jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom...

274
ICT-bestuur voor kleine en middelgrote ondernemingen IT Governance for SMEs Jan Devos Promotoren: prof. dr. ir. H. Van Landeghem, prof. dr. ir. D. Deschoolmeester Proefschrift ingediend tot het behalen van de graad van Doctor in de Ingenieurswetenschappen Vakgroep Technische Bedrijfsvoering Voorzitter: prof. dr. ir. E.-H. Aghezzaf Faculteit Ingenieurswetenschappen en Architectuur Academiejaar 2011 - 2012

Transcript of jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom...

Page 1: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

ICT-bestuur voor kleine en middelgrote ondernemingen

IT Governance for SMEs

Jan Devos

Promotoren: prof. dr. ir. H. Van Landeghem, prof. dr. ir. D. Deschoolmeester Proefschrift ingediend tot het behalen van de graad van Doctor in de Ingenieurswetenschappen Vakgroep Technische Bedrijfsvoering Voorzitter: prof. dr. ir. E.-H. Aghezzaf Faculteit Ingenieurswetenschappen en Architectuur Academiejaar 2011 - 2012

Page 2: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

ISBN 978-90-8578-471-5 NUR 982 Wettelijk depot: D/2011/10.500/74

Page 3: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

i

Dankwoord

Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in

het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de taal van de wetenschap te

zijn. Maar is dit wel zo? Zouden alle Indiërs een paper afleveren in het engels? En

wat doen de Chinezen? Laten we trots zijn op onze moedertaal en een poging doen

die in elk facet van ons bestaan te gebruiken. Trouwens was de Universiteit Gent in

1925 niet de eerste universiteit in België die het nederlands in de colleges invoerde?

Er is echter nog een reden om hier het nederlands niet links te laten liggen. Het

onderwerp van mijn onderzoek richt zich naar kleine en middelgrote

ondernemingen, geleid door ondernemers. Ondernemende mensen komen meestal

goed beslagen op het ijs en drukken zich in meerdere talen uit. Toch is de

moedertaal niet te versmaden als een onderwerp wat dieper en genuanceerder wordt

behandeld. Wil ik met dit academisch werk ook een bijdrage leveren dan moet elke

nuance en elke kritische beschouwing goed begrepen worden, anders verglijden we

in vulgarisme en raken we niet tot de kern een het onderzoek. De

informatietechnologie heeft helaas niet altijd voor elk nieuw begrip een eenduidige

nederlandse term. Dit blijkt echter ook vaak het geval te zijn voor het Engels.

Bepaalde termen worden wel eens gerecycleerd omwille van hun hoog „hype‟-

gehalte, een verfoeide praktijk die elke wetenschapper zou moeten trotseren. We

hebben geprobeerd om hieraan tegemoet te komen door op zijn minst een poging te

doen elk begrip in het nederlands uit te drukken. Uiteraard blijft het academisch en

internationaal karakter van dit werk de ultieme doelstelling. We menen aan die eis te

hebben voldaan door de deelname aan diverse internationale academische

conferenties en de publicaties (in het Engels!) van meerdere artikels over het

onderwerp.

Ik wil iedereen bedanken die mij gesteund heeft tijdens het tot stand komen van

dit werk. Ze allemaal opnoemen is zo riskant omdat de kans bestaat dat ik er vergeet,

Page 4: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Dankwoord

ii

want ze zijn talrijk. Jullie hulp, steun en bijdrage heb ik geapprecieerd en zal ik

blijven herinneren.

Mijn oprechte dank gaat naar mijn promotor Prof. Hendrik Van Landeghem die

mij niet alleen academisch onderdak verschafte maar ook steeds bereid was om als

klankbord te fungeren voor de talrijke discussies over mijn onderwerp en vooral

over de aanpak ervan. Mijn dank gaat ook naar de medewerkers van de vakgroep

Technische Beleidsvoering die mij de gelegenheid gaven mijn werk meermaals te

presenteren en te bediscussiëren.

Lang geleden, toen ik als kersvers ingenieur een MBA-opleiding volgde aan de

toenmalige Vlerickschool voor Management heeft mijn copromotor Prof. Dirk

Deschoolmeester mij in het onderwerp van deze scriptie doen tuimelen. ICT

fascineerde mij al langer, maar dat ICT ook een moeizame relatie had met

organisaties had ik nog maar pas ontdekt. Dat daarover heel hard werd nagedacht

maar eigenlijk weinig is geweten heeft mij sindsdien niet meer losgelaten. Dirk

Deschoolmeester combineerde deze discipline bovendien met ondernemerschap en

KMO‟s. Dit was middenin mijn leefwereld. Ik ben dan ook heel trots en vooral

dankbaar dat Prof. Dirk Deschoolmeester mij begeleid heeft tijdens deze

academische odyssee.

Mijn dank gaat ook uit naar de directie en collegae van de Hogeschool West-

Vlaanderen. Uiteraard een oprechte dank aan de nauwste collegae van het labo

ELIT. Een echte cultuur van academisch onderzoek was er niet, maar de openheid

en interesse om dit onderzoek toch alle kansen te geven was er duidelijk wel. Een

oprecht dankwoord gaat naar mijn departementshoofd van de Howest, Dr. Ann

Dumoulin die niet alleen het academische onderzoek op de Howest sterk steunt,

maar vooral een persoonlijk interesse betoonde voor mijn werk. Ook algemeen

directeur ir. Lode De Geyter heeft mijn werk steeds ondersteund en mij alle kansen

gegeven om dit onderzoek in de Howest te kunnen uitvoeren; mijn dank daarvoor.

Een paar mensen wil ik extra bedanken die mij zeer nauw aan het hart liggen.

Mijn lieve vrouw Ann, mijn dappere dochter Hélène en mijn zoon „rots in de

branding‟ Willem, ik zie jullie graag en dit werk draag ik aan jullie op. Bedankt voor

alles!

Kortrijk, december 2011

Jan Devos

Page 5: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

iii

Inhoudstafel

LIJST VAN DE FIGUREN VII

LIJST VAN DE TABELLEN IX

LIJST VAN BEGRIPPEN EN AFKORTINGEN XI

ENGLISH SUMMARY XIII

SAMENVATTING XV

1 INLEIDING 1

1.1 Het belang van kleine en middelgrote ondernemingen .............................. 1

1.2 De relatie tussen KMO en ICT .................................................................. 5

1.3 ICT-bestuur ............................................................................................... 9

1.4 Mislukkingen bij het invoeren van ICT ................................................... 11

1.5 Het onderzoek naar ICT-bestuur in KMO‟s ............................................ 12

2 ONDERZOEKSVRAGEN EN ONDERZOEKSMETHODOLOGIE 15

2.1 Onderzoeksvragen ................................................................................... 15

2.2 Onderzoeksmethodologie ........................................................................ 16

2.3 Onderzoeksstrategie ................................................................................ 17

2.4 Onderzoeksontwerp ................................................................................. 20

2.5 Onderzoeksmethode ................................................................................ 25

2.5.1 Positivistisch onderzoek op basis van gevallenstudies ................... 25

2.5.2 Gebruik van gevallenstudies voor theorieopbouw ......................... 36

3 LITERATUURONDERZOEK 41

3.1 Doelstelling ............................................................................................. 41

3.2 Aanpak..................................................................................................... 42

3.3 Literatuuranalyse van het ICT-onderzoek in KMO‟s .............................. 45

3.3.1 Onderzoeksmethodiek .................................................................... 45

3.3.2 Bevindingen ................................................................................... 51

Page 6: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Inhoudstafel

iv

3.4 Bibliografiestudie van het ICT-onderzoek in KMO‟s ............................. 69

3.4.1 Tijdschriften ................................................................................... 70

3.4.2 Auteur en land van het onderzoek .................................................. 71

3.4.3 Evolutie over de tijd ....................................................................... 74

3.5 Onderzoek naar de grootteparameter ....................................................... 75

3.6 Literatuuranalyse van ICT-mislukkingen ................................................ 77

3.7 De ICT aanbestedingsmislukking (OISF)................................................ 82

3.8 Literatuur over ICT-bestuur ..................................................................... 83

3.9 Conclusie ................................................................................................. 85

4 ENQUÊTE 89

4.1 Doelstelling ............................................................................................. 89

4.2 ICT thema‟s in KMO‟s ............................................................................ 91

4.3 Methode ................................................................................................... 92

4.4 Resultaten ................................................................................................ 94

4.4.1 Resultaten volgens categorie .......................................................... 97

4.4.2 Resultaten volgens thema ............................................................. 101

4.5 Homogeniteittesten van de doelgroep ................................................... 121

4.5.1 Homogeniteit van de totale KMO groep ...................................... 121

4.5.2 Homogeniteit van de verschillende KMO deelgroepen ................ 123

4.5.3 Homogeniteit van de economische sector .................................... 124

4.6 Discussie en conclusie ........................................................................... 124

5 VERTROUWEN VERSUS CONTROLE 129

5.1 Inleiding................................................................................................. 129

5.2 Vertrouwen en controle ......................................................................... 130

5.2.1 Vertrouwen ................................................................................... 130

5.2.2 Controle ........................................................................................ 132

5.3 Proposities ............................................................................................. 133

5.4 Replicatielogica ..................................................................................... 135

5.5 Bevindingen ........................................................................................... 138

Page 7: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Inhoudstafel

v

5.6 Bespreking van de resultaten ................................................................. 143

6 EEN RAAMWERK VOOR ICT-BESTUUR IN KMO‟S 145

6.1 Inleiding................................................................................................. 145

6.2 Het theoretisch kader ............................................................................. 146

6.2.1 Principaal-agenttheorie ................................................................. 146

6.2.2 Prospecttheorie ............................................................................. 146

6.2.3 Theorie van de onvolledige contracten ......................................... 148

6.2.4 Theorie van vertrouwen................................................................ 149

6.2.5 Theorie van de „Lemons‟ – markt ................................................ 150

6.2.6 Het verband tussen de theorieën ................................................... 154

6.3 Het OISF-model .................................................................................... 156

6.3.1De KMO-principaal ....................................................................... 157

6.3.2 De ISV-agent ................................................................................ 158

6.3.3 De markt ....................................................................................... 159

6.3.4 De „Meeting of the Minds‟ ........................................................... 160

6.3.5 Het ICT-artefact ........................................................................... 160

6.3.6 Gebruik van het ICT-artefact ....................................................... 161

6.3.7 Impact van het ICT-artefact ......................................................... 161

6.4 Samenvatting ......................................................................................... 162

6.5 Empirische test van H6 .......................................................................... 163

6.5.1 Methode........................................................................................ 163

6.5.2 Resultaten van de audit van de websites ...................................... 166

6.5.3 Resultaten van de interviews ........................................................ 167

7 CONCLUSIES 171

7.1 Waarom falen ICT-projecten in KMO‟s? .............................................. 171

7.2 Hoe falen ICT-projecten in KMO‟s? ..................................................... 173

7.3 Hoe managen KMO‟s hun ICT-projecten? ............................................ 173

7.4 Is er voldoende ICT-bestuur in KMO‟s? ............................................... 174

7.5 Implicaties voor de praktijk ................................................................... 175

Page 8: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Inhoudstafel

vi

7.6 Suggesties voor verder onderzoek ......................................................... 177

BIJLAGE A: BESCHRIJVINGEN VAN DE GEVALLENSTUDIES 179

BIJLAGE B: LITERATUURLIJST KMO EN ICT (1978 – 2008) 205

BIJLAGE C: PUBLICATIES 227

BIJLAGE D: BIOGRAFIE VAN DE AUTEUR 231

REFERENTIES (BIBLIOGRAFIE) 233

Page 9: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

vii

Lijst van de figuren Figuur 1.1: Het ingebed ICT-artefact (Benbazat & Zmud, 2003) ............................... 6

Figuur 1.2: Het onderzoek naar ICT-bestuur in KMO‟s ........................................... 13

Figuur 2.1: De onderzoeksmethodologie .................................................................. 17

Figuur 2.2: De verschillende fasen in het onderzoeksontwerp ................................. 22

Figuur 2.3: Toetsing van proposities aan observaties ............................................... 24

Figuur 2.4: Maken van gevolgtrekkingen op twee niveaus (Yin, 2003) ................... 28

Figuur 2.5: Triangulatie van de gegevensbronnen .................................................... 32

Figuur 2.6: De koppeling van de variabelen met de risicofactoren .......................... 38

Figuur 2.7: Schematische voorstelling van een theorieopbouw uit gevallenstudies . 40

Figuur 3.1: Het nomologisch ICT-netwerk (Gable et al., 2008) ............................... 47

Figuur 3.2: Focus-Dominance model (Levy, Powell, & Yetton, 2001) .................... 59

Figuur 3.3: Aantal publicaties per jaar (percentage van het totaal) .......................... 75

Figuur 3.4: Situering van de OISF binnen de ICT-mislukkingen ............................. 83

Figuur 4.1: Verdeling volgens bedrijfsgrootte .......................................................... 97

Figuur 4.2: Verdeling volgens economische sector .................................................. 98

Figuur 4.3: Verdeling volgens positie binnen het bedrijf ......................................... 98

Figuur 4.4: Functie binnen het bedrijf verdeelt volgens bedrijfsgrootte ................... 99

Figuur 4.5: Verdeling van de bedrijfsgrootte volgens sector .................................... 99

Figuur 4.6: Verdeling volgens de betrokkenheid met ICT ..................................... 100

Figuur 4.7: Verdeling van de betrokkenheid met ICT volgens bedrijfsgrootte ...... 101

Figuur 4.8: Aantal belangrijke ICT-projecten......................................................... 102

Figuur 4.9: Aantal belangrijke ICT-projecten volgens economische sector ........... 103

Figuur 4.10: Aantal belangrijke ICT-projecten volgens bedrijfsgrootte ................. 103

Figuur 4.11: Belang van ICT .................................................................................. 104

Figuur 4.12: Belang van ICT volgens bedrijfsgrootte ............................................ 104

Figuur 4.13: Belang van ICT volgens economische sector ..................................... 105

Figuur 4.14: Belang van ICT volgens functie in bedrijf ......................................... 106

Figuur 4.15: ICT en competiviteit .......................................................................... 107

Figuur 4.16: ICT en competiviteit: managers versus eigenaars .............................. 108

Figuur 4.17: ICT en competiviteit: volgens de economische sector ....................... 108

Figuur 4.18: ICT en competiviteit: volgens de economische sector en zonder de

microbedrijven ................................................................................. 109

Figuur 4.19: ICT en competiviteit: volgens bedrijfsgrootte .................................... 110

Figuur 4.20: Negatieve ervaringen met ICT-projecten ........................................... 111

Figuur 4.21: Negatieve ervaringen volgens bedrijfsgrootte .................................... 111

Figuur 4.22: Negatieve ervaringen volgens aantal uitgevoerd ................................ 113

Figuur 4.23: Negatieve ervaringen volgens economische sector ............................ 113

Figuur 4.24: Negatieve ervaringen volgens uitvoeringswijze ................................. 114

Figuur 4.25: Negatieve ervaringen volgens uitvoeringswijze (zonder

microbedrijven) ................................................................................ 115

Figuur 4.26: Rol van vertrouwen ............................................................................ 115

Page 10: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Lijst van de figuren

viii

Figuur 4.27: Uitvoeringwijze ICT-projecten .......................................................... 116

Figuur 4.28: Uitvoeringwijze ICT-projecten volgens bedrijfsgrootte .................... 117

Figuur 4.29: Uitvoeringwijze ICT-projecten volgens economische sector ............. 118

Figuur 4.30: Vertrouwdheid met een formele ICT-methode volgens

bedrijfsgrootte .................................................................................. 119

Figuur 4.31: Gebruik van een formele ICT-methode ............................................. 120

Figuur 4.32: Gebruik van een formele ICT-methode en ICT-mislukkingen .......... 120

Figuur 5.1: De complementaire natuur van structuur en vertrouwen (Sabherwal,

1999) ................................................................................................ 133

Figuur 6.1: Het verloop van de utiliteitsfunctie volgens Tversky & Kahneman

(1979) ............................................................................................... 147

Figuur 6.2: Het nomologisch netwerk voor de LMT .............................................. 151

Figuur 6.3: Het verband tussen de LMT, PAT, PT en TT ...................................... 156

Figuur 6.4: Het OISF-model ................................................................................... 157

Page 11: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

ix

Lijst van de tabellen Tabel 1.1: De KMO-categorieën in Europa ................................................................ 4

Tabel 1.2: De groottestandaard voor een aantal industriegroepen (bron. SBA) ......... 5

Tabel 2.1: Lijst van de aangewende theorieën. ......................................................... 24

Tabel 2.2: Veralgemeningraamwerk van Lee & Baskerville (2003) ........................ 34

Tabel 2.3: Lijst met risicofactoren ............................................................................ 37

Tabel 2.4: Koppeling van empirische impactfactoren met risicofactoren................. 39

Tabel 3.1: WoS studies over KMO‟s volgens onderzoeksdomein ............................ 43

Tabel 3.2: Onderzoeken volgens het nomologisch ICT-netwerk .............................. 52

Tabel 3.3: Onderzoeken volgens organisatorisch onderzoeksfenomeen................... 55

Tabel 3.4: Gebruikte theorieën uit de RLV .............................................................. 57

Tabel 3.5: Aantal studies over KMO‟s volgens onderzoeksmethode en

epistemologisch perspectief. .............................................................. 65

Tabel 3.6: Aantal studies per land van vaststellingen ............................................... 67

Tabel 3.7: Aantal verschillende onderzochte sectoren .............................................. 69

Tabel 3.8: Aantal publicaties per tijdschrift .............................................................. 71

Tabel 3.9: Aantal studies over KMO en ICT per auteur ........................................... 72

Tabel 3.10: Aantal studies over KMO en ICT per land ............................................ 74

Tabel 3.11: Aantal studies over KMO en ICT per jaar ............................................. 74

Tabel 3.12: ICT-mislukkingen volgens de Standish Group ...................................... 77

Tabel 4.1: Aantal KMO‟s in Vlaanderen, Wallonië en Brussel (bron: Unizo) ......... 94

Tabel 4.2: Resultaten van de enquête ....................................................................... 95

Tabel 4.3: De nulhypothesen voor de vragen 7 tot en met 12 ................................. 122

Tabel 4.4: De resultaten van de χ²-test .................................................................... 122

Tabel 4.5: De resultaten van de χ²-test .................................................................... 123

Tabel 4.6: De resultaten van de χ²-test .................................................................... 124

Tabel 5.1: Overzicht van de geselecteerde gevallenstudies .................................... 137

Tabel 5.2: Overzicht van de observaties ................................................................. 140

Tabel 5.3: De observaties „Informatie asymmetrie‟ en „Verborgen acties‟ ............ 141

Tabel 5.4: Falsificatie van de proposities ............................................................... 142

Tabel 6.1: Koppeling van empirische impactfactoren met risicofactoren............... 162

Tabel 6.2: Overzicht van de geïnterviewde KMO‟s ............................................... 166

Tabel 6.3: Resultaten van de audit van de websites ................................................ 167

Page 12: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de
Page 13: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

xi

Lijst van afkortingen ACM

ADR

AIS

AJSM

CACM

CAD/CAM

CEO

CMM

COBIT

CoE

COTS

CRM

CRP

CT

DIS

DSS

D&M

EDI

EJIS

ERP

ES

EUC

EUT

GO

IA

ICT

IS

ISBJ

ISBM

ISJ

ISR

ISV

IT

I&M

JCIS

JGIS

JIT

JMIS

JSBM

JSIS

KMO

Association for Computing Machinery

Alternative Dispute Resolution

Association of Information Systems

American Journal of Small Business

Communications of the ACM

Computer Aided Design / Computer Aided Manufacturing

Chief Executive Officer

Capability Maturity Model

Control Objectives for IT and related Technologies

Chain of Evidence

Commercials of the Shelves

Customer Relation Management

Capacity Requirements Planning

Controletheorie

Dealer Information Systems

Decision Support Systems

DeLone & McLean Model for IS Success

Electronic Data Interchange

European Journal of Information Systems

Enterprise Resource Planning

Enterprise Systems

End User Computing

Expected Utility Theory

Grote Organisaties

Informatie-asymmetrie

Informatie- en Communicatietechnologie

Information Systems

International Small Business Journal

International Small Business Management

Information Systems Journal

Information Systems Research

Independent Software Vendor

Information Technology

Information & Management (tijdschrift)

Journal of Computer Information Systems

Journal of Global Information Systems

Journal of Information Technology

Journal of Management Information Systems

Journal of Small Business Management

Journal of Strategic Information Systems

Kleine of Middelgrote Onderneming

Page 14: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Samenvatting

xii

LMT

MBO

MIS

MISQ

MRP

MTO

MTS

OECD

OISF

OPEC

PAT

PMBoK

PMM

PRINCE2

PT

RBT

RFP

RLV

SBA

SCM

SBE

SD

SDI

SLA

SME

SOG

SWOT

TAM

TCE

TIC

TT

VK

VS

VTE

WoS

WTA

WTP

Y2K

Lemon Market Theory

Management Buy-out

Management Information Systems

Management Information Systems Quarterly

Material Requirements Planning

Make-to-Order

Make-to-Stock

Organisation for Economic Co-operation and Development

Outsourced Information Systems Failure

Organization of the Petroleum Exporting Countries

Principaal-agenttheorie

Project Management Body of Knowledge

Project Management Methodology

PRojects IN Controlled Environments version 2

Prospecttheorie

Resource-basedtheorie

Request for Proposal

Relevante Literatuurverzameling

Small Business Administration

Supply Chain Management

Small Business Economics (tijdschrift)

Software Development

Software Development & Implementation

Service Level Agreement

Small and Medium-sized Enterprise

Stages of Growth

Strongths-Weaknesses Opportunities-Threats

Technology Acceptance Model

Transaction Cost Economy

Theorie van incomplete contracten

Theorie van vertrouwen

Verenigd Koninkrijk

Verenigde Staten

Voltijdse equivalenten

Web of Science

willingsness to accept

willingness to pay

Year 2000

Page 15: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

xiii

English summary

Small and medium-sized Enterprises (SMEs) play a significant role as engines of

economic and social development all over the world. Many scholars argue that a

small and medium-sized enterprise cannot be seen through the lens of a large firm.

Therefore, the limited theories explaining IT (Information Technology) governance

in large organizations cannot be linearly extrapolated to SMEs, since we are dealing

with a completely different economic, cultural and managerial environment. IT

governance is a term that has been evolving rapidly over the last few years,

especially in practitioners‟ communities. The IT Governance Institute is taking a

leading role in the debate. Many aspects of IT governance have been described and

detailed but little work has been done to pull it all together. From an academic

perspective, research on IT governance is emerging as an important area of enquiry.

Notwithstanding the efforts to develop guidelines for governing IT in SMEs, such as

the Cobit QuickStart method, the results of applying these frameworks in SMEs are

rather disappointing. Scholars and practitioners are too grounded in their way of

thinking, and maintain a simple vision of a SME as a scale model of a large firm.

SMEs seldom have a dedicated IT staff or a well-defined and formal IS (Information

Systems) function. Due to their small scale, and hence a lack of in house IT skills,

SMEs depend more on IT vendors than large companies. There is also a lack of

genuine SME-centred theories that can lead to general inferences about how SMEs

should govern their IT.

The focus of our research is the relation of IT and SMEs in an outsourced

environment. In order to achieve a better understanding of the phenomenon of IT

governance in SMEs, a multidisciplinary and multifaceted approach is assumed. The

multidisciplinary stems from the variety of scientific disciplines like computer

science, economics, sociology and psychology used as sources to deliver theories to

our framework. The multifaceted approach embodies a behavioural perspective as

well as a more situational perspective which is directly linked to the IT artefact (e.g.

ERP and CRM) and the organizational context, here thus SMEs.

Page 16: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

English summary

xiv

Considering the current state of the research we have formulated two general

research objectives: 1) to extend our knowledge of IS failures in an outsourced SME

environment and 2) to clarify the link between the insights of failed IS projects and

the principles of IT governance. We see an outsourced information system failure

(OISF) as a failure of governing IT in a SME environment and we propose a new

structure for IT governance in SMEs. The aforementioned general research

objectives have been broken down into the following research questions: 1) why do

IS projects fail in SMEs?, 2) how do IS projects fail in SMEs?, 3) how do SMEs

manage their IS projects? and 4) why is there not enough IT governance in SMEs?

We have chosen for case study research strategy based on multiple cases. The

research was started with the development of the case study database and an

extensive literature study.

In chapter one we first provide overviews of the specific relationships between

SMEs and IT, outsourced IS failures and IT governance. Chapter two details our

research methodology and design. In appendix A we give a description of the case

studies. In chapter three we present an overview of the extant literature on IT and

SMEs, IT governance and IS failure. The full list of references to the relevant papers

of the literature on IT and SMEs is presented in appendix B. We discuss the

idiographic character of our unit of analysis and the relation with IT based on a

survey conducted in Belgian organizations in chapter four. In chapter five we

analyse the theories that can be used to explain an OISF in a SME environment.

There we elaborate on the theoretical foundations of trust and control. Chapter 5

includes the results of the tests of the theoretical propositions by multiple case

studies and a discussion of our empirical observations. This chapter will also be

published in the A1 journal, „Industrial Management & Data System‟. In chapter six

a framework, based on multiple case studies, is presented to explain the failure of

outsourced information systems (OISFs) in small and medium-sized enterprises

(SMEs). We developped eleven hypotheses in our framework and we present the

results of an enquiry on one hypothesis of the „lemon‟ problem within a group of

484 Belgium ISVs that target the SME market. Finally, our general conclusions are

stated in chapter seven, including the implications of our findings for future research

and practice.

A full list of our academic publications concerning this doctoral research is

presented in appendix C.

Page 17: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

xv

Samenvatting

De sector van de kleine en middelgrote ondernemingen (KMO‟s) speelt een niet

onbelangrijke rol als motor voor economische en sociale ontwikkeling van de gehele

wereld. Vele academici stellen dat een KMO niet door de bril van een grote

organisatie kan bekeken worden. De beperkte theorieën die er zijn en die ICT-

bestuur in grote organisaties trachten te verklaren mogen dus zo maar niet lineair

geëxtrapoleerd worden naar KMO‟s. Deze komen daar terecht in een totaal andere

economische, culturele en beleidsmatige omgeving. Het begrip ICT-bestuur heeft de

laatste jaren een sterke opmars gemaakt en is bovendien enorm geëvolueerd. Het IT

Governance Institute neemt hierin een leidende rol. Vele aspecten van ICT-bestuur

zijn gedetailleerd behandeld en beschreven, maar helaas is er slechts weinig werk

verzet om alles samen te brengen. Vanuit academische hoek krijgt het onderzoek

naar ICT-bestuur gelukkig ook meer en meer aandacht. Hoewel veel inspanningen

zijn geleverd om praktische richtlijnen te ontwikkelen voor ICT-bestuur in KMO‟s

zoals de Cobit QuickStart van het IT Governance Institute, is de toepassing ervan

toch eerder teleurstellend. Zowel academici als ICT-consultants funderen hun

denken te veel vanuit de visie dat een KMO een schaalmodel is van een groot

bedrijf. KMO‟s hebben echter zelden een eigen ICT-functie met gekwalificeerd

ICT-personeel. Ze beschikken als gevolg van een kleinere bedrijfsgrootte over

beperktere middelen. KMO‟s zijn daarom veel meer afhankelijk van externe ICT-

expertise. Precies in dat domein ontbreekt het ons aan theoretisch fundament om

verklarende antwoorden te bieden voor fenomenen zoals ICT-bestuur in KMO‟s.

De focus van ons onderzoek gaat naar de relatie tussen ICT en KMO in een

situatie van aanbesteding of outsourcing. Om dit belangrijk aspect van ICT-bestuur

te kunnen verklaren stellen we een multidisciplinaire en meervoudige

onderzoeksaanpak voor. Het multidisciplinaire alludeert op de grote variëteit die er

bestaat in wetenschappelijke disciplines, zoals economie, sociologie en psychologie

als leveranciers voor relevante theorieën voor ons conceptueel denken. De

Page 18: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Samenvatting

xvi

meervoudige onderzoeksaanpak tracht zowel een gedragsmatig als een situationeel

perspectief in te nemen. De concrete situatie is deze van een KMO die investeert in

een ICT-artefact (bv. Enterprise Resource Planning (ERP) of Customer Relation

Management (CRM) software) en daarvoor beroep doet op een ISV (Independent

Software Vendor) en zich geconfronteerd ziet met een mislukking.

Gelet op de huidige stand van zaken in het ICT-onderzoek hebben we twee

algemene onderzoeksobjectieven geformuleerd: in eerste instantie willen we onze

kennis van ICT-mislukkingen in een aanbestede omgeving in KMO‟s verruimen en

in tweede instantie willen we de link verduidelijken tussen gefaalde ICT-projecten

en de principes van ICT-bestuur. We bekijken een gefaalde uitbesteed ICT-project

of „outsourced information system failure‟ (OISF) als een faling van ICT-bestuur in

een KMO en we stellen ook een nieuwe structuur voor om ICT-bestuur in KMO‟s te

brengen. De voormelde onderzoeksobjectieven hebben we herleid tot de volgende

onderzoeksvragen: 1) waarom mislukken ICT-projecten in KMO‟s, 2) hoe

mislukken ICT in KMO‟s, 3) hoe managen KMO‟s hun ICT-projecten en 4)

waarom is er onvoldoende ICT-bestuur in KMO‟s?

We hebben ervoor gekozen om voornamelijk te werken met gevallenstudies. Het

onderzoek is dan ook gestart met de opmaak van een gevallenstudiedatabank en een

uitgebreide literatuurstudie.

In hoofdstuk een geven we een overzicht van ICT-bestuur, ICT-mislukkingen en

van de specifieke relatie tussen KMO en ICT. In hoofdstuk twee geven we

toelichting bij onze onderzoeksmethodologie. Aanvullend geven we in bijlage A een

korte beschrijving van onze gebruikte gevallenstudies. Hoofdstuk drie bevat een

overzicht van het onderzoek dat werd uitgevoerd naar de bestaande literatuur over

ICT en KMO‟s in het algemeen en in het bijzonder de literatuur over ICT-bestuur en

ICT-mislukkingen. Een volledige lijst met referenties van relevante artikelen over

ICT en KMO‟s is opgenomen in bijlage B. In hoofdstuk vier bediscussiëren we het

idiografisch karakter van onze eenheid van analyse, de KMO en de specifieke relatie

met ICT. Ter ondersteuning daarvoor hebben we een enquête uitgevoerd in

Belgische bedrijven. In hoofdstuk vijf analyseren we een aantal theorieën die

gebruikt worden om een OISF te verklaren in een KMO. We kijken daarbij in het

bijzonder naar de theoretische betekenis van vertrouwen en controle. Hoofdstuk vijf

bevat meteen ook de resultaten van het deductief testen van de theoretische

proposities middels de meervoudige gevallenstudies. De materie die behandeld

wordt in hoofdstuk vijf zal integraal gepubliceerd worden in het A1-tijdschrift

„Industrial Management & Data System‟. In hoofdstuk zes wordt een algemeen

Page 19: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Samenvatting

xvii

theoretisch en inductief raamwerk voorgesteld om de OISF te kunnen verklaren in

KMO‟s. Het raamwerk is ditmaal inductief opgebouwd via gevallenstudies en bevat

elf hypothesen waarvan één ervan, het „lemon‟ probleem, werd getest door een

onderzoek binnen een groep van 484 Belgische informaticaleveranciers die op een

KMO markt actief zijn. Ten slotte zijn onze algemene conclusies samengebracht in

hoofdstuk zeven, inclusief een aantal beschouwingen over toekomstige

onderzoeksmogelijkheden. We formuleren daarbij ook de bijdragen en implicaties

van ons onderzoek voor de wetenschap, de praktijk en de overheid.

Een volledige lijst van de academische publicaties die voortgesproten zijn uit dit

onderzoek is weergegeven in bijlage C.

Page 20: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de
Page 21: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

1

1 Inleiding

“There has long been much discussion of the behaviour, growth, organizational

structures, and managerial problems of firms” (Edith Penrose)

1.1 Het belang van kleine en middelgrote

ondernemingen

ET mondiaal bedrijfseconomisch groeimodel van de vorige eeuw is

grotendeels gebaseerd op de theorie van de onderneming, met kapitaal en

arbeid als productiemiddelen en de beheersing van de transactie- en

managementkosten als objectief (Coase 1937, Jensen & Meckling 1976). De weg

om dit te bereiken was verticale integratie, concentratie van productiemiddelen en

scheiding tussen kapitaal/eigendom en management, met als finaliteit grote en zeer

grote multinationale ondernemingen die productie op grote schaal aankonden. Dit

universeel model is waarneembaar in alle landen van de OECD. Een dergelijke

gemanagede economie die zo kenmerkend was voor de naoorlogse periode

manifesteerde zich in de opkomst van grote industriële conglomeraten en

multinationals. Kleine of middelgrote ondernemingen (KMO‟s) speelden in een

dergelijke economie een ondergeschikte rol en waren eerder gedoemd om op een

H

Page 22: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

1. Inleiding

2

lokale markt of een nichemarkt te opereren omdat ze door hun geringe omvang niet

geacht werden te slagen in het beheersen van de transactie- en managementkosten.

KMO‟s beschikten inderdaad over te weinig middelen in vergelijking met grote

ondernemingen, volgens sommigen leden ze aan „resource poverty‟ (Welsh & White

1981). Schumpeter (1942) had ook al een vrij somber beeld van de kleine

ondernemingen, wat mag blijken uit volgend citaat: “The perfectly bureaucratic

giant industrial unit not only outsets the small- or medium-sized firm and

expropriates its owners, but in the end it also ousts the entrepreneur and

expropriates the bourgeoisie as a class which in the process stands to lose not only

its income but also, what is infinitely more important, its functions”.

Toch is het idee van een „kleine‟ of „kleinere‟ organisatie nooit verdwenen. Het

werk van Penrose (1959) is daarin toonaangevend geweest, maar heeft het nooit echt

gemaakt op businessscholen waar het centraal gedachtegoed meestal een

ongebreidelde economische groei was. Na een aantal ernstige crisissen in ons

economisch functioneren, denk aan fenomenen zoals de oliecrisis in de jaren

zeventig en de vorming van de OPEC, de inkrimping van grote ondernemingen en

recent nog de instorting van een aantal financiële markten is gaandeweg het besef

gekomen dat de traditionele productiefactoren kapitaal en arbeid blijkbaar niet

voldoende zijn om economische groei te verklaren. Kennis daarentegen is een vitale

factor voor endogene groeimodellen (Audretsch et al. 2004). Kennis mag daarbij

niet herleidt worden tot zijn louter technische betekenis, als een verzameling van

octrooibare uitvindingen. Kennis is hier fundamenteel gekoppeld aan een persoon

met zijn idee. De betekenis van kennis is hier dus: een individu met een idee dat

gerealiseerd wordt. Dit is uiteindelijk de definitie van een entrepreneur en het

ontstaan van entrepreneurial ondernemingen.

Opnieuw voorspelden academici weinig goeds voor deze KMO‟s. In een

globaliserende wereld waar kennis belangrijk is en de economische reikwijdte

alsmaar groeit, worden opnieuw de hoge transactiekosten als te overwinnen barrières

gesteld, wat dus alweer niet haalbaar is voor KMO‟s. Ditmaal zijn het de hoge

communicatiekosten alsook de onderhandelingskosten met verschillende overheden

die KMO‟s parten zouden spelen, indien ze op globale markten aanwezig willen

zijn. De gedachte dat kwantiteit kwaliteit met zich meebrengt blijft overheersen.

Toch zijn KMO‟s nooit verdwenen en is er in alle economisch sterk ontwikkelde

landen al sinds eind vorige eeuw een verschuiving van een gemanagede economie

naar een economie van entrepreneurs (Audretsch & Thurik 2000). Deze

verschuiving doet een economie ontstaan die gebaseerd is op nieuwe ideeën, op

Page 23: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

1.Inleiding

3

kennis en op andere manieren om zaken te doen. Kortom, er is een extra

productiefactor ontstaan: ondernemingskapitaal (entrepreneurial capital).

Ondernemingskapitaal is de capaciteit om ondernemingsactiviteit te genereren. Het

ondernemerschap wordt beschouwd als een motor voor economische en sociale

ontwikkeling over de ganse wereld (Carree & Thurik 2003). Volgens Audretsch &

Thurik (2000) zijn ondernemingskapitaal en kennis gerelateerd en is

ondernemerschap een fundamentele karakteristiek van de kennisgebaseerde

economie. De potentiële economische waarde van kennis en nieuwe ideeën is

evenwel inherent onzeker. In die optiek is de structuur van een kennisgebaseerde

ondernemingseconomie substantieel verschillend van een economie gebaseerd op

grote industriële complexen. Deze laatste baseren zich op massaproductie van

bekende producten (auto‟s, machinebouw, elektronica, chemie) en beroepen zich op

goed uitgebalanceerde en stabiele bedrijfsprocessen, die een ideale voedingbodem

vormen voor het implementeren van omvangrijke Entreprise Resource Planning

systemen of ERP-systemen.

In een entrepreneurial economie staat de KMO centraal, een vlag die vele

ladingen dekt. In deze verhandeling hebben we het over ondernemingen die

zelfstandig zijn volgens de Angelsaksische definitie: bestuurd en geleid door

zelfstandige bedrijfsleiders of entrepreneurs met een sense of mission. Het zijn

personen die door hun gedrevenheid en visie in staat zijn om duidelijke beslissingen

te dragen. Dit is in lijn met de kwalitatieve elementen van de bepalingen van het

Bolton Committee (Bolton 1971). In ons perspectief zijn KMO‟s entrepreneurial

ondernemingen, die de echte vernieuwers zijn in het industrieel werkveld. Dit heeft

in se niets te maken met de omvang van de onderneming, zoals door het blijvend

succes van sommige goede grote familiale ondernemingen of industriële stichtingen

trouwens wordt aangetoond. Gemakshalve blijven we hier de term KMO gebruiken

omdat onze focus toch ligt op kleinere ondernemingen.

Om aan een onderzoek te beginnen dat zich richt naar KMO‟s is het toch

aangewezen deze groep zo duidelijk mogelijk af te bakenen. Helaas is dat niet

eenvoudig. Er zijn daarvoor te veel karakteristieken die een KMO kunnen

identificeren en zeker als we daarbij de relatie met ICT1 beschouwen. Een breed

1 ICT staat voor informatie- en communicatietechnologie en is het geheel van

technologieën gericht op het digitaal exploiteren van gegevens (Van Dale). De term ICT

wordt echter heel weinig gebruikt in een internationale context. Internationaal wordt vooral de

term IT, wat staat voor information technology, gebruikt. Daarnaast wordt ook heel vaak de

Page 24: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

1. Inleiding

4

geaccepteerde werkdefinitie van een KMO is ontstaan uit het al hoger vermeld

rapport van het Bolton Committee uit 1971 dat zowel kwalitatieve als kwantitatieve

elementen bevat. De kwalitatieve elementen definiëren een KMO als een

onderneming: 1) met een relatief klein marktaandeel, 2) dat gemanaged wordt door

zijn eigenaars of deeleigenaars op een gepersonaliseerde wijze en niet door een

opgelegde georganiseerde managementstructuur en 3) die onafhankelijk is van

eigenaars/managers die controle hebben over de activiteiten binnen een

bedrijfssector. De kwantitatieve elementen zoals omzet, balanstotaal, aantal

werknemers en dergelijke meer, die veel vaker gebruikt worden in onderzoek,

verschillen helaas volgens continent en land.

In Europa nam de Europese Commissie een initiatief om een KMO te definiëren

in termen van de volgende micro-economische karakteristieken: 1) omzet (mag niet

groter zijn dan 50 miljoen euro), 2) balanstotaal (mag niet groter zijn dan 43 miljoen

euro) en 3) tewerkstelling (minder dan 250 personeelsleden). Daarnaast deelt Europa

KMO‟s op in drie groepen: 1) microbedrijven (minder dan 10 mensen

tewerkgesteld), 2) kleine bedrijven (10 of meer mensen in diens,t maar minder dan

50) en 3) middelgrote bedrijven (50 of meer mensen in dienst, maar minder dan

250). Een groot bedrijf ten slotte stelt meer dan 250 mensen te werk (European

Commission, 2003). De volledige voorwaarden per categorie van bedrijven is

voorgesteld in tabel 1.1.

Tabel 1.1: De KMO-categorieën in Europa

Categorie Aantal

tewerkgestelden

Jaarlijkse omzet Jaarlijks

balanstotaal

Middelgroot < 250 ≤ €50 miljoen ≤ €43 miljoen

Klein < 50 ≤ €10 miljoen ≤ €10 miljoen

Micro < 10 ≤ €2 miljoen ≤ €10 miljoen

In de Verenigde Staten hanteert de Small Business Administration (SBA) veel

ruimere kwantitatieve karakteristieken voor een KMO. De zogenaamde

groottestandaard (size standard) wordt voornamelijk bepaald door het aantal

tewerkstelde mensen en jaarlijkse omzet. Een vaak gehanteerde maximale

groottestandaard is 500 tewerkgestelde mensen, zowat het dubbele van een

middelgrote KMO in Europa dus. Bovendien worden er verschillende waarden

term IS, wat staat voor information sytems, gebruikt. Vaak bundelt men de twee begrippen tot

IT/IS.

Page 25: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

1.Inleiding

5

gehanteerd, afhankelijk van de bedrijfssector waarin de KMO actief is. Als

kwalitatief criterium stelt de SBA: “…that a small business concern is one that is

independently owned and operated and which is not dominant in its field of

operation” (SBA 2011a). In de tabel 1.2 zijn een aantal voorbeelden opgenomen van

de groottestandaard voor een aantal industriegroepen.

Tabel 1.2: De groottestandaard voor een aantal industriegroepen (bron. SBA)

Industrie Groottestandaard

Productie 500 werknemers

Groothandel 100 werknemers

Landbouw $750.000 omzet

Detailhandel $6,5 miljoen omzet

Bouw $31 miljoen omzet

Boorputten $18,5 miljoen omzet

Reisbureaus en reisagentschappen $3,5 miljoen commissie

Zakelijke en persoonlijke dienstverlening $6.5 miljoen omzet

Architectuur, Engineering, Expertisebureaus $4.5 miljoen omzet

De verschillende visies tussen Europa en de VS ten aanzien van de grootte van

KMO‟s zijn niet zonder gevolg voor de interpretatie van het wetenschappelijke

onderzoek. Onderzoek en literatuur hebben zeker het onduidelijke definitiegebied

van KMO‟s blootgelegd. Zelfs met de bestaande Europese en Amerikaanse

definities blijven er verschillen bestaan in grootte, locatie, bedrijfssector, financiële

prestaties, maturiteit en managementstijl.

Sommige KMO‟s zijn zeer dynamisch en flexibel, met een sterke wil en

vermogen tot innovatie en groei, terwijl andere louter bogen op een lokale

aanwezigheid en vastzitten in een starre familiale eigenaarstructuur. Nog anderen

zijn startende bedrijven die kwetsbaar zijn en vechten voor overleving. Dit maakt dat

vele wetenschappelijke inzichten over KMO‟s in hun algemeenheid eerder beperkt

zijn. Dit geldt zeker voor het onderzoek van ICT in KMO‟s (Premkumar 2003,

Riemenschneider & Mykytyn 2000). Het wijst vooral op een sterk idiografisch

karakter van de KMO, wat we in dit onderzoek ook hebben ondervonden.

1.2 De relatie tussen KMO en ICT

Het onderzoek naar ICT2 heeft sinds zijn ontstaan, een drietal decennia geleden,

2 Het onderzoek naar ICT is hier een vrije vertaling van wat internationaal bekend staat als

IS research. IS research is het onderzoek met betrekking tot informatiesystemen (IS). Een

Page 26: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

1. Inleiding

6

een nieuwe wetenschappelijke discipline gecreëerd dat zowel de

computerwetenschappen, de economie, de engineering, de management

wetenschappen, het operationeel onderzoek en de organisatieleer omvat (Baskerville

& Myers 2002, Benbasat & Zmud 2003). De centrale onderzoeksfocus van het ICT-

onderzoek heeft zich daarbij gaandeweg verlegd van de technologie naar de

organisatie waar de technologie wordt ingezet (Benbasat et al. 1987). Centraal blijft

het ICT-artefact, een door mensen gebouwd, utilitair en niet neutraal systeem dat

taken binnen een organisatie ondersteunt en ingebed zit in een structuur die op haar

beurt omgeven wordt door één of meerdere contexten (organisatie, omgeving, land,

regio, overheid,…) (Benbasat & Zmud 2003, Orlikowski & Iacono 2001). Figuur

1.1 illustreert het beeld van het ingebed ICT-artefact uit de ICT research.

Figuur 1.1: Het ingebed ICT-artefact (Benbazat & Zmud, 2003)

Het ICT-onderzoek streeft ernaar om fenomenen, die ontstaan als gevolg van de

wisselwerking van het ICT-artefact met de verschillende contexten te onderzoeken,

te beschrijven, te verklaren en eventueel te voorspellen. Vele van de te onderzoeken

fenomenen zijn echter ver van stabiel in hun verschijningsvorm omdat ze in een

constante staat van verandering zijn. Aan de basis hiervan liggen verschillende

oorzaken. In eerste instantie is er de ontwrichtende natuur van de ICT (Lyytinen &

Rose 2003a, Lyytinen & Rose 2003b, Carlo et al. 2011, Lahiri et al. 2010).

informatiesysteem is een geheel van informatietechnologie (hardware en software), middelen,

procedures, normen en mensen die samen instaan voor de informatievoorzieningen. De IS

research is duidelijk te onderscheiden van de computerwetenschappen die zich louter

toespitsen op het onderzoek van de informatietechnologie. Een oudere, maar nog vaak

gebruikte term voor IS research is MIS research, (Management Information Systems)

Page 27: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

1. Inleiding

7

Daarnaast zijn er constant paradigmaverschuivingen zoals deze in de

softwareontwikkeling en het systeemontwerp (bv. object oriëntatie, web services,

outsourcing) en evoluties zoals ERP-software, open systemen, e-business, cloud

computing, en recentelijk nog, de snelle opkomst van sociale netwerken die

veranderingen in organisaties veroorzaken of zelfs nieuwe organisaties doen

ontstaan (Petrie 2010). Dit maakt dat het ICT-onderzoek zich ergens situeert tussen

de toegepaste wetenschappen en de sociale wetenschappen en daarom nog geen

brede stroom van algemeen geaccepteerde en theoretisch sterk gefundeerde

inzichten heeft kunnen opleveren. Recentelijk was de discipline in crisis, en

sommigen beweren dat dat nog altijd het geval is (Orlikowski & Iacono 2001,

Benbasat & Zmud 2003, Agarwal & Lucas 2005, King & Lyytinen 2004). De reden

hiervoor is de vaststelling dat er onvoldoende intrinsieke theorieën ter beschikking

staan om ICT fenomenen in organisaties met grote wetenschappelijke

overtuigingskracht te kunnen beschrijven, verklaren en voorspellen (Markus &

Saunders 2007, Gregor 2006, Castel 2002, Truex et al. 2006, Chiasson & Davidson

2005). De legitimiteit van de ICT theoreticus is bovendien sterk gebaseerd op

theorieën die vooral, in andere wetenschappen hun geldigheid hebben bewezen

(Baskerville & Myers 2002). Vele van deze (positivistische) wetenschappen zijn van

nature nomothetisch en zoeken dus naar algemene verklarende wetten. Het ICT-

onderzoek is momenteel nog te jong om hier zwaar mee uit te pakken. Een andere

reden was de dreigende ontsporing van het ICT-onderzoek in louter sociologisch

onderzoek, waarbij het ICT-artefact in die mate gereduceerd werd dat hij overbodig

werd geacht. De ICT discipline blijft immers een wetenschap met een praktische

kern (Baskerville & Myers 2004). Ten slotte is er ook de grote druk op de

wetenschap vanuit de samenleving om valideerbare resultaten te leveren. Bij ICT

wordt dit meestal toegepast onder de vorm van praktische methodes of richtlijnen.

Vanuit academische hoek wordt nu ook gepleit om meer aan design science te doen

(Hevner et al. 2004). Dit betekent dat er naast het overvloedige gedragsmatig ICT-

onderzoek, er meer onderzoek dient te komen waarbij er nieuwe en innovatieve ICT-

artefacten worden gecreëerd. Vooral Duitse ICT-onderzoekers hebben zich sterk ten

voordele van design science uitgedrukt (Junglas et al. 2011).

Dit onderzoek vertrekt vanuit het sterk verspreide idee dat ICT op zijn minst het

potentieel heeft om waarde te brengen in een organisatie of innoverend kan

inwerken op een organisatie (Porter & Millar 1985, Dibrell et al. 2008). De

waardecreërende kracht van ICT, vaak beschreven als een competitief voordeel,

werd geïllustreerd in een aantal zeer bekende gevallenstudies, zoals het American

Airlines Sabre reservatiesysteem en het American Hospital Supply ASAP systeem

Page 28: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

1. Inleiding

8

en in een aantal recentere gevallenstudies in de sfeer van e-business, zoals

Amazon.com en eBay (Krishnamurthy 2003). Dit leidde tot de introductie van de

strategische informatiesystemen (Gable 2010). Volgens een sterk overheersend

paradigma, theoretisch nog steeds gefundeerd in de transactiekostentheorie (Coase

1937) aangevuld met de principaalagent-theorie (Jensen & Meckling 1976) en de

controletheorie (Eisenhardt 1985) kan er waarde voor een organisatie gecreëerd

worden met ICT door er strategisch mee om te gaan. Dit kan bijvoorbeeld door de

transactie- en managementkosten te verlagen, nieuwe commerciële opportuniteiten

te creëren, nieuwe markten te verkennen en het herontwerpen van bestaande

zakelijke processen. ICT wordt in deze visie gezien als een productiefactor die een

vervanging vormt voor arbeid. ICT wordt daarbij bekeken als een instrument van het

management binnen een cybernetisch controlesysteem van de organisatie. ICT wordt

dan verondersteld bij te dragen aan een beter organisatorisch bestuur. Dit is een

dominante overtuiging bij het westers management en bij businessscholen. Toch zijn

net daarvoor nog steeds onvoldoende overtuigende bewijzen geleverd en zeker de

vele falende ICT-projecten lijken dit niet onmiddellijk te ondersteunen. Op een meer

macro-economisch niveau blijkt ook de rol van ICT niet zomaar positief te zijn en is

een productiviteitsverhoging niet altijd te merken als gevolg van de massale

investeringen in ICT (Brynjolfsson 1993). Het fenomeen staat bekend als de

productiviteitsparadox en werd voor het eerst opgemerkt door Nobelprijswinnaar

Robert Solow (1987), die opmerkte: “You can see the computer age everywhere but

in the productivity statistics.". Onderzoek naar de productiviteitsparadox leerde dat

al een probleem ontstaat bij het correct bepalen van het begrip productiviteit en wat

er precies bedoeld wordt met „waarde door ICT‟. (Brynjolfsson & Hitt 1998,

Brynjolfsson & Hitt 1996, Hitt & Brynjolfsson 1996).

De waardecreërende capaciteit van ICT voor organisaties is onderzocht door

zowel sterke verdedigers van de stelling als door kritische opponenten die weinig

toegevoegde waarde toemeten aan ICT (Carr 2003). Toch is er een

paradigmaverschuiving merkbaar van een naïef functionalisme dat zich culmineerde

in een directe bijdrage van ICT aan de bedrijfsresultaten, naar een meer kritisch

pragmatisme (Kohli & Grover 2008). Waarde door ICT, ook voor KMO‟s, wordt nu

meer gezien als een bijdrage tot secundaire bedrijfsdoelstellingen, zoals

gebruikerstevredenheid, kwaliteit van informatie, flexibiliteit, verbeterde

klantenservice, ondersteuning van BPM (Business Process Management) en waarde

voor alle stakeholders. Het rendement van een individuele bedrijfsinvestering in ICT

loopt bovendien evenredig met de mate van complementaire investeringen en de

ontwikkeling van ICT bekwaamheden (IT capabilities) (Stoel & Muhanna 2009).

Page 29: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

1. Inleiding

9

Complementaire investeringen zijn onder meer investeringen in het veranderen

van bestaande of het creëren van nieuwe businessmodellen, vorming en educatie. Dit

alles is ingebed in een internationale context van een immer voortschrijdend

globalisme en is gerelateerd aan contextuele effecten zoals overheid, milieu en

vigerende wetgeving. Dit heeft onder meer als gevolg dat de traditionele

budgetteringtechnieken om ICT investeringen te begroten meestal weinig steek

houden en dat de evaluatie van ICT moeilijk eenduidig kan bepaald worden. Bij het

opmaken van ICT investeringen dient in deze visie bijvoorbeeld ook de notie van

„real options‟ te worden ingebouwd (Benaroch 2002, Hilhorst et al. 2008). Dit is het

idee dat een ICT investering meestal geen onmiddellijk (korte termijn) resultaat

oplevert, maar wel degelijk moet gemaakt worden om toekomstige investeringen of

opties toe te laten.

ICT bekwaamheden bestaan uit een complex pakket van ICT-gerelateerde

middelen, competenties en kennis, die uitgeoefend worden via business processen

die op hun beurt toelaten dat organisaties in staat zijn hun activiteiten te coördineren

en daarbij gebruik te maken van ICT om de vooropgestelde resultaten te realiseren

(Stoel & Muhanna 2009).

1.3 ICT-bestuur

Hoewel het niet aangewezen lijkt om de relatie KMO en ICT constant te

vergelijken met deze bij grote en zeer grote bedrijven lijkt het begrip IT governance

of ICT-bestuur toch wel enige relevantie te vertonen in KMO‟s. IT governance zoals

dit internationaal wordt aangeduid, heeft als begrip snel furore gemaakt in grote

organisaties die sterk afhankelijk zijn van ICT. Het concept ICT-bestuur is ontstaan

vanuit enerzijds de principes van goed bestuur, de zogenaamde corporate

governance en de strategische informatiesystemen. De principes van goed bestuur

impliceren een correcte delegatie van verantwoordelijkheden voor het besturen

(gouverneren) van een organisatie voor zowel de bestuurders als voor het

management. Deze verantwoordelijkheden beslaan zowel de strategie, de interne

procedures, het controle- en accounting systeem, het prestatiemanagement en het

risicomanagement.

Vanuit de inzichten van strategische informatiesystemen werden de volgende

gebieden geïdentificeerd die van belang zijn voor ICT-bestuur: 1) ICT alignment, 2)

ICT inzetten om een competitief voordeel te behalen, 3) effectief en efficiënt

management van ICT en 4) de ontwikkeling van richtlijnen en architecturen met

betrekking tot de invoering van ICT (Earl 1993). Van ICT-bestuur is aangetoond

Page 30: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

1. Inleiding

10

dat het de voordelen gegenereerd door organisatorische ICT investeringen direct

beïnvloedt (Weill & Ross 2004). Dit geldt zowel voor grote als voor kleine

bedrijven. Toch blijken de mechanismen van ICT-bestuur meer in gebruik te zijn in

grote dan in kleine bedrijven (Huang et al. 2010). Implementatie van ICT-bestuur

mechanismen zoals de wijze waarop kritische ICT processen worden beheerd, de

aanmaak van richtlijnen voor het mangement om deze processen te begeleiden en de

toekenning van verantwoordelijkheden, lijken te falen in KMO‟s. In KMO‟s is de

beslissingsnemende autoriteit teveel gecentraliseerd bij de eigenaar/manager (Levy

& Powell 2004, Southern & Tilley 2000). De link dat ICT-bestuur maakt met de

integrale bedrijfsstructuur en hierdoor ICT een strategische betekenis geeft, lijkt een

brug te ver voor vele KMO‟s. De reden hiervoor moet bijna zeker gezocht worden in

een lagere graad van ICT-managementbekwaamheden en praktijken in KMO‟s ten

opzichte van grote en zeer grote bedrijven. Bovendien lijkt ICT-bestuur eerder een

concept uit de gemanagede economie waarin een sterk geloof gangbaar is in

formaliseren en beheersen via structuren. Grote ondernemingen met complexe

onderliggende ICT nemen vrij snel en consequent een houding aan om te proberen

de complexiteit onder controle te krijgen en ontwikkelen dan ook competenties die

dit doel nastreven. Dit past in het beeld dat grote ondernemingen op langere termijn,

en liefst zo gestandaardiseerd mogelijk, met een grote graad van voorspelbaarheid te

werk gaan.

De vraag die men zich kan stellen is of het begrip ICT-bestuur nu wel enige

relevantie heeft voor KMO‟s in een entrepreneurial economie en zo ja moeten dan

dezelfde competenties voor ICT-bestuur ontwikkeld worden? We menen op het

eerste deel van de vraag deels positief te moeten beantwoorden. We kunnen alvast

argumenteren dat de principes van goed bestuur elke vennootschapsvorm

aanbelangt, zelf voor KMO‟s waar de scheiding tussen kapitaal en management

haast onbestaande is. Maar in KMO‟s waar de meeste strategische beslissingen,

inclusief de ICT verwerving, door een beperkte groep mensen (of meestal zelfs door

één persoon) wordt genomen zijn minstens de basisvoorwaarden voor ICT-bestuur

aanwezig: ICT staat er zeker op de agenda van de bestuurder(s). Het antwoord op de

vraag of dezelfde competenties voor ICT-bestuur moeten ontwikkeld worden in

KMO‟s net zoals in grote en zeer grote ondernemingen, moet ons inziens

gedeeltelijk negatief beantwoord worden. Hier is natuurlijk de specifieke afbakening

van de KMO‟s als bijzondere doelgroep met differentiërende kenmerken t.o.v. het

groot bedrijf van essentieel belang. Indien we hier van uitgaan dan stellen we vast

dat KMO‟s onder meer omwille van hun beperkte ICT kennis en hun deficit aan

middelen terugvallen op chaotische ICT infrastructuren als gevolg van stapsgewijze

Page 31: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

1. Inleiding

11

investeringen. Daarbij komt nog dat de afwezigheid opvalt van enig formeel ICT

beheersraamwerk en bovendien heel vaak nog een te sterk taakgerichte organisatie

aan het werk is. Over de bijdrage vanuit de strategische informatiesystemen in ICT-

bestuur voor KMO‟s, bestaat er amper relevant onderzoek. De enige onrechtstreekse

inzichten komen van Levy en Powell die stellen dat KMO‟s wel degelijke

strategisch begaan zijn met ICT (Levy & Powell 1999, Levy & Powell 2004).

Deze vaststellingen doen ons besluiten dat de bestaande mechanismen en

competenties om ICT-bestuur succesvol te implementeren in grote organisaties niet

zomaar kunnen geëxtrapoleerd worden naar KMO‟s omdat we hier te maken hebben

met een compleet verschillende economische, culturele en beleidsmatige omgeving.

Desondanks de inspanningen van mensen uit de praktijk om aangepaste ICT

beheersmethodes te ontwerpen zoals Cobit QuickStart, is het gebruik ervan in

KMO‟s dan ook eerder teleurstellend te noemen (IT Governance Institute 2007b).

Onderzoek door Deloitte naar ICT-bestuur in Belgische ondernemingen (grote

ondernemingen en KMO‟s) gaf eveneens een zeer negatief beeld: 60% van de

bedrijven had geen stuurgroep en 50% van de bedrijven discussieert niet op

regelmatige wijze over ICT punten in directiemeetings (Deloitte 2007). Er is dus een

manifeste nood aan diepgaand onderzoek naar de relatie tussen ICT en KMO‟s om

van daaruit duurzame methodes voor ICT-bestuur in KMO‟s in de praktijk af te

leiden.

1.4 Mislukkingen bij het invoeren van ICT

Desondanks de verschillende succesverhalen die illustreren hoe ICT met groot

succes werd ingevoerd in een organisatie blijkt het proces van design, ontwikkeling

en implementatie van ICT zeer complex te zijn en helemaal niet vanzelfsprekend.

Zowel oude als recente rapporten uit de praktijk illustreren dat ICT-projecten zeer

frequent falen (Standish Group 1995, Standish Group 2004). Ook ons eigen

onderzoek heeft dit bevestigd. De academische literatuur die ICT-mislukkingen

behandelen is dan ook vrij indrukwekkend en beslaat een periode van ongeveer 50

jaar, vanaf de tijd toen de eerste computers in organisaties werden ingezet (Lyytinen

& Hirschheim 1987, Sauer 1993, Keil 1995, Beynon-Davies 1999, Ewusi-Mensah

2003, Iacovou & Dexter 2005, Avison et al. 2006, Conboy 2010). Wellicht zijn

informatiesystemen de enige systemen waarvan de eigenschappen afhankelijk zijn

van de processen waarmee ze werden gebouwd. Deze laatste kunnen

ontwikkelingsprocessen zijn: analyse, design en programmatie; maar ook het

implementatieproces zal grotendeels zijn sporen na laten op het eindresultaat.

Bekende voorbeelden zijn ERP-implementaties dat de ene keer een groot succes is

Page 32: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

1. Inleiding

12

en de andere keer een debacle produceert.

Wellicht is de meest intrigerende vraag dat men zich hier kan stellen: waarom

falen zoveel ICT-projecten en wat veroorzaakt dit falen? Een antwoord is alvast dat

we nog steeds onvoldoende de factoren begrijpen die met elkaar interageren en

leiden tot een zeer complex amalgaam, dat we de mislukking noemen en dat

uiteindelijk zeer moeilijk te ontcijferen is. Wanneer we echter de grondoorzaken van

falen niet kennen of begrijpen en er ontstaan extra problemen tijdens het tot stand

komen van een ICT-project dan rijden we stuurloos en is de kans op mislukking

natuurlijk groot. Voor KMO‟s die bijzonder traag zijn in het adopteren van nieuwe

technologieën en kennis is deze kans nog vele malen groter. Maar niet alleen

KMO‟s zijn traag in leren en in het opnemen van kennis. Volgens Lyytinen &

Robbey (1999) leren organisaties zelfs onvoldoende uit hun mislukkingen en leren

op die manier zelfs falen. Bij wijze van illustratie kan hier naar de technologische

evolutie van software engineering verwezen worden, dat sinds de komst van de

informatiesystemen gestaag is ontwikkeld en verfijnd maar nog steeds heel weinig

wordt toegepast. Hetzelfde geldt voor het gebruik van de principes en inzichten van

project management (Cicmil & Hodgson 2006).

Niet alle oorzaken van mislukking hebben een objectieve aard of zijn gerelateerd

aan technologie, maar leunen eerder aan bij perceptie, verwachting, druk, externe en

interne politiek en cognitieve processen (Bartis & Mitev 2008, Pan & Flynn 2003).

Smith & Keil (2003) geloven dat sommige mislukkingen zowel organisatorische,

sociale als psychologische factoren impliceren die niet met de klassieke theorieën uit

het operationeel onderzoek of de computerwetenschappen kunnen worden verklaard.

1.5 Het onderzoek naar ICT-bestuur in KMO’s

Dit onderzoek peilt naar antwoorden op vragen waarom en hoe ICT-projecten

falen in KMO‟s en hoe daarmee een relatie kan gelegd worden naar ICT-bestuur. In

figuur 1.2 wordt de overlappende relatie tussen de drie begrippen geïllustreerd. ICT-

bestuur stelt zich tot doel een gewenst gedrag aan te moedigen opdat ICT een

positieve impact zou hebben op een organisatie. Indien deze impact uitblijft of zelfs

negatief is, dan hebben we een mislukking en meteen ook het falen van ICT-bestuur.

Het onderzoek naar de ICT-mislukking is dus in principe een onderzoek naar het

gehalte ICT-bestuur in een organisatie (Avison et al. 2006).

Page 33: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

1. Inleiding

13

Figuur 1.2: Het onderzoek naar ICT-bestuur in KMO‟s

In dit onderzoek richten we ons naar gevallenstudies van geschillen over ICT-

mislukkingen die gerechtelijk werden beslist. We nemen aldus een perspectief in

van ICT-mislukkingen om ICT-bestuur in KMO‟s te onderzoeken. Dit heeft

verschillende redenen. Vanuit een empirisch standpunt gezien zijn ICT-

mislukkingen die voor een rechtbank worden beslist bijzonder goed

gedocumenteerd. Een gerechtelijke procedure met aanstelling van een deskundige

verloopt bovendien hoofdzakelijk schriftelijk en bevat documenten die de situatie

beschrijven vanuit verschillende hoeken: de eiser, de verweerder en de deskundige.

De opgebouwde dossiers zijn daarom ideaal om wetenschappelijk onderzocht te

worden. Een ander redenen om ons te wenden tot een onderzoek vanuit een

perspectief van falen, is de bijzondere aandacht dat mislukkingen krijgen in

organisaties vergeleken bij succesvolle projecten. Uiteraard zijn mensen

geïnteresseerd waarom een ICT-project is gefaald zeker als hiermee heel wat geld is

verloren gegaan. Mislukkingen worden eerder formatief geëvalueerd terwijl

successen eerder summatief (Lyytinen & Hirschheim, 1987). Maar veruit het meest

interessante aspect aan het bestuderen van mislukkingen is het feit dat een ICT-

mislukking een tijdelijk fenomeen is en dat een organisatie zich na een mislukking

terug moet herstellen en verder doen. Dit brengt met zich mee dat de ware kracht

van de mechanismen van ICT-bestuur hierdoor worden blootgelegd en extra worden

uitgedaagd. Hieruit kunnen we minstens leren hoe we het niet moeten doen. ICT-

bestuur is het introduceren van mechanismen om ICT gerelateerde beslissingen te

ondersteunen en te coördineren zodanig dat de ICT investeringen in lijn liggen met

de strategische en tactische doelstellingen van de organisatie. De graad en

effectiviteit van ICT-bestuur tijdens een mislukking is daarom de moeite om

bestudeerd te worden.

Page 34: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de
Page 35: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

15

2 Onderzoeksvragen en

onderzoeksmethodologie

“One would suppose that people who hold the degree of doctor of philosophy

would be familiar with philosophy and receptive to its perspectives.” (Allen S. Lee)

2.1 Onderzoeksvragen

ELET op de huidige stand van zaken in het ICT-onderzoek met betrekking tot

KMO‟s, ICT-bestuur en ICT-mislukkingen hebben we twee algemene

doelstellingen voor dit onderzoek geformuleerd: 1) onze kennis aangaande de

voormelde thema‟s uit te breiden en 2) duidelijk te maken hoe de link tussen

gefaalde ICT-projecten en de principes en mechanismen van ICT-bestuur in KMO‟s

in elkaar steken. Deze doelstellingen zijn opgesplitst in de volgende

onderzoeksvragen:

1) Waarom falen ICT-projecten in KMO‟s?

2) Hoe falen ICT-projecten in KMO‟s?

3) Hoe managen KMO‟s hun ICT-projecten?

4) Is er onvoldoende ICT-bestuur in KMO‟s?

In dit hoofdstuk lichten we onze onderzoeksmethodologie toe. We zullen het

G

Page 36: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

2. Onderzoeksvragen en onderzoeksmethodologie

16

hier in dit hoofdstuk niet zo zeer hebben over de inhoud maar vooral over de wijze

waarop we het onderzoek hebben aangepakt en gestructureerd. In de volgende

hoofdstukken worden de bevindingen gepresenteerd en besproken.

2.2 Onderzoeksmethodologie

Het ICT-onderzoek is divers en pluralistisch van aard en volgens Goles &

Hirshheim (2000) is er sprake van een gefragmenteerde „adhocratie‟. De diversiteit

slaat op de theoretische basisstellingen, de diverse disciplines die zich met ICT-

onderzoek inlaten als op de vele aangewende onderzoeksmethodologiën. Het

pluralisme slaat op de verschillende epistemologische uitgangspunten die

onderzoekers innemen (Lee 2004). Er is immers geen eenduidige

onderzoeksmethodologie gangbaar in ICT-onderzoek, zoals dit wel het geval is in de

computerwetenschappen waar men zich voornamelijk bedient van de wiskunde en

de logica om kennis te produceren en dus steeds vanuit een strikt positivistische

positie werkt. Strikt genomen is een epistemologisch homogeen onderzoeksveld niet

noodzakelijk om claims te bouwen over kennis, zolang de claims maar als een

waardevolle bijdrage worden beschouwd tot de wetenschap, dit wil zeggen:

geaccepteerd worden door de gemeenschap als zijnde „waar‟, en daar ook voor een

zekere periode kunnen voor doorgaan (Goles & Hirschheim 2000). In dit onderzoek

hanteren we een onderzoeksmethodologie op basis van gevallenstudies (case study

research). Wetenschappelijk onderzoek op basis van gevallenstudies moet duidelijk

onderscheiden worden van het gebruik van gevallenstudies in het onderwijs.

Onderzoek op basis van gevallenstudies wordt door de academische gemeenschap

vaak argwanend bekeken, soms met reden, soms zonder, maar is op vandaag een

veel gebruikte onderzoeksbenadering in het ICT-onderzoek (Dube & Pare 2003).

Binnen het kwalitatieve ICT-onderzoek is het zelfs de meest gebruikte methode

(Myers 1997).

Gevallenstudies zijn vooral aangewezen wanneer het voorwerp van onderzoek

moeilijk kan losgemaakt worden uit zijn omgeving of context (Yin 2003). Dit is

vaak het geval met ICT-onderzoek in organisaties. Maar ook het soort van de

onderzoeksvraag die we hier stellen is geschikt voor een onderzoek op basis van

gevallenstudies. „Hoe‟ en „waarom‟ vragen zijn verkennend van aard en impliceren

een eerder kwalitatief gericht antwoord (Yin 2003).

Binnen onze onderzoeksmethodologie, waar het onderzoek op basis van

gevallenstudies dus centraal staat hebben we eerst een onderzoekstrategie

geformuleerd om van daaruit een onderzoeksontwerp op te stellen en vervolgens

Page 37: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

2. Onderzoeksvragen en onderzoeksmethodologie

17

daaruit een onderzoeksmethode uit te stippelen. In de onderzoekstrategie

argumenteren we het wetenschappelijk en filosofisch standpunt dat we innemen

voor het onderhavig onderzoek en hoe we vandaar uit een strategie bepalen om de

onderzoeksantwoorden te kunnen bekomen. Het onderzoeksontwerp is een

blauwdruk van de verschillende stappen ondernomen in de onderzoeksstrategie en is

te beschouwen als een tactisch plan. Het onderzoeksontwerp is rechtstreeks afgeleid

uit de onderzoeksstrategie. De onderzoeksmethode tenslotte, is een praktische

beschrijving van hoe het onderzoek methodisch op basis van gevallenstudies werd

aangepakt en is afgeleid uit het ontwerp. De opeenvolgende stappen van de

onderzoeksmethodologie zijn weergegeven in figuur 2.1.

Figuur 2.1: De onderzoeksmethodologie

2.3 Onderzoeksstrategie

De epistemologische uitgangspositie van ons ICT-onderzoek is een combinatie

van positivisme en interpretivisme. Positivisme is een epistemologische

denkrichting waarbij de onderzoeker de te onderzoeken wereld geheel los van

zichzelf ziet. Individuele percepties van de onderzoeker worden in een puur

positivistisch onderzoek uitgesloten. De onderzoeker heeft geen invloed op zijn/haar

onderzoeksobject. Het positivistische onderzoek behelst in essentie de toetsing van

een theorie (Orlikowski & Baroudi 1991). Een theorie kan gezien worden als een

formulering betreffende de oorzaak-gevolgrelaties tussen twee of meerdere

variabelen, die al dan niet getest zijn. Een onderzoek is positivistisch indien er

bewijs gevonden wordt voor formele proposities, metingen gedaan werden op

variabelen, een hypothese werd getest en besluiten werden getrokken uit een

steekproef voor een bepaalde populatie. Het positivisme verwerpt taalkundige

veralgemeningen, betekenissen en woorden door te stellen dat deze geen nieuwe

inzichten bieden aan de bestudeerde fenomenen. Enkel de logica en de wiskunde

worden geaccepteerd als taal van de positivistische onderzoeker. Het positivistische

onderzoek is het meest voorkomende type en het onderliggende paradigma (het

functionalisme) is zeer sterk dominant in het wetenschappelijke ICT-onderzoek

(Dube & Pare 2003, Walsham 1995a, Goles & Hirschheim 2000, Orlikowski &

Baroudi 1991, Palvia et al. 2003, Palvia et al. 2004).

