Inleiding en samenvatting Convergentieverslag 2004 · 3 ECB Convergentieverslag 2004 INLEIDING EN...

68
CONVERGENTIEVERSLAG 2004 INLEIDING EN SAMENVATTING

Transcript of Inleiding en samenvatting Convergentieverslag 2004 · 3 ECB Convergentieverslag 2004 INLEIDING EN...

Page 1: Inleiding en samenvatting Convergentieverslag 2004 · 3 ECB Convergentieverslag 2004 INLEIDING EN SAMENVATTING INHOUD INLEIDING EN SAMENVATTING 6 1 TOETSING VAN ECONOMISCHE CONVERGENTIE

C O N V E R G E N T I E V E R S L A G2 0 0 4

I N L E I D I N G E N S A M E N V AT T I N G

Page 2: Inleiding en samenvatting Convergentieverslag 2004 · 3 ECB Convergentieverslag 2004 INLEIDING EN SAMENVATTING INHOUD INLEIDING EN SAMENVATTING 6 1 TOETSING VAN ECONOMISCHE CONVERGENTIE

C O N V E R G E N T I E V E R S L A G2 0 0 4

In 2004 verschijntin alle publicaties

van de ECB een motief van het bankbiljet

van €100.

I N L E I D I N G E N S A M E N V A T T I N G

Page 3: Inleiding en samenvatting Convergentieverslag 2004 · 3 ECB Convergentieverslag 2004 INLEIDING EN SAMENVATTING INHOUD INLEIDING EN SAMENVATTING 6 1 TOETSING VAN ECONOMISCHE CONVERGENTIE

© Europese Centrale Bank, 2004

AdresKaiserstrasse 2960311 Frankfurt am MainDuitsland

PostadresPostfach 16 03 1960066 Frankfurt am MainDuitsland

Telefoon+49 69 1344 0

Websitehttp://www.ecb.int

Fax+49 69 1344 6000

Telex411 144 ecb d

Alle rechten voorbehouden.

Het maken van kopieën voor educatieveen niet-commerciële doeleinden istoegestaan, mits de bron wordt vermeld.

De afsluitingsdatum voor de in dit verslagopgenomen gegevens is 6 oktober 2004.

ISSN 1725-9347 (papier)ISSN 1725-955X (internet)

Page 4: Inleiding en samenvatting Convergentieverslag 2004 · 3 ECB Convergentieverslag 2004 INLEIDING EN SAMENVATTING INHOUD INLEIDING EN SAMENVATTING 6 1 TOETSING VAN ECONOMISCHE CONVERGENTIE

3ECB

Convergentieverslag2004

INLEIDINGEN

SAMENVATTING

INHOUDINLEIDING EN SAMENVATTING 6

1 TOETSING VAN ECONOMISCHECONVERGENTIE 71.1 Analysekader 71.2 De stand van de economische

convergentie 15

2 VERENIGBAARHEID VAN DE NATIONALEWETGEVING MET HET VERDRAG 26

3 SAMENVATTINGEN PER LAND 37

LIJST VAN TERMEN 60

Voor nadere informatie over de economische convergentie ende juridische verenigbaarheid, wordt verwezen naar deEngelse versie die u kunt raadplegen op http://www.ecb.int. Eenpapieren versie is verkrijgbaar blj de ECB.

Page 5: Inleiding en samenvatting Convergentieverslag 2004 · 3 ECB Convergentieverslag 2004 INLEIDING EN SAMENVATTING INHOUD INLEIDING EN SAMENVATTING 6 1 TOETSING VAN ECONOMISCHE CONVERGENTIE

4ECBConvergentieverslag2004

AFKORTINGEN

ANDEREbbp bruto binnenlands productBIB Bank voor Internationale BetalingenBPM5 IMF Balance of Payments Manual (5e editie)CD depositocertificaatc.i.f. c.i.f. aan de grens van het importerende landCPI consumptieprijsindexECB Europese Centrale BankEER effectieve wisselkoersEMI Europees Monetair InstituutEMU Economische en Monetaire UnieERM Europees WisselkoersmechanismeESCB Europees Stelsel van Centrale BankenESR 95 Europees Stelsel van Rekeningen 1995EU Europese UnieEUR eurof.o.b. f.o.b. aan de grens van het exporterende landHICP geharmoniseerde consumptieprijsindexHWWA Hamburgisches Welt-Wirtschafts-ArchivILO Internationale ArbeidsorganisatieIMF Internationaal Monetair FondsMFI monetaire financiële instellingNACE Rev. 1 statistische indeling van de economische bedrijvigheid in de

Europese GemeenschapNCB nationale centrale bankOESO Organisatie voor Economische Samenwerking en OntwikkelingPPI producentenprijsindexSITC Rev. 3 Standard International Trade Classification (revision 3)

Conform het binnen de Gemeenschap bestaande gebruik worden de landen van de EU in ditVerslag gerangschikt in alfabetische volgorde van de namen in de nationale talen.

BE België HU HongarijeCZ Tsjechië MT MaltaDK Denemarken NL NederlandDE Duitsland AT OostenrijkEE Estland PL PolenGR Griekenland PT PortugalES Spanje SI SloveniëFR Frankrijk SK SlowakijeIE Ierland FI FinlandIT Italië SE ZwedenCY Cyprus UK Verenigd KoninkrijkLV Letland JP JapanLT Litouwen US Verenigde StatenLU Luxemburg

LANDEN

Page 6: Inleiding en samenvatting Convergentieverslag 2004 · 3 ECB Convergentieverslag 2004 INLEIDING EN SAMENVATTING INHOUD INLEIDING EN SAMENVATTING 6 1 TOETSING VAN ECONOMISCHE CONVERGENTIE

INLEIDINGEN

SAMENVATTING

Page 7: Inleiding en samenvatting Convergentieverslag 2004 · 3 ECB Convergentieverslag 2004 INLEIDING EN SAMENVATTING INHOUD INLEIDING EN SAMENVATTING 6 1 TOETSING VAN ECONOMISCHE CONVERGENTIE

6ECBConvergentieverslag2004

INLEIDINGIn het dit jaar vervaardigde Convergentiever-slag overeenkomstig artikel 122, lid 2, van hetVerdrag tot oprichting van de Europese Ge-meenschap (het Verdrag) maakt de EuropeseCentrale Bank (ECB) gebruik van het kaderdat in het door het Europees Monetair Instituut(EMI) in maart 1998 en het door de ECB inmei 2000 en 2002 uitgebrachte Convergentie-verslag werd toegepast, om met betrekking tot11 lidstaten die geen deel uitmaken van heteurogebied te onderzoeken of een hoge graadvan houdbare convergentie is bereikt en te on-derzoeken of voldaan is aan de wettelijke ver-eisten waaraan de nationale centrale bankenmoeten voldoen om een integrerend onderdeelvan het Eurosysteem te worden.

De in dit verslag behandelde lidstaten zijn:Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen,Hongarije, Malta, Polen, Slovenië, Slowakijeen Zweden.

Na de invoering van de euro in 11 lidstaten op1 januari 1999 en in Griekenland op 1 januari2001, en de uitbreiding van de Europese Unie(EU) met tien nieuwe lidstaten op 1 mei 2004,nemen13 lidstaten nog niet volledig deel aande Economische en Monetaire Unie (EMU).Twee van deze lidstaten, te weten Denemar-ken en het Verenigd Koninkrijk, hebben eenbijzondere status. Conform de modaliteitenvan de aan het Verdrag gehechte protocollenhebben deze landen laten weten dat zij nietaan de op 1 januari 1999 ingegane derde fasevan de EMU zouden deelnemen. Dientenge-volge zijn geen convergentieverslagen overdeze twee lidstaten vereist, tenzij deze landenerom verzoeken. Aangezien geen verzoekhiertoe is ingediend, worden deze twee landenniet behandeld in het Convergentieverslag vandit jaar.

Met het vervaardigen van dit verslag voldoetde ECB aan het in artikel 122, lid 2, juncto ar-tikel 121, lid 1, van het Verdrag genoemdevereiste om aan de Raad van de Europese Unie(de Raad) ten minste om de twee jaar of opverzoek van een lidstaat met een derogatieverslag uit te brengen “over de vooruitgang

die door de lidstaten is geboekt bij de nako-ming van hun verplichtingen met het oog opde totstandbrenging van de Economische enMonetaire Unie”. Ditzelfde mandaat is ookaan de Europese Commissie verstrekt, en detwee verslagen zijn tegelijkertijd bij de Raadingediend.

Van cruciaal belang voor de beoordeling vanhet convergentieproces is de kwaliteit en inte-griteit van de onderliggende statistieken. Desamenstelling en rapportage van de statistie-ken, met name die welke de overheidsfinan-ciën betreffen, dienen niet gevoelig te zijn voorpolitieke en verkiezingscycli. De onderschei-den landen dienen de kwaliteit en integriteitvan hun statistieken als prioriteit te beschou-wen, over een goed toetsingskader te beschik-ken bij het samenstellen van deze statistieken,en minimumnormen toe te passen op het ge-bied van statistieken. Deze normen dienen terversterking van de onafhankelijkheid, integri-teit en aansprakelijkheid van de nationale bu-reaus voor de statistiek en tevens ter bevorde-ring van het vertrouwen in de kwaliteit van debegrotingsstatistieken. De normen en de toe-passing ervan kunnen bij het volgende Con-vergentieverslag opnieuw in ogenschouw wor-den genomen.

Na de Inleiding en de Samenvatting volgt eenoverzicht van de kernaspecten en de resultatenvan de toetsing van economische en juridischeconvergentie. Een meer gedetailleerde analysewordt in Hoofdstuk I en II gegeven. In Hoofd-stuk I wordt de mate van bereikte economi-sche convergentie in elk van de 11 betrokkenlidstaten onderzocht. In Hoofdstuk II wordt denationale wetgeving van elk van deze lidsta-ten, inclusief de statuten van de nationale cen-trale bank, onderzocht op de mate van ver-enigbaarheid met artikel 108 en 109 van hetVerdrag en de Statuten van het Europees Stel-sel van Centrale Banken (ESCB).

Page 8: Inleiding en samenvatting Convergentieverslag 2004 · 3 ECB Convergentieverslag 2004 INLEIDING EN SAMENVATTING INHOUD INLEIDING EN SAMENVATTING 6 1 TOETSING VAN ECONOMISCHE CONVERGENTIE

7ECB

Convergentieverslag2004

INLEIDINGEN

SAMENVATTING1.1 ANALYSEKADER

Voor het onderzoek naar de mate van econo-mische convergentie in de 11 betrokken lidsta-ten maakt de ECB gebruik van een per landtoegepast gemeenschappelijk analysekader.Het gemeenschappelijk analysekader is aller-eerst gebaseerd op de Verdragsbepalingen ende toepassing ervan door de ECB met betrek-king tot de prijsontwikkelingen, de begro-tingstekorten en schuldquoten, de wisselkoer-sen en de lange rente evenals andere factoren.Ten tweede is het gebaseerd op een reeks aan-vullende economische indicatoren die vanuiteen retrospectieve of toekomstgerichte bena-dering worden bezien en die als zinvol wordenbeschouwd voor een meer gedetailleerd onder-zoek naar de houdbaarheid van de convergen-tie. Kaders 1 tot en met 4 in deze paragraafbevatten naast een kort overzicht van de Ver-dragsbepalingen een methodologische toelich-ting bij de toepassing van deze bepalingendoor de ECB.

Verder bouwt dit verslag voort op de uitgangs-punten die in eerdere door de EMI en de ECBgepubliceerde verslagen zijn uiteengezet. Terwaarborging van de continuïteit en de gelijk-heid van behandeling worden dezelfde uit-gangspunten toegepast op de nieuwe lidstaten.In het bijzonder worden door de ECB een aan-tal leidraden gebruikt bij de toepassing van deconvergentiecriteria. Ten eerste worden de in-dividuele criteria strikt uitgelegd en toege-past. De achterliggende reden hiervan is dat decriteria als voornaamste doel hebben ervoor tezorgen dat slechts die lidstaten waarvan deeconomische omstandigheden bevorderlijkzijn voor het handhaven van de prijsstabiliteiten de levensvatbaarheid van het eurogebied, erdeel van kunnen uitmaken. Ten tweede vor-men de convergentiecriteria een samenhan-gend en geïntegreerd geheel en moet aan allecriteria worden voldaan; in het Verdrag staande criteria op gelijke voet en er is geen sprakevan enige rangorde. Ten derde moet aan deconvergentiecriteria worden voldaan op basisvan de huidige gegevens. Ten vierde dient detoepassing van de convergentiecriteria geba-

1 TOETSING VAN ECONOMISCHE CONVERGENTIEseerd te zijn op consistentie, transparantie eneenvoud. Bovendien wordt nogmaals bena-drukt dat het van essentieel belang is dat deconvergentiecriteria niet slechts op een speci-fiek tijdstip maar voortdurend worden ver-vuld. Derhalve wordt bij de landenonderzoe-ken uitgebreid ingegaan op de houdbaarheidvan convergentie.

Ten eerste worden de realisaties van, in begin-sel, de afgelopen acht jaar nader vanuit retro-spectief oogpunt bezien. Dit kan bijdragen toteen juistere bepaling van de mate waarin dehuidige prestaties het gevolg zijn van werke-lijke structurele aanpassingen, wat dan weermoet leiden tot een betere beoordeling van dehoudbaarheid van economische convergentie.Tegelijkertijd moet terdege rekening wordengehouden met het feit dat de historische gege-vens betreffende het merendeel van de nieuwelidstaten aanzienlijk beïnvloed kunnen zijndoor de overgang die deze landen hebbendoorgemaakt. Ten tweede wordt, voorzoverpassend, een toekomstgerichte benaderingtoegepast. In dit verband wordt opgemerkt datde houdbaarheid van gunstige economischeontwikkelingen in zeer hoge mate afhangt vangeëigende en duurzame beleidsreacties op be-staande en toekomstige uitdagingen. In het al-gemeen wordt benadrukt dat het waarborgenvan de houdbaarheid van economische conver-gentie afhangt van zowel het bereiken van eengoede uitgangspositie als van het na de invoe-ring van de euro gevoerde beleid.

Het gemeenschappelijk kader wordt vervol-gens op individuele basis op de 11 lidstatentoegepast. Deze landenonderzoeken, die zichrichten op de prestaties van iedere lidstaat,dienen afzonderlijk te worden behandeld, inovereenstemming met het gestelde in arti-kel 121.

Wat de prijsontwikkelingen betreft, worden deVerdragsbepalingen en de toepassing ervandoor de ECB uiteengezet in Kader 1.

Om de houdbaarheid van de prijsontwikkelin-gen meer in detail te kunnen beoordelen,

Page 9: Inleiding en samenvatting Convergentieverslag 2004 · 3 ECB Convergentieverslag 2004 INLEIDING EN SAMENVATTING INHOUD INLEIDING EN SAMENVATTING 6 1 TOETSING VAN ECONOMISCHE CONVERGENTIE

8ECBConvergentieverslag2004

Kader 1

PRIJSONTWIKKELINGEN

1 Verdragsbepalingen

Artikel 121, lid 1, eerste streepje, van het Verdrag vereist:

“het bereiken van een hoge mate van prijsstabiliteit; dit blijkt uit een inflatiepercentage datdicht ligt bij dat van ten hoogste de drie lidstaten die op het gebied van de prijsstabiliteit hetbest presteren”.

Artikel 1 van het Protocol betreffende de in artikel 121 van het Verdrag bedoelde convergentie-criteria bepaalt het volgende:

“Het in artikel 121, lid 1, eerste streepje, van het Verdrag bedoelde criterium inzake prijsstabi-liteit betekent dat een lidstaat een houdbare prijsontwikkeling heeft en een gemiddeld inflatie-percentage dat, gemeten over een periode van één jaar vóór het onderzoek, niet meer dan 1 ½procentpunt hoger ligt dan dat van ten hoogste de drie lidstaten die op het gebied van prijsstabi-liteit het best presteren. De inflatie wordt gemeten aan de hand van het indexcijfer van de con-sumptieprijzen op een vergelijkbare basis, rekening houdend met verschillen in de nationaledefinities.”

2 Toepassing van de Verdragsbepalingen

In het kader van dit verslag hanteert de ECB de Verdragsbepalingen als volgt:

– Ten eerste is, wat betreft “een gemiddeld inflatiepercentage, gemeten over een periode vanéén jaar vóór het onderzoek”, de inflatie berekend op basis van de stijging in het meest re-cente twaalfmaands gemiddelde van de geharmoniseerde consumptieprijsindex (HICP) tenopzichte van het daaraan voorafgaande twaalfmaands gemiddelde. Derhalve loopt, met be-trekking tot de inflatie, de in dit verslag beschouwde referentieperiode van september 2003tot en met augustus 2004.

– Ten tweede is aan het begrip “ten hoogste de drie lidstaten die op het gebied van prijsstabi-liteit het best presteren”, zoals toegepast bij de definitie van de referentiewaarde, inhoud ge-geven door gebruik te maken van het ongewogen rekenkundige gemiddelde van de inflatie-percentages in de volgende drie EU-landen: Finland (0,4%), Denemarken (1,0%) en Zweden(1,3%). Derhalve is het gemiddelde 0,9%, zodat, na bijtelling van 1½ procentpunt, de refe-rentiewaarde 2,4% is. De prijsontwikkelingen in Litouwen gedurende de verslagperiode,die als gevolg van een opeenhoping van specifieke factoren hebben geresulteerd in eentwaalfmaands gemiddelde van -0,2%, zijn als uitschieter beoordeeld. Dit cijfer is derhalvebuiten beschouwing gelaten bij de berekening van de referentiewaarde aangezien het andersgeleid zou hebben tot een vertekening van de referentiewaarde en afbreuk hebben gedaanaan het nut van de referentiewaarde als economisch belangrijk toetsingscriterium. Vermelddient te worden dat reeds in eerdere convergentieverslagen gerefereerd is aan het begrip“uitschieter”. Dit begrip houdt geen mechanische benadering in met uitsluiting van bepaal-de inflatiepercentages maar werd geïntroduceerd in het Convergentieverslag van 1998 van

Page 10: Inleiding en samenvatting Convergentieverslag 2004 · 3 ECB Convergentieverslag 2004 INLEIDING EN SAMENVATTING INHOUD INLEIDING EN SAMENVATTING 6 1 TOETSING VAN ECONOMISCHE CONVERGENTIE

9ECB

Convergentieverslag2004

INLEIDINGEN

SAMENVATTING

wordt de gemiddelde HICP-inflatie gedurendede twaalfmaands referentieperiode van sep-tember 2003 tot en met augustus 2004 bezienin het licht van de economische prestaties vande lidstaten op het terrein van prijsstabiliteitgedurende de afgelopen acht jaar. Hierbijwordt aandacht besteed aan de koers van hetmonetaire beleid, en in het bijzonder aan devraag of de monetaire autoriteiten zich primairhebben gericht op het bereiken en handhavenvan prijsstabiliteit, alsmede aan de door ande-re economische beleidsterreinen geleverdebijdrage. Bovendien worden de gevolgen vande macro-economische omgevingsfactorenvoor het bereiken van prijsstabiliteit in aan-merking genomen. De prijsontwikkelingenworden bezien in het licht van de vraag- enaanbodverhoudingen, waarbij onder meer aan-dacht wordt geschonken aan factoren die vaninvloed zijn op de arbeidskosten per eenheid

product en de invoerprijzen. Ten slotte wordende door andere relevante prijsindices (ondermeer de nationale consumptieprijsindex(CPI), de particuliere-consumptiedeflator, debbp-deflator en de producentenprijzen) aange-geven prijsontwikkelingen in ogenschouw ge-nomen. Bij de toekomstgerichte analyse wordtmet behulp van onder meer prognoses van gro-te internationale instellingen inzicht verschaftin de verwachte inflatoire ontwikkelingen inde nabije toekomst. Bovendien worden destructurele aspecten besproken die van belangzijn voor het handhaven van een klimaat datbevorderlijk is voor prijsstabiliteit na de over-gang op de euro.

Wat de begrotingsontwikkelingen betreft,worden de Verdragsbepalingen en de toepas-sing ervan door de ECB alsmede procedurelezaken uiteengezet in Kader 2.

de EMI om op geëigende wijze om te gaan met mogelijk significante vertekeningen in hetinflatiebeloop van individuele landen.

De inflatie wordt gemeten op basis van de HICP, die ontwikkeld is voor het beoordelen van deconvergentie met betrekking tot prijsstabiliteit op een onderling vergelijkbare basis (zie de sta-tistische bijlage bij Hoofdstuk I).

Page 11: Inleiding en samenvatting Convergentieverslag 2004 · 3 ECB Convergentieverslag 2004 INLEIDING EN SAMENVATTING INHOUD INLEIDING EN SAMENVATTING 6 1 TOETSING VAN ECONOMISCHE CONVERGENTIE

10ECBConvergentieverslag2004

Kader 2

BEGROTINGSONTWIKKELINGEN

1 Verdragsbepalingen

Artikel 121, lid 1, tweede streepje, van het Verdrag vereist:

“het houdbare karakter van de situatie van de overheidsfinanciën; dit blijkt uit een begrotings-situatie van de overheid zonder een buitensporig tekort als bedoeld in artikel 104, lid 6”. Arti-kel 2 van het Protocol betreffende de in artikel 121 van het Verdrag bedoelde convergentiecri-teria stelt dat dit criterium inhoudt “dat ten aanzien van de lidstaat op het tijdstip van het onder-zoek geen raadsbesluit krachtens artikel 104, lid 6, van het Verdrag is genomen waarin wordtvastgesteld dat er in de betrokken lidstaat een buitensporig tekort bestaat”.

Artikel 104 zet de procedure bij buitensporige tekorten uiteen. Conform artikel 104, lid 2 en 3,moet de Commissie een verslag opstellen indien een lidstaat de vereisten voor begrotingsdisci-pline niet vervult, met name als:

(a) de verhouding tussen het voorziene of feitelijke overheidstekort en het bruto binnenlandsproduct (bbp) een referentiewaarde (in het Protocol betreffende de procedure bij buitenspo-rige tekorten op 3% bbp gesteld) overschrijdt, tenzij:– hetzij de verhouding in aanzienlijke mate en voortdurend is afgenomen en een niveau

heeft bereikt dat de referentiewaarde benadert;– hetzij de overschrijding van de referentiewaarde slechts van uitzonderlijke en tijdelijke

aard is en de verhouding dicht bij de referentiewaarde blijft;

(b) de verhouding tussen de overheidsschuld en het bbp een bepaalde referentiewaarde (in hetProtocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten op 60% bbp gesteld) over-schrijdt, tenzij de verhouding in voldoende mate afneemt en de referentiewaarde in een be-vredigend tempo benadert.

In het verslag van de Commissie dient tevens rekening te worden gehouden met de vraag of hetoverheidstekort groter is dan de investeringsuitgaven van de overheid en worden alle andererelevante factoren in aanmerking genomen, met inbegrip van de economische en budgettairesituatie van de lidstaat op de middellange termijn. Voorts kan de Commissie een verslag op-stellen indien zij, ook al is aan de criteria voldaan, van mening is dat er gevaar voor een buiten-sporig tekort in een lidstaat aanwezig is. Het Economisch en Financieel Comité brengt adviesuit over het verslag van de Commissie. Uiteindelijk neemt de Raad van de EU, conform artikel104, lid 6, een besluit op aanbeveling van de Commissie en rekening houdend met de opmerkin-gen die de betrokken lidstaat eventueel wenst te maken, met gekwalificeerde meerderheid vanstemmen en na een algehele beoordeling te hebben uitgevoerd, of er al dan niet een buitenspo-rig tekort in een lidstaat bestaat.

2 Toepassing van de Verdragsbepalingen

De ECB geeft haar visie op de begrotingsontwikkelingen ten behoeve van het onderzoek naarde convergentie. Met betrekking tot de houdbaarheid neemt de ECB de kernindicatoren voor de

Page 12: Inleiding en samenvatting Convergentieverslag 2004 · 3 ECB Convergentieverslag 2004 INLEIDING EN SAMENVATTING INHOUD INLEIDING EN SAMENVATTING 6 1 TOETSING VAN ECONOMISCHE CONVERGENTIE

11ECB

Convergentieverslag2004

INLEIDINGEN

SAMENVATTING

Met betrekking tot de houdbaarheid van de be-grotingsontwikkelingen wordt de realisatie inhet referentiejaar 2003 bezien in het licht vande prestaties van de lidstaten gedurende de af-gelopen acht jaar. Allereerst wordt gekekennaar de ontwikkeling van de overheidsschuld-quote in die periode, alsmede naar de daaraanten grondslag liggende factoren, te weten hetverschil tussen de nominale bbp-groei en derente, het primaire begrotingssaldo en de te-kort-schuldaanpassingen. Een dergelijke be-nadering kan nadere informatie opleveren overde mate waarin de macro-economische omge-vingsfactoren, met name de combinatie vangroeivoet en rente, van invloed zijn geweestop de schulddynamiek. Tevens kan het meerinzicht geven in het effect van begrotingscon-solidatie zoals weerspiegeld in het primairebegrotingssaldo, en in de rol die bijzonderefactoren hebben gespeeld als onderdeel van detekort-schuldaanpassing. Daarnaast wordt destructuur van de overheidsschuld onder deloep genomen, met name die delen die eenkorte looptijd hebben respectievelijk in

vreemde valuta luiden, alsmede de ontwikke-ling daarvan. Door deze te vergelijken met hethuidige niveau van de schuldquote wordt degevoeligheid van de begrotingssaldi voor wis-selkoers- en renteveranderingen tot uitdruk-king gebracht.

Vervolgens wordt de ontwikkeling van de te-kortquote onderzocht. In dit verband dient inaanmerking te worden genomen dat de twaalf-maands mutatie in de tekortquote van een landgewoonlijk de resultante is van een verschei-denheid aan onderliggende factoren. Dezeworden veelal onderverdeeld in “conjuncture-le effecten” enerzijds, die de reactie van hettekort op mutaties in de “output gap” (het ver-schil tussen het feitelijke en het structurele ni-veau van het bbp) weerspiegelen, en “niet-conjuncturele effecten” anderzijds, die vaakworden gezien als de weerslag van structureleof permanente aanpassingen in het begrotings-beleid. Deze niet-conjuncturele effecten, diein dit verslag zijn gekwantificeerd, mogenechter niet zonder meer worden gezien als een

begrotingsontwikkelingen in de periode 1996 tot en met 2003 in ogenschouw, alsmede devooruitzichten en de uitdagingen op het terrein van de overheidsfinanciën en richt zij zich ophet verband tussen de ontwikkelingen in de tekort- en de schuldpositie.

Met betrekking tot artikel 104 vervult de ECB, in tegenstelling tot de Commissie, geen formelerol in de procedure bij buitensporige tekorten. Het verslag van de ECB maakt slechts meldingvan het feit of het land al dan niet onderworpen is aan een procedure bij buitensporige tekorten.

Met betrekking tot de Verdragsbepaling die vereist dat een schuldquote boven 60% bbp “involdoende mate afneemt en de referentiewaarde in een bevredigend tempo benadert”, onder-zoekt de ECB de vroegere en de huidige tendensen en levert een aantal illustratieve berekenin-gen gebaseerd op het analytische kader dat door de EMI en de ECB in eerdere convergentiever-slagen is ontwikkeld. Voor landen met schuldquoten tussen 60% en 80% bbp hebben deze bere-keningen betrekking op het mogelijke toekomstige beloop van de schuldquote bij verschillen-de scenario’s.

Het onderzoek van de begrotingsontwikkelingen is gebaseerd op gegevens die uit de nationalerekeningen zijn samengesteld, conform het Europees Systeem van Rekeningen 1995 (ESR 95).De tot dusverre bereikte harmonisatie van de statistieken van de overheidsfinanciën is onvol-doende (zie verder de statistische bijlage bij Hoofdstuk I). Het merendeel van de in dit verslaggepresenteerde cijfers is in oktober 2004 door de Commissie ter beschikking gesteld en omvatde financieringspositie van de overheid in 2002 en 2003 alsmede de projecties van de dienstenvan de Commissie voor 2004.

Page 13: Inleiding en samenvatting Convergentieverslag 2004 · 3 ECB Convergentieverslag 2004 INLEIDING EN SAMENVATTING INHOUD INLEIDING EN SAMENVATTING 6 1 TOETSING VAN ECONOMISCHE CONVERGENTIE

12ECBConvergentieverslag2004

algeheel gevolg van een structurele aanpas-sing van de begrotingspositie, aangezien zijtevens het effect van beleidsmaatregelen enbijzondere factoren zullen omvatten dieslechts een tijdelijke effect hebben op het be-grotingssaldo. Voor de lidstaten die per 1 mei2004 tot de EU zijn toegetreden zijn geen ge-lijksoortige ramingen van voor de conjunctuurgecorrigeerde begrotingssaldi beschikbaar.

De ontwikkeling van de overheidsuitgaven en–ontvangsten in het verleden wordt ook uitge-breid bekeken en de globale terreinen voortoekomstige begrotingsconsolidatie wordenweergegeven.

In een toekomstgerichte benadering wordt aande begrotingsplannen en recente prognosesvoor 2004 gerefereerd en wordt de begrotings-

strategie op de middellange termijn, zoals inhet Convergentieprogramma opgenomen, inde beschouwing betrokken. Dit omvat een be-oordeling van de projecties met betrekking tothet bereiken van een begrotingspositie nabijevenwicht of in overschot, zoals voorzien inhet stabiliteits- en groeipact. Daarnaast wor-den de risico’s op de lange termijn ten aanzienvan de houdbaarheid van de begrotingspositiebenadrukt, met name die welke in verband metdemografische ontwikkelingen voortvloeienuit de pensioenstelsels zonder kapitaaldekkingen die welke voortvloeien uit door de overheidafgegeven garanties.

Wat het beloop van de wisselkoersen betreft,worden de Verdragsbepalingen en de toepas-sing ervan door de ECB uiteengezet in Kader 3.

Kader 3

WISSELKOERSONTWIKKELINGEN

1 Verdragsbepalingen

Artikel 121, lid 1, derde streepje, van het Verdrag vereist:

“de inachtneming van de normale fluctuatiemarges van het wisselkoersmechanisme van hetEuropees Monetair Stelsel, gedurende ten minste twee jaar, zonder devaluatie ten opzichte vande munt van een andere lidstaat”.

Artikel 3 van het Protocol betreffende de in artikel 121 van het Verdrag bedoelde convergentie-criteria bepaalt het volgende:

“Het in artikel 121, lid 1, derde streepje, van het Verdrag bedoelde criterium inzake deelne-ming aan het wisselkoersmechanisme van het Europees Monetair Stelsel betekent dat een lid-staat ten minste gedurende de laatste twee jaren vóór het onderzoek zonder grote spanningen denormale fluctuatiemarges van het wisselkoersmechanisme van het Europees Monetair Stelselheeft kunnen aanhouden. Met name mag de betrokken lidstaat tijdens die periode de bilateralespilkoers van zijn valuta tegenover die van een andere lidstaat niet op eigen initiatief hebbengedevalueerd.”

