in de casus · Studiejaar 2014 - 2015 Deeltijd ... de vermissing van Ruben en Julian uit Zeist in...
Transcript of in de casus · Studiejaar 2014 - 2015 Deeltijd ... de vermissing van Ruben en Julian uit Zeist in...
Onderzoeksrapport
Crisismanagement in de casus:
Vermissingszaak van Ruben en Julian
Martine Langerak
Juni, 2015
M. Langerak I Onderzoeksrapport
1
Crisismanagement in de casus ‘Vermissingszaak Ruben en Julian’ Een praktijkgericht onderzoek
Colofon Onderwijsinstelling Hogeschool Utrecht Faculteit Maatschappij & Recht Instituut voor Veiligheid
Opleiding Integrale Veiligheidskunde Studiejaar 2014 - 2015 Deeltijd
Student Martine Langerak Studentnummer 1615606
Afstudeerbegeleider Dhr. J. Eberg
Uitgave Juni 2015
M. Langerak I Onderzoeksrapport
2
Voorwoord
Dit onderzoeksrapport is geschreven als onderdeel van de afstudeeropdracht voor de opleiding
Integrale Veiligheidskunde aan de Hogeschool Utrecht. Het rapport maakt deel uit van het
Eindrapport Afstudeertraject, tezamen met de Actorenanalyse en het Adviesrapport.
Het rapport gaat in op het crisismanagement in de vermissingszaak van Ruben en Julian uit Zeist
in mei 2013 en de maatschappelijke onrust die het teweeg bracht, wat resulteerde in
burgerzoekacties.
Met dit rapport sluit ik, vanaf de verkenning van het onderwerp tot het schrijven van dit
onderzoeksrapport, bijna een jaar onderzoek af. Bij het tot stand komen van dit onderzoeksrapport
hebben veel mensen een bijdrage geleverd, waarvoor ik ze graag wil bedanken.
Ik wil met name de professionals uit het werkveld die hun medewerking hebben verleend aan een
interview bedanken voor hun tijd en informatie.
Na vier jaar is het einde van mijn studie in zicht gekomen. Een periode waarin ik veel heb mogen
leren en ervaren. Ik ben trots op het feit dat ik deze periode mag afsluiten met een leerzame traject
en dit onderzoeksrapport. Daarbij ben ik veel dank verschuldigd aan de fijne en bekwame
begeleiding van de heer J. Eberg.
Martine Langerak Baarn, 1 juni 2015
M. Langerak I Onderzoeksrapport
3
Inhoudsopgave
Samenvatting ....................................................................................................................................... - 4 -
1. Onderzoek naar crisismanagement in de casus “vermissingszaak Ruben en Julian” .................... - 7 -
1.1 Probleemschets ........................................................................................................................ - 7 -
1.1.1 Inleiding ............................................................................................................................ - 7 -
1.1.2 Aanleiding tot onderzoek ................................................................................................. - 9 -
1.2 Doelstelling van het onderzoek .............................................................................................. - 10 -
1.3 Onderzoeksvraag en deelvragen ............................................................................................ - 10 -
1.4 Operationalisering .................................................................................................................. - 11 -
1.4.1 Conceptueel model ........................................................................................................ - 11 -
1.4.2 Definiëring van onderzoeksbegrippen ........................................................................... - 11 -
1.4.3 Meetbaar maken van onderzoeksbegrippen ................................................................. - 13 -
1.5 Onderzoeksopzet .................................................................................................................... - 17 -
1.5.1 Type praktijkgericht onderzoek ...................................................................................... - 17 -
1.5.2 Onderzoeksmethoden .................................................................................................... - 18 -
1.5.3 Analysekader van onderzoeksgegevens ......................................................................... - 20 -
2. De crisis en de respons ................................................................................................................ - 21 -
2.1 Onderzoekrestultaten met betrekking tot crisisontwikkelingen ............................................ - 21 -
2.1.1 Gebeurtenis .................................................................................................................... - 21 -
2.1.2 Context en ontwikkelingen ............................................................................................. - 24 -
2.1.3 Interactie tussen actoren ............................................................................................... - 27 -
2.1.4 Tussenclonclusie crisisontwikkelingen ........................................................................... - 30 -
2.2 Onderzoekrestultaten met betrekking tot crisismanagement ............................................... - 30 -
2.2.1 Preparatie ....................................................................................................................... - 31 -
2.2.2 Repressie ........................................................................................................................ - 32 -
2.2.3 Herstel ............................................................................................................................ - 39 -
2.2.4 Tussenclonclusie crisismanagement .............................................................................. - 40 -
2.3 Onderzoekrestultaten met betrekking tot good practice ....................................................... - 41 -
2.3.1 Cognitief leren ................................................................................................................ - 42 -
2.3.2 Handelingsleren .............................................................................................................. - 44 -
2.3.3 Tussenclonclusie good practice ...................................................................................... - 45 -
3. Conclusie ...................................................................................................................................... - 46 -
4. Aanbevelingen ............................................................................................................................. - 50 -
Literatuurlijst ..................................................................................................................................... - 53 -
Bijlage 1 – Respondenten en topiclist interviews ............................................................................. - 55 -
M. Langerak I Onderzoeksrapport
4
Samenvatting
Probleemschets
Hoeveel tijd en geld we ook besteden aan veiligheid, crises zijn er altijd geweest en zullen er ook
altijd blijven. Wat we wel in de hand hebben, is een effectief en efficiënt crisismanagement waardoor
de gevolgen zo beperkt mogelijk kunnen blijven. Het leren van crises en crisismanagement staat
hierin centraal. Wat de vermissing van Ruben en Julian uit Zeist in mei 2013 zo bijzonder maakt, is de
maatschappelijke onrust die het teweeg bracht en dat de overheid voor het eerst met
burgerinitiatieven en –participatie van deze omvang geconfronteerd werd in de vorm van
burgerzoekacties.
Doel en onderzoeksvragen
Dit onderzoek is gericht op het krijgen van inzicht in de context en dilemma’s die een rol speelden bij
de vermissing van Ruben en Julian uit Zeist in mei 2013 en de lessen die hieruit geleerd kunnen
worden voor crisismanagement. Deze doelstelling leidt tot de volgende hoofdvraag:
Welke context en dilemma’s speelden een rol bij de vermissing van Ruben en Julian uit Zeist
in mei 2013 en welke lessen voor crisismanagement kunnen hieruit geleerd worden?
De hoofdvraag van dit onderzoek zal worden beantwoord aan de hand van drie deelvragen:
- Welke ontwikkelingen waren van invloed op het crisismanagement in de vermissingszaak van
Ruben en Julian uit Zeist in mei 2013?
- Op welke wijze heeft crisismanagement vorm gekregen in de vermissingszaak van Ruben en Julian
uit Zeist in mei 2013?
- In hoeverre is er een good practice afgeleid uit de crisisontwikkelingen en het crisismanagement
in de vermissingszaak van Ruben en Julian uit Zeist in mei 2013?
Onderzoeksopzet
Door middel van literatuuronderzoek en interviews met professionals uit het werkveld die betrokken
zijn geweest bij de vermissingszaak, heeft er een analyse plaatsgevonden van de context, het
crisismanagement en de good practice van de vermissingszaak en zijn kennis en inzichten opgedaan.
Resultaten
In dit hoofdstuk is per deelvraag de analyse van de onderzoeksgegevens beschreven. Beschreven
worden de contextfactoren en crisisontwikkelingen die van invloed zijn geweest op de crisis, op
welke wijze het crisismanagement heeft vorm gekregen en in hoeverre er een good practice is
afgeleid uit deze vermissingszaak.
Crisisontwikkelingen:
Vermissing met een bedreigend karakter, onzekerheden en een gevoel van urgentie.
Mediagevoeligheid van de gebeurtenis.
Lange vermissingsperiode en groot potentieel zoekgebied.
De vondst.
Interactie tussen actoren: Doelrationeel, waarderationeel en affectief handelen en de
interactievormen samenwerken, conformiteit en machtsuitoefening.
M. Langerak I Onderzoeksrapport
5
Crisismanagement:
Preparatie: Gemeenten Zeist en Utrechtse Heuvelrug, Openbaar Ministerie en politie zijn in
de basis voorbereid, maar niet op deze gebeurtenis specifiek. De initiatiefneemster, tevens
organisator van de burgerzoekacties was in het geheel niet voorbereid op de organisatie.
Repressie: Er werd gebruik gemaakt van de bestaande structuren, gecombineerd met
‘professioneel improviseren’. Tussen de actoren is een duidelijke taakverdeling tot stand
gekomen, waarbij onderling intensief contact is gehouden. Gemeenten waren
verantwoordelijk voor de zorg en welzijn van haar inwoners en het beheren van
maatschappelijke onrust. Het Openbaar Ministerie en politie waren verantwoordelijk voor
het opsporingsonderzoek. De initiatiefneemster van de burgerzoekacties was
verantwoordelijk voor de organisatie daarvan. Er heeft zich een enkel dilemma en een aantal
afwegingen voorgedaan. De lokale overheid werd geconfronteerd met het dilemma hoe om
te gaan met de burgerzoekacties. Zowel het toestaan als tegengaan hadden nadelige
gevolgen. Afwegingen die gemaakt moesten worden waren hoever de lokale overheid mee
kon gaan met de ideeën van de initiatiefnemers en hoelang men hiermee door moest gaan.
Herstel: De gemeente Zeist had de regie in deze fase van het crisismanagement. Er is vooral
aandacht besteed aan de begrafenis en aan een binnen de kaders van openbare orde en
veiligheid passende manier van collectieve herdenking. Door de vondst is er zonder veel
ingrijpen van de overheid een logisch en ongeforceerd einde gekomen aan het onderzoek, de
burgerzoekacties en daarmee aan de maatschappelijke onrust.
Good practice
Bij verschillende actoren heeft de vermissingszaak geleidt tot good practice. Bij de
gemeenten Zeist en Utrechtse Heuvelrug zijn de ervaringen en inzichten opgedaan in deze
casus meegenomen in het opstellen van het sociaal calamiteitenplan. Bij de politie zijn
protocollen aangepast en is op de afdeling communicatie een verandering in werkstructuur
sneller doorgevoerd. Bij de Officier Veiligheidsregio heeft een verandering in vaardigheden
en gedrag plaatsgevonden, hij zal voortaan het mandaat op een aanvraag algemener
formuleren.
Conclusie
In de conclusie staat het antwoord op de hoofdvraag van dit onderzoek beschreven. Hierin worden
een aantal kenmerkende contextfactoren en dilemma’s en afwegingen benoemd en staan lessen
geformuleerd die uit deze vermissingszaak voor crisismanagement te leren zijn.
Er is een duidelijke samenhang te zien tussen de context van deze mini-crisis, het dilemma en
de afwegingen die zich hebben voorgedaan en de lessen die voor crisismanagement te leren
zijn. Deze samenhang komt overeen met het conceptueel model voor dit onderzoek.
M. Langerak I Onderzoeksrapport
6
De crisisontwikkelingen waaronder de contextfactoren hoge mediagevoeligheid, lange
vermissingsperiode en groot potentiele zoekgebied vallen, hebben gedurende het
crisismanagement geleid tot het dilemma hoe men om moest gaan met de burgerzoekacties
en een aantal bijkomende afwegingen. Zowel de context als het dilemma en de afwegingen
hebben geleid tot een good practice, waar door het cognitief leren en handelingsleren,
lessen voor crisismanagement te formuleren zijn.
De lokale overheid werd slechts in een enkel geval geconfronteerd met een daadwerkelijk
dilemma. De overige vraagstukken waren afwegingen die gemaakt moesten worden, waar de
term dilemma te zwaar voor is.
Belangrijke lessen uit dit onderzoek zijn;
- Burgerzoekacties zijn niet tegen te houden.
- Zoek de verbinding met de initiatiefnemers.
- Het creëren van een vertrouwensband met de direct betrokkenen is belangrijk voor een
goede samenwerking tijdens het crisismanagement.
Aanbevelingen
Dit onderzoeksrapport sluit af met een aantal aanbevelingen die naar aanleiding van dit onderzoek
geformuleerd worden voor crisismanagement gericht op burgerzoekacties.
Soms moet je als overheid niet overal over willen gaan en dingen los durven laten.
De lokale overheid zou bij dit soort burgerinitiatieven het Rode Kruis de ‘lead’ kunnen
laten nemen.
Maak gebruik van basisstructuren gecombineerd met ‘professioneel improviseren’.
Dit volstaat, specifieke draaiboeken of structuren zijn niet nodig.
Ontwikkel een beleid waar beschreven staat hoe de lokale overheid om dient te gaan met
burgerinitiatieven in de vorm van burgerzoekacties. Hierdoor is men voorbereid op een
eventuele volgende keer.
M. Langerak I Onderzoeksrapport
7
1. Onderzoek naar crisismanagement In de casus ‘Vermissingszaak van Ruben en Julian’
1.1 Probleemschets
In deze paragraaf zal ingegaan worden op de problematiek rond het onderwerp van dit onderzoek.
1.1.1 Inleiding In zowel binnen- als buitenland zijn er genoeg voorbeelden geweest en gaan er nog velen volgen;
bijzondere gebeurtenissen die zich voordoen als, of ontwikkelen in een crisis. Denk aan de
strandrellen in Hoek van Holland (2009), het schietdrama in Alphen aan den Rijn (2011), de
Facebook-rellen in Haren (2012), maar ook natuurrampen, zedenzaken, aanslagen en chemische
branden (NCTV, 2014).
Nooit eerder werd er zoveel geld en aandacht besteed aan veiligheid. Echter enkele grootschalige
crises hebben laten zien dat, ondanks de welvaart en technologische vooruitgangen, absolute
veiligheid onmogelijk blijft (Van Duin, 2011, p. 340; Noijen, 2010, p. 2).
Door de continue dynamiek in de context is iedere crisis anders, echter kenmerkend voor veel crises
is dat ze maatschappelijke onrust veroorzaken, mede door de opkomst van sociale media. Uit iedere
crisis kunnen weer nieuwe lessen geleerd worden, waarmee geprobeerd wordt een volgende crisis
effectiever te beheersen. Zo ook in dit onderzoek, waar het leren van het crisismanagement bij de
vermissing van Ruben en Julian uit Zeist in mei 2013 centraal staat.
Minicrisis
Zoals opgemerkt kan worden uit de genoemde voorbeelden, zijn crises onder te verdelen in crises en
minicrises. Sommige gebeurtenissen kunnen ongetwijfeld als crisis bestempeld worden, echter voor
andere gebeurtennissen is dat label te zwaar. Deze, over het algemeen wat kleinere gebeurtenissen,
worden aangeduid met het begrip mini-crisis. Dit zijn gebeurtenissen die de gemeenschap (groot of
klein), vaak kortstondig bezighouden, veel (media)aandacht krijgen en vaak redelijk snel weer uit de
aandacht verdwijnen. Zo ook de vermissing van Ruben en Julian uit Zeist in mei 2013, dat tevens tot
maatschappelijke onrust heeft geleid. (Van Duin en Wijkhuijs, 2014, p. 10-11)
Voor veel crises is het kenmerkend dat ze een plotselinge schok veroorzaken, wat evenals bij de
vermissing van Ruben en Julian in 2013, leidt tot maatschappelijke onrust (Van Duin en Wijkhuijs,
2014). Een recent voorbeeld is de terreur in Parijs. Onder andere de moeilijk grijpbare (sociale)
media spelen in deze onrust een grote rol, wat het voor autoriteiten lastig maakt grip te krijgen op
dit type crisis en daarmee op de ontstane maatschappelijke onrust. Door het toepassen van
crisismanagement proberen bestuurders de gevolgen, en daarmee ook de maatschappelijke onrust,
te beperken.
Crisismanagement
De laatste twintig jaar heeft het beleidsterrein van crisismanagement flink aan invloed gewonnen.
Het is een proces van continue verandering. Elk incident bracht en brengt nieuwe lessen met zich
mee en vergroot de noodzaak tot effectief crisismanagement. Daarnaast geeft de groeiende
aandacht van de maatschappij en media een extra impuls aan het crisismanagement van de overheid
tijdens incidenten. (Van Dijkman en Van Duin, 2011, p. 217-220)
M. Langerak I Onderzoeksrapport
8
Op het gebied van crisisbeheersing heeft zich de laatste decennia een grote professionaliseringslag
voorgedaan. Waar voorheen rampenbestrijding een taak van de lokale brandweer was, bestaat de
crisisbeheersing tegenwoordig uit gemeentelijke en regionale organisaties. (Noijen, 2010, p. 6-7)
Daarnaast heeft zich een belangrijke ontwikkeling afgespeeld op het gebied van crisisbeheersing en
media. De laatste jaren is vooral de opkomst van de sociale media een grote en moeilijk grijpbare
kracht geworden. De opkomst van de sociale media heeft gezorgd voor een deels nieuwe dynamiek
in de crisisbeheersing met betrekking tot maatschappelijke onrust. Het traditionele
(crisis)informatiemonopolie van overheden en hulpdiensten is daarmee voorbij (Van Duin en
Wijkhuijs, 2014, p. 28).
Maatschappelijke onrust
Ondanks dat geen crisis hetzelfde is, kunnen crises worden onderverdeeld in zeven maatschappelijke
thema’s. Deze verschillende typen crises zijn van invloed op de crisisbeheersing. Eén van deze
maatschappelijke thema’s is het thema ‘sociaal maatschappelijke omgeving’. Onder dit thema valt
het crisistype ‘verstoring openbare orde’, waaronder het incidenttype ‘maatschappelijke onrust’ valt
(Infopuntveiligheid, 2014).
Dit typen crisis laat zich kenmerken door een relatief klein incident wat grote maatschappelijke
onrust veroorzaakt. De overheid wordt geconfronteerd met bemoeienis, angst en/of woede vanuit
de samenleving. Aangezien het lastig is grip te krijgen op deze maatschappelijke onrust, maakt het
dat dit type crisis zo delicaat is voor bestuurders (Noijen, 2010, p. 9).
Vooral de media is een belangrijke kracht en heeft een cruciale rol bij maatschappelijke (on)rust. De
rol van de media is het laatste decennium flink veranderd door de razendsnelle opkomst van
internet, vooral door opkomst van de sociale media. De eenzijdige relatie tussen zender en
ontvanger bestaat niet meer. Nooit eerder kon zo gemakkelijk en snel door eenieder woord, beeld en
geluid worden gedeeld of daarop worden gereageerd. (Van Duin e.a., 2012, p. 141)
Omdat de sociale media nog een vrij nieuwe dimensie is in de crisisbeheersing, valt er bij dit type
crisis nog veel te leren. Een voorbeeld van dit type crisis is de vermissing van de broertjes Ruben en
Julian uit Zeist in mei 2013, waar dit onderzoek zich op zal richten. Daarnaast heeft de sociale media
in deze minicrisis ook een grote rol gespeeld in de dynamiek rond het crisismanagement.
Vermissing van de broertjes Ruben en Julian
Gesteld kan worden dat in het jaar 2013 de vermissing van de broertjes de gemoederen in Nederland
misschien wel het meest beziggehouden heeft. Voor velen is het noemen van de twee namen al
genoeg om bij deze crisis beeld te krijgen; een bericht op Facebook, massale zoektochten in het bos,
lange onzekerheid en een triest einde. (Van Duin en Wijkhuijs, 2014, p. 17)
Deze casus geeft weer hoe sociale media een rol in dit soort zaken kunnen vervullen. Nooit eerder
brachten acties opgezet via de sociale media, zoveel mensen tegelijkertijd op de been. Desondanks
stelde de betrokken overheidsdiensten de vraag hoe de enorme burgerparticipatie in goede banen te
leiden. (Van Duin en Wijkhuijs, 2014, p. 17)
De aanloop naar de crisis begon op dinsdag 7 mei 2013, wanneer het lichaam van de vader van de
9-jarige Ruben en de 7-jarige Julian in het recreatiegebied het Doornse Gat wordt gevonden. Hij blijkt
zelfmoord te hebben gepleegd.
M. Langerak I Onderzoeksrapport
9
De ouders van Ruben en Julian zijn gescheiden. Omdat elk spoor van de kinderen ontbreekt, plaatst
de moeder diezelfde avond foto’s van haar zoontjes op haar Facebookpagina en roept de hulp van
het publiek in. Het hele gebied tussen het Doornse Gat en de 180 kilometer verderop gelegen
Neerbeek wordt potentieel zoekgebied.
In de dagen daarop nemen de ‘burgerzoektochten’ toe. In sommige gevallen melden zich honderd
mensen, met kinderen, die de bossen intrekken. In eerste instantie speelt de politie hier ad-hoc op
in, maar al snel blijkt de noodzaak de initiatieven te kanaliseren.
De doorbraak in de vermissingszaak komt op zondag 19 mei, wanneer een voorbijganger twee
lichamen heeft aangetroffen in het buitengebied van het Utrechtse dorp Cothen. Een DNA-analyse
wijst uit dat het de lichamen zijn van Ruben en Julian. De broertjes worden in besloten kring
begraven. Na twee weken is er een einde gekomen aan de onzekerheid, waarbij burgers, maar ook
de burgemeester van Zeist, het Openbaar Ministerie en de politie zich hebben bekommerd over het
lot van de twee broertjes. (Van Duin en Wijkhuijs, 2014, p. 153-156)
Dit relatief kleine incident heeft een grote impact op de maatschappij gehad. Deze impact
resulteerde maatschappelijke onrust. De overheid werd geconfronteerd met deze maatschappelijke
onrust en heeft tegelijkertijd een grote rol in het beheersen van een crisis en de legitimiteit om voor
oplossingen zorgen (Noijens, 2010, p. 6). Echter is het lastig om grip te krijgen op de
maatschappelijke onrust, wat dit type crisis zo moeilijk beheersbaar maakt voor bestuurders.
Met het oog op de vermissing van Ruben en Julian uit Zeist in mei 2013, is er in dit onderzoek naar
het crisismanagement met betrekking tot de maatschappelijke onrust gekeken en gezocht naar
lessen die van deze crisis geleerd kunnen worden.
1.1.2 Aanleiding tot onderzoek Zoals reeds beschreven kan er op het gebied van crisisbeheersing nog altijd veel lessen geleerd
worden uit crises die zich voorgedaan hebben. Vooral bij het crisistype maatschappelijke onrust is dit
gebleken. Door de opkomst van de sociale media hebben zich bij dit crisistype de laatste jaren veel
ontwikkelingen voorgedaan. Een voorbeeld waarbij sprake is van crisisbeheersing met het oog op
maatschappelijke onrust is de vermissing van Ruben en Julian.
