Initiatieven 3 publieksversie - Mondriaan Fonds...groepstentoonstelling, kleine kunstinstellingen...
Transcript of Initiatieven 3 publieksversie - Mondriaan Fonds...groepstentoonstelling, kleine kunstinstellingen...
Initiatieven
Onderzoek naar het Nederlandse initiatief in de beeldende kunst - Maaike Lauwaert 1
Inhoudsopgave Inhoudsopgave 1
De kleine kunstinitiatieven 3
Wat is het kleine kunstinitiatief? 4
Opzet en methode 10
Resultaten 12
Naamgeving 12
Kunstenaarschap 13
Waarom een ruimte beginnen? 13
Typering van het initiatief 14
Inkomsten en lokale verbanden 15
Relaties in het veld 16
Beeld van bijdragen door het Mondriaan Fonds 18
Aannames en bezwaren 19
De diepte in 21
Hoge ethiek: energie en bevlogenheid 21
De Methode Kunst(enaar) 22
Vrijheid en flexibiliteit 23
De hobbyist versus de professional 23
Hybride werkvormen 24
Groei, ontwikkeling en institutionalisering? 24
Noden en adviezen 26
Noden en pijnpunten 26
Financiële middelen 27
Flexibiliteit 27
Kort, snel, klein 29
Onderzoek naar het Nederlandse initiatief in de beeldende kunst - Maaike Lauwaert 1
Een startstipendium voor initiatieven 29
Een koepel, database of vraagbank 30
Mentoring en advies 31
Persoonlijk gesprek en contact 31
NB: verschillen ten opzichte van presentatie-instellingen 32
Conclusies met betrekking tot ondersteuningsmogelijkheden 33
Bibliografie 35
Onderzoek naar het Nederlandse initiatief in de beeldende kunst - Maaike Lauwaert 2
De kleine kunstinitiatieven Inleiding
The question of how to work or how to behave is one that lies at the root of all of our decisions. to rehearse a common truism: it’s not just what you do, it’s how you do it – it’s not
just what artists or curators do, but how they behave when they do it. beyond the different styles, techniques, or themes that characterize their work are the different codes of conduct that guide the way they act or behave. the same could be said of museums or art institutions:
running alongside the question of what they are showing is the question of how they are behaving.
Anthony Huberman, Take Care, 2011, p. 9 1
De rol die de galerie vandaag vervult binnen de kunstwereld is zeer sterk veranderd. Stella Lohaus blijft overtuigd van de noodzaak van de galerie als experimentele ruimte, maar merkt
dat het steeds moeilijker wordt om die definitie te blijven handhaven. Bovendien komt de klemtoon hoe langer hoe meer te liggen op communicatie en netwerking in plaats van op de
tentoonstellingen en het oeuvre van de kunstenaars. Dat is een evolutie die Stella Lohaus betreurt en waar ze als galeriste niet in gelooft.
Persbericht 7 mei 2011, Stella Lohaus Gallery 2
April 2014 kreeg ik opdracht van het Mondriaan Fonds veldonderzoek te doen naar de rol en
ontwikkeling van wat het Fonds grass roots (kunstenaars)initiatieven noemt. Deze opdracht
kwam voort uit een interne evaluatie van het Mondriaan Fonds, gesprekken met het veld en
ervaringen opgedaan tijdens commissievergaderingen. Het veldonderzoek moet leiden tot
Zie voor de volledige tekst: http://www.theartistsinstitute.org/MEDIA/take%20care.pdf1
Zie voor het complete persbericht: http://www.stellalohausgallery.com/expo.asp?2id=89&mode=future
Onderzoek naar het Nederlandse initiatief in de beeldende kunst - Maaike Lauwaert 3
een advies aan het Mondriaan Fonds over de eventuele behoefte aan en mogelijkheden voor
ondersteuning van genoemde initiatieven, rekening houdend met de doelstellingen en
instrumentaria van het fonds.
In dit verslag treffen jullie de volgende onderdelen aan: een toelichting op de opzet en de
methode van het onderzoek, een aantal markante onderzoeksresultaten, de belangrijkste
thema’s dieper uitgewerkt, een overzicht van de noden van de initiatieven gekoppeld aan
adviezen aan het Mondriaan Fonds en in de bijlage de integrale enquête. Maar eerst een
typering van het veld waar dit onderzoek zich op richt.
Wat is het kleine kunstinitiatief?
Het kleine kunstinitiatief is een zeer heterogene groep aan organisaties, instellingen,
samenwerkingsverbanden, collectieven, al dan niet tijdelijke of nomadische werkvormen.
Desalniettemin zijn er een aantal eigenschappen die zij delen en die deze groep typeren. Dit
geldt niet voor iedereen in even grote mate, dus elke opsomming betekent dat er via dit soort
veralgemeniseringen tekort wordt gedaan aan karakter en uniciteit, maar toch helpt het ons
om een aantal zaken helder te krijgen.
Dit is van belang omdat het institutionele veld steeds meer hybride wordt. Musea voor actuele
kunst begeven zich bijvoorbeeld op het terrein van de Kunsthal door een wisselend
tentoonstellingsprogramma centraal te stellen, biënnales kapen dan weer de kritische
groepstentoonstelling, kleine kunstinstellingen werken niet meer alleen met beginnende
maar ook steeds meer met gevestigde kunstenaars. Wat de onderverdeling tussen musea, 3
galeries en kleine kunstruimtes verder vertroebelt is dat steeds meer musea, grote kunsthallen
en galeries zich begeven op het terrein van de kleine kunstinstellingen; denk aan de
projectruimtes van grote musea en kunsthallen waar jonge kunst of nieuwe ontwikkelingen in
de kunst getoond worden of de gecureerde tentoonstellingen op grote kunstbeurzen die niet
in de eerste plaats verkoop tot doel hebben.
Historisch waren het de kleine kunstinstellingen die experimentele en jonge kunstenaars
toonden die de galeries en musea nog niet inkwamen. Maar met name kleine, alternatieve
galeries lijken steeds meer op de kleine kunstplekken omdat ze jonge, minder bekende
kunstenaars tonen (waarvan de verkoop nog niet gegarandeerd is) en steeds vaker ook een
Zie De Kunsthal als model en instituut - Ideeën en suggesties over de toekomst van de Kunsthal door 3Philippe Pirotte en Maaike Lauwaert: http://redactie.bamart.be/files/BK_veldanalyse_kunsthal.pdf
Onderzoek naar het Nederlandse initiatief in de beeldende kunst - Maaike Lauwaert 4
discursief programma voeren met lezingen en workshops. Ook sommige tijdschriften zijn
eerder gericht op discoursontwikkeling en werken met kunstenaars en theoretici zoals een
curator dat doet in een kleine ruimte; door projecten te ontwikkelen, opdrachten te geven,
thema’s uit te diepen. Dergelijke tijdschriften kunnen ook als small space beschouwd
worden. 4
Door het vervagen van de grenzen in het beeldende kunstveld, zijn ook gangbare metaforen
als “de ecologie van het systeem” of de “keten” niet langer bruikbaar. Beiden suggereren een
bepaalde hiërarchie of verloop: van academie naar initiatief naar galerie naar museum die niet
langer overeenkomt met de realiteit. 5
In dit hybride veld is het des te belangrijker te duiden wat het kleine kunstinitiatief dan wel
onderscheidt en kenmerkt. De kenmerken die hier onder worden opgenoemd gelden niet in
even grote mate voor alle initiatieven maar zijn wel representatief voor dit veld in algemene
zin.
- initiatieven opereren buiten het institutionele kader (werken in de spreekwoordelijke
marge) maar maken desalniettemin deel uit van de professionele kunstwereld. (Over het
verschil tussen institutioneel en professioneel later meer).
- initiatieven bieden aandacht aan jonge praktijken (niet alleen in leeftijd maar ook in de zin
van “nieuwe stromingen” of vergeten kunstenaars). Artistieke ontwikkelingen die binnen
institutionele settings niet aan de orde komen, krijgen hier aandacht.
- ze ontstaan vanuit een gezonde kritiek op het institutionele en zetten zich hier expliciet
tegen af.
- het is een beweeglijke sector die zich ontwikkelt naargelang (lokale) wensen en behoeftes.
Er is meer verloop in de initiatieven (tijdelijk bestaan, soms kort en krachtig bestaan), dan
binnen de initiatieven zelf (worden vaak door dezelfde mensen draaiende gehouden).
- hiermee samenhangend: initiatieven zijn sterk (zo niet onlosmakelijk) verbonden aan de
initiatiefnemers. Vertrekken zij, dan houdt het initiatief vaak op te bestaan.
Zie Size Matters - Een verkenning van de onmisbaarheid van kleine kunstinstellingen door 4Maaike Lauwaert: http://www.bamart.be/files/BK_veldanalyse_sizematters.pdf
Zie hieromtrent ook Rebecca Gordon-Nesbitt, Value, Measure, Sustainability: Ideas Towards the 5
Future of the Small-Scale Visual Arts Sector: http://luxdev.org/commonpractice/Common-Practice_Value_Measure_Sustainability.pdf
Onderzoek naar het Nederlandse initiatief in de beeldende kunst - Maaike Lauwaert 5
- initiatieven hebben geen directeur en geen hiërarchische structuur. De oprichters
verrichten alle taken en er is vrijwel geen scheiding van arbeid.
- de medewerkers van initiatieven trekken zich niet terug in een kantoor achter of boven de
presentatie ruimte maar werken vaak in die ruimte en zijn dus altijd direct aanspreekbaar.
- initiatieven hebben heel vaak geen juridische vorm.
- initiatieven werken autonoom of onafhankelijk en kunnen ook zonder subsidies bestaan (al
zijn daar wel consequenties aan verbonden zoals we verderop zullen zien).
- initiatieven hebben vrijwel geen overheadkosten.
- ze vormen een belangrijke schakel tussen academie en professionele veld. Maar dan met
name voor kunstenaars. Op het vlak van andere beroepen in de culturele sector is er minder
sprake van doorstroming, bijvoorbeeld tussen curatorenopleidingen en professionele veld.
