Iedereen was er, verhalen over de eekhoorn en de andere dieren

392
Toon Tellegen IEDEREEN Meer verhalen over WAS ER de eekhoorn en de andere dieren Queyido

description

Toon TellegemIedereen was er, verhalen over de eekhoorn en de andere dieren

Transcript of Iedereen was er, verhalen over de eekhoorn en de andere dieren

  • Toon TellegenIEDEREEN

    Meer verhalen over

    WAS ERde eekhoorn en de andere dieren

    Queyido

  • Iedereen was er

  • Ander werk van Toon Tellegen

    Theo Thij ssenprij s 1997Hendrik de Vriesprijs zoo6

    Constantijn Huygensprijs 2007

    Misschien wisten zij alles (verzamelde dierenverhalen, i995, 2007)Mijn avonturen

    door V. Swchwrm (kinderboek, 1998, 2004)

    Degenezing van de krekel (roman, 1999, o8) De Gouden Uil zoonDe trein naarPavlovsk en Oostvoorne (verhalen, z000)

    Brieven aan Doornroosje (verhalen, zool)...m nop q ... (gedichten, 2005)Raafvogels (gedichten, Zoo)

    ikzal jenooitvergeten(novelle, Zool)Hemels envergeefs (gedichten, 2oo8)

    Morgen was het feest (dierenverhalen, zoo8)Hetvertrek van de mier (roman, Zoog)

  • ToonTellegen

    Iedereen was er

    Meer verhalen over de eekhoornen de andere dieren

    Amsterdam AntwerpenEm. Querido's Uitgeverij Bv

    2009

  • Copyright Q zoo9ToonTellegenVoor overname kunt u zich wenden tot Em. Querido's

    Uitgeverij BV, Singel z6z, 1o16Ac Amsterdam.

    Omslag Brigitte SlangenOmslagillustratie jan jutte

    ISBN 978 90 21434841 /NUR 301www.querido.nl

  • Ow

    De eekhoorn kon niet slapen. Hij liep van zijn deur om zijn tafelheen naar zijn kast, bleef daar even staan, aarzelde of hij de kastzou opendoen, deed hem niet open, liep langs de andere kantvan de tafel naar de deur en begon opnieuw.

    Misschien loop ik zo wel door tot het ochtend wordt, dachthij. Want erg moe of slaperig werd hij niet.

    Maar plotseling hoorde hij stemmen buiten, in het donker.Hij kende die stemmen niet. Hij hield zijn oor tegen de muur.

    Hij kon de stemmen bijna verstaan. Ze hadden het over hem.`Hier woont de eekhoorn.'`Oja?'ja.`Wat is dat eigenlijk voor iemand?'`De eekhoorn?'`ja '`Tja... Als ikje dat vertel... Hoe moet ik het zeggen... Hij is heel

    erg schmwlfgrstkpl.'`Wat?' had de eekhoorn willen roepen. Maar hij hield zich nog

    net op tijd in.`Schmwlfgrstkpl?' zei de ene stem.`Ja,' zei de ander.`Ach, wat vind ik dat interessant. Is hij dat altijd?'`Bijna altijd.'`En als hij dat niet is?'`Dan is hij tnlkrpsrt.'`Dat geloof ik niet!'`Het is echt waar!''Ach...!'De eekhoorn wilde zijn oor wel door de muur heen duwen.

    Hij kon nt niet verstaan wat hij bijna altijd was en wat een en-kele keer.

  • `Ik vind dat ongelooflijk,' zei de ene stem.`Dat is het ook,' zei de ander.`En hij woont hier?'ja. 'Even was het stil.`ja, schud je hoofd maar,' zei de een.`Ach, ach...' zei de ander.De eekhoorn viel nu bijna om. De tranen sprongen in zijn

    ogen. Waarom spraken ze ook niet duidelijker? En wie waren ze6 eigenlijk? Wat deden ze daar, midden in de nacht?

    Toen hoorde hij de stemmen wegsterven. Brzt, hoorde hijnog.

    En knklpr. En toen niets meer.Hij ging op bed liggen, op zijn rug, en keek naar zijn plafond.

    Lange tijd dacht hij na over wat hij was. Ik ben nu in elk gevalheel verdrietig, dacht hij. Als ik nu met mijzelf over mijzelf zoupraten zou ik zeggen: ik vind de eekhoorn heel verdrietig. ja, zouik antwoorden, ik ook.

    Plotseling schoot hij overeind. Dat is waar ook, dacht hij.Hij sprong uit zijn bed en liep naar zijn kast. Hij trok een la

    open. Daarin lag een klein briefje, met kleine kriebelige lettersgeschreven, dat hij lang geleden eens onder zijn deur had gevon-den:

    Beste eekhoorn,Ik vind j ou heel bijzonder,heel heel bijzonder.

    Er stond geen naam onder. Onder de laatste zin was het brief-je afgescheurd. De eekhoorn had er lang over nagedacht wie datbriefje aan hem gestuurd kon hebben. Maar hij was daar nooitachter gekomen.

    Hij gooide zijn raam open. De maan scheen laag tussen de tak-ken van de

    beuk door en de eekhoorn las het briefje zo hard mo-gelijk op.

    Het was stil buiten. Een paar sterren flonkerden.

  • Misschien horen ze me nog, dacht hij, en zeggen ze tegen el-kaar: j a, dat is waar, hij is altijd heel heel bijzonder....

    Toen deed hij het raam dicht en stapte weer in bed.

  • Ow

    Geachte eekhoorn,Ikvernam onlangs langsschriftelyke weg datu niet kunt slapen. Dat uwer

    onaangenaam, datweetik. Persoonlykschrij f ik myzelf aljd inslaap.Misschien dat u dat ook eens kuntproberen, verrepennenvriend. (Zo mag ik

    8 u toch wel noemen? Zo niet, dan bied ikumyn excuses aanvoordezeschriftelj-ke vrijmoedigheid. Ik lydtrouwens aan talrijke schriftelijke kwalen en hebbe-lijkheden. Maar daaroverschrij f ik ulater eens uitvoeriger, als u mij toestaat.)

    Ik schrijf in het algemeen het volgende: ach ja ik schrijf maar wat laat ikmaar wat schrijven ik schrijf maar raak hoe schrijf ik ook alweer laat ik maardoor ik bedoel ik schrijf maar door schrijf zo maar zachtjes altijd maar doorschrijf ikzo maar zzzzzz000000 maar zzzz zzz

    Meer stond er niet in de briefdie de eekhoorn op een avond kreeg.Hij maakte hem open en begon te lezen. Maar voor hij hem uithad sliep hij al, met de brief onder zijn hoofd op de tafel.

    De wind stak op, begon te gieren en te loeien, rukte de brief losen blies hem door de deur weg.

    Maar soms is de wind nieuwsgierig, en halverwege de lucht lashij de brief

    Hij ging meteen liggen.Het werd heel stil in het bos. De brief dwarrelde door de lucht

    en viel in de rivier, waarde karper hem las.Toen de karper sliep dreef de brief naar zee. Daar lazen de dol-

    fijn en de potvis en de walvis hem, en daarna alle andere vissen ende vogels die op het water zaten, en de dieren die daar toevalligeen eindje rondzwommen, zomaar, voor hun plezier.

    Tot aan de verste stranden van de oceaan viel iedereen in slaapdie de brief van de secretarisvogel las, op een avond in de zomer.

  • De zon kwam op en de krekel zat in het gras, aan de rand van hetbos.

    Hij had geslapen en wreef zijn ogen uit.Er lag dauw op het gras en in de struik weefde de spin een

    klein, glinsterend web. 9De krekel keek naar de horizon, waar juist iets roods bovenuit

    kwam. Zou dat de zon zijn? dacht hij. Of zou het misschien ietsanders zijn?

    Verontrust keek hij naar het grote rode ding dat langzaamgroter werd. Hij fronste zijn wenkbrauwen en liep langs het bos.Na een tijd kwam hij de tor tegen.

    `Dag tor,' zei de krekel.`Dag krekel,' zei de tor.`Weet jij misschien wat daar omhoogklimt ?' vroeg de krekel

    en hij wees naar de horizon.`Dat is de zon,' zei de tor.`De zon...' zei de krekel. `Weetje dat zeker? Twij fel j e niet?'De tor aarzelde even. `Het is de zon,' zei hij. 'Tenminste...'De krekel sprong de lucht in.`je twijfelt! je twijfelt!' riep hij. `En ik twijfelde ook al! We twij-

    felen dus allebei! Dan is het vast iets anders!'Toen de schildpad even later ook twijfelde, wist de krekel het

    zeker: het was niet de zon, maar iets anders wat in de verte lang-zaam boven de bomen uit klom. Want als het de zon wel was danzou niemand twijfelen, dat wist hij zeker.

    Met grote passen liep hij door het bos.`Dat is de zon niet,' zei hij tegen iedereen die hij tegenkwam,

    terwijl hij naar het ding in de hemel wees, dat steeds hogerklom.

    `O nee?' zeiden de dieren.`Nee,' zei de krekel. `Wat het wel is weet ik niet. Maar het is niet

    de zon. Dat is zeker.'

  • Verbaasd bleven de dieren staan en keken de lucht in. Het on-bekende ding scheen en was warm en oogverblindend. Maar datkon toeval zijn, meende de kever. Of tijdelijk, zei de otter. Metonbekende dingen weetje zoiets nooit.

    Tegen het eind van de middag wist iedereen dat de zon nietscheen die dag, maar iets anders. Zelfs de aardworm en de mol,diep onder de grond, wisten het, en het vuurvliegje in het struik-gewas, en de inktvis op de bodem van de zee.

    `H, h,' zei de aardworm tegen de mol. `Eindelijk eens iets an-10 ders in de lucht.'

    `Ik hoop wel dat het zwart is,' zei de mol. Maar toen hij nieuws-gierig zijn hoofd boven de grond uit stak zag hij niets zwartshangen, maar iets groots en schels, en trok hij snel zijn hoofdweer terug.

    `Het is geen verbetering,' zei hij tegen de aardworm.`Nee,' zei de aardworm. Op verbeteringen rekende hij nooit.Tegen de avond ging het onbekende ding onder en werd het

    schemerig in het bos. `Het is wel gewone schemering,' zeiden dedieren tegen elkaar. Ze waren het daar allemaal over eens.

    Aan de rand van het bos trok de krekel een grasspriet over zichheen en dacht: ik ben heel benieuwd water morgen opkomt. Hijfronste zijn wenkbrauwen en dacht: als er iets opkomt...

    Maar toen hij de volgende ochtend wakker werd kwam de zonnet boven de horizon uit. De krekel keek en zag dat het de zonwas. Daar is geen twijfel aan! dacht hij. Hij maakte een paar vro-lijke sprongen in het zachte ochtendlicht. Ik heb trouwens ge-noeg van twijfelen, dacht hij en hij nam zich voor nooit meer tetwijfelen, wat er ook vanachter de horizon tevoorschijn kwam.

    Hij holde langs het bos en riep: `De zon! De zon!' en wees hemiedereen die wakker werd aan.

    `ja,' zeiden de dieren opgelucht. `Het is de zon.'Ze gingen in het gras onder de bomen liggen of in het struik-

    gewas zitten en lieten de zon op zich schijnen of vielen in slaapvan louter tevredenheid.

  • De gloeiworm lag in het donker op een tak van de beuk. Zijnlichtje gloeide.

    Zo kan ik niet slapen, dacht hij. Hij schudde zijn hoofd. Mis-schien moet ik mijn lichtje uitdoen, dacht hij even later. Maar alshij zijn lichtje uitdeed kon hij niet zien hoe hij lag en hij wilde 11altijd kunnen zien hoe hij lag. Want misschien lag hij niet goed.Dat zou kunnen, dacht hij. Dat zou altijd kunnen. Wat ben iktoch ingewikkeld! dacht hij af en toe ook, tussen zijn andere ge-dachten door.

    Na een tijdje kwam de nachtvlinder langs.`Nachtvlinder,' zei de gloeiworm, `als ik mijn lichtje uitdoe let

    jij dan op hoe ik lig?'`Dat is goed,' zei de nachtvlinder.De gloeiworm deed zijn lichtje uit en viel in slaap. Midden in

    de nacht werd hij wakker.`Lig ik goed?' vroeg hij.Maar de nachtvlinder was rusteloos geworden en weggevlo-

    gen.De gloeiworm deed zijn lichtje aan, keek of hij goed lag, deed

    zijn lichtje uit, draaide zich op zijn zij, deed zijn lichtje weer aanom te zien hoe hij nu lag, deed zijn lichtje weer uit en sliep niet.

    De zon kwam op.Nu is mijn lichtje overbodig, dacht de gloeiworm opgelucht.

