hoofdstuk 5 · Geplaatst in het assenstelsel (fi guur 5.1) bevindt dit hoofdstuk zich aanvankelijk...
Transcript of hoofdstuk 5 · Geplaatst in het assenstelsel (fi guur 5.1) bevindt dit hoofdstuk zich aanvankelijk...
191
hoofdstuk 5
‘Ze’ willen niet mee. Hoezo niet?
In de vorige hoofdstukken ben ik vooral ingegaan op het organisatielandschap
waarin veranderinitiatieven tot wasdom moeten komen. Duidelijk is geworden
dat het veranderen van organisaties in feite uit twee onderdelen bestaat. Ten eer-
ste de formele veranderimpulsen en -interventies: wat moet er veranderen, hoe
moet het veranderen, hoe gaan we dat doen, enzovoort? Dit is de ‘buitenkant’ van
de verandering. En ten tweede de ‘binnenkant’: alle lokale en collectieve zelfstu-
rende zingevingsprocessen waar betekenis wordt gegeven aan die formele plan-
nen of waar veranderingen ‘spontaan’ ontstaan. In dit hoofdstuk ga ik dieper in
op de inhoud van de werkelijkheidsdefi nities: hoe wordt er in het algemeen op
verandering gereageerd? Het grootste deel van het hoofdstuk gaat uit van veran-
derinitiatieven van het management. De founder set voor nieuwe betekenissen
ontspruit dus aan de hoofden van de managers. Mutatis mutandis is de inhoud
van dit hoofdstuk echter ook toepasbaar op de andere veranderstijlen, zoals ik die
in hoofdstuk 4 heb geschetst. Maar om het betoog toegankelijk te houden is dit
hoofdstuk dus in eerste instantie geschreven met die situatie in het achterhoofd
waarbij het management een verandering in gang probeert te zetten en te mana-
gen. De aandacht gaat dan speciaal uit naar het fenomeen ‘weerstand tegen ver-
andering’. Wanneer medewerkers anders-dan-verwacht-en-gewenst reageren op
de veranderinitiatieven van het management, dan wordt dat meestal gelabeld als
weerstand tegen verandering: ‘Nu hebben we als management toch zulke mooie
plannen gemaakt over de toekomst van onze organisatie. En wat zie je? Ze willen
weer eens niet mee.’ Een hartenkreet die menig manager wel eens geslaakt zal
hebben. Maar waarom willen ‘ze’ dan eigenlijk niet mee? Hierover gaan we het in
dit hoofdstuk dus hebben.
organisatiedynamica#2.indd 191organisatiedynamica#2.indd 191 17-03-2005 13:28:4217-03-2005 13:28:42
192
organisatiedynamica
Spontaan
Polyvocaal
Monovocaal
Gepland
?
Figuur 5.1 Relaties thema’s van dit hoofdstuk met assenstelsel
Begonnen wordt met de emotionele kant van veranderen. Je oude vertrouwde
werkelijkheidsbeelden over boord zetten (un en relearning) en proberen tot nieu-
we te komen brengt de nodige emoties met zich mee. Wat is het eff ect van derge-
lijke emoties op veranderingsprocessen? Daarna draaien we de camera om. Dat
‘ze’ niet mee willen, zou namelijk ook wel eens kunnen liggen aan de manier
waarop het verandertraject georganiseerd is en gemanaged wordt. Ik ga hierbij
achtereenvolgens in op de rol die organisatieadviseurs en veranderprojectteams
bij veranderprojecten spelen, op een aantal ‘verandertechnische’ kwesties en op
de rol die het management zelf speelt bij het aansturen van verandertrajecten.
Geplaatst in het assenstelsel (fi guur 5.1) bevindt dit hoofdstuk zich aanvankelijk
aan de linkerkant, waarbij ik naga wat managementimpulsen, van links in het
assenstelsel, bij de rechterkant van het assenstelsel kunnen oproepen. Aan het
eind van het hoofdstuk belicht ik de vraag waarom ‘ze’ niet meewillen vanuit de
rechterkant: zou het misschien zo kunnen zijn dat ‘ze’ niet meewillen omdat er in
de aanpak links in het assenstelsel bepaalde zaken niet kloppen? Hierbij komen
ook die verandertrajecten aan bod die het uitvloeisel zijn van lokale verande-
rinitiatieven van ‘marginale’ communities. Het hoofdstuk wordt afgesloten met
enkele praktijkvragen.
‘Ze’ willen niet mee: de emotionele kant
In hoofdstuk 4 heb ik getracht aan te tonen dat betekenisconstructies en de daar-
aan ten grondslag liggende betekenisconstructieprocessen de neiging hebben om
steeds stabieler en ordelijker te worden. Na innovatieve fi erljeps stabiliseren foun-
der sets zich in duidelijk herkenbare jets en patches met (soms minder duidelijk
herkenbare) regimebewakers. Ook is geconstateerd dat betekenisconstructies
organisatiedynamica#2.indd 192organisatiedynamica#2.indd 192 17-03-2005 13:28:4217-03-2005 13:28:42
193
‘ze’ willen niet mee. hoezo niet?
‘kapstokken’ worden om de sociale identiteit aan op te hangen. Wanneer een be-
paald verandertraject dan ook betekent dat betekenisconstructies zouden moeten
gaan veranderen, dan raak je de betrokkenen in feite in hun ziel. Je raakt ze na-
melijk in de betekenissen die hun wereld begrijpelijk, voorspelbaar en vertrouwd
maken en in de betekenissen die ze kenmerkend vinden voor het soort mens dat
ze willen zijn. Zo gemakkelijk als je kunt praten over het un- en relearnen van
betekenissen, zo moeilijk is dat voor de betrokkenen.
Griffi n, Shaw en Stacey1 zeggen hierover: De subjectieve beleving van onszelf
in relatie tot anderen is in feite de bestaansgrond voor onze existentie. Wanneer
deze ‘grond’ wordt verstoord leidt dat tot diepe angstgevoelens, waarvan we
ons soms maar half bewust zijn. Verandering zal altijd onze zelfb eleving in
meer of mindere mate bedreigen en we zullen onszelf altijd fanatiek verdedigen
tegen de angstgevoelens die dat oproept. Veranderingsprocessen komen alleen
op gang wanneer deze existentiële angsten op de een of andere manier kunnen
worden opgevangen en ingedamd… Diegenen die het hebben over intentionele
veranderingen van mentale modellen besteden te weinig aandacht aan de rol die
angst in dergelijke veranderingsprocessen speelt.
Het mogelijke verlies van vertrouwde werkelijkheidsbeelden zal vermoedelijk
tal van emoties oproepen, waarbij die emoties een soort natuurlijke reactie, een
natuurlijk waarschuwingssignaal zijn om het individu erop te attenderen dat be-
paalde voor die persoon fundamentele waarden verloren dreigen te gaan. Derge-
lijke emoties brengen onlustgevoelens met zich mee die zich op hun beurt weer
vertalen in defensieve reacties en wat managers noemen: weerstand tegen veran-
dering. Interessant is het echter om te constateren dat deze defensieve reacties in
eerste aanzet niet zozeer gericht zijn tegen de inhoud van de veranderingen, maar
vooral voortkomen uit de behoeft e om om te gaan met de emoties en onlustge-
voelens die samenhangen met een gepercipieerd verlies van vertrouwde werke-
lijkheidsbeelden. In feite is het aan het daglicht komen van emotionele reacties
en defensieve gedragingen daarom te beschouwen als een positief signaal: men
beseft kennelijk dat er het een en ander moet gebeuren, alleen dat besef ‘doet
au!’. Logisch, zou je haast zeggen. Bij de verdere bespreking van de aff ectieve
achtergronden van weerstand tegen verandering hanteer ik de hierna volgende
redeneerwijze (zie ook fi guur 5.2)
Elk veranderinitiatief (1) roept in meer of mindere mate emoties en onlustge-
voelens op bij diegenen die die verandering moeten ondergaan (2). De vraag is
dan hoe men met deze emoties omgaat. Is dit een ‘volwassen’ reactie (3), dan
organisatiedynamica#2.indd 193organisatiedynamica#2.indd 193 17-03-2005 13:28:4317-03-2005 13:28:43
194
organisatiedynamica
zal men de veranderingen op den duur accepteren (4) en tot nieuwe werkelijk-
heidsdefi nities komen (5). Is er sprake van een ‘onvolwassen’ manier om met deze
emoties om te gaan (6), dan sluit men zich op in betekenisconstructies die de
verandering bagatelliseren, ontkennen, enzovoort (7). Dit leidt tot passieve of ac-
tieve weerstand (8). Welke reacties op zullen treden, hangt onder meer af van de
mate waarin de verandering identiteitsgerelateerde werkelijkheidsbeelden raakt
(A); de tijd die men krijgt om de emoties die met de verandering gepaard gaan te
verwerken, de mogelijkheid om invloed op de gebeurtenissen uit te oefenen en de
begeleiding die men krijgt bij het hanteren van eventuele emoties (B). Hoe men
de verandering interpreteert, kan worden beïnvloed door de manier waarop het
management over de verandering communiceert (C), door ervaringen met eer-
dere verandertrajecten (D) en door de ruimte die regimebewakers laten voor het
ontwikkelen van nieuwe betekenisconstructies (E).
Verwerkingstijd
Controlemogelijkheden
Begeleiding
(B)
In hoeverre is de
verandering
identiteits-
gerelateerd?
(A)
Proces van
betekenis-
constructie
n.a.v.
verander-
initiatief
‘We
gaan
veranderen!’:
Veranderingsinitiatief
van het management
(1)
Volwassen
(3) of
onvolwassen (6)
reacties: defensieve
strategieën
Staat management er
echt achter? (C)
Veranderervaringen in
verleden (D)
Sociale druk (sub-
publieke regime-
bewakers) (E)
Emoties,
onlust-
gevoelens
(2)
Acceptatie,
unlearning (4)
of decomplex-
atatie, as if
(7)
Gedrag:
creativiteit,
verandering
(5) of
weerstand
(8)
Figuur 5.2 De affectieve aspecten van weerstand tegen verandering
Onderzoeksresultaten naar de aff ectieve oorzaken van weerstand tegen veran-
dering wijzen vooral op emoties die samenhangen met het mogelijke verlies van
bekende werkelijkheidsbeelden2. Bijvoorbeeld:
organisatiedynamica#2.indd 194organisatiedynamica#2.indd 194 17-03-2005 13:28:4317-03-2005 13:28:43
195
‘ze’ willen niet mee. hoezo niet?
