If only: de leereffecten van nadenken over hoe het beter kan …...In de situatie van Jan kan een...

55
212 I Academiejaar 2015 – 2016 Tweedesemesterexamenperiode If only: de leereffecten van nadenken over hoe het beter kan na gefaald te hebben op een taak Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad van Master of Science in de Psychologie, afstudeerrichting: Bedrijfspsychologie en Personeelsbeleid Promotor: Frederik Anseel Begeleider: Saar Van Lysebetten 01103515 Melanie Mestdagh

Transcript of If only: de leereffecten van nadenken over hoe het beter kan …...In de situatie van Jan kan een...

Page 1: If only: de leereffecten van nadenken over hoe het beter kan …...In de situatie van Jan kan een upward action counterfactual zijn: ‘Als ik dat bedrijf kennis had laten maken met

212#I

##

Academiejaar 2015 – 2016

Tweedesemesterexamenperiode

If only: de leereffecten van nadenken over hoe het

beter kan na gefaald te hebben op een taak

Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad van Master of Science in de Psychologie, afstudeerrichting: Bedrijfspsychologie en Personeelsbeleid

Promotor: Frederik Anseel

Begeleider: Saar Van Lysebetten

01103515

Melanie Mestdagh

#

Page 2: If only: de leereffecten van nadenken over hoe het beter kan …...In de situatie van Jan kan een upward action counterfactual zijn: ‘Als ik dat bedrijf kennis had laten maken met

II#

Ondergetekende, Melanie Mestdagh geeft toelating tot het raadplegen van de scriptie door

derden.

Melanie Mestdagh

!!!!# #

Page 3: If only: de leereffecten van nadenken over hoe het beter kan …...In de situatie van Jan kan een upward action counterfactual zijn: ‘Als ik dat bedrijf kennis had laten maken met

212#I

Voorwoord

Met heel veel trots kan ik mijn vijf jaar aan de Faculteit Psychologie en Pedagogische

Wetenschappen afsluiten met het voorleggen van deze masterproef. Hoewel deze heel wat

stressaanvallen en korte nachten met zich mee bracht, ben ik ongelofelijk tevreden met het

resultaat. Uiteraard had ik dit niet tot een goed einde kunnen brengen zonder de hulp van een

heleboel mensen. Ik zou dan ook graag van de gelegenheid gebruik willen maken om hen via

deze weg te bedanken.

Eerst en vooral een grote dankjewel aan mijn twee begeleiders voor hun interessante

inzichten, hopen motivatie en geduld. Veel dank aan Bernd Carette, die me gedurende mijn

eerste master met raad en daad bijstond en heel wat interesse in me opwekte wat betreft het

toegewezen onderwerp. Bedankt ook, Saar Van Lysebetten, voor de constructieve feedback en

begeleiding tijdens het schrijven van deze thesis gedurende mijn tweede master.

Bedankt aan de 306 goede zielen die twintig minuten van hun tijd vrijmaakten om deel

te nemen aan mijn experiment. Een speciale dank hierbij gaat naar mijn zus, Stephanie, die me

hielp bij het overtuigen van vrienden, kennissen en onbekenden om hun steentje bij te dragen

aan dit onderzoek. Mede dankzij haar heb ik in een recordtempo het minimumaantal

proefpersonen ruimschoots overschreden.

Tot slot richt ik me graag tot mijn lieve familie, vrienden en vriendinnen die oprecht (of

niet oprecht) interesse toonden in mijn onderzoeksthema rond contrafeitelijke gedachten.

Honderdduizendmaal dank voor jullie morele steun en de ontelbare duwtjes in mijn rug.

Melanie Mestdagh

Page 4: If only: de leereffecten van nadenken over hoe het beter kan …...In de situatie van Jan kan een upward action counterfactual zijn: ‘Als ik dat bedrijf kennis had laten maken met

II#

Abstract

Deze studie onderzoekt de relatie tussen verscheidene soorten opwaartse contrafeitelijke

reflectie en prestatieverbetering. Meer specifiek wordt er nagegaan of er differentiële effecten

worden waargenomen van enerzijds upward action counterfactuals en anderzijds upward

emotion counterfactuals op prestaties. Daarnaast wordt ook onderzocht of deze effecten worden

gemodereerd door emotionele stabiliteit en wordt negatief affect als mediator in beschouwing

genomen.

Om bovenstaande relaties te onderzoeken, wordt er gebruik gemaakt van een online

experimenteel opzet, met een pre- en postprestatiemeting. De proefpersonen worden at random

toegewezen aan één van de drie condities: upward action counterfactuals, upward emotion

counterfactuals en een controleconditie. Er wordt met andere woorden gebruik gemaakt van een

3x2 experimenteel design, waarin conditie de tussen-subject variabele vormt en prestaties de

binnen-subject variabele. In totaal namen 306 personen deel aan het onderzoek, waarvan de

resultaten van 246 deelnemers in rekening worden gebracht voor verdere analyses.

Uit de resultaten blijkt dat er wel degelijk een verschil is in prestatieverbetering

naargelang de manier waarop men opwaarts contrafeitelijk reflecteert. Er wordt een significant

positief effect gevonden van upward action counterfactuals op prestaties. Zoals voorspeld

leiden deze upward action counterfactuals tot meer adaptieve resultaten dan upward emotion

counterfactuals. Daarnaast wordt er een significant hoofdeffect gevonden van emotionele

stabiliteit die niet in lijn is met de vooropgestelde hypothese. Er wordt geen significant

interactie-effect gevonden van emotionele stabiliteit en geen significant effect van negatief

affect als mediator. Deze twee laatstgenoemde resultaten zijn eveneens niet conform met de

vooropgestelde hypotheses.

De bevindingen suggereren dat de manier waarop men opwaartse contrafeitelijke

gedachten genereert, een impact kan hebben op prestaties. Wanneer men werknemers aanzet om

vaker upward action counterfactuals te formuleren, zal dit de prestaties op de werkvloer positief

beïnvloeden.

Deze studie is waardevol omdat het construct ‘opwaarts contrafeitelijk denken’ in de

literatuur nog nooit eerder werd opgesplitst. Door een onderscheid te maken tussen upward

action counterfactuals enerzijds en upward emotion counterfactuals anderzijds, worden effecten

gevonden die in het verleden nog niet onderzocht en beschreven zijn.

II # #

Page 5: If only: de leereffecten van nadenken over hoe het beter kan …...In de situatie van Jan kan een upward action counterfactual zijn: ‘Als ik dat bedrijf kennis had laten maken met

212#I

Inhoudsopgave##Voorwoord II

Abstract II

Lijst met Tabellen V

Lijst met Figuren V

Inleiding 1

Literatuurstudie 3 Leren via Reflectie 3

Wat is reflectie? 3 Belang van reflectie voor leren. 3 Contrafeitelijke reflectie als specifieke vorm van reflectie. 4

Contrafeitelijk Reflectie 4 Wat is contrafeitelijke reflectie? 4 Opwaartse versus neerwaartse contrafeitelijke reflectie. 5 Gevolgen van opwaartse contrafeitelijke reflectie. 6

Inhoud-neutraal pad. 6 Inhoud-specifiek pad. 7 Het ene pad verkiezen boven het andere? 8 Upward emotion counterfactuals versus upward action counterfactuals. 9 De modererende rol van emotionele stabiliteit. 10 De mediërende rol van negatief affect. 12

Samenvattend Overzicht en Onderzoeksmodel 15

Methode 15 Opzet!en!Procedure 15 Participanten 16 Materiaal 16

Reflectie. 17

Upward action counterfactuals. 16 Upward emotion counterfactuals. 16 Controlegroep. 17 Persoonlijkheid: IPIP 50. 18 Positief en Negatief Affectschaal (PANAS). 18

III

Page 6: If only: de leereffecten van nadenken over hoe het beter kan …...In de situatie van Jan kan een upward action counterfactual zijn: ‘Als ik dat bedrijf kennis had laten maken met

IV#

Demografische -en controlevariabelen. 18

Analyses 19

Resultaten 19 Beschrijvende Gegevens en Pearson Correlaties 19 Hypotheses toetsen 22

Discussie 32

Algemene Bevindingen 32 Limitaties 38 Suggesties voor Toekomstig Onderzoek 38 Theoretische en Praktische Implicaties 40

Conclusie 41

Referentielijst 42

Page 7: If only: de leereffecten van nadenken over hoe het beter kan …...In de situatie van Jan kan een upward action counterfactual zijn: ‘Als ik dat bedrijf kennis had laten maken met

V#

Lijst met tabellen

#Tabel 1: Beschrijvende gegevens en correlatiecoëfficiënten. 21

Tabel 2: Creativiteitsscore en standaarddeviaties per conditie voor taak 1 en 2. 22

Tabel 3: Contrastcoëfficiënten. 23

Tabel 4: Statistische toets van de vooropgestelde contrasten. 23

Tabel 5: Resultaten van Moderatie Analyse 1 in PROCESS. 26

Tabel 6: Conditionele effecten van UACFTs op prestatieverbetering bij verschillende

waarden van emotionele stabiliteit.

26

Tabel 7: Resultaten van Moderatie Analyse 2 in PROCESS. 28

Tabel 8: Conditionele effecten van UECFTs op prestatieverbetering bij verschillende

waarden van emotionele stabiliteit.

29

Tabel 9: Resultaten van Moderatie Analyse 3 in PROCESS. 30

Tabel 10: Conditionele effecten van UCFTs op prestatieverbetering bij verschillende

waarden van emotionele stabiliteit.

31

#

Lijst met figuren

Figuur 1: Het onderzoeksmodel. 15

Figuur 2: Effect van soort reflectie op prestaties op creativiteitstaak 1 en

creativiteitstaak 2.

25

Figuur 3: Effect van emotionele stabiliteit op de relatie tussen action counterfactuals

en prestatieverbetering.

27

Figuur 4: Effect van emotionele stabiliteit op de relatie tussen emotion

counterfactuals en prestatieverbetering.

29

Figuur 5: Effect van emotionele stabiliteit op de relatie tussen upward action en

emotion counterfactuals en prestatieverbetering.

31

### #

Page 8: If only: de leereffecten van nadenken over hoe het beter kan …...In de situatie van Jan kan een upward action counterfactual zijn: ‘Als ik dat bedrijf kennis had laten maken met

1#

Wat als ik een andere keuze had gemaakt? Wat als ik een andere richting was

uitgegaan? Wat als ik dat probleem op een andere manier had opgelost? Wat als ik die deadline

niet over het hoofd had gezien? Iedereen heeft ongetwijfeld al te maken gekregen met dergelijke

wat-als gedachten. Net zoals iedereen hoogstwaarschijnlijk al spijt heeft gehad van gemaakte

keuzes. Misschien hadden andere studies beter bij je gepast, had je met wat extra inspanning die

klant toch kunnen overtuigen of had je die promotie wel gekregen bij het halen van je deadline.

Dergelijke gedachten over alternatieven van ons eigen verleden, over hoe het er anders

had kunnen uitzien, worden contrafeitelijke gedachten genoemd. Alternatieven voor het

verleden bedenken is een natuurlijke tendens wanneer men probeert uit te zoeken waarom zaken

op een bepaalde manier gelopen zijn (Sanna & Turley, 1996). Contrafeitelijke gedachten zijn

gedachten over hoe dingen beter of slechter hadden kunnen lopen. Er wordt over respectievelijk

opwaartse en neerwaartse contrafeitelijke gedachten gesproken (Epstude & Roese, 2008). Het

verschil tussen beide wordt verder uitgelegd in de literatuurstudie. In deze masterproef zal de

focus liggen op opwaartse contrafeitelijke gedachten.

Contrafeitelijke gedachten zijn een belangrijke vorm van reflectie waar men ook op de

werkvloer mee te maken krijgt. Anseel, Lievens & Schollaert (2009) vonden dat prestaties

binnen organisaties verbeteren wanneer feedback samengaat met reflectie van gefaalde

ervaringen. Wanneer individuen falen bij een taak, bij het halen van een deadline of bij het

behalen van bepaalde quota, kan de typische wat-als gedachte opduiken. Verscheidene studies

tonen reeds aan dat opwaartse contrafeitelijke gedachten wel degelijk een positief effect hebben

op prestaties, doordat mensen toekomstige taken kunnen voorbereiden aan de hand van de

mentale representatie die ze zich vormen (Kray, Galinsky, & Markman, 2009; Markman,

McMullen, Elizaga, & Mizoguchi, 2006; Morris & Moore, 2000). Op die manier vermijdt men

dat dezelfde fouten gemaakt worden (Pham & Taylor, 1999). Een studie door Markman et al.

(2006) toonde aan dat dergelijke gedachten ook de taakpersistentie verhogen, waarbij

taakpersistentie gerelateerd is aan taakprestatie.

Hoewel ieder individu contrafeitelijke gedachten genereert, is er een verschil in hoe ze

tot dergelijke gedachten komen en bijgevolg in de manier waarop deze gedachten de

toekomstige prestaties beïnvloeden. Opwaarts contrafeitelijk denken opsplitsen in twee sub-

constructen helpt om de invloed van prestaties beter te begrijpen. Wanneer opwaartse

contrafeitelijke gedachten worden geformuleerd, kan er nagedacht worden over hoe men zich

zou voelen indien zich een betere situatie zou voordoen. In deze masterproef wordt dit benoemd

als upward emotion counterfactuals (UECFT). Hier wordt gefocust op de uitkomst, meer

bepaald over welke gevoelens verwacht worden bij een ingebeelde positievere uitkomst.

Wanneer salesmanager Jan bijvoorbeeld een bedrijf niet kan overtuigen van zijn product, kan

Page 9: If only: de leereffecten van nadenken over hoe het beter kan …...In de situatie van Jan kan een upward action counterfactual zijn: ‘Als ik dat bedrijf kennis had laten maken met

2#

Jan nadenken over hoe hij zich zou voelen wanneer hij die klant wel te pakken had gekregen.

‘Als ik die klant had kunnen overtuigen, zou ik ongelofelijk trots zijn geweest’ is bijgevolg een

voorbeeld van een upward emotion counterfactual. Daarnaast kan er ook worden nagedacht

over wat men had kunnen doen om tot een betere situatie te komen. Hiervoor wordt de term

upward action counterfactual (UACFT) gebruikt. In tegenstelling tot de upward emotion

counterfactuals ligt de focus hier op de acties die men moet ondernemen opdat er zich een

gunstigere situatie zou voordoen. In de situatie van Jan kan een upward action counterfactual

zijn: ‘Als ik dat bedrijf kennis had laten maken met onze andere producten, had ik het misschien

wel kunnen overtuigen’. Hoewel beide soorten een vorm zijn van opwaartse contrafeitelijke

gedachten, wordt verwacht dat de effecten verschillend zullen zijn. Organisaties kunnen zo hun

werknemers stimuleren om te reflecteren op de meest adaptieve wijze en op die manier

prestaties verbeteren.

Er worden 3 doelstellingen onderscheiden in deze masterproef. Om de invloed op

prestaties beter te begrijpen, wordt opwaarts contrafeitelijk denken onderverdeeld in twee sub-

constructen. Deze masterproef gaat het effect na van enerzijds upward emotion counterfactuals

en anderzijds upward action counterfactuals op prestaties. Dit vormt meteen de eerste

doelstelling. De tweede doelstelling van deze masterproef is nagaan of de effecten van upward

counterfactuals op prestaties gemodereerd worden door persoonlijkheid. Hierbij zal gefocust

worden op de persoonlijkheidstrek ‘emotionele stabiliteit’. Verwacht wordt dat dergelijke

effecten minder gunstig zijn bij neurotische mensen, aangezien negatieve emoties sneller de

bovenhand zullen nemen en prestaties hierdoor op een negatieve manier worden beïnvloed. Als

derde en laatste doelstelling wordt het mediërend effect nagegaan van negatief affect op de

relatie tussen opwaarts contrafeitelijk denken en prestaties. Er wordt verwacht dat UECFT’s en

UACFT’s op een verschillende manier leiden tot negatief affect, wat op zijn beurt de prestaties

op een variërende wijze zal beïnvloeden.

Page 10: If only: de leereffecten van nadenken over hoe het beter kan …...In de situatie van Jan kan een upward action counterfactual zijn: ‘Als ik dat bedrijf kennis had laten maken met

3#

Literatuurstudie

Leren via reflectie

Wat is reflectie?

Reflectie wordt door Daudelin (zoals geciteerd in Seibert, 1999) beschreven als een

proces waarbij personen een stap achteruitzetten om persistent en zorgvuldig na te denken over

zichzelf. Nieuwe ideeën worden opgenomen binnen persoonlijke kennisstructuren en worden,

gerelateerd met andere ervaringen en kennisvormen, geëvalueerd (Gray, 2007). Reflectie is een

cognitief proces waarbij een persoon zich bewuster wordt van zijn of haar persoonlijke

ervaringen, waardoor ze in staat zijn om uit deze mentale representaties te leren (Anseel,

Lievens, & Schollaert, 2009).

Belang van reflectie voor leren.

Leren zal vaak pas succesvol zijn na actieve reflectie van prestaties uit het verleden

(Ellis & Davidi, 2005; Kray, Galinsky & Markman, 2009). Via reflectie worden mensen

aangemoedigd om bewust na te denken over gebeurtenissen waardoor er een leerervaring tot

stand komt (Mclean & Thorne, 2003). Systematische reflectie is een leerprocedure waarbij het

gedrag uitgebreid wordt geanalyseerd en componenten die bijdragen tot prestaties worden

geëvalueerd. Het bestaat uit drie functies: (1) zelfverklaring, (2) dataverificatie en (3) feedback.