2 Toepassing van de Verdragsbepalingen

Wat de wisselkoersstabiliteit betreft, onderzoekt de ECB of het land gedurende een periode vanten minste twee jaar vóór het convergentieonderzoek zonder grote spanningen heeft deelgeno-

Page 14: Inleiding en samenvatting Convergentieverslag 2004 · 3 ECB Convergentieverslag 2004 INLEIDING EN SAMENVATTING INHOUD INLEIDING EN SAMENVATTING 6 1 TOETSING VAN ECONOMISCHE CONVERGENTIE

13ECB

Convergentieverslag2004

INLEIDINGEN

SAMENVATTING

Drie van de in dit verslag behandelde lidstatenhebben vanaf 28 juni 2004 deelgenomen aanhet ERM II. De ontwikkeling van de valuta’svan de in dit verslag behandelde lidstatenwordt getoond ten opzichte van de euro gedu-rende de periode van oktober 2002 tot en metseptember 2004. De niveaus van oktober 2002die bij ontstentenis van een spilkoers vanhet ERM II voor illustratieve doeleinden alstoetsingscriterium worden gebruikt, zoalsovereengekomen in eerdere verslagen, houdengeen oordeel in ten aanzien van het passendeniveau van de wisselkoers. Bovengenoemdereferentieperiode komt overeen met de mini-mumperiode van twee jaar zoals genoemd inartikel 121, lid 1, van het Verdrag.

Naast de ontwikkeling van de nominale wis-selkoers ten opzichte van de euro wordt ookkort ingegaan op de houdbaarheid van de hui-dige wisselkoers. Dit gebeurt aan de hand vanhet beloop van de reële bilaterale en effectievewisselkoersen, de lopende rekening, de kapi-taalrekening en de financiële rekening van debetalingsbalans, het aandeel van het euroge-bied in de totale buitenhandel van het land ende netto internationale investeringspositie vanhet land gedurende langere periodes.

Wat de lange-renteontwikkelingen betreft, wor-den de Verdragsbepalingen en de toepassing er-van door de ECB uiteengezet in Kader 4.

men aan het ERM II (dat vanaf januari 1999 in de plaats kwam van het ERM), en met name of devaluta van dat land in die periode is gedevalueerd ten opzichte van de euro. In voorgaande ge-vallen van kortere deelnemingsperiodes heeft het EMI de wisselkoersontwikkelingen over eentweejaars referentieperiode beschreven, wat ook in dit verslag het geval is.

Bij de beoordeling van de wisselkoersstabiliteit ten opzichte van de euro wordt de nadruk ge-legd op de vraag of de koers zich dicht bij de spilkoers van het ERM II heeft bevonden terwijltevens rekening is gehouden met factoren die kunnen hebben geleid tot een appreciatie, het-geen overeenstemt met de in het verleden gevolgde benadering. In dit kader doet de breedte vande fluctuatiemarge binnen het ERM II geen afbreuk aan de beoordeling van het criterium vanwisselkoersstabiliteit.

Bovendien wordt op het al of niet uitblijven van “grote spanningen” in het algemeen ingegaandoor i) onderzoek te doen naar de mate waarin de wisselkoersen afwijken van de spilkoersenvan het ERM II ten opzichte van de euro; ii) gebruik te maken van indicatoren zoals dekorte-renteverschillen ten opzichte van het eurogebied en de ontwikkeling daarvan; en iii) derol van valuta-interventies in beschouwing te nemen. Aangezien het merendeel van de in ditverslag behandelde lidstaten niet deelneemt aan het ERM II, terwijl het voor die landen diesinds kort deelnemen aan het ERM II om slechts een zeer korte periode gaat, worden deze as-pecten in dit verslag niet uitgebreid behandeld.

Alle bilaterale wisselkoersen tijdens de referentieperiode van oktober 2002 tot en met september2004 zijn officiële referentiekoersen van de ECB (zie de statistische bijlage bij Hoofdstuk I).

Page 15: Inleiding en samenvatting Convergentieverslag 2004 · 3 ECB Convergentieverslag 2004 INLEIDING EN SAMENVATTING INHOUD INLEIDING EN SAMENVATTING 6 1 TOETSING VAN ECONOMISCHE CONVERGENTIE

14ECBConvergentieverslag2004

Kader 4

LANGE-RENTEONTWIKKELINGEN

1 Verdragsbepalingen

Artikel 121, lid 1, vierde streepje, van het Verdrag vereist:

“de duurzaamheid van de door de lidstaat bereikte convergentie en van zijn deelneming aan hetwisselkoersmechanisme van het Europees Monetair Stelsel, hetgeen tot uitdrukking komt inhet niveau van de rentevoet voor de lange termijn”.

Artikel 4 van het Protocol betreffende de in artikel 121 van het Verdrag bedoelde convergentie-criteria bepaalt het volgende:

“het in artikel 121, lid 1, vierde streepje, van het Verdrag genoemde criterium inzake de con-vergentie van het niveau van de rentevoet betekent dat een lidstaat, gemeten over een periodevan één jaar vóór het onderzoek, een gemiddelde nominale langetermijnrente heeft gehad dieniet meer dan 2 procentpunten hoger ligt dan die van ten hoogste de drie lidstaten die op hetgebied van prijsstabiliteit het best presteren. De rentevoet wordt gemeten op basis van langlo-pende staatsobligaties of vergelijkbare waardepapieren, rekening houdend met verschillen inde nationale definities.”

2 Toepassing van de Verdragsbepalingen

In het kader van dit verslag past de ECB de Verdragsbepalingen toe zoals hieronder uiteenge-zet:

- Ten eerste is met betrekking tot “een gemiddelde nominale langetermijnrente”, gemetenover “een periode van één jaar vóór het onderzoek”, de lange rente berekend als het reken-kundige gemiddelde over de meest recente twaalfmaands periode waarvoor HICP-gegevensbeschikbaar zijn. Derhalve loopt de in dit verslag beschouwde referentieperiode van sep-tember 2003 tot en met augustus 2004.

- Ten tweede is aan het begrip “ten hoogste de drie lidstaten die op het gebied van prijsstabi-liteit het best presteren”, zoals toegepast bij de definitie van de referentiewaarde, inhoud ge-geven door gebruik te maken van het ongewogen rekenkundige gemiddelde van de lange-rentevoeten in dezelfde drie landen die als basis dienden voor de berekening van de referen-tiewaarde voor het criterium inzake prijsstabiliteit (zie Kader 1). Gedurende de in dit ver-slag beschouwde referentieperiode waren de lange-rentevoeten in deze drie landen 4,2%(Finland), 4,4% (Denemarken) en 4,7% (Zweden); derhalve is het gemiddelde 4,4% zodat,na bijtelling van 2 procentpunten, de referentiewaarde 6,4% bedraagt.

De rentevoeten zijn gemeten op basis van geharmoniseerde lange rentes, die ten behoeve vande convergentietoetsing zijn ontwikkeld (zie de statistische bijlage bij Hoofdstuk I).

Page 16: Inleiding en samenvatting Convergentieverslag 2004 · 3 ECB Convergentieverslag 2004 INLEIDING EN SAMENVATTING INHOUD INLEIDING EN SAMENVATTING 6 1 TOETSING VAN ECONOMISCHE CONVERGENTIE

15ECB

Convergentieverslag2004

INLEIDINGEN

SAMENVATTINGZoals bovenstaand vermeld, wordt in het ver-slag uitdrukkelijk verwezen naar de “duur-zaamheid (…) van de convergentie”, tot uit-drukking komend in het niveau van de langerente. Derhalve worden de ontwikkelingen ge-durende de referentieperiode van september2003 tot en met augustus 2004 geplaatst in hetkader van het lange-rentebeloop gedurende deafgelopen acht jaar en van de belangrijkstefactoren die ten grondslag hebben gelegen aande ecarts ten opzichte van de lange-rente-niveaus in het eurogebied.

Ten slotte vereist artikel 121, lid 1, van hetVerdrag dat in het verslag ook rekening wordtgehouden met verscheidene andere factoren,te weten “de ontwikkeling van de Ecu, de re-sultaten van de integratie van de markten, desituatie en de ontwikkeling van de lopende re-keningen van de betalingsbalansen, en een on-derzoek naar de ontwikkeling van de loonkos-ten per eenheid product en andere prijsindica-toren”. Deze andere factoren worden hiernaonder de subparagrafen met betrekking tot debovengenoemde afzonderlijke criteria behan-deld. In het licht van de invoering van de euroop 1 januari 1999 wordt de ontwikkeling vande ecu niet meer besproken.

De bij de toepassing van de convergentiecrite-ria gebruikte statistische gegevens zijn ter be-schikking gesteld door de Commissie (zie ookde statistische bijlage bij Hoofdstuk I), in sa-menwerking met de ECB waar het de gegevensover de lange rente betreft. Gegevens inzakede convergentie van de prijs- en lange-rente-ontwikkelingen zijn opgenomen tot en met au-gustus 2004, de laatste maand waarvoor gege-vens van de geharmoniseerde consumptie-prijsindices (HICP’s) beschikbaar zijn. Watde wisselkoersen betreft, eindigt de in dit ver-slag beschouwde periode in september 2004,de laatste volledige maand vóór afsluiting vanhet onderzoek door de ECB. De gegevens overde begrotingsposities beslaan de periode tot enmet 2003. Deze gegevens zijn gevalideerddoor Eurostat als zijnde overeenkomend metde regels die in het Europees Systeem van Re-keningen 1995 (ESR95, tweede editie) zijn

vastgelegd. Hiermee wordt echter niet voor-uitgelopen op de beoordeling of de begro-tingsposities al dan niet als houdbaar moetenworden beschouwd. Ook is rekening gehoudenmet de projecties voor 2004 van de dienstenvan de Commissie, tezamen met de meest re-cente convergentieprogramma’s van de 11 lid-staten en andere informatie die beschouwdwordt als relevant voor een toekomstgerichtebeschouwing van de houdbaarheid van con-vergentie. In ogenschouw moet worden geno-men dat problemen inzake de beschikbaarheiden betrouwbaarheid van de in dit verslag ge-bruikte statistische gegevens ten aanzien vanvele landen de beoordeling van sommige eco-nomische indicatoren bemoeilijken.

1.2 DE STAND VAN DE ECONOMISCHECONVERGENTIE

Alle elf in dit Convergentieverslag beoordeel-de landen hebben een derogatie maar geen bij-zondere status met betrekking tot de derdefase van de EMU. Zij zijn derhalve conformhet Verdrag verplicht op de euro over te gaan,wat inhoudt dat zij ernaar moeten streven aanalle convergentiecriteria te voldoen.

De afgelopen twee jaar is de HICP-inflatie inde meeste door het onderzoek bestreken, nietaan het eurogebied deelnemende lidstaten be-trekkelijk laag geweest. Vanaf een niveau vanbijna 10% begin 1997 daalde de gewogen ge-middelde HICP-inflatie in deze landen totrond 2% medio 2002, en bleef vervolgens totbegin 2004 op dat niveau. De afgelopen maan-den is de HICP-inflatie echter aanzienlijk ge-stegen, in hoofdzaak als gevolg van hogere in-directe belastingen en door de overheid gere-guleerde prijzen in verband met de toetredingtot de EU, een snelle groei van de binnenland-se vraag en stijgende energieprijzen. Boven-dien zullen de krachtige binnenlandse vraagen de forse loonontwikkelingen van de afgelo-pen tijd in de naaste toekomst in veel landenwaarschijnlijk tot aanhoudende prijsstijgingenleiden. In reactie hierop hebben de centralebanken in enkele landen de officiële rente-

Page 17: Inleiding en samenvatting Convergentieverslag 2004 · 3 ECB Convergentieverslag 2004 INLEIDING EN SAMENVATTING INHOUD INLEIDING EN SAMENVATTING 6 1 TOETSING VAN ECONOMISCHE CONVERGENTIE

16ECBConvergentieverslag2004

tarieven verhoogd om zo de toenemenderisico’s van inflatie tegen te gaan.

Bovendien is de bij de begrotingsconsolidatiegeboekte voortgang in het algemeen te geringgeweest en staan de meeste landen nog voor detaak een situatie te verwezenlijken die, in eenbreder kader bezien, zou kunnen worden aan-gemerkt als houdbaar op de middellange ter-mijn. Met name is verdere aanzienlijke begro-tingsconsolidatie geboden om blijvend te kun-nen voldoen aan de begrotingscriteria en aande in het stabiliteits- en groeipact vervattedoelstelling voor de middellange termijn vaneen begrotingspositie nabij evenwicht of inoverschot. Thans bevinden zes landen zich ineen buitensporige-tekortsituatie. Hoewel deschuldquoten in alle lidstaten behalve tweethans onder de referentiewaarde liggen, zijnde schuldquoten in een aantal lidstaten die op1 mei 2004 tot de EU zijn toegetreden sneltoegenomen en vele van deze landen zien zichgesteld voor belangrijke structurele uitdagin-gen met betrekking tot de begroting, met nameten aanzien van staatsgaranties en toekomstigepensioenverplichtingen. Deze uitdagingenzijn, in combinatie met recente gevallen vanafgenomen begrotingsdiscipline en onzeker-heden met betrekking tot de toekomstige con-solidatie, sinds medio 2003 wellicht in toene-mende mate tot uitdrukking gekomen in hetbeloop van de rendementen op overheidsobli-gaties en in dat van de wisselkoersen.

Na een periode waarin de rendementen oplanglopende obligaties een aanzienlijke dalingvertoonden, zijn deze beginnen op te lopen enzijn in verscheidene landen die te kampen heb-ben met begrotingsproblemen en inflatiedrukde ecarts ten opzichte van het eurogebied ge-durende de referentieperiode toegenomen, het-geen de noodzaak benadrukt van verderemaatregelen om de duurzaamheid van de con-vergentie te versterken.

Wat de ontwikkeling van de wisselkoersen be-treft, heeft geen van de door het Convergentie-verslag van dit jaar bestreken landen geduren-de ten minste twee jaar voorafgaand aan het

huidige onderzoek aan het ERM II deelgeno-men. Estland, Litouwen en Slovenië zijn per28 juni 2004 tot het ERM II toegetreden. Alsde referentieperiode van twee jaar tot en metseptember 2004 als geheel wordt bezien, danblijkt dat de wisselkoersontwikkelingen ver-schillen hebben vertoond. In verscheidene ge-vallen zijn de wisselkoersen globaal stabielgeweest en zijn de korte-rente-ecarts ten op-zichte van het eurogebied gering gebleven. Inandere gevallen hebben zich grotere schom-melingen voorgedaan, die deels verband hiel-den met onzekerheden ten aanzien van devooruitzichten met betrekking tot de begro-tingsconsolidatie en hoge tekorten op de lo-pende rekening. In een aantal landen is het ge-zamenlijke tekort op de lopende rekening ende vermogensoverdrachtenrekening alsook debinnenlandse kredietgroei vanaf een hoog ni-veau verder toegenomen, als gevolg van een,door hoge loonstijgingen en lage rentevoetengevoede, sterke binnenlandse vraag. In demeeste gevallen was het uitgangsniveau vande binnenlandse kredietverlening echter laag,hetgeen een weerspiegeling vormde van hetbetrekkelijk lage niveau van financiële inter-mediatie.

Om een hoge mate van houdbare convergentiete bevorderen, moeten in de meeste landen dein het recente verleden ondernomen consolida-tiepogingen aanzienlijk worden opgevoerd. Infeite is in de meeste landen een gedecideerd envolgehouden corrigerend beleid van structure-le aard vereist. De noodzaak van blijvende be-leidsaanpassingen vloeit voort uit de gecombi-neerde last als gevolg van: (i) de betrekkelijkgrote publieke sector in vergelijking met an-dere landen met een vergelijkbaar inkomens-niveau per hoofd van de bevolking, (ii) hogevoorwaardelijke verplichtingen, (iii) verwach-te snelle, aanzienlijke demografische verande-ringen, en (iv) een hoge werkloosheid in ver-scheidene landen, die volgens de meeste ana-lyses grotendeels van structurele aard is.Bovendien kunnen in verscheidene van denieuwe lidstaten nog resterende problemen inverband met de overgang naar een markteco-nomie, zoals de aanpassing van de prijzen aan

Page 18: Inleiding en samenvatting Convergentieverslag 2004 · 3 ECB Convergentieverslag 2004 INLEIDING EN SAMENVATTING INHOUD INLEIDING EN SAMENVATTING 6 1 TOETSING VAN ECONOMISCHE CONVERGENTIE

17ECB

Convergentieverslag2004

INLEIDINGEN

SAMENVATTINGde door de markt bepaalde niveaus, en de con-vergentie van het inkomensniveau aanleidinggeven tot extra opwaartse druk op de prijzenen het concurrentievermogen verzwakken.

Wat de structurele uitdagingen op het terreinvan de overheidsfinanciën betreft, wordt op-gemerkt dat de overheidsinkomsten en –uitga-ven als percentage van het bbp in de meestedoor dit verslag bestreken landen hoog zijn invergelijking met die in andere landen met eenvergelijkbaar inkomensniveau per hoofd vande bevolking. Dit duidt erop dat de noodzake-lijke begrotingsconsolidatie zich wellicht inhoofdzaak zal moeten richten op het vermin-deren van de uitgavenverplichtingen. Het ver-hogen van de doelmatigheid en de werkgele-genheidsbevorderende aard van het belasting-en uitkeringsstelsel door het inbouwen vansterkere prikkels om te werken zou belangrijkaan de begrotingsconsolidatie kunnen bijdra-gen en tegelijkertijd de economische groei be-vorderen. Voorts duidt informatie van de Eu-ropese Commissie op aanzienlijke voorwaar-delijke begrotingsverplichtingen in de vormvan garanties in een aantal landen. Ten slottezal de demografische verschuiving als gevolgvan de vergrijzing in de meeste door dit ver-slag bestreken landen zelfs nog sterker zijndan gemiddeld binnen de EU. Hoewel in eenaantal landen is begonnen met hervormingenvan het pensioenstelsel, zal door dit stelselmaar ook dat van de gezondheidszorg in som-mige landen waarschijnlijk een aanzienlijkedruk op de begrotingspositie ontstaan.

Het is noodzakelijk hoge schuldquoten te ver-minderen en de snelle opwaartse tendens vande schuldquote in verscheidene landen te ke-ren, vooral in die landen waar de quote bovende referentiewaarde van 60% bbp ligt. Het isvan vitaal belang de schuldquote goed in dehand te houden, ten eerste om geloofwaardig-heid ten aanzien van de begroting op te bou-wen en de gevoeligheid voor veranderingen inrentevoeten te verminderen, die toeneemtnaarmate een groter deel van de schuld op kor-te termijn vervalt, en ten tweede om eenvoudi-ger het hoofd te kunnen bieden aan de in de

toekomst aan de begroting gestelde uitdagin-gen, zoals de toenemende begrotingslast alsgevolg van de vergrijzing, alsmede de uitda-gingen die op de middellange termijn voortko-men uit de noodzaak onrendabele overheids-bedrijven te herstructureren. Ten derde is hetnoodzakelijk begrotingsonevenwichtighedente redresseren om weer een zekere mate vanspeelruimte voor het begrotingsbeleid te ver-krijgen waardoor de landen in staat wordengesteld op negatieve conjuncturele ontwikke-lingen te reageren, wat betekent dat onder nor-male omstandigheden lage begrotingstekortenof begrotingsoverschotten nodig zijn om deautomatische stabilisatoren te kunnen latenwerken gedurende periodes van zwakke eco-nomische groei, waarbij dan toch het tekortonder de referentiewaarde van 3% bbp kanworden gehouden.

Wat de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt be-treft, is het van het grootste belang die vormenvan nationaal beleid te versterken die de wer-king van de arbeidsmarkt verbeteren door hetwegnemen van structurele belemmeringen. Ditis essentieel voor het verminderen van de aan-houdend hoge niveaus van werkloosheid, dieop de lange termijn niet als houdbaar kunnenworden beschouwd. Evenzo zou een beleid ge-richt op een snelle integratie van de product-markten en de financiële markten om effectie-ve concurrentie en voldoende beschikbaarheidvan risicokapitaal te waarborgen een gunstigeuitwerking hebben op de werkgelegenheid ende potentiële productiegroei. Een dergelijk be-leid zou de lidstaten ook beter in staat stellensnel en effectief te reageren op landenspecifie-ke ontwikkelingen en het algehele concurren-tievermogen te handhaven, en zou daarbij te-vens ten goede komen aan de houdbaarheidvan de overheidsfinanciën en de prijsstabili-teit.

HET CRITERIUM MET BETREKKING TOT DEPRIJSSTABILITEITGedurende de twaalfmaands referentieperiodetot en met augustus 2004 was de referentie-waarde 2,4%, berekend door 1,5 procentpuntop te tellen bij het ongewogen rekenkundige

Page 19: Inleiding en samenvatting Convergentieverslag 2004 · 3 ECB Convergentieverslag 2004 INLEIDING EN SAMENVATTING INHOUD INLEIDING EN SAMENVATTING 6 1 TOETSING VAN ECONOMISCHE CONVERGENTIE

18ECBConvergentieverslag2004

gemiddelde van de HICP-inflatie in Finland(0,4%), Denemarken (1,0%) en Zweden(1,3%). De prijsontwikkelingen in Litouwengedurende de referentieperiode, die leiddentot een twaalfmaands gemiddelde inflatie van-0,2% als gevolg van een opeenhoping vanspecifieke factoren, zijn als uitschieter be-schouwd en zijn derhalve niet in de bereke-ning van de referentiewaarde opgenomen (zieKader 1). Wat de prestaties van de afzonderlij-ke landen gedurende de referentieperiode be-treft, blijkt dat vijf van de elf beoordeelde lid-staten (Tsjechië, Estland, Cyprus, Litouwenen Zweden) een gemiddelde HICP-inflatie lie-ten optekenen die onder de referentiewaardelag. De HICP-inflatie in Polen (2,5%) en Malta(2,6%) lag respectievelijk net boven en bo-ven de referentiewaarde, terwijl de HICP-in-flatie aanzienlijk boven de referentiewaardelag in Slovenië (4,1%), Letland (4,9%), Hon-garije (6,5%) en Slowakije (8,4%) (zie Tabel A).

Een terugblik op de periode vanaf 1996 leertdat de betrekkelijk lage inflatie in enkele lan-den en de voortdurende convergentie van de in-flatievoeten die in de meeste nieuwe lidstatenis opgetreden, kan worden verklaard uit eenverscheidenheid aan gemeenschappelijke fac-toren. Ten eerste is dit, zoals in de verslagenover elk afzonderlijk land aangegeven, een ge-volg van een aantal belangrijke beleidskeuzen,met name die voor een op prijsstabiliteit ge-richte koers van het monetaire beleid. De natio-nale wetgeving is, met de keuze van prijsstabi-liteit als de primaire doelstelling van het mone-taire beleid, in de meeste nieuwe lidstaten enZweden aan de normen van de EU aangepast.Dit in tegenstelling tot andere beleidsterreinen,zoals het begrotingsbeleid en de loonontwikke-ling, die in het algemeen niet aan de prijsstabi-liteit ten goede zijn gekomen. Het gemiddeldebegrotingstekort is tot 2001 iets verbeterd(maar nog steeds boven 3% bbp gebleven) maaris sindsdien verslechterd als gevolg van de gro-te uitdagingen met betrekking tot de begrotingwaarvoor de meeste nieuwe lidstaten zich ziengesteld. Hoewel de loonstijgingen in de nieuwelidstaten gemiddeld genomen ten opzichte vande zeer hoge niveaus aan het begin van de be-

schouwde periode zijn vertraagd tot meer houd-bare niveaus, blijft de stijging van de arbeids-kosten per eenheid product in bijna alle landenhoog en is deze in de afgelopen jaren in veelgevallen versneld. Andere beleidskeuzen inverband met de aanvaarding van het regelge-vende kader van de EU (het acquis com-munautaire) hebben de handelsintegratie en definanciële integratie, de flexibiliteit van degoederenprijzen en de lonen, alsmede de fac-tormobiliteit versterkt op een wijze die prijssta-biliteit in de hand moet werken, hoewel deprijsliberalisering in bepaalde sectoren veelalheeft geleid tot een tijdelijke opwaartse druk opde prijzen. Ten tweede heeft het macro-econo-mische klimaat bijgedragen tot het verlichtenvan de prijsdruk in 1999 in Tsjechië, Estland,Letland, Litouwen en Slowakije, als gevolg vande Rusland-crisis, binnenlandse beleidsmaatre-gelen en dalende olieprijzen, terwijl de mondi-ale vertraging in 2001 and 2002 heeft bijgedra-gen aan een zwakke internationale prijsontwik-keling. Ten slotte hebben stijgende of globaalstabiele wisselkoersen in de meeste landen, inhet bijzonder tot en met 2001, bijgedragen aanhet verminderen van de prijsdruk, behalve inPolen en Slovenië in de afgelopen jaren en pe-riodiek ook in Hongarije.

Meer recentelijk, sinds ongeveer medio 2003,heeft de inflatie een stijgende tendens ver-toond in Tsjechië, Letland, Hongarije en Po-len, en sinds het voorjaar van 2004 ook in Est-land, Litouwen en Malta. Dit is het gevolg vaneen combinatie van een snelle groei van debinnenlandse vraag in al deze landen behalvePolen – tot uiting komend in hoge loonstijgin-gen en een snelle groei van de kredietverle-ning –, met de toetreding tot de EU verbandhoudende verhogingen van indirecte belastin-gen en door de overheid gereguleerde prijzen,en stijgende olieprijzen. In Polen en Tsjechiëis ook een rol gespeeld door stijgende prijzenvan voedingsmiddelen, terwijl van de depre-ciatie van de munteenheid in Polen een op-waartse druk is uitgegaan op de invoerprijzen.

Samenvattend kan worden gesteld dat ééngroep landen in de periode 1996-2003 werd

Page 20: Inleiding en samenvatting Convergentieverslag 2004 · 3 ECB Convergentieverslag 2004 INLEIDING EN SAMENVATTING INHOUD INLEIDING EN SAMENVATTING 6 1 TOETSING VAN ECONOMISCHE CONVERGENTIE

19ECB

Convergentieverslag2004

INLEIDINGEN

SAMENVATTINGgekenmerkt door een patroon van dalende in-flatie. Na in 1996-1997 zeer hoge niveaus vanrond of zelfs meer dan 10% te hebben bereikt,daalde de HICP-inflatie in Tsjechië, Estland,Letland en Litouwen tot minder dan 5% begin1999 om vervolgens in 2002 en begin 2003verder af te nemen – in Tsjechië and Litouwenzelfs tot minder dan nul. In Hongarije, Polenen Slovenië is de inflatie pas medio 2001 oflater tot onder de 5% gedaald. Meer recente-lijk heeft de inflatie in alle bovengenoemdelanden behalve Slovenië een opwaartse ten-dens laten zien. In een andere groep landenheeft de HICP-inflatie sinds 1996 geen duide-lijke tendens vertoond; de inflatie was gemid-deld lager dan 2% in Zweden, rond 3% inCyprus en Malta en rond 7,5% in Slowakije. Deinflatie werd soms duidelijk beïnvloed dooraanbodschokken, internationale prijsontwik-kelingen en veranderingen in door de overheidgereguleerde prijzen in deze landen.

Wat de nabije toekomst betreft, worden denieuwe lidstaten geconfronteerd met een aan-tal risico’s en uitdagingen met betrekking totde prijsstabiliteit. Hoewel de meeste van dezelanden in 2004 worden gekenmerkt door eenstijgende inflatie als gevolg van verhogingenvan indirecte belastingen en door de overheidgereguleerde prijzen, alsmede hogere olieprij-zen, zijn deze effecten naar verwachting gro-tendeels slechts tijdelijk. Gezien de verwachtestijging van zowel de buitenlandse als de bin-nenlandse vraag alsook van de bezettings-graad, doen zich risico’s voor van tweede-ronde-effecten op de lonen, waardoor de prijsstabili-teit op de middellange termijn onder druk kankomen te staan. Dit geldt met name voor lan-den die het desinflatieproces nog niet hebbenvoltooid en waar het begrotingsbeleid en deloonontwikkeling de prijsstabiliteit nog nietvoldoende steun bieden. Voor 2004 wordtvoor Cyprus, Litouwen en Zweden een inflatieverwacht van rond 2% of minder, en voorTsjechië, Estland en Malta is de prognose datde inflatie zal stijgen tot rond 3%, terwijl voorLetland, Polen en Slovenië een niveau vanrond 4% of meer wordt verwacht. Voor Hon-garije en Slowakije wordt voor 2004 zelfs een

niveau van 7 tot 8% verwacht. In 2005 zal deinflatie naar verwachting in de meeste landenafnemen, met name in die landen met de hoog-ste inflatie in 2004, naarmate de tijdelijke ef-fecten van de hogere indirecte belastingen endoor de overheid gereguleerde prijzen geleide-lijk wegebben. Aangezien voedingsmiddelenbinnen de consumptieve uitgaven in de meestenieuwe lidstaten nog steeds een belangrijkeplaats innemen, is het mogelijk dat de HICP-inflatie ook een wat hogere volatiliteit zal ver-tonen. Die nieuwe lidstaten waar de huidige ende verwachte inflatie hoog is, zullen de bin-nenlandse prijsdruk met betrekking tot ondermeer de loonkosten en het begrotingsbeleidgoed in de hand moeten houden. Verderemaatregelen op het terrein van het begrotings-beleid, met name de tenuitvoerlegging van ge-loofwaardige consolidatiestrategieën, zijn inde meeste gevallen noodzakelijk om een kli-maat dat prijsstabiliteit in de hand werkt tehandhaven, verder te versterken of tot stand tebrengen. Loonstijgingen moeten in de pas lo-pen met de groei van de arbeidsproductiviteitwaarbij tevens rekening moet worden gehou-den met de ontwikkelingen in concurrerendelanden. Bovendien moet het streven om deproduct- en arbeidsmarkten te hervormen,worden voortgezet in het licht van de nood-zaak de prijsdruk te verminderen en gunstigeomstandigheden te handhaven voor economi-sche expansie en werkgelegenheidsgroei. Tenslotte zal in de meeste nieuwe lidstaten het“catching up”-proces de komende jaren wel-licht een impact hebben op de inflatie, hoewelmoeilijk kan worden ingeschat hoe zwaar dieimpact precies zal zijn.

HET CRITERIUM MET BETREKKING TOT DEOVERHEIDSBEGROTINGWat de begrotingssituatie in de elf afzonder-lijke lidstaten in 2003 betreft, boekten tweelanden een begrotingsoverschot (Estland enZweden) en negen landen een begrotingste-kort. Van deze negen landen handhaafden erdrie (Letland, Litouwen en Slovenië) een be-grotingstekort onder de in het Verdrag vastge-legde referentiewaarde van 3%. Zes landen(Tsjechië, Cyprus, Hongarije, Malta, Polen en

Page 21: Inleiding en samenvatting Convergentieverslag 2004 · 3 ECB Convergentieverslag 2004 INLEIDING EN SAMENVATTING INHOUD INLEIDING EN SAMENVATTING 6 1 TOETSING VAN ECONOMISCHE CONVERGENTIE

20ECBConvergentieverslag2004

Slowakije) boekten tekorten boven de 3% bbpen bevinden zich in een buitensporige-tekort-situatie. In sommige landen hadden tijdelijkemaatregelen een aanzienlijke invloed op hettekort. Voor 2004 verwachten de diensten vande Europese Commissie een aanhoudend be-grotingsoverschot voor Estland en Zweden.Voor vier landen wordt een verminderd tekortverwacht, terwijl voor vijf landen de tekort-quote naar verwachting zal toenemen. Geenvan de landen die in 2003 een tekort boven dereferentiewaarde van 3% boekten, zal naarverwachting het tekort in 2004 tot onder diewaarde terugbrengen (zie Tabel A).

Wat de overheidsschuld betreft, hadden tweelanden in 2003 een schuldquote boven de refe-rentiewaarde van 60% bbp (Cyprus en Malta).In beide landen liet de quote in 2003 een stij-ging zien: in Cyprus bedroeg de schuldquote70,9%, 3,5 procentpunten boven het niveauvan 2002. In Malta bedroeg de schuldquote71,1%, wat een stijging van 8,4 procentpuntenbetekende, deels door een eenmalig effectals gevolg van de overdracht van schuldvan scheepswerven naar de overheids-begroting.