– Angst voor het onbekende. Men houdt meer van de duivel van nu dan van de
hemel die men niet kent.
– Verlies van zelfb eeld. Sociale identiteit.
– Verlies van zelfrespect. ‘Heb ik me dan al die jaren met de verkeerde dingen
beziggehouden, nu er opeens gezegd wordt dat we het allemaal anders moeten
gaan doen?’
– Twijfel aan eigen competenties. ‘Tot nu toe wist ik altijd precies wat ik moest
doen, maar kan ik het werk in de toekomst ook nog steeds?’
– Verlies van (langgekoesterde) carrièrekansen. ‘Mijn toekomstbeeld valt in
duigen.’
– Verlies van machtsposities en daarmee samenhangende privileges.
– Angst voor grotere fysieke en mentale werkdruk.
– Verliezen in de privé-sfeer. Verhuizen, langere reistijden, vaker ’s avonds weg,
enzovoort.
Andere bekende redenen voor weerstand tegen verandering lijken vooral te ma-
ken te hebben met factoren die inwerken op het proces van betekenisconstructie,
zoals de druk van collega’s, directe leidinggevenden of andere invloedrijke men-
sen om niet te veranderen. Veelal zijn dit subpublieke regimebewakers die een be-
paalde set met betekenisconstructies stabiel proberen te houden (E). Ook meent
men soms te ‘proeven’ dat de directe leidinggevende of het hogere management
niet volledig achter een aangekondigde verandering staat (C). Dit wordt vervol-
gens geïnterpreteerd als een teken dat men zelf in feite niet in beweging hoeft te
komen. Voorts kunnen negatieve ervaringen met verandertrajecten in het verle-
den (D) bijdragen aan een geringe veranderingsbereidheid.3 Voorafgaande ver-
andertrajecten zijn dan geconstrueerd als een mislukking en die perceptie wordt
een op een toegepast op het huidige verandertraject.
Hoe mensen omgaan met de emoties die gepaard gaan met organisationele ver-
andertrajecten hangt af van de mate waarin men de loop der gebeurtenissen kan
beïnvloeden (B). Wanneer mensen de mogelijkheid hebben om invloed uit te oe-
fenen op datgene wat hun overkomt, dan leidt dat meestal tot een afname van
de intensiteit van de emoties. Wanneer een verandering echter puur top-down
wordt opgelegd en er geen enkele ruimte voor een persoonlijke inbreng bestaat,
dan creëert alleen deze werkwijze al forse onlustgevoelens. Niet alleen voelt men
zich dan machteloos, maar ook is het belangrijkste ‘antiserum’ tegen emotionele
reacties op de aangekondigde organisatieveranderingen gedeactiveerd. Je bent
– zo te zeggen – willoos aan het lot overgeleverd. Organisatieveranderingen die
organisatiedynamica#2.indd 195organisatiedynamica#2.indd 195 17-03-2005 13:28:4417-03-2005 13:28:44
196
organisatiedynamica
negatieve gevolgen hebben voor de mensen en die in feite een fait accompli zijn,
zijn doorgaans hét recept voor hooglopende emotionele reacties.
Al met al roepen veranderinitiatieven in meer of mindere mate emoties op. Teza-
men met de manier waarop men met die emoties omgaat, ontstaan er werkelijk-
heidsconstructies over dat veranderinitiatief. Hoe men uiteindelijk tegen het ver-
anderinitiatief aankijkt wordt beïnvloed door de factoren die hierboven genoemd
zijn. Ik zoom nu nog wat nader in op dit proces van werkelijkheidsconstructie
en bespreek wat er in grote lijnen bekend is over de manier waarop mensen met
dergelijke emoties omgaan.
– Verwerkingsfasen. Wanneer mensen worden geconfronteerd met een voor hen
emotioneel belastende situatie, dan verwerkt men deze emoties in een aantal
stappen. Het direct ‘innemen’ en het volledig onder ogen zien van de situatie
is vaak te bedreigend voor de menselijke integriteit. En daarom doen mensen
dat in het algemeen stapje voor stapje.4 De eerste fase van het verwerken van
een belastende emotie is de ontkenningsfase. Stel, er komt een zware reorgani-
satie die betekent dat iemand zijn baan zal verliezen. Eerst wil men er gewoon
niet aan, ontkent dat het tot ontslagen zal komen, denkt dat het een andere
afdeling zal treff en en het zo’n vaart niet zal lopen, enzovoort. Na enige tijd
begint het besef door te dringen dat het ontslag onafwendbaar is. De tweede
fase is dan de agressiefase. Men verzet zich hevig, gaat met advocaten aan
de slag, geeft anderen de schuld, enzovoort. Als men ziet dat ook dat niets
helpt, volgt de fase van verdriet en verslagenheid en soms zelfs depressiviteit.
Het hele leven lijkt in duigen te vallen, alles is voor niets geweest, het zelf-
vertrouwen krijgt een forse knauw. En als men langzamerhand ook deze fase
te boven is gekomen, dan geraakt men in de vierde fase: de acceptatiefase.
Niet iedereen loopt natuurlijk precies deze fasen door, maar ze geven toch een
beeld van de weg die mensen moeten gaan wanneer een organisatieveran-
dering ingrijpende gevolgen heeft . Soms blijven mensen ook ‘hangen’ in een
bepaalde fase, bijvoorbeeld de woedefase, waarbij men het dreigende onheil
eindeloos lang probeert uit te stellen door rechtzaken, enzovoort. Het model
maakt inzichtelijk dat het labelen van woede, verzet en agressie als ‘weerstand
tegen verandering’ eigenlijk te simpel is. Boosheid zou namelijk ook wel eens
kunnen duiden op het feit dat de betrokkene reeds in de tweede verwerkings-
fase zit en dus in feite al een eind op weg is richting de acceptatie van de ver-
andering. Wel is het zo dat mensen hier tijd voor nodig hebben en vaak ook
gerichte ondersteuning om te vermijden dat men halverwege vastloopt in het
verwerkingsproces.
organisatiedynamica#2.indd 196organisatiedynamica#2.indd 196 17-03-2005 13:28:4417-03-2005 13:28:44
197
‘ze’ willen niet mee. hoezo niet?
– ‘Volwassen’ versus ‘onvolwassen’ reacties. Hoe mensen op emotioneel belas-
tende situaties reageren kan grofweg gecategoriseerd worden als volwassen en
onvolwassen reactiepatronen. Een volwassen reactie komt neer op het (lang-
zamerhand, zie hierboven) onder ogen zien van de realiteit; het unlearnen
van bepaalde werkelijkheidsconstructies en het komen tot nieuwe werkelijk-
heidsconstructies. Na de fase van het verwerken van de emotie komt dus een
creatieve fase waarin men tot nieuwe werkelijkheidsbeelden over zichzelf,
het werk en de organisatie komt. Beschouwde men een bepaalde reorgani-
satie bijvoorbeeld in eerste instantie zeer negatief omdat een bepaald carriè-
reperspectief werd afgesneden, dan is een volwassen reactie om dit verlies op
een gegeven moment te nemen – als alle pogingen om het tij te keren gefaald
hebben – en een nieuwe functie aan te nemen en daar weer allerlei nieuwe
uitdagingen in te zien. Volwassen reageren heeft dus vooral te maken met het
écht onder ogen zien van feitelijke realiteit en van daaruit handelen. Bij onvol-
wassen reacties blijft men die werkelijkheid zo construeren dat men de feiten
eigenlijk niet helemaal onder ogen hoeft te zien. We hebben het hier dan over
zogenoemde defensieve strategieën, waarbij mensen proberen zichzelf af te
schermen voor de emoties die met een verandering samenhangen. Men geeft
bijvoorbeeld anderen de schuld en gaat daar helemaal in op. Of men vlucht
in oud gedrag, waarbij men zich onderdompelt in de hectiek van de huidige
baan en zichzelf geen tijd gunt om te refl ecteren op de consequenties van een
organisatieverandering. Ook kan men zich opeens heel erg afh ankelijk gaan
opstellen, waarbij men verwacht dat de directe leidinggevende maar precies
moet vertellen wat de bedoeling is. En zolang die chef dat niet doet, blijft men
ontkennen dat er het een en ander op stapel staat. Heel beeldend worden deze
reacties uitgedrukt in de trits: fi ght, fl ight, unite: men gaat vechten (bijvoor-
beeld met de chef of via de rechter); men vlucht weg van de werkelijkheid (op-
eens heel hard gaan werken) of men gaat bij elkaar zitten in een bepaalde com-
munity, waarbij men zich wentelt in het verdriet en de ellende die ‘ze (meestal
het management) ons aandoen’. Defensieve strategieën leiden doorgaans tot
een decomplexatie van de manier waarop men de werkelijkheid construeert.
Men selecteert slechts een beperkt deel van de werkelijkheid, wat vervolgens
op een zwart-witachtige manier wordt gewaardeerd: óf alles (meestal de bui-
tenwereld) is slecht óf alles (meestal de eigen community) is fantastisch. Ook
is er sprake van een afnemende nieuwsgierigheid: de wereld zit nou eenmaal
zus of zo in elkaar en men heeft geen behoeft e meer om te onderzoeken of
dit wel echt zo is. Hierdoor wordt het verleden steeds meer een voorspeller
van de toekomst. De werkelijkheidsconstructies komen steeds vaster te zitten
(Game).
organisatiedynamica#2.indd 197organisatiedynamica#2.indd 197 17-03-2005 13:28:4517-03-2005 13:28:45
198
organisatiedynamica
– As-if-organisatie. Culturele leerprocessen in organisaties leiden, zoals gezegd,
tot min of meer stabiele lokale en collectieve werkelijkheidsdefi nities en ge-
dragspatronen. Wanneer een bepaald organisatie-verandertraject ‘buiten de
friteszak’ (fi guur 4.5) komt, betekent dat dat de dieperliggende werkelijkheids-
constructies die aan dit verandertraject ten grondslag liggen niet stroken met
de betekenissen die in de organisatie zijn uitgekristalliseerd. Zo zal een pro-
jectmanagementregime met duidelijke mijlpalen en fi nanciële prestatie-indi-
catoren niet passen op een wat vrijblijvende uitvinderscultuur in een research-
lab. In de praktijk zie ik dan soms dat organisaties (lees: de subpublieke
discoursen) in staat zijn om in de collectieve betekenis- en gedragspatronen
een soort ‘tussenlaag’ te creëren, waarbij men doet alsof men werkt volgens
de normen van de gewenste organisatie, maar in realiteit gewoon doorgaat op
de oude voet.5 Zouden we de notulen van die ‘tussenlaag’ kunnen lezen, dan
staan die bol met termen als project, resultaat, fi nanciële doelstelling, enzo-
voort. Tegelijkertijd voel je en zie je dat men dat eigenlijk allemaal niet echt
meent. En in de echte praktijk vertoont men gewoon dat gedrag dat men al
jaren gewend was.
