof, M. & Ooghe, H., 2003, Handboek bedrijfsfinanciering, Tweede
druk, Intersentia, Antwerpen, 588 blz.
� Markman, A., 2006, Creativity, lecture: Introduction to cognitive Psychology, University of Texas,
Texas,
<http://homepage.psy.utexas.edu/homepage/Faculty/Markman/PSY305/PDF/Creativity.
pdf>. (3/3/2007)
� McAdam, R., Reid, R. & Keogh, W., 2006, Technology and market knowledge creation and idea
generation: an integrated quality approach, International Journal of Technology, 34 – 3, Jan 2006,
p.340 – 359
� Maula M., Keil, T. Salmenkaita J., 2006, Open innovation in systemic innovation contexts, in
Chesbrough, H., Vanhaverbeke, W., and West, J., 2006, Open Innovation: Researching a New
Paradigm. Oxford: Oxford University Press, pp. 241-257
113
� Medinews.be, 2005, OncoMethylome Sciences steekt 15 miljoen in ontwikkeling betrouwbare
kankertest, < www.medinews.be/full_article/detail.asp?aid=5470 >. (20/3/2007)
� Meijer, Emmo M., 2006, DSM and innovation: a case study, International Journal of
Technology Management, 34 – 3, pp. 260 – 277
� Meijer, E., 2005, Het innovatieproces; voortdurend kiezen, 20 slides,
<http://www.openinnovatie.nl/artikelen.php>. (12/12/2007).
� Meyer, A. D., Gaba, V. & Colwell, K. A., 2005, Organizing Far from Equilibrium: Nonlinear
Change in Organizational Fields, Organization Science, 16 – 5, p.456 – 473.
� Michiels, F., 2004, Is er nog leven na een overname?, <www.vacature.com> .(20/3/2007)
� Morris, W., 2005, A Survey of Organisational Creativity, New Zealand,
<www.jpb.com/creative/OrganisationalCreativityMorris.pdf>. (20/2/2007)
� Morrison, P. D. Roberts, J.H. & Midgley, D.F., 2004, The Nature of lead users and
measurement of leading edge status, Research Policy, 33, 2, pp. 351-362
� Moon, Y., 2006, Doorbreek de ijzeren logica van de levenscycus, Bizz NR. 63, p22-25
� Moore, G. A., 1991, Crossing the Chasm, HarperBusiness, New York.
� Moore, A., 2005, Dealing With Darwin: How Great Companies Innovate at Every Phase of Their
Evolution, Portfolio, 288blz.
� Michiels, F., 2006, De Patentenoorlog, Vacature, pp12-13
� Mirabeau, L., 2006, Modelling Innovation with Fitness Landscape: The Star Network Motif, New
England Complex Systems Institutes, p1-4
� Murmann, J. P. & Frenken, K., 2006, Toward a systematic framework for research on dominant
designs, technological innovations, and industrial change, Research Policy, 35-7, pp. 925 – 952
� Muyshondt, F., 2006, OncoMethylome: Testfase, OncoMethylome Sciences heeft negen diagnosticatesten
in verschillende ontwikkelingsfases en op uiteenlopende kankers,
<new.cash.be/articles/index.jsp?articleID=104927§ionID=1022&siteID=73 - 59k >.
(24/3/2007)
� Nahuis, R., 2006, Het democratisch tekort van open innovatie, in AWT 2006b, Open stellingen,
Essays over open innovatie, Zoetermeer, Nederland, p31-37
114
� Nickols, F., 2003, Four Change Management Strategies, Distance Consulting,
<home.att.net/~OPSINC/four_strategies.pdf>. (5/3/2007)
� O’Connor, G., 2006, Open, Radical Innovation: Toward an Integrated Model in Large Established
Firms in Chesbrough, H., Vanhaverbeke, W., and West, J., 2006a, Open Innovation: Researching a
New Paradigm. Oxford: Oxford University Press, p62-81
� Oey, H., 2006, (Open) innovatie is prima, maar innovatie opschalen is beter, in AWT, 2006b, Open
stellingen, Essays over open innovatie, Zoetermeer, Nederland, p101-105.
� Olson, E. L. & Bakke, G., 2001, Implementing the lead user method in high technology firm: a
longitudinal study intentions versus actions, The Journal of product Innovation Management, 18, 6,
pp. 388-395.
� Ooghe, 1993, Vergelijking van methoden voor waardebepaling van ondernemingen, Economisch en
Sociaal Tijdschrift, 1, p105-126
� Ooghe, H. & Van Wymeersch, C. , 2003, Financiële Analyse van de onderneming, Intersentia,
Antwerpen, 470blz
� Orr, M., 2006, Innovate or Die, Internet Blog, Julie,
<http://www.businesstoday.org/BTCCNY.php>. (11/11/2007)
� Ortt, J. R. - Smits, R., 2006, Innovation management: different approaches to cope with the same
trends, International Journal of Technology Management, 34 – 3,p.296 – 318
� OSD Comptroller, 2002, Change management: Guiding Organizations through Transition,
<www.dod.mil/comptroller/icenter>. (4/3/2007)
� Pauwels, R., 2006, Rudi Pauwels over aids, onderzoek en Nanotechnologie, Trends.be
� Peterson, A. & Poon, A., 2007, Partnering in Biotechnology: Delivering the Promise, Scientific
Innovation and Commitment to Health Care, 23 blz. <www.jnj.com>. (20/3/2007).
� Philips.nl, 2006, Senseo Crema: innovatieve variatie op eeuwenoud thema, 3p
URL:<www.philips.nl/onderwijsservice>. (10/10/2006)
� Piller, F. T. & Dominik W., 2006, Toolkits for idea competitions: a novel method to integrate users in
new product development, R&D Management, 36, 3, pp. 307-318.
� Pinnekamp, F., 2006, The internal entrepreneur as a catalyst to successful product development: a case
study, International Journal of Technology Management, 34 – 3, pp. 232 – 242
115
� Pitkethyly, R. 1997, The Valuation of Patents: A review of patents valuation with consideration of
option based methods and the potential for further research, The Said Business School, University of
Oxford, Oxford, 30blz.
� Poels, 2005, Cursus Beleidsinformatie, 1ste Licentie Toegepaste Economische Wetenschappen,
Universiteit Gent, Gent.
� Porter, A. L. & Cunningham, S. W., 2006, Just-in-time technology analysis support,
International Journal of Technology Management, 34 – 3, p. 319 – 339.
� Porter, M.E., 2003, Concurrentiestrategie, in Bizz NR. 35, Maart 2003, p36-37
� Prügl Reinhard & Martin Schreier, 2006, Learning from leading-edge customers at The Sims:
opening up the innovation process using toolkits, R&D Management, 36, 3 (June), pp. 237-250.
� Quélin, B. & Claude-Gaudillat, 2005, Mode of Entry into a New Market: Does the Timing of
Entry and/or Effect of Innovation on Competence Matter?, France, Audencia.Nantes Ecole de
Management, 33blz. <www.strategie-aims.com>. (13/4/2007).
� Ruff, F., 2006, Corporate foresight: integrating the future business environment into innovation and
strategy, International Journal of Technology Management, 34 – 3, pp.278 – 295
� Ryckeboer, L., 2006, Intellectuele Eigendom: Bescherming van “open” innovatie, Het Ingenieursblad
5/2006, p30-35
� Santos, F. M. & Eisenhardt, 2005, Organizational Boundaries and Theories of Organization,
Organization Science, 16 – 5, pp. 491 - 508
� Schoonhoven, C. B., Meyer, A. D. & Walsh, J. P., 2005, Moving Beyond the Frontiers of
Organization Science, Organization Science, 16 – 5, p. 453 - 455
� Simard, C. & West, J., 2006, Knowledge Networks and the Geographic Locus of Innovation, in
Chesbrough, H., Vanhaverbeke, W., and West, J., 2006a, Open Innovation: Researching a New
Paradigm. Oxford: Oxford University Press, p220-240
� Smessaert, M., 2006, Kopierdeers zijn dikke losers, Vacature, p15
� Simcoe, T., 2006, Open Standards and Intellectual Property Rights, in Chesbrough, H.,
Vanhaverbeke, W., and West, J., 2006a, Open Innovation: Researching a New Paradigm. Oxford:
Oxford University Press, pp161-183.
� Smedinga, R., 2006, Open archiveren: met het publiek archiveren via internet, in AWT, 2006b,
Open stellingen, Essays over open innovatie, Zoetermeer, Nederland, pp. 85-90.
116
� Smith, W. K., Tushman, M. L., 2005, Managing Strategic Contradictions: A Top Management
Model for Managing Innovation Streams, Organization Science, 16 – 5, p.522 - 536
� Smith, M., 1958, The Trend Toward Multiple Authorship in Psychology, American Psychologist, 13
(October 1958), pp. 596-599.
� Sorenson, O., Rivkin, J. W. & Fleming, L., 2006, Complexity, networks and knowledge flow,
Research Policy, 35-7, p. 994 - 1017
� Stanley, G., 2006, Seven Principles for Change Management, University of Sydney,
<www.edsw.usyd.edu.au/schools_teachers/prof_dev/resources/GordonStanley.pdf>.
(1/3/2007)
� Steen, M., 2006, Open voor eindgebruikers, AWT, 2006b, Open stellingen, Essays over open innovatie,
Zoetermeer, Nederland, p49-55
� Stevens, J., 2006, De Softwar in softwarepatenten, Vacature, p16.
� Streng, H., 2005, Proces past niet bij passie, 2blz.,
<http://www.openinnovatie.nl/artikelen.php>. (2/11/2006).
� Tarn, D. D., 2006, Industry as the knowledge base: the way Asians integrate knowledge from academic,
industrial, and public sectors, International Journal of Technology Management, 34 – 3, pp360 –
378
� Teresko, J., 2004, Open Innovation? Rewards And Challenges, Daniel Andriessen,
<http://www.industryweek.com/currentarticles/asp/articles.asp?articleid=1627>.
(2/12/2006)
� Tibotec, 2006, Campany report, Database: Amadeus, Bibliotheek Vlerick Business School,
Gent.
� Tibotec-Virco Jaarrekening, 2005, ondernemingsnummer 466.568.713, NBB.be, 31blz.
� Tibotec-Virco Jaarrekening, 2004, ondernemingsnummer 466.568.713, NBB.be, 30blz.
� Tibotec-Virco Jaarrekening, 2003, ondernemingsnummer 466.568.713, NBB.be, 31blz.