- hieraan gekoppeld: het zijn vrijwel altijd kunstenaars die de initiatieven runnen en dit als
deel van hun praktijk beschouwen. Curatoren zijn zelden onderdeel van een initiatief.
- het is hier dat veel kunstenaars voor het eerst een tentoonstelling maken en een publiek
ontmoeten. Omdat ze nog niet kunnen terugvallen op een oeuvre, proberen kunstenaars
hier vaak nieuwe dingen uit. Deze initiatieven vervullen een cruciale rol in het bemiddelen,
het bieden van een netwerk, en de contacten met een publiek.
- de houding en werkwijze van initiatieven is onafhankelijk en wendbaar, hun programma
risicovol en experimenteel (in tegenstelling tot “gevestigd” of “met een gegarandeerde
uitkomst tot gevolg”). Daarnaast is hun houding te typeren als eerder gevoelsmatig, gericht
op geven en zorgdragen dan op uitleggen en kennis overdragen.
- anders dan presentatie-instellingen, die beschikken over een zekere infrastructuur, een
vaste kern van medewerkers met een duidelijke functiebepaling en min of meer heldere
geldstromen, werkt het initiatief dynamisch, fluctuerend en kan de organisatiestructuur van
de ene dag op de andere totaal veranderen.
- vrijwilligers en een lokaal netwerk van vrienden en sympathisanten zijn zeer belangrijk.
Onderzoek naar het Nederlandse initiatief in de beeldende kunst - Maaike Lauwaert 6
- het initiatief heeft zelden tot nooit toegang tot structurele financiering en er wordt dan ook
vaak “zonder geld” gewerkt. Geldzorgen zijn de grootste stressfactor voor dit soort
organisaties, naast vermoeidheid door overbelasting.
- initiatieven ontstaan van onderuit, op individueel of collectief initiatief en niet, bijvoorbeeld,
vanuit een wens of impuls van overheden.
- er wordt ad hoc gewerkt, op kansen ingesprongen en zelden een jaar, laat staan tien jaar,
vooruit gedacht. De optie om te stoppen wordt altijd en kan altijd worden opengehouden.
- soms ontwikkelen kleine initiatieven zich ook door tot instellingen met een meer
permanente status en institutionele werkwijze. Maar dat is in principe niet de doelstelling
wanneer men een initiatief begint.
- de uitwisseling tussen publiek, kunstenaar en organisatie is gericht op direct contact en
dialoog en heeft daarom de potentie de kloof tussen hedendaagse kunst en publiek te
verkleinen. Dit is overigens geen breed gediversifieerd publiek maar een lokaal publiek, een
publiek van kunstliefhebbers en van internationale volgers of fans.
- de relatieve marge waarin initiatieven opereren, geeft onzekerheden en brengt risico’s met
zich mee (onzichtbaarheid, geen erkenning) maar ook kansen (vrijheid, minder regels en
verwachtingen). 6
Welke van deze kenmerken worden gecombineerd in een initiatief is afhankelijk van initiatief
tot initiatief. Een typologie maken binnen de initiatieven heeft op het eerste gezicht met name
zin op basis van personen: eenmansinitiatief, collectief initiatief, kunstenaars initiatief,
curatoren initiatief of op basis van huisvesting: nomadisch of standvastig initiatief. Maar
gezien de vloeiende werkwijze is elke typeringen zeer beperkt houdbaar. Initiatieven
beginnen bijvoorbeeld als eenmansinitiatief in de eigen woonkamer, worden dan een
collectief initiatief met een vaste externe ruimte en evolueren weer door naar een nomadisch
initiatief met internationale deelnemers.
Zie voor een typering en analyse van Belgische initiatieven Projectruimtes door Wim Waelput: 6http://www.bamart.be/files/BK_veldanalyse_projectruimtes.pdf. Voor een typering en analyse van het klassieke kunstenaarsinitiatief, zie Onderzoek Nederlandse Kunstenaarsinitiatieven door Martijn Lucas Smit: http://martijnlucassmit.files.wordpress.com/2011/11/onki1.pdf
Onderzoek naar het Nederlandse initiatief in de beeldende kunst - Maaike Lauwaert 7
Op discipline of medium een typologie creëren is evenmin zinvol, dit soort onderscheiden
gebruiken de initiatieven zelf niet meer. Ze tonen wat getoond moet worden volgens hen, of
dat nu performance kunst, schilderkunst of een project online is. De korte omschrijving van
de vijf initiatieven (pagina 16 en 17 van dit onderzoek) waarmee een langer interview heeft
plaatsgevonden, toont hun heterogeniteit ook aan. En eigenlijk zou je van elk initiatief zo’n
korte schets kunnen maken zonder jezelf te herhalen. Er zijn geen andere initiatieven die op
Probe, Club Solo of Apice lijken. Ze zijn werkelijk allemaal verschillend. Wat hen wel
verenigd is dat de kenmerken met betrekking tot ontstaansreden, houding, werkwijze en
functie zoals hierboven beschreven, op bijna allemaal van toepassing zijn.
Dit alles overschouwend kunnen we tot een volgende algemene kernschets komen van het
initiatief (steeds indachtig dat een dergelijk heterogene groep definiëren betekent dat men
bepaalde initiatieven te kort doet en niet alle kernmerken op iedereen even uitgesproken van
toepassing zijn).
Het initiatief is een kleine organisatie (in termen van mankracht, fysieke en organisatorische
structuren) gericht op de beeldende kunst die ontstaat vanuit een bevlogenheid en motivatie
kunst op een andere manier te presenteren, daarmee bij te dragen aan de productie van nieuw
werk en te werken op zo’n manier dat men steeds dicht bij de kunst en kunstenaar staat en
eerder werkt/organiseert als een kunstenaar dan als een manager (de methode kunstenaar
wordt verder op in dit verslag toegelicht). Het werkveld van initiatieven is vanzelfsprekend en
op een vloeiende, niet gekunstelde manier internationaal en opereert in een netwerk dat soms
het lokale moeiteloos overslaat om over te stappen naar het globale. Traditionele
scheidslijnen tussen landsgrenzen, disciplines, on- of offline, worden als het ware van nature
overstegen.
Kenmerkend is eveneens dat met zeer beperkte financiële middelen en mankracht maar
vanuit een tomeloze energie enorm veel werk wordt verzet. De drijfveer is steeds dat iets
moet, urgent is, nu gedaan en getoond moet worden. Niet dat iets kan, een ruimte gevuld
moet worden of een subsidiebelofte nagekomen. De mentaliteit van het initiatief is, om terug
te komen op het openingscitaat van de Amerikaanse curator Anthony Huberman, een
combinatie van hoe men zich gedraagt (het anders doen, de methode kunstenaar, het afwijzen
van een bovenmatige institutionalisering die tijd, geld en aandacht wegneemt bij de kunsten
en verlegt naar het institutionele) en wat men toont (datgene wat bij grotere instellingen geen
ruimte krijgt, dat wat nog niet gecanoniseerd is en nog geen - of misschien wel nooit -
Onderzoek naar het Nederlandse initiatief in de beeldende kunst - Maaike Lauwaert 8
onderdeel zal uitmaken van de gevestigde kunstorde). Ook in het citaat uit het persbericht
van Stella Lohaus Gallery die het einde van haar activiteiten aankondigt, spreekt eenzelfde
focus op een ruimte voor experiment waar het oeuvre van de kunstenaars centraal staat.
Anders dan kunstenaarsinitiatieven van het eerste uur, zijn de huidige initiatieven vaak veel
pragmatischer, heffen een ruimte zonder moeite op of gaan over op een nomadische praktijk,
passen zich aan aan de tijd en het klimaat zonder daarbij hun initiële beweegredenen om een
initiatief te starten te verloochenen. Deze adaptiviteit en beweeglijkheid maakt de initiatieven
tot een welhaast plastisch geheel waarbij niets vanzelfsprekend is, er altijd zijpaden ingeslagen
kunnen worden en stagnatie, verstening als het einde wordt ervaren. 7
Recent verscheen nummer 99 van het Boekman tijdschrift voor kunst, cultuur en beleid met als titel 7
Creatief en ondernemend. Jonge makers en doeners in cultuur. Hierin wordt een cultuurbrede ontwikkeling beschreven van “jonge makers [die] zelfredzaam, autonoom, coöperatief, informeel en digitaal [zijn]”, die “behoren tot een bevlogen generatie die met een frisse blik en nieuwe aanpak langszij de traditionele instellingen aan het schuiven is” en die “volwassen wordt in een periode waarin de overheidsmiddelen opdrogen en het kunst klimaat zich verhardt”. Voor deze generatie “is passie de drijfveer, samenwerking een sleutelwoord, en zijn tegenprestaties als delen van kennis en ervaring, inbreng van andere competenties en nieuwe contacten cruciaal. Ze beginnen gewoon en jagen, tegenslagen of niet, crisis of geen crisis, vastberaden hun dromen na, die verder reiken dan een particuliere carrière” schrijft Ineke van Hamersveld in haar redactioneel Peers to peers (2014, p. 2).
Ten dele passen de initiatieven binnen deze geschetste ontwikkeling, zij zijn inderdaad zelfredzaam, autonoom, coöperatief, informeel, schuiven gedreven door passie langszij de traditionele instellingen, werken in tijden waarin overheidsmiddelen opdrogen en het kunst klimaat verhardt. Anderzijds worden initiatieven zeker niet alleen door de in het Boekman nummer beschreven twintigers gerund en is deze werkwijze en houding deel van een rijke geschiedenis aan kunstenaarsinitiatieven die in de jaren ’60 opkwam.