Met dit onderzoek is beoogd bij te dragen aan kennis en inzichten op het gebied van
crisismanagement gericht op de maatschappelijke onrust. In dit onderzoek zijn de context en
dilemma’s die tijdens deze crisis aanwezig waren beschreven. Aan de hand van de context en
dilemma’s zijn lessen voor crisismanagement geformuleerd.
Dit onderzoek heeft bijgedragen aan kennis en inzichten in de vorm van ‘lessons learned’ op het
gebied van crisismanagement. Het onderzoek betreft een case study. Uit meerdere case studies
zullen case-overstijgende kennis en vaardigheden gevonden worden, welke kunnen bijdragen aan
het beter beheersen van een crisis in relatie tot maatschappelijke onrust.
M. Langerak I Onderzoeksrapport
10
1.2 Doelstelling van het onderzoek
De doelstelling voor dit onderzoek is:
• Inzicht krijgen in de context en dilemma’s die een rol speelden bij de vermissing van Ruben
en Julian uit Zeist in mei 2013 en de lessen die hieruit geleerd kunnen worden voor
crisismanagement.
1.3 Onderzoeksvraag en deelvragen
De onderzoeksvragen voor dit onderzoek zijn opgedeeld in een hoofdvraag en deelvragen.
Hoofdvraag
• Welke context en dilemma’s speelden een rol bij de vermissing van Ruben en Julian uit Zeist
in mei 2013 en welke lessen voor crisismanagement kunnen hieruit geleerd worden?
Deelvragen
1. Welke ontwikkelingen waren van invloed op het crisismanagement in de vermissingszaak van
Ruben en Julian uit Zeist in mei 2013?
2. Op welke wijze heeft crisismanagement vorm gekregen in de vermissingszaak van Ruben en
Julian uit Zeist in mei 2013?
3. In hoeverre is er een good practice afgeleid uit de crisisontwikkelingen en het
crisismanagement in de vermissingszaak van Ruben en Julian uit Zeist in mei 2013?
M. Langerak I Onderzoeksrapport
11
1.4 Operationalisering Deze stap is van belang om het onderzoek concreter te maken. Er wordt vastgesteld welke begrippen
van toepassing zijn in dit onderzoek en wat er onder die begrippen verstaan wordt. In het
conceptueel model staan de onderzoeksbegrippen weergegeven. Deze begrippen zullen vervolgens
op basis van theorie gedefinieerd en meetbaar gemaakt worden.
1.4.1 Conceptueel model Een crisis ontstaat en bestaat uit een aantal ontwikkelingen, welke zijn invloed hebben op het
crisismanagement. Zowel de crisisontwikkelingen als het crisismanagement kunnen leiden tot good
practice. In dit conceptueel model gaat het voornamelijk om de relatie tussen de
onderzoeksbegrippen, welke in dit hoofdstuk verder worden toegelicht.
1.4.2 Definiëring van onderzoeksbegrippen Met het definiëren van de begrippen worden de grenzen van het onderzoek duidelijk. De betekenis
van het begrip staat vast en is daarmee helder gedurende het onderzoek. (Verhoeven, 2010, p. 90)
De volgende begrippen zullen worden gedefinieerd: crisisontwikkelingen, crisismanagement en good
practice.
Crisisontwikkelingen
In dit onderzoek wordt onder een crisis verstaan een bedreigende gebeurtenis die gepaard gaat met
onzekerheid en die urgente maatregelen vergt, welke een (grote of kleine) gemeenschap kortstondig
bezighoudt, veel (media-)aandacht krijgt, maar relatief snel weer uit de aandacht verdwijnt (Bos en
Jong , 2009, p. 429; Van Duin, Wijkhuijs en Jong, 2013, p. 9-10).
De omstandigheden en ontwikkelingen die leiden tot een crisis of waarin een crisis zich afspeelt,
worden de contingentiefactoren genoemd. Naast het gegeven dat een crisis altijd gepaard gaat met
een bedreigende gebeurtenis, onzekerheid en om urgentie vraagt, hangt het van diverse zaken af of
een situatie zich ontwikkelt tot een crisis, of niet. Het ontstaan en de ontwikkeling worden bepaald
door context en toeval; locatie, tijd, periode van het jaar, omstandigheden en andere
gebeurtenissen. (Van Duin, Wijkhuijs en Jong, 2013, p. 18-20; Van Duin, 2011, p. 330; Hogeschool
Utrecht, onbekend, p. 4).
M. Langerak I Onderzoeksrapport
12
Op basis van wat de literatuur beschrijft over de ontwikkelingen waarbinnen een crisis zich voordoet,
zal voor dit onderzoek de volgende definitie van het begrip crisisontwikkelingen gebruikt worden:
Het geheel van contingentiefactoren, de bedreigende gebeurtenis(sen), onzekerheden, gevoel van
urgentie en de veelvoud van interacties die zich erbij voordoen, worden samengevat onder de
noemer ‘crisisontwikkelingen’ (Bos en Jong, 2009, p. 429; Van Duin, Wijkhuijs en Jong, 2013, p. 18-
20; Van Duin, 2011, p. 330; Hogeschool Utrecht, onbekend, p. 4).
Crisismanagement
Crisismanagement wordt omschreven als het managen van buitengewone omstandigheden (Buijs,
2005, p. 22). Het betreft het geheel van maatregelen en voorzieningen die de overheid in een crisis
treft. Maar niet alleen het optreden ten tijden van de crisis, ook de voorbereiding daarop en de
periode na de acute crisis vallen onder het crisismanagement. Het gaat slechts over de handhaving
van de openbare orde, het kan niet het beleidsmatig beheren van een crisis zijn. Aangezien crises
zich kunnen voordoen in de domeinen van verschillende vakministers, is expliciet aangegeven dat de
crisisbeheersing primair is gericht op de handhaving van de openbare orde (Ministerie van
Binnenlandse Zaken) en het daarmee niet beoogd het terrein van vakministers te betreden.
(Helsloot, 2009, p. 780-782)
Op basis van wat de literatuur beschrijft over crisismanagement, zal voor dit onderzoek de volgende
definitie van het begrip crisismanagement gebruikt worden:
Het geheel van maatregelen en voorzieningen, met inbegrip van de voorbereiding daarop, dat de
overheid in een crisis treft ter handhaving van de openbare orde, indien van toepassing in
samenhang met de maatregelen en voorzieningen die de overheid treft op basis van een bij of
krachtens enig andere wet toegekende bevoegdheid ter zake van een crisis (Helsloot, 2009, p. 782).
Good practice
Hoe praktijkproblemen, gerelateerd aan de werksituatie van een beroepsgroep, zijn aangepakt,
welke oplossingen zijn bedacht en hoe de werkwijze nog verbeterd kan worden, wordt samengevat
onder het begrip ‘good practice’. In dit onderzoek wordt good practice specifiek bij
crisismanagement gedefinieerd als het veranderen van kennis en handelen. Het is combinatie van de
elementen kennis en handelen en bestaat daardoor uit een cognitieve dimensie en een
handelingsdimensie. De cognitieve dimensie is de kennisontwikkeling. Het omvat het aanreiken van
nieuwe inzichten, vastleggen in rapportages en het doen van aanbevelingen voor verbeteringen.
De adaptieve dimensie is de verandering in handelswijze. Dit uit zich in het aanpassen van
doelstellingen, beleid, structuren en gedragingen naar opgedane kennis. (Schepers, 2008, p. 17-18)
Het betreft een koppeling tussen denken en doen. Daarnaast zijn er zowel interne als externe
factoren die dit leerproces kunnen beïnvloeden. (’t Hart, Hufen en Van Duin, 1988, p. 83-102)
Op basis van wat de literatuur beschrijft over good practice en organisatieleren, zal voor dit
onderzoek de volgende definitie van het begrip good practice gebruikt worden:
Good practice bestaan uit een verandering van inzichten en kennis, dat leidt tot een verandering in
handelswijze als beleid, regels of procedures (’t Hart, Hufen en Van Duin, 1988; Schepers, 2008, p.
17-18).
M. Langerak I Onderzoeksrapport
13
1.4.3 Meetbaar maken van onderzoeksbegrippen Door de begrippen af te bakenen wordt concreet gemaakt welke informatie verzameld zal moeten
worden tijdens de dataverzameling (Verhoeven, 2010, p. 90). De uitwerkingen van de
onderzoeksbegrippen komen terugkomen in de topiclist voor de interviews.
Crisisontwikkelingen
Crises kennen vaak een eigen dynamiek, maar kenmerkend voor crises zijn de grote mate van
onzekerheid en onvoorspelbaarheid en een gevoel van urgentie bij de betrokken partijen.
Sommige crises doen zich plotseling en onverwachts voor, terwijl andere crises het resultaat zijn van
iets dat al langer verslechterde en men misschien wel aan had zien komen. (Rosenthal, 2001, p. 16)
Omstandigheden en toevalligheden dragen eraan bij dat de ene situatie zich wel en de andere
situatie zich niet uitmond in een crisis. Het zijn de factoren van de context waarin de gebeurtenis zich
afspeelt, wat de gebeurtenis tot een crisis maakt, of niet. Of en in hoeverre een situatie zich
ontwikkelt tot een crisis hangt van diverse zaken af. Het ontstaan en de ontwikkeling van een crisis
wordt bepaald door context en toeval; locatie, tijd, periode van het jaar, omstandigheden en andere
gebeurtenissen (Van Duin, Wijkhuijs en Jong, 2013, p. 18-20). Dat maakt de grote diversiteit in crises.
Een incident kan zich op een bepaalde locatie en tijd tot crisis ontwikkelen, terwijl hetzelfde incident
op een andere locatie of tijd geen crisis zal zijn. Hoewel crises objectieve kenmerken hebben, is de
subjectieve kant, de beleving, minstens zo belangrijk. Een incident is niet alleen een crisis doordat
het voldoet aan een aantal kenmerken, maar ook omdat de gebeurtenis als crisis wordt gezien. Juist
omdat de media aandacht aan een gebeurtenis besteedt, wordt deze gebeurtenis als crisis ervaren.
Zo wordt er zelfs gezegd: Zonder media bestaan er geen rampen en crises. (Van Duin, 2011, p. 329)
De dynamiek waarin de crisis rondom de vermissing van de broertjes Ruben en Julia uit Zeist in mei
2013 zich afspeelde, werd vooral overheerst door de aandacht die het kreeg in de (sociale) media en
de acties die dit teweeg bracht. De situatie had een bedreigend karakter, het was onzeker hoe de
vermissing zich zou ontwikkelen wat maakte dat de situatie urgente maatregelen vergde.
Met een kleine wijziging in de context was het erger of juist veel minder erg geweest.
Hoe zou Project X zijn verlopen als het de hele dag hard geregend had? Of als de grensrechter van de
sportclub in Almere niet aan zijn verwondingen was overleden? Of wanneer de beelden van het
uitgaansgeweld in Eindhoven niet online waren verspreid? Dan waren deze crises misschien wel
helemaal geen crisis geweest. De omstandigheden waarin de gebeurtenis zich afspeelt, draagt er
grotendeels aan bij of de gebeurtenis zich tot een crisis ontwikkelt.
Zo ook bij de vermissing van Ruben en Julian. Hoe had deze gebeurtenis zich ontwikkeld als de
vermissingszaak van Ruben en Julian zich afspeelde tegelijkertijd met een andere grote gebeurtenis,
of als de moeder geen oproep op Facebook had gedaan? Had deze vermissingszaak dan ook zoveel
media-aandacht gekregen en zouden er dan ook zulke grote burgeracties opgezet zijn?
Daarnaast zijn de (interacties tussen) actoren een belangrijke factor in de crisisontwikkelingen.
Interactie valt onder de term sociaal handelen (Lombaert en De Brabander, 2006).
In de theorie worden vier grondcategorieën van sociaal handelen onderscheiden;
- Doelrationeel handelen, waarbij het doel centraal staat.
- Waarderationeel handelen, actor laat zich leiden door zijn overtuiging.
- Affectief handelen, actor laat zich leiden door gevoel en emotie.
- Traditioneel handelen, actor laat zich leiden door gewoontes.
(Vranken en Henderickx, 2001)
M. Langerak I Onderzoeksrapport
14
De vormen van interactie kunnen onderscheiden worden in vijf basisvormen;
- Uitwisseling of sociale ruil, actor streeft een eigen doel na.
- Samenwerking, verschillende actoren hebben een gemeenschappelijk doel.
- Conflict, ongelijke verdeling van schaarse elementen waardoor tegenstellingen zich voordoen.
- Conformiteit, actoren voldoen aan elkaars verwachtingspatronen.
- Machtsuitoefening, beïnvloeding van de machtigste actor.
(Lombaert en De Brabander, 2006)
Op basis van de definiëring van het begrip en bovenstaande tekst zullen voor dit onderzoek de
volgende indicatoren gebruikt worden voor het concretiseren van het begrip crisisontwikkelingen:
Crisisontwikkelingen
Gebeurtenis Bedreigend karakter
Onzekerheden
Gevoel van urgentie
Context Mediagevoeligheid (relevantie, verwijtbaarheid, mediageniekheid)
Tijd
Locatie
Weersomstandigheden
(Uitblijven van) andere gebeurtenissen op dat moment
Actoren Interactie tussen betrokken spelers:
4 grondcategorieën van sociaal handelen: Doelrationeel, waarderationeel, affectief, traditioneel.
5 basisvormen van menselijke interactie: Uitwisseling, samenwerking, conflict, conformiteit, machtsuitoefening.
(Van Duin, Wijkhuijs en Jong, 2013, p. 18-20; Van Duin, 2011, p. 330; Hogeschool Utrecht, onbekend,
p. 4; Vranken en Henderickx, 2001; Lombaert en De Brabander, 2006)
Crisismanagement
Elke crisis is uniek. De crises kennen bijzondere omstandigheden waardoor ze altijd weer anders zijn.
Toch zijn er regelmatigheden bij de besluitvorming ten tijde van crises te herkennen. Die patronen
hebben betrekking op de organisatie van crisisbesluitvorming en informatie en communicatie tijdens
crisis, maar ook in de preparatie en nazorg fasen (Van Duin, 2011, p. 333). De essentie van
crisismanagement is het in een kritieke situatie, op basis van onvolledige informatie, snel cruciale
beslissingen nemen (Van Duin e.a., 2012, p. 45).
Crisismanagement is in belangrijke mate informatie- en communicatiemanagement. Het goed op
orde hebben van deze processen is een cruciale voorwaarde voor goed crisismanagement. (Van Duin
e.a., 2012, p. 45) Afstemmingsprocessen en de in- en externe communicatie in een multidisciplinaire
samenwerking vormen de kern van crisismanagement (Van Duin, Wijkhuijs en Jong, 2013, p. 20)
Daarnaast komen bestuurders tijdens het crisismanagement regelmatig voor moeilijke afwegingen te
staan. Het zijn vaak vraagstukken die zich voordoen tijdens het praktische handelen in een
crisissituatie, waar geen eenduidig of voor de hand liggend antwoord voor mogelijk is. Afwegingen
hebben vaak een analytische dimensie, bijvoorbeeld doordat men beslissingen moet nemen op basis
van onvolledige informatie.
M. Langerak I Onderzoeksrapport
15
De beslissingen moeten vaak onder tijdsdruk genomen worden en kunnen verstrekkende gevolgen
hebben. Het maken van goede afwegingen is daarom een belangrijk onderdeel van het
crisismanagement. Dilemma’s zijn ook afwegingen die gemaakt worden, maar dan met een ethische
en/of morele dimensie. Bij een dilemma moet er vaak gekozen worden uit twee kwaden. (Van Duin
e.a., 2012, p. 14-16)
Crisismanagement is ook toegepast bij de vermissing van Ruben en Julian. In dit onderzoek zal
aandacht besteed worden aan de manier waarop crisismanagement is toegepast en de afwegingen
die zich hierbij voorgedaan hebben.
Op basis van de definiëring van het begrip en bovenstaande tekst zullen voor dit onderzoek de
volgende indicatoren gebruikt worden voor het concretiseren van het begrip crisismanagement:
Crisismanagement
Preparatie Opstellen van plannen en procedures
Opleiden personeel, etc.
Repressie Daadwerkelijk bestrijden van incident, toepassen maatregelen gericht op stabiliseren gevolgen.
Organisatie: (De)centralisatie besluitvorming, (in)formeel, adviseurs, coördinatie, multidisciplinaire samenwerking, reductie / eliminatie van dreiging, handelingen en (operationele en bestuurlijke) afwegingen en/of dilemma’s.
Informatie en communicatie: Informatieoverload en –tekort (intern, extern), onvolledige informatie, geruchten, media en mediatisering, tijdsdruk.
Herstel Hetgeen nodig is om zo snel mogelijk de gevolgen te beperken en in de ‘normale’ situatie en verhoudingen terug te keren (continuering van de zorg, verantwoording afleggen.
(Krom, 2001, p. 18; Van Duin, 2011, p. 145, 334; Helsloot e.a., 2004, p. 35-40; Van Duin e.a., 2012, p.
14-16)
Veiligheidsketen
Het crisismanagement wat bestaat uit de fasen
preparatie, repressie en nazorg, maakt onderdeel
uit van de veiligheidsketen. De veiligheidsketen
bestaat uit vijf schakels. Deze vijf schakels zijn in
twee categoriën onder te verdelen, namelijk
risicobeheersing en crisismanagement.
De eerste twee schakels, proactie en preventie,
vallen onder het begrip risicobeheersing, wat in dit
onderzoek buiten beschouwing is gelaten. De
laatste drie schakels, preparatie, repressie en
nazorg, vallen onder het begrip crisismanagement.
(Zwaard en De Koning, 2011, p. 33)
Onder de herstelfase behoort ook evalueren ter verbetering van het crisismanagement. Dit is een
belangrijk onderdeel van dit onderzoek en zal daarom in een apart deelvraag (deelvraag 3)
behandeld worden.
M. Langerak I Onderzoeksrapport
16
Bow-Tie model
Crisismanagement is preventie en herstel, wat goed wordt weergegeven in het Bow-Tie model. Dit
model geeft weer hoe risicofactoren via een kritische gebeurtenis leiden tot gevolgen (Zwaard en De
Koning, 2011, p. 55). De kritische gebeurtenis staat in het midden van het model, wat gezien kan
worden als het incident.
Links van de kritische gebeurtenis staan de
risicofactoren weergegeven die
verantwoordelijk zijn voor het ontstaan van
de gebeurtenis. Tussen de risicofactoren en
de kritische gebeurtenis bevinden zich
barrières, maatregelen die kunnen
voorkomen dat de kritische gebeurtenis
plaatsvindt. Dit zijn de ‘lines of defence’
(LOD’s), welke een technisch karakter
hebben of een menselijke ingreep kunnen
zijn.
(Ine, 2014)
Rechts van de kritische gebeurtenis zijn de zogenaamde effectscenario’s weergegeven, de schades.
Hier zijn herstelmaatregelen weergegeven die barrières vormen tussen de kritische gebeurtenis en
de schades. Ondanks het plaatsvinden van de gebeurtenis, voorkomen of beperken deze barrières de
schaden. (Zwaard en De Koning, 2011, p. 55)
Wanneer de Bow-Tie toegepast wordt op dit onderzoek, kan de kritische gebeurtenis omschreven
worden als het ontstaan van maatschappelijke onrust. De bekendmaking van de vermissing van
Ruben en Julian via de sociale media kan gezien worden als de oorzaak hiervan. De
burgerzoektochten met eventuele negatieve gevolgen kan gezien worden als een gevolg van het
kritische gebeurtenis. In dit onderzoek zal gezocht worden naar eventuele maatregelen, die
maatschappelijke onrust kunnen voorkomen (preventieve maatregelen) of die de gevolgen van
maatschappelijke onrust kunnen beperken (gevolg beperkende maatregelen).
Good practice
Hierboven is al beschreven dat good practice bij crisismanagement wordt opgesplitst in twee
dimensies, een cognitieve dimensie en een handelingsdimensie.
De cognitieve dimensie is te herkennen aan een verandering van inzichten en doctrines, het
opstellen van rapporten waardoor causale verbanden kunnen worden gelegd en het formuleren van
lessen en aanbevelingen. De handelingsdimensie is te herkennen aan het veranderen van doelen,
structuren, regels, beleid, routines, gedrag, vaardigheden en verantwoordelijkheden naar aanleiding
van de cognitieve ontwikkelingen. (Van der Meer, 2006, p. 11)
In dit onderzoek zal onderzocht worden in hoeverre de crisisontwikkelingen en het
crisismanagement bij de vermissingszaak van Ruben en Julian tot good practice geleid hebben.
M. Langerak I Onderzoeksrapport
17
Op basis van de definiëring van het begrip en bovenstaande tekst zullen voor dit onderzoek de
volgende indicatoren gebruikt worden voor het concretiseren van het begrip good practice:
Good Practice
Cognitief leren
Lessen formuleren
Aanbevelingen formuleren
Causale verbanden achterhalen
Veranderen van inzichten en visie
Handelingsleren
Verschuiving van verantwoordelijkheden
Veranderen van doelen en structuren
Veranderen van routines en regels
Veranderen van vaardigheden
Veranderen van gedrag
(Schepers, 2008, p. 17-18)
1.5 Onderzoeksopzet In deze paragraaf zal het type onderzoek beschreven worden, de manier waarop het onderzoek
uitgevoerd is en de wijze waarop de onderzoeksgegevens geanalyseerd zijn.
1.5.1 Type praktijkgericht onderzoek Dit onderzoek is een praktijkgericht onderzoek. Het onderwerp voor dit onderzoek komt voort uit
een probleem in de praktijk, namelijk het crisismanagement van de overheid gericht op de gevolgen
van de door de sociale media moeilijk vatbare maatschappelijke onrust.
Bij dit onderzoek is gebruik gemaakt worden van een kwalitatieve methode. Er is niet of nauwelijks
met cijfermatige gegevens gewerkt, maar met een meer holistische benadering. Centraal stond de
belevingswereld van de onderzochte personen en de inhoud, de aandacht lag op het geheel. Er is
geluisterd naar de verhalen, ervaringen en meningen van mensen (deelnemers aan het onderzoek).
Dit heeft meer diepgang gegeven dan het verzamelen van (cijfermatige) gegevens, aangezien
numerieke gegevens het verhaal achter de cijfers niet vertellen. Belangrijk was de betekenis die de
respondenten aan zaken geven. Bij deze methode was het verzamelen van gegevens open en
flexibel, waardoor ingespeeld kon worden op onverwachte situaties. (Verhoeven, 2011, p. 28-34)
Dit onderzoek is zowel een beschrijvend als een verklarend onderzoek. De gebeurtenissen zijn
beschreven en daarnaast is ook gezocht naar de achterliggende beweegredenen. Aangezien dit
onderzoek kennis opgeleverd heeft waar vooraf niet vanuit gegaan is, is het tevens een deels
verkennend onderzoek zijn.