Dit verschijnsel treedt bijvoorbeeld op in organisaties waar mangement-
teams elkaar snel afwisselen en de ene reorganisatie na de andere over de or-
ganisatie wordt uitgestort. Dan is as-if-gedrag een uitstekende manier om te
overleven en de kern van de eigen werkelijkheidsdefi nities overeind te hou-
den. Helemaal interessant wordt het als de managers worden afgerekend op
dat as-if-gedrag. De medewerkers vertonen op de juiste momenten de juiste
gedragingen en produceren de juiste paperassen, de manager kan aantonen
dat hij een succesvolle reorganisatie heeft uitgevoerd en iedereen kan gewoon
weer net zo doorgaan zoals altijd. Dergelijke systemische dynamieken maken
dat medewerkers precies weten om te gaan met het klappen van de zweep.
Soms gaat ‘weerstand tegen verandering’ dan over in een volledige ‘immuni-
teit’ voor veranderingen.
Spontaan veranderende individuen: steeds polyvocaler en plotseling een
nieuwe monovocaliteit
Het proces van het veranderen van individuele werkelijkheidsdefi nities heeft
vergelijkbare karakteristieken als het proces dat zich op organisatieniveau af-
speelt. Stel dat een reorganisatie leidt tot een taakverzwaring voor een me-
dewerker. Laten we hem meneer De Vries noemen. De Vries moet zich bij-
voorbeeld meer als coachend leidinggevende gaan opstellen en minder als
meewerkend voorman. Op het moment dat het bij De Vries begint te dagen dat
organisatiedynamica#2.indd 198organisatiedynamica#2.indd 198 17-03-2005 13:28:4517-03-2005 13:28:45
199
‘ze’ willen niet mee. hoezo niet?
er nieuwe eisen aan hem gesteld gaan worden, zal hij dat in eerste instantie niet
echt onder ogen willen zien. Ergens heeft hij af en toe wel kleine momentjes
van zich onbehaaglijk voelen, maar dit leidt niet tot een verandering van zijn
werkgedrag. Sterker nog: hij doet er nog een schepje bovenop en gaat harder
meewerken met de medewerkers. Door dit gedrag hoeft De Vries de onzeker-
heid over zijn toekomst niet onder ogen te zien. In feite prefereert hij zo de
minder wenselijke situatie van nu boven de onzekere situatie van de toekomst.
Maar op den duur dienen er zich toch allerlei signalen aan die erop wijzen dat
hij in feite niet goed bezig is. Zo valt zijn beoordeling lager uit dan normaal,
wordt De Vries minder vaak om advies gevraagd door het Hoofd van de Pro-
ductie, krijg hij last van zijn oude kwaal (‘die verrekte verkoudheid gaat maar
niet over’), enzovoort. Langzamerhand beginnen deze ‘eilandjes van ontevre-
denheid’ zich aan elkaar te rijgen. Vatte De Vries al die signalen aanvankelijk
op als losse, toevallige incidenten; steeds meer beseft hij dat die eilandjes iets
met elkaar te maken hebben. Het patroon wordt hem steeds duidelijker en hij
ervaart een steeds manifester gevoel dat hij eigenlijk niet goed bezig is. Ook
ziet hij om zich heen dat bepaalde collega-leidinggevenden naar trainingen
gaan en op de een of andere manier het uitvoerende werk toch beter los kun-
nen laten. Enerzijds krijgt hij dus zicht op een ‘uitweg’, waardoor de onzeker-
heid van de toekomst afneemt. Maar anderzijds brengt dit hem ook nog ster-
ker in verwarring: hoe moet híj dat dan doen? Wat zullen ze ‘thuis’ van hem
denken? En juist deze verwarring leidt ertoe dat hij zich nóg meer stort op het
meehelpen met de uitvoerende medewerkers.
Gevolg is dat er ‘strategische’ zaken blijven liggen en medewerkers die wei-
nig hulp van hem nodig hebben steeds meer beginnen te klagen over ‘onze
afwezige chef ’. Meer en meer ontstaat er dus een ongemakkelijk evenwicht tus-
sen de behoeft e om zich vast te klampen aan het oude gedrag enerzijds en tal
van signalen en nieuwe ideeën die wijzen op de noodzaak voor veranderen
anderzijds.
Dan gebeurt er plotseling iets onverwachts. Een collega van De Vries, die net
zo aan het sappelen was als hij zelf, krijgt plotseling een hartinfarct. Hij over-
leeft het maar ternauwernood. Juist deze ‘focusgebeurtenis’ vormt de druppel
die de emmer doet overlopen. De Vries komt tot het inzicht dat hij nu echt een
stap voorwaarts moet zetten door zich op te geven voor een coachingscursus.
Het hartinfarct van de collega vormde in feite een soort startschot dat alle tot
dan toe weggedrukte veranderenergie losmaakte. Parallel aan deze beslissing
komt De Vries ook tot een wat ander zelfb eeld. Hij beschouwt zichzelf nu niet
meer als de ‘vakman-manager die tenminste nog iets van zijn vak snapt’, maar
organisatiedynamica#2.indd 199organisatiedynamica#2.indd 199 17-03-2005 13:28:4617-03-2005 13:28:46
200
organisatiedynamica
als iemand die de guts heeft om zijn oude metier te verlaten en op zoek te gaan
naar een nieuwe stijl van leidinggeven. En juist uit dit nieuwe zelfb eeld put hij
de innerlijke kracht om te veranderen. Gek genoeg ontpopt hij zich daarna
al vrij snel tot diegene die de andere leidinggevenden helpt en steunt om ook
dezelfde stap te zetten. Het lijkt haast wel een soort zendingsdrang. Hierdoor
plaatst hij zijn nieuwe identiteit in zijn sociale wereld, zodat ook de mensen om
hem heen hem steeds meer gaan zien als een vernieuwer die dit soort stappen
durft te zetten (ontleend aan Kets de Vries en Balasz, 1997).
Wat hier meteen opvalt is dat het veranderingsproces van De Vries kenmerken
heeft van een zelfsturend proces dat een eigen tijdsverloop kent en dat tijdsver-
loop ook nodig heeft . Het lijkt eerder een rijpingsproces dan een veranderings-
proces dat door middel van externe interventies te versnellen of te beïnvloeden
is. Verder valt op dat verandering ‘binnen’ het individu – net zoals ik dat voor
organisaties heb beschreven – zich afspeelt op de dimensie mono-polyvocaal.
Te constateren is namelijk dat er zich naast de oude ‘monovocale publieke dis-
cours’ (‘ik ben een goede meewerkend voorman’) tal van alternatieve beteke-
niseilandjes ontwikkelen die zich op den duur aaneenrijgen. De polyvocaliteit
neemt daardoor toe. Op den duur ontstaat er dan een fi ft y-fi ft yverhouding
tussen de oude rolopvatting enerzijds en de gevoelens van dissatisfactie en de
ideeën voor alternatieve rolopvattingen anderzijds. En juist dan is De Vries in
een ‘ver-uit-evenwicht-situatie’ aangekomen waarbij één specifi eke gebeurte-
nis voldoende is om het kaartenhuis ineen te laten storten (un- en relearning)
zodat nieuwe werkelijkheidsdefi nities aan de oppervlakte kunnen komen.
Tot zover een aantal observaties over de ‘emotionele kant’ van ‘ze’ die niet mee
willen. De conclusie die ik zou willen trekken, is dat de emoties die met veran-
dertrajecten gepaard gaan een aparte dynamiek vormen. En dit is bovendien een
dynamiek die verregaande invloed heeft op het feitelijke gedrag van de betrok-
kenen. Wat ook blijkt (zie ook Kets de Vries) is dat deze aff ectieve processen een
eigen tijdsverloop hebben. Kennelijk moeten veranderingen eerst een tijd ‘sudde-
ren’, moet men eerst nog even door kunnen schieten in het ‘oude’ gedrag voordat
men toe is aan het overschakelen naar nieuwe werkelijkheidsconstructies van het
werk en van zichzelf. Een management dat er hard tegen aan gaat duwen, helpt
hierbij niet en werkt eerder averechts en procesvertragend. Veranderen is name-
lijk een natuurlijk proces: gras gaat niet harder groeien door er heel hard aan te
gaan trekken. En ook: eieren komen niet eerder uit door ze in kokend water te
leggen.
organisatiedynamica#2.indd 200organisatiedynamica#2.indd 200 17-03-2005 13:28:4617-03-2005 13:28:46
201
‘ze’ willen niet mee. hoezo niet?
Angstgevoelens,
statusverlies
schuldgevoelens
Steeds meer
informatie waaruit
blijkt dat de status
quo niet meer valide
is
Aanwezigheid van
psychologische
veiligheid
Ontstaan van
overtuiging van de
noodzaak van
veranderen
Ontkennings-
reacties, verdedigen,
vechten
mediërend
effect
Figuur 5.3 Psychologische veiligheid als ‘ruimte maker’ voor het ontstaan van de veranderingsnoodzaak
Het adequaat inspelen op deze emotionele kant van veranderen vergt een heel
aparte klasse maatregelen en interventies. Zonder die maatregelen en interventies
is de kans op ‘weerstand tegen verandering’ groot. Het steeds verder aanscherpen
van veranderplanningen, het nader uitwerken van organogrammen en het nóg
vaker op zeepkisten gaan staan helpt hier niet. Wanneer het namelijk tot mensen
doordringt dat de status quo waarmee ze misschien al jaren vertrouwd waren
niet meer valide blijkt te zijn, dan levert dat doorgaans bepaalde angstgevoelens
op. Of men vervolgens bereid is om de noodzaak tot veranderen te onderkennen
– in plaats van zich te verdedigen of de verandernoodzaak te ontkennen – hangt
af van de hoeveelheid psychologische veiligheid die wordt gecreëerd (zie fi guur
5.3). Hierbij heb ik het over een specifi eke categorie maatregelen, waarbij we moe-
ten denken aan het mensen tijd geven om de emoties die met een verandering
gepaard gaan te verschmerzen, het mensen invloed geven op de inhoud en plan-
ning van het verandertraject, het coachen van mensen bij het omgaan met hun
emoties, het besteden van veel aandacht en tijd aan diegenen die de grootste pro-
blemen hebben, enzovoort.
organisatiedynamica#2.indd 201organisatiedynamica#2.indd 201 17-03-2005 13:28:4717-03-2005 13:28:47
202
organisatiedynamica
‘Ze’ willen niet mee: de rol van organisatieadviseurs en veranderprojectteams
Tot nu toe heb ik aangenomen dat verandertrajecten adequaat worden gemanaged.
