Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede...

125
1 UNIVERSITEIT GENT Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Nieuwe Geschiedenis Academiejaar 2007-2008 Uitgestelde Kindermoord? Een sociaaleconomisch onderzoek naar meersterfte onder meisjes in Assenede en Eine, Heurne, Mullem in de tweede helft van de 19 de eeuw. Masterproef Stefanie Demeyer Promotor: Prof. Dr. Isabelle Devos Commissarissen: Dra. Els De Parmentier Dr. Koen Verboven

Transcript of Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede...

Page 1: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

1

UNIVERSITEIT GENT

Faculteit Letteren en Wijsbegeerte

Vakgroep Nieuwe Geschiedenis

Academiejaar 2007-2008

Uitgestelde Kindermoord?

Een sociaaleconomisch onderzoek naar meersterfte onder meisjes in Assenede

en Eine, Heurne, Mullem in de tweede helft van de 19de

eeuw.

Masterproef Stefanie Demeyer

Promotor: Prof. Dr. Isabelle Devos

Commissarissen: Dra. Els De Parmentier

Dr. Koen Verboven

Page 2: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

2

Dankwoord

Een masterproef schrijven is geen gemakkelijke opdracht en hoewel in donkere archieven

gegevens verzamelen een eenzame taak kan zijn, kon dit proefschrift enkel tot stand komen

met de hulp van een hoop mensen.

Vooraleerst dank ik mijn promotor Prof. dr. Isabelle Devos voor het interessante onderwerp,

de raad, bijstand en de talrijke vingerwijzigingen. Eveneens dank aan mijn

leescommissarissen Dr. Koenaard Verboven en Dra. Els de Parmentier. Een speciaal woordje

ook voor Christa Matthys, die haar databank ter beschikking stelde en mij met oeverloos

geduld doorheen de wondere wereld van Excell en Acces leidde. Dank ook aan het

gemeentearchief van Assenede, het stadsarchief van Oudenaarde en het rijksarchief te

Beveren voor de warme ontvangst en hulp.

Tenslotte, maar niet in het minst, wil ik mijn familie en vrienden bedanken voor het nalezen,

de goede zorgen en het geduldig luisterend oor.

* De titel is ontleend aan JOHANSSON (S.R.). Neglect, Abuse and Avoidable Death. In:

Child abuse and Neglect, p. 59.

Page 3: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

3

Index

Dankwoord….………………………………………………………………………………….1

Index……………………………………………………………………………………………2

Bibliografie…………………………………………………………………………………….7

DEEL I

Inleiding………………………………………………………………………………………14

Hoofdstuk 1: Geslachtsdifferentiële en Leeftijdsspecifieke Mortaliteit………………….18

1.1 Demografische transitie en haar differentieel effect op vrouwen………………………...18

1.2 Natuurlijke verschil tussen mannelijke en vrouwelijke mortaliteit……………………….19

1.3 Belgische stand van zaken aangaande vrouwelijke meersterfte………………………….21

1.4 Probleemstelling…………………………………………………………………………..23

Hoofdstuk 2: De oorzaken van meersterfte van jonge meisjes…………………………...25

2.1 EFM Concreet: Differentiële Ouderlijke Investering……………………………………25

2.1.1 Ouderlijke investering en toebedeling levensmiddelen……………………...26

A. De leefsituatie en de toebedeling van voedsel binnen het gezin….26

B. Toebedeling scholing……………………………………………...27

C. Toebedeling medische zorg……………………………………….29

2.1.2 Interpretatie ouderlijke investering: een strategie?.............................................30

2.2. De oorzaak: Economische verschillen op de arbeidsmarkt………………………………31

2.3. Invloed van het fabriekswezen en de bevolkingsdichtheid………………………………35

2.4 Conclusie………………………………………………………………………………….35

Page 4: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

4

Hoofdstuk 3: Het historiografisch debat…………………………………………………...37

3.1 De Angelsaksische onderzoekstraditie……………………………………………………37

3.2 De Franse Onderzoekstraditie……………………………………………………………39

3.3 De „Standard of Living Debate‟…………………………………………………………..39

Hoofdstuk 4 : Plaatsing onderzoek in tijd en ruimte : Assenede en Eine, Heurne en

Mullem in de 19de

eeuw…………………………………………………………………...…44

4.1 Algemene Economische en Demografische situatie in Oost-Vlaanderen………………...44

4.2 Assenede……………………………………………………………………………….....46

4.2.1 Algemene Situering………………………………………………………….....46

4.2.2 Sociale en Economische situering……………………………………………...48

4.3 Eine, Mullem en Heurne………………………………………………………………....50

4.3.1 Algemene Situering……………………………………………………………..50

4.3.2 Sociale en Economische situering………………………………………………52

Hoofdstuk 5: Methodologie en Bronnen…………………………………………………...55

5.1. Methodologie…………………………………………………………………………….55

5.1.1 Levensloopanalyse……………………………………………………………...55

5.1.2 Historiek………………………………………………………………………...56

5.1.3 Begrippenkader………………………………………………………………...57

5.2.4 Gezinsstrategieën als nuttige hulpmethode…………………………………….60

5.2.5 Geschiktheid voor historisch demografisch onderzoek………………………...61

5.2. Bronnenmateriaal………………………………………………………………………..62

5.2.1 Statische bronnen: Overlijdensaktes van de Burgerlijke stand………………...62

A. Historiek…………………………………………………………………..63

B. Concrete informatie uit te overlijdensakten………………………………63

5.2.2 Lopende bronnen: Bevolkingsregisters………………………………………………65

A. Historiek………………………………………………………………….65

B. Concrete Informatie uit bevolkingsregisters……………………………...66

Page 5: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

5

DEEL II:

Inleiding……………………………………………………………………………………....69

Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking

aan de hand van NIS en overlijdensakten van de burgelijke stand……………………...71

1.1. Assenede…………………………………………………………………………………71

1.1.1. Bevolkingsevolutie……………………………………………………………..71

1.1.2. Geboortes en sterfte…………………………………………………………….74

A. Geboorte-evolutie………………………………………………………….74

B. Sterfte-evolutie…………………………………………………………….76

1.2. Eine, Heurne en Mullem………………………………………………………………...80

1.2.1. Bevolkingsevolutie…………………………………………………………...80

1.2.2. Geboortes en sterfte…………………………………………………………...81

A. Geboorte-evolutie…………………………………………………………81

B. Sterfte-evolutie…………………………………………………………...83

Hoofdstuk 2: Oorzaken van de Meersterfte onderzocht:

Gegevensverwerking aan de hand van bevolkingsregisters ……………………………..86

2.1 Assenede……………………………………………………………………………...86

2.1.1. Sociale Status………………………………………………………………86

2.1.1.1. Inwonend personeel………………………………………………….87

2.1.1.2. Inwonende familie……………………………………………………89

2.1.1.3. Analfabetisme………………………………………………………..90

2.1.2. Beroepscategorie…………………………………………………………...91

2.1.3. Woonomstandigheden……………………………………………………...92

2.1.3.1 Gezinssamenstelling…………………………………………………..92

A. Gezinsgrootte- en samenstelling…………………………………...92

B. Gezinsgrootte en beroepscategorie………………………………...94

2.1.3.2. Gezinstype…………………………………………………………...95

Page 6: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

6

2.1.4. Invloed van Demografische variabelen…………………………………….98

2.1.4.1. Rangnummer…………………………………………………………98

2.1.4.2. Leeftijdsopbouw……………………………………………………...99

2.1.4.3. Sterfteclustering en combinaties van variabelen……………………100

A. Sterfteclustering………………………………………………….100

B. Gezinstype en sterfteclustering…………………………………..102

C. Sterfte clustering en beroep……………………………………….103

D. Sterfteclustering en dienstpersoneel……………………………...103

2.2. Eine, Heurne en Mullem…………………………………………………………...104

2.2.1. Sociale Status………………………………………………………………..104

2.2.1.1.Inwonend personeel…………………………………………………105

2.2.1.1.Inwonende familie…………………………………………………...106

2.2.1.3.Analfabetisme………………………………………………………..106

2.2.2.Beroepscategorie………………………………………………………………107

2.2.3.Woonomstandigheden…………………………………………………………108

22.3.1. Gezinssamenstelling…………………………………………………108

A. Gezinsgrootte- en samenstelling…………………………………108

B. Gezinsgrootte en beroepscategorie……………………………….110

2.2.3.2. Gezinstype…………………………………………………………..110

2.2.4. Invloed van Demografische variabelen………………………………………112

2.2.4.1. Rangnummer………………………………………………………..112

2.2.4.2. Leeftijdsopbouw…………………………………………………….113

2.2.4.3. Sterfteclustering en combinaties van variabelen……………………114

A. Sterfteclustering…………………………………………………..114

B. Gezinstype en sterfteclustering…………………………………...115

C. Sterfte clustering en beroep……………………………………….116

B. Sterfteclustering en dienstpersoneel………………………………116

Page 7: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

7

Hoofdstuk 3: Onderzoeksresultaten en Conclusies………………………………………117

3.1. EFM doorheen tijd en ruimte…………………………………………………………...118

A. Doorheen tijd: EFM als gezinsstrategie?....................................................................118

B. Doorheen ruimte: EFM als agrarisch fenomeen?........................................................119

3.2. Oorzaken EFM………………………………………………………………………….120

3.3. Conclusie en suggesties voor verder onderzoek………………………………………..121

Page 8: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

8

Bibliografie

Literatuurlijst

ALTER (George), Family and the female life course. The women of Verviers,

Belgium, 1849-1880, Winconsin, The Unicversity of Winconsin Press, 1988, 226 p.

BARRET (M.). Women’s Opression Today., Londen: Verso., 1984, 249 p.

BRAS (H.). Zeeuwse meiden. Dienen in de levensloop van vrouwen ca. 1850-1950.

Aksant, Amsterdam, 2002, 260 p.

CEUPPENS (L.). Levensloopanalyse van de Gentse vondelingen uit 1830-1831.

Onuitgegeven Licentiaatverhandeling, UGent, 2006, 148 p.

DAW (R.H.). The Comparison of Male and Female Mortality Rates. In: Journal of the

Royal Statistical Society. Series A (General), 1961, 124, 1, pp. 20-43.

DE GROOTTE (P.). Onwettige kinderen in Oudenaarde en op het omliggende

platteland 1700-1850., UGent, Onuitgegeven Licentiaatverhandeling, 1991, 321 p.

DEVOS (I.). De evolutie van de levensverwachting in België, 18de-20ste eeuw, Chaire

Quetelet, 2005, p. 10. Geraadpleegd op Internet op 8/5/2008 op

http://www.demo.ucl.ac.be/cq05/Textes/Devos.pdf

DEVOS (I.). Te jong om te sterven. De levenskansen van meisjes in België omstreeks

1900, In: Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis, 26, 2000, 1, pp. 55-75.

DEVOS (I.)., NEVEN (M.). Breaking stereotypes. Historical demography in Belgium

since 1981 (19th and early 20th centuries). In: Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste

Geschiedenis, 2001, 31, pp. 311-346.

DEVRIESE (A.)., VANHAUTE (E.)., „Working class girls. The life courses of 33

women cotton workers in Ghent around 1900., in: DEVOS (I.). en NEVEN (M.).,

Recent work in Belgian historical demography. 19th

and 20th

century., BTNG, 31,

2001, 3-4, pp. 311-346.

DUBOIS (B.). Seizoensfluctuaties van de sterfte in Oost-Vlaanderen, XVIIIde-XIXde

eeuw., UGent, Onuitgegeven Licentiaatverhandeling, 2008, 199p.

FIGES (E.). Patriarchal Attitudes. Londen: Faber & Faber.,1970, 191 p.

Page 9: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

9

GIELE (J.Z.), ELDER (G.H.Jr.), Life Course Research: development of a field, In:

GIELE (J.Z.), ELDER (G.H.Jr.) (ed.), Methods of Life Course Research. Qualitative

and Quantitative approaches., USA Sage, 1998, 360 p.

GINSBERG (C.A.). SWEDLUND (A.C.). „„Sex-specificmortality and economic

opportunities:Massachusetts, 1860–1899.‟‟ In: Continuity and Change, 1996, 1, pp.

415–45.

HARDY (S.B.). Sex biased parental investment., In: HAUSFATER (G.). Infanticide:

Comparative and evolutionary perspectives., Aldine Press, New York., 1884, 598 p.

HAUSFATER (G.)., "Infanticide: Comparative and Evolutionary Perspectives," In:

Current Anthropology, 25: 4, 1984, 598 p.

HEAD-KÖNIG (A.L.). Demographic History and Its Perception of Women from the

Seventeenth tot the Nineteenth Century. In: OFFEN (K.). Writing Women‟s History.

International Perspectives., Indiana: University Press, 1991, 552 p.

HOEBEKE (G.),Van katoen tot katoen, de industrie te Oudenaarde, 1794 – 1914.

Onuitgegeven Licentiaatverhandeling., UGent, 1998, 170 p. + 161 p.

HORRELL (S.). OXLEY (D.). Crust or Crumb?: Intrahousehold Resource Allocation

and Male Breadwinning in Late Victorian Britain. In: The Economic History Review,

New Series, 1999, 52, 3., pp. 494-522.

HUMPHRIES (J.). Bread and a pennyworth of treacle: excess female mortality in

England in the 1840s., In: Cambridge Journal of Economics, 1991, 15, pp. 451-473

JOHANSSON (S.R.). Sex and death in Victorian England: An examination of ageand

sex-specific deathrates, 1840–1910, In: VICINUS (M.)., A Widening Sphere:

Changing Roles of Victorian Women., 1977, Bloomington: Indiana University Press:

pp. 163–81.

JOHANSSON (S.R.). Deferred Infanticide: Excess Female Mortality during

Childhood. In: HAUSFATER (G.).: Infanticide : Comparative and Evolutionary

Perspectives, Current Anthropology, 1984, 25: 4, 598 p.

JOHANSSON (S.R.). Neglect, Abuse and Avoidable Death. In: HELFER (R.I.). Child

abuse and Neglect, Cambridge (Mass.) : Ballinger, 1976, 432 p.

KOK (J.)., KNOTTER (A.)., PAPING (R.). en VANHAUTE (E.)., Levensloop en

levenslot. Arbeidsstrategieën van gezinnen in de negentiende en twintigste eeuw.,

Groningen/Wageningen, Nederlands Agronomisch Instituut, 1999, 257 p.

Page 10: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

10

KOK (Jan), Collectieve strategie en individuele levensloop, in: BAUD (Michiel) en

ENGELEN (Theo), Samen wonen, samen werken.Vijf essays over de geschiedenis

van arbeid en gezin., Hilversum, Verloren, 1994, 179 p.

KOK (Jan), Transities en trajecten. De levensloopbenadering in de sociale

geschiedenis., in: Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis, XXVI, 2000, 3, pp. 309-329.

LYNCH (K.). Infant mortality, child neglect, child abandonment in European history,

an analysis. In: BENGTSSON (T.). SAITO (O). Population and Economy: From

hunger to modern economic. Oxford: University Press, 2000, 499 p.

MATTHYS (C). Ondergaan of ondernemen? Levenslooponderzoek van de generatie

van 1830/31 in Assenede. UGent, Onuitgegeven Licentiaatverhandeling, 2003,

Geraadpleegd op www.e-thesis.net.

MESSELINK (M.). Het sterke of het zwakke geslacht? Meersterfte onder meisjes in

de gemeente Lonneker, 1860-1890. , Onuitgegeven licentiaatverhandeling, Universiteit

Nijmegen, 2005, 100p.

PERRENOUD (A.). Surmortalité Féminine et Condition de la Femme (XVIIe-XIX

siècles). Une Verification Empirique. In : Annales de démographie historique,

Démographie historique et condition féminine., Paris, 1981, pp. 90-104.

PITT (M.), ROZENZWEIG (M.R.). en HASSAN (N.). Productivity, Health and

inequality in the Intrahousehold Distribution of Food in Low)Income Countries. In:

The American Economic Review, 1990, 80:5, pp. 1139-1156.

RILEY (J.). Introduction: A Global Revolution in Life Expectancy. pp. 3-22. In: Rising

Life Expectancy: A Global History., New York: Cambridge University Press, 2001.,

243 p.

ROGERS (B.). Domestication of Women : Discrimination in Developing Societies.,

Londen Tavistock Publications., 1981, 200 p.

RONSIJN (W.). De moeilijke jaren 1840 in Oudenaarde. Sociaal-economisch en

politiek beeld van een stad tussen 1840 - 1850. Onuitgegeven Licentiaatverhandeling,

UGent, 2004, Geraadpleegd op www.e-thesis.net.

SCHULTZ (T.P.). Investments in the Schooling and Health of Women and Men:

Quantities and Returns. In: The Journal of Human Resources, 1993, 28, 4, Special

Issue: Symposium on Investments inWomen's Human Capital and Development., pp.

694-734.

SEGALEN (M.). Etudier la Condition Féminine., Colloque de Mahler, 1979.

Page 11: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

11

SEN (A.). Mortality as an Indicator of Economic Success and Failure. In: The

Economic Journal, 1998, 108/446, pp. 1-25.

SIEFF (D.F.)., BETZIG (L.)., CRONK (L.) etc., Explaining Biased Sex Ratios in

Human Populations: A Critique of Recent Studies [and Comments and Reply]. In:

Current Anthropology, 1990, 31:1., pp. 25-48.

SNELL (K.D.M.). Agricultural Seasonal Unemployment, the Standard of Living, and

Women’s Work in the South and East, 1690-1860., King‟s College, Cambridge, pp.

407-437.

TABUTIN (D.) EGGERICKX ( .). La surmortalité des filles en Belgique vers 1890.

Une approche regionale. In : Population., 1994, 49, pp. 657-684.

TABUTIN (D.). La surmortalité féminine en Europe avant 1940. In : Population,

1987, 33, pp. 121-148.

THOMAS (D.). Intra-Household Resource Allocation: An Inferential Approach. In:

The Journal of Human Resources, 1990, 25,4, pp. 635-664.

THOMAS (J.). Women and Capitalism : Opression or Emancipation ? A Revieuw

Article. In: Comparative Studies in Society and History, 1988, 30,3, pp. 534-549.

TONDELEIR (M.). Assenede 1846-1866. Een bijdrage tot de studie van de sociale

mobiliteit op het platteland., Onuitgegeven Licentiaatsverhandeling, UGent, 1986,

331 p.

VAN HOLEN (G.). De Vlaamse landbouw in een overgangsfase: een

gevalstudie: Assenede 1846-1880. Onuitgegeven Licentiaatverhandeling, UGent,

1999, 330 p.

VAN SIMAEYS (P.). De crisis in de jaren 1840 in het kanton Oudenaarde. Een

historisch-demografisch onderzoek (1830-1860)., Onuitgegeven

Licentiaatverhandeling, UGent, 2002, 2v.

VOLAND (E.). Population Increase and Sex-Biased Parental Investment in Humans:

Evidence from 18th

and 19th

Century Germany. In: Current Anthropology, 1997, 38,1,

pp. 129-135.

WALTHOFF-BORM (F.). Bijdrage tot de studie van de mortaliteit in het noorden van

Oost-Vlaanderen (Assenede en Zelzate) tussen 1700 en 1850. Onuitgegeven

Licentiaatverhandeling, UGent, 2002.

Page 12: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

12

Bronnenoverzicht

Gebruikte afkortingen

GAA = Gemeentearchief Assenede

RAB = Rijksarchief Beveren

SAO = Stadsarchief Oudenaarde

BR = Bevolkingsregister

BS = Akten van Burgelijke Stand

OA = Overlijdensakten

Bronnen

Niet uitgegeven

GAA, BS, OA 1861-1865.

RAB, BS, OA 1881-1885.

GAA, BR, 1847-1866.

GAA, BR, 1867-1880.

GAA, BR, 1881-1890.

SAO, BS, OA Eine 1861-1865.

SAO, BS, OA Eine 1881-1885.

SAO, BS, OA Heurne 1861-1865.

Page 13: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

13

SAO, BS, OA Heurne 1881-1885.

SAO, BS, OA Mullem 1861-1865.

SAO, BS, OA Mullem 1881-1885.

SAO, BR, Eine 1847-1866

SAO, BR, Eine 1867-1880.

SAO, BR, Eine 1881-1890.

GAA, BR, Heurne 1847-1866.

GAA, BR, Heurne 1867-1880.

GAA, BR, Heurne 1881-1890.

GAA, BR, Mullem 1847-1866.

GAA, BR, Mullem 1867-1880.

GAA, BR, Mullem 1881-1890.

VAN HOLEN (Gorik), Link1846.xls

VAN HOLEN (Gorik), Link 1880.xls

Uitgegeven

VRIELINCK (S.). De territoriale indeling van België (1795-1963) : bestuursgeografisch en

statistisch repertorium van de gemeenten en de supracommunale eenheden (administratief en

Page 14: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

14

gerechtelijk). Met de officiële uitslagen van de volkstellingen. Leuven : Universitaire

pers, 2000.

Online bronnen

De Tijd

http://www.tijd.be/telex/algemeen/buitenland/Nog_nooit_zo_weinig_meisjes_geboren_in_Ind

ia.7804601-274.art

Nationaal Instituut voor Statistiek

http://statbel.fgov.be/

Page 15: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

15

Inleiding

Nog nooit zo weinig meisjes geboren in India1

In India zijn nog nooit zo weinig meisjes geboren. Dat zegt de Britse

hulporganisatie ActionAid zaterdag. Veel Indiase gezinnen beschouwen

meisjes nog altijd als een sociale en een financiële last.

De kloof tussen het aantal jongens en meisjes wordt almaar groter, waarschuwt ActionAid

zaterdag vanuit zijn hoofdzetel in Londen. India heeft een lange geschiedenis van

discriminatie tegen meisjes. Jongens staan er nog altijd hoger aangeschreven. De

verplichting om een bruidsschat te betalen, is bij wet dan wel verboden, toch wordt het

sociaal niet aanvaard als de ouders van een meisje geen geld of geschenken geven aan haar

toekomstige schoonfamilie. Daardoor waren er nooit eerder zo weinig meisjes jonger dan zes

jaar, zegt ActionAid in een rapport. In de deelstaat Punjab bijvoorbeeld werden driehonderd

meisjes geboren tegenover duizend jongens.