M. Langerak I Onderzoeksrapport
18
1.5.2 Onderzoeksmethoden De onderzoeksmethoden voor dit onderzoek zijn deskresearch en interviews geweest.
Er werd verwacht dat er met deze typen dataverzamelingsmethodes het beste antwoord op de
probleemstelling gegeven kon worden. Beide methoden zijn kwalitatieve methoden van
dataverzameling en zijn daardoor niet gebonden aan het verzamelen van cijfermatige gegevens of
causale verbanden. Deze benadering is open en flexibel, waardoor het mogelijk werd aan te passen
aan de omstandigheden tijdens het onderzoek.
Bij kwalitatieve dataverzamelingsmethoden staan niet de cijfermatige gegevens centraal, maar de
beleving. De onderzoekseenheden werden als geheel in de omgeving onderzocht. Het is de bedoeling
geweest dat deze twee kwalitatieve onderzoeksmethoden aansluiting vonden bij de manier waarop
getracht werd antwoord te krijgen op de onderzoeksvraag, aangezien het daarvoor nodig was inzicht
te krijgen in ervaringen van personen in een situatie en in hun achterliggende argumenten en
motieven. (Verhoeven, 2011, p. 141)
Deskresearch
Door middel van deskresearch is bestaande kennis over crisismanagement en de vermissing van
Ruben en Julian verzameld. Deze onderzoeksmethode is vooral ingezet om antwoord te kunnen
geven op deelvraag 1 van dit onderzoek.
Er is gebruik gemaakt van deskresearch om na te kunnen gaan of er al eerder onderzoek naar dit
onderwerp gedaan is en welke andere informatie er over dit onderwerp te vinden is.
Deskresearch vond zowel vooraf als tijdens het onderzoek plaats. Zowel ter oriëntatie voorafgaand
aan het hoofdonderzoek, maar ook na het vaststellen van de probleemstelling en als theoretische
onderbouwing.
Voor dit onderzoek werd deskresearch uitgevoerd door het raadplegen van de bibliotheek van
Hogeschool Utrecht en Universiteit Utrecht, vakbladen en internet . Daarnaast werden bronnen van
de politieacademie geraadpleegd. Er werd gebruik gemaakt van informatie uit onderzoeken, uit
organisaties (gemeente, politie) en uit de media (klassieke en sociale media).
De onderzoeksmethode deskresearch heeft aangesloten bij de kwalitatieve manier van onderzoek
doen. Er werd cijfermatige informatie verzameld, maar daarnaast ook vooral informatie in de vorm
van teksten. De betekenis van de geschreven teksten was van waarde voor het kwalitatieve
onderzoek. (Verhoeven, 2011, p. 141)
De verzamelde gegevens werden verwerkt door middel van een inhoudsanalyse. De inhoud van de
verschillende bronnen werd vergelijken en feiten werden gecontroleerd. De gevonden literatuur is
bestudeerd en de inhoud is geanalyseerd op bepaalde begrippen en de samenhang daartussen. Het
ging daarbij om de betekenis van en de relatie tussen de gebruikte begrippen. (Verhoeven, 2011, p.
154) In de literatuurlijst staat de literatuur welke ter beschikking was voor het uitvoeren van dit
onderzoek. Gedurende de uitvoering van het onderzoek is deze literatuurlijst aangevuld.
Interviews
Interviews zijn een goede manier van dataverzameling voor een kwalitatieve methode en was
daardoor een goede onderzoeksmethode voor dit onderzoek. Deze onderzoeksmethode is vooral
ingezet om antwoord te kunnen geven op deelvragen 2 en 3 van dit onderzoek.
M. Langerak I Onderzoeksrapport
19
Een interview is een vraaggesprek waarbij de beleving en de betekenis die de onderzochte aan een
situatie geeft, ofwel de subjectieve betekenisverlening, centraal staat. Het is een methode waarbij in
het ‘veld’ (in de werkelijkheid) onderzoek uitgevoerd wordt. Het doel van een interview informatie
verzamelen over een bepaald onderwerp, waarbij antwoord gegeven kan worden op vragen naar
ervaringen, achterliggende motieven en argumenten.
Voor dit onderzoek is gekozen voor een half gestructureerd interview. Om richting aan het interview
te geven werd gebruik gemaakt van een vragenlijst of een lijst met onderwerpen, zodat de juiste
informatie vergaard kon worden. Daarnaast werd ook ruimte gehouden voor eigen inbreng van de
respondent en om in te spelen op de situatie. (Verhoeven, 2011, p. 148-150)
Met het afnemen van interviews is gezocht naar achterliggende beweegredenen of eigen visie van de
respondent, omdat juist deze informatie belangrijk kan zijn voor het verkrijgen van een goed beeld in
de context en dilemma’s van de crisis.
Dit type onderzoeksmethode past bij het onderzoek aangezien het een kleine groep respondenten
betrof, waarvan de beleving, motieven en ervaringen centraal stonden. Daarnaast was het
onderwerp van dit onderzoek, het crisismanagement in de vermissingszaak Ruben en Julian, een
complex en gevoelig onderwerp. Ook om deze reden is er gekozen voor het houden van interviews.
(Verhoeven, 2011, p. 148-150)
De interviews zijn afgenomen en vervolgens verwerkt. Bij het afnemen en uitwerken van interviews
diende rekening gehouden te worden met het aspect subjectiviteit. Dit moest vermeden zien te
worden. Het is belangrijk de uitwerking van het interview te verifiëren bij de respondent.
(Verhoeven, 2011, p. 141, 148-151)
‘Informed consent’ is de manier waarop met de respondenten afspraken zijn gemaakt over de
interviewteksten. Hier is zorgvuldig mee om gegaan. Er is rekening gehouden met de regels voor het
omgaan met persoonsgegevens. De verkregen informatie werd vertrouwelijk behandeld (Verhoeven,
2011, p. 231).
De verzamelde gegevens zijn verwerkt door middel van een inhoudsanalyse. De interviews zijn
geanalyseerd op basis van uitspraken, antwoorden en patronen. (Verhoeven, 2011, p. 154)
Voor dit onderzoek werd beoogd 10 – 15 respondenten te interviewen.
Potentiële respondenten in relatie tot het onderzoek:
- Politie: Wijkagent, persvoorlichter, officier van dienst, betrokken bij de vermissingszaak van
Ruben en Julian uit Zeist in 2013.
- Brandweer: Officier van dienst, betrokken bij de vermissingszaak van Ruben en Julian uit Zeist
in mei 2013.
- Gemeenten: Ambtenaren openbare orde en veiligheid, afdeling communicatie, wijkmanagers,
leden college B&W. Zowel van gemeente Zeist, waar de moeder woont, als de gemeente
Utrechtse Heuvelrug, waar veel burgerzoektochten hebben plaatsgevonden.
- Openbaar Ministerie: Zaaksofficier van de vermissingszaak van Ruben en Julian uit Zeist in 2013.
- Onderzoekers: Op het gebied van crisisbeheersing en crisiscommunicatie.
- Adviesbureau VDMMP: Ondersteunen organisaties in het veiligheidsdomein op het gebied van
communicatie, beleid en onderzoek.
- Burgers: (In)direct betrokkenen bij de vermissing, mogelijk initiatiefnemer van de
burgerzoektochten.
M. Langerak I Onderzoeksrapport
20
1.5.3 Analysekader van onderzoeksgegevens In het belang van dit onderzoek zijn personen uit het werkveld benaderd en met hen zijn interviews
afgenomen. Als leidraad voor de interviews is de topiclist gebruikt (bijlage 1). Door middel van de
topiclist is er tijdens het interview gestuurd op het verkrijgen van informatie die betrekking heeft op
het beantwoorden van de deelvragen uit dit onderzoeksrapport. Door het zoeken naar antwoorden
op de deelvragen, is in het volgende hoofdstuk geprobeerd antwoord te geven op de
onderzoeksvraag van dit onderzoek.
Ten tijden van het interview zijn geluidsopnamen en aantekeningen van het gesprek gemaakt. Alle
interviews zijn met behulp van de geluidsopnamen verwerkt en op papier beschreven. Indien er bij
het uitwerken van de interviews onduidelijkheid bestond over de wat er door de respondent gezegd
is of bedoeld werd, is er contact opgenomen met de respondent om de verwerking te verifiëren.
Voor de analyse van de onderzoeksinformatie is een matrix ontworpen. Deze matrix bestaat uit de
drie onderzoeksbegrippen, crisisontwikkelingen, crisismanagement en good practice, en hun
indicatoren die beschreven staan in de operationalisering van dit onderzoeksrapport. De
onderzoeksbegrippen zijn afgeleid uit de drie deelvragen. Deze matrix is gebruikt als analysekader
voor het verwerken van de onderzoeksinformatie.
De matrix is gevuld met de informatie uit de interviews. Aan de hand van de matrix, waarin de drie
onderzoeksbegrippen en hun indicatoren verwerkt zijn, zijn de interviews doorgenomen. Er is gelet
op welke informatie te vinden is over de onderzoeksbegrippen en de bijbehorende indicatoren en
door welke respondenten deze informatie gegeven is. De uitkomsten zijn vergeleken, waarbij er is
gelet op patronen en verschillen in antwoorden. Met de informatie afkomstig uit de interviews is
door middel van het analysekader geprobeerd een ‘matching’ te maken met de
onderzoeksbegrippen en de bijbehorende indicatoren. De drie onderzoeksbegrippen zijn afgeleid uit
de drie deelvragen. De ‘matching’ van de onderzoeksgegevens met de drie onderzoeksbegrippen en
de bijbehorende indicatoren, is gebruikt als input voor het beantwoorden van de drie deelvragen.
Bij het analyseren van de onderzoeksliteratuur is gebruik gemaakt van hetzelfde principe.
Voor het beschrijven van de uitkomsten van de analyse met betrekking tot deelvraag 1 is gebruik
gemaakt van de matrix als analysekader, die de matching weergeeft tussen de onderzoeksgegevens,
afkomstig uit de interviews en literatuur en het onderzoeksbegrip ‘crisisontwikkelingen’ en de
bijbehorende indicatoren. Deze informatie is uitgewerkt in een aparte paragraaf in het volgende
hoofdstuk.
Op eenzelfde manier zijn de uitkomsten van de analyses van deelvragen 2 en 3 tot stand gekomen. Er
is gebruik gemaakt van de matrix als analysekader, die de matching weergeeft tussen de
onderzoeksgegevens en de onderzoeksbegrippen ‘crisismanagement’ en ‘good practice’ en de
bijbehorende indicatoren. Ook deze begrippen zijn uitgewerkt in een aparte paragraaf in het
volgende hoofdstuk.
M. Langerak I Onderzoeksrapport
21
2. De crisis en zijn respons
In het vorige hoofdstuk is beschreven waar dit onderzoek zich op gericht heeft en op welke manier
het onderzoek heeft plaatsgevonden. Nadat door literatuuronderzoek en interviews informatie is
verzameld, heeft er een analyse van deze informatie plaatsgevonden.
In dit hoofdstuk zullen de uitkomsten van de analyse van de onderzoeksresultaten per deelvraag
beschreven worden, eindigend met een tussenconclusie. De volgende hoofdstukken in dit
onderzoeksrapport, de conclusie en aanbevelingen, zullen gebaseerd zijn op de informatie die
beschreven staat in dit hoofdstuk.
2.1 Onderzoeksresultaten met betrekking tot crisisontwikkelingen In dit onderzoek is, naar aanleiding van de eerste deelvraag, onderzocht welke crisisontwikkelingen
zich hebben voor gedaan gedurende de vermissingszaak van Ruben en Julian uit Zeist in mei 2013,
verder ook te noemen als ‘vermissingszaak’. In de operationalisering van dit onderzoek staat
beschreven dat er bij crisisontwikkelingen gelet wordt op drie indicatoren:
De (mini)crisis als gebeurtenis op zich, beschreven in paragraaf 2.1.1
De context en ontwikkelingen die een rol hebben gespeeld bij deze gebeurtenis,
beschreven in paragraaf 2.1.2
De interacties tussen de actoren, beschreven in paragraaf 2.1.3
Hieronder zullen in die volgorde de bij de eerste deelvraag behorende onderzoeksresultaten
beschreven worden. Daarbij zijn de analyse van onderzoeksgegevens uit het literatuuronderzoek en
de interviews samengevoegd. Per indicator zal begonnen worden met theoretische kennis welke
vervolgens toegepast wordt op de situatie zoals die zich tijdens de vermissing in de praktijk heeft
voorgedaan. Veelal wordt er in het beschrijven van de praktijksituatie onderscheid gemaakt tussen
het hoofdincident, de vermissing, en de gevolgen die het hoofdincident met zich meebracht, namelijk
de maatschappelijke onrust die zich vooral geuit heeft in de vorm van burgerzoekacties.
2.1.1 De gebeurtenis
Wil een (mini)crisis zich voordoen, dan is daar in de eerste plaats een bepaalde gebeurtenis of
situatie voor nodig. Deze situatie kan zich plotseling voordoen of het ontstaat door een sluimerende
aanloop die uiteindelijk escaleert zoals in deze vermissingszaak.
Ongeacht de oorsprong van de situatie, een crisis heeft altijd een aantal vaste kenmerken.
Kenmerkend voor een crisis is het bedreigende karakter van de situatie dat gepaard gaat met
onzekerheid en een gevoel van urgentie. (Muller e.a., 2009, p. 429; Van Duin, Wijkhuijs en Jong,
2013, p. 9-10) De onderzoeksresultaten met betrekking tot dit begrip en deze indicatoren zullen
hieronder beschreven worden.
M. Langerak I Onderzoeksrapport
22
Bedreigend karakter
Het bedreigende karakter van een situatie ontstaat door een dreiging van materiele of immateriële
schade, waar onder andere fysiek letsel en/of dodelijke slachtoffers verstaan wordt. De dreiging
ontstaat door blootstelling aan een gevaar wat bepaald risico met zich meedraagt en tot schade kan
leiden. (Rosenthal, 2009, p. 5-9; Ale, 2009, p. 328-333)
Op dinsdagochtend 7 mei 2013 wordt het lichaam van een 38-jarige man uit Vleuten aangetroffen,
hangend aan een speeltoestel in het recreatiegebied het Doornse Gat. Hij blijkt zichzelf van het leven
te hebben beroofd. Op dat moment is er nog geen sprake van een bedreigend karakter, er is nog
niets bekend over de vermissing van de broertjes.
De politie legt contact met een broer van het slachtoffer en komt vervolgens bij zijn ouders uit. Via
hen komen ze in contact met zijn vriendin en zijn ex-vrouw. Pas ’s avonds wordt duidelijk dat hij de
avond ervoor met zijn zoons Ruben (9) en Julian (7) vertrokken was en ieder spoor van hun ontbreek.
Uit verschillende interviews met politieambtenaren blijkt dat er vanaf dat moment sprake is van een
urgente vermissing en een bedreigend karakter. Er is blootstelling aan een mogelijk gevaar ontstaan
wat bepaalde risico’s met zich meedraagt en tot (immateriële) schade kan leiden. De dreiging uitte
zich in het feit dat de ouders van de broertjes gescheiden zijn, er achtergrondinformatie bekend was
over het veranderen van de omgangsregeling, de broertjes de avond ervoor met hun vader
vertrokken waren, de vader zichzelf van het leven beroofd heeft en er geen spoor is van de broertjes.
(Jong, Dückers en Holsappel, 2014, p. 153-154)
Onzekerheden
Hoe een situatie zich ontwikkelt of afloopt, is in geval van een crisis onzeker. Slachtoffers en
bestuurders weten vooraf en tijdens een crisis niet hoe de situatie zich gaat ontwikkelen of af zal
lopen. Crises zijn kritieke omstandigheden en vragen om kritieke beslissingen. Degene die belast zijn
met het nemen van deze beslissingen, kunnen succes hebben maar ook falen. Ondanks het
bedreigende karakter, is het bij een crisis onzeker of deze goed of slecht zal aflopen. Hoe de crisis zal
aflopen, hangt af van contextuele factoren en/of de keuzes van betrokkenen. (Ale, 2009, p. 327-333)
Bij onzekerheden spelen ook de onvoorzienbare factoren een rol. De ontwikkeling van de situatie
kan bepaald worden door toevallige en onvoorzienbare factoren. Vooraf alle eventualiteiten en
scenario’s bedenken is onrealistisch. Omdat deze factoren van invloed zijn op de ontwikkeling van de
situatie en onvoorzienbaar zijn, resulteert dit in onzekerheid. De werkelijkheid laat zich moeilijk
voorspellen en wordt pas zichtbaar op het moment zelf. (Van Duin en Wijkhuijs, 2014, p. 22-23)
De vermissing gaf veel onzekerheden. Het was onduidelijk waar de broertjes waren en in welke
toestand zij zich verkeerden. Uit verschillende interviews met politieambtenaren en
gemeenteambtenaren blijkt dat er niet alleen onzekerheid ontstond door de vermissing, maar ook
door de opkomst van de burgerzoektochten. De onzekerheid ontstond doordat de overheid voor het
eerst met burgerzoektochten van deze omvang te maken kregen. Het was een nieuw fenomeen en
men was zoekende hoe hiermee omgegaan moest worden. Daarnaast kenden ze de initiatiefnemers
niet en was het onbekend of de organisatoren wisten waar ze mee bezig waren en of het goed
georganiseerd zou worden. Het feit dat het georganiseerd werd via de sociale media zorgde ervoor
dat het gedeeltelijk onzeker was hoeveel mensen erop af zouden komen.
M. Langerak I Onderzoeksrapport
23
Gevoel van urgentie
Urgentie kan per individu op verschillende niveaus ervaren worden en kan gedurende de tijd toe- of
afnemen. Het bewust worden van de verschillende niveaus van urgentie kan bijdragen aan het
begrijpen van elkaars perspectief. Het urgentieniveau kan door verschillende aspecten beïnvloed
worden. De kern van de situatie is daar één van. Indien de kern van een situatie onze primaire
levensbehoeften raken, zoals veiligheid, weegt deze zwaarder dan situaties die onze secundaire of
tertiaire behoeften raken. Actualiteit is een tweede aspect van urgentie. Wanneer een situatie
actueel is zal de urgentie hoger worden ervaren dan een situatie die in het verleden heeft
plaatsgevonden. Er is een ‘sense of urgency’ nodig wil men de dringende noodzaak van de situatie
inzien en overgaan tot snel en effectief handelen. Een breed gevoel van urgentie kan bestuurders de
ruimte geven om beslissingen te nemen: Licence to operate. In dat geval geeft urgentie groen licht
tot handelen. Indien er sprake is van een ‘search of urgency’ of, indien nog minder urgent, een ‘lack
of urgency’ zal het gevoel van urgentie minimaal zijn of zelf geheel uitblijven. Het uitblijven van het
urgentiegevoel kan leiden tot een gebrek aan draagvlak wat zich kan uiten in weerstand en
vertraging. (Pelders, 2009, p. 48-50)
Uit verschillende interviews met gemeenteambtenaren, politieambtenaren, Officier Veiligheidsregio
van Defensie en een participerende burger blijkt dat er bij alle betrokken partijen in deze crisis een
hoog urgentiegevoel ontstond zodra de vermissing duidelijk werd. De bovengenoemde aspecten die
gevoel van urgentie kunnen beïnvloeden, waren aanwezig. De kern van de situatie ging om de
veiligheid van de vermiste broertjes, een eerste levensbehoefte. Daarnaast was het een actuele
situatie. Zowel de overheid als de direct betrokkenen en de maatschappij zagen de dringende
noodzaak van de situatie in en wilden overgaan tot snel en effectief handelen. Door de ‘sense of
urgency’ was er voldoende draagkracht en vrijwel geen weerstand of vertraging.
Uit een interview met het hoofd van de regionale recherche van politie Midden Nederland blijkt dat
in de politie-eenheid Midden Nederland gemiddeld zes vermissingszaken per week gemeld worden.
Voor een deel zijn dit ‘weglopers’ en het andere deel betreffen vermissingen waarbij er meer aan de
hand is. Middels een checklist wordt de situatie ingeschat en worden ‘urgente’ en ‘niet urgente’
vermissingen onderscheiden. De vermissing van de broertjes onder deze bedreigende
omstandigheden, maakte dat er direct sprake was van een urgente vermissing. Er ontstaat direct een
gevoel van urgentie waarbij men door de dringende noodzaak overgaat tot snel, effectief handelen.
Uit een interview met een Officier Veiligheidsregio van Defensie blijkt de eerste avond 120 militairen,
die verbleven in een kazerne nabij de plaats delict, al voordat de officiële opdracht gegeven was,
besloten hadden de politie mee te helpen met zoeken. Zij boden proactief hun hulp aan, in plaats van
de hulpvraag af te wachten. “Dat het urgentiegevoel hoog was, maakte mijn werk leuk. Iedereen was
gemotiveerd. Niemand stelde vragen, men ging direct aan het werk.”
Maar dat gold niet alleen voor de overheid. Ook in de maatschappij heerste een hoog urgentiegevoel
en ging men over tot concrete acties in de vorm van burgerzoektochten. “Nooit eerder brachten
acties die via sociale media werden opgezet zoveel mensen tegelijkertijd op de been” (Van Duin en
Wijkhuijs, 2014, p. 17).
Uit verschillende interviews met politieambtenaren, gemeenteambtenaren en een participerende
burger blijkt dat het gevoel van urgentie bij de participerende burgers zo groot was dat de overheid
het besef kreeg dat deze beweging niet te stoppen was, tegenhouden was onmogelijk geweest. Niets
doen was voor veel burgers geen optie, er moest gezocht worden. De initiatieven werden tevens
ondersteund door lokaal gevestigde bedrijven als Connexxion en Albert Heijn.
M. Langerak I Onderzoeksrapport
24
2.1.2 Context en ontwikkelingen
Hierboven staan de indicatoren van een situatie of gebeurtenis beschreven die kenmerkend zijn voor
een (mini)crisis. In de operationalisering staat beschreven dat er een aantal contextuele factoren zijn
die van invloed zijn op het ontstaan en/of de ontwikkeling van een crisis. Het kan van verschillende
contextuele factoren afhangen of een situatie zich ontwikkelt tot een crisis, of niet.
Een algemene en veel voorkomende reactie bij crises is: ‘Het had nog veel erger kunnen zijn.’ Men is
vaak geneigd naar een situatie te kijken op een manier waarbij het nog erger had kunnen zijn.