Een terugblik op de periode 1996-2003 leert dathet schuldniveau in de meeste landen aanzien-lijk is toegenomen. De schuldquote nam hetsterkst toe in Malta, Tsjechië en Slowakije,waar de stijging in de periode 1996-2003 res-pectievelijk ongeveer 31, 25 en 12 procentpun-ten bbp bedroeg. Alleen in Estland, Hongarijeen Zweden lag de schuldquote in 2003 onder dequote van het begin van de periode. De belang-rijkste oorzaken van de stijging van de schuld-quoten waren de hoge primaire tekorten en deaanzienlijke tekort-schuldaanpassingen. Insommige landen had het groei/rente-ecart ookeen opstuwende invloed op het schuldniveau.Meer recentelijk lijkt de schuldquote zich ineen aantal landen (Letland, Litouwen en Slo-wakije) te hebben gestabiliseerd rond de in2000 en 2001 bereikte niveaus, als gevolg vanlagere primaire tekorten en in sommige jarengunstige tekort-schuldaanpassingen.

Voor 2004 wordt verwacht dat de schuldquotein Estland en Zweden enigszins verder zal af-nemen en in Litouwen stabiel zal blijven.Voor de andere landen wordt een stijging ver-wacht, maar zal de schuldquote wel onder dereferentiewaarde van 60% blijven. Voor Cy-prus en Malta, waar de schuldquote reeds dereferentiewaarde van 60% overschrijdt, wordteen verdere stijging verwacht (zie Tabel A).

In alle thans met een tekort geconfronteerdelidstaten is verdere aanzienlijke consolidatievereist om blijvend te kunnen voldoen aan debegrotingscriteria en aan de in het stabiliteits-en groeipact vervatte doelstelling voor demiddellange termijn van een begrotingspositienabij evenwicht of in overschot. De zes landenmet een tekort hoger dan 3% bbp moeten dittot onder de referentiewaarde terugbrengen.Maar ook in de drie landen met een begro-tingstekort onder de referentiewaarde maarnog niet nabij evenwicht is consolidatie ver-eist. Om aan de in het pact vervatte doelstel-ling voor de middellange termijn te voldoen,is in alle landen met tekorten consolidatie ver-eist om de tekortquoten terug te brengen totonder de in de Convergentieprogramma’s ge-prognosticeerde waarden.

Als de houdbaarheid van de begrotingsontwik-keling in een breder kader wordt bezien, blijktdat er sterke argumenten zijn voor consolida-tie in de landen met tekorten. In Cyprus enMalta zou, afgezien van tekort-schuldaanpas-singen, het handhaven van de totale en de pri-maire tekorten op de huidige niveaus onvol-doende zijn om de schuldquoten te verminde-ren; dit zou tot een verdere stijging leiden. Ditgeldt ook voor Tsjechië, Hongarije en Polen,waar het handhaven van de huidige totale ofprimaire tekortquoten ertoe zou leiden dat deschuldquoten binnen een kort tijdsbestek totboven de referentiewaarde van 60% zoudenstijgen. Hetzelfde beleid zou ook in de reste-rende landen met begrotingstekorten leiden totstijgende schuldquoten, maar daar zouden dequoten in de afzienbare toekomst wél onderhet niveau van 60% bbp blijven.

Page 22: Inleiding en samenvatting Convergentieverslag 2004 · 3 ECB Convergentieverslag 2004 INLEIDING EN SAMENVATTING INHOUD INLEIDING EN SAMENVATTING 6 1 TOETSING VAN ECONOMISCHE CONVERGENTIE

21ECB

Convergentieverslag2004

INLEIDINGEN

SAMENVATTINGHET WISSELKOERSCRITERIUMGeen van de in het Convergentieverslag vandit jaar beoordeelde landen heeft gedurende degehele referentieperiode van oktober 2002 toten met september 2004 aan het ERM II deel-genomen. Derhalve hebben zij niet voldaanaan het in artikel 121 van het Verdrag vastge-legde vereiste van deelname gedurende eenperiode van ten minste twee jaar vóór het con-vergentieonderzoek. Met uitzondering vanZweden zijn de in dit verslag beoordeelde lan-den pas op 1 mei 2004 als lidstaten met eenderogatie tot de Europese Unie toegetreden.Sindsdien behandelt elke niet aan het euroge-bied deelnemende lidstaat het wisselkoersbe-leid als een aangelegenheid van gemeenschap-pelijk belang en heeft deze de mogelijkheidzich op elk gewenst moment aan te meldenvoor deelname aan het ERM II. Drie landen, teweten Estland, Litouwen en Slovenië, zijn per28 juni 2004 tot het wisselkoersmechanismetoegetreden; hun valuta’s hebben derhalve on-geveer drie maanden van de totale referentie-periode van twee jaar aan het ERM II deelge-nomen. Acht landen hebben hun valuta’s ge-durende deze periode buiten hetwisselkoersmechanisme gehouden, te wetenCyprus, Tsjechië, Hongarije, Letland, Malta,Polen, Slowakije en Zweden.

De drie aan het ERM II deelnemende valuta’s,te weten de Estlandse kroon, de Litouwse litasen de Sloveense tolar, zijn sinds de toetredingtot het mechanisme bij voortduring op of rondhun spilkoersen verhandeld. Na een zorgvuldi-ge beoordeling van de geschiktheid en dehoudbaarheid van de in Estland en Litouwenvan kracht zijnde currency boards, is erin toe-gestemd dat beide landen tot het ERM II toe-traden met handhaving van de desbetreffendecurrency boards, en wel als unilaterale ver-plichting, zodat geen extra verplichtingen aande ECB zijn opgelegd. In de periode vooraf-gaand aan deelname aan het ERM II hebben dekroon en de litas geen afwijkingen van hunrespectieve koppelingskoersen vertoond, ter-wijl gedurende de gehele referentieperiode dekorte-rente-ecarts ten opzichte van het euroge-bied gering zijn geweest. In de afgelopen jaren

heeft Estland echter grote tekorten geboekt opde lopende rekening en de vermogensover-drachtenrekening tezamen, die in 2003 12,7%bbp bedroegen en die tot uiting zijn gekomenin een belangrijke toename van de internatio-nale netto-passiefpositie van het land. In Li-touwen was het gezamenlijke tekort op de lo-pende rekening en de vermogensoverdrachten-rekening sinds 1998 afgenomen, maar is dittekort in 2003 weer iets opgelopen, en wel tot6,5% bbp. Voor beide landen was de overeen-komst aangaande deelname aan het ERM IIgebaseerd op een harde toezegging van de res-pectieve autoriteiten om een gezond begro-tingsbeleid te voeren, hetgeen van het grootstebelang is voor het bewaren van de macro-eco-nomische stabiliteit en het waarborgen van dehoudbaarheid van het convergentieproces. Bo-vendien hebben, met het oog op het verminde-ren van het tekort op de lopende rekening enhet waarborgen van de houdbaarheid van depositie op de lopende rekening, deze autoritei-ten erin toegestemd de binnenlandse krediet-groei te beperken en een effectief financieeltoezicht te waarborgen alsmede, in het geval,van Estland, loonmatiging te bevorderen.

In Slovenië is het monetaire beleid na de toe-treding tot het ERM II gericht geweest op eenbetrekkelijk stabiele eurokoers, om een eindete maken aan de geleidelijke waardedaling vande tolar ten opzichte van de euro. Sinds de toe-treding tot het wisselkoersmechanisme is detolar dan ook dichtbij de spilkoers gebleven.Als de referentieperiode als geheel wordt be-schouwd, dan blijkt dat de volatiliteit van dewisselkoers van de tolar ten opzichte van deeuro in het algemeen laag is geweest en tegenhet einde van 2003 en in 2004 zelfs tot eenzeer laag niveau is afgenomen. Terzelfder tijdbedroeg het korte-rente-ecart ten opzichte vanhet eurogebied, hoewel dit in 2003 en 2004 isafgenomen, in het derde kwartaal van 2004nog steeds 1,9 procentpunt. De toetreding vanSlovenië tot het ERM II was gebaseerd op eenharde toezegging van de Sloveense autoritei-ten om ook in de toekomst de noodzakelijkemaatregelen te nemen om de inflatie op eenhoudbare wijze omlaag te brengen, met name

Page 23: Inleiding en samenvatting Convergentieverslag 2004 · 3 ECB Convergentieverslag 2004 INLEIDING EN SAMENVATTING INHOUD INLEIDING EN SAMENVATTING 6 1 TOETSING VAN ECONOMISCHE CONVERGENTIE

22ECBConvergentieverslag2004

door verdere liberalisering van de door deoverheid gereguleerde prijzen en verdere des-indexering. Waakzaamheid blijft geboden omervoor te zorgen dat de binnenlandse kosten-ontwikkeling, met name die van de lonen, inde pas loopt met de groei van de arbeidspro-ductiviteit. Het begrotingsbeleid zal een cen-trale rol moeten spelen bij het beheersen vande door de vraag opgeroepen inflatoire druk endoor middel van financieel toezicht zal eenbijdrage moeten worden geleverd aan het in dehand houden van de binnenlandse krediet-groei.

De meeste van de valuta’s die buiten het ERM IIzijn gebleven, zijn ten opzichte van de euroverzwakt vergeleken met de gemiddelde ni-veaus van oktober 2002 die, bij ontstentenisvan een spilkoers binnen het ERM II, ter illus-tratie als toetsingscriteria worden gebruiktkrachtens een overeenkomst in eerdere versla-gen. Over het al dan niet passende niveau vandie wisselkoers wordt evenwel geen oordeelgegeven. Gedurende de beschouwde periodeonderging de Tsjechische kroon de meeste tijdeen geleidelijke depreciatie ten opzichte vande euro, die in de afgelopen maanden weerdeels ongedaan is gemaakt. De tekorten op deTsjechische lopende rekening en vermogens-overdrachtenrekening tezamen waren de afge-lopen jaren soms groot. De volatiliteit van dekoers van de kroon ten opzichte van de eurowas betrekkelijk hoog, terwijl het korte-rente-ecart meestentijds van geen betekenis was.

De Hongaarse forint en de Poolse zloty wer-den ook gedurende het grootste deel van de re-ferentieperiode tegen de euro verhandeld opeen lager niveau dan het gemiddelde van okto-ber 2002 en stegen in 2004 ook in waarde tenopzichte van de euro. Dit beloop hield deelsverband met onzekerheden met betrekking totde vooruitzichten voor het begrotingsbeleid inbeide landen, die zich deden gevoelen in eenhoge mate van wisselkoersvolatiliteit en grotekorte-rente-ecarts ten opzichte van het euroge-bied. Bovendien hebben beide landen de afge-lopen jaren tekorten geboekt op de lopende re-kening en de vermogensoverdrachtenrekening

tezamen; in het geval van Hongarije was spra-ke van grote tekorten. In het geval van Polenheeft de daling van het rente-ecart tussen Po-len en het eurogebied wellicht mede bijgedra-gen aan het betrekkelijk zwakke koersbeloopvan de zloty in 2003.

De waardedaling van de Letlandse lats en deMaltese lire gedurende de referentieperiodehield grotendeels verband met de wisselkoers-stelsels in deze landen. De lats is gekoppeldaan het bijzondere trekkingsrecht, terwijl deMaltese lire gekoppeld is aan een valutamandbestaande uit de euro, de Amerikaanse dollaren het Britse pond. Dientengevolge weerspie-gelt de depreciatie van de Letlandse en Malte-se valuta’s in hoofdzaak de waardestijging vande euro ten opzichte van de Amerikaanse dol-lar en, in geringere mate, ten opzichte van hetBritse pond (en de Japanse yen in het gevalvan Letland). Gezien het grote gewicht van deeuro in de Maltese valutamand, veroorzaaktede koersontwikkeling van de belangrijkste va-luta’s slechts een geringe mate van volatiliteitin de wisselkoers van de lire, terwijl de latsblootstond aan een betrekkelijk hoge mate vanvolatiliteit. Bovendien was het Maltese korte-rente-ecart ten opzichte van het eurogebiedbescheiden, terwijl in het geval van Letlanddit ecart aanzienlijk was.

Het beloop van de wisselkoers van de Slo-waakse kroon ten opzichte van de euro werdtot het derde kwartaal van 2003 gekenmerktdoor een aanvankelijke periode van globalestabiliteit, gevolgd door een geleidelijkewaardestijging van de kroon. Als gevolg daar-van werd de Slowaakse munt in september2004 verhandeld op een niveau dat boven hetgemiddelde van oktober 2002 lag. AangezienNárodná banka Slovenska van mening was datde appreciatie van de kroon te snel verliep,reageerde zij op deze druk met een verlagingvan de belangrijkste rentetarieven en met in-terventies op de valutamarkten, met inachtne-ming van de door haar gehanteerde doelstel-ling van prijsstabiliteit. De volatiliteit van dekoers van de Slowaakse kroon ten opzichtevan de euro was gedurende de referentieperio-

Page 24: Inleiding en samenvatting Convergentieverslag 2004 · 3 ECB Convergentieverslag 2004 INLEIDING EN SAMENVATTING INHOUD INLEIDING EN SAMENVATTING 6 1 TOETSING VAN ECONOMISCHE CONVERGENTIE

23ECB

Convergentieverslag2004

INLEIDINGEN

SAMENVATTINGde betrekkelijk hoog, en het korte-rente-ecartten opzichte van vergelijkbare activa in heteurogebied is aanzienlijk gebleven.

Ten slotte werden het Cyprische pond en deZweedse kroon gedurende de referentieperio-de verhandeld op een niveau dat dichtbij hetgemiddelde van oktober 2002 lag. Het korte-rente-ecart ten opzichte van het eurogebiedwas voor Zweedse activa onbeduidend maarbleef voor vergelijkbare Cyprische activa be-trekkelijk hoog, terwijl de wisselkoersvolatili-teit voor Cyprus zeer laag, maar voor Zwedenbetrekkelijk hoog was.

HET LANGE-RENTECRITERIUMGedurende de twaalfmaands referentieperiodetot en met augustus 2004 bedroeg de referen-tiewaarde 6,4%, berekend door 2 procentpun-ten op te tellen bij het ongewogen rekenkundi-ge gemiddelde van de lange rente in dezelfdedrie landen als bij de berekening van de refe-rentiewaarde voor het criterium met betrek-king tot de prijsstabiliteit, te weten Finland(4,2%), Denemarken (4,4%) en Zweden(4,7%). Gedurende de twaalfmaands referen-tieperiode tot en met augustus 2004 haddenacht van de beoordeelde lidstaten (Tsjechië,Cyprus, Letland, Litouwen, Malta, Slovenië,Slowakije en Zweden) een gemiddelde langerente die onder de referentiewaarde lag. Delange rente in Polen (6,9%) en Hongarije(8,1%) lag respectievelijk boven en ruim bo-ven de referentiewaarde (zie Tabel). Voor Est-land is geen geharmoniseerde lange rentevoetbeschikbaar als basis voor een beoordelingvan de mate van convergentie. Gezien het lageniveau van de overheidsschuld en op basis vaneen globale analyse van de financiële markten,zijn er echter geen aanwijzingen die zoudenkunnen leiden tot een negatieve beoordeling.

In 2001 en 2002 vertoonde de lange rente innegen van de tien beoordeelde landen (name-lijk in Tsjechië, Cyprus, Letland, Litouwen,Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowa-kije) globaal gezien een dalende tendens,waardoor de rente belangrijk dichter bij hetniveau in het eurogebied kwam te liggen. Deze

ontwikkeling was voornamelijk het gevolgvan een lage inflatoire druk, van de in demarkt levende perceptie aangaande deelnameaan de EU en aan het eurogebied en, in sommi-ge van de nieuwe lidstaten, ook van de toene-mende geloofwaardigheid van het monetairebeleid.1

In de loop van 2003 is deze tendens echteromgebogen en begon de lange rente in eenaantal landen af te wijken van de niveaus inhet eurogebied. Deze algemene ontwikkelingduurde voort tot het einde van de referentiepe-riode. De lange rente stabiliseerde zich begin2003 in Letland en Slowakije en rond medio2003 in Malta op niveaus boven die in het euro-gebied, als gevolg van toenemende inflatie-verschillen. In Cyprus en Tsjechië werd detendens naar afnemende lange-rente-ecartssterker omgebogen. In het geval van Cyprus isde lange rente medio 2004 belangrijk gestegendoor het besluit van de centrale bank vanCyprus om het belangrijkste rentetarief in april2004 met 1 procentpunt te verhogen, tegen deachtergrond van politieke onzekerheid als ge-volg van de herenigingonderhandelingen enhet toenemende begrotingstekort. De belang-rijkste oorzaken van de stijging van de Tsje-chische lange rente vanaf medio 2003 warengelegen in een toenemende inflatoire druk enonzekerheid omtrent de tenuitvoerlegging vanmaatregelen ter consolidatie van de begroting.In Hongarije en Polen week de lange rente ookbelangrijk af van de niveaus in het eurogebied.In Hongarije was de stijging van de lange ren-te vanaf juni 2003 in hoofdzaak het gevolg vanaanhoudende begrotingsonevenwichtigheden.In Polen begon de lange rente in juli 2003 testijgen, hoofdzakelijk als gevolg van groterwordende inflatieverschillen en toenemendeonzekerheid met betrekking tot de begroting.Litouwen en Slovenië waren de enige tweelanden waar de lange rente zich duidelijk bleefbewegen naar de vergelijkbare renteniveaus inhet eurogebied. De belangrijkste factoren die

1 Behalve voor Tsjechië, Slovenië and Zweden is 2001 het eerste jaarwaarover gegevens beschikbaar zijn met betrekking tot de lange rentedie als referentie dient. Voor Tsjechië zijn gegevens beschikbaarvanaf april 2000, voor Slovenië vanaf maart 2002.

Page 25: Inleiding en samenvatting Convergentieverslag 2004 · 3 ECB Convergentieverslag 2004 INLEIDING EN SAMENVATTING INHOUD INLEIDING EN SAMENVATTING 6 1 TOETSING VAN ECONOMISCHE CONVERGENTIE

24ECBConvergentieverslag2004

hieraan ten grondslag lagen, waren het gezon-de begrotingsbeleid en de in de markt levendeverwachting van een snelle deelname aan hetERM II, waar beide landen per 28 juni 2004lid van werden.

ANDERE FACTORENNaast de bovengenoemde convergentiecriteriaworden in het Convergentieverslag ook eenaantal andere factoren in aanmerking genomendie uitdrukkelijk in artikel 121, lid 1, van hetVerdrag worden genoemd, te weten de ontwik-keling van de Ecu, de resultaten van de inte-gratie van de markten, de situatie en de ont-wikkeling van de lopende rekeningen van debetalingsbalansen, en een onderzoek naar deontwikkeling van de loonkosten per eenheidproduct en andere prijsindicatoren. Deze fac-toren worden in de samenvattingen per landbehandeld, en wel in de paragrafen omtrent deafzonderlijke bovenvermelde criteria. In hetlicht van de invoering van de euro op 1 januari1999 wordt de ontwikkeling van de ecu nietmeer besproken.

Page 26: Inleiding en samenvatting Convergentieverslag 2004 · 3 ECB Convergentieverslag 2004 INLEIDING EN SAMENVATTING INHOUD INLEIDING EN SAMENVATTING 6 1 TOETSING VAN ECONOMISCHE CONVERGENTIE

25ECB

Convergentieverslag2004

INLEIDINGEN

SAMENVATTING

Bronnen: ECB, Eurostat en Europese Commissie.

1) Gemiddelde mutatie in procenten per jaar. De gegevens voor 2004 hebben betrekking op de periode september 2003 tot en met augustus 2004.

2) In procenten, jaargemiddelde. De gegevens voor 2004 hebben betrekking op de periode september 2003 tot en met augustus 2004.

3) In procenten bbp. Voor 2004 prognose van de Europese Commissie.

4) De referentiewaarde heeft voor de HICP-inflatie en de lange rente betrekking op de periode september 2003 tot en met augustus 2004 en voor

het tekort en de schuld van de algemene overheid op het jaar 2003.

Tabel A Economische convergentie- indicatoren

(met uitzondering van het wisselkoerscriterium)

Overschot (+) Brutoschuldof -tekort (-) van

HICP- Lange van de algemene de algemeneinflatie 1) rente 2) overheid 3) overheid 3)

Tsjechië 2002 1,4 4,9 - 6,8 28,82003 - 0,1 4,1 - 12,6 37,82004 1,8 4,7 - 5,0 37,9

Estland 2002 3,6 . 1,4 5,32003 1,4 . 3,1 5,32004 2,0 . 0,3 4,8

Cyprus 2002 2,8 5,7 - 4,6 67,42003 4,0 4,7 - 6,4 70,92004 2,1 5,2 - 5,2 72,6

Letland 2002 2,0 5,4 - 2,7 14,12003 2,9 4,9 - 1,5 14,42004 4,9 5,0 - 2,0 14,7

Litouwen 2002 0,4 6,1 - 1,5 22,42003 - 1,1 5,3 - 1,9 21,42004 - 0,2 4,7 - 2,6 21,4

Hongarije 2002 5,2 7,1 - 9,2 57,22003 4,7 6,8 - 6,2 59,12004 6,5 8,1 - 5,5 59,9

Malta 2002 2,6 5,8 - 5,9 62,72003 1,9 5,0 - 9,7 71,12004 2,6 4,7 - 5,2 73,8

Polen 2002 1,9 7,4 - 3,6 41,12003 0,7 5,8 - 3,9 45,42004 2,5 6,9 - 5,6 47,2

Slovenië 2002 7,5 - - 2,4 29,52003 5,7 6,4 - 2,0 29,42004 4,1 5,2 - 2,3 30,8

Slowakije 2002 3,5 6,9 - 5,7 43,32003 8,5 5,0 - 3,7 42,62004 8,4 5,1 - 3,9 44,5

Zweden 2002 2,0 5,3 - 0,0 52,62003 2,3 4,6 0,3 52,02004 1,3 4,7 0,6 51,6

Referentiewaarde 4) 2,4 % 6,4 % - 3 % 60 %

Page 27: Inleiding en samenvatting Convergentieverslag 2004 · 3 ECB Convergentieverslag 2004 INLEIDING EN SAMENVATTING INHOUD INLEIDING EN SAMENVATTING 6 1 TOETSING VAN ECONOMISCHE CONVERGENTIE

26ECBConvergentieverslag2004

2.1 INLEIDING

2.1.1 ALGEMENE OPMERKINGEN

Artikel 122, lid 2, van het Verdrag bepaalt datde ECB (alsmede de Commissie) ten minsteeens per twee jaar of op verzoek van een lid-staat met een derogatie verslag uitbrengt aande EU-Raad conform de in artikel 121, lid 1,vastgelegde procedure. Een dergelijk verslagdient onder meer een onderzoek te omvattennaar de verenigbaarheid van de nationale wet-geving van elke lidstaat met een derogatie,met inbegrip van de statuten van de nationalecentrale bank, met artikel 108 en artikel 109van het Verdrag en de Statuten van het ESCB(“Statuten”). Deze verplichting die van toe-passing is op lidstaten met een derogatiewordt ook wel “juridische convergentie” ge-noemd.

LIDSTATEN MET EEN DEROGATIE EN JURIDISCHECONVERGENTIEAlle lidstaten waarvan de nationale wetgevingin dit verslag wordt beoordeeld, hebben destatus van lidstaat met een derogatie.

Deze status heeft betrekking op elf lidstatendie nog niet conform het Verdrag op de euroals gemeenschappelijke munt zijn overgegaan.Denemarken en het Verenigd Koninkrijk wor-den apart behandeld (zie paragraaf 2.1.2 hier-onder). Aan Zweden is de status van lidstaatmet een derogatie toegekend door een besluitvan de EU-Raad van mei 1998. Wat de nieuwelidstaten betreft, stelt artikel 4 van de Aktebetreffende de toetredingsvoorwaarden:

“Vanaf de datum van toetreding neemt elkenieuwe lidstaat aan de Economische en Mone-taire Unie deel als lidstaat met een derogatiein de zin van artikel 122 van het EG-Verdrag.”

Gezien de status van deze landen als lidstatenmet een derogatie heeft de ECB derhalve inelk van de elf lidstaten het bereikte niveau vande juridische convergentie onderzocht alsme-de de maatregelen van wetgeving die door henreeds zijn genomen dan wel nog moeten wor-

den genomen met het oog op de verwezenlij-king van die doelstelling.

De beoordeling van de juridische convergentiestrekt ertoe de EU-Raad beter in staat te stel-len een besluit te nemen omtrent de vraag wel-ke lidstaten voldoen aan de noodzakelijkevoorwaarden voor de overgang op de gemeen-schappelijke munt. Deze voorwaarden hebbenop het juridische terrein met name betrekkingop de verwezenlijking van onafhankelijkheidvan de centrale bank en de integratie van denationale centrale banken in het Eurosysteem.

STRUCTUUR VAN DE JURIDISCHE BEOORDELINGBij de juridische beoordeling wordt globaalhet kader gevolgd van de eerdere verslagenvan de ECB en het EMI met betrekking tot dejuridische convergentie, met name de Conver-gentieverslagen van de ECB van 2002 (inzakeZweden) en 2000 (inzake Griekenland enZweden) en het Convergentieverslag van hetEMI van 1998. De verenigbaarheid van de na-tionale wetgeving wordt mede beoordeeld inhet licht van de aanpassingen van wetgevingdie vóór 30 september 2004 tot stand zijn ge-bracht.

2.1.2 DENEMARKEN EN HET VERENIGDKONINKRIJK

In dit verslag worden Denemarken en het Ver-enigd Koninkrijk, twee lidstaten met een bij-zondere status die nog niet op de euro zijnovergegaan, niet behandeld.

Het aan het Verdrag gehechte Protocol betref-fende enkele bepalingen inzake Denemarkenbepaalt dat de Deense regering de EU-Raad inkennis stelt van haar standpunt ten aanzienvan deelname aan de derde fase van de EMUalvorens de Raad zijn oordeel vormt overeen-komstig artikel 121, lid 2, van het Verdrag.Denemarken heeft reeds te kennen gegevenniet te zullen deelnemen aan de derde fase vande EMU. Overeenkomstig artikel 2 van hetProtocol wordt Denemarken derhalve behan-deld als een lidstaat met een derogatie. De im-plicaties daarvan voor Denemarken zijn uitge-

2 VERENIGBAARHEID VAN DE NATIONALE WETGEVINGMET HET VERDRAG

Page 28: Inleiding en samenvatting Convergentieverslag 2004 · 3 ECB Convergentieverslag 2004 INLEIDING EN SAMENVATTING INHOUD INLEIDING EN SAMENVATTING 6 1 TOETSING VAN ECONOMISCHE CONVERGENTIE

27ECB

Convergentieverslag2004

INLEIDINGEN

SAMENVATTINGwerkt in een besluit van de staatshoofden enregeringsleiders dat is genomen tijdens de inEdinburgh op 11 en 12 december 1992 gehou-den top. Dit besluit bepaalt dat Denemarken,overeenkomstig de Deense wet- en regelge-ving, zijn bestaande bevoegdheden op het mo-netaire-beleidsterrein behoudt, met inbegripvan de bevoegdheden van Danmarks National-bank op het gebied van het monetaire beleid.Aangezien artikel 108 van het Verdrag, con-form artikel 122, lid 3, van het Verdrag, opDenemarken van toepassing is, moet Dan-marks Nationalbank aan de eisen van onafhan-kelijkheid van de centrale bank voldoen. Inhet Convergentieverslag van het EMI van1998 werd geconcludeerd dat aan deze eis wasvoldaan. Als gevolg van de bijzondere statusis de Deense convergentie sinds 1998 nietmeer beoordeeld. Zolang Denemarken deEU-Raad niet in kennis stelt van een voorne-men op de gemeenschappelijke munt te willenovergaan, is noch de juridische integratie vanDanmarks Nationalbank in het ESCB nochaanpassing van wetgeving benodigd.

Volgens het aan het Verdrag gehechte Proto-col betreffende enkele bepalingen met betrek-king tot het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, is het VerenigdKoninkrijk niet verplicht om op de derde fasevan de EMU over te gaan, tenzij het deEU-Raad in kennis stelt van een voornemendaartoe. Op 30 oktober 1997 heeft het Vere-nigd Koninkrijk de Raad medegedeeld dat hetniet voornemens was om op 1 januari 1999over te gaan op de gemeenschappelijke munt(een situatie waarin sindsdien geen wijzigingis opgetreden). Dientengevolge is het Vere-nigd Koninkrijk uitgezonderd van de werkingvan enkele bepalingen van het Verdrag (waar-onder de artikelen 108 en 109) en de Statuten.Derhalve bestaat er thans geen wettelijke ver-plichting ervoor te zorgen dat de nationalewetgeving (waaronder de statuten van de Bankof England) verenigbaar is met het Verdrag ende Statuten.

2.2 REIKWIJDTE VAN DE AANPASSING

2.2.1 TERREINEN VAN AANPASSING

Voor de bepaling van de terreinen waarop aan-passing van de nationale wetgeving is vereist,wordt door de ECB het volgende algemene ka-der gehanteerd:

- verenigbaarheid met de bepalingen omtrentde onafhankelijkheid van de nationale cen-trale banken uit het Verdrag (artikel 108) ende Statuten (artikel 7 en artikel 14.2), als-mede met de bepalingen omtrent geheim-houding (artikel 38 van de Statuten), en

- de juridische integratie van de nationalecentrale banken in het Eurosysteem (metname met betrekking tot de artikelen 12.1en 14.3 van de Statuten).

2.2.2 “VERENIGBAARHEID” VERSUS“HARMONISATIE”

Artikel 109 van het Verdrag vereist dat de na-tionale wetgeving “verenigbaar” is met hetVerdrag en de Statuten; aan onverenigbaarhe-den moet derhalve een einde worden gemaakt.Deze verplichting wordt niet beïnvloed doorhet feit dat het Verdrag en de Statuten prevale-ren boven de nationale wetgeving noch doorde aard van de onverenigbaarheid.

Het vereiste dat de nationale wetgeving “vere-nigbaar” moet zijn, betekent niet dat het Ver-drag “harmonisatie” van de statuten van denationale centrale banken vereist, noch onder-ling noch met de Statuten. Nationale bijzon-derheden kunnen blijven bestaan. Krachtensartikel 14.4 van de Statuten is het nationalecentrale banken zelfs toegestaan andere func-ties te vervullen dan die welke omschrevenstaan in de Statuten, voorzover deze anderefuncties de doelstellingen en taken van hetESCB niet doorkruisen. Bepalingen in de sta-tuten van nationale centrale banken waardoordergelijke andere functies mogelijk zijn, vor-men een duidelijk voorbeeld van een situatiewaarin verschillen kunnen blijven bestaan. De

Page 29: Inleiding en samenvatting Convergentieverslag 2004 · 3 ECB Convergentieverslag 2004 INLEIDING EN SAMENVATTING INHOUD INLEIDING EN SAMENVATTING 6 1 TOETSING VAN ECONOMISCHE CONVERGENTIE

28ECBConvergentieverslag2004

term “verenigbaar” houdt veeleer in dat de na-tionale wetgeving en de statuten van de natio-nale centrale banken moeten worden aange-past om aan onverenigbaarheden met het Ver-drag en de Statuten een einde te maken en denoodzakelijke mate van integratie van de na-tionale centrale banken in het ESCB te waar-borgen. Met name moeten die bepalingen wor-den aangepast waardoor afbreuk wordt gedaanaan de onafhankelijkheid van de nationalecentrale bank zoals die in het Verdrag wordtomschreven en aan de rol van de nationalecentrale bank als integrerend onderdeel vanhet ESCB. Daartoe volstaat het derhalve nietalleen maar uit te gaan van het feit dat de Ge-meenschapswetgeving prevaleert boven de na-tionale wetgeving.