Page 38: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

2. Onderzoeksvragen en onderzoeksmethodologie

18

Het interpretatieve onderzoek vertrekt vanuit de veronderstelling dat de toegang

tot de realiteit enkel mogelijk is door middel van sociale constructies zoals taal,

bewustzijn en algemeen geaccepteerde betekenissen (Walsham 1995a).

Interpretatieve onderzoekers zien de wereld als een sociale constructie waarin er

meerdere realiteiten bestaan die zich manifesteren als subjectieve constructies of

meningen in de hoofden van de mensen. De filosofische gronden voor het

interpretatieve onderzoek zijn de hermeneutiek en de fenomenologie. De

fenomenologie stelt dat maatschappelijke fenomenen of verschijnselen moeten

gezien worden als sociale constructies en houdt zich bezig met het genereren van

betekenissen en het verkrijgen van inzicht in deze fenomenen. Men tracht ook hier,

net zoals bij het positivistisch onderzoek de fenomenen voorspelbaar te maken om

de werkelijkheid beter te begrijpen. Het interpretatief onderzoek is echter in

tegenstelling tot het positivistische onderzoek niet waardenvrij. De realiteit wordt

subjectief geobserveerd en de betekenis ervan ligt bij de waarnemer. Interpretatief

ICT-onderzoek neemt sterk toe (Pan et al. 2008, Walsham 1995b, Walsham 2006,

Pan & Flynn 2003, Bartis & Mitev 2008).

Beide kennistheoretische perspectieven worden soms als tegengesteld gezien,

maar een aantal onderzoekers stellen dat beiden een gemeenschappelijk doel dienen

en dat is het begrijpen van de wereld en de fenomenen (Weber 2004). Volgens heel

wat toonaangevende auteurs binnen het ICT-onderzoek kunnen de positivistische en

interpretatieve benaderingen gecombineerd worden in één onderzoek (Lee 1989b,

Mingers 2001, Orlikowski & Baroudi 1991, Gable 1994, Darke et al. 1998).

Een onderzoek op basis van gevallenstudies wordt gedefinieerd als: “Een

proefondervindelijk onderzoek dat een hedendaags fenomeen bestudeert binnen zijn

reële context, in het bijzonder wanneer de grenzen tussen het fenomeen en de

context niet van zelfsprekend zijn” (Yin 2003). Aan deze definitie zouden we nog

kunnen toevoegen: … en wanneer het fenomeen niet op een redelijke wijze kan

gekwantificeerd worden omdat het aantal variabelen groter is dan de beschikbare

gegevens. De gevallenstudie wordt dus gebruikt om naast het fenomeen ook de

context ervan te bestuderen. De context moet belangrijk zijn voor de studie van het

fenomeen. De vraag die men kan stellen is: voor welke ICT onderwerpen is een

gevallenstudie het meest aangewezen? Darke et al. (1998) stellen dat casestudies in

het bijzonder toepasbaar zijn voor fenomenen die dynamisch zijn en waar de

terminologie en het gemeenschappelijk taalgebruik ervan nog niet duidelijk zijn en

dus nog niet algemeen geaccepteerd zijn. Dit is zeker het geval voor ICT-

mislukkingen in KMO‟s. De context is hier deze van een reële organisatie.

Page 39: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

2. Onderzoeksvragen en onderzoeksmethodologie

19

Bovendien zijn ICT-mislukkingen grotendeels te wijten aan organisatorische en

sociale factoren eerder dan aan technische factoren, wat dus impliceert dat de studie

van de context belangrijk is (Pan et al. 2008). Ook Sauer (1993) wijst er op dat ICT-

mislukkingen best via gevallenstudies worden bestudeerd. Een enquête kan uiteraard

ook fenomeen en context gezamenlijk behandelen maar de mogelijkheden om de

context te behandelen zijn gelimiteerd. Het aantal te analyseren variabelen zal

immers moeten afgewogen worden ten aanzien van het aantal respondenten dat kan

geënquêteerd worden. De gevallenstudie echter zal ingezet worden in situaties

waarin er veel meer variabelen moeten bestudeerd worden dan er gegevens

beschikbaar zijn. Dit is typisch het geval voor het ICT-onderzoek (Lee 1989a).

Een wetenschappelijk onderzoek wordt ook getypeerd aan de hand van de aard

van de gegevens die onderzocht worden en de wijze waarop ze verzameld worden.

Dit geeft de zeer vaak gebruikte classificatie tussen kwantitatief en kwalitatief

onderzoek (Myers 1997). Binnen het kwalitatieve ICT-onderzoek is de

gevallenstudie de meest gebruikte methode (Palvia et al. 2003, Palvia et al. 2004).

Volgens Yin (2003), kunnen gevallenstudies gebaseerd zijn op een mix van

kwantitatieve en kwalitatieve bewijzen. Dit impliceert dat het onderscheid tussen

beide methodes enkel ligt in de aard van de gegevens en de wijze waarop ze worden

verzameld. Sommige onderzoekers maken een fundamenteler filosofisch

onderscheid tussen beide methodes en delen de gevallenstudies toch in bij de

methoden van het kwalitatief onderzoek (Myers 1997).

Het onderzoek op basis van gevallenstudies kan zowel positivistisch als

interpretatief zijn. Het is wel zo dat de meeste ICT gevallenstudies vanuit een

positivistisch perspectief verlopen (De Vries 2005).

Naast de gevallenstudie hanteren sommige onderzoekers ook de veldstudie (field

study) als onderzoeksmethode (Boudreau et al. 2001). Het onderscheid tussen beide

methodes is niet altijd even duidelijk. Boudreau et al. (2001) definiëren veldstudies

als: “…non-experimental inquiries occurring in natural systems” en voegen er aan

toe dat onderzoekers in een veldstudie de onafhankelijke variabelen of de

verstorende variabelen niet kunnen manipuleren of beïnvloeden. Om een

onderscheid te maken met de gevallenstudie kan men de veldstudie ook bekijken als

een meervoudige gevallenstudie. Ook Palvia (2003) ziet een veldstudie breder dan

een gevallenstudie waarin meerdere gerelateerde fenomenen en processen worden

bestudeerd in meerdere organisaties. We menen dat in die optiek ons onderzoek

misschien zou kunnen getypeerd worden door sommigen als veldstudies. Wij blijven

echter het begrip gevallenstudie hanteren doorheen dit werk.

Page 40: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

2. Onderzoeksvragen en onderzoeksmethodologie

20

Onze onderzoekstrategie is er finaal op gericht om een antwoord te bieden aan de

gestelde onderzoeksvragen. Voor vraag één en twee hanteren we een strikt

positivistische houding in het onderzoek en werken we deductief. Voor vraag drie en

vier is de houding eerder interpretatief en werken we inductief. Voor de beide

onderdelen van het onderzoek hebben we dezelfde gevallenstudies gehanteerd, maar

werden de gegevens op twee verschillende manieren behandeld.

Ten slotte menen we dat een zuiver kwantitatief verklarend onderzoek met

directe statistische testen van hypothesen in KMO‟s waar zich ICT-mislukkingen

voordoen moeilijk realiseerbaar is en wel om meerdere redenen. Ten eerste laten de

empirische gegevens over ICT-mislukkingen zich moeilijk ontsluiten middels een

enquête met bijhorend statistisch onderzoek. De empirische gegevens zijn veel te

omvangrijk en te weinig gestructureerd om in een beknopt aantal variabelen te

kunnen worden weergegeven. Een poging dit te doen zou onherroepelijk leiden tot

verenging van het informatiegehalte van de oorspronkelijke gegevens. Een tweede

reden is dat organisaties, en KMO‟s in het bijzonder, niet erg happig zijn om

getuigenissen af te leggen en belangrijke documenten af te staan betreffende een

ICT-mislukking. Voor ons onderzoek hadden we toegang tot unieke en authentieke

projectdocumentatie met inbegrip van notulen van stuurgroepvergaderingen,

contracten en officiële briefwisseling over ICT-mislukkingen die aan een rechtbank

ter beslechting werden voorgelegd. Als derde reden ten slotte voeren we een

onderzoek waarin weinigen ons zijn voorgegaan. Bestaande verklarende theoretische

raamwerken over de relatie KMO en ICT zijn volgens ons onbestaande. Het lijkt ons

dan ook aangewezen eerst te investeren in de creatie van een goed verklarend en

beschrijvend raamwerk en pas daarna de externe validiteit ervan te toetsen door

statistisch onderzoek.

2.4 Onderzoeksontwerp

Het onderzoeksontwerp moet in zich de logica hebben waarmee de verzamelde

gegevens verbonden worden met de vooropgestelde onderzoeksvragen en de daaruit

getrokken conclusies. Het onderzoeksontwerp is het werkplan dat ons van het

beginpunt naar het eindpunt moet brengen. Het beginpunt zijn de vooraf

geformuleerde onderzoeksvragen en het eindpunt zijn de conclusies. Tussen begin-

en eindpunt zijn er diverse tussenstappen zoals het verzamelen en analyseren van de

gegevens. Ons onderzoeksontwerp bestaat uit drie fasen:

1) een verkennende fase die in twee delen opgesplitst is: een literatuurstudie en

een enquête,

Page 41: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

2. Onderzoeksvragen en onderzoeksmethodologie

21

2) een verklarend onderzoek met gebruik van gevallenstudies, en

3) een concluderende fase: een inductief onderzoek eveneens met gebruik van

gevallenstudies.

4) een toetsingfase: een enquête werd uitgevoerd voor de toetsing van één van de

hypothesen uit fase 3.

Figuur 2.2, geeft een schematisch overzicht van ons onderzoeksontwerp. Daarbij

wordt ook telkens het epistemologisch perspectief en de onderzoeksmethode voor

iedere fase of deel van een fase weergegeven.

Een bekend probleem bij een onderzoek op basis van gevallenstudies is het

definiëren van de eenheid van analyse, zowel Yin (2003) als Langley (1999) komen

tot deze conclusie. Dit komt neer op het definiëren van de grenzen van het

onderzoek. In een dergelijk geval moet de eenheid van analyse eerst duidelijk

worden afgebakend anders is het blikveld van het onderzoek te groot. De eenheid

van analyse is hier de KMO. Toch moeten we daar een aantal bedenkingen bij

maken. We hebben in de inleiding al gewezen dat het onderzoek zich bevindt op het

grensvlak tussen KMO‟s, ICT-bestuur en ICT-mislukkingen. Deze drie thema‟s

kunnen elk op zich een eenheid van analyse uitmaken.

Het was ons inziens belangrijk dat er daarom ook eerst een verkennend

onderzoek werd gedaan naar de combinatie van deze thema‟s. De bedoeling hiervan

was om de focus van het onderzoek (de relatie KMO, ICT-mislukkingen en ICT-

bestuur) duidelijker te portretteren en af te bakenen. Bovendien is uit een aantal

beoordelingen van opgestuurde artikelen over ons onderzoek gebleken dat een aantal

recensenten niet overtuigd zijn dat KMO‟s een aparte doelgroep vormen voor ICT-

onderzoek.

Page 42: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

2. Onderzoeksvragen en onderzoeksmethodologie

22

Figuur 2.2: De verschillende fasen in het onderzoeksontwerp

Het onderzoek is daarom gestart met een literatuurstudie (literature analysis)

gecombineerd met een bibliotheekstudie (library search) naar ICT-onderzoek bij

KMO‟s. Dit kan als een aanvullende onderzoeksmethode bekeken worden (Palvia et

al. 2003). De bibliotheekstudie behelst de synthese en samenvatting van het

bestaande ICT-onderzoek met betrekking tot KMO‟s en trekt een aantal belangrijke

conclusies. De literatuurstudie daarentegen evalueert en analyseert onderzoek uit het

verleden en maakt daarbij een wetenschappelijke meta-analyse van de gecumuleerde

kennis. De literatuuranalyse gaat dus veel verder dan de bibliotheekstudie en

exploreert dieper in het wetenschappelijke domein van ICT en KMO‟s. In hoofdstuk

drie worden de literatuuranalyse en de bibliotheekstudie besproken.

Naast de literatuurstudie werd er ook een verkennende enquête uitgevoerd. De

bedoeling van deze enquête was om onze eenheid van analyse (de KMO) nog

duidelijker te leren kennen en te typeren. Bovendien had er naar ons beste weten

nooit dergelijk onderzoek plaats gevonden. In het hoofdstuk vier worden de aanpak

en de resultaten van de gevoerde enquête besproken.

In de verklarende fase geven we een antwoord op de onderzoeksvragen: 1)

Page 43: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

2. Onderzoeksvragen en onderzoeksmethodologie

23

waarom falen ICT-projecten in KMO‟s? en 2) Hoe falen ICT-projecten in KMO‟s?

We hanteren hiervoor een positivistische benadering en bouwen daarvoor een

causaal model.

Om gevallenstudies te gebruiken vanuit een deductief perspectief, moeten er uit

relevante theorieën hypothesen gehaald worden die in het onderzoek kunnen getoetst

worden. Volgens Yin (2003) moet er voor het voeren van een onderzoek op basis

van gevallenstudies aan theorieontwikkeling worden gedaan. Hiermee wordt niet

bedoeld een nieuwe theorie samenstellen, maar het afleiden van hypothesen uit

bestaande theorieën. De hypothesen die gebruikt worden om via enquêtes en

experimenten getoetst te worden verschillen van deze die voor gevallenstudies

gebruikt worden. In de eerste twee gevallen is er meestal sprake van gecorreleerde

hypothesen. De variabelen zullen op één of andere manier gecorreleerd zijn.

Gevallenstudies werken daarentegen met het optreden van fenomenen of met het

verdwijnen van fenomenen wanneer zich een bepaalde conditie voordoet. In die zin

zijn de hypothesen voor casestudies gelijk met quasi-experimenten (Johnston et al.

1999). Een quasi-experiment verschilt van het experiment op verschillende punten.

Ten eerste is het quasi-experiment niet gebaseerd op toevalsverdeling bij de keuze

van het onderzoeksobject, maar eerder op een patroonherkenning. M.a.w.

gevallenstudies worden gekozen omdat er zich een bepaald patroon in aftekent. In

een quasi-experiment zit ook een tijdsreeks. De vaststellingen worden over een

bepaalde tijdsperiode uitgevoerd. De tijdsfactor is in de onderzochte gevallenstudies

heel sterk aanwezig waardoor bovendien hypothesen kunnen ontwikkeld worden die

van longitudinale aard zijn. Dit betekent dat de gevallenstudie vanaf een beginpunt

tot het eindepunt (bv. in het geval een project: startdatum tot het manifesteren van de

mislukking) loopt en in elke fase kunnen er causale verbanden gezocht worden. De

voorwaarde om dat alles te kunnen realiseren is dat er meerdere bronnen van

bewijzen worden aangebracht, wat we dan ook gedaan hebben.

De verklarende fase betreft dus een meervoudige positivistische gevallenstudie.

De bedoeling van deze fase was het vooraf testen van theorieën en het verklarende

vermogen van de aangewende theorieën voor de beschouwde eenheid van analyse

(KMO‟s) bepalen. Tabel 2.1 bevat de lijst van de theorieën die we in dit onderzoek

bestudeerd hebben. We hebben echter niet alle theorieën op een deductieve wijze

getest in de gevallenstudies. Enkel van de principaal-agenttheorie (PAT) en de

theorie van vertrouwen (TT) werden er proposities afgeleid en empirisch getest. De

ander theorieën werden wel in de inductieve fase gebruikt.

Page 44: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

2. Onderzoeksvragen en onderzoeksmethodologie

24

Tabel 2.1: Lijst van de aangewende theorieën.

Naam theorie kort Referenties

Principaal-agenttheorie PAT (K.M. Eisenhardt 1989, Jensen

& Meckling 1976)

Prospecttheorie PT (Kahneman & Tversky 1979)

De markt van de „Lemons‟ LMT (Akerlof 1970)

Theorie van vertrouwen TT (Reed 2001)

Theorie van onvolledige

contracten

TIC (Hart & Moore 1988)

Controletheorie CT (Eisenhardt 1985)

Tijdens de verklarende fase leiden we proposities af uit de theorieën en toetsen

we deze aan de observaties uit de gevallenstudies (zie figuur: 2.3). Dit is uiteindelijk

de techniek van „pattern matching‟ (Yin 2003). We gaan dieper in op deze techniek

bij de bespreking van onze onderzoeksmethode.

Figuur 2.3: Toetsing van proposities aan observaties

Om onderzoeksvragen drie en vier te beantwoorden hebben we een verklarend

en beschrijvend theoretisch raamwerk afgeleid uit de gevallenstudies (Eisenhardt

1989, Eisenhardt 1991, Eisenhardt & Graebner 2007). Het betreft een kwalitatieve

onderzoeksmethodiek die zich bedient van een systematische verzameling van

procedures om dit theoretisch raamwerk inductief te ontwikkelen. De methode is

ook gekend onder de naam „grounded theory‟. Onze benadering verschilt echter wel

enigszins van het originele werk van Glaser en Strauss (1967) aangezien we wel

vertrokken zijn van een algemeen theoretisch idee. Bovendien maken we ook

conceptuele beschrijvingen van de empirische gegevens. Onze gegevens werden dus

gestructureerd om de theoretische bevindingen te doen. We hebben daartoe opnieuw

de gevallenstudies bestudeerd maar nu met de intentie daaruit een testbaar raamwerk

Page 45: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

2. Onderzoeksvragen en onderzoeksmethodologie

25

af te leiden. In tegenstelling tot de vorige fase waar de gevallenstudies als quasi-

experimenten bekeken worden, worden dezelfde gevallenstudies nu gebruikt om

enkele theoretische proposities af te leiden, maar dan gebaseerd op bestaande

theoretische inzichten en fundamenten. We hebben ons hiervoor gebaseerd op het

werk van Schmidt et al. (2001) en hebben hun lijst van risicofactoren van

softwareprojecten gebruikt. Elke risicofactor werd gekoppeld aan een verklarende

theorie uit de tabel 2.1. Vervolgens werd in de gevallenstudiedatabank gezocht naar

empirisch bewijs voor het voorkomen van de risicofactoren. De concluderende fase

heeft aldus een inductief karakter. Het raamwerk is opgebouwd met behulp van de

zes weerhouden theorieën uit tabel 2.1 maar ook met de inzichten uit de bestaande

literatuur over KMO‟s en ICT en aangevuld met de enquête uit fase 1.

De creatie van een theoretisch raamwerk uit empirische observaties ontstaat

grotendeels vanuit een interpretatief standpunt omdat de onderzoeksgegevens

bestaan uit neergeschreven ervaringen van mensen en omdat er ook interactie is

geweest tussen de onderzoeker en het onderzochte.

De vierde fase ten slotte rond het onderzoek af met een enquête waarin één van

de geconstrueerde hypothesen uit fase drie wordt getoetst. Welke hypothese er

precies wordt onderzocht en welke vragen er hierover werden gesteld staat

beschreven in hoofdstuk zes.

2.5 Onderzoeksmethode

De gehanteerde onderzoeksmethode is dus voornamelijk gebaseerd op

gevallenstudies en is geïnspireerd door het werk van ervaren onderzoekers in dit

gebied. In deze paragraaf gaan we wat dieper in op de gehanteerde methodes tijdens

het onderzoek. Eerst behandelen we de positivistische benadering en daarna de

methode gebruikt tijdens het opstellen van het raamwerk. Het lijkt misschien wat

paradoxaal maar veel van de principes die gebruikt worden bij methodes van

positivistisch onderzoek zijn ook geldig en bruikbaar tijdens de inductieve fase.

2.5.1 Positivistisch onderzoek op basis van gevallenstudies

Er zijn vier auteurs die de krijtlijnen voor het positivistische wetenschappelijke

ICT-onderzoek op basis van gevallenstudies hebben uitgezet (Paré, 2004). Het werk

van deze auteurs blijft tot op heden zeer bepalend voor het huidig ICT-onderzoek.

De auteurs zijn: Yin (2003), Benbasat et al. (1987), Eisenhardt (1989) en Lee

(1989). Benbasat en Lee zijn ICT-onderzoekers, Eisenhardt is een economiste en

Yin is een socioloog. In wat volgt geven we een samenvatting van de concepten en

Page 46: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

2. Onderzoeksvragen en onderzoeksmethodologie

26

ideeën van deze onderzoekers, aangevuld met dat van andere onderzoekers en

passen we dit toe op ons onderzoek.

Er zijn verschillende punten die bewaakt moeten worden tijdens het verrichten

van onderzoek op basis van gevallenstudies en die zijn: 1) wat is onze theoretische

vertrekbasis?, 2) hoe kiezen we de gevallen en hoeveel hebben we er nodig?, 3) wat

is onze methode om gegevens te verzamelen?, 4) hoe maken we gecontroleerde

observaties? en 5) hoe maken we veralgemeningen? In wat volgt geven we een

antwoord op elk van de gestelde vragen.

2.5.1.1 Theoretische vertrekbasis

Het gebruik van één of meerdere theorieën is essentieel bij het onderzoek op

basis van gevallenstudies (Yin 2003). We mogen enerzijds ons zoekwerk niet laten

beperken door een a priori vooropgestelde theorie in te brengen en vervolgens

uitsluitend binnen de contouren van deze theorie te werken. Maar anderzijds krijgen

verklaringen ook meer inhoud wanneer ze binnen een theoretisch kader kunnen

gesitueerd worden. Bovendien proberen we verschillende theorieën tegenover elkaar

te plaatsen en het verklarend vermogen van elk te bepalen. Dit is uiteindelijk de

essentie van het positivistisch onderzoek op basis van gevallenstudies.

De keuze van de theorieën die we in dit onderzoek gebruiken is zeker niet

willekeurig gebeurd. Tijdens de literatuurstudie werden er verschillende theorieën

opgemerkt die aangewend werden om ICT fenomenen in organisaties te verklaren.

Een aantal van deze theorieën zoals de principaal-agenttheorie (PAT) worden zeer

frequent gebruikt onder meer bij de studie van de uitbesteding van ICT (Aubert et al.

2005, Dibbern et al. 2004). Van een aantal andere theorieën, zoals de markt van de

„Lemons‟ (LMT), is gebleken dat die wel heel vaak vermeld worden in onderzoeken

maar dat een empirische verificatie meestal uitblijft (Devos et al. 2011). De theorie

van vertrouwen (TT) is dan weer een sterk opkomende theorie, vooral dan in de

context van B2C e-business en sinds een paar jaren in het ICT-onderzoek naar

outsourcing (Lee & Choi 2011). Uit de studie van deze theorieën bleek minstens het

potentieel aanwezig te zijn om een antwoord te bieden op onze vooropgestelde

onderzoeksvragen.

Volgens Saunders et al. (2004) is een theorie een formulering betreffende de

oorzaak-en-gevolgen verbanden tussen twee of meer variabelen, die al dan niet

kunnen getest worden. Volgens Sutton en Staw (1995) gaat een theorie over de

connecties tussen fenomenen, een verhaal over waarom gebeurtenissen, structuren

Page 47: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

2. Onderzoeksvragen en onderzoeksmethodologie

27

en gedachten plaats vinden. Een wetenschappelijke theorie moet zeker volgende

kenmerken hebben: een sterk voorspellend vermogen: de afgeleide predicties

moeten sterk zijn, logisch consistent: de afgeleide predicties mogen niet conflicteren

met elkaar, potentieel weerlegbaar: de theorie moet toelaten dat er testen kunnen op

uitgevoerd worden en uiteraard moet elke test naar weerlegbaarheid tot op heden

getrotseerd zijn geweest (Lee 1989a). Het potentieel weerlegbaar karakter geeft aan

een theorie zijn wetenschappelijk karakter. Dit is de falsifieerbaarheid van een

theorie.

In de literatuur maakt men een onderscheid tussen variantie- en procestheorieën.

Variantietheorieën zullen eerder uitkomstenniveaus voorspellen van gelijktijdig

voorkomende variabelen. Procestheorieën zullen eerder de ontwikkeling van

resultaten verklaren over een verloop van tijd. Bij een variantietheorie wordt de

oorzaak van een gevolg als noodzakelijk en voldoende beschouwd. Bij een proces is

de oorzaak enkel noodzakelijk maar geenszins voldoende opdat een gevolg zich zou

manifesteren. Een variantietheorie gaat dus uit van een invariante relatie tussen

oorzaak en gevolg. Bij een procestheorie is deze relatie niet invariant. Algemeen

gezien kan een noodzakelijke voorwaarde alleen geen basis vormen van een

sluitende theorie. Toch hebben onderzoekers aangetoond dat de onbrekende

„voldoende‟-voorwaarde kan geleverd worden door een procesmatige kennis van een

fenomeen (Markus & Robey, 1988). Een bekend voorbeeld van een procestheorie is

de theorie van diffusie van innovaties van Rogers (2003) en de theorie van

weerstand bij de implementatie van informatiesystemen (Markus, 1983). Bij elk van

deze theorieën wordt er aangenomen dat het gevolg (de adoptie van een innovatie in

het geval van de theorie van diffusie van innovaties en het optreden van weerstand

bij de theorie van weerstand bij implementatie van informatiesystemen) kan

uitblijven, zelfs wanneer er aan de nodige voorwaarde voldaan is. De theorieën van

waaruit we vertrekken zijn procestheorieën (Markus & Robey 1988, Soh & Markus

1995, Langley 1999), met volgende kenmerken:

1) de theorieën geven discrete output,

2) de output kan uitblijven, zelfs als aan de beginvoorwaarden is voldaan,

3) de beginvoorwaarden worden in een logische vorm uitgedrukt met indicators

zoals „nodig‟ en „voldoende‟ en

4) er is niet onmiddellijk een lineair verband tussen afhankelijke en

onafhankelijke variabelen.

Daar komt bij dat de tijdsfactor van cruciaal belang is bij de observaties omdat

het voltrekken van de beginvoorwaarden zich doorheen de loop van een ICT-project

Page 48: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

2. Onderzoeksvragen en onderzoeksmethodologie

28

realiseren. De gebruikte theorieën zijn falsifieerbaar met het potentieel om

deduceerbare, logische en consistente proposities af te leiden en ze hebben allemaal

een minimaal verklarend vermogen (Lee 1989a).

2.5.1.2 Aantal benodigde gevallenstudies en hoe ze te kiezen

Een belangrijk punt bij het onderzoek op basis van meerdere gevallenstudies is

de keuze van de gevallenstudies en het aantal dat daarbij noodzakelijk is. Het is niet

eenvoudig om gevallenstudies te kiezen om een onderzoek te ondersteunen. De

wijze van werken met gevallenstudies en het maken van gevolgtrekkingen wordt

geïllustreerd in figuur 2.4. Gevallenstudies worden daarbij vergeleken met het

uitvoeren van steekproeven (enquêteren) en het uitvoeren van experimenten

(experimenteren).

Niveau 1 gevolgtrekkingen zijn bekend als statistische veralgemeningen en zijn

voor gevallenstudies niet erg relevant. Een statistische veralgemening bestaat uit een

gevolgtrekking vanuit een steekproef over een populatie. Dit is voornamelijk

gebaseerd op kwantitatieve formules uit de statistiek die een redelijke

betrouwbaarheid moeten geven over de gemaakte gevolgtrekking. Deze

betrouwbaarheid zal grotendeels afhankelijk zijn van de grootte van de steekproef en

de variatie binnen de populatie.

Figuur 2.4: Maken van gevolgtrekkingen op twee niveaus (Yin, 2003)

Een dergelijke manier van werken voor het maken van gevolgtrekkingen kan

zeker niet voor gevallenstudies. De gevallen uit een gevallenstudie mogen niet

beschouwd worden als elementen uit een steekproef en mogen ook niet met dit doel

Page 49: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

2. Onderzoeksvragen en onderzoeksmethodologie

29

voor ogen gekozen worden. Gevallenstudies worden dus niet ad random gekozen.

De gevallen worden echter gekozen zoals een laborant zijn experimenten zorgvuldig

kiest (Yin 2003, Lee 1989b).

De gevolgtrekkingen die komen uit gevallenstudies worden daarom analytische

veralgemeningen of niveau 2 gevolgtrekkingen genoemd (Yin, 2003). Een

gevallenstudie wordt hier dus bekeken als een experiment. Meerdere gevallenstudies

zijn te bekijken als meerdere experimenten. De methode om te veralgemenen vanuit

gevallenstudies bestaat erin om een voorafgaandelijk ontwikkelde theorie te

gebruiken als sjabloon waartegen men de observaties uit de gevallen aftoetst. Dit is

weergegeven in figuur 2.3. Uit de theorie worden er proposities afgeleid en in de

gevallen worden er observaties gemaakt. De observaties worden vervolgens getoetst

aan de proposities. Wanneer de observaties uit twee of meerdere gevallen de

proposities uit eenzelfde theorie ondersteunen dan spreekt men van replicatie.

Produceren alle gevallen dezelfde resultaten dan spreken we van de letterlijke

replicatie. Produceren niet alle gevallen dezelfde resultaten, maar wel tegengestelde

resultaten, die echter voorspeld werden, dan spreekt men van een theoretische

replicatie.

Door gebruik te maken van meerdere gevallen stelt zich dus de mogelijk van de

replicatie, wat bij een enkelvoudige gevallenstudie dus niet mogelijk is. De gevallen

moeten zorgvuldig gekozen worden om a) dezelfde resultaten te produceren voor

een letterlijke replicatie of b) contrasterende resultaten te produceren voor een

theoretische replicatie maar om voorspelbare redenen. De logica achter elke

replicatie is dezelfde als deze voor experimenten. Men doet ook geen oneindig

aantal experimenten om iets aan te tonen. Het opzetten van de verschillende

gevallenstudies binnen het onderzoek is dus te vergelijken met het opzetten van

meerdere experimenten.

Bij de replicatie is het belangrijk dat er een theoretisch raamwerk wordt

opgebouwd. Het raamwerk moet de voorwaarden bevatten onder de welke een

bepaald fenomeen wordt vastgesteld (de letterlijke replicatie) of juist niet wordt

vastgesteld (de theoretische replicatie). Dit raamwerk wordt de basis waarmee de

veralgemening wordt gedaan naar nieuwe gevallen. De replicatie behelst de

productie van dezelfde resultaten onder de vorm van conclusies.

Het is ook mogelijk en zelfs helemaal niet uitzonderlijk om een onderzoek te

doen op basis van slechts één gevallenstudie en dus zonder replicatie (Markus 1983).

We hebben echter gekozen voor een meervoudige gevallenstudie op basis van feit

Page 50: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

2. Onderzoeksvragen en onderzoeksmethodologie

30

dat we een theoretische replicatie nastreefden. Deze keuze is gebaseerd op het

potentieel aan beschikbare gevallen. We beschikten voor ons onderzoek over heel

wat gevallen waarin zich een ICT-mislukking had voorgedaan. Deze gevallen zijn

ICT geschillen die voor een rechtbank werden beslecht en waarvoor een

deskundigenonderzoek werd bevolen. Het zijn dus retrospectieve gevallen. Uit deze

beschikbare gevallen hebben we een oordeelkundige keuze gemaakt op basis van

voormelde doelstellingen. Een aantal (gekende) gevallen voorop stellen vooraleer

het onderzoek een aanvang neemt is zeker niet ongewoon (Paré, 2004). De vraag

blijft natuurlijk hoeveel gevallen er minimaal nodig zijn. Uit het vorige kan

geconcludeerd worden dat dit er minstens twee moeten zijn. Volgens Yin (2003)

worden toch best twee tot vier gevallen genomen om enkel letterlijke replicaties te

kunnen maken en zes gevallen om een theoretische replicatie te maken. Volgens Lee

(1989) zijn vier gevallen voldoende voor een theoretische replicatie. We hebben

uiteindelijk acht gevallen geselecteerd voor ons onderzoek. De gebruikte

gevallenstudies worden kort beschreven in de bijlage A.

2.5.1.3 Methode voor het verzamelen van de gegevens

De methode voor het verzamelen van de gegevens uit gevallen moet zo zijn

ontworpen dat de kans op fouten geminimaliseerd wordt. Bovendien moet de

methode door een andere onderzoeker kunnen herhaald worden en daarbij leiden tot

dezelfde resultaten. Normaal wordt er bij een gevallenstudie daarvoor een

gevallenstudieprotocol opgesteld (Yin, 2003; Paré, 2004). Gelet op het specifieke

karakter van de gevallen in ons onderzoek, rechtbankdossiers, had de verzameling

van de gegevens al plaats gevonden en had het opstellen van een

gevallenstudieprotocol hier dus geen zin meer. Toch is de procedure die moeten

gevolgd worden bij het opstellen van een deskundigenonderzoek zeer strikt en

transparant. We beschrijven hier kort hoe deze procedure in zijn werk gaat.

De procedure van het voeren van een burgerlijk deskundig onderzoek staat

beschreven in het Belgisch Gerechtelijk Wetboek (Lysens & Naudts 2010). Deze

procedure is in 2007 grondig gewijzigd geweest, maar alle gevallen die in dit

onderzoek worden gebruikt, zijn gebaseerd op de methode van voor 2007. Het

basisprincipe bij een door de rechtbank bevolen deskundig onderzoek, is het

tegensprekelijke karakter van de procedure. Elke partij, eiseres of verweerster, moet

kennis kunnen nemen van alle onderzoeksdaden en van alle documenten (stukken

genoemd in rechtszaken) die in het onderzoek worden ingebracht. De deskundige

die het onderzoek voert mag daarbij geen enkel familiale, kameraadschappelijke of

eender welke andere band hebben met één van de partijen. Alle stukken worden

Page 51: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

2. Onderzoeksvragen en onderzoeksmethodologie

31

door de deskundige verzameld en genummerd. Er zijn dus twee soorten stukken:

deze afkomstig van eiser en deze afkomstig van verweerder. De ingebrachte

documenten bestaan uit: overeenkomsten, offertes, voorstellen, briefwisseling tussen

partijen, technische documenten, facturen, creditnota‟s edm. Daarnaast is er het

vonnis van de rechtbank met de opdracht van de deskundige. De opdracht aan de

deskundige bestaat uit vragen die moeten beantwoord worden. Het eindresultaat van

een deskundig onderzoek is een schriftelijk verslag (vooraf gegaan door een

voorverslag) waarin een inventaris is opgemaakt van alle ingebrachte stukken en de

antwoorden op de door de rechtbank gestelde vragen. Het deskundig onderzoek zelf

bestaat uit vaststellingen die gemaakt worden op de plaats waar het

informatiesysteem zich bevindt. Steeds zijn alle partijen daarbij aanwezig. Tijdens

de vaststellingen maken de partijen hun opmerkingen en punten over aan de

deskundige en beantwoorden ze de vragen van deze laatste. Van elke gesprek wordt

er een schriftelijk verslag gemaakt. Dit is volgens de wetgeving niet verplicht maar

wel sterk aanbevolen. Bovendien zijn er vormvereisten opgemaakt voor deze

verslagen die worden aanbevolen aan deskundigen (De Buyst et al. 2004). Voor elk

van de geselecteerde gevallen in dit onderzoek zijn er schriftelijke verslagen

opgemaakt van de bijeenkomsten van partijen met deskundige, volgens de

voormelde vormvereisten. De volledige deskundigendossiers van alle gevallen die

gebruikt zijn in ons onderzoek zijn beschikbaar voor derden. De gevallen werden

geanonimiseerd.

Wanneer we voormelde procedure vergelijken met deze die aangewezen wordt

bij het wetenschappelijk onderzoek op basis van gevallenstudies dan kunnen we

concluderen dat er drie bronnen worden aangesproken voor de bewijsgaring (Yin,

2003). Dit zijn: 1) documenten, 2) interviews en 3) directe observaties of

vaststellingen als deelnemer. De documenten werden aangeleverd vanuit twee

bronnen: eiseres en verweerster (zie figuur 2.5). Vele van deze documenten uit de

twee bronnen waren dezelfde maar werden als te onderscheiden bewijsstukken

voorgelegd in het deskundig onderzoek. De interviews zijn de gesprekken tussen de

deskundige en de partijen. Elke partij heeft daarbij (meestal) een technische en een

juridische woordvoerder. De gespreken verlopen grotendeels in vraagvorm, waarbij

de deskundige vragen stelt aan beide soorten woordvoerders. Een uitzondering

hierop is de allereerste bijeenkomst van de partijen met de deskundige waarbij de

partijen de gelegenheid krijgen hun verhaal mondeling over te maken aan de

deskundige. Alle interviews werden opgenomen en vervolgens uitgeschreven en

voorgelegd ter correctie aan alle partijen voor het bekomen van opmerkingen en

verbeteringen.

Page 52: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

2. Onderzoeksvragen en onderzoeksmethodologie

32

Figuur 2.5: Triangulatie van de gegevensbronnen

De directe observaties of vaststellingen als deelnemer zijn de vaststellingen van

de deskundige. Van elk geval die in het onderzoek wordt gebruikt is er een directe

participatie geweest van de auteur.

Een gevallenstudie vereist het gebruik van meervoudige gegevensbronnen wat

gegevenstriangulatie wordt genoemd. We menen aan deze vereiste te hebben

voldaan in ons onderzoek.

Een opmerking moet gemaakt worden voor de gevallen Rockit, Stones en

Boxcars. Deze gevallen hebben uiteindelijk niet geleid tot een ICT-mislukking.

Toch werd de procedure in elk van deze gevallen gevolgd alsof dit een ICT-

mislukking zou worden. Er werd dus een juridisch dossier samengesteld en in elk

van de gevallen was er ook al documentatie van de tegenpartij (de ISV) beschikbaar.

De directe observatie en vaststelling als participant van het onderzoek was hier niet

in functie van gerechtsdeskundige maar als onafhankelijk raadgever ingehuurd

telkens door de principaal. In elk van deze gevallen zijn er meerdere bezoeken

geweest en werden er ook interviews afgenomen met alle betrokkenen. Ook hiervan

zijn notulen beschikbaar voor derden. Voor het geval Stones hebben de observaties

plaats gevonden gedurende een periode van drie jaar (van 2000 tot 2002). Voor het

geval Boxcars is dit gebeurd tijdens de periode 2002 tot 2003 en voor het geval

Rockit tijdens de periode 2002 tot 2004. Voor elk van deze drie gevallen werd een

Page 53: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

2. Onderzoeksvragen en onderzoeksmethodologie

33

volledig verhaal (narrative) opgesteld die het gehele traject van het ICT-project

beschrijft. In bijlage A zijn voor alle gevallen een korte beschrijving op genomen.

Voor het geval Stones hebben we ter illustratie het volledige verhaal opgenomen.

2.5.1.4 Maken van controleerbare observaties

Om gecontroleerde observaties te kunnen maken stelt Yin (2003) drie principes

voorop: 1) gebruik maken van meerdere bronnen van bewijs, 2) het aanleggen van

een gevallenstudiedatabank en 3) het opmaken van een „Chain of Evidence‟ (CoE).

In de vorige paragraaf hebben we besproken hoe we zijn omgegaan met de eerste

twee principes. Voor het opmaken van een CoE uit een grote hoeveelheid gegevens

was het noodzakelijk dat de gegevens op de één of andere manier gecodeerd werden.

Er zijn verschillende manieren in gebruik om de gegevens te coderen (Paré, 2004).

Wij hebben gebruik gemaakt van een methode waarbij er eerst voor elk geval een

korte situatieschets (narrative) en een bijhorende steekkaart werd opgemaakt. De

gevallen werden daarbij door een aantal personen nagelezen en geverifieerd.

Vervolgens hebben we een softwaretoepassing ontwikkeld op basis van een

relationeel databankmodel waarmee zowel de codering van de gegevens uit de

gevallen kon worden uitgevoerd als de links tussen de gegevens. Deze toepassing

werd opgesteld in MS Access.

2.5.1.5 Veralgemenen bij gevallenstudies

Een veralgemening betekent dat een aangewende theorie in het onderzoek geldig

kan aangewend worden voor de verklaring van de ontdekte resultaten in een breder

(algemener) perspectief. De vastgestelde resultaten moeten kunnen veralgemeend

worden. Veralgemenen is in elk onderzoek van belang maar kan bij een

gevallenstudie zeker niet statistisch zijn. We kunnen zelfs uit een meervoudige

gevallenstudie geen statistische veralgemening doen naar een grotere populatie. De

veralgemening die hier gedaan wordt is de analytische of theoretische

veralgemening (Yin, 2003) of een veralgemening van gevallenstudie naar de theorie

(Lee & Baskerville, 2003).

Het is belangrijk om even stil te staan bij het begrip veralgemening. Het brengt

ons terug naar de initiële opzet van het onderzoek. Wat willen we uiteindelijk

onderzoeken en wat willen we verklaren? Het antwoord hierop is het volgende. We

beschikken over secundaire gegevens over mislukte ICT-projecten bij KMO‟s. We

willen door onderzoek van deze gevallenstudies nagaan of er zich een bepaald

patroon afspeelt dat theoretisch kan verklaard worden. Het patroon moet zowel terug

Page 54: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

2. Onderzoeksvragen en onderzoeksmethodologie

34

te vinden zijn in de gevallen als in de theorieën. De theorieën die er bij gehaald

worden werden al empirisch getest maar in een andere testomgeving dan de te

onderzoeken gevallenstudies. In die zin wordt dus de theorie veralgemeend. De

theoretische veralgemening in ons onderzoek vanuit de empirische vaststellingen

heeft dus geen waarde buiten de onderzochte gevallen. Toch is de veralgemening

vanuit details naar theorie belangrijk om duidelijkheid te verschaffen nopens de

verklarende en voorspellende kracht van de aangewende theorieën.

Om een theoretische veralgemening duidelijk te positioneren tegenover de

statistische veralgemening gebruiken we het raamwerk van Lee & Baskerville

(2003). In eerste instantie maken we een onderscheid tussen empirische en

theoretische vaststellingen. De empirische vaststellingen zijn de beschrijvingen van

de gevallen. De theoretische vaststellingen zijn de gededuceerde theoretische

proposities. Een tweede belangrijk onderscheid met de statistische veralgemening is

de richting ervan. Er wordt steeds veralgemeend vanuit een bepaalde vaststelling

(empirisch of theoretisch) naar een andere vaststelling (empirisch of theoretisch).

Veralgemenen is strikt genomen dus overstappen van het specifieke naar iets

algemener. Er zijn nu vier mogelijkheden: 1) van theorie naar (andere) theorie, 2)

van theorie naar empirie, 3) van empirie naar theorie en 4) van empirie naar (andere)

empirie. De mogelijkheden worden voorgesteld in tabel 2.2.

Tabel 2.2: Veralgemeningraamwerk van Lee & Baskerville (2003)

Veralgemenen Empirische

vaststellingen

Theoretische

vaststellingen

Empirische

vaststellingen

Gegevens naar

beschrijving (type EE) Beschrijving naar

theorie (type ET)

Theoretische

vaststellingen

Theorie naar

beschrijving (type TE)

Concept naar theorie

(type TT)

Het type van veralgemening in ons onderzoek is het type ET: van empirische

vaststellingen naar theoretische vaststellingen of van een beschrijving naar een

theorie. Dit komt overeen met de analytische veralgemeningen of veralgemeningen

naar een theorie. In het geval van een gevallenstudie is een type ET veralgemening

enkel geldig binnen de grenzen van de onderzochte gevallenstudie.

We wensen nog wat door te gaan op de theoretische veralgemening. Er zijn

verschillende perspectieven van waaruit er naar een theorie kan gekeken worden

(Gregor, 2006). Zo moet een theorie in zich de kracht hebben om te kunnen

abstraheren en veralgemenen. Een reeks van feiten en gegevens vormt op zich

Page 55: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

2. Onderzoeksvragen en onderzoeksmethodologie

35

immers geen theorie (Sutton & Staw, 1995). Toch zullen de gegevens vaak het

fundament van een theorie in zich dragen. Er is geen consensus tot welke graad de

veralgemening vereist is voor een theorie. Er kan nooit uit een eindig aantal

observaties een algemene universele logische conclusie getrokken worden.

Een ander perspectief om naar een theorie te kijken is het verklarende en

voorspellend vermogen ervan te bepalen (Gregor, 2006). Verklaren is nauw

gekoppeld aan het menselijk begrijpen. Verklaren is een subjectieve toestand van

begrijpen bij een individu. Er zijn twee benaderingen om het begrip „verklaren‟ te

verklaren. In een eerste en meest traditionele benadering wordt een fenomeen

verklaard door te wijzen naar een algemene wet die het optreden van het fenomeen

beheert (bv. een appel valt op de grond; de zwaartekracht van Newton geeft de

verklaring). De eerste benadering houdt sterk stand en velen vinden dat een theorie

slechts relevant is wanneer er verbanden kunnen gevonden als gevolg van een relatie

(een wetmatigheid), eerder dan een oorzaakgevolg. In een tweede benadering bekijkt

men het verklaren veeleer als een communicatief proces. Hier worden

oorzakelijkheden niet meer als zijnde louter afhankelijk van een algemene wet of

een statistische associatie bekeken, maar verwijst men naar andere causale

mechanismen zoals teleologische causaliteit, zoals ook de evolutietheorie van

Darwin. De tweede benadering lijkt belangrijker te zijn voor ICT theorieën dan de

eerste (Gregor, 2006).

Voorspellen is te onderscheiden van verklaren. Voorspellingen laten toe dat een

theorie getest wordt of dat de theorie gebruikt wordt als een gids wanneer er

overgegaan wordt tot de praktijk. Voorspellen gaat samen met het testen van de

theorie. Voorbeeld: Wanneer we geen systeemtest uitvoeren zal het systeem falen

(propositie). We kunnen deze propositie testen in de praktijk door een experiment uit

te voeren. Maar we kunnen ook, wanneer we de (voorspellende) theorie aannemen

waaruit we deze propositie gededuceerd hebben, een procedure opstellen waarbij in

een project alle systemen aan een systeemtest worden onderworpen.

Theorieën kunnen soms enkel voorspellend zijn of enkel verklarend of beide.

Voorbeeld: Een ICT gevallenstudie kan een goede verklaring geven voor een

fenomeen zoals: een gebrek aan betrokkenheid van gebruikers leidt tot

gebruikersontevredenheid (d.i. de theorie). Het is echter zeer moeilijk om vanuit

dezelfde theorie nauwkeurig te voorspellen wat de graad van

gebruikersontevredenheid is, zelfs over meerdere gevallen van

systeemimplementaties. Een ander voorbeeld: de PAT geeft een verklaring voor het

ontstaan van morele risico‟s (moral hazard). De PAT kan echter niet voorspellen of

Page 56: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

2. Onderzoeksvragen en onderzoeksmethodologie

36

morele risico‟s ook zullen optreden. Men spreekt in die zin respectievelijk van de

precisieparadox en de krachtparadox. Door bestaande theorieën te toetsen in

empirische situaties zoals in onderhavig onderzoek, verkrijgen we dat de theorieën

een sterkere voorspellende en verklarende kracht krijgen.

2.5.2 Gebruik van gevallenstudies voor theorieopbouw

De methodiek die we gebruiken is het opbouwen theoretische proposities vanuit

gevallenstudies (Eisenhardt 1989, Eisenhardt 1991, Eisenhardt & Graebner 2007).

Dit is een kwalitatieve onderzoeksmethode om inductief een theoretisch raamwerk

af te leiden. Onze manier van werken wijkt af van het originele werk van Glaser &

Strauss (1967) omdat we wel een theoretisch beginpunt aannemen. We vertrekken

dus met een bepaald idee hoe we conceptuele beschrijvingen willen maken van de

empirische bevindingen in de gevallenstudies. Meer zelfs, onze gegevens werden

zodanig gestructureerd dat de theoretische bevindingen beter zouden kunnen

afgeleid worden. We hebben ditmaal vijf gevallenstudies gebruikt van KMO’s

waarin zich een ICT-mislukking voordeed. In elke studie was er een rechtszaak

aangespannen en was er sprake van een beëindigingfout (Sauer 1993).

Het raamwerk is opgebouwd met het perspectief van de vorige beschreven

theorieën voor ogen gecombineerd met de bestaande literatuur over KMO’s en ICT.

De gevallenstudies zijn beschreven in bijlage A. Om de gegevens te kunnen

structureren en om op een systematische wijze te kunnen induceren, hebben we de

lijst van risicofactoren voor softwareprojecten Schmidt et al. (2001) gebruikt. Deze

lijst van risicofactoren is zeer volledig en bovendien meerdere keren gecheckt door

verschillende onderzoeken in een internationale context (Schmidt et al. 2001). We

hebben enkel deze risicofactoren gebruikt die relevant waren in een KMO-omgeving

en in een situatie van uitbesteding. We hebben de risicofactoren eigen aan de

principaalagent constructie eraan toegevoegd. In totaal zijn er 35 risicofactoren die

in beschouwing worden genomen. De lijst met risicofactoren zijn voorgesteld in

tabel 2.3.

Elke risicofactor werd gekoppeld aan één van vooropgestelde theorieën of aan

een propositie uit de bestaande literatuur en vervolgens verbonden met één of

meerdere variabelen uit het raamwerk. Deze koppeling in te zien in de figuur 2.6.

Voor elke variabele uit het raamwerk zijn de relevante risicofactoren verbonden. De

verwijzing is gebeurd via de nummers van de risicofactoren uit tabel 2.3.

Page 57: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

2. Onderzoeksvragen en onderzoeksmethodologie

37

Tabel 2.3: Lijst met risicofactoren

NR Risicofactor

1 Resultaatsverbintenis

2 Te laag budget

3 Te optimistische deadlines (kunstmatige gesteld)

4 Onduidelijke objectieven

5 Weinig gestructureerde controles

6 Geen controle objectieven

7 Positieve omkadering van het projectvoorstel

8 Geen grondige doorlichting van het project (due diligence)

9 Introductie van nieuwe technologie

10 Verlies van vertrouwen in principaal door agent

11 Principaal heeft private informatie

12 Verborgen acties van de principaal

13 Scope creep (uitdeinen van de doelstellingen)

14 Gebrek aan project management competenties

15 Niet kunnen voldoen aan de verwachtingen van de eindgebruiker

16 Agent heeft private informatie

17 Verborgen acties van de agent

18 Gebrek aan een effectieve ontwikkelingsmethodologie

19 Gebrek aan voldoende kwalificaties van de projectmedewerkers

20 Meerdere relaties te managen met stakeholders

21 Gebrek aan controle over de consultants, verkopers en onderaannemers

22 Instabiliteit van de technische infrastructuur

23 Mismatch tussen de bestaande organisatiecultuur en de noodzakelijke

wijzigingen voor het nieuwe informatiesysteem

24 Gebrek aan medewerking van de gebruikers

25 Gebrek aan voldoende ervaring van de gebruikers

26 Slecht risicomanagement

27 Veranderen van de objectieven en het blikveld

28 Slechte schattingen (tijd en kost) voor veranderingen

29 Gebrek aan „people skills‟ bij de projectleiding

30 Onvoldoende beschikbaar personeel

31 Verloop van personeel

32 Niet kunnen voldoen aan de afhankelijkheden van externen

33 Meerdere constructeurs/leverancier betrokken in project

34 Geen of inadequate planning

35 Principaal verliest vertrouwen in agent

Vervolgens hebben we uit de gevallen de impactfactoren gehaald. M.a.w. we hebben

nagegaan wat er precies is gebeurd tijdens de uitvoering van het project en dit

gekoppeld als mogelijks gevolg van elk van de a priori vooropgestelde

risicofactoren dat een impact had (of kon hebben) op het te bereiken resultaat.

Page 58: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

2. Onderzoeksvragen en onderzoeksmethodologie

38

Figuur 2.6: De koppeling van de variabelen met de risicofactoren

De impactfactoren zijn empirisch vast te stellen. De samenvatting van deze

vaststellingen zijn weergegeven in de tabel 2.4. Voor elk geval werden de gevonden

impactfactoren gekoppeld aan een risicofactor. De tabel dient als volgt te worden

gelezen: een J betekent dat er bewijs (impactfactoren) werd gevonden in het

onderzochte geval voor de risicofactor, een N betekent dat er geen bewijs werd

gevonden en een O betekent dat er onvoldoende bewijs werd gevonden.

Het opbouwen van het raamwerk gaat via een interpretatieve benadering. We

hebben ons gebaseerd op onze management- en projectervaring om de

impactfactoren te identificeren voor elk geval en die te koppelen aan één of

meerdere risicofactor(en). Toch werd er steeds gezorgd om een causaliteit in het

leggen van de verbanden. Dit is een positivistische aanpak. De gehele methodiek is

nog eens schematisch voorgesteld in figuur 2.7.

Page 59: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

2. Onderzoeksvragen en onderzoeksmethodologie

39

Tabel 2.4: Koppeling van empirische impactfactoren met risicofactoren

Risicofactor Mach Woody Foam Dybo Bupo

1 J J J J J

2 N J J J N

3 J N N J J

4 J N N N J

5 N N N N J

6 J N N O N

7 J J J O O

8 J N J N N

9 J J J J J

10 N J N J N

11 J N J N N

12 J N N N N

13 J J N O N

14 N J J O J

15 J J J J J

16 J J J J J

17 J J J J J

18 N J J O N

19 J J J J J

20 N O N N N

21 N O N N N

22 J N J N J

23 N N J N N

24 J J N J J

25 J O N J J

26 N N N N N

27 N N J O J

28 J J J J J

29 J J J O O

30 N J J N J

31 N J O O J

32 N N N N N

33 J N N N N

34 J J N N N

35 J J J J J

Page 60: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

2. Onderzoeksvragen en onderzoeksmethodologie

40

Figuur 2.7: Schematische voorstelling van een theorieopbouw uit gevallenstudies

Page 61: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

41

3 Literatuuronderzoek

“...carefully to cover „all‟ the literature before commencing research increases

the probability of brutally destroying one‟s potentialities as a theorist.”

(Barney Glaser & Anselm Strauss)

3.1 Doelstelling

ET literatuuronderzoek is gestart met een literatuuranalyse aangevuld met een

bibliotheekstudie. De literatuuranalyse evalueert en analyseert onderzoek uit

het verleden en maakt een wetenschappelijke meta-analyse van de gecumuleerde

kennis. De bibliotheekstudie daarentegen behelst de synthese en samenvatting van

het bestaande ICT-onderzoek met betrekking tot KMO‟s en formuleert een aantal

conclusies.

De doelstelling van de literatuuranalyse is uiteindelijk te weten te komen wat de

academische gemeenschap aan wetenschappelijke kennis heeft verzameld over

KMO‟s en ICT. Daarnaast willen we vernemen welke lacunes er zijn en waar

bijkomend onderzoek relevant kan zijn. Ook willen we te weten komen waar we

precies ons onderzoek kunnen plaatsen. De oefening is de moeite waard, niet enkel

als verplicht onderdeel van elk academisch onderzoek, maar ook omdat het

onderzoekthema vrij moeilijk af te bakenen is. Vele onderzoekers erkennen dat

KMO‟s een aparte groep vormen die andere kenmerken vertonen dan grote

bedrijven, maar weinigen slagen er in deze groep duidelijk te definiëren. Volgens

H

Page 62: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

3. Literatuuronderzoek

42

Street en Meiser (2004) is het definiëren van een KMO een controversieel

onderwerp. Nog minder slaagt men er in om duidelijk te specificeren waarin KMO‟s

zich precies onderscheiden van grote organisaties (GO) met betrekking tot ICT.

Daar komt nog bovenop dat een aantal onderzoekers de mening toegedaan zijn dat

KMO‟s geen eenheid van analyse vormen en zich dus niet wezenlijk onderscheiden

van grote organisaties. Deze houding hebben we meerdere keren ervaren bij het

uiteenzetten van ons werk op diverse conferenties en uit recensies van artikelen

aangeboden ter publicatie. Uiteraard kan deze stelling enkel maar bestaan omdat de

literatuur nog altijd geen duidelijk uitsluitsel kan geven. De literatuur over KMO‟s

en ICT kan dan ook in twee groepen verdeeld worden. Een eerste groep bestaat uit

werk van onderzoekers die een KMO vooropstellen als eenheid van analyse. Ze gaan

dus a priori uit van de veronderstelling dat KMO‟s een aparte groep vormen. De

tweede groep stelt zich neutraler op en neemt de organisatiegrootte als

onafhankelijke variabele op in hun onderzoek. Het lijkt erop dat beide

onderzoeksstromingen elkaar vinden, waarbij de tweede groep impliciet (en vaak

ook expliciet) bewijs levert voor de validiteit van de hypothese uit de eerste groep.

Toch kunnen we niet zomaar besluiten dat organisatiegrootte in alles een

onderscheidende factor is. Daarvoor zijn het aantal te onderzoeken ICT fenomenen

te omvangrijk en te complex van aard. Bovendien is de organisatiegrootte als

parameter te beperkt in haar vermogen om te karakteriseren. Er zijn daarenboven

nog heel wat parameters die een KMO kunnen typeren.

Wij behoren tot de groep van de „believers‟. We zijn in ons onderzoek duidelijk

uitgegaan van de KMO als eenheid van analyse. Verder in dit hoofdstuk geven we

een aantal beschouwingen over het onderzoek en de resultaten van de tweede groep

van onderzoekers (de „non-believers‟). De vragen die wij ons gesteld bij de aanvang

van dit literatuuronderzoek waren:

- Hoe wordt de groep van KMO‟s in de literatuur gedefinieerd en afgebakend?

- Hoe en op welke manier zijn KMO‟s verschillend van grote bedrijven op

gebied van ICT?

- Welke relevante kennis heeft men al verworven op gebied van KMO‟s en ICT?

- Welke relevante kennis kan men nog verwerven betreffende KMO‟s en ICT?

3.2 Aanpak

Voor het literatuuronderzoek hebben we een meta-analyse uitgevoerd op de

conclusies uit 251 artikelen over KMO‟s en ICT gepubliceerd tussen 1979 en 2008

in tijdschriften met classificatie A1 en dus voorkomend in de Web of Science (WoS)

Page 63: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

3. Literatuuronderzoek

43

databank van Thompson Scientific. Een eerste poging om de WoS databank te

ondervragen met een algemene zoekopdracht met de sleutelwoorden: SME, SMEs,

Small business, Small businesses, Small firm en Small firms, resulteerde in 10.113

publicaties. Hiervan waren er 4.006 publicaties waarvan minstens één van

voormelde sleutelwoorden in de titel voorkwam. Deze groep verder verfijnen op

basis van onderzoeksonderwerpen („Subject Area‟ in de WoS) binnen het ICT-

onderzoek leidde weliswaar tot een kleinere groep van 2.405 publicaties maar is nog

steeds veel te omvangrijk om daarop een meta-analyse uit te voeren. In de tabel 3.1

hebben we de verdeling van de 2.405 artikelen per onderzoeksdomein voorgesteld.

De aantallen die vermeld worden in tabel 3.1. zijn niet mutueel exclusief: vele

publicaties worden meervoudig meegeteld gezien ze vaak ook een meervoudig

onderzoeksdomein beslaan (voorbeeld: management en computerwetenschappen).

De verschillende onderzoeksdomeinen illustreren de grote verscheidenheid waarin

publicaties over ICT-onderzoek terechtkomen.

Tabel 3.1: WoS studies over KMO‟s volgens onderzoeksdomein

Onderzoeksonderwerp (Subject Area) Aantal

Management 1329

Business 1002

Economics 690

Operational Research Manangement Science 504

Computer Science Information Systems 339

Information Science Library Science 178

Computer Science Interdisciplinary Applications 134

Computer Science Theory Methods 91

Computer Science Software Engineering 56

Computer Science Artificial Intelligence 55

Telecommunications 51

Computer Science Hardware Architecture 33

Computer Science Cybernetics 4

Het blijkt dus niet eenvoudig te zijn om de volledige stroom van

wetenschappelijke literatuur over KMO‟s en ICT te omvatten. Zoals werd

aangetoond is een directe opzoeking in een wetenschappelijke databank amper

haalbaar omdat de KMO als eenheid van analyse verspreid zit over een te groot

aantal onderzoeksdomeinen, academische disciplines en tijdschriften. KMO‟s zijn

nu eenmaal een interessant onderzoeksonderwerp dat door vele onderzoekers wordt

behandeld, meestal vanuit hun eigen discipline. De onderzoeksperspectieven komen

zowel uit het organisatorische (besluitvorming en beslissingen, evaluatie, strategie,

Page 64: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

3. Literatuuronderzoek

44

SCM, marketing,…) als uit het technologische domein (EUC, EDI, ERP, CRM,

software ontwikkeling,…). Een aantal onderzoekers richt zich in eerste instantie niet

specifiek tot KMO‟s maar gebruikt wel onderzoeksgegevens die eenzijdig uit

KMO‟s komen. Deze publicaties zijn niet uit een databank te halen met de klassieke

zoekcriteria.

Er bestaan bovendien maar een heel beperkt aantal meta-analyses over ICT-

onderzoek in KMO‟s. Chen en Williams (1993) brachten een beperkt overzicht van

informatisering in KMO‟s maar dat was gebaseerd op de impact van de

microcomputer op KMO‟s en kan beschouwd worden als gedateerd onderzoek. De

meest bruikbare studie is wellicht deze van Premkumar (2003) over het onderzoek

van ICT implementaties in KMO‟s. Premkumar concludeert voor de bestaande

studies in KMO‟s: „[..]widely divergent and not comprehensive enough to create a

cumulative research tradition‟. De auteur merkt ook op dat er een gebrek is aan

ontwikkeling en validatie van theoretische verklaringen specifiek voor KMO‟s. Zijn

analyse is echter beperkt tot het onderzoek van veertien artikelen gepubliceerd in

toonaangevende wetenschappelijke ICT tijdschriften.

Om het onderzoeksmateriaal te bekomen hebben we ten slotte een andere

methode gebruikt en ons gebaseerd op het voorstel van Webster en Watson (2002)

om een startpunt te nemen bij een vaak geciteerd artikel. Gelet op de vele citaties

naar het werk van Premkumar (2003) hebben we ons startpunt daar gelegd en

vervolgens onze weg chronologisch naar het verleden en het heden opgebouwd op

basis van mutueel citerende werken. Dit leidde tot een totaal van 251 artikelen die

als het ware een geheel vormen. We noemen dit verder de relevante

literatuurverzameling (RLV). We hebben ons voor de RLV wel beperkt tot

gerefereerde artikelen die verschenen zijn in de WoS. Alle andere publicaties zoals:

ongepubliceerd werk, artikelen van wetenschappelijke conferenties,

boekbeoordelingen en consultant- en overheidsrapporten werden niet opgenomen.

We hebben ons dus beperkt tot strikt academische literatuur gepubliceerd in

toonaangevende tijdschriften. We zijn er ons van bewust dat we met deze methode

wellicht een aantal artikelen zullen gemist hebben. Bovendien staat het onderzoek

niet stil en komen er steeds artikelen bij. Toch denken we dat de RLV een

inhoudelijke en thematische eenheid vormt en bovendien relevant is omdat alle

concepten die worden aangesneden in de literatuur over onze doelgroep erin vervat

zitten. De RLV is ook voldoende groot opdat daar een statistisch onderzoek kan op

worden uitgevoerd. Dit onderzoek behoorde echter niet tot de doelstellingen van

onderhavig werk. De volledige lijst van de RLV is opgenomen in bijlage B.

Page 65: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

3. Literatuuronderzoek

45

3.3 Literatuuranalyse van het ICT-onderzoek in KMO’s

Het ICT-onderzoek in KMO‟s werd geïnitieerd door het werk van Ein-dor en Segev

(1978) waarin op basis van de bestaande zakelijke literatuur de stelling wordt

geponeerd dat ICT succes en organisatorische context gerelateerd zijn en dat de

organisatiegrootte positief gerelateerd is aan ICT succes. Het eerste empirische

bewijs voor deze stelling wordt geleverd door Delone (1981). Op basis van een

enquête bij 74 KMO‟s uit de productiesector in de VS concludeert Delone dat

KMO‟s afhankelijk zijn van externe hulp voor ICT en dat ze bovendien heel wat

minder besteden aan ICT dan grote bedrijven (DeLone 1981). Ondanks deze

bevindingen vertoont deze studie ernstige beperkingen: de KMO‟s werden

geselecteerd uit een grote groep van bedrijven met sterk uiteenlopende grootte. De

gemiddelde grootte van de bedrijven uit de steekproef was 305 werknemers; het

kleinste bedrijf had 10 werknemers en het grootste had er 3000. Een dergelijke brede

steekproef vertoont ons inziens te veel variëteit, waardoor er te weinig diepgang bij

de verklaring van de geobserveerde fenomenen kan ontstaan. Desondanks is de

initiële stelling van Ein-Dor en Segev (1978) een blijvend uitgangspunt gebleven

voor de meest geciteerde studies over KMO en ICT (de Guinea et al. 2005, Caldeira

& Ward 2002, Thong 2001, Yap & Thong 1997, Thong & Yap 1995, Gable 1991,

Alpar & Reeves 1990, Delone 1988).

3.3.1 Onderzoeksmethodiek

Om de RLV stelselmatig en gestructureerd te onderzoeken kunnen we het

perspectief van ICT succes innemen. Er moet dan eerst wat dieper ingegaan worden

op dit nogal opaak begrip. Ein-Dor en Segev (1978) argumenteerden dat

winstgevendheid, ondersteuning met toepassingen voor essentiële bedrijfsfuncties,

kwaliteit van beslissingen en gebruikerstevredenheid, vaak gebruikte criteria zijn om

het succes van een informatiesysteem te bepalen. Deze auteurs hebben echter geen

eenduidige noch operationele definitie van ICT succes gegeven en de meeste

onderzoekers gaan er ook vanuit dat dit niet zo gemakkelijk is. Toch spitst het

vroege ICT-onderzoek in KMO‟s zich heel sterk op ICT succes waarbij vooral de

nadruk ligt op het gebruik van het informatiesysteem (Raymond 1985, Magal &

Lewis 1995, Igbaria et al. 1998, DeLone 1981, Kagan et al. 1990, Nickell & Seado

1986). Desondanks de uitgebreide literatuur over het thema ICT succes is er tot op

vandaag amper consensus over de juiste criteria om ICT succes te meten (Gable et

al. 2008, Petter et al. 2008). Een bekende theorie voor ICT succes is het DeLone en

McLean IS succesmodel (D&M) dat heel vaak door onderzoekers in KMO‟s wordt

Page 66: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

3. Literatuuronderzoek

46

toegepast (DeLone & McLean 1992, DeLone & McLean 2003, Bernroider 2008,

Armstrong et al. 2005). De onafhankelijke variabelen van het D&M succesmodel

zijn: systeemkwaliteit, informatiekwaliteit, organisatorische impact, individuele

impact, gebruikerstevredenheid en gebruik.

Een andere manier om de RLV te benaderen voor analyse is het perspectief van

ICT-mislukkingen in te nemen (Lyytinen 1987, Lyytinen & Hirschheim 1987,

Lyytinen 1988, Sauer 1993). Zoals werd aangegeven in de inleiding is de thematiek

van ICT-mislukkingen uitermate relevant. Hoewel vele auteurs erop wijzen dat de

concepten van succes en mislukking strikt genomen niet bipolair van aard zijn,

stellen Lyytinen en Hirschheim (1987) dat: „[..]whatever can be said about

evaluating IS success can also be used for understanding IS failure‟. Lyytinen en

Hirschheim (1987) hebben ook een classificatieraamwerk ontworpen voor ICT-

mislukkingen gebaseerd op vier domeinen: organisatie, gebruiker, gegevens en

technologie. Deze domeinen zijn gedeeltelijk opgenomen in het concept van het

nomologisch ICT-netwerk (Benbasat & Zmud 2003). Het nomologisch ICT-netwerk

is een conceptuele voorstellingswijze van het ICT-artefact binnen een organisatie en

is weergegeven in figuur 3.1. Een nomologisch netwerk is een concept ontworpen

door Cronbach en Meehl (1955) en bestaat uit een grafische voorstelling van de

variabelen en hun causale verbanden. In essentie is dit een manier om de validiteit

van de variabelen aan te tonen. Anderzijds incorporeert het nomologisch netwerk

ook een empirisch raamwerk dat aantoont hoe de variabelen empirisch gemeten

kunnen worden.

Het nomologisch ICT-netwerk werd verder verfijnd door Gable et al. (2008)

door de variabelen uit het D&M model in te brengen. Hierdoor vloeien de twee

benaderingen, ICT succes en mislukking in elkaar. Figuur 3.1 geeft het gewijzigde

nomologisch ICT-netwerk volgens Gable et al. (2008).

Page 67: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

3. Literatuuronderzoek

47

Figuur 3.1: Het nomologisch ICT-netwerk (Gable et al., 2008)

We hebben ons voor de verdere literatuuranalyse van de RLV gebaseerd op het

gewijzigde nomologisch ICT-netwerk volgens Gable et al. (2008). We wijzen op het

recursieve en dynamische karakter van het nomologisch ICT-netwerk dat best kan

verklaard worden via de variabele „impact‟. Impact wordt bekeken als een reeks van

gepercipieerde voordelen bekeken in de tijd en komende van het informatiesysteem

door alle sleutelgebruikersgroepen. De voordelen zijn zowel de huidige voordelen,

als de toekomstige of geanticipeerde voordelen. Gable et al. (2006) plaatsen de

huidige of actuele voordelen als horende bij de variabele „impact‟, maar plaatsen de

geanticipeerde voordelen als horende bij de variabele „kwaliteit‟. Dit past in een zeer

aanneembare visie van een informatiesysteem als een lange termijninvestering

waarbij er nu geïnvesteerd wordt, om pas op latere termijn de voordelen te zien

verschijnen. In de literatuur wordt dit bekeken naar analogie met „real options‟ uit de

financiële wereld (Benaroch 2002). In die visie is de momentele kwaliteit van het

ICT-artefact een wissel op de toekomstige impact, dat zich dan hopelijk manifesteert

als een voordeel. De variabele kwaliteit wordt verdeeld in twee deelvariabelen:

systeem- en informatiekwaliteit. Deze variabelen zijn in het nomologisch ICT-

netwerk de geabstraheerde meetpunten voor het ICT-artefact. Het onderscheid

tussen beide types kwaliteitvariabelen is voor de hand liggend maar wordt verder

nog wat beter uitgelegd.

Het nomologisch ICT-netwerk toont dus het ICT-artefact met zijn variabelen

over verschillende tijdstippen. Daarbij zullen de variabelen „gebruik‟ en

„tevredenheid‟ op een gegeven ogenblik hun invloed laten gelden en dus voor

terugkoppeling zullen zorgen vanuit de variabele impact. De variabele „impact‟

koppelt direct terug naar de variabelen „ICT-managementbekwaamheden‟ en „ICT-

management praktijken‟ die de kwaliteitvariabelen van het ICT-artefact zullen

Page 68: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

3. Literatuuronderzoek

48

beïnvloeden; en koppelt ook direct terug naar „tevredenheid‟ die weer van invloed

zal zijn op „gebruik‟ en zo verder. De pijlen uit figuur 3.1 dienen dan ook

geïnterpreteerd te worden als „invloed hebben op‟.