    Hij deed zijn lichtje uit, rolde zich op en viel in slaap.De hele dag sliep hij, want hij wist dat hij altijd meteen zou

    kunnen zien of hij goed lag. Daar gaat het om, droomde hij en hijknikte in zijn droom tegen zichzelf

    Soms noemde hij zich de ingewikkelde gloeiworm. Maar toenhij dat op een keer tegen de tor had gezegd: `Dag tor, ik ben de in-gewikkelde gloeiworm,' had de tor teruggezegd: `Dag ingewik-kelde gloeiworm, ik bende halsstarrige tor,' en hadden ze elkaar

  • verbaasd aangekeken. Toen was alles nog veel ingewikkelder ge-worden dan het al was en had de gloeiworm gedacht: misschienben ik wel de zeer, zeer ingewikkelde gloeiworm. Maar hij haddat niet gezegd, want dan was de tor misschien wel de zeer, zeerhalsstarrige tor geworden of iets anders wat nog veel ingewik-kelder was.

    Midden op de dag in het midden van zijn slaap zuchtte degloeiworm.

    12

  • `w

    Midden in de oceaan kwamen de potvis en de walvis elkaar te-gen.

    `Dag potvis,' zei de walvis.`Dag walvis,' zei de potvis.Ze knikten naar elkaar en wisten niet goed wat ze moesten 13

    zeggen.`Ik kan niet slapen,' zei de potvis na een tijdje. `Ik zwem maar

    wat heen en weer.'`Zal ik een eindje met j e meezwemmen?' vroeg de walvis.`Dat is goed,' zei de potvis.Ze zwommen samen door de oceaan.De potvis vertelde dat hij nooit kon slapen. Hij kon zich zelfs

    niet meer herinneren wanneer hij voor het laatst geslapen had.Reusachtige tranen rolden langs zijn grijze wangen in het zoutewater van de oceaan.

    De walvis schudde zijn hoofd en vertelde dat als hij niet konslapen hij iets bedacht waarvan hij heel graag wilde dromen. Hijhad dat zelf uitgevonden.

    `O j a?' zei de potvis en hij keek de walvis met grote ogen aan.`ja,' zei de walvis. `En dan val ik zo snel mogelijk in slaap om

    het te dromen. Dat is heel handig.'`O,' zei de potvis.`Dat moetje ook eens proberen, potvis.'`Ja,' zei de potvis onzeker.`Waar wil j e heel graag van dromen?'`Nou...' zei de potvis. Hij dacht even na. `Eigenlijk,' zei hij

    toen, `zou ik heel graag eens dromen dat ik een blauwe hoed had,niet een heel grote, maar wel een echte blauwe hoed, en dat ik inde rivier onder de wilg lag, in de schaduw, met mijn hoed op, eniedereen kwam langs, boog over het water en zei: "Wat een mooiehoed, potvis!" en ik knikte en zei: "ja, dat is mijn hoed."

  • Hij zweeg en keek dromerig over het water van de oceaan. `Datis alles,' zei hij zacht.

    `Welterusten,' zei de walvis.De potvis viel meteen in slaap en droomde dat hij in de rivier

    onder de wilg lag, in de schaduw, met zijn blauwe hoed op, enalle dieren hadden rode hoeden, de schildpad, de krekel, de egel,de eekhoorn, die ze met een buiging afnamen voor hem.

    `Dag potvis,' zeiden ze. `Wat een prachtige blauwe hoed hebj . Wij14 'Dag rekel' en `Dag egel' en `Dag eekhoorn,' zei de potvis en

    hij nam verlegen telkens even zijn hoed af voor iedereen.Zo lag hij daar, terwij 1 de zon achter de wilg scheen en de zoute

    geur van algentaart door het bos kringelde.De walvis zag een tevreden glimlach op het gezicht van de pot-

    vis en zwom verder.Waar zal k eens van gaan dromen? dacht hij en hij bedacht

    iets zo moois dat hij meteen in slaap viel en langzaam dromendover de hele oceaan heen naar huis toe dreef

  • Aan de andere kant van de woestijn woonde de lemuur.Hij woonde daar afgelegen en alleen. Er was nog nooit iemand

    bij hem langsgekomen. Maar dat zegt niets, zei hij elke avond te-gen zichzelf, dat zegt helemaal niets.

    Hij zat altijd op de uitkijk of er misschien in de verte iemand ISaan zou komen. En hij durfde nooit te slapen, want misschienzou er dan net iemand langskomen, die onverrichter zake verderzou gaan.

    Soms was hij zo moe dat hij toch even in slaap viel. Dan schrokhij wakker, sprong overeind, keek in het rond en riep: `Was ertoevallig iemand? Hallo! Ik ben wakker!'

    Maar er was nooit iemand en opgelucht ging hij weer zitten.Op een dag was hij weer in slaap gevallen. Het was midden in

    de zomer en de zon stond groot en gloeiend hoog aan de hemel.Toen de lemuur na korte tijd wakker schrok lag er een briefje

    naast hem:

    Beste lemuur,Ik kwam even lan8s. Maar jee sliep.Hartelijke groeten.De eekhoorn

    De lemuur sprong omhoog, keek naar alle kanten en riep: `Eek-hoorn! Eekhoorn!' Maar er was geen spoor van de eekhoorn meer

    te bekennen.Toen trok de lemuur een voor een de haren uit zijn hoofd,

    stampte met zijn voeten op de grond en krijste net zo lang tot hijschor was.

    `Nu slaap ik nooit meer,' riep hij. `Nooit meer.'Hij gooide zijn stoel weg en zat alleen nog op puntige stenen.

    Hij at bedorven brandnetels waar hij zo'n buikpijn van kreeg dat

  • hij er niet eens van had kunnen slapen. En hij zei dag en nacht te-gen zichzelf: `Ik ben klaarwakker, lemuur, klaar-klaarwakker.'

    Toch werd hij zo moe dat hij op een dag weer in slaap viel. Zijnbuik brandde, de puntige stekels staken in zijn rug en hij mom-pelde nog: `Ik ben klaar-klaar-klaar-klaarwakker.' Maar hij sliepen snurkte luid.

    Het was maar heel even geweest, maar hij vloog overeind engaf zichzelf een enorme draai om zijn oren. `Luilak!' riep hij.

    Toen zag hij dater weer een briefje naast hem lag.

    Beste lemuur,Jesliep weer. Slaap jesoms altijd?Ik weet niet of ik nog eens langskom.De eekhoorn

    De lemuur werd spierwit en even kon hij geen geluid uitbren-gen. Alsof een dikke hand zijn keel dichtkneep en hem optildeen in stilte liet spartelen.

    Toen sprong hij zo hoog als hij nog nooit had gesprongen.Heel in de verte zag hij nog net het puntje van de staart van deeekhoorn, die juist achter een rots verdween.

    `Eekhoorn!' gilde hij. `Eekhoorn!'De eekhoorn hoorde hem nog net. Hij keek om en zag de le-

    muur.

    `Ik ben wakker!' riep de lemuur. `Wakker!'Even later zaten ze tegenover elkaar. De eekhoorn zat op de

    oude stoel van de lemuur en de lemuur haalde een potje met ietszoets tevoorschijn, dat hij altijd al had.

    `je bent mijn eerste voorbijganger, eekhoorn,' zei hij.`Ik dacht echt datje sliep,' zei de eekhoorn.Ze aten het potje leeg en spraken over van alles.`Dit is mijn eerste gesprek,' zei de lemuur zachtjes. `Weet je

    wat ik nu ben?'`Nee,' zei de eekhoorn.`Blij,' zei de lemuur. `Heel blij.'`Kom,' zei de eekhoorn, toen de zon achter de woestijn zakte

    i6

  • en de hele hemel rood werd. `Ik ga weer eens. Dag lemuur.'`Dag eekhoorn,' zei de lemuur.Op zijn tenen staand zag de lemuur de eekhoorn in de verte

    achter een rots verdwijnen. Toen ging hij liggen en viel in slaap.

    17

  • `W

    Aan de rand van het bos in een gat in de esp had de uil een winkel-tje waar hij slaapbenodigdheden verkocht.

    Hij had veren kussens, kleine groene dekens van mos, zakjesmet zacht gesnurk, dozen met loomheid en lodderigheid, kisten

    i8

    vol gegeeuw en dikke mutsen om over ogen te trekken.Hij gaf ook graag uitleg over slapen.Maar veel klanten had hij niet. Want meestal sliep hij zelf, en

    soms liet hij een klant zien hoe men het beste kon slapen en sliepdan uren door zodat zijn klant maar weer vertrok.

    Veel klanten vielen al in slaap als ze het winkeltje zagen of degeur van de waren roken. Daarom stond er onder de esp ook eenbed, dat niet te koop was.

    Ook gebeurde het wel eens dat iemand bij het weggaan in dedeuropening een pas gekochte dikke muts al over zijn ogen troken slapend over de drempel struikelde, op de grond viel en uren-lang bleef slapen zodat er niemand naar binnen kon.

    Ach ja, dacht de uil als hij wakker was, zo gaat dat. Hij vonddat een mooie gedachte en hij gaf hem soms ook als raad aan zijnklanten mee: `U gaat liggen, trekt dat groene dekentje over uheen en zegt: "Zo gaat dat." En als dat niet helpt, dan rolt u zichop.

    Die laatste raad had hij een keer van de egel gekregen. Een paarklanten, zoals de olifant, de zwaan en de krekel, hadden zich ookal eens opgerold. Ze waren niet meer terug geweest en de uilmeende dat dat betekende dat ze tevreden sliepen.

    Zo zat hij daar achter zijn toonbank, terwij 1 de laag stof op zijnvoorraad steeds dikker werd en hij zelf steeds vaker sliep.

    Op een dag ging de eekhoorn naar het winkeltje toe. Hij hadlang niet kunnen slapen. Van verre hoorde hij al gesnurk. Hetbord op de deur van de uil waarop SLAAPBENODIGDHEDENstond, was scheefgezakt en de deur was vermolmd en niet meeropen te krijgen.

  • De eekhoorn ging op de rand van het bed onder de esp zitten.Hij luisterde naar het gesnurk dat uit het winkeltje kwam en

    dat het geritsel van de bladeren van de esp overstemde, en hijkreeg plotseling zo'n slaap dat hij achteroverviel en een hele dagen een hele nacht doorsliep.

    Want wat de uil verkocht en in voorraad had was wel heelgoed.

    19

  • Op een keer viel de zon in slaap.Het was midden op de dag en hij stond juist hoog aan de he-

    mel.Of hij het te warm had of die nacht achter de horizon slecht

    20 had geslapen, dat was niet duidelijk. Hij sliep en hij dacht ner-gens meer aan.

    De eekhoorn en de mier zaten in het gras aan de oever van derivier. Ze praatten met elkaar over de zomer, sliepen wat en praat-ten weer verder. Uren gingen voorbij en de zon lag nog steedshoog aan de hemel te slapen.

    `De tijd lijkt wel stil te staan,' zei de eekhoorn.`ja,' zei de mier. `Dat lijkt zo. Maar dat is niet zo. De tijd staat

    nooit stil. Al zetje de hoogste muur vlak voor hem, eekhoorn, hijstaat niet stil, hij loopt er dwars doorheen. Bergen, oceanen, ro-zenstruiken, modder, duisternis, hij loopt overal doorheen.'

    De eekhoorn knikte en even later vielen ze in slaap.Toen ze wakker werden dachten ze dat ze heel lang hadden ge-

    slapen, maar nog steeds stond de zon hoog aan de hemel.`Maar zou de tijd niet n keer kunnen stilstaan?' vroeg de

    eekhoorn. `Al is het maar om even uit te rusten?'`Nooit!' riep de mier. `Nooit!' Maar hij keek wel bezorgd om-

    hoog.Plotseling stak de mol zijn kop boven de grond, knipperde

    met zijn ogen, keek om zich heen en mopperde: `Wordt het somsnooit donker? Hoe zit dat?'

    Hij trok zijn kop vlug weer terug.Even later hoorden ze hem tegen de grond bonken en verbol-

    gen heen en weer sloffen. En ze hoorden de worm met hem meebonken en sloffen.

    `Ook wat moois,' mopperden ze.`Er is iets mis,' zei de eekhoorn.

  • `Nee!' riep de mier. `Er is niets mis! Dat kan niet! Er is nooit ietsmis!'

    Hij ging op zijn hoofd staan, maakte een rare sprong, viel opzijn rug en riep met zijn ogen dicht en zijn poten in de lucht: `Eris nooit iets mis geweest en er zal nooit iets mis zijn!'

    Maar iedereen werd ongerust. Sommige dieren hadden het tewarm of wilden graag in het donker slapen, andere wilden juistin het donker wat rondwandelen. Enkele dieren hadden vaak ge-zegd: `Ik wou dat de zon nooit onderging,' maar waren die mid-dag van mening veranderd. 21

    Nog steeds sliep de zon.De dieren dachten na en besloten toen allemaal tegelijk te roe-

    pen. Misschien zou de zon hen wel horen. `Zon!' riepen ze. `Zon!Word wakker!'

    He, wat? dacht de zon. Hij schrok wakker. Waar ben ik?Toen zag hij dat hij nog hoog aan de hemel stond. Ach... dacht

    hij, ik ben in slaap gevallen... midden op de dag... hoe is het mo-gelijk.

    Hij schudde zijn stralen en holde met grote passen naar bene-den. In een paar tellen was hij achter de horizon verdwenen.