De in artikel 109 van het Verdrag vervatte ver-plichting heeft alleen betrekking op onver-enigbaarheden met de bepalingen van het Ver-drag en de Statuten. Nationale wetgeving dieonverenigbaar is met secundaire Gemeen-schapswetgeving dient evenwel uiteraard ookdaaraan te worden aangepast. Het feit dat deGemeenschapswetgeving prevaleert boven denationale wetgeving laat de verplichting totaanpassing van de nationale wetgeving onver-let. Deze algemene verplichting vloeit voortuit jurisprudentie van het Hof van Justitie.2

Het Verdrag en de Statuten van het ESCBschrijven niet de precieze wijze voor waaropde nationale wetgeving moet worden aange-past. Deze aanpassing kan tot stand wordengebracht door verwijzingen naar het Verdragen de Statuten, door het, met een verwijzing,opnemen van bepalingen daaruit, door hetschrappen van onverenigbaarheden of dooreen combinatie hiervan.

Voorts moet, als middel ter verwezenlijkingen handhaving van de verenigbaarheid van denationale wetgeving met het Verdrag en deStatuten, de ECB, conform artikel 105, lid 4,van het Verdrag en artikel 4 van de Statuten,door de Gemeenschapsinstellingen en de lid-staten worden geraadpleegd omtrent elk ont-werp van wettelijke bepaling op de gebieden

die onder haar bevoegdheid vallen. Vanaf 1mei 2004 geldt deze verplichting ook voor denationale wetgevende autoriteiten van denieuwe lidstaten. In Raadsbeschikking 98/415/EG van 29 juni 1998 worden de lidstatenuitdrukkelijk opgeroepen de noodzakelijkemaatregelen te nemen ter voldoening aan dezeverplichting.

2.3 ONAFHANKELIJKHEID VAN DE NATIONALECENTRALE BANKEN

Wat de onafhankelijkheid van de centralebank (en aangelegenheden inzake geheimhou-ding) betreft, moest de nationale wetgeving inde nieuwe lidstaten op 1 mei 2004 voldoenaan de desbetreffende bepalingen uit het Ver-drag en de Statuten; Zweden was verplicht denoodzakelijke aanpassingen te hebben vol-tooid vóór de oprichting van het ESCB op 1juni 1998.

2.3.1 ONAFHANKELIJKHEID VAN DE CENTRALEBANK

In 1997 heeft het EMI een lijst kenmerken vanonafhankelijkheid van de centrale bank opge-steld (zoals gedetailleerd beschreven in hetConvergentieverslag van het EMI van 1998),die toentertijd de grondslag hebben gevormdvoor de beoordeling van de nationale wetge-ving van de lidstaten, met name de statutenvan de nationale centrale banken. Onafhanke-lijkheid van de centrale bank omvat verschil-lende aspecten van onafhankelijkheid die af-zonderlijk moeten worden beoordeeld, te we-ten functionele, institutionele, personele enfinanciële onafhankelijkheid. De afgelopen ja-ren zijn deze aspecten van onafhankelijkheidvan de centrale bank nader uitgewerkt in ad-viezen van de ECB. Zij dienen als grondslagbij de beoordeling van de mate van convergen-tie van de nationale wetgeving van de nieuwelidstaten met het Verdrag en de Statuten (zieonderstaand).

2 Zie onder meer zaak 167/73, Commissie versus de Franse Republiek(“Code du Travail Maritime”).

Page 30: Inleiding en samenvatting Convergentieverslag 2004 · 3 ECB Convergentieverslag 2004 INLEIDING EN SAMENVATTING INHOUD INLEIDING EN SAMENVATTING 6 1 TOETSING VAN ECONOMISCHE CONVERGENTIE

29ECB

Convergentieverslag2004

INLEIDINGEN

SAMENVATTINGFUNCTIONELE ONAFHANKELIJKHEIDOnafhankelijkheid van de centrale bank isgeen doel op zich, maar dient ter verwezenlij-king van een doelstelling die duidelijk moetzijn vastgelegd en die alle andere doelstellin-gen te boven gaat. Functionele onafhankelijk-heid vereist dat er een helder en rechtszekervastgelegde primaire doelstelling is en dat decentrale bank is voorzien van de nodige mid-delen en instrumenten om die doelstelling, on-afhankelijk van alle andere autoriteiten, teverwezenlijken. De door het Verdrag vereisteonafhankelijkheid van de centrale bank weer-spiegelt het algemene inzicht dat de primairedoelstelling van prijsstabiliteit het best wordtgediend door een volledig onafhankelijke in-stelling met een exact geformuleerd mandaat.Onafhankelijkheid van de centrale bank is vol-ledig verenigbaar met de plicht van de centralebank om verantwoording omtrent haar beslui-ten af te leggen, wat weer van belang is voorhet vergroten van het vertrouwen in de onaf-hankelijke status. Dit brengt de noodzaak meevan transparantie en dialoog met derden.

Wat het tijdstip van de voltooiing van de aan-passingen betreft, is het Verdrag niet conse-quent met betrekking tot de vraag of de natio-nale centrale banken van de nieuwe lidstatenreeds vanaf 1 mei 2004 hadden moeten vol-doen aan de in artikel 105, lid 1, van het Ver-drag en artikel 2 van de Statuten uiteengezetteprimaire doelstelling van prijsstabiliteit of datdit een juridisch vereiste is dat slechts bijovergang op de euro van kracht wordt. Hoewelartikel 105, lid 1, van het Verdrag niet vantoepassing is op lidstaten met een derogatie(zie artikel 122, lid 3), is artikel 2 van de Sta-tuten wél van toepassing op deze lidstaten (zieartikel 43, lid 1, a contrario). Gezien dezedubbelzinnigheid is de ECB van mening dat destatuten van de nationale centrale banken vande nieuwe lidstaten vanaf 1 mei 2004 prijssta-biliteit als primaire doelstelling moesten heb-ben. Dit vloeit voort uit het feit dat een van deleidende principes van de Gemeenschap, teweten prijsstabiliteit (artikel 4, lid 3, van hetVerdrag), ook geldt in lidstaten met eenderogatie. Het vloeit ook voort uit het feit dat,

conform het Verdrag, alle lidstaten moetenstreven naar macro-economische convergen-tie, met inbegrip van prijsstabiliteit, een stre-ven dat wordt gesteund door de regelmatig uit-gebrachte verslagen van de ECB en de Com-missie. Deze benadering is ook gebaseerd opde ratio legis van de vereiste onafhankelijk-heid van de centrale bank, die alleen gerecht-vaardigd is als de algehele doelstelling vanprijsstabiliteit prevaleert.

De in dit verslag gegeven beoordelingen perland gaan derhalve uit van de plicht van denationale centrale banken van de nieuwe lid-staten om vanaf 1 mei 2004 prijsstabiliteit tehandhaven. Voor Zweden geldt een dergelijkeverplichting reeds sinds 1 juni 1998.

INSTITUTIONELE ONAFHANKELIJKHEIDIn artikel 108 van het Verdrag en artikel 7 vande Statuten wordt uitdrukkelijk verwezen naarhet beginsel van institutionele onafhankelijk-heid. Deze artikelen verbieden de nationalecentrale banken en de leden van hun besluit-vormende organen instructies te vragen aandan wel te aanvaarden van instellingen of or-ganen van de Gemeenschap, regeringen vanlidstaten of enig ander orgaan. Bovendienwordt het daarin aan de instellingen en orga-nen van de Gemeenschap en de regeringen vande lidstaten verboden te trachten invloed uit teoefenen op de leden van de besluitvormendeorganen van de nationale centrale banken wierbesluiten gevolgen kunnen hebben voor devervulling door de nationale centrale bankenvan hun met het ESCB verband houdende ta-ken. In dit kader is de ECB van mening datbepaalde rechten van derden onverenigbaarzijn met het Verdrag en/of de Statuten. Tervoldoening aan de onderstaand omschrevenverboden kunnen aanpassingen nodig zijn.

Ongeacht of de nationale centrale bank is ge-organiseerd als overheidsorgaan, als publiek-rechtelijk orgaan of gewoon als naamloze ven-nootschap, bestaat het risico dat, via de uitoe-fening van eigendomsrechten, door deeigenaar invloed kan worden uitgeoefend opde besluitvorming met betrekking tot met het

Page 31: Inleiding en samenvatting Convergentieverslag 2004 · 3 ECB Convergentieverslag 2004 INLEIDING EN SAMENVATTING INHOUD INLEIDING EN SAMENVATTING 6 1 TOETSING VAN ECONOMISCHE CONVERGENTIE

30ECBConvergentieverslag2004

ESCB verband houdende taken. Een dergelij-ke invloed, ongeacht of deze wordt uitgeoe-fend via de rechten van aandeelhouders of an-derszins, kan de onafhankelijkheid van de na-tionale centrale bank aantasten en moet, omdeze onafhankelijkheid te bewaren, wettelijkworden beperkt.

Verbod op het geven van aanwijzingenRechten van derden om aanwijzingen te gevenaan de nationale centrale bank, aan haar be-sluitvormende organen of aan de leden daar-van zijn onverenigbaar met het Verdrag en deStatuten voorzover het met het ESCB verbandhoudende taken betreft.

Verbod op het recht besluiten goed te keuren,op te schorten, te vernietigen of uit te stellenRechten van derden om besluiten van de natio-nale centrale bank goed te keuren, op te schor-ten, te vernietigen of uit te stellen zijn onver-enigbaar met het Verdrag en de Statuten voor-zover het met het ESCB verband houdendetaken betreft.

Verbod op het recht besluiten op juridischegronden te toetsenEen recht van organen niet zijnde onafhanke-lijke rechters om op juridische gronden beslui-ten te toetsen die betrekking hebben op de ten-uitvoerlegging van met het ESCB verbandhoudende taken is onverenigbaar met het Ver-drag en de Statuten, aangezien de vervullingvan deze taken niet op politiek niveau aan eenherbeoordeling mag worden onderworpen.Een recht van een president om door besluit-vormende organen van het ESCB of de natio-nale centrale bank genomen besluiten op teschorten en vervolgens ter finale beslissingaan politieke organen voor te leggen, zou ge-lijk staan aan het vragen van instructies aanderden.

Verbod op het met stemrecht deelnemen aanbesluitvormende organen van een nationalecentrale bankDe deelname van vertegenwoordigers van der-den aan een besluitvormend orgaan van eennationale centrale bank met stemrecht ten aan-

zien van de tenuitvoerlegging door de nationa-le centrale bank van met het ESCB verbandhoudende taken is, zelfs als een dergelijkestem niet beslissend is, onverenigbaar met hetVerdrag en de Statuten.

Verbod op het tevoren te worden gehoord metbetrekking tot een besluit van een nationalecentrale bankEen uitdrukkelijke statutaire verplichting in-gevolge welke een nationale centrale bank te-voren overleg moet plegen met derden vormteen formeel mechanisme ter beïnvloeding vanhet uiteindelijke besluit en is derhalve onver-enigbaar met het Verdrag en de Statuten.

Een dialoog tussen de nationale centrale banken derden, ook als deze is gebaseerd op wette-lijke verplichtingen informatie te verstrekkenen zienswijzen uit te wisselen, is daarmee ech-ter niet onverenigbaar, mits:

– deze niet tot gevolg heeft dat de onafhanke-lijkheid van de leden van de besluitvormen-de organen van de nationale centrale bankwordt beïnvloed, en

– daarbij de bijzondere status van de presi-dent in zijn/haar hoedanigheid als lid vande Algemene Raad van de ECB volledig inacht wordt genomen, en

– aan de uit de Statuten voortvloeiende ge-heimhoudingsverplichtingen wordt vol-daan.

Het verlenen van decharge ten aanzien vantaken van leden van besluitvormende organenvan een nationale centrale bankWettelijke bepalingen met betrekking tot hetverlenen van decharge door derden (zoals deregering) ten aanzien van taken van leden vanbesluitvormende organen van een nationalecentrale bank (bijvoorbeeld met betrekking totde gevoerde administratie) moeten voorzien involdoende waarborgen zodat een dergelijkebevoegdheid om decharge te verlenen niet vaninvloed is op het vermogen van de afzonderlij-ke leden om onafhankelijk besluiten te nemenmet betrekking tot met het ESCB verband hou-dende taken (of die taken op het niveau van

Page 32: Inleiding en samenvatting Convergentieverslag 2004 · 3 ECB Convergentieverslag 2004 INLEIDING EN SAMENVATTING INHOUD INLEIDING EN SAMENVATTING 6 1 TOETSING VAN ECONOMISCHE CONVERGENTIE

31ECB

Convergentieverslag2004

INLEIDINGEN

SAMENVATTINGhet ESCB uit te voeren). Aanbevolen wordtdaartoe in de statuten van de nationale centra-le bank een uitdrukkelijke bepaling op te ne-men.

PERSONELE ONAFHANKELIJKHEIDDe onafhankelijkheid van de nationale centralebanken wordt nader gewaarborgd door de bepa-ling in de Statuten die voorziet in de ambtsze-kerheid van leden van de besluitvormende orga-nen van de nationale centrale banken. De presi-denten zijn leden van de Algemene Raad van deECB. Artikel 14.2 van de Statuten stelt dat destatuten van de nationale centrale banken metname moeten voorzien in een minimale ambts-termijn van een president van vijf jaar. Het arti-kel voorziet ook in bescherming tegen wille-keurig ontslag van een president door te stellendat een president slechts van zijn/haar ambt kanworden ontheven als hij/zij niet meer voldoetaan de eisen voor de uitoefening van het ambtof ernstig is tekortgeschoten, met de mogelijk-heid daartegen beroep aan te tekenen bij hetEuropees Hof van Justitie. In de statuten van denationale centrale banken moet hieraan alsvolgt worden voldaan.

Minimale ambtstermijn voor presidentenDe statuten van de nationale centrale bankmoeten, overeenkomstig artikel 14.2 van deStatuten, voorzien in een minimale ambtster-mijn van de president van vijf jaar. Dit sluiteen langere ambtstermijn uiteraard niet uit,terwijl bij een onbepaalde ambtstermijn destatuten niet behoeven te worden aangepast alsde gronden waarop de president van zijn/haarambt kan worden ontheven overeenkomen metdie vermeld in artikel 14.2 van de Statuten.Als de statuten van de nationale centrale bankdoor de nationale wetgever worden aangepast,moet in de wetgeving waarin de aanpassinggeschiedt de ambtzekerheid van de president,alsmede van de andere leden van de besluit-vormende organen, conform artikel 14.2 vande Statuten, worden gewaarborgd.

Ontslaggronden voor presidentenDe statuten van de nationale centrale bankdienen te waarborgen dat de president slechts

van zijn/haar ambt kan worden ontheven op dein artikel 14.2 van de Statuten vermelde gron-den. Deze eis strekt ertoe te voorkomen dat depresident naar goeddunken van de bij zijn/haaraanstelling betrokken autoriteiten, meer in hetbijzonder de regering of het parlement, vanzijn/haar ambt kan worden ontheven. In destatuten van de nationale centrale bank moetenhetzij ontslaggronden worden vermeld die ver-enigbaar zijn met die vastgelegd in artikel14.2 van de Statuten hetzij geen ontslaggron-den worden vermeld aangezien artikel 14.2van rechtstreekse toepassing is.

Ambtszekerheid van de andere leden van debesluitvormende organen van de nationalecentrale bank die betrokken zijn bij detenuitvoerlegging van met het ESCB verbandhoudende takenDe personele onafhankelijkheid zou in gevaarkomen als voor de andere leden van de besluit-vormende organen van de nationale centralebank die betrokken zijn bij de tenuitvoerleg-ging van met het ESCB verband houdende ta-ken niet dezelfde regels ten aanzien van deambtszekerheid zouden gelden als voor depresident. Uit verscheidene artikelen in hetVerdrag en de Statuten vloeit de eis voort vaneen vergelijkbare ambtszekerheid. Artikel14.2 van de Statuten beperkt de bepalingenmet betrekking tot de ambtszekerheid niet totpresidenten, terwijl in artikel 108 van het Ver-drag en artikel 7 van de Statuten wordt gespro-ken van enig lid van de besluitvormende orga-nen van nationale centrale banken en niet spe-cifiek van presidenten. Dit geldt in hetbijzonder in die gevallen waarin een presidentprimus inter paris is onder collega’s met de-zelfde stemrechten of waarin dergelijke ande-re leden kunnen optreden als plaatsvervangervan de president.

Recht op juridische toetsingOm de politieke vrijheid bij de interpretatievan de ontslaggronden in te perken, moeten deleden van de besluitvormende organen van denationale centrale bank het recht hebben eenbesluit hen te ontslaan voor te leggen aan deonafhankelijke rechter.

Page 33: Inleiding en samenvatting Convergentieverslag 2004 · 3 ECB Convergentieverslag 2004 INLEIDING EN SAMENVATTING INHOUD INLEIDING EN SAMENVATTING 6 1 TOETSING VAN ECONOMISCHE CONVERGENTIE

32ECBConvergentieverslag2004

Artikel 14.2 van de Statuten bepaalt dat eenpresident van een nationale centrale bank dievan het ambt is ontheven tegen dat besluit be-roep kan instellen bij het Hof van Justitie. Inde nationale wetgeving moet hetzij wordenverwezen naar de Statuten of moet het rechtberoep in te stellen bij het Hof van Justitie nietworden genoemd aangezien artikel 14.2 vanrechtstreekse toepassing is.

In de nationale wetgeving moet ook wordenvoorzien in het recht van toetsing door de na-tionale rechter van een besluit tot ontslag vanenig ander lid van de besluitvormende organenvan de nationale centrale bank dat betrokkenis bij de tenuitvoerlegging van met het ESCBverband houdende taken, hetzij in algemenewetgeving hetzij door middel van een speci-fieke bepaling in de statuten van de nationalecentrale bank.

Waarborgen tegen belangentegenstellingenPersonele onafhankelijkheid houdt ook in datmoet worden gewaarborgd dat zich geenbelangentegenstellingen voordoen tussen detaken van leden van besluitvormende organenvan nationale centrale banken ten behoeve vanhun nationale centrale bank (en, in het gevalvan presidenten, ook ten behoeve van de ECB)en andere functies die deze leden van besluit-vormende organen die betrokken zijn bij detenuitvoerlegging van met het ESCB verbandhoudende taken eventueel vervullen en diehun personele onafhankelijkheid in gevaarkunnen brengen. Het lidmaatschap van een be-sluitvormend orgaan dat is betrokken bij detenuitvoerlegging van met het ESCB verbandhoudende taken is principieel onverenigbaarmet de uitoefening van andere functies dieaanleiding kunnen geven tot belangentegen-stellingen. Met name mogen leden van besluit-vormende organen geen functie vervullen diedan wel een belang hebben dat van invloedkan zijn op hun werkzaamheden, hetzij alsvertegenwoordiger van wetgevende organenof overheden hetzij door een ambt binnen deuitvoerende of wetgevende organen van destaat of binnen regionale of lokale overhedendan wel bij een bedrijf. In het bijzonder dienen

mogelijke belangentegenstellingen te wordenvoorkomen in het geval van niet met uitvoe-rende taken belaste leden van besluitvormendeorganen.

FINANCIËLE ONAFHANKELIJKHEIDOok als een nationale centrale bank vanuitfunctioneel, institutioneel en personeel oog-punt volledig onafhankelijk is (d.w.z. dat ditwordt gewaarborgd door de statuten van dienationale centrale bank) maar tezelfdertijdniet autonoom kan beschikken over voldoendefinanciële middelen om haar mandaat te ver-vullen (d.w.z. de door het Verdrag en de Statu-ten vereiste, met het ESCB verband houdentaken te vervullen), zou de algehele onafhan-kelijkheid desalniettemin worden ondermijnd.

Lidstaten mogen de nationale centrale bankniet in een zodanige positie brengen dat dezeover onvoldoende financiële middelen be-schikt om haar met het ESCB dan wel het Euro-systeem verband houdende taken te vervul-len. Opgemerkt wordt dat in de artikelen 28.1en 30.4 van de Statuten wordt voorzien in demogelijkheid van oproepen voor aanvullendestortingen door de nationale centrale bankenten behoeve van het kapitaal van de ECB enaanvullende overdrachten van externe reser-ves.3 Bovendien stelt artikel 33.2 van de Sta-tuten4 dat, in geval van een door de ECB gele-den verlies dat niet volledig uit het algemenereservefonds kan worden gedekt, de Raad vanBestuur van de ECB kan besluiten het reste-rende verlies te dekken uit de monetaire in-komsten van het desbetreffende boekjaar, naarrato en ten belope van de bedragen die aan denationale centrale banken zijn toegedeeld. Hetbeginsel van financiële onafhankelijkheid ver-eist dat, nadat aan deze verplichtingen is vol-daan, het vermogen van de nationale centralebank om haar taken te vervullen niet is aange-tast.

Bovendien houdt het beginsel van financiëleonafhankelijkheid in dat de nationale centralebank over voldoende middelen moet beschik-

3 Artikel 30.4 van de Statuten geldt alleen binnen het Eurosysteem.4 Artikel 33.2 van de Statuten geldt alleen binnen het Eurosysteem.

Page 34: Inleiding en samenvatting Convergentieverslag 2004 · 3 ECB Convergentieverslag 2004 INLEIDING EN SAMENVATTING INHOUD INLEIDING EN SAMENVATTING 6 1 TOETSING VAN ECONOMISCHE CONVERGENTIE

33ECB

Convergentieverslag2004

INLEIDINGEN

SAMENVATTINGken om niet slechts de met het ESCB verbandhoudende taken te vervullen maar ook de ei-gen nationale taken, zoals de financiering vanhet beheer en de eigen werkzaamheden.

Het begrip financiële onafhankelijkheid moetderhalve worden beoordeeld vanuit het per-spectief of een derde in staat is rechtstreeks ofmiddellijk invloed uit te oefenen niet alleen opde taken van de nationale centrale bank maarook op het vermogen van de nationale centralebank (zowel operationeel in termen van mens-kracht als financieel in termen van financiëlemiddelen) om haar mandaat te vervullen. Indit kader zijn de volgende vier terreinen vanfinanciële onafhankelijkheid van bijzonderbelang; enkele daarvan zijn in het recente ver-leden nader uitgewerkt.5 Dit zijn de terreinenvan financiële onafhankelijkheid waarop denationale centrale banken het meest gevoeligzijn voor beïnvloeding van buitenaf.

De vaststelling van het budgetAls een derde de bevoegdheid heeft het budgetvan de nationale centrale bank vast te stellenof te beïnvloeden, is dit onverenigbaar met fi-nanciële onafhankelijkheid tenzij de wetge-ving voorziet in een clausule waarin wordt ge-steld dat een dergelijke bevoegdheid niet geldtten aanzien van de financiële middelen die be-nodigd zijn voor de tenuitvoerlegging van demet het ESCB verband houdende taken van denationale centrale bank.

De regels met betrekking tot waardering enresultaatbepalingDe administratie moet worden gevoerd hetzijin overeenstemming met algemene regels vanwaardering en resultaatbepaling hetzij in over-eenstemming met regels vastgesteld door debesluitvormende organen van de nationalecentrale bank of met regels die, indien zij doorderden worden opgelegd, op zijn minst zijnvastgesteld op voorstel van de besluitvormen-de organen van de nationale centrale bank.

De jaarrekening moet worden vastgesteld doorde besluitvormende organen van de nationalecentrale bank, bijgestaan door onafhankelijke

accountants, en kan onderhevig zijn aan goed-keuring achteraf door derden (zoals de aan-deelhouders of de regering). De besluitvor-mende organen van de nationale centrale bankmoeten in staat zijn onafhankelijk en profes-sioneel te besluiten omtrent de opstelling vande jaarrekening.

In die gevallen waarin de werkzaamheden vande nationale centrale bank onderhevig zijn aancontrole door een rekenkamer of een verge-lijkbaar orgaan belast met de controle op debesteding van overheidsgelden, moet de reik-wijdte van de controle in het juridische kaderduidelijk zijn vastgelegd en mogen daarbij deactiviteiten van de onafhankelijke externe ac-countant van de nationale centrale bank, zoalsvastgelegd in artikel 27.1 van de Statuten, nietworden beïnvloed. De controle vanwege deoverheid dient op niet-politieke, onafhankelij-ke en zuiver professionele basis te geschieden.

De winstverdeling, het kapitaal van de nationalecentrale banken en financiële voorzieningenMet betrekking tot de winstverdeling mag inde statuten van de nationale centrale bankworden vastgelegd hoe de winst moet wordenverdeeld. Bij ontstentenis van dergelijke bepa-lingen moet het besluit omtrent de winstverde-ling op professionele gronden worden geno-men door het besluitvormende orgaan van denationale centrale bank en mag dit niet vrije-lijk worden genomen door derden, tenzij eenuitdrukkelijke clausule van kracht is waarinwordt gesteld dat dit de financiële middelendie benodigd zijn voor de tenuitvoerleggingvan de met het ESCB verband houdende taken

5 De belangrijkste adviezen van de ECB in dit verband zijn:- CON/2002/16 van 5 juni 2002 op verzoek van het Ierse Ministerievan Financiën omtrent een wetsvoorstel betreffende de Ierse centralebank en toezichthouder op f inanciële diensten, 2002;- CON/2003/22 van 15 oktober 2003 op verzoek van het Finse Minis-terie van Financiën omtrent een concept-voorstel van de regering totwijziging van de Wet op Suomen Pankki en andere daarmee verbandhoudende wetten.- CON/2003/27 van 2 december 2003 op verzoek van het Oostenrijk-se federale Ministerie van Financiën omtrent een federaal wetsont-werp met betrekking tot de Nationale Stichting voor Onderzoek,Technologie en Ontwikkeling.- CON/2004/1 van 20 januari 2004 op verzoek van de EconomischeCommissie van het Finse Parlement omtrent een concept-voorstelvan de regering tot wijziging van de Wet op Suomen Pankki en anderedaarmee verband houdende wetten.

Page 35: Inleiding en samenvatting Convergentieverslag 2004 · 3 ECB Convergentieverslag 2004 INLEIDING EN SAMENVATTING INHOUD INLEIDING EN SAMENVATTING 6 1 TOETSING VAN ECONOMISCHE CONVERGENTIE

34ECBConvergentieverslag2004

van de nationale centrale bank onverlet dientte laten.

Het is de lidstaten niet toegestaan beperkingenten aanzien van het kapitaal van de nationalecentrale banken op te leggen zonder de in-stemming vooraf van de besluitvormende or-ganen van de nationale centrale banken, waar-bij moet worden gewaarborgd dat voldoendefinanciële middelen beschikbaar blijven omhet mandaat krachtens artikel 105, lid 2, vanhet Verdrag en krachtens de Statuten als lidvan het ESCB te vervullen. Wat financiëlevoorzieningen of buffers betreft, moeten denationale centrale banken de vrijheid hebbenop onafhankelijke wijze financiële voorzie-ningen te treffen om de reële waarde van hetkapitaal en de activa veilig te stellen.

Financiële aansprakelijkheid voortoezichthoudende autoriteitenIn sommige lidstaten zijn financiële toezicht-houders binnen de nationale centrale bank on-dergebracht. Als dergelijke autoriteiten onder-hevig zijn aan de onafhankelijke besluitvor-ming van de nationale centrale bank, danlevert dit geen problemen op. Als de wettelij-ke bepalingen echter voorzien in een apartebesluitvorming voor dergelijke toezichthou-dende autoriteiten, dan is het van belang datwordt gewaarborgd dat door hen genomen be-sluiten de financiën van de nationale centralebank als geheel niet in gevaar kunnen brengen.In die gevallen moeten via de nationale wetge-ving de nationale centrale banken in staat wor-den gesteld de uiteindelijke zeggenschap uit teoefenen over besluiten van de toezichthouden-de autoriteiten die van invloed kunnen zijn opde onafhankelijkheid van de nationale centralebanken, met name de financiële onafhanke-lijkheid.

2.3.2 GEHEIMHOUDING

Het krachtens artikel 38 van de Statuten voorhet personeel van de ECB en de nationale cen-trale banken geldende beroepsgeheim kan vaninvloed zijn op vergelijkbare bepalingen in destatuten van nationale centrale banken of in de

wetgeving van lidstaten. Het primaat van deGemeenschapswetgeving en de krachtens diewetgeving vastgestelde regelgeving houdt ookin dat nationale wetgeving inzake openbaar-heid van bestuur geen aanleiding mag geventot inbreuken op het binnen het ESCB gelden-de geheimhoudingsregime.

2.4 JURIDISCHE INTEGRATIE VAN NATIONALECENTRALE BANKEN IN HET EUROSYSTEEM

Bepalingen in nationale wetgeving (in statutenvan nationale centrale banken maar ook in an-dere wetgeving) die de tenuitvoerlegging vanmet het Eurosysteem verband houdende takenof het voldoen aan besluiten van de ECB in deweg staan, zijn onverenigbaar met de effectie-ve werking van het Eurosysteem zodra de des-betreffende lidstaat op de euro is overgegaan.Derhalve moet in die gevallen de nationalewetgeving worden aangepast om ten aanzienvan de op het Eurosysteem betrekking hebben-de taken verenigbaarheid met het Verdrag ende Statuten te waarborgen. Ter voldoening aanartikel 109 van het Verdrag moest de nationalewetgeving worden aangepast om op de datumvan oprichting van het ESCB ten aanzien vanSveriges Riksbank en op de datum van toetre-ding ten aanzien van de nationale centralebanken van de nieuwe lidstaten, verenigbaar-heid te waarborgen. Wettelijke bepalingenmet betrekking tot de volledige integratie vaneen nationale centrale bank in het Eurosys-teem behoeven echter pas van kracht te wor-den op het tijdstip waarop de volledige inte-gratie ingaat, d.w.z. op de datum waarop delidstaat met een derogatie overgaat op de ge-meenschappelijke munt. Verenigbaarheid methet Verdrag houdt dan in dat, alvorens de inartikel 121 en artikel 122 van het Verdragvoorziene besluiten worden genomen, de sta-tuten van de nationale centrale banken van delidstaten met een derogatie zijn aangepast methet oog op de integratie van deze nationalecentrale banken in het Eurosysteem.

De belangrijkste aandachtspunten in dit ver-slag zijn die waar als gevolg van wetgeving en

Page 36: Inleiding en samenvatting Convergentieverslag 2004 · 3 ECB Convergentieverslag 2004 INLEIDING EN SAMENVATTING INHOUD INLEIDING EN SAMENVATTING 6 1 TOETSING VAN ECONOMISCHE CONVERGENTIE

35ECB

Convergentieverslag2004

INLEIDINGEN

SAMENVATTINGstatutaire bepalingen een nationale centralebank niet kan voldoen aan de vereisten van hetEurosysteem. Dit omvat bepalingen waardoorde nationale centrale bank mogelijk niet kandeelnemen aan de tenuitvoerlegging van hetdoor de besluitvormende organen van de ECBvastgestelde gemeenschappelijke monetairebeleid of waardoor een president zijn/haartaak als lid van de Raad van Bestuur van deECB niet kan vervullen of waarin de bevoegd-heden van de ECB niet in acht worden geno-men. Onderscheid wordt gemaakt tussen ta-ken, financiële bepalingen, wisselkoersbeleiden internationale samenwerking. Ten slottewordt nog melding gemaakt van andere terrei-nen waarop de statuten van de nationale cen-trale bank mogelijk aanpassing behoeven.