Zelfverklaring is een actief proces waarbij individuen hun gedrag analyseren en op zoek gaan

naar verklaringen voor bepaalde uitkomsten. Reflectie zal het meest effectief zijn wanneer

interne en specifieke verklaringen toegeschreven worden aan successen en mislukkingen, omdat

er zo meer verantwoordelijkheid wordt genomen voor gedrag uit het verleden. Dit is in lijn met

traditionele attributietheorieën die veronderstellen dat mensen het meeste leren wanneer ze in

staat zijn om mislukkingen toe te schrijven aan persoonlijke factoren. Ten tweede is

dataverificatie het proces waarbij men te maken krijgt met een ander perspectief van dezelfde

gegevens. Dit maakt het mogelijk om beschikbare informatie te valideren voordat personen hun

mentale modellen aanpassen. Een ander perspectief kan op een effectieve manier ontwikkeld

worden door persoonlijke acties te vergelijken met gelijkaardige acties binnen een andere

setting of situatie. Als laatste functie worden er twee soorten feedback onderscheiden die van

toepassing zijn tijdens een systematisch reflectieproces. Het eerste type gaat om een evaluatie

van de uitkomst, wat een succes of mislukking inhoudt. Zonder deze uitkomstfeedback, zou

reflectie niet gericht zijn op een bepaald doel en daardoor aan effectiviteit verliezen. Daarnaast

wordt er ook procesfeedback voorzien, waarbij de focus ligt op het verbeteren van het

taakproces. De combinatie van deze drie functies heeft een motiverend, cognitief en

gedragsmatig effect. Systematische reflectie leidt namelijk tot een grotere bereidheid en

Page 11: If only: de leereffecten van nadenken over hoe het beter kan …...In de situatie van Jan kan een upward action counterfactual zijn: ‘Als ik dat bedrijf kennis had laten maken met

4#

bekwaamheid om te leren uit vroegere ervaringen en zelfs tot gedragsveranderingen (Anseel,

Lievens, & Schollaert, 2009; Ellis, Carrette, Anseel, & Lievens, 2014; Ellis, Ellis & Davidi,

2005; Mendel, & Nir, 2006; Weiner, 2000). Door systematische reflectie worden individuen in

staat gesteld om te leren uit zowel successen als mislukkingen (Ellis, Carette, Anseel, &

Lievens, 2014). Bewustzijn wordt hierbij als een belangrijke schakel beschouwd tussen reflectie

en leren. Reflectie zal pas effecten met zich meebrengen wanneer er bewust wordt nagedacht

over het verleden (De Brigard & Giovanello, 2012). Ook Baumeister en Masicampo (2010)

beweren dat er geen leren tot stand kan komen zonder bewustzijn.

Contrafeitelijke reflectie als specifieke vorm van reflectie.

Contrafeitelijk denken is een belangrijke, universele vorm van reflectie die zich

ontwikkelt na de leeftijd van twee jaar (Epstude & Roese, 2008). Deze vorm van reflectie legt

de nadruk op hoe persoonlijke acties geleid zouden kunnen hebben tot het verwezenlijken van

persoonlijke doelen (Smallman & Roese, 2008). Meer specifiek kan contrafeitelijke reflectie

gesitueerd worden binnen de dataverificatie, waarbij de feitelijke uitkomst wordt vergeleken

met alternatieven die beter of slechter zijn. Aan de hand van contrafeitelijke reflectie worden

mentale modellen opgebouwd waarvan gebruik zal worden gemaakt bij toekomstige taken

(Ellis, Carette, Anseel, & Lievens, 2014).

Contrafeitelijk reflectie

Wat is contrafeitelijke reflectie? Contrafeitelijke gedachten zijn gedachten over hoe het anders had kunnen lopen,

gedachten over alternatieven van bepaalde gebeurtenissen, acties of toestanden uit het verleden

(Byrne, 2007; Epstude & Roese, 2008). Contrafeitelijke reflectie neemt vaak de vorm aan van

een als-dan bewering, waarbij het antecedent (‘als’) verband houdt met een actie en het

consequent (‘dan’) met een mogelijke uitkomst van deze actie (vb. ‘Als ik die deadline niet

gemist had, was ik die belangrijke klant niet kwijtgespeeld’) (Epstude & Roese, 2008;

Markman, Gavanski, Sherman, & McMullen, 1993). Het spiegelen van de realiteit aan

hypothetische opties vult een groot deel van onze tijd en is bovendien essentieel om cognitief en

sociaal goed te functioneren (Summerville & Roese, 2008). Contrafeitelijk denken is immers

sterk gerelateerd aan de coördinatie en regulatie van doelgericht gedrag en legt vooral de nadruk

op persoonlijke doelen, ambities en wensen (Smallman & Roese, 2008). Verschillende onderzoekers vonden bewijs dat contrafeitelijke gedachten geactiveerd

worden door negatieve uitkomsten (Smallman & Roese, 2009). Na bijvoorbeeld het kwijtspelen

Page 12: If only: de leereffecten van nadenken over hoe het beter kan …...In de situatie van Jan kan een upward action counterfactual zijn: ‘Als ik dat bedrijf kennis had laten maken met

5#

van een klant, het krijgen van negatieve feedback of het slecht scoren op een taak is de kans

groot dat personen contrafeitelijk reflecteren (Sanna & Turley, 1996).

Opwaartse versus neerwaartse contrafeitelijke reflectie.

Contrafeitelijke gedachten zijn vaak evaluatief en specifiëren alternatieven die beter of

slechter zijn dan de werkelijke gang van zaken. Je kan reflecteren over betere en slechtere

alternatieven van de huidige werkelijkheid, wat respectievelijk opwaarts en neerwaarts

contrafeitelijk denken wordt genoemd (Markman, Gavanski, Sherman, & McMullen, 1993;

Markman & McMullen, 2003). Neerwaartse contrafeitelijke gedachten komen vaak voor in de vorm van ‘at least’. ‘Ik

ben een klant verloren, maar ik ben tenminste mijn baan niet kwijt', is een voorbeeld van een

downward counterfactual. Er wordt een alternatief bedacht dat slechter is dan de huidige

situatie, namelijk het verliezen van de huidige job. Deze counterfactuals zorgen ervoor dat

mensen zich beter gaan voelen (Galinsky, Seide, Kim & Medvex, 2002; Markman, Gavanski,

Sherman, & McMullen, 1993). Mensen die dergelijke gedachten genereren zullen zich wel

comfortabeler voelen, maar zullen niet of minder nadenken over alternatieve strategieën die in

de toekomst gebruikt kunnen worden (Markman, Gavanski, Sherman & McMullen, 1993).

Opwaartse contrafeitelijke gedachten worden door Markman, Gavanski, Sherman en

McMullen (1993) gedefinieerd als gedachten die een verbetering vormen ten opzichte van de

huidige situatie. Wanneer opwaartse contrafeitelijke gedachten worden gegenereerd, gebeurt dit

vaak in de ‘if-only’-vorm. Een voorbeeld van een upward counterfactual kan zijn: ‘als ik die

klant niet had verloren, had ik zeker die promotie te pakken gekregen’. Door na te denken over

mogelijk betere strategieën kunnen mensen leren en zich voorbereiden op de toekomst. Zo

kunnen toekomstige uitkomsten worden verbeterd. Deze gedachten zullen ons in tegenstelling

tot neerwaartse counterfactuals slechter doen voelen en leiden tot negatieve emoties (Epstude &

Roese, 2011; Mandel, 2003; Roese, 1994; Zeelenberg & Pieters, 2007). Ondanks de emotionele

kost die opwaarts contrafeitelijk denken op korte termijn met zich meebrengt, creëert het

nieuwe oplossingen en kennis, wat gedragsveranderingen motiveert. Op lange termijn zullen

individuen hun kansen zien toenemen en zullen negatieve emoties plaats maken voor positieve

(Obodaru, 2012; Altobello, Nasco & Marsch, 1999).

Een onderscheid tussen opwaartse en neerwaartse contrafeitelijke gedachten kan

verduidelijkt worden aan de hand van een studie van Meddvec, Madey & Gilovich (1995)

tijdens de Olympische zomerspelen van 1992. Deze onderzoekers merkten op dat de winnaars

van een bronzen medaille de neiging hadden om tevredener te zijn over hun prestatie dan zij die

een tweede plaats haalden. Dit kan volgens deze onderzoekers verklaard worden door de soort

Page 13: If only: de leereffecten van nadenken over hoe het beter kan …...In de situatie van Jan kan een upward action counterfactual zijn: ‘Als ik dat bedrijf kennis had laten maken met

6#

contrafeitelijke gedachten die deze sporters genereerden. Voor personen met een zilveren

medaille is de meest voor de hand liggende counterfactual de gouden medaille. Zij formuleren

dus eerder opwaartse counterfactuals. Diegene die een derde plaats hebben gehaald zullen

daarentegen neerwaarts contrafeitelijk denken. Zij zullen hun situatie sneller vergelijken met het

idee dat ze geen podiumplaats behaald konden hebben, waardoor ze uiteindelijk tevredener

lijken dan hun concurrent met een zilveren medaille.

Samenvattend kan gesteld worden dat beide vormen van contrafeitelijke gedachten

voordelen kunnen opleveren voor het individu. Door upward counterfactuals word je

voorbereid op de toekomst, maar duiken er gevoelens op van ontevredenheid. Bij downward

counterfactuals wordt het tegenovergestelde patroon teruggevonden: individuen ondervinden

satisfactie, maar blijven onvoorbereid op toekomstige gebeurtenissen (Markman, Gavanski,

Sherman & McMullen, 1993).

In deze masterproef ligt de focus op het verbeteren van taakprestaties en zullen enkel

upward counterfactuals als antecedent worden beschouwd.

Gevolgen van opwaartse contrafeitelijke reflectie. Opwaartse contrafeiten kunnen beschouwd worden als een ideaal waarmee individuen

de situatie vergelijken. Ze hebben gunstige gevolgen op cognitieve, affectieve en gedragsmatige

elementen en kunnen via twee paden ons gedrag beïnvloeden (Epstude & Roese, 2008;

Petrocelli & Sherman, 2010). Enerzijds via een inhoud-specifiek pad waarbij specifieke

informatie ons gedrag beïnvloedt door gedragsintenties en anderzijds via een inhoud-neutraal

pad waarop indirecte effecten inspelen zoals negatief affect en motivatie (Epstude & Roese,

2008). Het proces van opwaartse contrafeitelijke reflectie kan bovendien verduidelijkt worden

door het in verband te brengen met de zelfdiscrepantietheorie van Higgins (1987). Een

samenspel van bovenstaande constructen maakt het mogelijk een duidelijk en volledig beeld te

schetsen over de processen onderliggend aan contrafeitelijk denken.

Inhoud-neutraal pad.

Bij het inhoud-neutraal pad is de wijze waarop informatie behandeld wordt van belang.

Bij dit pad wordt een algemene informatieverwerkingsstijl geactiveerd waardoor

gedragsverandering ontstaat. Het beschouwen van alternatieven op zich lokt via het inhoud-

neutraal pad als het ware niet-gerelateerde gedragsveranderingen uit, waardoor gedrag

beïnvloed wordt, onafhankelijk van de contrafeitelijke context (Epstude & Roese, 2008).

Onafhankelijk van de betekenis van het contrafeit, zal gedrag gewijzigd worden via

affectieve en motiverende processen. Wanneer ‘de huidige realiteit’ of ‘het huidige zelf’

Page 14: If only: de leereffecten van nadenken over hoe het beter kan …...In de situatie van Jan kan een upward action counterfactual zijn: ‘Als ik dat bedrijf kennis had laten maken met

7#

vergeleken wordt met een beter alternatief zal dit negatieve emoties genereren zoals spijt,

schaamte, teleurstelling en verdriet (Zeelenberg & Pieters, 2007; Mandel, 2003, Roese, 1994,

Epstude & Roese, 2011; Obodaru, 2012). Het negatief affect dat opgeroepen wordt door de

counterfactuals zorgt voor een discrepantie tussen de huidige en de ideale toestand. Deze

discrepantie vergroot de motivatie om het gedrag te veranderen. Wanneer een mislukking

bijvoorbeeld negatieve gevoelens bij iemand opwekt, zal die persoon graag een tandje bijsteken

om op toekomstige taken wel te presteren. Via dit pad kunnen contrafeitelijke gedachten binnen

een bepaald domein dus een invloed hebben op gedrag binnen een ander domein (Epstude &

Roese, 2008; Markman & McMullen 2003; Markman, McMullen, & Elizaga, 2008; McMullen

& Markman, 2000). ‘Als ik mijn baas had kunnen overtuigen van mijn goed werk, had ik die

promotie kunnen krijgen’ is een voorbeeld van een counterfactual die gedragsveranderingen zal

veroorzaken onafhankelijk van de situatie waarop de counterfactual betrekking heeft. Hoewel

het geen specifieke gedragsveranderingen inhoudt, zal de persoon die dergelijke counterfactual

genereert actie ondernemen om in de toekomst die promotie toch te krijgen.

De zelf-discrepantietheorie van Higgins (1987) kan dit helpen verklaren. Wanneer het

‘huidige zelf’ (i.e., de representatie van kenmerken waarvan geloofd wordt dat men deze

kenmerken bezit) vergeleken wordt met ‘het gewenste zelf’ (i.e., de representatie van

kenmerken die men wil bezitten), zorgt dit, volgens deze theorie, voor een discrepantie tussen

de twee zelven, wat tot negatief affect leidt. Vanuit deze theorie kan contrafeitelijk denken

verklaard worden. Door opwaarts contrafeitelijk denken zal er immers een discrepantie ontstaan

tussen de huidige situatie (waarin ‘het huidige zelf’ een rol speelt) en de gewenste situatie

(waarin ‘het gewenste zelf’ naar voor komt). Het gewenste of alternatieve zelf kan hier

beschouwd worden als een contrafeit. Door de negatieve emoties die deze discrepantie teweeg

brengt zullen individuen deze kloof zo snel mogelijk proberen dichten aan de hand van

gedragsveranderingen (Higgins, 1987; Obodaru, 2012).

Inhoud-specifiek pad.

Via het inhoud-specifiek pad daarentegen wordt relevant gedrag gevormd via

gedragsintenties die betrekking hebben op het gedrag dat geformuleerd wordt door de

contrafeitelijke gedachte zelf. Dit proces bestaat uit drie stappen: (1) contrafeitelijk denken

wordt geactiveerd door een probleem, (2) contrafeitelijk denken activeert een gedragsintentie en

(3) de gedragsintentie lokt een bepaalde gedraging uit (Smallman & Roese, 2009). Deze drie

constructen hangen samen in een feedbacklus die langdurige connecties in het geheugen

impliceren. Dit pad wordt beschouwd als inhoud-specifiek omdat de informatie uit het

contrafeit wordt omgezet tot een gedragsintentie. Onderzoek van Smallman & Roese (2009)

Page 15: If only: de leereffecten van nadenken over hoe het beter kan …...In de situatie van Jan kan een upward action counterfactual zijn: ‘Als ik dat bedrijf kennis had laten maken met

8#

heeft uitgewezen dat een contrafeitelijke propositie het vertrouwen in de geplande aanpak

verhoogt en dat de inhoud van de contrafeitelijke gedachte de constructie van intenties

vergemakkelijkt. Gedragsintenties lokken vervolgens overeenstemmend corrigerend gedrag uit.

Verschillende studies leveren evidentie voor de link tussen gedragsintenties en gedrag

(Gollwitzer & Sheeran, 2006; Sheeran, Webb, & Gollwitzer, 2005). ‘Als ik harder had gewerkt,

had ik die deadline toch gehaald en die klant niet kwijtgespeeld’ is een voorbeeld van een

contrafeitelijke gedachte die de gedragsintentie activeert om in de toekomst harder te werken.

Contrafeitelijke gedachten houden een evaluatie van de huidige situatie in en leiden tot

een betere zelfkennis. Onze sterktes en zwaktes worden namelijk het best begrepen wanneer er

niet enkel gefocust wordt op de huidige gang van zaken, maar wanneer er ook gereflecteerd

wordt over wat er kan gebeuren wanneer zaken anders worden aangepakt. Nadenken over

contrafeiten zal tot meer betekenis leiden dan nadenken over de feiten. Hoe slecht men zich ook

kan voelen bij het genereren van opwaartse contrafeitelijke gedachten, ze voorzien ons wel van

nuttige informatie over onze zwaktes en mislukkingen. Nadenken over hoe een negatieve

uitkomst vermeden kon worden leidt tot inzicht, waardoor gelijkaardige fouten in de toekomst

niet opnieuw gemaakt zullen worden en effectievere acties ondernomen zullen worden.

Dergelijke informatie, die voortkomt uit contrafeiten, identificeert acties die noodzakelijk zijn

voor een gewenste uitkomst én acties die leiden tot ongewenste uitkomsten en dus vermeden

moeten worden in de toekomst. Contrafeitelijk denken creëert op die manier leermogelijkheden

(Obodaru, 2012; Kray et al., 2010; Mandel, 2003; Morris & Moore, 2000).

Dit kan ook via de zelfdiscrepantietheorie verklaard worden. Wanneer individuen in een

situatie terechtkomen die niet overeenkomt met het gewenste zelf, zullen contrafeitelijke

gedachten gegenereerd worden die het zelfconcept helpen herdefiniëren. De discrepantie tussen

de twee vormen van ‘het zelf’, zoals hierboven beschreven, geven namelijk een aanzet tot

nadenken over alternatieven die deze kloof kunnen dichten. De alternatieven die hieruit

voortkomen, zullen uiteindelijk leiden tot specifieke gedragsintenties (Higgins, 1987; Obodaru,

2012).

Het ene pad verkiezen boven het andere?

Er is geen reden om te denken dat het inhoud-specifieke pad belangrijker of

gebruikelijker zou zijn dan het andere pad. Beide paden kunnen ons gedrag positief

beïnvloeden. Meer nog, een interactie van beide paden zal de impact van contrafeitelijke

gedachten op gedragsintenties doen toenemen (Smallman & Roese, 2009).

Page 16: If only: de leereffecten van nadenken over hoe het beter kan …...In de situatie van Jan kan een upward action counterfactual zijn: ‘Als ik dat bedrijf kennis had laten maken met

9#

Upward emotion counterfactuals versus upward action counterfactuals.