En dat dus de bron van de emoties die samenhangen met bepaalde veranderingen
toe te schrijven zijn aan diegenen die ze ervaren. Nu draai ik de schijnwerper om:
hoe worden verandertrajecten eigenlijk gemanaged? En welke verklaring zou dát
kunnen geven voor het feit dat ‘ze’ niet meewillen?
Natuurlijk kunnen organisatieadviseurs een positief eff ect hebben op verande-
ringsprocessen in organisaties. Ten eerste zijn de (externe) adviseurs afk omstig
uit een andere community dan de mensen in de organisatie. Daarmee introduce-
ren ze dus een zekere diversiteit en die diversiteit kan aanleiding geven tot idee-
enseks en mentaal fi erljeppen. Omdat adviseurs doorgaans met veel verschillende
mensen uit de organisatie contact hebben kunnen ze ten tweede ook fungeren
als een soort honingbijen (wevers), waarbij ze werkelijkheidsconstructies van de
ene community overbrengen naar andere communities. Vaak brengen adviseurs
ook mensen met elkaar in verbinding die normaal gesproken weinig contact met
elkaar hebben. Daarmee vergroten ze dus de K-factor, oft ewel het aantal relaties
tussen organisatieonderdelen. Ten slotte kunnen ze schaduwthema’s naar boven
brengen of nieuwe thema’s introduceren naast de favoriete thema’s van de do-
minante coalitie, dus van de regimebewakers. Juist hierdoor worden bestaande
werkelijkheidsconstructies gecomplexeerd en gedestabiliseerd, waardoor de kans
op dissipatieve en creatieve processen toeneemt. Dit alles veronderstelt echter wel
dat de adviseurs expliciet openstaan voor eff ecten die hun optreden in dit ver-
band kan hebben.6 Is de adviseur daarentegen vooral gericht op een éigen metho-
diek, fi losofi e of organisatiemodel, dan wordt het ene monovocale paradigma in
feite vervangen door het andere, namelijk dat van de adviseur.
Naast positieve eff ecten kan het gedrag van adviseurs er echter ook toe leiden dat
‘ze’ helemaal niet meer mee willen. Enigszins zwart-wit weergegeven, spelen hier
de volgende processen. Sommige organisatieveranderingen worden ‘geïnspireerd’
door managementgoeroes of adviesbureaus die hun ideeën publiceren in veelgele-
zen managementtijdschrift en.7 Deze nieuwe ideeën worden opgepikt door enkele
bedrijven die zich graag als early users willen profi leren. En al doende worden
de aanvankelijk nog enigszins abstracte ideeën in die bedrijven omgewerkt tot
concrete methoden en technieken. Vervolgens kunnen de adviesbureaus die met
die nieuwe ideeën op de markt zijn gekomen de ideeën als een kant-en-klare me-
organisatiedynamica#2.indd 202organisatiedynamica#2.indd 202 17-03-2005 13:28:4717-03-2005 13:28:47
203
‘ze’ willen niet mee. hoezo niet?
thode verkopen, waarbij de early users als referentiemateriaal (‘kijk eens hoe suc-
cesvol het werkt!’) worden gebruikt. Er volgen tal van andere publicaties, work-
shops en seminars, waarbij het adviesbureau het inmiddels succesvolle product
verder aan de man brengt. Eenmaal in dit stadium aangeland wordt het product
overgenomen door tal van andere me too-adviesbureaus, die natuurlijk niet ach-
ter willen blijven. Daarmee verwatert het oorspronkelijke gedachtegoed echter
steeds verder en blijft er een relatief betekenisloze en gedecontextualiseerde me-
thodiek of techniek over die wordt gepresenteerd als de oplossing voor alle pro-
blemen. Eenmaal overtuigd van het nut en de noodzaak van het product ontstaat
er vervolgens een situatie waarbij een oplossing (het adviesproduct) op zoek gaat
naar problemen. Allerlei organisatieproblemen worden geherdefi nieerd vanuit de
bestaande oplossing (methode X, product Y) met het gevaar dat er soms dingen
worden ‘opgelost’ die in feite helemaal geen probleem waren.
Binnen organisaties zijn er meestal gemakkelijk ingangen te vinden voor deze
‘commerciële zendingsdrang’. Er zijn altijd – wat Pettigrew noemt – idealisten of
carrièrejagers te vinden die er maar al te graag met het nieuwe ‘kunstje’ vandoor
willen gaan. Ze overtuigen het management van het nut van de nieuwe aanpak
of de nieuwe visie en vervolgens moet de hele organisatie ‘ge-BPN’d’, ‘ge-INK’t’
of ‘verSAP’t’ worden. ‘De cultuur moet worden gekanteld, we moeten een lerende
organisatie worden!’ De slogans zijn bekend (zie ook het scenario van ‘de ma-
nagementbevruchting’ uit hoofdstuk 1). Cynische opmerkingen of sceptici wor-
den niet meer getolereerd. De veranderingsinspanning wordt steeds monovoca-
ler – het wordt een doel op zich – en de afstand tot diegenen die het allemaal in
de praktijk waar moeten maken, neemt steeds verder toe. Hun goedbedoelde re-
acties worden geconstrueerd (gelabeld) als ‘weerstand tegen verandering’, ‘waar
gehakt wordt vallen spaanders’ afgedaan en er wordt overgegaan tot de orde van
het verandertraject.
Deze gang van zaken herbergt een aantal potentiële gevaren in zich:
– Betekenisvorming (en dus de ‘echte’ verandering) stopt. De lokale en collec-
tieve sense making-motortjes worden in feite uitgeschakeld. Er is nog maar
één ‘heilsboodschap’, maar juist het feit dat die zo gebracht wordt, bevestigt
mensen in hun huidige werkelijkheidsbeelden, activeert as-if-gedrag of defen-
sieve routines.
– Eenzijdigheid. De meeste van dit type verandertrajecten kennen een zekere
(monovocale) eenzijdigheid. Het gaat bijvoorbeeld alleen maar over primaire
organisatiedynamica#2.indd 203organisatiedynamica#2.indd 203 17-03-2005 13:28:4817-03-2005 13:28:48
204
organisatiedynamica
processen, kwaliteit, kennis, fi nanciële systemen, besturing, enzovoort. Pro-
bleem hiervan is dat de werkelijkheid van de lokale communities nooit netjes
is opgedeeld in fraaie functionele vakdisciplines. Alles speelt daar altijd tege-
lijkertijd en geen enkel probleem is alleen maar een fi nancieel of een kwali-
teitsprobleem. De monovocaliteit van de veranderhype sluit dus niet goed aan
op de polyvocale werkelijkheid van de betrokkenen. Met alle weerstands- en
as-if-gevolgen vandien.
– Initiatiefnemers worden zeloten. De voorvechters voor de verandering komen
meestal terecht in een veranderprojectteam. Al snel wordt dit team een rela-
tief gesloten lokale community, waarin men steeds verder overtuigd raakt van
het nut en het belang van de veranderingen die men voor ogen heeft . Langza-
merhand drijft men weg van de managers die de oorspronkelijke goedkeuring
aan het verandertraject hebben verleend. Het gevaar neemt steeds verder toe
dat het management het hele traject plotseling stopzet, zodra het management
écht begint te begrijpen waar het verandertraject naar op weg is.
– De externe adviseurs nemen het over. Doordat de externe adviseurs relatief
meer ervaring met de techniek of methode hebben die moet worden inge-
voerd, lopen zij de kans dat zij uiteindelijk nog de enigen zijn die begrijpen
waar het werkelijk om gaat. Hierdoor ontstaat een soort ontwikkelingshulp-
eff ect: de zaak valt stil op het moment dat de adviseurs het project hebben
beëindigd. Daar waar de medewerkers al enig enthousiasme voor de nieuwste
organisatieverandering hadden opgebouwd, wordt die nu volledig tenietge-
daan omdat de Schwung uit het traject opeens verdwenen is en men zelf niet
weet hoe het verder moet.
– Politieke gevechten. Door de vaak stormachtige ontwikkeling van bepaalde
adviesproducten treedt er op den duur een soort conceptuele verwatering op.
Het adviesproduct wordt gereduceerd tot een aantal goedbekkende kreten en
goedogende schema’s, zonder dat daarachter veel diepgang zit over wat alles
nu precies betekent. Goedbedoelende managers die wel wat in die kreten zien,
nemen ze dan over en verklaren ze tot de nieuwe norm voor de eigen orga-
nisatie (‘vanaf aanstaande maandag werkt iedereen in zelfsturende teams!’).
Al snel ontstaan er dan allerlei politieke gevechten over de invulling van die
nieuwe norm, wie er voor verantwoordelijk is, enzovoort. En de medewer-
kers? Die wachten rustig af.
organisatiedynamica#2.indd 204organisatiedynamica#2.indd 204 17-03-2005 13:28:4817-03-2005 13:28:48
205
‘ze’ willen niet mee. hoezo niet?
– Standarisatie versus maatwerk. Een laatste valkuil betreft het generalisti-
sche karakter van veel verandertrajecten. De hele organisatie moet dan een
lerende organisatie worden; iedereen moet met het INK-model aan de slag,
overal wordt een bepaald sturingsmodel verheven tot de nieuwe manier van
werken. Maar in veel gevallen strookt deze standaardisatiewens niet met de
lokale problematieken en dynamieken. Soms leidt dit ertoe dat mensen min of
meer gedwongen worden systemen of werkwijzen in te voeren die nauwelijks
aansluiten op de aard van de eigen werkzaamheden. Daarmee verliezen die
systemen en werkmethoden hun geloofwaardigheid en de medewerkers ver-
tonen wederom ‘weerstand tegen verandering’.
Al met al kan een zekere monovocaliteit van de inhoud van verandertrajecten en
van de manier waarop ze in de organisatie geïntroduceerd worden leiden tot ‘af-
stotingsverschijnselen’. Tegelijkertijd is het dan wat te simpel om de schijnwerper
op de medewerkers te laten staan (‘ze’ willen niet mee). Het zijn immers juist de
zénders en niet de ontvangers die de problemen veroorzaken.