2.4.1 TAKEN

De taken van de nationale centrale bank vaneen volledig deelnemende lidstaat wordenoverwegend bepaald door de hoedanigheid alsintegrerend onderdeel van het Eurosysteem enderhalve door het Verdrag en de Statuten. Tervoldoening aan artikel 109 van het Verdragmoeten bepalingen in de statuten van nationa-le centrale banken ten aanzien van taken der-halve worden vergeleken met de desbetreffen-de bepalingen in het Verdrag en de Statuten enmoet aan onverenigbaarheden een einde wor-den gemaakt.6 Dit betreft eventuele bepalin-gen die na de overgang op de euro en de inte-gratie in het Eurosysteem de tenuitvoerleg-ging van met het ESCB verband houdendetaken zouden belemmeren en met name bepa-lingen waarin de bevoegdheden van het ESCBkrachtens Hoofdstuk IV van de Statuten nietworden erkend.

Met betrekking tot het monetaire beleid moetin de nationale bepalingen worden erkend dathet monetaire beleid van de Gemeenschap eentaak is die door het Eurosysteem moet wordenuitgevoerd.7

In de statuten van nationale centrale bankenkunnen bepalingen zijn opgenomen met be-trekking tot monetaire-beleidsinstrumenten.

De nationale bepalingen ter zake moeten wor-den vergeleken met de bepalingen in het Ver-drag en de Statuten en, ter voldoening aan arti-kel 109 van het Verdrag, moet aan onverenig-baarheden een einde worden gemaakt.

In wettelijke bepalingen van een lidstaat waar-in aan de nationale centrale bank het alleen-recht wordt toegekend bankbiljetten uit te ge-ven, moet bij de overgang op de euro het al-leenrecht worden erkend van de Raad vanBestuur van de ECB om machtiging te geventot uitgifte van eurobankbiljetten krachtens ar-tikel 106, lid 1, van het Verdrag en artikel 16van de Statuten. Nationale bepalingen dieoverheden in staat stellen invloed uit te oefe-nen op aangelegenheden als coupures, aan-maak, hoeveelheid en intrekking van euro-bankbiljetten moeten worden ingetrokken danwel moeten daarin de in bovengenoemde arti-kelen vastgelegde bevoegdheden van de ECBmet betrekking tot de eurobankbiljetten wor-den erkend. Ongeacht de verdeling van verant-woordelijkheden op dit terrein tussen de rege-ring en de nationale centrale bank, dient in dedesbetreffende bepalingen te worden erkenddat, na de overgang op de euro, de omvang vande uitgifte van euromunten de goedkeuringvan de ECB behoeft.

Wat het beheer van de externe reserves be-treft,8 maken deelnemende lidstaten die hunofficiële externe reserves9 niet aan hun natio-nale centrale bank overdragen zich schuldigaan schending van het Verdrag. Daarnaast zijnrechten van derden – bijvoorbeeld de regeringof het parlement – om besluiten van een natio-nale centrale bank met betrekking tot het be-heer van de officiële externe reserves te beïn-vloeden niet in overeenstemming met artikel105, lid 2, derde streepje, van het Verdrag.Voorts moeten de nationale centrale banken deECB met externe reserves doteren naar ratovan hun aandeel in het geplaatste kapitaal van

6 In het bijzonder de ar tikelen 105 en 106 van het Verdrag en de artike-len 3 tot en met 6 en 16 van de Statuten.

7 Artikel 105, lid 2, eerste streepje, van het Verdrag.8 Artikel 105, lid 2, derde streepje, van het Verdrag.9 Met uitzondering van werksaldi, die de regeringen van de lidstaten

krachtens ar tikel 105, lid 3, van het Verdrag mogen behouden.

Page 37: Inleiding en samenvatting Convergentieverslag 2004 · 3 ECB Convergentieverslag 2004 INLEIDING EN SAMENVATTING INHOUD INLEIDING EN SAMENVATTING 6 1 TOETSING VAN ECONOMISCHE CONVERGENTIE

36ECBConvergentieverslag2004

de ECB. Dit houdt in dat er geen wettelijkebelemmeringen mogen bestaan voor de over-dracht van externe reserves door de nationalecentrale banken aan de ECB.

2.4.2 FINANCIËLE BEPALINGEN

De financiële bepalingen in de Statuten omvat-ten regels inzake financiële rekeningen10, ac-countantscontrole11, inschrijvingen op het kapi-taal12, overdracht van externe reserves13 enmonetaire inkomsten14. De nationale centralebanken moeten in staat zijn aan hun verplichtin-gen krachtens deze bepalingen te voldoen enderhalve moeten eventuele onverenigbare na-tionale bepalingen worden ingetrokken.

2.4.3 WISSELKOERSBELEID

In de nationale wetgeving van een lidstaat meteen derogatie kan zijn bepaald dat de regeringverantwoordelijk is voor het wisselkoersbe-leid van die lidstaat, waarbij aan de nationalecentrale bank een raadgevende en/of uitvoe-rende rol is toegekend. Voor de overgang opde euro is het evenwel noodzakelijk dat indeze wettelijke bepalingen tot uitdrukkingwordt gebracht dat de verantwoordelijkheidvoor het wisselkoersbeleid van het eurogebiedovereenkomstig artikel 111 van het Verdrag isovergebracht naar het niveau van de Gemeen-schap. In artikel 111 wordt de verantwoorde-lijkheid voor dit beleid toegekend aan deEU-Raad in nauwe samenwerking met deECB.

2.4.4 INTERNATIONALE SAMENWERKING

Voor de overgang op de euro moet de nationa-le wetgeving verenigbaar zijn met artikel 6.1van de Statuten, dat stelt dat op het terrein vande internationale samenwerking met betrek-king tot de aan het Eurosysteem opgedragentaken de ECB besluit hoe het Eurosysteemwordt vertegenwoordigd. Bovendien moet denationale wetgeving voorzien in de deelnamevan de nationale centrale bank, met toestem-ming van de ECB, aan internationale monetai-re instellingen (artikel 6.2 van de Statuten).

2.4.5 DIVERSEN

Naast de bovenvermelde aangelegenhedenkunnen er vele andere terreinen zijn waarop denationale bepalingen aanpassing behoeven(bijvoorbeeld op het terrein van clearing- enbetalingssystemen en de uitwisseling van in-formatie).

2.5 VERENIGBAARHEID VAN DE NATIONALEWETGEVING MET HET VERDRAG EN DESTATUTEN

In alle lidstaten waarvan de wetgeving in ditverslag wordt beoordeeld, zijn wijzigingenaangebracht in de statuten van de nationalecentrale bank, of zijn dergelijke wijzigingenin een vergevorderd stadium van voorberei-ding, conform de in de adviezen en verslagenvan de ECB (alsook indertijd het EMI) vastge-legde criteria.

In Tsjechië, Estland, Letland, Litouwen, Hon-garije, Malta, Polen, Slovenië en Zweden be-staan er nog in mindere of meerdere mate on-verenigbaarheden tussen de nationale wetge-ving enerzijds en het Verdrag en de Statutenanderzijds op het uiterst belangrijke terreinvan de onafhankelijkheid van de centralebank.

In geen van de lidstaten waarvan de wetgevingin dit verslag wordt beoordeeld, is wetgevingtot stand gebracht die de integratie van de na-tionale centrale bank in het Eurosysteem mo-gelijk maakt. De wetgeving van deze lidstatenmoet derhalve met het oog hierop worden aan-gepast.

10 Artikel 26 van de Statuten.11 Artikel 27 van de Statuten.12 Artikel 28 van de Statuten.13 Artikel 30 van de Statuten.14 Artikel 32 van de Statuten.

Page 38: Inleiding en samenvatting Convergentieverslag 2004 · 3 ECB Convergentieverslag 2004 INLEIDING EN SAMENVATTING INHOUD INLEIDING EN SAMENVATTING 6 1 TOETSING VAN ECONOMISCHE CONVERGENTIE

37ECB

Convergentieverslag2004

INLEIDINGEN

SAMENVATTING3.1 TSJECHIË

Teneinde een hoge mate van duurzame con-vergentie te bereiken, dient Tsjechië eenhoudbare en geloofwaardige koers inzake be-grotingsconsolidatie te varen en moeten de be-grotingsresultaten van het land zichtbaar ver-beteren. Een voor prijsstabiliteit bevorderlijkklimaat vereist bovendien een versterking vanhet nationale beleid dat erop gericht is de ar-beidsmarkt efficiënter te laten functioneren.Door gunstiger voorwaarden te scheppen vooreen verhoging van de potentiële productie-groei en een vermindering van de structurelelange-termijnwerkloosheid, zou dat beleid ookeen aanzienlijke bijdrage kunnen leveren aande begrotingsconsolidatie.

Gedurende de referentieperiode bedroeg deHICP-inflatie in Tsjechië 1,8%, wat minder isdan de in het Verdrag gedefinieerde referen-tiewaarde. Een terugblik op een iets langereperiode leert dat de consumptieprijsinflatie inTsjechië een algemene, hoewel niet constante,neerwaartse tendens heeft laten optekenen,waarbij de inflatie geleidelijk naar een zeerlaag niveau is gezakt. Meer recentelijk is zijechter fors beginnen te stijgen naar aanleidingvan de hogere olie- en voedingsmiddelenprij-zen, wijzigingen in de indirecte belastingen enaanpassingen van de door de overheid geregu-leerde prijzen. Die aanpassingen hebben temaken met de toetreding tot de EU en met dedoor de overheid ten uitvoer gelegde hervor-ming van de overheidsfinanciën. Het procesvan desinflatie werd geschraagd door een ver-schuiving in de monetaire-beleidskoers ten-einde op de middellange termijn prijsstabili-teit te bereiken. De nominale lonen hebbenniet erg gereageerd op de productieschomme-lingen of op de toenemende werkloosheid, engedurende de hele periode die in dit verslagwordt belicht, is de loonsom per werknemeraanzienlijk forser blijven stijgen dan de ar-beidsproductiviteit. De inflatie is vrij volatielgebleken, voornamelijk vanwege de olie- envoedingsmiddelenprijzen en vanwege de wij-zigingen in de indirecte belastingen en in dedoor de overheid gereguleerde prijzen. Voor

de toekomst maken de meeste prognoses ge-wag van een inflatie in de buurt van 3,0-3,2%in 2004 en 2,5-3,0% in 2005. Het grootsteopwaartse risico voor de inflatie tijdens dieperiode schuilt in de onzekerheid omtrent deomvang van de secundaire effecten die deveranderingen in de indirecte belastingen ende aanpassingen van de door de overheid gere-guleerde prijzen zullen sorteren. Op langeretermijn zal het handhaven van een klimaat datbevorderlijk is voor prijsstabiliteit in Tsjechiëafhankelijk zijn van, onder meer, het voerenvan een gezond begrotingsbeleid en het volgenvan een geloofwaardige consolidatiestrategie.Even belangrijk is het de arbeidsmarkten effi-ciënter te laten functioneren en de loonsverho-gingen in de pas te laten lopen met de stijgingvan de arbeidsproductiviteit, terwijl tegelij-kertijd ook rekening wordt gehouden met deontwikkelingen in concurrerende landen. Bo-vendien zal het “catching up”-proces de ko-mende jaren wellicht een impact hebben op deinflatie, hoewel moeilijk kan worden inge-schat hoe zwaar die impact precies zal zijn.

Tsjechië neemt niet deel aan het ERM II. Ge-durende het grootste gedeelte van de referen-tieperiode is de Tsjechische kroon geleidelijkgedeprecieerd ten opzichte van de euro, of-schoon die tendens de laatste maanden deels isgekeerd. Bij een sterke wisselkoersvolatiliteitheeft de Tsjechische valuta alles bij elkaar ge-nomen systematisch lager genoteerd dan haarin oktober 2002 opgetekende gemiddelde wis-selkoers ten opzichte van de euro die, bij ont-stentenis van een spilkoers binnen het ERM II,ter illustratie als toetsingscriterium wordt ge-bruikt krachtens een overeenkomst in eerdereverslagen. Over het al dan niet passende ni-veau van die wisselkoers wordt evenwel geenoordeel gegeven. Terzelfder tijd bleken dekorte-termijn rente-ecarts tegenover de drie-maands EURIBOR veelal insignificant, hoe-wel ze in het derde kwartaal van 2004 lichtjeszijn vergroot. Wat de overige externe ontwik-kelingen betreft, heeft het land de voorbijeacht jaar op zijn lopende en kapitaalrekeningsamen continu tekorten laten optekenen, diesoms groot uitvielen (meer dan 5% bbp). De

3 SAMENVATTINGEN PER LAND

Page 39: Inleiding en samenvatting Convergentieverslag 2004 · 3 ECB Convergentieverslag 2004 INLEIDING EN SAMENVATTING INHOUD INLEIDING EN SAMENVATTING 6 1 TOETSING VAN ECONOMISCHE CONVERGENTIE

38ECBConvergentieverslag2004

kapitaalinvoer op langere termijn, vooral in devorm van buitenlandse directe investeringen,heeft bijgedragen tot de financiering van hetexterne tekort.

In 2003 had Tsjechië een begrotingstekort van12,6% bbp, wat flink boven de referentiewaar-de was; voor 2004 wordt een daling tot 5,0%in het vooruitzicht gesteld. Wat het tekortvoor 2003 betreft, moet ten bedrage van 7%bbp rekening worden gehouden met een tijde-lijke tekortverhogende maatregel. Tsjechiëkampt momenteel met een buitensporig tekort.De quote van de overheidsschuld is opgelopentot 37,8% bbp, maar blijft aldus toch ruim on-der de referentiewaarde van 60%. Voor 2004wordt een verdere geringe stijging tot 37,9%voorspeld. Inzake de houdbaarheid van de be-grotingsontwikkelingen zou het, teneinde dequote van de overheidsschuld op de middel-lange tot lange termijn onder 60% bbp te hou-den, niet voldoende zijn het totale en het pri-maire begrotingssaldo op hun huidige niveaute handhaven, wat betekent dat blijvend en in-grijpend werk moet worden gemaakt van be-grotingsconsolidatie. Met de voor de komendejaren in het vooruitzicht gestelde begrotings-ontwikkelingen zou Tsjechië niet voldoen aande in het stabiliteits- en groeipact vastgelegdemiddellange-termijndoelstelling van een be-grotingspositie nabij evenwicht of in over-schot. Het is tevens zaak een behoedzame be-grotingspolitiek te voeren in het licht vanTsjechiës grote lopende tekort. De inkomsten-en uitgavenquoten liggen eerder hoog. Tegeneen dergelijke achtergrond zou een efficiënteren werkgelegenheidsvriendelijker belasting-en uitkeringsstelsel meer arbeidsstimuli kun-nen creëren en een aanzienlijke bijdrage leve-ren aan de begrotingsconsolidatie, terwijl hetin het kader van de voltooiing van het over-gangsproces naar een markteconomie ook be-vorderlijk zou zijn voor de economische groeien de reële-inkomensconvergentie. Volgensde Europese Commissie bedroegen de uitstaatswaarborgen voortvloeiende voorwaarde-lijke verplichtingen in Tsjechië om en nabij12,2% bbp. Er bestaat echter geen algemeenaanvaarde methode om de voorwaardelijke be-

grotingsverplichtingen in hun geheel (inclu-sief andere posten) te ramen en de schattingenkunnen sterk uiteenlopen.

Wat de andere factoren in de budgettaire sfeerbetreft, lag de tekortquote in 2002 en 2003 ho-ger dan de verhouding van de overheidsinves-teringen tot het bbp. Verwacht wordt dat devergrijzing van de bevolking het pensioenstel-sel, dat gebaseerd blijft op het repartitieprinci-pe, onder zware druk zal zetten. De totale lastvan de vergrijzing zal gemakkelijker te dragenvallen als er in de overheidsfinanciën vol-doende manoeuvreerruimte wordt gecreëerdvóór de periode waarin de demografische si-tuatie naar verwachting zal verslechteren.

De lange rente beliep tijdens de referentie-periode gemiddeld 4,7%, wat lager is dan dereferentiewaarde. Zowel de lange rente inTsjechië als het ecart ervan ten opzichte vande obligatierendementen in het eurogebied isin de loop van 2004 een opwaartse tendensbeginnen te vertonen, hoewel de stijging totdusver relatief binnen de perken is gebleven.Teneinde te voorkomen dat de lange rente inTsjechië verder zou afwijken van die in heteurogebied, is het van cruciaal belang dat inde nabije toekomst geloofwaardige budgettai-re aanpassingsmaatregelen ten uitvoer wordengelegd.

Sommige bepalingen uit de Wet met betrek-king tot Česká národní banka inzake (i) depersoonlijke onafhankelijkheid van de direc-tieleden van Česká národní banka en ook inza-ke (ii) de vertrouwelijkheid zijn niet conformhet Verdrag en de Statuten. Ook sommigebepalingen uit de Wet met betrekking tot deSupreme Control Office zijn niet conform hetVerdrag en de Statuten.

De Tsjechische wetgeving, en in het bijzonderde Wet met betrekking tot Česká národní ban-ka, voorziet niet in de juridische integratie vanČeská národní banka in het Eurosysteem.Tsjechië is een lidstaat met een derogatie endient derhalve, krachtens artikel 109 van hetVerdrag, aan alle aanpassingsvereisten te vol-

Page 40: Inleiding en samenvatting Convergentieverslag 2004 · 3 ECB Convergentieverslag 2004 INLEIDING EN SAMENVATTING INHOUD INLEIDING EN SAMENVATTING 6 1 TOETSING VAN ECONOMISCHE CONVERGENTIE

39ECB

Convergentieverslag2004

INLEIDINGEN

SAMENVATTINGdoen. Dit laatste heeft een impact op een aan-tal bepalingen uit de Wet met betrekking totČeská národní banka.

3.2 ESTLAND

Om een hoge mate van duurzame convergentiete bereiken, moet Estland begrotingsdisciplineaan de dag blijven leggen, vastberaden voort-gaan met loonmatiging, de kredietgroei ondercontrole houden en tegelijkertijd een effectieffinancieel toezicht ten uitvoer leggen. Dat zoueveneens bijdragen aan een geordende vermin-dering, naar houdbare niveaus, van het grotetekort op de lopende rekening. Daarenbovenzijn beter functionerende arbeidsmarkten eenbelangrijke beleidsdoelstelling op de middel-lange termijn, noodzakelijk voor het realise-ren van duurzame prijsstabiliteit, het verhogenvan de potentiële groei en het verlagen van deaanhoudend hoge werkloosheidsgraad in Est-land.

Gedurende de referentieperiode liet Estland eentwaalfmaands gemiddelde HICP-inflatie van2,0% optekenen, wat minder is dan de in hetVerdrag gedefinieerde referentiewaarde. Een te-rugblik op een iets langere periode leert dat deconsumptieprijsinflatie in Estland een algemeneneerwaartse tendens heeft vertoond. Meer re-centelijk is de inflatie echter versneld. Het des-inflatieproces weerspiegelde een aantal belang-rijke beleidskeuzen, in het bijzonder de op prijs-stabiliteit gerichte monetaire-beleidsoriëntatievia de invoering van een currency board in 1992.De desinflatie vond zowel plaats tijdens perio-des van krachtige reële bbp-groei als in tijdendat die groei aanmerkelijk vertraagde. De toena-me van de arbeidskosten per eenheid productwerd in 2000 en 2001 zeer klein; in 2002 en2003 werd ze opnieuw iets groter. De invoerprij-zen en de wijzigingen in de door de overheidgereguleerde prijzen droegen in belangrijkemate bij aan de korte-termijnvolatiliteit van deinflatiecijfers. Voor de toekomst maken deprognoses gewag van een inflatie van zowat 3%voor 2004 en ongeveer 2,5-3% voor 2005. Deopwaartse inflatierisico’s houden vooral ver-

band met mogelijke tweede-ronde-effecten alsgevolg van de hogere olieprijzen, de stijgingenvan de door de overheid gereguleerde prijzen enhet beloop van de arbeidskosten per eenheidproduct. Op langere termijn hangt het handha-ven van een voor de prijsstabiliteit in Estlandbevorderlijk klimaat af van onder meer het voe-ren van een passend begrotings- en loonbeleid.Daarnaast dienen vlotter functionerende arbeids-markten een belangrijke beleidsdoelstelling tezijn. De loonsverhogingen zouden in de pasmoeten lopen met de stijging van de arbeidspro-ductiviteit en ook rekening houden met de ont-wikkelingen in concurrerende landen. Boven-dien zal het “catching up”-proces de komendejaren wellicht ook een impact hebben op de in-flatie, hoewel moeilijk kan worden ingeschathoe zwaar die impact precies zal zijn.

De Estlandse kroon neemt nu ongeveer driemaanden deel aan het ERM II, dat is minderdan twee jaar vóór het onderzoek door deECB. Estland is lid geworden van het ERM IImet zijn vigerende currency board als een een-zijdige verbintenis, die derhalve voor de ECBgeen extra verplichting inhoudt. Sedert de Est-landse kroon aan het ERM II deelneemt, is zijop haar spilkoers gebleven. Tegelijkertijd isook het korte-termijn rente-ecart tegenover dedriemaands EURIBOR gering gebleken. Dereële wisselkoersniveaus - zowel bilateraal tenopzichte van de euro als de effectieve koers -benaderen meestal historische gemiddelden.Ten slotte bedroeg het tekort op de lopende enkapitaalrekening samen in 2003 12,7% bbp,dat is het hoogste percentage van alle be-schouwde landen. Het langlopende kapitaal-verkeer droeg, ondanks enige volatiliteit, bijaan de financiering van een groot deel van hetexterne tekort.

In 2003 had Estland een begrotingsoverschotvan 3,1% bbp, waarmee de referentiewaardevan 3% inzake de tekortquote ruimschootswerd gehaald. Estland heeft geen buitensporigtekort. Voor 2004 wordt voorspeld dat de on-verwacht hoge overschotquote van 2003 aan-zienlijk en expansief zal teruglopen tot 0,3%,ondanks de gunstige economische groei. De

Page 41: Inleiding en samenvatting Convergentieverslag 2004 · 3 ECB Convergentieverslag 2004 INLEIDING EN SAMENVATTING INHOUD INLEIDING EN SAMENVATTING 6 1 TOETSING VAN ECONOMISCHE CONVERGENTIE

40ECBConvergentieverslag2004

quote van de overheidsschuld bleef in 2003stabiel op 5,3% bbp, wat ver beneden de refe-rentiewaarde van 60% is, en zal in 2004 naarverwachting dalen tot 4,8%. Het is evenwelzaak een constant behoedzame begrotingspoli-tiek te voeren in het licht van Estlands zeergrote lopende tekort. Inzake de houdbaarheidvan de begrotingsontwikkelingen zal Estland,op basis van de in het convergentieprogrammavoorziene begrotingsoverschotten, blijvenvoldoen aan de in het stabiliteits- en groeipactvastgelegde middellange-termijndoelstellingvan een begrotingspositie nabij evenwicht ofin overschot.

Ondanks Estlands zeer lage overheidsschuld-quote, zijn aanzienlijke financiële overheids-reserves en zijn snel groeiend pensioenstelselmet volledige kapitaaldekking, wordt ver-wacht dat de vergrijzing van de bevolking hetresterende pensioenstelsel op repartitiebasisonder druk zal zetten.

Een geharmoniseerde lange rente om de graadvan convergentie te onderzoeken, is voor Est-land niet beschikbaar. Volgens een grondigeanalyse van de financiële markten en gelet opde geringe overheidsschuld is er echter geenaanleiding tot negatieve beoordeling.

Sommige bepalingen uit de Wet met betrek-king tot Eesti Pank inzake de persoonlijke on-afhankelijkheid van de gouverneur en de vice-gouverneurs van Eesti Pank zijn niet conformhet Verdrag en de Statuten.

De Estlandse wetgeving, en in het bijzonderde Wet met betrekking tot Eesti Pank, voorzietniet in de juridische integratie van Eesti Pankin het Eurosysteem. Estland is een lidstaat meteen derogatie en dient derhalve, krachtens ar-tikel 109 van het Verdrag, aan alle aanpas-singsvereisten te voldoen. Dit laatste heeft eenimpact op een aantal bepalingen uit de Wetmet betrekking tot Eesti Pank. Ter wille vande rechtszekerheid wordt ook sterk aanbevo-len artikel 111 van de Estlandse Grondwet tewijzigen.

3.3 CYPRUS

Teneinde een hoge mate van duurzame con-vergentie te bereiken, dient Cyprus eenkrachtdadige en geloofwaardige op de middel-lange termijn gerichte begrotingsstrategie tevolgen en moeten de begrotingsresultaten vanhet land zichtbaar en duurzaam verbeteren.Bovendien moet de concurrentie op de pro-ductmarkten en inzake nutsbedrijven verderworden verscherpt en moet het prijsindexe-ringsmechanisme worden herzien teneinde devoorwaarden voor een verhoging van de po-tentiële groei te verbeteren en de aan de infla-tiepersistentie verbonden risico’s te verminde-ren.

Gedurende de referentieperiode bedroeg detwaalfmaands gemiddelde HICP-inflatie inCyprus 2,1%, wat minder is dan de in het Ver-drag gedefinieerde referentiewaarde. Een te-rugblik op een iets langere periode leert datzowel de HICP-inflatie als de CPI-inflatie inCyprus relatief gematigd zijn gebleven, hoe-wel er periodes van relatief hoge inflatie zijngeweest, voornamelijk als gevolg van ongun-stige externe factoren. Het inflatieverloop inCyprus weerspiegelt een aantal belangrijkebeleidskeuzen, in het bijzonder de beslissingom in 1960 een wisselkoersarrangement opbasis van een vaste koppeling in te voeren ende beslissing om van prijsstabiliteit de voor-naamste monetaire-beleidsdoelstelling te ma-ken. De relatief gematigde inflatie werd ge-schraagd door de liberalisering van de pro-ductmarkten en de netwerkindustrieën. Tot2001 dient dit te worden gezien tegen de ach-tergrond van een robuuste economische groei,die in 2002 en 2003 evenwel vertraagde. Dewerkloosheidsgraad bleef vrij stabiel op eenlaag niveau. Voor 2004 en 2005 maken deprognoses gewag van een CPI-inflatie tussen2,1% en 2,6%. De grootste opwaartse risico’sop de korte termijn houden verband met detweede-ronde-effecten als gevolg van de re-cente olieprijsschokken en het prijsverloopvan de voedingsmiddelen. Op langere termijnzal het handhaven van een klimaat dat bevor-

Page 42: Inleiding en samenvatting Convergentieverslag 2004 · 3 ECB Convergentieverslag 2004 INLEIDING EN SAMENVATTING INHOUD INLEIDING EN SAMENVATTING 6 1 TOETSING VAN ECONOMISCHE CONVERGENTIE

41ECB

Convergentieverslag2004

INLEIDINGEN

SAMENVATTINGderlijk is voor prijsstabiliteit in Cyprus afhan-kelijk zijn van, onder meer, het voeren van eenbehoedzaam monetair beleid - vooral in hetlicht van de volatiele betalingsbalansstromenen de recente voltooiing van de liberaliseringvan het kapitaalverkeer -, het volgen van eenstabiele en geloofwaardige begrotingsstrate-gie op de middellange termijn en het bereikenvan een zichtbare en duurzame verbeteringvan de begrotingsresultaten. Bovendien moetde concurrentie op de productmarkten eninzake nutsbedrijven verder worden ver-scherpt. De loonsverhogingen zouden in depas moeten lopen met de stijging van dearbeidsproductiviteit en ook rekening houdenmet de ontwikkelingen in concurrerendelanden, terwijl het indexeringsmechanismevoor salarissen en sommige sociale uitkerin-gen (zoals uitkeringen om te voorzien in dekosten van levensonderhoud) moet wordenherzien om de aan de inflatiepersistentieverbonden risico’s te verminderen.

Cyprus neemt niet deel aan het ERM II. Gedu-rende de referentieperiode noteerde het Cypri-sche pond, bij een zeer geringe volatiliteit,meestal dicht bij zijn in oktober 2002 opgete-kende gemiddelde koers ten opzichte van deeuro die, bij ontstentenis van een spilkoersbinnen het ERM II, ter illustratie als toet-singscriterium wordt gebruikt krachtens eenovereenkomst in eerdere verslagen. Over hetal dan niet passende niveau van die wissel-koers wordt evenwel geen oordeel gegeven.Terzelfder tijd was het korte-termijnrente-ecart ten opzichte van de driemaandsEURIBOR aanzienlijk. Wat de overige exter-ne ontwikkelingen betreft, heeft Cyprus - eenkleine, open en gespecialiseerde economie -de afgelopen acht jaar op zijn lopende en kapi-taalrekening samen continu tekorten laten op-tekenen, die vaak groot uitvielen. De voorbijejaren zijn die tekorten meestal gefinancierddoor de netto kapitaalinvoer uit hoofde van di-recte investeringen en ook door kapitaalinvoeruit hoofde van “Overige financiële transac-ties”, waaronder vooral deposito’s door niet-ingezetenen.

In 2003 had Cyprus een begrotingstekort van6,4% bbp, wat ruim boven de referentiewaardewas. Zonder maatregelen met een tijdelijk ef-fect zou dat cijfer op 7,8% bbp zijn uitgeko-men. Cyprus kampt momenteel met een bui-tensporig tekort. In 2004 zal dat tekort naarverwachting teruglopen tot 5,2% bbp. De quo-te van de overheidsschuld overschrijdt de re-ferentiewaarde van 60%; in 2003 liep ze op tot70,9%. Inzake de houdbaarheid van de begro-tingsontwikkelingen, wordt voor 2004 eenstijging van de schuldquote tot 72,6% ver-wacht. Om de schuldquote te stabiliseren, zouhet niet voldoende zijn de komende jaren hettotale of primaire begrotingssaldo van 2004constant te houden, wat betekent dat inzakebegrotingsconsolidatie nog aanzienlijkevoortgang moet worden geboekt. Met de voorde volgende jaren in het vooruitzicht gesteldebegrotingstekorten zou Cyprus niet vóór 2008voldoen aan de in het stabiliteits- en groeipactvastgelegde middellange-termijndoelstellingvan een begrotingspositie nabij evenwicht ofin overschot.

De inkomsten- en uitgavenquoten van de over-heidssector liggen vrij hoog. Volgens de Euro-pese Commissie beliepen de uit staatswaar-borgen voortvloeiende voorwaardelijke ver-plichtingen in Cyprus zowat 10% bbp. Erbestaat echter geen algemeen aanvaarde me-thode om de voorwaardelijke begrotingsver-plichtingen in hun geheel te ramen (inclusiefandere posten) en de schattingen kunnen sterkuiteenlopen.

Wat de andere factoren in de budgettaire sfeerbetreft, overschreed de tekortquote in 2002 en2003 de overheidsinvesteringen in procentenbbp. Verwacht wordt dat de vergrijzing van debevolking het pensioenstelsel, dat gebaseerdblijft op het repartitieprincipe, onder zwaredruk zal zetten. De totale last van de vergrij-zing zal gemakkelijker te dragen vallen als erin de overheidsfinanciën voldoende manoeu-vreerruimte wordt gecreëerd vóór de periodewaarin de demografische situatie naar ver-wachting zal verslechteren.