Bij upward emotion counterfactuals wordt er nagedacht over hoe men zich zou voelen

wanneer zich een betere uitkomst had voorgedaan. Dit soort contrafeitelijke gedachten bevatten

geen informatie over specifieke acties die ondernomen kunnen worden om het beter te doen.

Deze counterfactuals zullen ons gedrag dus enkel beïnvloeden via het inhoud-neutraal pad.

Door deze vorm van reflectie zullen prestaties over het algemeen een verbetering kennen en zal

er niet specifiek gefocust worden op de mislukking waarrond de counterfactual draait. In het

voorbeeld van Jan die zich ongelofelijk trots zou voelen wanneer hij zijn klant toch had kunnen

overtuigen, zal Jan beseffen dat hij dergelijke gevoelens zou kunnen ervaren wanneer hij gelijk

welke taak tot een goed einde brengt. Er zullen met andere woorden algemene

prestatieveranderingen optreden die niet enkel betrekking hebben op de situatie waar Jan deze

gedachte over formuleerde. Hoewel dergelijke gedachten een emotionele kost met zich

meebrengen en er geen specifieke acties geformuleerd worden over hoe het beter kan, zullen er

desalniettemin gedragsveranderingen optreden door het besef dat de negatieve gevoelens

hierdoor teniet gedaan kunnen worden.

Hypothese 1a: Door upward emotional counterfactuals treden er beperkte

prestatieverbeteringen op die niet noodzakelijk betrekking hebben op het gedrag

waarrond een counterfactual werd geformuleerd.

Upward action counterfactuals bevatten, in tegenstelling tot upward emotion

counterfactuals, informatie over specifieke acties die ondernomen kunnen worden om betere

uitkomsten te bekomen. Deze counterfactuals zullen het gedrag beïnvloeden via zowel het

inhoud-neutraal als het inhoud-specifiek pad. Bijvoorbeeld bij Jan, de salesmanager, kan een

upward action counterfactual zijn: ‘Als ik dat bedrijf had geïnformeerd over onze extra

voordelen, had ik een extra klant kunnen binnenhalen en die promotie toch te pakken kunnen

krijgen’. Jan zal bij volgende verkoopgesprekken deze troeven gebruiken om toekomstige

klanten wél te overtuigen. Via het inhoud-specifiek pad zorgt de contrafeitelijke gedachte van

Jan als het ware voor een gedragsintentie. Deze gedragsintenties zullen tot specifieke

gedragsveranderingen leiden, namelijk de mogelijke klant informeren over de extra voordelen.

Door na te denken over mogelijke acties die een betere uitkomst zouden kunnen teweegbrengen,

wordt verwacht dat er specifieke prestatieverbeteringen zullen optreden (vb. hogere

verkoopcijfers) en in het geval van Jan misschien tot een promotie zullen leiden.

Page 17: If only: de leereffecten van nadenken over hoe het beter kan …...In de situatie van Jan kan een upward action counterfactual zijn: ‘Als ik dat bedrijf kennis had laten maken met

10#

Hypothese 1b: Door upward action counterfactuals treden er specifieke

prestatieverbeteringen op die betrekking hebben op het gedrag waarrond een

counterfactual werd geformuleerd.

Upward action counterfactuals zullen net zoals bij upward emotion counterfactuals het

gedrag ook beïnvloeden via het inhoud-neutrale pad: door een interactie van beide paden zullen

deze counterfactuals zorgen voor een grotere impact op gedragsintenties en de prestaties dus

meer bevorderen dan upward emotion counterfactuals (Smallman & Roese, 2009).

Hypothese 1c: Upward action counterfactuals hebben een grotere impact op prestaties

dan upward emotion counterfactuals.

De modererende rol van emotionele stabiliteit.

De laatste decennia is er veel onderzoek gevoerd naar de stabiliteit, erfelijkheid en

structuur van persoonlijkheid. Onderzoekers zijn het erover eens dat er vijf basisdimensies zijn

van persoonlijkheid (John, Naumann, & Soto, 2008). McCrae & Costa (2008) vatten deze vijf

dimensies, gekend als de Big Five, samen in hun OCEAN-model. Deze dimensies zijn:

openheid, consciëntieusheid, extraversie, aangenaamheid en neurotiscisme. Openheid gaat over

de tendens om op zoek te gaan naar nieuwe en uitdagende ervaringen, consciëntieusheid heeft

betrekking op doelgericht en organisatorisch gedrag, extraversie duidt de mate en intensiteit van

interpersoonlijke interacties aan, aangenaamheid heeft betrekking op samenwerking en sociale

harmonie en ten slotte duidt neurotiscisme de vatbaarheid aan van emotionele instabiliteit

(Allen, Greenlees, & Jones (2013), zoals geciteerd uit McCreae & Costa, 2008).

Persoonlijkheid wordt in de literatuur vaak bestudeerd als een antecedent van

counterfactuals. Allen, Greenlees & Jones (2013) vonden dat extraversie, neurotiscisme en

openheid de richting en magnitude bepalen van counterfactuals. In deze scriptie wordt

persoonlijkheid echter niet onderzocht als antecedent, maar wordt na gegaan of persoonlijkheid

de relatie tussen opwaartse contrafeitelijke gedachten en prestaties op een positieve manier kan

versterken. Uit voorgaand onderzoek blijkt dat persoonlijkheidstrekken een modererend effect

kunnen hebben op de relatie tussen reflectie en prestaties. Reflectie zal bijvoorbeeld meer

adaptieve effecten tonen bij leergeoriënteerde mensen (Anseel et al., 2009). Daarnaast tonen

studies aan dat effecten sterker zijn bij consciëntieuze, emotioneel stabiele mensen die

openstaan voor nieuwe ervaringen (DeRue et al., 2012). Deze masterproef legt de focus op de

Big-Five trek ‘emotionele stabiliteit’. Niet alleen omdat deze trek in praktisch elke meting van

persoonlijkheid prominent aan bod komt en het overtuigendst is, maar ook omdat verwacht

Page 18: If only: de leereffecten van nadenken over hoe het beter kan …...In de situatie van Jan kan een upward action counterfactual zijn: ‘Als ik dat bedrijf kennis had laten maken met

11#

wordt dat deze persoonlijkheidstrek een belangrijke rol kan spelen in de relatie tussen opwaartse

counterfactuals en prestaties. De emotionele kost die gepaard gaat met contrafeitelijke

gedachten is namelijk niet onbelangrijk. Op korte termijn kunnen negatieve emoties

prestatieverbeteringen verhinderen (Obodaru, 2012) en er wordt verwacht dat een emotioneel

instabiele persoonlijkheid deze verhindering zal versterken.

Emotionele stabiliteit is het tegenovergestelde van neurotiscisme en beide begrippen

kunnen op de neurotiscisme-dimensie worden geplaatst. Individuen die hoog scoren op deze

schaal zullen emotionele instabiliteit ervaren en te maken krijgen met gevoelens als schuld,

angst, verdriet en verlegenheid. Emotioneel stabiele mensen daarentegen zijn rustiger en

relaxed. Zij zullen beter met stress kunnen omgaan dan emotioneel instabiele individuen (Bruck

& Allen, 2003). Individuen die hoog scoren op neurotiscisme krijgen sneller te maken met een

overproductie van negatieve emoties. Verder zal de duur en intensiteit van negatieve emoties

ook groter zijn bij personen die hoog scoren op neurotiscisme of een lage emotionele stabiliteit

hebben (Allen, Greenlees, & Jones, 2013). Individuen met een hoger niveau van neurotiscisme

hebben bovendien “de neiging om emotioneel over-responsief te zijn en moeilijkheden te

ervaren bij het terugkeren naar een normale staat na emotionele ervaringen” (Allen,

Greenlees, & Jones, zoals geciteerd uit Eysenck en Eysenck, 1968).

In deze masterproef zal de modererende rol onderzocht worden van emotionele

stabiliteit op de relatie tussen UECFTs en UACFTs enerzijds en prestaties anderzijds. Wanneer

individuen opwaarts contrafeitelijk denken en de huidige uitkomst vergelijken met een beter

alternatief zullen negatieve emoties (vb. spijt, schaamte, teleurstelling en verdriet) ontstaan

(Zeelenberg & Pieters, 2007). Dit zal zowel het geval zijn bij upward action counterfactuals als

bij upward emotion counterfactuals. Wanneer individuen een lage emotionele stabiliteit hebben,

wordt er verwacht dat deze negatieve emoties versterkt zullen worden. De emotionele kost op

korte termijn door opwaarts contrafeitelijk denken zal minder gemakkelijk ongedaan gemaakt

kunnen worden doordat emotioneel instabiele persoonlijkheden moeilijkheden zullen

ondervinden bij het terugkeren naar een normale staat en hun negatieve gevoelens een grotere

intensiteit en duur kennen (Allen, Greenless, & Jones, 2013; Obodaru, 2012). Doordat negatieve

emoties hier de bovenhand nemen, wordt er verwacht dat UECFT’s en UACFT’s de prestaties

negatief zullen beïnvloeden.

Hypothese 2a: Upward action counterfactuals hebben een negatieve invloed op

prestaties bij personen die een lage emotionele stabiliteit hebben.

Page 19: If only: de leereffecten van nadenken over hoe het beter kan …...In de situatie van Jan kan een upward action counterfactual zijn: ‘Als ik dat bedrijf kennis had laten maken met

12#

Hypothese 2b: Upward emotion counterfactuals hebben een negatieve invloed op

prestaties bij personen die een lage emotionele stabiliteit hebben.

Personen die daarentegen hoog scoren op emotionele stabiliteit zullen geen hinder

ervaren door negatieve emoties. De negatieve emoties die ontstaan door de discrepantie tussen

de huidige en gewenste situatie zullen individuen met een hoge emotionele stabiliteit eerder

motiveren om deze kloof zo snel mogelijk te dichten aan de hand van gedragsveranderingen

(Obodaru, 2012). Er wordt verwacht dat zij minder emotionele last zullen ondervinden en er

prestatieverbeteringen zullen optreden.

Hypothese 2c: Upward action counterfactuals hebben een positieve invloed op

prestaties bij personen die een hoge emotionele stabiliteit hebben.

Hypothese 2d: Upward emotion counterfactuals hebben een positieve invloed op

prestaties bij personen die een hoge emotionele stabiliteit hebben.

Verwacht wordt ook dat een lage emotionele stabiliteit een groter negatief effect zal hebben

wanneer er upward emotion counterfactuals worden gegenereerd in tegenstelling tot upward

action counterfactuals, doordat bij eerstgenoemde vorm van counterfactuals enkel beroep wordt

gedaan op het inhoud-neutraal pad en hierbij enkel gedragsveranderingen optreden door

affectieve en motiverende processen.

Hypothese 2e: Upward emotion counterfactuals zullen een grotere negatieve invloed

hebben dan upward action counterfactuals op specifieke prestaties bij personen die een

lage emotionele stabiliteit hebben.

De mediërende rol van negatief affect.

Negatief affect is een variabele die aangeeft in welke mate bezorgdheid, angst, woede

en vijandigheid wordt ervaren (Watson & Clark, 1984). Personen die hoog scoren op negatief

affect focussen vooral op de negatieve aspecten van zichzelf, een situatie en hun omgeving

(Hochwarter, Perrewé, Hall, & Ferris, 2005).

Negatief affect wordt in voorgaande studies veelvuldig als antecedent van

contrafeitelijke gedachten getest. Volgens Markman et al. (1993) vormen uitkomsten die als

negatief worden ervaren en dus negatief affect met zich meebrengen, een stimulans om te

focussen op de beperkingen van de huidige situatie. De focus zal bijgevolg gelegd worden op

Page 20: If only: de leereffecten van nadenken over hoe het beter kan …...In de situatie van Jan kan een upward action counterfactual zijn: ‘Als ik dat bedrijf kennis had laten maken met

13#

hoe in de toekomst betere uitkomsten bekomen kunnen worden. Ze concludeerden met andere

woorden dat negatief affect opwaarts contrafeitelijk denken stimuleert.

Daarnaast wordt negatief affect ook vaak onderzocht als consequent van contrafeitelijk

denken. Het genereren van opwaartse contrafeitelijke gedachten devalueert namelijk de

werkelijke uitkomst en zal routes stimuleren van ingebeelde, betere werkelijkheden. Hierdoor

zullen uitkomsten in de toekomst verbeteren (Taylor & Schneider, 1989). Wanneer individuen

opwaartse contrafeitelijke gedachten evalueren of een vergelijking maken van de uitkomst met

een betere uitkomst, zal negatief affect toenemen (Epstude & Roese, 2008). Via het inhoud-

neutraal pad kan negatief affect gedragsverandering stimuleren. Markman en McMullen (2003)

hun ‘Reflectie en Evaluatie Model’ (REM) suggereert dat de affectieve en motivationele

consequenties van contrafeitelijke gedachten afhankelijk zijn van of individuen al dan niet

reflecteren over het contrafeitelijk alternatief of de huidige uitkomst eerder evalueren. Er wordt

gereflecteerd wanneer individuen enkel het contrafeitelijk alternatief levendig beschouwen

zonder hierbij terug te koppelen naar de gefaalde situatie. Wanneer individuen een opwaarts

contrafeit evalueren wordt de betere uitkomst geëvalueerd ten opzichte van de huidige uitkomst

(Markman et al., 2008; Markman & McMullen, 2003). Bij het evalueren van een opwaartse

contrafeitelijke gedachte zal negatief affect toenemen doordat de uitkomst wordt vergeleken met

een beter alternatief. Affect zal hier optreden als input bij de beslissing of het doel bereikt is of

een bijkomende actie nog nodig is (Gendolla & Brinkman, 2005; Martin. L. L., Ward, D. W.,

Achee, J. W., & Wyer. R. S., Jr. 1993). Wanneer personen falen na een taak en hierbij negatieve

feedback krijgen, wordt verwacht dat de vergelijking met een beter alternatief steevast zal

leiden tot negatief affect. Het ervaren van negatief affect kan tot de conclusie leiden dat men

ontevreden is met de prestatie en er actie zal moeten worden ondernomen (Gendolla &

Brinkman, 2005; Markman & McMullen, 2003). Markman et al. (2008) onderzochten het effect

van negatief affect op persistentie en prestatie. Deelnemers dienden contrafeitelijke gedachten te

genereren over hun prestatie op een anagramtaak. Er werden betere prestaties geobserveerd op

een tweede anagramtaak na opwaartse evaluatieve contrafeitelijke reflectie. Dit schreven ze

onder andere toe aan een grotere persistentie die volgde uit het bekomen negatieve affect door

de contrafeitelijke gedachten. In deze studie wordt eveneens een effect van negatief affect

verwacht op prestatieverbetering. Meer specifiek wordt er verondersteld dat upward action

counterfactuals en upward emotion counterfactuals zullen leiden tot negatief affect wat op hun

beurt zal leiden tot prestatieverbeteringen. Negatief affect zal met andere woorden optreden als

een mediator in de relatie tussen opwaartse contrafeitelijke gedachten en prestatieverbetering.

Page 21: If only: de leereffecten van nadenken over hoe het beter kan …...In de situatie van Jan kan een upward action counterfactual zijn: ‘Als ik dat bedrijf kennis had laten maken met

14#

Hypothese 3a: De relatie tussen upward action counterfactuals en prestatieverbetering

wordt gemedieerd door negatief affect.

Hypothese 3b: De relatie tussen upward emotion counterfactuals en prestatieverbetering

wordt gemedieerd door negatief affect.

Er wordt verwacht dat upward emotion counterfactuals enkel via het inhoud-neutraal

mechanisme uitkomsten zullen beïnvloeden. Zoals eerder aangehaald zullen

prestatieverbeteringen via dit mechanisme optreden aan de hand van affectieve en motivationele

processen. Bijgevolg wordt er verondersteld dat negatief affect als mediator een sterker effect

zal hebben wanneer er upward emotion counterfactuals worden geformuleerd in vergelijking

met upward action counterfactuals. Bij upward action counterfactuals wordt een minder groot

effect van negatief affect verwacht aangezien upward action counterfactuals ook via het

inhoud-specifieke mechanisme een invloed uitoefenen op prestaties.

Hypothese 3c: De relatie tussen opwaartse contrafeitelijk denken en prestatieverbetering

wordt sterker gemedieerd door negatief affect wanneer upward emotion counterfactuals worden

gegenereerd in tegenstelling tot upward action counterfactuals.

Samenvattend Overzicht en Onderzoeksmodel

In deze masterproef wordt het effect nagegaan van opwaarts contrafeitelijk denken op

prestatieverbetering. De onafhankelijke variabele in deze studie is opwaarts contrafeitelijk

denken, waarbij er een onderscheid wordt gemaakt tussen enerzijds upward action

counterfactuals en upward emotion counterfactuals. De afhankelijke variabele is

prestatieverbetering (H1). Verder wordt in deze masterproef een modererend effect verwacht

van emotionele stabiliteit (H2). Ten slotte wordt ook het mediërend effect van negatief affect

onderzocht (H3). Figuur 1 geeft het onderzoeksmodel schematisch weer:

Page 22: If only: de leereffecten van nadenken over hoe het beter kan …...In de situatie van Jan kan een upward action counterfactual zijn: ‘Als ik dat bedrijf kennis had laten maken met

15#

H2

Figuur 1. Het onderzoeksmodel.

Methode Opzet en Procedure

Om de vooropgestelde hypotheses te testen wordt binnen deze studie gebruik gemaakt

van een experimenteel opzet. Het experiment wordt online afgenomen en laat betrouwbare

causale uitspraken toe (Leary, 2011).

Via verschillende kanalen (e-mail, sociale media, persoonlijk contact) wordt tijdens de

pre-onderzoeksfase een groot aantal mensen aangesproken om deel te nemen aan het onderzoek.

De proefpersonen krijgen de boodschap dat het om een studie gaat die het effect van

persoonlijkheid nagaat op creativiteit. Daarnaast wordt vermeld dat het onderzoek ca. 20

minuten in beslag neemt en dat het experiment bij voorkeur in een rustige omgeving moet

worden afgenomen. De anonimiteit wordt hierbij benadrukt.