� Tibotec-Virco Jaarrekening, 2002, ondernemingsnummer 466.568.713, NBB.be, 31blz.
� Tibotec-Virco Jaarrekening, 2001, ondernemingsnummer 466.568.713, NBB.be, 38blz.
� Trends, 2002, Het Beloofde land: Ceres vangt geld van Monsato, Trends, p97, Roularta Media
Group NV
117
� Van Acker, C, 2005, Cursus Financiële, Handels- en Economisch Recht, 2de Kandidatuur
Toegepaste Economische Wetenschappen, Universiteit Gent, Gent.
� Van Assen, M., 2006, De Invloed van strategische conversatie op exploratiefase bij open innovatie in
branche verband, Hengelo, 82 blz. <www.vanassen.info &
ttp://www.openinnovatie.nl/artikelen.php>. (1/12/2007)
� Van Assen, M. & Krebbekx, J., 2006, De positieve invloed van strategische conversatie bij open
innovatie, in AWT, 2006b, Open stellingen, Essays over open innovatie, Zoetermeer, Nederland,
p65-71
� Vanbuggenhout, G. & Bruggeman, P., 2006, Een diversiteit aan waarderingsmethoden: het bos
door de bomen, Financiën en Accounting – Ideeën en Inzichten, p257-261
� Vandeberg, R., 2006, Open innovatie: de innoverende gebruiker, AWT, 2006b, Open stellingen,
Essays over open innovatie, Zoetermeer, Nederland, pp41-46
� Van Den Broek, G., 2001a, Virco en Tibotec fuseren en trekken kapitaal aan, De Tijd,
20/01/2001, p.1
� Van den Broek, G., 2001b, Fusie tussen Tibotec en Virco past in nieuwe biotechtrend, De Tijd,
20/01/2001,p.11
� Van Den Elst, J. - Tol, R. & Smits, R., 2006, Innovation in practice: Philips Applied
Technologies, International Journal of Technology Management, 34 – 3, pp.217 – 231
� Van den Poel, 2006, Cursus Marketing, 1ste Licentie Toegepaste Economische
Wetenschappen, Universiteit Gent, Gent.
� Van der Duin, P., Hartmann, D. & Ortt, R., 2006, Innoveren in nieuwe tijden, in AWT,
2006b, Open stellingen, Essays over open innovatie, Zoetermeer, Nederland, p.11-16
� Van de Sande, C., 2006, Patenten bij Agfa-Gevaert: Het is net stratego, Vacature, 10 November,
p14
� Van de Velde, 2006, The performance of Corparate Spin-offs and the Implications for their Technology
Strategy, doctoraal proefschrift, Universiteit Gent, Faculteit Economie en Bedrijfskunde.
� Van de Velde, E., 2007, The Tibitec Case, 8 slides,
<http://www.oecd.org/dataoecd/5/54/37915850.pdf>. (3/4/2007)
118
� van de Vrande, V. & Vanhaverbeke, W., Innoveren door Externe Innovatie, Jaarboek van de
Vlaamse Management Associatie (VMA), 2006,
(http://www.openinnovatie.nl/artikelen.php)
� van de Vrande, V., Lemmens C. & Vanhaverbeke W., 2006, Choosing governance modes for
external technology sourcing, R&D Management, 36, 3, pp. 347-363.
� Van Dierdonk, R. & Vereecke, A., 1884, Operationeel Beheer, Academia Press, Gent, 617
blz.
� Vanhaverbeke, W., 2006, The Interorganizational Context of Open Innovation, in Chesbrough, H.,
Vanhaverbeke, W., & West, J., 2006a, Open Innovation: Researching a New Paradigm. Oxford:
Oxford University Press, p205-219.
� Vanhaverbeke, W. & Cloodt, M., 2006b, Open Innovation in Value Networks, in Chesbrough,
H., Vanhaverbeke W., en West J., Open Innovation: Researching a New Paradigm. Oxford: Oxford
University Press, pp. 258-281.
� Vanhaverbeke, W., Van de Velde, E. & Beije, P., 2006c, OECD –TIP Project:
Globalization & Open Innovation: Implications For Innovation and Technology Policy, 13 slides,
<www.oecd.org/dataoecd/5/51/37915698.pdf >. (20/3/2007)
� Van Hoorn, A., 2006, Open innovatie: meer dan een modekreet?, in AWT, 2006b, Open stellingen,
Essays over open innovatie, Zoetermeer, Nederland, p.17-23
� Van Reekum, R., 2005, Patent Management as an Integral Part of Strategizing: The Basics, Leiden
University, Leiden, <http://www.openinnovatie.nl/artikelen.php>. (1/12/2006)
� Van Wulfen, G., 2006, Innoveren is altijd een beetje reizen, Bizz NR.72, November 2006, p123-
124
� Varsakelis, Nikos C., 2006, Education, political institutions and innovative activity: A cross-country
empirical investigation, Research Policy, 35 – 7, pp1083 – 1090.
� Verloop, J., 2006, The Shell way to innovate, International Journal of Technology Management,
34 – 3, p. 243 – 259
� Verveen, P., 2006, Next Level: Innovation in retail, IBM Innovation week 2006, slide 1-14
<www.ibm.com/nl/nextlevel/presentations/>. (2/11/2006)
119
� Verworn, B., 2006, How German measurement and control firms integrate market and technological
knowledge into the front end of new product development, International Journal of Technology
Management, 34 – 3, pp. 379 – 389.
� Vib.be, 2003, Persbericht – Biotech bundelt krachten, Vlaamse Innovatie-
Samenwerkingsverbanden, Gent < www.vib.be >. (1/4/2007)
� Virco, 2006, Campany report, Database: Amadeus, Bibliotheek Vlerick Business School, Gent.
� von Hippel, E, Thomke, S., & Sonnack, M., 1999, Creating breakthroughs at 3M, Harvard
Business Revieuw, 77, 5, pp.47-56.
� von Hippel, E. & von Krogh G., 2006, Free revealing and the private-collective model for innovation
incentives, R&D Management, 36, 3, pp.295-306
� Von Stamm, 2003, Managing Innovation, Creativity and Design, Uitgever: John Wiley, 444blz.
� Wallace, S., 2002, Organisational Change Management,
<htpp://www.epmbook.com/index.html>. (4/ 3/2007).
� West, J., 2006, Does Appropriability enable or retard Open Innovation, in Chesbrough, H.,
Vanhaverbeke, W., and West, J., 2006, Open Innovation: Researching a New Paradigm. Oxford:
Oxford University Press, pp.109-133.
� West, J., Gallagher, S., 2006, Patterns of Open Innovation in Open Source Software, in
Chesbrough, H., Vanhaverbeke, W., and West, J., 2006a, Open Innovation: Researching a New
Paradigm. Oxford: Oxford University Press, pp82-106
� West, Joel and Scott Gallagher, 2006, Challenges of open innovation: the paradox of firm
investment in open-source software, R&D Management, 36, 3, p319-331.
� Wikipedea, 2006, Intellectueel Eigendom, WikiPedia,
<http://nl.wikipedia.org/wiki/Intellectuele_eigendom>. (12/10/2006)
� Wikipedia, 2007a, Innovation, WikiPedia, <http://en.wikipedia.org/wiki/Innovation>.
(27/3/2006)
� Wikipedia, 2007b, Bètablokkers, <http://nl.wikipedia.org/wiki/Betablokker>. (3/3/2007)
� W+R Academy, 2007, Waardering Ondernemingen: Waarderinsmethoden, Concern
Controllers & Corporate finance, <www.wr.nl>. (1/4/2007)
120
BIJLAGE 1 : WAARDERING VAN TIBOTEC-VIRCO A.D.H.V DE JAARREKENING VAN 2001
Tibotec-Virco werd door J&J overgenomen in het eerste kwartaal van 2002. Wat was de
waarde van het bedrijf op 31/12/ 2001? Analoog met Ooghe (1993) gebruiken we 8 methodes om
T/V te waarderen en kijken we onder welke omstandigheden de verschillende methodes tot gelijke
resultaten leiden. De verschillende methodes zullen toegepast worden op de financiële gegevens van
Tibotec-Virco op het eind van 2001, waarvan de belangrijkste opgenomen zijn in tabel B1a.
Tibotec-Virco Jaar 2001 Vaste activa 149308 + Vlottende activa 35420 = Totaal actief = totaal passief TA 184728 - Vreemd vermogen VV 119762 = Eigen vermogen EV 64966 Bruto resultaat vóór niet-kaskosten en vóór belastingen -918 - Niet kaskosten NKK 40989 = Nettoresultaat na niet-kaskosten, vóór FKVV en vóór belastingen NR -41907 - Financiële kosten van vreemd vermogen FKVV 6605 = Winst na FKVV en vóór belastingen -48512 - Vennootschapsbelastingen 0 = Winst na FKVV na belastingen Wnb -48512 - Winstreservering 0 = Winstuitkering of dividend D 0 - Roerende voorheffing (25% D) = Dividend na roerende voorheffing Winstreservering + dividend na roerende voorheffing
Tabel B1a: Belangrijkste financiële gegevens van T-V op 31/12/2001(in 000EURO).90
Standpunt.De waarde van een onderneming kan berekend worden vanuit het standpunt van
de onderneming (verdiscontering van het netto-resultaat of winst en verdiscontering van cash flow)
of vanuit het standpunt van de aandeelhouder (dividendmodellen).
Tijdshorizon. Ofwel kan men de liquidatiewaarde berekenen, dan is de waarde van de
onderneming gelijk aan de restwaarde na de verkoop van alle activa en na de aflossing van alle
schulden. Ofwel kan men uitgaan van het ‘going concert’, wat veronderstelt dat het bedrijf voor altijd
zal blijven bestaan.
90 Uit Jaarrekening Tibotec-Virco, 2001. De cijfergegevens die in de tabel opgenomen zijn, komen niet uit de jaarrekening van Tibotec en die van Virco, maar uit de jaarrekening van de holdingmaatschappij Tibotec-Virco. De lezer moet dus vooral zijn/haar aandacht vestigen op de waarderingsmethodes en niet op de precieze cijfers.