    Zo vlug was hij nog nooit ondergegaan.Verbouwereerd keken de dieren elkaar aan. Toen gingen dege-

    nen die wilden slapen vlug slapen en de anderen, die in het don-ker wilden wandelen, gingen wandelen.

    De mol en de aardworm stapten de grond uit. `He h,' zeidenze. Ze keken elkaar aan en vroegen elkaar of ze misschien wildendansen. `Dat is goed,' zeiden ze. En in de diepste duisternis dans-ten ze, midden in het bos, terwijl de eekhoorn en de mier hunweg naar huis zochten en de mier af en toe mompelde: `Zie j e wel'en `Het kan niet.' Maar hij zei dat niet hardop en de eekhoornhoorde hem niet.

  • Ow

    De eekhoorn lag in bed. Het was nacht. Hij draaide zich op zijnzij, draaide zich weer terug, keek zijn donkere kamer in en dachtaan de slaperigste dingen die hij kon bedenken. Maar hij viel nietin slaap.

    22 `Ik kan nt slapen,' zei hij hardop tegen zichzelf`Dat klopt,' hoorde hij opeens. Het was een stem die van bui-

    ten kwam.Hij schoot rechtovereind.`Wie is daar?' vroeg hij.`De slaap,' zei de stem. `Ik kan er niet in.'De slaap? dacht de eekhoorn.`Mijn slaap?' vroeg hij.`jouw slaap, zei de stem. `Doe de deur eens open.`Maar waarom kan je er niet in?' vroeg de eekhoorn. `Anders

    kan j e er altijd in.'`ja,' zei de slaap. Het was even stil. `Dat weet ik ook niet,' zei hij

    toen.De eekhoorn liep naar zijn raam. Het was donker buiten.`Ik sta voor de deur,' zei de slaap.De eekhoorn deed de deur open.`Op een kier is genoeg,' zei de slaap.De eekhoorn stapte vlug achteruit en ging op de rand van zijn

    bed zitten. Hij zag niets binnenkomen. Maar hij hoorde wel eenzacht soort voetstappen en een geruis. En hij zag in de scheme-ring dat zijn stoel heel langzaam omviel.

    `Wat gebeurt er?' vroeg hij.`Sst,' zei de stem. `De stoel slaapt.'Toen schoofde tafel een stukje opzij en begon zachtjes te kra-

    ken.`Dat is snurken,' fluisterde de slaap.De brief die de eekhoorn die ochtend van de walvis had gekre-

  • gen rolde zich op, de kast floot zachtjes en regelmatig door zijnsleutelgat heen en de dingen aan de muur maakten het zich ge-makkelijk, gingen scheef hangen en sliepen in.

    `Nu jij nog,' zei de slaap.`Hoe zie je eruit?' vroeg de eekhoorn. `Ik zie niets.'`Ik zie er niet uit,' zei de slaap. `Ik hoef er ook niet uitte zien.'Hij stond naast het bed, zo te horen.De eekhoorn ging liggen en voelde zijn voeten al slapen, en

    toen zijn knien, zijn staart en zijn buik. `Dag slaap,' zei hij.`Dag eekhoorn,' zei de slaap. Hij boog zich over de eekhoorn 23

    heen en de eekhoorn sliep.Zacht haalden de eekhoorn en de dingen adem.Nog een tijd lang sloop de slaap door de kamer en keek of alles

    sliep, de kam die op de grond was gevallen, een doosje met gehei-men dat de eekhoorn nog nooit had opengemaakt, het stof in dehoeken. Alles sliep.

    Toen glipte hij weer naar buiten en trok de deur zachtjes ach-ter zich dicht. Hij had nog meer te doen, en geruisloos vloog hijweg, op zoek naar andere dieren die niet konden slapen. Want hijkon iedereen laten slapen. Iedereen.

  • Ow

    `Als ik een boom was,' zei de olifant, `dan zou niemand ooit uitmij kunnen vallen. Daar zou ik wel voor zorgen.'

    Hij zat naast de eekhoorn in het gras. Het was zomer. De merelfloot en hoog in de lucht vloog de zwaluw heen en weer.

    `Ik zou heel hoog zijn,' ging de olifant verder, `en ik zou overaltakken hebben zodat iedereen in mij zou kunnen klimmen. Enals iemand bijna misstapte zou ik ruisen: "Kijk uit" en "Ho" endan zou zo iemand zich bedenken en niet misstappen. En als ie-mand dan toch misstapte dan zou ik meteen een tak uitstekenen hem pakken. Als iemand dan toch nog zou vallen, al was hetmaar een klein stukje, dan zou ik me toch schamen, schamen...'

    De eekhoorn had zijn ogen dichtgedaan en sliep bijna. Af entoe drong er nog een enkel woord tot hem door, zoals `vallen' en`Ho'.

    `Maar ja,' zei de olifant. `Ik ben geen boom. Helaas niet.'Hij stond op, stak zijn slurf de lucht in en riep: `Helaas niet!

    Helaas niet!'De eekhoorn sliep nu helemaal.De olifant ging weer zitten.`En als ik de grond was, eekhoorn,' zei hij, `dan was ik heel

    zacht, dat weet ik zeker!'Hij leunde achterover en keek naar de lucht.Daar ben ik nog nooit in geklommen, dacht hij, in de lucht.

    Hoe zou dat eigenlijk zijn?Maar j a, dacht hij toen, er is zoveel waar ik nog nooit in ben ge-

    klommen...Hij deed zijn ogen dicht.Ach, dacht hij, wat zit ik toch weer allemaal te bedenken...Hij zuchtte diep. ik wou, dacht hij, dat ik eens n keer in mijn

    gedachten kon klimmen, helemaal tot bovenaan, zodat ik overmijn hele verstand heen kon kijken.

  • Hij fronste zijn wenkbrauwen. En dan, dacht hij somber, watzou er dan gebeuren... zou ik een danspas maken... en vervol-gens...

    Hij haalde zijn schouders op, zuchtte nog een keer diep, legdezijn slurf achter zijn hoofd, leunde achterover en viel in slaap.

    Zo sliepen ze daar, in het gras, op een warme dag in de zomer,de eekhoorn en de olifant, terwijl de zon scheen en in de verte dezwaluw in grote bogen, met plotselinge scherpe bochten, hoogdoor de lucht vloog.

    25

  • De slak en de schildpad besloten samen op reis te gaan.`We houden elkaar net bij,' zei de schildpad.`Ik hoop het, schildpad,' zei de slak. `Ik hoop het.'De vorige dag was de schildpad al naar de slak toe gekomen en

    26 hadden ze over hun reis gesproken. Ze wilden de rozenstruik be-zoeken die tegenover de slak onder de eik bloeide.

    Die nacht sliepen ze naast elkaar. De slak in zijn huis, deschildpad onder zijn schild. De schildpad werd als eerste wak-ker. Hij stak zijn hoofd onder zijn schild uit en zag dat de zon alopkwam. Voorzichtig tikte hij op de muur van de slak.

    `Slak...' zei hij zachtjes.De slak was nog diep in slaap en schrok zo dat hij recht om-

    hoogschoot, dwars door zijn dak heen vloog, en even later weerop zijn huis neerkwam. Het dak en de muren braken in honderdstukken.

    Bleek en ontredderd zat hij tussen de resten van zijn huis. Deschildpad stond naast hem en zei dat het niet zijn bedoeling wasgeweest om...

    `Ach!' riep de slak. `je moet ook niet zo haastig tikken!'`Maar we zouden toch op reis gaan?' vroeg de schildpad.`Op reis... op reis...' zei de slak. `Maar toch niet meteen? Ik houd

    niet van meteen, schildpad. Ik heb daar een grote hekel aan.'De schildpad keek naar de grond en zei zachtjes: `Het spijt

    me.`Ach, spijt...' zei de slak bitter. `Dat is zeker net zoiets als haast,

    h.' Hij rilde. `Zie je dat ik ril?' ging hij verder. `En ik ril nooit! Datkomt natuurlijk door j ouw spijt. Nee schildpad, aan spijt heb iknet zo'n hekel als aan meteen.'

    De schildpad zweeg.Wat nu?' vroeg de slak.De schildpad wist niets te bedenken, en lange tijd zaten ze

  • zwijgend naast elkaar in het gras.Tegen het eind van de ochtend kwam de boktor langs, die op

    weg was om iemand weer in elkaar te zetten die midden in denacht plotseling was ontploft.

    `Huis kapot?' vroeg hij.`Ja,' zei de slak.`Maken?' vroeg de boktor.`Dat is goed,' zei de slak.Even later was het huis van de slak weer heel, en het was zelfs

    mooier dan ooit, want de boktor had het helemaal rood geverfd. 27`Wat is dat, dat rood?' vroeg de slak onzeker.`Dat is een waarschuwing,' zei de boktor. `Voor jou.'`Voor mij ?' zei de slak. `Speciaal voor mij ?'Maar de boktor was al doorgelopen en gaf geen antwoord

    meer.

    De slak stapte zijn huis in, voelde aan de muren, keek door deramen en stapte weer naar buiten. De schildpad zat nog steeds inhet gras.

    `Ik heb een waarschuwing gekregen, schildpad,' zei de slak enhij keek gewichtig op de schildpad neer.

    De schildpad zweeg. Ik krijg nooit iets, dacht hij.De zon begon alweer te dalen en ze besloten hun reis uit te

    stellen tot later en misschien wel, zei de slak, tot nooit.`Dan ga ik maar weer,' zei de schildpad.De slak stond in zijn vuurrode deuropening en keek de schild-

    pad na.`Dag schildpad,' zei hij. `Wees voortaan wat trager.'De schildpad probeerde zijn tanden te knarsen en sjokte naar

    huis.Het werd nevelig en de zon verdween achter de bomen. ik ben

    verloren, dacht de schildpad.Maar plotseling klaarde zijn stemming op. Dat ben ik dus,

    dacht hij, verloren. Hij moest opletten zijn pas niet te versnel-len. Verloren, dacht hij, dat is de slak nooit! Dat weet ik zeker.

  • Ow

    De eekhoorn en de kikker zaten tussen het riet langs de oever vande rivier en spraken over slapen en niet kunnen slapen en door-slapen en niet willen slapen en uitslapen en inslapen en nog veelmeer soorten slapen.

    z8 `Ik slaap graag kwakend in,' zei de kikker. `Ik kwaak mijzelfals het ware in slaap, eekhoorn. Heel aangenaam is dat. Maar ja,daarvoor moetje natuurlijk wel kunnen kwaken...'

    Hij keek de eekhoorn enigszins meewarig aan.Ja, zei de eekhoorn.`Het liefst,' ging de kikker verder, `kwaak ik's avonds iets vro-

    lijks. Maar dat lukt niet altijd. Dat is zo raar, eekhoorn. Soms wilik heel graag iets vrolijks kwaken en dan kwaak ik iets sombers.En toch ben ik de baas over het kwaken!'

    Hij ging op zijn achterpoten staan en keek de eekhoorn metgrote ogen aan. `Wie zou dat anders zijn?' vroeg hij.

    `Ik weet het niet,' zei de eekhoorn.`Nee,' zei de kikker en hij ging weer zitten. Hij liet zijn schou-

    ders zakken. `Ik wil best wel eens iets sombers kwaken,' zei hij,`als het mistig is of sneeuwt. Daar gaat het niet om. Maar niet 'savonds, voor het slapen. Heb jij ook zoiets ?'

    `Wat?' vroeg de eekhoorn.`Dat je ergens niet de baas over bent, terwij 1 je toch de baas

    bent.'`ja,' zei de eekhoorn en hij dacht: over mijn gedachten, daar

    ben ik nooit de baas over, die doen maar, rennen maar, duwenmaar... alsof ik niet besta! Maar hij zei verder niets.

    Na een korte stilte zei de kikker: `Raar.'`Ja,' zei de eekhoorn.`Soms word ik ook kwakend wakker,' zei de kikker. `Dan zegt

    iedereen dat ik de hele nacht in mijn slaap heb doorgekwaakt.'Hij keek de eekhoorn aan, maar de eekhoorn keek naar het

  • water, dat in kleine golfjes tegen de rietstengels op botste.`Maar dat vind ik niet erg,' ging de kikker verder. `Al zou ik wel

    eens willen weten wat ik in mijn slaap kwaak. Maar j a...'Peinzend staarde hij over het kabbelende water en kwaakte

    ongemerkt een zacht liedje.Even later schoot hij overeind. `O j ee,' riep hij.

    `Nu kwaak ikweer iets zonder dat ik het zelf in de gaten heb. Wat raar! Watraar!'

    Daarna zwegen ze. De kikker keek met grote ogen naar hetwater en de eekhoorn geeuwde. 29

    De zon verdween achter de toppen van de bomen.`Kwaken is iets raadselachtigs, eekhoorn,' zei de kikker. `Mis-

    schien is er wel niets zo raadselachtig als kwaken. Misschien iskwaken wel het raadselachtigste wat er bestaat.'

    De eekhoorn knikte.De kikker sprong op, kwaakte luidkeels, sprong in het water

    en klom vrolijk kwakend de kant weer op.`Ik bende baas van het kwaken!' kwaakte hij. `De baas van het

    raadselachtigste wat er bestaat!'De eekhoorn schraapte zijn keel, dacht aan honing en de ho-

    rizon en onverwachte brieven met uitnodigingen van onbeken-den, en zei: `ja.'