Het fenomeen doet zich volgens het rapport overal en bij iedereen voor: in de steden en op het

platteland, bij de hogere en lagere kasten. Armoede heeft er dus niets mee te maken, aldus de

Britse organisatie. Die roept de Indiase overheid op om strenger toe te zien op de wetten die

selectieve discriminatie verbieden. (TIP)

18:21

http://www.tijd.be/telex/algemeen/buitenland/Nog_nooit_zo_weinig_meisjes_geboren_in_Indi

a.7804601-274.art21/06/2008

Copyright © Belga

1 De Tijd:

http://www.tijd.be/telex/algemeen/buitenland/Nog_nooit_zo_weinig_meisjes_geboren_in_India.7804601-274.art

Page 16: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

16

Tegenwoordig heerst de idee dat er meer vrouwen dan mannen zijn in de wereld. Deze

opvatting geldt echter enkel voor Europa en Noord-Amerika. Algemeen beschouwd zijn er in

de wereld 98 vrouwen op 100 mannen. Het tekort aan vrouwen situeert zich voornamelijk in

Azië en Noord-Afrika.2 Het staat wetenschappelijk vast dat vrouwen langer leven dan mannen

en dat zij inzake mortaliteit een biologisch voordeel hebben.3 Vrouwen hebben eigenlijk een

grotere kans op overleven en dus demografisch gezien een stapje voor op mannen.4 Maar dit

biologisch voordeel wordt vandaag de dag verstoord in de ontwikkelingslanden. Het

bovenstaande krantenartikel illustreert dit. De Indiaanse geboorteverhouding in de deelstaat

Punjab van 300 meisjes tegenover 1000 jongens, wijkt verontrustend veel af van de normale

100 tegenover 105 standaard. Vrouwen worden dus in bepaalde delen van de wereld

gediscrimineerd, vaak met een vroegtijdige dood tot gevolg. Hun afwezigheid zorgt voor een

disproportioneel aantal mannen, vandaar de term „The Missing Women‟.

De demografische uitkomsten van een achterstellend patroon van meisjes tegenover jongens

is niet louter een hedendaags fenomeen. Ook in de 17de

, 18de

en 19de

eeuw worden er

meldingen van gemaakt.5 Meer dan een onnatuurlijk geboortepatroon, merkt men een

geslachtsdifferentiële en leeftijdsspecifieke sterfte op. Concreet bemerken we een onnatuurlijk

hogere mortaliteit bij meisjes op zekere leeftijden. De Belgische demograaf Dominique

Tabutin wees in 1978 als eerste op een vrouwelijke meersterfte6. Hij constateerde dat er in de

17de

en 18de

eeuw een hoge vrouwelijke sterfte was, voornamelijk veroorzaakt door

kraambedsterfte. Vóór de 19de

eeuw vond deze meersterfte plaats in de kinder- en

adolescentiejaren. Dit heeft men vastgesteld voor ongeveer heel Europa, maar wel niet overal

met dezelfde intensiteit. Onder andere in Engeland werd het vrouwelijke nadeel opgemerkt

door Richard Wall en Sheila Ryan Johansson. Robert E. Kennedy bemerkte het in Ierland en

voor onze streken stelden Dominique Tabutin en Thierry Eggerickx een meersterfte vast. Het

patroon was het hevigst aanwezig tijdens de eeuwwisseling en verdween pas anno 1920.7

2 SEN (A.). Mortality as an Indicator of Economic Success and Failure. In: The Economic Journal, 1998,

108/446, p. 10. 3 DAW (R.H.). The Comparison of Male and Female Mortality Rates. In: Journal of the Royal Statistical

Society. Series A (General), 1961, 124, 1, p. 34. 4 SEN (A.). Art. Cit., p. 11.

5 DEVOS (I.). Te jong om te sterven. De levenskansen van meisjes in België omstreeks 1900, In: Tijdschrift voor

Sociale Geschiedenis, 26, 2000, 1, pp. 56-57. 6 TABUTIN (D.). La surmortalité féminine en Europe avant 1940. In : Population, 1987, 33, pp. 121-148.

7 DEVOS (I.). art.cit., p. 57.

Page 17: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

17

Als oorzaak voor deze meersterfte van jonge meisjes wordt een verslechtering van de

levenskwaliteit vooropgesteld. Wegens hun economisch lage waarde worden vrouwen het

recht op een evenwaardig deel van de bestaansmiddelen binnen het gezin ontzegd. Meisjes

krijgen zo minder voedsel en hebben een beperktere toegang tot onderwijs en medische zorg.8

Door zware werkomstandigheden in combinatie met een voedingsachterstand zijn zij ook

ontvankelijker voor ziektes zoals tuberculose. Het dient benadrukt te worden dat er a priori

geen biologische gronden zijn voor een hogere sterfte ten gevolge van infectieziekten bij

vrouwen. De differentiële mortaliteit komt voort uit hun minderwaardige positie en de manier

waarop ze behandeld worden.9 Sheila Ryan Johansson definieert deze overlijdens als

„Avoidable Deaths‟, vermijdbare onnodige sterfte, veroorzaakt door een gebrek aan ouderlijke

investering die leidt tot „Deffered Infanticide‟, uitgestelde kindermoord. Hoe armer de

omgeving, hoe meer het overleven van een kind afhangt van de inzet van de ouders.10

In de historiografie over dit thema is er een debat ontstaan over waarom deze Excess Female

Mortality11

nu juist zo hevig was in de 19de

eeuw. Het Angelsaksische kamp, met onder

andere Johannson, Caren Ginsberg en Alan C. Swedlund, beweert dat de daling van de

economische waarde van de vrouw resulteert uit de agrarische modernisering in de landbouw.

Zij situeren het fenomeen bijgevolg in een rurale context en zien de industrialisatie als een

verbetering voor de positie van de vrouw. Het Franstalige onderzoekskamp met daarin

Tabutin en Eggerickx, meent daarentegen dat juist dit proces van industrialisatie ervoor

gezorgd heeft dat vrouwen minderwaardig werden en bijgevolg een slechtere behandeling

kregen.

Het is duidelijk dat er consensus heerst over het bestaan van het fenomeen, vandaag en in de

19de

eeuw, en dat het veroorzaakt wordt door selectieve ouderlijke investering, gebaseerd op

economische rationaliteit.12

Johansson benadrukt, zowel voor het historische Europa als voor

de hedendaagse ontwikkelingslanden, de zeer grote lokale variatie van het fenomeen. Er is

geen bewijs voor een grootschalig systematisch en wijdverspreid stabiel patroon.13

8 DEVOS (I.). art.cit., pp. 68 - 72.

9 TABUTIN (D.) EGGERICKX ( .). La surmortalité des filles en Belgique vers 1890. Une approche regionale.

In : Population. p. 671. 10

JOHANSSON (S.R.). Neglect, Abuse and Avoidable Death. In: Child abuse and Neglect, p. 59. 11

Voortaan afgekort als EFM. 12

JOHANSSON (S.R.). Op. Cit., p. 463- 464. 13

Ibid., pp. 470-472.

Page 18: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

18

Dit onderzoek tracht deze lokale variatie te omzeilen door op lokale basis te gaan kijken hoe

deze EFM zich concreet manifesteert in Vlaanderen. Hiervoor worden er twee gemeentes met

verschillende economische oriëntering onderzocht, namelijk Assenede en Eine, Heurne en

Mullem. Zo wordt voor twee jaargroepen, van 1861 tot 1865 en 1881 tot 1885, gekeken naar

het verband tussen meersterfte en economische conjunctuur en oriëntatie. Dit teneinde het

onderzoek te kunnen plaatsen binnen het historiografisch debat. Tevens worden de oorzaken

van de meersterfte onderzocht aan de hand van overlijdensakten van de burgerlijke stand en

de bevolkingsregisters. Er zal worden gepeild naar het verband tussen meersterfte en onder

andere sociale status, beroepscategorie en gezinssamenstelling.

De masterproef is als volgt opgebouwd. Het eerste deel begint met een hoofdstuk over

mortaliteit. De differentiële en leeftijdsspecifieke sterfte wordt hierin theoretisch geduid.

Vervolgens komt een status quaestiones van het Belgisch onderzoek en de probleemstelling

met concrete onderzoeksvragen aan bod. In het tweede hoofdstuk wordt het historiografisch

debat in verband gebracht met „The Standard of Living Debate‟ en de economische

ontwikkelingen tijdens de 19de

eeuw. Het methodologisch verloop van het onderzoek en de

gebruikte bronnen worden meegegeven in hoofdstuk 3 en 4. In hoofdstuk 5 wordt er verder

uitgewijd over de gekozen lokaliteiten en hun demografische en sociaaleconomische

karakteristieken.

Deel II vangt aan met het werkelijke statistische onderzoek en de gegevensverwerking.

Hoofdstuk 1 behandelt het algemene bevolkings-, geboorte- en sterfte- verloop van de twee

lokaliteiten. Vervolgens worden de oorzaken van de meersterfte statistisch onderzocht in

hoofdstuk 2. De onderzoeksresultaten worden in het laatste hoofdstuk behandeld. Enerzijds

wordt doorheen tijd en ruimte geconcludeerd hoe EFM zich manifesteert in de onderzochte

lokaliteiten en anderzijds worden de oorzaken geduid aan de hand de gezinseigenschappen

waarbinnen we vrouwelijke meersterfte bemerken.

Tot slot kan gesteld worden dat het fenomeen EFM doorheen tijd en ruimte aanwezig is en het

grote aantal „Missing Women‟ wijst ons op de nood aan diepgaand onderzoek naar de

oorzaken van dit proces. Het is dan ook omwille van mijn interesse in gender en de

maatschappelijke relevantie dat ik voor dit onderwerp koos.

Page 19: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

19

DEEL I:

Hoofdstuk I: Geslachtsdifferentiële en Leeftijdsspecifieke Mortaliteit

In dit hoofdstuk wordt een algemeen beeld geschetst van mortaliteit in haar verschillende

geslachts- en leeftijdsgebonden aspecten. We vangen aan met het differentiële effect van de

demografische transitie op mannen en vrouwen en het natuurlijke verschil tussen vrouwelijke

en mannelijke mortaliteit. Vervolgens bespreken we de leeftijdsspecifieke kenmerken van de

meersterfte. Tevens wordt in dit hoofdstuk de Belgische stand van zaken in het onderzoek

weergegeven en sluiten we af met de concrete probleemstelling en de onderzoeksvragen.

1.5 Demografische transitie en haar differentieel effect op vrouwen

Tot 1970 waren demografen niet geneigd om de verschillen tussen mannen en vrouwen

inzake bijvoorbeeld mortaliteit te onderzoeken. Dit was omdat de eerder jonge discipline eerst

een algemeen overzicht wou verkrijgen, alvorens over te gaan tot het onderzoek van

onderlinge verschillen, onder andere inzake geslacht.14

Deze differentiatie tussen de twee

geslachten is door de eeuwige discrepantie tussen bevolkingsgroei en economische expansie

te verklaren. 15

In de 18de

eeuw is de levensverwachting voor mannen gemiddeld 36 jaar en voor vrouwen 38

jaar.16

De lage levensverwachting is te verklaren door een heel hoge mortaliteit wegens

talrijke oorlogen, misoogsten, de grote kinder- en zuigelingensterfte en epidemieën. De

levensverwachting stijgt echter aanzienlijk in de 19de

eeuw. Dit ten gevolge van de

„Demografische transitie‟. Al vanaf de 18de

eeuw begon de sterfte te dalen. Eeuwenlang was

de mortaliteit, net als de nataliteit, zeer hoog, met coëfficiënten van 25 à 30 promille. Door

14

HEAD-KÖNIG (A.L.). Demographic History and Its Perception of Women from the Seventeenth tot the

Nineteenth Century. In: OFFEN (K.). Writing Women‟s History. International Perspectives., Indiana: University

Press, 1991, p. 25. 15

Ibid., pp. 26-27. 16

DEVOS (I.). De evolutie van de levensverwachting in België, 18de-20ste eeuw, Chaire Quetelet, 2005, p. 10.

Geraadpleegd op Internet op 8/5/2008 op http://www.demo.ucl.ac.be/cq05/Textes/Devos.pdf

Page 20: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

20

het evenwicht dat door beide factoren in stand gehouden werd, was de bevolkingsgroei

beperkt. Deze balans werd verstoord wanneer de mortaliteit drastisch daalde door allerlei

medische en hygiënische ontwikkelingen.17

Soms spreekt men ook over de „Epidemische

transitie‟, zoals de demograaf Abdel Omran het stelt. De epidemieën worden onderdrukt en

we zien een achteruitgang van kinder- en jeugdziekten zoals waterpokken, tyfus en

dysenterie. Hierdoor daalde de kinder- en zuigelingensterfte en steeg de levensverwachting

voor mannen en vrouwen met 10 tot 15 jaar in de 19de

eeuw. 18

Toch profiteerde niet iedereen

gelijk van deze demografische transitie: de mannelijke mortaliteit daalde aanzienlijk vroeger

en sterker dan de vrouwelijke.19

Hoe kan men dit verklaren?

1.6 Natuurlijke verschil tussen mannelijke en vrouwelijke mortaliteit

Velen gaan al van tevoren uit van een gelijkheid inzake mortaliteit tussen de twee geslachten.

Samuel Preston wijst er echter op dat dit niet correct is. Er is een biologisch verschil tussen

mannen en vrouwen wat betreft sterfte, maar door gelijkheid als de maatstaf te nemen gaan

we hieraan voorbij.20

De biologische verklaring duidt mede waarom dit fenomeen van

differentiële mortaliteit eigenlijk van oudsher een feit is. Vrouwen hebben altijd langer

geleefd dan mannen en zelfs bij dieren kunnen we dit opmerken. Wanneer we naar het aantal

honderdjarigen kijken zien we dat mannen maximaal 104 worden terwijl vrouwen

gemakkelijk de leeftijd van 108 bereiken.21

Dit biologisch nadeel van het mannelijke geslacht

wordt naast het vroegtijdigere sterven op latere leeftijd ook geïllustreerd door de grote

sterftekansen in de baarmoeder en in het eerste levensjaar.22

Studies hebben uitgewezen dat

van het einde van de 18de

eeuw tot het einde van de 19de

eeuw meisjes 7 tot 15 % biologisch

meer kans hadden te overleven in het eerste levensjaar in vergelijking met jongens. Dit zou

extra verzorging en aandacht voor jongens kunnen teweegbrengen in deze cruciale periode,

17

MATTHYS (C). Ondergaan of ondernemen? Levenslooponderzoek van de generatie van 1830/31 in

Assenede. UGent, Onuitgegeven Licentiaatverhandeling, 2003., Geraadpleegd op www.e-thesis.net deel 3.a

TONDELEIR (M.). Assenede 1846-1866. Een bijdrage tot de studie van de sociale mobiliteit op het

platteland., UGent, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1986, pp. 26- 30. 18

RILEY (J.). Introduction: A Global Revolution in Life Expectancy. pp. 3-22. In: Rising Life Expectancy: A

Global History. New York: Cambridge University Press, 2001, 243 p. 19

HEAD-KÖNIG (A.L). Art. Cit., p. 31. 20

HUMPHRIES (J.). „Bread and a pennyworth of treacle’: excess female mortality in England in the 1840s. In:

Cambridge Journal of Economics, 1991, 15, pp. 457-459. 21

DAW (R.H.)., The Comparison of Male and Female Mortality Rates. In: Journal of the Royal Statistical

Society. Series A (General), 124, 1961, 1, p. 37. 22

WALDRON (I.).????? p. 75.

Page 21: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

21

hetgeen een trend zou zetten naar bevoordeling van zonen.23

De overwegend mannelijke

sterfte onder 1 jaar is het gevolg van de verschillen in chromosomale structuur tussen de twee

geslachten. Door een extra fase in de celdeling zouden mannelijke chromosomen makkelijker

mutaties vertonen. Bij vrouwen worden dergelijke mutaties gecompenseerd door de tweede X

chromosoom.24

Toch worden er meer mannelijke kindjes geboren met een gemiddelde ratio

van 105 jongens tegenover 100 meisjes. Dit overschot aan mannen wordt dan met de jaren

geleidelijk weggewerkt door hun hogere mortaliteit.25

Ingrid Waldron, biologe aan de universiteit van Pennsylvania, wijst ook op het natuurlijke

voordeel van vrouwen aangaande ziekteprocessen. Mannen blijken genetisch minder bestand

tegen infectie- en degeneratieve ziekten.26

De hogere weerstand van vrouwen tegen infecties

is te verklaren door hun grotere productie van de belangrijkste soorten „immunoglobulines‟.

Dit zou een gevolg zijn van de werking van het X chromosoom. Let wel, dit biologisch

voordeel is niet altijd aanwezig. Zo is er in de leeftijden van 1-25 jaar in de 19de

eeuw een

omgekeerd beeld vastgesteld, waarbij er een duidelijke vrouwelijke meersterfte ten gevolge

van infecties kan opgemerkt worden. Tijdens de reproductieve jaren, grotendeels door

zwangerschappen en complicaties daarmee verband houdende, maar ook bijvoorbeeld tijdens

de kinder- en pubertijdsjaren. Deze ommekeer in voordeel is te verklaren door de twee

componenten resistentie en blootstelling. Vrouwen werden in de 19de

eeuw meer blootgesteld

aan ziektes en hun resistentie verminderde door benadeling. Het was bijvoorbeeld de

vrouwelijke taak om de zieken in het huis te verzorgen, en bijgevolg worden zij vaker

blootgesteld aan besmettingsrisico‟s.27

We zien dus dat differentiële sterfte niet enkel te verklaren is door biologische factoren, maar

dat ook maatschappelijke bepalingen een rol spelen. Mannelijke sterfte wordt onmiddellijk

geassocieerd met oorlog en zware en gevaarlijke beroepen. Ook letten mannen gemiddeld

minder op een gezonde levensstijl, zij roken en drinken meer.28

Hierdoor zijn zij

ontvankelijker voor hart- en vaatziekten, leveraandoeningen en longproblemen.29

Men kan

dus zeker bij deze geslachtsdifferentiële mortaliteit een verschil in doodsoorzaken

23

HEAD-KÖNIG (A.L). Art. Cit., p. 29. 24

DAW (R.H.). Art. Cit., p. 40. 25

Ibid., p. 35. 26

DEVOS (I.). Te jong om te sterven, p. 55. 27

WALDRON (I.). Art. Cit., pp. 68-71. 28

Ibid. 29

DEVOS (I.). Art. Cit., p. 55.

Page 22: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

22

opmerken.30

Maar in de leeftijdscategorieën wanneer al deze mannen drinken, roken, werken

en vechten kan men nog steeds voor de 19de

eeuw een vrouwelijke meersterfte vaststellen.31

Een mogelijke verklaring voor deze vrouwelijke meersterfte zou de maternele mortaliteit

kunnen zijn. Dit was namelijk een belangrijke doodsoorzaak van de vrouwelijke meersterfte

in de 17de

en 18de

eeuw. Maar de 19de

eeuwse vrouwelijke meersterfte is dermate

leeftijdsspecifiek dat deze verklaring niet langer als afdoende kan beschouwd worden.32

Men

moet op zoek gaan naar andere factoren, zeker gezien de hoge huwelijksleeftijden in de 19de

eeuw.33

In zijn onderzoek naar de meersterfte van jonge meisjes in Genève weerlegt Alfred

Perrenoud dan ook de idee dat meersterfte het gevolg zou zijn van

zwangerschapscomplicaties.34

Rekening houdend met een eventuele onderschatting van

materniteitssterfte, besluit hij dat deze evenwel ondergeschikt blijft als doodsoorzaak met

minder dan 15 % in de leeftijdscategorie 20-44. Ginsberg en Swedlund stellen eveneens in

Massachusetts voor de leeftijden van 15-19 jarige maar 0,7 % sterftes vast ten gevolge van

zwangerschap.35

1.7 Belgische stand van zaken aangaande vrouwelijke meersterfte

In België is er al op verschillende niveaus onderzoek gedaan naar de vrouwelijke meersterfte.

Dominique Tabutin heeft in samenwerking met Eggerickx zowel een algemeen nationale36

als

een regionale studie37

ondernomen van dit fenomeen. Hun regionale aanpak bekeek de

mortaliteit in België rond 1890 per geslacht voor 1 tot 20 jarigen in 41 arrondissementen, 9

provincies en 5 verschillende milieus die economisch van elkaar verschilden (zowel

industriële als rurale zones). Ze bestudeerden geografische zones die ze onderverdeelden in

30

DAW (R.H.). Art. Cit., p. 28. 31

JOHANSSON (S.R.). Sex and death in Victorian England: An examination of ageand sex-specific deathrates,

1840–1910, In: VICINUS( M.). (ed.). A Widening Sphere: Changing Roles of Victorian Women. Bloomington:

Indiana University Press, 1977, p. 169. 32

JOHANSSON (S.R.). Deferred Infanticide: Excess Female Mortality during Childhood. In: HAUSFATER

(G.).: Infanticide : Comparative and Evolutionary Perspectives, Current Anthropology, 1984, 25: 4, p. 465. 33

WALDRON (I.). Art. Cit., p. 76. 34

PERRENOUD (A.). Surmortalité Féminine et Condition de la Femme (XVIIe-XIX siècles). Une Verification

Empirique. In : Annales de démographie historique, Démographie historique et condition féminine., Paris, 1981,

pp. 90-104. 35

GINSBERG (C.A.). SWEDLUND (A.C.). Sex-specific mortality and economic opportunities: Massachusetts

1860-1800. In: Continuity and Change, 1986, 1, p. 437. 36

TABUTIN (D.). La surmortalité féminine en Europe avant 1940. In : Population, 1987, 33, pp. 121-148. 37

TABUTIN (D.) EGGERICKX ( .). La surmortalité des filles en Belgique vers 1890. Une approche regionale.

In : Population., 1994, 49, pp. 659-661.

Page 23: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

23

drie typologieën: geo-administratief met een verdere onderverdeling in taalgebieden,

provincies en arrondissementen, verstedelijking die werd gemeten aan de hand van

inwonersaantallen, en economisch georiënteerde zones zoals mijn, textiel en rurale regio‟s.38

Opvallend voor een klein landje als België was de enorme variatie. Vooral op provinciaal

niveau en arrondissementsniveau stelt men grote verschillen vast, afhankelijk van taalgebied,

de graad van verstedelijking, het economische milieu en het arbeidsaanbod. Deze variatie

werd vastgesteld in de mortaliteit, het onderwijs, de soort opvoeding en de economische

structuur van de vrouwelijke arbeid. In Vlaanderen is het zo dat vooral de sterfte van vrouwen

EFM beïnvloedt, in tegenstelling tot Wallonië waar de mortaliteit van jongens meer invloed

had. Vooral in de textielarrondissementen in Vlaanderen is er een hoge meisjesmortaliteit in

de leeftijdsklasse van 5 tot 20 jaar veroorzaakt door de desastreuze werkomstandigheden. De

situatie blijkt nog erger in de proto-industrie. Daar zorgt de concurrentie voor enorme druk en

bestaat er geen rem op werkduur en intensiteit. Regionale productiestructuren hadden dus

zeker een grote invloed op de vrouwelijke meersterfte. Andere verschillen zijn bijvoorbeeld

te verklaren door de verstedelijkingsgraad, met name discrepanties tussen Vlaanderen en

Wallonië. Terwijl Wallonië intens verstedelijkt is door de vele industriële centra is het

industriële netwerk in Vlaanderen, hoewel ook zeer dicht, meer verbonden met de rurale

wereld door thuiswerk. Vlaanderen in de 19de

eeuw was een omgeving waar de rurale

bevolking veelal een industriële activiteit tentoonspreidde.39

Duidelijk is dat door deze verweving, de historiografische tweedeling in de literatuur niet

onmiddellijk toepasbaar is op Vlaanderen aangezien onze regio niet louter onder ruraal of

industrieel te catalogeren valt. Er is dus nauwkeuriger onderzoek nodig dat dieper en naar

onderliggende niveaus zal kijken. Tabutin en Eggerickx poogden dit met het onderzoeken van

de statistische relatie tussen EFM in de leeftijdsgroep tussen 5-20 jaar, per arrondissement en

door middel van enkele variabelen zoals alfabetisering, verstedelijking en actieve

arbeidsparticipatie. De uiteindelijke resultaten van hun onderzoeken waren dat er zowel op

nationaal als op regionaal niveau weinig betekenisvolle relaties te onderkennen waren. Zij

wijten dit aan de te heterogene samenstelling van de arrondissementen en onvolledige

gegevens. Zeker is wel dat urbanisatie en professionele activiteit een groot effect hebben op

38

TABUTIN (D.) EGGERICKX ( .). La surmortalité des filles en Belgique vers 1890. Une approche regionale.