121
Kapitaalkost of Rendementeis:
- Minimumrendement van de schuldeisers (kv):
k v = FKVVVV
ffffffffffffffffffffff= 6605119762fffffffffffffffffffffffB 100%= 5,52%
Met KVVV = Financiële kost van vreemd vermogen
VV = Vreemd vermogen
Na roerende voorheffing is het rendement gelijk aan 4,7% = 0,0551 x (1 – rvi) = 0,0552 x (1 – 0,15),
met rvi = roerende voorheffing op intresten (In België is de bevrijdende roerende voorheffing op
dividenden gelijk aan 25% en de bevrijdende roerende voorheffing op intresten gelijk aan 15%).
- Minimumrendement van de aandeelhouders(ke):
Na roerende voorheffing is het rendement gelijk aan 4,7% + bv. 50% risicopremie = 4,7 x 1,5 =
7,05%
Voor rvw is ke = 7,05/(1-rvw) = 7,05/(1-0,25) = 9,4%, met rvw = roerende voerheffing op de
winstuitkeringen
- De globale kapitaalkost ko:
ko = EVTVfffffffffffB ke + VV
TVffffffffffB kv 1@b
` a= 64966
184728fffffffffffffffffffffffB 9,4%+ 119762
184728fffffffffffffffffffffffB 5,52%= 6,88%
Met EV = Eigen vermogen
VV = Vreemd vermogen
TV = Totaal vermogen
kv = Minimumrendement van de schuldeisers:
ke = Minimumrendement van de aandeelhouders:
b = Marginale belastingsvoet
122
Methode 1: Netto boekwaarde van het eigen vermogen
De netto boekwaarde van het eigen vermogen = Aanschaffingswaarde van de activa – gecumuleerde
afschrijvingen – voorzieningen voor risico’s en kosten – de schulden, of :
EV = TA – VV
= 184728 – 119762 = 64966
Dit is ook gelijk aan de liquidatiewaarde van het EV, op voorwarde er zich bij de verkoop geen
meer- of minderwaarden voordoen. Deze berekening maakt bovendien abstract van een hogere of
lagere bruto- of nettoresultaat, minimale rendementeisen, dividendenpolitiek,.... Daarom kan de
marktwaarde van het eigen vermogen afwijken van de netto boekwaarde.
Methode 2: verdiscontering van het netto-resultaat of van de winst
Volgens deze methoden is de waarde van het EV gelijk aan de verdisconteerde waarde van de winst
na FKVV of van het nettoresultaat vóór FKVV min de waarde van het VV.
Methode 2a: Verdiscontering van de winst na financiële kosten van het vreemd vermogen
Volgens deze methode is de waarde van het eigen vermogen gelijk aan:
Xt = 1
∝ Wnbt
1 + ke
b c tfffffffffffffffffffffffffff
met Wnbt = winst na belastingen in periode t.
Als we ervan uitgaan dat de Wnb constant zal blijven tot in het oneindige dan wordt de formule:
Wnb/ke = -48512000 / 0,094 = -516085106.4
Voor Tibotec-Virco is deze veronderstelling echter onrealistisch, dit zou immers betekenen
dat het bedrijf jaar na jaar een verlies boekt van 48512000 euro en toch verder gaat met haar
activiteiten. Bovendien merken we op dat deze waarde afwijkt van de waarde bekomen aan de hand
van methode 1. De beide methodes zouden het zelfde resultaat geven indien de boekhoudkundige
netto rendabiliteit van het eigen vermogen na belastingen (Wnb/EV) gelijk zou zijn aan het
minimum vereiste rendement van het eigen vermogen (ke). Of indien ke = Wnb/EV
123
Methode 2b: Verdiscontering van het netto resultaat vóór financiële kosten van vreemd
vermogen min waarde van het vreemd vermogen
De verdiscontering van het NR dient te gebeuren aan de hand van de verdisconteringsrente van het
totaal vermogen(ko). Vermits ko na belastingen staat, wordt het netto-resultaat eveneens na
belastingen berekend of NR (1- b). De waarde van het eigen vermogen is dan:
Xt = 1
∝ NRt 1@b` a
1 + ko
b c tffffffffffffffffffffffffffffffffffff@X
t = 1
∝ FKVV t
1 + k v
b c tffffffffffffffffffffffffffff
In de veronderstelling dat zowel NR (1-b) en FKVV constant zullen blijven kunnen we de formule
als volgt omzetten:
NR 1@b
` a
ko
ffffffffffffffffffffffffffffffffff@FKVV
k v
ffffffffffffffffffffff= @419070000,0688
fffffffffffffffffffffffffffffffffffffff@66050000,0552fffffffffffffffffffffffffff= @728769169,2
Opnieuw, de veronderstelling dat het netto resultaat eeuwig negatief zal blijven is onrealistisch. Deze
methode kan slechts tot hetzelfde resultaat leiden als die van de eerste methode, indien ko = NR(1-
b)/TA en kv = FKVV/VV. In dit (bijzondere) geval geldt:
NR 1@b
` a
ko
ffffffffffffffffffffffffffffffffff@FKVV
k v
ffffffffffffffffffffff= TA @VV = EV
De netto-verdisconteringsmethoden (methoden 2a en 2b) houden geen rekening met de werkelijke
in- en uitgaande kasstromen na belastingen. Hierna bespreken we bruto-verdisconteringsmethoden
(methoden 3a en 3b), die er wel rekening mee houden.
Methode 3: Verdiscontering van cash flow
De waarde van de totale onderneming wordt bepaald door de verdiscontering van de toekomstige
kasstromen na belastingen.
Methode 3a: Verdiscontering van de kasstromen van het eigen vermogen na financiële
stromen van het vreemd vermogen
In deze methode gaat men vooraleer de cash flow te verdisconteren, een aantal correcties doorvoeren.
Wiskundig ziet de gecorrigeerde cash flow-verdiscontering als volgt uit:
124
Xt = 1
∝ CFnbt @INV t @ TBVt @EFV t
b c
1 + ke
b c tfffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffff
Met CFnbt = cash flow na financiële kosten van vreemd vermogen en na belastingen in periode t
= kasopbrengsten – kaskosten – belastingen
= Wnb +NKK = (NR – FKVV)(1-b) + NKK
INVt = investeringen in bijkomende vaste en vlottende activa in periode t
TBVt = terugbetalingen vreemd vermogen in periode t
EFVt = nieuwe externe financiering met vreemd vermogen in periode t
In 2001 had Tibotec-Virco de meeste negatieve CF ooit(zie bijlage 4). Het is bijgevolg
onmogelijk om op basis van de CF zoals weergegeven in de jaarrekening van T-V, de juiste
waardering te berekenen. We moeten eerder de toekomstige CF’s schatten. Indien 1) de
schuldstructuur constant is (TBVt = EFVt) en 2) INVt = NKKt, dan zal de waarde volgens de netto-
verdisconteringmethoden (methode 2a ) gelijk zijn aan de waarde volgens de bruto-
verdisconteringsmethoden (methode 3a). In dit bijzonder geval geldt:
Xt = 1
∝ CFnbt @NKK t
1 + ke
b c tffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffff=X
t = 1
∝ Wnbt
1 + ke
b c tfffffffffffffffffffffffffff
Indien bovendien CFnbt – NKKt =Wnbt constant is tot in het oneindige, geldt:
CFnb@NKK
ke
ffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffff= Wnbke
fffffffffffff
met Wnb = CFnb – NKK = constante winst na belastingen
Methode 3b: Verdiscontering van de operationele kasstromen van de totale onderneming
min de waarde van het vreemd vermogen
Hier wordt de waarde van het eigen vermogen berekend door de totale waarde van de onderneming
te verminderen met de waarde van het vreemd vermogen.
Xt = 1
∝ OCFnbt @INV t
1 + kO
b c tfffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffff@X
t = 1
∝ FKVV t + TBV t @EFV t
1 + k v
b c tffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffff
met OCFnbt = operationele cash flow na belastingen in periode t,
= kasopbrengsten – operationele kaskosten – operationele belastingen NR.b,
125
= BrR(1+b) +NKK.b = NR(1-b) + NKK
INVt = investeringen in bijkomende vaste en vlottende activa in periode t
TBVt = terugbetaling vreemd vermogen in periode t
EFVt = nieuwe externe financiering met vreemd vermogen in periode t
Indien 1) de schuldstructuur constant is (TBVt = EFVt) en 2) INVt = NKKt, dan zullen methoden
2b en 3b hetzelfde resultaat geven, want onder deze bijzondere voorwaarden geldt:
Xt = 1
∝ OCFnbt @NKK t
1 + ko
b c tffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffff@X
t = 1
∝ FKVV t
1 + k v
b c tffffffffffffffffffffffffffff = X
t = 1
∝ NRt 1@b` a
1 + ko
b c tffffffffffffffffffffffffffffffffffff@X
t = 1
∝ FKVV
1 + K v
b c tfffffffffffffffffffffffffffff
Indien bovendien, OCFb –NKK = NR(1-b) = constant n FKVV = constant tot i het oneindige dan
geldt:
OCFnb@NKK
ko
ffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffff@FKVV
k v
ffffffffffffffffffffff=NR 1@b
` a
ko
ffffffffffffffffffffffffffffffffff@FKVV
k v
ffffffffffffffffffffff
met NR(1-b) = OCFnb – NKK =constant netto-resultaat na belastingen
FKVV = constante financiële kosten vreemd vermogen
Methode 4: Dividend waarderingsmodellen
Tijdshorizon van 1 jaar: Stel dat een belegger vandaag een aandeel koopt, met de bedoeling
het volgend jaar te verkopen aan de prijs P1. Hij heeft een tijdshorizon van één jaar. De maximale
prijs (Po) die deze belegger bereid is te betalen, is gelijk aan de huidige waarde van het dividend van
volgend jaar en de prijs van het aandeel volgend jaar, rekening houdend met zijn vereist rendement
r. Het rendement voor de belegger bestaat uit twee delen: een dividendrendement (D1/P0) en een
meer- of minderwaarde ((P1-P0)/P0).