  • De tor kon niet slapen.Hij woelde in het donker onder de steen aan de rand van het

    bos.Ik weet wel waarom, dacht hij. Morgen word ik somber.

    30 Hij wist niet waarom hij somber zou worden. Maar dat hij hetzou worden wist hij zeker.

    Hij fronste zijn wenkbrauwen en dacht: zou ik misschien nietkunnen slapen omdat ik er nu al somber over ben dat ik morgensomber word? Maar dat zou niet eerlijk zijn. Want nu ben ik hetnog niet.

    Even stonden zijn gedachten stil. Het leek wel of ze rechtsom-keert maakten of in elkaar doken om de lucht in te vliegen. Nuben ik dus nog vrolijk, dacht hij onzeker.

    Hij stond op, haalde diep adem en maakte een klein dansje.`O, wat ben ik nu nog vrolijk, vrolijk...' zong hij.

    Maar na een paar passen bleef hij staan. Het is wel raar, dachthij, om nu zo vrolijk te dansen, terwijl ik morgen somber word.Alsof dat niets is! Dat is toch treurig?

    Hij knikte, ging weer liggen en draaide zich op zijn zij. Hijzag zijn somberheid voor zich. Ze leek op een reusachtige wolk,of een overstroming. ja, dacht hij, daar lijkt ze op, een donkereoverstroming, een grote zwarte overstroming.

    Hij ging weer op zijn rug liggen en kon onder de steen door desterren zien. Ze twinkelden en flonkerden. Die zien er morgendof uit, dacht hij. Let maar op. Hij zuchtte diep.

    Niet te diep zuchten, dacht hij toen. Dat kan ik morgen noggenoeg doen.

    Hij probeerde niet meer te zuchten of zorgelijk te kijken ofzijn wenkbrauwen te fronsen.

    Zo lag hij daar op zijn rug, in het donker, in de nacht voor hijsomber zou worden.

  • Het was een lange, ingewikkelde nacht.Als ik morgen aan nu denk, dacht hij, dan zal ik mijn hoofd

    schudden van verbazing. Zo luchtig en lichtzinnig als ik nu hierlig... Hij schudde zijn hoofd. Maar hij dacht meteen: nee, datmoet ik morgen doen. Nu moet ik knikken. Hij knikte.

    De zon kwam op. De tor keek naar de horizon. Het was alsofhij in de verte zijn somberheid al kon horen. Een soort gedonder,dacht hij. Golven.

    Hij kroop zo diep mogelijk weg onder de steen.0, wat ben ik nu nog blij! dacht hij. 31Toen viel hij in slaap.De zon klom omhoog en scheen door het dichte struikgewas

    aan de rand van het bos tot onder de steen. De tor glansde in hetochtendlicht.

    Hij sliep.

  • OW

    Op een dag vierde de spitsmuis zijn verjaardag.Het was een groot feest en bijna alle dieren waren er.Grote stapels cadeaus lagen naast de deur van de spitsmuis en

    overal stonden taarten.32 Toen iedereen volop aan het smullen was en de eerste dieren al

    niet meer konden, langzaam onderuitzakten en zachtjes kreun-den, stond de spitsmuis op.

    `Dieren,' zei hij.Het werd stil. Iedereen hield op met eten, zelfs de beer.De spitsmuis schraapte zijn keel en spreidde zijn armen uit.

    Hij wilde een belangrijke toespraak houden. Hij wilde zelfs debelangrijkste toespraak houden die ooit was gehouden.

    Maar plotseling wist hij niet meer wat hij wilde zeggen. Erschoot hem niets meer van zijn toespraak te binnen, en alles wathem nog wel te binnen schoot vond hij zo' onbelangrijk dat hijhet niet durfde uit te spreken.

    Het was heel stil. Zijn armen waren nog steeds wijd uitge-spreid. Iedereen keek naar hem. Ik moet iets zeggen, dacht hij.Dat moet!

    Hij dacht koortsachtig na en voelde kleine zweetdruppeltjeslangs zijn rug naar beneden rollen.

    Toen zei hij: `Welterusten.'Hij ging weer zitten. Wat heb ik nu gezegd... dacht hij vertwij-

    feld.Een luid gegons rees op. `Wat zei hij?' vroeg de een. `Welte-

    rusten,' zei de ander. `Welterusten?' `ja, welterusten.' `Maar mijntaart dan?' `Ja. Maar hij zei het echt.'

    Het werd weer stil. De dieren dachten na.Het is zijn verjaardag, dachten ze.Ze knikten, mompelden: `Ook welterusten', gleden van hun

    stoel af op de grond of vielen met hun hoofd voorover op de tafel

  • in slaap. De beer zorgde ervoor dat hij precies met zijn hoofd ineen taart lag, en de mier trok de staart van de eekhoorn over zichheen, zodat hij het niet koud kon krijgen, hoe lang hij ook sliep.

    Even later sliep iedereen en klonk er een zacht en zo nu en danook luid gesnurk.

    Het was laat in de middag. De zon daalde naar de toppen vande bomen. De rivier glinsterde en ook de karper, de snoek en alleandere vissen sliepen.

    Alleen de spitsmuis was nog wakker. Met grote ogen keek hijnaar iedereen. Wat hb ik gezegd, wat hb ik gezegd... dacht hij.

    33Plotseling herinnerde hij zich weer alles wat hij had willen

    zeggen.`Dieren!' zei hij. `Dieren!'Maar iedereen sliep.Toen legde de spitsmuis ook zijn hoofd op zijn armen. Ze

    moesten eens weten wat ik allemaal had zullen zeggen... dachthij. Ze zouden nooit meer dezelfde zijn geweest... Nooit meer!

    De zon ging onder. Dunne, doorzichtige nevels slopen tussende struiken door en gleden langs de oevers van de rivier. Ieder-een, maar dan ook iedereen sliep.

  • Ow

    Als de eekhoorn niet kon slapen en heel hard had nagedachten nog steeds niet sliep, telde hij op een speciale manier diehij van de mier had geleerd: `Eigenaardig weemoedig diepzin-nig vindingrijk wijselijk zwaarwegend veelvuldig hoogachtend

    34 vreemdsoortig triest zachtaardig zachtmoedig zachtzinnig...'Voor hij bij zachtzinnig was sliep hij meestal al. Maar als hij

    dan ng niet sliep verzon hij nieuwe getallen, want de mier zeidatje zelf maar moest weten wat er na zachtzinnig kwam.

    Dan zei de eekhoorn zachtjes voor zichzelf, in zijn donkerekamer, hoog in de beuk: `...smakelijk zonnig feestelijk vrolijkmisschien altijd...'

    Hij wist niet of dat echte getallen waren. Maar hij viel altijd inslaap voordat hij verder kon tellen dan tot altijd. En als hij 's och-tends zijn ogen opendeed wist hij nooit water na altijd had kun-nen komen. Niets misschien, dacht hij. Maar dan scheen de zonen waren er andere dingen om aan te denken, zoals verjaardagen,brieven, de verte, gestoofde beukennoten en het glinsteren vanhet water van de rivier.

    Een enkele keer, als hij heel slaperig was, keek hij wel eens inzijn kast en telde de potjes die daar stonden op de speciale ma-nier: `Weemoedige potjes eikenhoning, vindingrijke potjes lin-desuiker, hoogachtende potten berkenschors en gelukkig nog,laat eens kijken, zachtmoedige, nee, zelfs zachtzinnige potjesbeukennotenhoning.'

    Dan was hij zo tevreden dat hij even later, zonder ook maar toteigenaardig te tellen, in slaap viel, in zijn warme bed, dicht bij detop van de beuk.

  • `W

    De sprinkhaan bewonderde zijn groene jas, zijn weloverwogenpassen - schreden noemde hij ze - en zichzelf.

    Het liefst bekeek hij zich in een spiegel. `Ach, wat mooi,' mom-pelde hij dan, `wat mooi...'

    Dikwijls hing hij die spiegel op in een boom, deed een paar 35stappen achteruit en liep voor de spiegel langs om te zien hoe hijliep. Fier, dacht hij, ik neem fiere schreden...

    Als hij op reis ging nam hij zijn spiegel altijd mee om telkensvlug even te zien hoe vriendelijk hij glimlachte naar voorbijgan-gers die hem zagen en zeiden: `Hallo sprinkhaan.'

    Zelf zei hij nooit `Hallo'. Het liefst zei hij niets en knikte hijminzaam of wuifde hij. Wuiven, dat deed hij graag.

    Maar n ding beviel hem niet. En dat was dat hij nooit konzien hoe hij sliep. Misschien ben ik dan nog veel mooier, dachthij. Hij hing zijn spiegel boven zijn bed en als hij bijna sliep deedhij n oog een klein beetje open en keek in de spiegel. Hij vonddan dat hij schitterend lag, maar hij zag altijd wel nog zijn eneoog dat keek en hij wist dat hij dus niet sliep.

    Op een dag, toen hij voelde dat hij somber ging worden en zijnjas van louter verdriet van kleur dreigde te verschieten, vroeg hijde tor of hij n nacht naast zijn bed wilde blijven zitten om tezien hoe hij sliep.

    `Dat is goed,' zei de tor.De volgende avond zat de tor op een stoel naast het bed van de

    sprinkhaan. De sprinkhaan vlijde zich voorzichtig neer, trok eenklein hemelsblauw dekentje over zich heen en deed zijn ogendicht.

    `Nu opletten, tor,' zei hij.`jaja,' zei de tor.De sprinkhaan gaapte sierlijk en viel in slaap.Vroeg in de ochtend werd hij wakker. Zijn hart bonsde. Ik ben

  • benieuwd, dacht hij. Maar tot zijn teleurstelling zat de tor on-deruitgezakt in de stoel te slapen. Hij snurkte en het was geenmooi gesnurk.

    `Tor,' zei de sprinkhaan.De tor sprong overeind. `O ja,' zei hij. `Ik ben hier.'`Hoe sliep ik?' vroeg de sprinkhaan.`Hoe sliep u? Hoe sliep u ook alweer?' zei de tor en hij krabde

    zich op zijn achterhoofd. `Diep misschien ?'`Nee...' zei de sprinkhaan en er verschenen strenge rimpels in

    36 zijn voorhoofd. `Sliep ik mooi ?'`Mooi, mooi...' mompelde de tor. `ja hoor, heel aardig.'De sprinkbaan begreep dat het een vergeefse nacht was ge-

    weest en hij verzocht de tor zich te verwijderen.Toen hij weer alleen was pakte hij zijn spiegel, bekeek zichzelf

    uitvoerig en zei: `Ik heb aan niemand iets. Behalve aan mijzelf.Dat dien ik te beseffen.'

    Hij knikte naar zichzelfMaar diep in hem knaagde het en zou het altijd wel blijven

    knagen: sliep hij mooier dan hij wakker was, of omgekeerd?Ach, dacht hij dikwijls, wat is het leven toch onvolledig...En telkens weer was hij verbaasd en ook wel vol bewondering

    over die kostbare gedachte.

  • Het was herfst en het regende. De eekhoorn kon niet slapen.Hij hield zijn ogen dicht en luisterde naar het geluid van de

    regen. Hij hield van het gekletter en getik van de regen op zijndak en tegen de muren van zijn huis als het donker was en hij inbed lag. 37

    Hij dacht na over de regen. Zou de regen het eigenlijk prettigvinden om te regenen? dacht hij. Of zou hij er ook wel eens moevan worden en toch door moeten regenen, de hele nacht door?Hij krabde aan zijn achterhoofd en keek omhoog naar zijn pla-fond. Zou de regen eigenlijk kunnen slapen? dacht hij opeens.En als hij slaapt, waar zou hij dan slapen?

    Het waren rare gedachten. Waarom denk ik zulke gedachtentoch? dacht hij. Alsof de regen iemand is... De regen heeft tochgeen hoofd? Dus kan de regen toch ook helemaal niet denken?En als je niet kunt denken ben je niemand. En als je niemandbent kun j e niet slapen.

    Hij schraapte zijn keel en besloot niet verder te denken.Hij keek om zich heen. Zijn kamer was schemerig. Hij zag de

    omtrekken van zijn tafel en zijn stoel, en door zijn raam zag hijeen paar donkere wolken. De regen tikte tegen het raam. Er tiktdus niemand tegen mijn raam, dacht de eekhoorn.

    Plotseling hield het op met regenen en hoorde de eekhoorneen stem. `Ik ben wel iemand,' zei de stem. Hij klonk vochtig eneen beetje bedroefd.

    De eekhoorn ging rechtovereind zitten.`Ben jij dat, regen?' vroeg hij.`Ja,' zei de regen. `En ik heb wel gedachten. En wel een hoofd.'`Een hoofd?' vroeg de eekhoorn. `Net zo'n soort hoofd als ik?'`Nee, zei de regen. Maar dat hoeft toch ook niet? Ik heb een

    heel ander soort. Maar wel een echt hoofd.'`Met een slurf soms?' vroeg de eekhoorn. `Of voelsprieten? Of

  • een opgerolde tong? Of heb je soms steeltjes?'`Nee,' zei de regen. `Ik heb geen steeltjes.'Even was het stil.`Alsje mijn hoofd wilt zien,' zei de regen, `dan moetje nu heel

    vlug uit je raam kijken, want ik heb altijd maar heel even eenhoofd.'