In : Population., 1994, 49, pp. 659-661. 39

Ibid.,. p. 675.

Page 24: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

24

de regionale verscheidenheid in mortaliteit.40

De vraag is nu, als deze regionale onderzoeken

en de onderzoeken op arrondissementsniveau spaak lopen op de immense lokale variatie, hoe

we dit fenomeen dan nog verder kunnen gaan onderzoeken? Het antwoord luidt: op

huishoudniveau41

.

1.8 Probleemstelling

Het doel van dit onderzoek is dan ook het nagaan van de sterkte en oorzaken van vrouwelijke

meersterfte op huishoudniveau. Dit tracht ik te doen aan de hand van een levensloopanalyse

van kinderen en adolescenten gestorven vóór hun 25ste

levensjaar. Door het gebruik van

gegevens uit overlijdensaktes van de burgerlijke stand zal ik voor twee cohorte jaargroepen,

van 1861 tot 1865 en van 1881 tot 1885, trachten te achterhalen in welke intensiteit

vrouwelijke meersterfte op te merken was. Er zal worden gekeken naar de bevolkingsevolutie

en naar de totale bevolking in vergelijking met de mannelijke en de vrouwelijke populatie.

Ook zal onderzocht worden hoe de totale sterfte zich verhoudt tegenover de vrouwelijke, de

mannelijke en de sterfte van 1 tot en met 25 jaar. De economische component mag hierbij niet

uit het oog verloren worden en de invloed van conjunctuur op meersterfte zal worden

onderzocht door de verschillende jaargroepen onderling te vergelijken. Uiteraard wordt er ook

binnen deze leeftijdsspecifieke sterfte naar de vrouwelijke en mannelijke component gekeken.

Verder onderzoek ik de oorzaken van EFM aan de hand van bevolkingsregisters. In deze

studie komen enkel sociaaleconomische oorzaken aan bod, terwijl het fenomeen mede

bepaald wordt door culturele factoren. We kozen ervoor om ons te beperken tot de

sociaaleconomische invloeden teneinde na te gaan in wat voor soort gezinnen de meersterfte

zich voordoet. De sociale status en beroepscategorie zullen worden onderzocht, net zoals

woonomstandigheden. We bekijken de gezinsgrootte en –samenstelling en het gezinstype.

Ook demografische variabalen komen aan bod, zoals rangorde, leeftijdsopbouw en overige

sterfte binnen het gezin.

40

TABUTIN (D.) EGGERICKX ( .). Art.Cit., p. 676. 41

LYNCH (K.). Infant mortality, child neglect, child abandonment in European history, an analysis. In:

BENGTSSON (T.). SAITO (O). Population and Economy: From hunger to modern economic. Oxford:

University Press, 2000, p. 134.

Page 25: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

25

Dit onderzoek zal ik, naast doorheen de tijd, ook doorheen de ruimte voeren. Ik koos ervoor

om meersterfte te behandelen in twee economisch verschillende regio‟s. Enerzijds in

Assenede, een typisch voorbeeld van een agrarische gemeente en anderzijds voor de streek

van Oudenaarde met name de dorpjes Eine, Heurne en Mullem. Deze regio is gekend voor

zijn proto-industriële karakter. De verschillende economische oriëntatie van de lokaliteiten

zou het demografische gedrag binnen de gemeentes danig kunnen bepalen en dus een

gedifferentieerde invloed op de meersterfte kunnen hebben. In proto-industriële gezinnen

zouden meisjes meer bijdragen tot de gezinseconomie en derhalve minder gediscrimineerd

worden dan in agrarische gezinnen. De gezinsgrootte zou daar echter groter zijn, hetgeen

meisjes eerder een extra mond om te voeden dan een aanwinst voor de gezinseconomie

maakte. De verschillen in meersterfte gecreëerd door deze economische differentiatie zouden

dan geplaatst kunnen worden binnen de historiografische tweedeling die ik hierna bespreek.

Concreet zal er dus op drie vlakken onderzoek gevoerd worden. Een vergelijking tussen

zowel de sterfte van jongens en meisjes, tussen de twee jaargroepen en tussen de twee

lokaliteiten.

Page 26: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

26

Hoofdstuk 2: De oorzaken van meersterfte van jonge meisjes

In dit hoofdstuk wordt er gekeken naar de mogelijke oorzaken van EFM. Vooraleerst wordt

de differentiële ouderlijke investering als verklaring geopperd. Wat is de leefsituatie van deze

meisjes? Hoe worden bestaansmiddelen zoals voedsel, onderwijs en medische zorg

toebedeeld? Getuigt deze discriminerende houding van ouders tegenover meisjes van een

bewuste strategie, of hebben we te maken met een overlevingsmechanisme? Ten tweede

wordt er gekeken naar de economische kijk op vrouwen en hun toegang tot de arbeidsmarkt in

de veranderende 19de eeuw. Ten slotte wordt de concrete invloed van de industrialisatie en

bevolkingsgroei in rekening gebracht.

2.1 EFM Concreet: Differentiële Ouderlijke Investering

Kindermortaliteit behelst twee componenten: de sterfgevallen buiten het menselijk handelen

om en diegenen die afhankelijk zijn van ouderlijke investering, zijnde de „Avoidable Deaths‟

of nog sterker uitgedrukt „The Deffered Infanticide‟42

Maar wat ligt er aan de basis van deze

verwaarlozing? Problematisch is dat de notie verwaarlozing een zeer subjectief gegeven is.

Een opvatting hierover is nooit waarde- en cultuurvrij.43

Concreet weten we vandaag de dag

nog niet heel veel over hoe meisjes en jongens verschillend van elkaar behandeld werden.

Vervolgens zijn de zaken die we weten niet altijd even gemakkelijk te meten. Veelal kunnen

we enkel de gevolgen vaststellen van een discriminatie, niet hoe deze concreet verliep.44

Jane

Humphries onderneemt toch een poging de verwaarlozing te duiden door vier variabelen te

behandelen die volgens haar de positie van een vrouw bepalen: toebedeling van

levensmiddelen, economische ontwikkeling , fabrieksarbeid en bevolkingsdichtheid.45

42

JOHANSSON (S.R.). Neglect, Abuse and Avoidable Death. In: HELFER (R.I.). Child abuse and Neglect,

Cambridge (Mass.) : Ballinger, 1976, p. 62. 43

Ibid.,, p. 58. 44

JOHANSSON (S.R.). Sex and death in Victorian England: An examination of ageand sex-specific deathrates,

1840–1910, In: VICINUS (M.)., A Widening Sphere: Changing Roles of Victorian Women., 1977,

Bloomington: Indiana University Press., p. 180. 45

HUMPHRIES (J.). Art. Cit., p.459.

Page 27: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

27

2.1.2 Ouderlijke investering en toebedeling van levensmiddelen

De eerste variabele omvat de leefsituatie en de inter- en intra familiale toebedeling van

voedsel, scholing en medische zorg. Deze componenten worden apart besproken, maar

uiteraard staan ze in onderling verband met elkaar.46

A. De leefsituatie en de toebedeling van voedsel binnen het gezin

Aangaande de leefomstandigheden thuis, merken we een verschil op in behandeling tussen

jongens en meisjes. De scheiding publiek-prive was in de 19de

eeuw en is nu nog in de

ontwikkelingslanden vandaag de dag zeker van toepassing. Terwijl jongens op straat

rondhangen, blijven meisjes binnen in kleine vochtige en slecht verlichte woonruimtes. Ook

dienen zij, bovenop hun normale werklast, nog eens hun huishoudelijke taken te vervullen,

hetgeen hun aanzienlijk verzwakte gestel nog meer onder druk zet.47

De meisjes waren onder andere zo kwetsbaar door de gewoonte die Johansson de agrarische

„The feeding rule‟ noemt. Dit was de vereiste dat vrouwen in de agrarische gemeenten het

eten bereidden om het vervolgens eerst aan de mannen des huizes op te dienen. Zo bleef er

vaak amper voedsel over voor vrouwen en meisjes. Vooral vlees zou zeer schaars toebedeeld

geweest zijn aan vrouwen.48

Voor jonge kinderen was er niet zo‟n groot verschil in de

nutriënten opgenomen door jongens of meisjes, op latere leeftijd echter wel.49

Dit omdat er

niet enkel gekeken werd naar welke inkomsten je binnenbracht, maar ook naar wat je aan het

gezin kostte.50

Als je meer kost dan je opbrengt voor het gezin, ben je de extra investering die

voedsel inhoudt economisch gezien niet waard. Moeders hebben de gewoonte dochters te

bevoordelen, terwijl vaders zonen favoriseren. Het zijn echter de vaders die het grootste

inkomen genereren, en dus beslissen zij over de voedselverdeling.51

Dit was de gangbare

46

SCHULTZ (T.P.). Investments in the Schooling and Health of Women and Men: Quantities and Returns. In:

The Journal of Human Resources, 1993, 28, 4, Special Issue: Symposium on Investments in Women's Human

Capital and Development. pp. 696-697. 47

DEVOS (I.). Art.Cit., pp. 70-71. 48

JOHANSSON (S.R.). Deferred Infanticide: Excess Female Mortality during Childhood., p. 483. 49

HORRELL (S.). OXLEY (D.). Crust or Crumb?: Intrahousehold Resource Allocation and Male Breadwinning

in Late Victorian Britain. In: The Economic History Review, New Series, 1999, 52, 3., p. 510. 50

VOLAND (E.). Population Increase and Sex-Biased Parental Investment in Humans: Evidence from 18th

and

19th

Century Germany. In: Current Anthropology, 1997, 38,1, pp. 129-130. 51

THOMAS (D.). Intra-Household Resource Allocation: An Inferential Approach. In: The Journal of Human

Resources, 1990, 25,4, p. 657.

Page 28: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

28

methode om voedsel te verdelen in de 19de

eeuw, en werd ook door vrouwen geïnterpreteerd

als de juiste inkomstenbesteding.52

Zo waren zij, onderhevig aan een tekort in calorieën,

vitaminen, ijzer en calcium, extreem kwetsbaar voor infecties. 53

Ook in derde wereld landen

vandaag is deze wijze van voedselverdeling op te merken. Er is een duidelijke ongelijkheid

tussen de nutriënten ontvangen door vrouwen en mannen, vooral in Zuid en West Aziatische

samenlevingen.54

De hypothese is dat voedselverdeling de ongelijkheden in de arbeidsmarktmogelijkheden

tussen mannen en vrouwen veruitwendigt, met een grotere economische return van het

voedsel naar mannen toebedeeld dan die van vrouwen. Hoewel empirische studies zoals die

van Pranab Bardhan (1974) en Rozenzweig en Schultz (1982) aantonen dat er een relatie

tussen geslachtsverschillen in kindersterfte en verschillen in arbeidsmarkt bestaat tussen

mannen en vrouwen, is er weinig direct bewijs voor een relatie tussen de werkelijke intra-

huishoudelijke distributie van voedsel onder individuen en arbeidsmarkt activiteiten. Noch is

er een theoretische link vastgesteld tussen arbeidsmarkt karakteristieken en patronen van

intra-huishoudelijke voedselbedeling.55

Het is heel moeilijk om deze voedingsinput

geïnvesteerd in mannen en vrouwen te meten. De biologische relaties tussen voedselopname,

fysieke groei (lengte en gewicht), immuunsysteem en energie voor productieve arbeid zijn

niet eenvoudig in kaart te brengen. Gezondheidsindicatoren die wel gemeten kunnen worden

zijn, naast mortaliteitscijfers, lengte en gewicht op volwassen leeftijd, geboortegewicht, lengte

voor leeftijd, huidconditie en body-mass index.56

B. Toebedeling scholing

Scholing voor vrouwen beïnvloedt gezondheid, lengte en welzijn van zowel vrouwen als hun

kinderen. Ook heeft dit een effect op de familiegrootte. Vandaag de dag is er bijna geen

verschil meer tussen de hoeveelheid jongens en meisjes die naar school gaan in de Westerse

wereld. Bij ons merken wij een wijdverspreid geloof op in de positieve effecten van een

stijgende investering in het „Human Capital‟ van vrouwen. In de rest van de wereld echter ligt

52

HUMPHRIES (J.). Art. Cit., p.464. 53

Ibid. 54

PITT (M.)., ROZENZWEIG (M.R.)., HASSAN (N.). Productivity, Health and inequality in the

Intrahousehold Distribution of Food in Low)Income Countries. In: The American Economic Review, 1990, 80:5,

p. 1139-1140. 55

Ibid. 56

SCHULTZ (T.P.). Art. Cit., p. 706.

Page 29: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

29

dit anders. Voor Zuid- en West Azië en Noord- en Sub-Sahara Afrika zien we dat vrouwen

ongeveer van 2/5 tot ¾ van het aantal jaren scholing ontvangen die mannen genieten.

Naarmate ouders rijker worden zijn ze meer geneigd om een gelijke investering te maken in

zonen en dochters. Ervoor, wanneer er schaarste is, wordt scholing niet als een prioriteit

gezien. Dit is te wijten aan het lage inkomen van de ouders zelf en de minimale „return‟ die er

wordt uitgehaald. Families doen aan kosten- en batenanalyse en kiezen voor een efficiënt

systeem waarbinnen hun input als maximale return terug naar het gezin komt. Aangezien

mannen scholing meer konden benutten op de arbeidsmarkt, en vrouwen hun jobs minder of

geen technisch onderricht vereisten, waren ouders geneigd om hun zonen school te laten

lopen, in plaats van hun dochters. Deze jongens brachten ook een hoger loon mee naar huis.

De investering in hun scholing gaf hen een meerwaarde op de arbeidsmarkt en bijgevolg

genoten de ouders meer van het economisch succes van zonen dan van dochters.57

Onderwijsvariabelen zijn al vaak gebruikt als indicatoren voor discriminatie. Hoe deze

variabele gemeten kan worden ligt echter moeilijker. Houdt men rekening met aanwezigheden

op school, geletterdheid of met de duur van scholing? Problemen duiken hier al op.

Aanwezigheden zijn vaak slecht bijgehouden en geven geen concreet beeld van hoe het

gesteld is met de toegang tot onderwijs. Geletterdheid valt zeer moeilijk te meten. Het

schrijven van de naam in aktes van de burgerlijke stand is geen solide bewijs van het

beheersen van lezen en schrijven, maar het kan een indicatie geven.58

Wat weten we dan wel over de alfabetisering van meisjes in de 19de

eeuw? Wanneer meisjes

gediscrimineerd worden zou men ervan uitgaan dat zij bijgevolg ook van onderwijs verstoken

worden. Maar men stelt een omgekeerde trend vast. Het is juist omdat meisjes economisch

minder tot weinig waard waren dat zij evengoed naar school gestuurd konden worden zonder

dat het gezin inkomsten misliep. Dit ziet men vaak in de arbeidsklasse. Zo kan men een grote

vastgestelde vrouwelijke ongeletterdheid eerder als negatief gerelateerd aan EFM zien. Hoe

meer ongeletterde vrouwen, hoe meer kans zij zouden hebben op werk, hoe minder men

geneigd zou zijn hen te verwaarlozen.59

57

SCHULTZ (T.P.). Art. Cit., pp. 697-710. 58

Ibid., pp. 711- 712. 59

HUMPHRIES (J.). Art.Cit., pp. 461-462.

Page 30: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

30

C. Toebedeling medische zorg

Inzake gezondheid merken we ook een zeer duidelijke discrepantie op tussen jongens en

meisjes, vooral aangaande de ziekte tuberculose60

. Tussen de jaren 1840 en 1859 stierven 8%

meer vrouwen dan mannen aan TBC. Pas na de jaren ‟80 van de 19de

eeuw werd TBC een

eerder mannelijke ziekte.61

In de 19de

eeuw was tuberculose een van de meest voorkomende doodsoorzaken. Het is een

ziekte die zeer gevoelig is voor de voedingsstatus van het slachtoffer en kan daarom gezien

worden als een indicator voor verschillen in de behandeling van kinderen. Onhygiënische

werk- en levensomstandigheden waren factoren die het voorkomen van de ziekte versterkten.

Ongefilterde lucht inademen op het werk of thuis, zeker wanneer de lucht vol met stof zat,

zorgde samen met overwerk voor een groot aantal slachtoffers. Swedlund en Ginsberg

beweren dan ook dat de leeftijd- en geslachtsspecifieke sterfte aan tuberculose de EFM

weerspiegelt.

Een punt van kritiek zou kunnen zijn dat de doodsoorzaken in de 19de

eeuw niet zo

nauwkeurig werden bijgehouden, en deze cijfers bijgevolg een vertekend beeld zouden

kunnen geven. We kunnen ervan uitgaan dat, aangezien de symptomen van TBC zo gekend

waren doorheen de 19de

eeuw, het zeer onwaarschijnlijk over foutieve diagnoses zou gaan. Er

wordt van uitgegaan dat tuberculose een stedelijke ziekte is, maar de meersterfte van vrouwen

aan deze aandoening situeert zich voornamelijk op het platteland: Anno jaren 1880 stierven

24% van de 10-14 jarigen en 51 % van de 15-19 jarige meisjes op het platteland aan TBC

tegenover respectievelijk 9% en 37 % van de jongens. Vrouwen waren door hun slechte

voeding al verzwakt en werden dus gemakkelijker besmet. Ook konden zij door hun

gebrekkig immuunsysteem minder hard vechten tegen de ziekte, en bijgevolg stierven zij

gemakkelijker dan mannen. De behandeling om te genezen was kostelijk voor een

huishouden, zeker gezien de rust, degelijke proteïnerijke voeding en frisse lucht die de

slachtoffers nodig hadden. Een vaak gehoord argument is dat deze rurale TBC meersterfte van

vrouwen een gevolg van „doodsbed sterfte‟ is: Vrouwen die de ziekte opliepen in de stad en

terugkeerden naar het platteland, om daar te genezen, maar daar stierven. Dit wordt echter

60

Voortaan doorheen heel de masterproef afgekort als TBC. 61

JOHANSSON (S.R.). England: An Examination of Age- and Sex- Specific Death Rates, 1840-1910., p. 169.

Page 31: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

31

weerlegd. Zelfs zonder deze mortaliteit-migratiecijfers zien we nog steeds een overmatige

vrouwelijke hoeveelheid TBC slachtoffers op het platteland. 62

2.1.2 Interpretatie ouderlijke investering: een strategie?

De vraag stelt zich hoe we deze vrouwelijke meersterfte tijdens de kinder- en

adolescentiejaren kunnen interpreteren. Bioloog Christopher R. Dickman stelde in 1975 dat in

alle culturen ter wereld, bepaalde kinderen worden vermoord of verwaarloosd op zulke wijze

dat vroegtijdige dood zeker is. Hij stelt dat dit wordt gebruikt als systematische aanpak in niet

geürbaniseerde regio‟s en culturen. Dickman propageert dat deze meersterfte een bijna

„natuurlijk‟ fenomeen is.63

Voor andere auteurs is de vrouwelijke meersterfte meer een gevolg

van een kostenbaten analyse door de ouders?64

We kunnen deze differentiële mortaliteit dus

op twee wijzen benaderen: biologisch en economisch. De beide verklaringen bereiken een

consensus over de rol van ouderlijke investering in geslachtsverschillen aangaande mortaliteit.

De combinatie van ouderlijke investering en biologisch natuurlijke selectie zitten vervat in de

Trivers-Willard hypothese. Ouders zullen hun middelen investeren waar deze het beste tot

hun recht zullen komen inzake reproductief succes. De kost van het toekomstig reproductief

potentieel van de moeder zal ook verschillen naargelang er een meisje of jongen wordt

geboren.65

De medestanders van de natuurlijke selectie nemen de Trivers-Willard hypothese

ter hand omdat deze het fenomeen socio-biologisch verklaart aan de hand van een potentieel

grotere reproductieve bijdrage van mannen. Deze interpretatie is wel onderhevig aan veel

kritiek. Er wordt in vraag gesteld of reproductief gedrag een grotere waarde bezat in een

maatschappij dan overlevingsstrategieën.66

Kunnen we dan stellen dat vrouwelijke meersterfte een bewuste ouderlijke strategie was, die

in slechte economische omstandigheden werd toegepast om het voortbestaan van een gezin te

garanderen? Heeft Malthus in zijn analyse over de Europese mortaliteitssystemen over het

hoofd gezien dat gezinnen zelf de „postive checks‟ zouden kunnen uitvoeren door middel van

62

GINSBERG (C.A.). SWEDLUND (A.C.). Art. Cit., pp. 436-440. 63

JOHANSSON (S.R.). Deferred Infanticide: Excess Female Mortality during Childhood., p. 463 64

HARDY (S.B.). Sex biased parental investment. In: HAUSFATER (G.). Infanticide: Comparative and

evolutionary perspectives., Aldine Press, New York., 1884, p. 136. 65

SIEFF (D.F.)., BETZIG (L.)., CRONK (L.) etc., Explaining Biased Sex Ratios in Human Populations: A

Critique of Recent Studies [and Comments and Reply]. In: Current Anthropology, 1990, 31:1., p. 27. 66

HARDY (S.B.). Art. Cit., p. 101.

Page 32: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

32

selectieve behandeling van hun kinderen?67

Waar ligt de lijn tussen een paniekstrategie van

moeders, die teneinde raad waren, en een bewust overleveringsmechanisme? In de 19de

eeuwse Europese maatschappij waren er ook factoren zoals de kerkelijke cultuur, de

wetgeving die zware straffen voorzag en het collectief hulpnet, die ervoor zorgden dat een

werkelijke bewuste strategische opzet onwaarschijnlijk was. De strategieën die wel te

onderscheiden zijn behelzen het laat huwen of ongehuwd blijven, kinderen naar kloosters of

naar gezinnen sturen om te gaan werken.68

Het is duidelijk dat we niet te maken hebben met een actief vijandig proces van ouders naar

meisjes toe, maar eerder een beperktere inspanning die ondernomen werd om hun

voortbestaan te garanderen.69

Belangrijk om te beseffen volgens Ginsberg en Swedlund is dat

deze ouderlijke differentiële investering een subtiel proces was. Er zat vermoedelijk geen

kwaadaardige opzet achter, zoals Johannson wel beweert. EFM was volgens hen eerder het

resultaat van een cumulatieve discriminatie tegenover meisjes, die zich vooral versterkte in

tijden van crisis.70

Deze auteurs wijzen ook op het effect van de discriminatie tegenover

meisjes. Als zij werkelijk als minderwaardig beschouwd werden, dan werden er

waarschijnlijk minder meisjes aangegeven dan er werkelijk waren. Deze ondertelling zou als

gevolg hebben dat EFM nog groter was dan de cijfers weergeven. 71

2.2. De oorzaak: Economische verschillen op de arbeidsmarkt

De auteur en Nobelprijswinnaar Sen Amartya gebruikt mortaliteit als indicator voor

economisch succes of falen. Hij stelt dat mortaliteitscijfers een interessant licht kunnen doen

schijnen op de natuur van sociale ongelijkheden, onder andere discriminatie van gender en

ras.72

Mortaliteit is geen op zichzelf staand economisch fenomeen, maar sterfte is wel sterk

onderhevig aan economische invloeden en het is dus van primordiaal belang om mortaliteit te

gaan verbinden aan economisch presteren.73

Sterfte wordt dusdanig beïnvloed door armoede

en economische deprivatie, aangezien persoonlijk inkomen een basisdeterminant is voor

overleven en meer algemeen voor de levenskwaliteit van die persoon.