‘Voor hetzelfde geld..’ was het later op de avond geweest en had de door slecht weer getroffen
feesttent volgestaan met mensen; lagen de bewoners al te slapen tijdens de woningbrand; had het
treinongeluk zich voorgedaan tijdens de spitsuren en had hij vol gezeten met reizigers; vond de
natuurramp plaats in een dichtbevolkt gebied. “Er kan van geluk gesproken worden dat..” er niet veel
meer slachtoffers gevallen zijn.
Veel minder vaak wordt er van het omgekeerde uitgegaan, waarbij men niet kijkt naar de
ontwikkelingen die een crisis groter hadden kunnen maken, maar naar de ontwikkelingen die de
crisis mede veroorzaakt hebben. Zonder die ontwikkelingen had die situatie misschien niet tot een
crisis geleid, wat iets zegt over de betrekkelijkheid van de ontwikkelingen op een crisis. Met een
kleine wijziging in de contextfactoren of ontwikkelingen die een situatie tot een crisis hebben geleid,
had het veel erger of juist veel mínder erg kunnen zijn. Inzicht krijgen in de contextfactoren en
ontwikkelingen zijn dus van invloed op het inzicht krijgen in een crisis.
(Van Duin, Wijkhuijs en Jong, 2012, p. 18-20)
Hieronder worden een aantal contextfactoren beschreven die van invloed zijn geweest op het
ontstaan en/of de ontwikkeling van de crisis.
Tijd
Tijd is een belangrijke contextfactor. Het moment van de dag, het moment in de week (doordeweeks
of in het weekend) of het moment in het jaar, maar ook de tijdsduur worden samengevat onder de
contextfactor tijd. (Van Duin, Wijkhuijs en Jong, 2012, p. 17-20) Zo zal bijvoorbeeld een stroomuitval
op een doordeweekse dag meer gevolgen hebben dan tijdens de nachtelijke uren.
De factor tijd heeft ook zijn invloed gehad op de context van de vermissingszaak.
Op dinsdag 7 mei 2013 omstreeks 08:00 uur wordt door een wandelaar het stoffelijk overschot
aangetroffen van de vader van Ruben en Julian. Op het moment dat de verhanging ontdekt wordt, is
er nog niets bekend over de vermissing. De verhanging is door de hulpdiensten volgens de normale
gang van zaken behandeld. Pas later die dag, toen het plaats delict en het stoffelijk overschot reeds
vrijgegeven waren, werd bekend dat de twee broertjes vermist waren. Uit een interview met het
hoofd van de regionale recherche van politie Midden Nederland blijkt dat de politie op een andere
manier met het plaats delict en het stoffelijk overschot was omgegaan indien dit bekend was op het
moment het stoffelijk overschot werd aangetroffen.
Uit interviews met verschillende politieambtenaren blijkt dat er geruime tijd verstreken was tussen
het moment dat de familie de broertjes voor het laatst gezien hadden en de vermissing bekend werd.
Op maandag 6 mei omstreeks 20:00 uur vertrekken de broertjes met hun vader. Ze worden
uitgezwaaid door de nieuwe vriendin van hun vader. Op dinsdag 7 mei omstreeks 18:00 uur meldt
hun moeder dat de kinderen met zekerheid bij hun vader waren en vermist zijn. Het uitgeven van
een Amber Alert heeft vooral zijn meerwaarde bij een heterdaadsituatie of in de eerste uren na een
vermissing en nam daarmee aanzienlijk af.
M. Langerak I Onderzoeksrapport
25
Daarnaast zijn er nog een aantal uren verstreken tussen het bekend worden van de vermissing en het
uitgeven van het Amber Alert, wat gebeurt op woensdag 8 mei om 01:13 uur.
Dat de lichamen van de broertjes na bijna twee weken zijn gevonden, heeft ook zijn gevolgen gehad
voor de manier waarop het stoffelijk overschot werd aangetroffen en de mogelijkheid tot
identificatie. Dat het stoffelijk overschot na de vondst niet direct geïdentificeerd kon worden, heeft
tijdens de voorbereiding op de persconferentie voor vragen gezorgd omtrent de manier van
communiceren over de vondst.
(Jong, Dückers, Holsappel, 2014, 153-159)
Uit interviews met verschillende politie- en gemeenteambtenaren blijkt dat de factor tijd ook zijn
invloed heeft gehad op de verdere ontwikkeling van de crisis. Zo ook op de maatschappelijke onrust
die ontstond en tot uiting is gekomen in de vorm van de burgerzoektochten.
Op zondag 19 mei, eerste Pinksterdag, worden in Cothen de twee lichamen gevonden door een
passant. De vondst is het tragische einde aan de vermissing en de burgerzoekacties, die bijna 2
weken geduurd hebben. Dat de vermissing bijna twee weken aanhield heeft bijgedragen aan het
aantal burgerzoekacties. De burgerzoekacties waren minder geweest op het moment de broertjes na
twee dagen gevonden zouden zijn, omdat er simpelweg minder tijd voor was geweest.
Gedurende de eerste week van de vermissing was het meivakantie. Op donderdag 9 mei, de dag
waarop de eerste burgerzoekactie plaatsvond, was het Hemelvaartsdag en waren veel mensen vrij.
Op zondag 12 mei was het Moederdag, wat sommige burgers een extra reden was om mee te zoeken
naar de broertjes. De schoolvakantie, de weekenden en vrije dagen maakte het voor meer mensen
mogelijk om deel te nemen aan de zoekacties.
Doordat het meivakantie was, was er minder politiepersoneel beschikbaar. Het aantal werknemers
met verlof lag deze week hoger. Dat maakte het voor het lokale wijkteam lastig om extra mensen vrij
te maken om aan te sluiten bij de burgerzoekacties. Door de vakantie waren er wel meer
politievrijwilligers beschikbaar, die vrij hadden van hun reguliere baan. Daardoor kon er die week
meer gebruik gemaakt worden van de vrijwillige politie en zijn vooral zij ingezet bij de
burgerzoekacties.
Uit interviews met verschillende gemeenteambtenaren van gemeente Zeist blijkt dat de meivakantie
de directeur van de basisschool waar de broertjes opzaten, van tijd voorzag om te bedenken hoe ze
het beste om konden gaan met deze situatie. Omdat de school gesloten was, was het voor de
reguliere media lastiger om in contact te komen met de basisschool. Om die reden richtten zij zich
ook op de voetbalvereniging waar de broertjes lid waren.
(Jong, Dückers, Holsappel, 2014, 153-156)
Locatie
De locatie waar een situatie zich afspeelt kan ook bepalend zijn of de situatie zich ontwikkeld tot een
crisis en zo ja, in welke mate. (Van Duin, Wijkhuijs en Jong, 2012, p. 17-20) Zo maakt het bijvoorbeeld
een groot verschil of er een bom valt in de oceaan of op onze hoofdstad.
Het eerste zoekgebied waar het onderzoeksteam zich op gericht heeft, de bossen nabij het Doornse
Gat, lag in de buurt van de Van Braam Houckgeestkazerne. Uit een interview met een Officier
Veiligheidsregio blijkt dat de samenwerking met Defensie onder andere om die reden snel op gang
kwam. (Jong, Dückers en Holsappel, 2014, p. 154)
M. Langerak I Onderzoeksrapport
26
Uit een interview met het hoofd van de regionale recherche van politie Midden Nederland blijkt dat
het lastig was aan de juiste informatie te komen, doordat de broertjes in twee gezinnen leefden.
Bijvoorbeeld het vaststellen van de kleding werd lastiger omdat hun kleding was verspreid over twee
huishoudens en twee kledingkasten.
De vindlocatie van het stoffelijk overschot van de broertjes heeft ook invloed gehad op de
ontwikkelingen van de crisis. Doordat de lichamen al een geruime tijd in het water lagen, was het
niet direct mogelijk om het stoffelijk overschot te identificeren. Dit heeft zijn uitwerking gehad op de
voorbereiding op de persconferentie. Mede hierdoor ontstond de vraag hoe men de informatie naar
buiten kon brengen.
Uit een interview met een wijkteamchef van de politie blijkt dat gedurende het onderzoek bekend
werd dat de vader het laatst gepind had in Limburg, wat het zoekgebied ontzettend groot maakte.
Doordat het zoekgebied zo groot werd, kwam de vermissingszaak voor meer mensen letterlijk
dichterbij. Ook kreeg men nog meer dan voorheen het idee dat het zoekgebied te groot was voor de
politie. Dit maakte dat meer mensen de drang voelde om mee te zoeken en dit ook deden.
(Jong, Dückers en Holsappel, 2014, p. 159-160)
Uit hetzelfde interview blijkt dat het grote zoekgebied ook zorgde voor een spreiding van de locaties
waar de burgerzoekacties gehouden werden. Door een spreiding van de burgerzoekacties werden de
acties beter te overzien voor de lokale overheden.
Weersomstandigheden
Ook weersomstandigheden kunnen een rol spelen in de context van een crisis met betrekking tot de
aanleiding of het verloop ervan (Van Duin, Wijkhuijs en Jong, 2012, p. 17-20). Zo brengt mooi weer
over het algemeen meer mensen op de been. Hitte kan er bij een verkeerschaos voor zorgen dat er
maatregelen genomen moeten worden met betrekking tot de watervoorziening, terwijl in bepaalde
situaties ook koud weer en sneeuw of ijs om extra maatregelen kunnen vragen.
Uit interviews met verschillende politie- en gemeenteambtenaren blijkt dat het gedurende de
vermissing over het algemeen mooi weer was. Zo ook op Hemelvaartsdag en het weekend daarna,
dagen waarop een groot aantal burgerzoekacties gehouden zijn. Het mooie weer kan ervoor gezorgd
hebben dat meer mensen zich bereid bevonden hebben deel te nemen aan de burgerzoekacties dan
wanneer het de gehele dag geregend zou hebben.
(Uitblijven van) andere gebeurtenissen
(Het uitblijven van) andere gebeurtenissen kunnen als contextfactor sterk van invloed zijn op het
ontstaan of de ontwikkeling van een crisis.
Een samenloop van omstandigheden en toevalligheden zijn van invloed op het ontstaan of de
ontwikkeling van een crisis. Daarnaast is het sterk bepalend voor de aandacht van de media voor de
situatie of er op dat moment wel of geen andere mediagevoelige gebeurtenissen plaatsvinden. (Van
Duin, Wijkhuijs en Jong, 2012, p. 17-20)
Tijdens de ramp met de MH17 is er weinig media-aandacht geweest voor andere situaties, maar dat
hoeft niet te betekenen dat er zich geen andere gebeurtenissen hebben voorgedaan.
M. Langerak I Onderzoeksrapport
27
De vondst is een belangrijke gebeurtenis geweest gedurende de crisis. Het logische gevolg was dat de
burgerzoektochten ten einde kwamen en de maatschappelijke onrust begon af te nemen.
Uit interviews met verschillende politie- en gemeenteambtenaren blijkt dat gedurende de vermissing
geen andere mediagevoelige gebeurtenissen hebben plaatsgevonden, waardoor er veel media
aandacht was deze gebeurtenis.
Mediagevoeligheid
Daarnaast is mediagevoeligheid een belangrijke contextfactor. Of een gebeurtenis veel of weinig
media-aandacht krijgt, is in veel gevallen sterk bepalend voor het ontstaan of de ontwikkelingen van
een crisis en de maatschappelijke onrust. Hoewel crises objectieve kenmerken hebben, is de
subjectieve kant, de beleving, minstens zo belangrijk. Een incident is niet alleen een crisis doordat
het voldoet aan een aantal kenmerken, maar ook omdat de gebeurtenis als crisis wordt gezien. Juist
omdat de media aandacht aan een gebeurtenis besteedt, wordt deze gebeurtenis als crisis ervaren.
Zo wordt er gezegd: “Zonder media bestaan er geen rampen en crises”. (Van Duin, 2011, p. 329)
Waarom een gebeurtenis de maatschappelijke en media-aandacht domineert, is te verklaren aan de
hand van de Wet van Pleuris 2.0: P = V x R x (social)M³
De Pleuris-sterkte (P) wordt bepaald door de drie objectief vast te stellen variabelen; verwijtbaarheid
(V), relevantie (R) en (sociale) mediageniekheid (M3). De theorie gaat ervan uit dat indien één
variabele ontbreekt, er geen pleuris uitbreekt. Verwijtbaarheid heeft betrekking op de mate waarin
richting betrokken personen of instanties verwijten kunnen worden gemaakt. Ontbreekt deze
variabele, zoals bij een natuurverschijnsel waar niets aan te doen valt, dan is er geen grond voor
verontwaardiging waardoor acceptatie optreed. Relevantie staat voor de symboolfunctie, naarmate
de situatie maatschappelijk relevant is zal er sterker op gereageerd worden. Als de gebeurtenis
irrelevant is, zal de maatschappij er geen aandacht aan besteden. (Sociale) mediageniekheid is de
zwaarst wegende factor. De media gaat op zoek naar beeldmateriaal om de gebeurtenis in beeld te
brengen. Hoe meer beeldmateriaal, hoe groter de pleurissterkte. De gebruikers van de sociale media
selecteren het nieuws op de mediageniekheid. Is het weinig mediageniek, dan zal de media weinig
aandacht besteden aan de gebeurtenis. (Dekker en Boersma, 2012, p. 6)
Wanneer deze theorie toegepast wordt op de vermissing, blijkt uit de analyse van de
onderzoeksgegevens dat de vermissing een hoog pleuris-sterkte had. Alle drie de variabelen waren in
deze situatie aanwezig. Uit interviews met verschillende politie- en gemeenteambtenaren blijkt dat
er veel verweten werden gemaakt richting de vader, de moeder en instanties als Bureau Jeugdzorg.
Omdat er kinderen bij betrokken zijn en de gebeurtenis symbool staat voor “vechtscheidingen”, is de
maatschappelijke relevantie hoog. Ook de mediageniekheid is groot. Zo schakelt de moeder zelf de
sociale media in en plaatst direct foto’s van de broertjes, waardoor de vermissing voor de
buitenwereld letterlijk en figuurlijk een gezicht krijgt. (Jong, Dückers en Holsappel, 2014, p. 154, 157-
158)
2.1.3 Interactie tussen actoren
Naast de gebeurtenis op zich en de contextuele factoren die hierboven beschreven zijn, zijn er bij een
(mini)crisis ook actoren betrokken die van invloed zijn op het ontstaan en/of de ontwikkeling van een
crisis.
M. Langerak I Onderzoeksrapport
28
Inter- (met, tussen elkaar) actie (handelen) omvat de handelingen waarbij verschillende mensen of
groepen betrokken zijn. Bij elke interactie ontstaat een wederzijdse beïnvloeding van het handelen of
denken van betrokkenen. In de sociologie staat ‘sociaal handelen’ voor elk handelen dat beïnvloed
wordt door of gericht is op anderen. Dit maakt dat interactie een vorm van sociaal handelen is.
(Lombaert en De Brabander, 2006)
Er zij vier grondcategorieën van sociaal handelen te onderscheiden. Doelrationeel handelen is
wanneer een actor zich richt op bepaalde doelen, middelen en neveneffecten en zich afvraagt hoe
deze zich tot elkaar verhouden. Wanneer een actor zich niet direct laat leiden door de gevolgen van
handelen, maar door zijn overtuigingen, plichtsgevoel, waardigheid, esthetische gevoelens, religieuze
of morele normen, handelt hij waarderationeel. Actoren die affectief handelen laten zich leiden door
gevoelens en emoties. Bij traditioneel handelen zijn de gewoontes die men heeft de drijfveer van de
actoren. (Vranken en Henderickx, 2001)
Na het onderscheid in grondcategorieën van sociaal handelen, waaronder ook interactie valt, is er
tevens een onderscheid te maken in de vormen van interactie. Er zijn vijf basisvormen van menselijke
interactie. De meest voorkomende vorm van interactie betreft de uitwisseling of sociale ruil. Aan
deze vorm van interactie gaat een kosten-baten analyse vooraf. De actoren streven een eigen doel
na en de interactie gaat alleen door als de analyse voor beide partijen positief uitvalt. Bij de
samenwerking hebben verschillende actoren een gemeenschappelijk doel voor ogen en is er vaak
sprake van een taakverdeling. Het conflict is een interactievorm waarbij er zich tussen actoren
objectieve of subjectieve tegenstellingen voordoen, als gevolg van ongelijke verdeling van (materiële
of immateriële) schaarse elementen. Een vorm waardoor interacties vlotter verlopen, voorspelbaar
zijn en daardoor minder energie vragen, is conformiteit. In dit geval voldoen actoren in hoge mate
aan de typische verwachtingen die de ander over zijn gedrag heeft. Bij machtsuitoefening beïnvloedt
de machtigste actor de ander om zijn doel te bereiken, waarbij er toch sprake kan zijn van
wederzijdse beïnvloeding aangezien de houding van de machtigste actor afhankelijk is van de
houding van de overige actoren. (Lombaert en De Brabander, 2006)
Uit vrijwel alle interviews met de verschillende actoren blijkt dat gedurende de vermissingszaak er
een aantal belangrijke actoren zijn geweest: directe familie, gemeente Zeist, gemeente Utrechtse
Heuvelrug, het Openbaar Ministerie, politie, Defensie, de reguliere media en participerende burgers.
Daarnaast zijn er andere betrokken spelers die een wat minder grote rol ingenomen hebben, zoals de
basisschool en de voetbalvereniging. Tussen al deze actoren is veel interactie geweest. De interacties
hebben invloed gehad op de crisisontwikkelingen. De interacties zijn gericht op of beïnvloed door
anderen en zijn daarom te omschrijven als ‘sociaal handelen’.
Het grootste gedeelte van de sociale handelingen vallen onder de grondcategorie doelrationeel
handelen. Grote actoren zoals de gemeente Zeist, gemeente Utrechtse Heuvelrug, het Openbaar
Ministerie, politie, Defensie en de reguliere media, richten zich op bepaalde doelstellingen en
hadden oog voor de gevolgen van hun handelingen. Het merendeel probeerden deze vermissing en
de maatschappelijke onrust die het teweeg bracht, in goede banen te leiden.
Zo stond bij het Openbaar Ministerie, de politie en Defensie het opsporen van de broertjes centraal.
Gemeente Utrechtse Heuvelrug en de lokale politie waren vooral bezig met het beheersen van de
maatschappelijke onrust wat tot uiting kwam in de burgerzoekacties. Gemeente Zeist hield zich
vooral voornamelijk bezig met het welzijn en de zorg voor haar inwoners (richting de familie van de
broertjes) en het beheersen van de maatschappelijke onrust.
M. Langerak I Onderzoeksrapport
29
Naast dat er voornamelijk doelrationeel gehandeld is en actoren een bepaald doel voor ogen
hadden, speelde er bij veel actoren ook een stukje waarderationeel handelen. De oorsprong van het
handelen van hulpverleners komt veelal vanuit een overtuiging en plichtsgevoel. Ook participerende
burgers lieten zich, ondanks dat ze een doel voor ogen hadden, vooral leiden door intrinsieke
waarden. Men wilde helpen en dit gaf hen een goed gevoel. Zo verteld een initiatiefneemster van de
burgerzoekacties in een interview: “Er moest gewoon gezocht worden. Niets doen was geen optie.”
Logischerwijs zijn er in deze vermissingszaak ook actoren geweest waarbij hun sociaal handelen
vooral geleid werd door gevoelens en emoties. Vooral de actoren die tot de directe omgeving van de
slachtoffers behoren, hebben voornamelijk affectief gehandeld.
(Jong, Dückers en Holsappel, 2014, p. 154, 157-165)
Uit interviews met verschillende actoren blijkt dat de meeste interactie tussen de actoren tijdens
deze vermissingszaak valt onder de basisvorm samenwerking. Veel actoren, zoals het Openbaar
Ministerie, politie, Defensie, gemeenten, familie en participerende burgers, hadden een
gemeenschappelijk doel voor ogen, namelijk het opsporen van de broertjes of het welzijn en de zorg
voor de inwoners en het beheersen van de maatschappelijke onrust. Naast het feit dat men een
gemeenschappelijk doel voor ogen had, was er ook sprake van een taakverdeling. Zo richtten het
Openbaar Ministerie en de politie zich voornamelijk op het opsporingsonderzoek. Zij werden hierin
ondersteund door Defensie. De twee gemeenten richtten zich voornamelijk op het welzijn en de zorg
voor hun inwoners en het beheersen van de maatschappelijke onrust, vaak in samenwerking met de
politie. De initiatiefnemers van de burgerzoekacties waren primair verantwoordelijk voor deze
zoekacties en werden hierin ondersteund door de betreffende gemeente en lokale politie.
Ook conformiteit is een vorm van interactie die is voorgekomen tussen de actoren tijdens de
vermissing. Deze vorm van interactie deed zich vooral voor tussen de actoren Openbaar Ministerie,
politie, gemeenten en Defensie. De rol die deze actoren innamen voldeed aan de verwachtingen die
men van elkaar heeft. Deze spelers kennen elkaars organisatie en werken al geruime tijd samen
waardoor ze goed op de hoogte zijn van elkaars rollen. Hierdoor ontstaat een deels voorspelbare en
vlotter lopende interactie zodat er meer energie gestoken kan worden in de inhoud.
Het tegenovergestelde was het geval tussen de overheid en de participerende burgers. Er was geen
eerdere samenwerking geweest en men kende elkaar niet. Er moest nog vastgesteld worden wie
welke rol innam en het was onzeker wat men van elkaar kon verwachten.
Een andere vorm van interactie die is voorgekomen tussen de verschillende actoren, is
machtsuitoefening. Verschillende (machtige) actoren hebben elkaar beïnvloed om hun doelen te
bereiken, wat in sommige gevallen gelukt is of tot een compromis geleid heeft. Zo heeft de reguliere
media, een machtige actor, veel druk weten uit te oefenen op de overheid om hun doelen te
bereiken. Daar waar mogelijk hebben de gemeenten en politie de media bediend in het geven van
(proces)informatie. Ook de participerende burgers hebben de lokale overheid en het
onderzoeksteam van de politie beïnvloed. Het werd hun duidelijk dat de macht van de beweging van
de burgerzoekacties niet te stoppen was, wat sterk bepalend was voor hun visie op deze acties.
Gedurende de voorbereiding op de persconferentie, na de vondst van de lichamen, hebben de
machten van de actoren een rol gespeeld in het bepalen van de volgorde waarin men aan het woord
kwam en welke boodschap zij verkondigden. De macht van de burgemeester heeft hierin een
belangrijke rol gespeeld en de andere twee actoren, het Openbaar Ministerie en de politie,
beïnvloed. In tegenstelling tot de mening van anderen is hij als eerste aan het woord gekomen.