    Heel even een hoofd? dacht de eekhoorn, maar hij sprong uitbed, duwde het raam open en keek.

    Hij zag niets.38 `A,' zei de regen. `Net te laat. Mijn hoofd was net weer weg.'

    De eekhoorn ging weer in bed liggen. Hij keek naar het pla-fond en voelde dikke rimpels in zijn voorhoofd verschijnen. Heeleven een hoofd, dacht hij, wat zou dat voor hoofd kunnen zijn?Hij dacht aan alle hoofden die hij kende: het hoofd van de mier,het hoofd van de krekel, het hoofd van de slak, het hoofd van dewalvis, het hoofd van de spin, het hoofd van de olifant, het hoofdvan de inktvis... Sommige hoofden waren heel eigenaardig. Maarer was er niet een bij dat telkens maar heel even bestond.

    `Ikga maar weer regenen,' zei de regen. Hij klonk heel verdrie-tig.

    `Dat is goed,' zei de eekhoorn.Even later viel de regen weer op zijn dak en hoorde de eek-

    hoorn het getik van de ontelbare druppels.De regen begon steeds vrolijker te regenen, en harder.Misschien is dat geruis wel lachen, dacht de eekhoorn. Of dan-

    sen. Zijn soort dansen.Heel stil stond hij weer op en ging naar het raam. Hij deed het

    raam open en stak zijn hoofd vlug naar buiten. Hij was meteenkletsnat. Maar toen hij schuin omhoogkeek zag hij heel even hethoofd van de regen. Dat moet het zijn! dacht hij. Hij had nognooit zo'n hoofd gezien. Het leek nergens op. Dat klopt dus,dacht hij.

    Hij trok vlug zijn eigen hoofd weer naar binnen, deed zijnraam dicht en ging weer in bed liggen.

    Als hij een hoofd heeft heeft hij ook gedachten, dacht hij. Datmoet. En dan kan hij dus ook slapen.

  • Maar hoe de regen sliep en waar hij sliep en hoe hij wakkerwerd en zich uitrekte en opstond, dat kon hij niet bedenken. Datvraag ik hem een andere keer wel, dacht hij. Anders stoor ik hemnog.

    En terwij 1 de regen vrolijk en onafgebroken op zijn dak dansteen sprong, viel de eekhoorn langzaam in slaap.

    39

  • `Als j e niet kunt slapen moetje zo hard en ingewikkeld mogelijknadenken, dan val je altijd in slaap,' had de mier eens tegen deeekhoorn gezegd.

    Soms dacht de eekhoorn na over taarten die hij nog nooit had40 gezien, taarten van louter zoete lucht of alleen maar van de geur

    van honing. Of hij dacht aan de verte of aan het midden van denacht, hij zou wel eens precies het midden van de nacht willenzien, of het midden van de horizon. Waar zou dat zijn? En hoezou j e daar moeten komen?

    Op een avond dacht hij eraan hoe het zou zijn als hij niet be-stond. Hij keek naar zijn donkere kamer en zag de omtrekkenvan zijn tafel en zijn stoel. Die zouden er wel zijn, dacht hij. Enzijn kast zou er zijn en de pot met beukennotenhoning op de bo-venste plank. En zijn bed zou er zijn. Maar er zou niemand in lig-gen. Alles zou er zijn, dacht hij, behalve ik.

    Het was een ingewikkelde gedachte. Zo'n gedachte bedoelt demier, dacht de eekhoorn.

    Hij dacht aan de volgende ochtend, wanneer hij nog steedsniet bestond. De mier zou langs de beuk naar boven klimmen endoor de deur naar binnen komen. Maar hij zou niet verbaasd zijndat er niemand was, dat kon niet. Als je niet bestond had je ooknooit bestaan, dacht de eekhoorn, anders werd het nog ingewik-kelder en zou hij misschien helemaal niet meer kunnen denken.Even later kwam de olifant eraan.

    `Komt u op bezoek?' vroeg de mier.`Nou, nee hoor,' zei de olifant. `Ik kom hier even aan de lamp

    heen en weer slingeren.'`O,' zei de mier.De olifant klom op de tafel, greep de lamp en slingerde zwij-

    gend heen en weer. Hij viel niet en stapte na een tijdje weer op detafel.

  • De mier haalde een pot beukennotenhoning uit de kast enschepte de honing op twee borden.

    Ze gingen aan tafel zitten en aten, zonder iets te zeggen, hunbord leeg.

    Daarna zaten ze nog een tijd lang zwijgend tegenover elkaar.Ze leken in gedachten verzonken.

    `Mis j ij wel eens iemand?' vroeg de olifant.`Nee,' zei de mier. `Ik mis nooit iemand.'`Ik ook niet,' zei de olifant. Ze keken elkaar even met opge-

    trokken wenkbrauwen aan en schudden hun hoofd. 41De eekhoorn sliep nog steeds niet.De olifant stapte even later naar buiten en de eekhoorn hoor-

    de hem vragen: `Zullen we dansen?'`Waar?' vroeg de mier.'Hier, voor de deur,' zei de olifant. `Er woont hier toch nie-

    mand.''Dat is goed,' zei de mier.Ze dansten en de eekhoorn zag hoe ernstig ze dansten, ook al

    was het maar n pas, en hoe de olifant toen viel en riep dat datniets gaf.

    Nog steeds sliep hij niet. Hij zag de mier in de deuropeningstaan. De mier wilde weggaan, maar hij aarzelde en keek overzijn schouder de lege kamer in.

    De eekhoorn zag even een eigenaardige uitdrukking op zijngezicht, een soort treurige verbazing, die hij in het echt nognooit op het gezicht van de mier had gezien.

    En nog voor de mier de deur achter zich had dichtgedaan, inhet diepst van zijn gedachten, sliep de eekhoorn in.

  • Aan de rand van de zee woonde de krab.Hij woonde in een huisje in de branding. Zijn dak was bedekt

    met wier.Het was maar zelden dat hij op reis ging of zijn verjaardag

    42 vierde. En brieven kreeg hij nooit. Hij vond zichzelf overbo-dig en dikwijls zei hij dat ook tegen zichzelf: wat ben k overbo-dig...

    Zo woonde hij, schraal en terneergeslagen, aan de rand van dezee.

    Op een ochtend bekeek hij zichzelf in het stilstaande waterachter een rots en schudde zijn hoofd.

    `Overbodige scharen,' zei hij. `Overbodige rug. Overbodigeogen. Trouwens, die zie ik niet eens.' Ik weet niet eens waarmeeik kijk, dacht hij.

    Hij hief zijn hoofd op en dacht aan alles wat overbodig wasof niet bestond. Toen dacht hij aan de ontelbare brieven die hijnooit kreeg.

    Hij schuifelde weer terug naar de zee en verborg zich in debranding.

    Hij was heel bang dat op een dag iemand zou langskomen,hem bij zijn scharen zou optillen, misschien n tel zou naden-ken en hem zou weggooien. Met een grote zwaai. `Zo,' zou hijzeggen en hij zou tevreden in zijn handen wrijven.

    De krab rilde bij die gedachte.Het liefst viel hij maar in slaap. Als hij sliep hoefde hij niets

    van zichzelf te vinden.Halverwege de ochtend werd er op zijn rug geklopt. De krab

    schrok wakker.`Wie is daar?' vroeg hij. Nu is het zover, dacht hij.`Ik,' zei een stem. `De eekhoorn. Ga je mee wandelen?'De eekhoorn? dacht de krab. Wandelen? Maar hij slaakte wel

  • een zucht van verlichting, want de stem van de eekhoorn klonkheel vriendelijk.

    `Ik wandel zo raar,' zei hij. Hij wilde eigenlijk zeggen dat hij zooverbodig wandelde, maar hij zei dat niet.

    `Ik ook, zei de eekhoorn.ook?' vroeg de krab. `Hoe wandel jij dan?'

    `ja...' zei de eekhoorn. Dat weet ik niet. Maar wel raar.'Even later wandelden ze langs het strand. Eerst zeiden ze niets.

    Toen zei de krab heel zachtjes: `Ik wandel echt heel raar, h?'`ja,' zei de eekhoorn. `Maar wel mooi.' 43

    ?'`ja 'Het was even stil.`Ik loop wel raarder dan jij,' zei de krab.De eekhoorn keek naar de zee en zei: `We lopen precies even

    raar.

    De krab keek opzij en vond dat de eekhoorn prachtig liep.Lange tijd zwegen ze.Toen vroeg de krab: `Eekhoorn...'`ja,' zei de eekhoorn.`Denk j e datje mij straks zult weggooien?'`jou

    '

    ?'`ja `Waarom?'`Omdat ik overbodig ben.'De eekhoorn bleef staan, keek de krab aan en zei: `Nee.'Toen liepen ze weer verder, aten wat zoet zeeschuim dat tegen

    de rotsen lag en rustten af en toe even uit.Laat in de avond, toen de zon al achter de zee was verdwenen,

    waren ze weer terug bij het huis van de krab.`Dag krab,' zei de eekhoorn.`Dag eekhoorn,' zei de krab en even was hij zo vrolijk dat hij

    wel iets wilde zingen en zelfs daarbij wilde dansen, op zijn zij-kant, op n schaar. Maar hij zong niet, want misschien zou ie-mand die dat hoorde hem wel meteen weggooien - iemand dieaan kwam hollen en riep: `Wie zingt daar? jij? Weg!'

  • Hij zuchtte, stapte zijn huis in en dacht: je zou jezelf nu eensmoeten zien, krab...

    Maar het was te donker om naar de rots te gaan, naar het stil-staande water daarachter.

    44

  • Het was midden in de nacht. De eekhoorn probeerde aan ietsslaapverwekkends te denken. Maar alles wat hij bedacht vondhij bijzonder en verbaasde hem zo dat hij zijn ogen nog wijderopendeed. Het was donker en hij zag niets.

    Plotseling werd er op zijn deur geklopt. 45`Wie is daar?' vroeg hij.De mier stapte naar binnen, maar de eekhoorn kon niet zien

    wie het was.`De olifant,' zei de mier.`O,' zei de eekhoorn. `Wat kom j e doen?'De mier was even stil.`Aan j e lamp slingeren,' zei hij toen.`Dat is goed,' zei de eekhoorn.De mier klom op de tafel en slingerde in het donker aan de

    lamp.`Slinger je goed?' vroeg de eekhoorn.`Ja,' zei de mier. Maar echt goed slingeren deed hij niet. Slinge-

    ren lag hem niet.Hij sprong terug op de tafel en maakte een geluid dat op trom-

    petteren leek.`jaja,' zei de eekhoorn. `Ik hoor j e wel.'De mier klom van de tafel en ging op een stoel zitten. Het was

    een tijd stil.De eekhoorn keek recht omhoog de duisternis in en wist niet

    goed of hij iets moest zeggen.`Weetje,' zei de mier toen.`Wat?' vroeg de eekhoorn.`Ik bende olifant niet,' zei de mier. `Ik bende mier.'`O,' zei de eekhoorn.`Of vind j e dat soms hetzelfde?' vroeg de mier.`Nou... hetzelfde... zei de eekhoorn. Nee.'

  • `Wat is dan het verschil?'De eekhoorn dacht diep na, maar hij kon plotseling het ver-

    schil niet bedenken. Terwijl hij heel goed wist dat het er was. Hijkneep zijn ogen dicht, dacht en dacht, en zei toen: `Ik weet hetniet.'

    Het was lange tijd stil.`Zou ik soms iedereen kunnen zijn?' vroeg de mier toen.`Iedereen?' vroeg de eekhoorn. `Hou zou je iedereen kunnen

    zijn?'46 `ja,' zei de mier somber terwij 1 hij naar zijn voeten keek. `Hoe

    zou dat kunnen?'`Ik weet het niet,' zei de eekhoorn.`Nee,' zei de mier.Het was een vreemd gesprek, midden in de nacht. De eek-

    hoorn stond op en ging naar de kast. Even later aten ze honingen zoete gelei.

    `Ik kon toch niet slapen,' zei de eekhoorn.`Nee,' zei de mier. Hij keek ernstig en leek heel diep na te den-

    ken.`Kom,' zei hij plotseling. `Ik ga weer eens.'Hij deed de deur open. De eekhoorn stapte weer in bed.`Niet vallen,' zei hij nog terwijl hij zijn ogen dichtdeed.`Nee,' zei de mieren bijna, bijna was hij met donderend geraas

    uit de top van de beuk naar beneden gevallen. Maar hij bedachtnog net op tijd dat hij nooit viel.

  • `I

    De olifant stak zijn slurf in de lucht, klapperde met zijn oren enriep zo hard als hij kon: `Ik kan niet slapen!'