Het experimentele opzet is gebaseerd op een studie van Ciarocco, Vohs en Baumeister

(2010), waarin aan de deelnemers wordt meegedeeld dat ze een creativiteitstaak krijgen

aangeboden. Net zoals bij de oorspronkelijke studie, wordt in deze thesis gebruik gemaakt van

een pre- en postcreativiteitsmeting. Na de eerste creativiteitstaak krijgen alle deelnemers,

ongeacht hun prestaties, de feedback dat ze ondermaats hebben gepresteerd op de taak en hun

creativiteitsscore bijgevolg onder-gemiddeld is. Nadat de deelnemers erop gewezen worden dat

ze gefaald hebben op de taak, volgt een reflectiemoment van 4 minuten. Hiervoor worden de

UACFT

PRESTATIE-

VERBETERING

EMOTIONELE

STABILITEIT

UECFT H1

H3

NEGATIEF AFFECT

Page 23: If only: de leereffecten van nadenken over hoe het beter kan …...In de situatie van Jan kan een upward action counterfactual zijn: ‘Als ik dat bedrijf kennis had laten maken met

16#

participanten random ingedeeld in een van de drie condities: upward action counterfactuals,

upward emotion counterfactuals en de controlegroep. Na deze reflectiefase wordt vervolgens de

postmeting uitgevoerd die net zoals de eerste creativiteitstaak gebaseerd is op de

creativiteitstaak van Torrance (Torrance, 1966, zoals geciteerd in Creamond et al., 2005).

Naast de creativiteits-en reflectietaak worden ook andere zaken bevraagd in het

experiment. Zo wordt er een vragenlijst van 50 items afgenomen die de persoonlijkheid van de

deelnemers bepaalt. Daarnaast wordt na de tweede creativiteitstaak het positief/negatief affect

van de deelnemers nagegaan. Daarna volgt een bevraging van enkele demografische

kenmerken, zoals leeftijd, geslacht, opleiding en werkervaring.

Samenvattend kan er gesteld worden dat er in deze studie gebruik wordt gemaakt van

een 3 (reflectie) x 2 (creativiteitstaak 1 vs. creativiteitstaak 2) experimenteel design. Prestaties

op de creativiteitstaken is hierbij een binnen-subject variabele, terwijl de vorm van reflectie een

tussen-subject variabele is.

Participanten

In totaal namen 306 personen deel aan het onderzoek, waarvan 249 bruikbaar zijn voor

verdere analyses (response rate van 81.37%). De 57 personen die uitvielen, doorliepen niet het

volledige experiment of reflecteerden niet op de juiste manier. Aangezien het experiment bij

deze personen niet volledig of incorrect was, wordt besloten deze data niet op te nemen in de

studie. In totaal participeerden 89 mannen (35.7%) en 160 vrouwen (64.3%) aan het onderzoek.

De gemiddelde leeftijd van de deelnemers is 31 jaar (M = 31.14, SD = 13,34), waarbij de

jongste deelnemer 18 jaar oud is en de oudste 71 jaar. De deelnemers kunnen opgesplitst

worden in 166 werkenden en 83 studenten. Van de 249 proefpersonen vervolledigden 6

personen (2.4%) enkel hun lager onderwijs en 82 (32.9%) het middelbaar onderwijs. 64

personen (25.7%) behaalden een professionele bachelor, 45 personen (18.1%) een academische

bachelor, 50 personen (20.1%) een master en 2 personen (0.8%) deden een doctoraatstudie.

Gemiddeld zijn de proefpersonen 9 jaar (M = 9.13, SD = 12.70) aan het werk in verschillende

sectoren.

Materiaal

Prestatie.

De afhankelijke variabele wordt gemeten aan de hand van een creativiteitstaak, waarbij

gebruik wordt gemaakt van een pre- en postmeting. Hiervoor wordt de Torrance test of creative

thinking gehanteerd (Torrance, 1966, zoals geciteerd in Ciarocco et al., 2010). De proefpersonen

dienen tijdens de pre-test zoveel mogelijk toepassingen voor afgedankte auto’s op te sommen.

Page 24: If only: de leereffecten van nadenken over hoe het beter kan …...In de situatie van Jan kan een upward action counterfactual zijn: ‘Als ik dat bedrijf kennis had laten maken met

17#

Tijdens de posttest krijgt men de instructie om zoveel mogelijk problemen te benoemen die

zouden kunnen ontstaan wanneer mensen kunnen vliegen. Deze instructies werden

overgenomen uit de studie van Ciarocco et al. (2010). De prestaties van deze twee taken worden

gemeten door de som te berekenen van het aantal unieke items die worden gegenereerd. In de

vakliteratuur is dit beter gekend als creativiteit-vloeiendheid (Baas, De Dreu, & Nijstad, 2008).

In dit elektronisch experiment worden de twee metingen op een verschillend moment gemeten

in de tijd, waarbij de verschilscore kan gezien worden als een ontwikkeling in prestatie.

Reflectie.

De onafhankelijke variabele wordt gemanipuleerd aan de hand van drie verschillende

soorten vragen. De proefpersonen worden hierbij random aan één van de drie condities

toegewezen: 83 personen in de action counterfacutal conditie, 77 personen in de emotion

counterfactual conditie en 89 personen in de controleconditie. De proefpersonen krijgen de

instructie om een antwoord te geven op twee vragen, deze verschillen tussen de drie condities.

Hieronder worden de instructies per conditie toegelicht:

Action counterfactuals. In deze conditie wordt aan de deelnemers gevraagd om na te

denken over alternatieve strategieën die niet werden gebruikt, maar die wel tot betere resultaten

hadden kunnen leiden. Meer specifiek dienen ze een antwoord te formuleren op volgende

vragen: “Wat had je kunnen doen om beter dan het gemiddelde te scoren?” en “Welke

denkstrategieën of methodes had je kunnen hanteren om meer creatieve ideeën te genereren op

deze creativiteitstaak?”.

Emotion counterfactuals. In deze conditie wordt aan de deelnemers gevraagd hoe ze

zich zouden voelen indien ze beter hadden gepresteerd op de eerste creativiteitstaak. Volgende

instructies worden hierbij gegeven: “Hoe zou je je voelen mocht je beter dan het gemiddelde

scoren op voorgaande creativiteitstaak?” en “Hoe zou je je voelen als je meer creatieve ideeën

had kunnen genereren?”

Controlegroep. In deze controleconditie dienen de deelnemers niet te reflecteren over

de voorgaande creativiteitstaak, maar wordt er gevraagd om na te denken over een irrelevant

onderwerp voor de creativiteitstaak. Bij deze vragen wordt er geen zelfreflectie verwacht en

wordt bijgevolg geen effect op prestaties verwacht. Op volgende vragen wordt een antwoord

gegeven: “Wat zou je doen mocht je voor een dag iemand van het andere geslacht zijn?” en

“Om welke redenen zou je nooit van geslacht willen veranderen?”.

Page 25: If only: de leereffecten van nadenken over hoe het beter kan …...In de situatie van Jan kan een upward action counterfactual zijn: ‘Als ik dat bedrijf kennis had laten maken met

18#

Persoonlijkheid: IPIP 50.

De persoonlijkheid van de deelnemers wordt gemeten aan de hand van een Nederlandse

vertaling van de International Personality Item Pool, IPIP (Goldberg, 1999). In deze studie

wordt gebruik gemaakt van de IPIP 50, een verkorte versie die bestaat uit 50 items. De 50 items

kunnen per tien gecategoriseerd worden onder de vijf grote persoonlijkheidsdomeinen:

extraversie, altruïsme, emotionele stabiliteit, openheid voor ervaringen en consciëntieusheid.

Voorbeelditems voor deze persoonlijkheidsdomeinen zijn respectievelijk: ‘Ik maak gemakkelijk

vrienden’, ‘Ik voel mee met de gevoelens van anderen’, ‘Ik ben meestal ontspannen’, ‘Ik heb

een rijke fantasie’ en ‘Ik ben altijd goed voorbereid’. De participanten dienen op een Likkert-

schaal (1 = Helemaal niet akkoord, 2 = Niet akkoord, 3 = Neutraal, 4 = Akkoord, 5 = Helemaal

akkoord) aan te geven in welke mate deze uitspraken op hen toepasbaar zijn. Voor elk

persoonlijkheidsdomein wordt een totaalscore bepaald door de scores op alle relevante items op

te tellen, rekening houden met de reversed items. Er is evidentie voor een hoge interne

consistentie van de IPIP schalen (α = 0.80), wat hoger ligt dan bij de NEO-schalen (α = 0.75)

(Goldberg, 1999). De interne consistentie en concurrente validiteit werd in 2005 onderzocht in

Schotland. De resultaten waren bemoedigend en bovendien werd de vijf-factorenstructuur

bevestigd (Gow, Whiteman, Pattie, & Deary, 2005). Dit wijst erop dat de IPIP een uitstekend

instrument is voor de operationalisering van persoonlijkheid.

Positief en Negatief Affectschaal (PANAS). Positief en negatief affect worden binnen deze studie gemeten aan de hand van de

PANAS. De Positief en Negatief Affectschaal is een zelfrapportagevragenlijst die in 1988 werd

ontwikkeld door Watson en Clark. Deze vragenlijst voor volwassenen meet het positief en

negatief affect aan de hand van 20 items die gevoelens en emoties weergeven. De items worden

hierbij gescoord op een 5-puntenschaal volgens hoe men zich momenteel voelt (1 = Heel

weinig, 2 = Weinig, 3 = Neutraal, 4 = Veel, 5 = Heel veel). Aan de hand van deze 20 items

berekent men twee sub-schalen: positief affect (e.g. geïnspireerd) en negatief affect (e.g.

prikkelbaar). Crawford en Henry (2004) deden onderzoek naar de psychometrische kwaliteiten

van de PANAS en vonden een goede construct validiteit en betrouwbaarheid (α = 0.89 voor

positief affect en α = 0.85 voor negatief affect). Deze schaal wordt in dit onderzoek gebruikt om

na te gaan of negatief affect de relatie medieert tussen soort counterfactuals en prestaties.

Demografische- en controle variabelen.

Op het einde van de vragenlijst worden een aantal demografische variabelen bevraagd.

Page 26: If only: de leereffecten van nadenken over hoe het beter kan …...In de situatie van Jan kan een upward action counterfactual zijn: ‘Als ik dat bedrijf kennis had laten maken met

19#

Zo wordt de leeftijd, het geslacht en het opleidingsniveau van de deelnemers nagegaan.

Participanten dienen daarnaast ook aan te geven wat hun beroep is en hoe lang ze reeds aan het

werk zijn.

Analyses

Binnen deze masterproef wordt voor het toetsen van de hypotheses gebruik gemaakt

van het programma IBM SPSS Statistiscs 23. Hypothesen 1a, 1b en 1c worden getest aan de

hand van een Repeated Measures-analyse en een contrastmeting via one-way ANOVA. De

hypothesen omtrent de moderatie van emotionele stabiliteit (2a, 2b, 2c, 2d en 2e) en mediatie

van negatief affect (3a, 3b en 3c) worden getoetst aan de hand van PROCESS Macro in SPSS

(Preacher & Hayes, 2004). PROCESS is een conditioneel procesmodelprogramma dat gebruik

maakt gebruik van een analytisch kader dat gebaseerd is op de kleinste kwadratenmethode

(Hayes, 2013). Dit programma schat de coëfficiënten van een model, genereert conditionele

effecten bij moderatie en genereert directe en indirecte effecten bij mediatie (Hayes, 2012). De

moderatie-analyse gebeurt in dit onderzoek aan de hand van een model met één moderator

(model 1 in PROCESS). Bij de mediatieanalyse wordt het indirecte effect tussen de

onafhankelijke variabele en de afhankelijke variabele getest aan de hand van model vier in

PROCESS. Zowel de moderatie- als de mediatie-analyse maakt gebruik van een bootstrapping

procedure (n=5000).

Resultaten Beschrijvende Gegevens en Pearson Correlaties

Tabel 1 geeft de gemiddelden, standaarddeviaties en Pearson correlaties weer van de

opgenomen variabelen in deze studie. Belangrijk om te vermelden is dat het enkel om een

beschrijving van de relaties gaat en er bijgevolg geen uitspraken gedaan kunnen worden over

mogelijke causale verbanden. De meest opmerkelijke correlaties worden hieronder besproken.

Er wordt een significante relatie gevonden tussen creativiteitstaak 1 en creativiteitstaak

2 (r = .42, p < .01). Een participant die hoog scoort op de eerste creativiteitstaak behaalt met

andere woorden ook een hoge score op de tweede taak. Uit de tabel kan men ook afleiden dat er

een significante negatieve relatie is tussen leeftijd en creativiteit op taak 1 (r = -.14, p < .05) en

creativiteit op taak 2 (r = -.22, p < .01). Oudere proefpersonen scoren op beide creativiteitstaken

lager dan jongere proefpersonen. Er wordt eveneens een negatieve relatie gevonden tussen

werkervaring en beide creativiteitstaken (r = -.18, p < .05 voor taak 1 en r = -.26, p < .01 voor

taak 2). Daarnaast wordt er een positieve correlatie waargenomen tussen het behaalde diploma

van de deelnemers en hun prestaties op creativiteitstaak 1 (r = .24, p < .01) en hun prestaties op

Page 27: If only: de leereffecten van nadenken over hoe het beter kan …...In de situatie van Jan kan een upward action counterfactual zijn: ‘Als ik dat bedrijf kennis had laten maken met

20#

creativiteitstaak 2 (r = .21, p < .01). Deelnemers die een hoger diploma behaalden doen het

beter op zowel de eerste als de tweede creativiteitstaak.

In functie van de vooropgestelde hypotheses wordt bovendien een significante correlatie

teruggevonden tussen UACFT vs. others en prestatieverbetering (r = -.29, p < .01). Hieruit

blijkt dat bij proefpersonen in de action counterfactual groep een hogere prestatieverbetering

wordt waargenomen dan bij proefpersonen in de emotion counterfactual groep en de

controlegroep. Daarnaast wordt er een negatieve correlatie gevonden tussen UECFT vs. others

en prestaties op de tweede creativiteitstaak. Proefpersonen die upward emotion counterfactuals

hebben opgesomd, hebben met andere woorden lagere scores op deze tweede creativiteitstaak

dan personen die upward action counterfactuals genereerden (r = -.12, p < .05). Vervolgens

worden de correlaties beschreven voor emotionele stabiliteit (moderatorvariabele). Emotionele

stabiliteit correleert negatief met de creativiteitsscore op de tweede taak (r = -.13, p < .05). Dit

wil zeggen dat personen die emotioneel stabiel zijn lager scoren op de tweede creativiteitstaak.

Bovendien wordt er een significant negatieve correlatie waargenomen tussen emotionele

stabiliteit en prestatieverbetering (r = -.21, p < .01). Bij emotioneel stabiele personen wordt een

minder grote prestatieverbetering waargenomen in vergelijking met emotioneel instabiele

personen. Ten slotte worden de correlaties beschreven van positief en negatief affect. Er wordt

enkel een significant positieve correlatie gevonden tussen positief affect en prestaties op

creativiteitstaak 1 (r = .17, p < .05).

Page 28: If only: de leereffecten van nadenken over hoe het beter kan …...In de situatie van Jan kan een upward action counterfactual zijn: ‘Als ik dat bedrijf kennis had laten maken met

!

Tabel 1 Beschrijvende gegevens en correlatiecoëfficiënten.

M SD N 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11

1. Geslacht 1.64 0.48 249

2. Leeftijd 31.00 13.37 247 -.23**

3. Werkervaring 9.09 12.67 247 -.24** .96**

4. Diploma 3.23 1.20 249 -.05 .07 -.02

5. UACFT vs. others .33 .47 249 .30 -.04 -.07 .00

6. UECFT vs. others .31 .46 249 -.05 -.03 .00 .05 -.47**

7. Emotionele Stabiliteit 30.70 7.46 249 -.27** .16* .16* .14* -.05 .02

8. Creativiteitstaak 1 4.33 2.18 249 .01 - .14* -.18* .24** .00 -.02 .11

9. Creativiteitstaak 2 4.75 2.50 249 .14 -.22** -.26** .21** .28** -.12* -.13* .42**

10. Prestatieverbetering .30 2.68 249 .11 -.11 -.11 -.03 .29** -.06 -.21** -.46** .57**

11. Positief Affect 34.75 5.47 249 -.13* .14* .12 .05 -.07 .00 .34** .17** .02 -.14*

12. Negatief Affect 24.67 6.75 249 .18* -.10 -.10 -.17** -.01 -.03 -.64** -.06 .01 .05 -.01

Noot: Geslacht (man = 1, vrouw = 2). Diploma (1 = Lager onderwijs, 2 = Middelbaar onderwijs, 3 = Professionele Bachelor, 4 = Academische

Bachelor, 5 = Master, 6 = Doctoraatstudie). UACFT vs. others (emotion counterfactuals + controlegroep = 0, action counterfactuals = 1). UECFT

vs. others (action counterfactuals + controlegroep = 0, emotion counterfactuals = 1). Prestatieverbetering (creativiteitstaak 2 – creativiteitstaak 1).

* = p < .05, ** = p < .01

21

Page 29: If only: de leereffecten van nadenken over hoe het beter kan …...In de situatie van Jan kan een upward action counterfactual zijn: ‘Als ik dat bedrijf kennis had laten maken met

22!