In het verlengde hiervan worden er nogal eens ‘organisatiekundige’ missers be-
gaan in de opzet en uitvoering van verandertrajecten, waardoor het voor diege-
nen die de veranderingen moeten uitvoeren zeer lastig wordt om positief mee te
bewegen.8 Denk wat dit betreft bijvoorbeeld aan de volgende punten:
– Het veranderingstempo is te hoog en de organisatie heeft niet voldoende tijd
om alle veranderingen te absorberen, vooral ook gegeven de werkdruk van het
moment.
– De veranderaanpak is te vrijblijvend of juist veel te hard om mensen echt po-
sitief te motiveren en te prikkelen.
– Het management, met name middelmanagers, bezit te weinig vaardigheden
om het verandertraject door te vertalen naar de eigen afdelingen en het veran-
dertraject daar goed te managen.
– De communicatiestrategie zit niet goed in elkaar, zodat de medewerkers ge-
brekkige of tegenstrijdige informatie krijgen.
– Er wordt zó hard geroepen dat ‘álles anders moet’ dat de medewerkers hun
vertrouwen in de organisatie verliezen: ‘Hebben we dan al die jaren voor niets
gewerkt?’ De onzekerheid slaat toe en het vertrouwen in het management
neemt af.
– Opleidingen en positief kritisch personeelsbeleid schieten tekort om ervoor
te zorgen dat de medewerkers daadwerkelijk over de juiste competenties be-
schikken.
organisatiedynamica#2.indd 205organisatiedynamica#2.indd 205 17-03-2005 13:28:4917-03-2005 13:28:49
206
organisatiedynamica
– Waarschuwende geluiden van medewerkers worden niet serieus genomen,
waardoor er allerlei problemen ontstaan waarvan die medewerkers vervol-
gens zelf de schuld krijgen.
– De veranderdoelen, zoals de structuur of bepaalde systemen, corresponderen
niet met wat men feitelijk wil veranderen, namelijk de cultuur en het gedrag.
Men spendeert dan veel tijd en energie aan zaken die in feite geen eff ect heb-
ben op die zaken die juist het hardst verbeterd zouden moeten worden.
– Er is sprake van incongruentie tussen de inhoud van de verandering en de
manier waarop die verandering geïntroduceerd wordt in de organisatie. Wan-
neer zelfsturende teams bijvoorbeeld top-down worden verordonneerd teza-
men met een fi ks aantal regels en procedures, dan is het voor diegenen die
zichzelf moeten gaan sturen glashelder dat zelfsturing een illusie is: ‘De baas
is gewoon de baas, alleen nu moeten we net doen of we hem spontaan gehoor-
zamen.’
Al met al kan het feit dat ‘ze’ niet mee willen soms dus meer zeggen over de
manier waarop een verandertraject wordt gemanaged, dan over de medewerkers
zelf.
‘Ze’ willen niet mee: de rol van het management
Succesvol verandermanagement veronderstelt dat het management optreedt als
een hecht en dus duidelijk team, dat het management leidinggeeft aan de veran-
dering, waarbij het continu in dialoog is met de medewerkers, er zelf ook keihard
aan trekt om dingen voor elkaar te krijgen en probeert de kennis en ervaring van
de lokale communities positief in te zetten voor datgene wat er moet gebeuren.
Of, om in termen van het vorige hoofdstuk te spreken, wil ‘de eerste klap een
daalder waard’ zijn, dan moet het wel een coherente klap zijn en niet een losse se-
rie klapjes, stompen en trappen die alle kanten opgaan. In sommige gevallen gaat
het juist in deze dimensies mis. In dit verband hebben Beer en Eisenstat9 het over
de ‘sluipmoordenaars’ van verandertrajecten omdat het disfunctioneren van het
management zelden aan het daglicht komt of expliciet aan de orde wordt gesteld
in het publieke discours van de organisatie. Op basis van uitgebreid empirisch
onderzoek komen deze auteurs tot een vijft al van deze sluipmoordenaars:
– Managementstijl is té top-down of té laissez-faire (1). Top-down: het manage-
ment, of een of enkele personen daarvan, stelt zich overheersend op. Bij dis-
cussies met het management hebben collega-managers, middelmanagers en
organisatiedynamica#2.indd 206organisatiedynamica#2.indd 206 17-03-2005 13:28:4917-03-2005 13:28:49
207
‘ze’ willen niet mee. hoezo niet?
medewerkers steeds het gevoel dat de beslissing in feite al lang genomen is,
dat de zaken in een achterkamertje al lang beklonken zijn. Het gesprekskli-
maat is bovendien zodanig dat het ventileren van afwijkende meningen – en
dus het introduceren van diversiteit – in feite niet mogelijk is of direct wordt
afgestraft . Ondanks dat de dominante leider zegt dat hij ‘een stel kritische
mensen om zich heen wil hebben’, zorgt die manager er door zijn of haar ge-
drag voor dat die kritische mensen in feite gereduceerd worden tot klapvee.
Monovocaal, geen dialoog, alles gericht op controle door de dominante leider.
Bij een laissez-faire-managementstijl is juist het tegenovergestelde het geval.
Het management vermijdt dan juist confl icten, is afwezig op die momenten
dat het erop aankomt, knopen worden niet doorgehakt waardoor het veran-
deringsproces steeds verder stilvalt, enzovoort. Ook worden middelmanagers
niet aangesproken wanneer ze zich niet aan afspraken of deadlines houden. Is
er bij de top-downstijl dus sprake van een wat rigide en ‘monomane’ strategie;
bij de laissez-fairestijl is deze strategie juist helemaal niet helder en voortdu-
rend wisselend.
– Onduidelijke verandervisie en confl icterende prioriteiten (2). Binnen het ma-
nagementteam en ook bij de middelmanagers bestaat geen eenduidig beeld
over de prioriteiten. Er lijkt een gevecht aan de gang te zijn tussen verschillen-
de ‘stromingen’ (lees: verschillende jets, patches binnen het publieke discours)
over wat er wel en wat er niet belangrijk is. Meestal gaat dit gevecht hand in
hand met een continu gesteggel over de verdeling van de budgetten, mensen,
enzovoort. Hierdoor worden de medewerkers steeds heen en weer geslingerd
tussen uiteenlopende versies van de doelen en het belang van bepaalde orga-
nisatieveranderingen.
– Ineff ectief top-managementteam (3). Kernwoord is hier ‘koninkrijkjes’. Th eo-
retisch gesproken behoort de hoogste managementlaag te opereren vanuit een
algemene managementoptiek. Hier gaat het om vraagstukken die de organisa-
tie als geheel aangaan waarbij ook het belang van de hele organisatie – en dus
niet van bepaalde afdelingen – voorop staat. Soms komt dit niet voldoende uit
de verf. Het managementteam is dan in wezen helemaal geen team, maar een
verzameling schoorsteenpijpen, waarbij elke schoorsteenpijp staat voor een
divisie, een afdeling, een functionele groep of wat dan ook. De leden van het
managementteam zitten er dan ook niet voor de hele organisatie, maar vooral
voor het behartigen van de belangen van hun eigen organisationele silo. In veel
gevallen wordt de agenda van zo’n managementteam gevuld met onderwerpen
die afk omstig zijn van de verschillende stafafdelingen die om het management
organisatiedynamica#2.indd 207organisatiedynamica#2.indd 207 17-03-2005 13:28:5017-03-2005 13:28:50
208
organisatiedynamica
heen gegroepeerd zijn (zie fi guur 1.6c, ‘de managementbevruchting’). Dankzij
deze werkwijze wordt elegant vermeden dat de koninkrijkjes met elkaar in
en aan de slag moeten. Stafafdelingen kijken vaak naar de hele organisatie
en proberen de coördinatieproblemen die het managementteam laat ontstaan
op te lossen door het introduceren van ‘kamerbrede’ systemen, methoden,
procedures, enzovoort. Aangezien de leden van het managementteam vooral
gericht zijn op de vraag ‘is dit gevaarlijk voor mijn kolom?’, worden de voor-
stellen van de stafdiensten zelden diepgaand besproken. Met als gevolg dat de
organisatie geconfronteerd wordt met tal van veranderingen die a) eenzijdig
zijn omdat ze van een specifi eke stafdienst met een specifi eke invalshoek (bij-
voorbeeld juridisch, sociaal, technisch) afk omstig zijn, b) niet écht gedragen
worden door het management, c) meestal een korte ‘halfwaardetijd’ hebben
omdat dan een andere stafdienst het management heeft weten te overtuigen
van een nóg beter systeem, een nóg ingrijpender verandering, enzovoort. Een
ander gevolg is dat de leden van het managementteam geen eenduidig verhaal
over die veranderingen kunnen houden. Elk lid heeft immers alleen gelet op
het eigen afdelingsbelang en in mindere mate op het collectieve belang. Een
laatste gevolg van deze dynamiek is dat de agenda van het managementteam
steeds verder volloopt met onderwerpen die slechts aspecten van de organisa-
tie aangaan. Daardoor neemt de tijd om echt eens ‘integraal’ te kijken steeds
meer af.
– Problemen met de verticale communicatie (4). Naast het niet al te eenduidig
‘zenden’ van het management (zie hierboven) wil het ook nog wel eens schor-
ten aan het ‘ontvangen’ door het management. Bij een top-downstijl zal het
de medewerkers al snel duidelijk worden dat er geen oor is voor de proble-
men die zij in de praktijk waarnemen. Het management feedback geven over
de consequenties van bepaalde organisatieveranderingen wordt dan al snel
gedefi nieerd als ‘je hoofd boven het maaiveld uitsteken’. Met als gevolg dat
men zijn suggesties maar voor zich houdt. Bij een laissez-faire-management-
stijl krijgen de medewerkers het op den duur door dat opbouwende kritiek
al snel wordt ervaren als een aanval of als een bedreiging voor de positie van
een of meer managers. En ook ontdekt men al snel dat het management niet
of hooguit zeer traag op suggesties reageert omdat men intern niet tot het
doorhakken van knopen komt. Door deze haperende verticale communicatie
wordt de relatie tussen het publieke en subpublieke discours in feite verbro-
ken. En vervolgens verhindert dit de potentiële coëvolutie tussen dat publieke
en subpublieke discours die juist zo nodig is voor innovatie en groei.
organisatiedynamica#2.indd 208organisatiedynamica#2.indd 208 17-03-2005 13:28:5017-03-2005 13:28:50
209
‘ze’ willen niet mee. hoezo niet?