    Alle dieren schrokken wakker en vlogen overeind.Sommige dieren riepen: `O nee?'`Nee!' riep de olifant terug. 47Hij ging liggen en sliep meteen in.Maar de andere dieren zaten nog rechtop in bed, keken be-

    drukt de duisternis in en vroegen zich af waar ze waren.Toen de olifant de volgende avond weer niet kon slapen en

    weer zo hard als hij kon riep: `ik kan niet slapen!' besloten dedieren hem te helpen.

    `We moeten iets voor hem doen,' zei de krekel, die met zwareoogleden in het gras aan de oever van de rivier zat.

    `ja,' geeuwde de tor.`Maar wat?' vroeg de kikker terwijl hij omviel van de slaap en

    met een plons in het water terechtkwam.De zwaan gaapte, rekte zijn hals uit en zei: `Hij moet een ander

    bed hebben.'Dat was het. De dieren waren het er meteen over eens.Met z'n allen begonnen ze een bed te bouwen dat z zacht was

    en zo warm dat iedereen die erop ging liggen meteen in slaapviel.

    Het werd ook een heel licht bed. Het stond niet, het zweefde.Als j e er zachtjes tegenaan zou blazen, zou het wegzweven.

    `Waar zou het dan heen zweven?' vroeg de schildpad.`Dat is van later zorg,' zei de krekel.`O,' zei de schildpad. Hij kuchte even en vroeg verder niets.Na enkele uren was het bed klaar.Die avond brachten ze het naar de olifant.`Een bed!' riep de olifant.`ja,' zeiden de dieren.

  • `Voor mij?' vroeg de olifant verbaasd. `Speciaal voor mij ?'`Voorkou, zeiden de dieren.De olifant bedankte hen uitvoerig, stapte in het bed en viel

    onmiddellijk in slaap. De tor keek even over de rand om te zienhoede olifant lag, viel voorover en sliep ook onmiddellijk in.

    Toen blies de krekel zachtjes tegen het bed.`Sst,' zei hij.Het bed zweefde weg, klom schuin omhoog en verdween over

    de bomen. Langzaam stierf het snurken van de olifant en de tor48 in de verte weg.

    Met grote ogen keken de dieren het bed na. `Waar gaat het nuheen?' vroeg de schildpad.

    `Dat is toch van later zorg,' zei de krekel.`0 ja,' zei de schildpad. `Dat is waar ook.' Hij was blij dat hij

    een schild had waar hij onder kon kruipen, zodat niemand konzien dat hij zich schaamde en zijn hoofd schudde over zichzelf

  • Op een avond schreef de beer een brief aan de dieren:

    Beste dieren,Ik kan niet slapen.Dat is een verschrikkin8. 49Ik heb heel lane nagedacht en de oorzaak is mijn bed.Zouden jullie een ander bed voor mij willen maken?Ik wil een bed van honing, met spijlen vaneesuikerde kastanjes, een matras

    van room, en een heel zoet kussen.Wat denken jullie? Zouden jullie dat kunnen?Het is maar voor n nacht, voorlopi8.Ik ben benieuwd. Ik hoop dat jullieullie weten wat een verschrikkin8 is.De beer

    De volgende avond sliep de beer in zo'n bed. De dieren wrevenzich in hun handen en zeiden tegen elkaar: `Wat slaapt de beernu heerlijk!'

    De sterren flonkerden, terwijl de geur van honing en gesui-kerde kastanjes langzaam door het bos kringelde, en de beer,zonder het te merken, maar wel met grote vastberadenheid, inhet diepst van zijn slaap zijn eigen bed opat.

  • `w

    Toen de dieren hoorden dat de eekhoorn weer eens niet kon sla-pen wilden ze hem allemaal graag helpen. Een voor een kwamenze naar hem toe.

    De olifant kwam als eerste en gaf de eekhoorn zijn oren.50 `Die oren, eekhoorn,' zei hij, `alsje op een ervan gaat liggen val

    je meteen in slaap. Let maar op.'De eekhoorn deed de oren op zijn hoofd, ging op een ervan

    liggen, wachtte een tijd, maar viel niet in slaap.`Wat raar,' zei de olifant. `Maar je mag ze zolang wel houden.

    Misschien lukt het straks.'De egel gaf de eekhoorn zijn stekels om zich in op te rollen,

    maar toen de eekhoorn dat deed sliep hij helemaal niet. `Au,' riephij. Nog nooit was hij zo wakker geweest.

    `Wat onbegrijpelijk,' zei de egel, die altijd meteen insliep alshij zich in zijn stekels oprolde.

    De schildpad gaf de eekhoorn zijn schild. `Voor n nacht,'zei hij. De eekhoorn ging onder het schild liggen. Hij sluimerdewel, maar hij sliep niet.

    `Ik sluimer,' riep hij vanonder het schild.`Ja,' zei de schildpad, die het koud kreeg. `Daar begin ik ook al-

    tijd mee.'Na een tijdje zei de eekhoorn: `Ik sluimer nog steeds.'`Geef dan maar terug,' zei de schildpad, wit en rillend.De giraffe gaf de eekhoorn zijn steeltjes. 'Ik weet niet waar-

    om, ' zei hij, `maar met die steeltjes slaap ik toch z heerlijk, eek-hoorn...',

    Maar met die steeltjes op zijn hoofd, boven de oren van de oli-fant en nog een paar stekels van de egel op zijn rug, lag de eek-hoorn klaarwakker onder de beuk in het gras.

    De zwaan wilde hem zijn vleugels geven, want vliegend sliephij het best, de snoek zei dat de eekhoorn zijn huis moest laten

  • onderlopen en dan onder zijn bed moest gaan liggen, het aard-varken raadde langdurig knorren aan, de vlinder zei dat de eek-hoorn net zo lang moest fladderen tot hij duizelig werd en danergens in het donker moest gaan zitten, en de beer meende datals je maar lang genoeg doorging met taart eten j e altijd in slaapviel. Hij wilde daarbij graag helpen.

    Maar niets hielp. De eekhoorn sliep niet. En terwijl het nachtwerd hoorde hij overal in de lucht en in de struiken en onder degrond en in het water een zacht gesnurk. Want iedereen sliep.Zelfs de aardworm sliep, en de inktvis en de adelaar en de wande- 51lende tak. Somber en wakker ging de eekhoorn op de grote takvoor zijn deur zitten. Hij keek naar de hemel en zag hoede maanachter een wolk verdween. Zeker om te gaan slapen, dacht hijbitter.

    Toen werd er op zijn schouder getikt.`Wie is daar?' vroeg de eekhoorn.`Ik,' zei een stem. `Het vuurvliegje.'`Het vuurvliegje?' vroeg de eekhoorn.`ja,' zei het vuurvliegje. `je mag mijn lichtje wel hebben. Alsje

    het eerst aandoet en dan uitdoet, val je vast in slaap.'De eekhoorn pakte het lichtje.Plotseling was er niets meer van het vuurvliegje te zien.`Vuurvliegje!' riep de eekhoorn nog. Maar hij hoorde alleen

    nog wat geruis en verder niets.Even later stapte hij in bed. Hij legde de oren, de steeltjes, de

    stekels en alle andere dingen op de grond. Alleen het lichtje hieldhij vast. Het was aan en wierp een zacht schijnsel om zich heen.

    De eekhoorn draaide zich op zijn zij, trok zijn staart over zichheen en deed het lichtje uit.

    Nog voor hij zijn ogen had kunnen dichtdoen viel hij al inslaap.

  • Op een dag zei de olifant: `Ik ga naar de woestijn. En of ik terug-kom.., ik weet het niet.'

    `Waarom?' vroeg de eekhoorn verbaasd.`Daar heb ik zo mijn redenen voor,' zei de olifant. Hij wreef

    52 over zijn hoofd en probeerde voorzichtig met zijn verkreukteslurf achter een oor te krabben.

    De eekhoorn zei niets, maakte nog snel een knapzak met zoetebeukenschors en eikentakken en bond die op de rug van de oli-fant vast.

    `Dag olifant,' zei hij.`Dag eekhoorn,' zei de olifant. Hij zag er niet vrolijk uit. Met

    treurige ogen keek hij nog n keer naar de lamp van de eek-hoorn, die zacht heen en weer slingerde in de wind die door deopen deur naar binnen woei.

    `Nou ja,' zei hij. Toen stapte hij mis en viel naar beneden.Maar op de grond beet hij op zijn tanden, kreunde niet en liep

    strompelend weg.Laat in de middag kwam hij bij de woestijn aan. Hij keek over

    de enorme lege vlakte uit, knikte, haalde de knapzak van zijnrug, ging tegen een rots zitten en at alles in n keer op. Het washeel veel, en duizelig en opgezwollen rolde hij op de grond enviel in slaap.

    De volgende ochtend werd hij wakker en liep hij de woestijnin. Hier ben ik veilig, dacht hij.

    Maar plotseling zag hij een boom, middenin de woestijn. Eenboom? dacht hij. En ik dacht...

    Hij begon te hollen.`Boom!' riep hij. `Boom!' Alsof die boom mij hoort... dacht hij

    schamper. Toch riep hij het en bleef het roepen.Hij holde zo hard als hij kon, maar hij kwam niet dichter bij

    de boom. De boom leek ook wel te hollen, steeds voor hem uit.

  • Het is een wandelende boom, dacht hij. Hij meende dat hijdaar wel eens van had gehoord.

    `Wandelende boom!' riep hij. `Wandelende boom!' En na eentijd riep hij: 'Ik wil niet in j e klimmen... ben j e daar soms bangvoor? Echt niet...'

    Maar het maakte geen verschil. De hele dag holden ze door dewoestijn, de olifant en de wandelende boom.

    Tegen de avond was de olifant uitgeput. Hij kon ook niet meerroepen, want zijn tong was droog en zijn slurf was kromgetrok-ken van de hitte. Hij viel op het zand neer en zag hoede boom in 53de verte ook stilstond.

    Waarom, dacht hij nog. Waarom toch... Toen viel hij in slaap.Het was een heldere nacht. Ontelbare sterren flonkerden aan

    de hemel en langzaam klom de maan boven de horizon uit.Midden in de nacht sloop de boom naar de olifant toe en boog

    zich over hem heen. De olifant zuchtte in zijn slaap. De boomstopte voorzichtig wat bladeren en wat sappige takken, die hijtoch wel kon missen, in de mond van de olifant, ritselde en ruisteeven en sloop weer weg.

    Toen de olifant de volgende ochtend wakker werd stond deboom weer in de verte. Tot zijn verbazing had de olifant geenhonger en geen dorst.

    Hij deed n stap in de richting van de boom en zag dat deboom n stap van hem vandaan deed.

    Hij schudde zijn hoofd en stond stil.Toen ging hij naar het bos terug. `Dag wandelende boom!'

    riep hij nog, toen hij aan de rand van de woestijn kwam en om-keek. Hij kon de boom nog zien en het was alsof de boom iets te-rugriep en naar hem wuifde met zijn kruin. Maar dat kan niet,dacht de olifant. Alles kan, maar dat niet.

    In de verte zag hij het bos en in het bos de eik en de beuk, diemet hun toppen boven de andere bomen van het bos uitstaken.Hij begon te hollen. `Ik kom eraan,' zuchtte hij, steeds harderhollend.

  • Ow

    Het was midden in de nacht. De eekhoorn herinnerde zich dathij binnenkort jarig was en nog geen verlanglijst had gemaakt.

    Hij stond op, maakte een verlanglijst en stuurde die, in hetdonker, met de wind mee, naar alle dieren.

    Verlangljst.Slaap, hetgeeftnietwatvoorslaap.Elksoortugoed.

    De eekhoorn

    Niet lang daarna was hij jarig.Het was een warme dag in de zomer en in het begin van de

    avond kwamen alle dieren naar zij n verj aardag toe met tientallensoorten slaap: zoete slaap, langgerekte slaap, zachte slaap, don-kerrode slaap, kronkelige slaap, slaap met stekels, woeste slaapmet wilde dromen, korte, gladde slaap die tussen je vingers weg-glipte, blauwe slaap, kolossale slaap die bijna niet op te tillenwas, donzen slaap en nog veel meer soorten slaap waar de eek-hoorn nog nooit van had gehoord.

    De ijsbeer kwam met koude, bevroren slaap, de zwaluw metsnelle, luchtige slaap en de mier met een klein doosje met ge-heimzinnige slaap voor bijzondere gelegenheden. De olifantkwam met grote slaap die telkens wegrolde zodat de olifant hemachterna moest hollen en `Hola!' moest roepen, en de secretaris-vogel schreef een brief met slaap die de eekhoorn 's avonds pasmocht lezen, anders zou hij meteen in slaap zijn gevallen en zouzijn hele feest zijn mislukt.

    De eekhoorn legde alle cadeaus op een grote stapel achter debeuk.

    Daarna aten ze taart en dansten en vierden feest tot het donkerwerd.

    54

  • Een voor een gingen de dieren weer naar huis, de warme zo-mernacht in.

    `Welterusten, eekhoorn!' riepen ze nog.`Dank j e wel!' riep de eekhoorn terug.Toen de laatste gast vertrokken was tilde de eekhoorn al zijn

    cadeaus op en klom voetje voor voetje de beuk in. Even laterduwde hij met een knie zijn deur open en stapte zijn huis in.

