Hoofdstuk 11 Vloeren

5
Hoofdstuk 11. Vloeren 1. Wat is de benaming van het met een pijl aangegeven onderdeel in de onderstaande afbeelding van een houten vloerconstructie? a. Moerbalk. b. Kinderbint. c. Onderslagbalk. 2. Wat wordt bedoeld met een anhydriet gietvloer? a. Een afwerkvloer met anhydriet als bindmiddel. b. Een cementdekvloer met anhydriet als toeslagmateriaal. c. Een ter plaatse gestorte vloer met anhydriet als hulpstof ten behoeve van de plasticiteit. 3. Welk vloertype wordt op onderstaande afbeelding weergegeven? a. Een T -/TT plaatvloer. b. Een rib(cassette)vloer. c. Een verzwaarde strokenvloer. 4. Wat is de benaming van de hier afgebeelde vloer? a. Een plaatvloer. b. Een cassettevloer. c. Een combinatievloer. Bouwkunde Werkboek 2006 51

Transcript of Hoofdstuk 11 Vloeren

Page 1: Hoofdstuk 11 Vloeren

Hoofdstuk 11. Vloeren

1. Wat is de benaming van het met een pijl aangegeven onderdeel in de onderstaande afbeelding van een houten vloerconstructie? a. Moerbalk. b. Kinderbint. c. Onderslagbalk.

2. Wat wordt bedoeld met een anhydriet gietvloer? a. Een afwerkvloer met anhydriet als bindmiddel. b. Een cementdekvloer met anhydriet als toeslagmateriaal. c. Een ter plaatse gestorte vloer met anhydriet als hulpstof ten behoeve van

de plasticiteit.

3. Welk vloertype wordt op onderstaande afbeelding weergegeven?

a. Een T -/TT plaatvloer. b. Een rib(cassette)vloer. c. Een verzwaarde strokenvloer.

4. Wat is de benaming van de hier afgebeelde vloer? a. Een plaatvloer. b. Een cassettevloer. c. Een combinatievloer.

Bouwkunde Werkboek 2006 51

Page 2: Hoofdstuk 11 Vloeren

Hoofdstuk 11. Vloeren BESTEK EN TEKENING Deze vragen hebben betrekking op bijgeleverd bestek en tekeningen

1. Het bestek vermeldt een cementgebonden dekvloer, klasse 015 (par. 42.31). Wat is de betekenis van deze klasse - aanduiding? a. Een druksterkte van 15 N/mm2. b. Een korrelgrootte tot 15 micrometer. c. Een gewicht van 15 N/m2•

2. Wat betekent in detail 8 op tekening twee: 2600 + P? a. Oppervlakte. b. Hoogte van de ruwe vloer ten opzicht van Peil. c. Nummer van de vloer.

3. Wat voor vloeren worden op de begane grond toegepast? a. Breedplaatvloer en betonvloer op zand. b. Geïsoleerde systeemvloer. c. Geïsoleerde betonnen ribbenvloerplaat.

4. Wat is de afwerking van de systeemvloeren met uitzondering van de betegelde ruimten? a. Een anhydrietvloer. b. Een cementdekvloer. c. Een estrichvloer.

5. Welke van onderstaande schetsen geeft de toegepaste vloerelementen op de verdieping weer?

. . . ' .. '.' h.. '.'; ... :. ; -:- : .:.:.1 I .................... ,f\ .. ' .. ' '1;.] .. '. · .. · .. ·/.1 .. \\. vi' / / ~.

rr/// / // //' // /. "'~

a.

b .

c.

52 Werkboek 2006 Bouwkunde

Page 3: Hoofdstuk 11 Vloeren

Hoofdstuk 11. Vloeren BESTEK EN TEKENING Deze vragen hebben betrekking op bijgeleverd bestek en tekeningen

6. Wat is de hoogte van de onderkant van de onderdorpel van het deurkozijn op het balkon? a. 2793 mmo

b. 2700 mmo C. 2894 mmo

7. Welke doorsnede is de op de begane grond aangegeven doorsnede xx? a. Doorsnede A - A.

b. Doorsnede B - B. C. Doorsnede C - C.

8. Welke doorsnede is de op de begane grond aangegeven doorsnede yy? a. Doorsnede A - A.

b. Doorsnede B - B. C. Doorsnede C - C.

9. Waar wordt een betonnen ribbenvloer toegepast? a. Begane grond.

b. Verdieping. C. Wordt niet toegepast.

10. Welke doorsnede is op de begane grond aangegeven met zz? a. Doorsnede A - A. b. Doorsnede B - B. C. Doorsnede C - C.

11. Hoe worden de vellingkanten van de in het zicht komend schoonwerk beton verkregen/ gerealiseerd? a. Door middel van driehoekige latten.

b. Door middel van het schaven met een beton schaaf. C. Direct na het storten worden deze er met een V -haak in getrokken.

12. Hoe groot is de R -waarde van het isolatie -vloerpakket van de beganegrondvloer? a. > 2,5 b. > 3 C. > 3,5

13. Van welk materiaal is de isolatie van de beganegrondvloer? a. XPS.

b. EPS. C. PUR.

14. Welk materiaal komt er tussen de bekistingsplaatvloer en de oplegging? a. Samendrukbare viltstrook. b. Neopreen stroken. C. Rubber granulaat.

Bouwkunde Werkboek 2006 53