We zijn er ons terdege van bewust dat het gewijzigde nomologisch ICT-netwerk

slechts een vereenvoudiging is van de werkelijkheid en dat heel wat verfijningen en

extra variabelen kunnen ingevoerd worden. Onze opzet is echter het gewijzigde

nomologisch ICT-netwerk te gebruiken om de RLV op een oordeelkundige en

gestructureerde wijze te kunnen analyseren. We menen dat het gewijzigde ICT

nomologisch netwerk in zijn huidige vorm hiervoor uitermate geschikt is. De

variabelen uit het gewijzigde nomologisch ICT-netwerk dienen als volgt

geïnterpreteerd te worden:

ICT-managementbekwaamheden en praktijken (IT Managerial,

Methodological, and Technological Capabilities): Bekwaamheden en praktijken

moeten gezien worden als zijnde geassocieerd met de ICT-functie en met de

organisatorische doelstellingen. Stoel en Muhanna (2009) definiëren

organisatorische ICT bekwaamheden (organizational IT capabilities) als een

complex pakket van ICT gerelateerde middelen, kennis en competenties die in

dienst gesteld worden om de organisatorische objectieven te bereiken. De

definitie van King (2002) van ICT bekwaamheden (IT capabilities) gaat in

dezelfde richting: een pakket van interne consistente elementen die gericht zijn

op het realiseren van een ICT-objectief of zakelijk objectief. Wij houden ons

hier liever bij de definities van Stoel en Muhanna (2009) omdat deze enkel de

organisatorische en niet de ICT objectieven voor ogen hebben. In het

nomologisch ICT-netwerk wordt een onderscheid gemaakt tussen

bekwaamheden en praktijken. In de literatuur wordt tussen beide concepten

weinig onderscheid gemaakt. King (2002) beschouwt praktijken zelfs als

onderdelen van bekwaamheden. Toch kunnen we stellen dat praktijken zich

onderscheiden van bekwaamheden doordat de eersten eerder gematerialiseerd

zijn onder de vorm van uitgewerkte procedures, instrumenten, en manieren om

dingen gedaan te krijgen. In een ideale situatie lijkten de praktijken te volgen uit

de bekwaamheden.

ICT-artefact: Het ICT-artefact is het informatiesysteem, dat per definitie

utilitair is, door mensen gebouwd en niet neutraal is in de aanwending. Dit

laatste slaat op de variabele „gebruik‟ die uiteraard noodzakelijk is om het

informatiesysteem te laten functioneren. Er zijn verschillende interpretaties

mogelijk van het ICT-artefact (Orlikowski & Iacono 2001). In deze studie

Page 69: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

3. Literatuuronderzoek

49

hebben we ons gebaseerd op de classificatie van Orlikowski en Iacono (2001).

Deze auteurs onderscheiden verschillende visies om tegen het ICT-artefact aan

te kijken. In de instrumentele visie (tool vision) wordt het ICT-artefact gezien

als een instrument ter verbetering van de productiviteit, een

informatieverwerkende machine of een vervanger van manuele arbeid. In de

computerwetenschappelijke visie (computational view) wordt het ICT-artefact

gezien zonder de menselijke interactie. Deze interpretatie laten we links liggen

omdat deze buiten het bestek van dit onderzoek valt. De meest voorkomende

visie in het ICT-onderzoek volgens Orlikowski en Iacono (2001) is de nominale

visie, waarbij het ICT-artefact niet nader wordt gespecificeerd, maar enkel in

naam wordt vermeld. De onderzoeker spreekt van „de computer‟, „de ICT‟ of

„het informatiesysteem‟ of „een ERP-systeem‟ en geeft verder geen specificaties

over de aangewende technologie noch wordt het ICT-artefact verbijzonderd. De

nominale interpretatie is enigszins te betreuren omdat de onderzoeker te veel

neigt naar een speurtocht van omgeving- en organisatorische factoren en dreigt

af te drijven van de kern van zijn onderzoek. Dit was trouwens het gevaar dat

het ICT-onderzoek een aantal jaren geleden liep en waarbij er gewag gemaakt

werd van een crisis in de discipline (Weber 2003). Het gevaar is dat door de

afwezigheid van een duidelijk concept van het ICT-artefact, er geen rekening

gehouden wordt met de specifieke eigenschappen ervan. Het ICT-artefact wordt

geabstraheerd tot een begrip waarvan de onderzoeker hoopt dat de betekenis er

van gedeeld wordt door de belanghebbende gemeenschap. Het ICT-artefact

wordt in het nomologisch ICT-netwerk gekenmerkt door twee

kwaliteitsvariabelen:

o Systeemkwaliteit: dit is een maat voor de efficiëntie en effectiviteit

van de technische componenten van het ICT-artefact evenals van het

systeemontwerp ervan.

o Informatiekwaliteit dit is een maat voor de kwaliteit van de

geproduceerde output van het ICT-artefact.

Gebruik: Deze variabele moeten we in eerste instantie bekijken in de klassieke

betekenis van het woord: gebruiken in de zin van het systeem bedienen en

daarmee dus output produceren. We breiden de betekenis ook uit tot de

implementatie (of de ingebruikname) van het ICT-artefact in de organisatie. Tot

ingebruikname of implementatie rekenen wij ook de systeemontwikkeling of de

acquisitie van het ICT-artefact. Deze visie is consistent met deze van Lyytinen

en Hirscheim (1987) die „gebruik‟ en „ontwikkeling‟ van het ICT-artefact als

Page 70: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

3. Literatuuronderzoek

50

twee toestanden zien van een organisatorische actie. De variabele „gebruik‟

wordt dus zeer ruim gedefinieerd.

Tevredenheid: Gebruikerstevredenheid was in het verleden vaak de enige

variabele die werd gebruikt om succes van informatiesystemen te evalueren.

Vele auteurs bestempelen de variabele ook als surrogaat (Raymond 1987, Yap

et al. 1992, Armstrong et al. 2005). Er zijn in het verleden diverse

meetsystemen ontwikkeld om de gebruikerstevredenheid te meten, wat leidde

tot moeilijk vergelijkbare resultaten (Raymond 1987, Montazemi 1988, Palvia

1996, Palvia & Palvia 1999). Minstens is hieruit gebleken dat de variabele

meervoudige dimensies bezit. Volgens Gable et al. (2008) die zich baseren op

deze voormelde studies is gebruikerstevredenheid een onmiddellijk gevolg van

de variabele „impact‟. In het nomologisch ICT-netwerk wordt er een

wederzijdse beïnvloeding weergegeven van de gebruikerstevredenheid en de

ICT-management praktijken.

Impact: Deze variabele wordt wellicht het meest nagestreefd door

onderzoekers. Toch is een rechtstreekse impact van ICT op een organisatie zeer

moeilijk meetbaar. Al vrij vroeg hebben onderzoekers vastgesteld dat dit zelfs

onmogelijk is (Raymond 1987). Er zijn bovendien heel wat variaties mogelijk

van impact op de organisatie. Dit kan gaande van impact op de effectiviteit, de

financiële prestaties of de strategische positie van de organisatie. De

sociotechnische benadering van het informatiesysteem vereist trouwens een

tweeledige opdeling van de variabele: impact op de organisatie en impact op het

individu.

o Organisatorische impact: Dit is een maat voor de verbetering van de

organisatorische resultaten en bekwaamheden. Organisatorische impact

kan invloed hebben op de ICT-managementbekwaamheden en

praktijken.

o Individuele impact: Dit is een maat voor de beïnvloeding van de

bekwaamheden en effectiviteit van de sleutelgebruikers binnen een

organisatie. Individuele impact kan invloed hebben op het gebruik.

Hoewel de variabelen, hun onderlinge causale verbanden en hun plaats in het

nomologisch netwerk een globale structuur voor het analyseren van de RLV bieden,

ontbreken er nog een aantal focuspunten. Deze focuspunten werden tijdens de

literatuuranalyse in ogenschouw genomen en moeten toelaten om nog wat meer

Page 71: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

3. Literatuuronderzoek

51

detailanalyse uit te voeren. De bijkomende focuspunten die we hier bekeken hebben

zijn: het organisatorische onderzoeksfenomeen, de theoretische onderbouw, de

epistemologie en de onderzoeksmethode, het onderzoektype en de eenheid van

analyse.

Organisatorische onderzoeksfenomeen: Deze focus kan gezien worden als

een aanvulling op de verschillende visies van het ICT-artefact die meestal

slechts nominaal vermeld wordt in de meeste onderzoeken. Vaak gaan

onderzoekers op zoek naar organisatorische fenomenen die zich voordoen als

gevolg van de aanwending van ICT. Het is echter niet altijd zo duidelijk of de

onderzoeker zich focust op het ICT-artefact, op de organisatie of op de context

waarin alles ingebed zit (zie figuur 1.1). Meestal zijn de onderzoeksfenomenen

trouwens verstrengeld zoals in het geval van e-business, EDI, ERP en SCM.

Toch blijken de meeste onderzoeken zich niet rechtstreeks te richten naar het

ICT-artefact maar veeleer naar een organisatorisch onderzoeksdomein.

Voorbeelden hiervan zijn: leervermogen, nemen van beslissingen op basis van

ICT, innovatiegraad door ICT, de rol van de CEO en ICT uitbesteding.

Theoretische onderbouw: De theoretische onderbouw betreft de eventuele

theorieaanmaak of het verifiëren/falsifiëren van één of meerdere bestaande

theorie(ën) in een bepaalde empirische stelling in een onderzoek.

Epistemologie en de onderzoeksmethode: Zoals vermeld in het vorig

hoofdstuk (paragraaf 2.2) bestaat er nogal wat animo nopens het ingenomen

wetenschappelijk-filosofisch perspectief in het ICT-onderzoek. Zeker met het

oog op ons onderzoek gebaseerd op gevallenstudies leek het ons interessant om

na te gaan hoe onderzoekers dit in het verleden hebben aangepakt. Naast de

epistemologie hebben we ook de verschillende onderzoekmethodes nagegaan

die gebruikt worden door onderzoekers in het domein.

Onderzoektype: Het onderzoek naar KMO en ICT blijkt grotendeels getypeerd

te zijn door empirisch onderzoek. Louter theoretisch werk is eerder

uitzonderlijk.

Eenheid van analyse: De eenheid van analyse is de KMO. Toch kunnen we

vragen stellen hoe onderzoekers omgaan met dit begrip. Vooral de afbakening

van de eenheid van analyse geniet onze interesse.

3.3.2 Bevindingen

Page 72: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

3. Literatuuronderzoek

52

In deze paragraaf brengen we de bevindingen van het literatuuronderzoek

volgens de methodiek beschreven in de vorige paragraaf.

3.3.2.1 Analyse volgens het nomologisch ICT-netwerk

Tabel 3.2 geeft het aantal publicaties weer per variabele en per onderlinge relatie

tussen variabelen uit het nomologisch ICT-netwerk. De bovenste rijen uit de tabel

zijn de onderzoeken die zicht louter richten naar één variabele. De onderste rijen zijn

de onderzoeken naar relaties tussen meerdere variabelen.

De onderzoeken met focus op de variabele gebruik zijn veruit in de meerderheid

(118 publicaties). Dit zijn hoofdzakelijk onderzoeken naar de penetratiegraad van

ICT bij KMO‟s. Naar aanleiding van elke nieuwe technologiegolf die zich in het

verleden heeft gemanifesteerd, worden steevast een aantal onderzoeken gedaan in

KMO‟s. Bijna altijd wordt daarbij nagegaan of de penetratiegraad gelijke tred houdt

met deze bij GO‟s. We konden dit vaststellen bij vaak geciteerde onderzoeken over

de adoptiegraad van EDI (Chau & Hui 2001, Iacovou et al. 1995, Tuunainen 1998),

van ERP (van Everdingen et al. 2000) en sinds 1997 van het internet. Voor dit

laatste zien we dat de onderzoeksfocus zich gaandeweg verlegd heeft van het

technologische (Haynes et al. 1998, Raymond 2001, Sadowski et al. 2002) naar het

organisatorische (Raymond & Bergeron 2008, Nasco et al. 2008, Quaddus &

Hofmeyer 2007).

Op de tweede plaats in aantal, komen de onderzoeken die zich richten naar de

organisatorische impact (41 publicaties) en de relatie van deze variabele met ICT-

managementbekwaamheden (1 publicatie), systeemkwaliteit (2 publicaties) en

gebruik (33 publicaties).

We kunnen vaststellen dat de onderzoeken die het ICT-artefact als eenheid van

analyse nemen zeer schaars zijn: vijf publicaties over systeemkwaliteit (Taylor et al.

2001, Auger 2005, Torkzadeh & Rao 1988, Chaudhry et al. 1996, Quiescenti et al.

2006) en slechts één publicatie over informatiekwaliteit (Taylor, 1999).

We moeten ook vaststellen dat weinig onderzoeken zich toespitsen op verbanden

tussen verschillende variabelen (meestal twee) uit het nomologisch netwerk om een

oorzaak/gevolg relatie te kunnen bestuderen. De meest voorkomende onderzoeken

hier zijn deze die het verband tussen gebruik en organisatorische impact bestuderen

(33 onderzoeken).

Er is slechts één onderzoek dat het gehele nomologisch ICT-netwerk in

Page 73: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

3. Literatuuronderzoek

53

ogenschouw neemt bij het onderzoek (Lee & Kim 2007).

3.3.2.2 Analyse volgens organisatorisch onderzoeksfenomenen

De verschillende organisatorische onderzoeksfenomenen die onderzocht worden

zijn zeer verscheiden en vooral zeer talrijk. In tabel 3.3 hebben we een overzicht

gemaakt van de organisatorische onderzoeksfenomenen en daarnaast het aantal

gevonden publicaties.

Tabel 3.2: Onderzoeken volgens het nomologisch ICT-netwerk

Variabele en relaties tussen variabelen N

ICT-managementbekwaamheden 11

ICT-management praktijken 14

Systeemkwaliteit 5

Informatiekwaliteit 1

Tevredenheid 6

Gebruik 118

Organisatorische impact 41

Individuele impact 1

(ICT-managementbekwaamheden) EN (Gebruik) 5

(ICT-managementbekwaamheden) EN (Organisatorische impact) 1

(ICT-management praktijken) EN (Gebruik) 8

(Systeemkwaliteit) EN (Organisatorische impact) 2

(Tevredenheid) EN (Gebruik) 4

(Gebruik) EN (Organisatorische impact) 33

Volledig ICT-netwerk 1

Totaal 251

Opnieuw kan hier vastgesteld worden, net als bij de analyse op basis van het

nomologisch ICT-netwerk, dat veel onderzoeken zich doorheen tijd verleggen van

onderzoeksfenomeen. Bij de introductie van een nieuwe technologie is de aandacht

het grootst voor het ICT-artefact en de technologie om zich dan gaandeweg zich te

verleggen naar de organisatorische inbedding ervan.

Eveneens komen hier de vele onderzoeken tot uiting waarbij de onderzoeker een

nominale visie inneemt van het ICT-artefact. 72 publicaties hanteren een nominale

visie in het onderzoek. Het ICT-artefact is in deze onderzoeken alleen aanwezig in

naam maar krijgt geen verdere specificatie over de functionaliteit of over eventuele

Page 74: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

3. Literatuuronderzoek

54

technische kenmerken. Dit betekent dat het ICT-artefact zelf weinig onderzocht

wordt noch de aangewende informatietechnologie. De onderzoeken naar hardware

en technologie in het algemeen zijn schaars en bovendien sterk gedateerd.

Voorbeelden van dit laatste zijn de vroegere studies over microcomputers in KMO‟s

(acht publicaties).

De meest recente onderzoekstopics liggen op het terrein van het internet (18

publicaties) en daarmee aanverwante fenomenen zoals e-commerce en e-business

(43 publicaties). Hier is een overduidelijk een evolutie te merken waarbij de

bestudeerde topics gaandeweg minder technische worden en veel meer

organisatorisch.

Opmerkelijk is dat vele onderzoekers zich voor de keuze van hun

onderzoekstopics laten inspireren door onderzoeken die werden gedaan in grote

bedrijven. Voorbeelden daarvan zijn onder meer de onderzoeken naar ERP (twaalf

publicaties), strategische informatiesystemen (twaalf publicaties) en ICT alignment

(drie publicaties). De conclusies zijn daarbij meestal zeer divers en weinig onderling

vergelijkbaar.

Een voorbeeld zijn de bevindingen van Fink (1998) die stelt dat interne factoren

zoals ICT voordelen, organisatiecultuur en interne ICT-expertise significant

belangrijker zijn dan externe factoren zoals omgeving, ondersteuning en middelen

voor het verkrijgen van ICT succes. Hier tegenover stelt Thong et al. (1996) dat

topmanagement ondersteuning minder belangrijk is dan externe ICT-expertise voor

het bekomen van ICT succes. Het feit dat het aantal onderzoeksfenomenen zo groot

en verscheiden is en bovendien elk op zich onvoldoende onderzocht, doet ons

concluderen dat we niet kunnen spreken van een gecumuleerde vorm van kennis.

Page 75: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

3. Literatuuronderzoek

55

Tabel 3.3: Onderzoeken volgens organisatorisch onderzoeksfenomeen

Onderzoeksfenomeen N Onderzoeksfenomeen N

Nominale visie 72 ICT uitbesteding 2

E-business 43 Leren 2

Internet / E-mail / www 18 ICT bekwaamheden 2

ERP 12 Application Service Providing 2

Strategische

informatiesystemen

12 ICT Planning 2

Microcomputers 8 Software Applicaties 2

ICT-management 8 Organisatiestrategie 2

EDI 7 Benchmarking 1

Software packages / COTS 7 Groupware 1

SCM 6 Advanced Manufacturing

Systems

1

Beslissingen nemen 5 Expertsystemen / AI 1

BPR 4 ICT architectuur 1

Rol en houding van de CEO 4 Marketing informatiesystemen 1

EUC 4 Web services 1

ICT complexiteit 4 E-government 1

ICT adviseurs 3 CAD/CAM 1

Implementatie 3 Internationalisatie 1

Innovatie 3 Kennis 1

ICT alignment 3

3.3.2.3 Theoretische onderbouw

De lijst met alle verschillende gebruikte theorieën is opgenomen in tabel 3.4

samen met het aantal keren dat de theorie in kwestie wordt gebruikt in de RLV. De

grote meerderheid van de publicaties (N=123 of 49%) uit de RLV baseert zich voor

de theoretische onderbouw op de bestaande literatuur. Bijna 10% van de publicaties

(N=25 of 9,96%) baseert zich op geen enkele bestaande theoretische onderbouw. Dit

zijn voornamelijk de oudste onderzoeken daterend van voor 1990. De eerste

onderzoeken die zich niet louter op de bestaande literatuur baseren en dus voor het

eerst een theoretische onderbouw bieden zijn de onderzoeken van Raymond (1990)

en Bergeron et al. (1991), respectievelijk steunende op de contingentie theorie en op

de theorieën over strategie van Porter (Porter 1985, Burns & Stalker 1961).

Uit tabel 3.4 blijkt dat de theorie van diffusie van innovaties van Rogers (2003)

veruit het meest gebruikt wordt. Dit stemt overeen met de vorige vaststelling dat het

meeste onderzoek uit de RLV zich richt naar de penetratiegraad van ICT. ICT wordt

Page 76: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

3. Literatuuronderzoek

56

onderzocht in zijn vele verschijningsvormen maar nogal vaak vanuit een

innovatieperspectief. Uit deze studies duikt als constante op dat de penetratiegraad

van ICT toeneemt met de bedrijfsgrootte.

Het aantal verschillende theorieën dat wordt aangewend in de RLV bedraagt 35.

Gelet op het totale aantal publicaties dat theoretisch ondersteund is (103 publicaties)

is dat een vrij groot aantal. Dit doet alvast een vermoeden rijzen dat er waarschijnlijk

geen coherente en consistente kennis wordt opgebouwd over KMO en ICT. Van de

103 publicaties die theoretisch onderbouwd zijn, zijn er 16 onderzoeken die zich

baseren op twee theorieën en zijn er drie onderzoeken die zich baseren op drie

theorieën. Van de laatste zijn vooral de publicaties van Levy en Powell (1997) en

Blili en Raymond (1993) van belang daar beide zich baseren op de

strategietheorieën van Porter (Porter 1985, Porter 1980).

We gaan wat dieper in op de conclusies uit de onderzoeken met een aantal vaak

voorkomende theoretische achtergronden zijnde: de Porteriaanse strategietheorieën,

de resource based theorie (RBT), het model van de stadia van ICT groei (theorie van

Nolan), de contingentie theorie en de theorie van de lerende organisatie.

De Porteriaanse strategietheorieën

Het onderzoek van Blili en Raymond (1993) peilt naar het strategisch gebruik

van ICT in KMO‟s. De auteurs maken een planning hoe de theorieën van Porter over

competitieve krachten en de waardeketen samen met een theoretisch raamwerk over

markthiërarchie, kunnen ingezet worden voor KMO‟s.

Page 77: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

3. Literatuuronderzoek

57

Tabel 3.4: Gebruikte theorieën uit de RLV

Theorie N

Bestaande literatuur 123

Diffusion of Innovations (Rogers 2003) 29

Porter‟s Competitive Strategy (Porter 1980, Porter & Millar 1985) 9

Porter‟s Value Chain Theory (Porter 1985) 8

Stages of Growth (Nolan 1979) 8

Resource Based Theory (RBT) (Penrose 1959) 8

Contingency Theory (Burns & Stalker 1961) 7

Theory of Planned Behaviour (TPB) (Ajzen 1991) 5

Technology Acceptance Model (Davis 1986) 5

Transaction Cost Economy Theory (TCE) (Coase 1937) 4

D&M IS Success Model (DeLone & McLean 1992) 3

Organisational Learning (Argyris & Schön 1978) 3

Theory of Strategic Thrusts 2

McFarland Strategic Grid (McFarlan et al. 1983) 2

Benefits Management Theory 2

Institutional Theory 2

Soft Systems Methodology 2

Strategic IT alignment 2

IT Implementation 1

IT Risks 1

Game Theory 1

Synnott IT Weapon 1

Theory of Internationalization (Uppsala model) 1

Technology-Organization-Environment 1

Software Development Life Cycle 1

Commitment-trust Theory of Relationship Marketing 1

Sociolization theory 1

Task-Technology Fit Theory 1

Ansoff Generic Growth Strategy 1

Marketing-Hierarchy Framework 1

Environment, Strategy & Performance 1

Business Transformation Model 1

Organizational Change 1

Bricolage 1

Organizational Trust 1

Power Theory 1

Geen theorie 25

Specifieke factoren voor KMO‟s zijn volgens de auteurs: een onzekere omgeving

(bijvoorbeeld: onzekere fiscaliteit, onzekere interesten, en wettelijke aspecten die

een grotere impact op de organisatie hebben dan in een GO), een informele

organisatie, schaarse middelen („resource poverty‟), korte termijn denken,

Page 78: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

3. Literatuuronderzoek

58

dominante rol van CEO, lage maturiteit op het gebied van ICT (bijvoorbeeld: weinig

gebruik van ICT, geen geavanceerde ICT, te veel nadruk op operationele

informatiesystemen). De auteurs concluderen dat beslissingen over ICT de KMO op

lange termijn kan binden. Daarbij zijn de risico‟s groot maar ook de potentiële

voordelen. Het onderzoek wordt echter niet empirisch ondersteund, bovendien is de

publicatie ondertussen al enige jaren oud, wat meteen onze grootste kritiek is ten

aanzien van deze publicatie.

Het werk van Levy en Powell (1997) bestudeert het fenomeen van de planning

van informatiesystemen in een KMO. De onderzoeksmethode is die van de

longitudinale enkelvoudige gevallenstudie. Het onderzochte geval is een

productiebedrijf met 112 werknemers gevestigd in het VK en deel uitmakend van

een grote multinational in de VS. De omzet van het bedrijf bedraagt €5,85 miljoen.

Het bedrijf is een toeleverancier van de automobiel sector. De auteurs doen als het

ware aan design science en stellen een raamwerk op voor een ICT planning en

steunen daarvoor op de theorieën van Porter over competitieve strategie en de

waardeketen aangevuld met de theorie van het strategisch rooster van Macfarlan

(1983). De ICT planning wordt ook succesvol doorgevoerd in het bedrijf. De auteurs

concluderen dat een succesvolle ICT planning wel degelijk kan opgesteld worden

voor een KMO en op korte termijn de effectiviteit en efficiëntie van de reactie op de

strategische krachten (leveranciers en klanten) kan verhogen. Op langere termijn

menen de auteurs dat het bedrijf best een partnerschap aangaat met zijn klanten

gebaseerd op het delen van informatie. Een opmerking gaat naar de representativiteit

van het gekozen geval voor de groep van KMO‟s. Het bedrijf voldoet immers niet

aan de definitie van Bolton voor een KMO.

Voor beide onderzoeken kunnen we ons de vraag stellen of de theorieën van

Porter, waarvan de validiteit al meerdere keren werd aangetoond in omgevingen van

GO‟s, ook enige relevantie hebben in een KMO-omgeving.

Levi et al. (2001) tonen aan dat de strategische theorieën van Porter en Millar

(1985), en dan voornamelijk nog de theorie van het competitieve voordeel van

Porter (1985) zin hebben in KMO‟s mits die worden aangepast. De auteurs

vertrekken vanuit een typische KMO situatie: beperkte managementbekwaamheden

en praktijken, beperkt vertrouwen van de CEO in externe ICT-expertise en beperkte

financiële middelen. Vervolgens hebben ze nagegaan hoe verschillend KMO‟s

reageren met betrekking tot ICT in functie van hun strategische positie. De auteurs

kwamen daarbij tot de conclusie dat KMO‟s die een low-cost strategie volgen

minder nood hebben aan strategische ICT. De auteur hebben daaruit een flexibel

Page 79: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

3. Literatuuronderzoek

59

model gebouwd dat de naam focus-dominance model kreeg. Het model is

tweedimensionaal en plaatst de strategische focus (kost versus toegevoegde waarde)

tegenover de klantendominantie (hoog of laag). Op dit model hebben ze vervolgens

een aantal types van informatiesystemen geplaatst die relevant zijn binnen elk

kwadrant. Het focus-dominance model is afgebeeld in figuur 3.2.

Kyobe (2004) concludeert op basis van een enquête naar 70 KMO‟s in Zuid-

Afrika dat KMO‟s hun ICT middelen wel degelijk kunnen inzetten voor strategische

doeleinden, dit is weliswaar beperkt tot die KMO‟s die met lage

productdifferentiatie zitten en met een lage klantenloyaliteit. Deze KMO‟s zijn

gevestigd in grotere steden waar de nood aan strategische differentiatie hoog is en de

behoefte aan het strategisch inzetten van ICT dus ook hoog. De meeste KMO‟s in de

landelijke gebieden en gespreid over verschillende economische sectoren zijn echter

niet strategische begaan met ICT. De auteur wijt dit aan een gebrek aan

bekwaamheden en praktijken om ICT strategische in te zetten en aan een tekort aan

(financiële) middelen. De meeste KMO‟s uit het onderzoek zijn familiebedrijven.

De vaststellingen van de auteur vallen samen met deze van Levy et al. (2001).

Figuur 3.2: Focus-Dominance model (Levy et al. 2001)

Kyobe (2004) concludeert op basis van een enquête naar 70 KMO‟s in Zuid-

Afrika dat KMO‟s hun ICT middelen wel degelijk kunnen inzetten voor strategische

doeleinden, dit is weliswaar beperkt tot die KMO‟s die met lage

productdifferentiatie zitten en met een lage klantenloyaliteit. Deze KMO‟s zijn

gevestigd in grotere steden waar de nood aan strategische differentiatie hoog is en de

behoefte aan het strategisch inzetten van ICT dus ook hoog. De meeste KMO‟s in de

Page 80: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

3. Literatuuronderzoek

60

landelijke gebieden en gespreid over verschillende economische sectoren zijn echter

niet strategische begaan met ICT. De auteur wijt dit aan een gebrek aan

bekwaamheden en praktijken om ICT strategische in te zetten en aan een tekort aan

(financiële) middelen. De meeste KMO‟s uit het onderzoek zijn familiebedrijven.

De vaststellingen van de auteur vallen samen met deze van Levy et al. (2001).

Het onderzoek van Bharati en Chaudhury (2006) test de validiteit van de

waardeketen van Porter in een onderzoek bij 135 KMO‟s allemaal

productiebedrijven aan de Amerikaanse Oostkust. De auteurs komen tot de conclusie

dat er slechts twee significante motivatoren zijn voor een KMO om ICT aan te

schaffen: de instelling van de CEO en de (druk van) klanten. Deze vaststellingen

liggen opnieuw in lijn met deze van Levy et al. (2001). Interessant is dat de auteurs

de eenheid van analyse als variabele parameter genomen hebben en aldus

gedifferentieerde conclusies gemaakt hebben voor microbedrijven, kleine bedrijven

en middelgrote bedrijven. Hieruit blijkt dat de bewustwording van het management

voor ICT toeneemt met de bedrijfsgrootte.

Het model van de stadia van ICT groei (concept van ICT maturiteit)

Naast de Porteriaanse theorieën over strategie wordt de theorie van Nolan (1979)

over de stadia van ICT groei frequent gebruikt in het onderzoek. De stadia van ICT

groei zijn voor het eerst gedefinieerde door Nolan (1979) maar zijn in de

oorspronkelijke vorm een controversieel onderwerp in de academische wereld

(Stubbart & Smalley 1999, Benbasat et al. 1984). Het concept lijkt nochtans geknipt

te zijn voor KMO‟s die gekenmerkt zijn door een variatie in groei die zich

weerspiegeld in de grootteparameter. Ook de oorspronkelijke stelling van Ein-Dor

en Segev (1978) dat ICT succes toeneemt met de grootte van de organisatie geeft

voeding voor Nolan‟s theorie. Nolan koppelde aan de groei van ICT complexiteit en

toenemende omvang van informatiesystemen, de toename van bekwaamheid van het

ICT-management. Raymond en Paré (1992) pasten het model van Nolan,

desondanks de kritiek op de beperkte empirische validiteit en de beperkt verklarende

kracht ervan om organisatorische veranderingen toe te lichten, toe om de

„sophistication‟ of complexiteit van ICT te meten in KMO‟s. Het begrip

„sophistication‟ wordt door de auteurs omschreven als: „[..] a construct which refers

to the nature, complexity and interdependence of IT usage and management in an

organisation‟. Zij stellen het begrip ook als synoniem voor ICT maturiteit. ICT

maturiteit is dus een meervoudige variabele bestaande uit technologische,

functionele, en management maturiteit. Op basis van een steekproef bij 173 KMO‟s

in de productiesector met een bedrijfsgrootte variërend van 20 tot 249 concluderen

Page 81: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

3. Literatuuronderzoek

61

de auteurs dat kleinere bedrijven een mindere ICT maturiteit vertonen dan grotere op

gebied van de deelvariabele management maturiteit. De kritiek naar het groeimodel

wordt gepareerd door te stellen dat er geen andere theoretische modellen

beschikbaar zijn om ICT maturiteit te meten.

Het heel vaak geciteerde onderzoek van Cragg en King (1993) onderzoekt de

evolutie van ICT in KMO‟s en kijkt daarbij naar de groei aan hardware, software,

applicaties, EUC, management praktijken en de gebruikers. Ook hier wordt het

model van Nolan kritisch behandeld, maar toch intensief gebruikt als theoretische

uitgangspositie voor een kwalitatieve meervoudige gevallenstudie in 27 KMO‟s met

minder dan 50 werknemers. De auteurs hebben de elementen opgelijst die de groei

bevorderen en vertragen. Groeiversterkers zijn relatief voordeel (Rogers 2003),

competitieve druk, ondersteuning van externe ICT adviseurs en enthousiasme van de

CEO-eigenaar. Groeivertragers zijn: beperkte ICT opleiding, beperkte tijd van het

management, economische factoren zoals: tijdelijke recessie en een tijdelijke

zwakke financiële positie en technische factoren zoals: veel software bugs bij op

maat gemaakte software en pover presterende ICT-leveranciers.

Doukidis et al (1996) hebben de toepasbaarheid van het Nolan model getest in

een onderzoek naar ICT planning in KMO‟s. Een meervoudige gevallenstudie werd

opgezet in 26 Griekse KMO‟s gespreid over verschillende economische sectoren:

voeding, cosmetica, scheepsrederijen, en handel in elektrische apparaten. De auteurs

concluderen dat het model van Nolan zeker niet universeel toepasbaar is en

voornamelijk in grotere formele organisaties enig verklarend vermogen bezit. De

auteurs stellen dat het model voornamelijk geconstrueerd is in een context van

Noord-Amerikaanse en West-Europese bedrijfsculturen. Door het model te testen in

organisaties uit een andere bedrijfscultuur wordt het model gefalsifieerd. De auteurs

merken op dat elke theorie die getoetst wordt in een andere omgeving dan deze waar

de theorie werd gemaakt kwetsbaar is voor falsificatie. De auteurs besluiten met het

stellen dat er een duidelijke nood is aan goede theorieën die vooral vanuit een KMO

context worden gecreëerd.

Levy et al. (2002) hebben het stadiagroeimodel ontwikkeld door Churchill en

Lewis (1983) gebruikt en dit in rivaliteit toegepast met hun eerder ontwikkelde

Focus-Dominance model om op ICT gebaseerde strategische veranderingen in

KMO‟s te verklaren (Levy et al. 2001). Het onderzoek was een meervoudige

gevallenstudie in 43 KMO‟s in het VK. De grootteparameter varieerde van bedrijven

met minder dan 9 werknemers tot bedrijven met aantallen werknemers tussen 100 en

499. Alle economische sectoren: productie, diensten, overheidsbedrijven en handel

Page 82: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

3. Literatuuronderzoek

62

waren aanwezig. De auteurs vinden slechts zwakke ondersteuning voor het

stadiagroeimodel en sterke ondersteuning voor het Focus-Dominance model. Hun

kritiek aan het stadiagroeimodel is dat dit concept geen verklaring geeft voor de

motivatoren en inhibitoren van verandering.

Feindt et al. (2002) brengen de resultaten van een Europees onderzoek naar de

kritieke succesfactoren van snelle groeibedrijven in e-commerce. De theoretische

analyse van de groei wordt verklaard aan de hand van de stadiagroeimodellen van

Churchill en Lewis (1983) en Greiner (1972). Beide modellen bestaan uit vijf stadia

die de ontwikkeling van een onderneming proberen te verklaren. De theorieën

worden als valide ervaren en bieden verklaring voor bepaalde succesfactoren. Als

belangrijkste conclusie komt eens te meer de kritieke rol tot uiting van de

ondernemer. De auteurs stellen voor dat er vooral onderzoek gedaan wordt naar de

profielen, achtergronden, en motivatie van deze personen ten einde successen en

mislukkingen van e-commerce ventures nog beter te kunnen verklaren.

Ihlström en Nilsson (2003) hebben een groeimodel ontwikkeld naar analogie met

dit van Nolan, ditmaal om de penetratiegraad van e-business bij KMO‟s te kunnen

verklaren. Het model zelf is ontwikkeld uit de studie van zeven KMO‟s in Zweden.

De auteurs spreken van de „stadia van maturiteit‟ om een organisatie naar e-business

te brengen.

De Resource Based Theorie (RBT)

Volgens de RBT wordt het strategisch succes van een organisatie bepaald door

de mogelijkheid om effectief de technische beschikbare middelen te combineren met

de organisatorische en de omgevingsmiddelen. De theorie staat complementair

tegenover de Porteriaanse theorieën die uitgaan van een marktgedreven benadering

om de strategische positionering van een bedrijf te bepalen. Beide theorieën zijn te

beschouwen als rivaliserend om het strategische succes in bedrijven te verklaren.

Duhan et al (2001) zijn de eersten geweest die de twee rivaliserende theorieën

om een competitief voordeel te behalen in een KMO naast elkaar geplaatst hebben in

een enkelvoudige gevallenstudie en daarbij de rol van ICT hebben onderzocht. Zij

concluderen dat voor KMO‟s, het strategisch denken zich verplaatst naar de resource

based visie. KMO‟s moeten daarbij twee soorten competenties ontwikkelen:

eigendomgebaseerde en kennisgebaseerde. Eigendomsgebaseerde competenties zijn

het best in een stabiele omgeving en kennisgebaseerde competenties zijn meer

geschikt in een onzekere omgeving. Betreffende de specifieke rol van ICT komen ze

Page 83: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

3. Literatuuronderzoek

63

tot het besluit dat hiervoor best kennisgebaseerde competenties ontwikkeld worden.

Caldeira en Ward (2003) hebben aangetoond hoe de RBT gebruikt kan worden

om het succes van adoptie en gebruik van ICT aan te tonen in KMO‟s uit de

productiesector. Een meervoudige gevallenstudie werd uitgevoerd bij 12 KMO‟s uit

Portugal. Als conclusie wordt er gesteld dat er slechts twee factoren zijn die

bijdragen tot dit succes: 1) de houding en het perspectief dat het management

inneemt betreffende gebruik van ICT en 2) de ontwikkeling van interne ICT

competenties. De auteurs merken op dat deze bevindingen niet stroken met de

proposities van de transactiekostentheorie die stellen dat diensten zoals ICT best

worden ingekocht en dat om de risico‟s op opportunistisch gedrag daarbij te

verlagen er formele bestuurstructuren moeten opgezet worden en

resultaatsverbintenissen moeten worden afgesloten.

Ray en Ray (2006) bedienen zich eveneens van de RBT om aan te tonen dat

KMO‟s strategische voordelen kunnen halen uit het gebruik van webservices. De

auteurs gebruiken een combinatie van „action research‟ en gevallenstudie als

onderzoeksmethode en passen die toe bij een kleinhandel in golfattributen. Door

gebruik te maken van publiekelijke beschikbare webservices kan een KMO zijn

flexibiliteit en dienstbaarheid naar klanten verhogen.

Recentelijk hebben Rivard et al. (2006) een onderzoek gedaan naar de validiteit

van de theorie van competitieve strategie van Porter (1980) in vergelijking met de

Resource-basedtheorie (Penrose 1959) voor KMO‟s. De auteurs testen de beide

theorieën middels een enquête bij 96 willekeurig gekozen KMO‟s met een

personeelsgrootte variërend van 30 tot 500 eenheden. Het onderzoek werd in Canada

uitgevoerd en de steekproef bevatte zowel productiebedrijven (57%),

dienstenbedrijven (25%) als handelsbedrijven (5%). Als conclusie stellen de auteurs

dat beide theorieën eigenlijk niet rivaliserend zijn maar eerder complementair. De

rol van ICT vanuit een „resource-based‟ perspectief waarbij er gesteld wordt dat een

bedrijf dient te werken aan de opbouw van ICT-managementbekwaamheden en

praktijken is zeker niet tegengesteld aan het competitieve en marktgedreven

perspectief van Porter (1980) dat stelt dat ICT noodzakelijker wijze moet ingezet

worden om het competitieve krachtenspel in evenwicht te houden. Beide

perspectieven geven bovendien theoretische onderbouw voor een op SWOT

gebaseerde benadering om een strategisch ICT-management te ontwikkelen in een

KMO. De auteurs merken daarbij terecht op dat de op SWOT gebaseerde benadering

weliswaar een populaire managementpraktijk is in KMO‟s, maar helaas ook

theoretische validiteit ontbeerd bij gebruik in ICT.

Page 84: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

3. Literatuuronderzoek

64

Contingentie theorie

Volgens de contingentie theorie bestaat er geen universele superieure strategie in

management dat niet afhankelijk is van de organisatorische en omgevingsfactoren

(Venkatraman, 1989). Bergeron et al. (2001) hebben dit theoretisch axioma gebruikt

om de impact van ICT op de performantie van KMO‟s te onderzoeken. De auteurs

stellen dat ICT-management passend moet zijn met de omgeving, de strategie en de

structuur van de organisatie en dat afhankelijk van de verschillende invullingen

hiervan, er een ander resultaat bereikt wordt. De auteurs menen met dit theoretisch

traktaat de vele contradictorische resultaten uit de onderzoeken te kunnen verklaren.

Ze komen tot de conclusie dat een systeembenadering beter is dan een bivariate

benadering in het onderzoek naar impact van ICT-management.

De lerende organisatie

Het fenomeen van de lerende organisatie vanuit een ICT perspectief wordt ook

door enkele onderzoekers bestudeerd in KMO‟s. Een studie van Raymond en Blili

(2000) geeft de toon aan. Op basis van een meervoudige gevallenstudie bij 14

KMO‟s tonen de auteurs aan dat in de context van ICT – en als voorbeeld wordt hier

e-commerce genomen – de ontwikkeling van een lerende organisatie belangrijk. De

sleutelfactor hiervoor is de CEO die zich daarvan moet bewust zijn en een

benadering moet implementeren om een lerende organisatie te creëren. Deze

benadering moet bestaan uit: het bemoedigen van de medewerkers om

veranderingen te initiëren, grotere verantwoordelijkheden geven aan werkteams en

hechtere connecties vormen met externe partners (klanten en leveranciers). Ruiz-

Mercader et al. (2006) bevestigen de vaststelling over de lerende organisatie van

Raymond en Blili (2000) op basis van een enquête gevoerd in 151 Spaanse bedrijven

actief in de ICT sector. Onze kritiek op deze studie gaat naar de gekozen sector voor

het onderzoek. Een dergelijk onderzoek ware nuttig geweest in een niet-ICT sector.

Cegarra-Navarro et al. (2007) hebben op basis van een enquête gevoerd in 195

Spaanse KMO‟s in alle sectoren, gevonden dat een lerende organisatie een essentiële

en a priori stap is om e-business in een KMO in te voeren. De auteurs differentiëren

echter niet binnen de eenheid van analyse en merken ook op dat het onderzoek geen

vergelijking kan maken naar de toestand bij GO‟s.

3.3.2.4 Epistemologie en onderzoeksmethode

In tabel 3.5 zijn de publicaties verdeeld volgens onderzoeksmethode (eerste

kolom) en het ingenomen epistemologisch perspectief. De tweede kolom (Pos.)

Page 85: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

3. Literatuuronderzoek

65

duidt de aantallen aan die vanuit een positivistisch perspectief zijn aangepakt. De

derde kolom (Int.) de aantallen die vanuit een interpretatief perspectief zijn gemaakt.

De vierde kolom (?) geeft de aantallen weer waarvan het onduidelijk is welk

epistemologisch perspectief de onderzoeker heeft ingenomen. Ten slotte zijn de

totalen gemaakt per kolom en per rij.

Uit tabel 3.5 valt af te lezen dat een grote meerderheid van de publicaties (182

publicaties of 73,3%) vanuit een positivistisch perspectief zijn opgemaakt en slechts

9 publicaties of 3,2% vanuit een interpretatief perspectief. Van 60 publicaties

(23,5%) is niet duidelijk welk epistemologisch standpunt er ingenomen wordt. Dit

laatste is vooral het geval bij het onderzoek op basis van gevallenstudies.

De tabel 3.5 toont eveneens de verschillende onderzoeksmethoden waarbij dan

telkens het epistemologisch perspectief wordt aangeduid.

Tabel 3.5: Aantal studies over KMO‟s volgens onderzoeksmethode en epistemologisch

perspectief.

Onderzoeksmethode Pos. Int. ? Totaal

Enquête 142 - - 142

Enkelvoudige gevallenstudie 3 2 8 13

Meervoudige gevallenstudie 7 6 26 39

Action research - - 5 5

Literatuur analyse / Meta-analyse 2 - - 2

Veldstudie 2 - 3 5

Veldexperiment 1 - 1 2

Interviews 12 1 8 21

Conceptuele model en raamwerk 13 - - 13

Onbekend - - 9 9

Totaal 182 9 60 251

3.3.2.6 Onderzoekstype

In totaal waren er 238 publicaties (94,8%) gebaseerd op empirische

vaststellingen. Van deze publicaties hanteren er 150 (63%) een kwantitatieve

benadering en 88 (37%) een kwalitatieve van de onderzoeksgegevens.

In tabel 3.6 hebben we alle landen samengebracht waar er empirisch onderzoek

werd gedaan en het aantal keren er een onderzoek werd gedaan. Er werden 33

verschillende landen gevonden waarbij de VS (55), het VK (47) en Canada (32) de

landen zijn waar de meeste empirische observaties werden gedaan. In een aantal

Page 86: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

3. Literatuuronderzoek

66

landen waaronder België, Denemarken, Frankrijk, en China werden er onderzoeken

uitgevoerd maar door universiteiten die niet vanuit die landen werkzaam waren. We

hebben slechts 9 onderzoeken gevonden waarbij er een vergelijkende studie werd

uitgevoerd tussen twee of meerdere landen. Een studie verzamelde gegevens over de

gehele globe.

Vergelijkende studies vonden er plaats in de VS en Canada (2 studies); de VS,

Canada, het VK, Frankrijk en Duitsland (1 studie); Denemarken, VS, Frankrijk en

Duitsland (1 studie); Duitsland, het VK en Italië (1 studie); Spanje, Finland en

Noorwegen (1 studie); Zweden en Australië (1 studie); het VK en Ierland (1 studie)

en Finland, Zweden, Noorwegen, Denemarken, Nederland, België, Frankrijk,

Spanje, Italië en het VK (1 studie).

De interesse voor het onderzoek is duidelijk verschillend over de landen van de

Europese gemeenschap. In grote en economisch sterk ontwikkelde landen zoals

Duitsland en Frankrijk is het onderzoek bijna afwezig. Een grote uitzondering

daarop is het VK waar er enorm veel onderzoek naar ICT en KMO‟s wordt gedaan.

Een afdoende verklaring kon daarvoor niet gevonden worden. Tijdens de

bibliotheekstudie (zie verder) werd wel ontdekt dat het onderzoek naar ICT en

KMO‟s vaak een zeer persoonlijke zaak is van slechts een beperkt aantal

onderzoekers op de wereld.

De economisch minder sterke Europese landen, zoals Portugal, Griekenland en

Spanje scoren verhoudingsgewijs vrij hoog in het onderzoek.

Page 87: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

3. Literatuuronderzoek

67

Tabel 3.6: Aantal studies per land van vaststellingen

Land N Land N

VS 55 Duitsland 7

VK 47 Nederland 4

Canada 32 Zweden 4

Australië 12 Finland 4

Singapore 11 Taiwan 3

Spanje 10 Ierland 3

Italië 9 Noorwegen 3

Nieuw Zeeland 8 Frankrijk 3

Hongkong 7 Israel 2

Griekenland 2 België 1

Portugal 2 Mexico 1

Chili 2 Noord-Ierland 1

Zuid-Afrika 2 Turkije 1

China 2 Oostenrijk 1

Denemarken 2 Maleisië 1

India 2 Slovenië 1

Korea 2 Global 1

3.3.2.7 Eenheid van analyse

De KMO als eenheid van analyse impliceert een karakterisering op basis van

intrinsieke eigenschappen. De bedrijfsgrootte uitgedrukt in aantal tewerkgestelde

personeelsleden wordt het meest gebruikt (80,2%) om de eenheid van analyse te

identificeren. 12,2% gebruikt de omzet als een tweede aanvullende karakteristiek en

4,9% gebruikt een combinatie van de vorige twee karakteristieken aangevuld met de

waarde aan vast actief. Eén op vijf van de studies specificeert dus niet de eenheid

van analyse aan de hand van één of ander kwantitatief kenmerk.

De meeste onderzoekers sluiten micro-ondernemingen uit van het onderzoek. De

bovengrens, uitgedrukt in aantal werknemers, om een micro-onderneming aan te

duiden verschilt echter redelijk sterk in de onderzoeken. Gebruikte bovengrenzen

voor een micro-onderneming uit de RLV zijn: 0, 1, 5, 10, 15, 20, 24, 25 en 30

werknemers. De meeste onderzoekers geven echter geen reden op waarom micro-

ondernemingen worden uitgesloten. Raymond (1982) verwijdert micro-

ondernemingen uit zijn onderzoek omdat hij meent dat deze bedrijven minder

gecomputeriseerd zijn en zijn steekproef dus niet efficiënt zou zijn. Harrison et al.

Page 88: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

3. Literatuuronderzoek

68

(1997) leggen een beperking op door bedrijven te kiezen waarvan het aantal

werknemers gaat van 25 tot 100 zich baserend op een discussie voorafgaand met

meerdere kleine bedrijven waaruit geconcludeerd wordt dat bedrijven met minder

dan 25 personeelsleden meer dan waarschijnlijk geen strategie hebben met

betrekking tot beslissingen om ICT te verwerven.

De bovengrens om KMO‟s te karakteriseren, verschilt eveneens sterk bij de

verschillende onderzoekers. Europese onderzoekers houden zich meestal aan de

Europese definitie van een KMO (European Commission 2003). Onderzoekers uit

de V.S. verwijzen vaak naar de groottestandaard van het SBA (SBA, 2011a),

waarbij de bovengrens meestal gelegd wordt op 500 werknemers. Gebruikte

bovengrenzen om KMO‟s aan te duiden uit de RLV zijn: 30, 50, 100, 250, 300, 496,

500, 700, 1900 en 3000 werknemers.

Ook de afbakening (onder- en bovengrens) van het volledige interval waarbinnen

de onderzochte KMO‟s vallen volgens de grootteparameter uitgedrukt in aantal

werknemers varieert enorm. De volgende intervallen worden er vastgesteld: 1 – 50,

1 – 490, 1 – 700, 10 – 500, 10 – 100, 10 – 3000, 15 – 100, 20 – 249 en 30 – 500. Een

aantal onderzoekers bakenen de grenzen van de groep af volgens hun beschikbare

onderzoeksgegevens.

De benaming dat de onderzoekers geven aan de eenheid van analyse verschillen

ook heel vaak. De term SME is vrij breed bekend in de onderzoekswereld, maar

wordt niet altijd even consequent gebruikt. In de VS spreekt vaak van „small

businesses‟ om de volledige groep van KMO‟s aan te duiden. Een vertaling hiervan

naar zou dus kleine bedrijven betekenen en volgens de Europese definitie van KMO

slaan op bedrijven die tussen 10 en 50 werknemers hebben.

Bijzonder weinig onderzoekers volgen strikt de werkdefinitie van een KMO

volgens het Bolton comité (Bolton 1971). Eerder verrassend is dat geen enkele

onderzoeker de kwalificatie van de werknemers aanduidt. Het verschil tussen

hoofdwerkers en handwerkers (in België: bedienden en arbeiders; internationaal

vaak aangeduid als „white collars‟ en „blue collars‟) wordt dus niet gemaakt. Weinig

publicaties hanteren dus kwalitatieve kenmerken om de eenheid van analyse te

identificeren.

Kagan et al. (1990) hebben aangetoond dat ook de economische sector een

significant verschil uitmaakt bij het gebruik (adoptie) van ICT. In tabel 3.7 hebben

we de verschillende economische sectoren opgelijst die voorkomen in de RLV met

Page 89: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

3. Literatuuronderzoek

69

het aantal publicaties.

Tabel 3.7: Aantal verschillende onderzochte sectoren

Sector N Sector N

Niet gespecificeerd 36 Diensten 2

Alle sectoren 109 Medische praktijk 1

Productie 64 Technische oriëntatie 1

Detailhandel 8 Entrepreneurs 1

ICT sector 4 Meubelindustrie 1

Bouwindustrie 3 Distributie 1

Engineering 3 Not-for-profit 1

Handel 3 Voeding 1

Telecommunicatie 2 Groothandel 1

Reisbureaus 2 Niet-productie 1

Export 2 Automobiel 1

Textiel 2

Eens te meer valt de zeer grote spreiding op over de verschillende sectoren en de

beperkte aantallen publicaties per sector. Een aantal onderzoekers zijn bijzonder

vaag over hun sector (bv. niet-productie, technische oriëntatie). Het meeste

onderzoek werd gedaan in de productiesector. Er zijn bijzonder weinig publicaties

die de economische sector combineren met de grootteparameter. Een uitzondering

hierop is Baker (1987) die stelt dat een klein productiebedrijf er een is met een

personeelgrootte tussen 50 en 100 en een klein dienstenbedrijf er een is met een

personeelsgrootte tussen 25 en 50 werknemers.

Alpar en Reeves (1990) zijn wellicht het meest volledig in hun definitie van de

eenheid van analyse en stellen dat de volgende karakteristieken daarbij moeten in

rekening worden genomen: aantal werknemers, omzet, niveau van investeren,

leeftijd van de onderneming, ICT bestedingen, de economische sector, interne

software ontwikkeling en aantal jaren ICT gebruik.

3.4 Bibliografiestudie van het ICT-onderzoek in KMO’s

Voor de bibliografiestudie hebben we ons gebaseerd op dezelfde groep van

artikelen uit de literatuurstudie: de RLV. Onze onderzoeksobjectieven waren hier 1)

het identificeren van de tijdschriften die de meeste artikelen over KMO‟s en ICT

publiceren, 2) de landen en auteurs te identificeren die de grootste bijdrage leveren

aan het onderzoeksthema, en 3) de evolutie over de tijd van het aantal publicaties te

bepalen.

Page 90: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

3. Literatuuronderzoek

70

3.4.1 Tijdschriften

Tabel 3.8 geeft het aantal publicaties uit de RLV weer per tijdschrift waarin ze

verschenen zijn. Enkel de tijdschriften die meer dan twee artikelen hebben

gepubliceerd zijn opgenomen in de tabel. In de eerste kolom (Tijdschrift) is de naam

van het tijdschrift vermeld en in de tweede kolom (Aantal) het aantal artikelen uit de

RLV die zijn verschenen. In de derde kolom (%) is het percentage ten opzicht van

het totaal aantal (251) verschenen artikelen vermeld. Indien er tijdschriften zijn

waarbij er een gelijk aantal publicaties waren, dan zijn die samengenomen. De

vierde kolom zijn de gecumuleerde percentages (%). Er zijn in totaal 75

verschillende tijdschriften die studies over KMO‟s en ICT publiceren. De RLV is

dus gespreid over een vrij grote groep van tijdschriften. 38 tijdschriften hebben

slechts één artikel gepubliceerd in de gehele periode van 1979 tot 2008 en 10

tijdschriften publiceerden slechts twee artikelen. Ongeveer de helft van alle

tijdschriften uit de RLV (27 tijdschriften) publiceren dus 74,90% van alle artikelen

over ICT en KMO.

Slechts 62,95% (158 van 251) van de tijdschriften uit de RLV zijn ICT

tijdschriften. Hoewel ICT tijdschrift I&M (30 publicaties), de meeste publicaties

bevat gevolgd door EJIS (16 publicaties) en JCIS (14 publicaties), zijn tijdschriften

zoals JSBM (14 publicaties), ISBJ (11 publicaties), Technovation (8 publicaties),

SBE (7 publicaties) en AJSB (6 publicaties) geen ICT tijdschriften. De meeste van

deze tijdschriften hebben echter hogere impactfactoren dan de ICT tijdschriften

(Harzing 2011).

Wanneer we de voorkomende tijdschriften uit de RLV vergelijken met de lijst

van internationale top ICT tijdschriften, stellen we vast dat publicaties over KMO en

ICT ook door deze ICT tijdschriften uitgegeven worden (Lowry et al. 2004). In de

top 10 van „echte‟ ICT tijdschriften komen MISQ (10 publicaties), EJIS (16

publicaties), CACM (5 publicaties), JSIS (6 publicaties), ISR (2 publicaties), JIT (3

publicaties) en JMIS (3 publicaties) voor in de RLV (Rainer & Miller 2005). De

impactfactoren van deze tijdschriften behoren tot de hoogste uit het ICT-onderzoek.

Page 91: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

3. Literatuuronderzoek

71

Tabel 3.8: Aantal publicaties per tijdschrift

Tijdschrift N % Σ%

Information & Management (I&M) 30 11,95 11,95

European Journal of information Systems (EJIS) 16 6,37 18,32

Journal of Computer Information Systems (JCIS) 14 5,58 23,90

Journal of Small Business Management (JSBM) 14 5,58 29,48

International Small Business Journal (ISBJ) 11 4,38 33,86

MIS Quarterly (MISQ) 10 3,98 37,84

International Journal of Information Management (IJIM) 9 3,59 41,43

Technovation 8 3,19 44,62

Small Business Economics (SBE) 7 2,79 47,41

American Journal of Small Business (AJSB), Information Systems

Journal (ISJ), Journal of Global Information Management (JGIM),

Journal of Strategic Information Systems (JSIS) 6 9,56 56,97

Omega, Journal of Organizational Computing and E-Commerce,

INFOR, Communications the ACM, Production Planning & Control 5 9,96 66,93

Journal of Systems Management; New Technology, Work and

Employment 4 3,19 70,12

Journal of End User Computing, Journal of Information (JIT)

Technology, Industrial Management & Data Systems (IM&DS),

Journal of Management Information Systems (JMIS) 3 4,78 74,90

We kunnen concluderen dat onderzoek over KMO‟s en ICT zijn weg gevonden

heeft naar internationale prestigieuze tijdschriften en daarbij zijn plaats in het ICT-

onderzoek duidelijk heeft verdiend. De KMO als eenheid van analyse wordt door de

gemeenschap van ICT-onderzoekers blijkbaar als een voldongen feit gezien.

Daarnaast moeten we vaststellen dat, net zoals trouwens het ICT-onderzoek in het

algemeen, vele publicaties uit de RLV in niet-ICT tijdschriften uitgegeven worden.

Dit maakt het natuurlijk moeilijk om de volledige stroom aan relevante literatuur

over ons thema duidelijk af te bakenen, wat we bij het begin van dit hoofdstuk al

hebben opgemerkt. We moeten ook vaststellen dat vele niet-ICT tijdschriften zich

expliciet richten naar een KMO doelgroep: JSBM (veertien publicaties), ISBJ (elf

publicaties), SBE (zeven publicaties) en AJSM (zes publicaties). Een bewijs dat

deze tijdschriften de doelgroep van KMO‟s zeker als een eenheid van analyse zien.

3.4.2 Auteur en land van het onderzoek

Tabel 3.9 geeft de auteurs weer die publiceren met onderzoek over KMO en ICT,

met inbegrip van het instituut en het land van het onderzoek. De lijst in tabel 3.9 is

beperkt tot auteurs met minstens twee publicaties op hun naam. Er zijn totaal 191

Page 92: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

3. Literatuuronderzoek

72

auteurs die samen 251 artikelen hebben gepubliceerd. Dit is een gemiddelde van 1,3

publicaties per auteur. 107 auteurs hebben slechts 1 publicatie op hun naam staan als

eerste auteur. Van deze laatste groep van auteurs zijn er slechts 15 die ook als

tweede of derde auteur voorkomen. 12,57% (24 op 191) van alle auteurs staan in

voor 33,47% (84 op 251) van de publicaties.

L. Raymond (Canada) is veruit de meest productieve auteur met 17 publicaties

als eerste auteur op zijn naam. L. Raymond publiceert vaak met F. Bergeron

(Canada) die vier publicaties als eerste auteur op zijn naam heeft. L. Raymond

publiceerde ook zes artikels als tweede auteur en één artikel als derde auteur.

M. Levy (VK) publiceerde acht artikels als eerste auteur en twee artikels als

tweede auteur. De derde productiefste auteur is P. Cragg met zes publicaties als

eerste auteur, 3 als tweede auteur en 2 als derde auteur. Een interessante vaststelling

is dat de drie meest actieve auteurs werken op drie verschillende continenten: Noord

Amerika (Canada), Europa (VK) en Oceanië (Nieuw Zeeland).

De werken van L. Raymond en F. Bergeron, M. Levy, P. Cragg en J. Thong

behoren ook tot de meest geciteerde. De auteurs zijn bovendien nog zeer actief rond

het onderwerp (Cragg 2008, Levy & Powell 2008, Raymond & Bergeron 2008).

Tabel 3.10 toont aan dat onderzoek naar KMO en ICT gevoerd wordt in 30

verschillende landen. Het grootste aantal publicaties komt uit de VS (67 publicaties),

gevolgd door het VK (51) en Canada (33). De verdeling van het aantal publicaties

tussen Europa (100 publicaties) en het Noord Amerikaanse continent (101) is

ongeveer gelijk. Uiteraard is het onderzoek in Europa sterk gespreid over

verschillende landen. Enkel in het VK is er een cluster rondom het onderzoek van

M. Levy.

Ook het onderzoek in de VS kent een sterke spreiding over verschillende

onderzoekers en universiteiten, met uitzondering van het voormelde onderzoek van

L. Raymond in Canada. Er is geen clustervorming in de VS over onderzoek naar

KMO en ICT. Bovendien moeten we vaststellen dat in de VS de grootteparameter

ruimer wordt gedefinieerd dan in Europa, waardoor onderling vergelijken vaak

moeilijk wordt.

Australië, Singapore en Nieuw Zeeland zijn landen met een relatief groot aantal

publicaties. Enkel in Singapore en in Nieuw Zeeland is er clustervorming rondom

het KMO en ICT-onderzoek. De negen publicaties uit Singapore werden uitgevoerd

Page 93: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

3. Literatuuronderzoek

73

door vier verschillende auteurs die allen werkten in het zelfde instituut en optraden

als coauteur voor elkaar. Hetzelfde geldt voor Nieuw Zeeland waarbij de acht

publicaties afkomstig zijn vier verschillende auteurs en twee verschillende instituten.

De 14 uit Australië echter werden door elf verschillende auteurs gevoerd en waren

ook gespreid over elf verschillende universiteiten.

Tabel 3.9: Aantal studies over KMO en ICT per auteur

Auteur Land N

Raymond L. Canada 17

Levy M. VK 8

Cragg P. Nieuw Zeeland 6

Thong J. Singapore 6

Bergeron F. Canada 4

Love P.E.D. Australië 3

Montazemi A.R. Canada 3

Chau P.Y.K. Hongkong 3

Riemenschneider C.K. VS 3

Palvia P.C. VS 3

Poon S. Australië 2

Doukidis G.I. Griekenland 2

Ein-Dor P. Israel 2

Igbaria M. Israel 2

Caldeira M.M. Portugal 2

Daniel E.M. VK 2

Taylor M.J. VK 2

Duhan S. VK 2

Delone W.H. VS 2

Lees J.D. VS 2

Grandon E.E. VS 2

Premkumar G. VS 2

Lee J. VS 2

Alpar P. VS 2

Totaal 84

Page 94: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

3. Literatuuronderzoek

74

Tabel 3.10: Aantal studies over KMO en ICT per land

Land N Land N

VS 67 Finland 2

VK 51 Griekenland 2

Canada 33 Indië 2

Australië 14 Ierland 2

Italië 9 Portugal 2

Singapore 9 Zuid Afrika 2

Nieuw Zeeland 8 Noorwegen 2

Spanje 7 Maleisië 1

Hongkong 6 Noord Ierland 1

Duitsland 5 Mexico 1

Israel 5 Slovenië 1

Nederland 5 Turkije 1

Korea 4 UAE 1

Zweden 3 Oostenrijk 1

Taiwan 3 Zwitserland 1

3.4.3 Evolutie over de tijd

Tabel 3.11 geeft het aantal publicaties uit de RLV per jaar. We stellen vast dat de

aantallen gestaag toenemen van jaar tot jaar.

Tabel 3.11: Aantal studies over KMO en ICT per jaar

Jaar N Jaar N Jaar N

1978 1 1990 6 2000 8

1981 1 1991 4 2001 19

1982 2 1992 6 2002 18

1983 2 1993 4 2003 12

1984 0 1994 8 2000 8

1985 4 1995 7 2004 18

1986 3 1996 9 2005 19

1987 8 1997 4 2006 18

1988 4 1998 11 2007 19

1989 3 1999 12 2008 21

De academische interesse naar de eenheid van analyse neemt dus toe. Er zijn een

aantal jaren waarin het aantal publicaties plots afneemt. Dit is waar te nemen voor

1997, 2000 (jaar van het ineenstorten van dot.com bel) en 2003. We verwijzen

daarvoor naar figuur 3.3 die het procentuele aantal publicaties per jaar zijn

weergeeft. Sinds 1998 ontstonden de eerste werken rondom internet en internet

Page 95: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

3. Literatuuronderzoek

75

gerelateerde fenomenen zoals e-business, e-commerce, www en email. Uit paragraaf

§3.3.2.2 blijkt dat heel veel onderzoeken uit de RLV heeft een dergelijk

organisatorisch onderzoeksfenomeen vooropstellen. Wellicht is het onderzoek naar

KMO en ICT ook onderhevig aan trends en hypes die zo typerend zijn voor het ICT

domein.

Figuur 3.3: Aantal publicaties per jaar (percentage van het totaal)

3.5 Onderzoek naar de grootteparameter

In deze paragraaf geven we een kort overzicht van de belangrijkste ICT

publicaties die niet direct de KMO als eenheid van analyse nemen, maar die de

organisatiegrootte als afhankelijke variabele opnemen in hun onderzoek. Deze

literatuur vertrekt ook grotendeels van het werk Ein-Dor en Segev (1978).

Het meeste onderzoek is wellicht uitgevoerd naar de verschillen met betrekking

tot ERP implementaties in organisaties van verschillende grootte (Mabert et al.

2003, Ifinedo & Nahar 2009, Ifinedo 2007). Ifinedo (2007) toont, middels een

enquête bij bedrijven uit Finland en Estland aan dat de organisatiegrootte positief

gerelateerd is aan ERP succes. De relatie tussen ERP succes en de grootte van de

organisatie wordt daarbij niet beïnvloed door de competenties van het ICT

personeel. De voormelde relatie wordt echter wel beïnvloed door de grootte van het

ICT budget en van de ICT afdeling. De auteur hanteert een meetmodel om ERP

succes te meten gebaseerd op het DeLone en McLean IS Succes model (DeLone &

McLean 1992).

Mabert et al. (2003) kwamen eerder al tot de conclusie dat bedrijven van

0,00%

2,00%

4,00%

6,00%

8,00%

10,00%

19

78

19

82

19

85

19

87

19

89

19

91

19

93

19

95

19

97

19

99

20

01

20

03

20

05

20

07

%

Page 96: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

3. Literatuuronderzoek

76

verschillende grootte, ERP implementaties anders benaderen en wel op de volgende

punten: 1) de motivatie om een ERP systeem te implementeren, 2) de verschillende

ERP systemen die aangewend worden, 3) de implementatiestrategie en 4) de graad

van „reengineering‟ en aanpassingen aan het basissysteem (Mabert et al. 2003). De

auteurs hanteren omzet als meeteenheid voor bedrijfsgrootte. Wat betreft de

motivatie om een ERP systeem te implementeren vinden zowel grote als kleine

bedrijven twee factoren belangrijk: het vervangen van oudere systemen (legacy

systems) en het vereenvoudigen en standaardiseren van de systemen. Er is echter een

verschil met betrekking tot de tweede factor tussen grote bedrijven en kleine

bedrijven en tussen grote bedrijven en middelgrote bedrijven. Grote bedrijven

vinden het vervangen van oudere systemen door ERP altijd belangrijk.

Simon et. Al (2007) hebben de vraag naar ICT banen onderzocht in niet-ICT

bedrijven en konden aantonen dat grote bedrijven (Fortune 500) voornamelijk

gespecialiseerde ICT competenties zoeken en dus heel specifieke jobprofielen

uitschrijven. KMO‟s echter vragen meer algemenere ICT competenties (Simon et al.

2007).

Lee en Xia (2006) hebben een onderzoek gedaan naar de relatie tussen

bedrijfsgrootte en de adoptie van ICT innovatie. Op basis van een meta-analyse van

21 empirische studies hebben ze een positieve relatie gevonden tussen beide

variabelen, maar ook vijf extra beïnvloedende variabelen (Lee & Xia 2006). De

variabelen die de positieve relatie tussen bedrijfsgrootte en adoptie van ICT

innovatie beïnvloeden zijn: 1) type van ICT innovatie, 2) type organisatie, 3)

stadium van de adoptie en 4) de wijze waarop de bedrijfsgrootte wordt gemeten.

Een ouder, maar zeer relevant onderzoek is dat van Harris en Katz (1991) die

onderzocht hebben of kleine bedrijven verhoudingsgewijs een hoger niveau

bereikenaan ICT investeringen dan grote bedrijven. Het onderzoek werd gedaan bij

verzekeringsmakelaars. Hun conclusie was dat kleinere verzekeraars een groter

proportioneel deel van hun totale investeringen aan ICT wijden dan grote

verzekeraars. Het omgekeerde is echter niet waar: meer spenderen aan ICT leidt niet

tot een verhoogd aandeel van de ICT investeringen in de totale

investeringsportefeuille. De auteurs concluderen daarbij dat hun bevindingen de

bestaande observatie bevestigt dat het managen en gebruiken van ICT even

belangrijk is, en misschien zelfs nog belangrijker, dan het niveau van de ICT

bestedingen.

Page 97: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

3. Literatuuronderzoek

77

3.6 Literatuuranalyse van ICT-mislukkingen

Ondanks de talrijke succesverhalen over de voordelen dat ICT biedt wanneer het

wordt ingezet in organisaties, blijkt uit zowel de academische als de

bedrijfseconomische literatuur vaak het tegenovergestelde. Mensen uit de praktijk

rapporteren met de regelmaat van de klok over ICT-mislukkingen in organisaties

(Standish Group 2004). Cijfers over mislukkingen worden nogal vaak betrokken bij

de Standish Group, een consultancybedrijf dat sinds meerdere jaren informatie

inwint over ICT-projecten. Periodiek publiceert de Standish Group een rapport (het

zgn. Chaos Report) waarin een stand van zaken op gebied van ICT-projecten wordt

gegeven. Projecten worden daarbij onderverdeeld in succesvol (op tijd, op of onder

budget en met de juiste inhoud), challenged (te laat, of te duur of met minder dan de

beoogde inhoud) en 'mislukt' (voortijdig gestopt). In tabel 3.12

hebben we de gegevens uit de rapporten van de Standish Group verzameld over

de verschillende jaren.

Tabel 3.12: ICT-mislukkingen volgens de Standish Group

Jaar Succesvol

(%)

Challenged

(%)

Mislukt

(%)

1994 16 53 31

1996 27 33 40

1998 26 46 28

2000 28 49 23

2004 29 53 18

2006 35 46 19

2009 32 44 24

Gemiddeld: 28 46 26

De cijfers van de Standish Group krijgen nogal wat kritiek in de academische

wereld (Jorgensen & Molokken-Ostvold 2006, Eveleens & Verhoef 2010, El Emam

& Koru 2008). De kritiek richt zich voornamelijk naar een overschatting van de

projectkosten, een gebrek aan „peer review‟ bij het interpreteren van de conclusies,

een lichte overdrijving naar gefaalde projecten in de keuze van de steekproef en een

weinig coherente definitie van mislukking. Toch is er sinds meer dan 40 jaar een

constante stroom van academische literatuur ontstaan over mislukkende ICT in

organisaties (Ackoff 1967, Argyris 1971, Beynon-Davies 1999, Conboy 2010,

Avison et al. 2006, Iacovou & Dexter 2005, Sauer 1993, Ewusi-Mensah 2003). De

mislukkingen gaan zowel over het gebruik, de ontwikkeling als de implementatie

Page 98: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

3. Literatuuronderzoek

78

van ICT.

Het vroegste werk over ICT-mislukkingen is het artikel van Ackoff (1967). De

auteur stelt dat ontwerpers (de ICT-ers) de context (de organisatie) niet begrijpen

waarin ze werken. Er wordt geen bewijs geleverd voor de conclusies, maar de

stelling dat individuen tekortschieten bij het ontwerpen van systemen werd verder

opgenomen door anderen. Dearden (1972) sprak over „incompetente‟ en

„ineffectieve‟ mensen die belast waren met de ontwikkeling van een

informatiesysteem. Stilaan groeiden er alternatieve visies op het fenomeen. Argyris

(1971) wees op de beperkingen van de inter-persoonlijke relaties tussen twee

partijen en de waarschijnlijkheid dat een ICT-artefact in een organisatie kon leiden

tot weerstanden. Mason en Mitroff (1971) wezen voor het eerst op het belang van de

wijze waarop informatie werd voorgesteld als een relevant voorwerp voor studie.