Onderzoek naar het Nederlandse initiatief in de beeldende kunst - Maaike Lauwaert 9
Opzet en methode Enquête, deelnemers en interviews
Het onderzoek is gebaseerd op een digitaal afgenomen enquête, individuele interviews en desk research. De kernvragen van het onderzoek waren:
1. Hoe vallen grass roots initiatieven te karakteriseren en welke verschillen bestaan er in het veld?
2. Over hoeveel initiatieven gaat het, wat is de aard en omvang? 3. Hoe functioneren de grass roots-initiatieven? Wat zijn de wensen, behoeftes, obstakels
en mogelijkheden zoals ze gezien worden vanuit de praktijk? 4. Worden de initiatieven voldoende ondersteund op bijvoorbeeld lokaal niveau; is er
aanleiding ze ook vanuit het Mondriaan Fonds te ondersteunen; wat is het landelijke belang van de initiatieven?
5. Hoe verhouden de initiatieven zich tot de presentatie-instellingen en musea, is er sprake van doorstroom van initiatieven en/of individueel talent?
6. Ontwikkelen grass root-initiatieven zich naar een professioneel niveau zoals omschreven bij de Bijdrage Meerjarenprogramma’s Presentatie-instellingen?
7. Kan het Mondriaan Fonds bijdragen aan de ontwikkeling, doorstroom, professionalisering en/of samenwerking van grass roots-instellingen onderling en/of tussen grass roots en andere presentatie-instellingen?
8. Welke (alternatieve) instrumentaria zouden daarbij kunnen worden ingezet (bijdrages, mentoring, advies, etc)?
Deze vragen vormden de basis van de digitale enquête en de interviews met vijf instellingen
die op basis daarvan werden gehouden. Er werden 62 initiatieven aangeschreven en de
enquête werd door 27 van deze 62 aangeschreven organisaties ingevuld (43,5%). De enquête
bestond uit twintig vragen, zowel multiple choice vragen als open vragen. Sommige vragen
waren bedoeld om feitelijke gegevens boven tafel te krijgen, anderen om werkwijze,
veranderingen en uitdagingen in beeld te brengen. De vragen werden in het Engels gesteld
omdat een groot percentage van deze initiatieven (deels) door niet-Nederlandstaligen wordt
gerund. Het invullen duurde ongeveer een half uur. De antwoorden waren doorgaans zeer
Onderzoek naar het Nederlandse initiatief in de beeldende kunst - Maaike Lauwaert 10
inhoudelijk en goed onderbouwd. Daarmee leverde de enquête een zeer goede basis op voor
dit onderzoek.
De lijst met 62 instellingen is opgesteld in overleg met de organisatie van de Kunstvlaai 2014,
op basis van adviezen van instellingen zelf en via gegevens van De Zaak Nu. Deze organisaties
zijn een mix van oudere en jongere organisaties, nomadisch en niet-nomadisch en artist-run
en niet-artist-run. Allicht ten overvloede is er gekozen voor instellingen die niet in de BIS
opgenomen zijn en die geen Bijdrage Meerjarenprogramma’s Presentatie-instellingen van het
Mondriaan Fonds ontvangen.
Vervolgens werden er vijf diepte-interviews afgenomen. De selectie van die organisaties vond
plaats op basis van de antwoorden in de enquête, hun geografische spreiding en met name
hun diverse werkwijzen.
Onderzoek naar het Nederlandse initiatief in de beeldende kunst - Maaike Lauwaert 11
Resultaten Opvallende resultaten en algemene opmerkingen
Uit de antwoorden op de multiple choice vragen valt een aantal zaken op. Deels komen die al
kort in de typering in de inleiding aan bod, deels zijn het ook nieuwe inzichten. Ze worden
hier in volgorde van de enquête toegelicht en besproken.
Naamgeving
De naam of het label voor dit type initiatieven ligt niet voor de hand. Het werd in een ieder
geval heel duidelijk dat men zich niet graag onder de categorie “presentatie-instellingen” laat
scharen. Het merendeel voelt zich comfortabel bij de term initiatief. Die is open genoeg maar
geeft toch aan dat het om een onderneming gaat (in de niet-zakelijke zin van het woord). Bij
de optie om een andere naam in te vullen kwamen bijvoorbeeld ruimte voor theorie naar
boven, residentie of galerie. Maar vaak konden deze ondervraagden zich ook vinden onder de
naam initiatief. Vandaar dat ook in dit onderzoek gesproken wordt van initiatieven.
Onderzoek naar het Nederlandse initiatief in de beeldende kunst - Maaike Lauwaert 12
Kunstenaarschap
Zowat alle deelnemers aan de enquête zijn kunstenaars die het runnen van een initiatief
beschouwen als onderdeel van hun praktijk. Een zeer kleine minderheid, zeven van de
deelnemers, is geen kunstenaar maar werkt bijvoorbeeld als koppel samen met een
kunstenaar met wie ze het initiatief runnen. In een minimaal aantal gevallen gaat het om
curatoren die een initiatief runnen, maar het is opvallend hoe weinig dat gebeurt. Het zijn
toch met name kunstenaars die het aandurven om een initiatief op te zetten. Zonder twijfel
speelt het ook een rol dat veel curatoren bij instellingen een baan kunnen krijgen waarmee ze
veel meer zekerheid opbouwen dan deze kunstenaars.
De meeste initiatieven worden overigens door twee mensen gerund. Dit kan en wordt
incidenteel uitgebreid met vrijwilligers maar de kern is zeer klein. Als voordelen worden de
korte lijntjes en de snelle reactietermijn genoemd, als nadelen de belasting van het team. Je
bent als initiatiefnemer zowel de motor als de benzine.
Waarom een ruimte beginnen?
Een eigen initiatief opzetten vraagt tijd, geld en energie. Maar ook lef en
doorzettingsvermogen. Het is opvallend dat de belangrijkste drijfveer om toch door te zetten
de behoefte is om dingen anders te doen. Anders dan de grote of kleine instellingen in je stad,
anders dan wat men in de kunstwereld als normaal is gaan beschouwen. Daarnaast spelen
bekende motivaties zoals een gebrekkig cultureel klimaat of gebrek aan toonruimte voor het
eigen werk, een grote rol. Zoals ook blijkt uit de enquêtes die als bijlage zijn opgenomen, is
Onderzoek naar het Nederlandse initiatief in de beeldende kunst - Maaike Lauwaert 13
de reden om een initiatief te beginnen soms ook heel pragmatisch: er was ruimte, er was
energie, we waren met een goede groep net afgestudeerden...
Typering van het initiatief
Gevraagd naar hoe men zichzelf zou omschrijven, valt het op dat zowat de helft geen vaste
ruimte heeft maar nomadisch werkt en de andere helft wel een vast ruimte heeft. Zes van de
respondenten werkt vanuit de eigen privé ruimte. Het belang van ruimte, of die nu steeds
verandert of vastligt, bleek uit de antwoorden op de vraag naar de veranderingen binnen het
initiatief. Vrijwel alle respondenten vatte verandering op in termen van ruimtelijke
aanpassingen.
Maar een klein percentage heeft ook residentiemogelijkheden aan het initiatief gekoppeld of
is, beter gezegd, in de kern een residentieplek met presentatiemogelijkheden. Ook opvallend
is dat weinigen zichzelf georganiseerd vinden in die zin dat ze ver vooruit kunnen plannen.
Veel eerder plannen ze ad hoc. Desalniettemin streeft men er naar zo professioneel mogelijk
te werk te gaan. Vooruit kunnen plannen is voor velen wel een wens en behoefte.
Onderzoek naar het Nederlandse initiatief in de beeldende kunst - Maaike Lauwaert 14
Inkomsten en lokale verbanden
Het merendeel van de inkomsten komt voort uit incidentele project subsidies. Slecht 10 van
de deelnemers (minder dan de helft) krijgt structurele ondersteuning voor haar
jaarprogramma. Zeven daarvan krijgt die ondersteuning van lokale overheden. Er wordt met
name met een minimaal budget gewerkt dat wordt geworven door verkoop van drankjes,
boeken en andere commerciële activiteiten (hier moeten we ons echter geen te grote
voorstelling van maken. De commerciële activiteiten zijn zeer beperkt). Een klein deel
gebruikt zijn persoonlijk stipendium om uit de kosten te komen. Slechts een enkele
respondent gaf aan door privé ondersteuning van derden de ruimte te kunnen runnen.
Mecenaat of patronage komt bij deze groep initiatieven minimaal voor. Wel is er uiteraard
sprake van wat we persoonlijke investeringen zouden kunnen noemen, een welhaast niet te
kapitaliseren inzet van eigen tijd en middelen. Noem het zelf-patronage. Financieel gezien is
het een zeer precaire situatie waar de initiatieven zich in bevinden.
Opvallend is de beperkte rol van de lokale overheden in het financieel ondersteunen van de
initiatieven. Deels heeft dit te maken met complexe regels en mogelijkheden bij lokale
overheden, het feit dat er lokaal vaak voorrang wordt gegeven aan meer gezichtsbepalende
organisaties voor de stad (deze initiatieven zijn dan toch te “ondergronds” of onzichtbaar en
hun kwaliteiten worden niet of onvoldoende herkend), een taalbarrière zowel in de zin van
woordgebruik, terminologie, omschrijvingen als in de zin van Nederlands - Engels. Veel
initiatieven worden gerund door niet-Nederlandstaligen en dat maakt de barrière voor het
aanvragen van een ondersteuning, die doorgaans in het Nederlands moet worden opgesteld,
bijzonder groot. Daarnaast werken initiatieven niet op een gestandaardiseerde wijze met een
stichtingstructuur, een bestuur, meerjaren planning en dito begrotingen. Dit zorgt er niet
alleen voor dat ze bij lokale ondersteuningsmogelijkheden buiten de boot vallen, maar vaak
ook bij landelijke fondsen of private fondsen. Immers, bijna alle verstrekkers van financiële
Onderzoek naar het Nederlandse initiatief in de beeldende kunst - Maaike Lauwaert 15
ondersteuningsmogelijkheden stellen als basisvoorwaarde een juridische en controleerbare
structuur.
