Hoofdstuk 2. Opdrachten • Maak eerst H. 6 t/m H18 • 15 minuten.

47
Hoofdstuk 2

Transcript of Hoofdstuk 2. Opdrachten • Maak eerst H. 6 t/m H18 • 15 minuten.

Page 1: Hoofdstuk 2. Opdrachten • Maak eerst H. 6 t/m H18 • 15 minuten.

Hoofdstuk 2

Page 2: Hoofdstuk 2. Opdrachten • Maak eerst H. 6 t/m H18 • 15 minuten.

Opdrachten

• Maak eerst H. 6 t/m H18• 15 minuten

Page 3: Hoofdstuk 2. Opdrachten • Maak eerst H. 6 t/m H18 • 15 minuten.

2.1. Betalen

• Giraal geld: geld op je bankrekening• Chartaal geld: munten en bankbiljetten• Een steeds groter deel van ons geld bestaat uit

giraal geld!!!!!!!!!!

• Creditsaldo: je staat positief op de bankrekening• Debetsaldo: je staat negatief op je bankrekening

Page 4: Hoofdstuk 2. Opdrachten • Maak eerst H. 6 t/m H18 • 15 minuten.

2.1. Betalen

• Directe ruil: goederen tegen goederen ruilen• Indirecte ruil: goederen en diensten tegen

geld ruilen.• Geldfuncties:– Ruilfunctie: je ruilt goederen voor geld– Rekenmiddel: je drukt de waarde van iets uit in

geld; je geeft aan hoeveel iets waard is– Spaarmiddel; je spaart een deel van je geld

Page 5: Hoofdstuk 2. Opdrachten • Maak eerst H. 6 t/m H18 • 15 minuten.

2.1. wisselkoers

• Wisselkoers: de prijs van vreemde valuta• Hoeveel betaal ik of krijg ik voor vreemde

valuta

Page 6: Hoofdstuk 2. Opdrachten • Maak eerst H. 6 t/m H18 • 15 minuten.

wisselkoers

• Filmpje: lemontube.nl• JanZonjee/Ravelijn• Schooltv: dollars voor euro’s

Page 7: Hoofdstuk 2. Opdrachten • Maak eerst H. 6 t/m H18 • 15 minuten.

2.1. wisselkoers (1)

• Ik heb euro’s en ik wil vreemde valuta• Ik koop dan vreemde valuta• Formule: bedrag in euro’s x de koers van

kopen.• B.v. ik heb € 100 en wil daarvoor dollars

Page 8: Hoofdstuk 2. Opdrachten • Maak eerst H. 6 t/m H18 • 15 minuten.

2.1. wisselkoers (2)

• Ik heb vreemde valuta en ik wil euro’s• Ik verkoop dan vreemde valuta• Formule: bedrag in vreemde valuta : de koers

van verkopen.• B.v. ik heb 100 dollars die ik wil omruilen in

euro’s

Page 9: Hoofdstuk 2. Opdrachten • Maak eerst H. 6 t/m H18 • 15 minuten.

2.1. wisselkoers (3)

• Ik wil een bepaald bedrag aan vreemde valuta kopen en wil weten hoeveel euro’s dat mij kost

• Ik koop dan vreemde valuta• Formule: bedrag in vreemde valuta : de koers

van kopen.• B.v. ik wil voor 100 pond aan Britse ponden

kopen en wil weten hoeveel euro ik dan kwijt ben.

Page 10: Hoofdstuk 2. Opdrachten • Maak eerst H. 6 t/m H18 • 15 minuten.

Werken met echte wisselkoersen van vandaag

1. Ik koop voor € 100 aan Amerikaanse dollars koop? Hoeveel dollars krijg ik?

2. Ik heb € 25 en wil daarvoor Britse ponden kopen. Hoeveel ponden krijg ik?

3. Ik wil 100 Amerikaanse dollar kopen. Hoeveel moet ik betalen?4. Ik ga naar Denemarken en ik koop voor € 200 aan Deense

Kronen. Hoeveel Kronen krijg ik5. Ik kom terug uit Denemarken en heb 20 kronen over. Die wissel

ik in. Hoeveel euro’s krijg ik dan?6. Ik heb 100 dollar en wissel die in voor euro’s. Hoeveel euro’s

krijg ik?

Page 11: Hoofdstuk 2. Opdrachten • Maak eerst H. 6 t/m H18 • 15 minuten.