Colton (1973) stelde vast, door enquêtes en interviews te voeren dat de problemen

bij de ontwikkeling van een informatiesysteem niet van technische aard waren, maar

menselijk georiënteerd (Colton 1973). Colton ontdekte ook dat het verschil tussen

een succes en een mislukking te maken heeft met het topmanagement, het bestaan

van een kloof tussen de business en het ICT personeel, het onvoldoende stellen van

prioriteiten bij het ontwikkelen, de onvoldoende kwaliteit van de technische staf en

de onvoldoende nadruk op de menscomputer interactie.

Het meest theoretische werk rondom ICT-mislukkingen werd uitgevoerd door

Lyytinen en Hirshheim (1987). Volgens deze auteurs vindt een ICT-mislukking zijn

oorsprong in een veelheid van factoren en situaties die meestal gerelateerd zijn aan

elkaar. Voorbeelden hiervan zijn: voordelen die niet worden gerealiseerd, het

informatiesysteem wordt niet gebruikt, de gebruikers staan negatief tegenover het

informatiesysteem of werken zelfs tegen, of de levering van het systeem wordt

constant uitgesteld. Het is daarbij zeer moeilijk om te wijzen naar een eenduidige

oorzaak voor de mislukking. Hun stelling, die vrij unaniem gevolgd wordt in de

literatuur, is dat de beoordeling van een ICT-mislukking een organisatorisch proces

is die ook een politieke dimensie heeft omdat er mensen bij betrokken zijn. Een ICT-

mislukking is dus een complex sociaal fenomeen en krijgt dan ook verschillende

betekenissen afhankelijk van het ingenomen perspectief. Het begrip moet volgens de

auteurs, in zijn definitie een pluralistische component bevatten die alle mogelijke

perspectieven kan omvatten. Dit betekent dat de wortels van het begrip mislukking

bij de sociale waarden liggen die geaccepteerd en gedeeld moeten worden door de

gemeenschap waarbinnen het informatiesysteem tot stand komt. Voorbeelden van

dergelijke sociale waarden zijn: evenredigheid tussen kosten en uitgaven, een

Page 99: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

3. Literatuuronderzoek

79

redelijke termijn om iets af te werken, behoorlijke kwaliteit, streven naar het beste,

het mooiste of het zuinigste. Deze waarden zijn afgeleid uit een culturele en sociale

context die heel verscheiden kan zijn. Zo neigen westerse culturen meer naar

individualisme en oosterse culturen meer naar collectivisme, waardoor er

verschillende opvattingen kunnen ontstaan betreffende falen of niet falen.

Bovendien kunnen de waarden sterk persoonlijk verschillen en wordt de utiliteit

ervan als zeer subjectief ervaren. Waarden zijn bovendien van nature uit

conflicterend en ambitieus (bv. goede kwaliteit versus goedkoop, complex systeem

bouwen in een korte tijd). De auteurs gaan uit van het gegeven dat de sociale

waarden de richting geven voor het gedrag bij intersubjectieve voorkeuren en ideeën

(bv. kiezen tussen kwaliteit en tijd). De sociale waarden zijn een soort collectief en

gedeeld bezit dat sterker is dan de individuele utiliteiten. Bovendien overstijgen de

sociale waarden zelfs de organisatorische context waarbinnen de meeste ICT-

mislukkingen geëvalueerd worden. Moesten er geen sociale waarden gedeeld

worden, dan zou de evaluatie van mislukkingen een volledig subjectief proces zijn

dat geen enkele basis zou bieden voor een zinvolle discussie. De sociale waarden

bepalen meteen ook de criteria waarmee we evalueren. Ze vertellen wat er belangrijk

is en dus de moeite is om te beoordelen. De waarden worden door middel van

doelstellingen geformuleerd in (hopelijk) concretere termen. Bij een

informatiesysteem definieert men wat men wenst te bekomen en hoe men dit wenst

te bereiken. De doelstellingen van een informatiesysteem en hoe ze kunnen bereikt

worden moeten gekend zijn willen we een zinvolle beoordeling van een ICT-

mislukking kunnen maken. Lyytinen en Hirschheim (1987) concluderen dat ICT-

mislukkingen ontstaan, waarneer de resultaten niet samen vallen met de

vooropgestelde waarden.

Een ICT-mislukking kan als mislukking gekwalificeerd worden, na een

evaluatieproces door representatieve groepen van mensen. Deze worden de

stakeholders genoemd. Stakeholders zijn al diegenen zowel binnen als buiten de

organisatie een gevestigd belang hebben in het probleem en de oplossing ervan.

Voormelde auteurs veronderstellen nu dat er geen algemene mislukkingen kunnen

bestaan, maar slechts mislukkingen die zich stellen voor bepaalde groepen van

stakeholders. Dit kan meteen al een verklaring geven voor het veel voorkomende feit

dat ontwikkelaars van een informatiesysteem (een groep van stakeholders) tot de

conclusie kunnen komen dat het informatiesysteem goed is, maar dat de gebruikers

(een andere groep van stakeholders) vinden dat het informatiesysteem een complete

mislukking is. Een mooi voorbeeld daarvan wordt beschreven door Bartis en Mitev

(2008).

Page 100: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

3. Literatuuronderzoek

80

De waarden van de stakeholders waarmee het informatiesysteem zal geëvalueerd

worden zijn af te leiden uit de belangen dat ze trachten na te streven. Die belangen

zijn op hun beurt af te leiden uit de machtspositie van de groep van stakeholders

binnen (of buiten) de organisatie. Stakeholders zullen trachten de middelen van de

organisatie zodanig te controleren dat de acties binnen de organisaties gekanaliseerd

worden naar resultaten in hun belang (Pan & Flynn 2003). Het is echter niet

gemakkelijk om alle stakeholders van een informatiesysteem te identificeren. Er zijn

mogelijks stakeholders die niet weten dat ze stakeholder zijn (bv. de leden van de

raad van bestuur in een bedrijf waar een ICT-project wordt opgezet). Men zou

kunnen stellen dat iedereen die denkt of vermoedt dat hij of zij een belang heeft in

een informatiesysteem een stakeholder is. Er zijn inderdaad twee visies om

stakeholders te identificeren. Een eerste visie is stakeholders te zien als groepen van

individuen die zich bewust zijn van het feit dat ze een belang hebben in het

informatiesysteem. De tweede visie legt meer de nadruk op de situatie van het

informatiesysteem en de verschillende relaties die erdoor ontstaan met sociale en

structurele instituties en zoekt van daaruit naar mogelijke groepen van

belanghebbenden.

Elk verschillend perspectief van waaruit men een informatiesysteem kan

bekijken (technologisch, beheersmatig, sociaal, bestuurlijk, ...) zal zijn groep van

stakeholders opleveren. Een stakeholdersanalyse is daarom een zeer essentiële stap

die bij de aanschaf van een informatiesysteem moet worden uitgevoerd om

mislukkingen te voorkomen en eventueel te kunnen beoordelen. Het aantal groepen

van stakeholders, zelfs in een KMO kan zeer omvangrijk zijn. Leveranciers, klanten,

partners, zijn op vandaag meer en meer cruciale stakeholders (Pan, 2005).

Lyytinen en Hirschheim (1987) definiëren vervolgens de verwachtingsfout

(expectation failure) als de onmogelijkheid van een informatiesysteem om aan de

verwachtingen van een specifieke groep van stakeholders te voldoen. De

verwachtingen worden afgeleid uit de gedeelde waarden binnen een groep van

stakeholders. De verwachtingen worden meestal weinig geëxpliciteerd omdat er vele

stakeholders zijn, de stakeholders niet in staat zijn hun verwachtingen expliciet te

maken door organisatorische barrières (bv. leveranciers, klanten, overheid), er een

gebrek aan tijd is of door gewoon het onvermogen om de verwachtingen in

duidelijke operationele doelstellingen te vertalen.

De mislukkingen van ICT zijn terug te brengen tot drie types, die allen samen

kunnen gezien worden als verwachtingsfouten (Lyytinen & Hirschheim, 1987). Een

eerste type is de correspondentiefout, waarbij een vooropgesteld ontwerp niet leidt

Page 101: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

3. Literatuuronderzoek

81

of niet strookt met de praktische implementatie ervan. Het tweede type is de

procesfout waarbij een project over tijd of over budget gaat of niet aan alle

specificaties voldoet. De derde verwachtingfout is de interactiefout, waarbij het

gebouwde ICT-artefact niet (of onvoldoende) wordt gebruikt.

Het concept van verwachtingsfout is echter zeer theoretisch en biedt zeker geen

manier om de mislukking te detecteren noch om ze op te lossen. Ze zegt ook niet

hoeveel stakeholders er door geraakt worden. Ten slotte is de definitie eerder

conceptueel dan praktisch, omdat ze niet de vorm weergeeft waarin de mislukking

zich manifesteert. Over dit laatste weiden de auteurs wat uit en maken ze een

onderscheid tussen structurele en procesmatige verwachtingsfouten. Een structurele

verwachtingfout is een aanvaring met de structurele eigenschappen van de omgeving

van de stakeholder. Voorbeeld hiervan is de gebruiksvriendelijkheid die zo slecht is

dat de gebruikers de schermen van het informatiesysteem niet begrijpen. Een

procesmatige verwachtingsfout is veel dynamischer van natuur en houdt ook

rekening met het feit dat de verwachtingen van de stakeholders kunnen variëren (bv.

als gevolg van een leerproces, overtuiging, politiek, …).

Sauer (1993) bracht een pragmatischer concept naar voren in het debat over de

ICT-mislukking: de beëindigingfout (termination failure). Hij bekritiseert daarmee

het concept van de verwachtingsfout omdat het te pluralistisch en te theoretisch is.

Het concept van de verwachtingfout kent een gelijk gewicht toe aan alle

stakeholders en dat kan volgens de auteur niet. De verwachtingsfout zegt ook niet

welke gebreken er in het informatiesysteem de belangen van bepaalde stakeholders

het meest storen en welke het minst. De prioriteiten worden erdoor dus niet bepaald.

De verwachtingsfout gaat uit van een billijk politiek standpunt van volledig

pluralisme door alle stakeholders. Geen enkel interesse is meer waard dan de andere.

Toch zullen er verschillen zijn tussen de interesses van de stakeholders en de

behaalde resultaten van het informatiesysteem. Volgens Sauer (1993) geldt dat

bepaalde verwachtingen meer aannemelijk zullen zijn dan andere en dat bepaalde

stakeholders een grotere macht hebben dan andere.

Volgens Sauer (1993) kan een ICT-mislukking dan ook alleen maar optreden

wanneer alle stakeholders de ondersteuning voor een informatiesysteem (of het

project om een informatiesysteem te implementeren) hebben opgegeven. Sauer

verfijnt zijn definitie en stelt daarbij dat er slechts sprake van een mislukking kan

zijn als er aan twee voorwaarden is voldaan: 1) de ontwikkeling of het gebruik van

een informatiesysteem stopt en 2) alle stakeholders ontevreden zijn over de wijze

waarop hun interesses werden ingevuld. Deze laatste voorwaarde is noodzakelijk

Page 102: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

3. Literatuuronderzoek

82

omdat anders elke (tijdelijke) staking van ontwikkeling of gebruik van een

informatiesysteem een mislukking zou zijn. Wanneer er zelfs maar één stakeholder

geïnteresseerd blijft in de verdere ontwikkeling of gebruik van een

informatiesysteem is er volgens Sauer geen sprake van een mislukking (Sauer,

1993).

Deze definitie is uiteraard veel praktischer van aard en laat toe om ICT-

mislukkingen beter te beoordelen. Bovendien laat de beëindigingfout toe om ook het

vaak voorkomend verschijnsel van de uitlopende ICT-projecten te kunnen plaatsen

(Keil et al., 2000, Ewushi-Mensah, 2003). Deze laatste projecten zijn volgens de

verwachtingsfout wel degelijk ICT-mislukkingen maar anderzijds worden deze

informatiesystemen wel nog ingezet en gebruikt. We zouden hier kunnen spreken

van de escalatiefout. In ons onderzoek hebben we ons bediend van gevallenstudies

waar de beëindigingfout zich voorgedaan heeft.

3.7 De ICT aanbestedingsmislukking (OISF)

In ons onderzoek hebben we het concept ICT-mislukking nog verder uitgediept

en een bijzondere ICT-mislukking gedefinieerd: de ICT aanbestedingsmislukking of

outsourced information system failure (OISF). De OISF wordt door de bestaande

beschrijvende modellen van ICT-mislukkingen niet expliciet behandeld. Onze

bijkomende definitie van OISF is louter pragmatisch geïnspireerd en we blijven

binnen de conceptuele beschrijvingen van de verwachtingsfout en de

beëindigingfout. In figuur 3.4 wordt de OISF geplaatst binnen het algemene

overzicht van ICT-mislukkingen.

We beperken echter de context waarin deze fouten of mislukkingen zich

voordoen ten einde ons onderzoek te begrenzen. De OISF definiëren we als een

ICT-mislukking die zich voordoet bij een aanbesteding (outsourcing) waarbij een

informatiesysteem wordt geïmplementeerd door een externe ICT-leverancier. Dit is

een bepaalde optie van uitbesteding en is voor KMO‟s een veel voorkomende

situatie. We gebruiken de taxonomie van Lacity en Hirschheim (in Dibbern et al.,

2004) betreffende de diverse aanbestedingsopties en spitsen ons toe op

uitbestedingen van project management.

Page 103: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

3. Literatuuronderzoek

83

Figuur 3.4: Situering van de OISF binnen de ICT-mislukkingen

Uitbesteden van project management is dus een situatie waarbij een organisatie

een zeer beperkte tot afwezige ICT-functie heeft om zelf een informatiesysteem te

ontwikkelen en te implementeren. Volledigheidshalve moeten we er aan toevoegen

dat organisaties met een sterk ontwikkelde ICT-functie uiteraard ook kunnen

overgaan tot een project management uitbesteding. Dit wordt dan meestal gedaan

omwille van een (tijdelijk) tekort aan middelen. De ICT-functie wordt geassocieerd

zoals hoger vermeld met ICT-managementbekwaamheden en praktijken. Die zijn

immers in het geval van een KMO grotendeels afwezig. Door hun kleinere schaal,

gecombineerd met een gebrek aan interne ICT kennis zijn KMO‟s veel meer

afhankelijk van ICT-leveranciers dan grote en zeer grote bedrijven die meestal wel

een sterke eigen ICT-functie hebben. De uitbesteding doet de kans op mislukking

niet verminderen wel integendeel, een aantal auteurs hebben al gewezen op het feit

dat het uitbesteden van ICT-projecten het risico op een mislukking verhoogd

(Natovich, 2003; Aubert et al, 2003). Vanuit een organisatorisch beleidsstandpunt

wordt risico geassocieerd met een negatief resultaat. Twee risicoscenario‟s zijn voor

dit onderzoek hier van bijzonder belang, de lock-in en het geschil. Een lock-in of

vendor-lock is een situatie waarbij een klant niet meer weg kan uit een relatie met

een externe partner als gevolg van de hoge kosten die dit met zich mee zou brengen

(Bahli & Rivard, 2003). Geschillen zijn disputen tussen klant en leverancier waarbij

de normale samenwerking wordt onderbroken of geschorst. Geschillen kunnen

gerechtelijk worden beslist of buiten de rechtbank. Het empirisch materiaal waarop

we ons baseren in dit onderzoek betreft gevallenstudies over gerechtelijke

geschillen.

3.8 Literatuur over ICT-bestuur

ICT-bestuur is geen gemakkelijk, noch eenduidig concept dat zijn academische

Page 104: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

3. Literatuuronderzoek

84

oorsprong vind bij een aantal werken van P. Weil (Weill & Ross 2004, Weill 2004,

Weill & Ross 2005) maar tezelfdertijd ook gegroeid is vanuit de praktijk met vooral

publicaties van het IT Governance Institute die daarmee de leiding neemt in het

debat (IT Governance Institute 2003). Hoewel vele aspecten van ICT-bestuur zijn

onderzocht groeit het onderzoek op dit domein, maar toch blijft het begrip eerder

vaag (Bernroider 2008, Huang et al. 2010, Peterson 2004, Schwarz & Hirschheim

2003, Weill & Ross 2005)

Weill (2004) definieert ICT-bestuur als “specifying the decision rights and

accountability framework to encourage desirable behaviour in using IT”. Het IT

Governance Institute heeft wellicht de meest pragmatische definitie voor ICT-

bestuur: “…to direct IT endeavours, to ensure IT‟s performance meets the following

objectives: for IT to be aligned with the enterprise and realize the promised benefits,

for IT to enable the enterprise by exploiting opportunities and maximizing benefits,

for IT resources to be used responsibly, and for IT related risks to be managed

appropriatly” (IT Governance Institute, 2003). Van Grembergen kenmerkt het

begrip vrij raak door te stellen dat ICT-bestuur het plaatsen van ICT is op de agenda

van de bestuurders (Van Grembergen et al. 2004).

De verschijningsvorm van ICT-bestuur dient te bestaan uit: structuren (of

architecturen), een beheersraamwerk en processen. Weill (2004) heeft de structuren

van ICT-bestuur geïdentificeerd in vier beslissingszones: ICT principes of het

duidelijk maken van de rol van ICT voor de organisatie, ICT architectuur, ICT

infrastructuurstrategieën, en ICT investeringen. De beheersraamwerken voor ICT-

bestuur komen voornamelijk uit de praktijk met het Cobit-model als meest

verspreide en beste bekend raamwerk (IT Governance Institute 2007a). Een ICT

beheersraamwerk beoogt in essentie een controle te krijgen over de risico‟s. Dit

impliceert een beheer over de ingezette middelen, de strategische alineëring, het

rendement (effectiviteit en efficiëntie), de veiligheid en de controle of monitoring

functie. In een aantal gevallen komt daar ook de auditfunctie bij. De

procesbenadering ten slotte is een wijdverspreide praktijk geworden voor effectief

management, dat in dynamische omgeving beter aangepast is dan een

taakbenadering. Processen omvatten taken, maar impliceren ook een beheers- en

stuuraspect (bv. proceseigenaar, stuurgroep), budgettaire aspecten (project

management) en toekenning van verantwoordelijken en rollen. Een proces heeft

aldus een leervermogen.

ICT-bestuur bevat ten slotte mechanismen of competenties die een praktische

implementatie ervan moeten toelaten. Van Grembergen et al. (2004) wijst er op dat

Page 105: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

3. Literatuuronderzoek

85

deze mechanismen en de juiste combinatie ervan voor elk bedrijf in principe kan

verschillen en dat dit afhankelijk is van een conflicteren interne en externe factoren.

Toch worden er in de literatuur een aantal ICT-bestuur competenties vooropgesteld

als zijnde essentieel en niet uitbesteedbaar zoals: rollen en verantwoordelijkheden,

ICT-functie, ICT strategisch comité, ICT stuurgroepen, SLA‟s (Service Level

Agreements), portfolio management, program management en

stakeholdersparticipatie.

De cruciale rol van ICT-bestuur in organisaties heeft er toe geleid dat dit concept

op een oordeelkundige wijze moet geïmplementeerd worden. Zowel de

bedrijfsobjectieven moeten gehaald worden als de bijhorende risico‟s onder controle

gehouden. Volgens Weill en Ross (2004) beïnvloedt het ICT-bestuur direct de

voordelen die uit ICT investeringen voortvloeien. Dit moet ook gelden voor KMO‟s.

De mechanismen om ICT-bestuur toe te passen in KMO‟s zien er echter anders uit

(Huang et al. 2010). Bestaande mechanismen van ICT-bestuur zoals de wijze

waarop kritieke ICT processen beheerd worden, de aanmaak van richtlijnen voor het

management om deze ICT processen te begeleiden en de toewijzing van

verantwoordelijkheden lijken te falen in KMO‟s. De meeste cruciale beslissingen

worden daar immers door één persoon genomen (Levy & Powell 2008). Het concept

van ICT-bestuur vindt zijn oorsprong in het principe van goed (algemeen) bestuur of

de zgn. „corporate governance‟. Deze link en vooral de gedachte die daarachter

steekt, waarbij er een transparant, open en gedeeld management moet worden

ingericht is wellicht voor vele KMO‟s een brug te ver. Dit leidt ons tot de bedenking

dat niet alleen de mechanismen van ICT-bestuur moeten herdacht worden voor

KMO‟s maar wellicht ook het concept ervan.

Wij bekijken het mislukken van een ICT-project of een informatiesysteem in een

KMO als een mislukking van ICT-bestuur en willen daarom verder denken hoe dit

anders kan.

3.9 Conclusie

Uit literatuuranalyse van de RLV blijkt dat de verworven wetenschappelijke

kennis betreffende KMO en ICT heel sterk verdeeld is over veel domeinen en vanuit

veel verschillende perspectieven worden bekeken. Dit is eigen aan academisch

onderzoek en vormt precies de sterkte ervan. Maar toch is de totaliteit van het ICT-

onderzoek in KMO‟s in aantal publicaties uitgedrukt eerder beperkt te noemen, gelet

ook op het feit de RLV een vrij ruime periode beslaat (30 jaar). Minstens toont de

RLV aan dat er een stroom van relevante literatuur bestaat over het onderwerp en

Page 106: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

3. Literatuuronderzoek

86

wordt de eenheid van analyse hierdoor toch geïdentificeerd als zijnde een

differentiërende factor. Deze literatuur neemt bovendien toe.

Komen we terug op de vragen die we aan het begin van dit hoofdstuk hebben

gesteld bij de aanvang van het literatuuronderzoek, dan kunnen we nu een aantal

antwoorden formuleren.

Hoe wordt de groep van KMO‟s in de literatuur gedefinieerd en afgebakend?

Het is paradoxaal dat de groep van KMO‟s duidelijk door de literatuur als een

eenheid van analyse wordt beschouw, maar dat de concrete definiëring of

afbakening ervan onduidelijk en inconsistent blijft. Er worden nochtans pogingen

gedaan om het onderzoek te verfijnen en meer toe te spitsen op kleinere en

duidelijker gedefinieerde doelgroepen. De Europese definitie van KMO wordt door

de Europese onderzoekers redelijk goed gerespecteerd, maar wordt in de rest van de

wereld niet gevolgd. Vooral in de VS hanteert men een bredere definitie voor de

KMO. Uit de RLV blijkt dat de meeste onderzoekers een eenvoudige definitie

hanteren van de grootteparameter maar dat er steeds allusie gemaakt wordt op het

feit dat de groep niet als homogeen kan worden beschouwd.

Hoe en op welke manier zijn KMO‟s verschillend van grote bedrijven op gebied van

ICT?

Een eenduidig antwoord hierop kan er niet gegeven worden vanuit de RLV.

Enkel vanuit een macroscopische visie kan er gesteld worden dat de grootte van een

organisatie duidelijk positief gerelateerd is aan de snelheid van het adopteren van

nieuwe ICT. De conclusies van de vele onderzoeken op dat thema zijn daarin

eensluidend. De onderzoeken die een meer introspectieve benadering namen,

kunnen de oorspronkelijke stelling van Ein-Dor en Segev (1979) niet echt bewijzen.

Grotendeels is dit te wijten aan het moeilijke concept van ICT succes. Minstens is

aangetoond in de literatuur dat het concept van ICT succes een meervoudig concept

is dat bovendien vanuit verschillende perspectieven kan bekeken worden.

Uit de algemene literatuur over KMO‟s en niet tegengesproken door de RLV,

komen de volgende differentiërende kenmerken van KMO‟s ten opzichte van GO‟s

tot uiting:

- De positie van de eigenaar/manager als bepalend beslissingscentrum.

- De beperkte middelen op zowel materieel (financiën, gebouwen, locaties, ...)

als op immaterieel (ICT-expertise, management competenties, …) gebied.

Page 107: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

3. Literatuuronderzoek

87

- De sterke afhankelijkheid van externe partners (leverancier, klanten, …).

Welke relevante kennis heeft men verworven op gebied van KMO en ICT?

De theoretische kennisverwerving op gebied van KMO en ICT is zeer beperkt

maar duidt toch op een aantal denkpistes. Vele managementtheorieën zoals de

strategische theorieën van Porter, de contingentie theorie en de groeimodeltheorieën

hebben duidelijk ook verklarende (en wellicht ook voorspellende) kracht in KMO‟s.

De onderzoeken op dit gebied tonen aan dat er adaptatie of zelfs cumulatie van

verworven kennis mogelijk is. De theoretische inzichten moeten zoals een vakman

bijeen gesmeed worden tot meervoudige constructies. Deze moeten natuurlijk

empirische getest worden. Ons inziens is enkel Levy (2004) erin geslaagd om een

duidelijk gecumuleerde kennis op te bouwen over de rol van ICT in de groei van

KMO‟s.

Voor de economische theorieën zoals de PAT en TCE die aan de basis liggen

van het denken over bedrijven ligt het iets moeilijker. Veel onderzoek is daarover

niet gevonden. Deze theorieën zijn natuurlijk zeer fundamenteel, met een zeer hoog

abstractieniveau die vaak geldig is binnen verschillende wetenschappelijke

disciplines. Bovendien laten deze theorieën toe om na te denken over andere

theorieën. De RBT lijkt zich daarbij aan te dienen een theorie met sterke

veralgemenende eigenschappen die niet gebonden zijn aan tijd en ruimte en wellicht

als een meer verklarend theoretisch model voor ICT in KMO‟s kan gehanteerd

worden.

Welke relevante kennis kan men nog verwerven betreffende KMO en ICT?

Hoewel er aangetoond wordt dat KMO‟s sterk afhankelijk zijn van externe ICT-

expertise bestaat er verrassend weinig onderzoek dat precies dat facet bekijkt. De

literatuur over ICT en outsourcing is nochtans vrij omvangrijk, maar slechts weinig

wordt daarin het perspectief van de KMO in genomen. Dit is verrassend omdat

KMO‟s massaal uitbesteden omwille van een gebrek aan interne ICT competenties

en ICT-functie. Recentelijk, in 2009 is er echter een werk verschenen over het thema

(Dibbern & Heinzl 2009). Dit werk is niet opgenomen in de RLV. De auteurs komen

daarin tot de conclusie dat transactiekosten en strategische overwegingen weinig rol

spelen bij het tot stand komen van de uitbestedingbeslissing in KMO‟s. We menen

dan ook te mogen concluderen dat vooral in het domein van ICT aanbesteding bij

KMO‟s er weinig relevante kennis verzameld is.

Page 108: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de
Page 109: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

89

4 Enquête

“While the individual man is an insoluble puzzle, in the aggregate he becomes a

mathematical certainty. You can, for example, never foretell what any one man will

be up to, but you can say with precision what an average number will be up to.

Individuals vary, but percentages remain constant. So says the statistician”

(Arthur Conan Doyle)

4.1 Doelstelling

AAST de literatuurstudie, beschreven in het vorige hoofdstuk, werd tijdens de

verkennende fase van het onderzoek ook een enquête uitgevoerd. De bedoeling

hiervan was om in deze initiërende fase de verschillende uitgangspunten van ons

onderzoek aan een bijkomend verkennend vooronderzoek te onderwerpen. Vooral

de eenheid van analyse (de groep van KMO‟s) moet duidelijker kunnen

geïdentificeerd worden vanuit een ICT perspectief. De meest voor de hand liggende

parameter om de eenheid van analyse te kunnen afbakenen is natuurlijk door gebruik

te maken van de grootteparameter uitgedrukt in aantal personeelsleden of in omzet.

Het lijkt de logica zelf om deze parameter te hanteren: de parameter is immers

makkelijk te kwantificeren. Toch is enige omzichtigheid met betrekking tot deze

parameter aangewezen. De parameter leidt ons inziens tot vereenvoudigde inzichten

en niet zelden tot volledig verkeerde stellingnamen.

De fundamentele kritiek op de bestaande literatuur over KMO‟s en ICT die louter en

N

Page 110: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

4. Enquête

90

alleen steunt op de grootteparameter, is het feit dat de KMO‟s hierdoor te veel als

een homogene groep worden beschouwd (Martin & Matlay 2001). Martin en Matlay

(2001) suggereren dat het onderzoek zich veel meer moet focusseren op de

grootteparameter, de leeftijd, de managementstructuur en de graad van ICT adoptie

van de organisatie wil men relevante conclusies kunnen trekken. Cuadrado-Roura en

Garcia-Tabuenca (2004) wijzen eveneens op het weinig homogeen reageren van

KMO‟s op het incorporeren van ICT. Hun onderzoek wees uit dat er een sterke

impact van de regio is op de ontwikkeling van ICT in KMO‟s. Er werd onder meer

aangetoond dat KMO‟s die gelokaliseerd zijn in een sterk geürbaniseerde regio

sneller toegang krijgen tot gekwalificeerde ICT‟ers (Cuadrado-Roura & Garcia-

Tabuenca 2004). Uit de literatuurstudie blijkt dan ook een afwezigheid van

eenvormige inzichten en conclusies voor deze grote doelgroep. Niettegenstaande

deze vaststelling gaan ICT-onderzoekers graag nomothetisch te werk en tracht men

zeer algemeen geldende inzichten te formuleren voor KMO‟s.

Een bijkomende kritiek is dat er te veel een lineair verloop toegekend wordt aan de

verschillende ICT fenomenen bestudeerd via de grootteparameter. Dit heeft als

gevolg dat de impact van veel ICT fenomenen geëxtrapoleerd wordt vanuit grote

organisaties naar KMO‟s. Dit kan volgens ons niet altijd even valide zijn. Men

neemt daarbij onvoldoende een onafhankelijk KMO perspectief in, wat essentieel is

om sterke stellingen te kunnen formuleren.

Een bijkomend gevaar dat ontstaat bij de (lineaire) afbakening van een zo grote

doelgroep, is dat bij bepaalde onderzoekers het idee ontstaat dat de groep van

KMO‟s geen onderscheidende karakteristieken op gebied van ICT vertoont ten

opzichte van grote organisaties.

Toch stellen we in de literatuur vast dat een aantal onderzoekers micro-

ondernemingen vaak uitsluiten uit hun onderzoek. Hiermee wordt minstens impliciet

geanticipeerd op een niet lineair verloop van de grootteparameter.

We menen te mogen stellen dat KMO‟s een groot idiografisch karakter hebben met

betrekking tot ICT, en dat er verschillende doelgroepen kunnen afgebakend worden

op basis van de grootteparameter. Bovendien spelen ook omgevingsfactoren een rol.

Zo hebben Kagan (1990) et al. ontdekt dat de economische sector statistisch

significant is in het gebruik van ICT bij KMO‟s.

Het is uiteraard vrij moeilijk, zo niet ondoenbaar om een zuiver idiografisch

onderzoek te doen naar KMO‟s en ICT en daaruit te trachten veralgemenende

Page 111: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

4.Enquête

91

conclusies te trekken. Daarom hebben we deze verkennende enquête gevoerd. We

zijn uitgegaan van het Europese model om de groep van KMO‟s te verdelen en

hebben nagegaan wat de relevantie daarvan is met betrekking tot een aantal ICT

thema‟s, die relevant zijn voor ons verdere onderzoek. Voor de juiste verdeling van

de KMO‟s volgens de Europese indeling verwijzen we naar tabel 1.1. We

focusseerden ons op de volgende ICT thema‟s:

1) Belang van ICT,

2) ICT-mislukkingen,

3) ICT aanbesteding,

4) ICT-bestuur.

De vragen uit de enquête zijn opgenomen in tabel 4.2. We behandelen de voormelde

thema‟s kort in de volgende paragraaf.

4.2 ICT thema’s in KMO’s

Met belang van ICT voor de KMO wordt de mate van de impact bedoeld van ICT

op de bedrijfsvoering of de bedrijfsprestaties. De onderliggende denkstroom daarbij

is dat ICT en bedrijfsprestaties positief gerelateerd zijn. Hoe meer ICT, hoe beter als

het ware. Toch is dat een te naïef uitgangspunt. Bovendien is de (positieve) invloed

van ICT op de bedrijfsprestaties zeer moeilijk meetbaar. Een belangrijk begrip

daarbij is de afstemming tussen ICT en de bedrijfsstrategie of de “IT/Business

alignment” (Chan & Reich 2007). In een KMO-omgeving zijn deze begrippen echter

zeer opaak en dus weinig concreet. Vaak is er geen expliciete bedrijfsstrategie in een

KMO, laat staan dat ICT hierop een invloed heeft en dat deze invloed ook meetbaar

zou zijn. Toch kunnen we de rol van het belang van ICT in KMO‟s niet zo meer

negeren. In de enquête proberen we de impact van ICT op een KMO in te schatten.

We doen dit door zowel rechtstreekse vragen te stellen als door onrechtstreekse. Het

belang van ICT werd gemeten met drie vragen. In vraag vijf werd er gevraagd naar

het aantal belangrijke ICT-projecten dat het bedrijf al had uitgevoerd. Vraag elf

peilde rechtstreeks naar het belang dat de respondent hechtte aan ICT in zijn

organisatie. Ten slotte werd in vraag twaalf gepolst of ICT als essentieel beschouwd

wordt voor de competitiviteit van de organisatie.

Het thema van ICT-mislukkingen staat ogenschijnlijk wat haaks op het eerste

thema. Het blijft echter een feit dat vele pogingen om ICT in een organisatie te

Page 112: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

4. Enquête

92

brengen een roemloos einde kennen. Er bestaan heel wat gegevens over ICT-

mislukkingen in organisaties. De meest geciteerde en best bekende zijn de gegevens

van de Standish Group (Standish Group 1995). We gaan in de enquête na in

hoeverre we tot dezelfde bevindingen als de Standish Group komen voor de groep

van KMO‟s (vraag zeven). We hebben ook een vraag (vraag acht) gesteld naar het

belang van vertrouwen (trust) tussen de organisatie en de ICT-leverancier. Met deze

vraag hebben we geanticipeerd op ons onderzoek naar het belang van vertrouwen in

het uitbesteden van ICT-projecten.

Het derde thema, de uitbesteding van ICT of ICT outsourcing, is het uitbesteden

van de volledige of grote delen van de ICT-functie naar gespecialiseerde bedrijven

met de bedoeling de aandacht op de kerncompetenties houden (Dibbern et al. 2004).

KMO‟s zijn omwille van hun beperkte ICT kennis noodgedwongen aangewezen op

een externe ICT-leverancier. Binnen de literatuur wordt er algemeen aangenomen

dat KMO‟s sterk afhankelijk zijn van externe ICT-expertise. We gaan in de enquête

na hoe sterk het fenomeen van ICT uitbesteding verspreid is bij de KMO‟s (vraag

zes).

ICT-bestuur als vierde thema overkoepelt de vorige thema‟s. Het begrip ICT-

bestuur lijkt door KMO‟s niet echt gekend te zijn. Toch zijn heel wat aspecten ervan

ook binnen een KMO zeer opportuun. ICT-bestuur slaat op de beheersmatigheid van

ICT in een organisatie. Onder de hypothese dat ICT van strategisch belang is en er

daarbij veel implementatie- en beheersproblemen gepaard gaan, lijkt een goed

beheer van de ICT-functie, ook in een KMO, van essentieel belang (IT Governance

Institute 2003). Vragen negen en tien peilen naar ICT-bestuur. Een goed beheer van

de ICT-functie wordt hier vertaald naar de graad van formaliteit waarmee de

organisatie te werk gaat in het managen van ICT.

4.3 Methode

We hanteerden voor de enquête de Europese definitie voor de KMO (European

Commission 2003). Volgens Europa behoort een bedrijf dat meer dan 250 mensen te

werk stelt niet meer tot de categorie van KMO‟s. We hebben ons bij deze definitie

gehouden. Bij de samenstelling van onze doelgroep hebben we uiteraard de grote

bedrijven niet uitgesloten, omdat we hierdoor vergelijkende informatie konden

verzamelen. Dit is uiteraard essentieel om een differentiërend vermogen te

ontdekken voor onze doelgroep.

Er werden vier categorievragen gesteld (vragen één t.e.m. vier) (Saunders et al.

Page 113: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

4.Enquête

93

2004). Vraag één peilde naar de economische sector van de organisatie waarin de

respondent actief was. Er werden slechts vier mogelijkheden gegeven: diensten,

handel, productie en overheid. De tweede categorievraag (vraag 2) vroeg een waarde

voor de grootteparameter. De bedrijfsgrootte in de enquête werd enkel gemeten op

basis van het aantal tewerkgestelde personen. We hanteerden de volgende

benamingen in de enquête: Een bedrijf met minder dan 5 tewerkgestelde mensen is

een microbedrijf. Een klein bedrijf heeft meer dan 5 mensen in dienst maar minder

dan 50. Dit is een kleine afwijking op de Europese definitie die de grens op 10

mensen legt. Een middelgroot bedrijf stelt meer dan 50 mensen te werk, maar

minder dan 250. Een groot bedrijf ten slotte stelt meer dan 250 mensen te werk.

Vraag 3 polste naar de positie van de respondent binnen zijn organisatie. De

bedoeling was de eigenaars van een organisatie te kunnen onderscheiden van de

managers (niet-eigenaars). Vraag vier vroeg de betrokkenheid van de respondent

met ICT. De betrokkenheid kon zich op een uitvoerend of operationeel niveau

situeren of op een beslissingsniveau (managementniveau).

Er werden in totaal 1.538 personen aangeschreven via email om deel te nemen aan

de enquête. De vragenlijst van de enquête is samen met de antwoorden is

opgenomen in in tabel 4.2. De enquête werd opgesteld in het Nederlands en werd

dus verstuurd naar Nederlandstalige contactpersonen. De personen werden

geselecteerd uit de ledenlijsten van de alumni van een Vlaamse Businessschool

(Vlerick) en van een Vlaamse technische hogeschool (Howest), de ledenlijst van een

werkgeversorganisatie (VOKA) en de persoonlijke contactenlijst van de auteur. Er

werd op voorhand geen filtering doorgevoerd naar de aard of de grootte van het

bedrijf van tewerkstelling. Deze filtering is wel gebeurd binnen de enquête zelf.

Er werden enkel gesloten vragen gesteld, ten einde de verwerking van de resultaten

op een kwantitatieve manier toe te laten. De vragen waren bovendien lijstvragen

waarbij de respondent enkel de antwoorden kon kiezen uit een lijst van mogelijke

antwoorden. Deze manier van werken gaf ons de zekerheid dat alle mogelijke

antwoorden in overweging werden genomen.

Er werden 169 antwoorden ontvangen, wat een responsratio geeft van 11%.

Ter informatie geeft tabel 4.1 het aantal KMO‟s met de grootteparameter beperkt tot

minder dan 50 werknemers, weer. Zoals af te lezen is deze doelgroep enorm groot.

Page 114: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

4. Enquête

94

Tabel 4.1: Aantal KMO‟s in Vlaanderen, Wallonië en Brussel (bron: Unizo)

Vlaanderen Wallonië Brussel

KMO‟s (<50) 513.829 238.641 98.371

Grote bedrijven 3.129 1.092 835

99,4% 99,5% 99,1%

4.4 Resultaten

De resultaten van de enquête zijn voorgesteld in tabel 4.2.

In de eerste kolom wordt het nummer van de vraag uit de enquête weergegeven. De

tweede kolom geeft de omschrijving van de vraag zoals ze werd gesteld. De derde

kolom geeft het thema weer waartoe de vraag behoort. De thema‟s zijn beschreven

in voormelde paragraaf. Indien het een categorievraag betrof dan wordt dit ook in

deze kolom weergegeven. De mogelijke antwoorden op de vragen zijn weergegeven

in kolom vier. De antwoorden op de vragen worden nominaal en als percentage van

het totaal aantal antwoorden weergegeven in kolom vijf en zes. Het totaal van de

nominale antwoorden per vraag was steeds 169 (er telkens werd op elke vraag

geantwoord) en het totaal van de percentages is steeds 100. De percentages werden

afgerond op de eenheid.

Page 115: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

4.Enquête

95

Tabel 4.2: Resultaten van de enquête

Vraag Type Antwoorden Resultaten

Nominaal Percentage

1 Onder welke sector valt uw bedrijf? Categorie Diensten

Handel

Productie

Overheid

104

22

35

8

62

13

21

8

2 Hoeveel personeelsleden telt uw bedrijf? Categorie < 5

> 5 en <50

> 50 en < 250

>250

38

65

27

39

22

38

16

23

3 Wat is uw functie binnen het bedrijf? Categorie Eigenaar

Manager

70

99

41

59

4 Wat is uw betrokkenheid met ICT? Categorie Operationeel

Management

60

109

36

64

5 Hoeveel belangrijke ICT-projecten heeft uw bedrijf al uitgevoerd?

Belangrijk moet worden gezien als strategisch voor de organisatie

Belang van ICT 1

< 5

5 <

40

68

61

24

40

36

6 Hoe worden de ICT-projecten uitgevoerd in uw bedrijf? ICT uitbesteding Intern

Extern

72

97

43

57

7 Zijn er negatieve ervaringen geweest met het uitvoeren van een ICT-

project?

ICT-mislukkingen Nee

Ja (over tijd)

Ja (over budget)

Ja (eisen)

Combinatie

58

24

15

10

62

34

14

9

6

37

Page 116: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

4. Enquête

96

Tabel 4.2 Resultaten van de enquête (vervolg)

Vraag Type Antwoorden Resultaten

Nominaal Percentage

8 Belang van vertrouwen tussen ICT-leverancier en bedrijf? ICT-mislukkingen 0 (geen rol)

1

2

3

4

5 (zeer grote rol)

21

7

12

33

64

32

12

4

7

20

38

19

9 Bent u vertrouwd met een formele methode voor ICT-management? ICT-bestuur Ja

Nee

78

91

46

54

1

0

Wordt er een formele methode voor ICT-management gebruikt in uw

bedrijf?

ICT-bestuur Ja

Nee

59

110

35

65

1

1

Wat is het belang dat u hecht aan ICT in uw bedrijf? Belang van ICT 0 (niet belangrijk)

1

2

3

4

5 (zeer belangrijk)

10

0

6

26

68

59

6

0

4

15

40

35

1

2

Beschouwt u ICT essentieel voor de competiviteit van uw bedrijf? Belang van ICT Ja

Nee

134

35

79

21

Page 117: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

4. Enquête

97

4.4.1 Resultaten volgens categorie

De vier categorisaties uit de enquête zijn: de bedrijfsgrootte (vraag twee), de

economische sector (vraag één), de functie van de respondent binnen het bedrijf

(vraag drie) en de betrokkenheid van de respondent met ICT (vraag vier).

In figuur 4.1 toont de verdeling van de antwoorden volgens bedrijfsgrootte. We

stellen vast dat het klein bedrijf (tussen vijf en 50 mensen in dienst) met 38% van de

antwoorden de sterkst vertegenwoordigde groep is in onze enquête.

Figuur 4.1: Verdeling volgens bedrijfsgrootte

In figuur 4.2 is de verdeling opgenomen van de antwoorden volgens

bedrijfssector. De enquête mikte niet echt op overheidsbedrijven, hoewel die vaak

ook de karakteristieken vertonen van een KMO. Het aandeel van de

overheidsbedrijven was met acht respondenten (5%) zeer klein. De dienstensector is

met 62% aandeel de grootste vertegenwoordiger in de enquête.

22%

38%

16% 23%

Microbedrijf (< 5

werknemers)

Klein bedrijf (meer dan 5 -

minder dan 50)

Middelgroot bedrijf (meer

dan 50 - minder dan 250)

Groot bedrijf (meer dan 250)

Aandeel volgens bedrijfsgrootte

©Jan Devos

Page 118: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

4. Enquête

98

Figuur 4.2: Verdeling volgens economische sector

In figuur 4.3 toont de verdeling opgenomen van de functie van de respondenten

binnen hun bedrijf. De vraag was binair gesteld om duidelijk de groep van eigenaars

te kunnen identificeren. Deze groep was met 41% in de minderheid ten opzichte van

de managers met 59%.

Figuur 4.3: Verdeling volgens positie binnen het bedrijf

We bekeken ook de positie binnen het bedrijf maar dan verdeeld over de

bedrijfsgrootte (zie figuur 4.4).

21%

62%

13%

5%

Verdeling volgens sector

Productie

Diensten

Handel

Overheid

©Jan Devos

41%

59%

Eigenaar

Manager

©Jan Devos

Page 119: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

4. Enquête

99

Figuur 4.4: Functie binnen het bedrijf verdeelt volgens bedrijfsgrootte

Bij de microbedrijven hebben vooral de eigenaars geantwoord. Bij de grote en

middelgrote bedrijven waren dit voornamelijk managers. Bij de kleine bedrijven is

een bijna evenwichtige verhouding (52% / 48%) tussen eigenaars en managers vast

te stellen in de antwoorden. De verdeling van de bedrijfsgrootte volgens

bedrijfssector, kan ons leren waar de grote en waar de kleinere bedrijven zich

situeren. Deze combinatie is opgenomen in figuur 4.5.

Figuur 4.5: Verdeling van de bedrijfsgrootte volgens sector

Het valt op dat alle bedrijven, ongeacht hun grootte, sterk vertegenwoordigd

zijn in de dienstensector, meteen ook de sterkst vertegenwoordigde sector in de

algemene resultaten. De microbedrijven en kleine bedrijven zijn vooral

84%

16%

52% 48%

7%

93%

5%

95%

Eigenaars Managers

Micro % Klein % Middelgroot % Groot % ©Jan Devos

24%

55%

21% 12%

66%

18% 22%

63%

4%

31%

59%

3%

Productie Diensten Handel

Micro % Klein % Middelgroot % Groot %

©Jan Devos

Page 120: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

4. Enquête

100

vertegenwoordigd in de handelssector. In de productiesector vinden we alle

bedrijfsgroottes terug. Er zijn daar wel meer middelgrote en grote bedrijven te

vinden. Opvallend is het hoge aandeel van microbedrijven in de productiesector. Een

productiebedrijf met maximaal vijf mensen in dienst is uiteraard heel klein.

Mogelijks zijn dat startup bedrijven. In figuur 4.5 zijn de overheidsbedrijven niet

opgenomen.

Als laatste categorie werd de betrokkenheid van de respondent met ICT bevraagd

en de resultaten hiervan worden weergegeven in figuur 4.6.

Figuur 4.6: Verdeling volgens de betrokkenheid met ICT

Een meerderheid van de respondenten (64%) blijkt op een beslissingsniveau

bezig te zijn met ICT. In figuur 4.7 hebben we de betrokkenheid met ICT verdeeld

over de bedrijfsgroottes.

36%

64%

Operationeel

Beslissen

©Jan Devos

Page 121: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

4. Enquête

101

Figuur 4.7: Verdeling van de betrokkenheid met ICT volgens bedrijfsgrootte

Uit figuur 4.7 blijkt dat de verhouding aan operationele betrokkenheid met ICT

ten opzichte van de beslissingsbetrokkenheid in de microbedrijven fiftyfifty is. In

kleine, middelgrote en grote bedrijven is er een veel grotere betrokkenheid op het

beslissingsniveau vast te stellen. De grootste betrokkenheid op beslissingsniveau ligt

bij de kleine bedrijven (74%). We moeten ook vaststellen dat de operationele

betrokkenheid stijgt met de bedrijfsgrootte. Dit kan vermoedelijk verklaard worden

door het feit dat hoe groter het bedrijf wordt, hoe groter de omvang van ICT is en er

dus meer operationeel werk uit te voeren is.

Conclusie:

In de enquête zijn de kleine bedrijven (van 5 tot 50 medewerkers) het sterkst

vertegenwoordigd. Van alle sectoren is de dienstensector het sterkst

vertegenwoordigd. De kleine bedrijven vormen ook de grootste groep binnen de

dienstensector, hoewel alle bedrijfsgroottes in deze sector quasi even sterk

vertegenwoordigd zijn. De verhouding eigenaar/manager van de respondenten is

voor de kleine bedrijven bijna evenwichtig (52% / 48%).

4.4.2 Resultaten volgens thema

4.4.2.1 Belang van ICT

Het belang van ICT werd bekeken volgens de antwoorden op de vragen vijf, elf

50%

26% 33%

38%

50%

74% 67%

62%

Micro Klein Middelgroot Groot

Operationeel Beslissen ©Jan Devos

Page 122: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

4. Enquête

102

en twaalf. We behandelen de resultaten op deze vragen in deze volgorde. De

antwoorden op vraag vijf zijn samengebracht in figuur 4.8.

Antwoorden op vraag vijf: Hoeveel belangrijke ICT-projecten heeft uw bedrijf al

uitgevoerd?

Figuur 4.8: Aantal belangrijke ICT-projecten

De meerderheid van de ondervraagde bedrijven (40%) heeft meer dan één tot

minder dan vijf belangrijke ICT-projecten uitgevoerd. Een derde van de

ondervraagden (36%) beweert meer dan vijf belangrijke ICT-projecten te hebben

uitgevoerd. 24% beweert slechts één belangrijk ICT-project te hebben uitgevoerd.

In figuur 4.9 is de verdeling van het aantal belangrijke ICT-projecten per sector

weergegeven. We zien dat binnen de dienstensector de meeste ICT-projecten

worden uitgevoerd. In de handelssector komt verhoudingsgewijs het uitvoeren van

slechts één ICT-project het meest voor, gevolgd door de productiebedrijven. De

overheidsbedrijven zijn niet weergegeven.

De verdeling van het aantal belangrijke ICT-projecten volgens bedrijfsgrootte is

opgenomen in figuur 4.10. Hieruit blijkt dat de microbedrijven verhoudingsgewijs

het minst aantal ICT-projecten uitvoeren. De grote bedrijven voeren de meeste ICT-

projecten uit.

24%

40% 36%

%

Slechts 1 minder dan 5 meer dan 5 ©Jan Devos

Page 123: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

4. Enquête

103

Figuur 4.9: Aantal belangrijke ICT-projecten volgens economische sector

Figuur 4.10: Aantal belangrijke ICT-projecten volgens bedrijfsgrootte

Antwoorden op vraag elf: Wat is het belang dat u hecht aan ICT in uw bedrijf?

In figuur 4.11 zijn de percentages van de resultaten op vraag 11 weergegeven

van alle respondenten over alle sectoren en bedrijfsgroottes heen. Gelet op het vrij

rechtstreekse karakter van de vraag kon verwacht worden dat ICT als vrij belangrijk

werd gescoord. De beoordeling van het belang van ICT scoort in ieder geval hoog

tot zeer hoog. Eén op drie respondenten vindt ICT zelfs extreem belangrijk. Toch

moeten we vaststellen dat ook 6% van de respondenten ICT niet van belang vindt.

26%

34% 40%

18%

41% 40%

50% 45%

5%

Slechts 1 minder dan 5 meer dan 5

Productie Diensten Handel ©Jan Devos

55%

34%

11% 20%

60%

20% 11%

56%

33%

8% 3%

90%

Slechts 1 minder dan 5 meer dan 5

Micro Klein Middelgroot Groot ©Jan Devos

Page 124: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

4. Enquête

104

Figuur 4.11: Belang van ICT

In figuur 4.12 geven we de scores van het belang van ICT, maar nu verdeeld

volgens bedrijfsgrootte. Het belang van ICT wordt relatief gelijkmatig gescoord over

de verschillende bedrijfsgroottes. Uitzonderingen hierop zijn microbedrijven en

grote bedrijven die respectievelijk met 18% en 8% laten horen dat ze IT niet van

belang vinden. Microbedrijven scoren ook minder dan alle andere bedrijven IT als

extreem belangrijk.

Figuur 4.12: Belang van ICT volgens bedrijfsgrootte

Vreemd is ook het aantal grote bedrijven (8%) dat ICT niet van belang vindt.

6% 0%

4%

15%

40% 35%

%

0 Geenszins van belang 1 2 3 4 5 Extreem belangrijk

©Jan Devos

0%

10%

20%

30%

40%

50%

Geenszins van

belang

Extreem belangrijk

0 1 2 3 4 5

Micro Klein Middelgroot Groot ©Jan Devos

Page 125: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

4. Enquête

105

Wanneer we deze groep wat nader analyseren dan zijn dit twee respondenten

afkomstig uit productiebedrijven en één respondent uit de dienstensector. Het

onbelangrijk vinden van ICT door grote bedrijven lijkt dus niet afhankelijk te zijn

van de sector. Grote bedrijven scoren vooral op de extremen: ofwel vinden ze IT

zeer belangrijk ofwel helemaal niet van belang.

Bekijken we de verdeling van de resultaten op vraag 11 volgens sector dan zien

we dat de productiebedrijven een afwijkende stem laten horen (zie figuur 4.13). 23%

van de productiebedrijven vindt ICT niet van belang! Toch vinden meer dan de helft

van productiebedrijven (51%) IT zeer belangrijk.

Figuur 4.13: Belang van ICT volgens economische sector

Uit figuur 4.5 konden we afleiden dat er binnen de microbedrijven een relatief

groot aantal productiebedrijven waren. We hebben daarbij de mogelijkheid geopperd

dat dit startup bedrijven waren. De vaststellingen hier kunnen dit vermoeden

versterken. Een nadere analyse van de productiebedrijven die ICT allerminst

belangrijk vinden leert dat op de 8 bedrijven er inderdaad zes microbedrijven (75%)

zijn en twee grote bedrijven (25%). Een microbedrijf dat met productie bezig is

heeft vermoedelijk ander zaken aan het hoofd dan ICT. Toch is het eerder

verrassend te moeten vaststellen dat ook een aantal grote productiebedrijven ICT

niet belangrijk vinden.

Ook de handelsbedrijven zijn niet echt enthousiast bij het belang van ICT. Ook

hier is er een gedeelte (5%) dat ICT zelfs niet van belang vindt.

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

Geenszins van

belang

Extreem belangrijk

0 1 2 3 4 5

Productie Diensten Handel

©Jan Devos

Page 126: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

4. Enquête

106

We kunnen het belang dat er gehecht wordt aan ICT ook relateren aan de positie

binnen het bedrijf. Dit is te zien in figuur 4.14.

Figuur 4.14: Belang van ICT volgens functie in bedrijf

Wanneer we de scores van eigenaars en managers voor het belang van ICT met

elkaar vergelijken, dan moeten we vaststellen dat managers het belang van ICT

duidelijk hoger schatten dan eigenaars.

Eigenaars (10%) scoren ook meer uitgesproken dan managers op “IT niet van

belang”. Eén op tien eigenaars vindt IT zelfs helemaal niet belangrijk. Deze

vaststellingen zijn vermoedelijk gerelateerd aan het feit dat vooral eigenaars uit

microbedrijven hebben gereageerd en versterkt het vermoeden dat microbedrijven

het minst belang aan IT hechten. De invloed van de eigenaar-CEO is ook het grootst

in microbedrijven.

Antwoorden op vraag twaalf: Beschouwt u ICT essentieel voor de competiviteit van

uw bedrijf?

10%

0%

4%

21%

39%

26%

3% 0%

3%

11%

41% 41%

Geenszins van belang

Extreem belangrijk

0 1 2 3 4 5

Eigenaars Managers ©Jan Devos

Page 127: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

4. Enquête

107

Vraag 12 polste naar de relatie tussen ICT en de competitiviteit van de

organisatie. De vraag moest opnieuw binair beantwoord worden: ICT wordt

essentieel beschouwd voor de competitiviteit van de organisatie of niet. De

algemene resultaten zijn opgenomen in figuur 4.15.

Figuur 4.15: ICT en competiviteit

Bijna 4 van de 5 ondervraagden percipieert ICT als essentieel voor de

competitiviteit van zijn organisatie. Wanneer we de mening van de managers

vergelijken met deze van de eigenaars dan zien we dat eigenaars de relatie tussen

ICT en competitiviteit wat minder essentieel beschouwen dan managers (71% tov.

85% - zie figuur 4.16).

79%

21%

Ja

Nee

©Jan Devos

Page 128: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

4. Enquête

108

Figuur 4.16: ICT en competiviteit: managers versus eigenaars

Wanneer we alle antwoorden verdelen over de drie bedrijfssectoren (opnieuw

laten we hier de overheidsbedrijven achterwege), dan komen we tot opmerkelijke

conclusies. Een meerderheid van de handelsbedrijven (68%) beschouwt ICT als niet

essentieel voor de competitiviteit. Maar ook bij de productiebedrijven is dat bijna

één derde (31%). Enkel bij de dienstenbedrijven vindt een grote meerderheid ICT

essentieel voor de competitiviteit van het bedrijf (zie figuur 4.17).

Figuur 4.17: ICT en competiviteit: volgens de economische sector

Een groot deel van de productiebedrijven (24%) en de handelsbedrijven (21%)

waren microbedrijven (zie figuur 4.5). Dit zou er wel eens op kunnen wijzen dat

71%

29%

85%

15%

Ja Nee

Eigenaars Managers ©Jan Devos

69%

86%

32% 31%

14%

68%

Productie Diensten Handel

Ja Nee ©Jan Devos

Page 129: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

4. Enquête

109

vooral deze bedrijven geen uitgesproken relatie zien tussen ICT en competitie.

Wanneer we de microbedrijven uitsluiten en opnieuw de verdeling van de

antwoorden maken over de verschillende sectoren dan is de verhouding in

handelssector inderdaad totaal anders (zie figuur 4.18). De microbedrijven

„verstoren‟ de gemeten fenomenen in KMO‟s. Toch beschouwt men binnen de

handelssector en met afwezigheid van microbedrijven, ICT blijkbaar minder

essentieel voor de competitiviteit.

Figuur 4.18: ICT en competiviteit: volgens de economische sector en zonder de

microbedrijven

In figuur 4.19 hebben we de antwoorden over de relatie tussen ICT en

competitiviteit verdeeld over de bedrijfsgrootte.

81% 87%

71%

19% 13%

29%

Productie Diensten Handel

Ja Nee ©Jan Devos

Page 130: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

4. Enquête

110

Figuur 4.19: ICT en competiviteit: volgens bedrijfsgrootte

Daarin kunnen we zien dat microbedrijven inderdaad de relatie tussen IT en

competitiviteit als minder essentieel beschouwen. Deze vaststellingen liggen in lijn

met de vorige.

4.4.2.2 ICT-mislukkingen

Het thema van ICT-mislukkingen werd behandeld in de vragen 7 en 8.

Antwoorden op vraag zeven: Zijn er negatieve ervaringen geweest met het uitvoeren

van een ICT-project?

De antwoorden op vraag 7 zijn samen gebracht in figuur 4.20.

De combinatie van alle negatieve ervaringen (over tijd, over budget, voldeed niet

aan eisen en combinatie van alle vorige) bedraagt in totaal 66%. In tabel 3.11 zijn de

cijfers van de Standish Group opgenomen. We kennen uiteraard niet het percentage

van de volledig gefaalde projecten in onze steekproef. Deze projecten zitten

verscholen in de voormelde 66% van projecten met negatieve ervaringen. Het

percentage van succesvolle projecten uit de steekproef (34%) ligt echter verrassend

dicht bij dat van de Standish Group (28%).

66%

80% 78%

92%

34%

20% 22%

8%

Micro Klein Middelgroot Groot

Ja Nee ©Jan Devos

Page 131: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

4. Enquête

111

Figuur 4.20: Negatieve ervaringen met ICT-projecten

De verdeling van het aantal projecten met negatieve ervaringen volgens

bedrijfsgrootte is opgenomen in figuur 4.21. De deelpercentages „over tijd‟, „over

budget‟, „voldeed niet aan eisen‟ en „combinatie van vorige‟ zijn telkens

samengeteld tot één percentage voor de negatieve ervaringen.

Figuur 4.21: Negatieve ervaringen volgens bedrijfsgrootte

34%

14%

9% 6%

37%

Nee Ja, over tijd

Ja, over budget

Ja, voldeed niet aan

eisen

Ja, combinatie

©Jan Devos

55%

45%

19%

8%

45%

55%

81%

92%

Micro Klein Middelgroot Groot

Geen negatieve ervaringen Negatieve ervaringen

©Jan Devos

Page 132: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

4. Enquête

112

Dit zijn verrassende resultaten. Volgens onze meetgegevens hebben

microbedrijven het minst negatieve ervaringen (45%). Van deze bedrijven is

geweten dat ze hun projecten grotendeels zelf uitvoeren. Zouden zij het zo goed

doen op gebied van ICT of durven ze niet toegeven dat ook zij vaak de bal mis

slaan? Een mogelijke verklaring kan wellicht liggen in het feit dat microbedrijven

hun ICT-projecten minder formeel opvolgen, waardoor negatieve ervaringen minder

goed opvallen of uitgesproken gedefinieerd zijn. Dit kan wijzen op het algemene

probleem van het beschrijven van een IT mislukking (Lyytinen & Hirschheim,

1987).

Anderzijds blijkt dat hoe groter het bedrijf, hoe meer negatieve ervaringen er

zijn. Ook dit is minstens vreemd te noemen. Figuur 4.10 leerde ons dat hoe groter

het bedrijf, hoe meer belangrijke ICT-projecten er worden uitgevoerd. Enerzijds zou

men dus kunnen afleiden dat hoe meer projecten men uitvoert hoe meer negatieve

ervaringen er zijn. Maar dat zou betekenen dat men uitgaat van een constante

mislukkingfactor van ICT-projecten en impliceren dat een bedrijf geen

leervermogen heeft! Er wordt nochtans algemeen verondersteld dat de maturiteit van

een bedrijf op gebied van ICT toeneemt met de grootte. Onze gegevens lijken dit dus

niet te bevestigen, wel in tegendeel. Anderzijds zijn deze vaststellingen wel in lijn

met deze van Lyytinen en Robey (1999) die hebben ontdekt dat mislukkingen in

software ontwikkeling moeilijk te overkomen zijn doordat organisaties weinig leren

om niet te mislukken: …‟Not only have many organizations failed to learn, but they

have also learned to fail‟ (Lyytinen & Robey 1999).

In figuur 4.22 hebben we het aantal negatieve ervaringen met ICT-projecten op

genomen volgens het aantal projecten men uitvoert. Deze resultaten bevestigen

andermaal het vorige: hoe meer projecten men uitvoert hoe meer negatieve

ervaringen men oploopt.

De verdeling van het aantal bedrijven met negatieve ervaringen met ICT-

projecten over de sectoren heen is te zien in figuur 4.23.

Page 133: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

4. Enquête

113

Figuur 4.22: Negatieve ervaringen volgens aantal uitgevoerd

Figuur 4.23: Negatieve ervaringen volgens economische sector

Opnieuw is dat een bevestiging van het vorige: in die sectoren waar er veel ICT-

projecten worden uitgevoerd zoals de productie- en de dienstensector zijn er veel

negatieve ervaringen met ICT-projecten. De handelssector ervaart

verhoudingsgewijs minder negatieve ervaringen, maar daar worden er minder

projecten uitgevoerd en zijn vooral de microbedrijven actief, waarvan we nu weten

dat ze minder negatieve ervaringen rapporteren met ICT-projecten.

63%

29% 21%

38%

71% 79%

Slechts 1 minder dan 5 meer dan 5

Geen negatieve ervaringen Negatieve ervaringen ©Jan Devos

37% 31%

50%

63% 69%

50%

Productie Diensten Handel

Geen negatieve ervaringen Negatieve ervaringen

©Jan Devos

Page 134: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

4. Enquête

114

We bekijken nog eens de negatieve projectervaringen volgens de

uitvoeringswijze (extern of intern uitgevoerde projecten). Deze gegevens zijn

opgenomen in figuur 4.23.

Figuur 4.24: Negatieve ervaringen volgens uitvoeringswijze

Er worden minder negatieve ervaringen gerapporteerd met intern uitgevoerde

projecten. Dit gegeven zal wellicht opnieuw gerelateerd aan het feit dat vooral de

microbedrijven hun projecten intern uitvoeren. In figuur 4.25 hebben we de

gegevens weergegeven zonder microbedrijven. Nu blijkt dat de hoeveelheid

negatieve ervaringen met ICT-projecten even groot is bij intern uitgevoerde

projecten als bij extern uitgevoerde.

Antwoorden op vraag acht: Belang van vertrouwen tussen ICT-leverancier en

bedrijf?

De rol van vertrouwen is opgenomen in figuur 4.26. Vertrouwen krijgt een grote

tot zeer grote rol toegemeten. Toch stellen we vast dat een vrij groot percentage

(12%) vertrouwen helemaal geen rol toe dicht.

39%

28%

61%

72%

Intern Extern

Nee Ja

©Jan Devos

Page 135: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

4. Enquête

115

Figuur 4.25: Negatieve ervaringen volgens uitvoeringswijze (zonder microbedrijven)

Figuur 4.26: Rol van vertrouwen

Uit de gegevens blijkt dat managers en eigenaars de rol van vertrouwen vrij

gelijklopend beoordelen.

Vertrouwen krijgt wel een grotere rol toebemeten bij extern uit te voeren

projecten. Dit is te verwachten en is ook in overeenstemming met bestaand

empirisch onderzoek. Het werken met een partij vreemd aan de eigen organisatie

vereist meer vertrouwen, wat er aanvankelijk niet is.

28% 29%

72% 71%

Intern Extern

Geen negatieve ervaringen Negatieve ervaringen

©Jan Devos

12%

4% 7%

20%

38%

19%

0 geen rol

1 2 3 4 5 zeer grote

rol

©Jan Devos

Page 136: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

4. Enquête

116

De dienstensector stelt het meeste belang in vertrouwen. Deze sector doet dan

ook het meest aan uitbesteding van projecten. De productiesector stelt het minste

belang in vertrouwen. De productiesector voert dan ook de meeste projecten intern

uit.

Kleine bedrijven stellen het meeste belang in vertrouwen. Dit zijn opnieuw de

bedrijven die meest aan uitbesteden doen. Maar ook grote bedrijven, die

verhoudingsgewijs meer intern ICT-projectenuitvoeren scoren vertrouwen als

belangrijk.

4.4.2.3 ICT uitbesteding

Het thema van ICT-mislukkingen werd behandeld in vraag zes. De antwoorden

op vraag zes zijn samen gebracht in figuur 4.27.

Antwoorden op vraag zes: Hoe worden de ICT-projecten uitgevoerd in uw bedrijf?

Figuur 4.27: Uitvoeringwijze ICT-projecten

Uit onze meetgegeven blijkt dat de meerderheid van de ICT-projecten intern

(57%) worden uitgevoerd.

De verdeling hiervan volgens bedrijfsgrootte is opgenomen in figuur 4.28.

57%

43%

Intern Extern ©Jan Devos

Page 137: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

4. Enquête

117

Hieruit kunnen we concluderen dat microbedrijven meestal ICT-projecten zelf

uitvoeren (75%). De kleine bedrijven besteden hun ICT-projecten dan weer

grotendeels (62%) uit. Het percentage uitbestedingen neemt gestaag af met de

bedrijfsgrootte ten voordele van de intern uitgevoerde projecten. Zo voert een

meerderheid van de grote bedrijven (69%) zijn ICT-projecten intern uit.

Figuur 4.28: Uitvoeringswijze ICT-projecten volgens bedrijfsgrootte

In figuur 4.29 is de verdeling van de uitvoeringswijze van ICT-projecten volgens

sector opgenomen.

76%

38%

59%

69%

24%

62%

41%

31%

Micro Klein Middelgroot Groot

Intern Extern ©Jan Devos

Page 138: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

4. Enquête

118

Figuur 4.29: Uitvoeringswijze ICT-projecten volgens economische sector

De verhouding tussen extern en intern uitgevoerde ICT-projecten is voor alle

sectoren ongeveer gelijk.

4.4.2.4 ICT-bestuur

Het thema van ICT-bestuur werd behandeld in vragen 9 en 10. Beide vragen

peilen naar het gebruik en kennis van formele methodes voor het managen van de

ICT-functie in organisaties.

Antwoorden op vraag 9: Bent u vertrouwd met een formele methode voor ICT-

management?

De antwoorden op vraag 9 zijn samen gebracht in figuur 4.30.

Een meerderheid van de bedrijven (54%) is niet vertrouwd met een formele

ICT-methode. De vertrouwdheid met een formele methode neemt evenwel toe met

de bedrijfsgrootte binnen de drie subgroepen van KMO‟s.

De bedrijven uit de dienstensector zijn het meest vertrouwd met een formele

ICT-methode, de productiebedrijven het minst.

57%

43%

59%

41%

55%

45%

Intern Extern

Productie % Diensten % Handel %

©Jan Devos

Page 139: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

4. Enquête

119

Figuur 4.30: Vertrouwdheid met een formele ICT-methode volgens bedrijfsgrootte

De microbedrijven zijn het minst (74%) van alle bedrijven vertrouwd met een

formele ICT-methode. Het vertrouwd zijn met een dergelijke methode neemt toe

met de bedrijfsgrootte. Bij grote bedrijven neemt dit percentage opnieuw af.

Mogelijks houdt dit verband met het feit dat grote bedrijven grotendeels hun

projecten intern uitvoeren en hiermee hun gevoerde methode minder als formeel

beschouwen.

Antwoorden op vraag 10: Wordt er een formele methode voor ICT-management

gebruikt in uw bedrijf?

Het gebruik van een formele methode (35%) is dus eerder laag te noemen. Het

gebruik van een formele ICT-methode is het hoogst in de dienstensector en het

laagst in de handelssector. Dit laatste zal eens te meer beïnvloed zijn door het

verhoudingsgewijs hoger aantal microbedrijven in deze sector.

De microbedrijven gebruiken dus het minst een formele ICT-methode, grote

bedrijven het meest.

24%

40%

70% 62%

76%

60%

30% 38%

Micro Klein Middelgroot Groot

Ja Nee ©Jan Devos

Page 140: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

4. Enquête

120

Figuur 4.31: Gebruik van een formele ICT-methode

We gingen ook na of er een verband vast te stellen is tussen het gebruik van een

formele ICT-methode en het aantal ICT-mislukkingen. Dit verband is opgenomen in

figuur 4.32. Hieruit volgt dat er bij het gebruik van een formele methode meer

negatieve ervaringen gerapporteerd worden.

Figuur 4.32: Gebruik van een formele ICT-methode en ICT-mislukkingen

35%

65%

Ja

Nee

©Jan Devos

22%

41%

78%

59%

Gebruik Geen gebruik

Geen negatieve ervaringen Negatieve ervaringen ©Jan Devos

Page 141: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

4. Enquête

121

Deze vaststellingen kunnen op het eerste zicht tegenstrijdig lijken. Doordat er

een formele methode gebruikt wordt om ICT te beheren, kunnen negatieve

ervaringen wellicht ook beter geconstateerd worden. Deze vaststellingen wijzen op

het probleem van het meten en het juist kunnen bepalen van de impact van ICT op

de organisatie.

4.5 Homogeniteittesten van de doelgroep

We hebben onze meetgegevens aan een aantal homogeniteittesten onderworpen.

We gaan na of de vaststellingen uit de vorige paragraaf statistisch significant zijn.

4.5.1 Homogeniteit van de totale KMO groep

Met de totale KMO groep wordt bedoeld de groep van alle bedrijven die voldoen

aan de Europese definities van KMO met betrekking tot de grootteparameter

uitgedrukt in het aantal werknemers. Dit zijn dus de bedrijven die ten hoogste 250

personeelsleden tellen. De grootte van de KMO groep is dus het aantal

microbedrijven (< 5 werknemers in dienst) plus het aantal kleine bedrijven (< 50)

plus het aantal middelgrote bedrijven (< 250). We beschouwen dus twee populaties:

de KMO‟s en de grote organisaties (GO). De GO‟s zijn de bedrijven die meer dan

250 personeelsleden tellen.

De nulhypothese stelt dat elke populatie in dezelfde proportie aanwezig is bij

elke gedane observatie. We hebben nulhypothesen geformuleerd voor vragen zeven

tot en met twaalf uit de enquête. De nulhypothesen zijn voorgesteld in tabel 4.3.