Een laatste reden waarom de initiatieven vaak geen aansluiting vinden bij lokale
ondersteuningsmogelijkheden ligt in hun werkwijze en aard: er wordt vaak over het lokale
belang en de lokale functie heengestapt en men richt zich als vanzelfsprekend tot een
internationaal publiek en internationale scène. Deze reikwijdte en ruim blikveld maakt dat
veel initiatieven eigenlijk “kosmopolitischer” zijn dan de lokale doelstellingen en ze zich
beter thuisvoelen, meer aangesproken voelen door bijvoorbeeld een internationaal opererend
fonds zoals het Mondriaan Fonds.
Het idee dat het Mondriaan Fonds zich niet hoort te “bemoeien” met de kleine instellingen,
ten einde hun karakter en waarde voor het kunstenveld niet kapot te maken door ze langs een
te institutionele of professionele lat te leggen, komt uit de enquête en interviews slechts zeer
zelden naar voren. Eerder ziet men de meerwaarde van een ondersteuning van het Mondriaan
Fonds omdat het erkenning betekent, hen opneemt in een internationaal netwerk en er vaak
ook toe leidt dat lokale overheden het belang van een initiatief daardoor wel inzien en
makkelijker overgaan tot een bijdrage (zie ook de enquête vraag verder op omtrent het beeld
van een bijdrage van het Mondriaan Fonds). Meerdere initiatieven geven aan dat een
ondersteuning van het Mondriaan Fonds werkt als een soort keurmerk en dat lokale
overheden daardoor wel het vertrouwen hebben een initiatief te steunen.
Relaties in het veld
Opvallend is ook de beperkte doorstroom van medewerkers van kleine initiatieven naar
grotere instellingen. Dit komt omdat de meeste initiatieven persoonsgebonden zijn en niet,
zoals bij presentatie-instellingen bijvoorbeeld, om de aantal jaren een nieuwe directeur,
curator of andere medewerkers aantrekken. Deze initiatieven stoppen vaak met bestaan
wanneer de oprichter/trekker er mee stopt. Als persoonsgebonden initiatieven is doorstroom
dus helemaal niet voor de hand liggend. Dit wordt echter niet als problematisch ervaren
omdat men nu eenmaal een ruimte begint om de dingen zelf en vooral anders te kunnen doen.
Kunstenaars die een initiatief starten zouden zich qua mentaliteit en werkwijze niet
thuisvoelen bij grotere instellingen en streven dan ook niet naar doorstromen. Als hun
initiatief ophoudt te bestaan, gaan ze zich weer meer richten op de eigen praktijk. In dat
opzicht kan je wel van een zekere doorstroom spreken maar die ligt dan op het vlak van een
Onderzoek naar het Nederlandse initiatief in de beeldende kunst - Maaike Lauwaert 16
toenemende (inter)nationale erkenning van een kunstenaar wanneer die een succesvol
initiatief runt.
Er wordt wel sporadisch samengewerkt met collega-instellingen op vlak van communicatie en
materiaaluitleen. Maar uit de interviews blijkt dat de samenwerkingen die er zijn met andere
instellingen niet veel om het lijf hebben. Een vaak gehoorde kritiek is dat de grotere
instellingen het te druk hebben met zichzelf en hun kantoren zelden tot nooit verlaten. Je zal
medewerkers van een presentatie-instellingen niet vaak op een opening van een initiatief
aantreffen. Initiatieven werken veel vaker intensief samen met collega’s in het buitenland.
Daarmee zijn de relaties vanzelfsprekender en wederkeriger.
Een aantal initiatieven (5) ziet de beperkte samenwerkingsmogelijkheden met grotere
instellingen in zowel binnen- als buitenland als een nood en zou graag meer contacten hebben
en meer projecten gezamenlijk kunnen realiseren. Soms zijn die beperkte contacten te wijten
aan een te groot verschil in werkwijze en professionaliteit (de wereld van het museum en die
van het betreffende initiatief kunnen dan gewoonweg niet samengebracht worden), soms aan
gebrek aan tijd, middelen en autoriteit om zelf contacten te leggen en te onderhouden. Met
name deze laatste groep zou geholpen zijn met het netwerk en de bemiddelende functie van
het Mondriaan Fonds. Het gaat hierbij om initiatieven die qua intellectuele capaciteiten,
gevoel voor hedendaagse kunst en professionaliteit niet onder hoeven te doen voor hun
grotere collega’s. Sterker nog, grotere instellingen zijn vaak nieuwsgierig naar hoe
initiatieven werken, de dingen voor elkaar krijgen en vinden bij hen een voeling met een
jonger veld dat bij hen vaak ontbreekt.
Net zoals er op het vlak van het lokale niet meteen een grote “vonk” is tussen initiatieven en
overheden, is dat ook niet het geval op het niveau van de collega instellingen. In een van de
enquêtes wordt openlijk gesproken over de onderlinge competitie, over het slagveld in de
strijd om aandacht, geld en erkenning. De Kunstvlaai is traditioneel een moment waarop
initiatieven elkaar ontmoeten, met elkaar in gesprek gaan en kennis nemen van elkaars
Onderzoek naar het Nederlandse initiatief in de beeldende kunst - Maaike Lauwaert 17
bestaan en programma. Een ander voorbeeld van succesvolle samenwerking betreft de
Haarlemse Lente waarbij alle Haarlemse kunstinstellingen zich aansluiten. Vrijwel elke stad
kent een dergelijke “nocturne”, speciale rondgang of gezamenlijk deuren openen. Hier
wordt dan met name rond de communicatie en afstemming samengewerkt, niet of nauwelijks
inhoudelijk.
Het was opvallend dat in de interviews initiatieven waarvan ik een connectie vermoedde, een
inhoudelijke band, vaak geen weet hadden van elkaars bestaan. Veel initiatieven opereren dus
eerder solistisch in relatie tot andere instellingen en vinden hun netwerk op het vlak van
internationale verbanden, kunstenaars en bezoekers. Ongetwijfeld heeft tijdsdruk en de vaak
spontane, informele ontstaansgeschiedenis van initiatieven hiermee te maken.
Beeld van bijdragen door het Mondriaan Fonds
De overgrote meerderheid beschouwt een bijdrage van het Mondriaan Fonds (in welke vorm
dan ook) als een vorm van erkenning van het werk dat ze doen. Er heerst dus een zeer positief
beeld van wat zo’n bijdrage betekent. Het is een spreekwoordelijk hart onder de riem maar
ook een professionele erkenning in het veld. Tien procent geeft hierbij wel aan dat ze zich
niet graag aanpassen aan regels die een andere houding van hen vragen dan de houding die
strookt met hun idealen, de redenen waarom ze zijn opgericht. Dit houdt verband met de
spanning tussen professionaliseren (wat bijna alle initiatieven aangeven te willen doen met
behulp van extra financiële middelen en advies) en institutionaliseren (waar deze groep
initiatieven zich nadrukkelijk tegen verzet).
Een vierde van de ondervraagden ziet een gevaar in ondersteuningsmogelijkheden die
verlangen dat men institutionaliseert, die met andere woorden enkel beschikbaar zijn voor
organisaties met een bestuur, een hiërarchie, een meerjarenplanning etc. en niet voor
initiatieven die vaak zonder juridische structuur werken, hiërarchieloos te werk gaan en ad
hoc plannen. Deze respondenten benadrukken dat ondersteuningsmogelijkheden de
diversiteit van initiatieven en hun werkvormen zouden moeten koesteren en geen format of
model opleggen van hoe een initiatief zich zou moeten gedragen en functioneren.
Twee respondenten, een van een instelling die een pauze heeft ingelast, geeft aan tevreden te
zijn met hoe de dingen zijn en ziet geen reden tot verandering. De overige 96% ziet wel reden
tot verandering in de ondersteuningsmogelijkheden en juicht de optie toe dat het Mondriaan
Fonds meer voor hen zou kunnen betekenen.
Onderzoek naar het Nederlandse initiatief in de beeldende kunst - Maaike Lauwaert 18
Bijna 30% van de initiatieven geeft aan zichzelf van nationaal belang te achten. De anderen
zien zichzelf toch meer als kleine speler die niet meteen meedoet op het landelijke toneel en
daar ook niet direct de ambities toe heeft. Los van deze zelfwaardering, is het belang van een
dergelijke heterogene groep initiatieven van onschatbare waarde voor het kunstenveld als
geheel. Er is de cruciale rol die zij spelen voor jonge kunstenaars (eerste toonplek, netwerk,
begeleiding, aanraking publiek, maken nieuw werk), voor meer gevestigde kunstenaars
(toonplek met lossere regels en meer mogelijkheden, netwerk, begeleiding, aanraking ander
of nieuw publiek, maken nieuw werk), er is de werkwijze en houding, de drive en energie die
vaak door de jaren heen wegsijpelt bij gevestigde instellingen maar die onontbeerlijk is als
motor van verandering, experiment en vernieuwing.
Aannames en bezwaren
Aan het einde van de enquête werd gevraagd of er bepaalde aannames ten aanzien van de
werkwijze en de eigenschappen van initiatieven in de vragen verborgen zaten waar men het
niet mee eens was. Over het algemeen was dat niet het geval. De meeste ondervraagden waren
tevreden over de enquête en het feit dat het Mondriaan Fonds aandacht aan deze groep
besteedt. Wel kwamen er een aantal kritische punten naar voren:
- sommige initiatieven vinden dat ze overvraagd worden en wilden daarom of niet deelnemen
aan de enquête of gaven uiting aan hun onvrede onbetaald maar steeds hun kennis te moeten
delen;
Onderzoek naar het Nederlandse initiatief in de beeldende kunst - Maaike Lauwaert 19
- er werd door een respondent bewaar gemaakt tegen mijn vroegere betrokkenheid bij De
Zaak Nu, de belangenvereniging voor presentatie-instellingen waar deze persoon bijzonder
kritisch tegenover stond. Dit maakte mij als onderzoeker volgens deze respondent
onvoldoende neutraal;
- een andere, terechte opmerking betrof de afwezigheid van vragen in de enquête die
toegespitst zijn op het digitale domein. Een klein aantal initiatieven richt zich namelijk
specifiek op het internet als presentatie ruimte. De enquête hield daarmee onvoldoende
rekening.