Page 43: Inleiding en samenvatting Convergentieverslag 2004 · 3 ECB Convergentieverslag 2004 INLEIDING EN SAMENVATTING INHOUD INLEIDING EN SAMENVATTING 6 1 TOETSING VAN ECONOMISCHE CONVERGENTIE

42ECBConvergentieverslag2004

De lange rente beliep tijdens de referentiepe-riode gemiddeld 5,2%, wat lager is dan devoor het rentecriterium vastgelegde referen-tiewaarde. Het ecart tussen de lange rente inCyprus en de gemiddelde obligatierendemen-ten in het eurogebied bleef gedurende hetgrootste deel van de referentieperiode relatiefstabiel, maar in de loop van 2004 is het signi-ficant beginnen te vergroten.

De Cypriotische wetgeving, en in het bijzon-der de Wet met betrekking tot de Central Bankof Cyprus, voorziet niet in de juridische inte-gratie van de Central Bank of Cyprus in hetEurosysteem. Cyprus is een lidstaat met eenderogatie en dient derhalve, krachtens artikel109 van het Verdrag, aan alle aanpassingsver-eisten te voldoen. Dit laatste heeft een impactop een aantal bepalingen uit de Wet met be-trekking tot de Central Bank of Cyprus.

3.4 LETLAND

Teneinde een hoge mate van duurzame conver-gentie te bereiken, dient Letland een solidekoers inzake begrotingsconsolidatie te varen ende forse kredietgroei onder controle te houden.Dat zou eveneens bijdragen aan een geordendevermindering, naar houdbare niveaus, van hetgrote tekort op Letlands lopende rekening.Daarnaast is een gematigd loonbeleid van es-sentieel belang voor het scheppen van een voorde prijsstabiliteit bevorderlijk klimaat. Boven-dien zijn een verdere verbetering van de flexibi-liteit op de productmarkten en het aanpakkenvan de resterende structurele problemen op dearbeidsmarkt belangrijk voor het verhogen vande potentiële output en het terugdringen van dehoge werkloosheid in Letland.

Gedurende de referentieperiode van september2003 tot augustus 2004 liet Letland een ge-middelde HICP-inflatie van 4,9% optekenen,wat aanzienlijk meer is dan de referentiewaar-de van 2,4%. Een terugblik op een iets langereperiode leert dat de consumptieprijsinflatie inLetland een algemene neerwaartse tendensheeft vertoond, die in 2003 evenwel omkeer-

de. Het desinflatieproces tot 2003 weerspie-gelde een aantal belangrijke beleidskeuzen, inhet bijzonder de op de primaire doelstellingvan prijsstabiliteit gerichte monetaire-beleids-oriëntatie via de vaste koppeling, in 1994, vande Letlandse valuta aan een valutakorf. De da-ling van de inflatie liep parallel met een ro-buuste reële bbp-groei. De werkloosheids-graad is geleidelijk gedaald maar blijft, on-danks de dynamische economische groei, opeen hoog niveau. De toename van de arbeids-kosten per eenheid product liet vanaf 1996 eenscherpe vertraging zien. De neerwaartse ten-dens van de groei van de arbeidskosten pereenheid product keerde in 2003 om, aangeziende loonsom per werknemer duidelijk opliep enaldus de productiviteitswinsten aanzienlijkging overschrijden. Dat weerspiegelde vooralontwikkelingen in de dienstensector. Voor detoekomst maken de meeste grote instellingenin hun prognoses gewag van een inflatie van4,0-4,8% voor 2004 en van 3,3-3,5% voor2005. De opwaartse inflatierisico’s houdenvooral verband met mogelijke tweede-ronde-effecten als gevolg van het huidige hoge infla-tiepeil en de door de snelle kredietexpansieaangewakkerde sterke binnenlandse vraag. Oplangere termijn hangt het scheppen van eenvoor de prijsstabiliteit in Letland bevorderlijkklimaat af van, onder meer, het voeren van eensolide macro-economisch beleid, vooral be-grotingsdiscipline. De loonstijgingen mogende groei van de arbeidsproductiviteit en deontwikkelingen in concurrerende landen niette boven gaan. Daarnaast kunnen een verdereverbetering van de flexibiliteit op de product-markten en het aanpakken van de resterendestructurele problemen op de arbeidsmarkt bij-dragen aan een verhoging van de potentiëleoutput en aan een vermindering van het hogewerkloosheidspeil in Letland. Bovendien zalhet “catching up”-proces de komende jarenwellicht ook een impact hebben op de inflatie,hoewel moeilijk kan worden ingeschat hoezwaar die impact precies zal zijn.

Letland neemt niet deel aan het ERM II. Aan-gezien de Letlandse lats gekoppeld is aan debijzondere trekkingsrechten, weerspiegelde

Page 44: Inleiding en samenvatting Convergentieverslag 2004 · 3 ECB Convergentieverslag 2004 INLEIDING EN SAMENVATTING INHOUD INLEIDING EN SAMENVATTING 6 1 TOETSING VAN ECONOMISCHE CONVERGENTIE

43ECB

Convergentieverslag2004

INLEIDINGEN

SAMENVATTINGhet verloop van de wisselkoers van de lats tenopzichte van de euro vooral de bewegingenvan de koers van de euro tegenover de Ameri-kaanse dollar en, in mindere mate, tegenoverde Japanse yen en het Britse pond. Gedurendede referentieperiode noteerde de Letse valuta,bij een relatief hoge volatiliteit, constant veellager dan haar gemiddelde in oktober 2002 op-getekende wisselkoers ten opzichte van deeuro die, bij ontstentenis van een spilkoersbinnen het ERM II, ter illustratie als toet-singscriterium wordt gebruikt krachtens eenovereenkomst in eerdere verslagen. Over hetal dan niet passende niveau van die wissel-koers wordt evenwel geen oordeel gegeven.Terzelfder tijd zijn de korte-termijn rente-ecarts tegenover de driemaands EURIBORtoegenomen van 0,8 procentpunt in het vierdekwartaal van 2002 tot 2,0 procentpunten in hetderde kwartaal van 2004. Wat de overige ex-terne ontwikkelingen betreft, heeft Letland devoorbije acht jaar op zijn lopende en kapitaal-rekening samen continu grote tekorten latenoptekenen. De netto kapitaalinvoer uit hoofdevan directe investeringen droeg bij aan definanciering van het externe tekort.

In 2003 had Letland een begrotingstekort van1,5% bbp, wat ruim onder de referentiewaardeis. Voor 2004 wordt een toename tot 2,0% ver-wacht. Letland heeft momenteel geen buiten-sporig tekort. De quote van de overheids-schuld liep in 2003 op tot 14,4% bbp en bleefaldus ruim onder de referentiewaarde van60%. Voor 2004 wordt een verdere stijging tot14,7% verwacht. Met de voor de komende ja-ren in het vooruitzicht gestelde begrotingste-korten zou Letland niet voldoen aan de in hetstabiliteits- en groeipact vastgelegde middel-lange-termijndoelstelling van een begrotings-positie nabij evenwicht of in overschot. Het istevens zaak een behoedzame begrotingspoli-tiek te voeren om de inflatoire druk onder con-trole te houden en het grote lopende tekort tereduceren. Tegen een dergelijke achtergrondzou een efficiënter en werkgelegenheidsvrien-delijker belasting- en uitkeringsstelsel meerarbeidsstimuli kunnen creëren en een bijdrageleveren aan de begrotingsconsolidatie, terwijl

het in het kader van de voltooiing van hetovergangsproces naar een markteconomie ookbevorderlijk zou zijn voor de economischegroei en de reële-inkomensconvergentie.

Wat de andere factoren in de budgettaire sfeerbetreft, overschreed de tekortquote in 2002,anders dan in 2003, de verhouding van deoverheidsinvesteringen tot het bbp. Wat devergrijzing van de bevolking betreft, mag voorLetland gewag worden gemaakt van een lageoverheidsschuldquote, van een groeiend pen-sioenstelsel met volledige kapitaaldekking envan het feit dat het pensioenstelsel op reparti-tiebasis nu werkt als een conceptueel gedefini-eerd bijdragesysteem, waarbij de pensioenuit-keringen automatisch worden aangepast aanveranderingen in de bijdragebasis en aan delevensverwachting. Het stelsel zou bijgevolgin evenwicht moeten blijven, met stabiele bij-dragen ondanks de vergrijzing van de bevol-king. De overgang op de nieuwe regeling isechter nog steeds aan de gang. De totale lastvan de vergrijzing zal gemakkelijker te dragenvallen als er in de overheidsfinanciën vol-doende manoeuvreerruimte wordt gecreëerdvóór de periode waarin de demografische si-tuatie naar verwachting zal verslechteren.

De lange rente beliep tijdens de referentiepe-riode gemiddeld 5,0%, wat lager is dan devoor het rentecriterium vastgelegde referen-tiewaarde. De Letlandse lange rente is aan-zienlijk dichter bij het niveau in het euro-gebied gekomen, wat de geringe inflatoiredruk en het behoedzame begrotingsbeleidweergeeft.

Sommige bepalingen uit de Wet met betrek-king tot Latvijas Banka inzake (i) de functio-nele onafhankelijkheid en (ii) de persoonlijkeonafhankelijkheid van de gouverneur en van deandere leden van de Raad van Latvijas Bankazijn niet conform het Verdrag en de Statuten.

De Letlandse wetgeving, en in het bijzonderde Wet met betrekking tot Latvijas Banka,voorziet niet in de juridische integratie vanLatvijas Banka in het Eurosysteem. Letland is

Page 45: Inleiding en samenvatting Convergentieverslag 2004 · 3 ECB Convergentieverslag 2004 INLEIDING EN SAMENVATTING INHOUD INLEIDING EN SAMENVATTING 6 1 TOETSING VAN ECONOMISCHE CONVERGENTIE

44ECBConvergentieverslag2004

een lidstaat met een derogatie en dient derhal-ve, krachtens artikel 109 van het Verdrag, aanalle aanpassingsvereisten te voldoen. Dit laat-ste heeft een impact op een aantal bepalingenuit de Wet met betrekking tot Latvijas Banka.

3.5 LITOUWEN

Om een hoge mate van duurzame convergentiete bereiken, dient Litouwen een solide koers in-zake begrotingsconsolidatie te varen, betere be-grotingsresultaten voor te leggen, de concurren-tie in de productmarkten te verscherpen, voortte gaan met de liberalisering van de gereguleer-de sectoren en de werking van de arbeidsmarktverder te verbeteren. Dergelijke maatregelenzullen bijdragen tot het handhaven van een om-geving die bevorderlijk is voor prijsstabiliteit.Er is ook vastberadenheid geboden om de huidi-ge forse kredietgroei onder controle te houdenen om een effectief financieel toezicht tot standte brengen teneinde de houdbaarheid van hetaanzienlijke tekort op de lopende rekening vanLitouwen te waarborgen.

Gedurende de referentieperiode bedroeg deHICP-inflatie in Litouwen -0,2%, wat ruimonder de in het Verdrag gedefinieerde referen-tiewaarde is. Op basis van een combinatie vanspecifieke factoren wordt Litouwen momen-teel beschouwd als een uitschieter in het vlakvan prijsstabiliteit. Een terugblik op een ietslangere periode leert dat de consumptieprijsin-flatie in Litouwen een algemene neerwaartsetendens heeft laten optekenen. Het desinflatie-proces wordt geschraagd door het op prijssta-biliteit gerichte monetaire beleid, meer be-paald door de invoering van een currencyboard in 1994. De vermindering van de infla-tie aan het einde van de jaren negentig liepparallel met een relatief krachtige reële bbp-groei. In 1999 werd die groei evenwel negatiefals gevolg van de impact van de Russische cri-sis op Litouwen. Dit had een verdere neer-waartse invloed op het inflatieverloop. Destijging van de loonsom per werknemer is se-dert eind jaren negentig aanmerkelijk ver-traagd en het verloop van de invoerprijzen

heeft het desinflatieproces gedurende hetgrootste gedeelte van de beschouwde periodegeschraagd. De negatieve inflatiecijfers tus-sen medio 2002 en begin 2004 zijn grotendeelstoe te schrijven aan een combinatie van speci-fieke factoren: een aanzienlijke daling van deprijzen voor voedingsmiddelen, de arbeids-kosten per eenheid product, de invoerprijzenen de prijzen in de telecommunicatiesector.Hoewel tot op zekere hoogte soortgelijkeprijsontwikkelingen werden opgetekend ineen aantal andere EU-lidstaten, kwamen ze inLitouwen sterker tot uiting dan elders. De in-flatie was tijdens de beschouwde periode vrijvolatiel, deels doordat de prijzen van voe-dingsmiddelen en energie in Litouwen eensterke invloed hebben op de consumptieprijs-inflatie. Voor de toekomst maken de progno-ses gewag van een stijging van de inflatie totzowat 1% in 2004 en 2% in 2005. De opwaart-se inflatierisico’s tijdens die periode houdenverband met een mogelijke oververhitting vande economie, de forse kredietgroei, een expan-sieve begrotingskoers en eventuele tweede-ronde-effecten van de recente inflatiestijging.Op langere termijn zal het handhaven van eenklimaat dat bevorderlijk is voor prijsstabiliteitin Litouwen afhankelijk zijn van, onder meer,het varen van een solide koers inzake begro-tingsconsolidatie, gematigde loonstijgingen,een verscherpte concurrentie in de product-markten en een verbeterde werking van de ar-beidsmarkten. Bovendien zal het “catchingup”-proces de komende jaren wellicht ook eenimpact hebben op de inflatie, hoewel moeilijkkan worden ingeschat hoe zwaar die impactprecies zal zijn.

De Litouwse litas neemt nu zowat drie maan-den deel aan het ERM II, dat is minder dantwee jaar vóór het onderzoek door de ECB.Litouwen werd lid van het ERM II met zijnbestaande currency board als een eenzijdigeverbintenis die derhalve geen extra verplich-ting inhoudt voor de ECB. Sinds de Litouwsevaluta deelneemt aan het ERM II is zij op haarspilkoers gebleven. Terzelfder tijd is het korte-termijn rente-ecart tegenover de driemaandsEURIBOR gering gebleken. De reële wissel-

Page 46: Inleiding en samenvatting Convergentieverslag 2004 · 3 ECB Convergentieverslag 2004 INLEIDING EN SAMENVATTING INHOUD INLEIDING EN SAMENVATTING 6 1 TOETSING VAN ECONOMISCHE CONVERGENTIE

45ECB

Convergentieverslag2004

INLEIDINGEN

SAMENVATTINGkoers - zowel de bilaterale ten opzichte van deeuro als de effectieve koers - ligt enigszinsboven de historische gemiddelden en het te-kort op de lopende en kapitaalrekening samenis aanzienlijk. Inzake financiering hebben debuitenlandse directe investeringen de afgelo-pen jaren een significante bijdrage geleverd,die in 2003 echter is verminderd.

In 2003 had Litouwen een begrotingstekortvan 1,9% bbp, wat ruim onder de referentie-waarde was. Litouwen verkeert niet in een si-tuatie van buitensporig tekort. Voor 2004wordt een stijging tot 2,6% bbp voorspeld, on-danks de gunstige economische groei. De quo-te van de overheidsschuld is in 2003 gedaaldtot 21,4% bbp en volgens de prognoses zal zijin 2004 op dat niveau blijven, wat een flinkeind onder de referentiewaarde van 60% is.Inzake de houdbaarheid van de begrotingsont-wikkelingen zou Litouwen, gelet op de voorde volgende jaren voorspelde begrotingstekor-ten, niet voldoen aan de in het stabiliteits- engroeipact vastgelegde middellange-termijn-doelstelling van een begroting nabij even-wicht of in overschot. Het is tevens zaak eenbehoedzame begrotingspolitiek te voeren inhet licht van Litouwens grote lopende tekort.Tegen een dergelijke achtergrond zou een effi-ciënter en werkgelegenheidsvriendelijker be-lasting- en uitkeringsstelsel meer arbeidssti-muli kunnen creëren en een significante bij-drage leveren aan de begrotingsconsolidatie,terwijl het in het kader van de voltooiing vanhet overgangsproces naar een markteconomieook bevorderlijk zou zijn voor de economi-sche groei en de reële-inkomensconvergentie.

Wat de andere factoren in de budgettaire sfeerbetreft, lag de tekortquote in 2002 en 2003niet hoger dan de verhouding van de over-heidsinvesteringen tot het bbp. OndanksLitouwens lage overheidsschuldquote en snelgroeiend pensioenstelsel met volledige kapi-taaldekking, wordt verwacht dat de vergrij-zing van de bevolking er het resterende pen-sioenstelsel op repartitiebasis onder druk zalzetten. De totale last van de vergrijzing zalgemakkelijker te dragen vallen als er in de

overheidsfinanciën voldoende manoeuvreer-ruimte wordt gecreëerd vóór de periode waar-in de demografische situatie naar verwachtingzal verslechteren.

De lange rente beliep tijdens de referentiepe-riode gemiddeld 4,7%, wat lager is dan devoor het rentecriterium vastgelegde referen-tiewaarde. Het ecart ten opzichte van de ge-middelde obligatierendementen in het euro-gebied werd steeds kleiner, wat de lage infla-tiedruk en het vertrouwen in de currency boardweerspiegelde.

Een aantal wettelijke bepalingen inzake depersoonlijke onafhankelijkheid van de presi-dent en andere directieleden van Lietuvosbankas zijn niet conform het Verdrag en deStatuten. Zo is het niet uitgesloten dat deGrondwet moet worden aangepast teneinde tevoldoen aan de onafhankelijkheidsvereistevoor Litouwen.

De Litouwse wetgeving, en in het bijzonder deWet met betrekking tot Lietuvos bankas, voor-ziet niet in de integratie van Lietuvos bankasin het Eurosysteem. Litouwen is een lidstaatmet een derogatie en dient derhalve, krachtensartikel 109 van het Verdrag, aan alle aanpas-singsvereisten te voldoen. Dit laatste heeft eenimpact op een aantal bepalingen uit de Wetmet betrekking tot Lietuvos bankas alsook opbepaalde andere wetgeving.

3.6 HONGARIJE

Teneinde een hoge mate van duurzame con-vergentie te bereiken, dient Hongarije eenduurzame en geloofwaardige koers inzake be-grotingsconsolidatie te varen en moeten de be-grotingsresultaten van het land zichtbaar ver-beteren. Het handhaven van de begrotingsdis-cipline is van belang om de inflatoire drukonder controle te houden, het grote tekort opde lopende rekening terug te dringen en de ge-loofwaardigheid te herstellen, wat op zijnbeurt zou bijdragen aan wisselkoersstabiliteit.Daarnaast is het voeren van een gematigd

Page 47: Inleiding en samenvatting Convergentieverslag 2004 · 3 ECB Convergentieverslag 2004 INLEIDING EN SAMENVATTING INHOUD INLEIDING EN SAMENVATTING 6 1 TOETSING VAN ECONOMISCHE CONVERGENTIE

46ECBConvergentieverslag2004

loonbeleid essentieel voor het creëren van eenomgeving die bevorderlijk is voor prijsstabili-teit. Op de middellange termijn is het boven-dien zaak de arbeidsmarktomstandigheden teverbeteren, teneinde de potentiële groei te ver-hogen en de lage werkgelegenheidsgraad vanHongarije op te voeren.

Gedurende de referentieperiode bedroeg detwaalfmaands HICP-inflatie in Hongarije ge-middeld 6,5%, wat ruim boven de in het Ver-drag gedefinieerde referentiewaarde is. Eenterugblik op een iets langere periode leert datde consumptieprijsinflatie in Hongarije eenalgemene neerwaartse tendens heeft laten op-tekenen, ondanks een meestal relatief sterkereële bbp-groei. Sedert medio 2003 is de infla-tie echter opnieuw fors gestegen. De vroegeredesinflatietendens in Hongarije weerspiegelteen aantal belangrijke beleidskeuzen, in hetbijzonder het in 1995 ingevoerde stelsel vankruipende wisselkoersen en de in 2001 aange-brachte wijzigingen in het monetaire-beleids-kader. Het begrotingsbeleid droeg aanvanke-lijk bij tot het desinflatieproces, maar vanaf2001 werd het expansief. Dat geldt eveneensvoor het loonbeleid, dat vanaf 2000 aanleidinggaf tot een buitensporige groei van de lonen ende arbeidskosten per eenheid product. De reëlebbp-groei vertraagde aanmerkelijk in 1996 entussen 2001 en 2003, maar in de jaren daartus-sen liep de daling van de inflatie parallel meteen relatief sterke reële bbp-groei. Vanaf 2001sorteerden de invoerprijzen een sterk neer-waarts effect op de inflatie. Voor de toekomstmaken de meeste prognoses gewag van een in-flatie van zowat 7% in 2004 en ongeveer 4,5%in 2005. Opwaartse inflatierisico’s houdenvoornamelijk verband met mogelijke tweede-ronde-effecten van de veranderingen in de in-directe belastingen, de stijging van de prijzenvoor olie en gas als gevolg van de inflatiever-wachtingen en de aanpassing van de admini-stratieve prijzen. Op langere termijn zal decreatie van een omgeving die bevorderlijk isvoor prijsstabiliteit in Hongarije afhankelijkzijn van het voeren van een passend monetairbeleid en het afleggen van een duurzaam tra-ject inzake begrotingsconsolidatie. Daarnaast

is het van belang dat de liberalisering van denetwerkindustrieën wordt voltooid en dat derelatief lage werkgelegenheidsgraad van Hon-garije wordt verhoogd. De loonsverhogingenzouden in de pas moeten lopen met de stijgingvan de arbeidsproductiviteit en ook rekeninghouden met de ontwikkelingen in concurreren-de landen. Bovendien zal het “catchingup”-proces de komende jaren wellicht ook eenimpact hebben op de inflatie, hoewel moeilijkkan worden ingeschat hoe zwaar die impactprecies zal zijn.

Tijdens de referentieperiode nam Hongarijeniet deel aan het ERM II. In die periode noteer-de de Hongaarse forint meestal lager dan haarin oktober 2002 opgetekende gemiddelde wis-selkoers ten opzichte van de euro die, bij ont-stentenis van een spilkoers binnen het ERM II,ter illustratie als toetsingscriterium wordt ge-bruikt krachtens een overeenkomst in eerdereverslagen. Over het al dan niet passende niveauvan die wisselkoers wordt evenwel geen oor-deel gegeven. Die ontwikkeling had kennelijkvooral te maken met de op de markten heersen-de onzekerheid omtrent het Hongaarse begro-tingsbeleid en kwam tijdens een groot deel vande beschouwde periode ook tot uiting in eensterke wisselkoersvolatiliteit. Terzelfder tijdwas het korte-termijn rente-ecart tegenover dedriemaands EURIBOR aanzienlijk. Wat de ove-rige externe ontwikkelingen betreft, heeft Hon-garije de voorbije acht jaar op zijn lopende enkapitaalrekening samen meestal grote tekortenlaten optekenen en meer recentelijk heeft hetland de netto buitenlandse directe investeringenzien verminderen.

In 2003 had Hongarije een begrotingstekortvan 6,2% bbp, wat ruim boven de referentie-waarde is. Zonder maatregelen met een tijde-lijk effect zou dat cijfer 7,7% bbp hebben be-lopen. Hongarije kampt met een buitensporigtekort. Voor 2004 wordt een daling van hetdeficit tot 5,5% bbp voorspeld. De quote vande overheidsschuld liep in 2003 terug tot59,1% bbp, wat onder de referentiewaarde van60% is, en voor 2004 wordt een stijging tot59,9% verwacht. Inzake de houdbaarheid van

Page 48: Inleiding en samenvatting Convergentieverslag 2004 · 3 ECB Convergentieverslag 2004 INLEIDING EN SAMENVATTING INHOUD INLEIDING EN SAMENVATTING 6 1 TOETSING VAN ECONOMISCHE CONVERGENTIE

47ECB

Convergentieverslag2004

INLEIDINGEN

SAMENVATTINGde begrotingsontwikkelingen zou het, tenein-de de quote van de overheidsschuld onder de60% te houden, niet voldoende zijn het totaleof het primaire begrotingssaldo op hun huidi-ge niveau te handhaven, wat betekent dat blij-vend en ingrijpend werk moet worden gemaaktvan begrotingsconsolidatie. Met de voor dekomende jaren in het vooruitzicht gestelde be-grotingstekorten zou Hongarije niet voldoenaan de in het stabiliteits- en groeipact vastge-legde middellange-termijndoelstelling van eenbegrotingspositie nabij evenwicht of in over-schot. Het is tevens zaak een behoedzame be-grotingspolitiek te voeren om de inflatoiredruk onder controle te houden en het grote lo-pende tekort te reduceren. De inkomsten- enuitgavenquoten liggen vrij hoog. Tegen eendergelijke achtergrond zou een efficiënter enwerkgelegenheidsvriendelijker belasting- enuitkeringsstelsel meer arbeidsstimuli kunnencreëren en een aanzienlijke bijdrage leverenaan de begrotingsconsolidatie, terwijl het inhet kader van de voltooiing van het overgangs-proces naar een markteconomie ook bevorder-lijk zou zijn voor de economische groei en dereële-inkomensconvergentie. Er zou moetenworden vastgehouden aan de uitgaven- entekortdoelstellingen. Volgens de EuropeseCommissie beliepen de uit staatswaarborgenvoortvloeiende voorwaardelijke verplichtin-gen in Hongarije zowat 5,4% bbp. Er bestaatechter geen algemeen aanvaarde methode omde voorwaardelijke begrotingsverplichtingenin hun geheel (inclusief andere posten) te ra-men en de schattingen kunnen sterk uiteenlo-pen.

Wat de andere factoren in de budgettaire sfeerbetreft, lag de tekortquote in 2002 en 2003 ho-ger dan de verhouding van de overheidsinves-teringen tot het bbp. Hoewel in Hongarije hetsnel groeiende pensioenstelsel met volledigekapitaaldekking als positief kan worden be-stempeld, wordt verwacht dat de vergrijzingvan de bevolking het bestaande pensioenstel-sel op repartitiebasis onder druk zal zetten. Detotale last van de vergrijzing zal gemakkelij-ker te dragen vallen indien er in de overheids-

financiën voldoende manoeuvreerruimtewordt gecreëerd vóór de periode waarin de de-mografische situatie naar verwachting zal ver-slechteren.

De lange rente beliep tijdens de referentie-periode gemiddeld 8,1%, wat ruim boven dereferentiewaarde is. De Hongaarse lange renteen het ecart ten opzichte van de rendementenop obligaties in het eurogebied zijn relatiefhoog gebleven, wat betekent dat de lange rentein Hongarije niet systematisch dichter bij diein het eurogebied is gekomen.

Sommige bepalingen uit de Wet met betrek-king tot Magyar Nemzeti Bank inzake (i) haarinstitutionele onafhankelijkheid en (ii) de per-soonlijke onafhankelijkheid van de leden vanhaar Monetary Council zijn niet conform hetVerdrag en de Statuten.

De Hongaarse wetgeving, en in het bijzonderde Wet met betrekking tot Magyar NemzetiBank, voorziet niet in de integratie vanMagyar Nemzeti Bank in het Eurosysteem.Hongarije is een lidstaat met een derogatie endient derhalve, krachtens artikel 109 van hetVerdrag, aan alle aanpassingsvereisten te vol-doen. Dit laatste heeft een impact op een aan-tal bepalingen uit de Wet met betrekking totMagyar Nemzeti Bank.

3.7 MALTA

Teneinde een hoge mate van duurzame con-vergentie te bereiken, dient Malta een kracht-dadige en geloofwaardige op de middellangetermijn gerichte begrotingsstrategie te volgenen een zichtbare en duurzame begrotingscon-solidatie te realiseren. Om gunstiger voor-waarden te scheppen voor prijsstabiliteit envoor het verhogen van de potentiële groei, isbovendien een beleid nodig dat de werkingvan de arbeidsmarkt verbetert en de concur-rentie in de productmarkten en de netwerk-industrieën verscherpt.

Page 49: Inleiding en samenvatting Convergentieverslag 2004 · 3 ECB Convergentieverslag 2004 INLEIDING EN SAMENVATTING INHOUD INLEIDING EN SAMENVATTING 6 1 TOETSING VAN ECONOMISCHE CONVERGENTIE

48ECBConvergentieverslag2004

Gedurende de referentieperiode bedroeg detwaalfmaands gemiddelde HICP-inflatie inMalta 2,6%, wat hoger is dan de in het Verdraggedefinieerde referentiewaarde. Een terugblikop een iets langere periode leert dat de HICP-inflatie in Malta relatief stabiel is. Dit gunstigeinflatieverloop weerspiegelt een aantal belang-rijke beleidskeuzen, in het bijzonder de beslis-sing om het sinds 1964 bestaande wisselkoers-arrangement op basis van een vaste koppelingte handhaven en om van prijsstabiliteit de voor-naamste monetaire-beleidsdoelstelling te ma-ken. Ook de liberalisering van de buitenlandsehandel en de hervormingen van de regelgevingin sommige netwerkindustrieën hebben aandeze relatief gematigde inflatie bijgedragen.Tot 2000 moet dit inflatiebeloop worden bezientegen de achtergrond van een krachtige econo-mische groei, die in 2001-03 echter aanzienlijkvertraagde. De werkloosheidsgraad is de afge-lopen jaren toegenomen en kwam in 2003 op8,2% uit. De invoerprijzen - die grotendeelsworden bepaald door de schommelingen in deprijzen voor elektronische componenten, deolieprijzen en de wisselkoers van de Malteselira ten opzichte van de Amerikaanse dollar -zijn volatiel gebleken. Er zijn verschillen tus-sen de HICP en de consumptieprijsindex (CPI)doordat de horecaprijzen een groter gewichthebben in de HICP-korf dan in de CPI-korf.Voor de toekomst maakt het IMF in zijn meestrecente prognose betreffende de CPI-inflatiegewag van prijsstijgingen met om en nabij 3,0%voor 2004 en 2,0% voor 2005. Ook de Maltesecentrale bank wijst in haar recente prognosevoor 2004 op een inflatie dicht bij 3%. De op-waartse inflatierisico’s houden vooral verbandmet mogelijke tweede-ronde-effecten van olie-prijsschokken en wijzigingen in de indirecte be-lastingen. Op langere termijn zal het handhavenalsook het verder verstevigen van een klimaatdat bevorderlijk is voor prijsstabiliteit in Maltaafhankelijk zijn van, onder meer, een - in hetlicht van het onlangs volledig geliberaliseerdekapitaalverkeer - behoedzame monetaire-be-leidsvoering en de toepassing van een krachtda-dige en geloofwaardige middellange-termijnbegrotingsstrategie die leidt tot een zichtbare enhoudbare begrotingsconsolidatie. Voorts zou de

concurrentie in de productmarkten en de net-werkindustrieën moeten worden gestimuleerd.Bovendien zou de werking van de arbeidsmarktmoeten worden verbeterd en zouden de loons-verhogingen in de pas moeten lopen met de stij-ging van de arbeidsproductiviteit, terwijl tege-lijkertijd ook rekening wordt gehouden met deontwikkelingen in concurrerende landen. Geletop de geleidelijke ontmanteling van de subsi-dies voor dieselolie en het huidige wisselkoers-stelsel, is het niet uitgesloten dat olieprijs-schokken in de toekomst sneller gaan doorwer-ken in de binnenlandse inflatie. Het “catchingup”-proces zal de komende jaren wellicht ookeen impact hebben op de inflatie, hoewel moei-lijk kan worden ingeschat hoe zwaar die impactprecies zal zijn.