(Jong, Dückers en Holsappel, 2014, p. 157-160)
M. Langerak I Onderzoeksrapport
30
2.1.4 Tussenconclusie crisisontwikkelingen
Uit bovenstaande kan geconcludeerd worden dat een aantal crisisontwikkelingen op een prominente
manier van invloed zijn geweest op het crisismanagement gedurende de vermissingszaak.
Te beginnen met de gebeurtenis. Op het moment de vermissing bekend werd, had de situatie direct
een bedreigend karakter dat gepaard ging met onzekerheden en een gevoel van urgentie. Dit maakte
dat de situatie zich ontwikkelde tot een (mini)crisis.
De belangrijkste contextfactor van deze crisis die gevolgen had voor het crisismanagement, is de
mediagevoeligheid. De crisis heeft een hoog pleurisfactor, wat de belangrijkste reden is geweest voor
de ontstane maatschappelijke onrust die tot uiting kwam in burgerzoekacties. Andere belangrijke
factoren van de crisisontwikkelingen die gevolgen hadden voor het crisismanagement waren de
lange periode van vermissing met daarin een aantal vrije dagen, het mooie weer en het grote
potentiële zoekgebied. Dit heeft ervoor gezorgd dat meer mensen de drang voelden om mee te
zoeken en dit ook deden. Het uitblijven van andere grote gebeurtenissen maakte dat de media de
focus op de vermissingszaak kon blijven leggen. Daarnaast was ook de vondst een belangrijke
ontwikkeling, aangezien dit een logische reden was om te stoppen met de burgerzoekacties.
Hierdoor begon de maatschappelijke onrust grotendeels af te nemen.
Naast de gebeurtenis op zich en de contextfactoren daaromheen, zijn ook de interacties tussen
actoren van invloed geweest op het crisismanagement. Met name het doelrationeel handelen, maar
deels ook het waarderationeel handelen en logischerwijs het affectief handelen. Daarnaast hebben
vooral de interactievormen samenwerken en conformiteit hun invloed gehad op het
crisismanagement, maar ook de interactievorm machtsuitoefening speelde hierin een belangrijke rol.
Op welke manier, als reactie op de crisisontwikkelingen, het crisismanagement vorm heeft gekregen
wordt beschreven in de volgende paragraaf.
2.2 Onderzoeksresultaten met betrekking tot crisismanagement De crisisontwikkelingen in de vermissingszaak zoals die beschreven zijn in de vorige paragraaf, staan
in relatie met het crisismanagement. De crisisontwikkelingen zijn van invloed op de manier waarop
er aan het crisismanagement vormgegeven wordt en de acties die daarin ondernomen worden. De
actoren die een rol spelen in het crisismanagement proberen de gevolgen van de negatieve
crisisontwikkelingen te beperken. In dit onderzoek is, naar aanleiding van de tweede deelvraag,
onderzocht op welke wijze het crisismanagement vorm heeft gekregen in de vermissingszaak van
Ruben en Julian uit Zeist in mei 2013. In de operationalisering van dit onderzoek staat beschreven dat
crisismanagement bestaat uit drie fasen:
Preparatie, beschreven in paragraaf 2.2.1
Repressie, beschreven in paragraaf 2.2.2
Herstel, beschreven in paragraaf 2.2.3
Hieronder zullen in die volgorde de bij de tweede deelvraag behorende onderzoeksresultaten
worden beschreven. Daarbij zijn de analyse van onderzoeksgegevens uit het literatuuronderzoek en
de interviews samengevoegd. Per indicator zal begonnen worden met een korte theoretische
beschrijving welke vervolgens toegepast wordt op de situatie zoals die zich per actor tijdens de
vermissing in de praktijk heeft voorgedaan. Veelal wordt er in het beschrijven van de praktijksituatie
onderscheid gemaakt tussen het hoofdincident, de vermissing, en de gevolgen die het hoofdincident
met zich meebracht, namelijk de maatschappelijke onrust in de vorm van burgerzoekacties.
M. Langerak I Onderzoeksrapport
31
2.2.1 Preparatie
In de preparatiefase staat het voorbereiden van de hulpdiensten op het daadwerkelijk optreden bij
crises centraal. Het betreffen de voorbereidingen op activiteiten die plaatsvinden na een calamiteit.
Het omvat het opstellen van plannen en procedures en opleiden en trainen van personeel. (Zwaard
en De Koning, 2011, p. 33)
Politie
Uit interviews met verschillende politieambtenaren blijkt dat er ter voorbereiding op vermissingen
plannen en procedures beschreven zijn. Deze procedures beschrijven hoe er gehandeld dient te
worden als er een vermissing gemeld wordt. Aan de hand van een chicklist wordt de vermissing als
‘urgent’ of ‘niet urgent’ ingeschaald, waarna de vervolgstappen bepaald worden. Ook zijn er
algemene basisprocedures voor het optreden en opschalen van het onderzoeksteam. Teamleiders
zijn hiervoor opgeleid en worden hierin getraind, zodat zij de mogelijkheden weten en zich bewust
zijn van de situaties waarin opschaling vereist is. Zo worden er voor het managementteam table-top
oefeningen georganiseerd en is er een opleiding voor de staf grootschalig bijzonder optreden (SGBO).
Wat de voorbereiding in dit soort situaties lastig maakt is dat een vermissing, anders dan
bijvoorbeeld een evenement, nooit gepland staat. Daarnaast ontwikkelt het incident zich. Het begint
vaak als een klein incident en wordt naarmate de tijd vordert, steeds groter. Echter voor deze
specifieke situatie, een vermissing en mogelijk gezinsdrama wat leidt tot grote maatschappelijke
onrust en burgerzoekacties, zijn er geen plannen of trainingen. Deze crisis kwam geheel
onverwachts. De persvoorlichter van de politie legt uit: “Die basis kun je wel leggen met elkaar, wat
moet je doen, wanneer, met wie. Maar het zit hem vooral in die niet voorspelbare dingen.”
Gemeenten Zeist en Utrechtse Heuvelrug
Uit interviews met verschillende gemeenteambtenaren blijkt grotendeels hetzelfde. Gemeente Zeist
beschikt over een algemeen draaiboeken met betrekking tot maatschappelijke onrust, maar dit
gebruikt men niet meer dan als ruggensteun. Zo verteld een crisiscoördinator in het interview: “Wij
werken zelden met protocollen. Het is mensenwerk en dit kan je niet in protocollen stoppen. (…) Een
draaiboek is een ruggensteun en leidraad. Ga vooral niet links bovenin beginnen en rechts onderin
eindigen.”
Dit geldt ook voor gemeente Utrechtse Heuvelrug, die vooral te maken kregen met burgerzoekacties.
Burgerzoekacties, zeker van deze grote, was een nieuw fenomeen. Er is een algemeen draaiboek
voor maatschappelijke onrust, maar niet specifiek voor burgerzoekacties. Daarnaast is er een
bepaalde algemene crisisstructuur, maar die is abstract. De vaste opzet wordt getraind. Daarbij
wordt de ‘BOB-methode’ (beeldvorming, oordeelsvorming, besluitvorming) aangeleerd. Voor
burgerzoekactie waren geen specifieke voorbereidende maatregelen getroffen. Men had geen
beschikking over specifieke draaiboeken of protocollen die gevolgd konden worden. Zo verteld de
locoburgemeester van dat moment in het interview: “Het was vooral improviseren, maar wel met
vaste mensen en rollen en vandaaruit keken we verder.” De ambtenaar openbare orde en veiligheid
van de gemeente Heuvelrug beschrijft het als volgt: “Dit was voor ons nieuw dus je pakt het naar eer
en geweten op. Het is vooral, zoals ze dat in crisistermen noemen ‘professioneel improviseren’. Daar
kom je ook heel ver mee. Plannen voor deze burgerzoektochten lagen niet klaar, maar wel
noodverordeningen enzo. Als het te gek werd, wisten we echt wel wat we moesten doen.”
M. Langerak I Onderzoeksrapport
32
Defensie
Voor Defensie lag dit anders. Hun taak is het beschermen Nederland en de Nederlandse belangen in
binnen- en buitenland. “In het binnenland beperkte deze rol zich helaas tot aardappels rooien en met
vrachtwagens vol zand rondrijden als de dijk weer eens overstroomd was. Goedkope arbeidskrachten,
daar willen we een beetje vanaf. We hebben heel veel expertise die in het buitenland bruikbaar is,
maar die ook hier bruikbaar kan zijn.” Zo vertelt de Officier Veiligheidsregio in het interview. Sinds
2006 heeft Defensie zijn doelstelling meer gericht op het binnenland.
Defensie besteedt veel tijd aan opleiden en trainen en zijn minder vaak operationeel. De inzet van
het Defensie personeel in deze vermissingszaak kan gezien worden als een realistische training.
In het interview vertelt de Officier Veiligheidsregie: “De vangst die we doen is een winst voor jullie,
maar voor ons is het gewoon opleiden en trainen in een veel realistische en daardoor “leukere”
setting.”
Participerende burgers
In de groep participerende burgers zaten zowel getrainde ex-mariniers als burgers die de
burgerzoekacties zagen als een alternatief ‘dagje uit’ (Jong, Dückers en Holsappel, 2014, p. 161).
Uit het interview met een initiatiefneemster van de burgerzoekacties blijkt dat zij totaal geen
ervaring had met de (organisatie van) burgerzoekacties: “Ik was hier totaal niet op voorbereid. We
hebben het geleerd in de praktijk. Het draaiboek groeide iedere dag een stukje.”
2.2.2 Repressie
In de repressiefase staat het verlenen van hulp en het daadwerkelijk bestrijden van crises centraal.
Het omvat het toepassen van maatregelen gericht op stabiliseren van gevolgen. (Zwaard en De
Koning, 2011, p. 33)
Zoals in de operationalisering beschreven is, vallen onder de repressiefase ook de organisatie van het
crisismanagement en de operationele en bestuurlijke afwegingen die daarin naar voren komen.
Gezien de doelstelling van dit onderzoek, is met name op dit aspect van de repressiefase ingezoomd.
Daarnaast wordt er ook ingegaan op twee andere indicatoren die in de operationalisering bij de
repressiefase genoemd zijn, namelijk de organisatie en de informatie en communicatie.
Bestuurlijke en operationele afwegingen
Tijdens een crisissituatie komen bestuurders gedurende het praktisch handelen tijdens de
repressiefase regelmatig voor moeilijke afwegingen te staan. Vaak is er geen eenduidig of voor de
hand liggend antwoord mogelijk. Zoals in de operationalisering staat beschreven, is kenmerkend voor
afwegingen en dilemma’s dat ze een analytische of ethisch / morele dimensie kennen, vaak onder
tijdsdruk genomen moeten worden en verstrekkende gevolgen kunnen hebben. (Van Duin, e.a.,
2012, p.14-15) De afwegingen en dilemma’s die zich afgespeeld hebben bij verschillende actoren
gedurende deze vermissingszaak en de maatschappelijke onrust die het tot gevolg had, worden
hieronder beschreven.
Burgerzoekacties
Uit verschillende interviews met politie- en gemeenteambtenaren blijkt dat er afwegingen zijn
gemaakt hoe om te gaan met de burgerzoekacties. Het onderzoeksteam van de politie was hier in
eerste instantie terughoudend in. Men was bang dat sporen vernietigd werden en vond het over het
algemeen niet verantwoord.
M. Langerak I Onderzoeksrapport
33
De wijkchef van het desbetreffende gebied en de afdeling communicatie stonden hier anders
tegenover. Volgens hen was deze beweging niet tegen te houden. Daarnaast zou het geven van een
tegenreactie maatschappelijk gezien verkeerd vallen en is het praktisch niet haalbaar om burgers uit
zo’n grote gebied te houden. Dat vond ook de gemeente Utrechtse Heuvelrug. De locoburgemeester:
“Ik had het gevoel dat op het moment je het gaat dwars zitten, je heel veel negatieve energie krijgt.
Het was een beweging die niet te stoppen zou zijn. Tegelijkertijd mocht het niet het politieonderzoek
verstoren, dus daarom liever samen tot een goede werkwijze komen. Tegenhouden had nog veel
moeilijker geweest.” De ambtenaar openbare orde: “Je hebt het hier over een initiatief van de
inwoners, daar moet je dus mee dealen.”
Men is tot een oplossing gekomen waar alle partijen zich in konden vinden. De woordvoerder van de
politie vertelt hierover: “Ik kan in de woordvoering wel zeggen, ‘dames en heren, allemaal het bos
uit’, maar dat gaat ‘m natuurlijk niet worden. Maar je wil ook niet dat andere kinderen die kinderen
vinden of dat men zelf ging spitten als ze wat vonden. Dat gebeurde echt. We gingen van een misdrijf
uit. Als er wat gevonden wordt, moeten wij daar onderzoek doen. Daarom kozen we voor het zoeken
van de verbinding” De wijkchef: “We hadden gescheiden belangen, maar je moet wel reëel blijven
denken. Dan merk je ook het verschil tussen opsporing en ‘blauw’, zij hebben toch iets minder feeling
en inleefvermogen met openbare orde. En als je eenmaal de regierol pakt, kun je hem niet meer
weggeven.” In overleg met de gemeente heeft de politie ervoor gekozen een neutrale houding aan te
nemen tegenover de burgerzoekacties. Burgers werden niet aangemoedigd, maar het werd ook niet
verboden. Het onderzoeksteam vond het belangrijk dat het veilig, verantwoord en onder begeleiding
van politie plaatsvond. Onder begeleiding van politie was voor het betreffende wijkteam praktisch
niet haalbaar. Daarnaast wilde het wijkteam deze verantwoordelijkheid niet nemen, aangezien het
een burgerinitiatief was. Besloten is om bij een burgerzoekactie een politievrijwilliger als
aanspreekpunt van de politie op de achtergrond aanwezig te laten zijn. De wijkchef: “Onze core-
business gaat gewoon door. Door de vrijwillige politie in te zetten kostte het niet veel extra inzet
vanuit het ‘blauw’. (..) Met de initiatiefnemers hebben we afgestemd dat zij het organiseerden. Wij
zijn er alleen maar bij om het over te nemen op het moment ze ergens op stuiten.”
Andere belangrijke afwegingen die de burgerzoekacties met zich meebrachten voor de gemeente en
politie waren de vragen; hoever ga je met initiatiefnemers mee en wanneer besluit je om af te
bouwen. De Locoburgemeester van gemeente Utrechtse Heuvelrug: “Wat wil de initiatiefgroep, wat
vond gemeente en politie verantwoordelijk en dat probeerde we bij elkaar te brengen en zo ook naar
buiten te brengen in de pers. Dat wil je niet in de pers uitvechten omdat de zaak op zich al heel
gevoelig was.” De ambtenaar openbare orde vertelt hierover: “Ze waren zelf gaan zoeken naar wat
een burgemeester allemaal kan doen. Dan zie je dat ze op je stoel gaan zitten. Ze kwamen op het idee
om een helikopter, duikers, robots en andere apparatuur aan te vragen. Maar hier kan je alleen een
beroep op doen als er een formele aanduiding is van een crisis of ramp en dit was nu niet het geval.”
De locoburgemeester: “De conclusie was dat dit buitenproportioneel was. Dit heb ik ze uitgelegd en
dat werd geaccepteerd. Het is dan wel een belangrijke voorwaarde dat de relatie en het vertrouwen
goed is.” Burgerzoekacties van deze grote vragen veel van de lokale overheid. Daarnaast lag de
vermissing maatschappelijk gezien erg gevoelig en is afschalen moeilijk uit te leggen. De ambtenaar
openbare orde: “Het bleef maar aanhouden. Uiteindelijk kwam de vraag hoelang moet je hiermee
doorgaan? En je vraagt je af wat de zin ervan is. Daar zaten we wel mee. We hebben besloten om het
door te zetten, ook omdat de animo vanzelf al wat afnam.”
M. Langerak I Onderzoeksrapport
34
De wijkchef zegt hierover: “De vraag kwam hoe lang we dit nog vol kunnen houden. En wie neemt
dan de beslissing om de stekker eruit te trekken? Er had anders een moment gekomen dat we hadden
moeten zeggen we stoppen met zoeken en met het onderzoek want we weten het gewoon niet. Zo
reëel moet je ook durven zijn. Je kan niet je capaciteit maar onuitputtelijk in het zoeken naar die twee
jongentjes blijven steken. De realiteit is dat er meer dingen zijn die aandacht vragen. Maar gelukkig
hoefden we die beslissing niet te nemen.”
Amber Alert en vrijgeven van informatie
Een andere afweging die gemaakt is ging over het uitgeven van het Amber Alert. De mediavoorlichter
vertelt: “Amber Alert is best een zwaar middel. Het is eigenlijk bedoelt in te zetten in de eerste uren
van een vermissing. Het liefst zo snel mogelijk want dan heb je het meeste rendement. Maar in het
geval van de broertjes werd pas veel later duidelijk dat ze wellicht door de vader meegenomen waren
en dat maakte dat er een lange tijd zat tussen de melding en het uiteindelijk uitgaan van het Amber
Alert. Ik denk dat de mensen die erover gaan veel druk voelde en hem daarom aangezet hebben.”
Uit interviews met politieambtenaren blijkt dat een andere veel gemaakte afweging ging over het
vrijgeven van informatie. Normaal gesproken is het verstandig om spaarzaam om te gaan met het
vrijgeven van daderwetenschappen. Maar ten behoeve van het zoeken was het beter om met zo veel
mogelijk informatie naar buiten te komen. Het moment waarop informatie naar buiten gebracht
wordt is ook belangrijk. De mediavoorlichter: “Als je aan mensen vertelt dat we een onderbroek
zoeken, moet je eens kijken waarmee ze allemaal terug komen. Zakken vol, ik wist niet dat er zoveel
in het bos lag.”
Persconferentie
Een afweging die het Openbaar Ministerie, de politie en gemeente samen hebben gemaakt ging over
de persconferentie. De eerste vraag was of er een persconferentie gegeven moest worden en zo ja,
wanneer. De algemeen commandant van het SGBO: “Een persconferentie is een symbolische manier
van afronden en daarom belangrijk om na zo’n vondst te geven. Toen de persconferentie begon, lag
er nog één lichaam in het water. Dit was dus eigenlijk veel te vroeg. Het beleidsteam is maar voor één
ding bang: Wat als ze het niet zijn? Maar als je hem geeft, dan dezelfde dag.” Daarnaast was de
vraag wie welke informatie vertelde en in welke volgorde. De mediavoorlichter van de politie vertelt
hierover: “Je zat met drie verschillende partijen aan tafel, het Openbaar Ministerie, politie en de
burgemeester. Iedere partij had zijn eigen adviseur en wilde wat melden. Je zou zeggen eerst het OM
die het nieuws vertelt, dan de burgemeester voor de betekenisgeving, gevolgd door de politie die wat
vertelt over het onderzoek. Maar de burgemeester wilde eerst aan het woord komen en op zo’n
moment ga je daar geen ruzie over maken. De burgemeester vertelde het nieuws eigenlijk al,
waardoor het OM het herhaalde en vervolgens kwam de politie nog als mosterd na de maaltijd.”
Maar omdat dit een veel voorkomende afweging is die gemaakt wordt bij het geven van
persconferenties, wordt deze afweging niet als kenmerkend voor deze vermissingszaak gezien.
Manier van collectieve herdenking
Gemeente Zeist kreeg in de nafase te maken met de collectieve behoefte die heerste om de
broertjes te herdenken. Er was een initiatief voor een stille tocht. Die kan niet zo maar verboden
worden, maar het zou wel een groot openbare orde en veiligheidsissue worden. Er is met behulp van
de uitvaartverzorgster en in overleg met de familie een alternatief gevonden.
(Jong, Dückers en Holsappel, 2014, p. 157-165)
M. Langerak I Onderzoeksrapport
35
Organisatie
Uit verschillende interviews blijkt op welke wijze het crisismanagement vorm heeft gekregen tijdens
de vermissingszaak en de daaropvolgende maatschappelijke onrust. Uit interviews met politie- en
gemeenteambtenaren blijkt dat er tussen politie en de verschillende gemeenten een duidelijke
taakverdeling was. Iedereen was verantwoordelijk voor zijn eigen traject. Het opsporingstraject was
de verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie en de politie. De zorg voor en het welzijn van
inwoners en beheren van maatschappelijke onrust was de verantwoordelijkheid van de
desbetreffende gemeente. De crisiscoördinator van de gemeente Zeist vertelt: “Op het moment je in
elkaars speelveld komt, kom je in de problemen.” Ondanks de duidelijke taakverdeling bleven de
verschillende actoren wel intensief met elkaar in contact. Ze hielden elkaar op de hoogte van de
ontwikkelingen en stemden de verschillende afdelingen communicatie de berichtgeving met elkaar
af. De multidisciplinaire coördinatie werd uitgevoerd door een klein kernteam, bestaande uit de
(loco)burgemeester, wijkchef van politie, regio-officier van justitie, een collega van de afdeling
communicatie en een crisiscoördinator van de gemeente. Als vergadermethodiek in de
besluitvorming werd gebruik gemaakt van de ‘BOB-methode’. Gedurende de beeldvorming wordt
geïnventariseerd wat men (niet) weet. Tijdens de oordeelsvorming wordt het doel bepaald en tot slot
wordt het besluit genomen in de besluitvorming. (Van den Broek, 2014)
Politie
De organisatie van de politie bestond uit een opschaling en heeft uiteindelijk de vorm van een SGBO
(staf grootschalig bijzonder optreden) gekregen. In geval van een plaats delict is in eerste instantie de
officier van dienst politie (OVDP) verantwoordelijk voor de aansturen. In een kort ‘motorkapoverleg’
kan hij vragen om een crimeconsult waarin collega’s van de afdeling recherche een advies uitbrengen
over het eventueel opschalen naar een team grootschalig optreden (TGO). Dit is een deskundig en
omvangrijk team wat als tijdelijke hulpstructuur kan worden ingezet bij de aanpak van complexe
rechercheonderzoeken met een grote maatschappelijke impact. Indien er meerdere TGO’s nodig zijn
voor één onderzoek, wordt er opgeschaald naar een SGBO. Zoals ook bij de vermissingszaak het geval
was, ging het TGO over de aanpak van de zaak en het SGBO over de aansturing van de zaak. Het
onderzoek is verdeeld in drie fasen. Gedurende de eerste week was de insteek van het
politieonderzoek een bevrijdingsactie, vervolgens werd gezocht naar een verblijfplaats en gedurende
de tweede week werd gezocht naar een verstopplaats.
De algemeen commandant van het SGBO heeft op de eerste zondag een expertmeeting
georganiseerd, waarbij onder andere gedragsdeskundigen en de Belgische expert op het gebied van
vermiste personen, Alain Remue, als adviseurs aansloten.