Werken met echte wisselkoersen van vandaag

1. € 100 x 1.31 = 131 (kopen)2. € 25 x 0,83 = 20,75 pond (kopen)3. 100/1.31 = € 76,34 (kopen)4. € 200 x 7,42 = 1484 kronen (kopen)5. 20/7.49 = € 2,67 (verkopen)6. 100/1.32 = € 75,75 (verkopen)

Page 12: Hoofdstuk 2. Opdrachten • Maak eerst H. 6 t/m H18 • 15 minuten.

Banken

• Banken bemiddelen tussen vraag naar en aanbod van geld: zij ontvangen geld van spaarders en lenen dat weer uit.

• Zij verdienen daar geld mee omdat de rente op sparen lager is dan op uitlenen.

• Banken letten op twee dingen bij het uitlenen van geld:– Kan de klant de rente betalen– Kan de klant de lening terug betalen

Page 13: Hoofdstuk 2. Opdrachten • Maak eerst H. 6 t/m H18 • 15 minuten.

Banken

• Banken verdienen ook met het omwisselen van valuta’s omdat zij daar provisie voor in rekening brengen. Provisie is vergoeding voor transactiekosten.

Page 14: Hoofdstuk 2. Opdrachten • Maak eerst H. 6 t/m H18 • 15 minuten.

Opdrachten

• 8, 9, 10, 11, 12, 13 en 15

Page 15: Hoofdstuk 2. Opdrachten • Maak eerst H. 6 t/m H18 • 15 minuten.

Opdrachten

9. € 50 x 0,79 = 39,50 pond (kopen)10. € 350 x 1,74 = 609 pond11. 15/0,93 = 16 euro12. 90/2,24 = € 40,18 euro – € 3,50 = € 36, 68

Page 16: Hoofdstuk 2. Opdrachten • Maak eerst H. 6 t/m H18 • 15 minuten.

Opdracht

• Opgave 1: klein bedrag, pinnen mag

Page 17: Hoofdstuk 2. Opdrachten • Maak eerst H. 6 t/m H18 • 15 minuten.

2.2 Overzicht

• Inkomensvormen– Inkomen uit arbeid– Inkomen uit bezit (rente op spaargeld0– Overdrachtsinkomen (zakgeld, kleedgeld,

kinderbijslag)

Page 18: Hoofdstuk 2. Opdrachten • Maak eerst H. 6 t/m H18 • 15 minuten.

2.2

• Budgetteren: een overzicht maken van inkomsten en uitgaven

• Begroting: en overzicht van inkomsten en uitgaven

Page 19: Hoofdstuk 2. Opdrachten • Maak eerst H. 6 t/m H18 • 15 minuten.

2.2.

• Een begroting bevat:– Vaste lasten: verplichte uitgaven die regelmatig

terugkeren zoals huur– Dagelijkse uitgaven zoals boodschappen– Incidentele uitgaven: grote uitgaven die af en toe

voorkomen zoals de aanschaf van een nieuwe wasmachine. Voor de grote incidentele uitgaven moet je sparen.

Page 20: Hoofdstuk 2. Opdrachten • Maak eerst H. 6 t/m H18 • 15 minuten.

2.2

• Opdracht 20 (pagina 46)• Opdracht nibud.nl• Ga naar nibud.nl/scholieren en ga naar

begrotingsformulier. Vul dit in en print het uit.• Vergelijk jouw uitgaven en inkomsten met die

van jongeren van jouw leeftijd. Wat valt op? Schrijf dat op.

Page 21: Hoofdstuk 2. Opdrachten • Maak eerst H. 6 t/m H18 • 15 minuten.

Vandaag

• Huiswerk bespreken• Uitleg sparen• Computeropdracht• Huiswerk volgende les: som 29, 31 en 32 van

paragraaf 2.3

Page 22: Hoofdstuk 2. Opdrachten • Maak eerst H. 6 t/m H18 • 15 minuten.

2.3 Sparen

• Spaardoelen:– Rente– Voor een bepaald doel– Voorzorg (als er iets kapot gaat)

Page 23: Hoofdstuk 2. Opdrachten • Maak eerst H. 6 t/m H18 • 15 minuten.

2.3 sparen

• Heeft sparen wel zin?– Je ontvangt weinig rente: hoeveel????– De inflatie is hoog: 3%– Je moet belasting over je spaargeld betalen

Page 24: Hoofdstuk 2. Opdrachten • Maak eerst H. 6 t/m H18 • 15 minuten.

Voorbeeld

• Ik heb € 1.000 op een spaarrekening en ontvang 2% rente. Ik krijg dan € 20 rente.

• Ik betaal belasting over mijn spaargeld. Dat is € 12

• Per saldo ontvang ik dus maar € 8• Bij een inflatie van 3%, is de € 1.000 nog maar €

970 waard. Dat is dus € 30 minder• Uiteindelijk ga je er dus € 22 op achteruit door

te sparen.