Malta neemt niet deel aan het ERM II. Tijdensde referentieperiode noteerde de Maltese lirameestal onder haar in oktober 2002 opgete-kende gemiddelde wisselkoers ten opzichtevan de euro die, bij ontstentenis van een spil-koers binnen het ERM II, ter illustratie alstoetsingscriterium wordt gebruikt krachtenseen overeenkomst in eerdere verslagen. Overhet al dan niet passende niveau van die wissel-koers wordt evenwel geen oordeel gegeven.Gelet op Malta’s wisselkoersarrangementenweerspiegelde dit hoofdzakelijk de depreciatievan de Amerikaanse dollar tegenover de eurogedurende dezelfde periode. Terzelfder tijdzijn de korte-termijn rente-ecarts tegenover dedriemaands EURIBOR meestal gering geble-ken. Wat de overige externe ontwikkelingenbetreft, heeft Malta sinds 1996 op zijn lopendeen kapitaalrekening samen tekorten laten op-tekenen die soms groot uitvielen. In termenvan financiering hebben de directe investerin-gen en het effectenverkeer samen sinds 2002een forse netto kapitaaluitvoer laten opteke-nen, terwijl het grootste deel van de kapitaal-invoer plaatsvond in de categorie “overige fi-nanciële transacties”.

In 2003 had Malta een begrotingstekort van9,7% bbp (inclusief tekortverhogende maatre-gelen met een tijdelijk effect ten belope van3,0% bbp), wat ruim boven de referentiewaarde

Page 50: Inleiding en samenvatting Convergentieverslag 2004 · 3 ECB Convergentieverslag 2004 INLEIDING EN SAMENVATTING INHOUD INLEIDING EN SAMENVATTING 6 1 TOETSING VAN ECONOMISCHE CONVERGENTIE

49ECB

Convergentieverslag2004

INLEIDINGEN

SAMENVATTINGis. Malta kampt momenteel met een buitenspo-rig tekort. Voor 2004 wordt een daling van hettekort tot 5,2% bbp in het vooruitzicht gesteld.De quote van de overheidsschuld nam in 2003toe tot 71,1% bbp, waarmee ze boven de refe-rentiewaarde van 60% bleef; in 2004 zal zijnaar verwachting oplopen tot 73,8%. Inzakede houdbaarheid van de begrotingsontwikke-lingen zou het, teneinde de quote van de over-heidsschuld te verlagen, niet voldoende zijnhet totale of het primaire begrotingssaldo ophun huidige niveau te handhaven, wat eropwijst dat blijvend en ingrijpend werk moetworden gemaakt van begrotingsconsolidatie.Met de voor de komende jaren voorspelde be-grotingstekorten zou Malta niet voldoen aande in het stabiliteits- en groeipact vastgelegdemiddellange-termijndoelstelling van een be-grotingspositie nabij evenwicht of in over-schot. De inkomsten- en uitgavenquoten lig-gen vrij hoog. Tegen een dergelijke achter-grond zou een efficiënter enwerkgelegenheidsvriendelijker belasting- enuitkeringsstelsel meer arbeidsstimuli kunnencreëren en een aanzienlijke bijdrage leverenaan de begrotingsconsolidatie, terwijl het ookbevorderlijk zou zijn voor de economischegroei en de reële-inkomensconvergentie. Vol-gens het Maltese convergentieprogramma be-droegen de uit staatswaarborgen voortvloeien-de voorwaardelijke verplichtingen eind 2003zowat 15% bbp. Er bestaat echter geen alge-meen aanvaarde methode om de voorwaarde-lijke verplichtingen in hun geheel (inclusiefandere posten) te ramen en de schattingenkunnen sterk uiteenlopen.

Wat de andere factoren in de budgettaire sfeerbetreft, lag de tekortquote in 2002 en 2003 ho-ger dan de verhouding van de overheidsinves-teringen tot het bbp. Verwacht wordt dat devergrijzing van de bevolking het pensioenstel-sel, dat gebaseerd blijft op het repartitieprinci-pe, onder zware druk zal zetten. De totale lastvan de vergrijzing zal gemakkelijker te dragenvallen als er in de overheidsfinanciën vol-doende manoeuvreerruimte wordt gecreëerdvóór de periode waarin de demografische si-tuatie naar verwachting zal verslechteren.

De lange rente beliep tijdens de referentie-periode gemiddeld 4,7%, wat lager is dan dereferentiewaarde voor het rentecriterium. DeMaltese lange rente en het ecart ten opzichtevan de rendementen op obligaties in het euro-gebied zijn over het algemeen gedaald, watbetekent dat de lange rente in Malta dichter bijdie in het eurogebied lijkt te zijn gekomen.

Sommige bepalingen in de Maltese wetgevingbetreffende (i) de institutionele onafhankelijk-heid en (ii) de financiële onafhankelijkheidvan de Central Bank of Malta zijn niet con-form het Verdrag en de Statuten.

De Maltese wetgeving, en in het bijzonder deWet met betrekking tot de Central Bank ofMalta, voorziet niet in de juridische integratievan de Central Bank of Malta in het Eurosys-teem. Malta is een lidstaat met een derogatieen dient derhalve, krachtens artikel 109 vanhet Verdrag, aan alle aanpassingsvereisten tevoldoen. Dit laatste heeft een impact op eenaantal bepalingen uit de Wet met betrekkingtot de Central Bank of Malta.

3.8 POLEN

Teneinde een hoge mate van duurzame con-vergentie te bereiken, dient Polen een duurza-me en geloofwaardige koers inzake begro-tingsconsolidatie te varen en moeten de begro-tingsresultaten van het land zichtbaarverbeteren. Het nationale beleid dat erop ge-richt is de concurrentie op de productmarktente verscherpen, moet verder worden versterkten de privatisering moet krachtiger wordenvoortgezet. Bovendien zijn maatregelen nodigom de arbeidsproductiviteit op te voeren en dewerking van de arbeidsmarkt te verbeteren,teneinde een klimaat te helpen handhaven datbevorderlijk is voor prijsstabiliteit.

Gedurende de referentieperiode bedroeg deHICP-inflatie in Polen -2,5%, wat net boven dein het Verdrag gedefinieerde referentiewaardeis. Een terugblik op een iets langere periodeleert dat de consumptieprijsinflatie in Polen een

Page 51: Inleiding en samenvatting Convergentieverslag 2004 · 3 ECB Convergentieverslag 2004 INLEIDING EN SAMENVATTING INHOUD INLEIDING EN SAMENVATTING 6 1 TOETSING VAN ECONOMISCHE CONVERGENTIE

50ECBConvergentieverslag2004

algemene, hoewel niet constante, neerwaartsetendens heeft laten optekenen, zodat de inflatiegeleidelijk tot een zeer laag peil is gezakt. Meerrecentelijk is de inflatie echter opnieuw scherpbeginnen te stijgen, hoofdzakelijk vanwege tij-delijke factoren. Het desinflatieproces werd ge-schraagd door een verschuiving in de monetaire-beleidskoers teneinde op de middellange ter-mijn prijsstabiliteit te bereiken in de vorm vaneen kader voor het nastreven van inflatiedoel-stellingen. De daling van de inflatie aan het ein-de van de jaren negentig liep parallel met eenrelatief sterke reële bbp-groei. Die groei is eind2000 fors verzwakt, hoewel de lonen slechtslangzaam reageerden op de economische vertra-ging. Bovendien was de inflatie veeleer volatielten gevolge van het verloop van de voedings-middelen- en olieprijzen. Voor de toekomst ma-ken de meeste prognoses gewag van een inflatietussen 3% en 4% voor 2004 en 2005. De op-waartse risico’s tijdens die periode houden ver-band met budgettaire onevenwichtigheden, hetverder aantrekken van de binnenlandse vraag,loonontwikkelingen als gevolg van mogelijketweede-ronde-effecten van de hogere voedings-middelen- en olieprijzen, en de belastingverho-gingen gebonden aan de toetreding tot de EU.Op langere termijn zal het handhaven van eenklimaat dat bevorderlijk is voor prijsstabiliteitin Polen afhankelijk zijn van, onder meer, hetvoeren van een passend monetair beleid, eengezond begrotingsbeleid, redelijke loonsverho-gingen, de aanhoudende herstructurering van deeconomie, de verscherping van de concurrentieop de productmarkten, de verhoging van de ar-beidsproductiviteit en een vlotter functione-rende arbeidsmarkt. Het “catching up”-proceszal de komende jaren wellicht ook een impacthebben op de inflatie, hoewel moeilijk kanworden ingeschat hoe zwaar die impact precieszal zijn.

Polen neemt niet deel aan het ERM II. Tijdensde referentieperiode noteerde de Poolse zloty,bij een hoge wisselkoersvolatiliteit, meestalveel lager dan zijn in oktober 2002 opgeteken-de gemiddelde wisselkoers ten opzichte van deeuro die, bij ontstentenis van een spilkoersbinnen het ERM II, ter illustratie als toet-

singscriterium wordt gebruikt krachtens eenovereenkomst in eerdere verslagen. Over hetal dan niet passende niveau van die wissel-koers wordt evenwel geen oordeel gegeven.Dat wisselkoersverloop hield hoofdzakelijkverband met bewegingen in de rente-ecartstussen Polen en het eurogebied en met enigepolitieke en budgettaire onzekerheid in Polen.Terzelfder tijd werden tijdens de referentie-periode grote korte-termijn rente-ecarts ten op-zichte van de driemaands EURIBOR opgete-kend. Wat de overige externe ontwikkelingentijdens de afgelopen acht jaar betreft, werdenop de Poolse lopende en kapitaalrekeningsamen vaak aanzienlijke tekorten opgetekend,maar die zijn sinds 2000 sterk verkleind,parallel met een daling van de directe-investe-ringsstromen.

In 2003 had Polen een begrotingstekort van3,9% bbp, wat ruim boven de referentiewaardeis. Polen kampt met een buitensporig tekort.Voor 2004 wordt, ondanks de gunstige econo-mische groei, een scherpe stijging van dat te-kort voorspeld tot 5,6%. De quote van de over-heidsschuld nam in 2003 toe tot 45,4% bbp enbleef aldus onder de referentiewaarde van60%. Voor 2004 wordt een verdere stijging tot47,2% voorspeld. Inzake de houdbaarheid vande begrotingsontwikkelingen zou het, tenein-de de quote van de overheidsschuld onder 60%bbp te houden, niet voldoende zijn het totaleof het primaire begrotingssaldo op hun huidi-ge niveau te handhaven, wat betekent dat blij-vend en ingrijpend werk moet worden gemaaktvan begrotingsconsolidatie. Met de voor dekomende jaren in het vooruitzicht gestelde be-grotingstekorten zou Polen niet voldoen aande in het stabiliteits- en groeipact vastgelegdemiddellange-termijndoelstelling van een be-grotingspositie nabij evenwicht of in over-schot. De inkomsten- en uitgavenquoten vande overheidssector liggen vrij hoog. Tegen eendergelijke achtergrond zou een efficiënter enwerkgelegenheidsvriendelijker belasting- enuitkeringsstelsel meer arbeidsstimuli kunnencreëren en een aanzienlijke bijdrage leverenaan de begrotingsconsolidatie, terwijl het inhet kader van de voltooiing van het overgangs-

Page 52: Inleiding en samenvatting Convergentieverslag 2004 · 3 ECB Convergentieverslag 2004 INLEIDING EN SAMENVATTING INHOUD INLEIDING EN SAMENVATTING 6 1 TOETSING VAN ECONOMISCHE CONVERGENTIE

51ECB

Convergentieverslag2004

INLEIDINGEN

SAMENVATTINGproces naar een markteconomie ook bevorder-lijk zou zijn voor de economische groei en dereële-inkomensconvergentie.

Wat de andere factoren in de budgettaire sfeerbetreft, lag de tekortquote in 2002 en 2003 ho-ger dan de verhouding van de overheidsinves-teringen tot het bbp. Wat de vergrijzing van debevolking betreft, werkt het Poolse pensioen-stelsel met gedeeltelijke kapitaaldekking vol-gens het principe van “defined contributions”(vastgestelde bijdragen). Toekomstige batenuit de verplichte eerste en tweede pijler zullenrechtstreeks afhangen van de omvang van debetaalde bijdragen en van de actuarieel gewo-gen levensverwachting. De overgang naar denieuwe regeling is echter nog aan de gang. Detotale last van de vergrijzing zal gemakkelij-ker te dragen vallen als er in de over-heidsfinanciën voldoende manoeuvreerruimtewordt gecreëerd vóór de periode waarin dedemografische situatie naar verwachting zalverslechteren.

De lange rente beliep tijdens de referentie-periode gemiddeld 6,9%, wat hoger is dan dereferentiewaarde voor het rentecriterium. Der-halve is het rente-ecart tussen Polen en heteurogebied momenteel vrij groot.

Sommige bepalingen uit de Wet met betrek-king tot Narodowy Bank Polski, de PoolseGrondwet en andere wetgeving betreffende(i) de institutionele onafhankelijkheid, (ii) definanciële onafhankelijkheid van NarodowyBank Polski en ook (iii) de persoonlijke onaf-hankelijkheid van de president van NarodowyBank Polski zijn niet conform het Verdrag ende Statuten.

De Poolse wetgeving, en in het bijzonderde Wet met betrekking tot Narodowy BankPolski, voorziet niet in de juridische integratievan Narodowy Bank Polski in het Eurosys-teem. Polen is een lidstaat met een derogatieen dient derhalve, krachtens artikel 109 vanhet Verdrag, aan alle aanpassingsvereisten tevoldoen. Dit laatste heeft een impact op eenaantal bepalingen uit de Wet. Naar aanleiding

van de invoering van de euro zal de PoolseGrondwet moeten worden aangepast.

3.9 SLOVENIË

Teneinde een hoge graad van duurzame con-vergentie te bereiken, dient Slovenië een soli-de koers inzake begrotingsconsolidatie te va-ren, een gematigd loonbeleid ten uitvoer teleggen en door te gaan met de structurele her-vormingen. Vooral een verhoogde flexibiliteitop de arbeidsmarkt en een verdere economi-sche liberalisering die uitmondt in een ver-scherpte concurrentie op de productmarkten,zullen een klimaat helpen scheppen dat bevor-derlijk is voor prijsstabiliteit en een hogerepotentiële groei.

Gedurende de referentieperiode bedroeg deHICP-inflatie in Slovenië 4,1%, wat ruim bo-ven de in het Verdrag gedefinieerde referen-tiewaarde is. Een terugblik op een iets langereperiode leert dat de consumptieprijsinflatie inSlovenië geleidelijk teruggelopen is tot in1999, toen de neerwaartse trend werd onder-broken; na 2000 zette de daling zich evenwelvoort. Dit inflatieverloop weerspiegelt eenaantal belangrijke beleidskeuzen, in het bij-zonder de invoering, in 2001, van een nieuw,op twee pijlers gebaseerd monetair-beleids-kader met prijsstabiliteit als primaire doelstel-ling. Tijdens het grootste gedeelte van de be-schouwde periode moeten de inflatie-ontwik-kelingen worden bezien tegen de achtergrondvan een nogal robuuste reële bbp-groei envrij stabiele arbeidsmarktomstandigheden. Deloongroei gemeten aan de hand van de nomi-nale loonsom per werknemer liet tot 1999 eenvertraging optekenen; in 2000 trok die groeivervolgens stevig aan, maar in 2003 ging hijopnieuw enigszins vertragen. Samen met dewijzigingen in de door de overheid geregu-leerde prijzen en belastingen hebben de in-voerprijzen in aanzienlijke mate bijgedragenaan de volatiliteit van de inflatiecijfers. Voorde toekomst maken de meeste prognoses ge-wag van een inflatie van 3,6-3,8% in 2004 envan 3,2-3,3% in 2005. De opwaartse inflatie-

Page 53: Inleiding en samenvatting Convergentieverslag 2004 · 3 ECB Convergentieverslag 2004 INLEIDING EN SAMENVATTING INHOUD INLEIDING EN SAMENVATTING 6 1 TOETSING VAN ECONOMISCHE CONVERGENTIE

52ECBConvergentieverslag2004

risico’s tijdens die periode houden hoofdzake-lijk verband met de versteviging van de bin-nenlandse vraag en met verdere stijgingen vande door de overheid gereguleerde prijzen. Oplangere termijn zal het creëren van een klimaatdat bevorderlijk is voor prijsstabiliteit in Slo-venië afhankelijk zijn van, onder meer, hetvoeren van een passend monetair en begro-tingsbeleid, dat een centrale rol zal moetenspelen bij het onder controle houden van devraaggebonden inflatoire druk. Bovendienmoeten andere structurele hervormingen - zo-als een verdere desindexering, vooral van delonen en van sommige sociale overdrachten -sneller worden uitgevoerd. De flexibiliteit opde arbeidsmarkt moet worden opgevoerd en deloonsverhogingen moeten in de pas lopen metde stijging van de arbeidsproductiviteit, ter-wijl tegelijkertijd ook rekening wordt gehou-den met de ontwikkelingen in concurrerendelanden. Even belangrijk is het de economischeliberalisering voort te zetten teneinde de con-currentie op de productmarkten te verscher-pen. Bovendien zal het “catching up”-procesde komende jaren wellicht een impact hebbenop de inflatie, hoewel moeilijk kan worden in-geschat hoe zwaar die impact precies zal zijn.

De Sloveense tolar neemt sedert 28 juni 2004deel aan het ERM II, dat is minder dan tweejaar vóór het onderzoek door de ECB. Slove-nië werd lid van het ERM II met een spilkoersvan 239,64 tolar per euro, wat zeer dicht in debuurt was van de marktkoers op voornoemdedatum. Vóór Slovenië aan het ERM II deel-nam, was de tolar geleidelijk gedeprecieerdten opzichte van de euro. Binnen het mecha-nisme werd het Sloveense monetaire beleid af-gestemd op het bereiken van een stabiele wis-selkoers ten opzichte van de euro. Als gevolgdaarvan bleef de tolar dicht bij zijn spilkoers.Wat de overige externe ontwikkelingen be-treft, heeft Slovenië de voorbije acht jaar opzijn lopende en kapitaalrekening samen eenglobaal beschouwd evenwichtige positie latenoptekenen.

In 2003 had Slovenië een begrotingstekort van2,0% bbp, wat lager is dan de referentiewaar-de. Voor 2004 wordt een stijging tot 2,3%voorspeld. Slovenië kampt momenteel nietmet een buitensporig tekort. De quote van deoverheidsschuld bleef in 2003 grotendeels sta-biel op 29,4%, wat ruim onder de referentie-waarde van 60% is. Voor 2004 wordt een stij-ging tot 30,8% verwacht. Inzake de houdbaar-heid van de begrotingsontwikkelingen zouSlovenië, gelet op de voor de volgende jarenin het vooruitzicht gestelde begrotingstekor-ten, niet voldoen aan de in het stabiliteits- engroeipact vastgelegde middellange-termijn-doelstelling van een begrotingspositie nabijevenwicht of in overschot. Het is tevens zaakeen behoedzame begrotingspolitiek te voerenomdat de inflatie in Slovenië ruim boven dereferentiewaarde uitkomt. De inkomsten- enuitgavenquoten liggen eerder hoog. Tegen eendergelijke achtergrond zou een efficiënter enwerkgelegenheidsvriendelijker belasting- enuitkeringsstelsel meer arbeidsstimuli kunnencreëren en een aanzienlijke bijdrage leverenaan de begrotingsconsolidatie, terwijl het inhet kader van de voltooiing van het overgangs-proces naar een markteconomie ook bevorder-lijk zou zijn voor de economische groei en dereële-inkomensconvergentie. Volgens recenteinformatie bedroegen de uit staatswaarborgenvoortvloeiende voorwaardelijke verplichtin-gen in Slovenië zowat 6,6% bbp in 2002 en7,5% bbp in 2003. Er bestaat echter geen alge-meen aanvaarde methode om de voorwaarde-lijke begrotingsverplichtingen in hun geheel(inclusief andere posten) te ramen en de schat-tingen kunnen sterk uiteenlopen.

Wat de andere factoren in de budgettaire sfeerbetreft, lag de tekortquote in 2002 en 2003niet hoger dan de verhouding van de overheids-investeringen tot het bbp. Hoewel Sloveniëeen lage overheidsschuldquote heeft, wordtverwacht dat de vergrijzing van de bevolkinghet pensioenstelsel, dat grotendeels gebaseerdblijft op het repartitieprincipe, onder zwaredruk zal zetten. De totale last van de vergrij-zing zal gemakkelijker te dragen vallen als erin de overheidsfinanciën voldoende manoeu-

Page 54: Inleiding en samenvatting Convergentieverslag 2004 · 3 ECB Convergentieverslag 2004 INLEIDING EN SAMENVATTING INHOUD INLEIDING EN SAMENVATTING 6 1 TOETSING VAN ECONOMISCHE CONVERGENTIE

53ECB

Convergentieverslag2004

INLEIDINGEN

SAMENVATTINGvreerruimte wordt gecreëerd vóór de periodewaarin de demografische situatie naar ver-wachting zal verslechteren.

De lange rente beliep tijdens de referentieperio-de gemiddeld 5,2%, wat lager is dan de referen-tiewaarde voor het rentecriterium. De Sloveen-se lange rente kwam gestaag dichter in de buurtvan de gemiddelde obligatierendementen in heteurogebied, een bewijs van het vertrouwen inde desinflatiestrategie van de Banka Slovenijeen in de algemene economische en begrotings-ontwikkelingen in Slovenië.

Sommige bepalingen uit de Wet met betrek-king tot Banka Slovenije inzake (i) de institu-tionele onafhankelijkheid van Banka Slovenijeen (ii) de persoonlijke onafhankelijkheid vande gouverneur van Banka Slovenije zijn nietconform het Verdrag en de Statuten.

Inzake de andere regelgeving dan de Wet metbetrekking tot Banka Slovenije, merkt de ECBop dat de nationale wetgeving ter preventie vancorruptie mogelijkerwijs moet worden herzienin het licht van artikel 14.2 van de Statuten.

De Sloveense wetgeving, en in het bijzonderde Wet met betrekking tot Banka Slovenije,voorziet niet in de volwaardige juridische in-tegratie van Banka Slovenije in het Eurosys-teem. Slovenië is een lidstaat met een deroga-tie en dient derhalve, krachtens artikel 109van het Verdrag, aan alle aanpassingsvereistente voldoen. Dit laatste heeft een impact op eenaantal bepalingen uit de Wet met betrekkingtot Banka Slovenije.

3.10 SLOWAKIJE

Teneinde een hoge mate van duurzame con-vergentie te bereiken, dient Slowakije eenhoudbare en geloofwaardige koers inzake be-grotingsconsolidatie te varen. Teneinde eenvoor prijsstabiliteit bevorderlijk klimaat tecreëren, is het bovendien belangrijk dat destructurele hervormingen verder ten uitvoerworden gelegd. Om de aanhoudend hoge

werkloosheidsgraad terug te dringen, de werk-gelegenheid te bevorderen en gunstiger voor-waarden te scheppen voor een verhoging vande potentiële productiegroei, is het noodzake-lijk de concurrentie in de economie te ver-scherpen, de werking van de arbeidsmarktente verbeteren en een gematigd loonbeleid tevoeren.

Gedurende de referentieperiode bedroeg detwaalfmaands gemiddelde HICP-inflatie inSlowakije 8,4%, wat heel wat hoger is dan dein het Verdrag gedefinieerde referentiewaar-de. Een terugblik op een iets langere periodeleert dat de consumptieprijsinflatie in Slowa-kije geen duidelijke trend volgt. Sedert de op-heffing van de wisselkoerskoppeling in 1998moet het inflatieverloop worden gezien tegende achtergrond van een monetair-beleidskaderdat het best kan worden omschreven als hetimpliciet nastreven van een inflatiedoelstel-ling gekoppeld aan een geleide wisselkoers.Sinds 1999 wordt het inflatiebeloop voorna-melijk beïnvloed door opwaartse aanpassin-gen van de door de overheid gereguleerde prij-zen en door wijzigingen in de indirecte belas-tingen. Voor het grootste gedeelte van debeschouwde periode moeten de inflatie-ont-wikkelingen worden bezien tegen de achter-grond van een relatief robuuste reële bbp-groei. Desondanks is de werkloosheidsgraadpersistent zeer hoog gebleven. De loongroeiheeft in de loop der jaren aanzienlijk geva-rieerd, maar is steeds relatief hoog gebleven.Samen met de prijzen van voedingsmiddelen,de door de overheid gereguleerde prijzen en debelastingwijzigingen hebben de invoerprijzensignificant bijgedragen aan de volatiliteit vande inflatie. Voor de toekomst maken de meesteprognoses gewag van een inflatie van 7,6-8,2% in 2004 en 3,0-4,5% in 2005, voorname-lijk als gevolg van het voltooien van de aan-passingen in de gereguleerde prijzen en in deindirecte belastingen. De opwaartse inflatie-risico’s houden vooral verband met de moge-lijke tweede-ronde-effecten van de recentehoge inflatiecijfers en de loonontwikkelingen.Op langere termijn zal het creëren van een kli-maat dat bevorderlijk is voor prijsstabiliteit in

Page 55: Inleiding en samenvatting Convergentieverslag 2004 · 3 ECB Convergentieverslag 2004 INLEIDING EN SAMENVATTING INHOUD INLEIDING EN SAMENVATTING 6 1 TOETSING VAN ECONOMISCHE CONVERGENTIE

54ECBConvergentieverslag2004

Slowakije afhankelijk zijn van het voeren vaneen passend monetair beleid, het blijvend vol-gen van een duurzame strategie inzake begro-tingsconsolidatie, loonmatiging en een aan-houdende economische herstructurering. Bo-vendien zal het “catching up”-proces dekomende jaren wellicht ook een impact heb-ben op de inflatie, hoewel moeilijk kan wor-den ingeschat hoe zwaar die impact precies zalzijn.

Slowakije neemt niet deel aan het ERM II. Naeen grotendeels stabiele periode die duurde tothet derde kwartaal van 2003, nam de wissel-koers van de koruna ten opzichte van de eurogeleidelijk toe ten opzichte van de in oktober2002 opgetekende gemiddelde koers die, bijontstentenis van een spilkoers binnen hetERM II, ter illustratie als toetsingscriteriumwordt gebruikt krachtens een overeenkomst ineerdere verslagen. Over het al dan niet passen-de niveau van die wisselkoers wordt evenwelgeen oordeel gegeven. De appreciatie van dekoruna hield blijkbaar voornamelijk verbandmet de verbeterde economische vooruitzichtenvoor Slowakije, de forse uitvoergroei en eenpositief rente-ecart ten opzichte van het euro-gebied. De korte-termijn rente-ecarts tegen-over de driemaands EURIBOR zijn verkleind,maar bleken in het derde kwartaal van 2004toch nog ruim. Wat de overige externe ontwik-kelingen betreft, heeft Slowakije gedurendeeen groot deel van de laatste acht jaar op zijnlopende en kapitaalrekening samen continugrote tekorten laten optekenen, hoewel het te-kort op die rekeningen in 2003 terugliep tot0,5% bbp. Deze afname kan echter deels wor-den toegeschreven aan specifiek voor de auto-mobielsector geldende factoren. Vanuit hetoogpunt van de financieringsstructuur heeft denetto-instroom van buitenlandse directe inves-teringen na 1998 een belangrijke rol gespeeldin Slowakije, waarbij het zowel privatiserin-gen als investeringen in nieuwe projecten be-trof.

In 2003 had Slowakije een begrotingstekortvan 3,7% bbp, wat hoger is dan de referentie-waarde. Voor 2004 wordt een stijging tot 3,9%

bbp voorspeld, ondanks de gunstige conjunc-tuur. Slowakije heeft momenteel te kampenmet een buitensporig tekort. De quote van deoverheidsschuld liep in 2003 terug tot 42,6%,en bleef aldus onder de referentiewaarde van60%. Naar verwachting zou ze in 2004 op-lopen tot 44,5%. Inzake de houdbaarheid vande begrotingsontwikkelingen zou Slowakije,gelet op de voor de volgende jaren voorspeldebegrotingstekorten, niet voldoen aan de in hetstabiliteits- en groeipact vastgelegde middel-lange-termijndoelstelling van een begrotings-positie nabij evenwicht of in overschot. In hetlicht van de hoge inflatie in Slowakije, die verboven de referentiewaarde uitkomt, is het niet-temin zaak een behoedzame begrotingspoli-tiek te voeren. De voortzetting van de structu-rele hervormingen, onder meer met betrekkingtot de sociale-zekerheidsbijdragen, zou eenaanzienlijke bijdrage kunnen leveren aan debegrotingsconsolidatie, terwijl ze ook bevor-derlijk zou zijn voor de economische groei ende reële-inkomensconvergentie. De in 2004ten uitvoer gelegde ingrijpende belastingher-vorming omvat de invoering van een lineairebelastingvoet en een verschuiving van de di-recte naar de indirecte belastingen.

Wat de andere factoren in de budgettaire sfeerbetreft, lag de tekortquote in 2002 en 2003 ho-ger dan de verhouding van de overheidsinves-teringen tot het bbp. Wat de vergrijzing van debevolking betreft, wordt verwacht dat Slowa-kije vanaf 2010 zal worden geconfronteerdmet een duidelijke toename van de afhanke-lijkheidsgraad van ouderen. Verwacht wordtdat de invoering, in 2005, van een verplichtpensioenstelsel met kapitaaldekking alsook dehervorming van het pensioenstelsel op reparti-tiebasis positief zullen zijn voor Slowakije.De overgang naar de nieuwe regeling zal ech-ter naar alle waarschijnlijkheid extra op de be-groting wegen.

De lange rente beliep tijdens de referentie-periode gemiddeld 5,1% en lag derhalve onderde referentiewaarde. Tot begin 2003 is de Slo-waakse lange rente gedaald en is het ecart tenopzichte van de rendementen op obligaties in

Page 56: Inleiding en samenvatting Convergentieverslag 2004 · 3 ECB Convergentieverslag 2004 INLEIDING EN SAMENVATTING INHOUD INLEIDING EN SAMENVATTING 6 1 TOETSING VAN ECONOMISCHE CONVERGENTIE

55ECB

Convergentieverslag2004

INLEIDINGEN

SAMENVATTINGhet eurogebied verkleind. Gedurende de restvan de referentieperiode bleven beide tamelijkstabiel.

De Slowaakse wetgeving, en in het bijzonderde Wet met betrekking tot Národná banka Slo-venska, voorziet nog niet in de juridische inte-gratie van Národná banka Slovenska in hetEurosysteem. Slowakije is een lidstaat meteen derogatie en dient derhalve, krachtens ar-tikel 109 van het Verdrag, aan alle aanpas-singsvereisten te voldoen. Dit laatste heeft eenimpact op een aantal bepalingen uit de Wetmet betrekking tot Národná banka Slovenska.

3.11 ZWEDEN

Hoewel Zweden een hoge mate van duurzameconvergentie heeft bereikt, vereist het behoudvan een voor de macro-economische stabiliteitbevorderlijk klimaat dat op de middellange totlange termijn een aangepast monetair en bud-gettair beleid ten uitvoer wordt gelegd. Zwedenbeschikt over een goed functionerend institu-tioneel kader voor zowel het monetaire als hetbudgettaire beleid. Het land zou moeten blijvenvoldoen aan zijn eigen regel inzake begrotings-overschot, en de overheidsschuld en de kostenvan de schuldendienst blijven terugdringen omhet hoofd te kunnen bieden aan de toekomstigedruk op de begroting. Teneinde de werkgele-genheid en het groeipotentieel te verhogen doorde economie flexibeler te maken - en zodoendeook de houdbaarheid van de overheidsfinanciënen de prijsstabiliteit te garanderen - is tevenseen nationaal beleid nodig dat een betere wer-king van de product- en arbeidsmarkten beoogt.Voorts zullen de sociale partners er moeten optoezien dat de loonontwikkelingen in de pas lo-pen met de stijging van de arbeidsproductiviteiten rekening houden met de ontwikkelingen inconcurrerende landen.