Po =D1
1 + rfffffffffffffff+
P1
1 + rfffffffffffffff |@herschikking om het rendement te bepalen@> r =
D1
P0
ffffffff+P1 @P0
P0
ffffffffffffffffffffffff
Tijdshorizon van n jaar wordt de prijs:
Po =Xt = 1
n Dt
1 + r` atffffffffffffffffffffff+ Pn
1 + r` anfffffffffffffffffffffff
Met oneindige beleggingshorizon wordt de waarde van een aandeel:
126
Xt = 1
∝ Dt 1@rvw` a
1 + ke 1@rvw` aB Ct
ffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffff
met Dt = dividend voor roerende voorheffing in periode t
ke = minimumrendement van de aandeelhouder vóór roerende voorheffing
rvw = roerende voorheffing op winstuitkeringen in decimalen
De laatste formule is het meeste algemene model dat de marktwaarde van een aandeel op basis van de
verwachte dividenden verklaart. Bij een constante groeivoet (g) tot in het oneindige bekomt men aan
de hand van het Gordon-Shapiromodel de volgende waardering:
Xt = 1
∝ Do 1 + gb c t
1@rvw` a
1 + ke 1@rvw` aB Ct
fffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffff =D1 1@rvw
` a
ke 1@rvw` a
@gfffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffindienke 1@rvw
` a> g
Met D0 = laatste uitgekeerde dividend
D1 = eerstvolgende dividend
g = constante groeivoet
Stel dat de groei van de winsten en dividenden (g), afhankelijk is van het deel van de winst dat niet
uitgekeerd en dus gereserveerd wordt (1-d) en van het rendement r dat daarop verwacht wordt, of:
dAWnb 1@rvw
` a
ke 1@rvw` a
@1@d` a
rfffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffmet g= 1@d
` ar
met r = rendement op gereserveerde winst
d = D/Wnb
Een beslissing tot het niet uitkeren van de winst is pas gerechtvaardigd als r > ke (1 – rvw), en dus:
dAWnb
ke@1@d` a
ke
ffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffff= Wnbke
fffffffffffffff
M.a.w Methode 4 leidt tot hetzelfde resultaat als methode 2a als 1) de groeivoet g = (1-d)r
constant is, 2) r = ke (1 – rvw) en 3) de Wnb constant is. Gezien T-V een verlieslatend bedrijf was in
2001 en bovendien niet-beursgenoteerd is, is het toepassen van methode 4 voor T-V onmogelijk.
127
Methode 5: Waardering op basis van prijs-winst-verhouding
In de media (Kanaal Z, Trends, Bizz,…) wordt dit model vaak gebruikt om te zeggen of een aandeel
duur of goedkoop is. We kunnen die echter ook gebruiken voor het waarderen van het
aandeelkapitaal. De waarde van het aandeelkapitaal is dan gelijk aan:
WnbBPWfffffff
met P/W = prijs-winst-verhouding.
Methode 5 stemt overeen met methode 2a indien P/W = 1/ke, en met methode 4 (dividend
waarderingsmodellen met constante groeivoet g) indien:
PWffffffff=
d 1@rvw` a
ke 1@rvw` a
@gfffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffff=
d 1@rvw` a
ke 1 + rvw` a
@1@d` a
rfffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffffff
met r = ke (1-rvw)
Uit de laatste gelijkheid kunnen we concluderen dat; hoe hoger de groei- en
rendementsperspectieven van de onderneming, hoe hoger de prijswinstverhouding en hoe groter de
waarde van de onderneming.
Methode 6: Waardering op basis van prijs-cash-flow verhouding
Volgens deze methode is de waarde van de aandelen gelijk aan:
CFnbBP
CFfffffffff
Met P/CF = prijs-cash flow-verhouding
Deze methode krijgt de voorkeur t.o.v de vorige methode indien de netto-winst na
belastingen (= bruto-winst of cash flow – niet kas-kosten) vertekend is ten gevolge van
uitzonderlijke of éénmalige niet-kaskosten. Methode 5 en 6 leveren hetzelfde resultaat indien:
P
CFfffffffff= Wnb
CFnbfffffffffffffffffA
PWffffffff
Gezien T-V niet beursgenoteerd is, is het toepassen van methode 4, 5 en 6 niet moeilijk.
128
Conclusies:
1) De belangrijkste conclusie is dat we aan de hand van de jaarrekening van Tiotec-Virco
onmogelijk tot de juiste waardering van het bedrijf kunnen komen, we moeten eerder
gebruik maken van prognoses over de toekomst en inside informatie.
2) De verschillende methoden leveren slechts in zeer uitzonderlijke gevallen gelijke resultaten
(Ooghe, 1993).
3) Het gebruik van de methodes die steunen op de gegevens uit de jaarrekening en
veronderstellen dat de gegevens oneindig constant zullen blijven is enkel gerechtvaardigd
indien die onderneming een jaar na jaar, een constant, positief resultaat neerlegt.
4) In dynamische omstandigheden, die meer met de realiteit overeenstemmen, verdienen de
bruto-waarderingsmethoden (methode 3a en 3b) de voorkeur boven de netto-
methoden(methode 2a en 2b). Bovendien is valt vanuit theoretisch standpunt methode 3b te
verkiezen boven methode 3a, omdat bij methode 3b, de verschillende kasstromen
verdisconteerd worden met een aangepaste verdisconteringsvoet(zie formules).
5) De methodes vanuit het standpunt van de onderneming (methodes 2a tot 3b) zijn eerder
geschikt voor niet op de beurs genoteerde ondernemingen, terwijl methodes vanuit het
standpunt van de belegger ( methode 4, 5 en 6) geschikt zijn voor op de beurs genoteerde
ondernemingen.
129
BIJLAGE 2: BLACK & SCHOLES
t (in jaren) 16 15 14 13 12 11 10 9 8
P 200 200 200 200 200 200 200 200 200
C 160 160 160 160 160 160 160 160 160
Variantie 0,224 0,224 0,224 0,224 0,224 0,224 0,224 0,224 0,224
R 0,042 0,0418 0,0417 0,0415 0,0414 0,0412 0,041 0,0409 0,0407
Y 0,0625 0,0666667 0,0714286 0,0769231 0,0833333 0,0909091 0,1 0,111111 0,125
d1 0,8911853 0,8347617 0,7764202 0,7141361 0,6489391 0,5786684 0,5032152 0,422044 0,332231
N(d1) 0,8135852 0,7980741 0,7812496 0,7624286 0,7418112 0,7185936 0,6925935 0,663504 0,630143
d2 -1,00196 -0,998269 -0,994455 -0,992322 -0,990573 -0,991045 -0,993448 -0,99781 -1,00642
N(d2) 0,1581814 0,1590746 0,1600006 0,1605202 0,1609471 0,1608318 0,1602459 0,159185 0,157106
NPV van het patent 40 40 40 40 40 40 40 40 40
Waarde van het patent als een optie 46,935281 45,122794 43,202043 41,122016 38,910264 36,515439 33,942626 31,19173 28,2121
t … 7 6 5 4 3 2 1
P … 200 200 200 200 200 200 200
C … 160 160 160 160 160 160 160
Variantie … 0,224 0,224 0,224 0,224 0,224 0,224 0,224
r … 0,0405 0,0403 0,0402 0,0401 0,0402 0,0402 0,0401
y … 0,142857 0,166667 0,2 0,25 0,333333 0,5 1
d1 … 0,232107 0,118125 -0,01498 -0,17796 -0,39067 -0,70587 -1,32004
N(d1) … 0,591772 0,547016 0,494023 0,429375 0,34802 0,240135 0,093411
d2 … -1,02009 -1,04119 -1,07328 -1,12454 -1,21043 -1,37519 -1,79333
N(d2) … 0,153843 0,148895 0,141572 0,130393 0,113057 0,084536 0,03646
NPV van het patent … 40 40 40 40 40 40 40 Waarde van het patent als een optie … 25,0017 21,5409 17,82121 13,82067 9,571829 5,187381 1,268439
130
BIJLAGE 3: FINANCIËLE ANALYSE VAN TIBOTEC & VIRCO
In bijlage 3 en 4 gaan we na wat de financiële impact was van de overname van Tibotec-
Virco door Johnson & Johnson. We besteden vooral aandacht aan de liquiditeit, de rendabiliteit, de
solvabiliteit, de toegevoegde waarde en het onderlinge verband tussen die verschillende indicatoren
van de financiële gezondheid van een onderneming(Figuur 3Ba).