Defensie
De Officier Veiligheidsregie van Defensie is met de politie in overleg gegaan om met hen mee te
denken wat Defensie zou kunnen betekenen in deze vermissingszaak. Een speciale eenheid van de
Mariniers, de Combat Trackers, zijn ingezet vanwege hun specialisme in het zoeken naar sporen.
Daarnaast werden analisten van Defensie gekoppeld aan analisten van de politie. Wat opvallend is
aan deze samenwerking is dat analisten van de politie de focus leggen op positieve informatie
(informatie waaruit blijkt waar de broertjes zouden kunnen zijn), terwijl analisten van Defensie juist
gericht zijn op negatieve informatie (informatie waaruit blijkt waar de broertjes in ieder geval niet
kunnen zijn). “Negatieve informatie is ook informatie”, legt de Officier Veiligheidsregio uit.
M. Langerak I Onderzoeksrapport
36
Gemeenten Zeist en Utrechtse Heuvelrug
Om bedreigingen te reduceren en/of elimineren bedacht zowel de politie als de gemeenten
scenario’s en bereidden ze deze mogelijke situaties vast voor. Daarnaast was het een prioriteit om
snel op ‘speaking terms’ te komen met de betrokken burgeractoren. Dit om te voorkomen dat deze
actoren zich door de overheid niet op een serieuze manier behandeld voelen. Voor gemeente Zeist
betrof dit de familie van de broertjes en voor gemeente Utrechtse Heuvelrug de initiatiefnemers van
de burgerzoekacties.
Om de crisis te bestrijden heeft gemeente Zeist de crisis in vier fasen onderscheiden; de vermissing,
de periode van onzekerheid en zoekacties, de vondst en de nasleep waaronder de begrafenis.
Daarnaast voorzagen ze de directeur van de basisschool en de woordvoerder van de voetbalclub van
advies over hoe men met de pers kon omgaan. Praktische tips, zoals het niet laten verleiden tot het
doen van uitspraken over de mogelijke oorzaak. Ook hebben ze de directeur van de basisschool
geadviseerd contact te leggen met de GGD die in dit soort situaties een hulpverlenende rol kan
bieden.
Gemeente Utrechtse Heuvelrug regelde de zaken vooral praktisch. De organisatie was informeel.
Er werd geen onderscheid gemaakt tussen operationeel en strategisch niveau. Zo liep het contact
met de initiatiefnemers via de locoburgemeester zelf. De afspraak werd gemaakt dat de kar
getrokken zou worden door de initiatiefnemers. De ambtenaar openbare orde en veiligheid zegt
hierover: “Het was een burgerinitiatief en dat moest het ook blijven. Ook de verantwoordelijkheid lag
bij de burgers zelf, die nam de overheid niet over.” De gemeente heeft gekeken wat hun rol hierin
was en dit betrof vooral een faciliterende rol. De afspraken die gemaakt werden, zijn niet op papier
vastgelegd.
Initiatiefneemster burgerzoekacties
Dat niet alle afspraken en verantwoordelijkheden bij iedere actor duidelijk waren, blijkt uit het
interview met de initiatiefneemster van de burgerzoekacties. Uit verschillende interviews van politie-
en gemeenteambtenaren en de initiatiefneemster van de burgerzoekacties blijkt dat er een verschil
in perceptie was over de aanwezigheid van de politievrijwilligers bij de burgerzoekacties. Het
onderzoeksteam zag in dat de burgerzoekacties niet tegen te houden waren, maar had wel de
voorwaarde gesteld dat er bij iedere burgerzoekactie een politieagent aanwezig was voor het geval
er iets gevonden werd. De wijkchef vertelt in zijn interview: “We hebben duidelijk gecommuniceerd
‘jij trekt de kar en blauw is alleen aanwezig op de achtergrond’. De vrijwilligers zijn alleen
meegelopen en hebben niet de leiding genomen, die lag echt bij de organisatie. Daar is bewust voor
gekozen en dat is ook een voorwaarde die we genoemd hebben van joh het is jullie ding. Jullie zijn
verantwoordelijk en wij zijn er voor het moment jullie ergens op stuiten. Dan nemen we hem over.”
De passieve rol van de aanwezige politievrijwilligers tijdens de zoekacties begreep de
initiatiefneemster niet altijd. Ze vertelt hierover in haar interview: “Aan het begin van de zoekacties
werd er een briefing gegeven aan de deelnemers over de spelregels. Er werd van mij verwacht dat ik
voor die club mensen de briefing ging geven, terwijl er ook politie aanwezig was. Maar die stonden
het daar alleen maar een beetje van een afstandje aan te kijken. Dat vond ik vreemd.
Je verwacht dan toch dat één van die politieagenten even de leiding pakt. Maar nee hoor,
dat lieten ze mij doen.”
M. Langerak I Onderzoeksrapport
37
Hoe complex het crisismanagement is, verwoordt de persvoorlichter van de politie in zijn interview:
“In de basis kan je veel hetzelfde doen, maar iedere zaak is er toch weer één op zich met andere
ingrediënten, factoren en actoren waardoor je constant moet schakelen en het net weer iets anders
loopt dan je gedacht had. In de basis kan je een goed storingsbord maken waarin je veel dingen kunt
aflopen, maar in praktijk ben je afhankelijk van de mensen met wie je het moet doen en of ze, door de
hectiek en spanning, doen wat ze moeten doen. In de praktijk spelen er nog heel veel andere factoren
die uiteindelijk bepalen of het crisismanagement goed loopt. Daar heb je op het juiste moment de
juiste mensen om je heen voor nodig. En een beetje geluk.”
Informatie en communicatie
Uit verschillende interviews blijkt hoe actoren tijdens het crisismanagement zijn omgegaan met
informatie en communicatie. Zo zegt de crisiscoördinator van gemeente Zeist: “Het is belangrijk
duidelijk te zijn over wat men kan communiceren, dit met elkaar af te stemmen en van elkaar te
accepteren.” Er was een duidelijke rolverdeling tussen de actoren over de communicatie. Over het
onderzoek communiceerde alleen de politie, de gemeente was het maatschappelijk aanspreekpunt.
Politie
Bijzonder was de communicatietechniek vanuit het onderzoeksteam van de politie; open, tenzij.
De algemeen commandant van het SGBO vertelt hierover: “Over twee dingen zijn we terughoudend
geweest. Dit was de afscheidsbrief en de manier waarop het stoffelijk overschot aangetroffen is. Over
de rest van de informatie zijn we vrij open geweest en dat ging best ver.” Hetgeen wat men naar
buiten bracht moest wel de juiste informatie zijn. Het was niet altijd gemakkelijk om achter de juiste
informatie, bijvoorbeeld het kledingsignalement, te komen bij de emotionele familie. Het doel van
deze open communicatiestrategie was het verkrijgen van zoveel mogelijk informatie. Met zo’n 6000
tips resulteerde dit in een informatie-overload. De tips zijn geprioriteerd door rechercheurs.
Ook de afdeling communicatie werd overspoeld met berichten die in de gaten gehouden moesten
worden, waaronder de berichten over de burgerzoekacties. “Wij zagen op de tweede dag al dat dit
huge ging worden. Er ontstond een enorme mediadruk en die kinderen waren nergens te bekennen.
De media liet je niet met rust.” Aldus de mediavoorlichter. De wijkchef vertelt: “Het is belangrijk de
pers te woord te staan. Als je niets zegt, gaan ze vissen. En als je gewoon zegt hoe de vlag ervoor
staat, ben je open, transparant en duidelijk en word je serieus genomen.”
Nadat de politie hun visie op de burgerzoekacties bepaald hadden, is er besloten om verbinding te
zoeken met de participerende burgers. De mediavoorlichter van de politie zegt hierover: “Dit had ik
liever direct vanaf het eerste moment gedaan, maar dat kon niet omdat men nog in overleg was hoe
we hiermee om moesten gaan.”
In deze vermissingszaak was tevens het ‘downsizen’ van onjuiste informatie belangrijk door ook te
reageren op geruchten en onwaarheden. Er zijn ‘Tweet-decks’ opengezet, maar de berichtenstroom
was niet bij te houden. Het is belangrijk om zelf de regie te houden. Niet alleen reageren op
berichten maar zelf met informatie komen. Deze informatie kan bestaan uit resultaten of, als die er
niet zijn, uit procesinformatie. Maar hoe goed die regierol ook gepakt wordt: “Men heeft het
vertrouwen niet dat de politie de laatste stand van zaken geeft en dat is ook terecht. We kunnen niet
sneller zijn dan die persoon in het bos die twittert dat hij iets gevonden heeft.” Hoe goed er ook
geprobeerd wordt om te reageren op de sociale en reguliere media: “Het blijft lopen op een heel dun
koortje, het kan echt binnen één tel helemaal omdraaien. Want één tweet kan alles veranderen, je
hele onderzoek om zijl helpen of het gevoel van de bevolking tegen je keren.
M. Langerak I Onderzoeksrapport
38
Daarnaast moet je als politie ook zorgen dat je een beetje op de kaart blijft staan. Binnen no time sta
je negatief in het nieuws, dat we te weinig doen, niet goed zoeken, geen gebruik maken van hulp van
de burgers. Maar ik vind de voordelen opwegen tegen de nadelen. Ik zeg altijd; wij lossen geen zaken
op zonder publiek.” Aldus de woordvoerder van de politie.
Defensie
Defensie communiceerde in principe niet met de media. “Maar we willen wel dat als de politie over
ons communiceert, dat ze correct communiceren. Het noemen van de verkeerde afdeling ligt intern
gevoelig.” De Officier Veiligheidsregio vertelt dat de communicatie tussen actoren onderling vooral in
persoon zijn geweest: “We hebben een andere cultuur, taal en een andere manier van leiding geven
dus ik ben altijd van de face to face contacten. Dan kun je ook zien of iemand je begrijpt.”
Op sommige momenten heeft hij de druk van de media in deze vermissingszaak ervaren:
“Er is ’s nachts gezocht door de druk van de media, dat zou anders niet gebeurd zijn. ’s Nachts kun je
niet fatsoenlijk zoeken. De mariniers die gespecialiseerd zijn in spoorzoeken die hadden zoiets van we
kunnen daar eigenlijk niets betekenen, maar dan zie je de kracht van de media. De media zat in de
nek, dat ging op ministers niveau, er moest gezocht worden. Het maakte eigenlijk niet uit of er wat
gevonden werd. We hadden misschien zelf wel sporen kapot kunnen maken.” Daarnaast heeft hij een
verschil in belangen gezien tussen het onderzoeksteam en de communicatieafdeling van de politie.
“Vanwege de media-aandacht wilde het onderzoeksteam graag dat de Mariniers in burgerkleding
gingen zoeken. Dit ben ik vervolgens intern gaan regelen. Maar tegelijkertijd stond Bernhard Jens
voor de camera te roepen dat Defensie ging zoeken en op welke locatie, dus toen was dat ook geen
geheim meer. Dan zie je dat de afdeling communicatie weer andere belangen heeft dan het
onderzoeksteam.”
Gemeenten Zeist en Utrechtse Heuvelrug
Uit interviews met gemeenteambtenaren van de verschillende gemeenten blijkt dat ook zij veel
geïnvesteerd hebben in de externe communicatie. De communicatieadviseurs brachten op basis van
omgevingscans en ‘mediawatching’ advies uit over de communicatie. Hun taak was onder andere om
‘de buitenwereld’ naar binnen te halen en te controleren of quotes juist overgenomen werden. Zo
bleek een uitspraak van de burgemeester van Zeist over Bureau Jeugdzorg verkeerd overgenomen te
zijn. Daardoor kregen veel mensen de indruk eindelijk gehoord te worden en wilden al hun
ongenoegen bij gemeente Zeist uiten. Ook maakt de gemeente onderscheid in welke informatie
belangrijk is om op in te gaan en welke niet. In sommige gevallen werd er bewust niet gereageerd op
bijvoorbeeld geruchten, om het klein te houden. Als er wel gereageerd moest worden, werd er
gekeken naar de manier waarop. De berichtgeving moest aansluiten bij de beleving van de
maatschappij. De berichtgeving was vooral gericht op de emotie, niet op zakelijke informatie. De
gemeente reageerde niet overal publiekelijk op, maar zocht vaak het persoonlijke contact met
initiatiefnemers. Over het algemeen waren er goede, sluitende afspraken te maken met de pers over
wie hun aanspreekpunten waren en op welke manier zij hun werk konden doen. Vooral gedurende
de eerste dagen van de vermissing werd de druk van de media werd gevoeld. De burgemeester was
op dat moment op vakantie, maar de pers wilde hem aan het woord. “Ze hingen steeds
nadrukkelijker aan de bel”, aldus de crisiscoördinator van gemeente Zeist.
M. Langerak I Onderzoeksrapport
39
De media stelden gemeente Utrechtse Heuvelrug steeds de vraag wat zij vonden van de burgeracties.
De boodschap hebben ze afgestemd met de politie. De locoburgemeester vertelt in het interview
hoe ze hiermee omgegaan zijn: “We snappen de betrokkenheid en proberen er gebruik van te maken
en het in goede banen te leiden, dat was de kernboodschap.” Via ‘mediawatching’ hielden ze de
aanmeldingen van de burgerzoekacties in de gaten. Indien het te groot werd, werd er met de
initiatiefnemers overlegt dit naar de participerende burgers te communiceren en te zoeken naar een
andere (verzamel)locatie.
Initiatiefneemster burgerzoekacties
Uit interviews met politie- gemeenteambtenaren en de initiatiefneemster van de zoektochten blijkt
dat de communicatie richting participerende burgers vooral liep via de initiatiefnemers. Dit heeft de
overheid bewust zo gelaten. Via Facebook communiceerden zij over de spelregels van de zoekacties
en de praktische informatie, zoals de opstartlocaties, het aantal deelnemers en dat kinderen niet
mee mochten zoeken.
2.2.3 Herstel
In de herstelfase staat herstel van schade centraal. Het omvat alle activiteiten die nodig zijn om zo
snel mogelijk terug te keren naar de ‘normale’ situatie en verhoudingen. Dit gaat verder dan alleen
het herstellen van materiële schade. Onder deze fase wordt ook verstaan het herstellen van
vertrouwen, afleggen van verantwoording en het uitvoeren van onderzoek. Grote crises kunnen
daardoor een lange nasleep hebben. (Zwaard en De Koning, 2011, p. 33)
Uit verschillende interviews blijkt dat na de vondst logischerwijs een einde kwam aan de
burgerzoekacties en daarmee aan de maatschappelijke onrust. De persconferentie gaf een
symbolische afronding. Defensie heeft na de vondst een analyse gemaakt om de tijdslijn te
completeren. Dit kan vooral voor de familie van meerwaarde zijn bij het verwerkingsproces.
Gemeente Zeist had de regierol in de nafase en daarmee tevens bij de begrafenis. De aandacht ging
in eerste plaats uit naar de binnenste cirkel van betrokkenen, de familie, school en voetbalclub.
Daarnaast was er behoefte aan een collectieve vorm van herdenken. Op sociale media werd
gesproken over stille tochten en herdenkingen. Ook werd de vraag gesteld of het evenement
Trekkertrek, dat op Tweede Paasdag in Cothen zou plaatsvinden, afgelast moest worden. Er is
besloten dit evenement met aangepast programma door te laten gaan. Via sociale media kwam de
gemeente achter de organisator van een stille tocht. Hij is persoonlijk benaderd met de vraag of hij
zich realiseert wat het organiseren van zo’n tocht teweeg brengt. Aangezien het aantal deelnemers
moeilijk te voorspellen was, wist de gemeente niet of ze de openbare orde en veiligheid kon
waarborgen. In overleg met de moeder is er gezocht naar een alternatief waar verbondenheid niet
door locatie maar door moment ontstond. Iedereen die de broertjes wilde herdenken werd
opgeroepen op zondag 25 mei tussen 19:00 en 20:00 uur twee kaarsje te branden, waarmee de
verbinding werd gelegd met Wereldlichtjesdag. Daarnaast werden in verschillende gemeenten
condoleanceregisters geopend.
Na de begrafenis nam de media-aandacht af. De media brachten weer ander nieuws en ook actoren
als het Openbaar Ministerie, politie, Defensie en de gemeenten pakten hun dagelijkse
werkzaamheden weer op. De initiatiefneemster van de burgerzoekacties wilde een afsluitende
bijeenkomst houden. Ze heeft contact opgenomen met de gemeente. Ook nu was de mening van de
gemeente dat dit een burgerinitiatief moest blijven en daar waar mogelijk enkel een faciliterende rol
kon vervullen. De bijeenkomst heeft niet meer plaatsgevonden.
M. Langerak I Onderzoeksrapport
40
Belangrijk in de herstelfase is de nazorg voor betrokkenen. Voor de familie en in organisaties als
Defensie en politie is dit geregeld. De gemeenten hebben in hun organisatie geen nazorg voor
personeel geregeld.
Zoals in de operationalisering staat beschreven, behoort evalueren ook tot de herstelfase.
Verschillende actoren hebben intern geëvalueerd. Aangezien evalueren een belangrijk onderdeel van
dit onderzoek is, zal dit in een aparte paragraaf, bij de onderzoeksresultaten met betrekking tot good
practice onder 2.3, beschreven worden.
2.2.4 Tussenconclusie crisismanagement
Uit bovenstaande kan de vormgeving van het crisismanagement als volgt worden samengevat:
Preparatie: Actoren als het Openbaar Ministerie, politie, gemeenten Zeist en gemeente Utrechtse
Heuvelrug waren in basis voorbereid op vermissingen en maatschappelijke onrust. Deze actoren
hebben hier opleidingen en training voor en algemene protocollen en draaiboeken. Maar op deze
specifieke situatie, burgerzoekacties van deze omvang, was men niet voorbereid. De
initiatiefneemster van de burgerzoekacties was in het geheel niet voorbereid op de organisatie
daarvan.
Repressie: Tussen het Openbaar Ministerie, politie en gemeenten is een duidelijke taakverdeling tot
stand gekomen waarbij onderling intensief contact is gehouden. Het Openbaar Ministerie en politie
waren verantwoordelijk voor het opsporingsonderzoek. De gemeenten waren verantwoordelijk voor
de zorg en welzijn van inwoners en beheren van maatschappelijke onrust. De initiatiefnemers van de
burgerzoekacties waren verantwoordelijk voor de organisatie daarvan, waarbij de gemeente een
faciliterende rol had. Deze afspraken waren vanuit de gemeente en politie met de initiatiefnemers
gemaakt. In de praktijk bleek ondanks deze afspraken toch onduidelijkheid te bestaan over elkaars
taken.
De politie werkte vanuit een SGBO-structuur en de gemeenten vanuit kleine kernteams. Er werd
vooral gewerkt vanuit bestaande basisstructuren, gecombineerd met ‘professioneel improviseren’.
Iedere actor was verantwoordelijk voor de communicatie over zijn eigen traject, waarbij onderlinge
afstemming gezocht werd. De druk van (sociale) media heeft op sommige gebieden invloed gehad op
het crisismanagement. Gemeenten en politie hebben vooral geprobeerd verbinding met de
maatschappij te zoeken. Er werd veel gebruik gemaakt van ‘mediawatching’, waarop de
communicatie werd afgestemd. De belangrijkste afwegingen en/of dilemma’s die zich voor hebben
gedaan tijdens het crisismanagement voor gemeenten en politie zijn de vraagstukken; hoe gaan we
om met de burgerzoekacties, hoever gaan we met ze mee en hoelang gaan we ermee door? Deze
vraagstukken kennen vooral een ethische dimensie met mogelijke verstrekkende gevolgen die onder
tijdsdruk genomen moesten worden.
Herstel: Door de toevallige vondst is een einde aan de vermissing en aan de burgerzoekacties
gekomen. In de herstelfase heeft gemeente Zeist de regie gehad. Zij hebben zich in deze fase vooral
bezig gehouden met de begrafenis en met een binnen de kaders van openbare orde en veiligheid
passende manier van collectieve herdenking. Door de vondst is er, zonder grote bemoeienis van de
overheid, een einde gekomen aan de maatschappelijke onrust en heeft de crisissituatie zich
grotendeels teruggekeerd naar de “normale” situatie.
M. Langerak I Onderzoeksrapport
41
De drie fasen van de veiligheidsketen die het crisismanagement vormen en beschreven staan in de
operationalisering van dit onderzoek, kunnen als volgt geïntegreerd worden in het vlinderdasmodel:
De preparatiefase van de veiligheidsketen valt in het vlinderdasmodel onder beheren van gevaren.
In dit model is de vermissing de ongewenste vrijzetting, ofwel de kritische gebeurtenis. Het
daadwerkelijk bestrijden van dit incident, de repressiefase, valt onder het beperken van gevolgen.
Na de vondst wordt er overgegaan op de herstelfase, wat in dit model ook onder het beperken van
gevolgen valt. Het vlinderdasmodel eindigt bij de gevolgen. Het crisismanagement eindigt hier niet.
De herstelfase van het crisismanagement eindigt wanneer de ‘normale’ situatie teruggekeerd is.
In hoeverre er een good practice is afgeleid uit de crisisontwikkelingen en het crisismanagement van
deze vermissingszaak wordt in de volgende paragraaf beschreven.
2.3 Onderzoeksresultaten met betrekking tot good practice In de vorige twee paragraven zijn de onderzoeksresultaten beschreven die betrekking hebben gehad
op de crisisontwikkelingen en het crisismanagement.
Vaak zijn er uit casus, zowel uit de crisisontwikkelingen als het crisismanagement, lessen te leren en
een good practice af te leiden. In dit onderzoek is, naar aanleiding van de derde deelvraag,
onderzocht in hoeverre een good practice is afgeleid uit de crisisontwikkelingen en het
crisismanagement in de vermissingszaak van Ruben en Julian uit Zeist in mei 2013.
In de operationalisering van dit onderzoek staat beschreven dat good practice is onder te verdelen in
twee dimensies:
Cognitieve lessen, beschreven in paragraaf 2.3.1
Adaptieve lessen, beschreven in paragraaf 2.3.1
Er is sprake van cognitieve lessen als er een verandering van kennisinzichten wordt opgedaan. Als
deze kennisinzichten leiden tot het veranderen van handelingswijzen is er tevens sprake van
adaptieve lessen. (Schepers, 2008, p. 17-18)
Per indicator zal begonnen worden met een korte theoretische beschrijving welke vervolgens
toegepast wordt op de situatie zoals die zich na de vermissing in de praktijk heeft voorgedaan.
M. Langerak I Onderzoeksrapport
42
2.3.1 Cognitief leren
Verandering van kennis kan ontstaan door het opdoen van nieuwe inzichten en het doen van
aanbevelingen voor verbetering. Cognitief leren is te herkennen aan een verandering van inzichten
en doctrines, opstellen van rapporten waardoor causale verbanden kunnen worden gelegd en het
formuleren van lessen en aanbevelingen.