– Leiderschapsvaardigheden van middel en lager management (5). Naast het
functioneren van de top, schort het soms ook aan het functioneren van de
managementlagen daaronder. Soms komen verandertrajecten simpelweg niet
van de grond omdat de afdelingshoofden of teamleiders niet in staat zijn om
de veranderintenties die door de hogere managementlagen zijn opgesteld te
vertalen naar concrete veranderacties voor hun eigen afdelingen of teams. Een
reden hiervoor kan zijn dat de uitvoerende managers zelf ook vastzitten in be-
paalde werkelijkheidsconstructies en gedragsmatige routines, zodat het voor
hen lastig is om zichzelf als het ware even te vergeten en opeens heel iets an-
ders uit te stralen. Daar waar managers ‘uit eigen kweek’ zijn voortgekomen
excelleren ze bovendien veelal in operationeel management, maar hebben ze
te weinig ervaring met het aansturen van ingrijpende veranderingen. Slechts
intensieve training en coaching en ook het aanspreken van managers die het
verandermanagement echt niet in huis lijken te hebben is dan een remedie.
Het antwoord op de vraag waarom ‘ze’ niet meewillen is hier dus vooral te vinden
in het optreden van het management. De combinatie van de inadequate manage-
mentstijl (ad 1), de confl icterende prioriteiten (ad 2) en het niet goed functione-
ren van het managementteam (ad 3) leidt tot een gebrekkige aansturing van de
veranderingen. De moeizame coördinatie tussen de koninkrijkjes (ad 3) en de
matige verandermanagementkwaliteiten van de lagere managementniveaus (ad
5) resulteren in een gebrekkige implementatie van de veranderingen. En ten slotte
is het leervermogen, het leren van en inspelen op de reacties die ‘het veld’ heeft
op de veranderinitiatieven gebrekkig door de matige kwaliteit van de verticale
communicatie (ad 4).
Mede op basis van mijn eigen ervaringen bij verandertrajecten zou ik nog een
aantal additionele aandachtpunten willen aangeven voor de rol die het manage-
ment bij verandertrajecten kan spelen.
– Macht. In hoofdstuk 4 is duidelijk geworden dat er in organisaties collectie-
ve werkelijkheidsdefi nities kunnen ontstaan (patches, jets). Deze werkelijk-
heidsdefi nities werken stabiliserend. Ze brengen een zekere orde en voorspel-
baarheid teweeg in de grote verscheidenheid aan steeds veranderende lokale
defi nities van communities. Aan stabiele werkelijkheidsdefi nities liggen sta-
biele machtsverhoudingen ten grondslag. We hebben het hier dan over relatief
machtige regimebewakers, die er kennelijk belang bij hebben dat de andere
leden van een lokale of collectieve community de wereld op een specifi eke
manier defi niëren. Ook binnen het publieke discours is doorgaans sprake van
organisatiedynamica#2.indd 209organisatiedynamica#2.indd 209 17-03-2005 13:28:5117-03-2005 13:28:51
210
organisatiedynamica
een of meer duidelijke ‘trendsetters’ die als het ware de schatbewaarders van
het gedachtegoed zijn. Vooral wanneer veranderingsprocessen ingrijpende
gevolgen voor de organisatie hebben (zie fi guur 4.5) zullen deze regimebe-
wakers onrustig worden. Soms gaan ze mee met de verandering omdat ze in-
schatten dat ze het eff ect ervan wel kunnen neutraliseren; soms ook stemmen
ze met de verandering in omdat de feitelijke impact ervan op het moment
van besluitvorming nog niet helemaal duidelijk is. Verandertrajecten die een
hoge interventiediepte hebben, veronderstellen dat er een ‘nieuwe’ dominante
coalitie is die zodanig veel macht heeft dat ze de bestaande regimebewakers
‘aankunnen’. De vraag is dus: hoeveel macht zit er ‘achter’ een bepaald ver-
anderinitiatief? En vormt deze macht voldoende ‘tegenwicht’ tegen de macht
van de bestaande perceptuele regimes? Wanneer dit onvoldoende is, wordt
de organisatie aanvankelijk wakkergeschud met allerlei nieuwe plannen,
structuren, enzovoort. Lukt het de bestaande regimebewakers echter om de
‘nieuwdenkers’ vleugellam te maken, dan gaan alle mooie initiatieven vervol-
gens uit als een nachtkaars. Wanneer medewerkers dit spel een aantal keren
meemaken, zullen ze op den duur zeer terughoudend op veranderinitiatieven
reageren.
– Jakarta! Elk groter verandertraject impliceert ook een leertraject van de ma-
nagementcommunity. Pas wanneer het verandertraject al een behoorlijk eind
op streek is, krijgt het management steeds preciezer in beeld wat de feitelijke
implicaties van de veranderingen nu werkelijk zijn. Laat ik dit illustreren met
een kort verhaal. Bij een wetenschappelijk experiment werd een inboorling uit
de jungle van Borneo enkele dagen rondgeleid in de wereldstad Jakarta. Al-
les liet men hem zien: lift en, elektriciteit, auto’s, vliegtuigen, ijskasten, super-
markten, stromend water, enzovoort. Twee weken nadat de inboorling weer
terug was bij zijn eigen stam vroegen de onderzoekers hem wat hem nou het
meest was bijgebleven van het bezoek aan Jakarta. Zonder aarzelen riep de in-
boorling uit: ‘… dat die man zóveel bananen kan vervoeren!’ De wetenschap-
pers pijnigden hun geheugen om te begrijpen wat de inboorling bedoelde.
Uiteindelijk kwamen ze erachter. Banaan vormde een van de belangrijkste
voedselbronnen voor de stam waartoe de man behoorde. Maar zelfs de sterk-
sten van de stam konden één, hooguit twee trossen bananen tegelijkertijd op
de schouder vervoeren. Nu bleek de inboorling op de eerste dag van zijn be-
zoek een man gezien te hebben die een handkar voortduwde met daarop maar
liefst vijft ien trossen bananen. En alleen dát was hem bijgebleven. Alle andere
fraaie verworvenheden van de westerse beschaving waren volstrekt aan hem
voorbijgegaan!10
organisatiedynamica#2.indd 210organisatiedynamica#2.indd 210 17-03-2005 13:28:5117-03-2005 13:28:51
211
‘ze’ willen niet mee. hoezo niet?
Een vergelijkbaar fenomeen treedt op bij verandertrajecten waarvan de ‘on-
derliggende’ werkelijkheidsconstructie ver afwijkt van de gangbare werke-
lijkheidsbeelden. Gesprekken in de managementcommunity over die veran-
dertrajecten zijn dan in feite gesprekken over Jakarta. Men heeft het er wel
over, maar de discussies blijven in feite steken op een relatief oppervlakkig
niveau. Echt aanvoelen wat het verandertraject inhoudt en écht de implicaties
ervan doorzien is niet gemakkelijk omdat men geen enkel vergelijkingsma-
teriaal heeft en het nieuwe traject (alles wat Jakarta te bieden heeft ) beoor-
deelt vanuit ‘oude’ werkelijkheidsconstructies (bananen). In dit geval is het
dus niet alleen de organisatie die veel moet un- en relearnen, maar vooral ook
de managementcommunity. Bijvoorbeeld de overgang naar een resultaatge-
richte organisatie(cultuur) vergt dat het management elkaar en ook de lagere
managementniveaus actief aan moet spreken op het al dan niet behalen van
vooraf afgesproken resultaten. In een ‘lieve-vrede’-cultuur wordt dan welis-
waar besloten tot een organisatieverandertraject waarin resultaatgerichtheid
een rol speelt, maar het management moet dan al vallend en opstaand leren
wat dat precies voor hen zelf betekent.11 Wanneer dit un- en relearningproces
niet expliciet wordt aangegaan, groeit de kans dat men terugvalt op gangbare
werkelijkheidsdefi nities en daarbij behorende gedragingen. Met als gevolg dat
er een merkbaar verschil ontstaat tussen de ‘praat-theorie’ en ‘doe-theorie’12
van het management; tussen wat men zegt en wat men feitelijk doet. Dat ver-
schil wordt meestal haarfi jn wordt waargenomen door de lokale communities,
waardoor ‘ze’ niet meer willen veranderen.
– Weinig refl ectie op eigen veranderparadigma’s. Een belangrijk onderdeel van
het culturele leerproces (zie fi guur 4.1) betreft de leerervaringen over veran-
dermanagement. Elke organisatie heeft een eigen ‘verandergeschiedenis’ (zie
fi guur 2.10) en eigen gewoontes ten aanzien van de wijze waarop verandertra-
jecten worden aangepakt. ‘Door de oogharen heenkijkend’ zie je dan ook dat
achtereenvolgende verandertrajecten steeds ongeveer vergelijkbare verschijn-
selen en ritmieken gaan vertonen. Dit komt omdat er zich ook over verander-
management in de loop der tijd min of meer stabiele betekenisconstructies
hebben gevormd. En deze worden dan zonder al te veel refl ectie telkens op-
nieuw toegepast. Het leerproces dat aan het ontstaan van deze beelden over
verandermanagement ten grondslag ligt is echter vooral een leerproces van
de bestaande (management)community. Dit heeft twee gevolgen. Ten eerste
wordt bij nieuwe verandertrajecten bijna automatisch teruggevallen op de er-
varingen uit het verleden. Op deze manier reduceert het management zijn
onzekerheid over verandermanagement. Refl ectie over de vraag of de ‘auto-
organisatiedynamica#2.indd 211organisatiedynamica#2.indd 211 17-03-2005 13:28:5217-03-2005 13:28:52
212
organisatiedynamica
matisch’ gekozen veranderaanpak nou wel de meest geschikte is voor het op
handen zijnde verandertraject is echter lastig en enigszins bedreigend. Om
die reden worden veranderdoelstellingen soms relatief vaag gehouden en niet
geformuleerd in termen van meetbare eindresultaten. Zo voorkomen mana-
gers dat ze geconfronteerd worden met de beperkingen van hun impliciete
assumpties over verandermanagement. Ook kunnen ze dan altijd claimen dat
het verandertraject een succes was, zonder dat dit feitelijk zo is. Door deze
claims hoeft men het eigen functioneren niet ter discussie te stellen en legt
men weer een nieuw ‘succeslaagje’ over de bestaande werkelijkheidsconstruc-
ties heen (zie fi guur 4.1). Helemaal interessant wordt het als de rest van de
organisatie gewend raakt aan de manier waarop het management veranderin-
gen organiseert en aanstuurt, of er een belang bij krijgt. Dan is er binnen het
systeem in feite geen diversiteit, geen alternatieve mening meer te vinden over
de aanpak van verandertrajecten. En dan is dus het vermogen om te leren tot
bijna nul gereduceerd. Een tweede gevolg is dat de ‘opgeslagen’ leerervaringen
over verandermanagement een zekere mate van monovocaliteit hebben. Het
zijn immers de leerervaringen die zijn opgedaan vanuit het managementper-
spectief en niet vanuit het perspectief van een operationele manager, een klant
of de medezeggenschap. En juist die monovocaliteit, die zich keer op keer ver-
taalt in een bepaalde ‘grondtoon’ in het verandermanagement maakt het voor
medewerkers en anderen zo moeilijk om zich volledig met een bepaald veran-
derinitiatief te kunnen identifi ceren.