Hypotheses Toetsen

Alvorens er kan worden overgegaan tot de feitelijke hypothesetoetsing is het van uiterst

belang om enkele zaken te controleren. Zo moet er allereerst worden nagegaan of de drie

condities niet significant van elkaar verschillen in prestaties op de eerste creativiteitstaak. Er

worden hier geen significante verschillen teruggevonden, F(2, 246) = .04, p = .96. Ten tweede

dient er ook gecontroleerd te worden op groepsverschillen wat geslacht, leeftijd, diploma en

werkervaring betreft. Over de drie verschillende condities heen zijn er geen significante

verschillen waar te nemen voor geslacht (F(2,248) = .46, p = .63), leeftijd (F(2, 246) = .26, p =

.77), diploma (F(2,248) = .52, p = .59) en werkervaring (F(2, 246) = .79, p = .46). Omdat de

drie condities niet significant van elkaar verschillen in prestaties op de eerste creativiteitstaak en

er geen demografische verschillen worden waargenomen tussen de drie groepen, kunnen de

gevonden effecten op een correcte manier geïnterpreteerd worden.

Hypothese 1a stelt dat er beperkte prestatieverbeteringen optreden door het genereren

van upward emotional counterfactuals. Deze hypothese wordt getoetst aan de hand van een

Repeated Measure-analyse waarbij de creativiteitsscores op de twee taken opereren als een

binnen-subject variabele (creativiteitstaak 1 en creativiteitstaak 2). Voor de toetsing van deze

eerste hypothese is enkel de emotion counterfactual groep (conditie 2) van belang (N=77). Aan

de hand van select cases in SPSS worden de overige twee condities buiten beschouwing

gelaten. Uit de analyse blijkt dat de gemiddelde creativiteitsprestatie van 4.27 ideeën

(SD = 1.99) op creativiteitstaak 1 stijgt naar 4.32 (SD = 2.56) ideeën op creativiteitstaak 2

(tabel 2). Deze lichte stijging ligt in lijn met de vooropgestelde hypothese. Deze stijging in

creativiteitsprestatie van taak 1 naar 2 is echter niet significant, F(1,76) = .04, p = .84.

Daarnaast wordt via een contrastmeting een vergelijking gemaakt tussen de groep

deelnemers die emotion counterfactuals (conditie 2) genereren en de controlegroep (conditie 3).

Om deze vergelijking te kunnen maken wordt er een verschilscore berekend tussen de scores op

Tabel 2 Creativiteitsscore en standaarddeviaties per conditie voor taak 1 en 2.

Reflectie (N=249) Creativiteitstaak 1 Creativiteitstaak 2

M SD M SD

Emotion Counterfactuals (N =77) 4.27 1.99 4.32 2.26

Action Counterfactuals (N = 83) 4.35 2.35 5.75 2.60

Controle (N = 89) 4.36 2.21 4.19 2.33

Page 30: If only: de leereffecten van nadenken over hoe het beter kan …...In de situatie van Jan kan een upward action counterfactual zijn: ‘Als ik dat bedrijf kennis had laten maken met

23!

de twee creativiteitstaken, aangeduid als prestatieverbetering (creativiteitstaak 2 –

creativiteitstaak 1). Om het verschil tussen de twee condities te bepalen, wordt conditie 2

gecontrasteerd met conditie 3 (tabel 3, contrast 1). De Levene Statistiek indiceert gelijke

varianties, F(2,246) = 1.23, p = .30. De t-statistiek, weergegeven in tabel 4, duidt geen

significant verschil aan tussen conditie 2 en 3, t(246) = 4.77, p = .17. Dit wijst op geen

significant verschil in prestatieverbetering tussen de emotion counterfactual conditie en de

controleconditie. Hypothese 1a kan bijgevolg niet bevestigd worden.

Hypothese 1b stelt dat er prestatieverbeteringen optreden bij de participanten in de

upward action counterfactuals conditie. Ook hypothese wordt getest aan de hand van een

Repeated Measure-analyse met creativiteitstaak 1 als pre-test en creativiteitstaak 2 als post-test

(binnen-subject variabele). Voor deze hypothese is enkel de action counterfactual groep

(conditie 1) van belang (N = 83). Aan de hand van select cases worden de overige twee

condities voor het testen van deze hypothese tijdelijk weg gefilterd. Uit tabel 2 kan worden

afgeleid dat de gemiddelde score van 4.35 (SD = 2.35) op creativiteitstaak 1 gestegen is naar

een score van 5.75 (SD = 2.60) op creativiteitstaak 2. Deze stijging is in lijn met de

vooropgestelde hypothese en is bovendien statistisch significant, F(1,82) = 21.87, p < .01.

Tabel 3 Contrastcoëfficiënten.

Emotion Counterfactuals

Action Counterfactuals Controlegroep

Contrast 1 1 0 -1

Contrast 2 0 1 -1

Contrast 3 1 -1 0

Tabel 4 Statistische toets van de vooropgestelde contrasten.

Waarde contrast SD t df Sig. (2-tailed)

Contrast 1 .55 .40 1.37 246 .17

Contrast 2 1.87 .39 4.77 246 .00

Contrast 3 1.32 .41 3.25 246 .00

Noot: Waarde van contrast geeft de waarschijnlijkheid weer van het verschil tussen de condities.

Page 31: If only: de leereffecten van nadenken over hoe het beter kan …...In de situatie van Jan kan een upward action counterfactual zijn: ‘Als ik dat bedrijf kennis had laten maken met

24!

Daarnaast wordt via een contrastmeting (via one-way ANOVA) een vergelijking gemaakt

tussen de groep deelnemers die action counterfactuals (conditie 1) genereren en de

controlegroep (conditie 3). Om deze vergelijking te kunnen maken, wordt er een verschilscore

berekend tussen de scores op de twee creativiteitstaken, aangeduid als prestatieverbetering

(creativiteitstaak 2 – creativiteitstaak 1). Om het verschil tussen de twee condities te bepalen

wordt conditie 1 gecontrasteerd met conditie 3 (tabel 3, contrast 2). De Levene Statistiek

indiceert gelijke varianties, F(2,246) = 1.23, p = .30. De t-statistiek, weergegeven in tabel 4,

duidt een significant verschil aan tussen conditie 1 en 3, t(246) = 4.77, p < .01. Dit wijst op een

significant verschil in prestatieverbetering tussen de action counterfactual conditie en de

controleconditie. Aan de hand van een Repeated Measure-analyse werd bovendien het

hoofdeffect van de controleconditie (N = 89) onderzocht. Er wordt binnen deze controleconditie

een daling van een gemiddelde score van 4.36 op creativiteitstaak 1 naar een gemiddelde score

van 4.19 op creativiteitstaak 2 waargenomen. Hiervoor wordt enkel de derde conditie in

beschouwing genomen via select cases. Deze daling in prestatie is echter niet significant,

F(1,88) = .49, p = .49. Hypothese 1b kan worden bevestigd.

Hypothese 1c stelt dat upward action counterfactuals een grotere impact hebben op

prestaties dan upward emotion counterfactuals. Deze hypothese wordt getoetst aan de hand van

een contrastmeting waarbij er een vergelijking wordt gemaakt tussen de prestatieverbetering bij

de deelnemers die upward action counterfactuals genereren en de prestatieverbetering bij de

deelnemers die upward emotion counterfactuals formuleren. Om het verschil tussen deze twee

condities te onderzoeken wordt conditie 1 gecontrasteerd met conditie 2. Resultaten van deze

contrastmeting zijn te vinden bij contrast 3 (tabel 3). De Levene statistiek indiceert, zoals bij

bovenstaande hypotheses, gelijke varianties F(2,246) = 1.23, p = .30. Uit tabel 4 wordt aan de

hand van de t-statistiek afgeleid dat er een significant verschil is tussen conditie 1 en 2, t(246) =

3.25, p < .01. Hieruit kan geconcludeerd worden dat er een significant verschil is in

prestatieverbetering tussen de upward action counterfactual conditie en de upward emotion

counterfactual conditie. Hypothese 1c kan bijgevolg worden bevestigd.

Page 32: If only: de leereffecten van nadenken over hoe het beter kan …...In de situatie van Jan kan een upward action counterfactual zijn: ‘Als ik dat bedrijf kennis had laten maken met

25!

Hypothese 2a stelt dat personen die emotioneel instabiel zijn een negatieve invloed

ervaren van upward action counterfactuals op prestaties. Voor het toetsen van deze hypothese

wordt gebruik gemaakt van een moderatieanalyse met één moderator (model 1) in PROCESS.

De upward emotion counterfacutal groep wordt voor deze analyse buiten beschouwing gelaten

aan de hand van select cases (N=172). Er worden 3 variabelen in deze studie opgenomen:

upward action counterfactuals, emotionele stabiliteit en de interactie tussen upward action

counterfactuals en emotionele stabiliteit. De onafhankelijke variabele upward action

counterfactuals is een dummy-variabele waarbij personen ofwel niet contrafeitelijk denken (0)

ofwel upward action counterfactuals genereren (1) tijdens de reflectiefase. De verklaarde

variantie van het model is significant, R2= .15, F(3,168) = 9.99, p < .001. Er wordt een

significant hoofdeffect gerapporteerd van upward action counterfactuals (b = 1.80, p < .001).

Zoals ook bij hypothese 1a beschreven, worden er hogere prestatieverbeteringen toegekend aan

personen die upward action counterfactuals genereren dan aan proefpersonen die over een

irrelevant thema reflecteren. Bovendien wordt er ook een significant hoofdeffect gevonden van

emotionele stabiliteit (b = -.077, p < .01). Individuen die laag scoren op emotionele stabiliteit

zullen een betere prestatieverbetering kennen dan personen die emotioneel stabiel zijn.

0

1

2

3

4

5

6

7

Creativiteitstaak 1 Creativiteitstaak 2

Pres

tatie Action

CounterfactualsEmotion Counterfactuals

Figuur 2. Effect van soort reflectie op prestaties op creativiteitstaak 1 en creativiteitstaak 2.

!

Page 33: If only: de leereffecten van nadenken over hoe het beter kan …...In de situatie van Jan kan een upward action counterfactual zijn: ‘Als ik dat bedrijf kennis had laten maken met

26!

Tabel 5 Resultaten van Moderatie Analyse 1 in PROCESS.

95% CI

Variabele b SE (b) t LLCI ULCI

Constante .41 .20 2.03 .01 .81

UACFTs (vs. controlegroep) 1.80*** .41 4.44 1.00 2.60

Emotionele stabiliteit -.77** .03 -3.07 -.13 -.03

UACFTxEmotioneleStabiliteit .01 .05 .27 -.08 .11

N = 172. Niet-gestandaardiseerde regressiecoëfficiënten. 5000 bootstrap resamples. * p < .05, ** p < .01, *** p < .001

In tabel 6 wordt er er dieper ingegaan op de conditionele effecten van upward action

counterfactuals op prestatieverbetering bij verschillende waarden van de moderator (emotionele

stabiliteit). De verschillende waarden van emotionele stabiliteit zijn het gemiddelde min één

standaarddeviatie, het gemiddelde en het gemiddelde plus één standaarddeviatie. In lijn met

deze hypothese wordt het conditionele effect van personen met een lage emotionele stabiliteit

vergeleken met personen die gemiddeld scoorden. Uit de resultaten in tabel 6 wordt een

significant effect van 1.70 (SD = .54) afgeleid bij personen die laag scoren op emotionele

stabiliteit. Dit effect is kleiner dan het significante effect van 1.80 (SD = .41) bij personen die

gemiddeld scoren (zie tabel 6). Hoewel deze bevindingen de vooropgestelde hypothese lijken te

bevestigen, leidt de interactieterm echter niet tot een significante proportie variantie in

prestatieverbetering, b = .01, t(168) = .27, p = .79. Hypothese 2a kan bijgevolg niet worden

bevestigd.

Tabel 6 Conditionele effecten van UACFT’s op prestatieverbetering bij verschillende waarden van emotionele stabiliteit.

Emotionele stabiliteit Effect Size SD t p

-7.69 1.70 .54 3.12 .00

0.00 1.80 .41 4.44 .00

7.69 1.91 .57 3.33 .00

Page 34: If only: de leereffecten van nadenken over hoe het beter kan …...In de situatie van Jan kan een upward action counterfactual zijn: ‘Als ik dat bedrijf kennis had laten maken met

27!

Hypothese 2c stelt dat personen met een hoge emotionele stabiliteit een positieve

invloed ervaren van upward action counterfactuals op prestatieverbetering. Het toetsen van

deze hypothese gebeurt op dezelfde manier als hypothese 2a. In tabel 6 wordt een significant

effect van 1.91 (SD = .57) afgeleid bij personen die hoog scoren op emotionele stabiliteit. Dit

effect is groter dan het significante effect van 1.80 (SD = .41) bij personen die gemiddeld

scoorden. Overeenstemmend met hypothese 2a wordt echter geen significant interactie-effect

van upward action counterfactuals en emotionele stabiliteit op prestatieverbetering gevonden in

het model, waardoor hypothese 2c eveneens niet bevestigd kan worden.

De resultaten van hypothese 2a en 2c worden visueel voorgesteld in figuur 3.

!

Hypothese 2b stelt dat personen met een lage emotionele stabiliteit een negatieve

invloed ervaren van upward emotion counterfactuals op prestaties. Voor het toetsen van deze

hypothese wordt eveneens gebruik gemaakt van PROCESS in SPSS. De upward action

counterfacutal groep wordt voor deze analyse buiten beschouwing gelaten aan de hand van

select cases (N=166). Er worden drie variabelen in het model opgenomen: upward emotion

counterfactuals, emotionele stabiliteit en de interactie tussen upward emotion counterfactuals

en emotionele stabiliteit. De onafhankelijke variabele emotion counterfactuals is een dummy-

variabele waarbij personen ofwel niet contrafeitelijk denken (0) ofwel upward emotion

counterfactuals genereren (1) tijdens de reflectiefase. De verklaarde variantie van het model is

niet significant, R2= .06, F(3,162) = 2.58, p = .06. Zoals de Repeated Measure-analyse bij

-1,5

-1

-0,5

0

0,5

1

1,5

Geen Action Counterfactuals Action Counterfactuals

Pres

tatie

verb

eter

ing

Lage ES

Gemiddelde ES

Hoge ES

Figuur 3. Effect van emotionele stabiliteit (ES) op de relatie tussen upward action counterfactuals en prestatieverbetering.

Page 35: If only: de leereffecten van nadenken over hoe het beter kan …...In de situatie van Jan kan een upward action counterfactual zijn: ‘Als ik dat bedrijf kennis had laten maken met

28!

hypothese 1b aangeeft, wordt er geen hoofdeffect gevonden van upward emotion

counterfactuals op prestatieverbetering (b = .54, p = .16) Er wordt wel een hoofdeffect

gevonden van emotionele stabiliteit (b = -.07, p < .05). De interactieterm leidt echter niet tot een

significante proportie variantie in prestatieverbetering, ΔR2= .00, F(1,162) = .77, p = .60, b =

.03, t(162) = .52, p = .60 (zie tabel 7).

In tabel 8 wordt er dieper ingegaan op de conditionele effecten van upward emotion

counterfactuals op prestatieverbetering bij verschillende waarden van de moderator (emotionele

stabiliteit). De verschillende waarden van emotionele stabiliteit zijn het gemiddelde min één

standaarddeviatie, het gemiddelde en het gemiddelde plus één standaarddeviatie. Uit de

resultaten in tabel 8 wordt een niet-significant effect van .34 (SD = .54) afgeleid bij personen

die laag scoren op emotionele stabiliteit. Dit effect is kleiner dan het niet-significante effect van

.54 (SD = .38) bij personen die gemiddeld scoren. In tabel 7 wordt bovendien een niet-

significant effect van de interactieterm gerapporteerd, b = .03, t(168) = .52, p = .64. Aangezien

zowel deze interactie als de conditionele effecten niet significant zijn, kan hypothese 2b niet

worden bevestigd.

Tabel 7 Resultaten van Moderatie Analyse 2 in PROCESS.

Variabele 95% CI

b SE (b) t LLCI ULCI

Constante -.24 .19 -1.26 -.62 .14

UECFTs (vs. controlegroep) .54 .38 1.43 -.21 1.29

Emotionele stabiliteit -.07* .03 -2.38 -1.13 -.01

UECFTxEmotioneleStabiliteit .03 .05 .52 -.09 .15

N = 166. Niet-gestandaardiseerde regressiecoëfficiënten worden gerapporteerd voor de verschillende regressiestappen. * p < .05.

Page 36: If only: de leereffecten van nadenken over hoe het beter kan …...In de situatie van Jan kan een upward action counterfactual zijn: ‘Als ik dat bedrijf kennis had laten maken met

29!

Hypothese 2d stelt dat upward emotion counterfactuals een positieve invloed hebben

op prestaties bij personen die een lage emotionele stabiliteit hebben. Het toetsen van deze

hypothese gebeurt op dezelfde manier als hypothese 2c. In tabel 8 wordt een niet-significant

effect van .73 (SD = .60) afgeleid bij personen die hoog scoren op emotionele stabiliteit. Dit

effect is groter dan het niet-significante effect van .54 (SD = .60) bij personen die gemiddeld

scoren. Overeenstemmend met hypothese 2b wordt aan de hand van een moderatie-analyse in

PROCESS geen significant interactie-effect van action counterfactuals en emotionele stabiliteit

op prestatieverbetering gevonden, waardoor hypothese 2d eveneens niet bevestigd kan worden.

De resultaten van hypothese 2b en 2d worden visueel voorgesteld in figuur 4.

-1,5

-1

-0,5

0

0,5

1

1,5

Geen Emotion Counterfactuals Emotion Counterfactuals

Pres

tatie

verb

eter

ing

Lage ES

Gemiddelde ES

Hoge ES

Tabel 8 Conditionele effecten van EC op prestatieverbetering bij verschillende waarden van emotionele stabiliteit.

Emotionele stabiliteit Effect Size SD t p

-7.05 .34 .54 .64 .52

0.00 .54 .38 1.42 .16

7.05 .73 .60 1.23 .22

Figuur 4. Effect van emotionele stabiliteit op de relatie tussen emotion counterfactuals en prestatieverbetering.

Page 37: If only: de leereffecten van nadenken over hoe het beter kan …...In de situatie van Jan kan een upward action counterfactual zijn: ‘Als ik dat bedrijf kennis had laten maken met

30!