Voor vragen vijf, zeven, acht en elf hebben we de resultaten samengebracht om

binaire categorische variabelen te bekomen. Voor vraag vijf werden de categoriën

„meer dan 1 project‟ en „meer dan 5 projecten‟ samengebracht. Voor vraag zeven

betekende dit dat de resultaten van de antwoorden op „Ja: over tijd‟, „Ja: over

budget‟, „Ja: voldeed niet aan de eisen‟ en „Combinatie van over tijd en/of over

budget en/of niet voldoen aan de eisen‟ samengeteld. Voor vraag acht werden de

resultaten van de antwoorden op één tot en met vijf samengeteld. Voor vraag elf

werden de resultaten van de antwoorden op één tot en met vijf samengeteld.

Page 142: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

4. Enquête

122

Tabel 4.3: De nulhypothesen voor de vragen 5 tot en met 12

Vraag Nulhypothese

5 Zowel KMO‟s als GO‟s voeren een gelijk aantal belangrijke ICT-

projecten uit.

6 Zowel KMO‟s als GO‟s besteden hun ICT-projecten in even grote mate

uit.

7 Zowel KMO‟s als GO‟s hebben dezelfde negatieve ervaringen met ICT-

projecten

8 Zowel KMO‟s als GO‟s vinden dat vertrouwen tussen leverancier en

bedrijf een even grote rol speelt in het succesvol aflopen van een ICT.

9 Zowel KMO‟s als GO‟s zijn gelijk vertrouwd met een formele methode

voor het managen van de ICT-functie in het bedrijf.

10 Zowel KMO‟s als GO‟s gebruiken evenveel een formele methode voor

het managen van de ICT-functie in het bedrijf.

11 Zowel KMO‟s als GO‟s vinden de ICT-functie even belangrijk.

12 Zowel KMO‟s als GO‟s beschouwen ICT als essentieel voor de

competitiviteit

De resultaten van de χ²-test op homogeniteit voor de voormelde vragen zijn

weergegeven in tabel 4.4. We hanteren een betrouwbaarheidsniveau van 5% (P-

waarde < 0,05). De berekeningen werden uitgevoerd op de website van Stat Trek

(Trek 2011).

Tabel 4.4: De resultaten van de χ²-test

Vraag Aantal

vrijheidsgraden χ² P-waarde Nulhypothese

5 1 1,653 0,20 Niet verworpen

6 1 0,670 0,41 Niet verworpen

7 1 3,680 0,05 Verworpen

8 1 0,051 0,82 Niet verworpen

9 1 1,114 0,29 Niet verworpen

10 1 4,388 0,04 Verworpen

11 1 0,066 0,80 Niet verworpen

12 1 1,207 0,27 Niet verworpen

De groep van KMO‟s onderscheid zich niet in alle thema‟s in totaliteit van de

GO‟s, maar op de thema‟s ICT-mislukkingen en ICT-bestuur reageert de groep van

KMO‟s anders dan de GO‟s. KMO‟s hechten dus ook hetzelfde belang aan ICT

(thema: Belang van ICT) dan GO‟s. Deze resultaten zijn wellicht de reden waarom

vele onderzoekers de groep van KMO‟s dan maar als homogeen beschouwd.

Page 143: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

4. Enquête

123

4.5.2 Homogeniteit van de verschillende KMO deelgroepen

Hier willen we de verschillende deelgroepen (microbedrijven, kleine en

middelgrote bedrijven) van de groep van KMO‟s en de GO‟s met elkaar vergelijken

naar homogeniteit. De nulhypothesen zijn opnieuw dezelfde: elke deelgroep heeft

dezelfde proportie binnen de verzamelde meetgegevens. De resultaten van de χ²-test

op homogeniteit zijn weergegeven in de tabel 4.5.

Tabel 4.5: De resultaten van de χ²-test

Vr

Aantal

vrijheids-

graden

Micro Klein Middelgroot Groot

χ² P χ² P χ² P χ² P

5 3 20,996 0,00 0,484 0,92 2,357 0,50 5,510 0,14

6 3 5,562 0,13 9,530 0,02 0,038 1,00 2,234 0,52

7 3 7,395 0,06 3,057 0,38 2,991 0,39 12,267 0,01

8 3 4,426 0,22 1,338 0,72 0,043 0,99 0,169 0,98

9 3 7,720 0,05 0,990 0,80 6,371 0,09 3,714 0,29

10 3 7,913 0,05 0,491 0,92 0,030 0,99 14,625 0,00

11 3 10,672 0,00 4,088 0,25 1,698 0,64 0,221 0,97

12 3 4,218 0,24 0,020 0,99 0,038 0,99 4,025 0,26

Uit de tabel 4.5 kunnen we afleiden dat de nulhypothesen vijf (Belang van ICT),

negen (ICT-bestuur), tien (ICT-bestuur) en elf (Belang van ICT) voor

microbedrijven moet worden verworpen. De nulhypothese zes (ICT uitbesteding)

moet worden verworpen. De nulhypothesen zeven (mislukte ICT-projecten) en tien

(ICT-bestuur) moeten worden verworpen voor GO‟s. De microbedrijven, de kleine

bedrijven en de grote bedrijven vertonen dus verschillende karakteristieken op de

gestelde thema‟s.

Er kan geconcludeerd worden dat vooral microbedrijven een afwijkend gedrag

vertonen op de thema‟s belang van ICT en ICT-bestuur. Microbedrijven hechten

minder belang aan ICT (vraag 11) en voeren ook minder dan de andere bedrijven

belangrijke ICT-project uit (vraag 5). Microbedrijven zijn ook minder vertrouwd

met een formele ICT-methode en gebruiken die ook minder. Dit bevestigt het

bestaande onderzoek naar de ICT-managementbekwaamheden en praktijken in

KMO‟s. Microbedrijven ervaren dezelfde aantallen ICT-mislukkingen dan de andere

groepen. Anderzijds vonden we dat 76% van de microbedrijven hun ICT-projecten

intern afwerken en dat ze niet vertrouwd zijn met een formele ICT-management

methode, noch er gebruik van maken. Dit kan er op wijzen dat microbedrijven hun

ICT-projecten wellicht niet evalueren.

Page 144: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

4. Enquête

124

Kleine bedrijven vertonen een afwijkend gedrag op gebied van het uitbesteden

van ICT-projecten. Deze bedrijven doen het meest aan ICT besteding. Grote

bedrijven onderscheiden zich van de andere groepen door dat ze meer formele

methoden voor ICT-bestuur gebruiken en dat ze meer ICT-projectmislukkingen

rapporteren.Verrassend is het feit dat middelgrote bedrijven geen verschillen

vertonen op geen enkel onderzocht thema.

We kunnen concluderen dat een homogene groep van KMO‟s inzake ICT

eigenlijk niet bestaat. Daarbij vertonen vooral de microbedrijven een afwijkend

patroon.

4.5.3 Homogeniteit van de economische sector

Hier onderzoeken we de invloed van economische sector op de voormelde

thema‟s. De nulhypothesen zijn opnieuw dezelfde: de economische sectoren hebben

geen onderscheidend effect op de gemeten ICT thema‟s. We hebben ditmaal enkel

de drie subgroepen van KMO‟s in overweging genomen. Grote bedrijven hebben we

uitgesloten omdat we op basis van de vorige paragraaf de KMO‟s als een te

onderscheiden doelgroep kunnen beschouwen. Ditmaal focusseren we dieper op

deze doelgroep en gaan we de homogeniteit ervan na op gebied van de economische

sector.

We beschouwen ditmaal vier populaties: de dienstensector, de productiesector,

de handelssector en de overheid. De resultaten van de χ²-test op homogeniteit zijn

weergegeven in de tabel 4.6.

Tabel 4.6: De resultaten van de χ²-test

Vr

Aantal

vrijheids-

graden

Productie Diensten Handel Overheid

χ² P χ² P χ² P χ² P

5 3 0,490 0,92 0,981 0,81 2,251 0,52 0,346 0,95

6 3 0,066 0,99 0,095 0,99 0,018 0,99 2,305 0,51

7 3 2,884 0,41 2,378 0,50 1,523 0,68 0,001 1

8 3 9,533 0,02 1,402 0,70 0,233 0,97 0,752 0,86

9 3 10,216 0,02 4,448 0,22 2,718 0,44 3,046 0,38

10 3 5,663 0,13 4,967 0,11 3,007 0,39 0,098 0,99

11 3 19,349 0,00 4,361 0,22 0,015 0,99 0,269 0,97

12 3 2,611 0,46 2,346 0,50 0,860 0,83 0,638 0,89

Uit de resultaten blijkt dat de productiebedrijven duidelijk een ander patroon

volgen dan de andere sectoren op de thema‟s ICT-mislukkingen (vraag 8), ICT-

Page 145: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

4. Enquête

125

bestuur (vraag 9) en belang van ICT (vraag 11).

Vraag 8 was een expliciete vraag naar het belang van vertrouwen tussen ICT-

leverancier en bedrijf. Uit de cijfers blijkt dat productiebedrijven minder aandacht

hechten aan vertrouwen dan de andere sectoren. Deze vaststelling bevestigt de

vaststelling gemaakt in §4.4.1.2. Een verklaring hiervoor is tweeërlei. In eerste

instantie waren er tussen de resultaten verhoudingsgewijs vele microbedrijven

aanwezig in de productiesector (zie figuur 4.5). Van de microbedrijven hebben we

kunnen afleiden dat ze hun ICT-projecten voornamelijk zelf uitvoeren (zie figuur

4.28). De factor vertrouwen speelt uiteraard een minder grote rol bij intern

uitgevoerde projecten. In tweede instantie waren grote en middelgrote bedrijven

vooral sterk aanwezig in de productiesector (zie figuur 4.5). Daarbij komt dat de

vertrouwdheid met een formele methode voor ICT-bestuur toeneemt met de

bedrijfsgrootte in de KMO subgroepen (zie figuur 4.31). Uit de tabel 4.6 blijkt zelfs

dat productiebedrijven zich vooral op dat thema onderscheiden met de andere

sectoren. Vertrouwen wordt dus minder belangrijk als mechanisme voor ICT-

bestuur indien er meer aan formele controle gedaan wordt.

De afwijking van de productiesector op het thema belang van ICT wordt

grotendeels bepaald door de grote verhouding aan microbedrijven in deze sector. Dit

kan afgeleid worden uit figuur 4.13 waar we kunnen afleiden dat productiebedrijven

het aandeel van het belang van ICT zowel sterk als minder sterk scoren.

4.6 Discussie en conclusie

Uit de analyse van de gegevens kunnen we afleiden dat we KMO‟s zeker niet als

een homogene groep kunnen beschouwen met gelijke karakteristieken bij het

verklaren van de vooropgestelde ICT fenomenen. De variabelen uit de gemeten ICT

fenomenen vertonen ook geen lineair gedrag. De mate waarin de ICT fenomenen

zich voordoen, bijvoorbeeld het aantal gefaalde ICT-projecten of het gebruik van

een formele methode gedragen zich niet evenredig met de grootte van het bedrijf.

Ook de wijze van uitvoering van ICT-projecten is weliswaar afhankelijk van de

bedrijfsgrootte maar verloopt niet volgens een lineair evenredig verband.

Microbedrijven en grote bedrijven voeren voornamelijk hun ICT-projecten zelf

uit. Kleine bedrijven zijn koplopers op gebied van het uitbesteden van ICT-

projecten, terwijl middelgrote en grote bedrijven opnieuw verhoudingsgewijs meer

projecten ICT intern uitvoeren. Wanneer we de microbedrijven even buiten

beschouwing laten dan is er ergens een cruciale bedrijfsgrootte dat als kantelpunt

Page 146: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

4. Enquête

126

fungeert waarboven de meerderheid van de bedrijven beslist om ICT-projecten

intern uit te voeren. Onder dit kantelpunt wordt er vooral door een meerderheid

uitbesteed. Een zelfde kantelpunt moet er zijn bij de microbedrijven. Daar is de

verdeling precies omgekeerd. Onder dit kantelpunt voert de meerderheid van de

microbedrijven hun ICT-projecten zelf uit. Er boven gaat een meerderheid aan

uitbesteding doen. Ergens bestaat er dus een optimale bedrijfsgrootte waar de

meerderheid van de bedrijven aan uitbesteden doet. Dit optimum ligt vermoedelijk

binnen de kleine bedrijven. De opdeling van bedrijven volgens groepen met

afgelijnde bedrijfsgroottes is dus eerder kunstmatig voor wat betreft ICT.

De bedrijfssector speelt blijkbaar een even grote rol als de bedrijfsgrootte bij het

identificeren van de ICT fenomenen. Bedrijven actief in de dienstensector zijn op

vele thema‟s blijkbaar goede leerlingen. Ze hechten het meeste belang aan ICT,

vinden het verband tussen ICT en competitiviteit belangrijk, ze voeren de meeste

ICT-projecten uit en gebruiken het meest van allen een formele ICT-methode.

Anderzijds lopen ze de meeste negatieve ervaringen op met ICT-projecten. De

relatie tussen ICT en bedrijf lijkt dus het best te verlopen in de dienstensector.

De handelssector is op gebied van ICT het minst vooruitstrevend. Bedrijven uit

de handelssector vinden ICT het minst essentieel voor de competitiviteit en vinden

het belang van ICT het minst belangrijk. Het minste aantal ICT-projecten wordt in

de handelssector uitgevoerd. De betrokkenheid van het management situeert er zich

voornamelijk op een operationeel niveau. Mogelijks kan dit verklaard worden door

het feit dat handelsbedrijven vooral zeer lokaal opereren en minder onderhevig zijn

aan sterke competitie. De administratieve verwerking van hun processen is

bovendien zeer stabiel, eenvoudig en gestandaardiseerd (bv. boekhouding, kopen en

verkopen).

Bedrijfssector en bedrijfsgrootte zijn ook gerelateerd. De productiesector bevat

verhoudingsgewijs meer grote bedrijven en microbedrijven. Het grote aandeel aan

grote bedrijven in de productiesector kan vermoedelijk verklaard worden door de

investeringsomvang die gepaard gaat met dergelijke bedrijven. Het grote aantal

microbedrijven in de productiesector is dan weer niet eenduidig te verklaren maar

kan wijzen op een groot aantal startup bedrijven in die sector. Handelsbedrijven zijn

meestal micro- en kleine bedrijven. In deze sector komen verhoudingsgewijs minder

grote bedrijven voor. De dienstensector bestaat uit bedrijven van alle groottes.

Maar ook binnen een bedrijfssector zijn de fenomenen niet lineair voorspelbaar.

Zo scoren grote productiebedrijven ICT zowel belangrijk als onbelangrijk. Ook

Page 147: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

4. Enquête

127

handelsbedrijven vertonen een dergelijk gedrag, weliswaar in mindere mate.

Opmerkelijk is dan weer dat de economische sector invariant lijkt voor ICT

uitbesteding. We hebben kunnen vaststellen dat de verhouding intern/extern

uitbestede projecten nagenoeg gelijk is voor alle sectoren.

Het lijkt erop dat vooral de microbedrijven een atypisch gedrag vertonen. Dit

komt tot uiting bij de meting van de belangrijkheid van ICT en bij ICT uitbesteding.

Microbedrijven vinden ICT verhoudingsgewijs minder belangrijk en voeren ook

meer dan grotere bedrijven hun ICT-project zelf uit. Het management is er

verhoudingsgewijs het minst betrokken op een beslissingsniveau met ICT. Er

worden ook minder ICT-projecten uitgevoerd in microbedrijven. Ze rapporteren

daarbij minder negatieve ervaringen dan hun grotere broers.

De peiling naar negatieve ervaringen met ICT leert dat deze toenemen met het

aantal uitgevoerde projecten. Ook dat is een verrassende vaststelling. Dit kan erop

wijzen dat bedrijven blijkbaar weinig leervermogen hebben op gebied van het

omgaan met ICT. Anderzijds is het adequaat definiëren van een ICT-mislukking

zeer moeilijk. Het zou wel eens kunnen dat hoe meer projecten er worden

uitgevoerd, hoe meer opvolging er is en hoe meer de resultaten ervan worden

gemeten. Hieruit kunnen er gegevens komen die als negatief worden beoordeeld, die

voorheen nooit werden opgemerkt. Deze vaststelling wordt ook bevestigd door het

bekijken van het gebruik van een formele ICT-methode. De relatie tussen negatieve

ervaringen met ICT en het gebruik van een formele ICT-methode is immers

negatief. Hoe meer men een formele ICT-methode gebruikt, hoe meer negatieve

ervaringen men weet te rapporteren!

De invloed en de rol van de CEO – eigenaar op ICT mag ten slotte niet

verwaarloosd worden. Onderzoekers hebben al gewezen op dit fenomeen en dit

empirisch onderzocht. Uit onze enquête blijkt dat CEO‟s het belang van ICT minder

hoog schatten dan managers. Ze zijn ook minder vertrouwd met een formele ICT-

methode en gaan de relatie tussen ICT en competitiviteit minder essentieel bekijken.

Dit kan een mogelijke verklaring zijn voor het atypische gedrag van microbedrijven

in onze enquête waarbij vooral de eigenaars uit deze groep van bedrijven hebben

geantwoord. Anderzijds blijkt de afwijkende houding van de eigenaars tegenover de

managers op gebied van ICT zich ook te manifesteren in niet-microbedrijven.

De resultaten van dit onderzoek moeten gerelativeerd worden. In eerste instantie

betreft het een regionaal onderzoek, waardoor een veralgemening naar andere landen

Page 148: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

4. Enquête

128

moeilijk is. Mogelijks kunnen er lokale effecten meespelen zoals onderwijs,

internationalisering, invloed van overheid en economische context. Vlaanderen is

weliswaar een sterke economische realiteit binnen Europa, maar is toch geografisch

beperkt. Vooral culturele verschillen kunnen hierdoor onopgemerkt blijven maar

toch hun invloed laten gelden.

Page 149: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

129

5 Vertrouwen versus Controle

“Do not trust all men, but trust men of worth; the former course is silly, the latter

a mark of prudence” (Democritus)

5.1 Inleiding

N dit hoofdstuk pogen we te verklaren hoe KMO‟s hun uitbestede ICT-projecten

opvolgen. We trachten aldus een antwoord te formuleren op onze eerste en

tweede onderzoeksvraag. De eerste onderzoeksvraag is: waarom ICT-projecten

falen in KMO‟s. De tweede onderzoeksvraag is: hoe ICT-projecten falen in KMO‟s.

We vertrekken vanuit het standpunt dat KMO‟s vaak noodgedwongen, omwille

van hun beperkte ICT competenties beroep doen op een externe ICT-leverancier

(Adam & O'Doherty 2000). KMO‟s zijn dus sterk afhankelijk van ICT-leveranciers

(Thong 2001, Thong et al. 1997). Uitbesteding van een belangrijk ICT-project is

echter niet zonder risico‟s. Managers en CEO‟s bekijken risico‟s als negatieve

resultaten of zelfs complete mislukkingen. Voor ons onderzoek baseren we ons op

deze laatste: ICT-mislukkingen en meer concreet de OISF‟s. Een OISF leidt meestal

tot een geschil met de ICT-leverancier dat dan al niet voor een rechtbank wordt

beslecht. Uit de gegevens van dergelijke gevallen halen we onze observaties om van

daaruit een verklaring te distilleren.

Om een antwoord te vinden op onze voormelde onderzoeksvragen laten we twee

I

Page 150: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

5. Vertrouwen versus Controle

130

theorieën met veel verklarend potentieel met elkaar in competitie gaan. De eerste is

de theorie van institutioneel vertrouwen en de tweede is de controle theorie. De

theorieën zijn niet lukraak gekozen. Beide theorieën werden al vaker gebruikt in

ICT-onderzoek. De theorieën zijn bovendien procestheorieën die het afleiden van

testbare proposities toelaten (Markus & Robey 1988, Soh & Markus 1995). De

theorieën voorspellen beiden discrete resultaten die al dan niet kunnen voorkomen,

zelfs wanneer aan de randvoorwaarden voldaan is. Ze zijn logisch van opbouw en

vorm, en de randvoorwaarden kunnen uitgedrukt worden als „kwalificaties‟ die

nodig of voldoende zijn, eerder dan als afhankelijke of onafhankelijke variabelen.

Ook de factor „tijd‟ is cruciaal voor beide theorieën omdat de randvoorwaarden

worden opgebouwd tijdens het verloop van een ICT-project. Beide theorieën zijn

ook te beschouwen als rivalen en kunnen gefalsifieerd worden, elk met het

potentieel om logische en consistente proposities te deduceren. Dit is essentieel voor

een onderzoek op basis van gevallenstudies (Yin 2003, Lee 1989a). In ons

onderzoek volgen we dezelfde logica om proposities af te leiden als Sarker en Lee.

(Sarker & Lee 2003). In de volgende paragraaf gaan we wat dieper in op de twee

theorieën.

5.2 Vertrouwen en controle

5.2.1 Vertrouwen

Het concept van vertrouwen is subtiel, diffuus en conceptueel moeilijk te

omvatten. Hoewel er eensgezindheid is in de literatuur over het belang van

vertrouwen blijkt die eensgezindheid er niet te zijn om het begrip duidelijk te

definiëren (Bigley & Pearce 1998). Vertrouwen kan gezien worden als een

coördinatiemechanisme gebaseerd op gedeelde morele waarden en normen, dat een

samenwerkingscollectief in een onzekere omgeving kan ondersteunen (Reed 2001).

Blois (1999) geeft een aantal definities van vertrouwen die frequent gebruikt worden

in de wetenschappelijke literatuur. Relaties tussen organisaties zijn redelijk

complexe structuren gebaseerd op sociale relaties die procesmatig kunnen gezien

worden als zijnde nodig om een collectieve actie mogelijk te maken en te

onderhouden. Het concept van vertrouwen lijkt cruciaal te zijn in zakelijke

interacties die gekarakteriseerd zijn door wederzijds afhankelijkheid gecombineerd

met een tekort aan wederzijds controle. Een aantal onderzoekers wijzen erop dat

vertrouwen een reciproke natuur heeft. Reed (2001) zegt daarover: “... the essential

character of all trust relations is their reciprocal nature. Trust tends to evoke trust,

distrust to evoke distrust ... As trust shrinks, distrust takes over ...”. Gefen (2004)

heeft een definitie ontwikkeld voor vertrouwen die al meerdere keren werd gebruikt

Page 151: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

5. Vertrouwen versus Controle

131

in ICT-onderzoeken en die uitermate geschikt is voor ons onderzoek: ”Trust is the

belief that others upon whom one depends, yet has little control over, will not take

advantage of the situation by behaving in an opportunistic manner, but rather, will

fulfil their expected commitments by behaving ethically, dependably and fairly,

especially under conditions involving risk and potential loss”.

Vertrouwen kan zich situeren op een persoonlijk niveau maar ook op een

organisatorisch niveau. Het eerste wordt aangeduid als inter-persoonlijk vertrouwen

en het laatste wordt soms ook aangeduid als institutioneel vertrouwen. Persoonlijk

vertrouwen lijkt heel relevant te zijn in KMO‟s waar de centrale rol van de

zaakvoerder essentieel is als een sleutelfactor voor een effectieve ICT

implementatie. Zaheer et al. (1998) hebben echter aangetoond dat inter-persoonlijke

en institutioneel vertrouwen heel sterk gecorreleerd zijn (Zaheer et al. 1998).

Sabherwal (1999) stelt dat institutionele relaties gebaseerd zijn op een

psychologisch en op een formeel geschreven contract (Sabherwal 1999). Het

geschreven contract wordt genegotieerd en is meestal klaar en duidelijk, terwijl het

psychologisch contract bestaat uit ongeschreven of onuitgesproken verwachtingen

bij de transactiepartners nopens elkaars voorrechten en verplichtingen. Het beheren

van ICT in een uitbestede omgeving vereist het managen van beide types van

contracten. Vertrouwen ondersteunt daarbij het psychologisch contract.

Een uitbesteed ICT-project in een KMO kan bekeken worden als een

institutionele samenwerking en uitwisseling. Vertrouwen zal daarbij de vraag naar

gestructureerde controles beperken doordat de nood aan bewaking om

opportunistisch gedrag op te sporen zal verminderen. Opportunistisch gedrag kan

ontstaan tijdens een project wanneer er zich onvoorziene veranderingen aandienen.

Gestructureerde controles bestaan uit aangepaste mechanismen zoals

mijlpaalproducten, rapporteringafspraken, vergaderingen, boeteclausules edm., om

een project te beheren en om het geschreven contract te kunnen afdwingen

(Sabherwal 1999). Vertrouwen kan ook gezien worden als een mechanisme om de

complexiteit in de samenwerking tussen partijen te reduceren. Vanuit theoretisch

standpunt lijkt de rol van vertrouwen in een uitbestede ICT omgeving dus belangrijk

te zijn.

Het concept van vertrouwen werd al meermalen toegepast en afgetoetst in het

ICT-onderzoek (Mohtashami et al. 2006, Gefen 2004, Lander et al. 2004, Sabherwal

1999, Bekmamedova et al. 2008, Lee & Choi 2011) en in verwante domeinen zoals

R&D (Blomqvist et al. 2005) en in onderzoek naar business-to-business relaties

Page 152: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

5. Vertrouwen versus Controle

132

(Blois 1999, Hill et al. 2009).

5.2.2 Controle

Een dominante theorie die centraal staat in het management denken in het westen

en meteen een van de hoekstenen van bestuur is de Principaal-Agenttheorie (PAT)

of de Agency theorie (Jensen & Meckling 1976, K.M. Eisenhardt 1989). Deze

theorie heeft zijn wortels in het onderzoek naar het nemen van beslissingen en wordt

gebruikt als een verklaring voor de theorie van de onderneming (Coase 1937). De

oorspronkelijke rolverdeling van de PAT was de eigenaar van de onderneming als

de principaal en de manager als de agent. De PAT is, samen met afgeleide theorieën

zoals de controle theorie en de theorie van ICT-bestuur, zijn zeer populair in het

ICT-onderzoek (Aubert et al. 2005, Weill & Ross 2004, Choudhury & Sabherwal

2003). Samen met de theorie van de transactiekosten (TCE) biedt de PAT de

theoretische basis voor ICT uitbesteding (Dibbern et al. 2004). Toch is de

contributie van de PAT bij ICT fenomenen niet altijd even duidelijk, gezien

excessieve waarheidclaims meestal gebaseerd zijn op analyses gemaakt in andere

omgevingen dan ICT (Shapiro 2005).

De PAT bekijkt de problemen, die ontstaan in omgevingen waar er aan

uitbesteding gedaan wordt als het gevolg van drie factoren: verschillen in de

doelstellingen tussen agent en principaal, verschillend risicogedrag tussen agent en

principaal en asymmetrische informatie. Er wordt uitgegaan van het feit dat de agent

private informatie heeft over de kwaliteit van het informatiesysteem dat wordt

aangeleverd of geïmplementeerd. Deze informatie is niet beschikbaar voor de

principaal. We kunnen de principaal hier bekijken als de KMO en de agent als de

ICT-leverancier. Volgens de PAT gaat de agent voor eigen belang presteren en

daarbij is er kans op opportunistisch gedrag dat kan leiden tot morele risico‟s.

De complex balancerende verhouding tussen vertrouwen en controle werd

onderzocht door Reed (2001). Hoewel deze verhouding kan gezien worden als een

samenhang, zijn er toch duidelijk rivaliserende theoretische onderliggende

fundamenten. Deze rivaliteit moet eerder gezien worden als versmeltend dan

polariserend (Yin 2003). De relatie tussen beide theorieën werd samengebracht door

Sabherwal (1999) en is voorgesteld in figuur 5.1.

Page 153: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

5. Vertrouwen versus Controle

133

Figuur 5.1: De complementaire natuur van structuur en vertrouwen (Sabherwal, 1999)

5.3 Proposities

Volgens de PAT wordt opportunistisch gedrag gecorrigeerd door controle uit te

voeren. Kirsch (1997) bekijkt controle als een middel om er voor te zorgen dat alle

personen in een organisatie zich gedragen op een wijze die consistent is met de

organisatorische doelstellingen. Er zijn verschillende mogelijkheden om controle uit

te oefenen. Hier kijken we naar een contract dat afgesloten werd tussen twee

samenwerkende partners en de implementatie van gestructureerde controles om de

overeengekomen contractclausules af te dwingen. Van de traditionele twee

mogelijke juridische samenwerkingscontracten, de resultaatsverbintenis en de

middelenverbintenis is de resultaatsverbintenis de meest relevante. Van de

resultaatsverbintenis is immers theoretisch aangetoond dat deze de beste oplossing

biedt in een situatie waar er informatieasymmetrie heerst (Grossman & Hart 1983).

Uit de PAT leiden we de volgende proposities af:

P1. Een OISF zal zich voordoen ALS er geen gestructureerde controles

toegepast worden.

De propositie P1 impliceert dat de afwezigheid van gestructureerde controles een

voldoende, maar geen nodige voorwaarde is opdat een OISF zich zou voordoen. Dit

Page 154: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

5. Vertrouwen versus Controle

134

betekent ook dat als er geen gestructureerde controles geïmplementeerd zijn en er

doet zich geen OISF voor, de propositie gefalsifieerd is. Gestructureerde controles

zijn eigenlijk mechanismen van ICT-bestuur: voorbeelden zijn: stuurgroepcomités

en richtlijnen voor het management zoals procedures en gedragsrichtlijnen

(policies).

P2. Een OISF zal zich voordoen ALS er geen resultaatsverbintenis is opgesteld.

Propositie P2 impliceert dat de afwezigheid van een resultaatsverbintenis een

voldoende, maar geen nodige voorwaarde is opdat een OISF zich zou voordoen. Dit

betekent ook dat als er geen resultaatsverbintenis werd opgemaakt tussen de

principaal en de agent en er doet zich geen OISF voor, de propositie gefalsifieerd is.

P3. Een OISF zal zich voordoen ALS er geen gestructureerde controles worden

toegepast EN ALS er geen resultaatsverbintenis is opgesteld.

Propositie P3 impliceert dat de afwezigheid van gestructureerde controles en

(logische “EN”) de afwezigheid van een resultaatsverbintenis, samen een voldoende

voorwaarde, maar geen nodige voorwaarde is voor een OISF. Dit betekent ook dat

als de gecombineerde voorwaarde waar is en er doet zich geen OISF voor, de

propositie gefalsifieerd is. Propositie P3 is dus veel sterker dan de individuele

proposities P1 en P2, gezien de beide voorwaarden zich nu simultaan moeten

manifesteren.

We leiden ook een propositie af uit de theorie van institutioneel vertrouwen. De

operationalisatie van de variabele „vertrouwen‟ is gebaseerd op het werk van Lander

et al. (2004) en Sabherwal (1999). Zij beschouwen drie types van vertrouwen: 1)

contractueel vertrouwen (calculus-based), 2) vertrouwen gebaseerd op kennis

(knowledge-based), en 3) vertrouwen gebaseerd op identificatie (identification-

based).

Contractueel vertrouwen is de laagste vorm van vertrouwen en bestaat wanneer

beide partijen hun woord houden. Dit type vertrouwen wordt afgedwongen via

beloningen en boeteclausules meestal opgenomen in de overeenkomst tussen

partijen. Vertrouwen gebaseerd op kennis, is gebaseerd op de voorspelbaarheid van

het gedrag van de andere partij. Deze voorspelbaarheid werd ontwikkeld doordat

partijen elkaar kennen. De hoogste vorm van vertrouwen is het vertrouwen

gebaseerd op identificatie. Dit type van vertrouwen wordt ontwikkeld doordat de ene

partij de wensen van de andere partij tot de hare heeft gemaakt. Dit proces van

Page 155: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

5. Vertrouwen versus Controle

135

wederzijds kennen en erkennen is ontwikkeld tot op een niveau waarbij de ene partij

kan optreden namens de andere partij.

Sabherwal (1999) en Lander et al. (2004) hebben een lijst ontwikkeld met

vertrouwenopbouwende mechanismen voor elk niveau van vertrouwen. Gebaseerd

op de eigenschap dat vertrouwen een reciproke natuur heeft zijn we op zoek gegaan

naar zowel vertrouwensverstorende als naar vertrouwensopbouwende

gebeurtenissen in onze observaties. We komen tot de volgende propositie:

P4. Een OISF zal zich voordoen ALS er geen vertrouwen meer is tussen de

principaal (KMO CEO) en de agent (ICT-leverancier).

Propositie P4 impliceert dat de afwezigheid van vertrouwen een voldoende, maar

geen nodige voorwaarde is opdat een OISF zich zou voordoen. Dit betekent ook dat

als er geen vertrouwen meer is en er doet zich geen OISF voor, de propositie

gefalsifieerd is.

5.4 Replicatielogica

De gevallenstudies die hier werden gebruikt als empirisch materiaal zijn

weergegeven in tabel 5.1. Acht gevallenstudies werden geselecteerd.

De eenheid van analyse was een KMO waar een belangrijk ICT-project werd

uitgevoerd en waar zich al dan niet een ICT-mislukking voor deed. De

gevallenstudies werden zorgvuldig uitgekozen om zowel letterlijke als theoretische

replicaties te kunnen maken (Yin 2003). Veralgemening van de resultaten is in elk

onderzoek van essentieel belang toch moeten we er op wijzen dat hier geen

statistische veralgemening kan gedaan worden. Het type veralgemening dat hier kan

worden toegepast is de analytische veralgemening zoals Yin (2003) die definieert of

ook wel de veralgemening van observaties naar theorie (Lee & Baskerville 2003).

Dit betekent alvast dat de theoretische veralgemening van de empirische

beschrijvingen uit de gevallenstudies geen waarde hebben buiten deze

gevallenstudies. Toch is de theoretische veralgemening vanuit idiografisch detail

naar de theorie belangrijk voor de verduidelijking van de theoretische concepten.

Elke replicatie vanuit een gevallenstudie valideert de aangewende theorie.

De gevallenstudies zijn oordeelkundig gekozen om een replicatielogica mogelijk

te maken. Dit betekent dat er in elke gevallenstudie sprake is van asymmetrische

informatie, en opportunistisch gedrag (zoals verborgen acties en verborgen

Page 156: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

5. Vertrouwen versus Controle

136

intenties) vanwege de agent in de meeste gevallen. We hebben een longitudinale

benadering genomen voor elke studie, er werd dus op verschillende momenten in de

tijd gemeten.

De gevallenstudies zijn gelijklopend in hun eenheid van analyse, die verder

verfijnd is als: 1) alle ondernemingen uit de gevallenstudies zijn familiebedrijven, 2)

alle uitgevoerde ICT-projecten zijn van cruciaal belang voor de organisatie. Met het

laatste wordt bedoeld dat het ICT-project een ingrijpende impact heeft op zowel de

operationele werking van de organisatie (zgn. „mission critical systems‟). Wat

betreft de variatie in de keuze van de gevallenstudies werden er drie ERP projecten

gekozen, drie ontwikkeling- en implementatieprojecten, één project van louter

softwareontwikkeling en één dealer distributie systeem (DIS). Een DIS is een ERP-

systeem voor garagehouders en autoverkopers. Aanpassingen aan de software

werden doorgevoerd voor alle ERP projecten en het DIS. Er waren twee gevallen

(Stones en Boxcars) die via een alternatieve geschillenregeling (ADR) werden

opgelost. De rest (behoudens uiteraard Rockit) werden voor de rechtbank beslecht.

Voor de toegepaste methode van het verzamelen van de gegevens verwijzen we naar

hoofdstuk twee.

Page 157: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

5. Vertrouwen versus Controle

137

Tabel 5.1: Overzicht van de geselecteerde gevallenstudies

Case Sector Omzet (mio) Personeel Projecttype Projectomvang Resultaat Geschillenregeling

Rockit Textiel €11,64 67 ERP1 €157.000 Geen mislukking -

Woody Handel n.a. < 200 SDI2 €372.000 Procesfout Rechtbank

Mach Productie €12,75 146 ERP €90.000 Verwachtingsfout Rechtbank

Bupo Software €0,475 8 SD3 €58.000 Procesfout Rechtbank

Dybo Handel €15,65 16 SDI €110.000 Procesfout Rechtbank

Stones Productie €31,25 200 ERP €750.000 Verwachtingsfout ADR5

Boxcars Diensten €5,00 - €20,00 10-30 DIS4 60x €75.000 Verwachtingsfout ADR

Hero Handel €4,00 5 SDI €75.000 Verwachtingsfout Rechtbank

1 ERP = Enterprise Resource Planning

2 SDI = Software Development & Implementation

3 SD = Software Development

4 DIS = Dealer Information System

5 ADR = Alternative Dispute Resolution

Page 158: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

5. Vertrouwen versus Controle

138

5.5 Bevindingen

Tabel 2 geeft een overzicht van de observaties uit de gevallenstudies. Voor elke

studie werd er gekeken naar:

ICT maturiteit: De mate waarin ICT in de KMO wordt gemanaged. Dit wordt

gemeten volgens een maturiteitsmodel dat ook in Cobit wordt gebruikt (IT

Governance Institute 2007a). Het betreft een incrementele meetschaal gaande

van niveau 0 (= niet bestaand) tot niveau 5 (geoptimaliseerd).

Niveau 0: Management processen worden niet toegepast.

Niveau 1: De processen zijn ad hoc en niet georganiseerd.

Niveau 2: De processen volgen een regelmatig patroon.

Niveau 3: De processen zijn gedocumenteerd en worden

gecommuniceerd.

Niveau 4: De processen worden gemonitord en gemeten.

Niveau 5: De processen worden geoptimaliseerd.

Contracttype: resultaatsovereenkomst of middelenovereenkomst. In een aantal

gevallen werd een gemengd type vastgesteld, waarbij er een

resultaatsovereenkomst naar prijs en levering werd gemaakt voor de

softwarelicenties en een middelenverbintenis voor de consultancy prestaties;

Gestructureerde controles: aangepaste mechanismen zoals mijlpaalproducten,

rapporteringafspraken, vergaderingen, en boeteclausules. Er werd gezocht naar

gestructureerde controles die opgenomen werden in de overeenkomst tussen

partijen en tijdens de uitvoering van het project.

Informatie asymmetrie: sporen van private informatie zowel bij de principaal

als bij de klant.

Verborgen acties: sporen van acties die de ene partij (principaal of agent)

uitvoert en die niet of nauwelijks observeerbaar zijn voor de andere partij.

Gebrek aan ‘commitment’: gebrek aan engagement door de

eindverantwoordelijke (CEO) met inbegrip van een gebrek aan overzicht op wat

er gebeurd is.

Lastenboek met eisenpakket: Duidelijk gedefinieerde vereisten van de

gebruikers.

Niveau van vertrouwen: 1) contractueel vertrouwen (calculus-based), 2)

vertrouwen gebaseerd op kennis (knowledge-based), en 3) vertrouwen

gebaseerd op identificatie (identification-based).

Uitlokken van wantrouwen: Verbreken of niet nakomen van beloften, leugens

….

Page 159: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

5. Vertrouwen versus Controle

139

Verlies van vertrouwen: Reacties op uitgelokt wantrouwen, formeel schrijven

(aangetekend), dreigen, …

Vertrouwensopbouwende mechanismen: nakomen van beloften, de waarheid

vertellen, voorspelbaarheid, duidelijke rollen en verantwoordelijkheden,

duidelijke communicatie, creëren van een gemeenschappelijke taal,

engagement, gedeelde controle.

Page 160: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

5. Vertrouwen versus Controle

140

Tabel 5.2: Overzicht van de observaties

Vaststelling Case

Rockit

Case

Woody

Case

Mach

Case

Bupo

Case

Dybo

Case

Stones

Case

Boxcars

Case

Hero

ICT Maturiteit (CMM niveau) 1 1 1 1 0 2 1 0

Contracttype Middelen Resultaat Gemengd Resultaat Gemengd Middelen Gemengd Resultaat

Gestructureerde controles in contract Aanwezig Aanwezig Aanwezig Aanwezig Afwezig Aanwezig Aanwezig Aanwezig

Gestructureerde controles in project Afwezig Aanwezig Afwezig Afwezig Afwezig Aanwezig Aanwezig Afwezig

Private informatie (agent) Aanwezig Aanwezig Aanwezig Aanwezig Aanwezig Aanwezig Aanwezig Aanwezig Private informatie (principaal) Aanwezig Afwezig Aanwezig Afwezig Afwezig Afwezig Afwezig Aanwezig

Verborgen acties (agent) Afwezig Aanwezig Aanwezig Aanwezig Afwezig Aanwezig Aanwezig Afwezig

Verborgen acties (principaal) Afwezig Afwezig Aanwezig Afwezig Afwezig Afwezig Afwezig Afwezig

Gebrek aan commitment (agent) Afwezig Aanwezig Aanwezig Aanwezig Afwezig Afwezig Afwezig Afwezig

Gebrek aan commitment (principaal) Afwezig Afwezig Afwezig Afwezig Aanwezig Afwezig Aanwezig Aanwezig

Lastenboek met eisenpakket Afwezig Aanwezig Afwezig Aanwezig Aanwezig Aanwezig Aanwezig Afwezig

Niveau van vertrouwen Identificatie Contract Contract Contract Contract Kennis Contract Contract

Uitlokking van wantrouwen Afwezig Aanwezig Aanwezig Aanwezig Aanwezig Aanwezig Aanwezig Aanwezig

Verlies van vertrouwen Afwezig Aanwezig Aanwezig Aanwezig Aanwezig Afwezig Afwezig Aanwezig

Vertrouwenopbouwende

mechanismen

Aanwezig Afwezig Afwezig Afwezig Afwezig Afwezig Afwezig Afwezig

Page 161: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

5. Vertrouwen versus Controle

141

De belangrijkste observatie van vertrouwen, informatieasymmetrie en verborgen

acties zijn samengevat in tabel 5.3. Een „Ja‟ geeft aan dat de variabele van

toepassing is en een „Nee‟ geeft aan dat de variabele niet van toepassing is. De

observaties van gestructureerde controles, vertrouwen en de contracttypes zijn

samengevat in tabel 5.4. Tabel 5.4 geeft ook de logica weer achter de falsificaties

van de voormelde proposities. De betekenis van „Ja‟ en „Nee‟ voor de variabelen

zijn dezelfde als voormeld.

Tabel 5.3: De observaties „Informatie asymmetrie‟ en „Verborgen acties‟

Geval OISF Vertrouwen Informatie-

asymmetrie

Verborgen

acties

agent

Verborgen

acties

principaal

Rockit Nee Ja Ja Nee Nee

Woody Ja Nee Ja Ja Nee

Mach Ja Nee Ja Ja Ja

Bupo Ja Nee Ja Ja Nee

Dybo Ja Nee Ja Nee Nee

Stones Nee Ja Ja Ja Nee

Boxcars Nee Ja Ja Ja Nee

Hero Ja Nee Ja Nee Nee

Een eerste vaststelling uit tabel 5.3 is alvast dat de PAT het vermogen heeft

om opportunistisch gedrag te voorspellen in omgevingen waar er

informatieasymmetrie is. In alle onderzochte gevallen kon er informatieasymmetrie

worden vastgesteld en in vijf gevallen (Woody, Mach, Bupo, Stones en Boxcars)

leidde dit tot verborgen acties vanwege de agent. Slechts in één geval (Mach)

werden er verborgen acties vanwege de principaal vastgesteld. Deze vaststellingen

werden al gesuggereerd door Moynihan (2002): “Agency Theory views the exchange

primarily from the perspective of the principal - but what of the agent‟s perspective?

What strategies can agents use to protect themselves from potentially opportunistic

or other unfavourable forms of behaviour on the part of the principal”. Ook Aubert

et al. (2003) rapporteren gelijkaardige observaties: “Both clients and vendors tend to

behave opportunistically when entering into a contract and this can lead to mutual

disadvantage”.

Verborgen acties vanwege de agent, eens vastgesteld door de principaal leiden

tot verlies van vertrouwen (Woody, Mach en Bupo). Hoewel er voor de gevallen

Dybo en Hero, ook verlies van vertrouwen was, werden er geen verborgen acties

vastgesteld. In het geval van Rockit speelde de agent steeds open kaart met de

principaal: er waren geen verborgen acties en er ontstond geen verlies van

vertrouwen.

Page 162: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

5. Vertrouwen versus Controle

142

Gaan we over naar tabel 5.4, dan kunnen we de empirische vaststellingen van de

rivaliserende proposities observeren. Een „Ja‟ betekent dat de propositie waar is. Een

„Nee‟ betekent dat de propositie niet waar is. Een „-„ betekent dat de propositie niet

van toepassing is. De observaties van de gestructureerde controles die werden

gebruikt voor de toetsing van de proposities zijn deze die werden vastgesteld in het

project.

Tabel 5.4: Falsificatie van de proposities

Geval OISF Vertrouwen Gestructureerde

controles

Contract-

type P1 P2 P3 P4

Rockit Nee Ja Nee Middelen Nee Nee Nee -

Woody Ja Nee Ja Resultaat - - - Ja

Mach Ja Nee Nee Resultaat Ja - - Ja

Bupo Ja Nee Nee Resultaat Ja - - Ja

Dybo Ja Nee Nee Gemengd Ja Ja Ja Ja

Stones Nee Ja Ja Middelen - Nee - -

Boxcars Nee Ja Ja Gemengd - Nee - -

Hero Ja Nee Nee Resultaat Ja - - Ja

De falsificatie van propositie P1 is uitgevoerd door de kolom

„Gestructureerde controles‟ te vergelijken met de kolom „OISF‟. Er zijn vijf OISF‟s

(Woody, Mach, Bupo, Dybo en Hero) en er zijn vijf gevallen waar er geen

gestructureerde controles zijn (Rockit, Mach, Bupo, Dybo en Hero). Enkel de

gevallen Mach, Bupo, Dybo en Hero voldoen aan de propositie P1. Voor deze

gevallen waren er geen gestructureerde controles en de OISF deed zich voor. Maar

voor geval Rockit, waren er ook geen gestructureerde controles aanwezig en deed er

zich geen OISF voor. Deze observaties leiden tot de conclusie dat de propositie P1

gefalsifieerd is. OISF’s doen zich niet altijd voor als geen gestructureerde

controles worden toegepast.

We volgen dezelfde logica voor propositie P2, maar nu voor de variabele

„Contracttype‟ en de OISF. Nu kunnen we vaststellen dat Mach en Dybo een

patroon vertonen ter bevestiging van propositie P2. Er was geen strikte

resultaatsverbintenis (de verbintenis was gemengd) en er deed zich een OISF voor.

Maar in de gevallen Stones (middelenverbintenis) en Boxcars (gemengde

verbintenis) was er ook geen resultaatsverbintenis en er deed zich geen OISF voor.

Deze principalen deden beroep op alternatieve geschillenregeling (ADR). De

zaakvoerders hebben rond de tafel gezeten en een oplossing uitgewerkt om de OISF

te vermijden en aldus het project te redden en de toekomstige samenwerking verder

te zetten. Ook bij Rockit was er geen resultaatsverbintenis (zelfs een volledige

middelenverbintenis) en er deed zich geen OISF voor. Deze drie gevallen doen ons

besluiten dat P2 moet gefalsifieerd worden.

Page 163: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

5. Vertrouwen versus Controle

143

De meest overtuigende bewijsvoering kunnen we vaststellen voor propositie P3,

waarbij enkel de gevallen Dybo en Rockit een relevante match vertonen met de

condities: geen gestructureerde controles en geen resultaatsverbintenis. Bij Dybo

ontwikkelde er zich een OISF, maar niet bij Rockit. Propositie P3 is dus

gefalsifieerd.

Ten slotte vertonen alle relevante patronen een match met propositie P4. We

vergelijken hier het vertrouwen met de OISF. Een OISF doet zich voor wanneer er

geen vertrouwen is tussen principaal en agent.

5.6 Bespreking van de resultaten

We kunnen aldus concluderen dat vertrouwen waarschijnlijk belangrijker is dan

resultaatsverbintenissen om opportunistisch gedrag te bannen in familiale KMO‟s.

Zelfs met toepassing van gestructureerde controles blijft vertrouwen noodzakelijk

om een mislukking te vermijden. De proposities die afgeleid zijn de PAT zijn

weliswaar theoretisch logisch, maar duidelijk niet empirisch logisch. De wereld van

de familiebedrijven is duidelijk verschillend van deze van andere bedrijven (bv.

GO‟s). Hoewel we strikt genomen geen bewijs gevonden hebben dat deze

vaststellingen ook waar zijn voor niet-KMO‟s, kunnen we voorzichtig concluderen

dat de specifieke managementstructuur van een familiale KMO, die sterk

gecentraliseerd is rondom de figuur van de CEO wellicht een discriminerende factor

is.

Er is nog een andere intrigerende vaststelling. In alle gevallen behalve Rockit

konden we het uitlokken van wantrouwen vanwege de agent vaststellen. Voor deze

bewuste gevallen kon worden vastgesteld dat de verkoper beloftes maakte in de

onderhandelingsfase aan de principaal die niet hard konden worden gemaakt tijdens

de uitvoering van het project. Het feit dat deze beloftes werden geaccepteerd is te

wijten aan het onvermogen van de principaal om het gedrag van de agent te

observeren, alvorens het contract wordt afgesloten. Deze beloftes raakten meestal de

succesfactoren van een uitbesteed ICT-project zoals beloftes betreffende prijs en

functionaliteit van het project. Hoewel agenten vertrouwd zijn met deze

succesfactoren, hypothekeren ze dus bewust het succes van een ICT-project. Eens

het contract is afgesloten en het project is gestart, komen valse beloften in een vrij

vroeg stadium aan de oppervlakte en daarbij het is meestal zeer moeilijk dit

wantrouwen bij de principaal weg te werken. Dit komt omdat er een gebrek is aan

vertrouwenopbouwende mechanismen bij de agent. De vaststelling van

opportunistisch gedrag voor de contractfase wordt voorspeld door de PAT en is de

Page 164: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

5. Vertrouwen versus Controle

144

reden voor het feit dat principalen een risico hebben om de verkeerde agent te

kiezen.

We kunnen zeker niet concluderen dat gestructureerde controles zinloos zijn in

een KMO-omgeving. Toch kunnen we agenten waarschuwen wanneer ze een project

wensen aan te gaan met een KMO. Agenten moeten zich bewust zijn dat KMO‟s

meestal de nodige competenties missen om een ICT-project succesvol uit te voeren

met behulp van gestructureerde controles. Wanneer de controle faalt, moet het

vertrouwen het over nemen. Beiden variabelen gaan hand in hand. Dit zou er kunnen

op wijzen dat strikt theoretisch gezien de variabelen geen rivaliserende theoretische

voorspellen kracht hebben of zoals Reed (2001) het stelt: “In short, the conventional

dichotomy between normatively-based trust and politically-based control has

become unsustainable, as the theoretical and empirical work in organizational

analysis has consistently blurred the putative analytical and substantive boundaries

between them”.

De bevindingen dat vertrouwen een belangrijke variabele is tussen

samenwerkende partners geeft aanleiding tot een aantal beschouwingen over hoe het

management hiermee dient om te gaan. Ten eerste zou het probleem van verlies van

vertrouwen bij de principaal, een essentiële zorg voor de agent moeten zijn. Hoewel

vertrouwen een reciproke natuur heeft is het de agent die het meest dient te werken

aan vertrouwenopbouwende mechanismen om het niveau van vertrouwen op peil te

houden. Het is de agent die de meeste informatie bezit over de mogelijke kansen op

succes van een ICT-project. Devos et al. (2010) hebben aangetoond dat er altijd een

risico bestaat op morele risico‟s en risicoselecties zolang de principaal niet bereid is

de monitoringkost te betalen. De markt waar KMO‟s hun ICT-projecten laten

uitbesteden is immers zeer attractief voor ISV‟s die meestal optreden als

zakenpartners van grote ERP leveranciers. Het competentie- en maturiteitsniveau

van ISV‟s is echter vaak ontoereikend om de complexe uitdagingen van een ICT-

project in een KMO-omgeving aan te kunnen. Er ontstaat hierdoor een ernstige

situatie van informatieasymmetrie omdat KMO‟s niet geïnformeerd zijn over de

werkelijke ICT competenties van de ISV‟s, de brede functionaliteiten van de

hedendaagse softwarepakketten en de inspanningen die nodig zijn om noodzakelijke

aanpassingen uit te voeren. Onze bevindingen wijzen er op dat deze situatie meestal

leidt tot opportunistisch gedrag en zelfs tot onethisch gedrag van de agent.

Page 165: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

145

6 Een raamwerk voor ICT-bestuur

in KMO’s

“Every science and every inquiry, and similarly every activity and pursuit, is

thought to aim at some good” (Aristoteles)

6.1 Inleiding

E gaan na waarom en hoe ICT-projecten falen in KMO‟s. Deze evaluatie

steunt op een kwalitatieve analyse van vijf gefaalde ICT-projecten in

KMO‟s. We bouwen een theoretisch raamwerk vanuit de empirische observaties in

de gevallenstudies. De manier van werken verschilt hier wel met deze van het vorige

hoofdstuk. Ditmaal gaan we inductief te werk en bouwen een theorie op in plaats

van een theorie te toetsen. Onze theoretische basis van waaruit we vertrekken is

opnieuw het nomologisch ICT-netwerk van Benbasat en Zmud (2003) en de PAT.

Vervolgens verfijnen we het raamwerk met variabelen afgeleid uit de Lemon Market

theorie (Akerlof 1970), de prospecttheorie (Kahneman & Tversky 1979), de theorie

van de onvolledige contracten (Hart & Moore 1988) en de theorie van vertrouwen

(Reed 2001).

W

Page 166: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

6. Een raamwerk voor ICT-bestuur in KMO‟s

146

6.2 Het theoretisch kader

6.2.1 Principaal-agenttheorie

De PAT hebben we al gedeeltelijk besproken in het vorige hoofdstuk als een van

de basispeilers van de controletheorie. Het gedrag van een KMO-principaal en dat

van een ISV-agent in een gezamenlijk ICT-project dat uitmondt in een OISF wordt

gedeeltelijk verklaard vanuit de PAT. Toch stellen we vast dat wanneer partijen

contracteren, de onderhandelde transactie nooit in een perfect contract kan worden

gegoten. We hebben daarbij kunnen aantonen dat in uitbestede ICT-projecten

opportunistisch gedrag bidirectioneel van aard is en dat het risicogedrag van de

principaal en de agent toch wel verschilt van datgene wat voorspeld wordt door de

PAT (Devos et al. 2009). Er is daarom veel meer verklarend vermogen nodig, om de

complexe relatie tussen KMO-principaal en ISV-agent te begrijpen. Dat is de reden

waarom we beroep doen op bijkomende verklarende theorieën.

6.2.2 Prospecttheorie

De prospecttheorie (PT) werd ontwikkeld door Tversky en Kahneman (1979) als

een falsificatietheorie voor de theorie van de verwachte utiliteit (Expected Utility

Theory - EUT) van von Neuman en Morgenstern (Currim & Sarin 1989). Volgens

Tversky en Kahneman (1979) vertonen mensen risicoaversie wanneer ze

geconfronteerd worden met een grote winst en zijn ze risicozoekend wanneer ze

geconfronteerd worden een groot verlies. Dit is grafisch weergeven in figuur 6.1. De

utiliteitsfunctie verloopt dus concaaf in het gebied van winsten en convex in het

gebied van verliezen.

De focus die wij leggen gaat naar de wijze waarop de ISV‟s hun prijsoffertes

inkaderen wanneer ze hiervoor een vraag krijgen van een KMO-principaal. Volgens

de PT is elke besluitvorming een proces dat uit twee te onderscheiden fasen bestaat

(Tversky & Kahneman 1986). De eerste fase bestaat uit het bewerken of inkaderen

van het voorstel tot beslissing. Het voorstel kan positief of negatief ingekaderd

worden. De eigenlijke beslissing wordt genomen in de tweede fase. De beslissing

wordt daarbij sterk beïnvloed wordt door het positief of negatief inkaderen van het

voorstel tijdens de eerste fase. PT stelt dat bij risicovolle beslissingen, wanneer

verlies zwaarder doorweegt dan winst kan opleveren, mensen geneigd zijn naar

zekerheid te zoeken. Dit wordt het zekerheidseffect genoemd.

Page 167: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

6. Een raamwerk voor ICT-bestuur in KMO‟s

147

Figuur 6.1: Het verloop van de utiliteitsfunctie volgens Tversky en Kahneman (1979)

Het zekerheidseffect kan een beslissing aanzienlijk beïnvloeden. De meeste

KMO‟s zijn sterk afhankelijk van externe ICT-expertise voor de invoering van ICT

en voeren daarom een proces van selectie. Ze doen dit meestal via de aanvraag van

een prijsofferte of „request for proposal‟ (RFP) bij diverse ISV‟s. Als gevolg van

informatieasymmetrie zijn KMO‟s meestal niet bij machte de prijsoffertes van ISV‟s

op hun juiste waarde te taxeren, noch op de wijze waarop ze zijn samengesteld. Om

dezelfde reden kan er redelijkerwijze worden aangenomen dat ISV‟s hun

prijsoffertes ten zeerste positief inkaderen omwille van de heersende competitie op

de markt en daarbij onbewust of bewust inspelen op het zekerheidseffect. We durven

stellen dat de echte kosten, risico‟s en voordelen niet weergegeven worden in de

prijsoffertes van de ISV‟s. Voorbeelden van „vergeten‟ kosten zijn onder meer deze

afkomstig van organisatorische verstoringen ten gevolge van de invoering van een

nieuw informatiesysteem, de kosten om een leercurve te doorlopen en de kosten van

het veranderingsmanagement. Dergelijke kosten zijn uiteraard zeer moeilijk uit te

drukken in een geldwaarde. Bovendien speelt de informatieasymmetrie ook

omgekeerd. De ISV is vaak onvoldoende geïnformeerd nopens de werkelijke

doelstellingen en ICT-managementbekwaamheden en praktijken van de KMO. De

voordelen van de invoering van een nieuw informatiesysteem zijn bovendien veel

Page 168: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

6. Een raamwerk voor ICT-bestuur in KMO‟s

148

meer afhankelijk van het toekomstig gebruik ervan en minder van de huidige

toestand. Dit kan verklaard worden door het nomologisch ICT-netwerk (figuur 1.1).

Het succes van een informatiesysteem wordt geïnitieerd door het ICT-artefact, maar

gaat wel eerst door de gebruiksfase om uiteindelijk impact te hebben op de

organisatie (of op de persoon). Een externe organisatie heeft uiteraard minder

invloed op de gebruiksfase om echt meetbare (positieve) impact te realiseren. Dit

maakt dat de ISV niet altijd in staat is om een correct voorstel op te maken.

Dit is ook een ethische discussie, omdat ervaren ISV‟s meestal wel op de hoogte

zijn van deze risicofactoren. Voor bepaalde ICT-mislukkingen die voor een

rechtbank werden beslecht werd meermaals geoordeeld dat ISV‟s een superieure

positie innemen die gebaseerd is op kennisoverwicht ten aanzien van KMO‟s.

Daardoor hebben ISV‟s zelfs de plicht om KMO‟s eventueel te ontraden om te

informatiseren, indien er wordt vastgesteld dat de KMO over onvoldoende ICT-

managementbekwaamheden beschikt.

De prospecttheorie werd al vaker gebruikt in het ICT-onderzoek over het nemen

van beslissingen (Koh et al. 2004, Rose & Rose 2004). Er werd al aangetoond dat

risicobeoordelingen van softwaremanagers meer consistent waren met de PT dan

met de EUT (Lauer 1996). Okada (2010) heeft het verband tussen onzekerheid,

risicoaversie en de verkopers’ bereidheid tot acceptatie (seller’s willingsness to

accept – WTA) versus de kopers’ bereidheid tot betalen (buyer’s willingness to pay

- WTP) onderzocht. Okada (2010) baseert zich op de prospecttheorie om aan te

tonen dat de discrepantie tussen WTA en WTP toeneemt met 1) het niveau van

onzekerheid over de waarde van de transactie en 2) het niveau van risicoaversie van

de beide partijen.

6.2.3 Theorie van de onvolledige contracten

De theorie van de onvolledige contracten werd ontwikkeld door Hart en Moore

(1988). De theorie beschrijft de constructie van contractuele overeenkomsten vanuit

het perspectief van informatieasymmetrie. Zoals hoger gesteld dit als gevolg dat de

KMO zich in de onmogelijkheid bevindt om de acties van de agent te observeren en

te verifiëren. Maar ook de ISV kan de juiste objectieven en bekwaamheden van de

principaal niet schatten. Bovendien zijn de partijen onderworpen aan een beperkte

rationaliteit (bounded rationality) in het nemen van beslissingen en maken van

overeenkomsten (Foss 2003).

Vanuit deze theoretisch vaststellingen komt men tot het besluit dat in een

Page 169: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

6. Een raamwerk voor ICT-bestuur in KMO‟s

149

dergelijke situatie, het onmogelijk is om een volledig sluitend contract op te stellen.

Een volledig sluitend contract zou betekenen dat op elke mogelijke actie van één van

de partijen een contractuele clausule opgenomen is die aanduidt hoe daarop moet

gereageerd worden. M.a.w. elke toestand van het project tussen principaal en agent

zou moeten gespecificeerd zijn. Een dergelijk compleet contract zou te veel tijd,

moeite en middelen vragen om met alle onvoorziene acties rekening te houden. Dit

is dus in de praktijk niet haalbaar. Anderlini en Felli (2004) stellen: „[..]the

contracting parties may lack the necessary degree of rationality necessary to

describe exactly the various states of nature in the ex-ante contract they draw up‟

(Anderlini & Felli 2004). In situaties van informatieasymmetrie is volgens de PAT

de beste oplossing voor de principaal een resultaatsverbintenis opstellen en voor de

agent een middelenverbintenis opstellen. De meest waarschijnlijke situatie in de

praktijk zal een compromis zijn en dus resulteren in een niet perfect contract.

Wanneer de agent en de principaal een samenwerkingsovereenkomst opmaken, dan

kan dus redelijkerwijs worden aangenomen dat de onderhandelde transacties in dit

contract nooit volledig kunnen beschreven worden. Eens het contract afgesloten is,

zijn partijen aan elkaar verbonden en moeten ze zich beroepen op andere

samenwerkingsmechanismen dan deze die gestipuleerd zijn in het geschreven

contract.

6.2.4 Theorie van vertrouwen

De theorie van vertrouwen hebben we ook behandeld in het vorige hoofdstuk.

We werken deze theorie hier wat verder uit naar het concept van reputatie.

Vertrouwen is gerelateerd aan reputatie. Het concept van reputatie wordt vaak

gebruikt in zowel het maatschappelijke leven als in de bedrijfswereld. Wilson (1985)

definieert reputatie als: “[..] a characteristic or attribute ascribed to one person (or

organization) by another person (or organization)". Reputatie toont aan dat de

onzekerheid over de eerlijkheid van de verkoper het gedrag van koper zal

beïnvloeden (Kreps & Wilson 1982). Reputatie kan opgebouwd worden door

waarderingen die verschillende kopers geven aan verkopers en dit kan vervolgens

bekeken worden als een meetbare indicatie voor de verborgen informatie over de

echte kwaliteit van de ISV (en zijn diensten). Wanneer er echter geen behoorlijk

mechanisme op de markt aanwezig is om de reputatie van een ISV te signaleren, dan

ontstaat er voeding voor een ‘Lemon-markt’ waar het winstgevend is om diensten

van inferieure kwaliteit aan te bieden en waar kwalitatief hoogstaande diensten

verdwijnen. In beide gevallen daalt de gepercipieerde kwaliteit van de markt.

Volgens Yamagishi en Matsuda (2002) kan reputatie een effectieve oplossing bieden

voor het probleem van de Lemon-markt als: 1) het systeem van reputatie wordt

Page 170: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

6. Een raamwerk voor ICT-bestuur in KMO‟s

150

gedeeld door alle ISV’s aanwezig op de markt, 2) ISV’s hun gedrag baseren op het

systeem van reputatie en 3) de markt gesloten is zodat een uitgesloten ISV (een

Lemon verkoper) geen alternatieve markt kan vinden. We bespreken de Lemon-

markt in de volgende paragraaf.

6.2.5 Theorie van de ‘Lemons’ – markt

De Lemon-markt is populaire uitdrukking voor een wijdverspreide economische

theorie ontwikkeld door Akerlof in een artikel uit 1970 (Akerlof 1970). LMT is een

theorie over de onzekerheid van de aangeboden kwaliteit op een markt en de wijze

waarop daar op gereageerd wordt. Volgens de LMT bestaat er op een markt

aanmoediging voor verkopers om slechte kwaliteit te verkopen, indien de

gepercipieerde kwaliteit van de aangeboden diensten gekoppeld is aan de volledige

groep van verkopers in plaats van aan een individuele verkoper. Als er onvoldoende

differentiatie bestaat tussen verkopers van hoge kwaliteit en deze van lage kwaliteit,

dan zullen de eerste een dergelijke markt ontvluchten omdat hun kwaliteit en

reputatie onvoldoende beloond wordt. Akerlof (1970) toonde dit aan voor een markt

van tweedehandswagens. Het meeste empirische bewijs voor de LMT komt uit deze

markten (Bond 1982). De LMT werd wel toegepast voor een grote variëteit van

verschillende marktsituaties zoals de markt van consumentenelektronica,

groothandel van wagens en de markten van duurzame goederen. Het fenomeen van

LMT werd ook vastgesteld voor ICT markten maar daar werd er nog geen sterk

empirisch bewijs gevonden (Devos et al. 2011). De LMT krijgt wel meer en meer

belangstelling in het ICT-onderzoek en dan voornamelijk over onderwerpen zoals e-

markten en e-veilingen (Dewan & Hsu 2004, Pavlou & Gefen 2004).

De PAT voorspelt het optreden van de risicoselectie in een situatie van

informatieasymmetrie. De LMT biedt daarop een aanvullende verklaring en stelt dat

er altijd aanleiding is voor de risicoselectie zolang de KMO niet bereid is om kosten

te maken om de informatieasymmetrie weg te werken.

De markt waarop KMO‟s noodzakelijkerwijs hun ICT aanschaffen is attractief

voor kleinere ISV‟s die meestal optreden als zakelijke partner (business partner)

voor grote ERP en CRM constructeurs zoals SAP, Oracle en Microsoft. Deze

multinationale bedrijven hanteren wereldwijde marketingcampagnes die leiden tot

een hoge visibiliteit in de media, de bedrijfswereld en zelfs op universiteiten.

Diezelfde bedrijven zijn echter niet geneigd om zelf direct naar een KMO-markt toe

te stappen omdat de winstmarges daar kleiner zijn. Daarvoor wordt er beroep gedaan

op ISV‟s die in hun waardeketen toetreden. ISV‟s proberen daarbij een deel van de

Page 171: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

6. Een raamwerk voor ICT-bestuur in KMO‟s

151

gepercipieerde kwaliteit van de constructeurs te capteren. De meeste ISV‟s die op

een KMO-markt actief zijn, zijn echter meestal zelf KMO‟s en opereren op een

duidelijk lager van maturiteit op gebeid van management, dan hun grotere zakelijke

partners. De bekwaamheden en praktijken die ISV‟s bezitten zijn vaak inadequaat

om tegemoet te komen aan de complexe uitdagingen van een ICT implementatie in

een KMO. Dit gebrek aan bekwaamheden en praktijken is meestal onzichtbaar voor

een KMO-principaal. De onzichtbare informatie over de echte functionaliteiten van

een ERP of CRM- softwarepakket en de daarbij horende competenties om deze

software te adapteren en te implementeren volgens de specifieke behoeften van een

klant, leidt tot een situatie waar er opportunistisch gedrag kan ontstaan. Dit kan zelfs

leiden tot onethisch gedrag uit hoofde van diegene die de meeste informatie bezit.

Wanneer de echte kwaliteit van een ISV gekoppeld wordt aan de gepercipieerde

kwaliteit van de grote ICT-leveranciers kan aldus een Lemon-markt ontstaan.

KMO‟s zijn meestal niet bereid om de correcte en hoge prijs te betalen voor diensten

van topkwaliteit wat theoretisch gezien, de beste oplossing is in situaties van

volledige informatiesymmetrie. Goede ISV‟s zullen op hun beurt niet bereid zijn om

een resultaatsverbintenis aan te gaan met een KMO-principaal omdat er ook voor

hen informatieasymmetrie is. Een dergelijk situatie trekt dus „Lemons‟ aan die wel

bereid zijn dit te doen en de hoog kwalitatieve ISV‟s uit de markt verdringen.

Figuur 6.2: Het nomologisch netwerk voor de LMT

In wat volgt maken we een dissectie van de LMT en we hebben daarvoor het

Page 172: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

6. Een raamwerk voor ICT-bestuur in KMO‟s

152

nomologisch netwerk van de theorie opgesteld (zie figuur 6.1). De eenheid van

analyse van de LMT is een markt (extern of intern) waar twee partijen elkaar

ontmoeten. De partijen kunnen ondernemingen zijn of personen. De basisvariabele

van de LMT is informatieasymmetrie. Dit is een conditie die vrij goed te begrijpen

is en die overigens zeer frequent voorkomt in alle soorten van menselijke en

organisatorische interacties (Stiglitz 2000). Een toestand van informatieasymmetrie

kan op verschillende manieren ontstaan en werd al vrij vaak onderzocht in tal van

situaties, voorbeelden daarvan zijn te vinden in Devos et al. (2011).

Informatieasymmetrie doet strategische mogelijkheden ontstaan die vrij

eenvoudig te modelleren zijn. De meest algemene wijze daarbij is de toepassing van

speltheorie. Toch zijn er nadelen verbonden aan het te strak wiskundig modelleren

van informatieasymmetrie. Milgrom en Roberts (1987) wijzen hierbij op twee

problemen. Het eerste probleem is de veronderstelling dat evenwichtig gedrag de

overhand zal krijgen en het systeem dus ergens een evenwicht zal vinden. Het

tweede probleem, dat ook bij onvolledige contracten een aanzienlijke rol speelt, is

de beperkte rationaliteit van de participerende partners dat zich moeilijk laat

modeleren.

Het model dat we opstellen is dat van een nomologisch netwerk. We

beschouwen daarbij twee groepen: koper en verkopers. De koper is de minst

geïnformeerde partij en de verkoper de meest geïnformeerde partij. De transactie

tussen beiden wordt verondersteld plaats te vinden op een externe markt waar een

contractuele samenwerking wordt onderhandeld. De informatieasymmetrie tussen

beiden wordt door Christozov et al. (2009) goed beschreven als zijnde een

natuurlijke eigenschap van elk communicatieproces tussen zender en ontvanger waar

beide actoren verschillende achtergronden en expertise hebben, elk een eigen jargon

hanteren en elk verschillende informatie bezitten over de inhoud van de

communicatiesessie. Informatieasymmetrie kan de ene partij een voordeel geven en

de andere partij een nadeel, waardoor voor deze laatste het nemen van beslissingen

risicovol wordt (Afzal et al. 2009). Informatieasymmetrie wordt beschouwd als zijn

afhankelijk van de verschillende bekwaamheidsniveaus van de transactiepartners en

maar wordt gezien als de onafhankelijke variabele voor de LMT. Vertrouwen,

risicoselectie en morele risico’s zijn variabelen die afhankelijk zijn van

informatieasymmetrie. We bespreken deze drie afhankelijke variabelen en hun

afhankelijke deelvariabelen.

De notie van vertrouwen was al aanwezig in het oorspronkelijke artikel van

Akerlof (1979) onder de naam oneerlijkheid. Voor de beschrijving van de variabele

Page 173: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

6. Een raamwerk voor ICT-bestuur in KMO‟s

153

vertrouwen verwijzen we naar de paragrafen 5.2.1 en 6.2.5.