    Maar hij struikelde over de drempel en alle soorten slaap vlo-gen naar binnen en vulden zijn kamer tot in de laden van zijnkasten en tot in de hoeken van zijn plafond. Nog in de deurope- 55ning viel de eekhoorn in de grote, grijze slaap die hij van het nijl-paard had gekregen, en sliep tot ver in de volgende ochtend.

    Nog nooit had hij zo diep en zo goed geslapen als die nacht, nazijn verjaardag.

  • Ow

    De grauwe gans had nog nooit zijn verjaardag gevierd. Hij wistook niet hoe dat moest.

    Toen hij op een ochtend weer eens jarig was kwam hij dezwaan tegen. De grauwe gans groette hem en vroeg of hij mis-

    56 schien wist hoe je een verjaardag moest vieren.De zwaan dacht even na en zei: `je moet iedereen uitnodigen.'`Meer niet?' vroeg de grauwe gans.`Meer niet,' zei de zwaan en hij zwom in gedachten verzonken

    verder.De grauwe gans keek hem peinzend na. Maar diezelfde och-

    tend nog stuurde hij een uitnodiging aan iedereen.Daarna zwom hij het riet in en wachtte. Meer hoef ik niet te

    doen, dacht hij.Het duurde niet lang of hij kreeg een brief

    BesteBrauwe8ans,Ik kom, maar wat is er eigenlijk voor taart?De beer

    Wat is er voor taart? dacht de grauwe gans. Daar had de zwaanniets van gezegd. Zijn hart bonsde. Er moet dus taart zijn, dachthij. Dat staat vast. Maar hoe kom ik aan taart?

    Hij wilde het de fuut vragen, of het waterhoentje of de kuif-eend, maar hij zag nergens iemand. Alle dieren waren thuis omzich voor te bereiden op zijn verjaardag. Mutsen werden gepast,cadeaus ingepakt, danspassen voor een spiegel geoefend.

    De grauwe gans zwom zenuwachtig heen en weer. Een taart,een taart... dacht hij. Hij keek om zich heen over het meer waarinhij zwom.

    Plotseling viel hem iets in.Hij zwom naar de kant, sloeg zo hard mogelijk met zijn staart

  • op de golven, zodat er witte schuimkoppen ontstonden, en woel-de met zijn zwemvliezen wier en zoet zand van de bodem los.

    Het hele meer begon te geuren en te dampen.Hij schreef een klein briefje aan de beer.

    Beste beer,Een watertaart.De8rauwe8ans

    Even later kwamen de dieren - door de lucht, langs de oever en 57over het meer. Iedereen kwam.

    De beer holde voorop.`Is er ook genoeg?' riep hij vanuit de verte.`ja,' riep de grauwe gans terug. Hij zwom naar het midden van

    het meer en wees met een breed gebaar om zich heen.Nu vier ik mijn verjaardag, dacht hij en hij knikte tegen zich

    -zelf, terwijl de watertaart zachtjes kabbelde en glinsterde in hetlicht van de ondergaande zon.

  • Op een dag aan het eind van de herfst, toen het al wekenlangkoud en grijs was en sommige dieren geloofden dat de zon voor-goed verdwenen was, bakte de eekhoorn een taart.

    Hij was vroeg opgestaan. Buiten was het donker. Zwarte wol-58 ken hingen voor de maan en er was nergens een ster te zien.

    De eekhoorn wilde een taart maken die iedereen zou doendenken aan de lente.

    Hij begon telkens opnieuw. Nog luchtiger, dacht hij. Noglichter. Hij bakte urenlang.

    Ten slotte was de taart klaar.De eekhoorn deed zijn deur open en droeg de taart naar bui-

    ten.Nu, dacht hij.Langzaam zweefde de taart uit zijn handen omhoog.Hij is luchtig genoeg! dacht de eekhoorn en opgetogen keek

    hij de taart na, die tot boven de bomen zweefde en tussen de wol-ken bleef hangen.

    Niet lang daarna werden de dieren wakker. Weer zo'n dag,dachten ze zuchtend, stapten uit bed en gingen naar buiten.

    Maar toen ze omhoogkeken zagen ze de taart hangen. `De zon!De zond riepen ze.

    Ze klommen op elkaars schouders en strekten hun armenuit.

    De egel zag als eerste dat het een taart was en hij zei dat ook.De krekel, die op het hoofd van de giraffe stond, riep: `Maar

    wel een hele zonnige taart. Meer zon dan taart.'Dat moest de egel beamen.Alle dieren gingen naar de open plek in het midden van het

    bos, waarboven de taart hing. Ze zaten in het gras en voelden dewarmte van de taart, zagen hem glinsteren en snoven zijn geur

  • Af en toe vielen er druppels honing en room naar beneden.Die likten ze voorzichtig van hun neus en hun kin af, en nie-mand had het koud of was ontevreden, die dag.

    Halverwege de middag begon de taart te dalen.`Hij gaat onder,' zeiden sommigen.`Nee, hij wordt moe,' meenden anderen. `Taarten kunnen ook

    moe worden.'De taart kwam naast de wilg op het gras aan de oever van de

    rivier terecht. Hij was helemaal rood geworden en rode room enhoning stroomden over het gras. 59

    De dieren holden ernaartoe en aten alles op. Ze smulden en le-ken zelf wel te gaan gloeien van genot.

    Pas in het donker, laat in de avond, gingen ze naar huis.`Dit is nude mooiste dag, egel,' zei de krekel.`Waarvan?' vroeg de egel.`Waarvan...' mompelde de krekel. Hij stond stil, dacht even na

    en zei: `Van de wereld.'`O,' zei de egel en zwijgend liepen ze verder.Ontelbare sterren glinsterden aan de hemel, de toppen van de

    bomen ruisten en hoog in de beuk stapte de eekhoorn in bed envroeg zich af of hij morgen weer zo'n taart zou bakken of daarmisschien even mee zou wachten. Hij deed zijn ogen dicht enviel in slaap.

  • Toen de mier op reis was bakte de eekhoorn elke dag een beuken-notentaart.

    Als het eerste licht door zijn raam naar binnen viel sprong hijuit bed en ging aan het werk.

    6o Tijdens het bakken zei hij zachtjes in zichzelf `Dit is j e lieve-lingstaart, mier.'

    Als de taart klaar was zette hij hem op tafel, deed zijn deuropen en riep: Mier! Mier!'

    Hij had ook wel `Taart! Taart!' willen roepen, want dan had demier misschien wel ergens ver weg zijn oren gespitst. Maar hijwas bang dat de beer zou denken dat hij het tegen hem had enaan zou komen hollen en de taart op had voor hij iets had kun-nen zeggen.

    Als hij na tien keer roepen niets hoorde en niemand uit de ver-te zag aankomen ging hij aan tafel zitten, met zijn hoofd op zijnhanden.

    Hij keek naar de taart, snoof de zoete geur in zich op, maarraakte hem met geen vinger aan.

    Urenlang zat hij zo, elke dag, en als hij iets hoorde vloog hijovereind en riep: `Kom maar binnen, mier!'

    Maar het was altijd de wind of een langsdwarrelend blad of ie-mand die door de top van de beuk heen vloog.

    's Avonds zette de eekhoorn de taart op de andere taarten dieal in zijn kast stonden en bleef er nog even in gepeins verzonkennaar kijken.

    De volgende ochtend bakte hij een nieuwe taart.Soms telde hij de taarten in zijn kast. Zo kon hij zien hoe lang

    de mier weg was. Zesendertig taarten, zevenendertig taarten,achtendertig taarten...

    Elke taart was nog iets lekkerder dan de vorige, ook al vond deeekhoorn het heel moeilijk elke dag iets nog lekkerders te be-denken.

  • Toen zijn kast vol was maakte hij nieuwe kasten, buiten, naastzijn deur, en op zijn dak.

    De mier was lang weg en er stonden tientallen taarten op deplanken van de kasten. De beuk kraakte en groeide krom.

    Maar op een ochtend, toen de eekhoorn juist dacht: nu kan ikecht niets lekkerders meer bedenken, en toen hij ook de tel kwijtwas, en de beuk bijna omviel, in het begin van de zomer...

    6r

  • Op een ochtend klopte de walrus op de deur van de kikker.`Wie is daar?' vroeg de kikker.De walrus stak zijn hoofd naar binnen en vroeg: `Slaapt u

    nog?'6z `Nee,' zei de kikker.

    De walrus knikte, keek om zich heen en vroeg: `Bakt u wel eenseen taart?'

    De kikker keek hem met grote ogen aan en zei: `Nee... Ikkwaak, maar taart...'

    `Zoudt u dat dan nu voor het eerst willen doen?' vroeg de wal-rus.

    `Wat voor taart?' vroeg de kikker.`Een taart van grind, algen en zachte modder,' zei de walrus.De kikker fronste zijn voorhoofd, dacht even na, haalde zijn

    schouders op en begon toen zo'n taart te bakken, terwijl hijzachtjes voor zichzelf iets eenvoudigs kwaakte.

    Toen de taart klaar was zette hij hem voor de walrus neer.De walrus boog zich over de taart heen, rook eraan, bekeek hem

    van alle kanten, nam een hap en zei: `Het grind is niet gaar.'`Het spijt me,' zei de kikker.`En de modder is muf'`Laat u hem dan maar staan,' zei de kikker.`Nee nee,' zei de walrus, `ik ben hier nu toch,' en hij at de taart

    met gulzige happen op.De kikker keek toe en vroeg zich af of hij die ochtend nog aan

    het uitbundige kwaken toe zou komen, waar hij de dag altijdmee begon.

    Toen de taart op was veegde de walrus de kruimels van zijnmond en vroeg: `Brult u wel eens?'

    De kikker dacht lang na over wat hij het best kon antwoordenop die vraag en zei toen: `ja.'

  • `Zoudt u dat dan opnieuw willen doen?' vroeg de walrus.Ik zeg ook altijd het verkeerde, dacht de kikker. Altijd!Hij deed zijn mond open en probeerde te brullen. Er klonken

    een paar rauwe tonen.`Kunt u niet wat vrolijker brullen ?' vroeg de walrus.De kikker probeerde iets vrolijker te brullen.De walrus mompelde: `Zo is het wel goed,' gaapte en deed zijn

    ogen dicht.Even later haalde hij luid en regelmatig adem, terwijl er uit

    zijn buik een luid gerommel klonk. 63De kikker wachtte nog even en kwaakte vervolgens, vanuit het

    diepst van zijn ziel, iets weemoedigs, wat hij nog nooit had ge-kwaakt en wat hij zelf zo mooi vond dat de tranen hem over dewangen stroomden.

    Toen dook hij het water in en zwom tevreden weg. Wat eendag, dacht hij.

  • Op een donkere avond aan het eind van de zomer zaten de nacht-vlinder, het vuurvliegje, de mot, de vleermuis en de gloeiwormbij elkaar op een dorre tak van de eik.

    De gloeiworm had een kleine nachttaart gebakken, met vlam-64 men die telkens aan- en uitgingen.

    Lange tijd zeiden ze niets en stopten alleen zo nu en dan eenkruimel van de taart in hun mond.

    Ze keken naar de vlammen op de taart.`Alles gaat aan en weer uit en dan weer aan,' zei de nachtvlin-

    der. `Dat is een wet.'De anderen knikten ernstig.Het was een tijd stil. Toen zei het

    vuurvliegje: `Eigenlijk is aan-gaan hetzelfde als uitgaan, alleen de andere kant op.'

    `Welke kant bedoel je?' vroeg de vleermuis.`Ja,' zei de mot, `welke kant op is uitgaan en welke kant op aan-

    gaan?'Het vuurvliegje zei dat dat te ingewikkeld was om zo een-

    twee-drie uit te leggen en de gloeiworm vroeg of aangaan voor-uitgaan was of juist achteruitgaan, en uitgaan misschien hetomgekeerde.

    Niemand wist dat. Maar de mot vertelde dat er iets was watnooit meer aanging als het uit was. Wat dat was kon hij niet ver-tellen, want als hij het vertelde zouden ze hem niet geloven endan zou hij zichzelf misschien ook niet meer geloven. Maar hetbestond wel, dat wist hij zeker.

    De vleermuis knikte en zei dat er ook iets was wat uit was entoch nooit uitgegaan was.

    Ze moesten allemaal even rillen. `Dat is verschrikkelijk,' zei denachtvlinder.

    `Ja,' zei de vleermuis. `Maar het is wel zo.'De maan kwam op en in de verte riep de uil iets wat hij elke

  • nacht riep en wat niemand ooit verstond.`Er is ook iets,' zei de gloeiworm zachtjes, `wat zomaar opeens

    aangaat en wat toch nooit uit is geweest.'De anderen hadden daar nog nooit van gehoord.`Ik weet bijna zeker dat dat bestaat,' zei de gloeiworm.De anderen wilden hem graag geloven, en lange tijd keken ze

    weer zwijgend naar het uitgaan en weer aangaan van de vlam-men op de taart.