Tijdens de referentieperiode bedroeg de gemid-delde twaalfmaands HICP-inflatie in Zweden1,3%, wat ruim onder de in het Verdrag gedefi-nieerde referentiewaarde is. Gedurende enkelejaren is de HICP-inflatie in Zweden op een ni-

veau gebleven dat verenigbaar was met prijssta-biliteit, hoewel de inflatie bijwijlen werd beïn-vloed door tijdelijke factoren, vooral als gevolgvan verschillende aanbodschokken. Het infla-tieverloop weerspiegelt een aantal belangrijkebeleidskeuzen, in het bijzonder de gerichtheidvan de monetaire-beleidsvoering op het berei-ken van prijsstabiliteit. Sinds 1993 wordt demonetaire-beleidsdoelstelling uitgedrukt alseen expliciet inflatiecijfer, dat sinds 1995 wordtgekwantificeerd als een verhoging van de CPImet 2%, met een tolerantiemarge van ±1 pro-centpunt. Bovendien heeft het begrotingsbeleidsinds 1998 de prijsstabiliteit algemeen be-schouwd in de hand gewerkt, terwijl ook descherpere concurrentie op de productmarktenaan het einde van de jaren negentig een rol heeftgespeeld. Tussen 1996 en 2000 bleven zowel deCPI- als de HICP-inflatie in Zweden frequentonder de 1%, voornamelijk als gevolg van deverlaagde indirecte belastingen en subsidiesalsook door de effecten van de liberalisering en,voor de CPI, de effecten van de dalende hypo-theekrente. Sinds 2001 blijft de inflatie meestaliets boven de 2%, met een tijdelijke stijging totboven de 3% als gevolg van de stijgende elek-triciteitsprijzen en, in 2001, een hoge capaci-teitsbenutting. In 2000 en 2001 heeft de forsedepreciatie van de kroon de invoerprijzen ver-der onder opwaartse druk geplaatst. De afgelo-pen jaren is de stijging van de arbeidskosten pereenheid product gematigd gebleven, wat tevenshet geval was voor andere relevante prijsindex-cijfers. Voor 2004 en 2005 maken de meesteprognoses gewag van een inflatie onder de 2%.De recente gematigde loonakkoorden, de hogerdan verwachte arbeidsproductiviteit en de ge-matigde invoerprijzen van het afgelopen jaarschragen het gunstige inflatievooruitzicht, hoe-wel het verloop van de olieprijzen aanleidingzou kunnen geven tot een lichte toename van deexterne prijsdruk, waardoor ook hogere loonei-sen niet uit te sluiten vallen.

Zweden neemt niet deel aan het ERM II. Zoalsreeds vermeld in de Convergentieverslagen van2000 en 2002, heeft Zweden een derogatie,maar geen bijzondere status wat de derde fasevan de EMU betreft. Bijgevolg is Zweden er

Page 57: Inleiding en samenvatting Convergentieverslag 2004 · 3 ECB Convergentieverslag 2004 INLEIDING EN SAMENVATTING INHOUD INLEIDING EN SAMENVATTING 6 1 TOETSING VAN ECONOMISCHE CONVERGENTIE

56ECBConvergentieverslag2004

krachtens het Verdrag toe gebonden op de euroover te gaan, wat impliceert dat het land ernaarmoet streven aan alle convergentiecriteria tevoldoen, inclusief aan het wisselkoerscriterium.Tijdens de referentieperiode heeft de Zweedsekroon geschommeld rond haar in oktober 2002opgetekende gemiddelde wisselkoers ten op-zichte van de euro die, bij ontstentenis van eenspilkoers binnen het ERM II, ter illustratie alstoetsingscriterium wordt gebruikt krachtens eenovereenkomst in eerdere verslagen. Over het aldan niet passende niveau van die wisselkoerswordt evenwel geen oordeel gegeven. Dekorte-termijn rente-ecarts tegenover de drie-maands EURIBOR waren gering en werden inde loop van 2004 onbeduidend. Wat de overigeexterne ontwikkelingen betreft, heeft Zwedensinds 1996 een aanmerkelijk overschot gehand-haafd op zijn lopende en kapitaalrekening sa-men, tegen de achtergrond van een relatief om-vangrijke, doch, sinds 2000, sterk krimpendenetto externe schuldpositie.

In 2003 had Zweden een begrotingsoverschotvan 0,3% bbp, zodat aan de 3% referentie-waarde voor de tekortquote ruimschoots werdvoldaan. Zweden heeft momenteel geen bui-tensporig tekort. Voor 2004 wordt een toena-me van het overschot met 0,3 procentpunt bbpvoorspeld. De quote van de overheidsschulddaalde in 2003 met een bescheiden 0,6 pro-centpunt tot 52,0%, wat onder de referentie-waarde van 60% was. Naar verwachting zal zijin 2004 teruglopen tot 51,6% bbp. Inzake dehoudbaarheid van de begrotingsontwikkelin-gen zal Zweden, met de in het Convergentie-programma in het vooruitzicht gestelde begro-tingsontwikkelingen, blijven voldoen aan dein het stabiliteits- en groeipact vastgelegdemiddellange-termijndoelstelling van een be-grotingspositie nabij evenwicht of in over-schot.

Wat de andere factoren in de budgettaire sfeerbetreft, lijkt Zweden goed voorbereid te zijnom de druk, op de begroting, van de vergrij-zende bevolking op te vangen dankzij zijnconceptueel gedefinieerd bijdragesysteem,waarbij de pensioenuitkeringen automatisch

worden aangepast aan veranderingen in debijdragebasis en aan de levensverwachting.Zweden zou echter moeten blijven voldoenaan zijn eigen regel inzake begrotingsover-schot, en de overheidsschuld en de kosten vande schuldendienst voldoende terugdringen omhet hoofd te kunnen bieden aan de totale be-grotingslast van de vergrijzing vóór de perio-de waarin de demografische situatie naar ver-wachting zal verslechteren.

De lange rente in Zweden beliep tijdens de re-ferentieperiode gemiddeld 4,7%, wat ruim on-der de referentiewaarde was. Het ecart tussende Zweedse lange rente en de obligatierende-menten in het eurogebied is over het grootstegedeelte van de referentieperiode verkleind,wat getuigt van een afgenomen onzekerheid,een versteviging van de begrotingspositie enrelatief lage inflatieverwachtingen. Zodoendezijn de lange rente in Zweden en de vergelijk-bare rente in het eurogebied tijdens de referen-tieperiode aanzienlijk dichter bij elkaar geko-men.

Sommige bepalingen uit de Wet met betrek-king tot Sveriges Riksbank zijn nog steedsniet conform het Verdrag en de Statuten,vooral dan bepalingen inzake de financiëleonafhankelijkheid. De Wet met betrekking totSveriges Riksbank voorziet niet in de juridi-sche integratie van Sveriges Riksbank in hetEurosysteem. In het bijzonder het “Instrumentof Government” (de bevoegdheidsverdelingtussen de verschillende machten) zou moetenworden aangepast terzake van de bevoegdheidvan Sveriges Riksbank in het monetaire-be-leidsvlak en ook inzake haar recht om bankbil-jetten en muntstukken uit te geven. Wat de an-dere wetgeving dan de Wet met betrekking totSveriges Riksbank betreft, merkt de ECB opdat de wetgeving omtrent de toegang tot open-bare documenten en de wet op de geheimhou-ding moeten worden herzien in het licht van degeheimhoudingsplicht krachtens artikel 38 vande Statuten.

De ECB merkt op dat Zweden sedert 1 juni1998 krachtens het Verdrag verplicht is hier-

Page 58: Inleiding en samenvatting Convergentieverslag 2004 · 3 ECB Convergentieverslag 2004 INLEIDING EN SAMENVATTING INHOUD INLEIDING EN SAMENVATTING 6 1 TOETSING VAN ECONOMISCHE CONVERGENTIE

57ECB

Convergentieverslag2004

INLEIDINGEN

SAMENVATTINGtoe zijn nationale wetgeving aan te passen endat de Zweedse overheid de laatste paar jaargeen wetgevende initiatieven heeft genomenom de in dit en in de vorige verslagen beschre-ven onverenigbaarheden te verhelpen.

Page 59: Inleiding en samenvatting Convergentieverslag 2004 · 3 ECB Convergentieverslag 2004 INLEIDING EN SAMENVATTING INHOUD INLEIDING EN SAMENVATTING 6 1 TOETSING VAN ECONOMISCHE CONVERGENTIE
Page 60: Inleiding en samenvatting Convergentieverslag 2004 · 3 ECB Convergentieverslag 2004 INLEIDING EN SAMENVATTING INHOUD INLEIDING EN SAMENVATTING 6 1 TOETSING VAN ECONOMISCHE CONVERGENTIE

LIJST VANTERMEN

Page 61: Inleiding en samenvatting Convergentieverslag 2004 · 3 ECB Convergentieverslag 2004 INLEIDING EN SAMENVATTING INHOUD INLEIDING EN SAMENVATTING 6 1 TOETSING VAN ECONOMISCHE CONVERGENTIE

60ECBConvergentieverslag2004

Acquis communautaire: het geheel van communautaire wetgeving, inclusief de interpretatie ervandoor het Europese Hof van Justitie, die door alle EU-lidstaten dient te worden nageleefd.

Afhankelijkheidsgraad van ouderen: het deel van de bevolking van een land dat 65 jaar en ouderis in verhouding tot de bevolkingsgroep van 15 tot en met 64 jaar.

Algemene overheid: bestaat uit de centrale overheid, de deelstaatoverheid en de lagere overheid ende sociale-verzekeringsinstellingen, zoals gedefinieerd in het Europees Systeem van Rekeningen1995 (ESR 95). Entiteiten in overheidshanden die commerciële transacties uitvoeren, zoalsoverheidsbedrijven, worden in principe niet tot de algemene overheid gerekend.

Algemene Raad: een van de besluitvormende organen van de ECB. De Algemene Raad bestaat uitde president en de vice-president van de ECB en de presidenten van alle nationale centrale banken(NCB’s) van de EU-landen.

Convergentiecriteria: deze criteria zijn vastgelegd in artikel 121 (1) van het Verdrag (en naderuitgewerkt in het Protocol betreffende de in artikel 121 bedoelde convergentiecriteria). Zij hebbenbetrekking op de prestaties ten aanzien van prijsstabiliteit, de situatie van de overheidsfinanciën, dewisselkoersen en de rentevoeten voor de lange termijn. In de verslagen die overeenkomstig artikel121 (1) door de Europese Commissie en de ECB worden uitgebracht, wordt nagegaan of een hogemate van duurzame convergentie is bereikt aan de hand van de mate waarin elke lidstaat aan dezecriteria voldoet.

Convergentieprogramma’s: voornemens en veronderstellingen van de overheid voor demiddellange termijn met betrekking tot de ontwikkeling van economische kernvariabelen om aan dein het Verdrag aangegeven referentiewaarden te voldoen. Wat betreft de overheidsfinanciën, ligtde nadruk op maatregelen ter consolidatie van de begrotingssaldi, alsook op de daaraan tengrondslag liggende economische scenario’s. Convergentieprogramma’s worden gewoonlijkopgesteld voor de volgende drie à vier jaar, maar worden tijdens die periode regelmatig bijgewerkt.Zij worden bestudeerd door de Europese Commissie en het Economisch en Financieel Comité. Hunbevindingen dienen als basis voor een beoordeling door de ECOFIN-Raad. Na de aanvang van dederde fase van de Economische en Monetaire Unie zijn de lidstaten met een derogatieconvergentieprogramma’s blijven indienen, terwijl landen die deel uitmaken van het eurogebiedkrachtens het stabiliteits- en groeipact jaarlijkse stabiliteitsprogramma’s opstellen.

Economische en Monetaire Unie (EMU): het Verdrag beschrijft het proces dat in drie fasen moestleiden naar de totstandkoming van de EMU in de EU. De eerste fase van de EMU begon in juli 1990en eindigde op 31 december 1993; zij werd hoofdzakelijk gekenmerkt door de ontmanteling van alleinterne belemmeringen voor vrij kapitaalverkeer binnen de EU. De tweede fase van de EMU begonop 1 januari 1994 en voorzag onder meer in de oprichting van het Europees Monetair Instituut(EMI), in het verbod op financiering van de overheidssector door de centrale banken en op debevoorrechte toegang van de overheidssector tot de financiële instellingen, en in de vermijding vanbuitensporige overheidstekorten. De derde fase ging van start op 1 januari 1999 met de overdrachtvan de monetaire bevoegdheden aan de ECB en de invoering van de euro.De totstandkoming van de EMU werd voltooid met de overgang op de chartale euro op1 januari 2002.

Effectieve wisselkoers (nominaal/reëel): de nominale effectieve wisselkoers is het gewogengemiddelde van de bilaterale wisselkoersen van de valuta van één land ten opzichte van de valuta’s

Page 62: Inleiding en samenvatting Convergentieverslag 2004 · 3 ECB Convergentieverslag 2004 INLEIDING EN SAMENVATTING INHOUD INLEIDING EN SAMENVATTING 6 1 TOETSING VAN ECONOMISCHE CONVERGENTIE

61ECB

Convergentieverslag2004

LIJST VANTERMEN

van de handelspartners van dat land. De gebruikte gewichten weerspiegelen het aandeel van elkpartnerland in de handel van het beschouwde land. De reële effectieve wisselkoers is de nominaleeffectieve wisselkoers gedefleerd aan de hand van het gewogen gemiddelde van de buitenlandse, inverhouding tot de binnenlandse, prijzen of kosten.

ERM II (exchange rate mechanism II): het wisselkoersarrangement dat het kader vormt voorsamenwerking op het gebied van wisselkoersbeleid tussen de landen van het eurogebied en de EU-lidstaten die niet deelnemen aan de derde fase van de EMU. ERM II is een multilateraal stelsel meteen vaste, maar aanpasbare, spilkoers en een standaard schommelingsmarge van ±15%. Debeslissingen omtrent de spilkoersen en eventueel smallere marges worden in onderling overleggenomen tussen de EU-lidstaat, de landen van het eurogebied, de ECB en de overige lidstaten vande EU die deelnemen aan het mechanisme. Alle deelnemers aan het ERM II, inclusief de ECB,hebben het recht om een vertrouwelijke procedure tot aanpassing van de spilkoersen op te starten.

EU-Raad (Raad van Ministers): een instelling van de Europese Gemeenschap die bestaat uitvertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, normaliter de ministers die bevoegd zijnvoor de behandelde onderwerpen (derhalve wordt de EU-Raad juridisch ook de Raad van Ministersgenoemd). Wanneer de EU-Raad bijeenkomt in de samenstelling van de Ministers van Financiën enEconomische Zaken wordt hij doorgaans ECOFIN-Raad genoemd. Voor bijzonder belangrijkebeslissingen komt de EU-Raad bovendien bijeen in de samenstelling van staatshoofden enregeringsleiders. Deze laatste mag niet worden verward met de Europese Raad, die eveneens issamengesteld uit de staatshoofden en regeringsleiders, maar die de Europese Unie voorziet van denodige stimulansen bij haar ontwikkeling en die de algemene politieke uitgangspunten bepaalt,zonder evenwel over enige wetgevende bevoegdheid te beschikken.

Euro: de naam van de Europese eenheidsmunt zoals die op 15 en 16 december 1995 werdaangenomen door de Europese Raad in Madrid en zoals die voorkomt in de Raadsverordeningenkrachtens welke de eenheidsmunt in 12 lidstaten werd ingevoerd.

Eurogebied: het gebied dat die lidstaten omvat waar de euro, overeenkomstig het Verdrag, alsgemeenschappelijke munteenheid werd aangenomen en waar, onder de verantwoordelijkheid van deRaad van Bestuur van de ECB, een gemeenschappelijk monetair beleid wordt gevoerd. Momenteelomvat het eurogebied België, Duitsland, Griekenland, Spanje, Frankrijk (met inbegrip van zijnoverzeese departementen, maar exclusief zijn overzeese gebieden), Ierland, Italië, Luxemburg,Nederland, Oostenrijk, Portugal en Finland. Het omvat geen andere landen waar de euro alsofficiële valuta wordt gebruikt (bv. Monaco, San Marino of Vatikaanstad) of waareurobankbiljetten en -muntstukken als wettig betaalmiddel worden gebruikt (zoals Kosovo).

Europees Monetair Instituut (EMI): een tijdelijke instelling, opgericht bij de aanvang van detweede fase van de Economische en Monetaire Unie (EMU) op 1 januari 1994. De tweevoornaamste opdrachten van het EMI waren de samenwerking tussen de centrale banken en decoördinatie van het monetaire beleid versterken en de oprichting van het Europees Stelsel vanCentrale Banken (ESCB) voorbereiden met het oog op het voeren van een gemeenschappelijkmonetair beleid en de invoering van een eenheidsmunt in de derde fase. Op 1 juni 1998, bij deoprichting van de ECB, werd het EMI ontbonden.

Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB): bestaat uit de ECB en de NCB’s van alle25 lidstaten, dat wil zeggen dat het naast de leden van het Eurosysteem de NCB’s omvat van dielidstaten die nog niet op de euro zijn overgegaan. Het ESCB wordt bestuurd door de Raad van

Page 63: Inleiding en samenvatting Convergentieverslag 2004 · 3 ECB Convergentieverslag 2004 INLEIDING EN SAMENVATTING INHOUD INLEIDING EN SAMENVATTING 6 1 TOETSING VAN ECONOMISCHE CONVERGENTIE

62ECBConvergentieverslag2004

Bestuur en de Directie van de ECB en een derde besluitvormend orgaan van de ECB, de AlgemeneRaad.

Europees Systeem van Rekeningen 1995 (ESR 95): een stelsel van uniforme statistische definitiesen classificaties dat tot doel heeft een geharmoniseerde kwantitatieve beschrijving tot stand tebrengen van de economieën van de lidstaten. Het ESR 95 is de communautaire versie van hetmondiale Stelsel van Nationale Rekeningen 1993 (SNA 93).

Europese Centrale Bank (ECB): de ECB bevindt zich in het centrum van het Europees Stelsel vanCentrale Banken (ESCB) en van het Eurosysteem en bezit rechtspersoonlijkheid ingevolge decommunautaire regelgeving. Ze ziet erop toe dat de aan het Eurosysteem en het ESCBtoevertrouwde taken worden uitgevoerd door middel van haar eigen werkzaamheden of door die vande NCB’s, zoals bepaald in de Statuten. De ECB wordt bestuurd door de Raad van Bestuur, deDirectie en een derde besluitvormend orgaan, de Algemene Raad.

Europese Commissie: de instelling van de Europese Gemeenschap die belast is met de toepassingvan de bepalingen van het Verdrag. De Commissie stippelt het communautaire beleid uit, steltGemeenschapswetgeving voor en heeft bevoegdheden ten aanzien van specifieke aangelegenheden.Op het gebied van het economische beleid beveelt de Commissie globale richtsnoeren voor heteconomische beleid aan en brengt zij verslag uit aan de EU-Raad omtrent de economischeontwikkelingen en het ter zake gevoerde beleid. Zij ziet toe op de overheidsfinanciën in het kadervan het multilaterale toezicht en brengt verslag uit aan de EU-Raad.

Eurostat: het statistisch bureau van de Europese Gemeenschappen. Eurostat maakt deel uit van deEuropese Commissie en is verantwoordelijk voor de aanmaak van de statistische gegevens over deEuropese Gemeenschap.

Eurosysteem: omvat de ECB en de NCB’s van die lidstaten die in de derde fase van deEconomische en Monetaire Unie (EMU) de euro hebben aangenomen (zie ook eurogebied).Momenteel behoren 12 NCB’s tot het Eurosysteem. Het Eurosysteem wordt bestuurd door de Raadvan Bestuur en de Directie van de ECB.

Fluctuatiemarges van het wisselkoersmechanisme: de laagste en hoogste bilaterale wisselkoersenwaartussen de aan het ERM II deelnemende valuta’s mogen schommelen ten opzichte van de euro.

Geharmoniseerde consumptieprijsindex (HICP): een maatstaf voor de consumptieprijzen diewordt samengesteld door Eurostat en die voor alle EU-landen geharmoniseerd is.

Geharmoniseerde lange rente: artikel 4 van het in artikel 121 van het Verdrag bedoelde Protocolbetreffende de convergentiecriteria, bepaalt dat de convergentie van het niveau van de rentevoetmoet worden gemeten op basis van de rentevoet van langlopende staatsobligaties of vergelijkbaarwaardepapier, rekening houdend met verschillen in nationale definities. Om aan de genoemdebepaling van het Verdrag te voldoen, heeft de ECB conceptuele werkzaamheden uitgevoerd inzakehet harmoniseren van de lange-rentestatistieken en verzamelt ze, in samenwerking met en namensde Europese Commissie (Eurostat), regelmatig gegevens van de nationale centrale banken. In ditverslag worden voor het convergentieonderzoek volledig geharmoniseerde gegevens gebruikt.

Page 64: Inleiding en samenvatting Convergentieverslag 2004 · 3 ECB Convergentieverslag 2004 INLEIDING EN SAMENVATTING INHOUD INLEIDING EN SAMENVATTING 6 1 TOETSING VAN ECONOMISCHE CONVERGENTIE

63ECB

Convergentieverslag2004

LIJST VANTERMEN

Groei/rente-ecart: het verschil tussen de jaarlijkse mutatie van het nominale bbp en de gemiddeldenominale rentevoet betaald op de uitstaande overheidsschuld (de “effectieve” rentevoet). Het groei/rente-ecart is één van de determinanten van mutaties in de schuldquote van de overheid.

Internationale investeringspositie (i.i.p.): de waarde en samenstelling van de uitstaandefinanciële vorderingen van een economie op (of financiële verplichtingen tegenover) de rest van dewereld. De netto i.i.p. staat ook bekend als de netto externe-actiefpositie.

Investeringen: bruto-investeringen in vaste activa zoals gedefinieerd in het Europees Systeem vanRekeningen 1995 (ESR 95).

Juridische convergentie: het aanpassingsproces, door de lidstaten, van hun wetgeving teneinde dieconform het Verdrag en de Statuten te maken met de bedoeling (i) hun NCB’s te integreren in hetEuropees Stelsel van Centrale Banken (ESCB) en (ii) over te gaan op de euro en hun NCB’sintegrerend deel te laten uitmaken van het Eurosysteem.

Maatregelen met een tijdelijk effect: omvatten alle niet-conjuncturele effecten op budgettairevariabelen die (i) het tekort of de brutoschuld van de algemene overheid (zie ook schuldquote entekortquote) slechts in een bepaalde periode verminderen (of vergroten) (eenmalige effecten), of(ii) de begrotingssituatie verbeteren (of verslechteren) in een bepaalde periode ten koste (of tenvoordele) van toekomstige begrotingssituaties (maatregelen met een boemerangeffect).

Output gap: het verschil tussen het werkelijke en het potentiële productieniveau van een economieals percentage van de potentiële productie. De potentiële productie wordt berekend op basis van detrendmatige groei van de economie. Een positieve output gap betekent dat de werkelijke productiehoger is dan de trend of het potentiële productieniveau, en wijst op het mogelijk ontstaan vaninflatiedruk. Een negatieve output gap, daarentegen, betekent dat de werkelijke productie lager isdan de trend of het potentiële productieniveau, en wijst op de mogelijke afwezigheid vaninflatiedruk.

Pensioenstelsels met of zonder kapitaaldekking: pensioenstelsels met kapitaaldekking zijnstelsels waarbij de pensioenverplichtingen worden gedekt door de accumulatie van activa,voornamelijk financiële activa, uit bijdragen. Pensioenstelsels zonder kapitaaldekking,daarentegen, worden vaak omschreven als “repartitiestelsels”, en zijn stelsels waarbij de huidigepensioenbijdragen onmiddellijk worden gebruikt om de pensioenen van de huidige gepensioneerdenuit te betalen. Er wordt bijgevolg geen kapitaal opgebouwd.

Procedure bij buitensporige tekorten: de bepaling in artikel 104 van het Verdrag, die naderwordt toegelicht in het Protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten, verplicht deEU-lidstaten tot het handhaven van begrotingsdiscipline, omschrijft de criteria voor eenbegrotingspositie die als een buitensporig tekort wordt beschouwd en bepaalt welke stappen moetenworden ondernomen indien wordt vastgesteld dat niet aan de criteria voor het begrotingssaldo of deoverheidsschuld is voldaan. Ze wordt aangevuld door Verordening (EG) nr. 1467/97 van de Raadvan 7 juli 1997 over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedurebij buitensporige tekorten, die deel uitmaakt van het stabiliteits- en groeipact.

Raad van Bestuur: het hoogste besluitvormende orgaan van de ECB. De Raad van Bestuur bestaatuit alle leden van de Directie van de ECB en de presidenten van de NCB’s van de landen die op deeuro zijn overgegaan.

Page 65: Inleiding en samenvatting Convergentieverslag 2004 · 3 ECB Convergentieverslag 2004 INLEIDING EN SAMENVATTING INHOUD INLEIDING EN SAMENVATTING 6 1 TOETSING VAN ECONOMISCHE CONVERGENTIE

64ECBConvergentieverslag2004

Referentieperiode: de vaste periode, zoals vastgelegd in artikel 104 van het Verdrag en in het inartikel 121 bedoelde Protocol betreffende de convergentiecriteria, waarin de voortgang naarconvergentie moet worden onderzocht.

Referentiewaarde: het Protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten formuleertexpliciete referentiewaarden voor de tekortquote (3% bbp) en de schuldquote (60% bbp), terwijlhet in artikel 121 bedoelde Protocol betreffende de convergentiecriteria de methoden specificeertvoor de berekening van de referentiewaarden die relevant zijn voor het onderzoek naar deconvergentie van de prijsontwikkelingen en de lange rente.

Schuldquote (algemene overheid): de schuld van de algemene overheid wordt gedefinieerd als detotale aan het einde van het jaar uitstaande brutoschuld tegen nominale waarde, geconsolideerdtussen en binnen de subsectoren van de algemene overheid. De schuldquote wordt gedefinieerd alsde verhouding tussen de schuld van de algemene overheid en het bruto binnenlands product tegenlopende marktprijzen. Zij is het onderwerp van één van de begrotingscriteria voor het bepalen vanhet bestaan van een buitensporig tekort, zoals vastgelegd in artikel 104, lid 2, van het Verdrag.

Spilkoers: de wisselkoers van de aan het ERM II deelnemende valuta’s ten opzichte van de euro,waaromheen de fluctuatiemarges van het ERM II zijn vastgesteld.

Stabiliteits- en groeipact: omvat twee verordeningen van de Raad, namelijk Verordening (EG) nr.1466/97 van 7 juli 1997 over versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht open de coördinatie van het economische beleid, en Verordening (EG) nr. 1467/97 van 7 juli 1997over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bijbuitensporige tekorten, alsook een op de top van Amsterdam op 17 juni 1997 goedgekeurdeResolutie van de Europese Raad betreffende het stabiliteits- en groeipact. Het pact heeft tot doel inde derde fase van de Economische en Monetaire Unie (EMU) gezonde overheidsfinanciën tegaranderen teneinde betere voorwaarden te creëren voor prijsstabiliteit en sterke en duurzame groei,en aldus de werkgelegenheid te bevorderen. Meer bepaald zijn voor de lidstaten als doelstelling opde middellange termijn begrotingssituaties nabij evenwicht of in overschot vereist.

Statuten: refereren aan het Protocol betreffende de Statuten van het Europees Stelsel van CentraleBanken en van de Europese Centrale Bank, gehecht aan het Verdrag tot oprichting van de EuropeseGemeenschap, gewijzigd door het Verdrag van Amsterdam, het Verdrag van Nice, Besluit 2003/223/EG van de Raad en de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de TsjechischeRepubliek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de RepubliekLitouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Sloveniëen de Slowaakse Republiek, en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie isgegrond.

Tekortquote (algemene overheid): het tekort van de algemene overheid wordt gedefinieerd als hetfinancieringstekort en stemt overeen met het verschil tussen de inkomsten en de uitgaven van dealgemene overheid. De tekortquote wordt gedefinieerd als de verhouding tussen het tekort van dealgemene overheid en het bruto binnenlands product tegen lopende marktprijzen. Zij is hetonderwerp van één van de begrotingscriteria voor het bepalen van het bestaan van een buitensporigtekort, zoals vastgelegd in artikel 104, lid 2, van het Verdrag tot oprichting van de EuropeseGemeenschap. Zij wordt ook begrotingssaldo (tekort of overschot) genoemd.

Page 66: Inleiding en samenvatting Convergentieverslag 2004 · 3 ECB Convergentieverslag 2004 INLEIDING EN SAMENVATTING INHOUD INLEIDING EN SAMENVATTING 6 1 TOETSING VAN ECONOMISCHE CONVERGENTIE

65ECB

Convergentieverslag2004

LIJST VANTERMEN

Tekort-schuldaanpassing: het verschil tussen het begrotingssaldo (overheidstekort of -overschot)en de verandering van de overheidsschuld. Dergelijke aanpassingen kunnen voortvloeien uit, ondermeer, wijzigingen in de door de overheid aangehouden financiële activa, herwaarderingen,wijzigingen in de door de andere subsectoren van de overheid aangehouden overheidsschuld tenopzichte van niet-overheidsschuld (consolidatie) of uit statistische aanpassingen.

Verdrag: refereert aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. Het Verdrag werdop 25 maart 1957 in Rome ondertekend en trad op 1 januari 1958 in werking. Met dit Verdrag, vaakook het “Verdrag van Rome” genoemd, werd de Europese Economische Gemeenschap (EEG)– thans de Europese Gemeenschap (EG) – opgericht. Het Verdrag betreffende de Europese Unie(ook bekend als het “Verdrag van Maastricht”) werd op 7 februari 1992 ondertekend en trad op1 november 1993 in werking. Ingevolge het Verdrag betreffende de Europese Unie, dat eenaanpassing inhield van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, werd de EuropeseUnie opgericht. Het “Verdrag van Amsterdam”, dat op 2 oktober 1997 in Amsterdam werdondertekend en van kracht werd op 1 mei 1999 en, meest recentelijk, het “Verdrag van Nice”, dat op26 februari 2001 werd ondertekend en op 1 februari 2003 in werking trad, hebben zowel het Verdragtot oprichting van de Europese Gemeenschap als het Verdrag betreffende de Europese Unie herzien.Er hebben ook herzieningen plaatsgevonden ingevolge de successieve Toetredingsverdragen,krachtens welke het oorspronkelijk kader van een Europese Gemeenschap van zes aangepast is aaneen Europese Unie van 25 lidstaten.

Voorwaardelijke verplichtingen: overheidsverplichtingen die uitsluitend ontstaan bij de realisatievan specifieke gebeurtenissen, bv. staatsgaranties.

Wisselkoersvolatiliteit: een maatstaf voor de veranderlijkheid van wisselkoersen.Wisselkoersvolatiliteit wordt gewoonlijk berekend aan de hand van de standaarddeviatie vandagelijkse procentuele mutaties op jaarbasis.

Page 67: Inleiding en samenvatting Convergentieverslag 2004 · 3 ECB Convergentieverslag 2004 INLEIDING EN SAMENVATTING INHOUD INLEIDING EN SAMENVATTING 6 1 TOETSING VAN ECONOMISCHE CONVERGENTIE
Page 68: Inleiding en samenvatting Convergentieverslag 2004 · 3 ECB Convergentieverslag 2004 INLEIDING EN SAMENVATTING INHOUD INLEIDING EN SAMENVATTING 6 1 TOETSING VAN ECONOMISCHE CONVERGENTIE