Hypothese 2e stelt dat een lage emotionele stabiliteit een grotere negatieve invloed

heeft op de relatie tussen upward emotion counterfactuals en prestatieverbetering in

vergelijking met de relatie tussen upward action counterfactuals en prestatieverbetering. Voor

het toetsen van deze variabele wordt de controleconditie via select cases buiten beschouwing

gelaten (N = 160). Er worden drie variabelen in het model opgenomen: upward counterfactual

thinking (UCFT), emotionele stabiliteit en de interactie tussen upward counterfactuals en

emotionele stabiliteit. De onafhankelijke variabele upward counterfactual thinking is een

dummy-variabele waarbij personen ofwel upward action counterfactuals (0) ofwel upward

emotion counterfactuals genereren (1) tijdens de reflectiefase. De verklaarde variantie van het

model is significant, R2= .10, F(3,156) = 5.98, p < .001. Er wordt een significant hoofdeffect

van soort counterfactuals gevonden: bij personen die upward emotion counterfactuals

formuleren tijdens de reflectiefase wordt een minder grote prestatieverbetering geobserveerd in

vergelijking met personen die upward action counterfactuals formuleren (b = -1.27, p < .01).

Ook hier wordt een hoofdeffect van emotionele stabiliteit teruggevonden. Individuen die laag

scoren op emotionele stabiliteit hebben gemiddeld een sterkere prestatieverbetering dan zij die

hoog scoren op emotionele stabiliteit.

Tabel 9 Resultaten van Moderatie Analyse 3 in PROCESS.

95% CI

Variabele b SE (b) t LLIC ULIC

Constante .73*** .20 3.67 .34 1.13

UCFTs (emotion vs. action) -1.27** .40 -3.20 -2.06 -.49

Emotionele stabiliteit -.06* .03 -2.42 -.12 -.01

UCFTxEmotioneleStabiliteit .01 .05 .27 -.09 .12

N = 160. Niet-gestandaardiseerde regressiecoëfficiënten worden gerapporteerd voor de verschillende regressiestappen. * p < .05, ** p < .01, *** p < .001.

Er wordt dieper ingegaan op de conditionele effecten van upward counterfactuals op

prestatieverbetering bij verschillende waarden van de moderator (emotionele stabiliteit). In lijn

met deze hypothese wordt het conditionele effect van personen met een lage emotionele

stabiliteit vergeleken met personen die gemiddeld scoorden. Uit de resultaten in tabel 10 wordt

een significant effect van -1.38 (SD = .56) afgeleid bij personen die laag scoren op emotionele

stabiliteit. Dit negatieve effect is sterker dan het significante effect van -1.27 (SD = .40) bij

Page 38: If only: de leereffecten van nadenken over hoe het beter kan …...In de situatie van Jan kan een upward action counterfactual zijn: ‘Als ik dat bedrijf kennis had laten maken met

31!

personen die gemiddeld scoren en dan het significant effect van -1.16 (SD = .58) bij personen

met een hoge emotionele stabiliteit. Hoewel deze bevindingen de vooropgestelde hypothese

lijken te bevestigen, leidt de interactieterm leidt echter niet tot een significante proportie

variantie in prestatieverbetering, ΔR2= .00, F(1,156) = .07, p = .79, b = .01, t(156) = .27, p = .79

(zie tabel 9). Hypothese 2e niet worden bevestigd. Deze resultaten worden visueel voorgesteld

in figuur 5.

!!

! !

Tot slot wordt nagegaan of er sprake is van mediatie door negatief affect. Hypothese 3a

stelt dat upward action counterfactuals leiden tot negatief affect wat prestatieverbetering

vermindert. Voor het toetsen van deze hypothese wordt eveneens gebruik gemaakt van

PROCESS van Adrew F. Hayes. Via select cases wordt de upward emotion counterfactual

-0,5

0

0,5

1

1,5

2

Action Counterfactuals Emotion Counterfactuals

Pres

tatie

verb

eter

ing

Lage ES

Gemiddelde ES

Hoge ES

Tabel 10 Conditionele effecten van UCFT’s op prestatieverbetering bij verschillende waarden van emotionele stabiliteit.

Emotionele stabiliteit Effect Size SD t p

-7.64 -1.38 .56 -2.47 .01

0.00 -1.27 .40 -3.20 .00

7.64 -1.16 .58 -2.01 .05

Figuur 5. Effect van emotionele stabiliteit op de relatie tussen upward action en emotion counterfactuals en prestatieverbetering.

Page 39: If only: de leereffecten van nadenken over hoe het beter kan …...In de situatie van Jan kan een upward action counterfactual zijn: ‘Als ik dat bedrijf kennis had laten maken met

32!

groep voor het testen van deze hypothese buiten beschouwing gelaten. Het analyseren van een

mediatie-analyse gebeurt in vier stappen. In stap 1 wordt er nagegaan of de onafhankelijke

variabele (upward action counterfactuals vs. geen upward counterfactuals) een invloed heeft op

de afhankelijke variabele (prestatieverbetering). In stap 2 wordt onderzocht of de onafhankelijke

variabele de mediator (negatief affect) voorspelt. Vervolgens wordt in stap 3 nagegaan of

negatief affect ook een invloed heeft op prestatieverbetering wanneer de onafhankelijke

variabele in rekening wordt gebracht. Als laatste wordt er in stap 4 onderzocht of de regressie

van upward action counterfactuals op prestatieverbetering significant is in de aanwezigheid van

de mediator. Indien er sprake zou zijn van mediatie, zou deze laatste regressie tot een niet-

significant resultaat moeten leiden. Bij het analyseren van de resultaten wordt de regressie van

upward action counterfactuals op prestatieverbetering in stap 1 significant bevonden, b = 1.87,

t(170) = 4.56, p < .001. Stap 2 toont echter aan dat de regressie van upward action

counterfactuals op de mediator, negatief affect, niet significant is, b = -.47, t(170) = -.44, p =

.66. Mediatie van negatief affect kan hierdoor uitgesloten worden, waardoor stap 3 en 4 niet

doorlopen worden. Bovendien wordt er een Sobel-test uitgevoerd die alsook hypothese 3a niet

kan bevestigen (z = -.21, p = .83).

! Hypothese 3b en 3c stellen respectievelijk dat de relatie tussen upward emotion

counterfactuals en prestatieverbetering gemedieerd wordt door negatief affect en dat het

mediatie-effect tussen upward emotion counterfactuals en prestatieverbetering sterker is dan het

mediatie-effect tussen upward action counterfactuals en prestatieverbetering. Hypothese 1b, die

stelt dat er prestatieverbeteringen optreden wanneer er upward emotion counterfactuals worden

geformuleerd, kon in eerdere analyses niet bevestigd worden. Het vormt dan ook geen

meerwaarde om hypothese 3b te toetsen. In stap 1 van de mediatieanalyse zou de regressie

namelijk niet-significant blijken, wat mediatie van negatief affect uitsluit. Doordat hypothese 1b

eerder niet werd bevestigd en er ook geen significant mediatie-effect van negatief affect op de

relatie tussen upward action counterfactuals en prestatieverbetering werd teruggevonden

(hypothese 3a), kan er worden besloten dat ook hypothese 3c niet bevestigd wordt.

Discussie

Algemene Bevindingen

Systematische reflectie wordt in de literatuur beschouwd als een belangrijk gegeven om

individuen en organisaties beter te laten functioneren. Prestaties verbeteren wanneer feedback

samengaat met reflectie over gefaalde ervaringen (Anseel et al., 2009). In de literatuur wordt

reeds veelvuldig een positief effect gevonden van opwaartse contrafeitelijke gedachten op

prestaties doordat mensen toekomstige taken kunnen voorbereiden aan de hand van de mentale

Page 40: If only: de leereffecten van nadenken over hoe het beter kan …...In de situatie van Jan kan een upward action counterfactual zijn: ‘Als ik dat bedrijf kennis had laten maken met

33!

representaties die ze vormen (Kray, Galinsky, & Markman, 2009; Markman, McMullen,

Elizaga, & Mizoguchi, 2006; Morris & Moore, 2000). In deze studie wordt het concept

‘opwaarts contrafeitelijk denken’ verder uitgediept door een onderscheid te maken tussen

upward emotion counterfactuals en upward action counterfactuals. Een eerste doelstelling

binnen deze masterproef is onderzoeken of er gunstigere effecten worden teruggevonden bij het

genereren van deze laatstgenoemde upward action counterfactuals.

Uit de resultaten blijkt inderdaad dat upward action counterfactuals tot een significante

prestatieverbetering leiden na gefaald te hebben op een taak. Upward emotion counterfactuals

hebben daarentegen geen significant betere prestaties tot gevolg. In wat volgt wordt een

uiteenzetting gedaan van mogelijke verklaringen voor deze gerapporteerde resultaten. Een

eerste verklaring kan gevonden worden bij het feit dat contrafeitelijke gedachten het gedrag

beïnvloeden via twee verschillende mechanismes: het inhoud-neutraal- en het inhoud-specifiek

mechanisme (Epstude & Roese, 2008). Zoals eerder beschreven in de literatuurstudie wordt

verwacht dat upward action counterfactuals een invloed uitoefenen via beide paden, terwijl dit

bij upward emotion counterfactuals enkel via het inhoud-neutraal pad gebeurt. Het inhoud-

neutraal pad is onafhankelijk van de specifieke informatie die vervat zit in de contrafeitelijke

gedachte. Via dit mechanisme treden gedragsveranderingen op door indirecte effecten zoals

motivatie en/of affect (Epstude & Roese, 2008). Het inhoud-specifiek mechanisme is

daarentegen wel afhankelijk van de specifieke inhoud van een contrafeitelijke gedachte. De

informatie die deel uitmaakt van deze gedachte brengt een gedragsintentie met zich mee. Deze

gedragsintentie wordt bijgevolg vertaald naar een gedragsverandering, in deze studie

prestatieverbetering. Dit inhoud-specifieke mechanisme kan echter wel een reden vormen

waarom er een significante prestatieverbetering wordt geobserveerd wanneer de deelnemers aan

de upward action counterfactual groep worden toegewezen. Deze soort counterfactuals zorgen

namelijk voor betere prestaties via het inhoud-specifiek en het inhoud-neutraal mechanisme.

Aangezien er geen significant effect wordt gevonden van upward emotion counterfactuals op

prestaties, kunnen er bedenkingen worden gemaakt over de werking van het inhoud-neutraal

mechanisme. Verondersteld wordt namelijk dat upward emotion counterfactuals enkel via dit

mechanisme een invloed uit oefenen op de prestaties. Epstude en Roese (2008) suggereren dat

gedrag via het inhoud-neutraal pad gewijzigd kan worden via allerlei processen, aangespoord

door de contrafeitelijke gedachten. Dit kunnen aandachtsprocessen zijn, maar ook processen van

motivationele of cognitieve aard. Een reden voor het niet-significante effect van emotion

counterfactuals kan zich daarom situeren bij de taak zelf. Deze taak kan namelijk door de

deelnemers als persoonlijk irrelevant worden gepercipieerd waardoor de motivatie om beter te

presteren niet aanwezig is en deze processen niet in werking treden.

Page 41: If only: de leereffecten van nadenken over hoe het beter kan …...In de situatie van Jan kan een upward action counterfactual zijn: ‘Als ik dat bedrijf kennis had laten maken met

34!

Een tweede verklaring, die evenzeer het niet-significante effect van upward emotion

counterfactuals kan verklaren wordt teruggevonden bij Watkins (2008) die stelt dat

contrafeitelijke reflectie er soms niet zal in slagen om betekenis te creëren omdat dit kan leiden

tot ruminatie waarbij dezelfde gedachten blijven opduiken. Bij repetitieve denkers is de link

tussen spijt en depressie bijvoorbeeld heel hoog. Hoewel spijt door contrafeitelijk denken bij

velen net aanzet tot verbetering van prestaties, kan het dus ook tegenovergestelde gevolgen

hebben. Dit gebeurt wanneer negatieve emoties de bovenhand nemen, doordat ze rumineren op

deze spijtgedachten. Ruminatie wordt door Martin en Tesser (zoals geciteerd uit Ciarocco, Vohs

& Baumeister, 2010) gedefinieerd als een voortdurende bewuste gedachte die gericht is op een

bepaald onderwerp of thema en die blijft voortbestaan ongeacht of de onmiddellijke

omgevingseffecten aanwezig zijn die deze gedachte veroorzaken. Ruminatie is repetitief, vaak

aversief en weerhoudt mensen om te focussen op nieuwe problemen. Het betreft vaak doelen of

gewenste uitkomsten (ook contrafeitelijke uitkomsten) die geassocieerd worden met recente

problemen of mislukkingen (Ciarocco, Vohs & Baumeister, 2010; Martin & Tesser, 1989).

Hoewel de meeste studies ruminatie associëren met negatieve uitkomsten (Davis & Nolen-

Hoeksema, 2000), rapporteren Ciarocco et al. (2010) in hun studie ook positieve effecten van

ruminatie. Mikulincer (zoals geciteerd in Ciarocco et al., 2010) maakt een onderscheid tussen

drie categorieën van ruminatie: (1) actie-ruminatie is taakgerichte ruminatie waarbij wordt

gefocust op hoe mislukte stappen verholpen konden worden en hoe doelstellingen bereikt

kunnen worden, (2) toestand-ruminatie legt de nadruk op huidige en toekomstige gevoelens en

de gevolgen die de mislukking teweeg brengt en (3) taakirrelevante ruminatie leidt het individu

af van zijn gemaakte fouten door na te denken over activiteiten of personen die niets te maken

hebben met de niet-bereikte doelstelling. Deze drie concepten kunnen in verband gebracht

worden met de drie soorten reflectie die in deze masterproef worden beschouwd. Verondersteld

wordt dat upward action counterfactuals zullen leiden tot actie-ruminatie, upward emotion

counterfactuals tot toestand-ruminatie en in de controleconditie wordt taakirrelevante ruminatie

opgewekt. Ciarocco en collega’s (2010) gaan in hun onderzoek na of actie-ruminatie, waarbij de

focus ligt op het verbeteren van gemaakte fouten, positieve uitkomsten genereert. De auteurs

concluderen dat actiegerichte ruminatie wel degelijk leidt tot prestatieverbeteringen. Dit kan

verklaren waarom upward action counterfactuals voor een positieve verandering in prestaties

zorgen. Wanneer mislukkingen echter gevolgd worden door ruminatie over gevoelens,

taakirrelevante issues of negatieve implicaties van het falen, worden weinig tot geen voordelen

gevonden (Ciarocco et al., 2010). Bij deze vormen van ruminatie ontbreekt er namelijk een

actie-element (Mikulincer, 1996), waardoor geen handelingen worden gesteld om beter te

presteren in de toekomst. Om prestaties te verbeteren wanneer een doelstelling niet gehaald

Page 42: If only: de leereffecten van nadenken over hoe het beter kan …...In de situatie van Jan kan een upward action counterfactual zijn: ‘Als ik dat bedrijf kennis had laten maken met

35!

wordt, is het bijgevolg niet adaptief om je te richten op de gevoelens die dergelijke gebeurtenis

opwekt. Er kan geconcludeerd worden dat door meer voordelige en gezondere vormen van

ruminatie, positieve effecten kunnen ontstaan (Ciarocco, Vohs & Baumeister, 2010). Deze

theorie is in lijn met de bevindingen binnen deze studie: daar waar upward emotion

counterfactuals tot geen significante prestatieverbeteringen leiden en de controleconditie zelfs

tot een verminderde prestatie op de tweede creativiteitstaak, wordt wel een significante

prestatieverbetering waargenomen wanneer er upward action counterfactuals worden

gegenereerd ter reflectie. In toekomstig onderzoek dienen dergelijke veronderstellingen verder

onderzocht te worden.

Een derde verklaring voor het geobserveerde effect dat upward action counterfactuals tot

grotere prestatieontwikkeling leiden in tegenstelling tot upward emotion counterfactuals kan

ook gevonden worden in de veronderstellingen van Nasco en Marsh (1999) die in hun

onderzoek naar verklaringen zoeken voor de positieve effecten van opwaarts contrafeitelijk

denken. Volgens deze onderzoekers zorgt opwaarts contrafeitelijke denken tot het geloof dat

individuen in staat zijn om uitkomsten te beïnvloeden. Deze verhoogde perceptie van controle

heeft tot gevolg dat er met een grotere waarschijnlijkheid effectief actie zal worden

ondernomen. Het doel van opwaartse contrafeitelijke reflectie is volgens deze onderzoekers

licht werpen op mogelijke acties ter voorbereiding van de toekomst, wat de intentie om het

corresponderend gedrag te stellen verhoogt en bijgevolg prestaties verbetert (Nasco & Marsch,

1999; Roese & Olson, 1995). Van deze mogelijke acties ter voorbereiding van de toekomst is

enkel sprake wanneer reflectie gebeurt aan de hand van upward action counterfactuals. Dit kan

verklaren waarom er enkel een significante prestatieverbetering wordt waargenomen bij deze

groep.

Een tweede doelstelling binnen deze masterproef is nagaan of de effecten van opwaartse

contrafeitelijke gedachten op prestatieverbetering verschillend zijn naargelang de emotionele

stabiliteit van de deelnemers. Door de negatieve feedback en de opwaartse contrafeitelijke

gedachten wordt verwacht dat er negatieve emoties zouden ontstaan door de huidige situatie te

vergelijken met een alternatieve en betere situatie (Zelenberg & Pieters, 2007). Allen et al.