Gemeenten Zeist en Utrechtse Heuvelrug
Gemeente Zeist heeft een evaluatierapport opgesteld om te leren van de opgedane ervaringen en
aanbevelingen te formuleren voor de eigen en andere gemeenten. Uit dit evaluatierapport en het
interview met de crisiscoördinator blijkt dat de vier belangrijkste leerpunten betrekking hebben op;
gebruik van draaiboeken, kracht en kwetsbaarheid van het werken met een klein kernteam, alert zijn
op interne nazorg en het omgaan met burgerinitiatieven. Over deze vier punten vertelt de
crisiscoördinator: “Het is goed om zonder protocol te werken, maar het is ook goed om te beseffen
dat er vanuit de crisisbeheersing draaiboeken liggen. Dat klinkt tegenstrijdig, maar zo is het wel. Je
moet het als ruggensteun gebruiken. Later in het proces hebben we gemerkt dat de witte kolom een
rol kan vervullen in de nazorg op de basisschool. Op het moment dat we de draaiboeken gevolgd
hadden, waren we daar eerder op aangesloten geweest. Maar als we dat gedaan hadden waren we
wel in het harnas van een draaiboek terecht gekomen.”
“De kracht van een klein kernteam van vier mensen, tegelijkertijd kwetsbaarheid dat ze drie weken
24/7 gewerkt hebben. Absolute voorwaarden is dat de achterban ook steun levert en dat heeft niet
iedereen natuurlijk. Dat is persoonsafhankelijk dus wees daar alert op.”
“Wees alert op de nazorg, ook voor mensen in de crisisorganisatie. Bij de politie is dat beter geregeld
dan bij de gemeente, omdat men het fenomeen onvoldoende kent. Wat wij hebben gedaan is op de
dag van de begrafenis met de achterban bij de burgemeester zitten pimpelen en ervaringen gedeeld.”
In het evaluatierapport wordt ingegaan op burgerinitiatieven: “Burgerinitiatieven zoals de zoekacties,
zijn geen overheidsverantwoordelijkheid en zijn ook niet tegen te houden. Het is mooi dat ze
plaatsvinden. Het is wel belangrijk deze initiatieven te monitoren en mee te nemen in de
beeldvorming. Ingrijpen moet niet verder gaan dan bijsturen indien nodig. Zorg ook dat je in goed
contact staat met de initiatiefnemers. Neem ze mee in de dilemma’s, de risico’s en de zorgpunten.”
(Van den Berg, Luijten en Reenen, 2014)
Gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft na afloop een evaluatiebijeenkomst gehouden met de
locoburgemeester, de wijkchef, ambtenaar openbare orde en veiligheid en de initiatiefneemster van
de burgerzoekacties. Er is geen evaluatiedocument opgesteld. De ambtenaar openbare orde en
veiligheid: “De grootste les is geweest dat je door sociale media te maken krijgt met zulke grote
zoekacties en burgerinitiatieven en dat je daarin móét meebewegen, maar zonder jezelf en je eigen
standpunt te verliezen. Als gemeente moet je scherp zijn en je bij je taak houden. Ook als het langer
duurt en je geneigd bent met de initiatiefnemers mee te gaan. Maak daarnaast zoveel mogelijk
gebruik van bestaande crisisprocedures.” Daarbij noemt hij ook dat de organisatie misschien wat
strakker had gekund. “We hadden iets strakke de structuur kunnen wegzetten door af te spreken dat,
ondanks dat het geen GRIP is, er wel volgens die structuur gewerkt ging worden.” Door structuur aan
te brengen was er een scheiding ontstaan tussen operationeel en strategisch niveau en hadden de
afspraken op papier komen te staan. In deze casus is er niet opgeschaald naar GRIP (gecoördineerde
regionale incidentbestrijdings-procedure). De ambtenaar openbare orde en veiligheid vraagt zich af
waarom deze handelswijze niet veranderd kan worden: “Wat ik me wel afvraag is waarom is er geen
Grip mogelijk is bij een vermissingszaak met zulke maatschappelijke onrust.
M. Langerak I Onderzoeksrapport
43
Het was tenslotte gemeentegrensoverschrijdend en er moest veel geregeld worden. Bij een brand was
het wel GRIP 3 geweest. Uiteindelijk groeit zo’n incident als deze vermissing ook uit tot
maatschappelijke onrust, alleen is de start anders dan bijvoorbeeld een zedendelinquent in de wijk.”
Een ander leerpunt wat genoemd wordt in het interview is dat ook gemeente Utrechtse Heuvelrug in
zijn organisatie geen nazorg heeft geregeld, terwijl de gemeente in steeds meer heftige situaties
bemoeienis krijgt.
Politie
Ook de politie heeft het opsporingsonderzoek geëvalueerd. Uit interviews met verschillende
politieambtenaren komen een aantal evaluatiepunten naar voren. De algemeen commandant van
het opsporingsonderzoek noemt dat een belangrijk punt de bewustwording is van het feit dat er een
groot verschil is tussen een ‘blauw’ SGBO, wat gaat over een openbare orde kwestie, en een
‘justitieel’ SGBO, wat gaat over een opsporingsonderzoek. In het geval van een justitieel SGBO moet
de algemeen commandant verstand hebben van opsporing. Daarbij moeten de mensen uit het
‘blauw’ wat snappen van de opsporingen en moeten mensen van het TGO wat weten van het ‘blauw’
en verbinding zoeken met bijvoorbeeld de wijkagent. Daarnaast komt het bij dit soort zaken aan op
het netwerk. Hij zegt: “Je netwerk op orde hebben is cruciaal bij crisismanagement. Als je pas een
netwerk gaat opzetten ten tijden van crisis ben je eigenlijk al te laat.”
Hij deed ook het volgende inzicht op: “Het gaat om kennis, die kun je uit de theorie kan halen.
Daarnaast heb je voor zo’n klus, kunde en ervaring nodig, dat kun je niet uit een boekje halen dat haal
je uit de praktijk. En karakter, je moet het ook leuk vinden en gedrevenheid hebben om zo intensief
zo’n klus te draaien, je moet er toch tegenkunnen. Deze combi en uit het juiste hout gesneden zijn.”
Naar aanleiding van deze casus is er naar het proces van Amber Alert gekeken. De aanbeveling is om
er eerder een Amber Alert uit te geven.
Vanuit communicatie is de aanbeveling om eerder verbinding te zoeken met de maatschappij, maar
tegelijkertijd niet mee te gaan in de explosie en even rust te pakken om in een structuur te gaan
werken. De mediavoorlichter: “De mediadesk, waar alle berichten binnen komen, was een chaotische
zooi van hier tot Tokio. Ondanks dat we overspoeld werden met berichten hadden we gewoon even
een momentje rust moeten pakken. Dat half uurtje kan men best even wachten. Zo stonden alle
(live)media voor de deur en ging ik als eerste naar buiten. Ik werd gevraagd naar de leeftijden van de
broertjes, waar ik een verkeerd antwoord op gaf. Dus aan het begin gewoon even rust pakken en de
zaak goed inlezen en voorbereiden. Dat hadden we achteraf anders moeten aanpakken, maar door
de drukte hebben we dat niet gedaan.” Daarnaast is het belangrijk om zelf meer de regie te pakken in
de communicatie, voor zover dit mogelijk is. Meer (proces)informatie geven en reageren op
geruchten of onwaarheden. En tot slot, oog houden voor de menselijke factor. Vragen hoe iedereen
erbij zit.
Defensie
De Officier Veiligheidsregio van Defensie heeft naar aanleiding van deze casus het inzicht opgedaan
om de aanvraag van het mandaat algemener te formuleren. In dit geval kreeg Defensie toestemming
om te helpen bij de ‘zoektocht’. Door de vondst kwam een einde aan de zoektocht en daarmee ook
een einde aan het mandaat, maar het onderzoeksteam wilde graag gebruik blijven maken van de
analisten van Defensie om een analyse te maken van de situatie. Dit kan geregeld worden, maar
geeft opnieuw papierwerk. Wanneer er mandaat was gegeven voor het ‘helpen bij het
opsporingsonderzoek’, was dit niet nodig geweest.
M. Langerak I Onderzoeksrapport
44
Initiatiefneemster burgerzoekacties
De initiatiefneemster van de burgerzoekacties is ter afsluiting aanwezig geweest bij de
evaluatiebijeenkomst van gemeente Utrechtse Heuvelrug. In dit gesprek zijn er een aantal praktische
zaken besproken. Daarnaast heeft ze contact gehad met het Rode Kruis. Ze heeft geen
vervolgstappen ondernomen.
2.3.2 Handelingsleren
Cognitieve lessen kunnen leiden tot veranderen van handelswijzen. Handelingsleren is te herkennen
aan verschuiven van verantwoordelijkheden, veranderen van gedrag en vaardigheden en aanpassen
van doelstellingen, structuren, routines, regels en beleid.
Gemeenten Zeist en Utrechtse Heuvelrug
Uit het interview met de crisiscoördinator van gemeente Zeist blijkt dat door de decentralisatie van
de jeugdzorg alle gemeenten sinds 1 januari 2015 een sociaal calamiteitenplan moeten hebben.
“Jeugdzorg viel tijdens de vermissing onder de verantwoordelijkheid van een ander overheidsorgaan,
maar dat ligt nu bij ons. Op het moment dat dit speelt ben je als lokale overheid de pisang.”
De aanleiding voor het opstellen van een sociaal calamiteitenplan is niet de vermissing, maar de
decentralisatie van de jeugdzorg. Wel zit hier een samenloop van toevallige omstandigheden in.
De crisiscoördinator van gemeente Zeist vertelt: “De lessons learned vanuit dit proces vinden een plek
in het sociaal calamiteitenplan dat we nu aan het opstellen zijn, om in te kunnen spelen op incidenten
waar we mee geconfronteerd kunnen worden vanuit onze verantwoordelijkheid voor de jeugdzorg.
Deze evaluatie is dus input voor het sociaal calamiteitenplan.”
Hetzelfde is het geval bij de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Deze casus heeft niet geleid tot
opstellen van specifieke plannen of procedures, maar de ervaringen worden wel meegenomen bij de
ontwikkeling van het sociaal calamiteitenplan. De ambtenaar openbare orde en veiligheid van
gemeente Utrechtse Heuvelrug vertelt: “De gemeente Utrechtse Heuvelrug is niet naar aanleiding
van deze casus, maar in het algemeen bezig met het opstellen van het sociaal calamiteitenplan. Deze
casus sluit daar overigens wel volledig op aan. Ik had dan de routing gekozen die in dit plan
beschreven staat. De ervaringen uit deze casus worden meegenomen bij de ontwikkeling van dit
plan.” Daarnaast sluit deze casus en de ervaringen die hierin opgedaan zijn,
aan bij de omvorming van crisisbeheersing 2.0 en de beleidsplannen van de Veiligheidsregio.
De ambtenaar openbare orde en veiligheid: “Daarbij is wel steeds meer oog voor de inzet van
omstanders bij incidenten. Het denkbeeld dat de overheid weet wat goed is voor de mensen, die
gedachte is helemaal omgedraaid. Dat zie je met de transities in de jeugdzorg nu natuurlijk ook. Er
wordt veel meer gekeken wat mensen zelf kunnen. En dat is bij crisismanagement ook het geval. Dat
zit wel in de mindset van iedereen, maar heeft nog niet echt z’n vertaalslag gehad in draaiboeken
o.i.d. Maar dat is niet naar aanleiding van deze vermissingszaak, het is een maatschappelijke
beweging dat de overheid zich terug trekt en dat zie je ook op dit terrein.”
Politie
Uit interviews met verschillende politieambtenaren blijkt dat de evaluatie van de politie bij de
opsporing heeft geleid tot aanpassingen in checklists en protocollen. Een voorbeeld is voordat men
vraagt om het toesturen van camerabeelden, eerst het systeem ophoogt moet worden zodat er
genoeg capaciteit is voor het uploaden en verwerken van toegestuurd beeldmateriaal. Ook heeft
deze casus ervoor gezorgd dat een verandering op de afdeling communicatie sneller is doorgevoerd.
M. Langerak I Onderzoeksrapport
45
De mediavoorlichter: “Door de reorganisatie van de Nationale politie zat deze verandering er al aan
te komen, maar door de vermissing kwam de verandering hier in het ‘Utrechtse’ in een
stroomversnelling. Bij mij op de afdeling communicatie hebben we nu een ECCT, eenheid
crisiscommunicatieteam. Deze eenheid werkt in een bepaalde structuur waarbij het team
aangestuurd wordt door een teamleider. De structuur bestaat uit een aantal groepen die
verantwoordelijk zijn voor verschillende thema’s en producten moeten aanleveren bij de teamleider.
Zo is er een groep woordvoering die een woordvoerderslijn maken, bedenken wat we wel en niet
kunnen zeggen en Q’s en A’s opstellen. Daarnaast zijn er adviseurs, redactie, webcare en mediawatch
die zoekstreams maken, zodat het wat makkelijker en soepeler loopt als het morgen weer gebeurd.”
Uit het interview met de Officier Veiligheidsregio blijkt dat deze casus heeft gezorgd voor een
verandering van gedrag en vaardigheden. Door het inzicht wat is opgedaan in deze casus, zal de
aanvraag van het mandaat voortaan algemener geformuleerd worden, wat meer ruimte geeft aan
het praktisch optreden.
Initiatiefneemster burgerzoekacties
Uit het interview met de initiatiefneemster van de burgerzoekacties blijkt dat de evaluatie niet heeft
geleid tot handelingsleren. Het is bij deze evaluatie gebleven en ze geeft verder geen vervolg aan
haar rol die ze heeft ingenomen bij zoekacties in deze vermissingszaak. De initiatiefneemster heeft
nog één maal contact gehad met het Rode Kruis, maar dit heeft niet geleid tot veranderen van
handelswijzen.
Wel is het Twitteraccount @JulianRubenNL, wat is opgericht door een spontaan particulier initiatief,
overgegaan in Stichting ZoekJeMee. Dit Twitteraccount voorziet in real-time informatie en roept de
hulp van burgers op daar waar nodig, in overleg met de hulpdiensten. De Stichting biedt hulp en
ondersteuning bij de rol die sociale media kunnen innemen bij vermissingen. (ZoekJeMee, 2015)
2.3.3 Tussenconclusie good practice Bij gemeente Zeist, gemeente Utrechtse Heuvelrug, de politie en Defensie is good practice afgeleid
uit de crisisontwikkelingen en het crisismanagement van de vermissingszaak.
Bij gemeente Zeist en gemeente Utrechtse Heuvelrug zijn ervaringen en inzichten opgedaan in deze
casus, meegenomen in het sociaal calamiteitenplan wat al in ontwikkeling was.
Bij de politie hebben ervaringen en inzichten geleid tot kleine aanpassingen in checklists en
protocollen. Daarnaast is er naar aanleiding van deze casus een verandering op de afdeling
communicatie sneller doorgevoerd. Door deze verandering zal er bij een volgend incident waarbij
(sociale) media een belangrijke rol spelen, gewerkt gaan worden in de structuur van een
crisiscommunicatieteam.
Bij de Officier Veiligheidsregio van Defensie heeft deze casus geleidt tot verandering van
vaardigheden en gedrag. Hij zal voortaan de aanvraag van het mandaat algemener formuleren.
De initiatiefneemster van de burgerzoekacties heeft deelgenomen aan de evaluatie van de gemeente
Utrechtse Heuvelrug, wat voor haar niet tot handelingsleren geleid heeft. Uit het interview blijkt dat
dat dit voor haar een eenmalige acties is geweest en ze hier geen vervolgstappen in wil ondernemen.
M. Langerak I Onderzoeksrapport
46
3. Conclusie
In het vorige hoofdstuk is bij iedere deelvraag de informatie afkomstig uit de analyse van de
onderzoeksgegevens beschreven. Op basis van deze informatie zal in dit hoofdstuk de conclusie
geschreven worden waarin de hoofdvraag van dit onderzoek beantwoord wordt.
De hoofdvraag van dit onderzoek:
• Welke context en dilemma’s speelden een rol bij de vermissing van Ruben en Julian uit Zeist
in mei 2013 en welke lessen voor crisismanagement kunnen hieruit geleerd worden?
De conclusie is opgebouwd uit de drie centrale begrippen van de hoofdvraag:
Context
Dilemma’s
Lessen
De begrippen uit de deelvragen zijn afgeleid uit de begrippen van de hoofdvraag.
Door onderzoek te doen naar de crisisontwikkelingen in de vermissingszaak (deelvraag één),
is onderzocht hoe de context een rol heeft gespeeld in de vermissingszaak. Zoals in de
operationalisering is beschreven bestaat de context uit een aantal factoren die vallen onder
crisisontwikkelingen.
Door onderzoek te doen naar het crisismanagement in de vermissingszaak (deelvraag twee),
is onderzocht of dilemma’s een rol hebben gespeeld in de vermissingszaak. Het maken van
operationele of bestuurlijke afwegingen is onderdeel van de repressiefase van het crisismanagement.
Zoals in de operationalisering is beschreven, zijn dilemma’s afwegingen die gemaakt moeten worden,
waarbij gekozen moet worden uit twee kwaden.
Door onderzoek te doen naar hoeverre er een good practice is afgeleid uit de crisisontwikkelingen en
het crisismanagement (deelvraag drie), is onderzocht welke lessen voor crisismanagement hieruit
geleerd kunnen worden. In de operationalisering is beschreven dat good practice bestaat uit
cognitief leren en handelingsleren. Door deze twee manieren van leren kunnen uit de context en
dilemma’s lessen voor crisismanagement geleerd worden.
Eindconclusie
De mini-crisis die omschreven wordt als de vermissing van Ruben en Julian uit Zeist in mei 2013 en
die maatschappelijke onrust in de vorm van burgerzoekactie met zich meebracht, wordt gevormd
door zijn context. Een belangrijke contextfactor die een grote rol gespeeld heeft in deze mini-crisis en
in de maatschappelijke onrust die tot uiting kwam in de burgerzoekacties, is de mediagevoeligheid
van de gebeurtenis. Door de verwijtbaarheid, relevantie en mediageniekheid heeft deze gebeurtenis
een hoge mediagevoeligheid wat de belangrijkste reden is geweest achter de maatschappelijke
onrust, wat zich uitte in een groot aantal drukbezochte burgerzoekacties. Andere belangrijke
contextfactoren zijn de lange vermissingsperiode en het grote potentiele zoekgebied. Onder andere
de lange vermissingsperiode met daarin een aantal vrije dagen en mooi weer, zorgde er samen met
het grote potentiele zoekgebied voor dat veel burgerzoekacties plaatsgevonden hebben.
M. Langerak I Onderzoeksrapport
47
De mediageniekheid, de lange vermissingsperiode en het grote potentiële zoekgebied zorgde ervoor
dat veel mensen zich geneigd voelden om te helpen zoeken en dit ook deden. Daarnaast is de vondst
een belangrijke contextfactor in deze vermissingszaak. Deze toevallige gebeurtenis heeft ervoor
gezorgd dat er zonder veel ingrijpen van de overheid een logisch en ongeforceerd einde kwam aan
het onderzoek, de burgerzoekacties en daarmee aan de maatschappelijke onrust.
De context van de vermissingszaak heeft ervoor gezorgd dat de lokale overheid een aantal
afwegingen heeft moeten maken. In een enkel geval is zo’n afweging ook een dilemma te noemen,
omdat men moest kiezen tussen twee kwaden. Een dilemma wat zich in deze vermissingszaak aan de
lokale overheid heeft voorgedaan was de vraag hoe gemeente en politie om moesten gaan met de
burgerzoekacties. De overheid vroeg zich af in hoeverre deze zoekacties wenselijk en verantwoord
waren, terwijl men zich tegelijkertijd afvroeg in hoeverre het verstandig en mogelijk is om deze
burgerinitiatieven tegen te gaan. Gezien vanuit het oogpunt van het onderzoeksteam waren de
burgerzoekacties verre van wenselijk. Men was bang voor het vernietigen van sporen. Daarnaast was
de vraag of de gemeente de openbare orde en veiligheid kon garanderen en vond men het niet
verantwoord om burgers te laten zoeken naar (het stoffelijk overschot van) de broertjes. Anderzijds
zou het tegen gaan of verbieden van dit burgerinitiatief praktisch niet uitvoerbaar zijn en veel
negatieve maatschappelijke onrust als gevolg hebben. Het zoeken naar een passend
handelingsperspectief voor dit dilemma koste tijd en zorgde voor vertraging in het proces.
Toen burgers in grote getale deelnamen aan de burgerzoekacties, ontstonden er twee andere
afwegingen waar de overheid mee geconfronteerd werd. Omdat er bij deze afwegingen niet direct
sprake was van het kiezen tussen twee kwaden, is het begrip dilemma te zwaar voor deze
afwegingen. De afwegingen van de lokale overheid bestonden uit de vraagstukken hoever ze mee
konden gaan met de ideeën van de organisatoren van de burgerzoekacties en hoelang ze ermee door
konden gaan. De initiatiefnemers dienden steeds meer verzoeken bij de gemeente in, van duikrobots
tot het inzetten van straaljagers. De gemeente wilde graag op goede voet blijven met de
initiatiefnemers, maar kon tegelijkertijd niet in alles met ze meegaan. Ook vroeg de burgerzoekacties
en het opsporingsonderzoek veel capaciteit van de lokale gemeente en politie. Hier zou op een
bepaald moment een einde aan moeten komen, echter zou het stoppen met het
opsporingsonderzoek voordat de broertjes gevonden zijn maatschappelijk gevoelig liggen.
Van de context en dilemma’s of afwegingen uit deze vermissingszaak kunnen een aantal lessen voor
crisismanagement geleerd worden:
- Burgerzoekacties zijn niet tegen te houden
Het is praktisch gezien niet mogelijk om het grote zoekgebied af te zetten zodat burgers het gebied
niet kunnen betreden. Daarnaast zal men zich sterk moeten afvragen of het wenselijk is om als
overheid negatief tegenover deze burgerinitiatieven te staan.
- Zoek de verbinding
Aangezien het tegengaan van burgerzoekacties geen optie is, is het effectiever verbinding
te zoeken met de initiatiefnemers. Door als lokale overheid verbinding te maken met de
initiatiefnemers kan geprobeerd worden de zoekacties in goede banen te leiden.
M. Langerak I Onderzoeksrapport
48
- Creëer een vertrouwensband
Om een goede samenwerking mogelijk te maken is het belangrijk een vertrouwensband te creëren
met de initiatiefnemers, waardoor tevens begrip ontstaat voor bepaalde besluiten of onmacht van
de overheid. Als de groep participerende burgers geen vertrouwen heeft in de overheid, kan dit
nadelige gevolgen hebben voor de crisisontwikkelingen en het crisismanagement.