    `Uit,' zei de mot, `is het ingewikkeldste wat er bestaat.'Het vuurvliegje meende dat aan het ingewikkeldste en tege-

    65lijk ook het mooiste was wat er bestond, maar hij zei dat niet. Dathoud ik voor mijzelf, dacht hij.

    Hoog boven hun hoofd fonkelden de sterren. En af en toe sta-ken ze nog een kruimel van de kleine nachttaart in hun mond.

    Toen de lucht rood werd en de zon vanachter de horizon te-voorschijn kwam vielen ze in slaap, naast elkaar, op de tak vande eik, en ze wisten niet dat de wind opstak en zo hard tegen devlammen blies dat ze uitgingen en niet meer aan konden gaan,en dat de laatste kruimels van de taart wegwoeien in het blekeochtendlicht.

  • 1ZJ

    Op zijn verjaardag nam de mier de beer terzijde.`Beer,' zei hij. `Ik heb iets voor je. Maar niemand mag het we-

    ten.'De beer, die op het punt stond zich op de taarten op de tafel te

    66 storten, keek hem verbaasd aan.`Is het iets lekkers?' vroeg hij.`Het is een geheime taart,' zei de mier. `Een taart die veel lek-

    kerder is dan al de taarten die je ziet.'`Waar is die taart?' riep de beer.`Sst!' zei de mier. `Ik vertel dit alleen aan jou. Die taart is voor

    jou. Die heb ik speciaal voor jou gebakken. Niemand mag hemzien of zelfs maar weten dat hij bestaat.'

    De beer voelde zich duizelig worden.`Alleen voor mij ?' fluisterde hij.`Ja,' zei de mier zachtjes. `Laat alle anderen zich maar vol eten

    met gewone taart. Jij gaat ergens opzij zitten en doet net of jeniets meer om taart geeft. Je gaat wat fluiten of zo.'

    De beer vond dat een goed idee. Een geheime taart! Voor mijalleen! dacht hij. Zijn hoofd leek wel rond te tollen.

    Even later, terwijl de dieren taart aten, zat de beer opzij op eenboomstronk en floot een liedje.

    `Ach... taart... wat heb je daaraan...' riep hij af en toe, maar hijkon niet nalaten uit zijn ooghoeken naar de dieren te kijken eneen soort pijn ergens binnen in hem te voelen, want de taartenop de tafel zagen er lekker uit. Straks ik, dacht hij, straks ik, straksik. Alleen zo hield hij het vol.

    Toen alle taarten op waren en de dieren achteroverleunden enhun ogen dichtknepen, zei de beer tegen de mier: `Nu ik, mier.'

    Maar de mier zei dat hij moest wachten tot iedereen weg was,want misschien had er iemand toch nog trek, en die geheimetaart was zo lekker dat er dan misschien een gevecht zou ont-

  • staan en de taart ondersteboven op de grond zou vallen in demodder, en dan had niemand iets.

    Dat moest de beer toegeven. En met zijn hoofd tussen zijnhanden ging hij zitten wachten.

    Het was een vrolijke verjaardag en iedereen danste en zongurenlang.

    Tegen de avond zeiden de dieren: `Kom, we gaan weer eens.'`Dat is goed,' zei de mier.De beer stond op en begon ongeduldig heen en weer te lopen.

    Zijn wangen gloeiden bij de gedachte aan de geheime taart. 66Toen iedereen vertrokken was zei de mier: `Nu die geheime

    taart, beer.' Hij keek om zich heen. `Waar heb ik hem ook weergelaten?'

    Hij ging op zijn buik liggen en keek onder de tafel en de stoe-len, hij klom in de eik en keek op elke tak.

    `Hij is zo geheim,' riep hij, vanuit de top van de eik, `dat ik hemniet meer kan vinden. Help eens zoeken.'

    De beer voelde een dof soort wanhoop in hem oprijzen en be-gon te zoeken. `Hoe ziet hij eruit?' riep hij.

    `Onopvallend,' riep de mier terug. `Volkomen onopvallend. )ekijkt er zo overheen. Maar lekker, beer, lekker... Waar is hij noutoch?'

    Ze vonden de taart niet.`Ik geef de moed op,' zei de mier, toen het donker was.De beer zei niets.`Nou ja,' zei de mier, `hij wordt vast wel een keer door een toe-

    vallige voorbijganger gevonden, beer. Die zal vreemd opkijken.Maar wel smullen.'

    De beer draaide zich om en ging zwijgend naar huis.

  • Ow

    De aardspin was alleen vrolijk als er niets was om vrolijk over tezijn.

    `Dat is heel raar,' zei hij tegen de zandkever.`ja, dat is heel raar,' zei de zandkever.

    68 Ze zaten in het gras voor het huis van de aardspin. Het wasvroeg in de ochtend.

    `Ben j e nu vrolijk?' vroeg de zandkever.De aardspin fronste zijn voorhoofd.`Even nadenken,' zei hij.Hij keek omhoog.`De zon schijnt in elk geval niet,' zei hij. Het was een koude,

    grijze dag en er hing een kille mist in het bos.`Ik ben vandaag niet jarig,' zei hij vervolgens. `jij soms wel ?'`Nee,' zei de zandkever. `Ik ook niet.'`Heb je soms een verrassing bij je, iets heel bijzonders, wat ik

    nog niet heb, of iets lekkers?'`Nee,' zei de zandkever. `Het spijt me, ik kwam hier toevallig

    langs, ik wist niet...'`Heeft iemand soms onlangs tegen je gezegd dat hij mij het

    interessantste dier vindt dater bestaat?'`Nee,' zei de zandkever.`Of dat het binnenkort voorgoed zomer zal worden ?'`Nee,' zei de zandkever somber, `ik spreek nooit iemand.'`Dan ben ik nu vrolijk,' zei de aardspin en hij stond op en

    zwaaide met al zijn poten heen en weer.Meteen daarna ging hij weer zitten.`Ik ben nu heel erg vrolijk,' zei hij met gedempte stem.De zandkever keek hem van opzij aan. Hij vond dat de aard-

    spin er ernstig en bedrukt uitzag.`je ziet er niet vrolijk uit,' zei hij.`Als ik er ook nog vrolijk uit zou zien zou j ij vrolijk worden en

  • dan zou ik het al niet meer kunnen zijn,' zei de aardspin.`O,' zei de zandkever.Het was even stil.`Het is allemaal niet eenvoudig, zandkever, dat kun j e wel be-

    grijpen,' zei de aardspin, terwijl hij zijn voorhoofd fronste enprobeerde zich zo vrolijk mogelijk te voelen zonder er vrolijk uitte zien.

    `Ja,' zei de zandkever en plotseling dacht hij: ik wou dat de zonscheen en dat er een groene grastaart met lichtgroen zoet groei-end gras voor ons stond en dat de lijster zong en dat iedereen aan 69kwam hollen en naar ons zwaaide en dat er nooit meer iets raarswas, helemaal niets, nooit.

    Hij deed zijn ogen dicht. Zelfs al zou de aardspin dan nooitmeer vrolijk kunnen zijn, dacht hij.

    Naast hem slaakte de aardspin een diepe en verschrikkelijkvrolijke zucht.

  • Op een ochtend bakte de pad een taart.`En niet ergens voor!' riep hij. `Als jullie dat maar weten!' Hij

    zwaaide met zijn vuist.Het was nog heel vroeg en niemand hoorde hem.

    70 Dit wordt een volmaakte taart, dacht de pad en hij kneeddemet grote kracht.

    Al na korte tijd ging er van alles mis.De ene helft van de taart wilde niet rijzen, en de andere helft

    rees met zo'n snelheid dat de pad er met zijn volle gewicht opmoest gaan liggen om het rijzen tegen te houden. Maar dat hielpniet. De rijzende taart wierp hem van zich af en viel vervolgensonder luid geraas over hem heen.

    `Niet doen!' schreeuwde de pad terwijl hij uit de dikke massakroop, zijn jas afsloeg en een reusachtige woede in zich voeldeopwellen.

    De stukken half gebakken taart lagen nog natrillend om hemheen, maar de pad gaf niet op.

    `Dat nooit!' riep hij en bakte driftig verder.De nieuw geknede wanden van suiker en glazuur scheurden

    en room stroomde weg, terwijl dwarsbalken van honing brakenen omvielen en de pad opnieuw bedolven. Vloeren van kandijzakten in, en alles wat van suiker was klonterde samen. Deeg enhoning dropen van de pad af. Hij stampvoette en spuugde vuur,waardoor grote delen van de taart aanbrandden en zwartgebla-kerd kromtrokken of verschrompelden.

    De pad gaf een harde trap tegen de resten van de taart, maarzijn voet bleef in een laag gesmolten suiker vastkleven, waardoorhij achteroverviel in een dikke stroom warme honing.

    `Wel ja!' riep hij.De dieren kwamen op het rumoer af en bleven op enige af-

    stand staan.

  • 'Ik heb een rune gebakken,' zei de pad vertwijfeld. `Als julliedat maar weten.'

    Hij lag op zijn rug en zwol langzaam op. `Dat is van woede,' zeide pad. `Van woede en verbittering.'

    De beer schraapte voorzichtig zijn keel en vroeg of hij mis-schien iets mocht proeven. Hij had nog nooit een rune gege-ten.

    `Ik ben heel benieuwd, pad,' zei hij.`Alles mag je proeven. Alles,' riep de pad. Toen ontplofte hij en

    werd het stil. 71De dieren begaven zich, achter de beer aan, in de runes van de

    mislukte taart en aten de zoete resten op.Sommigen werden bedolven onder instortende honing, ver-

    dwaalden in bergen dampende suiker of werden meegesleurddoor geschifte room. Maar dat vonden ze niet erg.

    `Dat hebben we er wel voor over,' zeiden ze. En de beer wildezeggen dat hij elke dag wel een mislukte taart wilde eten, maarzijn mond was zo vol dat hij geen geluid kon uitbrengen.

  • De ijsmug woonde ergens ver weg waar het altijd koud was en al-tijd sneeuwde en waar niemand anders woonde.

    Waarom ik hier woon is mij een raadsel, dacht hij vaak en danschudde hij zijn dunne witte hoofd.

    72 Er was nergens iets te eten en een paar keer per dag riep hij zohard als hij kon: `Honger!'

    Maar niemand gaf antwoord en iets eetbaars zag hij niet.De hele wereld was wit en koud en de ijsmug werd zelf ook

    steeds witter en kouder, en ook steeds magerder. Volgens mijkom ik nog eens om, dacht hij. Hij rilde, en niet alleen van dekou. Omkomen leek hem iets verschrikkelijks.

    Op een dag was hij zo mager geworden dat de wind hem beet-greep en omhoogblies. Nu ga ik omkomen, dacht hij. Hij hadwel aan iemand willen vragen of dat echt zo was. Maar er was nie-mand. En als er iemand was, dacht hij, dan zou hij het vast ookniet weten.

    Dagenlang vloog hij in het rond, werd door elkaar geschud,tolde om zijn as en viel ten slotte op de grond in de sneeuw.

    Pas na lange tijd kwam hij bij. Zou ik nu omgekomen zijn,dacht hij. Hij had wel in een spiegel willen kijken of aan eenvoorbijganger willen vragen: `Hallo. Ben ik soms omgekomen?Wat denkt u?'

    Maar er was nergens een spiegel en er kwam ook niemandvoorbij.

    Ik weet het niet, dacht hij. Misschien is omkomen wel ietswaar j e niet achter kunt komen.

    De storm loeide en het was koud en donker.De ij smug lag op zijn rug, omgekomen of niet, met zijn ogen

    stij f dicht. Hij verroerde zich niet meer.Maar plotseling rook hij iets lekkers en voelde hij iets warms.Hij deed zijn ogen open. Naast hem zag hij dampende stuif-

  • sneeuw. Het lijkt wel een taart, dacht hij. Hij deed wat sneeuw inzijn mond. Het was een taart!

    Zou dat soms bij omkomen horen? vroeg hij zich af.Hij nam een grote hap. En nog een hap. En nog een.Waar die taart vandaan komt is mij een raadsel, dacht hij. Maar

    hij besloot daar niet lang over na te denken.Hij at verder. Hij had nog nooit zoiets lekkers gegeten.Toen hij uren later een groot stuk van de taart op had ging hij

    rechtop staan, klom op een heuveltje en riep: `Omkomen? Ik?Nooit!' 73

    Dat weet ik zeker, dacht hij.Hij stapte van het heuveltje af en bekeek de taart aan alle kan-

    ten.In elk geval is er genoeg, dacht hij.En terwijl de storm loeide en zo nu en dan zware brokken ijs

    uit de lucht naar beneden vielen at de ijsmug verder van de stuif-sneeuwtaart.

  • Ow

    De termiet vond alles overbodig.Hij stond in zijn kamer en bekeek zijn tafel. Wat een overbo-

    dige tafel! dacht hij, tilde de tafel op, droeg hem naar buiten engooide hem weg.

    7q Hij ging weer naar binnen en keek naar zijn stoelen. Die zijnnu nog veel overbodiger, dacht hij en hij gooide ze ook weg.

    De hele dag was