(2013) concluderen in hun onderzoek dat deze negatieve emoties bij personen met een lage

emotionele stabiliteit een grotere intensiteit en duur hebben waardoor de emotionele kost

minder snel ongedaan zal kunnen worden gemaakt (Obodaru, 2012). Er wordt verwacht dat dit

tot een minder grote prestatieverbetering zou leiden. Bij individuen die daarentegen een hoge

emotionele stabiliteit hebben, zullen negatieve gevoelens door de discrepantie tussen de huidige

en gewenste situatie eerder een motivatie bieden om deze kloof te dichten aan de hand van een

gedragsverandering (Obodaru, 2012). Bij hen wordt er verwacht dat ze minder emotionele last

Page 43: If only: de leereffecten van nadenken over hoe het beter kan …...In de situatie van Jan kan een upward action counterfactual zijn: ‘Als ik dat bedrijf kennis had laten maken met

36!

zullen ondervinden en er bijgevolg sterkere prestatieverbeteringen zouden optreden. Er wordt in

deze studie een significant hoofdeffect gevonden van emotionele stabiliteit wanneer de upward

action counterfactual groep vergeleken wordt met de controlegroep en wanneer de upward

action counterfactual groep vergeleken wordt met de upward emotion counterfactual groep. Dit

hoofdeffect is echter niet evenredig met de vooropgestelde hypothese. Personen die hoog scoren

op emotionele stabiliteit kennen binnen de steekproef namelijk een minder grote

prestatieverbetering dan personen met een lage emotionele stabiliteit. Een mogelijke verklaring

voor deze omgekeerde effecten kan zich eveneens situeren bij de persoonlijke irrelevantie van

de taak. Aangezien de creativiteitstaak als weinig belangrijk wordt beschouwd door de

participanten, bestaat de mogelijkheid dat de negatieve feedback en opwaartse contrafeitelijke

gedachten amper negatieve gevoelens opwekken. De negatieve feedback motiveert bij

emotioneel stabiele mensen bijgevolg minder tot gedragsverandering dan werd verondersteld.

Bij emotioneel instabiele mensen zijn de negatieve gevoelens echter intenser dan bij emotioneel

stabiele personen (Allen et al., 2013). Door de irrelevantie van de taak brengen de negatieve

gevoelens geen emotionele kost met zich mee die prestatieverbetering zouden kunnen hinderen.

Integendeel: de negatieve gevoelens vormen hier wel een motivatie tot gedragsverandering, wat

grotere prestatieverbeteringen tot gevolg had dan bij emotioneel stabiele personen. Hoewel de

conditionele effecten van emotionele stabiliteit significant zijn op de relatie tussen upward

action counterfactuals (versus controlegroep) en prestatieverbetering wordt nergens een

significant interactie-effect teruggevonden. De interactie-effecten zijn nochtans wel in de juiste

richting zoals verondersteld, waarbij personen met een hoge emotionele stabiliteit een sterkere

stijging in prestatieverbetering kennen wanneer ze UACFT’s en UECFT’s genereren,

vergeleken met individuen die over irrelevante zaken reflecteerden. Een grotere steekproef,

persoonlijk relevantere taken en betere controle voor contrafeitelijke reflectie zouden eventueel

wel tot een significant interactie-effect geleid kunnen hebben. Dit kan enkel uitgeklaard worden

aan de hand van gelijkaardig onderzoek in de toekomst die deze beperkingen ongedaan maakt.

Hoewel deze studie de focus legt op emotionele stabiliteit als persoonlijkheidstrek, worden ook

de andere vier persoonlijkheidsdimensies van de Big Five bevraagd om extra inzichten te

verwerven. In bijkomende analyses, die deze vier persoonlijkheidstrekken als moderator

beschouwen in de relatie tussen contrafeitelijke gedachten en prestatieverbetering, worden

eveneens geen significante effecten teruggevonden.

Een derde en laatste doelstelling bestaat uit het onderzoeken van een mogelijk mediatie-

effect van negatief affect. Uit de mediatie-analyse komen geen significante (in)directe effecten

naar voor van negatief affect. Zoals hierboven vermeld zou een mogelijke oorzaak hiervoor

kunnen zijn dat de deelnemers de taak niet persoonlijk relevant vinden, waardoor de negatieve

Page 44: If only: de leereffecten van nadenken over hoe het beter kan …...In de situatie van Jan kan een upward action counterfactual zijn: ‘Als ik dat bedrijf kennis had laten maken met

37!

feedback en de opwaartse contrafeitelijke gedachten geen negatief affect uitlokken. Bijgevolg

kan negatief affect ook de prestatieverbetering niet beïnvloeden.

Een andere verklaring zou kunnen zijn dat individuen eerder reflecteren over de

opwaartse contrafeitelijke gedachte in plaats van deze te evalueren. Volgens het ‘Reflectie en

Evaluatie Model’ van Markman en McMullen (2003) wordt er gereflecteerd wanneer een

persoon enkel nadenkt over de mogelijk betere uitkomst, zonder deze te vergelijken met de

werkelijke uitkomst. Wanneer individuen reflecteren over opwaartse contrafeitelijke gedachten

(in plaats van evalueren) zal dit leiden tot positief affect. Hoewel de verwachting dat men in

deze studie de contrafeitelijke gedachten eerder zou evalueren, kan reflectie van contrafeitelijke

gedachten niet worden uitgesloten. In een bijkomende analyse wordt het mediatie-effect van

positief affect nagegaan: de veronderstelling dat opwaartse contrafeitelijke gedachten positief

affect uitlokken, kan in geen enkele conditie bevestigd worden. Mogelijks wordt er zowel

gereflecteerd als geëvalueerd, verschillend van individu tot individu. Hierdoor worden voor

zowel negatief als positief affect geen significante resultaten gevonden bij de mediatie-analyses.

In toekomstig onderzoek kan dit gecontroleerd worden door na het experiment kort na te gaan

welke van de twee technieken werden toegepast.

Een laatste verklaring voor het niet-significante effect kan worden toegeschreven aan een

methodologisch probleem met het opzet van de studie (Leary, 2001). Contrafeitelijk denken is

een cognitief gecontroleerd proces waarbij contrafeitelijke gedachten cognitief veeleisend zijn

(Sanna, 2000). De hoge eis naar cognitieve inspanning kan er dus voor zorgen dat de

deelnemers vermoeid worden naar het einde van de studie, waardoor er minder inspanningen

worden gedaan bij het invullen van de laatste vragenlijst. Dit kan gecontroleerd worden met

behulp van een longitudinale studie.

Samengevat kan gesteld worden dat deze studie een bevestiging biedt voor de positieve

invloed van upward action counterfactuals op prestaties, meer nog: upward action

counterfactuals hebben een grotere positieve invloed op prestaties dan upward emotion

counterfactuals. Binnen deze studie wordt bovendien een hoofdeffect gevonden van emotionele

stabiliteit. Meer specifiek kennen personen die emotioneel instabiel zijn een grotere

prestatieverbetering dan emotioneel stabiele personen. Het verwachte interactie-effect van

emotionele stabiliteit op de relatie tussen upward counterfactuals en prestaties kan echter niet

worden bevestigd. Evenals het mediatie-effect van negatief affect in zowel de upward emotion

counterfactual conditie als in de upward action counterfactual conditie.

Page 45: If only: de leereffecten van nadenken over hoe het beter kan …...In de situatie van Jan kan een upward action counterfactual zijn: ‘Als ik dat bedrijf kennis had laten maken met

38!

Limitaties

Ondanks het feit dat het experiment met alle zorgvuldigheid is opgesteld, is het

onderhevig aan enkele beperkingen. Een eerste beperking heeft betrekking op het gehanteerde

experimentele design. Hoewel dit opzet de interne validiteit verhoogt en uitspraken over

causaliteit toelaat, zijn de gevonden resultaten moeilijk te genereren naar een bedrijfs- of

organisatiecontext (Shadish, Cook, & Campbell, 2002). De ecologische validiteit is bijgevolg

laag. De heterogeniteit van de steekproef en het feit dat het grootste deel van deelnemers (66%)

reeds actief is in het werkveld, komt de externe validiteit dan weer ten goede en zorgt voor een

betere generaliseerbaarheid naar niet-experimentele contexten (Calder, Phillips, & Tybout,

1982). Daarnaast moet er ook worden stilgestaan bij de inhoud van het gebruikte

studiemateriaal. De creativiteitstaak van Torrance waarover men in twee van de drie condities

contrafeitelijk dient te reflecteren, is eenvoudig waarbij de prestatieniveaus geen directe

gevolgen hebben voor de participant. Dit kan een effect hebben op de motivatie om te

reflecteren en bijgevolg de resultaten beïnvloeden. Een ander probleem bij de gebruikte

creativiteitstaak is dat er niet wordt gecontroleerd of de deelnemers beide taken gelijk

beoordelen qua moeilijkheidsgraad. Tijdens het experiment nagaan of de proefpersonen beide

taken even moeilijk beschouwen, kan hierin duidelijkheid bieden. Hierop wordt echter wel

gecontroleerd in de studie van Ciarocco et al. (2010), waarop dit experiment gedeeltelijk

gebaseerd is. De ongeschoolde proefpersonen in deze studie beschouwen beide taken als even

moeilijk waardoor ervanuit wordt gegaan dat er geen verschil in moeilijkheid zou worden

ondervonden in deze studie. Wanneer de resultaten van deze studie echter geanalyseerd worden,

wordt er gemiddeld een lagere creativiteitsscore gerapporteerd bij de tweede creativiteitstaak in

de controlegroep. Dit kan erop wijzen dat de tweede creativiteitstaak als moeilijker wordt

gepercipieerd dan de eerste.

Een tweede beperking heeft te maken met de operationalisatie van de afhankelijke

variabele, namelijk prestatieontwikkeling. Prestatieverbetering wordt volgens Wong (2012)

beschreven als een proces waarbij prestaties op tijdstip 2 evolueren ten opzichte van de

prestaties op tijdstip 1. Dit proces vraagt enige tijd waarin het individu zich kan ontwikkelen. In

dit experiment bestaat het tijdsinterval tussen beide creativiteitstaken slechts uit 4 minuten.

Deze korte tijdspanne kan de effecten van contrafeiten op prestaties hebben beïnvloed.

Als derde kan ook de operationalisatie van onze onafhankelijke variabele (upward

action counterfactuals en upward emotion counterfactuals) als beperking worden opgemerkt.

Deze wordt in dit experiment als een categorische variabele beschouwd. Een belangrijke

kanttekening die hierbij gemaakt moet worden, is dat niet iedereen even diep nadenkt over de

gestelde vragen tijdens de reflectiefase. De mate waarin men in de verschillende condities

Page 46: If only: de leereffecten van nadenken over hoe het beter kan …...In de situatie van Jan kan een upward action counterfactual zijn: ‘Als ik dat bedrijf kennis had laten maken met

39!

nadenkt over dergelijke vragen, en dus opwaarts contrafeitelijk denken toepast, kan de

prestatieontwikkeling met andere woorden sterk beïnvloed hebben. Hoe specifieker een

gedragsintentie wordt geformuleerd die volgt uit de contrafeitelijke gedachte, hoe groter de kans

dat het gewenste gedrag zich namelijk zal stellen. In deze studie wordt enkel rekening gehouden

met de soort contrafeitelijke gedachten waarmee wordt gereflecteerd en niet hoe sterk of in

welke mate deze reflectie gebeurt. Hiermee kan in toekomstig onderzoek rekening worden

gehouden. De onafhankelijke variabele als een continue variabele beschouwen had in dit

experiment tot andere, meer nauwkeurige resultaten kunnen leiden.

Een vierde beperking gaat over de feedback die de proefpersonen krijgen nadat ze de

eerste creativiteitstaak hebben afgerond. Iedereen krijgt namelijk dezelfde negatieve feedback

dat hun creativiteit ondermaats is. Randomiseren tussen positieve en negatieve feedback had tot

extra inzichten kunnen leiden.

Een laatste beperking is dat dit experiment online werd afgenomen. Op deze manier kan

gemakkelijk een groot aantal personen worden bereikt, waardoor het nodige aantal participanten

in beperkte tijd aan het experiment konden deelnemen. Een ander voordeel van deze online

afname is dat de deelnemers in hun vertrouwde omgeving het experiment doorlopen. Een nadeel

is dat de proefpersonen geen controle van een proefleider ervaren, waardoor ze de verschillende

taken en reflectie minder serieus kunnen hebben opgevat. Hoewel de deelnemers verplicht

worden om 4 minuten te reflecteren over de eerste creativiteitstaak, kunnen ze zich gedurende

deze periode ook met andere zaken hebben beziggehouden, die irrelevant zijn voor deze studie.

Suggesties voor Toekomstig Onderzoek

! Rekening houdend met de hierboven beschreven beperkingen worden in dit onderdeel

enkele suggesties geformuleerd voor toekomstig onderzoek. Allereerst is het van uiterst belang

om na te gaan of de gevonden effecten van upward action counterfactuals gerepliceerd worden

in volgend onderzoek. Om de ecologische validiteit te verhogen, kan het interessant zijn om dit

experiment te laten plaatsvinden in een bedrijfs- of organisatiecontext. De effecten zullen

bovendien nauwkeuriger zijn wanneer de creativiteitstaken die in dit onderzoek gehanteerd

worden (Ciarocco et al., 2010), vervangen worden door een relevantere taak. Deze taken zullen

door de participanten als relevanter worden gepercipieerd waardoor ze ook de feedback die ze

na creativiteitstaak 1 krijgen veel belangrijker zullen vinden. De reflectiefase die daarop volgt

zal bijgevolg ook op een accuratere manier worden doorlopen, wat de juistheid van de resultaten

verhoogt.

In deze studie wordt een effect van opwaartse contrafeitelijke gedachten verwacht op

prestatieverbetering. Prestatieverbetering is echter een proces dat tijd vraagt. In de huidige

studie kan prestatiesverbetering hierdoor mogelijks niet optimaal worden ontwikkeld door de

Page 47: If only: de leereffecten van nadenken over hoe het beter kan …...In de situatie van Jan kan een upward action counterfactual zijn: ‘Als ik dat bedrijf kennis had laten maken met

40!

korte tijdspanne tussen beide taken. Het kan interessant zijn om het tijdsinterval tussen beide

taken in de toekomst langer te maken zodat grotere effecten gevonden worden. Een

longitudinale studie vormt hierbij een perfect alternatief. Wanneer dergelijke studie in een

organisatiecontext zal worden uitgevoerd, is het bovendien gemakkelijker om de deelnemers op

verschillende tijdstippen aan te spreken.

Daarnaast kan een extra dimensie voor toekomstig onderzoek een manipulatie inhouden

van de feedback die de deelnemers krijgen nadat ze de eerste taak hebben afgerond. Dit zou een

2 (creativiteitstaak 1 en 2) x 2 (positieve of negatieve feedback) x 3 (soort counterfactuals)

experimenteel design inhouden. Dit zal extra interessante inzichten met zich mee brengen.

Als laatste suggestie kan de onafhankelijke variabele in volgend onderzoek

geoperationaliseerd worden zodat de effecten op prestatieverbetering groter worden. In plaats

van te beschouwen welke soort upward counterfactuals de proefpersonen opwekken, kan

worden nagegaan hoe diep ze reflecteren en in welke mate ze opwaarts contrafeitelijk denken.

De categorisch afhankelijke variabele wordt hierbij vervangen door een continue variabele.

Theoretische en praktische implicaties

! In de literatuur wordt veelvuldig evidentie gevonden dat opwaartse contrafeitelijke

gedachten prestaties op een positieve manier beïnvloeden, in het bijzonder wanneer deze

reflectie volgt op het krijgen van negatieve feedback. Het concept upward counterfactuals werd

in het verleden nog niet eerder opgesplitst in enerzijds upward action counterfactuals en

anderzijds upward emotion counterfactuals. In dit onderzoek wordt het onderscheid tussen

beide concepten voor het eerst nagegaan, wat de eerste theoretische bijdrage vormt van deze

studie. Een tweede bijdrage is de keuze van prestatieverbetering als afhankelijke variabele. Bij

veel onderzoek naar contrafeitelijke reflectie wordt prestatie als interessant consequent niet vaak

in beschouwing genomen. Het kan echter betekenisvolle inzichten bieden om de antecedenten

van prestaties te onderzoeken, zeker in het studiegebied van arbeids- en organisatiepsychologie.

De onafhankelijke variabele die in deze studie wordt onderzocht en een invloed uitoefent op

prestaties is opwaartse contrafeitelijke reflectie. Een derde bijdrage van deze studie is het effect

nagaan van emotionele stabiliteit op de relatie tussen upward counterfactuals en

prestatieverbetering. In de literatuur wordt persoonlijkheid vaak als een antecedent onderzocht

op contrafeitelijke gedachten. Emotionele stabiliteit wordt hierbij in verscheidene studies als

voorspeller van contrafeitelijke reflectie beschouwd. In deze studie wordt emotionele stabiliteit

als een moderatorvariabele geïmpliceerd en niet als onafhankelijke variabele zoals in eerder

onderzoek.

Naast theoretische implicaties kunnen er ook praktische implicaties worden aangehaald.

Deze studie toont namelijk aan dat upward action counterfactuals een gunstige vorm van

Page 48: If only: de leereffecten van nadenken over hoe het beter kan …...In de situatie van Jan kan een upward action counterfactual zijn: ‘Als ik dat bedrijf kennis had laten maken met

41!

reflectie zijn om prestaties te verhogen in vergelijking met upward emotion counterfactuals. Er

kan aan organisaties aanbevolen worden om op de werkvloer reflectiemomenten te

implementeren die aanzetten tot het genereren van upward action counterfactuals nadat

werknemers gefaald hebben op een taak. Spontaan reflecteren kan echter schadelijke effecten

met zich meebrengen. Het is dan ook waardevol om opwaartse contrafeitelijke reflectie bewust

te laten gebeuren, zodat opwaartse contrafeitelijke gedachten de prestaties enkel op een

positieve manier beïnvloeden. !