67

LYNCH (K.). Art. Cit., p. 133. 68

Ibid., p. 151.152. 69

JOHANSSON (S.R.). Art. Cit., p. 483. 70

GINSBERG (C.A.)., SWEDLUND (A.C.). Art. Cit., p. 419. 71

Ibid., pp. 435-436. 72

SEN (A.). Art. Cit., p. 1. 73

Ibid., p. 3.

Page 33: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

33

Toch is inkomen niet de enige variabele die mortaliteit beïnvloedt.74

De sterke

vooringenomenheid tegen vrouwen is zeer moeilijk te identificeren volgens Amartya,

aangezien discriminatie vaak op subtiele wijze voorkomt en zich situeert binnen de intieme

gezinscontext. Dit brengt ons dus bij de bevoordeling van jongens tegenover meisjes inzake

de toebedeling levensmiddelen op economische gronden. Dit omdat de jongens letterlijk meer

bijdroegen in de huishoudeconomie dan de meisjes, waarvan de bijdrage vaak niet in geld

omzetbaar was. Daarbij komt nog dat, wanneer meisjes trouwden zij vaak het huishouden

verlieten terwijl zonen bij de familie bleven en zo continu bijdragen leverden. Zo werden

meisjes als minderwaardig beschouwd en in de extreemste vorm uitte dit zich in EFM. Deze

evolutie werd vooral geïnitieerd wanneer het gezin niet langer een productie-eenheid vormde,

maar bleef draaien op loonarbeid van haar leden. Het gezin ging dan de meest winstgevende

hoger waarderen en bijgevolg krijgen we het model van de „Mannelijke Kostwinner‟.75

We

zien dus een verschuiving in de 19de

eeuw van huishoudens die leefden op arbeid en inkomens

van alle huishouden, met een ongeveer gelijke voedselverdeling naar gezinnen waarin het

mannelijke inkomen de hoofdbrok uitmaakte en de toebedeling van levensmiddelen ongelijk

gebeurde. Zo werd de gedifferentieerde toegang tot loonarbeid onmiddellijk vertaald in een

ongelijke toegang tot levensmiddelen. 76

In welke mate varieert EFM dan naar gelang het werkaanbod voor vrouwen? Sarah Horrell en

Deborah Oxley onderzochten dit voor drie specifieke industriële regio‟s in de 19de

eeuw: de

textielindustrie, metaalindustrie en de mijngebieden, met werkende man-vrouw verhoudingen

van 3:2, 15:1, 200:1. Een gemeenschappelijke factor is dat er overal crisis heerste.

Geslachtsvoorkeuren binnen het gezin komen enkel duidelijk naar voren wanneer dat

huishouden in schaarsheid leeft en er weinig werk voor meisjes is. De uitsluiting van vrouwen

op dat moment voor winstgevende arbeid lijkt onlogisch, maar is bedoeld als bescherming

voor de mannelijke lonen. De secundaire arbeidsrol van de vrouw uit zich in een secondaire

plaats in de voedseltoebedeling. Let wel, het is niet omdat er in een bepaalde economische tak

een groot aanbod van werk voor vrouwen is, dat zij in die milieus niet benadeeld gaan

worden. Oxley en Horrell duiden dit goed in de textielindustrie, waar door het overaanbod

van vrouwelijk werk deze arbeid uiteraard in waarde daalt. De textielindustriehuishoudens

74

SEN (A.). Art. Cit., p. 5. 75

HUMPHRIES (J.). Art. Cit.,, p. 453. 76

HORRELL (S.)., OXLEY (D.). Art. Cit., p. 494.

Page 34: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

34

draaiden ook op familiearbeid zodat iedereen bijdroeg tot het gezinsinkomen, waarvan het

vrouwelijke aandeel dus niet zo veelbetekenend was. In de andere twee takken werd er meer

gesteund op de mannelijke kostwinner. Vermoedelijk zijn de eerste soort gezinnen het armst,

aangezien zij zich niet de luxe konden permitteren van op iemand te steunen om te

overleven.77

Duidelijk is dat de benadeling van meisjes dus niet enkel gestoeld is op

arbeidsaanbod, maar ook op andere factoren: bijvoorbeeld hoe lang het gezin de ontvanger

van de inkomsten zal zijn.

Vrouwelijke discriminatie komt het meest voor in streken waar vrouwen afhankelijk zijn om

te overleven, en bijgevolg weinig zelf bijdragen tot het gezinsinkomen. Wanneer zij

beschouwd worden als een economische last, en geen aanwinst, daalt hun waarde aanzienlijk.

Dat dit voornamelijk gesitueerd is in rurale streken ontkent Humphries. Zij ziet deze

economische minderwaardigheid zowel in rurale als industriële regio‟s. Maar soms zien we in

rurale streken, die voornamelijk pastoraal georiënteerd zijn, juist een grote vraag naar

vrouwelijke arbeid. Dit is een gevolg van een differentiële agrarische evolutie.

De auteur K.D.M. Snell merkt op dat tussen de late 17de

eeuw en midden 19de

eeuw er heel

wat veranderd is in de agriculturele wereld.78

Er kwam een herstructurering van de pre-

industriële levenswijze. De afhankelijkheid van marktactiviteiten vergrootte, hetgeen

resulteerde in een daling van het huishouden als productie-eenheid. De vervaardiging van

producten verschoof van thuis naar de fabrieken. De voornaamste uitwisselingseenheid was

niet langer „barter‟ of ruilgoed, maar geld. Deze economische en gedragsverschuivingen

zorgde voor een nieuwe verhouding man-vrouw binnen het agrarisch werk. De rol van

vrouwelijk landbouwwerk werd geminimaliseerd tot seizoensarbeid en zij werd bijgevolg

gedwongen naar alternatieve bronnen van inkomsten te zoeken.79

Dit zorgde voor nieuwe

verhoudingen binnen de familie, boeren zonden hun dochters uit op de arbeidsmarkt.80

Deze

ontwikkeling gebeurde echter niet overal, en waar de agrarische wereld bleef verder draaien

op hoofdzakelijk het gezin al productie-eenheid, zoals in pastorale landbouwstreken, bemerkt

men amper EFM. Een voorbeeld hiervan is Zweden.

77

HORRELL (S.)., OXLEY (D.). Art. Cit., pp. 495-514. 78

SNELL (K.D.M.). Agricultural Seasonal Unemployment, the Standard of Living, and Women’s Work in the

South and East, 1690-1860., King‟s College, Cambridge, p.408. 79

Ibid. 80

GINSBERG (C.A.)., SWEDLUND (A.C.). Art. Cit., p. 421-422.

Page 35: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

35

In de vroegere agrarische wereld stonden gezinnen in voor hun eigen subsistentie. Ester

Boserup onderscheidt hierbinnen drie verschillende overlevingssystemen: één waarin

exclusief mannen werkte, één waarin enkel vrouwen werkzaam waren en een waar vrouwen

de meerderheid uitmaakten. Boserup gebruikt deze opdeling voor Afrikaanse maatschappijen

maar Swedlund en Ginsberg passen deze driedeling ook toe op hun studie naar EFM in

Massachussets. Gewoonlijk nemen vrouwen de verantwoordelijkheid om aan

subsistentiecultivering te doen, terwijl zware landarbeid zoals ploegen voornamelijk door

mannen verricht werd. Waar er dus veel landarbeid nodig was, was de rol van de vrouw meer

naar de domestieke sfeer gericht, aanvullend met agrarische taken zoals vee hoeden. Zij was

echter primordiaal voor het draaien van het hele zelfvoorzienend systeem. Man en vrouw

hadden gedifferentieerde taken, maar zonder beide kon de familie niet overleven.81

Louise Tilly, Joan Scott en Keith Snell duiden hoe de pre-industriële huishoudens

gekarakteriseerd waren door een minimum aan geslachtsdifferentiatie, zowel bij

landeigenaars als bij landwerkers. Zowel jonge meisjes als jongens verrichtten dezelfde taken

die vooral door vrouwen uitgevoerd werden. Ook hielpen ze beiden in het huishouden.

Wanneer de meisjes ouder werden in deze pre-industriële huishoudens konden zij zich blijven

nuttig maken in het huishouden aangezien dit de productie-eenheid was die instond voor het

overleven van het gezin. Wanneer ze niet thuisbleven gingen zij buitenshuis als

dienstpersoneel werken, hun loon afgevend aan de familie maar dit betekende niet dat

vrouwen gelijkwaardig als mannen behandeld werden in deze huishoudens. Vrouwen waren

steeds ondergeschikt aan het mannelijke hoofd van de familie.82

Als conclusie kan men stellen dat wanneer deze agriculturele wereld moderniseert door

middel van nieuwe technologieën, we zien hoe de productie stilaan volledig gemonopoliseerd

werd door mannen. Met de verandering van de aard van het landwerk begon de vrouwelijke

arbeidsparticipatie te verminderen. Vroeger waren de economische activiteiten van vrouwen

in het pre-industriële tijdperk gevarieerd en belangrijk voor het gezin, maar nu spitste hun

werk zich voornamelijk toe op seizoensgebonden en kleinschaligere taken zoals zuivel, vee

en hooimaken. 83

Als alternatief engageerden ze zich in de proto-industrie, die floreerde door

de grote aanwezigheid van werkloze vrouwen en kinderen. Deze arbeid was, door het grote

81

SEGALEN (M.). Etudier la Condition Féminine., Colloque de Mahler, 1979, pp. 10-11. 82

GINSBERG (C.A.)., SWEDLUND (A.C.). Art. Cit., pp. 416-418. 83

Ibid., p. 424.

Page 36: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

36

arbeidsoverschot, niet zo heel veel waard, en de industrie fluctueerde ook danig met de op- en

neergang van de handel en de concurrentie met de industrie. Vele vrouwen werden ook

tewerkgesteld als dienstpersoneel. Duidelijk is dat de arbeidsmogelijkheden voor vrouwen

veranderden maar zeker niet onmiddellijk een verbetering vooropstelden. Er wordt juist

gesuggereerd dat, door de modernisering in de landbouw, vrouwelijk werk eerder minder

waard werd en zo de economische onderwaardering van de vrouw op de arbeidsmarkt en haar

grotere loonafhankelijkheid werd vertaald binnen het gezin onder de vorm van EFM.84

2.3. Invloed van het fabriekswezen en de bevolkingsdichtheid

Als derde bepaling voor de positie van de vrouw, stelt Humphries het fabriekswezen voorop.

Zij meent duidelijk dat deze geen goed gedaan heeft aan de vrouwelijke status. Zelfs als

loonarbeid gepaard ging met een verbetering van de positie binnen het gezin, dient men de

abominabele omstandigheden op de werkvloer onder consideratie te nemen wanneer we

kijken naar de vrouwelijke toestand. De ongezonde gebouwen, het harde en uitputtende werk

aan een hels tempo zorgden voor zeer slechte en ongezonde omstandigheden.85

Als laatste indicator haalt Humprhries ook nog de bevolkingsdichtheid aan. EFM lijkt

te stijgen wanneer de bevolking aanzienlijk groeide en de grondprijzen verhoogden.86

Ook

had de aanzienlijke bevolkingstijging overvolle huizen tot gevolg, hetgeen de

levensomstandigheden zeker niet bevorderde.87

2.4 Conclusie

Wanneer we naar de evolutie kijken die Humphries schetst, kunnen we moeilijk stellen dat het

kapitalisme een verbetering voor de situatie van de vrouw betekend heeft. We zien hoe haar

voedingstoestand achteruit gaat in het nieuwe mannelijke kostwinnersmodel, en hoe dit

duidelijk relateert naar EFM toe. 88

Zij stelt zeer duidelijk dat dit een gevolg was van een

algehele verandering in de economie, en dat zowel de ontwikkelingen binnen de agrarische

als de industriële wereld voor een vrouwelijke meersterfte verantwoordelijk waren. In de

historiografie over dit onderwerp stelt men dit anders. Een duidelijke tweedeling tussen

84

HUMPHRIES (J.). Art. Cit., pp. 462-464. 85

HUMPHRIES (J.). Art. Cit., pp. 464-465. 86

JOHANSSON (S.R.). Art. Cit., p. 159. 87

HUMPHRIES (J.). Art. Cit., p. 465-468. 88

Ibid. p. 464.

Page 37: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

37

agrarische en industriële oorzaken valt op de merken: enerzijds de Angelsaksische en

anderzijds de Franse onderzoekstraditie. Dit debat komt samen met „ The Standard of Living

Debate‟ in het volgende hoofdstuk aan bod.

Page 38: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

38

Hoofdstuk 3: Het historiografisch debat

In dit hoofdstuk komen de twee kampen over de oorzaken van meersterfte van jonge meisjes

aan bod. Enerzijds hebben we de Angelsaksische onderzoekstraditie, die meent dat EFM het

directe gevolg was van het ontwikkelend agrarisch kapitalisme en bijgevolg zich het sterkst

zou voordoen in typisch agrarische rurale streken. Aan de andere kant hebben we de Franse

onderzoekstraditie die de industrialisatie als de oorzaak voor de vrouwelijke meersterfte

beschouwt.89

Deze discussie wordt vervolgens verbonden aan een ander grootschalig

historisch debat: „The Standard of Living Debate‟. Hierin wordt bediscussieerd in welke mate

de industrialisatie en het kapitalisme de positie van vrouwen verbeterde of verslechterde.

3.1 De Angelsaksische onderzoekstraditie

De modernisering van de landbouw in de 19de

eeuw zorgde ervoor dat het vrouwelijke

aandeel in de onderhoud van het gezin daalde, waardoor haar economische bijdrage

verminderde en zij bijgevolg minder aanspraak kon maken op levensmiddelen. Deze

achterstelling uitte zich in meersterfte van meisjes voor hun 25ste

levensjaar. Met de

industrialisatie krijgt de vrouw haar plaats op de arbeidsmarkt terug, zodat zij terug een

aanzienlijk deel in het huishouden kan bijdragen en zo opnieuw haar aanspraak op

levensmiddelen kan consolideren.90

Gebruikmakend van parochieregisters uit historische westerse maatschappijen, stelt Johansson

dat in de 19de

eeuw elk Europees land, waarvoor data beschikbaar waren, een duidelijk EFM

patroon vertoont doorheen de kindertijd en de adolescentie. Gedurende een periode van

agrarische vernieuwing daalde de kindermortaliteit in rurale streken veel sneller voor jongens

dan voor meisjes. De geopperde uitleg is dat de commercialisering van de landbouw de

loonkansen van mannen verhoogde, met als gevolg dat vrouwen relatief in waarde daalden en

verwaarloosd werden. Als deze interpretatie correct is, dan kan men deze geslachtdifferentiële

mortaliteit in een evolutionair raamwerk interpreteren: In omstandigheden waarin mannen

grotere loondienstcapaciteiten hadden, zouden zij het goedkopere geslacht zijn om te

produceren omdat zij minder ouderlijke ondersteuning nodig zouden hebben en omdat ze een

89

DEVOS (I.). Art. Cit., p. 60. 90

Ibid.

Page 39: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

39

potentieel grotere bijdrage leverden voor de familie.91

Johansson vertelt hoe door de

veranderingen de agrarische productie mee transformeerde hetgeen korte termijn strategieën

op de been bracht inzake investering in kinderen. Het nieuwe agrarische leven was veel harder

voor de vrouw dan ervoor. Het dient wel benadrukt te worden dat we geen eenduidig ruraal

patroon van EFM kunnen bemerken noch een vaste positie van de vrouw binnen zowel het

vernieuwde als het traditionele agrarische leven. Wel is duidelijk is dat door de

vernieuwingen van de sector er een grotere monetaire oriëntatie kwam, die vrouwen buiten

spel zette aangezien hun huishoudelijke bijdragen niet monetair te vertalen waren voor het

gezin. Hun werk en zijzelf werden als minderwaardig beschouwd en bijgevolg werden de

huishoudmiddelen meer aan mannen toebedeeld.92

Met de industrialisatie kwam er meer

werkgelegenheid voor vrouwen, hetgeen hun positie weer een meerwaarde gaf en de

vrouwelijke meersterfte deed dalen. Ook Samuel Preston stelt dat EFM een resultante is van

sociaal en economische discriminatie tegenover jonge vrouwen met een doorwegend effect tot

volwassenheid. De levensverwachting van deze vrouwen is zo laag omdat ze minder goed

gevoed en verzorgd werden tijdens hun kinderjaren en adolescentie, en zij blijven dus

gedurende hun hele leven zwakker en vatbaarder voor infecties.93

Volgens Preston is dit

voornamelijk een agrarisch fenomeen. Daar werd volgens hem de vrouw het minst

gewaardeerd en het slechtst behandeld door de enorme druk op het agrarische leven als

gevolg van de snelle modernisering. Zoals Edward Shorter stelt had deze druk vooral een

grote weerslag op de positie van de vrouw. Vanaf de industrialisatie en de urbanisatie zien zij

een verbetering in het patroon van vrouwelijke meersterfte en discriminatie.94

Dezelfde relatie

tussen economische mogelijkheden en geslachtsspecifieke mortaliteit wordt gelegd in de

analyse van Ginsberg en Swedlund. Zij tonen een relatief lagere vrouwelijke mortaliteit in

industriële dan in rurale streken. Zij beweren ook dat de kansen voor vrouwen om loon te

verdienen in industriële regio‟s groter waren dan in rurale regio‟s. Zo konden zij een

belangrijke contributie leveren aan de familiemiddelen en als consequentie gevolg werden zij

niet gediscrimineerd zoals in agrarische streken. Ginsberg en Swedlund bemerken wel hun

gebrek aan direct bewijs, maar de jeugdmortaliteit in de door hen onderzochte regio‟s in

Massachusetts in de jaren 1860-1899, bevestigt wel hun hypothese.95

Ook Katherine Lynch

91

SIEFF (D.F.)., BETZIG (L.)., CRONK (L.) etc., Art. Cit., p. 33.34. 92

JOHANSSON (S.R.). Art. Cit.,. 464. 93

Ibid., p. 467. 94

Ibid., p. 468. 95

SIEFF (D.F.)., BETZIG (L.)., CRONK (L.) etc., Art. Cit., p. 34.

Page 40: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

40

ziet de EMF bij de 5 tot 15 jarigen voornamelijk in rurale gebieden door de veeleisendheid

van vrouwelijk werk en de vatbaarheid voor ziektes zoals TBC.96

3.2 De Franse Onderzoekstraditie

In de Franse onderzoekstraditie ziet men de industrialisatie als de oorzaak voor de

vrouwelijke meersterfte. De vrouw werd in haar nieuwe economische positie aan grote

risico‟s blootgesteld en haar positie verslechterde aanzienlijk met de fabrieksindustrie en de

zware druk op de proto-industrie. Overal, zowel in ruraal als verstedelijkt gebied, in grote en

in kleine steden, in de mijnen- en textielregio‟s zien Tabutin en Eggerickx een vrouwelijke

meersterfte tussen 5-20 jaar.97

De slechte behandeling van vrouwen manifesteerde zich

voornamelijk in rurale regio‟s waar de mensen traditioneler en conservatiever waren en waar

het economisch potentieel van de vrouw minder wa98

Dit betekent niet dat er in de stad

minder vrouwen stierven, enkel dat hun aantal in evenwicht werd gehouden door een grotere

mannelijke mortaliteit. Het zogezegde positieve effect van de industrialisatie wordt dus

opgehoffen. Tabutin stelt een ondermortaliteit vast in de rurale wereld en een overmortaliteit

in de grote steden die zijn hypothese, van kapitalisme en industrialisatie als grote

boosdoeners, staaft.99

3.3 „The Standard of Living Debate‟

De historiografie gaat er dus van uit dat de vrouwelijke meersterfte in direct verband staat met

de economische veranderingen in de 19de

eeuw. De behandeling van de vrouw hing dermate

samen met haar economisch potentieel, dat haar statuut door de modernisering en de

industrialisatie veranderde. We zien twee kampen ontstaan, zij die EFM voornamelijk als een

ruraal fenomeen zien en haar bijgevolg zien opgelost worden door de industrialisatie, en zij

die de vrouwelijke meersterfte als een industrieel fenomeen beschouwen en haar bijgevolg

meer lokaliseren in steden. Deze historiografische tweedeling valt te plaatsen onder de grotere

paraplu van het „Standard of Living Debate‟. De laatste jaren heeft men grote nadruk gelegd

op de sociale geschiedenis en de vrouwengeschiedenis met betrekking tot hun overgang naar

96

LYNCH (K.). Art. Cit., p. 151. 97

TABUTIN (D.) EGGERICKX ( .). La surmortalité des filles en Belgique vers 1890. Une approche regionale.,

p. 671. 98

Ibid., pp. 672-673. 99

Ibid., pp. 659-661.

Page 41: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

41

het kapitalisme, m.a.w. het proces van industrialisatie, urbanisatie en modernisering. 100

De

vraag in welke mate de industrialisatie en modernisering, eigen aan deze periode, een

meerwaarde voor de mens betekenden, is de centrale vraag. Hebben deze processen de

levenskwaliteit beter of slechter gemaakt? Deze de eventuele verbeteringen werden

hoofdzakelijk gemeten door loonreeksen en dergelijke, maar vanaf „ 80 wordt er gekeken naar

andere parameters zoals sterftecijfers. Gezondheid wordt een graadmeter voor verbetering van

levenskwaliteit.101

De relevante vraag voor dit onderzoek is of deze veranderingen een

verbetering of verslechtering betekenden voor vrouwen. Er zijn hierin zeer duidelijk wederom

twee scholen te onderkennen: de optimisten en de pessimisten.

De optimisten, auteurs zoals socioloog William J. Goode en historicus Edward Shorter,

geloven dat deze processen de positie van vrouwen verbeterd hebben. De pessimisten menen

dat het vandaag de dag erger dan ooit te voren gesteld is met vrouwen, waarbij ze een

duidelijke nadruk leggen op de situatie in de derde wereld.102

De moderniseringstheoretici in

de jaren ‟50,‟60 en begin jaren ‟70 menen dat industrialisatie resulteerde in een ongelooflijke

verbetering van de positie van vrouwen. Onder meer Goode merkt in het familiepatroon, dat

ontstaat dankzij de industriële revolutie, een duidelijke shift naar de conjugale familie.103

Hij

vermeldt dat deze shift gepaard gaat met „gelijkheid‟ tussen de geslachten, meer bepaald

afgeleid uit de noden van het industrieel systeem, voornamelijk de nood aan talent van waar

dan ook.104

Vrouwen hebben de mogelijkheid gekregen om de arbeidsmarkt te betreden als

onafhankelijke loonverdieners. Dit heeft geleid tot meer macht binnen het gezin. De politieke

autoriteit van de patriarchale hoofden van families is verminderd met het verlies van hun

economische macht, wanneer de boerenmaatschappijen desintegreerden door marktintrusie.