Er zijn dus een aantal additionele redenen waardoor het voor medewerkers niet
altijd gemakkelijk is om vol overgave en enthousiasme mee te gaan in de ver-
anderinitiatieven van het management. Soms werken deze zaken zelfs zo sterk
door dat er een omgekeerde situatie ontstaat. De medewerkers (subpublieke dia-
loog) zijn het dan al lang eens dat er een aantal zaken fundamenteel moet worden
veranderd, terwijl het management ‘doof ’ is voor die veranderideeën en alleen
maar druk doende is om onderlinge machtsstrijdjes uit te vechten. Deze situatie
beschreef ik aan het eind van hoofdstuk 4 al: kleuromslag in denken en doen.
Anders gezegd: ‘ze’ willen dan wel degelijk mee, maar het is het management dat
de veranderingen tegenhoudt! De weerstand tegen veranderingen zit dan dus niet
‘beneden’, maar juist ‘boven’!
organisatiedynamica#2.indd 212organisatiedynamica#2.indd 212 17-03-2005 13:28:5217-03-2005 13:28:52
213
‘ze’ willen niet mee. hoezo niet?
‘Ze’ willen niet mee: maar wie zijn ‘ze’ eigenlijk?
Dat managers soms moeite kunnen hebben met het fenomeen dat zij ‘weerstand
tegen verandering’ noemen is duidelijk. Je hebt als management zulke goede
plannen en zulke goede bedoelingen en toch verzanden al je mooie ideeën steeds
maar weer opnieuw wanneer de plannen in de organisatie ten uitvoer moeten
worden gebracht. Proberen die weerstand te doorbreken en op te lossen is dan een
alternatief. Maar er zijn ook een aantal meer verborgen aangrijpingspunten voor
alternatieve scenario’s denkbaar. Om deze verborgen aangrijpingspunten duide-
lijk te maken verschuiven we het blikveld van het linkerdeel van het assenstelsel
steeds meer naar het rechterdeel; het ‘spontane’ deel.
In het eerste scenario wordt met het defi niëren van medewerkers als ‘ze’ in feite
een kunstmatige scheiding aangebracht tussen ‘wij’ en ‘zij’ (othering). Hand in
hand met het aanbrengen van perceptuele scheidingen tussen ‘wij’ en ‘zij’ gaat het
fenomeen dat men over ‘ons’ vaak positiever denkt dan over ‘hen’. En het is juist
precies dit subtiele sentiment dat ertoe leidt dat medewerkers zich buitengesloten
voelen en niet serieus genomen voelen. De ouder-kindachtige transactie die ver-
scholen gaat achter ‘wij’ versus ‘zij’ (‘wij moeten voor de medewerkers denken,
wij zijn de enigen die echt overzicht hebben, wij hebben de beste ideeën’) roept
haast automatisch verzet en weerstand op bij diegenen die moeten veranderen.
Mensen willen best veranderen, maar ze willen niet veranderd worden. Wat zou
er bijvoorbeeld gebeuren wanneer ‘wij’ niet gedefi nieerd wordt als het manage-
ment (dus: het publieke discours) maar als de hele organisatie, liefst inclusief be-
langrijke belanghebbenden zoals klanten? Uiteraard vergt dit een andere aanpak
van het verandertraject (zie bijvoorbeeld de generatieve dialoog-stijl uit de hoofd-
stukken 4 en 8), maar leidt mogelijk tot een doorbraak in het veranderparadigma
dat juist steeds opnieuw zorgt voor een verstarring van de medewerkers.
Een tweede scenario in een reorganisatie betreft de doorgaans grote energie en
inzet van het management. Vaak stoppen managementteams (of leden daarvan)
veel energie in het aansturen van verandertrajecten. Dit doet men deels uit een
impliciete rolverwachting over zichzelf (‘het management moet toch alles aan-
sturen’), deels uit de behoeft e om het verandertraject te beheersen en controleren
(zie de rodeometafoor uit hoofdstuk 4) en deels uit de wil om fouten te voorko-
men. Deze grote inzet leidt echter tot een zogeheten learned helplessness van de
lagere managementniveaus en de medewerkers. Bij alles wat er gebeurt, treedt het
management op en onderneemt het aanvullende acties. Hierdoor ontneemt het
management de lagere managementlagen en de medewerkers de gelegenheid om
organisatiedynamica#2.indd 213organisatiedynamica#2.indd 213 17-03-2005 13:28:5317-03-2005 13:28:53
214
organisatiedynamica
zelf zaken uit te proberen en te leren van gemaakte fouten.13 En op den duur doodt
dit elke vorm van spontaniteit. Het enige logische antwoord van de medewerkers
is dan ook het passief afwachten van nieuwe opdrachten van het management.
Men zal geen eigen initiatief meer ontplooien en alleen maar die dingen doen die
het management vraagt. Dit om te vermijden dat men ‘fouten’ maakt en gestraft
wordt. Vervolgens leidt deze schijnbare passiviteit tot een nóg grotere inspanning
van het management, waarbij men nóg enthousiaster op de zeepkist gaat staan,
nóg meer voorlichtingsbijeenkomsten en motivatieactiviteiten onderneemt, en-
zovoort. Om uiteindelijk te ontdekken dat de medewerkers alleen maar passiever
zijn geworden. Sleutelwoorden voor het doorbreken van deze vicieuze cirkel zijn:
loslaten, fouten durven accepteren en de organisatie ruimte bieden om te leren en
tijd om op een ‘natuurlijke’ wijze te veranderen.
Een derde scenario om eens op een wat andere manier met weerstanden om te
gaan heeft te maken met de monovocaliteit van veel verandertrajecten. Uit de
dynamieken die ik hierboven heb geschetst, is duidelijk geworden dat er in ver-
andertrajecten meestal maar een beperkt aantal stemmen doorklinkt. Dat kan de
stem van het management zijn of de stem van een bepaald functioneel aandachts-
terrein, bijvoorbeeld kwaliteit, decentralisatie, ICT, enzovoort. De realiteit waar
lokale communities echter mee geconfronteerd worden, is niet zo gemakkelijk op
te delen in functionele partjes en omvat ook meer dan alleen het management-
perspectief. Met andere woorden: de monovocaliteit van sommige verandertra-
jecten sluit niet goed aan op de polyvocaliteit die de ‘gewone man’ in de praktijk
dagelijks meemaakt. Dit maakt het dan ook moeilijk om deze ‘monosignalen’ te
vertalen naar de lokale werkelijkheid. En naarmate de veranderdoelen verder van
het lokale bed zijn verwijderd, neemt de kans toe dat ze minder serieus worden
genomen in de lokale werkelijkheidsconstructies. Een andere consequentie van
een monovocale nadruk bij verandertrajecten is dat de ruimte voor divergen-
tie en voor het op een zelforganiserende manier ontstaan van nieuwe werkelijk-
heidsdefi nities wordt ingeperkt. Wat zou er gebeuren als alle ideeën die er lokaal
leven over het verbeteren van de organisatie de ruimte zouden krijgen om op te
bloeien en het management niet meer in de rol van ‘zaaier’ maar van ‘oogster’ zou
gaan zitten? En wat zou er gebeuren als de lokale werkelijkheidsconstructies en
de lokale kennis betrokken zouden worden bij het ontwerpen en uitvoeren van
de veranderplannen?
Een vierde scenario ligt verscholen achter de ‘vlucht voorwaarts’ die reorganisa-
ties soms zijn. Sommige organisaties worden overspoeld met de ene reorganisatie
na de andere. Toch lijkt geen van al die noeste veranderingen een afdoende op-
organisatiedynamica#2.indd 214organisatiedynamica#2.indd 214 17-03-2005 13:28:5417-03-2005 13:28:54
215
‘ze’ willen niet mee. hoezo niet?
lossing te bieden, zodat de volgende reorganisatie zich alweer aandient. De ham-
vraag die hier gesteld zou kunnen worden is de vraag wat al die verandertrajecten
nou precies adresseren. Waar zijn ze ‘echt’ op gericht? Even voorbijgaand aan alle
fraaie beloft en en hoogstaande ambities: welke aspecten van de organisatie wor-
den steeds maar weer aangepakt en – en daar zit hem de crux – welke aspecten
blijven daarmee juist onderbelicht of zijn zelfs taboe? In sommige vallen betref-
fen deze non discussables de denkbeelden, capaciteiten en werkwijzen van het
management zelf. Wanneer het management – door welke legitieme reden dan
ook – niet in staat is om te refl ecteren op de werkelijke faaloorzaken bij verander-
trajecten en steeds maar weer vooruit vlucht door de volgende reorganisatie aan
te kondigen, dan gaat de organisatie op den duur steeds meer ‘hyperventileren’.
Iedereen loopt zich het vuur uit de sloff en, terwijl de organisatie-als-geheel er niet
beter van wordt.
Tot nu toe heeft het accent van dit hoofdstuk vooral gelegen op verandertrajec-
ten waarvoor geldt dat de founder set bij het management ontstaat. In hoofdstuk
4 is duidelijk geworden dat fundamentele veranderingen (‘kleuromslagen’) van
organisaties soms ontstaan door founder sets met veranderimpulsen vanuit de
‘marginale’ lokale communities. Ook is daar al gewezen op het scenario dat het
management het ‘doorbreken’ van dergelijke lokale innovaties naar het organisa-
tiebrede niveau kan verhinderen. Deels doordat de structuurkenmerken van het
betekenisnetwerk leiden tot een overstabiele of juist overchaotische dynamiek,
deels ook doordat het management zelf optreedt als regimebewaker van de heer-
sende publieke werkelijkheidsconstructies. In feite is er dan sprake van een situ-
atie waarbij ‘ze’ al lang mee zijn gegaan, maar het management de verandering
bevriest. Interessant genoeg ligt juist in dit scenario ook een interessante kiem
verscholen, die ‘kleuromslagen’ in organisaties buitengewoon snel kan doen ver-
lopen.