Page 25: Hoofdstuk 2. Opdrachten • Maak eerst H. 6 t/m H18 • 15 minuten.

2.3 Sparen

• Rente (intrest) = de vergoeding voor het beschikbaar stellen van geld.

• Dus als ik spaar, dan geef ik de bank beschikking over mijn geld.

• De bank kan dan iets doen met mijn geld. Als vergoeding wil ik dan rente

• Bij een spaardeposito zet ik mijn spaargeld voor een langere tijd vast. Ik krijg dan een hogere rente dan bij een gewone spaarrekening.

Page 26: Hoofdstuk 2. Opdrachten • Maak eerst H. 6 t/m H18 • 15 minuten.

Overzicht

2% Rente over € 1.000 + € 20

Belasting over € 1.000 + € 12

Ik hou over + € 8

Waardevermindering € 1.000 door 3% inflatie

- € 30

In hou over - € 22

Page 27: Hoofdstuk 2. Opdrachten • Maak eerst H. 6 t/m H18 • 15 minuten.

2.3 sparen

• Om de rente te berekenen die ik krijg, moet ik drie dingen weten:– Hoe hoog is het gespaarde bedrag– Wat is het rentepercentage– Over welke periode krijg je rente

Page 28: Hoofdstuk 2. Opdrachten • Maak eerst H. 6 t/m H18 • 15 minuten.

2.3 sparen

• Voorbeeld. Je hebt € 1.000 op een bankrekening staan met een rente van 1,6%. Hoeveel rente ontvang je na vier maanden.

• Je hebt € 25.000 op een rekening met een rente van 1,3%. Hoeveel rente ontvang je over een jaar?

Page 29: Hoofdstuk 2. Opdrachten • Maak eerst H. 6 t/m H18 • 15 minuten.

2.3 Sparen

• 1% van 1.000 = € 10• 1,6% is dan 1,6 x € 10 = € 16 voor een heel

jaar• Voor vier maanden is het dan 4/12 x € 16 = €

5,33

Page 30: Hoofdstuk 2. Opdrachten • Maak eerst H. 6 t/m H18 • 15 minuten.

2.3 Beleggen

• In plaats van sparen kun je ook beleggen. • Bij beleggen zet je geen geld vast op een

spaarrekening, maar koop je b.v. aandelen (of goud of een huis)

• Als de aandelen meer waard worden, verdien je dus geld. Maar als de aandelen minder waard worden, verlies je geld

• Beleggen heeft dus meer risico dan sparen.

Page 31: Hoofdstuk 2. Opdrachten • Maak eerst H. 6 t/m H18 • 15 minuten.

2.3

• Ga naar het computerlokaal• Zoek op bij drie banken de rente – van twee soorten gewone spaarrekeningen – van een spaardeposito met een looptijd van tien

jaar – van een deposito van vijf jaar

• Beantwoord de vragen en schrijf die op een papier.

Page 32: Hoofdstuk 2. Opdrachten • Maak eerst H. 6 t/m H18 • 15 minuten.

2.3

• Schrijf per bank de rentes van de gewone spaarrekeningen en de spaardeposito’s op die je hebt gevonden

• Welke bank biedt de hoogste rentes?• Waarom is de rente van een spaardeposito

hoger dan van een gewone spaarrekening?• Waarom de rente van een deposito van 10 jaar

hoger dan die van een deposito van vijf jaar?

Page 33: Hoofdstuk 2. Opdrachten • Maak eerst H. 6 t/m H18 • 15 minuten.

Vandaag

• Huiswerk bespreken• Uitleg lenen• Som maken in tweetallen• Computeropdracht sparen• Huiswerk volgende week

Page 34: Hoofdstuk 2. Opdrachten • Maak eerst H. 6 t/m H18 • 15 minuten.

Huiswerk

Opdracht 29a - E-rekening levert op: 1,55% van € 4.500 =

€ 69.75 (Op de rekenmachine: 0,0155 x € 4.500 of reken eerst 1% uit van € 4.500 en vermenigvuldig dat met 1,55)

- Rente plus rekening levert op 2,5% van € 4.500 = € 112,50.

- Het verschil is € 42,75 (€ 112,50 - € 69,75)

Page 35: Hoofdstuk 2. Opdrachten • Maak eerst H. 6 t/m H18 • 15 minuten.

Huiswerk

Bank of Scotland 2,4% van 250.000 € 6.000

Rabobank 1,7% van € 250.000 € 4.250

Verschil € 1.750

Page 36: Hoofdstuk 2. Opdrachten • Maak eerst H. 6 t/m H18 • 15 minuten.