Figuur B3a: Verband tussen liquiditeit, rendabiliteit, solvabiliteit en toegevoegde waarde.91
GB3a: Operationele inkomsten / Omzet (000 EUR) GB3b: Winst/Verlies vóór belastingen (000 EUR)
0
10000
20000
30000
40000
50000
60000
70000
80000
90000
2000 2001 2002 2003 2004 2005
T
V
T/V
-14000
-12000
-10000
-8000
-6000
-4000
-2000
0
2000
4000
2000 2001 2002 2003 2004 2005
T
V
T/V
GB3c: Winst/Verlies van de periode [= Netto-
inkomen] (000 EUR) GB3d: Kasstroom (000 EUR)
-14000
-12000
-10000
-8000
-6000
-4000
-2000
0
2000
4000
2000 2001 2002 2003 2004 2005
T
V
T/V
-12000
-10000
-8000
-6000
-4000
-2000
0
2000
4000
6000
2000 2001 2002 2003 2004 2005 T
V
T/V
91 Bron: Ooghe et al., 2003
131
GB3e: Totaal der activa (000 EUR) GB3f: Geplaatst Kapitaal (000 EUR)
0
10000
20000
30000
40000
50000
60000
70000
80000
90000
2000 2001 2002 2003 2004 2005
T
V
T/V
-25000
-20000
-15000
-10000
-5000
0
5000
10000
15000
20000
2000 2001 2002 2003 2004 2005
T
V
T/V
GB3g: Current ratio (x) GB3h: Winstmarge (%)
0,00
0,20
0,40
0,60
0,80
1,00
1,20
1,40
1,60
1,80
2,00
2000 2001 2002 2003 2004 2005
T
V
T/V
-100
-80
-60
-40
-20
0
20
2000 2001 2002 2003 2004 2005
T
V
T/V
GB3i: Rendabiliteit van het geplaatst kapitaal (%) GB3j: Return on capital employed (%)
-500
-400
-300
-200
-100
0
100
2000 2001 2002 2003 2004 2005
T
V
T/V
-50
-40
-30
-20
-10
0
10
20
30
2000 2001 2002 2003 2004 2005T
V
T/V
GB3k: Solvabiliteitsratio (%) GB3l: Werknemers
-60
-50
-40
-30
-20
-10
0
10
20
30
40
50
2000 2001 2002 2003 2004 2005
T
V
T/V
0
50
100
150
200
250
300
350
2000 2001 2002 2003 2004 2005
T
V
T/V
132
Tabel B3a: BALANCE SHEET (Tibotec) 2000 2001 2002 2003 2004 2005 A
Fixed Assets 11701 11222 10458 11130 10821 12342 Intagible Assets 666 546 241 160 158 195
Tangible Assets 11026 10667 10206 10510 10200 11683
Other fixed assets 9 9 11 460 463 464
Current assets 10375 6729 42095 33679 41676 22711 Stocks 112 131 138 156 162 127
Deptors 8228 5051 40664 30601 38934 20013
Other current assets 2035 1547 1293 2922 2580 2571
*Cash & cash equivalent 1362 1047 496 1571 692 280
Total assets 22076 17951 52553 44809 52497 35053
P
Shareholders funds -10387 -22482 7665 9219 10441 13104 Capital 1097 1107 30557 30557 30557 30557
Other shareholders funds -11484 -23589 -22892 -21338 -20116 -17453
Non current liabilities 7039 7980 7352 6940 6498 6020 Long term debt 7039 7734 7352 6940 6498 6020
Other non-current liabilities 0 246 0 0 0 0 Current liabilities 25424 32453 37536 28650 35558 15929 Loans 21492 26106 13306 14106 14106 164
Creditors 2158 2852 19455 8368 12981 7627
Other Current liabilities 1774 3495 4775 6176 8471 8138
Total assets 22076 17951 52553 44809 52497 35053
Working capital 6182 2330 21347 22389 26115 12513
Net current assets -15049 -25724 4559 5029 6118 6782
Number of employees 101 119 101 116 152 229
Tabel B3b: PROFIT AND LOSS ACCOUNT (Tibotec) 2000 2001 2002 2003 2004 2005
Operating revenue / turnover 9092 10313 27262 31909 42239 62002
Sales 1293 1009 24121 31076 41888 61693
Costs of goods sold n.a n.a n.a n.a n.a n.a
Gross profit n.a n.a n.a n.a n.a n.a
Other operating expenses n.a n.a n.a n.a n.a n.a
Operating P/L -7120 -9463 1293 2250 2496 3777 Financial revenue 88 391 889 529 71 58
Financial expensenses 1493 2426 1579 1267 1272 1128
Financial P/L -1405 -2035 -690 -738 -1201 -1070 P/L before tax -8525 -11498 603 1512 1295 2707 Taxation 4 1 3 0 2 -3
P/L after tax -8529 -11499 600 1512 1293 2710 Extr. And other revenue 0 0 246 348 0 0
Extr. And other expenses 0 596 149 306 71 47
Extr. And other P/L 0 -596 97 42 -71 -47 P/L for period -8529 -12095 697 1554 1222 2663
133
Export turnover n.a n.a n.a n.a n.a n.a
Material costs 147 449 311 466 393 368
Costs of employees 5848 8850 10265 11776 17908 26501
Depreciation 2297 2613 2300 2291 2177 2211
Intrest paid 1401 2340 1507 1238 1220 1052
Cash flow -6232 -9482 2997 3845 3399 4874
Added value 1021 1709 14772 16859 22529 32424
EBIT -7120 -9463 1293 2250 2496 3777
EBIDA -4823 -6850 3593 4541 4673 5988
GB3m: Toegevoegde Waarde (T) (000 EUR) GB3n: EBIT & EBIDA (T) (000 EUR)
0
5000
10000
15000
20000
25000
30000
35000
2000 2001 2002 2003 2004 2005
Added value
-12000
-10000
-8000
-6000
-4000
-2000
0
2000
4000
6000
8000
2000 2001 2002 2003 2004 2005 EBIT
EBIDA
Table B3c: Ratios (Tibotec) 2000 2001 2002 2003 2004 2005 Current ratio 0,41 0,21 1,12 1,18 1,17 1,43
Liquidity ratio (%) 0,4 0,2 1,12 1,17 1,17 1,42
Shareholders liquidity ratio (%) -1,48 -2,82 1,04 1,33 1,61 2,18
Solvency ratio (%) -47,05 n.s 14,59 20,57 19,89 37,38
Gearing (%) n.a n.a 269,51 228,29 197,34 47,19
Share funds per employee (000 EUR) n.s n.s 76 79 69 57 Work. Capital per employee (000 EUR) 61 20 211 193 172 55
Total assets per employee (000 EUR) 219 151 520 386 345 153
Profit margin (%) -93,81 -117,28 2,56 4,87 2,89 4,30
Return on shareholders funds (%) n.a n.a 7,87 16,4 12,4 20,66
Return on capital employed (%) n.a n.a 14,05 17,02 14,85 19,66
Return on total assets (%) -38,62 -64,05 1,15 3,37 2,47 7,72
Interest cover -5,08 -4,04 0,86 1,82 2,05 3,59
Stock turnover 81,18 78,73 197,55 204,54 260,73 488,2
Collection period (days) 326 176 537 345 332 116
Credit period (days) 85 100 257 94 111 44
Net Assets turnover 0 0 1,82 1,97 2,49 3,24
Costs of employees/oper. Rev. (%) 64,32 85,81 37,65 36,90 42,40 42,74
Operat. Rev. Per employee 90 87 270 275 278 271
Aver. Cost of empl./year(000 EUR) 58 74 102 102 118 116
Profit per employee 0 0 6 13 9 12
Cash Flow/ Turnover (%) -68,54 -91,94 10,99 12,05 8,05 7,86
Gross Margin (%) n.a n.a n.a n.a n.a n.a
EBIT Margin (%) -78,31 -91,76 4,74 7,05 5,91 6,09
EBIDA Margin (%) -53,05 -66,42 13,18 14,23 11,06 9,66
Export turnover/ Total turnover (%) n.a n.a n.a n.a n.a n.a
134
Tabel B3d: BALANCE SHEET ( Virco) 2000 2001 2002 2003 2004 2005 A
Fixed Assets 5957 4911 4054 3809 4907 5473 Intagible Assets 411 599 708 563 1331 1455
Tangible Assets 5541 4307 3344 3241 3565 4005
Other fixed assets 5 5 2 5 11 13
Current assets 5713 6707 15070 30517 21809 5679 Stocks 324 138 166 165 227 245
Deptors 4194 4707 13798 24049 19792 3559
Other current assets 1195 1862 1106 6303 1790 1875
*Cash & cash equivalent 634 1287 524 5430 912 257
Total assets 11670 11618 19124 34326 26716 11152
P
Shareholders funds 2385 2742 3272 3996 2536 465 Capital 868 900 900 2668 2668 2668
Other shareholders funds 1517 1842 2372 1328 -132 -2203
Non current liabilities 6156 3426 2932 2423 2223 2008 Long term debt 6156 3426 2932 2423 2223 2008
Other non-current liabilities 0 0 0 0 0 0
Current liabilities 3129 5450 12920 27907 21957 8679 Loans 1482 1522 1850 6152 6152 33
Creditors 1061 2226 8470 15071 9633 5229
Other Current liabilities 586 1702 2600 6684 6172 3417
Total assets 11670 11618 19124 34326 26716 11152
Working capital 3457 2619 5494 9143 10386 -1425
Net current assets 2584 1257 2150 2610 -148 -3000
Number of employees 79 74 39 48 60 76
Tabel B3e: PROFIT AND LOSS ACCOUNT (Virco)
2000 2001 2002 2003 2004 2005
Operating revenue / turnover 13325 12832 12505 16493 17911 22238
Sales 12098 12658 11478 16439 17842 22180
Costs of goods sold n.a n.a n.a n.a n.a n.a
Gross profit n.a n.a n.a n.a n.a n.a
Other operating expenses n.a n.a n.a n.a n.a n.a
Operating P/L 1514 1052 855 -294 -1190 -2187 Financial revenu 11 260 518 122 405 1379
Financial expensenses 419 398 350 931 775 1255
Financial P/L -408 -138 168 -809 -370 124 P/L before tax 1106 914 1023 -1103 -1560 -2063 Taxation 0 140 482 3 -170 2
P/L after tax 1106 774 541 -1106 -1390 -2065 Extr. And other revenue 5 7 54 81 45
Extr. And other expenses 7 424 65 20 115 2
Extr. And other P/L -2 -417 -11 61 -70 -2 P/L for period 1104 357 530 -1045 -1460 -2067
135
Export turnover n.a n.a n.a n.a n.a n.a
Material costs 1511 911 879 1018 1663 4321
Costs of employees 3937 4221 2263 3737 5082 6110
Depreciation 1420 1677 1642 1020 1172 1418
Intrest paid 393 375 342 391 486 1049
Cash flow 2524 2034 2172 -25 -288 -649
Added value 6854 6770 5259 4106 5110 6512
EBIT 1514 1052 855 -294 -1190 -2187
EBIDA 2934 2729 2497 726 -18 -769
GB3o: Toegevoegde Waarde (V) (000 EUR) GB3p: EBIT & EBIDA (V) (000 EUR)
0
1000
2000
3000
4000
5000
6000
7000
8000
2000 2001 2002 2003 2004 2005
Added value
-3000
-2000
-1000
0
1000
2000
3000
4000
2000 2001 2002 2003 2004 2005
EBIT
EBIDA
Tabel B3f: RATIOS (Virco) 2000 2001 2002 2003 2004 2005
Current ratio 1,83 1,23 1,17 1,09 0,99 0,65
Liquidity ratio (%) 1,72 1,21 1,15 1,09 0,98 0,63
Shareholders liquidity ratio (%) 0,39 0,8 1,12 1,65 1,14 0,23
Solvency ratio (%) 20,44 23,6 17,11 11,64 9,49 4,17
Gearing (%) 320,25 180,45 146,15 214,59 330,24 438,92
Share funds per employee (000 EUR) 30 37 84 83 42 6
Work. Capital per employee (000 EUR) 44 35 141 190 173 -19
Total assets per employee (000 EUR) 148 157 490 715 445 147
Profit margin (%) 8,3 7,12 8,18 -6,69 -8,71 -9,28
Return on shareholders funds (%) 46,37 33,33 31,27 -27,6 -61,51 -443,66
Return on capital employed (%) 17,55 20,9 22 -11,09 -22,57 -41
Return on total assets (%) 9,48 7,87 5,35 -3,21 -5,84 -18,5
Interest cover -2,08 -2,45 -0,75 2,5 2,81 3,85
Stock turnover 41,13 92,99 75,33 99,96 78,9 90,77
Collection period (days) 113 132 397 525 398 58
Credit period (days) 29 62 244 329 194 85
Net Assets turnover 1,58 2,08 2,02 2,57 3,76 8,99
Costs of employees/oper. Rev. (%) 29,55 32,89 18,10 22,66 28,37 27,48
Operat. Rev. Per employee 169 173 321 344 299 293
Aver. Cost of empl./year(000 EUR) 50 57 58 78 85 80
Profit per employee 14 5 14 -22 -24 -27
Cash Flow/ Turnover (%) 18,94 15,85 17,37 -0,15 -1,61 -2,92
Gross Margin (%) n.a n.a n.a n.a n.a n.a
EBIT Margin (%) 11,36 21,27 19,97 4,4 -0,1 -3,46
EBIDA Margin (%) 22,02 21,27 19,97 4,4 -0,1 -3,46
Export turnover/ Total turnover (%) n.a n.a n.a n.a n.a n.a
136
BIJLAGE 4: FINANCIËLE ANALYSE VAN DE HOLDING TIBOTEC & VIRCO
Hierna volgt een financiële analyse van Tibotec-Virco NV. “T-V NV is een
holdingmaatschappij die participaties aanhoudt in verschillende biotechnologiebedrijven. Sinds juli
2001 zijn op het niveau van Tibotec-Virco NV een aantal algemene diensten ondergebracht zoals
directie, financiën, human resources, IT, logistiek, enz…ten bate van alle groepsondernemingen. Deze
kosten worden doorgerekend aan de verschillende operationele groepsondernemingen” (T-V,
jaarrekening, 2005). De onderneming bezit een deelneming in:
� Galapagos N.V (16,95%),
� Tibotec INC (100%),
� Tibotec BVBA (99,99%),
� Tibotec Pharmaceuticals Ltd. (100%) en
� Virco BVBA, (99,90%)
Het is dan ook logisch dat het totaal der activa van Tibotec-Virco NV voornamelijk bestaat
uit financiële vaste activa (zie grafiek B4k of GB4k). De rest van de grafieken spreken voor zich, we
zien vooral een verbetering van de bedrijfsopbrengsten (GB4a) en kasstroom (GB4d), na de
overname van T-V door J&J in 2002.