- verder viel het op dat er heel vaak gevraagd werd om een persoonlijk gesprek met het
Mondriaan Fonds (eerder dan via een intermediair zoals ik).
Onderzoek naar het Nederlandse initiatief in de beeldende kunst - Maaike Lauwaert 20
De diepte in Kernwaarden van het initiatief
Uit de enquête, maar met name uit de vijf interviews, kwamen een aantal kernwaarden van
initiatieven naar voren. In de gesprekken lag de nadruk op hun werkwijze, methode en
redenen van bestaan. Er is minder aandacht besteed aan bijvoorbeeld het publiek van de
initiatieven. Dat zo’n thema hier onderbelicht blijft, ligt dus aan de focus van dit onderzoek en
niet aan een desinteresse in het publiek van de initiatieven.
Hoge ethiek: energie en bevlogenheid
De meeste initiatieven beginnen informeel, vanuit een enorme bevlogenheid en een enorme
energie. Doen. Je bent er veel tijd mee kwijt en ja, het betekent dat je als kunstenaar minder
tijd aan je eigen praktijk kunt besteden, maar je krijgt er enorm veel voor terug. Dat is in een
notendop hoe de initiatiefnemers hun werkend leven beschrijven. Als oprichter van een
initiatief krijg je meer kansen, kom je op meer plekken en groeit je aanzien. Bovendien is het
leuk, spannend, goed om je eigen programma te kunnen maken, zelf een stempel te drukken
op het kunstenveld en te tonen wat jij van belang acht. Dat geeft ook een gevoel van “macht”,
je voelt je als initiatief sterker dan als individu.
Het belang van deze positieve energie waarmee de initiatieven draaiende worden gehouden is
niet te overschatten. Het is overduidelijk dat men niet voor het geld een initiatief runt. Uit de
gesprekken blijkt de permanente vermoeidheid en de geldstress van deze mensen. Iets
waarvoor men alleen maar respect kan hebben. Want hun rol en bijdrage aan de kunstwereld
is essentieel, dat zien we ook terug in de erkenning die de initiatieven krijgen vanuit binnen-
en buitenland. Zonder die energie zou het verzette werk onmogelijk zijn. Het is ook de meest
gehoorde toekomstvoorspelling, “als de energie op is, stop ik er mee”. Allemaal streven ze
naar een ruimte - fysiek en mentaal - waar ruwe energie niet verloren gaat in discussies of
rompslomp.
Onderzoek naar het Nederlandse initiatief in de beeldende kunst - Maaike Lauwaert 21
De ethiek waarmee de initiatieven werken uit zich niet alleen in hun persoonlijke
bevlogenheid, hun wil trouw te blijven aan hun basisbeginselen maar ook in het feit dat ze
steevast benadrukken dat het om de kunst en de kunstenaar draait (en niet om het instituut of
het apparaat). Allemaal vinden ze, anders dan musea zoals laatst uit een artikel in het NRC
Handelsblad bleek, een honorarium voor kunstenaars essentieel. Ze staan zelf in een bar,
hebben meerdere baantjes, maar vinden het vreselijk als ze kunstenaars geen kleine bijdrage
kunnen betalen.
De Methode Kunst(enaar)
Bijna alle betrokkenen zijn kunstenaars en zien het initiatief als onderdeel van hun praktijk.
Dit maakt de grens tussen categorieën zoals “kunstenaar” en “instelling” bij deze initiatieven
extreem dun. Er wordt vaak zonder regels gewerkt, zoals men als kunstenaar ook in de studio
te werk gaat, en men organiseert vanuit de kunst, niet vanuit rationele of management
processen. Men organiseert, runt het initiatief zoals men ook kunstenaar is. Deze twee
mentaliteiten en houdingen liggen in elkaars verlengde. Men benadert het maken van eigen
werk, het uitvoeren van opdrachten en het runnen van het initiatief op dezelfde manier, met
dezelfde houding en vanuit dezelfde methode. Bij grotere instellingen wordt er juist alles aan
gedaan om processen te rationaliseren en ze niet als een kunstenaar te benaderen. Initiatieven
schuwen het subjectieve - op het niveau van programma maken, besluiten nemen - zeker niet
maar omarmen het als wezenlijk onderdeel van hun karakter.
De methode kunstenaar wordt afgezet tegen de curatoriele methode die voor veel initiatieven
te ver af staat van de kunst, het ontstaan van een kunstwerk, de kunstenaar en diens praktijk.
Men wil zich expliciet niet als curator opstellen maar als kunstenaar het programma
vormgeven, contacten onderhouden enzovoort. De methode curator wordt door velen gezien
als een opstapje naar institutionalisering, iets wat het initiatief en diens geaardheid in het
nauw drijft. Bovendien komen er bij de methode curator andere belangen kijken (eigen
carrière bijvoorbeeld) en die vertroebelen de werkwijze en karakteristieken van het initiatief.
De methode kunstenaar is voor de initiatieven bijna zonder uitzondering de meest zuivere
aanpak.
Martijn Lucas Smit stelde dit in zijn onderzoek naar het Nederlandse kunstenaarsinitiatief
ook vast: “Sommige sprekers gaven aan de term curator beladen te vinden. (...) Enerzijds
komt dit voort uit angst te worden geassocieerd met wat men wel noemt stercuratoren, die
door hen toch vooral gezien worden als entiteiten die hun eigen theorieën belangrijker achten
Onderzoek naar het Nederlandse initiatief in de beeldende kunst - Maaike Lauwaert 22
dan de kunstenaars die zij brengen of de werken die worden getoond. De curator als
beknotter van de kunstenaar aldus”. (2011, p. 7). En verderop in zijn tekst: curatoren “zouden
met een meer theoretische blik een programma of tentoonstelling benaderen. Selectie van
kunstenaars en werken en samenhang binnen een tentoonstelling of programma wordt eerder
gebaseerd op de context van werk (...) dan op het werk an sich. De kunstenaar/curator
daarentegen zit het getoonde werk dichter op de huid. Hij of zij is visueler ingesteld en
beschouwt het werk als een object op zichzelf.” (2011, p. 8).
De term bemiddelaar, zoals die door het Mondriaan Fonds wordt gebruikt, komt niet voor in
de antwoorden op de open vragen van de enquête of de interviews. Het is een term die niet
ingeburgerd is zou men kunnen zeggen. Men spreekt van curatoren maar niet van
bemiddelaars.
Vrijheid en flexibiliteit
Flexibiliteit en vrijheid komen in bijna elk gesprek terug als kernwaarden. Er moet altijd de
optie zijn te stoppen, te veranderen, iets heel anders te gaan doen, iets niet te doen. Men wil
absoluut geen ruimte zijn om een ruimte te zijn. Hier wordt niet geprogrammeerd omdat het
moet, omdat de ruimte niet leeg mag blijven of omdat men nu eenmaal subsidie heeft
gekregen voor een programma, maar omdat er een noodzakelijkheid gevoeld wordt, omdat de
energie en de urgentie op de juiste plek zitten.
Sommige instellingen denken en plannen niet verder in de toekomst dan een paar weken tot
een jaar, anderen maken juist wel plannen voor de komende jaren.
Flexibiliteit wordt ook wel afgezet tegenover de grotere instellingen. De initiatieven zijn
flexibeler in termen van wat ze tonen, hoe ze dat doen en wanneer. Ze kunnen op zeer korte
termijn reageren op ideeën en voorstellen van buitenaf.
De hobbyist versus de professional
Als niet betaalde medewerkers beschrijven een aantal initiatieven zichzelf als amateurs of
hobbyisten. Niet op een negatieve of denigrerende manier maar om aan te geven dat je strikt
genomen, als onbezoldigd, in die categorie valt. Maar alle initiatieven willen wel professioneel
opereren. Dat betekent je kunstenaars vergoeden, je publiek goed ontvangen enzovoort. Dit
is een wens en verlangen dat uit alle gesprekken en enquêtes spreekt. Een combinatie die niet
Onderzoek naar het Nederlandse initiatief in de beeldende kunst - Maaike Lauwaert 23
altijd makkelijk is op te brengen. Een aantal ziet geldgebrek als dé reden waarom ze niet zo
professioneel te werk kunnen gaan als ze zouden willen.
Hybride werkvormen
Hybride werkvormen manifesteren zich op verschillende niveaus. Het kan liggen in een
gecombineerde praktijk van zelfstandig werk maken, opdrachten uitvoeren en een initiatief
runnen, in de structurele samenwerking met musea of in het feit dat men beweegt tussen
profit en non-profit ruimte. Opvallend is dat er heel natuurlijk over deze grenzen heen wordt
gestapt. Het woord hybride zullen de initiatieven zelf ook niet gebruiken. Voor hun is het
logisch, het is hoe de dingen zijn en hoe ze aansluiten op hun werk en leven.
Groei, ontwikkeling en institutionalisering?
Een aantal, met name jongere initiatieven, worstelt met de gevolgen en effecten van de groei
van hun initiatief. Na een jaar neemt vaak de bekendheid van een initiatief toe, wordt er meer
van je gevraagd en groeit ook je verantwoordelijkheid in het veld (mensen gaan verwachten
dat je iets onderneemt). Dit brengt met zich mee dat een vaak ad hoc, informeel opgericht
initiatief moet zoeken naar een manier om te consolideren, met die groei mee te gaan zonder
de energie en idealen uit de beginperiode te verliezen. Van experimentele ruimte dreigt men
dan te evolueren tot een instelling, een instituut. Dit is geen makkelijk proces en vaak ook
een proces dat indruist tegen de beginselen van een initiatief.