Hun verlies was de winst van het conjugale gezin.105

De pessimisten daarentegen stellen dat de opkomst van het kapitalisme de wortel is van de

moderne(,) sociaal en economische discriminatie tegen vrouwen, die haar piek beleeft tijdens

100

THOMAS (J.). Women and Capitalism : Opression or Emancipation ? A Revieuw Article. In: Comparative

Studies in Society and History, 1988, 30,3, pp. 530-535 101

DEVOS (I.). Art. Cit., p. 73. 102

THOMAS (J.). Art. Cit., p. 534.535 103

Ibid. 104

GOODE (W.J.). World revolution and Family Patterns. In: THOMAS (J.). Women and Capitalism :

Opression or Emancipation ? A Revieuw Article. In: Comparative Studies in Society and History, 1988, 30,3,

pp. 534-535. 105

THOMAS (J.). Art. Cit., p. 535.

Page 42: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

42

de laatste eeuw.106

Socioloog Wally Seccombe en feministische auteurs zoals Margareth

Coulson, Branka Magaš en Hilary Wainwright stellen dat de onderdrukking van vrouwen

functioneel noodzakelijk is voor de huidige operatie van het kapitalisme op verschillende

gronden. De positie van vrouwen in het huishouden draagt bij tot het in stand houden van het

kapitalisme, maar dit verklaart niet waarom vrouwen naar het huishouden gebracht waren in

eerste instantie. Bijgevolg hebben deze vaak marxistische en feministische schrijvers zich

geënt op historische verklaringen voor de huidige situatie van vrouwen.

Feministe Michèle Barrett zegt in „Women‟s Opression Today‟ dat de historische sleutel tot

de vrouwenonderdrukking in het industrieel kapitalisme een complex is dat zij het „Family

Household System‟ noemt. Dit kwam op toen een deels prekapitalistisch concept over de

plaats van vrouwen uitgebreid werd door de burgerij in de late 18de

eeuw en vroege 19de

eeuw

en werd geaccepteerd door de georganiseerde middenklasse van het Victoriaanse tijdperk.

Deze ideologie leidde tot de verdrijving van vrouwen uit de ambachten en de midden 19de

eeuwse wettelijke beperkingen tegen vrouwenarbeid. Als resultaat werden vrouwen in de

domestieke sfeer geduwd, en dit was de basis voor een sekse gesegregeerde arbeidsmarkt.

Eens doorgevoerd, dienden de geslachtsverschillen binnenin de arbeid, het huishouden en de

arbeidsmarkt, als versterking voor elkaar, zoals ze dat tegenwoordig nog steeds doen. De lage

lonen van vrouwen en hun segregatie op de arbeidsmarkt in een beperkt aantal beroepen,

consolideerden effectief hun positie binnen de familie en vice versa, hetgeen een zich

versterkende vicieuze cirkel in gang zette.107

Barrett concludeert : „Een model van

vrouwelijke afhankelijkheid is verweven geraakt in de productierelaties van het kapitalisme,

in de verdeling van arbeid in loonarbeid en tussen loonarbeid en thuisarbeid. Let wel, de

onderdrukking van vrouwen is in se geen essentiële vooropstelling van het kapitalisme, maar

het is een nodig element geworden voor haar voortbestaan.‟108

Wanneer we gaan kijken naar de status die vrouwen genoten (“genieten” want: historisch

presens) doorheen de geschiedenis worden we eventueel wijzer over de tweedeling. De

optimisten menen dat voor (vóór) de industriële revolutie het lot van vrouwen veel erger was.

Er was een zeer uitgesproken geslachtgetypeerde verdeling van arbeid in de landbouw, met

sommige vrouwen die verantwoordelijk waren voor werk, zowel binnen als buiten. Hun

106

FIGES (E.). Patriarchal Attitudes. Londen: Faber & Faber.,1970, p. 70. 107

THOMAS (J.). Art.Cit., pp. 536-537. 108

BARRET (M.). Women’s Opression Today., Londen: Verso., 1984, p. 249.

Page 43: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

43

dagen waren opmerkelijk langer dan die van mannen, en hun status aanzienlijk lager. Dit

wordt door Shorter geïllustreerd met (in) de volgende quote: „A woman, a dog and a walnut

tree. The more they are beaten, the better they be.‟ We dienen wel de vraag te stellen hoe

accuraat dit beeld is? Voor de optimisten was het ontegensprekelijk het betrekken van

vrouwen in de loonarbeid buitenshuis dat (wat) een bevorderend effect betekende voor haar

status. Figuren zoals Pinchbeck menen dat de industriële revolutie uiteindelijk voordelig was

voor vrouwen aangezien ze leidde tot de assumptie dat mannelijke lonen moeten uitbetaald

worden op familiale basis. Het opende de weg voor een moderne(re) appreciatie voor de

vrouw haar economische contributie als „Home Maker‟ en verzorgster van de kinderen. Hier

kunnen uiteraard eveneens grote vraagtekens achter geplaatst worden.109

Pessimisten plaatsen hier tegenover dat het vooral het fabriekssysteem is dat de positie van

vrouwen slechter maakte. Zij baseren zich op het grootschalig verplaatsen van vrouwen met

een variëteit aan jobs, naar een beperkt aantal beschikbare mogelijkheden voor hen in de

fabrieken. De tweedeling in dit debat kan nog verder uitgebreid worden. De optimisten

kunnen beschouwd worden als idealisten, zij die geloven dat in de moderne periode vrouwen

belemmerd werden door traditionele, religieuze en wettelijke krachten, die verzwakten onder

de impact van nieuwe religies, filosofische- en opvoedingsideeën over de gepaste relatie

tussen twee individuen. Vooral Shorter wil de economische impact van het kapitalisme op de

inter-persoonlijke relaties benadrukken. Tot voor kort waren de pessimisten te categoriseren

onder technologische of biologische materialisten. Technologisch aangezien de verslechtering

van de positie van de vrouw een gevolg was van de technologische veranderingen die de

landbouw onderging, en die deze tak van werken bijgevolg niet meer geschikt voor vrouwen

maakten. Zowel Goode en Boserup merken dit ook vandaag de dag op in de

ontwikkelingslanden. Maar ook biologisch materialisme omdat fabrieksarbeid in het bijzonder

en kapitalistisch werken in het algemeen, zwangere en zogende vrouwen niet kon

accommoderen, en zo werden zij verguisd naar marginale en lager betaalde soorten werk. Dit

is wat onder andere Brenner en Ramas opperen.110

Uiteraard kan dit debat tussen positief en negatief eindeloos doorgaan. Men dient wel de

vraag te stellen of al deze vrouwen over dezelfde kam te scheren zijn.111

Heeft het kapitalisme

109

THOMAS (J.). Art. Cit., p. 541. 110

Ibid., p. 537-545. 111

Ibid., p. 545.

Page 44: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

44

en de industrialisatie misschien niet voor sommigen positieve zaken gebracht en voor anderen

negatieve? Hier is het van groot belang om niet in de generalisatie van genderpatronen te

vallen. Barbara Rogers, feministe en consulente voor de VN, wijst ons op de enorme variëteit

aan situaties waarin individuele vrouwen zich kunnen bevinden: afhankelijk van hun positie

binnen het gezin, beroep, inkomen, etc. De variaties doorheen de tijd van elk vrouwelijk

individu, afhankelijk van leeftijd, positie binnen het huishouden, gezondheid, en misschien

aantal kinderen zijn talrijk. 112

Het is dan ook belangrijk immer voorzichtig te zijn met

generalisaties over een sociale groep, in dit geval vrouwen, en we dienen dit steeds in het

achterhoofd te houden wanneer we onderzoek voeren.113

112

ROGERS (B.). Domestication of Women : Discrimination in Developing Societies., Londen Tavistock

Publications., 1981, p. 29. 113

THOMAS (J). Art. Cit., p. 546.

Page 45: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

45

Hoofdstuk 4 : Plaatsing onderzoek in tijd en ruimte : Assenede en Eine,

Heurne en Mullem in de 19de

eeuw

Het onderzoek naar de meersterfte van jonge meisjes is België is zoals reeds vermeld op

zowel nationale- en arrondissementschaal uitgevoerd zonder veel resultaat. Deze studie

onderneemt een poging om het fenomeen te gaan onderzoeken op kleinere lokale schaal,

namelijk in twee verschillend economisch georiënteerde regio‟s: de agrarische gemeente

Assenede en de proto-industriële streek van Eine, Heurne en Mullem. Dit hoofdstuk vangt aan

met een algemeen economisch en demografisch kader van Oost-Vlaanderen in de 19de

eeuw.

Vervolgens worden de twee lokaliteiten behandeld. Naast het algemene beeld en de ligging

wordt ook de sociaal-economische situering onder de loep genomen. De demografische

aspecten van beide lokaliteiten zullen worden behandeld in het eerste hoofdstuk van het

tweede deel.

4.3 Algemene Economische en Demografische situatie in Oost-Vlaanderen

Men kan stellen dat er zich in Vlaanderen en de rest van Noordwest-Europa pas vanaf de 18de

eeuw een ware bevolkingsgroei ontwikkelt. Dit dankzij de „Demografische Revolutie‟. Vanaf

de 18de

eeuw begon de sterfte te dalen. Eeuwenlang was de mortaliteit, net als de nataliteit,

zeer hoog, met coëfficiënten van 25 à 30 promille. De bevolkingsgroei was beperkt door het

evenwicht dat door beide componenten in stand gehouden werd. Deze balans werd echter

verstoord toen de mortaliteit drastisch daalde door allerlei medische en hygiënische

ontwikkelingen. Vervolgens begon na een eeuw de vruchtbaarheid te stijgen, met een ware

bevolkingsboom tot gevolg. 114

De algemene economische en demografische situatie in Oost-Vlaanderen in de 19de

eeuw

staat in schril contrast met de bloeiende 18de

eeuw. Waar in de voorafgaande 100 jaar de

114

MATTHYS (C). Ondergaan of ondernemen? Levenslooponderzoek van de generatie van 1830/31 in

Assenede. UGent, Onuitgegeven Licentiaatverhandeling, 2003., Geraadpleegd op www.e-thesis.net deel 3a

TONDELEIR (M.). Assenede 1846-1866. Een bijdrage tot de studie van de sociale mobiliteit op het

platteland., Onuitgegeven Licentiaatsverhandeling, UGent, 1986, pp. 26- 30.

WALTHOFF-BORM (F.). Bijdrage tot de studie van de mortaliteit in het noorden van Oost-Vlaanderen

(Assenede en Zelzate) tussen 1700 en 1850. Onuitgegeven Licentiaatverhandeling, UGent, 2002, pp. 31-41.

Page 46: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

46

bevolking zo goed als verdubbelde, zien we een veel trager groeiritme in de 19de

eeuw.

Hoewel de bevolking gestaag blijft groeien, vooral in het begin van de 19de

eeuw dankzij de

proto-industrie, wordt deze periode voornamelijk gekenmerkt als een crisisperiode voor het

platteland, zowel in de agrarische als proto-industriële sector. Een grote bevolkingsdruk,

veroorzaakt door de enorme bevolkingsaangroei in de 18de

eeuw, kon niet door de

voedselproductie gedragen worden. Honger en misoogsten wogen zwaar op de bevolking. Het

landbouwareaal werd door massale overerving verbrokkeld en er ontstonden vele kleine

landbouwbedrijfjes op een kleine oppervlakte. Deze bleken meestal niet afdoende om in het

levensonderhoud van het gezin te voorzien en zo werd er beroep gedaan op een tweede

inkomstenbron: de huisnijverheid. Halverwege de 19de

eeuw kwam deze ook in grote crisis

door onder andere de concurrentie van de industriële textielsector in de steden en Engeland.115

In de eerste jaargroep 1861 tot 1865 was er in Oost-Vlaanderen een algemeen tekort aan

katoen door de Amerikaanse burgeroorlog en door allerlei vrijhandelsverdragen vanaf 1861

steeg de concurrentie aanzienlijk.116

Dit betekende dat de katoenindustrie uit de fabrieken

verhuisde naar de proto-industrie. In de streek rond Oudenaarde bleven de thuiswerkers wel

massaal in de linnennijverheid actief.117

Toch transformeerde het eens zo welvarende

Vlaanderen in enkele decennia tijd naar één van de armste gebieden van de Westerse Wereld.

De 19de

eeuwse demografische situatie in „Arm Vlaanderen‟ was bijgevolg navenant.118

Oost-Vlaanderen werd een regio waar de enorme economische- en bevolkingsdruk zich

vertaalde in zowel een stagnerende bevolkingsevolutie als in een specifieke leeftijds- en

geslachtsopbouw. Eén van de eerste mechanismen waar een bevolking in crisis naar greep

was het uitstellen van het huwelijk. Door het restrictief huwelijkspatroon, dat zowel in

Assenede als in de streek rond Oudenaarde duidelijk voorkwam, kregen we een redelijk oude

bevolking. Dit had op zijn beurt weer nefaste gevolgen voor de economie, want een oudere

bevolking zette druk op ontwikkeling. Deze slechte economische situatie uitte zich in een

plattelandsvlucht. Voornamelijk in crisisperiodes kwamen er grote migratiestromen op

richting stad.

115

DE GROOTTE (P.). Onwettige kinderen in Oudenaarde en op het omliggende platteland 1700-1850. UGent,

Onuitgegeven Licentiaatverhandeling, 1991, 321 pp. 70-77. 116

HOEBEKE (G.),Van katoen tot katoen, de industrie te Oudenaarde, 1794 – 1914. Onuitgegeven

Licentiaatverhandeling., UGent, 1998, p. 107. 117

HOEBEKE (G.). Op. Cit., p.108- p.166. 118

VAN SIMAEYS (P.). De crisis in de jaren 1840 in het kanton Oudenaarde. Een historisch-demografisch

onderzoek (1830-1860)., Onuitgegeven Licentiaatverhandeling, UGent, 2002, p. 15.

Page 47: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

47

De bevolkingsdruk bemerken we ook in geslachtsopbouw. De steden werden meer bevolkt

door vrouwen terwijl er op het platteland een mannenoverschot was. Dit is enerzijds te

verklaren doordat vrouwen het veel moeilijker alleen konden rooien op het platteland, dan in

de stad. Anderzijds was er vooral vraag op het platteland naar mannelijk dienstpersoneel, wat

een hele hoop jonge meisjes naar de stad dwong om er te gaan werken.119

Ook twee aspecten

die nauw met elkaar verbonden zijn, zeker wanneer men over huisnijverheid spreekt, zijn de

gezinsdichtheid en de economische situatie. In crisisomstandigheden plooiden gezinnen terug

op hun nucleaire kern. In agrarische milieus en in de huisnijverheid was het de gewoonte voor

inwonende kinderen om mee in te staan voor het familiebedrijf, of dat nu graanteelt of

linnennijverheid was. Toch merkt men op dat de gezinsdichtheid het grootst was in het westen

en het zuiden van Oost-Vlaanderen, daar waar de proto-industrie het best ontwikkeld was.

Men spreekt over een gemiddelde gezinsdichtheid van 5 mensen.120

Het spreekt voor zich dat de bevolkingsevolutie een belangrijke graadmeter voor de

economische toestand is.121

Wanneer men eens nader gaat kijken naar Assenede en Heurne,

Eine en Mullem kunnen we verschillen opmerken in economische oriëntering en

demografisch gedrag als reactie op deze economische- en bevolkingsdruk die de 19de

eeuw

kenmerkt.

4.4 Assenede

4.2.1 Algemene Situering

Assenede is gelegen in het Meetjesland in het noorden van Oost-Vlaanderen op zo‟n 20 km

ten noorden van Gent. Assenede ligt dicht bij het Nederlandse Zeeuws-Vlaanderen met als

aangrenzende gemeenten Ertvelde en Oosteeklo in het zuiden en Basselevelde en Boekhoute

in het westen. Het kanaal Gent- Terneuzen bevindt zich op een paar luttele kilometers. De

lokaliteit behoort tot het gerechtelijke arrondissement Gent. Assenede telde in de 19de

eeuw

minder dan 5000 inwoners en bestond uit voornamelijk zand- en poldergebied, respectievelijk

in het zuiden en het noorden van het dorp. De gemeente is gelegen tussen een aantal gebieden

met een sterk ontwikkelde proto-industrie, hoewel het zelf een hoofdzakelijk agrarische

119

DE GROOTTE (P.). Op. Cit., pp. 79-84. 120

Ibid., pp. 93-94. 121

RONSIJN (W.). De moeilijke jaren 1840 in Oudenaarde. Sociaal-economisch en politiek beeld van een stad

tussen 1840 - 1850. Onuitgegeven Licentiaatverhandeling, UGent, 2004, Elektronisch geraadpleegd op E-Thesis

Page 48: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

48

gemeente is. De verscheidenheid in bodemsamenstelling heeft invloed op de agrarische

activiteit van het dorp. De poldergrond, geregenereerd door de zee, is zeer geschikt voor

zowel akker- als weiland. Het zijn de meest vruchtbare gronden, en bijgevolg situeren zich

daar de grotere, gespecialiseerde en markgerichte landbouwbedrijven. De zandgronden,

ontstaan door winderosie, zijn veel schraler dan de poldergronden en hebben nood aan een

intensievere bewerking.122

Hier situeren zich eerder familiebedrijfjes en deze streken zijn dan

ook dichter bevolkt dan de poldergebieden waar voornamelijk grote bedrijven met veel

loonarbeiders gevestigd zijn. Ook in de dorpskern woont een groot deel van de bevolking.

Naast landbouw en veeteelt houdt de Asseneedse bevolking zich bezig met visvangst en zout-

en turfwinning. Assenede is in de 19de

eeuw een gemeente die goed uitgerust is met

bestrating, een spoorweg vanaf 1870 en een ontwikkelende industriële zone langs het

kanaal.123

122

VAN HOLEN (G.). De Vlaamse landbouw in een overgangsfase: een gevalstudie : Assenede 1846-1880.

Onuitgegeven Licentiaatverhandeling, UGent, 1999, p. 31-33. 123

MATTHYS (C.). Op. Cit., pp. 67-71.

VAN HOLEN (G.). Op. Cit., pp. 24-25.

TONDELEIR (M.). Op. Cit., pp. 22-24.

WALTHOFF-BORM (F.). Op. Cit., pp. 26-27.

Page 49: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

49

4.2.2 Sociale en Economische situering

Assenede wordt in de literatuur veelal omschreven in de 19de

eeuw als een regionaal

verzorgingscentrum, onder meer door Van Holen en Tondeleir. Dit door het grote aanbod van

bepaalde diensten, ambachten en handelsactiviteiten. Assenede is een grotendeels agrarisch

georiënteerde gemeente. Slechts 16,9 % van de Asseneedse bevolking is in de ambachtelijke

sector werkzaam. De huisnijverheid is van gering belang in de gemeente. Toch kent het dorp

aan aantal grote fabrieken zoals een tabaksfabriek, een steenbakkerij en drie brouwerijen. De

gemeente heeft ook vijf scholen en een hospitaal, hetgeen de stempel van regionaal

verzorgingscentrum mede verklaart. Tevens behoudt Assenede haar marktfunctie in de 19de

eeuw. Elke week komen handelaars vanuit de regio samen in Assenede om op dinsdagochtend

hun waren te slijten. Jaarlijks worden er ook twee jaarmarkten in de gemeente gehouden.

Zoals reeds vermeld ontwikkelen er zich met het kanaal Gent-Terneuzen ook industriële

bedrijven in Assenede, voornamelijk in de transportsector.124

Toch blijft Assenede voornamelijk een agrarische gemeente. Verder was er, net zoals in de

rest van Vlaanderen, door de verbrokkeling van het landbouwareaal, een lage productiviteit

in de landbouwsector. Hierdoor kon de plattelandsbevolking vaak niet overleven zonder

aanvullende inkomstenbron.125

Benoit Verhaegen onderscheidt in zijn „Contribution à

l'histoire économique des Flandres’ drie mogelijkheden om een bijkomende bron van

inkomsten aan te boren: een loontrekkende industriearbeider die een stukje grond bewerkt,

een landbouwer die ernaast een industriële activiteit uitoefent en een gezin dat de helft van

haar leden als loonarbeider uitstuurt en de andere helft voor het familiebedrijf laat werken.126

Deze cumul tussen activiteit in de agrarische en de ambachtelijke sector merken we ook op in

Assenede.127

Net zoals in heel Oost-Vlaanderen was het in het begin van de eeuw vooral de

textielsector die als een nodige aanvulling op het loon van vele inwoners fungeerde. Deze

vorm van arbeid werd hoofdzakelijk door vrouwen en kinderen beoefend, maar de lonen

waren laag, de productie onstabiel en de uitrusting gering. Het zou niet lang duren voor de

124

MATTHYS (C.). Op. Cit., pp. 72-76.

VAN HOLEN (G.). Op. Cit., p. 26. 125

TONDELEIR (M.). Op. Cit., p. 17.

WALTHOFF-BORM (F.). Op. Cit., p. 28. 126

B. Verhaegen geciteerd in WALTHOFF-BORM (F.). Op. Cit., p. 29. 127

TONDELEIR (M.). Op. Cit., p. 16.

Page 50: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

50

sector implodeerde door concurrentie, ongunstige marktvoorwaarden en een onbestaand

kapitaal om te innoveren en zich aan te passen aan de technische evolutie.128

Dit gebeurde met de crisis van 1846. In Assenede verdween toen de textielhuisnijverheid

nagenoeg volledig, hoewel er geopperd wordt door onder andere Van Holen dat het dalende

belang van de huisnijverheid al vroeger begon, vóór de crisis. Het aantal inwoners van de

gemeente Assenede werkzaam als spinsters en wevers was aanzienlijk kleiner dan in andere

Oost-Vlaamse gemeente. Ook het alternatieve inkomen dat deze activiteiten zouden moeten

renderen was minder belang. Dit wordt geïllustreerd door de vermelding van zowel

„werkvrouw‟ en„spinster‟ als beroep in de volkstellingen.129

In deze volkstellingen was

Assenede misschien minder kwetsbaar voor het dubbele karakter van de crisis, die zowel op

agrarisch als proto-industrieel vlak woedde.130

Met de crisis van 1846 werd in ieder geval de

finale doodsteek van de huisnijverheidsector in Assende toegebracht. Van Holen bemerkt dat

vanaf dan op grote schaal vlas geteeld werd op de landbouwbedrijven, bestemd voor

industriële verwerking van textiel in plaats van voor de huisnijverheid.131

De inwoners van

Assenede met nood aan een tweede inkomen bleven verschillende beroepen uitoefenen, maar

niet langer geconcentreerd in een welbepaalde sector.