GB4a: Bedrijfsopbrengsten –en kosten (000 EUR) GB4b: Winst/Verlies vóór belastingen (000 EUR)
0
5000
10000
15000
20000
25000
99-00 2001 2002 2003 2004 2005
O
K
-60000
-50000
-40000
-30000
-20000
-10000
0
10000
99-00 2001 2002 2003 2004 2005
W/V
GB4c: Winst na belastingen (000 EUR) GB4d: Kasstroom (000 EUR)
-60000
-50000
-40000
-30000
-20000
-10000
0
10000
99-00 2001 2002 2003 2004 2005
W/V
-10000
-8000
-6000
-4000
-2000
0
2000
4000
6000
99-00 2001 2002 2003 2004 2005CF
137
GB4e: Totaal der activa (000 EUR) GB4f: Geplaatst kapitaal (000 EUR)
0
50000
100000
150000
200000
250000
99-00 2001 2002 2003 2004 2005
TA
77500
78000
78500
79000
79500
80000
80500
81000
81500
82000
99-00 2001 2002 2003 2004 2005
GK
GB4g: Financiële kosten en opbrengsten (000 EUR) GB4h: Liquiditeitsratio in ruime zin (Current Ratio) &
in enge zin (Acid test) (000 EUR)92
0
2000
4000
6000
8000
10000
12000
99-00 2001 2002 2003 2004 2005
FO
FK
0
0,05
0,1
0,15
0,2
0,25
0,3
0,35
2002 2003 2004 2005
Current
acid
GB4i: Algemene schuldgraad (%)93 GB4j: Werknemers (in VTE)94
0,00
10,00
20,00
30,00
40,00
50,00
60,00
70,00
80,00
90,00
99-00 2001 2002 2003 2004 2005
AS (%)
0
10
20
30
40
50
60
70
2001 2002 2003 2004 2005
WNs
GB4k: Aandeel van Financiële Vaste Activa in het
totaal der activa (000 EUR) GB4l: Bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen
(000 EUR)
0
50000
100000
150000
200000
250000
99-00 2001 2002 2003 2004 2005
FVA
TA
0
1000
2000
3000
4000
5000
6000
7000
8000
9000
99-00 2001 2002 2003 2004 2005
PK
92 Current Ratio = (beperkte) vlottende activa / vreemd vermogen op korte termijn & Acid test = (vorderingen op ten hoogst één jaar + geldbeleggingen + liquide middelen) / schulden op ten hoogste één jaar 93 vreemd vermogen / totaal vermogen 94 Uitgedrukt in voltijdse equivalenten (VTE)
138
GB4m: Bruto Toegevoegde waarde (000 EUR)95 GB4n: Bruto- en Nettorendabiliteit van het totaal der activa vóór belastingen (%)96
-10000
-5000
0
5000
10000
15000
99-00 2001 2002 2003 2004 2005
BTW
-30
-20
-10
0
10
20
30
40
50
60
70
99-00 2001 2002 2003 2004 2005
Bruto (%)
Netto (%)
GB4o: BR (000 EUR)97 GB4p: NR (000 EUR)98
-12000
-10000
-8000
-6000
-4000
-2000
0
2000
4000
6000
99-00 2001 2002 2003 2004 2005
BR
-14000
-12000
-10000
-8000
-6000
-4000
-2000
0
2000
4000
99-00 2001 2002 2003 2004 2005
NR
GB4q: BFR (000 EUR)99 GB4r : NFR (000 EUR)100
0
2000
4000
6000
8000
10000
12000
99-00 2001 2002 2003 2004 2005
BFR
-35000
-30000
-25000
-20000
-15000
-10000
-5000
0
5000
10000
99-00 2001 2002 2003 2004 2005
NFR
95 Berekeningen: zie hieronder 96 Brutorendabiliteit van het totaal der activa vóór belastingen = Bruttoresultaat vóór niet-kaskosten, vóór financiële kosten en vóór belastingen / totaal der activa & Nettorendabiliteit van het totaal der activa vóór belastingen = nettoresultaat na niet kaskosten, vóór financiële kosten en vóór belastingen / totaal der activa 97 BR = Brutobedrijfsresultaat vóór niet-kaskosten 98 NR = Netto-resultaat na niet-kaskosten 99 BFR = Bruto financieel resultaat vóór niet-kaskosten 100 NFR = Netto financieel resultaat na niet-kaskosten
139
Tabel B4a: BALANS NA WINSTDELING CODES 99-00 (a) 2001 2002 2003 2004 2005
ACTIVA
VASTE ACTIVA 20/28 56073 149308 186423 185453 188134 75934
I. Oprichtingskosten 20
II. Immateriële vaste activa 21 26 30 250 194 238
III. Materiële vaste activa MVA 22/27 0 142 481 841 3375 5745
A. Terreinen en gebouwen 22 56 55 184 1550 3234
B. Installaties, machines en uitrusting 23 11
C. Leasing en soortgelijke rechten 24 86 426 657 1825 2500
D. Leasing en soortgelijke rechten 25
E. Overige materiële vaste activa 26
F. Activa in aanbouw en vooruitbelangen 27
IV. Financiële vaste activa FVA 28 56073 149140 185912 184362 184565 69951
A. Verbonden ondernemingen 280/1 51766 144624 181396 179846 180040 65426
1. Deelneming 280 11501 4389 62568 62383 62383 62383
2. Vorderingen 281 40265 140235 118828 117463 117657 3043
B. Ondernemingen waarmee een deelnemingsverhouding bestaat 282/3 4307 4516 4516 4516 4525 4525
1. Deelneming 282 2224 2224 4516 4516 4525 4525
2. Vorderingen 283 2083 2292
C. Andere financiële vaste activa 284/8 0 0 0 0 0 0
1. Aandelen 284
2. Vorderingen en borgtochten in contanten 285/8
VLOTTENDE ACTIVA 29/58 22811 35420 31813 39652 43827 10273
V. Vorderingen op meer dan één jaar 29 32 0 0 0 0 0
A. Handelsvordering 290 32
B. Overige vorderingen 291
VI. Voorraden en bestelling in uitvoering 3 0 0 0 0 0 0
A. Voorraden 30/36 0 0
1. Grond- en hulpstoffen 30/31
2. Goederen in bewerking 32
3. Gereed product 33
4. Handelsgoederen 34
5. Onroerende goederen bestemd voor verkoop 35
6. Vooruitbetalingen 36
B. Bestellingen in uitvoering 37
140
VII. Vorderingen op ten hoogste één jaar 40/41 1300 4158 16933 20092 18390 6507
A. Handelsvorderingen 40 16534 19739 18390 6505
B. Overige vorderingen 41 1300 4158 399 353 2
VIII. Geldbeleggingen 50/53 21071 23000 0 0 0 0
A. Eigen aandelen 50
B. Overige beleggingen 51/53 21071 23000
IX. Liquide middelen 54/58 337 1060 1177 312 622 705
X. Overlopende rekeningen 490/1 71 7202 13703 19248 24815 3061
TOTAAL DER ACTIVA 20/58 78884 184728 218236 225105 231961 86207
(a) 00 -99 heeft betrekking op het boekjaar dat de periode dekt van 14/07/1999 tot 31/12/2000, dus meer dan één kalenderjaar. codes 99-00 2001 2002 2003 2004 2005
PASSIVA
EIGEN VERMOGEN 10/15 78484 64966 52015 50774 50438 55109
I. Kapitaal 10 79041 81597 81597 81597 81597 81597
A. Geplaatst kapitaal 100 79041 81597 81597 81597 81597 81597
B. Niet-opgevraagd kapitaal (-) 101
II. Uitgiftepremies 11 35630 35630 35630 35630 35630
III. Herwaarderingsmeerwaarden 12
IV. Reserves 13 0 0 0 0 0 0
A. Wettelijke reserve 130
B. Onbeschikbare reserves 131 0 0 0 0 0 0
1. Voor eigen aandelen 1310
2. Andere 1311
C. Belastingvrije reserves 132
D. Beschikbare reserves 133
V. Overgedragen winst / verlies (-) 140 of 141 -557 -52261 -65212 -66453 -66789 -62118
VI. Kapitaalsubsidies 15
VOORZIENINGEN EN UITGESTELDE BELASTINGEN 16 0 1679 0 0 0 0
VII. A. Voorzieningen voor risico's en kosten 160/5 0 1679 0 0 0 0
1. Pensioenen en soortelijke verplichtingen 160
2. Belastingen 161
3. Grote herstellings- en onderhoudswerken 162
4. Overige risicos en kosten 163/5 1679
VII.B. Uitgestelde belastingen 168
141
SCHULDEN Schulden 17/49 400 118083 166221 174331 181523 31098
VIII. Schulden op meer dan één jaar 17 0 114529 0 0 0 0
A. Financiële schulden 170/4 0 114529 0 0 0 0
1. Achtergestelde leningen 170 114529
2. Niet-achtergestelde obligatieleningen 171
3. Leasingschulden en soortelijke schulden 172
4. Kredietinstellingen 173
5. Overige leningen 174
B. Handelsschulden 175 0 0 0 0 0 0
1. Leveranciers 1750
2. Te betalen wissels 1751
C. Ontvangen vooruitbetalingen op bestellingen 176
D. Overige schulden 178/9
IX. Schulden op ten hoogste één jaar 42/48 398 1765 163173 164236 164823 30865
A. Schulden op meer dan één jaar die binnen het jaar vervallen 42
B. Financiële schulden 43 0 160927 160927 160927 25358
1. Kredietinstellingen 430/8