Conclusie

De belangrijkste doelstelling binnen deze masterproef is het krijgen van een beter

inzicht in het effect van upward action counterfactuals enerzijds en upward emotion

counterfactuals anderzijds. Uit de resultaten blijkt dat eerstgenoemde de prestaties op een

positieve manier beïnvloeden. Upward emotion counterfactuals leveren daarentegen geen

positieve bijdrage aan prestatieverbetering. Emotionele stabiliteit wordt als moderator voor de

effecten van upward counterfactuals op prestatieverbetering opgenomen, maar kan in deze

studie niet als een belangrijke moderatorvariabele worden beschouwd. Het is wel zo dat

personen die emotioneel instabiel zijn beter presteren in de verschillende condities dan personen

die hoog scoren op emotionele stabiliteit. Tot slot wordt ook negatief affect als

mediatorvariabele binnen deze studie niet bevestigd.

Het onderscheid maken tussen upward action counterfactuals en upward emotion

counterfactuals is nieuw binnen de bestaande literatuur. Deze studie kan een aanzet vormen

voor verder onderzoek naar de gedifferentieerde effecten van de verschillende vormen van

opwaartse contrafeitelijke reflectie. Organisaties kunnen namelijk gunstige effecten faciliteren

door de meest bevorderende procedures te implementeren die maximale prestatieontwikkeling

stimuleren.

!

Page 49: If only: de leereffecten van nadenken over hoe het beter kan …...In de situatie van Jan kan een upward action counterfactual zijn: ‘Als ik dat bedrijf kennis had laten maken met

42!

Referentielijst

!Allen, M. S., Greenlees, I., & Jones, M. V. (2013). Personality, counterfactual thinking, and

negative emotional reactivity. Psychology of Sport and Exercise, 15(2), 147-154.

doi:10.1016/j.psychsport.2013.10.011

Anseel, F., Lievens, F., & Schollaert, E. (2009). Reflection as a strategy to enhance task

performance after feedback. Organizational Behavior and Human Decision Processes,

110(1), 23-35. doi:10.1016/j.obhdp.2009.05.003

Baas, M., De Dreu, C. K. W., & Nijstad, B. A. (2008). A Meta-Analysis of 25 Years of Mood-

Creativity Research: Hedonic Tone, Activation, or Regulatory Focus? Psychological

Bulletin, 134(6), 779-806. doi: 10.1037/a0012815

Baumeister, R. F., & Masicampo, E. J. (2010). Conscious thought is for facilitating social and

cultural interactions: How mental stimulations serve the animal-culture interface.

Psychological Review, 117(3), 945-971. doi:10.1037/a0019393

Bruck, S. C., & Allen, D. T. (2003). The relationship between big five personality traits,

negative affectivity, type A behavior, and work–family conflict. Journal of Vocational

Behavior, 63(3), 457-472. doi:10.1016/S0001-8791(02)00040-4

Byrne, R. M. J. (2007). Précis of the rational imagination: how people create alternatives to

reality. Behavioral and Brain Sciences, 30(5-6), 439-480.

doi:10.1017/S0140525X07002579

Calder, B.J., Phillips, L.W., Tybout, A.M., 1982. The concept of external validity. Journal of

Consumer Research. 9, 240–244. doi:10.1086/208920

Ciarocco, N. J., Vohs, K. D., & Baumeister, R. F. (2010). Some good news about rumination:

task-focused thinking after failure facilitates performance improvement. Journal of

Social and Clinical Psychology, 29(10), 1057-1073. doi:10.1521/jscp.2010.29.10.1057

Costa PT Jr, & McCrae RR. (1988). Personality in adulthood: A six-year longitudinal study of

self-reports and spouse ratings on the NEO Personality Inventory. Journal of

Personality and Social Psychology, 54(5), 853-863. doi:10.1037/0022-3514.54.5.853

Cramond, B., Matthews-Morgan, J., Bandalos, D., & Zhuo, L. (2005). A report on the 40- year

follow-up of the torrance tests of creative thinking: Alive and well in the new

millennium. Gifted Child Quarterly, 49, 283–291. doi:10.1177/001698620504900402

Crawford, J. R., & Henry, J. D. (2003). The depression anxiety stress scales (DASS): normative

data and latent structure in a large non-clinical sample. British Journal of Clinical

Psychology, 42, 111-131. doi:10.1348/014466503321903544 Davis, R. N., & Nolen-Hoeksema, S. (2000). Cognitive inflexibility among ruminators and

Page 50: If only: de leereffecten van nadenken over hoe het beter kan …...In de situatie van Jan kan een upward action counterfactual zijn: ‘Als ik dat bedrijf kennis had laten maken met

43!

nonruminators. Cognitive Therapy and Research, 24(6), 699-711. Geraadpleegd via

http://search.proquest.com

De Brigard, F., & Giovanello, K. S. (2012). Influence of outcome valence in the subjective

experience of episodic past, future, and counterfactual thinking. Consciousness and

Cognition, 21(3), 1085-1096. doi:10.1016/j.concog.2012.06.007

DeRue, D. S., Nahrgang, J. D., Hollenbeck, J. R., & Workman, K. M. (2012). A quasi

experimental study of after-event reviews and leadership development. Journal of

Applied Psychology, 97(5), 997-1015. doi:10.1037/a0028244

Ellis, S., & Davidi, I. (2005). After-event reviews: Drawing lessons from successful and failed

experience. Journal of Applied Psychology, 90(5), 857–871.

doi:10.1037/00219010.90.5.857

Ellis, S., Mendel, R., & Nir, M. (2006). Learning from successful and failed experience: The

moderating role of kind of after-event review. Journal of Applied Psychology, 91(3),

669- 680. doi:10.1037/0021-9010.91.3.669

Ellis, S., Carette, B., Anseel, F., & Lievens, F. (2014). Systematic reflection: Implications for

learning from successes and failures. Current Directions in Psychological Science, 23,

67-72. doi:10.1177/0963721413504106

Epstude, K., & Roese, N. J. (2008). The functional theory of counterfactual thinking.

Personality and Social Psychology Review, 12(2), 168–192.

doi:10.1177/1088868308316091

Epstude, K., & Roese, N. J. (2011). When goal pursuit fails: The functions of counterfactual

thought in intention formation. Social Psychology, 42(1), 19-27. doi:10.1027/1864-

9335/a000039

Galinsky, A. D., Seiden, V. L., Kim, P. H., & Medvec, V. H. (2002). The dissatisfaction of

having your first offer accepted: the role of counterfactual thinking in negotiations.

Personality and Social Psychology Bulletin, 28(2), 271–283.

doi:10.1177/0146167202282012

Gendolla, G.H.E., & Brinkmann, K. (2005). The role of mood states in self-regulation: Effects

on action preferences and resource mobilization. European Psychologist, 10, 187-198.

doi: 10.1027/1016-9040.10.3.187

Goldberg, L. R. (1999). A broad-bandwidth, public-domain, personality inventory measuring

the lower-level facets of several five-factor models. In Mervielde, I., Deary, I., De

Fruyt, F., & Ostendorf, F. (Eds.), Personality Psychology in Europe, 7, 7-28.

Page 51: If only: de leereffecten van nadenken over hoe het beter kan …...In de situatie van Jan kan een upward action counterfactual zijn: ‘Als ik dat bedrijf kennis had laten maken met

44!

Gow, A. J., Whiteman, M. C., Pattie, A., & Deary, I. J. (2005). Goldberg’s ‘IPIP’ Big-Five

factor markers: Internal consistency and concurrent validation in Scotland. Personality

and Individual Differences, 39, 317-329. doi:10.1016/j.paid.2005.01.011 Gray, D. E. (2007). Facilitating management learning: Developing critical reflection through

reflective tools. Management Learning, 38(5), 495–517.

doi:10.1177/1350507607083204

Hayes, A. F. (2012). PROCESS: A Hayes, A. F. (2012). PROCESS: A versatile computational

tool for observed variable mediation, moderation, and conditional process modelling.

Geraadpleegd via http://www.afhayes.com/ public/process2012.pdf

Hayes, Andrew F. (2013). Introduction to Mediation, Moderation, and Conditional Process

Analysis: A Regression-Based Approach. Journal of Educational Measurement, 51(3),

335-337, doi:10.1111/jedm.12050

Higgins, E. T. (1987). Self-discrepancy- A theory relating self and affect. Psychological

Review, 94(3), 319-340. doi:10.1037//0033-295x.94.3.319

Hochwarter, W. A., Perrewé, P. L., Hall, A. T., Ferris, G. R. (2005). Negative affectivity as a

moderator of the form and magnitude of the relationship between felt accountability and

job tension. Journal of Organizational Behavior, 26, 517-534. doi:10.1002/job.324

Judge, T. A., Higgins, C. A., Thoresen, C. J., & Barrick, M. R. (1999). The big five personality

traits, general mental ability, and career success across the life span. Personnel

Psychology, 52(3), 621-652. doi:10.1111/j.1744-6570.1999.tb00174.x

Kray, L., Galinsky, A., & Markman, K. (2009). Counterfactual structure and learning from

experience in negotiations. Journal of Experimental Social Psychology, 45(4), 979–982.

doi:10.1016/j.jesp.2009.03.008

Kray, L. J., George, L. G., Liljenquist, K. A., Galinsky, A. D., Tetlock, P. E., & Roese, N. J.

(2010). From what might have been to what must have been: Counterfactual thinking

creates meaning. Journal of Personality and Social Psychology, 98(1), 106-118.

doi10.1037/a0017905

Leary, R. (2001). Introduction to behavioral research methods. Boston MA: Pearson Eductation.

Mandel, D. R. (2003). Counterfactuals, emotions, and context. Cognition and Emotion, 17(1),

139-159. doi:10.1080/02699930302275

Markman, K. D., Elizaga, R. A., Ratcliff, J. J., & McMullen, M. N. (2007). The interplay

between counterfactual reasoning and feedback dynamics in producing inferences about

the self. Thinking and Reasoning, 13(2), 188–206. doi:10.1080/13546780600927157

Markman, K. D., Gavanski, I., Sherman, S. J., & McMullen, M. N. (1993). The mental

simulation of better and worse possible worlds. Journal of Experimental Social

Page 52: If only: de leereffecten van nadenken over hoe het beter kan …...In de situatie van Jan kan een upward action counterfactual zijn: ‘Als ik dat bedrijf kennis had laten maken met

45!

Psychology, 29(1), 87-109. doi:10.1006/jesp.1993.1005��

Markman, K. D., Lindberg, M. J., Kray, L. J., & Galinsky, A. D. (2007). Implications of

counterfactual structure for creative generation and analytical problem solving.

Personality and Social Psychology Bulletin, 33(3), 312–324.

doi:10.1177/0146167206296106

Markman, K. D., & McMullen, M. N. (2003). A reflection and evaluation model of comparative

thinking. Personality and Social Psychology Review, 7(3), 244–267.

doi:10.1207/s15327957pspr0703_04

Markman, K. D., McMullen, M. N., & Elizaga, R. A. (2008). Counterfactual thinking,

persistence, and performance: A test of the Reflection and Evaluation Model. Journal of

Experimental Social Psychology, 44(2), 421-428. doi: 10.1016/j.jesp.2007.01.001

Markman, K. D., McMullen, M. N., Elizaga, R. A., & Mizoguchi, N. (2006). Counterfactual

thinking and regulatory fit. Judgment and Decision Making, 1(2), 98–107.

Geraadpleegd via http://media.proquest.com

Martin. L. L., Ward, D. W., Achee, J. W., & Wyer. R. S., Jr. (1993), Mood as Input: People

Have to Interpret the Motivational Implications of Their Mood, Journal of Personality

and Social Psychology, 64(3), 317-326. doi:10.1037/0022-3514.64.3.317

Martin, L. L., & Tesser, A. (1989). Toward a motivational structural theory of ruminative

thought. In J. S. Uleman & J. A. Bargh (Eds.), Unintentional thought (pp.306-326).

New York: Guilford.

McLean, K. C., & Thorne, A. (2003). Late adolescents' self-defining memories about

relationships. Developmental Psychology, 39(4), 635-645. doi:10.1037/0012-

1649.39.4.635

McMullen, M. N., & Markman, K. D. (2000). Downward counterfactuals and motivation: the

wake-up call and the Pangloss effect. Personality and Social Psychology Bulletin,

26(5), 575–584. doi: 10.1177/0146167200267005

Medvec, V. H., Madey, S. F., & Gilovich, T. (1995). When less is more: Counterfactual

thinking and satisfaction among Olympic medalists. Journal of Personality and Social

Psychology, 69(4), 603–610. doi:10.1037/0022-3514.69.4.603

Mikulincer, M. (1996). Mental rumination and learned helplessness: Cognitive shifts during

helplessness training and their behavioral consequences. In I. G. Sarason, G. R. Pierce,

& B. R. Sarason (Eds.), Cognitive interference: Theories, methods, and findings (pp.

191-209). Mahwah, NJ: Erlbaum.

Morris, M. W., & Moore, P. C. (2000). The lessons we (don't) learn: Counterfactual thinking

and organizational accountability after a close call. Administrative Science Quarterly,

Page 53: If only: de leereffecten van nadenken over hoe het beter kan …...In de situatie van Jan kan een upward action counterfactual zijn: ‘Als ik dat bedrijf kennis had laten maken met

46!

45(4), 737–765. doi:10.2307/2667018

Nasco, S. A., & Marsh, K. L. (1999). Gaining control through counterfactual thinking.

Personality and Social Psychology Bulletin, 25(5), 557–569.

doi:10.1177/0146167299025005002

Obodaru, O. (2012). The self not taken: How alternative selves develop and how they influence

our professional lives. Academy of Management Review, 37(1), 34-57.

doi:10.5465/amr.2009.0358

Petrocelli, J. V., & Harris, A. K. (2011). Learning inhibition in the Monty Hall Problem: The

role of dysfunctional counterfactual prescriptions. Personality and Social Psychology

Bulletin, 37(10), 1297–1311. doi:10.1177/0146167211410245

Petrocelli, J. V., & Sherman, S. J. (2010). Event detail and confidence in gambling: The role of

counterfactual thought reactions. Journal of Experimental Social Psychology, 46(1),

61–72. doi:10.1016/j.jesp.2009.09.013

Pham, L. B., & Taylor, S. E. (1999). From thought to action: Effects of process- versus

outcome-based mental simulations on performance. Personality and Social Psychology

Bulletin, 25(2), 250–260. doi:10.1177/0146167299025002010

Preacher, K. J., & Hayes, A. F. (2004). SPSS and SAS procedures for estimating indirect effects

in simple mediation models. Behavior Research Methods, Instruments, and Computers,

36, 717- 731. Roese, N. J. (1994). The functional basis of counterfactual thinking. Journal of Personality and

Social Psychology, 66(5), 805-818. doi:10.1037//0022-3514.66.5.805

Roese, N. J. (1997). Counterfactual thinking. Psychological Bulletin, 121(1), 133-148.

doi:10.1037/0033-2909.121.1.133

Sanna, L. J. (2000b). Mental simulation, affect and personality: A conceptual framework.

Current Directions in Psychological Science, 9(5), 168-173. doi: 10.1111/1467-

8721.00086

Sanna, L. J., & Turley, K. J. (1996). Antecedents to spontaneous counterfactual thinking:

Effects of expectancy violation and outcome valence. Personality and Social

Psychology Bulletin, 22(9), 906-919. doi:10.1177/0146167296229005

Seibert, K. W. (1999). Reflection-in-action: Tools for cultivating on-the-job learning conditions.

Organizational Dynamics, 27(3), 54-65. doi:10.1016/s0090-2616(99)90021-9

Smallman, R., & Roese N. J. (2009). Counterfactual thinking facilitates behavioral intentions.

Journal of Experimental Social Psychology, 45(4), 845-852.

doi:10.1016/j.jesp.2009.03.002

Page 54: If only: de leereffecten van nadenken over hoe het beter kan …...In de situatie van Jan kan een upward action counterfactual zijn: ‘Als ik dat bedrijf kennis had laten maken met

47!

Shadish, W.R., Cook, T.D.,D.T. Campbell (2002). Experimental and quasi-experimental design

for generalized causal inference. New York: Houghton Mifflin.

Summerville, A., & Roese, N. J. (2008). Dare to compare: Fact-based versus simulation-based

comparison in daily life. Journal of Experimental Social Psychology, 44(3), 664–671.

doi:10.1016/j.jesp.2007.04.002

Taylor, S. E., & Schneider, S. K. (1989). Coping and the simulation of events. Social cognition,

7(2), 174-194. doi:10.1521/soco.1989.7.2.174

Trapnell, P. D., & Campbell, J. D. (1999). Private self-consciousness and the five-factor model

of personality: Distinguishing rumination from reflection. Journal of Personality &

Social Psychology, 76(2), 284–304. doi:10.1037/0022-3514.76.2.284

Watson, D., Clark, L. A., & Tellegen, A. (1988). Development and validation of brief measures

of positive and negative affect: The PANAS scales. Journal of Personality and Social

Psychology, 54, 1063-1070. doi:10.1037/0022

Watkins, E. (2004). Adaptive and maladaptive ruminative self-focus during emotional

processing. Behavioral Research and Therapy, 42(9), 1037–1052.

doi:10.1016/j.brat.2004.01.009

Watkins, E. R. (2008). Constructive and unconstructive repetitive thought. Psychological

Bulletin, 134(2), 163-206. doi:10.1037/0033-2909.134.2.163

Weiner, B. (2000). Intrapersonal and interpersonal theories of motivation from an attributional

perspective. Educational Psychology Review, 12(1), 1-14. Geraadpleegd via

http://search.proquest.com

Wong, E. M., Haselhuhn, M. P., & Kray, L. J. (2012). Improving the future by considering the

past: The impact of upward counterfactual reflection and implicit beliefs on negotation

performance. Journal of Experimental Social Psychology, 48, 403-406.

doi:10.1016/j.jesp.2011.07.014

Zeelenberg, M., & Pieters, R. (2007). A theory of regret regulation 1.0. Journal of Consumer

Psychology. 17(1). 3-18. doi:10.1207/s15327663jcp1701_3

!

!

!

!

!

!

Page 55: If only: de leereffecten van nadenken over hoe het beter kan …...In de situatie van Jan kan een upward action counterfactual zijn: ‘Als ik dat bedrijf kennis had laten maken met

48!

!

!

!