De ontwikkeling van Assenede als regionaal centrum vond in de 18de

eeuw plaats met de

heropbloei van de rurale economie. Op het platteland werden goederen geproduceerd die dan

via tussenhandelaars op de markt kwamen. Zo begon de agrarische activiteit zich

marktgerichter te oriënteren. Assenede is een landbouwgemeente bij uitstek. Tot diep in de

19de

eeuw bleef meer dan 80 % van de bevolking actief in de agrarische sector. Deze grote

aantallen kunnen verbonden worden aan administratieve oorzaken. Een zeer enthousiaste

optekening van het beroep landbouwer in de bevolkingsregisters kon worden opgemerkt.

Uiteraard had de aanwezigheid van grote landbouwbedrijven naast kleine familiebedrijfjes

ook een grote invloed. Deze grootschalige ondernemingen zorgden voor een grote

tewerkstelling van loonarbeiders, die een ander hoofdberoep uitoefenden, maar toch ook als

landbouwer arbeidden. Zij werden vaak landlieden genoemd, maar ook opgetekend als

landbouwers, hetgeen veelal verwarring veroorzaakte.

128

Ibid., Op. Cit., p. 19.

WALTHOFF-BORM (F.). Op. Cit., p. 29. 129

VAN HOLEN (G.). Op. Cit., p. 28. 130

TONDELEIR (M.). Op. Cit., p. 19. 131

MATTHYS (C.). Op. Cit., pp. 78-79.

TONDELEIR (M.). Op. Cit., pp. 12-16.

Page 51: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

51

De twee onderzochte jaargroepen, respectievelijk 1861 tot en met 1865 en 1881 tot en met

1885, zijn in Assenede twee economisch verschillende fases, één van opgang en één van

neergang. In de jaren zestig van de 19de

eeuw heerste er een positief economisch

landbouwklimaat met nagenoeg geen traditionele huisnijverheid en een zeer gunstige

demografische ontwikkeling.132

De situatie na de crisis van 1846 was terug genormaliseerd.133

Op het einde van de 19de

eeuw, omstreeks 1880-1895, bewerkstelligde een nieuwe

landbouwcrisis een einde aan deze traditionele landbouwstructuren doordat de graanmarkt

overspoeld werd met goedkoop graan uit onder andere de Verenigde Staten. De graanprijzen

daalden snel en deze fase werd gekenmerkt door een negatieve economische situatie met

bijhorende demografische gevolgen.134

Om deze redenen zullen de twee periodes in Assenede onderling worden vergeleken teneinde

op te merken of er al dan niet een grotere meersterfte van jonge meisjes aanwezig was en

welke economische conclusies daaruit getrokken kunnen worden. Was EFM een al dan niet

bewuste gezinstrategie? Ook interessant is wanneer de bevindingen naast deze van de tweede

lokaliteit geplaatst zullen worden, die in tegenstelling tot Assenede, altijd haar proto-

industriële karakter heeft blijven behouden.

4.3 Eine, Mullem en Heurne

4.3.1 Algemene Situering

Deze drie dorpen liggen ten noorden van de stad Oudenaarde in de streek van de Vlaamse

Ardennen. Deze regio is gelegen in de vallei van de Schelde in het zuiden van Oost-

Vlaanderen. De dorpen Heurne en Mullem liggen het meest noordelijk, Eine grenst

rechtstreeks aan de stad Oudenaarde. De stad zelf ligt op ongeveer dertig kilometer van Gent

en op dertien kilometer van Ronse. De streek genoot een uiterst goede ligging door de

aanwezigheid van de Schelde en jaarlijks passeerden er zo‟n 4500 schepen de stad in de 19de

eeuw. Ook was de stad gelegen op een van de belangrijkste verbindingswegen, namelijk die

van Duinkerke naar Keulen. Ten slotte werd er ook rond de helft van de 19de

eeuw een

132

VAN HOLEN (G.). Op. Cit., p. 27. 133

TONDELEIR (M.). Op. Cit., p. 8. 134

Ibid., pp. 76-7 8.

Page 52: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

52

spoorweglijn opgericht. Samenvattend kunnen we stellen dat Oudenaarde en de streek er rond

uiterst goed gelegen zijn in de 19de

eeuw, maar dit niet leidde tot een industriële bloei in de

stad.135

De drie gemeentes zijn gekend voor hun rol als productiecentra voor de linnenwaadsector.

Vanaf de 16de

eeuw staat Oudenaarde gekend als een commercieel verdelingscentrum voor de

nijverheid op het omliggende platteland.136

De stad was de belangrijkste afzetmarkt en

bijgevolg stond de economische en demografische situatie in Oudenaarde in directe relatie tot

deze van de gemeentes. De situatie die hieronder geschetst wordt, geeft een algemeen beeld

voor het kanton Oudenaarde.

135

RONSIJN (W.). Op. Cit., Deel c. 136

Ibid.

Page 53: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

53

4.3.2 Sociale en Economische situering

Oudenaarde had in de 19de

eeuw een administratieve, verzorgende, militaire en commerciële

centrumfunctie. Het platteland was gekend voor haar proto-industriële oriëntering. Begin 19de

eeuw was er in deze streek het grootste aantal weefgetouwen in verhouding met de bevolking,

en de sector groeide enkel maar bij.137

Uit deze economische tak werd 72% van het inkomen

van de actieve bevolking gegenereerd. De linnen- en katoennijverheid vormde duidelijk de

grootste inkomstenbron van de bevolking. In het begin van de 19de

eeuw was dan ook meer

dan de helft van de actieve bevolking spinster of wever. De meesten klusten, zoals overal in

Oost-Vlaanderen, wel bij in de agrarische sector om te overleven. Op zich had de

landbouwsector weinig te betekenen in en rond Oudenaarde, net zo min als het

industriewezen. In totaal was 70 tot 75 % van de bevolking werkzaam in zowel de

huisnijverheid als de landbouw. Op het platteland was zelfs 70 tot 80 % van de bevolking

actief in de lijnwaadnijverheid. 138

Deze alternatieve bron van inkomsten zorgde voor een stijgende welvaart waardoor een

vroegere huwelijksleeftijd mogelijk werd omdat men op jongere leeftijd economisch

onafhankelijk werd. Deze omwenteling zette echter een vicieuze cirkel in werking, want door

de vroegere huwelijksleeftijd en de dalende afhankelijkheid van de landbouwgrond die

bewerkt werd voor het extra inkomen, versnipperde het landbouwareaal nog meer. Dit zorgde

wederom voor een productiedaling en een hogere nood aan alternatieve inkomstbronnen.

Duidelijk is dat dit systeem van bloeiende huisnijverheid na verloop van tijd ten gronde zou

gaan.139

De demografische druk, die de essentiële voorwaarde was voor de sterke

ontwikkeling van de huisnijverheid, zou te groot worden met een crisis tot gevolg.140

Deze

had vooral effect op de katoennijverheid, die nagenoeg bijna volledig verdween in

Oudenaarde en omstreken vanaf 1860. Het was vooral de linnenwaadnijverheid die de grote

thuiswerkgever werd.141

137

DE GROOTE (P.). Op. Cit., p. 140. 138

Idib., p.129. 139

MATTHYS (C.). Op. Cit., 3a

VAN HOLEN (G.). Op. Cit., pp.38-40. 140

TONDELEIR (M.). Op. Cit., p.16. 141

HOEBEKE (G.). Op. Cit., p.110.

Page 54: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

54

De huisnijverheid in Oost-Vlaanderen was ook zodanig georganiseerd dat de meeste proto-

industriëlen zelf eigenaar waren van hun bedrijfsinstrumenten. Dit zorgde ervoor dat zij in

crisistijd zeer zwak stonden, aangezien zij zelfstandig produceerden voor extra lokale

markten. Wanneer de afzetmarkt wegviel door een daling in de koopkracht, als gevolg van

een stijging van de graanprijzen, kwamen zij onmiddellijk in de problemen.142

Het waren dan

ook vooral de linnenarrondissementen die het zwaar te verduren kregen, maar Oudenaarde en

de streek er rond in het bijzonder.143

De Vlaamse hongerjaren braken aan door het dubbele

karakter van de economische malaise. De bevolkingsdruk creëerde een vicieuze cirkel

waardoor de graanprijzen stegen, de koopkracht daalde en waardoor de bevolking

zienderogen verarmde. In de streek rond Oudenaarde komt vooral de proto-industrie in de

problemen. De huisnijverheid werd de das omgedaan door haar inherente karakteristieken die

zware druk legden op de werkzame gezinsleden. Maar ook de grote concurrentie van de

mechanisering in binnen- en buitenland en het gebrek aan innovatie waren deelfactoren. De

crisis woedde hevig in deze contreien en een tyfusplaag verstrekte de malaise. De 19de

eeuw

werd in Oudenaarde als een zeer ongunstige tijd bekeken, zeker in vergelijking met het

roemrijke karakter dat de stad in de middeleeuwen en nieuwe tijden genoot .144

Als we de dorpen rond Oudenaarde nader bekijken, zien we dat de economische activiteit in

alle drie doordrongen is van de huisnijverheid. In Heurne is het verbouwen van vlas in de 19de

eeuw de hoofdarbeid. Ook Mullem staat volledig in het teken van de linnenwaadnijverheid.

Op het einde van het Ancien Regime leefde al 80 % van de inwoners van spinnen en weven.

Er waren ook twee weefschooltjes aanwezig in het dorp.145

Eine is een dorp dat een evolutie

naar huisnijverheid kende. Midden 19de

eeuw was het nog een hoofdzakelijk agrarisch dorp.

Toen er echter een aardappelplaag uitbrak en de bevolking een hevige crisis meemaakte, werd

op initiatief van de burgemeester een spinnerij opgericht. Zo rolden de inwoners van Eine de

proto-industrie binnen.146

Hun geproduceerde goederen, net zoals die van Heurne en Mullem,

werden vooral verhandeld op de markt van Oudenaarde, die elke donderdag gehouden werd..

Begin 19de

eeuw was de Oudenaardse lijnwadenmarkt nog de vierde grootste in Oost-

Vlaanderen, maar in de loop van de eeuw verkleinde de sector.147

142

DE GROOTE (P.). Op. Cit., pp.116-122. 143

VAN SIMAEYS (P.). Op. Cit., p.16. 144

DE GROOTE (P.). p. 101-102. 145

Ibid., p. 141-146. 146

VAN SIMAEYS (P.). Op. Cit., p. 56-57. 147

RONSIJN (W.). Op. Cit., 2.1

Page 55: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

55

De streek rond Oudenaarde onderzoeken in de twee groepen 1861-1865 en 1881 tot 1885

biedt wederom een interessante vergelijking. De eerste periode lijkt nog geteisterd door de

nasleep van de crisis, geïllustreerd door verschillende demografische componenten zoals een

bevolkingsdaling, maar ook door economische bronnen zoals aanvragen voor oprichting van

nieuwe bedrijven en patentbelasting.148

Oudenaarde concentreerde zich vanaf dan

voornamelijk op de linnensector. Guy Hoebeke wijst er op dat vanaf 1856 er een nieuwe

economische groei aanbrak in de regio en er geen sprake zou zijn van economische malaise.

Volgens hem is de bevolkingsdaling in deze periode enkel een vertraagde reactie op de

crisis.149

Toch vermeldt ook Wouter Ronsijn in zijn thesis over Oudenaarde de ‘slabbakende

economie van Oudenaarde in het derde kwart van de 19de

eeuw’ en hij merkt pas verbetering

op rond eind 1880.150

Volgens Ronsijn worden de jaren „80 nog steeds geteisterd door een

katoencrisis. Deze keer niet wegens een gebrek aan grondstoffen, maar door een verzet van de

arbeiders tegen technologische vernieuwing. Zo werd de Oost-Vlaamse katoennijverheid

gemakkelijk weggeconcurreerd en kreeg ze pas terug economisch belang vanaf 1888. Nog

steeds was de vlasnijverheid de grootste werkgever en de industrie verschoof in deze periode

meer en meer naar het platteland, zoals bijvoorbeeld naar Heurne. Daar werd volgens de

industrietelling van 1880 wel 20.000 kilo vlas geproduceerd per jaar.151

Hoewel in Eine, Heurne en Mullem het verschil in economische conjunctuur tussen de

jaargroepen „1860 en „1880 niet zo duidelijk afgetekend is als in Assenede, bieden ook deze

lokaliteiten interessante stof tot vergelijking zowel in tijd als ruimte.

148

HOEBEKE (G.). Op. Cit., p. 110. 149

Ibid., p. 159. 150

RONSIJN (W.). Op. Cit., 2.1 151

HOEBEKE (G.). Op. Cit., p.111- 119.

Page 56: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

56

Hoofdstuk 5: Methodologie en Bronnen

In dit hoofdstuk wordt de gebruikte methodologie geduid. Vooraleerst komen de theoretische

opzet, de historiek en het begrippenkader van levensloopanalyse samen met gezinsstrategisch

onderzoek aan bod. Ook de meerwaarde voor historisch onderzoek wordt besproken. Ten

tweede bekijken we het gehanteerde bronnenmateriaal van naderbij om tenslotte af te sluiten

met de voorstelling van de gevonden informatie.

5.1. Methodologie

5.1.1 Levensloopanalyse

De meest geschikte methode voor onderzoek naar EFM op huishoudniveau is de „ Life course

approach‟ of levensloopanalyse. Deze methode behelst een reconstructie van een levensloop

op basis van individuele gegevens over belangrijke veranderingen in een mensenleven.152

Deze transities kunnen demografisch, sociaal cultureel of professioneel van aard zijn. Een

combinatie van verschillende soorten veranderingen is zeer gebruikelijk. Het tijdstip waarop

de bepalende keuzes gemaakt worden staat in levensloopanalyse centraal want aan de hand

hiervan wordt dan, als het ware een puzzel, het leven van de onderzochte individuen

gereconstrueerd. Stukje per stukje plaatst men de gebeurtenissen na elkaar tot men een

volledig beeld heeft van de levensloop. Vooral de ondernomen stappen bij elke nieuwe

levensfase worden onderzocht.153

Levensloopanalyse is naast een zeer dynamische ook een multidimensionele methode,

aangezien het de veranderingen doorheen de tijd opmeet en hun onderlinge interacties. Elke

stap die een individu zet in zijn leven wordt bepaald door verschillende factoren: onder meer

door voorgaande beslissingen, de situatie binnen het gezin en de algemene maatschappelijke

context. Elke factor houdt een eigen tijdsverloop in en weegt op de beslissing van het

152

KOK (J.)., Transities en trajecten. De levensloopbenadering in de sociale geschiedenis., In: Tijdschrift voor

Sociale Geschiedenis, 2000, 26:3, p. 130. 153

KOK (J.)., Collectieve strategie en individuele levensloop, In: BAUD (M). ENGELEN (T)., Samen wonen,

samen werken. Vijf essays over de geschiedenis van arbeid en gezin., Hilversum, Verloren, 1994, pp. 97., p. 101.

Page 57: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

57

individu.154

Door de nadruk te leggen op de individuele keuzes die men maakt, leent deze

methode zich uitstekend voor het onderzoek naar de meersterfte van jonge meisjes. Op deze

manier kunnen we peilen naar de evolutie, die zowel ouders als kinderen binnen gezinnen

waar men EMF vaststelt, ondergaan. Welke omstandigheden genereren EFM? Belangrijk

hierbij is dat we gaan kijken naar het gezin als entiteit, zonder ooit de individuele slagkracht

van haar gezinsleden uit het oog verliezen. Er is geen betere methode om dit evenwicht te

behouden dan levensloopanalyse.

5.1.2 Historiek

Levensloopanalyse als onderzoeksstrategie is ontleend aan de sociologie. De methode

ontstond na 1950 uit empirische ontdekkingen rond het verzamelen en verwerken van

gegevens.155

De aanloop begint in de jaren 1920-1930 met de sociologische school van

Chicago die aan kwalitatief etnografisich en biografisch onderzoek deed. De methode drong

pas tot het historisch vakgebied door na kritiek op het a-historische onderzoek naar

maatschappelijke structuren door structuralistische en functionalistische sociologen. Zij

klaagden onder meer het „Family Life cycle‟ model aan waarmee onderzoekers zoals Laslett

en Wall in „Household and family past time‟ te werk gingen.156

Met de extreme nadruk op het

gezin als entiteit onderhevig aan veranderingen, wordt de individuele ondernemingskracht van

haar leden genegeerd. Omdat men de gezinsontwikkeling als een eenheid beschouwt, houdt

men ook geen rekening met de verschillende individuele levenslopen van de afzonderlijke

gezinsleden, en hoe deze tot interactie komen.157

Duidelijk werd dat dit „ Family life cycle‟

model niet geheel geschikt was als historische onderzoeksmethode, aangezien haar statische

en cultuurgebonden karakter. Bovendien is het model gebaseerd op onderzoek naar koppels

met kinderen, dus wanneer individuen buiten deze vooropgestelde norm vallen, bijvoorbeeld

alleenstaande moeders of kinderloze koppels, worden zij niet opgenomen in het onderzoek.158

154

DEVRIESE (A.)., VANHAUTE (E.)., Working class girls. The life courses of 33 women cotton workers in

Ghent around 1900., In: DEVOS (I.). en NEVEN (M.)., Recent work in Belgian historical demography. 19th

and

20th

century., BTNG, 31, 2001, 3-4, p. 9. 155

GIELE (J.Z.), ELDER (G.H.Jr.), Life Course Research: development of a field, In: GIELE (J.Z.), ELDER

(G.H.Jr.) (ed.), Methods of Life Course Research. Qualitative and Quantitative approaches., USA Sage, 1998,

pp. 5-27.p. 6. 156

MATTHYS (C.). „Op.Cit., pp. 39-40. 157

KOK (J.)., KNOTTER (A.)., PAPING (R.). en VANHAUTE (E.)., Levensloop en levenslot.

Arbeidsstrategieën van gezinnen in de negentiende en twintigste eeuw., Groningen/Wageningen, Nederlands

Agronomisch Instituut, 1999, pp. 110-120. 158

ALTER (G.)., Family and the female life course. The women of Verviers, Belgium, 1849-1880, Winconsin,

The Unicversity of Winconsin Press, 1988, p. 10.

Page 58: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

58

Pionier in het levenslooponderzoek George Alter benadrukte deze beperkingen van het

„Family life cycle‟ model en drong aan op een meer individuele en diepgaande

onderzoeksstrategie om individuen gedurende een lange periode te volgen. Hierdoor werd de

meer kwalitatieve invalshoek ingeruild voor een kwantitatieve en uiteraard werkt de

elektronische vooruitgang als een positieve invloed op het verder ontwikkelen van dergelijk

onderzoek. De twee Amerikaanse auteurs Glen Elder en Tamara Hareven waren de

vernieuwende pioniers die levensloopanalyse uitbreidden tot een werkelijk bruikbare

onderzoeksstrategie.159

„Life course analysis‟ biedt dus sinds enkele decennia een nieuwe methodologische

invalshoek aan om individuele gedragingen en gezinsstrategieën onder de loep te nemen. Haar

doel is echter niet het verklaren van menselijk gedrag, maar dit in te passen in een algemeen

conceptueel kader waarbij verschillende modellen worden toegepast.160

Onderzoek wordt

gevoerd naar het gedrag van bepaalde groepen. In welke mate strookt de „timing‟ van

transities in de groep onderling met elkaar en vergeleken met andere groepen? In dit

methodologisch model wordt er nooit op zoek gegaan naar persoonlijke beweegredenen voor

keuzes, maar tracht men te achterhalen welke factoren een gemeenschappelijke beïnvloedende

factor zouden kunnen geweest zijn.161

Het is het samengaan van unieke en

gemeenschappelijke keuzes, van individueel gedrag en van sociale patronen, dat het

uitgangspunt van levensloopanalyse vormt.162

5.1.3 Begrippenkader

Bij elke methodologische onderzoeksstrategie hoort een bijpassend begrippenkader. De

belangrijke levenskeuzes waarop levensloopanalyse bouwt, worden transities of events

genoemd. Hun timing staat centraal in het onderzoek. In dat onderzoek zal vooral gekeken

worden naar demografische en professionele transitie zoals geboortes van broers of zussen en

beroepsveranderingen.

159

KOK (J.)., Collectieve strategie en individuele levensloop, p.102. 160

KOK (J.)., Transities en trajecten, p. 310. 161

MATTHYS (C.). Op. Cit., pp. 29-30. 162

DEVRIESE (A.)., VANHAUTE (E.)., Op. Cit., p. 10-15

Page 59: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

59

Het begrip cohorte is tevens eigen aan de methode. Over een cohortegroep wordt gesproken

wanneer men een groep mensen onderzoekt die een eenheid vormt, gebaseerd op een

gemeenschappelijke eigenschap. In deze masterproef worden onderzochte groepen, de

onderzoekspopulaties, opgebouwd volgens sterftejaar. We spreken dus van sterftecohorten

die aan de hand van overlijdensaktes opgesteld zijn. In dit onderzoek onderkennen we

verschillende onderzoekspopulaties. In elke gemeente beschouwen we twee groepen, telkens

gebaseerd op de sterftejaren 1861-1865 en 1881-1885.

Ook andere begrippen zijn belangrijk in het levensloopparadigma. Auteurs Janet Z. Giele en

Glenn H. Elder hanteren de termen ‘The location in time and place’, ‘Linked lives’, ‘Human

agency’ en ‘Timing of lives’. Hun eerste begrip roept op om een individu altijd in zijn tijds- en

ruimtelijke context te plaatsen. De sociale, economische en culturele structuren van de

desbetreffende maatschappij waarin het individu leeft, bepalen in zeer grote mate zijn keuzes

en levenstraject. Maatschappelijke veranderingen zorgen dan ook voor discrepanties tussen

cohortengroepen met een andere ‘location in time and place’.163

Bepaalde sociale groepen

zullen dus gemeenschappelijke ervaringen hebben.164

Daarom is het zo belangrijk om,

vooraleer men onderzoeksresultaten interpreteert, altijd een grondige studie te doen van de

specifieke tijdscontext in de desbetreffende gemeentes. In dit onderzoek zal concreet gekeken

worden, aan de hand van de verschillende cohortegroepen, hoe verschillende periodes

verschillende transitiepatronen vertonen inzake EFM.

De ‘Linked lives’ doelen op de interacties die een individu beïnvloedden in zijn keuzes, vóór

het handelen. Interactie met andere individuen, het gezin, sociale groepen en instituties. Met

dit begrip wordt de rol van sociale normering benadrukt.165

In de gegevens zal er dan ook in

de mate van het mogelijke grondige aandacht besteed worden aan de milieus waarbinnen de

cohorteleden circuleren en met welke mensen ze, naast dichte familie, in contact stonden. Dit

kan bijvoorbeeld aan de hand van sterfteaangiftes waarin getuigen vermeld worden.

Het begrip ‘Human agency’ duidt de individuele slagkracht van het individu en de

mogelijkheid om keuzes te maken vanuit een persoonlijk motief.166

Het aanpassingsvermogen

163

GIELE (J.Z.), ELDER (G.H.Jr.).,Op. Cit., pp. 9-11. 164

MATTHYS (C.). Op. Cit.,‟. p. 27. 165

Ibid. 166

GIELE (J.), ELDER (G.)., Op. Cit., pp. 9-10.