2. Overige leningen 439 160927 160927 160927 25358
C. Handelsschulden 44 398 1356 1243 1366 1592 2759
1. Leveranciers 440/4 398 1356 1243 1366 1592 2759
2. Te betalen wissels 441
D. Ontvangen vooruitbetalingen op bestellingen 46
E. Schulden met betrekking tot belastingen, bezoldigingen en sociale lasten 45 408 1002 1942 2301 2748
1. Belastingen 450/3 267 195 701 872 543
2. Bezoldigingen en sociale lasten 454/9 141 807 1241 1429 2205
F. Overige schulden 47/48 1 1 1 3
X. Overlopende rekeningen 492/3 2 1789 3048 10095 16700 233
TOTAAL DER PASSIVA 10/49 78884 184728 218236 225105 231961 86207
142
Tabel B4b: HERWERKTE BALANS codes 99-00 2001 2002 2003 2004 2005
ACTIVA
I. Oprichtingskosten 20 0 0 0 0 0 0
II. Immateriële vaste activa 21 0 26 30 250 194 238
III. Materiële vaste activa 22/27 0 142 481 841 3375 5745
A. Terreinen en gebouwen 22 0 56 55 184 1550 3234
B. Installaties, machines en uitrusting 23 0 0 0 0 0 11
C. Leasing en soortgelijke rechten 24 0 86 426 657 1825 2500
D. Leasing en soortgelijke rechten 25 0 0 0 0 0 0
E. Overige materiële vaste activa 26 0 0 0 0 0 0
F. Activa in aanbouw en vooruitbelangen 27 0 0 0 0 0 0
IV. Financiële vaste activa 28 56073 149140 185912 184362 184565 69951
A. Verbonden ondernemingen 280 51766 144624 181396 179846 180040 65426
1. Deelneming 280/1 11501 4389 62568 62383 62383 62383
2. Vorderingen 280 40265 140235 118828 117463 117657 3043
B. Ondernemingen waarmee een deelnemingsverhouding bestaat 282/2 4307 4516 4516 4516 4525 4525
1. Deelneming 282 2224 2224 4516 4516 4525 4525
2. Vorderingen 283 2083 2292 0 0 0 0
C. Andere financiële vaste activa 284/8 0 0 0 0 0 0
1. Aandelen 284 0 0 0 0 0 0
2. Vorderingen en borgtochten in contanten 285 0 0 0 0 0 0
V. Vorderingen op meer dan één jaar 29 32 0 0 0 0 0
A. Handelsvordering 290 32 0 0 0 0 0
B. Overige vorderingen 291 0 0 0 0 0 0
(UITGEBREIDE) VASTE ACTIVAT 56105 149308 186423 185453 188134 75934
VI. Voorraden en bestelling in uitvoering 3 0 0 0 0 0 0
A. Voorraden 30/36 0 0 0 0 0 0
1. Grond- en hulpstoffen 30/31 0 0 0 0 0 0
2. Goederen in bewerking 32 0 0 0 0 0 0
3. Gereed product 33 0 0 0 0 0 0
4. Handelsgoederen 34 0 0 0 0 0 0
5. Onroerende goederen bestemd voor verkoop 35 0 0 0 0 0 0
6. Vooruitbetalingen 36 0 0 0 0 0 0
B. Bestellingen in uitvoering 37 0 0 0 0 0 0
143
VII. Vorderingen op ten hoogste één jaar 40/41 1300 4158 16933 20092 18390 6507
A. Handelsvorderingen 40 0 0 16534 19739 18390 6505
B. Overige vorderingen 41 1300 4158 399 353 0 2
VIII. Geldbeleggingen 50/53 21071 23000 0 0 0 0
A. Eigen aandelen 50 0 0 0 0 0 0
B. Overige beleggingen 51/53 21071 23000 0 0 0 0
X. Overlopende rekeningen 490/1 71 7202 13703 19248 24815 3061
REALISEERBARE ACTIVA 22442 34360 30636 39340 43205 9568
IX. Liquide middelen 54/58 337 1060 1177 312 622 705
(BEPERKTE) VLOTTENDE ACTIVA 22779 35420 31813 39652 43827 10273
TOTAAL DER ACTIVA 20/58 78884 184728 218236 225105 231961 86207
99-00 2001 2002 2003 2004 2005
PASSIVA
I. Kapitaal 79041 81597 81597 81597 81597 81597
A. Kapitaal 79041 81597 81597 81597 81597 81597
B. Niet-opgevraagd kapitaal 0 0 0 0 0 0
II. Uitgiftepremies 0 35630 35630 35630 35630 35630
III. Herwaarderingsmeerwaarden 0 0 0 0 0 0
IV. Reserves 0 0 0 0 0 0
A. Wettelijke reserve 0 0 0 0 0 0
B. Onbeschikbare reserves 0 0 0 0 0 0
1. Voor eigen aandelen 0 0 0 0 0 0
2. Andere 0 0 0 0 0 0
C. Belastingvrije reserves 0 0 0 0 0 0
D. Beschikbare reserves 0 0 0 0 0 0
V. Overgedragen winst / verlies (-) -557 -52261 -65212 -66453 -66789 -62118
VI. Kapitaalsubsidies 0 0 0 0 0 0
EIGEN VERMOGEN 78484 64966 52015 50774 50438 55109
VII. A. Voorzieningen voor risico's en kosten 0 1679 0 0 0 0
1. Pensioenen en soortelijke verplichtingen 0 0 0 0 0 0
2. Belastingen 0 0 0 0 0 0
3. Grote herstellings- en onderhoudswerken 0 0 0 0 0 0
4. Overige risicos en kosten 0 1679 0 0 0 0
B. Uitgestelde belastingen 0 0 0 0 0 0
144
VIII. Schulden op meer dan één jaar 0 114529 0 0 0 0
A. Financiële schulden 0 114529 0 0 0 0
1. Achtergestelde leningen 0 114529 0 0 0 0
2. Niet-achtergestelde obligatieleningen 0 0 0 0 0 0
3. Leasingschulden en soortelijke schulden 0 0 0 0 0 0
4. Kredietinstellingen 0 0 0 0 0 0
5. Overige leningen 0 0 0 0 0 0
B. Handelsschulden 0 0 0 0 0 0
1. Leveranciers 0 0 0 0 0 0
2. Te betalen wissels 0 0 0 0 0 0
C. Ontvangen vooruitbetalingen op bestellingen 0 0 0 0 0 0
D. Overige schulden 0 0 0 0 0 0
VREEMD VERMOGEN OP LANGE TERMIJN 0 116208 0 0 0 0
PERMANTENT VERMOGEN 78484 179495 52015 50774 50438 55109
IX. Schulden op ten hoogste één jaar 398 1765 163173 164236 164823 30865
A. Schulden op meer dan één jaar die binnen het jaar vervallen 0 0 0 0 0 0
B. Financiële schulden 0 0 160927 160927 160927 25358
1. Kredietinstellingen 0 0 0 0 0 0
2. Overige leningen 0 0 160927 160927 160927 25358
C. Handelsschulden 398 1356 1243 1366 1592 2759
1. Leveranciers 398 1356 1243 1366 1592 2759
2. Te betalen wissels 0 0 0 0 0 0
D. Ontvangen vooruitbetalingen op bestellingen 0 0 0 0 0 0
E. Schulden met betrekking tot belastingen, bezoldigingen en sociale lasten 0 408 1002 1942 2301 2748
1. Belastingen 0 267 195 701 872 543
2. Bezoldigingen en sociale lasten 0 141 807 1241 1429 2205
F. Overige schulden 0 1 1 1 3 0
X. Overlopende rekeningen 2 1789 3048 10095 16700 233
VREEMD VERMOGEN OP KORTE TERMIJN 400 3554 166221 174331 181523 31098
VREEMD VERMOGEN 400 119762 166221 174331 181523 31098
TOTAAL DER PASSIVA 78884 183049 218236 225105 231961 86207
145
Tabel B4c: RESULTATENREKENING Codes 99-00 2001 2002 2003 2004 2005
I. Bedrijfsopbrengsten 70/74 0 2532 11796 13232 16932 23753
A. Omzet 70
B. Wijziging in de voorraad goederen in bewerking en gereed product en in bestelling in uitvoering 71
C. Geproduceerde vaste activa 72
D. Andere bedrijfsopbrengsten 74 2532 11796 13232 16932 23753
II. Bedrijfskosten (-) 60/64 2458 15052 10946 11899 15437 21767
A. Handelsgoederen, grond- en hulpstoffen 60 0 0 0 0 0 0
1. Inkopen 600/8
2. Wijziging in de vooraad (toename -; afname +) 609
B. Diensten en diverse goederen 61 2058 11110 6290 5618 7470 11880
C. Bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen 62 2237 4542 5908 7300 8308
D. Afschrijvingen en waarde verminderingen op oprichtingskosten, op I en MVA 630 22 114 352 657 1494
E. Waardeverminderingen op voorraden, bestellingen in uitvoering en handelsvorderingen 631/4
F. Voorzieningen voor risico's en kosten 635/7 1679
G. Andere bedrijfskosten 640/8 400 4 21 10 85
H. Als herstructureringskosten geactiveerde bedrijfskosten (-) 649
III. Bedrijfswinst (+) 70/64 0 0 850 1333 1495 1986
Bedrijfsverlies (-) 64/70 -2458 -12520 0 0 0 0
IV. Financiele opbrengsten 75 2278 10016 9808 5898 6202 5650
A. Opbrengsten uit financiële vaste activa 750 1353 7176 8978 5603 5544 4670
B. Opbrengen uit vlottende activa 751 923 2524 285 10 3 3
C. Andere financiële opbrengsten 752/9 2 316 545 285 655 977
V. Financiële kosten (-) 65 261 6605 7754 8707 7677 5465
A. Kosten van schulden 650 217 6605 6976 6903 7014 5185
B. Waardeverminderingen op andere vlottende activa dan bedoeld onder II.E 651