Risicoselectie is de tweede afhankelijke variabele van informatieasymmetrie en

is de situatie die ontstaat wanneer de verkeerde verkoper geselecteerd wordt en de

daarbij horende slechte kwaliteit. Risicoselectie is een precontractuele situatie.

Sommige auteurs hanteren voor risicoselectie de meer praktische term ‘verborgen

informatie’. De koper kan door zijn gebrek aan kennis en informatie over het

aangeboden product, de bijhorende diensten en de echte bekwaamheden van de

verkoper, een verkeerde keuze maken wat kan leiden tot een mislukking. Vanuit het

standpunt van de verkoper kan een verkeerde keuze resulteren in ontevredenheid van

de koper en het wegebben van reputatie en uiteindelijk een verlies van

gepercipieerde kwaliteit.

Morele risico’s zijn de derde afhankelijke variabele. Morele risico’s zijn een

postcontractuele conditie en kunnen ontstaan doordat de verkoper fraude pleegt of

incapabel is om de vereiste minimale kwaliteit te leveren. Verborgen acties of

verborgen intenties worden soms gebruikt als praktische termen voor morele

risico’s, hoewel deze termen eerder de meetbare indicatoren zijn om opportunistisch

gedrag voorspruitend uit morele risico’s te meten. We nemen deze variabele in

beschouwing omdat, zelfs wanneer het probleem van de risicoselectie omzeild is

door een goede leverancier te kiezen met goede kwaliteit, deze zich alsnog kan

bezondigen aan opportunistisch gedrag eens een overeenkomst met een minder

geïnformeerde principaal is ondertekend.

Een ISV kan gokken op de zogenaamde ‘vendor lock’, een vaak voorkomend

verschijnsel bij uitbestede ICT-projecten waarbij de koper zich geconfronteerd ziet

met hoge omschakelkosten en als het ware verplicht wordt blijvend de diensten van

de ISV af te nemen. Een ander interessant verschijnsel in dezelfde sfeer is de

zogenaamde ‘Winner’s Curse’ (Kern et al. 2002). De Winner’s Curse ontstaat

wanneer een ISV onrealistische beloftes maakt in een bod op een RFP van een klant,

ten einde de opdracht in de wacht te slepen en daarbij wetende of ontdekkende dat

hij of zij onmogelijk winst kan maken op korte termijn. Opportunistisch gedrag kan

de reputatie doen afnemen en dat leidt tot een verlies aan gepercipieerde kwaliteit.

Een Lemon-markt moet bekeken worden als een dynamisch proces of

cybernetisch system waarbij er zowel positieve als negatieve feedback ontstaat door

de markttransacties. Positieve feedback of meekoppeling zal de gepercipieerde

kwaliteit doen afnemen en het degenereren van de markt versterken. De goede ISV’s

worden uit de markt gedreven door de Lemon die door de markt aangetrokken

Page 174: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

6. Een raamwerk voor ICT-bestuur in KMO‟s

154

worden. Negatieve feedback of tegenkoppeling door nieuwe toetreders kan de

neerwaartse spiraal van alsmaar verminderende kwaliteit tegengaan. Het tegengaan

van de neerwaartse spiraal ontstaat ook door meer geïnformeerde kopers of meer

eerlijke verkopers op de markt. Het marktmechanisme kan eventueel worden

gereguleerd door exogene triggers zoals corrigerende initiatieven van lokale of

internationale overheden.

Opdat een Lemon-markt zou starten is er een ontstekingsmechanisme nodig en

moet er aan een aantal voorwaarden voldaan zijn. De voorwaarden voor een Lemon-

markt zijn: 1) informatieasymmetrie tussen de kopers en de verkopers, waarbij de

kopers onvoldoende de waarde van een aangeboden dienst kunnen schatten in

tegenstelling tot de verkopers, 2) verkopers kunnen de kopers onvoldoende

overtuigen waarin goede kwaliteit zich onderscheidt van slechte, en 3) de kwaliteit

van een verkoper wordt door de kopers beoordeeld vanuit het perspectief van

maximalisatie van utiliteit. Het ontstekingsmechanisme kan er uit bestaan dat er een

stimulans bestaat voor verkopers om minder goede kwaliteit te verkopen. Dit kan de

vendor-lock zijn.

Op lange termijn kunnen alle partijen voordelen halen door de

informatieasymmetrie te reduceren en aldus een Lemon-markt te vermijden. Het

bepalen van informatieasymmetrie in een communicatieproces is echter niet

eenvoudig. Het is bovendien ook niet gemakkelijk om een juiste bepaling te doen

van de risicoselectie en de morele risico’s.

6.2.6 Het verband tussen de theorieën

De LMT is zeer attractief in tal van onderzoeksdomeinen omwille van het hoge

niveau van abstractie en het vermogen om sterke veralgemeningen te maken.

Volgens Gregor (2006) krijgen alle theorieën slechts hun volle betekenis in een

objectieve, abstracte wereld van door mensen gemaakte entiteiten. Dit geldt ook

voor de LMT. De LMT is voornamelijk een verklarende theorie en in mindere mate

een voorspellende theorie, hoewel de theorie ook causaliteit bevat. De LMT bevat

bovendien concepten die toelaten om andere theorieën zoals de PAT, de PT, en de

theorie van vertrouwen te incorporeren.

Het onderzoek naar vertrouwen bij internetgerelateerde fenomenen zoals e-

veilingen en e-markets heeft aangetoond dat het probleem van de Lemon-markt daar

de kop komt opsteken (Grazioli & Jarvenpaa 2003, Ba & Pavlou 2002, Pavlou &

Gefen 2004, Pavlou & Dimoka 2006, Eymann et al. 2008).

Page 175: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

6. Een raamwerk voor ICT-bestuur in KMO‟s

155

Volgens Pavlou et al. (2007) kan de LMT gezien worden als een uitbreiding van

de PAT voor markten met informatieasymmetrie. Naast de informatieasymmetrie en

het verschil in doelstellingen tussen agent en principaal, zien de auteurs een

belangrijke derde factor: het verschil in risicogedrag tussen beide actoren. De

acquisitie van een strategische ICT-artefact is een behoorlijk risicovolle

onderneming omdat het finaal resultaat niet kan uitgedrukt worden in meetbare

objectieven en bovendien slechts gedeeltelijk verifieerbaar is door de principaal.

Door deze onzekerheid loert een mislukking om de hoek. Dit geeft natuurlijk risico.

Dit risico staat bekend als het ondernemingsrisico dat zich uiteraard initieel bij de

principaal situeert. De overdracht van dit risico naar een agent is zeker niet

vanzelfsprekend omdat beide actoren een verschillend risicogedrag vertonen. De

principaal wordt geacht risiconeutraal te zijn en de agent risico-avers. Deze aanname

is gebaseerd op een argument van Eisenhardt (1989) die stelt: ‘[..] that agents are

unable to diversify their employment [..] and principals, who are capable of

diversifying their investments, should be risk neutral.’ (Eisenhardt 1989). Toch stelt

de auteur ook dat een principaal risico-avers is wanneer er voor een koopoptie moet

gekozen worden (Eisenhardt 1989). Dit sluit dan weer verrassend goed aan met de

PT die stelt dat wanneer principalen geconfronteerd worden met mogelijke risico’s

in hun keuzemogelijkheden, ze meer belang hechten aan de zekerheid van een kleine

winst (Kahneman & Tversky 1979)

De verbanden tussen de LMT en de drie voornoemde theorieën zijn voorgesteld

in figuur 6.2. De theorieën hebben het concept informatieasymmetrie gemeen. LMT

en PAT delen de concepten van morele risico’s, opportunistisch gedrag en de

risicoselectie. Risicoselectie wordt ook gedeeld door de PT. Reputatie wordt gedeeld

door LMT en de theorie van vertrouwen.

Page 176: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

6. Een raamwerk voor ICT-bestuur in KMO‟s

156

Figuur 6.3: Het verband tussen de LMT, PAT, PT en TT

6.3 Het OISF-model

Het afgeleide raamwerk noemen we het OISF-model en is voorgesteld in figuur

6.4. Zoals hoger vermeld bouwt het OISF-model verder op het nomologisch ICT-

netwerk. Het OISF houdt rekening met de specifieke situatie van een KMO-

principaal die voor de implementatie van een ICT-artefact zich beroept op een ISV

als aannemer. De notie van een externe partij (de ISV-agent) is dus nieuw in het

OISF-model ten opzichte van het nomologisch ICT-netwerk.

Beide actoren, de KMO-principaal en de ISV-agent, ontmoeten elkaar op een

markt. Ook de variabele van de markt is een aanvulling ten opzichte van het

nomologisch ICT-netwerk. Het ICT-artefact is het resultaat van de samenwerking

tussen beide actoren, en gelijklopend met dezelfde variabele als deze uit het

nomologisch ICT-netwerk. Hetzelfde geldt voor de variabelen tevredenheid, gebruik

en impact. Wat eveneens impliciet aanwezig is in het OISF-model is de

samenwerking tussen de beide actoren dat verloopt middels een project.

Page 177: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

6. Een raamwerk voor ICT-bestuur in KMO‟s

157

Figuur 6.4: Het OISF-model

De pijlen in de in het OISF-model stellen een invloed of causaliteit voor. We

verklaren de variabelen van het model één voor één en leiden de hypothesen eruit af.

6.3.1De KMO-principaal

Een risiconeutrale KMO-principaal met bepaalde methodologische en

technologische ICT-managementbekwaamheden en praktijken om ICT-artefacten te

plannen, te ontwerpen en te implementeren. De positie van risiconeutraliteit slaat op

het feit dat een KMO steeds een ondernemingsrisico draagt, dus ook door te

investeren in een strategisch ICT-artefact.

Het ICT adoptieproces bestaat uit het implementeren van een strategische ICT-

artefact waarbij er wordt samengewerkt met een ICT-aannemer die we de ISV-agent

noemen. De strategische ICT-artefact kan bestaan uit de implementatie van een

ERP, CRM of SCM software of de ontwikkeling van een software op maat of zelfs

een combinatie van beiden. De strategische dimensie van de investering impliceert

dat de ICT-artefact een aanzienlijk impact heeft (zal hebben) op de prestaties van de

KMO. De eigenschappen van de KMO-principaal volgens de PAT zijn de volgende.

Page 178: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

6. Een raamwerk voor ICT-bestuur in KMO‟s

158

De aanwezige ICT-managementbekwaamheden en praktijken van de

KMO-principaal zijn beperkt door een gelimiteerde rationaliteit.

De KMO-principaal kan het gedrag van ISV-agent niet verifiëren.

De KMO-principaal kan het resultaat van de implementatie niet volledig

observeren.

Uit de literatuur over KMO‟s en ICT halen we de volgende eigenschappen van

KMO‟s:

Een KMO-principaal moet op zoek gaan naar externe ICT-expertise

Een KMO-principaal heeft schaarse middelen zoals: gebrek aan ICT

competenties, kennis en financiële middelen.

We formuleren de volgende drie hypothesen:

H1. Om een OISF te vermijden moet de zaakvoerder/eigenaar van een KMO een

persoonlijk engagement hebben in het project ter implementatie van een strategisch

ICT-artefact.

H2. Om een OISF te vermijden moet er in een KMO een minimum niveau aanwezig

zijn van methodologische en technologische ICT-managementbekwaamheden en

praktijken.

H3. Om een OISF te vermijden moet bij een KMO de overtuiging bestaan dat een

uitbesteed ICT-project een samenwerking behelst tussen de twee partners en deze

samenwerking moet op die aanname worden gemanaged.

6.3.2 De ISV-agent

Externe ICT-expertise in KMO‟s wordt door een KMO-principaal ingekocht bij

een risicoaverse ISV-agent met bepaalde ICT-managementbekwaamheden en

praktijken om ICT-artefacten te plannen, te ontwerpen en te implementeren.

Voor de meeste strategische ICT-projecten zijn er verschillende potentiële ISV‟s

die allen verschillen in kwaliteit, bekwaamheid en in hun methode om de KMO‟s

van dienst te zijn. De groep van ISV‟s is zeker geen homogene groep met

Page 179: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

6. Een raamwerk voor ICT-bestuur in KMO‟s

159

gelijkaardige eigenschappen. Basiskarakteristieken voor een ISV-agent volgens de

PAT zijn de volgende.

De ISV-agent vertoont risicoaversie dan de KMO-principaal

De aanwezige ICT-managementbekwaamheden en praktijken van de ISV-

agent zijn beperkt door de gelimiteerde rationaliteit.

De ISV-agent heeft het potentieel om opportunistisch gedrag te vertonen.

Uit de literatuur over KMO‟s en ICT halen we de volgende eigenschappen van

KMO‟s:

De kwaliteit van een ISV-agent is moeilijk te beoordelen

We formuleren de volgende twee hypothesen:

H4. Om een OISF te vermijden moet een ISV beschikken over een minimum niveau

van ICT-managementbekwaamheden en praktijken om een ICT-project te kunnen

leiden.

H5. Om een OISF te vermijden mag een ISV-agent het vertrouwen van de KMO-

principaal niet verliezen.

6.3.3 De markt

De markt waar de KMO-principaal en de ISV-agent elkaar ontmoeten is

gekarakteriseerd met kenmerken die wijzen op een Lemon-markt. De minder

geïnformeerde KMO-principaal gaat naar deze markt met de intentie om zijn utiliteit

te maximaliseren. De meer geïnformeerde ISV-agent kan deze

informatieasymmetrie uitbuiten. De karakteristieken van een KMO-ISV markt zijn:

Er is een interesseconflict tussen beide actoren

Er is informatieasymmetrie tussen beide actoren

De kwaliteit van de ISV-agent is moeilijk te observeren door de KMO-

principaal

Er zijn weinig legale of overheidsreguleringen om de samenwerking tussen

beide actoren te modereren.

We formuleren de volgende hypothese:

Page 180: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

6. Een raamwerk voor ICT-bestuur in KMO‟s

160

H6. De markt waar KMO-principaal en ISV-agent elkaar ontmoeten vertoont

kenmerken van een Lemon-markt.

6.3.4 De ‘Meeting of the Minds’

Het ontstaan van een verbintenis tussen de KMO-principaal en de ISV-agent

kenmerken we als „the meeting of the minds‟. Op een bepaald ogenblik zullen een

KMO-principaal en een ISV-agent een overeenkomst afsluiten. Aan deze fase gaat

meest een fase vooraf waarin de KMO-principaal een RFP lanceert en waar ISV-

agenten hun voorstellen op afstemmen. ISV-agenten zullen hun voorstellen een

positieve omkadering geven om in te spelen op het zekerheidseffect van de KMO.

Hoewel de vereisten voor het ICT-artefact meestal nog onvoldoende gespecificeerd

zijn, zal men toch de totaliteit van het project begroten in tijd en kost. Meestal zijn

de ware kosten en voordelen niet aanwezig in de voorstellen van de ISV‟s. KMO-

principalen sturen dan ook meestal aan op een resultaatsverbintenis. ISV-agenten

zullen meestal enkel een middelenverbintenis opmaken. Dit is een moment waarop

de KMO zijn risico wil overhevelen naar de agent. Het finaal resultaat is meestal een

onvolledig contract. Indien een resultaatsverbintenis wordt opgemaakt zal dit de

meestal leiden tot druk bij de agent. Het lijkt daarom beter dat de actoren de

onzekerheden die zich in de loop van een ICT-project aandienen telkenmale

heronderhandelen. De „meeting of the minds‟ kan worden gemodelleerd uit de

voorspellingen van de PT en de onvolledige contractentheorie.

We formuleren de volgende twee hypothesen:

H7. Om een OISF te vermijden moeten de KMO-principaal en de ISV-agent een

resultaatsverbintenis vermijden.

H8. Om een OISF te vermijden moeten de KMO-principaal en de ISV-agent een

contract maken dat op elk moment kan heronderhandeld worden.

6.3.5 Het ICT-artefact

Een ICT-artefact (of het informatiesysteem) moet utilitair zijn, is door mensen

gebouwd en is niet neutraal in de aanwending. In de literatuur wordt het ICT-artefact

meestal gereduceerd tot een begrip dat enkel met naam wordt aangeduid (Orlikowski

& Iacono 2001). Wij gaan voor een expliciete formulering van het ICT-artefact. De

Page 181: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

6. Een raamwerk voor ICT-bestuur in KMO‟s

161

bedoelde ICT-artefacten hier zijn ERP systemen of aanverwante systemen, zoals

SCM of CRM systemen. Vaak worden deze systemen aangeduid als

enterprisesystemen (ES). De meeste van deze systemen zijn grootschalig omdat ze

heel veel functies hebben en sterke computerapparatuur vereisen. Vele van deze

ERP systemen zijn dan ook enkel in grote ondernemingen operationeel.

Voorbeelden van ES zijn SAP en Microsoft Dynamics. De ICT-artefacten worden

ingebed in de volledige KMO-organisatie en worden geacht gebruikt te worden door

mensen van de organisatie (de gebruikers). Het ICT-artefact krijgt daarmee ook

vorm en betekenis door de wijze hoe de gebruikers er mee omgaan. Vanuit een meer

computertechnische benadering is het ICT-artefact een systeem dat afgestemd is op

de ondersteuning van de meeste businessprocessen van de volledige organisatie. Het

ICT-artefact bestaat in deze benadering uit softwareapplicaties met de bijhorende

onderliggende apparatuur. In ons onderzoek hebben we meer nadruk gelegd op de

softwareapplicaties. Paradoxaal is dat het ICT-artefact zelf meestal weinig bijdraagt

tot de OISF, hoewel die meestal wel het centrale onderwerp van de discussie vormt.

We formuleren de volgende hypothese:

H9. Om een OISF te vermijden moeten er ICT-artefacten gemaakt worden specifiek

voor KMO‟s die minder gesofistikeerd zijn dan de bestaande enterprisesystemen

(ES)

6.3.6 Gebruik van het ICT-artefact

Voor de betekenis van de variabel „gebruik van het ICT-artefact‟ verwijzen we

integraal naar §3.3.1. We benadrukken nog eens dat deze variabele ook het

ontwikkeling- en implementatieproces van het ICT-artefact omvat. Deze processen

kunnen bekeken worden als een ICT-artefact in transitie (Lyytinen & Hirschheim

1987). De eerste tekenen van een OISF komen meestal voor in de gebruiksfase.

Toch wordt het zaad van een mislukking vroeger gezaaid. We formuleren de

volgende hypothese:

H10. Om een OISF te vermijden moeten de KMO-principaal en de ISV-agent

tijdens het ICT-project samenwerken in een geest van openheid en daarbij de juiste

balans tussen controle en vertrouwen weten te handhaven.

6.3.7 Impact van het ICT-artefact

Page 182: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

6. Een raamwerk voor ICT-bestuur in KMO‟s

162

De impact van het ICT-artefact is een bepaald moment waarop de netto-

voordelen worden gemeten die worden gepercipieerd door alle stakeholders. Er

wordt in het nomologisch ICT-netwerk een onderscheid gemaakt tussen de

individuele en de organisatorische impact. Een OISF kan gezien worden als een

negatieve (of niet gewenste) impact. Succes van een informatiesysteem zit dus

vervat in het ICT-artefact maar gaat over de gebruiksfase naar de impactfase waar

dit kan gemeten worden. De eigenlijke aansturing van ICT succes zijn de aanwezige

ICT-managementbekwaamheden en praktijken van de KMO-principaal en de ISV-

agent. Door deze volledige cyclus te beschouwen krijgen we een bestuursmodel.

We formuleren de volgende hypothese:

H11. Een OISF is een fenomeen dat het gevolg is van een tekort aan ICT-bestuur.

6.4 Samenvatting

De bijdrage van elke theorie tot het OISF-model is samengevat in tabel 6.1.

Tabel 6.1: Koppeling van empirische impactfactoren met risicofactoren

Theorie Bijdrage Sleutelconcept

PAT Definieert de actoren (KMO-principaal en

ISV-agent) en de scene

Informatie asymmetrie

Incongruentie van doelstellingen

Risicoselectie

Morele risico‟s

LMT Definieert en voorspelt de gedragingen

van de markt waar ISV-agenten een

aanbod doen voor een contract met

KMO-principalen.

Niet-observeerbare kwaliteit van

ISV-agenten

Mix van goede en slechte kwaliteit

op de markt

PT Verklaart hoe informatieasymmetrie kan

uitgebuit worden

(Positieve) omkaderen van

voorstellen

TIC Verklaart waarom contracten tussen

samenwerken actoren nooit compleet kan

zijn.

Onvolledig geschreven contract

TT Geeft een verklaring hoe de relatie tussen

samenwerken actoren kan gefaciliteerd

worden.

Psychologisch contract

Page 183: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

6. Een raamwerk voor ICT-bestuur in KMO‟s

163

6.5 Empirische test van H6

6.5.1 Methode

We hebben een verkennend empirisch onderzoek gedaan op de voormelde

hypothese H6 en aldus nagegaan of er inderdaad tekenen zijn dat de markt waar

KMO en ISV elkaar ontmoeten een Lemon-markt is. We brengen hier de resultaten

van een enquête die werd uitgevoerd in een groep van 484 ISV‟s die actief zijn op

de Belgische markt. We hebben ons gericht op de websites van deze organisaties

waarbij we nagingen hoe deze ISV‟s hun producten en diensten presenteren.

Aansluitend hebben we 6 interviews afgenomen van ICT verantwoordelijken in

KMO‟s waarbij er gepolst werd hoe zij de dienstverlening van hun ISV‟s mochten

ervaren.

De groep van ISV‟s werd gehaald uit de ICT Top 1000 lijst die samengesteld en

uitgegeven wordt door Datanews in 2008 (Coenjaerts 2008). Deze lijst bevat de

1000 grootste ICT-leveranciers en ISV‟s die in België actief zijn en is samengesteld

op basis van de gepubliceerde cijfers van 2007. Uit de lijst hebben we 484 ISV‟s

geselecteerd die in aanmerking komen voor ons onderzoek.

Telecommunicatieoperatoren en hardwareconstructeurs werden dus uitgesloten.

Van elke geselecteerde ISV uit de lijst werd een audit uitgevoerd van de website.

We hanteerden daarbij vijf controlepunten die konden gescoord worden op een

Likertschaal van vier. De vijf controlepunten waren:

CP1 = directe focus naar KMO‟s

CP2 = positieve omkadering van producten en diensten

CP3 = negatieve omkadering van producten en diensten

CP4 = gebruik van referenties

CP5 = Gebruik van een formele methodologie

De scores werden als volgt gedefinieerd:

- Score 0 = niet aanwezig

- Score 1 = minimaal aanwezig

- Score 2 = gemiddeld aanwezig

- Score 3 = maximaal aanwezig

Page 184: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

6. Een raamwerk voor ICT-bestuur in KMO‟s

164

Voor elk controlepunt werden er gedetailleerde criteria voorzien bij elke score,

ten einde de subjectiviteit in het scoren te reduceren.

Het eerste controlepunt (CP1) onderzoek de mate waarmee de ISV zich richt

naar een publiek van KMO‟s. De criteria werden hier als volgt gedefinieerd. Score 0

werd gegeven indien er geen sporen werden gevonden die er op wezen dat de ISV

zich specifiek richt naar een publiek van KMO‟s. Score 1 werd gegeven indien er

sporen werden gevonden dat de ISV zich richt naar een publiek van KMO‟s, maar

deze sporen zijn niet terug te vinden in de ondernemingsmissie noch in het product-

of dienstenaanbod. Score 2 werd gegeven indien er sporen werden gevonden dat de

ISV zich specifiek richt naar een publiek van KMO‟s en deze sporen waren terug te

vinden in het product en dienstenaanbod maar niet in de ondernemingsmissie. Score

3 werd gegeven als er sporen werden gevonden dat de ISV zich specifiek richt naar

een publiek van KMO‟s en deze sporen reflecteerden zich in de ondernemingsmissie

van de ISV.

Het tweede (CP2) en het derde (CP3) controlepunt zijn meetpunten die afgeleid

zijn van de PT en gaan na of er indicaties zijn dat de ISV zijn producten en diensten

op een positieve (CP2) dan wel een negatieve (CP3) manier inkadert. Voorbeelden

van positieve omkadering zijn de vermelding van onmiddellijke voordelen nadat een

strategisch ICT-artefact wordt geïmplementeerd zonder te vermelden hoe deze

voordelen zullen gemeten worden en het voorstel dat er gewerkt wordt met vaste

prijzen, stelselmatig negeren van de lasten van een organisatorische verandering als

gevolg van de implementatie van een ICT-artefact. Voorbeelden van negatieve

omkadering zijn de vermelding van mogelijke risico‟s bij de implementatie en de

voorwaarde van een noodzakelijk minimum niveau van management competenties

om een ICT-project aan te vatten. We zijn in het screenen van de websites ook

uitgegaan van het feit dat binnen een normale commerciële activiteit en zeker op een

publieke plaats zoals een website, het positief omkaderen van producten en diensten

tot op een zekere hoogte een normale praktijk is dat behoort tot het commerciële

spel. Toch kon worden vastgesteld dat sommige ISV‟s behoorlijk sereen

communiceren op hun websites en daarbij de ernst van het uitvoeren van een ICT-

project op een goed uitgebalanceerde wijze etaleren. We hebben verschillende

scores gehanteerd voor CP2 en CP3.

Score 0 werd gegeven indien er geen enkel spoor was van positieve of negatieve

omkadering. Deze score is identiek voor beide controlepunten. Score 1 werd

gegeven voor CP2 als er minstens (en hoogstens) één spoor gevonden werd van

positieve omkadering. Dit kon gevonden worden in een zin of een paragraaf. Score 2

Page 185: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

6. Een raamwerk voor ICT-bestuur in KMO‟s

165

werd gegeven voor CP2 indien er minstens twee sporen, en score 3 voor minstens

drie sporen. Score 1 werd gegeven voor CP3, indien er geen enkele verwijzing naar

een bestaand ICT risico werd gevonden. De lijst van risico‟s werd overgenomen van

Schmidt et al (2001). Score 2 werd gegeven voor minstens één risico en score 3 voor

meer dan één risico.

Het vierde controlepunt (CP4) gaat na in hoeverre de ISV referenties gebruikt

van succesvolle ICT-projecten uitgevoerd in KMO‟s in het verleden. Score 0 werd

gegeven indien er geen verwijzingen waren naar een referentie. Score 1 werd

gegeven indien er een referentie aanwezig was op de website, maar zonder de

vermelding van de aard van het project en de coördinaten (of naam) van een

contactpersoon. Score 2 werd gegeven indien er een referentie aanwezig was dat de

aard van het uitgevoerde project vermelde maar geen contactpersoon. Score 3 werd

gegeven indien de voorwaarden van score 2 voldaan waren en daarboven op ook de

coördinaten (naam, adres of email) van een contactpersoon. Alle referenties moesten

KMO-organisaties zijn.

Met vijfde controlepunt (CP5) werd er nagegaan in hoeverre de ISV gebruik

maakt van een formele project management methodologie (PMM). Score 0 werd

gegeven indien er geen enkele indicatie werd gevonden van het gebruik van een

PMM. Score 1werd gegeven indien er indicaties werden gevonden dat een ICT-

project aangepakt wordt op een gestructureerde wijze. Score 2 werd gegeven indien

er indicaties werden gevonden die de gebruiker expliciet vertellen hoe een ICT-

project wordt aangepakt, zonder de vermelding van een formele PMM. Score 3 werd

gegeven indien er een formele PMM wordt vermeld met naam (voorbeelden:

PRINCE2, PMBoK).

Het is niet eenvoudig om eenvoudige en objectieve regels te definiëren voor alle

controlepunten. Daarom werd er beroep gedaan op een methode van werken die

werd afgeleid van de Delphi-methode (Gibson & Miller 1990). Deze methode leent

zich uitermate voor het type van probleem dat zich hier stelt. Volgens (Amos &

Pearse 2011) leent de Delphi-methode zich voor problemen die: 1) zich naar de

toekomst richten en moeilijk enkel maar kwantitatief te meten zijn, 2) zich goed

laten analyseren door specialisten ter zaken, 3) niet vereisen dat er fysiek samen

moet gewerkt worden door de ingeschakelde specialisten, 4) iteratief kunnen

ontgonnen worden en 5) via consensus kunnen beantwoord worden. Het scoren werd

in twee convergerende fasen gedaan. De eerst fase was een individuele score die

werd gegeven door drie onderzoekers (waaronder de auteur van dit werk, en twee

masterstudenten). In een tweede fase werd het proces van scoren hernomen in groep

Page 186: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

6. Een raamwerk voor ICT-bestuur in KMO‟s

166

waarbij de individuele scores werden samengebracht. Via groepsdiscussies en

stapsgewijze verfijning kon een groepscore worden toegekend.

Als aanvullende bron van informatie werden er zes interviews afgenomen van

ICT verantwoordelijken uit KMO‟s die recentelijk een strategische ICT-project met

een ISV hebben doorlopen. De sector en de grootte van deze groep van bedrijven

wordt voorgesteld in tabel 6.2.

Tabel 6.2: Overzicht van de geïnterviewde KMO‟s

Bedrijf Sector Aantal

personeelsleden

1 Distributie 78

2 Diensten 25

3 Diensten (verzekering) 10

4 Diensten 43

5 Productie (textiel) 180

6 Productie 240

Dezelfde vragenlijst werd gehanteerd als deze die vermeld in tabel 4.2 en

die gebruikt werd voor de enquête. De vier ICT thema‟s die beschreven worden in

hoofdstuk 4 werden dus terug opgepikt en aangesneden. Aanvullend werden er

vragen gesteld over de jobinhoud van de geïnterviewde. Elk interview werd

uitgevoerd door twee personen: een interviewer (de auteur) en een secretaris die

beiden onderzoekers waren en vertrouwd met het thema.

De interviews werden opgenomen, volledig uitgetikt en teruggestuurd voor

controle en verificatie naar de geïnterviewden. Elk interview duurde gemiddeld twee

uur.

6.5.2 Resultaten van de audit van de websites

De scoringsresultaten van de websites van de ISV‟s zijn samengevat in tabel 6.3.

Hieruit blijkt dat minder dan de helft van alle ISV‟s (totaal van de scores 1,2 en 3 =

38.9%) een zekere focus heeft naar KMO‟s. Slechts 11% scoren 3 op CP1 en hebben

een directe focus naar KMO‟s en vermelden dit in hun ondernemingsmissie. Gelet

op het grote aantal KMO‟s in Europa en in België (zie figuur 4.1), kunnen we stellen

dat de KMO-sector niet goed bediend wordt door grotere ISV‟s. Het lijkt erop dat de

grotere ISV‟s zich niet willen profileren als “alleen voor KMO‟s” verkopers. De lijst

van 484 ISV‟s bevat enkel de grootste organisaties; micro-organisaties,

eenmansbedrijven en freelancers behoren daar niet toe. Men kan redelijkerwijze

stellen dat vele KMO‟s bediend worden door deze laatste groep van organisaties.

Page 187: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

6. Een raamwerk voor ICT-bestuur in KMO‟s

167

Tabel 6.3: Resultaten van de audit van de websites

Controlepunt Score 0 Score 1 Score 2 Score 3 Mediaan

CP1 Focus naar KMO‟s 61.1% 12.7% 15.2% 11.0% 2

CP2 Positieve omkadering 37.8% 40.3% 12.7% 9.2% 1

CP3 Negatieve omkadering 96.8% 2.5% 0.7% 0.0% 0

CP4 Referenties 22.6% 28.6% 14.5% 34.3% 1

CP5 PMM 41.7% 20.5% 20.1% 17.7% 1

Positief inkaderen van product- en dienstenaanbod is een veelvoorkomende

gebruik bij ISV‟s, hoewel toch 37.9% van de onderzochte websites geen enkel spoor

van positieve omkadering vertonen. 9.2% (score 3 op CP2) hanteert een intensieve

vorm van positieve omkadering, waarbij de commerciële boodschap neigt naar een

misleiding van de potentiële koper.

Slechts een klein percentage (3.2% = totaal van de scores1, 2 en 3) gaat over tot

een negatieve omkadering en wijzen erop dat het uitvoeren van een strategische

ICT-project risico‟s met zich meebrengt en dat hiervoor een inspanning van de klant

vereist is om succesvol te zijn. Dit cijfer is niet echt verrassend gelet op het

veelvuldig gebruik van een website in de commerciële communicatiestrategie van

een ISV.

Het gebruik van referenties is een veel gebruikte praktijk bij ISV‟s. 34,3% (score

3) van de ISV‟s gebruikt referenties van vorige uitgevoerde projecten bij KMO‟s en

geven daarbij gedetailleerde informatie over de klant en het project. De „goede‟

differentiëren zich hierdoor duidelijk van de „Lemons‟ in de markt op basis van

eerlijke en verifieerbare informatie.

Het gebruik van een formele PMM is zeker geen sterk verspreid gebruik bij

ISV‟s. Bijna de helft van alle ISV‟s (41.7%) geeft niet aan dat ze een PMM

gebruiken. Hoe groter de ISV‟s hoe meer een formele PMM wordt gepromoot op de

website. Bepaalde ISV‟s concentreren hun diensten volledig rondom het gebruik van

een PMM. Deze bevindingen sterken het vermoeden dat KMO‟s vooral bediend

worden door kleinere ISV‟s die hun dienstverlening vooral focusseren op

technologie (bv. programmeren, installeren, configureren, …)

6.5.3 Resultaten van de interviews

Uit de zes interviews met de ICT verantwoordelijken uit KMO‟s kon worden

afgeleid dat deze mensen ICT veel belangrijker schatten dan de eigenaar of

Page 188: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

6. Een raamwerk voor ICT-bestuur in KMO‟s

168

algemeen directeur. De ICT-functie in hun organisaties krijgt geen zelfde aandacht

van de eigenaar of algemeen directeur als marketing, productie of verkoop. We

kunnen onze geïnterviewden ook bezwaarlijk aanduiden met de hoedanigheid van

ICT manager of CIO omdat een dergelijke functie niet echt bestaat in de organisaties

die we bezochten. De geïnterviewden vervullen wel een aantal rollen die eigen zijn

binnen de functie van een CIO zoals project manager en budgetbeheerder. De rol

van ICT manager is weliswaar chronisch maar meestal zeer tijdelijk en bovendien

gecombineerd met de rol van operator tot zelfs programmeur/analist. In deze laatste

rol zijn deze mensen dus ook verantwoordelijk voor dagelijkse operationele zaken

zoals het nemen van veiligheidskopieën. In de rol van ICT manager situeren de

activiteiten zich zowel op het strategische (bv. als assistent van de eigenaar of

algemeen directeur en dus mee betrokken in het nemen van belangrijke beslissingen)

als op het operationele niveau (bv. opstellen van gebruikersvereisten). Wanneer een

strategisch ICT-project wordt uitgevoerd dan worden de ICT-

managementbekwaamheden duidelijk op de proef gesteld. Het invoeren van een

strategische ICT-artefact vereisen meestal ook geavanceerde technische

competenties. Sommigen van onze geïnterviewden proberen die rol zelf in te vullen

omdat de eigenaar of algemeen directeur dit ook verwacht. De noodzaak aan externe

expertise werd echter door iedereen aan de kaak gesteld.

Alle uitbestede ICT-projecten werden geleid door onze gesprekspartners in

samenwerking met een projectleider van de geselecteerde ISV. Vier van de zes

geïnterviewden waren niet vertrouwd met een PMM om een project aan te vatten.

Slechts één iemand gebruikte de basisprincipes van een PMM zoals het samenstellen

van stuurgroep en het organiseren van periodieke opvolgingsmeetings. De

geïnterviewden gaven allen toe dat ze onvoldoende kennis hadden om de concepten

van een PMM te kunnen gebruiken.

Alle geïnterviewden hadden ervaringen met gefaalde ICT-projecten. Er was

slechts één bedrijf waarbij er een beëindigingfout ontstond alvorens het

informatiesysteem in gebruik werd genomen. Als hoofdoorzaak voor de mislukte

ICT-projecten (OISF‟s) werd het foutieve of misleidende voorstel van de ISV

aangeduid. Beloftes op gebied van budget, doorlooptijd en kwaliteit (uitgedrukt als

aantal functies van het informatiesysteem) werden verbroken door ISV eens het

project een aanvang nam. Iedereen stelde vast dat zijn ISV het project duidelijk

onderschat had. Dit kwam uiteraard tot uiting tijdens de uitvoering van het project.

Een aantal ISV‟s hadden zelfs onvoldoende competent personeel om het project in

goede banen te kunnen leiden of zelfs de nodige technische taken te kunnen

Page 189: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

6. Een raamwerk voor ICT-bestuur in KMO‟s

169

uitvoeren. Een gesprekpartner gebruikte zijn ervaring uit een vroeger gefaald ICT-

project om een „beter‟ contract op te stellen met de ISV waarbij er boeteclausules

opgenomen werden voor laattijdige leveringen.

Vertrouwen tussen de klant en de ISV wordt door alle geïnterviewden

beschouwd als één van de belangrijkste factoren voor ICT succes. Drie van de

contactpersonen verkoos in de toekomst enkel nog zaken te willen doen met een ISV

op basis van vertrouwen dat opgebouwd was in vorige projecten. De andere drie

contactpersonen stelden expliciet dat ze niet meer zullen samenwerken met hun

huidige ISV. Een gevoel van wantrouwen en zelfs bedrog werd opgegeven als reden.

Alle geïnterviewden hadden hun eigen manier om een ISV te selecteren, maar

allemaal zijn ze naar een collega uit de sector gestapt met de vraag naar informatie

over de ISV en zijn aanpak. De contactpersonen zijn zich ook sterk bewust dat de

markt van de ISV‟s weinig transparant is en dat testen noodzakelijk zijn om de ware

competenties en capaciteit van de ISV‟s te kunnen polsen.

Page 190: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de
Page 191: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

171

7 Conclusies

“Discovery consists of seeing what everybody has seen and thinking what

nobody has thought” (Albert Szent-Györgyi von Nagyrapolt)

E hadden voor de aanvang van dit onderzoek twee algemene

doelstellingen geformuleerd: 1) onze kennis aangaande de relatie tussen

KMO‟s en ICT-bestuur uit te breiden en 2) duidelijk te maken hoe de link tussen

gefaalde ICT-projecten en de principes en mechanismen van ICT-bestuur in KMO‟s

in elkaar steken. Deze doelstellingen hadden we opgesplitst in de volgende

onderzoeksvragen:

1) Waarom falen ICT-projecten in KMO‟s?

2) Hoe falen ICT-projecten in KMO‟s?

3) Hoe managen KMO‟s hun ICT-projecten?

4) Is er onvoldoende ICT-bestuur in KMO‟s?

We hebben onze conclusies gekanaliseerd als antwoorden op de onderzoeksvragen

en geven die weer in de volgende paragrafen.

7.1 Waarom falen ICT-projecten in KMO’s?

De meeste ICT-onderzoekers gaan uit van de stelling dat KMO‟s niet kunnen

vergeleken worden met grote ondernemingen en dus een aparte focusgroep vormen

voor onderzoek. We sluiten ons daar bij aan. KMO‟s vertonen een compleet

W

Page 192: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

7. Conclusies

172

verschillende bedrijfseconomische, culturele en beleidsmatige omgeving ten

opzichte van grote bedrijven, waardoor er een noodzaak ontstaat aan specifiek

onderzoek.

De eenheid van analyse die hier a priori wordt vooropgesteld is de KMO. Uit het

literatuuronderzoek blijkt dat de groep van KMO‟s door diverse ICT vorsers wordt

beschouwd als zijnde te differentiëren van grote organisaties. De differentiatie treedt

vooral op bij de gedragmatige factoren van diverse ICT fenomenen, zoals ICT-

management en gebruik. Deze laatste zijn grotendeels te relateren aan de

bedrijfsgrootte. De stelling van Ein-Dor en Segev (1979) waarin er geponeerd wordt

dat KMO‟s minder succesvol zijn bij het inzetten van ICT lijkt waar te zijn. Toch

moeten we omzichtig te werk gaan bij het hanteren van de bedrijfsgrootte als

onafhankelijke variabele in het onderzoek. De diverse definities die gehanteerd

worden om de groep van KMO‟s af te bakenen en dat louter doen op de

grootteparameter, leiden immers tot een zeer grote en heterogene groep. Dit

onderzoek spitste zich toe de Europese definitie van KMO‟s. We hebben wel de

microbedrijven uitgesloten in ons onderzoek omdat deze groep een te aparte

doelgroep vormde.

Het concept van de ICT-mislukkingen hebben we verder theoretisch ontwikkeld.

We argumenteren dat er een extra dimensie is aan ICT-mislukkingen die bijzonder

relevant is voor KMO‟s. Het betreft de OISF (Outsourced Information System

Failure) die door de bestaande beschrijvende modellen van ICT-mislukkingen niet

wordt behandeld. Een OISF is een ICT-mislukking dat zich voordoet in een

omgeving waar een informatiesysteem wordt geïmplementeerd door een ICT-

leverancier. Dit is een vorm van uitbesteding en is voor KMO‟s een veel

voorkomende situatie. Door hun kleinere schaal, gecombineerd met een gebrek aan

interne ICT kennis zijn KMO‟s veel meer afhankelijk van ICT-leveranciers dan

grote en zeer grote bedrijven die meestal een eigen ICT-functie hebben. Het

uitbesteden van ICT-projecten doet het risico op een mislukking verhogen

(Natovich, 2003; Aubert et al, 2003). Een risicoscenario dat voor dit onderzoek hier

van bijzonder belang was, was het ICT geschil. ICT geschillen zijn disputen tussen

klant en leverancier, met als onderwerp een ICT-artefact, waarbij de normale

samenwerking wordt onderbroken of geschorst. Het empirisch materiaal waarop we

ons gebaseerd hebben dit onderzoek waren voornamelijk gevallenstudies over

gerechtelijke ICT geschillen.

De voornaamste reden waarom ICT-projecten falen in KMO‟s is de

informatieasymmetrie. Deze neemt vaak redelijke grote vormen aan omdat KMO‟s

Page 193: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

7. Conclusies

173

niet altijd bereid zijn de managementkosten te dragen om ze weg te nemen. De

oorzaak hiervan zijn de beperktere ICT-managementbekwaamheden in KMO‟s.

7.2 Hoe falen ICT-projecten in KMO’s?

OISF‟s in KMO‟s lijken zich voor te doen door een verlies aan vertrouwen van

de principaal in de acties van de agent. Onze bevindingen wijzen er op dat KMO‟s

veel meer steunen op vertrouwen en op vertrouwensopbouw in een project van

wederzijdse samenwerking dan gestructureerde controles. Belangrijk is daarbij op te

merken dat ook het niveau van vertrouwen een rol speelt. Contract-gebaseerd

vertrouwen is zeker niet genoeg om een OISF tegen te houden. Bovendien kan

contract-gebaseerd vertrouwen bekeken worden als een gestructureerde controle,

daar het vergrendeld zit in de beloningen en bestraffingen die contractueel worden

opgenomen tussen partijen (Sabherwal 1999). Alleen de meer geavanceerde niveaus

van vertrouwen, zoals kennis en identificatie behoeden voor ICT-mislukkingen.

Misschien is onze bevinding, dat vertrouwen belangrijker is dan controle, eerder

verrassend en contra-intuïtief. Toch kan hiervoor een verklaring gevonden worden

bij het gebrek aan ICT-managementbekwaamheden bij de CEO van de KMO. Dit

leidt tot informatieasymmetrie. Het lijkt erop dat KMO‟s eerder kiezen om te

steunen op vertrouwen dan om de managementkosten te maken om de

informatieasymmetrie weg te werken.

7.3 Hoe managen KMO’s hun ICT-projecten?

Velen geloofden dat door invoering van ICT, KMO‟s in staat zouden zijn om te

concurreren met grote bedrijven, maar KMO‟s blijken de competitie met grote

bedrijven eerder uit de weg te gaan (Audretsch et al. 1999). Door hun idiografisch

profiel vertonen KMO‟s een eigen strategische oriëntatie die heel verschillend is van

deze van professioneel gemanagede ondernemingen (Wang & Ahmed 2009).

Bovendien munten KMO‟s niet uit in het behouden van verworven kennis en het

daarmee uitbouwen van een competitief voordeel. Ze zijn ook niet geneigd om sterk

te netwerken met soortgenoten en zijn bovendien zeer terughoudend zijn om

geavanceerde ICT in te schakelen (European Commission 2004). KMO‟s zien ook

weinig voordeel in het veranderen van bestaande business modellen zeker als de

toekomstige winsten zeer onduidelijk zijn (OECD 2005). En als er één zaak vrij

duidelijk blijkt uit de schaarse academische literatuur naar de relatie tussen KMO‟s

en ICT dan is het dat KMO‟s veel trager ICT invoeren dan grote bedrijven.

Page 194: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

7. Conclusies

174

Om te weten te komen hoe KMO‟s hun ICT-projecten managen en of wel

genoeg ICT bestuur is in KMO‟s, hebben we het OISF-model ontworpen. De

resultaten van onze studie tonen aan dat een groot deel van risico op een OISF toe te

wijzen is aan onvoldoende ICT-managementbekwaamheden en praktijken van

KMO‟s en ISV‟s. Vele risicofactoren situeren zich tijdens de fase waar de „meeting

of minds‟ plaats vindt. Daarbij komt het concept van de Lemon-markt in beeld.

De theoretische bijdragen van het OISF-model situeren zich op drie vlakken. In

eerste instantie is het model geconstrueerd vanuit een puur KMO standpunt

gebaseerd op rijke kwalitatieve en reële gegevens. Het besturen van ICT in KMO‟s

wordt vaak onvoldoende en inadequaat verklaard doordat er validiteitclaims

gehanteerd worden die gebaseerd zijn op empirische gegevens uit GO‟s. Volgens

ons inziens is dit werk een eerste poging om de specifieke managementsituatie in

KMO‟s op gebied van ICT theoretisch te modeleren. Het feit dat er vanuit een

meervoudige theoretische basis gewerkt wordt moet eveneens bijdragen aan de

interne validiteit van het model.

In tweede instantie is het model generisch en niet gebaseerd op een specifieke

technologie. De eenheid van analyse is de ICT-artefact binnen een KMO-omgeving.

De ICT-artefact kan op vele technologieën slaan. Toch zijn we niet vervallen in een

louter nominale visie van het ICT-artefact. We hebben ons toegespitst op brede

softwareapplicaties (ES) en daarvan het strategische karakter mee in overweging

genomen.

In derde instantie laat het OISF-model toe om een aanzet te nemen voor de

verklaring van de karakteristieken van ICT-bestuur in KMO‟s. De focus op OISF

laat immers toe om een beleidsvisie te ontwikkelen die vereist is om na te denken

over het concept van ICT-bestuur.

7.4 Is er voldoende ICT-bestuur in KMO’s?

Voorafgaandelijk hebben we aangetoond dat OISF‟s voornamelijk

managementproblemen zijn. Beschouwingen over OISF‟s impliceren een volledig

„plan-do-run-act‟ cyclus wat een essentieel onderdeel is van elk systeem om te

besturen. Net zoals bij ICT-mislukking is de literatuur over ICT-bestuur

voornamelijk empirisch opgebouwd vanuit GO‟s. Men maakt daarbij nogal snel de

conclusie dat de praktijken en mechanismen van ICT-bestuur gelijkaardig zijn aan

deze in KMO‟s.

Page 195: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

7. Conclusies

175

Er wordt altijd aangenomen dat ICT-bestuur bereikt wordt door controle.

Praktijkmensen nemen deze stelling over in het operationaliseren van ICT-bestuur

op de werkvloer. Toch moeten we waarschuwen voor het zomaar toepassen van de

mechanismen van ICT-bestuur in een KMO-omgeving zoals dit is gebeurd bij Cobit

QuickStart (IT Governance Institute 2007b). In een KMO-omgeving zijn er heel wat

sociaalpsychologische processen actief waarbij variabelen zoals vertrouwen (en

waarschijnlijk ook eerlijkheid, intuïtie en empathie) een even belangrijke rol spelen

bij de complexe ICT-bestuur fenomenen dan de variabelen uit de formele controle

theorie ons willen doen geloven. Bovendien zijn deze gedragsmatige processen

wellicht onontbeerlijk bij het afleiden van praktische richtlijnen voor ICT-bestuur op

de werkvloer.

Ons onderzoek toont aan dat de rol van ICT-bestuur toch wel verschillend is in

KMO‟s waar veel eenvoudigere en informeler controle systemen vereist zijn en waar

de focus veel meer naar de mensen gaat. De CEO is bovendien de cruciale

stakeholder van een ICT-project in een KMO en meestal ontbreekt het bij deze

persoon aan engagement, tijd en expertise. Hieruit kunnen we afleiden dat voor

toekomstig onderzoek deze aspecten best worden opgenomen. Bovendien moeten

zowel theoretici als practici veel meer een idiografisch profiel voor ogen houden

wanneer ze met een KMO omgaan.

7.5 Implicaties voor de praktijk

KMO‟s worden meer en meer gezien als een belangrijk economische component

in onze maatschappij en genieten daarom vaak de verhoogde aandacht van diverse

regionale, nationale en supranationale overheden. Volgens de Europese Commissie

spelen KMO‟s een doorslaggevende rol in het concurrentievermogen en de

dynamiek van de Europese economie. KMO‟s verschaffen binnen de Europese

economie dan ook het belangrijkste aanbod aan nieuwe werkgelegenheid en ze zijn

de sleutelspelers voor het welzijn van lokale en regionale gemeenschappen. Ze zijn

de drijvende kracht achter innovatie en door enthousiast entrepreneurschap vormen

ze de basis voor tewerkstelling in de nieuwe economie (Audretsch et al. 2004). De

entrepreneurial economie is zeker geen exclusief Europees fenomeen. Ook in de

Verenigde Staten, waar KMO‟s weliswaar een grotere dimensie wordt toegemeten

dan in Europa, worden KMO‟s gekoesterd. De Small Business Administration

(SBA) stelt het als volgt: „We recognize that small business is critical to our

economic recovery and strength, to building America's future, and to helping the

United States compete in today's global marketplace‟ (SBA 2011b).

Page 196: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

7. Conclusies

176

Vanuit verschillende perspectieven vormen dus KMO‟s een vrij belangrijke

groep bedrijven, niet enkel in Vlaanderen maar over de gehele wereld. Economisch

zijn KMO‟s te vinden in een zeer breed spectrum van bedrijfssectoren en in tal van

nichemarkten. Het aantal KMO‟s overstijgt bovendien het aantal grote en zeer grote

ondernemingen in bijna elk land. KMO‟s vertegenwoordigen 99% van alle

ondernemingen in Europa en stellen ongeveer 75 miljoen mensen te werk (European

Commission 2011). In de Verenigde Staten zijn 99,7% van alle werkgevers KMO‟s

en in Canada is dit zelfs 99,8%. Van de nieuwe banen in Canada worden er 85%

door KMO‟s gegenereerd, voor de V.S is dat 80% (Montazemi 2006). Soortgelijke

cijfers worden ook gerapporteerd uit andere landen zoals Singapore, New Zeeland,

Australië, Taiwan en Korea.

Grote en zeer grote ondernemingen streven in eerste instantie niet naar een

constante generatie van nieuwe ideeën, maar werken hun bestaande kennis eerder uit

in transactiekostenverlagende activiteiten zoals het bereiken van voldoende

schaalgrootte, verhuis naar lage loonlanden en streven naar monopolies. De

kennisgebaseerde ondernemingseconomie echter is volatiel, turbulent en vooral veel

minder voorspelbaar. Entrepreneurial KMO‟s vertonen daarom een compleet

verschillende bedrijfseconomische, culturele en beslissingmatige omgeving ten

aanzien van grote beursgenoteerde ondernemingen. KMO‟s onderscheiden zich van

grote ondernemingen door hun gedragsmatige eigenschappen, zoals dynamisme,

flexibiliteit en weerbaarheid, wat uiteraard gerelateerd is aan de

eigenaar/bedrijfsleider. Grote ondernemingen steunen vooral op hun financiële en

technologische mogelijkheden (Verhees & Meulenberg 2004). Een kenniseconomie

van entrepreneurial KMO‟s verstrengelt zich ondermeer veel intenser in een

regionaal weefsel en is daardoor moeilijker te transfereren naar een economie met

lagere kosten.

Voor de praktijk durven we suggereren dat de markt waarop KMO‟s ISV‟s

ontmoeten best door overheidsinitiatieven worden gereguleerd. Naast (financiële)

aanmoedigingpremies voor KMO‟s om sneller ICT te adopteren geloven we dat er

ook nood is aan specifieke kwaliteit- en certificeringprogramma‟s voor ISV‟s.

Hierdoor kunnen Lemon-markten vermeden worden. Uit de literatuur blijk ook dat

weinig overheidsprogramma‟s voor KMO‟s en ICT succesvol zijn (European

Commission 2004, Martin & Matlay 2001). We menen dat uit ons werk suggesties

kunnen aangereikt worden voor de verbetering van dergelijke programma‟s. Een

mogelijk suggestie is alvast de afhankelijkheid van KMO‟s voor externe ICT-

expertise te helpen verminderen. Wil men echter investeren in duurzame projecten

Page 197: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

7. Conclusies

177

dan is een vertrekbasis gebaseerd wetenschappelijke kennis essentieel. Gezien vele

landen voor deelname in de kenniseconomie steunen op KMO‟s voor de creatie van

nieuwe banen en voor een deelname in de kenniseconomie kunnen onze bevindingen

hiervoor ten dienste gesteld worden.

Ook onafhankelijk ICT adviseurs hebben baat bij onze bevindingen. Bestaande

praktische richtlijnen en methodes ter ondersteuning van de managementpraktijken

in KMO‟s mankeren immers meestal een theoretisch fundament of zijn empirisch

nooit aangetoond. We verwijzen als voorbeeld naar het Cobit-model van het IT

Governance Institute (IT Governance Institute 2007a).

7.6 Suggesties voor verder onderzoek

Kennis stroomt echter nog steeds te weinig door vanuit de academie naar de

praktijkwereld (Baskerville & Myers 2004). Beide werelden schijnen elkaar maar

niet te vinden. Dit blijkt uit de talrijke modellen en raamwerken die door

praktijkmensen worden opgezet en waar de theoretische legitimiteit vaak afwezig

blijft (IT Governance Institute 2007a, 2007b). Het gebrek aan theoretisch fundament

is niet iets waar praktijkmensen van wakker liggen, de talrijke adviseurs in de ICT

wereld nog het minst. Bovendien werkt de academische wereld trager omwille van

haar diepgang en grondigheid. Ze is ook meer gericht op lange termijn dan de

commerciële wereld die meer en meer op korte termijn denkt en door haar

stakeholders vaak verplicht wordt tot snelle resultaten. Toch moeten we kritische

vragen durven stellen over de relevantie van de verklarende en voorspellende kracht

komende vanuit de praktijk. Dit geldt des te meer voor verklaringen van ICT

fenomenen die zich voordoen in een KMO-omgeving waar het onderzoek naar de

relatie KMO en ICT schaars is, hetgeen we met ons onderzoek duidelijk hebben

aangetoond.

In onze besluiten kunnen we de beschrijvende kracht van de PAT in een KMO-

omgeving waar zich een OISF voordoet niet negeren, ondanks het feit dat de PAT de

variabele vertrouwen uitsluit. Nooteboom (1996) maakt een vergelijkende

opmerking in zijn werk over vertrouwen, opportunisme en bestuur maar dan

gerelateerd aan de TCE als onderliggend theoretisch concept. TCE wordt net als

PAT gezien als een van de fundamentele theoretische bouwstenen voor ICT

uitbestedingen. Dit leidt ons tot de suggestie dat verder onderzoek zich ook kan

toespitsen op de TCE in dezelfde KMO-OISF setting.

Deze studie heeft ook een aantal beperkingen. Het onderzoek van een zo groot,

Page 198: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

7. Conclusies

178

en bovendien relatief jong domein, zoals ICT-bestuur in KMO‟s heeft duidelijk

behoefte aan meer empirisch bewijs. De veralgemeningen die in dit werk worden

gemaakt zijn uiteraard van analytische aard en we moeten daarbij het probleem van

externe validiteit durven onder ogen te zien. We nodigen toekomstige onderzoekers

dan ook uit om met een breder arsenaal aan onderzoeksmethoden de externe

validiteit van onze bevindingen te versterken.

Page 199: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

179

Bijlage A: Beschrijvingen van de

gevallenstudies

Geval Rockit

Sector Textiel, spinnerij en tapijten

KMO eigenaar Familiebedrijf – Eigenaar is manager

Omzet € 11,64 miljoen

Personeel 100 arbeiders / 5 bedienden

ICT Maturiteitsniveau CMM niveau 0

Informatiesysteem (IS) Nieuw ERP systeem om het bestaande te vervangen

Externe consultant Ja, (alleen voor de selectie van een ISV)

Verwachte kost van IS €157.000

ISV KMO (meer dan 50 werknemers minder dan 100)

Business Partner van een ERP constructeur (Microsoft)

Rockit was toe aan een vervanging van het bestaande informatiesysteem. Dit

systeem voldeed nog, maar werd door het nieuwe management (kinderen van de

eigenaar) toch als onvoldoende voor de geplande toekomstige activiteiten en

uitbreidingen voor het bedrijf beschouwd. Een nieuw ERP–systeem van een bekende

ERP-leverancier werd geïmplementeerd met de assistentie van een lokale ISV.

Page 200: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Bijlage A: Beschrijvingen van de gevallenstudies

180

Geval Woody

Sector Handel in hout (lubber)

KMO eigenaar Familiebedrijf - Eigenaar is manager

Omzet Niet bekend

Personeel 25 bedienden en 50 arbeiders

ICT Maturiteitsniveau CMM niveau 1

Informatiesysteem (IS) ERP system implementatie + maatwerkaanpassingen

Externe consultant Nee

Verwachte kost van IS € 372.000

ISV Grote onderneming (meer dan 250 werknemers)

Business Partner van verschillende grote ERP

constructeurs. Eigenaar van verschillende eigen

softwarepackages.

Woody beschikte over een bedrijfsoftware die niet geschikt was voor de overgang

naar Y2K. Dit leidde tot de beslissing om uit te kijken voor een nieuwe software ter

vervanging van de oude. Een ISV werd geselecteerd op basis van goede referenties

in de pers en media.

Het ondertekende contract was onvolledig, onduidelijk en zelfs contradictorisch op

bepaalde punten. Zo bepaalde het contract een vaste prijs en opleveringsdatum en

was dus eigenlijk een resultaatsverbintenis, toch werd er niet voorzien wat er moest

gedaan worden indien de opleveringdatum niet kon gehaald worden.

Het project werd verdeeld in twee delen die los van elkaar konden worden

uitgevoerd en weinig communicatie over en weer hadden met elkaar. Het eerste deel

was echt kritisch aan de bedrijfsvoering en bevatte de informatisering van alle

essentiële commerciële bedrijfsprocessen (verkoop, aankoop, voorraad,

boekhouding, en facturatie). Het tweede deel betrof een geavanceerde

gebruikersinterface op basis van nieuwe multimediale software. Dit was een bron

van verwarring en zorgde voor latere onenigheid tussen de klant en de ISV.

Op de overeengekomen opleveringsdatum stelde de ISV dat het eerste deel van de

software klaar was en dat het nu aan Woody was om de nodige acceptatietesten uit

te voeren. De nieuwe software bevatte achter zodanig veel bugs en was bovendien

niet compleet waardoor Woody uiteindelijk de acceptatietesten stopte.

De samenwerking liep spaak doordat de ISV geen gevolg gaf aan de sommatie van

Woody om eerst de software behoorlijk te debuggen. Uiteindelijk werd het geschil

Page 201: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Bijlage A: Beschrijvingen van de gevallenstudies

181

voor de rechtbank gebracht. Het tweede deel van het project was tijdens het

deskundig onderzoek nog niet gestart. Uit het onderzoek bleek ook dat de

opgeleverde software totaal onwerkbaar was omwille van de vele fouten. De

volgende zaken kwamen aan het licht tijdens het deskundig onderzoek:

- Onvoldoende competent ICT personeel bij de ISV.

Hoewel de ISV beweerde één van de grootste ISV van het land te zijn, op basis van

aantal tewerkgestelde informatici, bleek tijdens de uitvoering van het project dat er

ongekwalificeerd personeel werd ingezet. De ingezette mensen hadden niet eens een

hoger diploma in ICT.

Groot verloop van personeel tijdens de uitvoering van het project waardoor er tal

van communicatiestoringen en misverstanden ontstonden.

Het project werd veel te laat gestart waardoor de opleveringsdatum amper kon

gehaald worden.

- Gebrek aan project management competenties bij de ISV.

- Onderschatting van het probleem door de ISV.

- De programmatie werd gestart zonder dat er een formele goedkeuring werd

gegeven aan het ontwerp.

Als belangrijkste reden voor de mislukking werd aangeduid dat er onrealistische

verwachtingen werden gecreëerd tijdens de voorstellingsfase waarbij de ISV de

indruk gaf het gehele project duidelijk de baas te kunnen en bereid was de volledige

verantwoordelijkheid voor de implementatie te willen dragen en dat voor een vaste

prijs.

Page 202: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Bijlage A: Beschrijvingen van de gevallenstudies

182

Geval Mach

Sector Producent van houten muurpanelen, deuren en plafonds

KMO eigenaar Familiebedrijf + Eigenaar is manager

Omzet € 12,75 miljoen

Personeel 146 bedienden en arbeiders

ICT Maturiteitsniveau CMM level 1

Informatiesysteem (IS) ERP system implementatie + maatwerkaanpassing

Externe consultant Ja

Verwachte kost van IS €90.000

ISV Middengroot bedrijf (minder 100 werknemers)

Business Partner van een grote ERP leverancier

Mach bestond eigenlijk uit 2 organisaties: MachI en MachII die sterk met elkaar

verbonden waren. Bij MachI ontstond tijdens het project een OISF, bij MachII die

gebruik maakte van dezelfde software was er geen OISF.

Beide bedrijven contacteren de ISV met de vraag om hun bestaande

informatiesysteem te vervangen en te voorzien van extra noodzakelijke functies. Een

externe consultant stelde de RFP op die van toepassing was voor de beide bedrijven.

De ISV reageerde met een voorstel voor implementatie van een ERP systeem. Het

contract bepaalde, hoewel er maatwerk werd voorzien er toch maximaal gebruik

gemaakt zou worden van de standaardsoftware beschikbaar in het ERP-systeem. De

reden was om de kosten laag te houden. De opleveringsdatum werd vastgesteld op

zes maanden na de ondertekening van de overeenkomst.

Er ontstond een probleem voor MachI toen bleek dat de databank uit het ERP-

systeem alsmaar aangroeide in omvang als gevolg van de aanpassingen dat de ISV

doorvoerde. Het bleek dat de gebruikslicentie voor de databank afhankelijk was van

de omvang van de gegevens in de databank. MachI exporteerde veel naar Oost-

Europa waar er een verkoopskantoor was gevestigd. Er werd bij de ISV een

elektronische verbinding besteld om MachI vlot te laten communiceren met haar

buitenlands kantoor. Door technische problemen waar de ISV geen vat op kreeg viel

de verbinding af en toe uit, wat leidde tot ergernis bij MachI

Toen het ICT-project goed en wel begonnen was gingen MachI en MachII uit elkaar.

MachII werd verkocht aan een nieuw eigenaar die de bestaande business gewoon

verder zette. Het project ging door en het ERP-systeem werd door MachII in gebruik

genomen. MachI aan de andere kant slaagde er niet in om operationeel te raken met

het nieuwe ERP-systeem en besloot verder te werken met het oude

Page 203: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Bijlage A: Beschrijvingen van de gevallenstudies

183

informatiesysteem.

MachI trok naar de rechtbank met als eis dat het ICT-project over tijd en over budget

gegaan was en dat de software niet voldeed aan de gestelde specificaties. Uit het

deskundigenonderzoek bleek dat MachI geen gebruikerstesten had uitgevoerd en

zich niet gehouden had aan de voorziene testgegevens. De ISV had het voorziene

werk voor MachI duidelijk onderschat en slaagde er niet in de elektronische

verbinding met het verkoopskantoor te realiseren.

De ISV verzuimde het om aan MachI te vertellen dat de ERP-software die werd

geïnstalleerd door de leverancier uit gebruik zou worden genomen. De vervanging

door het nieuwe ERP-systeem was weliswaar mogelijk maar dat vereiste dat alle tot

dan toe gemaakte aanpassingen zouden hernomen worden. Uit het onderzoek bleek

dat deze cruciale informatie beschikbaar was voor het contract werd ondertekend.

Page 204: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Bijlage A: Beschrijvingen van de gevallenstudies

184

Geval Bupo

Sector Software (ISV)

KMO eigenaar Familiebedrijf – Eigenaar is manager

Omzet €58.000

Personeel 8 bedienden

ICT Maturiteitsniveau CMM level 1

Informatiesysteem (IS) Officetoepassing

Externe consultant Nee

Verwachte kost van IS

ISV Kleine onderneming (< 50 werknemers)

In dit geval was de klant, die zelf een ISV is, op zoek naar een ISV met een groter

capaciteit aan programmeurs om een software volledig te herschrijven. Deze

software zou dan door de klant (Bupo) worden doorverkocht aan haar klanten. Het

project werd verdeeld in drie delen: 1) de opmaak van een analyse 2) de eigenlijke

softwareontwikkeling en 3) de pilootinstallatie bij een aantal klanten.

Het project werd aangepakt volgens een typisch watervalmodel. Eerst werd er door

de ISV een volledige functionele analyse gemaakt op basis van de bestaande

toepassing en met uitbreiding naar nieuwe en extra functies. Nadat de analyse

volledig werd opgesteld en goedgekeurd door beide partijen werd de programmatie

gestart.

Zowel de klant als de ISV hadden een projectleider aangesteld die in team het

project moesten opvolgen. Beide projectleiders hebben hun bedrijf verlaten en

werden dus vervangen door andere personen.

In de overeenkomst was een gefaseerde oplevering van de software voorzien.

Eveneens in de overeenkomst werd er afgesproken dat beide partners op gezette

tijden statusvergaderingen zouden organiseren om de voortgang van de software te

bespreken. Bij de eerste oplevering van de software was de ISV te laat. De klant

reageerde dat de opgeleverde software niet alleen te laat was, maar ook vol fouten

stak en dat bovendien de analyse niet stipt was gevolgd. De klant verweet de ISV dat

er incompetent personeel aan het werk gezet was.

De ISV op zijn beurt reageerde met te stellen dat de opmerkingen van de klant

betreffende de analyse, uitbreidingen waren op het oorspronkelijke afgesproken

plan. De ISV stelde ook dat de klant onvoldoende personeel ter beschikking stelde

om de opgeleverde software uit te testen en daarbij het nodige vertaalwerk te

Page 205: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Bijlage A: Beschrijvingen van de gevallenstudies

185

leveren. Dat laatste was inderdaad afgesproken tussen partijen.

De klant begon de onafgewerkte software te installeren bij een aantal van haar

klanten. Dit leidde tot extra klachten ditmaal van de eindgebruikers. Uiteindelijk

stapte de klant naar de rechtbank voor een ontbinding van de overeenkomst en fikse

schadevergoeding.

Uit het deskundigonderzoek bleek:

- dat het projectmanagement door beide partijen ondermaats was.

- het ontwerp niet voldeed omdat beide partijen dit document op hun manier

interpreteerden met betrekking tot de hoeveelheid uit te voeren werk

- het programmatiewerk werd uitgevoerd door een programmeur met onvoldoende

opleiding en ervaring.

- beide partijen zijn vrij snel in het project elkaar beginnen wantrouwen en hebben

elkaar bestookt met aangetekende brieven en formele protesten, wat een normale

communicatie compleet verlamde.

- de ISV constant beloftes maakte betreffende opleveringsdata en voorzien functies

in de software, die later niet konden waar gemaakt worden.

Page 206: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Bijlage A: Beschrijvingen van de gevallenstudies

186

Geval Dybo

Sector Handel in hout (lumber) en in halfafgewerkte houtpanelen

KMO eigenaar Familiebedrijf – Eigenaar is manager

Omzet € 15,65 miljoen

Personeel 16

ICT Maturiteitsniveau CMM level 0

Informatiesysteem (IS) Maatwerksoftware

Externe consultant Nee

Verwachte kost van IS €

ISV Kleine onderneming (minder dan 15 werknemers)

Business Partner van een grote ICT-leverancier

Het ICT-project bestond erin het herschrijven van een bestaande toepassingsoftware

met toevoeging van extra functies die mogelijk werden door de nieuwste technologie

op gebied van het beheersysteem IBM AS/400 (onder meer de beschikbaarheid van

een relationele databank).

Er was een contractueel afgesproken opleveringsdatum bepaald en een vaste prijs.

Het project werd voor de rechtbank gebracht omdat de levering van de software te

laat was en omdat de software ernstige bugs bevatte. Bovendien bood de ISV op de

opleveringsdatum een onderhoudscontract ter ondertekening aan de klant met de

opmerking dat alle verdere aanpassingen aan de software middels dit contract

zouden worden geregeld.

De klant merkte op dat de software nog niet was opgeleverd volgens de originele

specificaties, die gebaseerd waren op het bestaande informatiesysteem, dat trouwens

ook door de ISV was ontwikkeld. Een aantal essentiële zaken ontbraken in de

software en de gevraagde punten waren zeker geen extra vragen tot aanpassingen.

Er werd geen schriftelijk functioneel noch technisch ontwerp gemaakt door de ISV.

In het contract werd enkel vermeld dat de nieuwe software dezelfde functies zou

bevatten als de oude en bestaande software.

Tussen de klant en ISV ontstond er ook een geschil over de prestaties van de

computerapparatuur. De ISV had immers met de nieuwe software ook een nieuwe

computer verkocht. De klant had aan de ISV de vraag gesteld of de computer

voldoende krachtig zou zijn en dat bleek geen enkel probleem te zijn voor de ISV.

Toen de software werd opgeleverd beklaagde de klant zich erover dat de computer

Page 207: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Bijlage A: Beschrijvingen van de gevallenstudies

187

onvoldoende prestatiekracht had en eiste van de ISV (gratis) een snellere computer.

De problemen met de hoge responstijden werden door de ISV gekoppeld aan het feit

dat er op vraag van de klant heel wat extra software moest ontwikkeld worden, waar

de ISV ook is op in gegaan. Het was voor de deskundige zeer moeilijk, zo niet

onmogelijk om te bepalen wat er in de software contractueel voorzien was en wat

niet gezien er geen enkel document werd opgesteld waar deze gegevens werden

vermeld. Toch was duidelijk dat de ISV andere zaken had voorgesteld tijdens de

voorstellingfase.

Page 208: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Bijlage A: Beschrijvingen van de gevallenstudies

188

Geval Foam

Algemene steekkaart

Productiebedrijf: 3 productie sites

Omzet: €70 mio

Personeel: 100 bedienden / 450 arbeiders

Producten: Schuimrubber voor autozetels, geluidsdempend materiaal,

matrassen,…

Markt: Hoofdzakelijk: België, Benelux, Duitsland, Frankrijk

Verkoopskanalen: directe verkoop

Strategie: differentiator (Niche)

CEO: eigenaar/manager

Management team: Sales Manager, Fin. & Adm. Manager,

Productiedirecteurs, HR Manager

Leiderschaptype: streng gedirigeerd, zwakke participatie van het

middenkader, gevolg van minder competente managers

Vakbonden: zeer sterk aanwezig en machtig

Interne organisatie: weinig professioneel middenkader en operationeel

management.