Sommigen besluiten dan ook om radicaal van vorm te veranderen. Veelal betekent dit de vaste
ruimte opgeven, want zonder vaste ruimte geen reflexen om te programmeren om te
programmeren, en nomadisch verder te werken op projectbasis of op basis van externe
verzoeken. De groei stelt ook meer eisen aan de financiële middelen waarmee men kan
werken. Iets wat de druk verhoogt.
De weerzin om een instelling te worden en het bewustzijn wanneer dat gebeurt, onder welke
druk en met welke stappen, is opvallend groot. Een aantal organisaties geeft heel duidelijk
aan dat ze geen instelling willen worden, niet willen institutionaliseren, zich niet willen
verliezen in het “apparaat” (het kantoor, de emails, de administratie, een gebouw met
conciërge en sleutelbeleid). Men voelt wel hoe makkelijk dit gaat, dat er een
aantrekkingskracht van uitgaat maar blijft zich er bewust tegen verzetten. Aanvragen doen
met meerdere partijen of voor grotere projecten middelen werven is daarom ook steeds een
Onderzoek naar het Nederlandse initiatief in de beeldende kunst - Maaike Lauwaert 24
heikel punt. De benodigde accountantscontroles verplichten je dan bijvoorbeeld al om aan
bepaalde institutionele regels te voldoen.
Een aantal initiatieven geeft aan wel te willen groeien en te professionaliseren maar daarbij
steeds hun kern - de kunst, de energie, de vrijheid en flexibiliteit - centraal te zullen blijven
stellen. De angel zit hem voor hun niet zozeer in de groei zelf maar de manier waarop men
groeit. Daarbij moet steeds voorop staan dat er niet te veel budget en tijd aan de institutionele
strijkstok blijft hangen.
Martijn Lucas Smit beschrijft de institutionalisering die vaak gepaard gaat met groei als volgt
in zijn onderzoek naar het Nederlandse kunstenaarsinitiatief: “Vooral initiatieven die groter
worden institutionaliseren: functioneren bijvoorbeeld met een [inmiddels betaalde] directeur,
boekhouder, P.R.-medewerker, technicus of een coördinator, in een meestal meer
hiërarchische opzet dan zij kende in het eerste uur. Op een gegeven moment is het bovendien
niet langer vanzelfsprekend al deze taken te laten vervullen door kunstenaars: P.R.-beleid is
toch werkelijk een specialisme, en moet je de boekhouding niet gewoon laten doen door een
boekhouder? Kunnen bovendien de kunstenaars die nog wel werken bij de initiatieven dit
werk combineren met een actieve beroepspraktijk als beeldend kunstenaar?” (2011, p. 6).
Het onderscheid tussen institutionaliseren en professionaliseren is dus van groot belang. Dat
laatste wil bijna iedereen, wil daar ook hulp bij en ziet dat als een positieve groei. Voor een
aantal initiatieven ligt hier ook het verschil tussen de eerste kunstenaarsinitiatieven uit de
jaren ’70, ’80 en ’90 die uitgesproken anti-establishment waren. De houding en de kern van
het kunstenaarsinitiatief waarbij de kunst(enaar) centraal staat, dat neemt men mee naar deze
tijd maar de vorm is wezenlijk anders en professioneler. De ontwikkeling tot een meer 8
professioneel werkend initiatief stokt vaak door de beperkte tijd en middelen, iets wat de
initiatieven zelf frustreert en wat een groot deel van hen graag zou veranderen door middel
van ondersteuningsmogelijkheden die bij hun behoeftes en type organisatie passen.
Zie in dit verband ook Onderzoek Nederlandse Kunstenaarsinitiatieven van Martijn Lucas Smit: 8
http://martijnlucassmit.files.wordpress.com/2011/11/onki1.pdf
Onderzoek naar het Nederlandse initiatief in de beeldende kunst - Maaike Lauwaert 25
Noden en adviezen
Een aantal algemene zaken die herhaaldelijk naar voren kwamen in de gesprekken betrof de
kloof die men ervaart tussen de realiteit van de initiatieven en de realiteit van het (aanvragen
bij het) Mondriaan Fonds. Deze kloof resulteert voor hen in het trachten de taal van het Fonds
te begrijpen, zich daarnaar te plooien maar dat roept weerzin op en leidt tot verlies van tijd en,
het aller belangrijkste voor de initiatieven, van energie en enthousiasme. Men ervaart de taal
van het Mondriaan Fonds in toenemende mate als een zakelijke taal van managers,
ondernemers en marketeers. Dit staat ver af van hun leven en realiteit. Initiatieven werken van
binnenuit zou je kunnen zeggen, ze staan midden in het veld waarin ze werken. Ze kijken dus
niet van buitenaf naar de kunstwereld en formuleren ook niet afstandelijk. Alles is
persoonlijk, dicht bij de kunstenaars/initiatiefnemers en zo denkt, schrijft en praat men ook.
Daarnaast worden procedures en verwachtingen als complex ervaren en niet aansluitend op
de praktijk van de initiatieven. Zaken zoals publieksbereik en eigen inkomsten, zouden
gerelateerd moeten worden aan de doelstellingen en het programma van het initiatief.
Noden en pijnpunten
De drie grootste pijnpunten en noden van initiatieven zijn geld, tijd en ruimte. Gebrek aan de
eerste twee leidt tot een als problematisch ervaren rem op professionalisering en beperkte
capaciteiten voor publiciteit en het verzilveren van het werk. Hier volgt een korte opsomming
van de noden die in de enquête het meest genoemd werden. Andere behoeftes spreken ook
uit de adviezen en wensen ten aanzien van ondersteuningsmogelijkheden van het Mondriaan
Fonds.
- de spanning tussen zichtbaar blijven en tijd nemen voor onderzoek, het schrijven van
aanvragen, het leggen van contacten enzovoort. Dit is ook een spanning tussen
zichtbaarheid en een zeer beperkt werkingsbudget.
- met een klein team het vele werk verrichten dat het runnen van een initiatief kost.
Onderzoek naar het Nederlandse initiatief in de beeldende kunst - Maaike Lauwaert 26
- het combineren van het runnen van een initiatief met het doen van aanvragen (tijd).
- de beperkte erkenning van andere instellingen in het veld van het belang van initiatieven.
Initiatieven staan als enige zeer dicht bij de realiteit van de kunstenaar en dat maakt hen
essentieel. De grotere instellingen plukken ook vaak de vruchten van het harde werk van de
initiatieven maar stellen daar geen erkenning voor in de plaats.
- het vinden van een betaalbare communicatiemedewerker die de initiatieven begrijpt en er
intelligent en trouw aan de aard van de initiatieven over kan communiceren.
- een Stichting structuur is vaak noodzakelijk maar maakt het lastig om snelle beslissingen te
nemen, is duur en tijdrovend.
Financiële middelen
Niemand zal er desgevraagd doekjes om winden, wat echt nodig is willen initiatieven blijven
bestaan en professionaliseren, is een klein budget dat tijdsdruk wegneemt, dat geldstress
vermindert en dat hen in staat stelt een ruimte te huren wanneer dat nodig is en de
deelnemende kunstenaars een fee te betalen. Sommige initiatieven willen ook beter en meer
vooruit kunnen plannen, hun activiteiten beter op elkaar afstemmen en het programma als
geheel meer diepgang geven. Daarbij is een bepaalde financiële zekerheid op voorhand
noodzakelijk. Sommige initiatieven vinden dat bij hun lokale overheden, het AFK of Stroom
bijvoorbeeld maar het overgrote deel geeft aan bij lokale mogelijkheden geen aansluiting te
vinden of niet het soort ondersteuning te vinden dat geldstress ook echt vermindert.
Voor een aantal initiatieven, met name degenen die commerciële activiteiten ontplooien, zou
een bepaald startkapitaal dan weer voldoende zekerheid bieden.
Flexibiliteit
Vooropgesteld, elke vorm van financiële ondersteuning zou eigenlijk net zo flexibel moeten
zijn als de instellingen zelf. Een ondersteuningsmogelijkheid voor initiatieven zou
bijvoorbeeld niet bij voorbaat al moeten uitgaan van projectondersteuning of
meerjarenondersteuning maar beide opties open laten. Ook een beurs praktijkverdieping zou
in bepaalde gevallen voor de initiatieven geschikt kunnen zijn. Bestaande regelingen zouden
dus opengebroken kunnen worden zodat ze ook de initiatieven kunnen accommoderen.
Onderzoek naar het Nederlandse initiatief in de beeldende kunst - Maaike Lauwaert 27
Bij aanvragen voor langere termijn plannen, een optie die de initiatieven graag zouden willen
hebben, is het van belang dat er steeds de ruimte is om te experimenteren en ad hoc
beslissingen te nemen. Liever wordt men beoordeeld op basis van wat men al heeft
gerealiseerd dan op basis van plannen voor de toekomst, die plannen kunnen namelijk nog
veranderen of niet concreet op te schrijven zijn. Uiteraard kunnen de initiatieven wel
aangeven vanuit welke motivatie en drijfveer ze een programma maken, dat geeft handvaten
voor toekomstige projecten maar laat de concrete invulling open voor ad-hoc beslissingen en
het aanhaken bij mogelijkheden die zich op korte termijn voordoen.
Het denken in formats en formules past heel slecht bij deze initiatieven en dat is ook juist hun
kracht. Anders dan grotere instellingen zitten zij op geen enkele manier vast aan klassieke
tentoonstellingsstructuren en elkaar in de tijd opvolgende programma's.
Ook het nationale en internationale zou bij ondersteuningsmogelijkheden voor initiatieven
veel opener in elkaar moeten overvloeien. Zij maken onderdeel uit van een internationaal
netwerk waarin landsgrenzen niet meer van belang zijn. Ze zijn doorgaans veel sterker
verbonden met internationale collega’s dan met nationale collega’s. Andere grenzen die
moeiteloos worden overgestoken zijn die tussen online en offline, tussen kunst fysiek tonen
of in een boekvorm/online platform presenteren, tussen commercieel en niet commercieel
werken, tussen wel of niet een ruimte hebben. Deze flexibiliteit in categorieën zou zich ook
moeten vertalen naar een flexibiliteit in de ondersteuningsmogelijkheden waarbij niet wordt
vastgehouden aan traditionele onderscheiden tussen Nederland, buitenland, presenteren,
publiceren, commercieel en niet-commercieel.