C. Andere financiële kosten 652/9 44 778 1804 663 280
VI. Winst uit de gewone bedrijfsuitoefening, vóór belasting (+) 70/65 0 0 2904 0 20 2171
Verlies uit de gewone bedrijfsuitoefening, vóór belasting (-) 65/70 -441 -9109 0 -1476 0 0
VII. Uitzonderlijke opbrengsten 76 0 9 1348 115 0 2500
A. Terugneming van afschrijvingen en van waardeverminderingen op I en MVA 760
B. Terugneming van waardevermindering op FVA 761 2500
C. Terugneming van voorzieningen voor uitzonderlijke risico's en kosten 762 1346 115
D. Meerwaarde bij de realisatie van VA 763 9 2
146
E. Andere uitzonderlijke opbrengsten 764/9
VIII. Uitzonderlijke kosten 66 0 39412 17270 230 55 2
A. Uitzonderlijke afschrijvingen en waardeverminderingen op oprichtingskosten, op I en MVA 660
B. Waarde vermindering op FVA 661 39288 17270
C. Voorzieningen voor uitzonderlijke risico's en kosten 662
D. Minderwaarde bij realisatie van VA 663 2
E. Andere uitzonderlijke kosten 664/8 124 230 55
F. Als herstructureringskosten geactiveerde uitzonderlijke kosten 669
IX. Winst van het boekjaar vóór belasting (+) 70/66 0 0 0 0 0 4669
Verlies van het boekjaar vóór belasting (-) 66/70 -441 -48512 -13018 -1591 -35 0
IXbis.A Onttrekking aan (+) uitgestelde belastingen 780
IXbis.B. Overboeking naar (-) de uitgestelde belastingen 680
X. Belastingen op het resultaat (+) (-) 67/77 -116 0 67 350 -301 2
A. Belastingen (-) 670/3 -116 -49 -2 -350
B. Regularisering van belastingen en terugneming van voorzieningen voor belasting 77 116 352 49 2
XI. Winst van het boekjaar(+) 70/67 0 0 0 0 0 4671
Verlies van het boekjaar(-) 67/70 -557 -48512 -12951 -1241 -336 0
XII. Onttrekking aan belastingvrije reserves (+) 789
Overboeking naar belastingvrije reserves (-) 689
XIII. Te bestemmen winst van het boekjaar (+) 70/68 0 0 0 0 0 4671
Te verwerken verlies van het boekjaar (-) 68/70 -557 -48512 -12951 -1241 -336 0
Tabel B4d: HERWERKTE RESULTATENREKENING 99-00 2001 2002 2003 2004 2005
BEDRIJFSRESULTAAT
Verkopen 0 2532 11796 13232 16932 23753
I.A. Omzet 0 0 0 0 0 0
I.B. Andere bedrijfsopbrengsten 0 2532 11796 13232 16932 23753
Exploitatiesubsidies en compenserende bedragen (-) 0 0 0 0 0 0
+ I.B. Wijzingen in de vrr g.i.b en gereed product en in de bestellingen in uitvoering 0 0 0 0 0 0
+ I.C. Geproduceerde vaste activa 0 0 0 0 0 0
= BEDRIJFSOPBRENGSTEN EXCLUSIEF SUBSIDIES 0 2532 11796 13232 16932 23753
- intermediair verbruik 2058 11110 6290 5618 7470 11880
II. A. Handelsgoederen, grond- en hulpstoffen 0 0 0 0 0 0
1. Inkopen 0 0 0 0 0 0
2. Wijziging in voorraad (toename -; afname +) 0 0 0 0 0 0
147
II. B. Diensten en diverse goederen 2058 11110 6290 5618 7470 11880
= BRUTO TOEGEVOEGDE WAARDE BTW -2058 -8578 5506 7614 9462 11873
- Personeel en andere bedrijfskosten exclusief niet-kaskosten 400 2241 4542 5929 7310 8393
II.C. Bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen 0 2237 4542 5908 7300 8308
II.G. Andere bedrijfskosten 400 4 0 21 10 85
II. H Als herstructureringskosten geactiveerde bedrijfskosten (-) 0 0 0 0 0 0
Exploitatiesubsidies en compenserende bedragen (-) 0 0 0 0 0 0
= BRUTOBEDRIJFSRESULTAAT VOOR NIET-KASKOSTEN -2458 -10819 964 1685 2152 3480
- Bedrijfs-niet-kaskosten 0 1701 114 352 657 1494
II.D. Afschrijvingen en waarde verminderingen op oprichtingskosten, op I en MVA 0 22 114 352 657 1494
II.E. Waardeverminderingen op voorraden, bestellingen in uitvoering en handelsvorderingen 0 0 0 0 0 0
II.F. Voorzieningen voor risico’s en kosten 0 1679 0 0 0 0
Kapitaalsubsidies aangerekend op het resultaat (-) 0 0 0 0 0 0
= NETTOBEDRIJFSRESULTAAT NA NIET-KASKOSTEN -2458 -12520 850 1333 1495 1986
FINANCIEEL RESULTAAT
Financiële kasopbrengsten 2278 10016 9808 5898 6202 5650
IV. A. Opbrengsten uit financiële vaste activa 1353 7176 8978 5603 5544 4670
IV. B. Opbrengen uit vlottende activa 923 2524 285 10 3 3
Andere financiële opbrengsten exclusief kapitaal- en intrestsubsidies 2 316 545 285 655 977
- Andere fin (kas)kosten excl. disconto van vorderingen en voorzieningen met fin. Karakter 44 0 778 1804 663 280
= BRUTO FINANCIEEL RESULTAAT VOOR NIET-KASKOSTEN 2234 10016 9030 4094 5539 5370
- Financiële niet-kaskosten 0 39288 17270 0 0 -2500
V.B. Waardeverminderingen op andere vlottende activa dan bedoeld onder II.E 0 0 0 0 0 0
Voorzieningen met financieel karakter 0 0 0 0 0 0
VII.B. Terugneming van waardevermindereing op FVA (-) 0 0 0 0 0 2500
VIII.B. Waardeverminderingen op FVA 0 39288 17270 0 0 0
= NETTO FINANCIEEL RESULTAAT NA NIET-KASKOSTEN 2234 -29272 -8240 4094 5539 7870
UITZONDERLIJKE RESULTAAT
Uitzonderlijke kasopbrengsten 0 9 118 352 49 2
VII. D. Meerwaarde bij de realisatie van VA 0 9 2 0 0 0
VII. E. Andere uitzonderlijke opbrengsten 0 0 0 0 0 0
X.B. Regularisering van belastingen en terugneming van voorzieningen voor belastingen 0 0 116 352 49 2
-Uitzonderlijke kaskosten 0 124 0 230 405 301
VIII.E. Andere uitzonderlijke kosten 0 124 0 230 55 0
VIII.F. Als herstructureringskosten geactiveerde uitzonderlijke kosten (-) 0 0 0 0 0 0
Belastingen op het resultaat van vorige boekjaar 9138 0 0 0 0 350 301
148
= BRUTO UITZONDERLIJK RESULTAAT VOOR NIET-KASKOSTEN 0 -115 118 122 -356 -299
- Uitzonderlijke niet-kaskosten 0 0 -1346 -115 0 2
VII.A. Terugneming van afschrijvingen en van waardeverminderingen op I en MVA (-) 0 0 0 0 0 0
VII.C. Terugneming van voorzieningen voor uitzonderlijke risico's en kosten (-) 0 0 1346 115 0 0
VIII.A. Uitzonderlijke afschrijvingen en waardeverminderingen op oprichtingskosten, op I en MVA 0 0 0 0 0 0
VIII. C. Voorzieningen voor uitzonderlijke risico's en kosten 0 0 0 0 0 0
VIII.D. Minderwaarde bij realisatie van VA 0 0 0 0 0 2
IXbis.A. Onttrekking aan uitgestelde belastingen(-) 0 0 0 0 0 0
IXbis.B.Overboeking naar de uitgestelde belastingen 0 0 0 0 0 0
= NETTO UITZONDERLIJK RESULTAAT NA NIET-KASKOSTEN 0 -115 1464 237 -356 -301
TOTAAL RESULTAAT
BRUTOBEDRIJFSRESULTAAT VOOR NIET-KASKOSTEN -224 -918 10112 5901 7335 8551
- Niet-kaskosten 0 40989 16038 237 657 -1004
= NETTORESULTAAT NA NIET-KASKOSTEN, VOOR FINANCIËLE KOSTEN EN VOOR BELASTINGEN -224 -41907 -5926 5664 6678 9555
- Financiële kosten van het vreemd vermogen 217 6605 6976 6903 7014 5185
V.A. Kosten van schulden 217 6605 6976 6903 7014 5185
Disconto van vorderingen 0 0 0 0 0 0
Intrestsubsidies aangerekend op het resultaat (-) 0 0 0 0 0 0
= WINST OF VERLIES van het BOEKJAAR VOOR BELASTINGEN -441 -48512 -12902 -1239 -336 4370
- Belastingen op het resultaat van het boekjaar 116 0 49 2 350 0
= XI. WINST OF VERLIES VAN HET BOEKJAAR NA BELASTINGEN -557 -48512 -12951 -1241 -686 4370
XII. Onttrekking aan belastingvrije reserves (+)
Overboeking naar belastingvrije reserves (-)
= TE BESTEMMEN WINST OF TE VERWERKEN VERLIES VAN HET BOEKJAAR -557 -48512 -12951 -1241 -686 4370
Bron van de financiële analyse van de holding T/V: eigen berekeningen op basis van de jaarrekeningen van Tibotec-Virco van 2001 tot en met 2005 en volgens de methodologie van Ooghe & Van Wymeersch (2003) en Crijns (1998).