ICT steekkaart

Centrale site Minisystemen (Unix) – eigen ontwikkelingen in COBOL

Niet-grafische gebruikersinterface

MS Office, File & Print services

Zeer beperkt gebruik van het internet: weinig gebruik van

e-mail, elementaire presentatiewebsite

ICT afdeling: ICT manager/ontwikkelaar (1 VTE)

Systeembeheerder (1,2 VTE)

Programmeur (0,7 VTE)

Terminalisatiegraad: 70% (bedienden) / 15% (arbeiders)

Project management: weinig ervaring met project management,

Sterk taakgericht

Visie op ICT: Engagement van (top) management maar echter zeer

weinig “IT awareness”

Budget: niet gekend

Inleiding

Foam is een producent van polyurethaan blokschuim. Het blokschuim wordt

gemaakt voor diverse industriële toepassingen gaande van matrassen, rugleuningen

Page 209: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Bijlage A: Beschrijvingen van de gevallenstudies

189

en interieurs van wagens en boten. Foam haalt een omzet van €70 mio en stelt

ongeveer 550 mensen te werk. Van 1979 tot 1998 maakte FOAM deel uit van een

grote chemische multinational. In 1998 stootte dit moederbedrijf Foam af en via een

MBO kwam het bedrijf in handen van het huidige managementteam.

Het productieproces bij Foam bestaat uit het schuimen van blokken volgens een

bepaalde samenstelling (hardheid, kleur, densiteit, kwaliteit …). De schuimblokken

zijn rechthoekig en kunnen tot 90 m lang zijn. De blokbreedte is variabel van 1500

tot 2200 mm en de blokhoogte is afhankelijk van de gekozen kwaliteit. Na het

schuimen worden de blokken in gepaste lengte versneden. De producten van Foam

zijn grotendeels bestemd voor de automobielindustrie en de meubelsector, maar in

ook nichemarkten (bootinterieurs, rolstoelen, medische sector …) wordt er verkocht.

Foam bestaat uit drie vestigingen met elk twee grote productieafdelingen die elk

ondersteund worden door een administratie dienst (verkoop en aankoop), een

boekhouding en een informaticadienst. De boekhouding en de informaticadienst zijn

gemeenschappelijk voor alle drie de vestigingen.

Foam beschikt zoals zoveel productiebedrijven, over een centrale minicomputer met

eigen ontwikkelde software. Deze software werd oorspronkelijk geschreven in

COBOL en werkte louter en alleen op de huiseigen computers van een constructeur.

Eind de jaren tachtig kwamen de huiseigen computersystemen onder druk te staan

en werden ze gaandeweg vervangen door Unix-systemen. Dit is ook gebeurd bij

Foam. De constructeur zorgde voor een emulatieomgeving onder Unix waarop de

bestaande COBOL-programma‟s gewoon konden verder werken. Dit veranderde

niets aan de programmatuur maar zorgde voor een relatieve onafhankelijkheid wat

betreft de hardware van het computersysteem. Voor de ontwikkeling en het

onderhoud van de software echter bleef FOAM sterk afhankelijk van de constructeur

van de ontwikkelomgeving Omwille van het grote aantal bestaande programma‟ s in

COBOL werd alsmaar verder gewerkt in deze programmeertaal. Nieuwe

programma‟s werden gebouwd bovenop de bestaande COBOL-programma‟s.

Er werd wel geïnvesteerd in een relationeel databank managementsysteem. De

COBOL-programma‟s werden hiervoor allemaal aangepast. De klassieke flat files

werden vervangen door relaties of tabellen. Dit liet toe dat er makkelijker lijsten

konden opgemaakt van de beschikbare gegevens. Er kon nu immers gewerkt worden

met SQL.

Page 210: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Bijlage A: Beschrijvingen van de gevallenstudies

190

Naast de minicomputer kwamen er ook gaandeweg meer en meer Pc‟s in de

organisatie. De eerste Pc‟s waren niet gekoppeld aan het centrale computersysteem

en werden gebruikt voor afzonderlijke taken zoals tekstverwerking, berekeningen

(rekenblad) en tekenen (AutoCAD). De Pc‟s zijn meer en meer op de voorgrond

gekomen omdat ze alsmaar krachtiger werden en er meer mensen waren in de

organisatie die vaardig waren in het gebruik van Excel en Access. Zo zijn er heel

wat kleinere en afzonderlijke toepassingen ontstaan en in gebruik genomen.

FOAM bestaat uit drie vestigingen (drie productie-eenheden) waarvan twee in

België en één in Nederland. De vestigingen zijn met elkaar verbonden via gehuurde

lijnen in een sterconfiguratie, met één Belgische vestiging als centraal knooppunt.

De vestiging met het centrale knooppunt is meteen de hoofdzetel van Foam. Tot op

heden was het werken met gehuurde lijnen een economisch haalbare optie omdat er

geen overdreven bandbreedtes noodzakelijk waren. Het computersysteem is immers

een systeem met niet-programmeerbare terminals en werkt zonder grafische

gebruikersinterface (GUI).

In totaal telt Foam 40 gebruikers. De informatiesystemen worden onderhouden door

Jo Devischere, IT Manager die geassisteerd wordt door één programmeur. Er wordt

daarbij vaak beroep gedaan op softwarehuizen en op de diensten van de leverancier

van de centrale minicomputer.

De applicatieportfolio

We overlopen de verschillende toepassingen bij Foam.

BOEKHOUDING: FOAM bestaat eigenlijk uit verschillende vennootschappen

waarvan één buitenlandse. Er worden dus meerdere boekhoudingen gevoerd worden

zowel naar Belgische wetgeving als naar Nederlandse wetgeving. Bovendien zijn de

bedrijven uit de Foamgroep intern nog eens opgespitst in verschillende

vennootschappen, waarbij voor elk van hen een boekhouding moet worden gevoerd.

De boekhoudingen worden centraal beheerd op één locatie (hoofdzetel). De

operationele verrichtingen worden lokaal uitgevoerd via remote terminal controllers.

Naast een gewone boekhouding voert Foam ook een analytische of

kostprijsboekhouding. Er wordt ook gewerkt met budgettering.

PRODUCTIE: Er zijn twee te onderscheiden productieafdelingen: het blokschuimen

Page 211: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Bijlage A: Beschrijvingen van de gevallenstudies

191

(A) en de eindproductie (B). De twee productieafdelingen werken zeer autonoom.

De planning gebeurt niet centraal maar apart voor elk van de productieafdelingen.

De eindproductie is de grootste afnemer van producten van A. Elke

productieafdeling staat bovendien in voor zijn eigen aankoop.

Blokschuimen (A): Het blokschuimen bestaat uit het produceren van lange blokken

polyurethaanschuim. Men spreekt van schuimlijnen. Er zijn 3 lengtes mogelijk:

30m, 60m of 90m. Er zijn verschillende producten mogelijk afhankelijk van de

kleur, de breedte en de kwaliteit (densiteit). Er wordt zowel make-to-stock (MTS)

als make-to-order (MTO) geproduceerd. Elke productiecyclus bevat klantenorders

van dezelfde kwaliteit, breedte, densiteit en kleur ten einde de omzettijden klein te

houden. Nadat een lange blok is gemaakt gaat die in een magazijn voor rijping. Een

dergelijk blok behoort een bepaalde periode uit te rijpen alvorens zijn veerkracht

permanent geworden is en er verder mee kan gewerkt worden. Een knelpunt is alvast

de beschikbare magazijnruimte om dergelijk kolossen tijdelijk te kunnen opslaan.

De verdere afwerking (na de rijping) bestaat er in dat de lange blokken verzaagd

worden tot verhandelbare blokken. Elk blok krijgt dan een artikelnummer en een

lotnummer. Dat laatste refereert naar de productiebatch en de productiedatum. Op de

centrale minicomputer wordt de voorraad bijgehouden van productieafdeling A. De

duurste (en grootste) producten worden dagelijks bijgewerkt in de boekhouding, de

kleinere producten wekelijks. De aankoopprijzen worden bijgehouden in Access.

Ook de omzet in aantallen wordt bijgehouden in Access. De financiële omzet wordt

dan weer op de centrale minicomputer bijgehouden.

Eindproductie (B): De eindproductie bestaat uit het versnijden van gewenste vormen

uit schuimblokken geproduceerd in A. Deze blokken worden door de eindproductie

aangekocht bij A via een transferprijs (interne kostprijs). De meeste eindproducten

zijn heel sterk klantgebonden. Van de meeste eindproducten bestaat er een AutoCad-

tekening, maar er is geen koppeling naar de versnijmachines. Er stellen zich

momenteel problemen bij het bepalen van een optimaal versnijplan. Dit wordt nu

manueel gedaan door ervaren productiemensen. In tegenstelling tot

productieafdeling A is de planning hier complexer. Er zijn meer dan 10.000

verschillende artikelen, waarvan de meeste klantgebonden zijn. De planning gebeurt

echter volledig manueel zonder gebruikt te maken van CRP. De bestaande

bewerkingen bevatten immers geen machinetijden. Er wordt ook geen nacalculatie

gedaan met onder meer terugmelding van machinetijden. Het management heeft

geopperd hieraan behoefte te hebben. Automatiseringenpogingen in die richting zijn

in het verleden al ondernomen maar zonder succes. Als reden werd toen opgegeven

Page 212: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Bijlage A: Beschrijvingen van de gevallenstudies

192

dat de overheid te groot werd, door het continu inbrengen van gegevens in de

computer. De kostprijzen van de producten worden bijgehouden in Excel. De

aankopen en de aankoopprijzen worden in Access opgevolgd. Er worden ongeveer

100 verschillende producten aangekocht. Er is geen MRP-systeem in gebruik dat

automatisch bestelvoorstellen genereert. De aankopen worden volledig manueel

ingepland. De aankooptransacties wordt financieel in de boekhouding opgevolgd op

de minicomputer. In de minicomputer worden de leveranciers eerst gecreëerd

alvorens die kunnen worden gebruikt in Access. Er worden geen voorraden

bijgehouden in productieafdeling B, noch in aantallen noch in waarde.

VERKOOP: De verkooporders worden bijgehouden in de centrale minicomputer. Er

is echter geen rechtstreekse koppeling met de voorraad. De leveringsdata van de

klantenorders worden bevestigd via fax. De doorlooptijd van een order is bijzonder

kort: 1 tot 5 dagen. Voor alle orders wordt er eerst een offerte gemaakt. Deze

offertes zijn niet gekoppeld met de orders. Een goedgekeurd order kon niet

automatisch omgezet worden in een klantenorder, maar dient opnieuw in het

computersysteem te worden ingebracht. Er is geen historiek van opgemaakte offertes

beschikbaar. Er zijn dan ook geen gegevens beschikbaar over de “hitrate” (= aantal

offertes in verhouding tot aantal bestellingen). Aan een offerte is een

kostenprijsberekening gekoppeld. Dit is echter niet meer het geval voor een order.

De prijssetting gebeurt per klant of per klantengroep. De prijs kan echter maar

vastgelegd worden per klant in het computersysteem. Er kan geen prijslijst

opgemaakt worden in computer per klantengroep. Het kortingssysteem is vrij

complex en bevat zowel commissies voor agenten als bonussen voor de klanten zelf.

Er kunnen verkoopsstatistieken worden opgemaakt van de geregistreerde

verkoopstransacties. Een aantal klanten heeft al de wens geuit te willen werken met

EDI. Momenteel is dit niet haalbaar op het huidige computersysteem. De facturatie

gebeurt tijdens het opmaken van de verzendgegevens. Momenteel is daarbij weinige

flexibiliteit. Het is onmogelijk om van dit systeem af te wijken door voorfacturen of

periodieke facturen op te maken. De facturen voor de transportfirma‟s worden per

maand voorbereid en verstuurd. Bij de verkoop hoort ook een

klachtopvolgingsysteem en goederenretoursysteem.

EXPEDITIE: FOAM beschikt niet over een eigen vloot van vrachtwagens voor

verzending. Er wordt gewerkt met verschillende transportfirma‟s. De

aanhangwagens zijn wel van Foam en voorzien van de nodige publicitaire

aanduidingen (logo, bedrijfsnaam, tel. nr, …). Per dag worden er tussen de 40 en 45

Page 213: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Bijlage A: Beschrijvingen van de gevallenstudies

193

vrachtwagen gepland. De ondersteuning voor het transport gebeurt volledig vanuit

het centrale computersysteem. Er is echter nog veel manueel werk nodig. Het

computersysteem maakt dagelijks een leveringslijst, waarop de leveringen van de

dag staan. Op de lijst staan bestemming, volume en tijdstip van laden. Het volume is

zeer belangrijk voor een licht maar volumineus product zoals schuimplastiek met

een dichtheid tussen 16kg/m³ tot 40 kg/m³. De grote blokken schuim worden in

speciale perswagens gestapeld om het volume te verminderen en het nettogewicht

per zending te kunnen verhogen. Het systeem zorgt voor een soort van optimale

reisroute voor de vrachtwagens waarin de orders gegroepeerd worden per klant en

leveringsplaats. De verkoopfacturen worden samen afgedrukt met de zendnota.

Nadat er werd geleverd worden de ondertekende zendnota‟s verzameld en worden

de opmerkingen van de klanten verwerkt. Dit kunnen beschadigingen zijn of

verkeerde leveringen. Per maand wordt een afrekening gemaakt voor alle

transporteurs. Alle laadopdrachten worden ter controle verstuurd naar de

transporteurs, waarop deze hun factuur maken en terugsturen naar Foam. De

transportfacturen worden vervolgens geventileerd per klantenorder ten behoeve van

kostenopvolging.

KWALITEIT: Foam beschikt over een ISO 9003 certificaat. Alle daarbij horende

documenten en procedures staan op één centrale PC. Een van de belangrijkste

aspecten voor Foam is de traceerbaarheid van hun productie. Aan een klant moet

kunnen duidelijk worden wanneer en met welke samenstelling een bepaalde

verkocht product wordt gefabriceerd. Foam wordt daarbij beoordeeld door vele van

hun klanten actief in de automobiel sector.

Aanpak voor het verwerven van een nieuw informatiesysteem

We zijn begin 1998 wanneer Foam beslist om te investeren in nieuwe

bedrijfssoftware. Foam heeft steeds gewerkt met grotendeels eigen ontwikkelde

software, een toestand die echter steeds moeilijker houdbaar wordt. ICT Manager Jo

Devischere inventariseerde de volgende problemen met het huidige

informatiesysteem:

- De ondersteuning op de huidige systeemsoftware (AIX) en de bijhorende

programmeeromgeving van de minicomputer wordt door de leverancier

stopgezet. Er zijn geen mensen meer beschikbaar die nog beslagen zijn in deze

„oude‟ systeemsoftware. Deze systeemsoftware is belangrijk omdat de correcte

werking toepassingssoftware er van afhankelijk is. Hetzelfde geldt voor de

Page 214: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Bijlage A: Beschrijvingen van de gevallenstudies

194

ondersteuning van de RDBMS Informix.

- Aanpassing aan het jaar 2000 en invoering van de Euro tegen uiterlijk 2002. De

huidige leveranciers van de RDBMS (Informix) en de bijhorende

beheersoftware wil echter geen garanties geven voor een Y2K-compliance (zie

ook punt 1). Door de boekhoudafdeling werd bovendien beslist om over te

schakelen op de Euro in de loop van 1999.

- Het bestaande systeem barst uit zijn voegen. Er treden diverse problemen op

met de prestaties en er is een tekort aan schijfcapaciteit.

- De software is geschreven in COBOL en is verouderd. Het wordt alsmaar

moeilijker om flexibeler in te spelen op de steeds groter wordende vraag naar

managementinformatie.

Aan het management van Foam heeft Devischere een nota opgemaakt waarin hij

wijst op de noodzaak tot investeren in IT. Het invoeren van ERP wordt in deze nota

sterk verdedigd. Devischere heeft bovendien verschillende beslissingscriteria

opgemaakt waaronder:

- Een zo groot mogelijke fit-gap verhouding: Wanneer er wordt overgegaan van

maatwerksoftware naar een softwarepakket (ERP) dan zullen er meer dan

waarschijnlijk een aantal bestaande bedrijfsprocessen een mindere goede

ondersteuningen krijgen in het pakket. Dit is een gap. Bij maatwerk bestaan

gaps in principe niet omdat alles op maat wordt ontwikkeld.

- Bedrijfseconomische stabiliteit van zowel de ERP-ontwikkelaar als de ERP-

implementator. Er werd vooral gekeken naar de grote namen op het gebied van

ERP. We zijn 1998 en zijn in een periode waarin er ruim wordt geïnvesteerd in

ICT. Vele kleinere softwarehuizen stoppen hun eigen ontwikkelingen en

beginnen bekende ERP-pakketten te implementeren.

- Korte implementatietijd

- Grote affiniteit van de ERP-ontwikkelaar voor KMO‟s

Foam heeft een zeer lange samenwerking met de huidige leverancier van het

computersysteem en stelt in deze een groot vertrouwen. Deze constructeur wordt als

(informele) consultant ingeschakeld. Toch wil Foam zich niet de wet laten dicteren

door de constructeur. Er worden uiteindelijk 5 opties voorgesteld ter beslissing aan

de raad van bestuur:

- Optie 1: Het oude systeem aanpassen. Hoewel weinig strategisch, is gebleken

dat verder werken met de bestaande software technisch gezien niet uitgesloten

Page 215: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Bijlage A: Beschrijvingen van de gevallenstudies

195

is. Mits een aantal grondige aanpassingen en uiteraard verder werken met eigen

ontwikkelaars zou er kunnen verder gewerkt worden met de software. Een

aantal stemmen bij de directie blijven deze optie koesteren… De gebruikers zijn

bovendien zeer sterk vergroeid met de oude software waardoor de aanpassingen

minimaal zouden zijn. Optie 1 zou bestaan uit het installeren van een nieuwe

versie van de relationele databank en vervolgens migreren van alle

programma‟s naar deze omgeving. De bestaande constructeur biedt een aantal

tools om deze migratie vlot te laten uitvoeren. Betreffende gebruik van de

software verandert er niets, enkel de achterliggende interface met de databank

wordt aangepast, wat transparant is voor de gebruiker. Devisscher is persoonlijk

geen grote voorstander van deze (goedkoopste) optie.

- Optie 2: ERP-pakket A met implementator TRUDY. ERP-pakket A is de

grootste ERP-ontwikkelaar ter wereld en Foam wou ook eens zien in hoeverre

een dergelijk systeem kon in aanmerking genomen worden. Deze optie valt vrij

duur uit wat onder andere te wijten is aan de talrijke dagen consultancy die er

nodig zijn voor de implementatie.

- Optie 3: ERP-pakket B met implementator LLY. ERP-pakket B is het pakket

dat de huisleverancier voorgesteld en momenteel de nummer twee ERP in de

wereld. Hoewel de constructeur zelf geen implementaties uitvoert hebben zij

aan Foam een lijst met mogelijk ERP-implementators gegeven. LLY is één van

deze implementators. Devischer heeft gesproken met LLY en vastgesteld dat

die wat minder ervaring ten toon spreiden ivm de typische activiteiten van

Foam.

- Optie 4: ERP-pakket B met implementator ANDY. ANDY is rechtstreekse

concurrent van LLY als implementator van ERP-pakket B. Daardoor is deze

optie zeer vergelijkbaar met optie 3. Uit gesprekken met ANDY is gebleken dat

zij heel wat ervaring hadden met ERP-pakket B en ook louter en alleen dit

pakket implementeerden. ANDY was echter aanzienlijk duurder dan LLY en

dat voor een quasi gelijkaardige offerte.

- Optie 5: ERP-pakket C met implementator THOMAS. Een ERP-pakket

waarvan J. Devischere heeft gehoord via een leverancier. ERP-pakket C heeft

niet de allure en de grootheid van ERP-pakket A en ERP-pakket B. Het is een

bestaande software die al zijn sporen verdiend heeft en dat door softwarehuis

THOMAS zal worden aangepast en geparametriseerd ten behoeve van FOAM.

De prijs is zeer democratisch en THOMAS is een professionele partner. Met

heel wat goede referenties.

Page 216: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Bijlage A: Beschrijvingen van de gevallenstudies

196

Geval Stones

Algemene steekkaart Productiebedrijf: 2 productie & verkoop sites

2 extra verkoop sites

Omzet: €31,25 mio

Personeel: 80 bedienden / 120 arbeiders

Producten: bouwmaterialen: betonstenen, straatmeubilair, buizen

(riolen), putten (lage waarde – hoge transport kosten)

Markt: NL, B, F, VK

Verkoop: Direct en indirect

Strategie: kostleiderschap / niche speler

CEO: Competente en formeel opgeleide manager (Ir, MBA)

Management: Sales & Marketing Manager, Fin. & Adm. Manager,

Production Managers (3), HR Manager, ICT Manager.

Leiderschapstype: sterk gedirigeerd, zwakke tot middelmatige participatie

van het middenkader

Vakbonden: zwak vertegenwoordigd

Interne organisatie: in een toestand van veranderingsmanagement

Stones is een lid van een familiale holding (niet publiek) bestaande uit 40 bedrijven

allen actief in de bouwwereld.

ICT steekkaart van Stones

Central ICT site Minisystemen (Unix) – ERP (niet grafische

gebruikersinterface)

Windows NT: Office, F & P services, Outlook, Exchange

Zeer beperkt gebruik van het internet (www)

Weinig gebruik van e-mail

ICT department: Interim ICT (project) manager (0,2 FTE)

Systeem beheerder (1,2 FTE)

DWH report writer (0,3 FTE)

Terminalisatiegraad: 100% (bedienden)

30% (arbeiders)

Project management: sterk ingeburgerd

Visie op ICT: Sterk commitment naar ICT vanwege (top) management

Budget: €375.000 (jaarlijks) (investeringen, kosten en consultancy maar niet de

vaste personeelskosten)

Inleiding

Page 217: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Bijlage A: Beschrijvingen van de gevallenstudies

197

Geert Lansens is algemeen manager van Stones. Hij is ingenieur van opleiding met

een aanvullende MBA opleiding en werkt sinds meer dan acht jaar in die functie. Hij

was nochtans begonnen als commercieel directeur, maar bouwde zich gestaag op als

vertrouwenspersoon van de hoofdaandeelhouder van Stones.

Stones is een middelgroot productiebedrijf en maakt deel uit van een holding die

meer dan 40 bedrijven verzamelt die allemaal actief zijn in de bouwwereld, meestal

in de handel van bouwmaterialen. Stones is een van de weinige productiebedrijven

uit de groep. Stones zelf bezit twee productievestigingen (een grote en een kleinere)

en daar nog eens bovenop twee verkoopssites.

Stones maakt betonproducten (straatstenen, terrastegels, rioolbuizen, controleputten,

enz…). De vestigingen zijn daarom gelegen aan waterwegen waar zand en grint

massaal en goedkoop kunnen aangevoerd worden. Het productieproces is vrij

simpel. Er wordt beton of mortel gemaakt in een bepaalde kleur of tint en daarvan

worden vormen geperst die uitgedroogd worden tot stenen. Een product is

gebruiksklaar na 30 dagen (drogen van beton). De producten worden met eigen

transport ter plaatse gebracht of kunnen worden opgehaald met vervoer van de klant.

De sector kent echter een verzadiging en een overcapaciteit waardoor er nog enkel

op prijs geconcurreerd wordt. Vaak is het wachten tot een concurrent het moet

opgeven waardoor een deel van die markt kan worden binnengehaald. Het product

biedt weinig toegevoegde waarde en is bovendien duur in transport. Een grotere

markt bereiken betekent dus meerdere productievestigingen openen. De

investeringskost voor een productievestiging is echter onnoemlijk hoog met

terugverdienperioden tot 10 jaar.

Stones wil kostenleider worden. Daartoe gaat alle aandacht naar automatisering. Dit

geldt zowel in de productie (de machines, de aansturingen, de methodes, …) als

voor de administratie (verkoop, expeditie, productieopvolging, kostprijsberekening,

boekhouding, …). Lansens speelt ook met een aantal differentiërende ideeën dat hij

via ICT wil laten realiseren.

In 1999 heeft het bedrijf geïnvesteerd in een ERP-pakket. Dit pakket werd aangepast

met een flink stuk maatwerk en draait momenteel sinds 1/1/2000 op één vestiging

(de grootste productiesite) en op 40% van zijn mogelijkheden. Enkel de

boekhouding, de verkoop, de expeditie en de aankoop zijn actief in één vestiging.

De andere vestigingen (de kleinste productiesite en twee verkoopssites) moeten zelfs

nog opgestart worden.

Page 218: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Bijlage A: Beschrijvingen van de gevallenstudies

198

Veranderingsmanagement

Lansens heeft in 1999 ook een project voor veranderingsmanagement opgestart. Dit

project loopt simultaan met de invoering van het ERP-pakket. De bedoeling is om

aan BPR te doen. Vele bedrijfsprocessen binnen Stones zijn verouderd en weinig

efficiënt. Vooral de wijze waarop er geproduceerd wordt is niet echt efficiënt te

noemen. Het lijkt erop dat men altijd net de verkeerde producten aan het maken is

waardoor er steeds te laat geleverd wordt.

Stones werkt zowel op voorraad als op order. Voorraadproducten zijn de klassieke

straatstenen of klinkers die massaal geproduceerd worden in gestandaardiseerde

maten. Ook bepaalde typen rioolbuizen zijn standaardproducten en worden op

voorraad gemaakt. Orderproducten echter zijn putten, straatboorden (op maat) en

gekleurde klinkers.

Van betonproducten kan een voorraad aangelegd worden, maar die neemt vooral

plaats in. Stones beschikt over grote bedrijfsterreinen (grootste vestiging: +/-

200.000m²; kleinste vestiging: +/-125.000m²). Stenen kunnen echter niet te lang in

weer en wind worden gestockeerd omdat er dan mosbegroeiing komt waardoor de

stenen niet meer kunnen verkocht worden. Overtollige voorraad kan worden

geliquideerd door een puinbreker. Dit kost echter geld en wordt enigszins vermeden.

Lansens heeft zijn BPR of veranderingsmanagement project proef gedraaid in de

kleinste van de twee productievestigingen. Hier was er slechts één productie-eenheid

(slechts twee machines) en was de verandering dan ook relatief eenvoudig.

Bovendien waren de medewerkers er jonger en ten zeerste bereid tot verandering en

verbetering en was er ook geen lopend ERP project dat extra druk gaf op de

medewerkers. De planning van de productie gebeurt nu per week en wordt elke

donderdag die een week voorafgaat ingepland. De productie is ingedeeld in drie

productie-eenheden en staat telkens onder leiding van een productiedirecteur. Jan

Lecot is hoofd van productie-eenheid A die rioolbuizen en putten maakt. Piet

Zwartjes leidt de productie-eenheid B die gewone grijze straatstenen maakt. Roland

Brouckaert heeft de productie-eenheid C onder zijn hoede en maakt terrasstenen en

straatmeubilair (betonnen banken en tafels).

Het grote probleem voor de drie productiedirecteurs is niet zozeer te zorgen voor een

minimale beschikbare voorraad maar vooral de juiste producten maken. Dit is

eenvoudiger gezegd dan gedaan. De verkoop bij Stones is zeer seizoengebonden en

is sterk weersafhankelijk. Vele klanten zijn openbare besturen (gemeentebesturen)

Page 219: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Bijlage A: Beschrijvingen van de gevallenstudies

199

die werken met aanbestedingen en met vaste opleveringsdata. De producten moeten

klaar zijn in de juiste fase van een werk. Zo moeten rioolbuizen en putten klaar zijn

op het moment dat een straat wordt opengelegd. Nadat een straat terug dicht gaat

worden er straatranden (betonnen boorden) aangebracht. Daarna pas komen de

straat- en/of trottoirstenen. Van zodra er regenweer is wordt alles opgeschoven. De

levering van de stenen moet ook oordeelkundig gebeuren omdat men de

volumineuze leveringen niet allemaal op hetzelfde moment en zelfde plaats kan

afleveren. Stones kan natuurlijk hierop anticiperen en een voorraad aanleggen maar

moet daarbij zeer omzichtig te werk gaan. In ieder geval beschikt elke

productiedirecteur over een eigen expeditiedienst om de leveringen oordeelkundig in

te plannen.

De machines hebben een omzettijd van 1 dag. Dit betekent dat het één dag duurt om

een machine om te bouwen naar bepaald soort steen. De productiebatches variëren

van een 0,5dag tot 10 dagen. Er moet dus enerzijds worden gepland met een

optimale productiebezetting voor ogen. Maar anderzijds moet er natuurlijk ook

rekening gehouden worden met de verkoop en leveringsmogelijkheden zoals hoger

geschetst. Af en toe koopt men ook afgewerkte producten in bij concurrenten. Dit

doet men als er tijdelijk productieproblemen zijn of men heeft een bestelling die te

klein is om een productiebatch op te zetten.

De ERP leverancier van Stones

Voorafgaand aan de selectie van het ERP pakket heeft Stones een voorstudie

gemaakt van de bestaande ERP-pakketten op de markt. De volgende werkwijze

werd daarbij gehanteerd:

Een ICT stuurgroep werd opgericht met de volgende leden: Geert Lansens, Jan

Lecot, Peter Decorte (Sales & Marketing), Anita Pallenberg (Fin. & Adm.

Manager), Cees Vreemdeling (financieel directeur van de holding van Stones) en de

ICT manager: Femke Truyens. Femke zat de vergadering van de stuurgroep voor en

maakte verslagen op. Zij zorgde ook voor de agenda en praktische zaken. Femke is

van opleiding bedrijfskundig ingenieur.

Vijf functionele werkgroepen om de behoeften per bedrijfsfunctie in kaart te

brengen: 1) Werkgroep administratie en financiën (o.l.v. Anita Pallenberg), 2)

Werkgroep productie (o.l.v. Jan Lecot), 3) Werkgroep expeditie (o.l.v. Geert

Lansens), 4) Werkgroep sales (o.l.v. Peter Decorte) en 5) Werkgroep systeem en

Page 220: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Bijlage A: Beschrijvingen van de gevallenstudies

200

ICT (o.l.v. Femke Truyens)

De leden van de werkgroepen werden oordeelkundig gekozen volgens hun ervaring,

kennis en inzicht in de materie. De voorzitters zorgden dat de taken werden

uitgevoerd en Femke zorgde voor de coördinatie en de verslagen.

De werkgroepen hebben de eisenbundel (dit zijn alle punten die zeker moesten

aanwezig zijn in de software) opgesteld. De stuurgroep coördineerde alles en keurde

ten slotte het finale lastenboek goed dat naar een aantal potentiële ERP-leveranciers

werd verstuurd.

Na selectie van een aantal partijen werd in zee gegaan met KAMELEON een Britse

ERP software die verdeeld werd door BOLKESTEIN een Nederlandse

implementator van Kameleon. Kameleon is eigendom van KAMELEONSOFT

gevestigd in Manchester.

Een belangrijk element bij de keuze van Kameleon was het feit dat er een

aanzienlijk stuk maatwerk behoorde ontwikkeld te worden om aan de volledige

eisen van Stones te kunnen voldoen. Dit aspect werd grondig doorgepraat en er werd

zelfs een voorstudie opgemaakt door Bolkestein. Er werd contact opgenomen met

Kameleonsoft en een vertegenwoordiger van de directie bracht een bezoek aan

Stones. Het maatwerk was te belangrijk en onmisbaar voor de werking van Stones.

De punten die onder meer in maatwerk moesten ontwikkeld worden waren:

- boekhouding (Kameleon was naar Engels model ontworpen en bevatte geen

Europese boekhouding met aangepaste BTW administratie)

- toeslagen: op elk verkocht product moeten er toeslagen worden gerekend die

naar een keuringsbureau gaan. Dit is verplicht voor elke producent van

betonproducten. Met deze toeslagen worden er kwaliteitslabels gefinancierd.

- multicompany: Stones werkt international en de verschillende vestigingen van

de groep liggen verspreid in Nederland, België en Frankrijk. De bedoeling is dat

er virtueel één bedrijf gecreëerd wordt in het informatiesysteem maar dat elke

vestiging producten van en voor elkaar kan verkopen. Het ERP pakket liet wel

toe dat meerdere bedrijven of vestigingen konden aangemaakt worden maar die

werkten separaat van elkaar.

Uiteindelijk vonden partijen elkaar en er werd een overeenkomst opgemaakt. Die

bestond uit de volgende onderdelen:

- een licentieovereenkomst voor KAMELEON (via BOLKESTEIN met

Page 221: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Bijlage A: Beschrijvingen van de gevallenstudies

201

KAMELEONSOFT)

- een software ontwikkelingsovereenkomst met BOLKESTEIN: Bolkestein zou

instaan voor de analyse en de ontwikkeling zou door Kameleonsoft gedaan

worden.

- een hardwareovereenkomst voor een Unix server (IBM RS/6000), met

bijhorend beheersysteem (AIX), relationele database (Informix), terminal

emulatiesoftware (VT100-type)

- een overeenkomst voor een PC server (NT4) met Office software (MS Office

97) voor alle gebruikers.

De applicatieportfolio

Administratieve applicaties

De applicatieportfolio bij Stones is grotendeels terug te vinden in het ERP-pakket

Kameleon. Hiervan zijn de volgende functionele delen actief:

- verkoop (orderverwerking, offertes)

- expeditie (aanmaken van laadlijsten, leveringsbonnen, verwerking van retours,

…)

- boekhouding

- aankoop (grondstoffen: zand, grint, afgewerkte producten)

- productie (MRP, CRP)

- transportadministratie

- voorraadbeheer

- kostprijs

De implementatie van Kameleon is zeer vooruitstrevend. Elke transactie

(verkoop of aankoop) wordt geregistreerd en daarbij wordt ook onmiddellijk de

voorraadtransactie geregistreerd. Dit maakt dat men in principe op elk ogenblik de

voorraadwaarde kan aflezen uit de boekhouding. Voorwaarde is dat hiervoor alle

kostprijzen van alle grondstoffen gekend zijn. Vooral voor ingekochte producten wil

dit wel eens fout lopen. Omwille van de snelheid van handelen koopt men soms

producten in waarvan de kostprijs nog niet gekend is. Men komt telefonisch of per

fax een prijs overeen die dan achteraf in het ERP systeem wordt geregistreerd. Een

aantal medewerkers begrijpt niet dat door deze vertraging het gehele systeem op

Page 222: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Bijlage A: Beschrijvingen van de gevallenstudies

202

losse schroeven komt te staan.

Kameleon draait op een applicatieserver (Unix) met een Informix database. Het is

een client/server toepassing. De Pc‟s werken via een VT100 emulatie op de server.

De interface is in eerste fase niet-grafisch. Een overgang naar een grafische interface

is voorzien voor een latere fase.

Naast de applicatieserver is er een file en print server. Alle gebruikers zijn eveneens

aangesloten op de F&P server. Op de F&P server zijn de volgende applicaties

beschikbaar: Exchange (interne e-mail – iedereen werkt op de PC met Outlook), fax

(faxen kunnen automatisch verstuurd worden vanuit de server zonder tussenkomst

op papier) en een datawarehouse. Deze laatste bevat alle operationele gegevens uit

de ERP-database maar met 1 dag vertraging. Vanuit de DWH kunnen er rapporten

worden gemaakt.

Technische applicaties

Naast Kameleon zijn er echter nog heel wat softwaretoepassingen die in gebruik

zijn. Dit is voornamelijk software die afgestemd is op de directe aansturing van de

productie. Bij Stones huldigt men het principe dat de administratieve

softwaretoepassingen gescheiden worden van de technische of productie

toepassingen.

De productie toepassingen zijn onder meer: PLC sturingen voor de machines, de

mengers en de transportbanden. Daarnaast is er ook software voor de recepten van

de verschillende soorten mortel. Er wordt bij Stones nogal met kleuren en tinten

geëxperimenteerd in het labo. Een gevonden recept wordt via PC-toepassingen

(meestal rekenblad) samengesteld qua kostprijs, duurzaamheid, fysische kenmerken,

enz. Er worden ook proeven gedaan. Ook hiervoor is er speciale software om de

druksterkte en de waterdoorlaatbaarheid van de stenen te testen. Eens een recept op

punt staat wordt dit opgeslagen in de computers die de machines besturen. Deze

computers zijn allemaal Pc‟s die in een LAN verbonden zijn met een NT server (de

productieserver).

Het labo bij Stones doet ook aan kwaliteitscontrole. Regelmatig worden er monsters

genomen van de geproduceerde stenen en worden deze getest. Hiervan worden

statistieken opgemaakt en doorgegeven aan de keuringsorganisatie. Deze verwerking

gebeurt gescheiden op een PC.

Stones beschikt ook over een eigen technische dienst. De technische dienst herstelt

Page 223: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Bijlage A: Beschrijvingen van de gevallenstudies

203

en onderhoudt alle machines die in gebruik zijn. De technische dienst beschikt over

een eigen applicatie die draait op de productieserver. Deze applicatie ter

ondersteuning van de technische dienst bestelt wisselstukken en plant de

onderhoudsbeurten in. Er wordt ook een voorraad bijgehouden van wisselstukken.

Er is echter geen koppeling naar de boekhouding van het ERP-systeem.

De ICT infrastructuur

De administratieve kant van de toekomstige ICT infrastructuur voor Stones ziet er

als volgt uit:

- Alle vestigingen worden met elkaar verbonden via VPN-verbindingen over het

Internet.

- Site 1 is de grootste productie vestiging met een applicatieserver en een F&P

server

- Site 2 is de tweede productie vestiging. Die is momenteel nog niet

geïmplementeerd. Daar komt in eerste instantie een kleine applicatieserver te

staan en een file&print-server. De reden waarom er niet volledig over VPN op

de centrale server in site 1 gewerkt wordt is beschikbare bandbreedte. Over

VPN kunnen nog geen grote bandbreedtes gegarandeerd worden. Site 2 die toch

20 gebruikers heeft is daarvoor te groot.

Site 3 en 4 zijn de verkoopsvestigingen. Enkel site 3 heeft een aparte file&print-

server omdat er daar meer activiteit is dan in site 4. Deze laatste bestaat uit 2

verkopers die enkel werken op de centrale servers van site 1.

Uitdagingen voor het ICT-management

Lansens belegt een crisisvergadering met de stuurgroep en nodigt de projectleider

van Bolkestein (Frits Lennaerts) uit. Uit deze vergadering blijkt het volgende:

- de facturen van de consultants van Bolkestein worden steeds talrijker. Blijkt dat

er de laatste drie maanden constant met drie man gewerkt is geweest hebben

voor Stones om de zaak in de lucht te krijgen

- de gebruikers zijn ontevreden over de nieuwe software

- het maatwerk „multicompany‟ werkt niet. Blijkt dat dit maatwerk dat door

Bolkestein werd geanalyseerd werd overgemaakt aan Kameleonsoft (naar

Manchester), die dit op zijn beurt overgemaakt heeft aan een softwarehuis in

Page 224: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Bijlage A: Beschrijvingen van de gevallenstudies

204

Indië. Wellicht door een onnauwkeurige beschrijving of door slechte vertaling

of verkeerde interpretatie van begrippen is de software mijlenver verwijderd van

wat ze zou moeten zijn. Volgens Frits Lennaerts die eerlijk is in zijn

beoordeling heeft het geen zin de software verder te gebruiken.

- Het maatwerk „transportadministratie‟ die ook behoorde deel uit te maken van

het ERP-pakket werd door Bolkestein zelf ontwikkeld als een gescheiden

toepassing in Visual Basic. Blijkbaar hadden zij de problemen met het

maatwerk multicompany al zien aankomen en gemeend dat zij dit via een

alternatieve manier konden oplossen. Alle programma‟s van ERP-toepassing

waren in COBOL geschreven en Bolkestein had geen COBOL programmeurs in

huis. Hoewel deze applicatie min of meer wel functioneert, is er geen enkele

link met de ERP-toepassing. De toegevoegde waarde was voor Stones nihil.

- De extra kosten van de consultants waren noodzakelijk omdat de gebruikers van

Stones niet goed werkten met de software. Kostprijzen werden niet of

onvolledig ingevuld. De prijzen van vele producten waren verkeerd. Orders

werden ten onrechte geannuleerd en opnieuw gecreëerd waardoor er enorm veel

onnodige transacties ontstonden die de database alleen maar nodeloos

complexer maakten.

- Jan Lecot meldt dat de productiedirecteurs geen heil zien in het gebruik van

MRP en CRP. De productieplanning doen zij het liefst manueel en op hun eigen

manier. De computer zou volgens hen geen enkel verbetering bieden wel

integendeel: meer werk en meer kans op fouten.

Page 225: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

205

Bijlage B: Literatuurlijst KMO en ICT

(1978 – 2008)

1978

Ein-Dor P. & Segev E. (1978) „Organizational Context and the Success of

Management Information Systems‟, Management Science, 24(10) 1067-1077.

1981

Delone W.H. (1981) „Firm Size and the Characteristics of Computer Use‟, MIS

Quarterly, 5(4) 65-78.

1982

Ein-Dor P. & Segev E. (1982) „Organizational Context and MIS Structure: Some

Empirical Evidence‟, MIS Quarterly, 6(3) 55-68.

Raymond L. & Magnenat-Thalmann N. (1982) „Information systems in small

business: Are they used in managerial decisions‟, American Journal of Small

Business, 6(4) 20-23.

1983

Hemmer E.H. & Fish M. (1983) „Information processing for profession small

businesses‟, Journal of Small Business Management, 21(3) 7-12.

Cheney P. (1983) „Getting the most out of your first computer system‟, American

Journal of Small Business, 7(4) 50-60.

Page 226: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Bijlage B: Literatuurlijst KMO en ICT (1978 – 2008)

206

1985

Farhoomand F. & Hrycyk G.P. (1985) „The feasibility of computers in small

business environments‟, American Journal of Small Business, 9(4) 15-22.

Raymond L. (1985) „Organizational characteristics and MIS success in the context

of small business‟, MIS Quarterly, 9(1) 37-52.

Griese J. & Kurpics R. (1985) „Investigating the Buying Process for the Introduction

of Data Processing in Small and Medium-Sized Firms‟, Information &

Management, 8(1) 41-51.

Malone S.C. (1985) „Computerizing small business information systems‟, Journal of

Small Business Management, 23(2) 10-16.

1986

Mahmoud E. & Malhotra N. (1986) „The Decision-Making Process of Small

Business for Microcomputer and Software Selection and Usage‟, INFOR:

Information Systems and Operational research, 24(2) 116-133.

Nickell G. & Seado P. (1986) „The impact of attitudes and experience on small

business computer use‟, American Journal of Small Business, 10(4) 37-48.

Massey T.Jr. (1986) „Computers in small business: a case of under-utilization‟,

American Journal of Small Business, 11(2) 51-60.

1987

Lincoln D. & Warberg W. (1987) ‟The role of microcomputers in small business

marketing‟, Journal of Small Business Management, 25(2) 8-17.

Raymond L. (1987) „The Presence of End-User Computing in Small Business: An

Exploratory Investigation of its Distinguishing Organizational and Information

Systems Context‟, INFOR: Information Systems and Operational research, 25(3)

198-213.

Page 227: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Bijlage B: Literatuurlijst KMO en ICT (1978 – 2008)

207

Lees J. & Lees D. (1987) „Realities of small business information systems

implementation‟, Journal of Systems Management, 25(1) 6-13.

Lees J. (1987) „Successful development of small business information systems‟,

Journal of Systems Management, 25(3) 32-39.

Montazemi A. (1987) „An Analysis of Information Technology Assessment and

Adoption in Small Business Environments‟, INFOR: Information Systems and

Operational research, 25(4) 327-337.

Baker W. (1987) „Status of Information Management in Small Businesses‟, Journal

of Systems Management, 38(4) 10-15.

Cooley P., Walz D. & Walz D. (1987) „A Research Agenda for Computers and

Small Business‟, American Journal of Small Business, (1987) 31-42.

Raymond L. (1987) „Validating and applying user satisfaction as a measure of MIS

success in small organizations‟, Information & Management, 12(4) 173-179.

1988

Torkzadeh G. & Rao H. (1988) „Expert Systems for Small Businesses‟, Information

& Management, 15(4) 229-235.

Delone W. (1988) „Determinants of Success for Computer Usage in Small

Business‟, MIS Quarterly, 12(1) 50-61.

Montazemi A. (1988) „Factors affecting information satisfaction in the small

business environment‟, MIS Quarterly, 12(2) 239-256.

Raymond L. (1988) „The Impact of Computer Training on the Attitudes and Usage

Behavior of Small Business Managers‟, Journal of Small Business Management,

26(3) 8-13.

1989

Stair R., Crittenden W. & Crittenden V. (1989) „The Use, Operation, and Control of

the Small Business Computer‟, Information & Management, 16(3) 125-130.

Garsombke T. & Garsombke T. (1989) „Strategic Implications facing small

manufacturers: The linkage between robotization, compurization,automation and

performance‟, Journal of Small Business Management, 27(4) 34-44.

Page 228: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Bijlage B: Literatuurlijst KMO en ICT (1978 – 2008)

208

Martin C. (1989) „Information Management in the Smaller Business: The Role of

the Top Manager‟, International Journal of Information Management, 9(3) 187-

197.

1990

Nazem S. (1990) „Sources of software and levels of satisfaction for small business

computer use‟, Information & Management, 19(1990) 95-100.

Alpar P. & Reeves S. (1990) „Predictors of MS/OR Application in Small

Businesses‟, Interfaces, 20(2) 2-11.

Schleich L., Corney W. & Warren J. (1990) „Pitfalls in microcomputer system

implementation in small business‟, Journal of Systems Management, (1990) 7-10.

Raymond L. (1990) „Organizational Context and IS Success: a contingency

approach‟, Journal of Management Information Systems, 6(4) 5-20.

Raymond L. (1990) „End-User Computing in the Small Business Context:

Foundations and Directions for Research‟, Database for Advances In Information

Systems, 20(4) 20-26.

Kagan A., Lau K. & Nusgart, K.R. (1990) „Information System Usage within Small

Business Firms‟, Entrepreneurship Theory and Practice, 14(3) 25-37.

1991

Heikkila J., Saarinen T. & Saaksjarvi M. (1991) „Success of Software Packages in

Small Businesses: An Exploratory Study‟, European Journal of information

Systems, 1(3) 159-169.

Gable G. (1991) „Consultant Engagement for Computer System Selection A Pro-

Active Client Role in Small Businesses‟, Information & Management, 20(2) 83-

93.

Bergeron F., Buteau C. & Raymond, L. (1991) „Identification of Strategic

Information Systems Opportunities – Applying and Comparing 2 Methodologies‟,

MIS Quarterly, 15(1) 89-103.

Alpar P. & Ein-Dor P. (1991) „Major IS concerns of entrepreneurial organizations‟,

Information & Management, 20(1991) 1-11.

Page 229: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Bijlage B: Literatuurlijst KMO en ICT (1978 – 2008)

209

1992

Bergeron F. & Raymond L. (1992) „Planning of information systems to gain a

competitive edge‟, Journal of Small Business Management, 30(1) 21-26.

Soh C., Yap C., Raman K. (1992) „Impact of Consultants on Computerization

Success in Small Businesses‟, Information & Management, 22(1992) 309-319.

Raymond L. & Paré G. (1992) „Measurement of Information Technology

Sophistication in Small Manufacturing Firms‟, Information Resources

Management Journal, 5(2) 1-13.

Yap C., Soh C. & Raman K. (1992) „Information systems succes factors in small

business‟, Omega - The International Journal of Management Science, 5(6) 597-

609.

Raymond L. & Bergeron F. (1992) „Personal DSS Success in Small Enterprises‟,

Information & Management, 22(5) 301-308.

Cragg P. & King J. (1992) „IS Sophistication and Financial Performance of Small

Engineering Firms‟, European Journal of information Systems, 6(1) 410-426.

1993

Hagmann C. & McCahon C. (1993) „Strategy in Information Systems and

Competitiveness‟, Information & Management, 25(1993) 183-192.

Blili S. & Raymond L. (1993) „Information technology - threats and opportunities

for small and medium-sized enterprises‟, International Journal of Information

Management, 13(1993) 439-448.

Cragg P. & King M. (1993) „Small firm computing: motivators and inhibitors‟, MIS

Quarterly, 17(1) 47-60.

Chen J.-C. & Williams B. (1993) „The impact of microcomputer systems on small

businesses: England, 10 years later‟, Journal of Small Business Management,

31(3) 96-102.

1994

Page 230: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Bijlage B: Literatuurlijst KMO en ICT (1978 – 2008)

210

Lai V. (1994) „A survey of rural business computer use: Success factors and

decision support‟, Information & Management, 26(1994) 297-304.

Palvia P., Means D. & Jackson W. (1994) „Determinants of computing in very small

businesses‟, Information & Management, 27(3) 161-177.

Ray C., Harris T. & Dye J. (1994) „Small business attitudes towards computers‟,

Journal of End User Computing, 6(1) 16-25.

Chau P. (1994) „Selection of packaged software in small businesses‟, European

Journal of information Systems, 3(4) 292-302.

Naylor J. & Williams, J. (1994) „The Succesful Use of IT in SMEs on Merseyside‟,

European Journal of information Systems, 3(1) 48-56.

Thong J., Yap C. & Raman K. (1994) „Engagement of external expertise in

information systems implementation‟, Journal of Management Information

Systems, 11(2) 209-231.

Julien P. & Raymond L. (1994) „Factors of New Technology Adoption in the Retail

Sector‟, Entrepreneurship Theory and Practice, (1994) 79-90.

Doukidis G., Smithson S. & Lybereas P. (1994) „Trends in information technology

in small businesses‟, Journal of End User Computing, 6(4) 15-25.

1995

Chau P. (1995) „Factors used in the selection of packaged software in small

businesses: Views of owners and managers‟, Information & Management, 29(2)

71-78.

Cragg P. & Zinatelli N. (1995) „The evolution of information systems in small

frims‟, Information & Management, 29(1) 1-8.

Magal S. & Lewis P. (1995) „Determinants of Information Technology Success in

Small Businesses‟, Journal of Computer Information Systems, 35(3) 75-83.

Lucy-Bouler T. (1995) „Growth-Stages for Small Business MIS‟, Journal of

Computer Information Systems, 36(1) 77-81.

Raymond L., Paré G. & Bergeron F. (1995) „Matching information technology and

organizational structure - an empirical study with implications for performance‟,

European Journal of information Systems, 4(1) 3-16.

Iacovou C, Benbasat I. & Dexter A. (1995) „Electronic data interchange and small

organisations: adoption and impact of technology‟, MIS Quarterly, 19(4) 465-485.

Page 231: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Bijlage B: Literatuurlijst KMO en ICT (1978 – 2008)

211

Thong J. & Yap, C. (1995) „CEO characteristics, organizational characteristics and

information technology adoption in small businesses‟, Omega - The International

Journal of Management Science, 23(4) 429-442.

1996

Chaudhry S., Salchenberger L. & Beheshtian, M. (1996) „A Small Business

Inventory DSS: Design, Development and Implementation Issues‟, Computer &

Operations Research, 23(1) 63-72.

Thong J., Yap S. & Raman K. (1996) „Top management support, external expertise

and information systems implementation in small businesses‟, Information

Systems Research, 7(2) 248-267.

Zinatelli N., Cragg P. & Cavaye, A. (1996) „End User Computing Sophistication

and Success in Small Firms‟, European Journal of information Systems, 5(3) 172-

181.

Raymond L. & Berger H. (1996) „EDI success in small and medium-sized

enterprises: A field study‟, Journal of Organizational Computing and Electronic

Commerce, 6(2) 161-172.

Palvia P. (1996) „A model and instrument for measuring small business user

satisfaction with information technology‟, Information & Management, 31(1996)

151-163.

Doukidis G., Lybereas P. & Galliers R.D. (1996) „Information systems planning in

small business: A stages of growth analysis‟, Journal of Systems and Software,

33(2) 189-201.

Hale A. & Cragg P. (1996) „Business Process Re-engineering in the Small Firm: a

Case Study‟, INFOR: Information Systems and Operational research, 34(1) 15-

27.

Berkerley N., Clark D. & Ilbery B. (1996) „Regional variations in business use of

information and communication technologies and their implications for policy:

Case study evidence from rural England‟, Geoforum, 27(1) 75-86.

Fuller T. (1996) „Fulfilling IT needs in small businesses: a recursive learning

model‟, International Small Business Journal, 14(4) 25-44.

1997

Page 232: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Bijlage B: Literatuurlijst KMO en ICT (1978 – 2008)

212

Thong J., Yap C. & Raman K. (1997) „Environments for Information Systems

Implementation in Small Businesses‟, Journal of Organizational Computing and

Electronic Commerce, 7(4) 253-278.

Harrison D., Mykytyn Jr., P. & Riemenschneider C. (1997) „Executive Decisions

About Adoption of Information Technology in Small Business: Theory and

Empirical Tests‟, Information Systems Research, 8(2) 171-195.

Igbaria M., Zinatelli N. & Cragg P. (1997) „Personal computing acceptance factors

in small firms: A structural equation model‟, MIS Quarterly, 21(3) 279-305.

Levy M. & Powell P. (1997) „Assessing the value of information systems planning

at Heath Springs‟, International Journal of Technology Management, 13(4) 426-

442.

1998

Hsieh C. & Lin, C. (1998) „Internet commerce for small businesses‟, Industrial

Management & Data Systems, 98(3) 113-110.

Little D. (1998) „Development of a package selection method and tool for small and

medium sized enterprises (SMEs)‟, Computer Integrated Manufacturing Systems,

11(4) 351-355.

Webb B. & Sayer R. (1998) „Benchmarking Small Companies on the Internet‟,

Long Range Planning, 31(6) 815-827.

Ballantine J., Levy M. & Powell P. (1998) „Evaluating information systems in small

and medium-sized entreprises: issues and evidence‟, European Journal of

information Systems, 7(1998) 241-251.

Chang L. & Powell P. (1998) „Towards a framework for business process re-

engineering in small and medium-sized enterprises‟, Information Systems Journal,

8(1998) 199-215.

Igbaria M., Zinatelli N. & Cavaye, A. (1998) „Analysis of Information technology

Success in Small Firms in New Zealand‟, International Journal of Information

Management, 18(2) 103-119.

Levy M. & Powell P. (1998) „SME Flexibility and the Role of Information

Systems‟, Small Business Economics, 11(1998) 183-196.

Haynes P., Becherer R. & Helms M. (1998) „Small and mid-sized businesses and

Internet use: unrealized potential‟, Internet Research: Electronic Networking

Applications & Policy, 8(3) 229-235.

Fink D. (1998) „Guidelines for the successful adoption of information technology in

Page 233: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Bijlage B: Literatuurlijst KMO en ICT (1978 – 2008)

213

small and medium enterprises‟, International Journal of Information

Management, 18(4) 243-253.

Pollard C. & Hayne S. (1998) „The Changing Face of Information System Issues in

Small Firms‟, International Small Business Journal, 16(3) 70-87

Raymond L., Bergeron F. & Rivard S. (1998) „Determinants of business process

reengineering success in small and large enterprises: An empirical study in the

Canadian context‟, Journal of Small Business Management, 36(1) 72-85.

1999

Thong J. (1999) „An Integrated Model of Information Systems Adoption in Small

Businesses‟, Journal of Management Information Systems, 15(4) 187-214.

Bridge R. & Peel M. (1999) „A study of computer usage and strategic planning in

the SME sector‟, International Small Business Journal, 17(4) 82-87.

Koong K. & Liu L. (1999) „A factor analysis of attributes affecting computing and

information technology usage for decision making in small business‟,

International Journal of Computer Applications in Technology, 12(2-5) 81-89.

Foong S.-Y. (1999) „Effect of end user personel and systems attributes on computer

based information systems used in Malaysian SMEs‟, Journal of Small Business

Management, 37(3) 81-87.

Dierckx M. & Stroeken, J. (1999) „Information technology and innovation in small

and medium-sized enterprises‟, Technological Forecasting and Social Change,

60(2) 149-166.

Spitta T., Ellerbrock R. & Kuhlmann A. (1999) „IS-controlling and information

resource management in SMEs - Final results of an empirical investigation‟,

Wirtschaftsinformatik, 41(6) 506-.

Poon S. & Swatman P. (1999) „An exploratory study of small business Internet

commerce issues‟, Information & Management, 35(1999) 9-18.

Taylor M. & DaCosta J. (1999) „Soft issues in IS projects: Lessons from an SME

case study‟, System Research and Behavioral Science, 16(3) 263-272.

Levy M., Powell P. & Galliers R. (1999) „Assessing information systems strategy

development frameworks in SMEs‟, Information & Management, 36(1999) 247-

261.

Tuunainen V. (1999) „Opportunities of effective integration of EDI for small

businesses in the automotive industry‟, Information & Management, 34(1999)

361-375.

Page 234: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Bijlage B: Literatuurlijst KMO en ICT (1978 – 2008)

214

Premkumar G. & Roberts M. (1999) „Adoption of new information technologies in

rural small businesses‟, Omega - The International Journal of Management

Science, 27(4) 467-484

Palvia P. & Palvia S. (1999) „An examination of the IT satisfaction of small-

business users‟, Information & Management, 35(3) 127-137.

2000

Vinberg S., Gelin G. & Sandberg K. (2000) „Information technology levels,

competence development and performance in Swedish small business enterprises‟,

Behaviour & Information Technology, 19(3) 201-210.

Riemenschneider C. & Mykytyn Jr. P. (2000) „What small business executives have

learned about managing information technology‟, Information & Management,

37(2000) 257-269.

Levy M. & Powell P. (2000) „Information systems strategy for small and medium

sized enterprises: an organisational perspective‟, Journal of Strategic Information

Systems, 9(2000) 63-84

Adam F. & O'Doherty P. (2000) „Lessons from enterprise resource planning

implementations in Ireland - towards smaller and shorter ERP projects‟, Journal

of Information Technology, 15(2000) 305-316

Sandberg K. & Vinberg S. (2000) „Information technology and learning strategies

in small enterprises‟, Behaviour & Information Technology, 19(3) 221-227.

Southern A. & Tilley F. (2000) „Small firms and information and communication

technologies (ICTs): toward a typology of ICTs usage‟, New Technology, Work

and Employment, 15(2) 138-154

Poon S. (2000) „Business environment and internet commerce benefit - a small

business perspective‟, European Journal of information Systems, 9(2) 72-81.

van Everdingen Y., van Hillegersberg J. & Waarts E. (2000) „ERP Adoption by

European Midsize Companies‟, Communications of the ACM, 43(4) 27-31.

2001

Thong J. (2001) „Resource constraints and information systems implementation in

Singaporean small business‟, Omega - The International Journal of Management

Science, 29(2001) 143-156.

Page 235: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Bijlage B: Literatuurlijst KMO en ICT (1978 – 2008)

215

Riemenschneider C. & McKinney V. (2001) „Assessing belief differences in small

business adopters and non-adopters of web-based e-commerce‟, Journal of

Computer Information Systems, 42(2) 101-107.

Bergeron F., Raymond L. & Rivard S. (2001) „Fit in strategic information

technology management research: an empirical comparison o perspectives‟,

Omega - The International Journal of Management Science, 29(2001) 125-142.

Levy M., Powell P. & Yetton, P. (2001) „SMEs: aligning IS and the strategic

context‟, Journal of Information Technology, 16(3) 133-144.

Lesjak D. & Lynn M. (2001) „Are Slovene Small Firms Using Information

Technology Strategically‟, Journal of Computer Information Systems, 41(3).

Taylor M., Reading M. & Sheehan J. (2001) „Soft Issues in Small-Scale Network

Development and Implementation: A Case Study in an SME‟, Systemic Practice

and Action Research, 14(3) 239-249.

Caskey K., Hunt I. & Browne G. (2001) „Enabling SMEs to take full advantage of e-

business‟, Production Planning & Control, 12(5) 548-557.

Lee J. & Runge J. (2001) „Adoption of information technology in small business:

Testing drivers of adoption for entrepreneurs‟, Journal of Computer Information

Systems, 42(1) 44-57.

Mirchandani D. & Motwani J. (2001) „Understanding Small Business Electronic

Commerce Adoption: An Empirical Analysis‟, Journal of Computer Information

Systems, 41(3) .

Raymond L. (2001) „Determinants of Web site implementation in small

businesses‟, Internet Research: Electronic Networking Applications & Policy,

11(5) 411-422.

Knol W. & Stroeken J. (2001) „The Diffusion and Adoption of Information

Technology in Small- and Medium-sized Enterprises through IT Scenarios‟,

Technology Analysis & Strategic Management, 13(2) 227-246.

Raymond L. & Blili S. (2001) „Organizational Learning as a Foundation of

Electronic Commerce in the Network Organization‟, International Journal of

Electronic Commerce, 5(2) 29-45.

Kuan K. & Chau P. (2001) „A perception-based model for EDI adoption in small

businesses using a technology-organization-environment framework‟, Information

& Management, 38(2001) 507-521.

Mehrtens J., Cragg P. & Mills A. (2001) „A model of Internet adoption by SMEs‟,

Information & Management, 39(2001) 165-176.

Dibbern J. (2001) „Outsourcing of information systems in small and medium sized

enterprises: a test of a multi-theoretical causal model‟, Wirtschaftsinformatik,

Page 236: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Bijlage B: Literatuurlijst KMO en ICT (1978 – 2008)

216

43(4).

Chau P. & Hui K. (2001) „Determinants of Small Business EDI Adoption: An

Empirical Investigation‟, Journal of Organizational Computing and Electronic

Commerce, 11(4) 229-252.

Kendall J., Tung L. & Chua J. (2001) „Receptivity of Singapore's SMEs to

electronic commerce adoption‟, Journal of Strategic Information Systems,

10(2001) 223-242.

Raymond L., Brisoux J. & Azami A. (2001) „Marketing information systems

practices in small manufacturing firms: Antecedents and consequences‟, Journal

of Computer Information Systems, 41(3) 32-41.

Duhan S., Levy M. & Powell P. (2001) „Information systems strategies in

knowledge-based SMEs: the role of core competencies‟, European Journal of

information Systems, 10(1) 25-40.

2002

Levy M., Powell P. & Yetton P. (2002) „The Dynamics of SME Information

Systems‟, Small Business Economics, 19(2003) 341-354.

Daniel E., Wilson M. & Myers M. (2002) „Adoption of E-Commerce by SMEs in

the UK: Towards a stage model‟, International Small Business Journal, 20(3)

253-268.

Quayle M. (2002) „E-commerce: the challenge for UKSMEs in the twenty-first

century‟, International Journal of Operations and Production Management, 22(9-

10) 1148-1161.

Van Beveren J. & Thomson H. (2002) „The Use of Electronic Commerce by SMEs

in Victoria, Australia‟, Journal of Small Business Management, 40(3) 250-253.

Heart T. & Pliskin N. (2002) „Business-to-Business eCommerce of Information

Systems: Two Cases of ASP-TO-SME eRental‟, INFOR: Information Systems and

Operational research, 40(1) 23-33.

Lewis P. & Cockrill A. (2002) „Going global - remainging local: the impact of e-

commerce on small retail firms in Wales‟, International Journal of Information

Management, 22(2002) 195-209.

Cragg P. (2002) „Benchmarking information technology practices in small firms‟,

European Journal of information Systems, 11(4) 267-282.

Goode S. (2002) „Management attitudes toward the world wide web in Australian

Small Businesses‟, Information Systems Management, (2002) 45-48.

Page 237: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Bijlage B: Literatuurlijst KMO en ICT (1978 – 2008)

217

Daniel E. & Grimshaw D. (2002) „An exploratory comparison of electronic

commerce adoption in large and small enterprises‟, Journal of Information

Technology, 17(2002) 133-147.

Feindt S., Jeffcoate J. & Chapelle C. (2002) „Identifying Success Factors for Rapid

Growth in SME E-commerce‟, Small Business Economics, 19(2002) 51-62.

Mitchell R. & Jones T. (2002) „Policies Controlling use of computer-based

resources in Small Businesses‟, Journal of Computer Information Systems, (2002)

77-83.

Cragg P., King M. & Hussin H. (2002) „IT alignment and firm performance in small

manufacturing firms‟, Journal of Strategic Information Systems, 11(2002) 109-

132.

Sadowski B., Maitland C. & Van Dongen J. (2002) „Strategic use of the Internet by

small- and medium-sized companies: an exploratory study‟, Information

Economics and Policy, 14(1) 192-203.

Winston E. & Dologite D. (2002) „How Does Attitude Impact IT Implementation: A

Study of Small Business Owners‟, Journal of End User Computing, 14(2) 16-29.

Lucchetti R. & Sterlacchini A. (2002) „The adoption of ICT among SMEs: evidence

from an Italian survey‟, Small Business Economics, () 151-168.

Thomas B., Sparkes A. & Brooks F. (2002) „Social aspects of the impact of

information and communication technologies on agri-food SMEs in Wales‟,

Outlook on Agriculture, 31(1) 35-41.

Caldeira M. & Ward J. (2002) „Understanding the successful adoption and use of

IS/IT in SMEs: an explanation from Portuguese manufacturing industries‟,

Information Systems Journal, 12(2002) 121-152.

Hussin H., King M. & Cragg, P. (2002) „IT alignment in small firms‟, European

Journal of information Systems, 11(2) 108-127.

2003

Wagner B., Fillis I. & Johansson U. (2003) „E-business and e-supply strategy in

small and medium sized businesses‟, Supply Chain Management - an

International Journal, 8(3-4) 343-354.

Levy M., Loebbecke C. & Powell P. (2003) „SMEs, Co-opetition and Knowledge

sharing: The role of information systems‟, European Journal of information

Systems, 12(1) 3-17.

Premkumar G. (2003) „A Meta-Analysis of Research on Information Technology

Page 238: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Bijlage B: Literatuurlijst KMO en ICT (1978 – 2008)

218

Implementation in Small Business‟, Journal of Organizational Computing and

Electronic Commerce, 13(2) 91-121.

Pflughoeft K., Ramamurthy K. & Soofi E. (2003) „Multiple Conceptualizations of

Small Business Web Use and Benefit‟, Decision Sciences, 34(3) 467-512.

Murphy J. & Tan B. (2003) „Journey to nowhere? E-mail customer service by travel

agents in Singapore‟, Tourism Management, 24(2003) 543-550.

Caldeira M. & Ward J. (2003) „Using resource-based theory to interpret the

succesful adoption and use of information system technology in manaufacturing

small and medium-size enterprises‟, European Journal of information Systems,

12(2003) 127-141.

Ihlström C. & Nilsson M. (2003) „E-business adoption by SMEs - Prerequisites and

attitudes of SMEs in a Swedish network‟, Journal of Organizational Computing

and Electronic Commerce, 13(3&4) 211-223.

Yeung J., Shim J.P. & Lai A. (2003) „Current Progress of E-Commerce Adoption:

Small and Medium Enterprises in Hong Kong‟, Communications of the ACM,

46(9) 226-232.

Riemenschneider C., Harrison, P. & Mykytyn, Jr., P. (2003) „Understanding IT

adoption decisions in small business: integrating current theories‟, Information &

Management, 40(2003) 269-285.

Muscatello J., Small M. & Chen I. (2003) „Implementing enterprise resource

planning (ERP) systems in small and midsize manufacturing firms‟, International

Journal of Operations and Production Management, 23(7-8) 850-871.

Santarelli E. & D'Altri S. (2003) „The Diffusion of E-commerce among SMEs:

Theoretical Implications and Empirical Evidence‟, Small Business Economics,

21(2003) 273-283.

Fulantelli G. & Allegra M. (2003) „Small company attitude towards ICT based

solutions: some key-elements to improve it‟, Educational Technology & Society,

6(1) 45-49.

2004

Dholakia R. & Kshetri N. (2004) „Factors impacting the adoption of the Internet

among SMEs‟, Small Business Economics, 23(2004) 311-322.

Binbasioglu M. & Winston E. (2004) „System thinking for identifying unintended

consequences of IT: packaged software implementation in small businesses‟,

Journal of Computer Information Systems, 45(1) 86-93.

Page 239: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Bijlage B: Literatuurlijst KMO en ICT (1978 – 2008)

219

Liao S., Chem Y. & Liu A. (2004) „Information technology and relationship

management: a case study of Taiwan's small manufacturing firm‟, Technovation,

24(2004) 97-108.

Lee J. (2004) „Discriminant analysis of technology adoption behavior: A case of

internet technologies in small businesses‟, Journal of Computer Information

Systems, 44(4) 57-66.

Piscitello L. & Sgobbi, F. (2004) „Globalisation, E-Business and SMEs: Evidence

from the Italian District of Prato‟, Small Business Economics, 22(2004) 333-347.

Brown D. & Lockett N. (2004) „Potential of critical e-applications for engaging

SMEs in e-business: a provider perspective‟, European Journal of information

Systems, 13(2004) 21-34.

Love P., Irani Z. & Edwards C. (2004) „Industry-centric benchmarking of

information technology benefits, costs and risks for small-to-medium sized

enterprises in construction‟, Automation in Construction, 13(2004) 507-524.

McGovern T. & Hicks C. (2004) „How political processes shaped the IT adopted by

a small make-to-order company: a case study in the insulated wire and cable

industry‟, Information & Management, 42(2004) 243-257.

Love P. & Irani Z. (2004) „An exploratory study of information technology

evaluation and benefits management practices of SMEs in the construction

industry‟, Information & Management, 42(1) 227-241.

Bergeron F., Raymond L. & Rivard S. (2004) „Ideal patterns of strategic alignment

and business performance‟, Information & Management, 41(2004) 1003-1020.

Loh T. & Koh S. (2004) „Critical elements for a succesful enterprise resource

planning implementation in small- and medium-sized enterprises‟, International

Journal of Production Research, 42(17) 3433-3455.

Street C. & Meister D. (2004) „Small Business Growth and Internal Transparency:

The Role of Information Systems‟, MIS Quarterly, 28(3) 473-506.

Houghton K. & Winklhofer H. (2004) „The Effect of Website and E-commerce

Adoption on the Relationship between SMEs and their Export Intermediaries‟,

International Small Business Journal, 22(4) 369-388

Kyobe M. (2004) „Investigating the Strategic Utilization of IT Resources in the

Small and Medium-sized Firms of the Eastern Free State Province‟, International

Small Business Journal, 22(2004) 131-158.

Grandon E. & Mykytyn Jr., P. (2004) „Theory-Based instrumentation to measure the

intention to use electronic commerce in small and medium sized businesses‟,

Journal of Computer Information Systems, 44(2004) 44-57.

Grandon E. & Pearson J. (2004) „Electronic commerce adoption: an empirical study

Page 240: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Bijlage B: Literatuurlijst KMO en ICT (1978 – 2008)

220

of small and medium US businesses‟, Information & Management, 42(2004) 197-

216.

Liang H. & Xue Y. (2004) „Coping with ERP-related contextual issues in SMEs: a

vendor's perspective‟, Journal of Strategic Information Systems, 13(4) 399-415.

Lee M. & Cheung C. (2004) „Internet retailing Adoption by Small-to-Medium

Sized Enterprises (SMEs): A Multiple-Case Study‟, Information Systems

Frontiers, 6(4) 385-397.

2005

Armstrong B., Fogarty G. & Dingsdag D. (2005) „Validation of a computer user

satisfaction questionnaire to measure IS success in small business‟, Journal of

Research And Practice In Information Technology, 37(1) 27-42.

Love P., Irani Z. & Standing C. (2005) „The enigma of evaluation: benefits, costs

and risks of IT in Australian small-medium-sized enterprises‟, Information &

Management, 45(2005) 947-964.

de Guinea A., Kelley H. & Hunter M. (2005) „Information systems effectiveness in

small businesses: Extending a Singaporean model in Canada‟, Journal of Global

Information Management, 13(3) 55-79.

Ritchie B. & Brindley C. (2005) „ICT adoption by SMEs: implications for

relationships and management‟, New Technology, Work and Employment, 20(3)

205-217.

Ogbonna E. & Harris L. (2005) „The adoption and use of information technology: a

longitudinal study of a mature family firm‟, New Technology, Work and

Employment, 20(1) 2-18.