Hoe gaat dit in zijn werk? Dominante regimebewakers hebben de neiging om
hun eigen werkelijkheidsbeelden steeds verder te decomplexeren: de aandacht
schuift steeds verder op naar bepaalde eenzijdige werkelijkheidsconstructies. Al-
ternatieve meningen (uit het subpublieke discours) kunnen niet meer worden ge-
uit. Maar daarmee zijn die alternatieve inzichten zeker niet uit beeld verdwenen!
Bij nadere beschouwing14 blijkt dat er bij zich stabiliserende sets met (publie-
ke) werkelijkheidsconstructies sprake is van drie verschillende dynamieken die
elk een eigen tempo hebben.
Ten eerste is er het steeds verder verstarren (fossiliseren) van de werkelijkheids-
constructies. ‘Vaders wil is wet’, om het maar zo te zeggen: de visie van de do-
organisatiedynamica#2.indd 215organisatiedynamica#2.indd 215 17-03-2005 13:28:5417-03-2005 13:28:54
216
organisatiedynamica
minante coalitie in het publieke discours wordt steeds harder en dominanter,
waarbij die visie er overigens ook een kan zijn van confl ictvermijding, ontwijken
van harde beslissingen, enzovoort. In de tijd gezien is dit de eerste dynamiek die
optreedt.
Parallel hieraan ontwikkelt zich een instandhoudingsinfrastructuur: allerlei for-
mele organisatieregels, bepaalde besluitvormingsprocedures, enzovoort, die de
bestaande werkelijkheidsdefi nities steeds maar weer bevestigen en bekrachtigen.
Maar ook gaat het bij deze instandhoudingsinfrastructuur om informele mecha-
nismen, zoals het wegpromoveren van managers die afwijkende ideeën hebben,
het steeds verder uitbouwen van allerlei verhalen (narratives) en symbolen die het
gelijk van de dominante coalitie bevestigen, enzovoort. Deze tweede dynamiek
voltrekt zich doorgaans wat minder snel dan de eerste, maar uiteindelijk ‘fi nishen
de eerste en de tweede dynamiek tegelijkertijd’. Alles lijkt in de organisatie dan
alleen nog maar te gaan over een beperkt aantal thematieken of aspecten, hetgeen
wordt ondersteund door een brede onzichtbare (subpublieke) coalitie, die de we-
reld net zo beschouwt als de dominante coalitie.
Maar nu de derde dynamiek. De eenzijdigheid van de dominante werkelijkheids-
beelden roepen namelijk twee eff ecten op.
Ten eerste ontstaat er in de lokale en collectieve subpublieke discoursen een
steeds groter ‘schaduwsysteem’ met allerlei alternatieve inzichten, acties, ver-
nieuwingsideeën, enzovoort. Deze hele verzameling met werkelijkheidsbeelden
is doorgaans vele malen complexer dan het gedecomplexeerde wereldbeeld van de
dominante coalitie. Ten tweede wordt de fi tness van de organisatie steeds verder
uitgehold. Immers de gedecomplexeerde werkelijkheidsbeelden en daarop geënte
strategieën sluiten steeds minder aan op de feitelijke dynamiek van de markt en
de omgeving. Op een gegeven moment kan dit tot een instabiele situatie leiden,
waarbij de fi t met de omgeving steeds meer onder druk komt te staan. Binnen de
organisatie is inmiddels een indrukwekkend schaduwsysteem ontstaan, dat in
het verborgene zeer destabiliserend werkt. Dergelijke situaties zijn potentieel licht
ontvlambaar. Er hoeft maar iets te gebeuren in de markt, of maar iets fout te gaan
in de organisatie en het hele systeem verliest zijn integriteit. De managementco-
alitie heeft geen grond meer om op te staan en in het subpublieke discours is een
grote hoeveelheid innovatieve ideeën beschikbaar om de zaak onmiddellijk over
te nemen en de organisatie te gaan inrichten vanuit heel nieuwe werkelijkheids-
beelden.
Juist in zo’n licht ontvlambare situatie kan een innovatief idee van een ‘margi-
nale’ lokale community net de druppel zijn die de emmer doet overlopen. En dan
organisatiedynamica#2.indd 216organisatiedynamica#2.indd 216 17-03-2005 13:28:5517-03-2005 13:28:55
217
‘ze’ willen niet mee. hoezo niet?
zie je dat lokale veranderinitiatieven een spontaan veranderingsproces triggeren
dat zich uitermate snel uitspreidt tot in de verste uithoeken van de organisatie.
Wat er dan getriggerd wordt, is dat verborgen ‘meer’ van alle nieuwe betekenissen
in het schaduwsysteem.
In de tijd gezien ontstaat het volgende beeld. Aanvankelijk is het management
aan zet: het management heeft een aantal sterke ideeën en probeert deze uit alle
macht in te organisatie te implementeren. De weerstand die die ideeën oproepen
wordt niet gebruikt als een input voor een coëvolutieproces (tussen publiek en
subpubliek), maar leidt tot een steeds sterkere centrale sturings- en controlebe-
hoeft e. ‘Ze’ willen immers niet mee. Dan zullen we ’ze’ eens laten voelen wie het
hier bij het rechte eind heeft . ‘Onder het maaiveld’ begint zich bij ‘ze’ echter een
steeds grotere verzameling met alternatieve werkelijkheidsbeelden te ontwikke-
len. En, als de organisatie instabiel genoeg is, dan is een kleine impuls vaak al
voldoende om ervoor te zorgen dat ‘ze’ de nieuwe regimebewakers worden.
Samenvatting, conclusies en enkele vragen
In dit hoofdstuk ben ik dieper ingegaan op het feit dat het soms zo moeilijk lijkt
om mensen en organisaties in beweging te krijgen. Daarbij ben ik begonnen met
de stelling dat gedragsverandering – waar het toch uiteindelijk om gaat – hand
in hand moet gaan met veranderingen in en van het ‘web’ van betekenissen dat
aan het gedrag ten grondslag ligt. De implicatie van de constatering dat dergelijke
webben het resultaat zijn van sociale en culturele leerprocessen is dat ‘organi-
satieverandering’ een minimaal een proces van un- en relearning zou moeten
behelzen. Maar het un- en relearnen van vertrouwde en identiteitsverschaff ende
werkelijkheidsbeelden is geen sinecure. Het verwerken en hanteren van de emo-
ties die bij dergelijke processen aan de oppervlakte komen, vergt dan ook een spe-
cifi eke categorie met veranderkundige interventies. Blijven deze achterwege, dan
kan dat defensieve strategieën oproepen; strategieën die voor de betrokkenen de
functie hebben om zelf emotioneel niet in al te grote problemen te verzeilen. Veel
defensieve strategieën gaan samen met gedecomplexeerde betekenisgevingen en
het steeds vaster komen zitten van mentale modellen. En daarmee wordt ook de
kans steeds kleiner dat er wérkelijk wat verandert in een organisatie.
Zijn dit mechanismen en dynamieken die spelen bij de ‘ontvangers’ van veran-
dertrajecten, ook de ‘brengers’ van deze verandertrajecten gaan niet altijd vrijuit.
Soms zijn er namelijk juist in de manier waarop verandertrajecten zijn ingericht,
in het optreden van organisatieadviseurs of zelfs ook in het functioneren van het
organisatiedynamica#2.indd 217organisatiedynamica#2.indd 217 17-03-2005 13:28:5517-03-2005 13:28:55
218
organisatiedynamica
management zelf redenen te vinden waarom ‘ze’ niet mee willen. Het steeds maar
roepen dat ‘ze’ niet mee willen is dan in feite een defensiestrategie van de veran-
der-‘brengers’ om zelf maar niet te hoeven veranderen.
Aan het eind van het hoofdstuk is de aandacht van het linkerdeel van het
assenstelsel verschoven naar het rechterdeel. Er is aangetoond dat het langdurig
niet willen leren van het management – dat bovendien maar blíjft roepen dat ‘ze’
niet mee willen – ertoe zou kunnen leiden dat het netwerk met betekenissen in
een organisatie dermate instabiel wordt, dat slechts een kleine impuls voldoende
is om een spontaan veranderingsproces op gang te brengen. Hierbij ‘overspoelt’
het gedachtegoed van ‘ze’ uiteindelijk het denken van ‘ons’ (de heersende regime-
bewakers).
Praktijkvragen
De vragen die naar aanleiding van dit hoofdstuk gesteld zouden kunnen worden
zijn:
– Kijkend naar datgene wat een bepaald verandertraject beoogt te veranderen:
wat heeft de organisatie daarover in de loop der jaren geleerd (zie fi guur 4.2)?
Wat zijn hier de dominante werkelijkheidsconstructies, gedragspatronen,
symbolen en rituelen?
– Wat zou er dus in feite ge-un- en gerelearned moeten worden?
– Zijn de veranderingen waar het in het verandertraject om draait veranderin-
gen binnen of buiten de friteszak (fi guren 4.4 en 4.5)?
– Hoe ligt, gegeven het antwoord op de vorige vraag, de verhouding tussen in-
strumentele en expressieve interventies?
– Waarom willen ‘ze’ eigenlijk niet mee? Ligt dat aan de betrokkenen zelf? Aan
factoren die het proces van betekenisgeving aan de verandering beïnvloeden
(fi guur 4.6)? Aan de manier waarop het verandertraject is georganiseerd en
het optreden van organisatieadviseurs daarbij?
– Of zijn ‘ze’ in feite de managers die zélf in feite moeite hebben met de nieuwe
werkelijkheid die achter een bepaalde veranderintentie schuilgaat?
– Is er sprake van een zich langzaam ontwikkelend schaduwsysteem dat het be-
tekenisnetwerk van de organisatie steeds verder destabiliseert? In hoeverre is
er sprake van coëvolutie van de ideeën ‘in’ dat schaduwnetwerk met de ideeën
van de dominante coalitie in het publieke discours?
organisatiedynamica#2.indd 218organisatiedynamica#2.indd 218 17-03-2005 13:28:5617-03-2005 13:28:56