Omdat geijkte formats niet van toepassing zijn op de initiatieven, en omdat ze allemaal toch
net wat anders zijn, is de optie voor individueel maatwerk cruciaal. En hierin zit de ware
flexibiliteit. Een ondersteuningsstructuur die meebeweegt, meegroeit met de initiatieven en
die open staat voor koersveranderingen die initiatieven onherroepelijk ondergaan. Welke
vormen van ondersteuning er ook ontstaan, er wordt steeds benadrukt dat de diversiteit van
initiatieven bewaard moet blijven. Regels moeten die diversiteit koesteren en geen format of
model opleggen van hoe een initiatief zich zou moeten gedragen en functioneren.
Aparte aandacht verdienen de initiatieven die zich op het vlak van de commerciële galeries
begeven. Met name jonge galeries zijn wereldwijd bezig zich opnieuw uit te vinden. Beurzen
verleggen zelf ook de grenzen. En beide partijen zoeken naar wat een galerie meer kan doen
en zijn dan een verkoopkanaal. Het feit dat galeries in Nederland door een financieel zeer
Onderzoek naar het Nederlandse initiatief in de beeldende kunst - Maaike Lauwaert 28
onzekere en moeilijke tijd gaan, draagt allicht ook bij aan deze aandacht voor andere
manieren en vormen van galerie zijn. Deze ontwikkeling, dit onderzoek is van belang, niet
alleen voor de galerie sector maar zeker ook voor de niet-commerciële ruimtes. Momenteel is
het voor dit soort initiatieven, die zich deels als commerciële ruimte opstellen, bijzonder
lastig buiten de traditionele ondersteuningsmogelijkheden voor galeries bij het Mondriaan
Fonds aan te vragen. Maar ook hier is bijvoorbeeld praktijkverdieping aan de orde en van
belang.
Kort, snel, klein
Heel veel energie gaat verloren aan wispelturige en grillige geldstromen. De mogelijkheid om
via kleine, snelle bijdragen iets van deze grilligheid op te vangen en te stroomlijnen, zou voor
velen bijzonder welkom zijn. Het gaat daarbij dan echter zo vaak om kleine bedragen, dat de
minimaal aan te vragen bijdrage drastisch omlaag zou moeten.
Deze “kleine subsidies” zouden snel en eenvoudig aangevraagd moeten kunnen worden (met
een korte behandelingstermijn en via een live procedure bijvoorbeeld) zodat men kan
inspringen op mogelijkheden die zich voordoen, zoals bijvoorbeeld de beschikbaarheid van
een ruimte of de aanwezigheid van internationale gasten in Nederland. Nu duurt het vaak te
lang voordat men een antwoord krijgt en dan is de ruimte al weer weg, de mensen vertrokken
en is het momentum verloren.
Een startstipendium voor initiatieven
Net zoals er een startstipendium bestaat voor kunstenaars, zou er ook een kunnen worden
ingericht voor initiatieven: een ondersteuning van de risicovolle programmering van
initiatieven. Beide stipendia berusten op het nemen van risico, het onzekere of deze
investering zich wel zal “uitbetalen”. Bij zo’n startstipendium voor initiatieven kan nog niet
alles gevraagd worden en ligt de verantwoording bijgevolg ook anders. Er is ruimte voor een
zekere onbestemdheid in het programma en besteding van budget. Met deze ruimte voor het
onbestemde, het onbenoemde geeft men de optie om niet alles op voorhand dicht te moeten
timmeren en men staat open voor het feit dat er dingen kunnen mislukken. Vertrouwen is
hierbij van cruciaal belang, vertrouwen in de initiatieven en in de manier waarop zij werken.
Een startstipendium kan inhoudelijk en wat betreft de ontwikkeling van het initiatief, ook
heel goed aansluiten op een mentoringtraject waarbij de initiatieven begeleid worden op
gebieden als communicatie, fondsenwerving of juridische structuren.
Onderzoek naar het Nederlandse initiatief in de beeldende kunst - Maaike Lauwaert 29
Als vervolg op een startstipendium voor initiatieven zou een basisstipendium voor meer
gevestigde initiatieven ook mogelijk kunnen zijn. Bewezen resultaten zijn hierbij dan al beter
aan te geven. In beide gevallen geeft deze mogelijkheden de initiatieven de flexibiliteit om,
wanneer de actualiteit hen daartoe aanzet, ad hoc te reageren en aanspraak te maken op een
(klein) bedrag van hun stipendium dat doorgaans al na een week wordt overgemaakt. Men kan
dan zowel op korte termijn iets realiseren als vooruit plannen, iets wat volgens de initiatieven
cruciaal is voor hun werking.
Een koepel, database of vraagbank
Een groot deel van de initiatieven is geen stichting en kent ook geen andere juridische
structuur. Dat heeft met financiële redenen te maken, het verzet tegen institutionalisering 9
maar ook met de wens om de tijdsdruk niet nog meer op te voeren. Een soort gedeelde of
koepel ANBI structuur zou dan ook voor velen uitkomst bieden. Het zou hen in staat stellen
toch aanvragen in te dienen bij overheid- of particuliere fondsen zonder de extra balast van
het onderhouden van een eigen Stichting.
Ook op een aantal andere punten kwam het idee van een gedeelde structuur naar voren. Zo
wordt er gepleit voor een database van beschikbare ruimtes die nomadische initiatieven
tijdelijk zouden kunnen betrekken, een plek waar stagiaires en vrijwilligers zich kunnen
aanmelden en die de initiatieven dan weer kunnen raadplegen, een platform voor informatie
over privé ondersteuningsmogelijkheden (wat is het? hoe kan je het verkrijgen?) of juridische
informatie over anti-kraak mogelijkheden (waar bijvoorbeeld model contracten gedownload
kunnen worden), een database waar technisch materiaal geleend kan worden of een centrale
plek voor PR medewerkers die voor initiatieven willen werken.
Maar ook werd er gepleit voor een koepel, zoals De Zaak Nu, voor de kleinere
kunstinitiatieven. Een aantal ondervraagden sprak zich expliciet uit over De Zaak Nu en voelt
zich allerminst vertegenwoordigd door deze belangenvereniging. Slechts een minimaal aantal
initiatieven is lid van De Zaak Nu (5 van de 62 die in dit onderzoek genoemd worden).
Dat het opstarten van dit soort gedeelde faciliteiten niet de taak is van het Mondriaan Fonds
maar eerder op initiatief van de initiatieven zelf zou moeten plaatsvinden, lijkt men niet goed
te beseffen. Ook niet dat het bijvoorbeeld nu al mogelijk zou zijn hiervoor zelf ondersteuning
Dit in tegenstelling tot wat Martijn Lucas Smit vaststelde met betrekking tot de traditionele 9
kunstenaarsinitiatieven, die zijn bijna allemaal een Stichting (2011, p. 10).
Onderzoek naar het Nederlandse initiatief in de beeldende kunst - Maaike Lauwaert 30
aan te vragen. Ten dele kan dit worden toegeschreven aan tijdsdruk, men wordt volledig
opgeslokt door het runnen van het initiatief, de eigen kunstenaarspraktijk en de bijbaantjes.
Allicht zou hier voor de Kunstvlaai een rol weggelegd kunnen zijn in het opstarten en trekken
van dit soort gedeelde faciliteiten.
Mentoring en advies
Mentoring, advies maar ook het aan elkaar koppelen van partijen, wordt als een zeer
waardevolle optie beschouwd. Initiatieven spreken dan van netwerk delen, kennis delen,
zichtbaarheid vergroten. Ze zien daarin ook een rol weggelegd voor het Mondriaan Fonds.
Mentoring zou een manier kunnen zijn om, net als bij kunstenaars, over een langere periode
begeleid te worden, gesprekken aan te gaan en je als initiatief te ontwikkelen.
Behoefte aan advies is er met name op het vlak van communicatie (hoe bereik je een groter
publiek?) en op het vlak van juridische en financiële zaken (sponsoring, donaties, etc). Een
aantal initiatieven gaf duidelijk aan op inhoudelijk vlak geen advies nodig te hebben. Hun
onzekerheden en twijfels liggen met name op het organisatorische vlak, niet op het artistiek-
inhoudelijke vlak.
Persoonlijk gesprek en contact
Bijna alle instellingen gaven aan graag persoonlijk contact te willen met het Mondriaan Fonds.
Beoordeling van aanvragen zou bijvoorbeeld via een bezoek aan het initiatief door het
Mondriaan Fonds en adviseurs kunnen gebeuren. Men benadrukt dat een geschreven
aanvraag vaak een opportunistisch plooien naar de wensen van het Mondriaan Fonds is en dat
men in gesprek veel beter zicht krijgt op wat de initiatieven doen: inspireren, doen, het
publiek enthousiasmeren voor kunst enzovoort.
Het is van belang hier te benadrukken dat dit een algemeen gevoel is dat men opdoet wanneer
men de aanvraagformulieren doorleest, met het Mondriaan Fonds belt of hoort van collega’s
hoe zij een aanvraag hebben geschreven. De weerzin zit dan op het niveau van de eerder
genoemde zakelijke taal van managers, ondernemers en marketeers die het Mondriaan Fonds
bezigt (termen als investering, ondernemerschap, crowdfunding). Slechts zeer weinig van
deze initiatieven heeft ooit echt een aanvraag bij het Mondriaan Fonds gedaan. Vaak gaat men
er vanuit dat men toch niet in aanmerking zal komen, denkt men bijvoorbeeld dat een
aanvraag in het Engels bij voorbaat lager scoort of is men verward of ontmoedigd geraakt
Onderzoek naar het Nederlandse initiatief in de beeldende kunst - Maaike Lauwaert 31
tijdens informatiegesprekken via telefoon of een afspraak met een medewerker van het
Mondriaan Fonds.