Carmel E. & Nicholson B. (2005) „Small firms and offshore software outsourcing:

High transaction costs and their mitigation‟, Journal of Global Information

Management, 13(3) 33-54.

Thompson B., Rust R. & Rhoda J. (2005) „The business value of e-goverment for

small firms‟, International Journal of Service Industry Management, 16(3-4) 385-

407.

Haugh H. & Robson P. (2005) „Are Scottish firms meeting the ICT challenge?

Results from a National Survey of Enterprise‟, Entrepreneurship & Regional

Development, 17(2005) 205-222

Ramsey E., Ibbotson P. & Bell, F. (2005) „Internet-Based Business among

Knowledge Intensive Business Services: Some Irish Regional Evidence‟, The

Page 241: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Bijlage B: Literatuurlijst KMO en ICT (1978 – 2008)

221

Service Industries Journal, 25(4) 525-545.

Auger P. (2005) „The Impact of Interactivity and Design Sophistication on the

Performance of Commercial Websites for Small Businesses‟, Journal of Small

Business Management, 43(2) 119-137.

Beck R., Wigand, R. & Konig W. (2005) „Integration of e-commerce by SMEs in

the manufacturing sector: A data envelopment analysis approach‟, Journal of

Global Information Management, 13(3) 20-32.

Carbonara N. (2005) „Information and communication technology and geographical

clusters: opportunities an spread‟, Technovation, 25(2005) 213-222.

Fillis I. & Wagner H. (2005) „E-business development - An exploratory

investigation of the small firm‟, International Small Business Journal, 23(6) 604-

634.

Azumah G., Koh S. & Maguire S. (2005) „E-organisation and its future implication

for SMEs‟, Production Planning & Control, 16(6) 555-562.

Khazanchi D. (2005) „Information technology (IT) appropriateness: The

contingency theory of "fit" and IT implementation in small and medium

enterprises‟, Journal of Computer Information Systems, 45(3) 88-95.

Kaynak E., Tatoglu E. & Kula V. (2005) „An analysis of the factors affecting the

adoption of electronic commerce by SMEs - Evidence from an emerging market‟,

International Marketing Review, 22(6) 623-640.

Lefebvre L., Lefebvre E. & Elia E. (2005) „Exploring B-to-B e-commerce adoption

trajectories in manufacturing SMEs‟, Technovation, 25(2005) 1443-1456.

Martin L. (2005) „Internet adoption and use in small firms: internal processes,

organisational culture and the roles of the owner-manager and key staff‟, New

Tchnology, Work and Employment, 20(3) 190–204.

MacGregor R. & Vrazalic L. (2005) „The effects of strategic alliane membership on

the disadvantages of electronic-commerce adoption: A compartive study of

Swedish and Australian regional small businesses‟, Journal of Global Information

Management, 13(3) 1-19.

2006

Khalifa M. & Davison R. (2006) „SME Adoption of IT: The Case of Electronic

Trading Systems‟, IEEE Transactions on Engineering Management, 53(2) 275-

284.

Lohrke F., Franklin G. & Frownfelter-Lohrke C. (2006) „The internet as an

Page 242: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Bijlage B: Literatuurlijst KMO en ICT (1978 – 2008)

222

information conduit - A transaction cost analysis model of USSME internet use‟,

International Small Business Journal, 24(2) 159-178.

Hicks B., Culley S. & McMahon C. (2006) „A study of issues relating to information

management across engineering SMEs‟, International Journal of Information

Management, 26(2006) 267-289.

Ray A. & Ray J. (2006) „Strategic benefits to SMEs from third party web services:

An action research analysis‟, Journal of Strategic Information Systems, 15(4) 273-

291.

Ferneley E. & Bell F. (2006) „Using bricolage to integrate business and information

technology innovation in SMEs‟, Technovation, 26(2006) 232-241.

Molla A., Heeks R. & Balcells I. (2006) „Adding clicks to bricks: a case study of e-

commerce adoption by a Catalan small retailer‟, European Journal of information

Systems, 15(4) 424-438.

Salmeron J. & Bueno S. (2006) „An information technologies and information

systems industry-based classification in small and medium-sized enterprises: An

institutional view‟, European Journal of Operational Research, 173(2006) 1012-

1025.

Raymond L. & Croteau A. (2006) „Enabling the strategic development of SMEs

through advanced manufacturing systems - A configurational perspective‟,

Industrial Management & Data Systems, 106(7) 1012-1032.

Quiescenti M., Bruccoleri M. & La Commare U. (2006) „Business process-oriented

design of Enterprise Resource Planning (ERP) systems for small and medium

enterprises‟, International Journal of Production Research, 44(18-19) 3797-3811.

Bharati P. & Chaudhury A. (2006) „Studying the Current Status of Technology

Adoption‟, Communications of the ACM, 49(10) 88-93.

Ruiz-Mercader J., Meroño-Cerdan A. & Sabater-Sanchez R. (2006) „Information

technology and learning: Their relationship and impact on organisational

performance in small businesses‟, International Journal of Information

Management, 26(2006) 16-29.

Jeon B., Han K. & Lee M. (2006) „Determining factors for the adoption of e-

business: the case of SMEs in Korea‟, Applied Economics, 38(2006) 1905-1916.

Lockett N. & Brown D. (2006) „Aggregation and the Role of Trusted Third Parties

in SME E-Business Engagement: A Regional Policy Issue‟, International Small

Business Journal, 24(2006) 379-404.

Montazemi A. (2006) „How They Manage IT: SMEs in Canada and the US‟,

Communications of the ACM, 49(12) 109-112.

Rivard S., Raymond L. & Verreault D. (2006) „Resource-based view and

Page 243: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Bijlage B: Literatuurlijst KMO en ICT (1978 – 2008)

223

competitive strategy: An integrated model of the contribution of information

technology to firm performance‟, Journal of Strategic Information Systems,

15(2006) 29-50.

Kohn S. & Hüsig S. (2006) „Potential benefits, current supply, utilization and

barriers to adoption: A exploratory study on German SMEs and innovation

software‟, Technovation, 26(2006) 988-988.

Arbore A. & Ordanini A. (2006) „Broadband divide among SMEs - The role of size,

location and outsourcing strategies‟, International Small Business Journal, 24(1)

83-99.

Levenburg N. & Klein H. (2006) „Delivering customer services online: identifying

best practices of medium-sized enterprises‟, Information Systems Journal,

16(2006) 135-155.

2007

Eikebrokk T. & Olsen D. (2007) „An empirical investigation of competency factors

affecting e-business success in European SMEs‟, Information & Management,

44(2007) 364-383.

Quaddus M. & Hofmeyer G. (2007) „AN investigation into the factors influencing

the adoption of B2B trading exchanges in small businesses‟, European Journal of

information Systems, 16(3) 202-215.

Bruque S. & Moyano J. (2007) „Organisational determinants of information

technology adoption and implemetnation in SMEs: The case of family and

cooperative firms‟, Technovation, 27(2007) 241-253.

Johnston W., Wade M. & McClean R. (2007) „Does e-Business Matter to SMEs? A

Comparison of the Financial Impacts of Internet Business Solutions on European

an North American SMEs‟, Journal of Small Business Management, 45(3) 354-

361.

Amoros J., Planellas M. & Foguet J. (2007) „Does Internet Technology improve

performance in Small and Medium Enterprises? Evidence form selected Mexican

firms‟, Academia, Revista Latinoamericana de Administracion, 39(2007) 71-91.

Ramdani B. & Kawalek P. (2007) „SMEs & IS innovations adoption: A review &

assessment of previous research‟, Academia, Revista Latinoamericana de

Administracion, 39(2007) 47-70.

Lee H., Kim J. & Kim J. (2007) „Determinants of success for application service

provider: An empiral test in small businesses‟, International Journal of Human-

Computer Studies, 65(2007) 796-815.

Page 244: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Bijlage B: Literatuurlijst KMO en ICT (1978 – 2008)

224

Harland C., Caldwell N. & Powell, P. (2007) „Barriers to supply chain information

integration: SMEs adrift of eLands‟, Journal of Operations Management,

25(2007) 1234-1254.

Bhagwat R. & Sharma M. (2007) „Information system architecture: a framework for

a cluster of small- and medium-sized enterprises (SMEs)‟, Production Planning &

Control, 18(4) 283-296.

Olugbode M., Richards R. & Biss, T. (2007) „The role of information technology in

achieving the organisation's strategic development goals: A case study‟,

Information Systems, 32(2007) 641-648.

Bharadwaj P. & Soni R. (2007) „E-Commerce Usage and Perception of E-

Commerce Issues among Small Firms: Results and Impliations from an Empirical

Study‟, Journal of Small Business Management, 45(4) 501-521

Chien S.-W., Hu, Q. & Reimers, K. (2007) „The influence of centrifugal and

centripetal forces on ERP project success in small and medium-sized enterprises

in China and Taiwan‟, International Journal of Production Economics, 107(2)

380-396.

Kim M. & Jee K. (2007) „Factors influencing strategic use of information

technology and its impact on business performance of SMEs‟, ETRI Journal,

29(4) 497-506.

Cegarra-Navarro J., Jiménez Jiménez D. & Martinez-Cones E. (2007)

„Implementing e-business through organizational learning: An empirical

investigation in SMEs‟, International Journal of Information Management,

27(2007) 173-186.

Al-Qirim N. (2007) „The adoption of eCommerce communications and applications

technologies in small businesses in New Zealand‟, Electronic Commerce

Research and Applications, 6(2007) 462-473.

Olsen K. & Saetre P. (2007) „IT for niche companies: is an ERP system the

solution?‟, Information Systems Journal, 17(2007) 37-58.

Duhan S. (2007) „A capabilities based toolkit for strategic information systems

planning in SMEs‟, International Journal of Information Management, 27(2007)

352-367.

Bayo-Moriones A. & Lera-Lopez F. (2007) „A firm-level analysis of determinants

of ICT adoption in Spain‟, Technovation, 27(2007) 352-366.

Giunta A. & Trivieri F. (2007) „Understanding the determinants of information

technology adoption: evidence from Italian manufacturing firms‟, Applied

Economics, 39(2007) 1325-1334.

Page 245: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Bijlage B: Literatuurlijst KMO en ICT (1978 – 2008)

225

2008

Simmons G., Armstrong G. & Durkin M. (2008) „A conceptualisation of the

Determinants of Small Business Website Adoption‟, International Small Business

Journal, 26(2008) 351-389.

Dibrell C., Davis P. & Craig J. (2008) „Fueling Innovation through Information

Technology in SMEs‟, Journal of Small Business Management, 46(2) 203-218.

Sharma M., Bhagwat R. & Dangayach G. (2008) „Performance measurement of

information systems in small and medium sized enterprises: a strategic

perspective‟, Production Planning & Control, 19(1) 12-24.

Redoli J., Mompo R. & Garcia-Diez J. (2008) „A model for the assessment and

development of Internet-based information and communication servives in small

and medium enterprises‟, Technovation, 28(2008) 424-435.

Bernroider E. (2008) „IT governance for enterprise resource planning supported by

the DeLone-McLean model of information systems succes‟, Information &

Management, 45(2008) 257-269.

Archer N., Wang T. & Kang C. (2008) „Barriers to the adoption of online supply

chain solutions in small and medium enterprises‟, Supply Chain Management - an

International Journal, 13(2008) 73-82.

Nasco S., Toledo E. & Mykytyn Jr., P. (2008) „Predicting electronic commerce

adoption in Chilean SMEs‟, Journal of Business research, 61(2008) 697-705.

Kim D., Ow T. & Jun M. (2008) „SME Strategies: An Assessment of High vs. Low

Performers‟, Communications of the ACM, 51(11) 113-117.

Levy M. & Powell P. (2008) „Small Firm transformation through IS‟, International

Journal of Technology Management, 43(1-3) 123-141.

Newman M. & Zhao Y. (2008) „The process of enterprise resource planning

implementation and business process re-engineering: tales from two Chinese

small and medium-sized enterprises‟, Information Systems Journal, 18(2008) 405-

426.

Walton S. & Metters R. (2008) „Production planning by spreadsheet for a start-up

firm‟, Production Planning & Control, 19(6) 556-566.

Zhang M., Sarker S. & Sarker S. (2008) „Unpacking the effect of IT capability on

the performance of export-focused SMEs: a report from China‟, Information

Systems Journal, 18(2008) 357-380.

Meroño-Cerdan A. (2008) „Groupware Uses and Influence on Performance in

SMEs‟, Journal of Computer Information Systems, (2008) 87-96.

Page 246: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Bijlage B: Literatuurlijst KMO en ICT (1978 – 2008)

226

Malie M., Duffy N. & van Rensburg A. (2008) „Enterprise resource planning

solution criteria in medium-sized South African companies‟, South African

Journal of Industrial Engineering, 19(1) 17-30.

Chen I. & McQueen R. (2008) „Factors affecting E-commerce stages of growth in

small Chinese firms in New Zealand: An analysis of adoption motivators and

inhibitors‟, Journal of Global Information Management, 16(1) 26-60.

Zhang G., Sarker S. & McCullough J. (2008) „Measuring information technology

capability of export-focused small or medium sized enterprises in China: Scale

development and validation‟, Journal of Global Information Management, 16(3)

1-25.

Giuri P., Torrisi S. & Zinovyeva N. (2008) „ICT, skills, and organizational change:

evidence from Italian manufacturing firms‟, Industrial and Corporate Change,

17(1) 29-64.

Pan G. & Jang W. (2008) „Determinants of the adoption of Enterprise Resource

Planning within the Technology-Organisation-Environment Framework: Taiwan's

Communication Industry‟, Journal of Computer Information Systems, (2008) 94-

102.

Chen R., Sun C. & Helms M. (2008) „Role Negotiation and Interaction: An

Exploratory Case Study of the Impact of Management Consultants on ERP

System Implementation in SMEs in Taiwan‟, Information Systems Management,

25(2008) 159-173.

Raymond L. & Bergeron F. (2008) „Enabling the business strategy of SMEs

through e-business capabilities. A strategic alignment perspective‟, Industrial

Management & Data Systems, 108(5) 577-595.

Cragg P. (2008) „Identifying key Information Systems competencies in small

firms‟, Total Quality Management & Business Excellence, 19(1-2) 29-35.

Page 247: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

227

Bijlage C: Publicaties

A1-publicaties

Artikels opgenomen in één van de Thomson Reuters Web of Science3

databanken „Science Citation Index‟, „Social Science Citation Index‟ of „Arts and

Humanities Citation Index‟ en beperkt tot publicaties van het type „article‟, „review‟,

„letter‟, „note‟. „proceedings paper‟.

[1] Devos, J., Van Landeghem H. & Deschoolmeester D., (2011), Rethinking

IT Governance for SMEs, Industrial Management & Data Systems,

geaccepteer op 17/08/2011 voor publicatie.

[2] Devos, J., Van Landeghem, H., & Deschoolmeester, D. (2011), A

Theoretical Framework for Outsourced Information Systems Failures in

Small and Medium-sized Enterprises, Information & Management,

aangeboden op 14/7/2011 en in behandeling.

A2-publicaties

Artikels in een internationaal wetenschappelijk tijdschrift met peer review, dat

niet inbegrepen is in A1.

[3] Devos, J., Van Landeghem H. & Deschoolmeester D., (2008), Outsourced

Information Systems Failures in SMEs: a Multiple Case Study, The

Electronic Journal of Information Systems Evaluation, 11(2), 73-82,

beschikbaar online op www.ejise.com.

[4] Devos, J., Van Landeghem H. & Deschoolmeester D., (2012), SMEs and

IT: Evidence for a Market for “Lemons”, The Electronic Journal of

Information Systems Evaluation, geaccepteerd op 18/11/2011 en in

behandeling.

3 Web of Science is een databank met wetenschappelijke publicaties uitgegeven door

Thomson Reuters. http://thomsonreuters.com/

Page 248: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Bijlage C: Publicaties

228

A4-publicaties

Artikels in een tijdschrift niet inbegrepen in (A1), (A2) of (A3).

[5] Devos, J., (2009), Creatieve mogelijkheden van ICT voor KMO‟s,

Technology Upgrade, 4(7), 6-116.

[6] Devos, J., (2008), IT-mislukkingen: doen we er iets aan?, IT Professional,

19/6/2008.

[7] Devos, J., (2008), KMO‟s en IT: size does matter. Technology Upgrade,

2(5), 18-19.

[8] Devos,J., (2008), Service Science, Management and Engineering,

Technology Upgrade, 4(5), 20-21.

B2-publicaties

Hoofdstuk in een boek als auteur of co-auteur.

[9] Devos J., Van Landeghem H. & Deschoolmeester D., (2011), An IS

Theory: The Lemon Market, In Information Systems Theory: Explaining

and Predicting Our Digital Society, Y.K. Dwivedi, M. Wade & S.L.

Schneberger, ISBN 9781441961075.

[10] Devos J., Van Landeghem H. & Deschoolmeester D., (2011), Theoretical

Foundations for IS Success in Small and Medium-sized Enterprises, In:

Measuring Organizational Information Systems Success: New

Technologies and Practices, Z. Belkhamza & S. Azizi Wafa, IGI Global.

Geaccepteerd, uitgiftedatum nog niet bekend.

P1-publicaties

Proceedings opgenomen in één van de Web of Science databanken „Conference

Proceedings Citation Index – Science‟ of „Conference Proceedings Citation Index –

Social Science and Humanities‟ en beperkt tot publicaties van het type: article,

review, letter, note, proceedings paper, met uitzondering van de publicaties die reeds

onder de rubriek (A1) zijn opgenomen.

[11] Devos, J. Van Landeghem H. & Deschoolmeester D., (2011), SMEs and

IT: a Market for “Lemons”? paper accepted for the 5th European

Page 249: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Bijlage C: Publicaties

229

Conference on Information Management and Evaluation, Como, Italy on 8-

9 September 2011.

[12] Devos, J., Van Landeghem, H., & Deschoolmeester, D. (2009), IT

Governance in SMEs: a Theoretical Framework based on the Outsourced

Information System Failure, Proceedings of the 3rd European Conference

on Information Management and Evaluation, Gothenburg, Sweden, 17th &

18th September 2009.

[13] Devos J., Van Landeghem H. & Deschoolmeester D., (2009), IT

Governance in SMEs: Trust or control?, IFIP Advances in Information and

Communication Technology conference, 21-24 of June, 2009 Universidade

do Minho Guimarães, Portugal.

[14] Devos, J., Van Landeghem H. & Deschoolmeester D., (2007), Outsourced

Information Systems Failures in SMEs: a Multiple Case Study,

Proceedings of the European Conference on Information Management and

Evaluation, Montpellier, 2007, p139-148.

C3-publicaties

Conference – meeting abstracts in proceedings van wetenschappelijke

congressen.

[15] Devos J., Van Landeghem H. & Deschoolmeester D., (2011), Theoretical

Foundations for IS Success in Small and Medium-sized Enterprises, paper

abstract accepted for the ECIS 2011 Workshop on Enterprise Systems and

Business Process Capability, Helsinki, Finland.

[16] Devos, J. (2010), IT Governance for SMEs, Proceedings of IFIP

8.2/Organizations and Society in Information Systems (OASIS). Sprouts:

Working Papers on Information Systems, 10(116).

http://sprouts.aisnet.org/10-116. ICIS 2010 conference workshop, Saint

Louis, USA.

[17] Devos, J. (2010), IT Governance in SMEs, 10th PhD Symposium,

December 2010, Ghent University.

V-publicaties

Alle andere publicaties zoals book review, bibliografie, lemma, rapport /

Page 250: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Bijlage C: Publicaties

230

working paper, e.a.

[18] Devos, J., Van Landeghem, H., & Deschoolmeester, D. (2011), IT/IS and

Small and Medium-Sized Enterprises: Literature Overview, working paper

to be submitted to the International Small Business Journal.

[19] Devos, J. (2008), IT en KMO's, Resultaten van een bevraging naar de

relatie tussen IT en bedrijf, Research Paper, Howest.

[20] Devos, J. (2007), IT Governance for SMEs: a Multiple Case Study, ECIS

2007 doctoral consortium, St. Gallen, Switserland.

[21] IT Governance Institute, (2007), Cobit QuickStart, 2nd edition, reviewer,

Rolling Meadows, ISBN-13: 978-1893209541.

Page 251: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

231

Bijlage D: Biografie van de auteur

Jan Devos is geboren in 1960 in Kortrijk. Hij behaalde het diploma van

Industrieel Ingenieur Elektriciteit optie Elektronica aan de Hogeschool West-

Vlaanderen in 1982, het diploma van Burgerlijk Ingenieur in de

Computerwetenschappen, Toegepaste Wiskunde aan de Katholieke Universiteit

Leuven in 1986 en het diploma van Licentiaat in Management in 1992 aan de

Universiteit Gent, Vlerick Leuven Gent Management School. In 2003 behaalde hij

een certificaat in het multidisciplinair forensisch onderzoek aan de K.U.Leuven.

Alvorens een academische carrière aan te vatten heeft Jan Devos bijna 20 jaar

ervaring opgedaan in de ICT-wereld, waarvan de laatste 6 jaar als zaakvoerder van

zijn eigen consultancybedrijf.

Tijdens het doctoraat heeft Jan Devos zijn onderzoek voorgesteld op

verschillende conferenties waaronder de European Conference on Information

Management and Evaluation (ECIME) in Montpellier in 2007, in Gothenburg in

2009 en in Como in 2011; de IFIP WG 8.2 Internationale Conferentie

CreativeSME in Guimarães in 2009, de International Conference for

Information Systems (ICIS) in St. Louis in 2010 en de European Conference for

Information Systems (ECIS) in Helsinki in 2011. Hij nam ook deel aan het

Doctoral Symposium in het kader van de European Conference for Information

Systems (ECIS) in St. Gallen in 2007.

Zijn onderzoek is gepubliceerd in de tijdschriften: Industrial Management &

Data Sytems en de Electronic Journal for Information Systems Evaluation. Van zijn

onderzoek is ook een hoofdstuk gepubliceerd in het boek Information Systems

Theory: Explaining and Predicting Our Digital Society uitgegeven door Springer en

in het boek Measuring Organizational Information Systems Success: New

Technologies and Practices uitgegeven door IGI Global. Hij is ook medeauteur van

Cobit Quickstart en reviewer voor de Cobit uitgaven van het IT Governance

Institute.

Tijdens het doctoraat werden er door Jan Devos verschillende seminaries

gegevens over zijn onderzoeksdomein waaronder: op 17/11/2008: Juridische

Aspecten voor de ICT Manager, Syntra, Kortrijk; op 17/6/2008 en op 16/9/2008:

Succesvol informatiseren! Ook voor KMO‟s?, Innovatiecentrum West-Vlaanderen,

Page 252: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Bijlage D: Biografie van de auteur

232

Kortrijk; op 11/2/2010: ICT en Procesmanagement: Strategisch ICT beleid voor de

non-profit, Gent, EROV; op 22/9/2010: Over de KMO-markt, Luisteren naar de

KMO markt, KMO-IT, De Montil, Affligem; op 17/1/2011, Mislukking of Succes -

Stand van zaken, studiedag “Projectbeheer: kan het beter?”, TI – KVIV,

Antwerpen; op 19 & 20/1/2011: IT for Small and Medium Sized Companies, MBA

in Business and IT, Ownership of Enterprise & Governance, Block 1: Enterprise

Models, Nyenrode Business Universiteit, Nederland.

Jan Devos is lid van de Koninklijke Vlaamse Ingenieursvereniging (KVIV) en

actief als lid van het vennootschap ICT en Management. Hij is ook lid van de Kamer

van Ingenieursdeskundigen (KRID) van de KVIV. Hij is lid van ACM, AIS en

ISACA. Voor ISACA is hij academisch contactpersoon voor de Hogeschool West-

Vlaanderen.

Page 253: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

233

Bibliografie

Ackoff, R. L. (1967) 'Management Misinformation Systems', Management Science,

14(4), 147-156.

Adam, F. & O'Doherty, P. (2000) 'Lessons from enterprise resource planning

implementations in Ireland - towards smaller and shorter ERP projects', Journal

of Information Technology, 15(4), 305-316.

Afzal, W., Roland, D. & Al-Squri, M. N. (2009) 'Information asymmetry and

product valuation: an exploratory study', Journal of Information Science, 35(2),

192-203.

Agarwal, R. & Lucas, H. C. (2005) 'The information systems identity crisis:

Focusing on high-visibility and high-impact research', Mis Quarterly, 29(3), 381-

398.

Ajzen, I. (1991) 'The Theory of Planned Behavior', Organizational Behavior and

Human Decision Processes, 50(2), 179-211.

Akerlof, G.A. (1970) 'Market for Lemons - Quality Uncertainty and Market

Mechanism', Quarterly Journal of Economics, 84(3), 488-500.

Alpar, P. & Reeves, S. (1990) 'Predictors of MS/OR application in small businesses',

Interfaces, 20(2), 2-11.

Amos, T. & Pearse, N. (2011) 'Pragmatic Research Design: an Illustration of the Use

of the Delphi Technique' in Bryant, A., ed. Leading Issues in Business Research

Methods, Reading, UK: Academic Publishing International Ltd.

Anderlini, L. & Felli, L. (2004) 'Bounded rationality and incomplete contracts',

Research in Economics, 58(2004), 3-30.

Argyris, C. (1971) 'Management Information Systems - Challenge to Rationality and

Emotionality', Management Science Series B-Application, 17(6), B275-B292.

Argyris, C. & Schön, D. (1978) Organizational Learning: A Theory of Action

Perspective, Reading: Addison-Wesley.

Armstrong, B., Fogarty, G., Dingsdag, D. & Dimbleby, J. (2005) 'Validation of a

computer user satisfaction questionnaire to measure IS success in small

business', Journal of Research and Practice in Information Technology, 37(1),

27-42.

Page 254: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Bibliografie

234

Aubert, B. A., Patry, M. & Rivard, S. (2003) 'A tale of two outsourcing contracts -

An agency-theoretical perspective', Wirtschaftsinformatik, 45(2), 181-190.

Aubert, B.A., Patry, M. & Rivard, S. (2005) 'A Framework for Information

Technology Outsourcing Risk Management', The DATA BASE for Advances in

Information Systems, 36(4), 9-28.

Audretsch, D.B., Prince, Y. M. & Thurik, R. (1999) 'Do Small Firms Compete With

Large Firms', Atlantic Economic Journal, 27(2), 201-209.

Audretsch, D.B. & Thurik, A.R. (2000) 'Capitalism and democracy in the 21st

century: from the managed to the enterpreneurial economy', Journal of

Evolutionary Economics, 10(1), 17-34.

Audretsch, D.B., Thurik, A.R., Kwaak, T. & Bosma, N. (2004) SMEs in Europe

2003, Luxembourg: European Communities.

Auger, P. (2005) 'The impact of interactivity and design sophistication on the

performance of commercial websites for small businesses', Journal of Small

Business Management, 43(2), 119-137.

Avison, D., Gregor, S. & Wilson, D. (2006) 'Managerial IT unconsciousness',

Communications of the Acm, 49(7), 89-93.

Ba, S.L. & Pavlou, P.A. (2002) 'Evidence of the effect of trust building technology

in electronic markets: Price premiums and buyer behavior', Mis Quarterly, 26(3),

243-268.

Bartis, E. & Mitev, N. (2008) 'A multiple narrative approach to information systems

failure: a successful system that failed', European Journal of Information

Systems, 17(2), 112-124.

Baskerville, R.L. & Myers, M. D. (2004) 'Special Issue on Action Research in

Information Systems: Making is Research Relevant to Practice - Foreword', Mis

Quarterly, 28(3), 329-335

Baskerville, R. L. & Myers, M. D. (2002) 'Information systems as a reference

discipline', Mis Quarterly, 26(1), 1-14.

Bekmamedova, N., Prananto, A. & McKay, J. (2008) Towards a Conceptualisation

of Trust in IS Outsourcing, translated by Paris: AIS.

Benaroch, M. (2002) 'Managing information technology investment risk: A real

options perspective', Journal of Management Information Systems, 19(2), 43-84.

Page 255: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Bibliografie

235

Benbasat, I., Dexter, A. S., Drury, D. H. & Goldstein, R. C. (1984) 'A Critique Of

The Stage Hypothesis - Theory And Empirical-Evidence', Communications of

the Acm, 27(5), 476-485.

Benbasat, I., Goldstein, D. K. & Mead, M. (1987) 'The Case Research Strategy in

Studies of Information Systems', Mis Quarterly, 11(3), 369-386.

Benbasat, I. & Zmud, R. W. (2003) 'The identity crisis within the is discipline:

Defining and communicating the discipline's core properties', Mis Quarterly,

27(2), 183-194.

Bergeron F., Raymond L. & Rivard S. (2001) „Fit in strategic information

technology management research: an empirical comparison o perspectives‟,

Omega - The International Journal of Management Science, 29(2001) 125-142.

Bernroider, E. W. N. (2008) 'IT governance for enterprise resource planning

supported by the DeLone-McLean model of information systems success',

Information & Management, 45(5), 257-269.

Beynon-Davies, P. (1999) 'Human error and information systems failure: the case of

the London ambulance service computer-aided despatch system project',

Interacting with Computers, 11(6), 699-720.

Bharati P. & Chaudhury A. (2006) „Studying the Current Status of Technology

Adoption‟, Communications of the ACM, 49(10) 88-93.

Bigley, G.A. & Pearce, J.L. (1998) 'Straining for shared meaning in organization

science: Problems of trust and distrust', Academy of Management Review, 23(3),

405-421.

Blili S. & Raymond L. (1993) „Information technology - threats and opportunities

for small and medium-sized enterprises‟, International Journal of Information

Management, 13(1993) 439-448.

Blois, K.J. (1999) 'Trust in business to business relationships: An evaluation of its

status', Journal of Management Studies, 36(2), 197-215.

Blomqvist, K., Hurmelinna, P. & Seppanen, R. (2005) 'Playing the collaboration

game right - balancing trust and contracting', Technovation, 25(5), 497-504.

Bolton, J.E. (1971) Small Firms: Report of the Committee of Inquiry on Small

Firms, London: Department of Trade and Industry.

Bond, E.W. (1982) 'A Direct Test of the Lemons Model - The Market for Used

Pickup Trucks', American Economic Review, 72(4), 836-840.

Page 256: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Bibliografie

236

Boudreau, M.C., Gefen, D. & Straub, D.W. (2001) 'Validation in information

systems research: A state-of-the-art assessment', Mis Quarterly, 25(1), 1-16.

Brynjolfsson, E. (1993) 'The Productivity Paradox of Information Technology',

Communications of the Acm, 36(12), 67-77.

Brynjolfsson, E. & Hitt, L.M. (1996) 'Paradox lost? Firm-level evidence on the

returns to information systems spending', Management Science, 42(4), 541-558.

Brynjolfsson, E. & Hitt, L.M. (1998) 'Beyond the productivity paradox',

Communications of the Acm, 41(8), 49-55.

Burns, T. & Stalker, G. (1961) The Management of Innovation, London, UK:

Tavistock Publications.

Caldeira, M.M. & Ward, J. M. (2002) 'Understanding the successful adoption and

use of IS/IT in SMEs: an explanation from Portuguese manufacturing industries',

Information Systems Journal, 12(2), 121-152.

Caldeira M. & Ward J. (2003) „Using resource-based theory to interpret the

succesful adoption and use of information system technology in manaufacturing

small and medium-size enterprises‟, European Journal of information Systems,

12(2003) 127-141.

Carlo, J.L., Lyytinen, K. & Rose, G.M. (2011) 'Internet computing as a disruptive

information technology innovation: the role of strong order effects', Information

Systems Journal, 21(1), 91-122.

Carr, N.G. (2003) 'IT doesn't matter', Harvard Business Review, 81(5), 41-+.

Carree, M.A. & Thurik, A.R. (2003) 'The impact of enterpreneurship on economic

growth' in Acs, Z. J. & Audretsch, D. B., eds., Handbook of Enterpreneurship

Research, Boston/Dordrecht: Kluwer Academic Publishers.

Castel, F. (2002) 'Theory, theory on the wall', Communications of the Acm, 45(12),

25-26.

Cegarra-Navarro J., Jiménez Jiménez D. & Martinez-Cones E. (2007)

„Implementing e-business through organizational learning: An empirical

investigation in SMEs‟, International Journal of Information Management,

27(2007) 173-186.

Chan, Y.E. & Reich, B.H. (2007) 'IT alignment: an annotated bibliography', Journal

of Information Technology, 22(4), 316-396.

Chau, P.Y.K. & Hui, K.L. (2001) 'Determinants of small business EDI adoption: An

Page 257: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Bibliografie

237

empirical investigation', Journal of Organizational Computing and Electronic

Commerce, 11(4), 229-252.

Chaudhry, S.S., Salchenberger, L. & Beheshtian, M. (1996) 'A small business

inventory DSS: Design, development, and implementation issues', Computers &

Operations Research, 23(1), 63-72.

Chen J.-C. & Williams B. (1993) „The impact of microcomputer systems on small

businesses: England, 10 years later‟, Journal of Small Business Management,

31(3) 96-102.

Chiasson, M.W. & Davidson, E. (2005) 'Taking industry seriously in information

systems research', Mis Quarterly, 29(4), 591-605.

Choudhury, V. & Sabherwal, R. (2003) 'Portfolios of control in outsourced software

development projects', Information Systems Research, 14(3), 291-314.

Christozov, D., Chukova, S. and Mateev, P. (2009) 'On two Types of Warranties:

Warranty of Malfunctioning and Warranty of Misinforming‟, Asia-Pacific

Journal of Operational Research, 26(3), 399-420.

Churchill, N. C. and Lewis, V. L. (1983) 'The 5 StagesAof Small Business Growth',

Harvard Business Review, 61(3), 30-43.

Cicmil, S. & Hodgson, D. (2006) 'New Possibilities for Project Management

Theory: A Critical Engagement', Project Management Journal, 32(3), 111-122.

Coase, R.H. (1937) 'The Nature of the Firm', Economica, 4(November), 386-405.

Coenjaerts, T. (2008) 'ICT TOP 1000'. DataNews

Colton, K.W. (1973) 'Computers and Police - Patterns of Success and Failure', Sloan

Management Review, 14(2), 75-98.

Conboy, K. (2010) 'Project failure en masse: a study of loose budgetary control in

ISD projects', European Journal of Information Systems, 19(3), 273-287.

Cragg P. & King M. (1993) „Small firm computing: motivators and inhibitors‟, MIS

Quarterly, 17(1) 47-60.

Cragg, P. (2008) 'Identifying key Information Systems competencies in small firms',

Total Quality Management & Business Excellence, 19(1-2), 29-35.

Cronbach & Meehl (1955) 'Construct Validity in Psychological Tests',

Psychological Bulletin, 52(4), 281-302.

Page 258: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Bibliografie

238

Cuadrado-Roura, J.R. & Garcia-Tabuenca, A. (2004) 'ICT policies for SMEs and

regional disparities. The Spanish case', Entrepreneurship and Regional

Development, 16(1), 55-75.

Currim, I.S. & Sarin, R.K. (1989) 'Prospect versus Utility', Management Science,

35(1), 22-41.

Darke, P., Shanks, G. & Broadbent, M. (1998) 'Successfully completing case study

research: combining rigour, relevance and pragmatism', Information Systems

Journal, 8(4), 273-289.

Davis, F. (1986) 'A technology acceptance model for empirically testing new end-

user information systems: Theory and results.', Doctoral Dissertation, Sloan

School of Management.

De Buyst, D., Kortleven, P., Lysens, T. & Ronse, C. (2004) Bestendig handboek

deskundigenonderzoek, Mechelen: Kluwer.

de Guinea, A.O., Kelley, H. & Hunter, M.G. (2005) 'Information systems

effectiveness in small businesses: Extending a Singaporean model in Canada',

Journal of Global Information Management, 13(3), 55-79.

De Vries, E.J. (2005) Epistemology & methodology in case research: a comparison

between European and American IS journals, translated by Bartman, D., Rajola,

F., Kallinikos, J., Avison, D., Winter, R. & Ein-DOr, P., Regensburg: AIS.

Dearden, J. (1972) 'MIS is a Mirage', Harvard Business Review, 50(1), 90-101.

Deloitte (2007) 2007 Survey on the IT Business Balance, January 2007 Deloitte

Touche Tohmatsu.

DeLone, W.H. (1981) 'Firm Size and the Characteristics of Computer Use', MIS

Quarterly, 5(4), 65-78.

Delone, W.H. (1988) 'Determinants of Success for Computer Usage in Small

Business', Mis Quarterly, 12(1), 51-61.

DeLone, W.H. & McLean, E.R. (1992) 'Information Systems Success: The Quest for

the Independent Variable', Information Systems Research, 3(1), 60-95.

DeLone, W.H. & McLean, E.R. (2003) 'The DeLone and McLean model of

information systems success: a ten-year update', Journal of Management

Information Systems, 19(4), 9-30.

Devos, J., Van Landeghem, H. & Deschoolmeester, D. (2009) 'IT Governance in

Page 259: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Bibliografie

239

SMEs: Trust or Control?' in Dhillon, G., Stahl, B. C. & Baskerville, R., eds.,

Information Systems - Creativity and Innovation in Small and Medium-Sized

Enterprises, 135-149.

Devos, J., Van Landeghem, H. & Deschoolmeester, D. (2011) 'The Theory of the

Lemon Markets in IS research' in Dwivedi, Y. K., Wade, M. and Schneberger, S.

L., eds., Information Systems Theory: Explaining and Predicting Our Digital

Society, Springer.

Dewan, S. & Hsu, V. (2004) 'Adverse selection in electronic markets: Evidence

from online stamp auctions', Journal of Industrial Economics, 52(4), 497-516.

Dibbern, J., Goles, T. & Hirschheim, R. (2004) 'Information Systems Outsourcing:

A Survey and Analysis of the Literature', The DATA BASE for Advances in

Information Systems, 35(4), 6-102.

Dibbern, J. & Heinzl, A. (2009) 'Outsourcing of Information Systems Functions in

Small and Medium Sized Enterprises: A Test of a Multi-Theoretical Model',

Business & Information Systems Engineering, 1(1), 101-110.

Dibrell, C., Davis, P.S. & Craig, J. (2008) 'Fueling innovation through information

technology in SMEs', Journal of Small Business Management, 46(2), 203-218.

Doukidis G., Lybereas P. & Galliers R.D. (1996) „Information systems planning in

small business: A stages of growth analysis‟, Journal of Systems and Software,

33(2) 189-201.

Dube, L. & Pare, G. (2003) 'Rigor in information systems positivist case research:

Current practices, trends, and recommendations', MIS Quarterly, 27(4), 597-635.

Duhan S., Levy M. & Powell P. (2001) „Information systems strategies in

knowledge-based SMEs: the role of core competencies‟, European Journal of

information Systems, 10(1) 25-40.

Earl, M.J. (1993) 'Experiences in Strategic Information-Systems Planning', MIS

Quarterly, 17(1), 1-24.

Eindor, P. & Segev, E. (1978) 'Organizational Context and Success of Management

Information-Systems', Management Science, 24(10), 1064-1077.

Eisenhardt, K.M. (1985) 'Control - Organizational and Economic Approaches',

Management Science, 31(2), 134-149.

Eisenhardt, K.M. (1989) 'Agency Theory: An Assessment and Review', Academie of

Management Review, 14(1), 57-74.

Page 260: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Bibliografie

240

Eisenhardt, K.M. (1989) 'Building Theories from Case-Study Research', Academy of

Management Review, 14(4), 532-550.

Eisenhardt, K.M. (1991) 'Better Stories and Better Constructs - The Case for Rigor

and Comparative Logic', Academy of Management Review, 16(3), 620-627.

Eisenhardt, K.M. & Graebner, M.E. (2007) 'Theory building from cases:

Opportunities and challenges', Academy of Management Journal, 50(1), 25-32.

El Emam, K. & Koru, A.G. (2008) 'A replicated survey of IT software project

failures', IEEE Software, 25(5), 84-90.

European Commission, (2003) 'Commission Recommendation 2003/361/EC',

Official Journal of the European Union, 46(L 124), 6.

European Commission, (2004) Go Digital Awareness Campaign 2001-2003: The

Main Lessons to be Learnt.

European Commission, (2011) 'Fact and Figures about the EU's Small and Medium

Enterprise (SME)', Small and medium-sized enterprises [online], available:

http://ec.europa.eu/enterprise/policies/sme/facts-figures-analysis/index_en.htm

[accessed 13/07/2011.

Eveleens, J.L. & Verhoef, C. (2010) 'The Rise and Fall of the Chaos Report Figures',

IEEE Software, 27(1), 30-36.

Ewusi-Mensah, K. (2003) Software Development Failures, Cambridge: MIT Press.

Eymann, T., Koenig, S. & Matros, R. (2008) 'A Framework for Trust and Reputation

in Grid Environments', Journal of Grid Computing, 6(3), 225-237.

Feindt, S., Jeffcoate, J. and Chappell, C. (2002) 'Identifying success factors for rapid

growth in SME E-commerce', Small Business Economics, 19(1), 51-62.

Fink, D. (1998) 'Guidelines for the successful adoption of information technology in

small and medium enterprises', International Journal of Information

Management, 18(4), 243-253.

Foss, N.J. (2003) 'Bounded rationality in the economics of organization: "Much

cited and little used", Journal of Economic Psychology, 24(2), 245-264.

Gable, G.G. (1994) 'Integrating case study and survey research methods: an example

in information systems', European Journal of Information Systems, 3(2), 112-

126.

Page 261: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Bibliografie

241

Gable, G.G. (2010) 'Strategic information systems research: An archival analysis',

Journal of Strategic Information Systems, 19(1), 3-16.

Gable, G.G. (1991) 'Consultant Engagement for Computer-System Selection - a Pro-

Active Client Role in Small Businesses', Information & Management, 20(2), 83-

93.

Gable, G.G., Sedera, D. & Chan, T.Z. (2008) 'Re-conceptualizing information

system success: The IS-Impact measurement model', Journal of the Association

for Information Systems, 9(7), 377-408.

Gefen, D. (2004) 'What makes an ERP implementation relationship worthwhile:

Linking trust mechanisms and ERP usefulness', Journal of Management

Information Systems, 21(1), 263-288.

Gibson, L.J. & Miller, M.M. (1990) 'A Delphi Model for Panning "Preemptive"

Regional Economic Diversification', Economic Development Review, 8(2), 34-

41.

Glaser, B. and Strauss, A. (1967) The Discovery of Grounded Theory: Strategies for

Qualitative Research, Chicago: Aldine Transactions.

Goles, T. & Hirschheim, R. (2000) 'The paradigm is dead, the paradigm is dead ...

long live the paradigm: the legacy of Burrell and Morgan', Omega-International

Journal of Management Science, 28(3), 249-268.

Grazioli, S. & Jarvenpaa, S.L. (2003) 'Deceived: Under target Online',

Communications of the Acm, 46(12), 196-205.

Gregor, S. (2006) 'The nature of theory in information systems', MIS Quarterly,

30(3), 611-642.

Greiner, L. E. (1972) 'Evolution and Revolution as Organisations Grow', Harvard

Business Review, 50(4), 37-48.

Grossman, S.J. & Hart, O.D. (1983) 'An Analysis of the Principal-Agent Problem',

Econometrica, 51(1), 7-45.

Harris, S.E. & Katz, J.L. (1991) 'Firm Size and the Information Technology

Investment Intensity of Life Insurers', MIS Quarterly, 15(3), 333-352.

Harrison, D. A., Mykytyn, P. P. & Riemenschneider, C. K. (1997) 'Executive

decisions about adoption of information technology in small business: Theory

and empirical tests', Information Systems Research, 8(2), 171-195.

Page 262: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Bibliografie

242

Hart, O. & Moore, J. (1988) 'Incomplete Contracts and Renegotiation',

Econometrica, 56(4), 755-785.

Harzing, A. (2011) 'Publish or Perish', [online], available:

http://www.harzing.com/index.htm [accessed 8/9/2011]

Haynes, P.J., Becherer, R.C. & Helms, M.M. (1998) 'Small and mid-sized

businesses and Internet use: unrealized potential?', Internet Research-Electronic

Networking Applications and Policy, 8(3), 229-243.

Hevner, A.R., March, S. T., Park, J. & Ram, S. (2004) 'Design science in

Information Systems research', MIS Quarterly, 28(1), 75-105.

Hilhorst, C., Ribbers, P., van Heck E. & Smits M. (2008) „Using Dempster-Shafer

Theory and Real Options Theory to Assess Competing Strategigies for

Implementing IT Infrastructures; A Case Study‟, Decision Support Systems,

46(2008), 344-355.

Hill, J. A., Eckerd, S., Wilson, D. & Greer, B. (2009) 'The effect of unethical

behavior on trust in a buyer-supplier relationship: The mediating role of

psychological contract violation', Journal of Operations Management, 27(4),

281-293.

Hitt, L.M. & Brynjolfsson, E. (1996) 'Productivity, business profitability, and

consumer surplus: Three different measures of information technology value',

MIS Quarterly, 20(2), 121-142.

Huang, R., Zmud, R.W. & Price, R.L. (2010) 'Influencing the effectiveness of IT

governance practices through steering committees and communication policies',

European Journal of Information Systems, 19(3), 288-302.

Iacovou, C.L., Benbasat, I. & Dexter, A.S. (1995) 'Electronic data interchange and

small organizations: Adoption and impact of technology', MIS Quarterly, 19(4),

465-485.

Iacovou, C.L. & Dexter, A. (2005) 'Surviving IT project cancellations',

Communications of the Acm, 48(4), 83-86.

Ifinedo, P. (2007) 'Interactions between organizational size, culture, and structure

and some it factors in the context of ERP success assessment: An exploratory

investigation', Journal of Computer Information Systems, 47(4), 28-44.

Ifinedo, P. & Nahar, N. (2009) 'Interactions between contingency, organizational IT

factors, and ERP success', Industrial Management & Data Systems, 109(1-2),

118-137.

Page 263: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Bibliografie

243

Igbaria, M., Zinatelli, N. & Cavaye, A.L.M. (1998) 'Analysis of information

technology success in small firms in New Zealand', International Journal of

Information Management, 18(2), 103-119.

Ihlstrom, C. & Nilsson, M. (2003) 'E-business adoption by SMEs - Prerequisites and

attitudes of SMEs in a Swedish network', Journal of Organizational Computing

and Electronic Commerce, 13(3-4), 211-223.

IT Governance Institute. (2003) 'Board Briefing on IT Governance', Rolling

Meadows, IT Governance Institute.

IT Governance Institute. (2007a) Cobit v.4.1, Rolling Meadows, IT Governance

Institute.

IT Governance Institute. (2007b) 'Cobit Quickstart 2th Edition', Rolling Meadows,

IT Governance Institute.

Jensen, M.C. & Meckling, W.H. (1976) 'Theory of firm - Managerial Behavior,

Agency Costs and Ownership Structure', Journal of Financial Economics, 3(4),

305-360.

Johnston, W.J., Leach, M.P. & Liu, A.H. (1999) 'Theory testing using case studies in

business-to-business research', Industrial Marketing Management, 28(3), 201-

213.

Jorgensen, M. & Molokken-Ostvold, K. (2006) 'How large are software cost

overruns? A review of the 1994 CHAOS report', Information and Software

Technology, 48(4), 297-301.

Junglas, I., Niehaves, B., Spiekermann, S., Stahl, B.C., Weitzel, T., Winter, R. &

Baskerville, R. (2011) 'The inflation of academic intellectual capital: the case for

design science research in Europe', European Journal of Information Systems,

20(1), 1-6.

Kagan, A., Lau, K. & Nusgart, K.R. (1990) 'Information System Usage within Small

Business Firms', Entrepreneurship Theory and Practice, 14(3), 25-37.

Kahneman, D. & Tversky, A. (1979) 'Prospect Theory - Analysis of Decision under

Risk', Econometrica, 47(2), 263-291.

Keil, M. (1995) 'Pulling the plug: Software project management and the problem of

project escalation', MIS Quarterly, 19(4), 421-447.

Kern, T., Willcocks, L., & van Heck, E. (2001) „The Winners‟s Curse in IT

Outsourcing‟, California Management Review, 44(2), 47-69.

Page 264: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Bibliografie

244

Kirsch, L. J. (1997) 'Portfolios of control modes and IS project management',

Information Systems Research, 8(3), 215-239.

King, J. L. & Lyytinen, K. (2004) 'Reach and grasp', MIS Quarterly, 28(4), 539-551.

King, W. R. (2002) 'IT capabilities, business processes, and impact on the bottom

line', Information Systems Management, 19(2), 85-87.

Koh, C., Ang, S. & Straub, D.W. (2004) 'IT outsourcing success: A psychological

contract perspective', Information Systems Research, 15(4), 356-373.

Kohli, R. & Grover, V. (2008) 'Business value of IT: An essay on expanding

research directions to keep up with the times', Journal of the Association for

Information Systems, 9(1), 23-39.

Kreps, D.M. & Wilson, R. (1982) 'Reputation and Imperfect Information', Journal of

Economic Theory, 27(2), 253-279.

Krishnamurthy, S. (2003) 'A Comparative Analysis of Amazon and eBay' in Gupta,

J. N. D. and Sharma, S. K., eds., Intelligent Enterprises Of The 21st Century,

Idea Group Publishing.

Kyobe, M.E. (2004) 'Investigating the strategic utilization of IT resources in the

small and medium-sized firms of the eastern free state province', International

Small Business Journal, 22(2), 131-158.

Lahiri, A., Dewan, R.M. & Freimer, M. (2010) 'The Disruptive Effect of Open

Platforms on Markets for Wireless Services', Journal of Management

Information Systems, 27(3), 81-109.

Lander, M.C., Purvis, R.L., McCray, G.E. & Leigh, W. (2004) 'Trust-building

mechanisms utilized in outsourced IS development projects: a case study',

Information & Management, 41(4), 509-528.

Langley, A. (1999) 'Strategies for theorizing from process data', Academy of

Management Review, 24(4), 691-710.

Lauer, T.W. (1996) 'Software project managers' risk preferences', Journal of

Information Technology, 11(4), 287-295.

Lee, A.S. (1989a) 'A Scientific Methodology for MIS Case Studies', MIS Quarterly,

13(1), 33-50.

Lee, A.S. (1989b) 'Case Studies as Natural Experiments', Human Relations, 42(2),

117-137.

Page 265: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Bibliografie

245

Lee, A.S. (2004) 'Thinking about Social Theory and Philosophy for Information

Systems' in Willcocks, L. & Mingers, J., eds., Social Theory and Philosophy for

Information Systems, Chichester UK: John Wiley & Sons, 1-26.

Lee, A.S. & Baskerville, R.L. (2003) 'Generalizing generalizability in information

systems research', Information Systems Research, 14(3), 221-243.

Lee, G. & Xia, W.D. (2006) 'Organizational size and IT innovation adoption: A

meta-analysis', Information & Management, 43(8), 975-985.

Lee, H. & Kim, J. (2007) 'Determinants of success for application service provider:

An empirical test in small businesses', International Journal of Human-

Computer Studies, 65(9), 796-815.

Lee, J.N. & Choi, B. (2011) 'Effects of initial and ongoing trust in IT outsourcing: A

bilateral perspective', Information & Management, 48(2-3), 96-105.

Levy, M. & Powell, P. (1997) 'Assessing the value of information systems planning

at Heath Springs', International Journal of Technology Management, 13(4), 426-

442.

Levy, M. & Powell, P. (1999) 'Information systems strategy for small and medium

sized enterprises: an organisational perspective', Journal of Strategic Information

Systems, 9(1), 63-84.

Levy, M., Powell, P. & Yetton, P. (2002) 'The dynamics of SME information

systems', Small Business Economics, 19(4), 341-354.

Levy, M. & Powell, P. (2004) Strategies for Growth in SMEs: The Role of

Information and Information Systems, Oxford: Elsevier.

Levy, M. & Powell, P. (2008) 'Small firm transformation through IS', International

Journal of Technology Management, 43(1-3), 123-141.

Levy, M., Powell, P. & Yetton, P. (2001) 'SMEs: aligning IS and the strategic

context', Journal of Information Technology, 16(3), 133-144.

Lowry, P.B., Romans, D. & Curtis, A. (2004) 'Global Journal Prestige and

Supporting Disciplines: A Scientometric Study of Information Systems Journals',

Journal of the AIS, 5(2), 29-77.

Lysens, A. & Naudts, L. (2010) Deskundigenonderzoek in burgerlijke zaken,

Mechelen: Kluwer.

Lyytinen, K. (1987) 'Different Perspectives on Information-Systems - Problems and

Page 266: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Bibliografie

246

Solutions', Computing Surveys, 19(1), 5-46.

Lyytinen, K. (1988) 'Expectation Failure Concept and Systems Analysts View of

Information-System Failures - Results of an Exploratory-Study', Information &

Management, 14(1), 45-56.

Lyytinen, K. & Hirschheim, R. (1987) 'Information-Systems Failures - A Survey

and Classification of the Empirical Literature', Oxford Surveys in Information

Technology, 4, 257-309.

Lyytinen, K. & Robey, D. (1999) 'Learning failure in information systems

development', Information Systems Journal, 9(2), 85-101.

Lyytinen, K. & Rose, G. M. (2003a) 'Disruptive information system innovation: the

case of internet computing', Information Systems Journal, 13(4), 301-330.

Lyytinen, K. & Rose, G.M. (2003b) 'The disruptive nature of information

technology innovations: The case of Internet computing in systems development

organizations', MIS Quarterly, 27(4), 557-595.

Mabert, V.A., Soni, A. & Venkataramanan, M.A. (2003) 'The impact of organization

size on enterprise resource planning (ERP) implementations in the US

manufacturing sector', Omega-International Journal of Management Science,

31(3), 235-246.

Magal, S.R. & Lewis, C.D. (1995) 'Determinants of Information Technology

Success in Small Businesses', Journal of Computer Information Systems, 35(3),

75-83.

Markus, M.L. (1983) 'Power, Politics, and MIS Implementation', Communications of

the ACM, 26(6), 430-444.

Markus, M.L. & Robey, D. (1988) 'Information Technology and Organizational-

Change - Causal-Structure in Theory and Research', Management Science, 34(5),

583-598.

Markus, M.L. & Saunders, C. (2007) 'Looking for a few good concepts ... and

theories ... for the information systems field - Editor's comments', MIS Quarterly,

31(1), III-VI.

Martin, L.M. & Matlay, H. (2001) '"Blanket" approaches to promoting ICT in small

firms: some lessons from the DTI ladder adoption model in the UK', Internet

Research-Electronic Networking Applications and Policy, 11(5), 399-410.

Mason, R. O. & Mitroff, I. (1973) 'Program for Research on Management

Page 267: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Bibliografie

247

Information Systems', Management Science Series a-Theory, 19(5), 475-487.

McFarlan, F.W., McKenney, J.L. & Pyburn, P. (1983) 'The Information Archipelago

- Plotting a Course', Harvard Business Review, 61(1), 145-156.

Milgrom, P. & Roberts, J. (1987) 'Informational Asymmetries, Strategic Behavior,

and Industrial-Organization', American Economic Review, 77(2), 184-193.

Mingers, J. (2001) 'Combining IS research methods: Towards a pluralist

methodology', Information Systems Research, 12(3), 240-259.

Mohtashami, M., Marlowe, T., Kirova, V. & Deek, F.P. (2006) 'Risk management

for collaborative software development', Information Systems Management,

23(4), 20-30.

Montazemi, A.R. (1988) 'Factors Affecting Information Satisfaction in the context

of the Small Business Environment', MIS Quarterly, 12(2), 239-256.

Montazemi, A.R. (2006) 'How they manage IT: SMEs in Canada and the US',

Communications of the ACM, 49(12), 109-112.

Myers, M. D. (1997) 'Qualitative research in information systems', MIS Quarterly,

21(2), 241-242.

Nasco, S.A., Toledo, E.G. & Mykytyn, P.P. (2008) 'Predicting electronic commerce

adoption in Chilean SMEs', Journal of Business Research, 61(6), 697-705.

Natovich, J. (2003) 'Vendor related risks in IT development: A chronology of an

outsourced project failure', Technology Analysis & Strategic Management, 15(4),

409-419.

Nickell, G. & Seado, P. (1986) 'The Impact of Attitudes and Experience on Small

Business Computer Use', American Journal of Small Business, 10(4), 37-48.

Nolan, R.L. (1979) 'Managing the Crises in Data-Processing', Harvard Business

Review, 57(2), 115-126.

OECD (2005) 'OICT, E-Business and SMEs', OECD Digital Economy Papers,

88available: [accessed

Orlikowski, W.J. & Baroudi, J.J. (1991) 'Studying Information Technology

inOrganizations: Research Approaches and Assumptions', Information Systems

research, 2(1), 1-28.

Orlikowski, W.J. & Iacono, C.S. (2001) 'Research commentary: Desperately seeking

Page 268: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Bibliografie

248

the "IT" in IT research - A call to theorizing the IT artifact', Information Systems

Research, 12(2), 121-134.

Palvia, P., Mao, E., Midha, V., Pinjani, P. & Salam, A.F. (2004) 'Research

Methodologies in MIS: an update', Communications of the Association for

Information Systems, 14(2004), 526-542.

Palvia, P., Mao, E., Salam, A. F. & Soliman, K. S. (2003) 'Management Information

Systems Research: What's there in a Methodology', Communications of the

Association of Information Systems, 11(2003), 289-309.

Palvia, P.C. (1996) 'Model and instrument for measuring small business user

satisfaction with information technology', Information & Management, 31(3),

151-163.

Palvia, P.C. & Palvia, S.C. (1999) 'An examination of the IT satisfaction of small-

business users', Information & Management, 35(3), 127-137.

Pan, G. S. C. (2005) 'Information systems project abandonment: a stakeholder

analysis', International Journal of Information Management, 25(2), 173-184.

Pan, G., Hackney, R. & Pan, S.L. (2008) 'Information systems implementation

failure: Insights from prism', International Journal of Information Management,

28(4), 259-269.

Pan, G.S.C. & Flynn, D. (2003) 'Information systems project abandonment: A case

of political influence by the stakeholders', Technology Analysis & Strategic

Management, 15(4), 457-466.

Paré, G. (2004) 'Investigating Information Systems with Positivist Case Study

Research', Communications of the AIS, 13(2004), 233-264.

Pavlou, P.A. & Dimoka, A. (2006) 'The nature and role of feedback text comments

in online marketplaces: implications for trust building, price premiums, and

seller differentiation', Information Systems Research, 17(4), 392-414.

Pavlou, P.A. & Gefen, D. (2004) 'Building effective online marketplaces with

institution-based trust', Information Systems Research, 15(1), 37-59.

Penrose, E. (1959) The theory of the growth of the firm, New York: Oxford

University Press.

Peterson, R. (2004) 'Crafting information technology governance', Information

Systems Management, 21(4), 7-22.

Page 269: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Bibliografie

249

Petrie, C. (2010) 'Plenty of Room Outside the Firm', Ieee Internet Computing, 14(1),

92-96.

Petter, S., DeLone, W. & McLean, E. (2008) 'Measuring information systems

success: models, dimensions, measures, and interrelationships', European

Journal of Information Systems, 17(3), 236-263.

Porter, M.E. (1985) 'Competitive advantage', New York: Free Press.

Porter, M.E. (1980) Competitive Strategy, New York: Free Press.

Porter, M.E. & Millar, V.E. (1985) 'How Information gives you Competitive

Advantage', Harvard Business Review, 63(4), 149-160.

Premkumar, G. (2003) 'A meta-analysis of research on information technology

implementation in small business', Journal of Organizational Computing and

Electronic Commerce, 13(2), 91-121.

Quaddus, M. & Hofmeyer, G. (2007) 'An investigation into the factors influencing

the adoption of B2B trading exchanges in small businesses', European Journal of

Information Systems, 16(3), 202-215.

Quiescenti, M., Bruccoleri, M., La Commare, U., La Diega, S. N. and Perrone, G.

(2006) 'Business process-oriented design of Enterprise Resource Planning (ERP)

systems for small and medium enterprises', International Journal of Production

Research, 44(18-19), 3797-3811.

Rainer, R.K. & Miller, M.D. (2005) 'Examining differences across journal rankings',

Communications of the ACM, 48(2), 91-94.

Ray, A. W. & Ray, J. J. (2006) 'Strategic benefits to SMEs from third party web

services: An action research analysis', Journal of Strategic Information Systems,

15(4), 273-291.

Raymond, L. (1985) 'Organizational Characteristics and MIS Success in the Context

of Small Business', MIS Quarterly, 9(1), 37-52.

Raymond, L. (1987) 'Validating and Applying User Satisfaction as a Measure of

MIS Success in Small Organizations', Information & Management, 12(4), 173-

179.

Raymond, L. (2001) 'Determinants of Web site implementation in small businesses',

Internet Research-Electronic Networking Applications and Policy, 11(5), 411-

422.

Page 270: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Bibliografie

250

Raymond, L. & Bergeron, F. (2008) 'Enabling the business strategy of SMEs

through e-business capabilities: a strategic alignment perspective', Industrial

Management & Data Systems, 108(5-6), 577-595.

Raymond, L. & Blili, S. (2000) 'Organizational learning as a foundation of

electronic commerce in the network organization', International Journal of

Electronic Commerce, 5(2), 29-45.

Raymond L. & Paré G. (1992) „Measurement of Information Technology

Sophistication in Small Manufacturing Firms‟, Information Resources

Management Journal, 5(2) 1-13.

Reed, M.I. (2001) 'Organization, trust and control: A realist analysis', Organization

Studies, 22(2), 201-228.

Riemenschneider, C.K. & Mykytyn, P.P. (2000) 'What small business executives

have learned about managing information technology', Information &

Management, 37(5), 257-269.

Rivard S., Raymond L. & Verreault D. (2006) „Resource-based view and

competitive strategy: An integrated model of the contribution of information

technology to firm performance‟, Journal of Strategic Information Systems,

15(2006) 29-50.

Rogers, E. (2003) Diffusion of Innovations, Free Press; Original edition (August 16,

2003).

Rose, J.M. & Rose, G.M. (2004) 'The Evaluation of Risky Information Technology

Investment Decisions', Journal of Information Systems, 18(1), 53-66.

Ruiz-Mercader J., Meroño-Cerdan A. & Sabater-Sanchez R. (2006) „Information

technology and learning: Their relationship and impact on organisational

performance in small businesses‟, International Journal of Information

Management, 26(2006) 16-29.

Sabherwal, R. (1999) 'The role of trust in outsourced IS development projects',

Communications of the ACM, 42(2), 80-86.

Sadowski, B.M., Maitland, C. & van Dongen, J. (2002) 'Strategic use of the Internet

by small- and medium-sized companies: an exploratory study', Information

Economics and Policy, 14(1), 75-93.

Sarker, S. & Lee, A.S. (2003) 'Using a case study to test the role of three key social

enablers in ERP implementation', Information & Management, 40(8), 813-829.

Sauer, C. (1993) Why Information Systems Fail: A Case Study Approach, Henley-

Page 271: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Bibliografie

251

on-Thames: Alfred Wailer.

Saunders, M., Lewis, P. & Thornhill, A. (2004) Methoden en technieken van

onderzoek, Pearson Education.

SBA (2011a) 'Small Business Administration - Size Standards', [online], available:

http://www.sba.gov/category/navigation-structure/contracting/contracting-

officials/eligibility-size-standards [accessed: 13/07/2011]

SBA (2011b) 'U.S. Small Business Administration', [online], available:

http://www.sba.gov/content/mission-statement-0 [accessed: 13/07/2011]

Schmidt, R., Lyytinen, K., Keil, M. and Cule, P. (2001) 'Identifying software project

risks: An international Delphi study', Journal of Management Information

Systems, 17(4), 5-36.

Schumpeter, J. A. (1942) Capitalism, socialism and democraty, New York: Harper

and Row.

Schwarz, A. & Hirschheim, R. (2003) 'An extended platform logic perspective of IT

governance: managing perceptions and activities of IT', Journal of Strategic

Information Systems, 12(2), 129-166.

Shapiro, S.P. (2005) 'Agency theory', Annual Review of Sociology, 31, 263-284.

Simon, J.C., Kaiser, K.M., Beath, C., Goles, T. & Gallagher, K. (2007) 'Information

technology workforce skills: Does size matter?', Information Systems

Management, 24(4), 345-358.

Smith, H. J. and Keil, M. (2003) 'The reluctance to report bad news on troubled

software projects: a theoretical model', Information Systems Journal, 13(1), 69-

95.

Soh, C. & Markus, M.L. (1995) How IT creates business value: a process theory

synthesis, Proceedings of ICIS, Amsterdam.

Southern, A. & Tilley, F. (2000) 'Small firms and information and communication

technologies (ICTs): toward a typology of ICTs usage', New Technology Work

and Employment, 15(2), 138-154.

Standish Group (1995) Chaos: application project failure, The Standish Group

International.

Standish Group (2004) Third Quarter Research Report, The Standish Group

International.

Page 272: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Bibliografie

252

Stiglitz, J. E. (2000) 'The contributions of the economics of information to twentieth

century economics', Quarterly Journal of Economics, 115(4), 1441-1478.

Stoel, M. D. & Muhanna, W. A. (2009) 'IT capabilities and firm performance: A

contingency analysis of the role of industry and IT capability type', Information

& Management, 46(3), 181-189.

Street C. & Meister D. (2004) „Small Business Growth and Internal Transparency:

The Role of Information Systems‟, MIS Quarterly, 28(3) 473-506.

Stubbart, C. I. & Smalley, R. D. (1999) 'The deceptive allure of stage models of

strategic processes', Journal of Management Inquiry, 8(3), 273-286.

Sutton, R. I. & Staw, B. M. (1995) 'What Theory is Not', Administrative Science

Quarterly, 40(3), 371-384.

Taylor M. & DaCosta J. (1999) „Soft issues in IS projects: Lessons from an SME

case study‟, System Research and Behavioral Science, 16(3) 263-272.

Taylor, M.J., Reading, M., Sheehan, J.F. & Mulhaney, A. (2001) 'Soft issues in

small-scale network development and implementation: A case study in an SME',

Systemic Practice and Action Research, 14(3), 239-249.

Thong J., Yap S. & Raman K. (1996) „Top management support, external expertise

and information systems implementation in small businesses‟, Information

Systems Research, 7(2) 248-267.

Thong, J., Yap, C. S. & Raman, K. S. (1997) 'Environments for Information Systems

Implementation in Small Businesses', Journal of Organizational Computing and

Electronic Commerce, 7(4), 253-278.

Thong, J.Y.L. (2001) 'Resource constraints and information systems implementation

in Singaporean small businesses', Omega-International Journal of Management

Science, 29(2), 143-156.

Thong, J.Y.L. & Yap, C.S. (1995) 'CEO Characteristics, Organizational

Characteristics and Information Technology Adoption in Small Businesses',

Omega-International Journal of Management Science, 23(4), 429-442.

Torkzadeh, G. & Rao, S.S. (1988) 'Expert Systems for Small Businesses',

Information & Management, 15(4), 229-235.

Trek, S. (2011) 'Stat Trek: Statistics Tutorial: Chi-Square Test for Homogeneity',

[online], available: http://stattrek.com/AP-Statistics-

4/Homogeneity.aspx?Tutorial=Stat [accessed: 13/07/2011]

Page 273: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Bibliografie

253

Truex, D., Holmstrom, J. & Keil, M. (2006) 'Theorizing in information systems

research: A reflexive analysis of the adaptation of theory in information systems

research', Journal of the Association for Information Systems, 7(12), 797-U26.

Tuunainen, V.K. (1998) 'Opportunities of effective integration of EDI for small

businesses in the automotive industry', Information & Management, 34(6), 361-

375.

Tversky, A. & Kahneman, D. (1986) 'Rational Choice and the Framing of

Decisions', Journal of Business, 59(4), S251-S278.

van Everdingen, Y. M., van Hillegersberg, J. & Waarts, E. (2000) 'ERP adoption by

European midsize companies - Searching for ERP systems offering a perfect fit',

Communications of the ACM, 43(4), 27-31.

Van Grembergen, W., De Haes, S. & Guldentops, E. (2004) 'Structures, Processes

and Relational Mechanisms for IT Governance' in Van Grembergen, W., ed.

Strategies for Information Technology Governance, Hershey PA: Idea Group

Publishing.

Venkatraman, N. (1989) 'The Concept of Fit in Strategy Research – Toward Verbal

and Statistical Correspondence', Academy of Management Review, 14(3), 423-

444.

Verhees, F. & Meulenberg, M.T.G. (2004) 'Market orientation, innovativeness,

product innovation, and performance in small firms', Journal of Small Business

Management, 42(2), 134-154.

Walsham, G. (1995a) 'Interpretive Case-studies in IS Research - Nature and

Method', European Journal of Information Systems, 4(2), 74-81.

Walsham, G. (1995b) 'The emergence of interpretivism in IS research', Information

Systems Research, 6(4), 376-394.

Walsham, G. (2006) 'Doing interpretive research', European Journal of Information

Systems, 15(3), 320-330.

Wang, Y. & Ahmed, P.K. (2009) 'The moderating effect of the business strategic

orientation on eCommerce adoption: Evidence from UK family run SMEs',

Journal of Strategic Information Systems, 18(1), 16-30.

Weber, R. (2003) 'Still desperately seeking the IT artifact', MIS Quarterly, 27(2), III-

XI.

Weber, R. (2004) 'The rhetoric of positivism versus interpretivism: A personal view',

Page 274: jangdevos.files.wordpress.com · i Dankwoord Misschien stellen een aantal mensen zich vragen rondom het feit dat dit werk in het Nederlands is geschreven. Engels lijkt inderdaad de

Bibliografie

254

MIS Quarterly, 28(1), III-XII.

Webster, J. & Watson, R. T. (2002) 'Analyzing the past to prepare for the future:

Writing a literature review', Mis Quarterly, 26(2), XIII-XXIII.

Weill, P. (2004) 'Don't Just Lead, Govern: How Top-Performing Business Govern

IT', MIS Quarterly Executive, 3(1), 1-7.

Weill, P. & Ross, J. (2004) IT Governance: How Top Performers Manage IT

Decision Rights for Superior Results, Harvard Business Press.

Weill, P. & Ross, J. (2005) 'A matrixed approach to designing IT governance', Mit

Sloan Management Review, 46(2), 26-46.

Welsh, J.A. & White, J.F. (1981) 'A Small Business is not a Little Big Business',

Harvard Business Review, 59(4), 18-32.

Wilson, R. (1985) 'Reputation in games and markets' in Roth, A., ed. Game-

Theoretic Models of Bargaining, Cambridge.: Cambridge University Press, 27-

62.

Yamagishi, T. & Matsuda, M. (2002) 'Improving the Lemons Market with a

Reputation System: An Experimental Study of Internet Auctioning', [online],

available: http://joi.ito.com/archives/papers/Yamagishi_ASQ1.pdf [accessed:

13/07/2011].

Yap, C.S., Soh, C.P.P. & Raman, K.S. (1992) 'Information Systems Success Factors

in Small Business', Omega-International Journal of Management Science, 20(5-

6), 597-609.

Yap, C.S. & Thong, J.Y.L. (1997) 'An impact evaluation of the small enterprise

computerisation programme in Singapore', International Journal of Computer

Applications in Technology, 10(1-2), 51-61.

Yin, R.K. (2003) Case Study Research: Design and Methods, Applied Social

Research Methods Series, Third Edition ed., Thousand Oaks, London, New

Delhi: Sage Publications, Inc.

Zaheer, A., McEvily, B. & Perrone, V. (1998) 'Does trust matter? Exploring the

effects of interorganizational and interpersonal trust on performance',

Organization Science, 9(2), 141-159.