Huiswerk: 31

Opdracht 31a. 2,3% van € 1.000 = € 23 per jaar. Per kwartaal

is dat € 23/4 = € 5,75b. € 600 staat het hele kwartaal op de rekening.

Je ontvangt daarover 2,3% rente, dat is € 3,45. € 400 staat 2 maanden op de rekening. Je ontvangt daarover 1,8% rente over twee maanden. Dat is € 1,20

Page 37: Hoofdstuk 2. Opdrachten • Maak eerst H. 6 t/m H18 • 15 minuten.

Huiswerk 32

Opdracht 32a. 2% - 1,1% = 0,9%b. 2008c. 2006

Page 38: Hoofdstuk 2. Opdrachten • Maak eerst H. 6 t/m H18 • 15 minuten.

Leenmotieven

• Waarom lenen we:– Tijdelijk geldtekort– Je wilt iets nu hebben en er niet voor hoeven

sparen

Page 39: Hoofdstuk 2. Opdrachten • Maak eerst H. 6 t/m H18 • 15 minuten.

2.4

• Als je geld leent, moet je– Het geleende bedrag weer terug betalen

(aflossen)– Rente betalen

• Banken zijn in twee dingen geïnteresseerd: kan de klant aflossen en kan hij de rente betalen

• Daarom kijken banken naar je salaris en vragen soms om een onderpand

Page 40: Hoofdstuk 2. Opdrachten • Maak eerst H. 6 t/m H18 • 15 minuten.

rente

• De rente noemen we ook wel: kredietkosten.• Stel ik leent € 10.000 en ik moet 60 maanden

elke maand € 200 betalen aan rente en aflossing, dan zijn mijn kredietkosten € 2.000

• (60 x 200 = € 12.000) - € 10.000 = € 2.000

Page 41: Hoofdstuk 2. Opdrachten • Maak eerst H. 6 t/m H18 • 15 minuten.

2.4

• Het bedrag dat je kunt lenen hangt af van je salaris. Je salaris bepaalt dus het maximumbedrag dat je kunt lenen. Dat maximumbedrag noemen we de leenruimte

Page 42: Hoofdstuk 2. Opdrachten • Maak eerst H. 6 t/m H18 • 15 minuten.

Soorten leningen

• Consumptief krediet: lening voor kopen van een consumptiegoed (b.v. auto of computer)

• Hypotheek: lening voor aankoop van huis

Page 43: Hoofdstuk 2. Opdrachten • Maak eerst H. 6 t/m H18 • 15 minuten.

Consumptief krediet

• Soorten consumptief krediet:– Consumptief krediet bij een bank

• Persoonlijke lening: vast bedrag dat je in vaste termijnen terugbetaalt. Je betaalt elke maand een vast bedrag aan rente en aflossing terug.

• Doorlopend krediet: je mag tot een kredietlimiet lenen (rood staan). Als je aflost, mag je vervolgens ook weer lenen tot maximaal de kredietlimiet

– Consumptief krediet bij leverancier• Koop op afbetaling: je betaalt in termijnen terug en je wordt

meteen eigenaar• Huurkoop: je wordt pas eigenaar als je alle termijnen hebt betaalt

Page 44: Hoofdstuk 2. Opdrachten • Maak eerst H. 6 t/m H18 • 15 minuten.

Opdracht

• Ik heb € 10.000 op een spaarrekening op 1 januari 2013. De rente is 1,8%.– Hoeveel rente ontvang ik op 31 december 2013?– Ik haal op 1 juni € 5.000 van de spaarrekening af om

een auto te kopen. Hoeveel rente loop ik daardoor mis?– Ik koop een nieuwe auto en die betaal ik met een lening

van € 10.000 en door € 5.000 van mijn spaarrekening af te halen. De lening betaal ik terug in 24 termijnen van € 480. Hoe hoog zijn de kredietkosten?

Page 45: Hoofdstuk 2. Opdrachten • Maak eerst H. 6 t/m H18 • 15 minuten.

Opdracht

– Hoe noem ik de hierboven beschreven vorm van consumptief krediet?

– Noem nog twee andere vormen van consumptief krediet

Page 46: Hoofdstuk 2. Opdrachten • Maak eerst H. 6 t/m H18 • 15 minuten.

Opdracht

• € 180• Ik loop de rente van 1,8% mis van € 5.000 over

7 maanden: 7/12 x € 90 (1,8% van € 5.000 = € 90) = € 52,50

• € 1.520• Persoonlijke lening• Doorlopend krediet, huurkoop, koop op

afbetaling.

Page 47: Hoofdstuk 2. Opdrachten • Maak eerst H. 6 t/m H18 • 15 minuten.

Kredietkosten