- Maak een duidelijke rolverdeling
Voor een goede organisatie van de burgerzoekacties is het belangrijk dat de rollen en daarbij
behorende taken en verantwoordelijkheden tussen de organisator, gemeente en
politie duidelijk zijn. Deze afspraken dienen te worden vastgelegd.
In deze vermissingszaak is een duidelijke samenhang te zien tussen de context van de crisis, de
dilemma’s en afwegingen die zich tijdens het crisismanagement hebben voorgedaan en de lessen die
daaruit geleerd kunnen worden.
De belangrijkste contextfactoren; hoge mediagevoeligheid, lange vermissingsperiode met daarin een
aantal vrije dagen en mooi weer en het grote potentiële zoekgebied, veroorzaakten een dilemma
waarmee de overheid tijdens het crisismanagement geconfronteerd werd. De contextfactoren waren
de oorzaak voor maatschappelijke onrust in de vorm van massale burgerzoekacties en deze
burgerzoekacties resulteerde vervolgens in een dilemma voor de lokale overheid. Daarnaast bracht
dit dilemma een aantal afwegingen teweeg. Zowel uit de contextfactoren als uit de dilemma’s en
afwegingen die ontstaan zijn uit de context van de mini-crisis, zijn de hierboven geformuleerde
lessen voor crisismanagement te leren.
Conceptueel model
Deze samenhang komt overeen met de samenhang die te zien is in het conceptueel model van dit
onderzoek. In dit model staat weergegeven dat de crisisontwikkelingen leiden tot crisismanagement
en dat zowel uit de crisisontwikkelingen als uit het crisismanagement good practice af te leiden is.
M. Langerak I Onderzoeksrapport
49
Het conceptuele model in relatie tot de onderzoeksresultaten: De crisisontwikkelingen waaronder de
contextfactoren hoge mediagevoeligheid, lange vermissingsperiode en groot potentieel zoekgebied
vallen, hebben geleid tot het dilemma over de burgerzoekacties. Dilemma’s en afwegingen vallen
onder de organisatie van de repressiefase van het crisismanagement. Zowel de crisisontwikkelingen
als het crisismanagement hebben geleid tot good practice, waar door cognitief leren en
handelingsleren, lessen voor crisismanagement te formuleren zijn.
Bij het opstellen van dit model is geen rekening gehouden met het feit dat de mediagevoeligheid van
een gebeurtenis een belangrijke contextfactor is. Dat mediagevoeligheid van een gebeurtenis een
belangrijke contextfactor is, is gebleken bij het uitwerken van de onderzoeksresultaten van het
literatuuronderzoek en de interviews. In het conceptueel model is onder crisisontwikkelingen de
indicator mediagevoeligheid toegevoegd als één van de contextfactoren.
Gedurende dit onderzoek werd het mogelijk om bij het beschrijven van de onderzoeksresultaten
invulling te geven aan het conceptueel model. Op basis van dit onderzoek blijkt dat het conceptueel
model met de toevoeging van mediagevoeligheid als een contextfactor, toereikend is geweest.
Samenvatting
In deze conclusie is beschreven op basis van de onderzoeksresultaten uit het vorige hoofdstuk, welke
context en dilemma’s een rol speelden bij de vermissing van Ruben en Julian uit Zeist in mei 2013 en
welke lessen voor crisismanagement hieruit geleerd kunnen worden.
Er is gebleken dat het begrip ‘dilemma’ in veel gevallen een te zwaar begrip is voor de vraagstukken
die zich in deze mini-crisis hebben voorgedaan. Op slechts een enkel dilemma na, zijn de
vraagstukken in deze mini-crisis beter te omschrijven als ‘afwegingen’ die gemaakt moesten worden.
Daarnaast is er een duidelijke samenhang gebleken tussen de context van de mini-crisis, dilemma’s
en/of afwegingen die zich hierin hebben voorgedaan en lessen die uit deze mini-crisis geleerd
kunnen worden. Op basis van deze conclusie zullen in het volgende hoofdstuk aanbevelingen
geformuleerd worden.
M. Langerak I Onderzoeksrapport
50
4. Aanbevelingen
In dit hoofdstuk zullen naar aanleiding van de conclusie, aanbevelingen geformuleerd worden.
Deze aanbevelingen zijn gebaseerd op de drie centrale begrippen van de hoofdvraag;
context, dilemma’s en lessen.
Aangezien dit onderzoek over crisismanagement gaat en de overheid daar een belangrijke rol in
heeft, zullen de aanbevelingen gericht zijn op de lokale overheidsinstanties.
Context
Of het nu gaat om de mediageniekheid van een gebeurtenis, de weersomstandigheden op dat
moment of een toevallige gebeurtenis als de vondst in deze casus, de overheid heeft vaak weinig tot
geen directe invloed op een groot gedeelte van de crisiscontext en –ontwikkelingen. Met betrekking
tot de context van de crisis kan de volgende aanbeveling gegeven worden:
- Sluit het crisismanagement aan op de crisiscontext en -ontwikkelingen
Een aanbeveling voor de contextfactoren van een crisis is om deze te erkennen en hierin mee te
bewegen. Negeer deze factoren niet, maar handel naar de omstandigheden die zich voordoen. Het is
van belang het crisismanagement aan te laten sluiten op de crisiscontext en –ontwikkelingen. Het
negeren van deze factoren kan in veel gevallen voor negatieve gevolgen zorgen. Deze factoren
kunnen niet genegeerd worden. De overheid zal door middel van het crisismanagement op deze
factoren moeten inspelen. Een voorbeeld is de media-aandacht voor een gebeurtenis. Veel media-
aandacht voor een gebeurtenis is vaak een gegeven waar de overheid weinig directe invloed op
heeft. Zo ook in deze vermissingszaak. Het is belangrijk om de grote media-aandacht te erkennen en
het crisismanagent erop aan te sluiten. Het negeren van deze contextfactor kan juist voor negatieve
gevolgen zorgen. Zoals eerder is aangehaald, vertelt de wijkchef hier in zijn interview over: “Het is
belangrijk de pers te woord te staan. Als je niets zegt, gaan ze vissen. Als je gewoon zegt hoe de vlag
ervoor staat ben je open, transparant en duidelijk en word je serieus genomen.”
Dilemma’s
Een dilemma in deze vermissingszaak was de vraag hoe politie en gemeente om moesten gaan met
de burgerzoekacties. Hier kunnen de volgende aanbevelingen voor gegeven worden:
- Durf los te laten
Als overheid moet je niet altijd overal over willen gaan en de regie in willen pakken. Soms is het juist
goed om dingen los te durven laten. Door als overheid de organisatie van de burgerzoekacties los te
laten, komt bij veel burgers de zelfredzaamheid boven. De wijkchef verwoordt dit in zijn interview:
“Ik heb van deze casus geleerd om het als overheid ook eens los te kunnen laten. Niet overal maar
over willen gaan en in alles de regie willen hebben. Dat is natuurlijk van oudsher zo gegroeid en dat is
ook hartstikke goed, maar dat maakt het wel erg lastig voor politiemensen om los te laten. Overal
over willen gaan is iets wat in ons zit. En je zie ook dat als de overheid het loslaat en je die mensen
ruimte, verantwoordelijkheid en vertrouwen geeft, er de leukste dingen gebeuren. Je kan ze natuurlijk
wel verantwoording laten afleggen, maar wel de ruimte geven. Ze zijn niet allemaal achterlijk.
Ja de sufferds daar gelaten, maar die heb je overal. Als je de burger er vanaf het begin af aan bij
betrekt en ze serieus neemt, dan werken ze ook veel prettiger mee. En dan merk je ook dat als je het
als overheid loslaat, de mensen het oppakken. Die zelfredzaamheid die is er echt.”
M. Langerak I Onderzoeksrapport
51
Deze aanbeveling sluit tevens aan bij de laatste ontwikkelingen op het gebied van crisisbeheersing
2.0. De ambtenaar openbare orde en veiligheid van gemeente Utrechtse Heuvelrug vertelt hierover
in zijn interview: “Er heeft een omvorming plaatsgevonden in de crisisbeheersing. Crisisbeheersing
2.0, waarbij steeds meer oog is voor de inzet van burgers. Het denken dat de overheid weet wat goed
is voor mensen, die gedachte is helemaal omgedraaid. Er wordt veel meer gekeken naar wat mensen
zelf kunnen. Als je kijkt naar de afgelopen 10-20 jaar werden de crisisprocessen bijna nooit gebruikt.
Dat komt omdat mensen slimmer en zelfredzamer zijn dan de overheid misschien dacht. Mensen
regelen veel meer dingen zelf.”
Doordat de overheid afstand hield van de organisatie van burgerzoekacties en dit aan anderen
overliet, was een bijkomend effect dat de animo vanzelf afnam. Als de zoekacties door de overheid
geregeld wordt, kan dit een aantrekkende werking hebben. Daarnaast zorgde het loslaten voor een
spreiding van de burgerzoekacties, waardoor het beter te reguleren werd. Burgers bedachten zelf
wat een relevant zoekgebied zou kunnen zijn. Uiteraard in verbinding met de politie, zodat ze niet
het onderzoeksteam zouden belemmeren.
- Laat het Rode Kruis de ‘lead’ nemen
Niet de lokale overheid als gemeente of politie, maar het Rode Kruis zou de lead kunnen nemen bij
burgerinitiatieven zoals de (organisatie van) burgerzoekacties. Het Rode Kruis heeft het initiatief
genomen tot het opzetten van een netwerk van hulpbereide mensen onder de naam ‘Ready2Help’.
Het netwerk van hulpbereide mensen is ter aanvulling op de noodhulp van de reguliere hulpdiensten
als de ambulance, brandweer, politie en getrainde Rode Kruis-vrijwilligers. Burgers die in actie willen
komen bij een ramp of crisis kunnen zich hiervoor aanmelden en ondersteuning bieden bij
werkzaamheden die de gevolgen van een ramp of crisis kunnen beperken. Te denken valt aan
praktische hulp als zandzakken vullen, opvang en vervoer van mensen of als tolk optreden. (Rode
Kruis, 2015) Naar de effectiviteit van de inzet van het Rode Kruis en ‘Ready2Help’ zal een
vervolgonderzoek gedaan kunnen worden.
- Maak gebruik van basisstructuur in combinatie met ‘professioneel improviseren’
De structuur die gemeente en politie gebruiken tijdens een crisis voorziet deze actoren vaak van een
goede basis. Als deze basisstructuren gecombineerd worden met ‘professioneel improviseren’,
volstaat dat in crises als deze. Specifieke structuren of draaiboeken zijn overbodig. Iedere situatie zal
in een aantal opzichten toch weer verschillend zijn van deze vermissingszaak.
- Stel beleid vast over burgerzoekacties
In deze vermissingszaak moest de lokale overheid op het moment ze geconfronteerd werden met
burgerzoekacties nog bedenken en overleggen over hoe men hiermee om moest gaan. Dit koste tijd
wat voor vertraging in het proces zorgde.
Het voorbereiden op hoe je als lokale overheid omgaat met dergelijke initiatieven behoort tot de
preventiefase van het crisismanagement. Hoe de lokale overheid om kan of moet gaan met
burgerzoekacties kan vastgelegd worden in een algemeen beleidsstuk. Bovenstaande aanbevelingen
kunnen hierin opgenomen worden. Dit voorkomt dat de lokale overheid zich erover moeten beraden
op het moment ze geconfronteerd worden met burgerzoekacties.
Door hier een beleidsstuk over vastgesteld te hebben, is er weer een dilemma minder om druk mee
te zijn tijdens het crisismanagement. Hierdoor kunnen burgers direct en op een juiste manier
benaderd worden wat verwarring voorkomt en tijdswinst oplevert.
M. Langerak I Onderzoeksrapport
52
Lessen
Uit het onderzoek naar deze casus zijn een aantal lessen geformuleerd. Een belangrijke les die uit
deze vermissingszaak geleerd kan worden is dat burgerzoekacties niet tegen te houden zijn. Echter
had de afdeling opsporing hier een andere mening over. De volgende aanbeveling wordt gegeven:
- Verklein de kloof tussen ‘grijs’ en ‘blauw’
In de conclusie staat beschreven dat burgerzoekacties niet zijn tegen te houden. Uit het onderzoek
blijkt dat door verschillende belangen de opsporing (grijs) hier een andere perceptie over had dan
het wijkteam (blauw) en de gemeente. Door de kloof te verkleinen tussen ‘grijs’ en ‘blauw’ zal de
opsporing meer ‘feeling’ krijgen met openbare orde. Hierdoor ontstaat meer begrip en een
gezamenlijk gevoel van urgentie, wat draagvlak creëert en weerstand en vertraging voorkomt.
Tot slot
Zoals in de inleiding al beschreven staat, hebben er zich al veel crises voorgedaan en gaan er nog vele
volgen. Dat crises nooit helemaal voorkomen kunnen worden, is een gegeven feit. Wat men wel kan
proberen is door effectief en efficiënt crisismanagement de gevolgen van crises beperken. Door het
leren van crises, kan bijgedragen worden aan een effectiever en efficiënter crisismanagement.
Met dit onderzoek en deze aanbevelingen is geprobeerd om hier een steentje aan bij te dragen.
M. Langerak I Onderzoeksrapport
53
Literatuurlijst
Ale, B. (2009). Risicoanalyse. In: E.R. Muller, U. Rosenthal, I. Helsloot, E.R.G. van Dijkman (red.). Crisis. Studies over crisis en
crisisbeheersing. Deventer: Kluwer.
Berg, J. van den, Luijten, N., Reenen, W. van (2014). Het hart gevolgd zonder het hoofd te verliezen. Evaluatie vermissing
broertjes. Onbekend.
Bos, J.G.H., Jong, W. (2009). Crisiscommunicatie. In: E.R. Muller, U. Rosenthal, I. Helsloot, E.R.G. van Dijkman (red.). Crisis.
Studies over crisis en crisisbeheersing. Deventer: Kluwer.
Broek, M. van den (2014). Dynamische oordeelsvorming. Zeist: Uitgeverij Christofoor.
Buijs, E.J. (2005). Organisatieontwikkeling en & organisatieleren door drie crises. Onbekend.
Dekker, I., Boersma, P. (2012). Handreiking communicatie bij maatschappelijke onrust na geweldsincidenten.
Leiden: De Bink Leiden.
Dijkman, E. van, Duin, M. van (2011). Organisatie van rampenbestrijding in veiligheidsregio’s. In: W. Stol, C. Tielenburg, W.
Rodenhuis, S. Pleysier, J. Timmer (red.). Basisboek integrale veiligheid (2e ed.). Den Haag: Boom Lemma uitgevers.
Duin, M. van (2011). Rampen en andere crises. In: W. Stol, C. Tielenburg, W. Rodenhuis, S. Pleysier, J. Timmer (red.).
Basisboek integrale veiligheid (2e ed.). Den Haag: Boom Lemma uitgevers.
Duin, M. van, Tops, P., Wijkhuijs, V., Adang, O., Kop, N. (2012). Lessen in crisisbeheersing. Dilemma’s uit het schietdrama in
Alphen aan den Rijn. Den Haag: Boom Lemma uitgevers.
Duin, M. van, Wijkhuijs, V., Jong, W. (red.) (2013). Lessen uit crisis en mini-crisis 2012. Den Haag: Boon Lemma uitgevers.
Duin, M. van, Wijkhuijs, V. (2014). Lessen uit crises en mini-crises 2013. Den Haag: Boom Lemma uitgevers.
Hart, P. ‘t, Hufen J.A.M., Duin, M.J. van (1988). De lerende Overheid: grenzen van een modieuze metafoor, Beleid en
Maatschappij 2, 83-102. (Onbekend).
Helsloot, I., Jong, W., Ruitenberg, A.G.W., Verhaar, M.P., Muller, E.R. (2004). Veiligheidsmanagement en crisisbeheersing in
het hoger onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek. Den Haag: COT Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement.
Helsloot, I. (2009). Brandweer en crisisbeheersing. In: E.R. Muller, U. Rosenthal, I. Helsloot, E.R.G. van Dijkman (red.). Crisis.
Studies over crisis en crisisbeheersing. Deventer: Kluwer.
Hogeschool Utrecht, (onbekend). RAAK – Publiek aanvraag. Onbekend.
Infopuntveiligheid (2014). Crisistypen. Opgehaald op 28 november 2014 van
http://www.infopuntveiligheid.nl/Infopuntdocumenten/Risicoprofiel%20bijlage%206%20onderbouwing%20crisistypen%20
en%20incidenttypen.pdf.
Jong, W., Dückers, M., Holsappel, J. (2014). De vermissing van de broertjes Ruben en Julian.
In: M. van Duin, V. Wijkhuijs (red.). Lessen uit crises en mini-crises 2013. Den Haag: Boom Lemma uitgevers.
Krom, A.J. (2001). Oefenen in crisismanagement. Een onderzoek naar trainingsmethodieken voor een gemeentelijk
beleidsteam en de wijze waarop daar in Noord-Holland gebruik van wordt gemaakt. Alkmaar: onbekend.
Lombaert, P., Brabander, A., de (2006) Sociologie 1. Berchem: De boeck.
M. Langerak I Onderzoeksrapport
54
Meer, H. van der (2006). Rampen en ongevallen: Leermomenten voor de overheid? Onbekend.
Muller, E.R., Rosenthal, U., Helsloot, I., Dijkman, E.R.G., van (red.) (2009). Crisis. Studies over crisis en crisisbeheersing.
Deventer: Kluwer.
NCTV (2014). Crisisbeheersing, lessen en voorbeelden. Opgehaald op 11 februari 2015 van
https://www.nctv.nl/onderwerpen/crisisbeheersing/crisiscommunicatie/lessen-voorbeelden/.
Noijen, M. (2010). Structureel verschillend. Een onderzoek naar de organisatiestructuur van crisisbeheersing in Amsterdam.
Onbekend.
Pelders, E. (2009). Urgentie is meetbaar. In: Real Estate; met het oog op de crisis, 67. Opgehaald op 14 april 2014
van http://atosborne.com/media/files/urgentie-is-meetbaar-rem67.pdf.
Rode Kruis (2015). Ready2Help. Opgehaald op 24 april 2015 van http://www.rodekruis.nl/hulp-in-nederland/noodhulp-in-
nederland/ready2help.
Rosenthal, U. (2009). Crisis en crisismanagement. In: E.R. Muller, U. Rosenthal, I. Helsloot, E.R.G. van Dijkman (red.). Crisis.
Studies over crisis en crisisbeheersing. Deventer: Kluwer.
Schepers, A. (2008). Drie jaar later… Een onderzoek naar de lessen die Tbs-inrichtingen trokken uit de Schipholbrand.
(Onbekend).
Verhoeven, N. (2011). Wat is onderzoek? Den Haag: Boom Lemma uitgevers.
Vranken, J., Henderickx, E. (2001). Het speelveld en de spelregels, een inleiding tot de sociologie. Leuven: Acco.
ZoekJeMee (2015). Stichting ZoekJeMee. Opgehaald op 21 april 2015 van https://zoekjemee.nl/.
Zwaard, W., Koning, E. de (2011). Modellen voor veiligheidsprofessionals. (2e ed.). Nieuwerkerk aan den IJssel: Gelling
Publishing.
M. Langerak I Onderzoeksrapport
55
Bijlage 1 – Respondenten en topiclist interviews
Interviews
Zeist, 4 juni 2014; Mevr. N. Waasdorp en S. Stuurman, communicatieadviseur gemeente Zeist.
Zeist, 19 maart 2015; Dhr. Y. Hoekstra, crisiscoördinator gemeente Zeist.
Doorn, 19 maart 2015; Mevr. W. van de Bovenkamp, initiatiefneemster burgerzoekacties.
Utrecht, 23 maart 2015; Dhr. B. Jens, mediavoorlichter politie Midden-Nederland.
Utrecht, 26 maart 2015; Dhr. P. Kerkhoffs, Officier Veiligheidsregio Defensie.
Doorn, 27 maart 2015; Dhr. M. Simons, ambtenaar OOV, gemeente Utrechtse Heuvelrug.
Doorn, 27 maart 2015; Dhr. T. Verhoef, voormalig locoburgemeester, gemeente Utrechtse Heuvelrug.
Utrecht, 30 maart 2015; Dhr. H. Bril, hoofd regionale recherche politie Midden-Nederland.
Utrecht, 1 april 2015; Dhr. W. van de Vliert, voormalig wijkchef MALD politie Midden-Nederland.
Topiclist interviews
1. Crisisontwikkelingen
- Gebeurtenis: Bedreigend karakter, onzekerheden, gevoel van urgentie.
- Context: Tijd, locatie, weersomstandigheden, andere gebeurtenissen op dat moment,
mediagevoeligheid.
- Actoren: (Interacties tussen) betrokken spelers.
4 grondcategorieën sociaal handelen; doelrationeel, waarderationeel, affectief, traditioneel.
5 basisvormen interactie; uitwisseling, samenwerking, conflict, conformiteit, macht.
2. Crisismanagement
- Preparatie: Het opstellen van plannen en procedures, het opleiden van personeel, etc.
- Repressie: Daadwerkelijke bestrijding van incidenten, toepassen van maatregelen, gericht op
stabilisering van de gevolgen daarvan.
Organisatie: (De)centralisatie besluitvorming, (in)formeel, adviseurs, coördinatie,
multidisciplinaire samenwerking, reductie / eliminatie van dreiging,
handelingen, (operationele en bestuurlijke) afwegingen/dilemma’s.
Informatie, communicatie: Informatieoverload en –tekort (intern, extern), onvolledige
informatie, geruchten, media en mediatisering, tijdsdruk.
- Herstel: Hetgeen nodig is om zo snel mogelijk de gevolgen te beperken en in de ‘normale’
situatie en verhoudingen terug te keren (continuering van de zorg, verantwoording
afleggen).
3. Good Practice
Beschrijvingen van hoe praktijkproblemen, gerelateerd aan de werksituatie van een beroepsgroep, zijn
aangepakt, welke oplossingen zijn bedacht en hoe de werkwijze nog verbeterd kan worden (evaluatie ter
verbetering van crisismanagement).
- Cognitieve leren: Lessen formuleren, aanbevelingen formuleren
Causale verbanden achterhalen, veranderen van inzichten en visie.
- Handelingsleren: Verschuiving van verantwoordelijkheden
Veranderen van doelen en structuren, van routines en regels
Veranderen van vaardigheden, veranderen van gedrag.
Doorverwijzing (naar personen of informatie)?