Page 60: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

60

van menselijk gedrag teneinde een welbepaald doel te bereiken staat hier centraal.167

Dit valt

niet gemakkelijk te onderzoeken aangezien men enkel kan peilen naar de uitkomsten van

keuzes, en niet naar de achterliggende motieven.

Het laatste begrip van Giele en Elder is de ‘Timing of lives’ . Hiermee doelen zij op het feit

dat personen en groepen het voorkomen van externe gebeurtenissen beantwoorden. Zo kan

men de timing van belangrijke levensgebeurtenissen en keuzes van personen en groepen

beschouwen als zowel passieve en actieve aanpassingen om een individueel of

gemeenschappelijk doel te bereiken en wordt er een diepgaand inzicht verworven in de

verhouding individu, gezin en maatschappij. 168

De techniek gebruikt om tezelfdertijd met invloeden vanuit verschillende tijdsmomenten te

werken is de „Event history analysis‟.169

Deze maakt het mogelijk om vaste tijdsgebonden

kenmerken van de drie factoren (individu, gezin en samenleving) tegelijk in de analyse te

betrekken en zo aan verrijkend comparatief onderzoek te doen zowel in tijd als in ruimte.170

De auteur Hareven stelt volgende drie soorten tijd voorop: ‘individual time’, ‘family time’ en

‘historical time’.171

De ‘interactie’ van deze verschillende tijdssoorten en dus respectievelijk

individuele keuze, gezinsstrategie en maatschappelijke context, is van primordiaal belang in

levensloopanalyse en mag nooit uit het oog verloren worden.172

Hier zal vooral gekeken

worden naar de specifieke reactie op van bijvoorbeeld crisissituaties op deze drie niveaus.

Welke demografische gevolgen heeft deze periode op de meisjes, de gezinnen en de

maatschappij? Kunnen we zien hoe een neergaande economie EFM versterkt? Wordt de

benadeling van meisjes met de dood als gevolg een voorkomend demografisch event?

Auteur Jan Kok hanteert een ander begrippenkader en stelt in zijn visie drie begrippen

centraal: „timing‟, „interactie‟ en „integratie‟. Deze zijn gelijkend op die van Giele en Elder en

hebben bijgevolg geen verdere verduidelijking nodig.

167

MATTHYS (C.). Op. Cit., p. 27. 168

GIELE (J.Z.), ELDER (G.H.Jr.)., Op Cit., p. 10. 169

KOK (J.)., Op. Cit., p.316. 170

MATTHYS (C.). Op. Cit.,p. 33. 171

KNOTTER (A.), Inleiding, in: KOK (J.), KNOTTER (A.), PAPING (R.) en VANHAUTE (E.), Levensloop

en levenslot. Arbeidsstrategieën van gezinnen in de negentiende en twintigste eeuw., Groningen/Wageningen,

Nederlands Agronomisch Instituut, 1999, pp. 1-16. 172

MATTHYS (C.). Op. Cit., p. 31.

Page 61: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

61

Dankzij deze uitgebreide begrippenkaders wordt het mogelijk om voor de onderzochte

populatie verschillende zaken te gaan onderzoeken. We onderscheiden periode-effecten,

leeftijdseffecten en cohorteneffecten.173

De eersten doelen op de soorten veranderingen die

zich voordoen ongeacht leeftijd of cohorte. Vandaar dat het onderzoek in twee specifieke

jaargroepen gebeurt, waartussen de periode-effecten mogelijks verschillen. Met

leeftijdseffecten worden er enkel veranderingen vastgesteld gebonden aan leeftijd en niet aan

sociale veranderingen. Aangezien de gevolgde meisjes en jongens meestal niet lang genoeg

leefden om leeftijdseffecten te onderkennen worden deze hier niet behandeld.

Cohorteneffecten doen zich voor in een bepaalde cohorte groep, binnen een bepaalde

omgeving.174

Het zijn dan ook deze specifieke differentiële meisjes- en jongenscohorteffecten

in de verschillende lokaliteiten die gemeten zullen worden.

5.2.4 Gezinsstrategieën als nuttige hulpmethode

Het begrip „gezinsstrategie‟ is een mogelijke aanvulling op het levenslooponderzoek. Het

waren dan ook de pioniers van levensloopanalyse zelf die de mogelijkheden van het

methodologische paradigma voor gezinssociologie inzagen.175

Hareven beschouwt

gezinsstrategieën als “ actions families device for coping with, if not overcoming, the

challenges of living, and for achieving their goals in the face of structural barriers”.176

Zoals

al in de inleiding aangehaald is, wordt bevraagd of de meersterfte van jonge meisjes een

gevolg zou kunnen zijn van een bewuste ouderlijke strategie. Hieromtrent is er veel discussie.

Hoe vult men dit begrip „strategie‟ in en wat is de geldigheid ervan?177

In het model wordt

vooropgesteld dat het gezin als sociale eenheid dient te worden beschouwd en dat er een

bewust handelen met het oog op iets te onderkennen moet zijn. Let wel, hoewel we spreken

over doelbewust handelen, kunnen wij als onderzoekers van het verleden nooit de motieven

van menselijk handelen achterhalen. Wij kunnen enkel de resultaten van de gemaakte keuzes

bestuderen, en trachten die te plaatsten binnen de individuele, gezin- en maatschappelijke

context. 178

173

KNOTTER (Ad). Art. Cit., p. 11. 174

MATTHYS (C.). Op. Cit., p. 32. 175

Ibid., p. 42. 176

Geciteerd in: MATTHYS (C.). Op.Cit., p. 42. 177

BRAS (H.). Zeeuwse meiden. Dienen in de levensloop van vrouwen ca. 1850-1950. Aksant, Amsterdam,

2002, pp. 21-22. 178

MATTHYS (C.). Op. Cit., p. 40.

Page 62: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

62

Strategieën kunnen zowel op korte als op lange termijn worden toegepast. Wanneer men een

aanpak aanwendt om in de nabije toekomst het gezin veilig te stellen kan men spreken van

een overlevingsstrategie. De meest onderzochte gezinsstrategieën zijn tevens diegenen die de

grootste invloed uitoefenen op EFM: de inkomst- en arbeidsstrategieën gezien in het licht van

veranderende economische omstandigheden. 179

EFM wordt ook nog medebepaald door

andere factoren, maar in deze masterproef worden de economische invloeden in het bijzonder

behandeld. De mate waarin ontstane conflicten inzake bijvoorbeeld schaarste worden opgelost

en de machtsrelaties binnen het gezin zijn bepalend voor de gezinsstrategie. Naar gelang welk

aspect van het leven wordt beschouwd, kunnen deze machtsrelaties en oplossingen binnen het

gezin verschillen.

Belangrijk is dat dit concept van gezinsstrategie een ander licht doet schijnen op de

arbeidsverdeling binnen het gezin enerzijds, en de relatie met de macro-economische

verschuivingen anderzijds. Men gaat voorbij aan het traditionele concept van „Family

economy‟ met zijn statische en structuralistische kijk op gezinsarbeid. Door middel van

gezinsstrategie tracht men te onderkennen op welke variërende wijze arbeid binnen het gezin

verdeeld werd als doelbewuste strategie teneinde voor het gezin zoveel mogelijk inkomsten te

vergaren.180

5.2.5 Geschiktheid voor historisch demografisch onderzoek

Eén van de grootste troeven van levensloopanalyse is ook dat deze onderzoeksmethode de

kloof tussen macro en micro onderzoek tracht te overbruggen. Zowel de invloed ondergaan

door de sociale omgeving als de invloed geleverd op de veranderingen, wordt zichtbaar door

dit model. Omdat zowel afwijkende levenstrajecten in acht worden genomen en micro- en

macro-onderzoek aan elkaar verbonden worden, leent de methode zich uitstekend voor

comparatief onderzoek doorheen tijd en ruimte.181

Ondanks de nadruk op het individu als daadkrachtige historische actor, is deze methode geen

anachronistische individualistische kijk op de maatschappij. Aan de ene kant wordt het

individu immer onlosmakend onderzocht in de context van zijn gezin dat als een entiteit

179

MATTHYS (C.). Op.Cit., p. 34. 180

Ibid., pp. 30-35. 181

Ibid.

Page 63: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

63

wordt beschouwd, opgebouwd door de onderlinge relaties van de individuele gezinsleden.

Aan de andere kant leent de combinatie met het concept gezinsstrategie zich er toe een brug te

slaan tussen het individuele handelen van een gezin enerzijds, en de macro-economische

veranderingen anderzijds.182

De eventueel te sterke nadruk op het individu door

levensloopanalyse wordt hierdoor als het ware gecompenseerd. Daarom zal ik trachten zo

goed mogelijk deze twee begrippenkaders te combineren teneinde een evenwichtig en

uitgebalanceerd onderzoek te voeren, met evenveel aandacht voor individu, gezin als

maatschappij.183

5.2. Bronnenmateriaal

Voor mijn onderzoek naar de meersterfte van jonge meisjes was het nodig om archivalische

bronnen te raadplegen, naast literatuur. De bronnen die ik gebruikte voor mijn

archiefonderzoek waren tweedelig en leenden zich uitstekend voor levensloopanalyse. Zij

bevatten niet enkel demografische informatie, maar boden ook een inkijk in de sociale

aspecten van het gezin, zoals arbeidsindicaties of geletterdheid.184

Om mijn onderzoekspopulatie samen te stellen maakte ik gebruik van overlijdensregisters van

de burgerlijke stand voor de jaren 1861 tot 1865 en 1881 tot 1885. De akten waren terug te

vinden in het stadarchief van Oudenaarde voor Eine, Mullem en Heure en in het

gemeentearchief van Assenede. Op deze twee plaatsen raadpleegde ik ook de

bevolkingsregisters, mijn tweede bron. Om mijn cohorteleden terug te vinden diende ik soms

25 jaar terug in de tijd te gaan. Daarvoor raadpleegde ik de bevolkingsregisters van 1847 tot

1866, 1867 tot 1880 en 1881 tot 1890 voor zowel Assenede als Eine, Heurne en Mullem.

5.2.1 Statische bronnen: Overlijdensaktes van de Burgerlijke stand

De overlijdensakten van de Burgerlijke Stand vormden zoals hierboven gesteld het startpunt

van mijn onderzoek. Hieruit filterde ik mijn onderzoekspopulatie gebaseerd op sterftejaar,

namelijk de jaren 1861 tot en met 1865 en 1881 tot en met 1885.

182

MATTHYS (C.).Op.Cit., pp. 30-35. 183

KOK (J.)., Collectieve strategiën en individuele levensloop, p. 103. 184

MATTHYS (C.).Op.Cit., p. 47

Page 64: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

64

A. Historiek

De akten van burgerlijke stand dienden bijgehouden te worden in België sinds het decreet van

20-25 september 1792 door de Franse annexatie van onze Zuidelijke Nederlanden. Dit had

theoretisch gezien een einde moeten maken aan de registratie door de dorpspastoor, maar in

werkelijkheid bleef het optekenen van de bevolking nog lange tijd in handen van de

geestelijkheid. Pas langzaam aan wordt de bevolkingsregistratie een seculiere zaak en begint

men in plaats van doopsels, huwelijken en begrafenissen geboortes, huwelijken en

sterfgevallen op te tekenen. De gemeentelijke registratie werd dan ook de enige die als legaal

en officieel beschouwd werd.185

In het begin waren er problemen, er bestond een zeker

wantrouwen van de bevolking jegens de overheid. Men vroeg zich af waarom juist de

bevolking geregistreerd diende te worden. Bijgevolg was er sprake van een zekere

onderregistratie. In de onderzochte periode was dit probleem reeds van de baan en waren de

bronnen kwalitatief zeer waardevol. De akten werden steeds in tweevoud opgemaakt door een

gemeenteambtenaar, één exemplaar voor de gemeente en het andere voor de griffie van de

rechtbank van eerste aanleg.186

B. Concrete informatie uit overlijdensakten

In de overlijdensaktes vinden we onder meer de voor- en achternaam en de overlijdensdatum

van het cohortelid terug. Ook de leeftijd, het beroep en indien ongehuwd de naam en het

beroep van de ouders. Wanneer het een onwettig kind betrof werd dit duidelijk vermeld. Ook

was de aanwezigheid van getuigen noodzakelijk bij de aangifte en wanneer deze verwant

waren aan de overledene werden ook hun naam, beroep en of ze hun naam konden schrijven

genoteerd. Vaak waren dit dezelfde personen voor de hele gemeente. Verder werd in een paar

zeldzame gevallen de doodsoorzaak vermeld.

Zowel vrouwelijke als mannelijke sterfgevallen tussen 1 en 25 jaar werden met de

bijkomende informatie die op de overlijdensaktes te vinden waren ingevoerd in een

185

CEUPPENS (L.). Levensloopanalyse van de Gentse vondelingen uit 1830-1831. Onuitgegeven

Licentiaatverhandeling, UGent, 2006, p. 28 186

MATTHYS (C.). Op. Cit., p. 47.

Page 65: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

65

persoonsformulier in een Acces Databank. Hier ligt de klemtoon duidelijk op de individuele

gegevens van het cohortelid. De leeftijd, geboorteplaats en eventueel beroep werden

genoteerd. Ook de namen van de ouders en hun beroepen werden samen met de gegevens

over relevante getuigen ingevoerd in Acces. Het voordeel van dergelijk

verwerkingsprogramma is dat je een relationele databank kan opmaken, waarbij tussen

bepaalde gegevens die overeenkomen, maar zich in aparte tabellen bevinden, er toch een

relatie gelegd kan worden.

In totaal verzamelde ik uit de overlijdensaktes 430 sterfgevallen onder 25 jaar voor deze

gemeenten, waarvan 214 meisjes en 216 jongens die mijn onderzoekspopulatie vormden. Hen

zou ik verder gaan volgen in de registers van de burgerlijke stand om hun levensloop te

reconstrueren en hun gezinscontext te vatten. Door talrijke problemen met de databank van

Christa Matthys, die deels gebruikt werd om cohorteleden terug te vinden in de

bevolkingsregisters, werd deze cohortegroep echter beperkt tot 100 meisjes en jongens.

Page 66: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

66

De akten van de burgerlijke stand als bron gebruiken had ook nadelen. Er werd nooit een

precieze geboortedatum gegeven, enkel de leeftijd, en de exactheid hiervan kan dus in twijfel

getrokken worden omdat de bevolking deze zelf opgaf. Ook aangaande de beroepen dient de

kwaliteit van de bron in vraag gesteld te worden. Vaak hadden personen meerdere beroepen

en werd enkel datgene met het meeste sociale aanzien opgegeven. Vrouwen die als huisvrouw

werden opgegeven oefenden vaak wel nog een beroep uit, maar het stond nu eenmaal beter

om enkel de man als kostverdiener op te geven. Ook de zogenaamde geletterdheid dienen we

met een korreltje zout te nemen. Het is niet omdat iemand, na lange oefening, zijn

handtekening beverig kon neerpennen dat hij wel degelijk in staat was te schrijven.187

De informatie die deze overlijdensaktes bevatten, vormden toch een handig opstapje om de

cohorteleden vervolgens terug te zoeken in de bevolkingsregisters.188

5.2.2 Lopende bronnen: Bevolkingsregisters

Deze zowel lopende als statische bron biedt heel veel mogelijkheden voor

levenslooponderzoek. Aangezien het niet om een momentopname gaat, maar een 10 jaarlijks

verloop dat voortdurend aangevuld werd indien er zich events voordeden, biedt deze bron een

zeer dynamische inkijk in de evolutie van een gezin. Bevolkingsregisters zijn voor

levensloopanalyse onontbeerlijke bronnen.189

A. Historiek

Deze bron is tevens net zoals de akten van de burgerlijke stand een product van de Franse

Tijd. Op basis van volkstellingen geven de bevolkingsregisters een statistische doorsnede

weer van de bevolking op gezinsniveau. Alle officiële inwoners van de respectievelijke stad

of gemeente die op het moment van de telling aanwezig waren, werden per huisnummer

opgenomen in de boeken. Per folio of bladzijde in de boeken noteerde de gemeentesecretaris

de inwoners en de folio‟s werden dan per straat en wijk geordend.

187

CEUPPENS (L.). Op. Cit., p. 31-32. 188

Ibid., p.30. 189

VANHAUTE (E.). Geciteerd in CEUPPENS (L.). Op. Cit., p.33.

Page 67: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

67

B. Concrete Informatie uit bevolkingsregisters

Op de folio staat eerst het hoofd van het gezin, vervolgens zijn eventuele vrouw en kinderen

en ten slotte het dienstpersoneel of inwonende verwanten. De concrete informatie die we

kunnen opmaken uit deze bron waren de namen, geboorteplaatsen en –data van de

gezinsleden, hun verwantschapsgraad, eventuele beroepen en hun sociale status. Per transitie

zoals een geboorte, emigratie en immigratie, huwelijk of overlijden werd het

bevolkingsregister aangevuld. Deze veranderingen werden samen met het voorkomen en

eventuele commentaar in de Acces databank opgenomen. Door het zeer dynamische karakter

van de bron kan men zo voor tien jaar het demografisch reilen en zeilen van een gezin

volgen.190

Het grote voordeel van een programma zoals Acces, hoewel niet origineel bedoeld voor

historisch onderzoek maar voor de boekhoudwereld, is dat naast het opmaken van databanken

waarin je gegevens kan stockeren, dit programma ook de mogelijkheid biedt om

onderzoeksbewerkingen uit te voeren, de zogenaamde query‟s. Deze laten toe om velden uit

verschillende tabellen te selecteren en hun inhoud te analyseren en te bewerken. Deze

190

MATTHYS (C.). Op. Cit., p. 49-50.

Page 68: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

68

zoekopdrachten kunnen worden opgeslagen, zodat men dan met de resultaten opnieuw aan

gegevensverwerking kan doen. 191

Maar het gebruik van Acces heeft ook nadelen. Vooraleerst is het belangrijk te benadrukken

dat een cohortegroep van slechts X aantal meisjes te weinig is voor een volledige uitoefening

van levensloopanalyse. Bijgevolg kunnen er maar weinig diepgaande onderzoeksvragen

gesteld worden, wil men niet volledig voorbijgaan aan de representativiteit van het onderzoek.

Een databank opmaken is geen sinecure, en de eerste dagen van mijn onderzoek werkte ik

deze dan ook de hele tijd bij wanneer ik stuitte op nieuwe gegevens. Voortdurend werden er

onderzoeksvelden bijgemaakt en weggedaan wanneer de relevante gegevens al dan niet in de

bron opdoken. De gegevens waren ook niet steeds volledig of correct aanwezig in de

bronnen, maar daarover later meer. Verder is het met Acces voor verdere gegevensverwerking

niet mogelijk om gemiddelde waarden te berekenen, hiervoor dient men beroep te doen op

Excel. Vele berekeningen werden dan ook eerder met dit programma of met de hand

gedaan.192

Een groot voordeel van bevolkingsregisters is hun consulteerbaarheid via alfabetische

registers. Wanneer mijn cohorteleden zich niet in de databank van Christa Matthys bevonden

en ik ze zelf diende terug te zoeken, werd het proces aanzienlijk vergemakkelijkt door

indexen. Enkel het bevolkingsregister van 1846-1866 vermelde de familienamen niet

alfabetisch gerangschikt. Wanneer ik een cohortelid niet terugvond op zijn eigen naam,

trachtte ik aan de hand van de ouders op de juiste folio terecht te komen. Soms, wanneer het

meisje of de jongen een vaak voorkomende naam had, was het niet altijd even eenvoudig om

de juiste persoon terug te vinden, zeker als er onduidelijkheid was over de juiste leeftijd of

geboortedatum. Hier vormden de overlijdensdatum en de namen van de ouders de beste

verificatiemethode.193

Toch hebben deze bevolkingsregisters niet enkel voordelen. Zoals vermeld was er vaak

onduidelijkheid over leeftijd en geboortejaren en over beroepen. Werkloosheid werd zeer

slecht geregistreerd in bevolkingsregisters aangezien bij ondervraging vaak het vorig

uitgeoefende werk werd opgegeven. De vermelding zonder beroep gaf men vooral op om te

191

Ibid., pp. 58 – 60. 192

MATTHYS (C.). Op. Cit., pp. 59-60. 193

Ibid., p. 49-50.

Page 69: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

69

benadrukken dat men niet hoefde te werken, maar wanneer deze situatie veranderde binnen de

10 jaar werd dit niet opgemerkt. Enkel door het volgende bevolkingsregister te bekijken, kan

men een eventuele beroepsverandering onderkennen.194

Ook een nadeel zijn de volgende

nalatigheden die vaak voorkwam: voor- en familienamen die op honderd en één verschillende

wijzen geschreven worden, kinderen die soms vergeten worden, een onduidelijk geschrift en

overvloedig schrappen zodat de leesbaarheid aangetast wordt, etc.195

Toch bieden de bevolkingsregisters door hun speciaal dubbel karakter, zowel lopend als

statisch, een ideale bron om levensloopanalyse te verrichten. De combinatie van zowel akten

van de burgerlijke stand als de bevolkingsregisters zorgt ervoor dat er een zekere aanvulling

en correctie kan toegepast worden indien er zich onduidelijkheden voordeden.

194

Ibid., pp. 50-51. 195

CEUPPENS (L.). Op. Cit., p.34.

Page 70: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

70

DEEL II:

Inleiding

In het tweede deel van mijn masterproef zullen de vergaarde gegevens uit de twee jaargroepen

en lokaliteiten verwerkt worden. Dit gebeurt in drie hoofdstukken. In het eerste hoofdstuk

wordt per gemeente op basis van de overlijdensakten van de burgerlijke stand een

cohortegroep samengesteld uit jongens en meisjes van 1 tot en met 25 jaar, allen overleden in

de jaren 1861 tot en met 1865 en 1881 tot en met 1885. Dit geeft een totaal van 430

overledenen, waarvan 214 meisjes en 216 jongens. In Assenede tellen we 112 meisjes en 121

overleden jongens en in Eine, Heurne en Mullem respectievelijk 102 en 95. Doorheen de tijd

merken we voor Assenede in de jaren „1860 69 meisjes en 82 jongens op. In de jaren „1880

zijn dat er 43 en 39. Voor Eine, Heurne en Mullem worden er in „1860 49 meisjes en 48

jongens opgetekend, en in „1880 53 en 47.

Met deze eerste cohortegroepen worden algemene bewerkingen uitgevoerd in het eerste

hoofdstuk. Er wordt gekeken naar de bevolkingsevolutie en hoe de totale populatie zich

verhoudt in vergelijking met de mannelijke en vrouwelijke bevolking. Hierna wordt het

geboorteverloop onderzocht. Vervolgens bekijken we hoe de totale sterfte evolueert tegenover

de leeftijdsspecifieke mortaliteit. Hierbinnen wordt steeds naar de vrouwelijke en mannelijke

component gekeken. In dit hoofdstuk zal voor de twee lokaliteiten gekeken worden in welke

mate de meersterfte bepalend is.

Het tweede hoofdstuk gaat verder in op de oorzaken van de meersterfte. Deze

gegevensverwerking behelst een levensloopanalyse op basis van de bevolkingsregisters.