Ook hier zou de live procedure daarom uitkomst kunnen bieden, men kan dan op
persoonlijke titel een aanvraag mondeling komen toelichten. Het Mondriaan Fonds zou
daarnaast ook pro-actiever de initiatieven moeten benaderen met de mogelijkheden die er zijn
tot ondersteuning, en zelf het initiatief nemen om die mensen die daadwerkelijk dingen doen
en organiseren, te ondersteunen.
Als voorbeeld wordt het AFK aangehaald dat met scouts werkt die persoonlijk contact met de
initiatieven onderhouden en die op basis van goede resultaten uit het verleden kleine
bijdragen verstrekken die de initiatieven de mogelijkheid geven te groeien.
De initiatieven zouden ook graag meer betrokken zijn bij bezoeken van andere initiatieven
aan Nederland (al dan niet georganiseerd door het Mondriaan Fonds). Ook hier ligt de
klemtoon op persoonlijk contact en dialoog.
NB: verschillen ten opzichte van presentatie-instellingen
De laatste jaren zijn er meerdere onderzoeken gedaan naar de slagkracht van organisaties die
kleiner zijn dan musea en niet commercieel werken zoals galeries. Daaraan gekoppeld werden
ook adviezen uitgebracht over hoe deze instellingen hun slagkracht in tijden van economische
crisis en teruglopende overheidssteun konden versterken. Deze presentatie-instellingen of
Kunstvereins zijn groter dan de initiatieven, hebben vaak een vast personeelsbestand en een
min of meer vaststaand “huis” van steen en beton.
De adviezen die we bijvoorbeeld in het onderzoek van DSP-Groep, Nu is het Zaak (2012),
Jennifer Steetskamp, Een zaak van verandering. Strategieën voor presentatie-instellingen –
een verkennend onderzoek (2013) of Sarah Thelwall, Size Matters: Notes towards a Better
Understanding of the Value, Operation and Potential of Small Visual Arts Organisations
(2011) vinden, zijn dan ook niet toepasbaar op de initiatieven.
In het onderzoek van Steetskamp wordt bijvoorbeeld, aan de hand van het voorbeeld van The
Showroom in Londen, gesproken van de vertaling van een ‘kunstvocabulaire’ naar een
vocabulaire dat beter aansluit op geldgevers (denk aan ‘kritisch’ dat bijvoorbeeld ‘fris’ of
‘innovatief’ wordt) (2013, p. 84). De initiatieven bestaan niet om te bestaan maar hebben een
missie, een visie en een doel. Dat staat steeds centraal en daar is men compromisloos in. Zich
Onderzoek naar het Nederlandse initiatief in de beeldende kunst - Maaike Lauwaert 32
dusdanig plooien naar een ander jargon druist fundamenteel in tegen het karakter van de
initiatieven. Liever zonder geld werken (of stoppen als de energie op is), dan een andere taal
gaan spreken en daarmee je identiteit verloochenen.
In alle drie de onderzoeken wordt gesproken van het kapitaliseren van tangible assets zoals
ruimte, materiaal en andere vaste bezittingen. Gezien het feit dat veel initiatieven geen vaste
ruimte hebben en eigenlijk ook geen vaste bezittingen, behoort dit niet tot de mogelijkheden.
Een enkel initiatief verhuurt wel studio ruimte aan kunstenaars en een ander deel kapitaliseert
als het ware al zijn eigen woonruimte als presentatieplek. Wat betreft de intangible assets ligt
het nog net wat gevoeliger. Hiermee wordt het uitbesteden van vaardigheden bedoeld. Zoals
Rebecca Gordon-Nesbitt ook aangeeft in haar reactie op het onderzoek van Thelwall, Value,
Measure, Sustainability: Ideas Towards the Future of the Small-Scale Visual Arts Sector
(2012) gaat men hierbij voorbij aan het feit dat bij de kleinste initiatieven de arbeid dusdanig
onderbetaald is, dat het kapitaliseren daarvan de ongelijkheid in stand houdt. Bovendien is
het organiseren voor de initiatieven een extensie van hun artistieke praktijk, het is kunst!, en
daarmee niet iets wat zich in de sfeer van creatieve conceptontwikkeling laat kapitaliseren
richting gemeenten of bedrijven.
Suggesties die gedaan worden ten aanzien van bijvoorbeeld het delen van een medewerker op
het vlak van communicatie liggen niet voor de hand omdat de initiatieven in een kleine vijver
vissen (wat betreft potentieel publiek en persaandacht) en de competitie daardoor al
behoorlijk hoog is. Een communicatiemedewerker moet zich helemaal loyaal aan een
instelling kunnen “geven” en alles doen om dat project of dit initiatief onder het voetlicht te
brengen. De vakmedia besteden slechts heel sporadisch aandacht aan initiatieven, en de
concurrentie om die aandacht is groot.
Conclusies met betrekking tot ondersteuningsmogelijkheden
Zoals uit de enquête en de interviews bleek, vindt maar een beperkt aantal initiatieven
aansluiting bij lokale overheden voor financiële ondersteuning. Voor een aantal van de
initiatieven zou ondersteuning door het Mondriaan Fonds op zijn plaats zijn. Het gaat daarbij
om een groep van circa 15 initiatieven die een programma realiseren dat zich (inter)nationaal
kan meten wat betreft kwaliteit, vernieuwing en experiment, dat uitgesproken ambities heeft
dit niveau hoog te houden en waarbij dit gecombineerd wordt met de wil en wens tot
professionalisering op het vlak van communicatie, publieksbereik, fondsenwerving of
juridische structuur. Uiteraard zonder daarbij hun eigenschappen en drijfveren (denk aan de
Onderzoek naar het Nederlandse initiatief in de beeldende kunst - Maaike Lauwaert 33
hierboven geschetste methode kunstenaar, de flexibiliteit, hoge ethiek, vrijheid en energie) te
verloochenen.
Een van de vragen die het Mondriaan Fonds had en waar men met dit onderzoek meer inzicht
in wilde verkrijgen, betrof de mogelijkheid om als Mondriaan Fonds bij te dragen aan de
ontwikkeling, doorstroom, professionalisering en/of samenwerking van grass roots-
instellingen onderling en/of tussen grass roots en andere presentatie-instellingen. Uit dit
onderzoek is gebleken dat aan de ontwikkeling en professionalisering zeker bijgedragen kan
worden. Daar is behoefte aan, staan de initiatieven enthousiast tegenover en bij de adviezen
komen ook een aantal mogelijke instrumenten daarvoor aan bod. Wat betreft de doorstroom
ligt dat anders. Daar is eigenlijk vanuit dit soort persoonsgebonden initiatieven geen behoefte
aan en past ook niet binnen hun werkwijze. Ze stromen door binnen hun eigen
kunstenaarscarrière zou je kunnen zeggen maar voelen niet de drang om bij een grotere
instelling te gaan werken. Aan de samenwerking tussen de initiatieven zelf en tussen
initiatieven en grotere instellingen, zou allicht bijgedragen kunnen worden vanuit de ideeën
voor en behoefte aan een koepel, database of vraagbank zoals die uit de enquête naar voren
kwamen. De vraag is echter in hoeverre dit een taak van het Mondriaan Fonds is, hiervoor een
bijdrage aanvragen niet al mogelijk is en op welke manier bijvoorbeeld de Kunstvlaai hier een
voortrekkersrol in zou kunnen vervullen.
Onderzoek naar het Nederlandse initiatief in de beeldende kunst - Maaike Lauwaert 34
Bibliografie
- Rebecca Gordon-Nesbitt, Value, Measure, Sustainability: Ideas Towards the Future of
the Small-Scale Visual Arts Sector, 2012, http://luxdev.org/commonpractice/
Common-Practice_Value_Measure_Sustainability.pdf
- DSP-Groep, Nu is het Zaak, 2012, http://www.dezaaknu.nl/downloads/Nu-is-het-
zaak.pdf
- Ineke van Hamersveld , Peers to peers, redactioneel in Boekman nummer 99, Creatief
en ondernemend. Jonge makers en doeners in cultuur, zomer 2014.
- Anthony Huberman, Take Care, 2011, http://www.theartistsinstitute.org/MEDIA/
take%20care.pdf
- Maaike Lauwaert, Size Matters - Een verkenning van de onmisbaarheid van kleine
kunstinstellingen, 2011, http://www.bamart.be/files/BK_veldanalyse_sizematters.pdf
- Stella Lohaus Gallery, Persbericht 7 mei 2011, http://www.stellalohausgallery.com/
expo.asp?id=89&mode=future
- Philippe Pirotte en Maaike Lauwaert, De Kunsthal als model en instituut - Ideeën en
suggesties over de toekomst van de Kunsthal, 2012, http://redactie.bamart.be/files/
BK_veldanalyse_kunsthal.pdf
- Martijn Lucas Smit, Onderzoek Nederlandse Kunstenaarsinitiatieven,
2008-2009/2011, http://martijnlucassmit.files.wordpress.com/2011/11/onki1.pdf
- Jennifer Steetskamp, Een zaak van verandering. Strategieën voor presentatie-
instellingen – een verkennend onderzoek, 2013, http://www.dezaaknu.nl/downloads/
Een-zaak-van-verandering.pdf
Onderzoek naar het Nederlandse initiatief in de beeldende kunst - Maaike Lauwaert 35
- Sarah Thelwall, Size Matters: Notes towards a Better Understanding of the Value,
Operation and Potential of Small Visual Arts Organisations, 2011, http://
www.commonpractice.org.uk/Common-Practice-London-Size-Matters.pdf
- Wim Waelput, Projectruimtes, 2012, http://www.bamart.be/files/
BK_veldanalyse_projectruimtes.pdf
Onderzoek naar het Nederlandse initiatief in de beeldende kunst - Maaike Lauwaert 36