Hiervoor wordt, door onder andere problemen met de databank van Christa Matthys en

tijdsgebrek, de cohortegroep beperkt tot 100 cohorteleden bestaande uit 72 meisjes en 28

jongens. Zowel voor Assenede als voor de streek rond Oudenaarde en doorheen de tijd is

rekening gehouden met deze verhouding. Concreet worden er 23 en 14 meisjes gevolgd in

Assenede en 16 en 17 in Eine, Heurne en Mullem. De vergelijkende jongenscohortegroep

bestaat uit 8 en 7 jongens in Assenede en 8 en 5 jongens in de streek rond Oudenaarde. Deze

Page 71: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

71

cohorteleden worden uit de overlijdensaktes geselecteerd en dan teruggezocht in de

bevolkingsregisters. Vanuit deze bronnen worden zij en hun gezinnen vervolgens aan

onderzoek onderworpen.

Teneinde de onderzoeksvragen te beantwoorden wordt er gekeken naar sociale status van de

gezinnen aan de hand van inwonend dienstpersoneel, familie en alfabetisme. Ook de

beroepscategorie van het gezin wordt nagegaan. Vervolgens wordt naar de

woonomstandigheden gekeken. Hoe groot zijn de gezinnen waarbinnen deze meisjes en

jongens sterven en hoeveel broers of zussen hebben zij? Ook de gezinstypes worden als

mogelijke factor behandeld. Aangaande de cohorteleden wordt er specifiek gekeken naar hun

plaats binnen het gezin. Het hoeveelste kind overlijdt? Verder onderzoeken we het fenomeen

sterfteclustering. Deze term gebruiken we wanneer er zich binnen de 10 jaar die de

bevolkingsregisters behelzen, meerdere sterftes voordoen binnen het gezin. Ook wordt de

gegevensverwerking aangevuld door verschillende onderzochte variabelen te combineren. We

kijken volgens beroepscategorie waar de grootste gezinnen zich bevinden en welk gezinstypes

men kan opmerken. Vervolgens wordt gepeild naar een verband tussen sterfteclustering en

een tal van variabelen zoals beroepscategorie, gezinstype en aanwezigheid van

dienstpersoneel.

Tenslotte behandelen we de onderzoeksresultaten van deze gegevensverwerking in het derde

en concluderende hoofdstuk. De gegevens worden geïnterpreteerd op twee verschillende

niveaus en we kaarten enkele onderzoeksproblemen en toekomstige onderzoekmogelijkheden

aan. Allereerst wordt het verband tussen economische conjunctuur en meersterfte

gecontroleerd doorheen de twee jaargroepen. Dit teneinde vast te stellen of EFM gezien kan

worden als een strategie om, al dan niet bewust, om te gaan met schaarste. Vervolgens

koppelen we het onderzoek terug aan het historiografisch debat: welke verschillen tussen de

twee differentieel economische georiënteerde regio‟s kunnen we opmerken? Tenslotte

bekijken we binnen wat voor gezinnen in de twee lokaliteiten de meersterfte zich

manifesteert. Zo wordt er getracht een gemeenschappelijk gezinsprofiel op te stellen.

Page 72: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

72

Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem:

Gegevensverwerking

Het belang van demografische ontwikkelingen binnen een gemeente is niet te onderschatten

aangezien zij vaak met de economische en maatschappelijke evoluties in correlatie staan.

Geen enkele demografische component, zoals kindermortaliteit, kan onderzocht worden

zonder een afdoend algemeen demografisch kader te schetsen van de onderzochte gemeente.

In dit hoofdstuk wordt het demografisch uitzicht van de twee lokaliteiten geschetst aan de

hand van de bevolkingsevolutie in de 19de

eeuw. Vervolgens wordt de verhouding tussen

mannelijke en vrouwelijke bevolking, de differentiële geboorte en mortaliteit aangekaart. Al

deze demografische componenten worden behandeld op basis van cijfermateriaal van het

Nationaal Instituut voor de Statistiek en mijn eigen datagegevens uit de akten van de

burgerlijke stand van Assenede en Eine, Heurne en Mullem. De cijfers voor deze drie laatste

gemeentes worden steeds samengeteld. Met deze gegevens zullen we voor de gemeenten

trachten vast te stellen in welke mate de leeftijdsspecifieke sterfte uit vrouwelijke meersterfte

wordt opgemaakt. Hoeveel van de sterfte tussen 1 en 25 jaar wordt veroorzaakt door het

overlijden van meisjes, in verhouding tot jongens en de algemene geboorte- en sterfte-

evolutie?

1.1 Assenede

1.1.1 Bevolkingsevolutie

Wanneer we naar de grafische voorstelling kijken van de bevolkingsevolutie in Assenede

tijdens de 19de

eeuw, kunnen we enkele opmerkelijkheden vaststellen. Tot 1828 kan men

spreken van een sterke bevolkingstijging. In de periode erna tot 1840 stabiliseert het aantal

inwoners. Vanaf dan tot 1845 merken we weer een sterke groei, die erna afneemt en

stabiliseert tot 1860. Vervolgens wordt er weer een gestage groei waargenomen tot 1880,

waarna er terug een stabilisatieperiode plaatsvindt tot het laatste decennium van de 19de

eeuw.

Dan schiet het bevolkingscijfer terug de hoogte in.196

196

MATTHYS (C.). Op. Cit., 3.2.

VAN HOLEN (G.). Op. Cit., pp. 38-40.

Page 73: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

73

Deze fluctuerende bevolkingevolutie kunnen we plaatsen binnen het algemene

bevolkingsverloop in Oost-Vlaanderen. De bevolkingstoename in het begin van de 19de

eeuw

is te wijten aan de ontwikkeling van de huisnijverheid, en dan vooral de vlasindustrie. In

Assende zelf is dit systeem van huisnijverheid vooral aanwezig in het begin van de 19de

eeuw.

Bevolkingsevolutie Assenede 19de eeuw

0

1000

2000

3000

4000

5000

6000

1800

1803

1806

1809

1812

1815

1818

1821

1824

1827

1830

1833

1836

1839

1842

1845

1848

1851

1854

1857

1860

1863

1866

1869

1872

1875

1878

1881

1884

1887

1890

1893

1896

1899

Jaren

Be

vo

lkin

g

Bevolkingscijfer

In 1819 is meer dan een derde van de totale bevolking werkzaam in deze sector. In deze

periode is de bevolkingstoename en de grondversnippering dan ook aanzienlijk. Met deze

trend volgt Assenede de Oost-Vlaamse tendens. Na deze periode neemt het aandeel van de

werkende bevolking in de huisnijverheid af en bijgevolg ook de bevolkingsgroei. Deze daling

merkt men echter enkel in Assenede op, terwijl in de rest van Oost-Vlaanderen de bevolking

blijft toenemen. Christa Matthys oppert dan ook in haar demografisch onderzoek van

Assenede, dat de crisis in de huisnijverheid hier mogelijks vroeger doorbrak dan in andere

gemeenten en bijgevolg de bevolkingsrem sneller ingeduwd werd. Vervolgens zou de

bevolkingsstijging vanaf 1840 de nieuwe opklimmende economie illustreren.197

De crisis van 1846 brengt een sterke demografische terugval teweeg in Assende, net zoals in

de rest van Oost-Vlaanderen. Het dubbel karakter van de crisis, zowel op proto-industrieel als

197

MATTHYS (C.). Op. Cit., 3b.

VAN HOLEN (G.). Op. Cit., pp. 38-40.

Page 74: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

74

op agrarisch vlak, zorgt voor een bevolkingsdaling en geeft aanleiding tot migratiestromen.

De oplossingen voor deze economische malaise beperken zich niet tot louter huwelijksuitstel.

Teneinde de bevolking in evenwicht te houden blijkt de gemakkelijkste kortetermijnoplossing

de plattelandsvlucht te zijn.198

In het derde kwart van de 19de

eeuw herstelt de bevolking zich gestaag samen met de

economie. Een van de mogelijke hypotheses voor de mindere impact van de crisis van 1846

op Assenede is dat de huisnijverheid reeds de jaren ervoor aan belang had verloren en de

inwoners van Assenede op deze wijze minder kwetsbaar waren. De bevolkinsgroei blijft zich

in deze gunstige periode verder zetten. In de jaren „1860, de eerste groep onderzochte

cohortejaren, groeit de bevolking sterk aan met een grote natuurlijke groei en een positief

migratiesaldo. Het is duidelijk dat in Assenede in deze periode een gunstig klimaat heerst.199

Vanaf de jaren „1880, de tweede onderzochte cohortejaargroep, zien we echter een stagnatie

van deze gunstige periode. Wederom gaat een landbouwcrisis gepaard met een

bevolkingsterugval. Dit is een lokaal fenomeen en enkel in Assende zien we een daling,

wellicht ten gevolge van een te sterke bevolkingtoename in de jaren ervoor. De

bevolkingsdruk op de landbouw wordt te groot en een agrarische crisis is het gevolg. Tevens

merken we wederom een restrictiever huwelijkspatroon op en dalen de geboortes. Deze

negatieve crisisperiode is geschikt voor een vergelijkende studie met de bloeiende jaren „1860

in Assenede. Na deze periode van neergang zien we weer een bevolkingsgroei naar de

eeuwwisseling toe.200

In de 19de

eeuw bemerken we voor Assenede gunstige periodes zoals in de jaren „1860, naast

een natuurlijke groei, een noemenswaardige immigratie vanuit de naburige dorpen: vooral

mannen komen naar Assenede komen en vrouwen verhuizen. Dit zorgt voor een klassiek

agrarisch verschil in bevolkingsomvang tussen de twee geslachten. De tabel toont meer

mannen in Assenede dan vrouwen. Dit mannelijk overschot op het platteland is te verklaren

door de nood aan mannelijk dienstpersoneel en de grote moeite die alleenstaande vrouwen

198

MATTHYS (C.). Op. Cit., 3d.

VAN HOLEN (G.). Op. Cit., pp. 38-40. 199

MATTHYS (C.). Op. Cit., 3e.

VAN HOLEN (G.). Op. Cit., pp. 38-40. 200

MATTHYS (C.). Op. Cit., 3g.

VAN HOLEN (G.). Op. Cit., pp. 38-47.

Page 75: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

75

hebben om het alleen te rooien op het platteland. Zij zijn meer geneigd naar de stad te

verhuizen.201

Procentueel bevolkingsaandeel van mannen en vrouwen te Assenede.

Totaal Vrouwen Mannen Procentuele Vrouwelijke Bevolking Procentuele Mannelijke Bevolking

1866 4321 2132 2189 49,34% 50,66%

1880 4809 2341 2468 48,68% 51,32%

1881 4809 2347 2462 48,80% 51,20%

1882 4812 2336 2476 48,55% 51,45%

1883 4862 2335 2527 48,03% 51,97%

1884 4858 2324 2534 47,84% 52,16%

1885 4808 2287 2521 47,57% 52,43% Bron: NIS

1.1.2 Geboortes en sterfte

A. Geboorte-evolutie

Wanneer we naar de geboorte-evolutie in Assenede kijken, kunnen we de effecten van de

twee jaargroepen opmerken. De economisch gunstige situatie in de jaren „1860 uit zich in een

stijgend geboortecijfer met als hoogtepunt de jaren 1866 en 1867. Erna valt echter weer een

dalende trend op te merken. Dit kan te wijten zijn aan de algemene situatie in Oost-

Vlaanderen, waar een verpaupering doorheen heel de 19de

eeuw voor een restrictief

huwelijkspatroon zorgde en bijgevolg de geboortes beperkte. Vanaf de jaren „1880 bemerken

we wederom een stijging in geboortes, deze is echter kortstondig. Door de agrarische crisis

dalen vanaf 1883 de geboortes plots heel sterk.

201

TONDELEIR (M.). Op. Cit., p. 35.

Page 76: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

76

Geboorte-evolutie Assenede

0

20

40

60

80

100

120

140

160

180

1857

1858

1859

1860

1861

1862

1863

1864

1865

1866

1867

1868

1869

1870

1871

1872

1873

1874

1875

1876

1877

1878

1879

1880

1881

1882

1883

1884

1885

Jaren

Geb

oo

rtes

Totaal Geboortes Vrouwelijke geboortes Mannelijke Geboortes

Geboorte-evolutie Assenede

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

1857

1858

1859

1860

1861

1862

1863

1864

1865

1866

1867

1868

1869

1870

1871

1872

1873

1874

1875

1876

1877

1878

1879

1880

1881

1882

1883

1884

1885

Vrouwelijke geboortes Mannelijke Geboortes

In de grafiek valt op te merken dat het voornamelijk de vrouwelijke geboortes zijn die flink

afnemen. Het mannelijke geboortepeil blijft redelijk constant. Dit valt moeilijk te rijmen met

de natuurlijke 105 jongens per 100 meisjes geboorteverhouding en het verschil kan bijgevolg

veelbetekenend zijn. In Assenede bemerken we voor de jaren „1880 een groter aandeel jonge

jongens dan meisjes.

Page 77: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

77

B. Sterfte-evolutie

Aangaande de mortaliteit in Assenede kan dezelfde tendens opgemerkt worden als voor de

bevolking- en geboorte-evolutie. Belangrijk om te benadrukken is dat de cijfers over de totale

mortaliteit en haar vrouwelijke en mannelijke component afkomstig zijn van het NIS, terwijl

de gegevens over de sterfte van 1 tot en met 25 jaar uit de overlijdensaktes van de burgerlijke

stand zijn opgemaakt.

We nemen een sterftestijging waar na de inslag van de crisis van 1846. De effecten hiervan

draagt Assenede in haar mortaliteit mee tot eind de jaren „1860. Vanaf dan bemerken we een

scherpe daling. Mario Tondeleir verklaart dit in zijn demografische studie van Assenede door

een vertraagd effect van de crisis.202

Helaas zijn er geen geslachtsspecifieke cijfers

voorhanden voor deze periode. Het zou interessant zijn om na te gaan in welke mate deze

spectaculaire daling geslachtsspecifiek is. De volgende decennia, waarvoor we wel

cijfermateriaal hebben, tonen een iets grotere mannelijke dan vrouwelijke sterfte. Vooral

vanaf begin „1870 wordt het verschil groter. Wanneer zich na die periode een

mortaliteitsdaling aankondigt, zien we de mannelijke sterfte wel scherper verminderen.

Opvallend is ook dat met het naderen van de jaren „1880 de vrouwelijke sterfte voor het eerst

in bepaalde jaren uitsteekt boven de mannelijke. Deze laatste heeft een dalende trend ingezet

202

TONDELEIR (M.). Op. Cit., p. 8.

Page 78: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

78

naar het einde van de eeuw toe.

Sterfte- evolutie in Assenede

0

20

40

60

80

100

120

140

160

1857 1858 1859 1860 1861 1862 1863 1864 1865 1866 1867 1868 1869 1870 1871 1872 1873 1874 1875 1876 1877 1878 1879 1880

Jaartal

Ste

rfte

Totale sterfte Vrouwelijke sterfte Mannelijke sterfte

Wanneer we kijken naar de leeftijdsspecifieke sterfte, kunnen we verschillen tussen jongens

en meisjes opmerken. Matthys haalt aan dat, hoewel er een duidelijk meersterfte van jongens

is tijdens het eerste levensjaar, dit verstoorde evenwicht in de jaren erna wordt hersteld..

Tijdens de jeugd- en kinderjaren ligt de mortaliteit bij meisjes hoger dan die van jongens. Ook

volgens Fabrice Walthoff-Borm, die eveneens Assenede demografisch onderzocht heeft,

wordt dit geïllustreerd door de hogere sterftecoëfficiënten bij meisjes tot 15 jaar in de eerste

helft van de 19de

eeuw.203

203

WALTHOFF-BORM (F.). Op. Cit., pp. 94-95.

Page 79: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

79

Sterfte 1 tem 25 jaar Assenede

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

1857

1858

1859

1860

1861

1862

1863

1864

1865

1866

1867

1868

1869

1870

1871

1872

1873

1874

1875

1876

1877

1878

1879

1880

1881

1882

1883

1884

1885

Vrouwelijke Sterfte 1 tem 25 jaar Mannelijke Sterfte 1 tem 25 jaar

Wanneer we naar het staafdiagram kijken kunnen we dit enkel voor het jaar 1863 vaststellen

in de eerste jaargroep. Voor de jaren „1880 onderkennen we een EFM in 1882, 1883, 1884 en

1885. Tevens dient men steeds in gedachte te houden dat geboorte-evolutie reeds benadrukt

heeft dat er een groter aandeel jongens onder 25 jaar te vinden is in Assenede, hetgeen de

meersterfte nog prominenter maakt.

Indien we deze verschillende soorten mortaliteit naast elkaar plaatsen, valt op dat de scherpe

sterftestijging in de jaren „1860 grotendeels gedragen wordt door de geslacht- en

leeftijdsspecifieke sterfte, waarbinnen de vrouwelijke component hoger ligt dan de

mannelijke. Wanneer we begin jaren „1880 een sterftedaling opmerken, is het de

jongensmortaliteit die het snelst daalt. Op het einde van dit decennium stellen we een

algemene mortaliteitsdaling vast, terwijl de geslacht- en leeftijdsspecifieke sterfte in stijgende

lijn gaat, met een vrouwelijk aandeel dat sterker klimt dan het mannelijke.

Page 80: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

80

Assenede Totaaloverzicht Sterfte

0

20

40

60

80

100

120

140

160

1861 1862 1863 1864 1865 1866 1867 1868 1869 1870 1871 1872 1873 1874 1875 1876 1877 1878 1879 1880 1881 1882 1883 1884 1885

Jaartal

Ste

rfte

Totale sterfte Vrouwelijke sterfte Mannelijke sterfte

Sterfte 1 tem 25 jaar Vrouwelijke Sterfte 1 tem 25 jaar Mannelijke Sterfte 1 tem 25 jaar

We kunnen bijgevolg concluderen dat voor de onderzochte jaargroepen er in Assenede zeker

een vrouwelijke meersterfte tussen 1 en 25 jaar valt op te merken. Zij manifesteert zich het

meest in de tweede jaargroep, wanneer de agrarische crisis in Assenede toeslaat.

Ook seizoensfluctuaties aangaande sterfte van 1 tot en met 25 jaar werden onderzocht. Voor

zowel de meisjes als de jongens is weinig eenduidigs op te merken. In de

meisjescohortegezinnen kan men sterftepieken opmerken in het voorjaar, winter en najaar. Dit

strookt deels met het onderzoek van Bernard Dubois, waarin wordt gesteld dat vrouwelijke

sterfte in Oost-Vlaanderen meestal in het voor- en najaar voorkomt. De jongensterfte

bemerken we voornamelijk in de winter en het voorjaar, voor de jaren ‟80 van de 19de

eeuw

bemerken we ook een duidelijke najaarspiek. Wederom worden de resultaten van Dubois

deels bevestigd, op de grote jongenssterfte in het voorjaar na. Concluderend kunnen we

zeggen dat de letale nazomer die Dubois vooropstelt maar deels onderkend kan worden voor

de onderzochte periode.204

Het voorkomen van sterfte in ofwel voor- of najaar wordt

veroorzaakt door de aanwezigheid van ziektes. We merken bijvoorbeeld meer gevallen van

204

DUBOIS (B.). Seizoensfluctuaties van de sterfte in Oost-Vlaanderen, XVIIIde-XIXde eeuw., UGent,

Onuitgegeven Licentiaatverhandeling, 2008, pp. 142-145.

Page 81: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

81

roodvonk, kinkhoest en de bof op in het voorjaar, terwijl het najaar eerder pokken, tyfus en

dysenterie voorkomen.205

Assenede Seizoensfluctuaties Vrouwelijke sterfte 1 tem 25

0

50

100

150

200

250

300

janu

ari

febr

uari

maa

rtap

ril

mei

juni

juli

augu

stus

sept

embe

r

okto

ber

nove

mbe

r

dece

mbe

r

Maanden

Ste

rfte

in

dex

index 1661-1865 index 1881-1885

Assenede Seizoensfluctuaties Mannelijke sterfte 1 tem 25

0

50

100

150

200

250

janu

ari

febr

uari

maa

rtap

ril

mei

juni

juli

augu

stus

sept

embe

r

okto

ber

nove

mbe

r

dece

mbe

r

Maanden

Ste

rfte

In

dex

index 1661-1865 Jongens index 1881-1885 jongens

1.2 Eine, Heurne en Mullem

205

Ibid., p. 142.

Page 82: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

82

1.2.2 Bevolkingsevolutie

Het omliggende platteland van Oudenaarde is begin 19de

eeuw relatief dicht bevolkt ten

gevolge van de proto-industrie.206

De demografische evolutie van de streek rond Oudenaarde

is gelijklopend met de algemene demografische schets van Oost-Vlaanderen, gegeven in

hoofdstuk 4. Dezelfde trends als reactie op crisissituaties worden opgemerkt. We bemerken

een dalende bevolkingsgroei. Vooral in het begin van de economische malaise is de neergang

scherp, maar ook de naweeën van de crisis blijven zichtbaar in de bevolkingscijfers tot

1860.207

Bevolkingscijfer Eine, Heurne en Mullem

0

500

1000

1500

2000

2500

3000

3500

4000

4500

5000

1800

1803

1806

1809

1812

1815

1818

1821

1824

1827

1830

1833

1836

1839

1842

1845

1848

1851

1854

1857

1860

1863

1866

1869

1872

1875

1878

1881

1884

1887

1890

1893

1896

1899

Jaartal

Bevo

lkin

gsscijfe

r

Bevolkingscijfer Bevolkingscijfer Mullem Bevolkingscijfer Heurne Bevolkingscijfer Eine

In de periode 1830-1860 kent het omliggende platteland een bevolkingsdaling van 10 % en

stijgt de bevolking in de stad met 14,1%. Er is bijgevolg een plattelandsvlucht op te merken

door de economische malaise.208

De bevolkingsdaling zal ook in de stad haar effect hebben,

maar hier gebaseerd op een negatief natuurlijk saldo, dit wil zeggen door een neergang in de

geboortes. De emigratiecijfers van platteland naar stad liggen in de streek van Oudenaarde

206

RONSIJN (W.). Op. Cit., 2.1. 207

VAN SIMAEYS (P.). Op. Cit., p. 21. 208

RONSIJN (W.). Op. Cit., 2.2.

Page 83: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

83

hoger dan de gemiddelden van alle linnenarrondissementen gemeten door G. Jacquemyns.209

De inslag van de crisis op het gebied in en rond Oudenaarde wordt ook geïllustreerd door het

dalende bevolkingaantal in Heurne, van 674 inwoners in 1846 tot 545 in 1850 en 543 in 1866,

en de neergaande tendens en negatieve migratiesaldi in Eine tot 1850.210

In tegenstelling tot

Assenede is deze migratie niet voornamelijk vrouwelijk.211

Wanneer we naar de verhouding tussen de mannelijke- en vrouwelijke bevolking kijken,

bemerken we een minder groot verschil. Terwijl Assenede een grotere mannelijke populatie

had, lijkt voor Eine, Heurne en Mullen de geslachtsverhouding evenwichtiger. Dit komt

vermoedelijk door het proto-industriële karakter van de regio, dat vrouwen voorziet in arbeid.

Zij dienen bijgevolg minder naar de stad te emigreren om werk te zoeken. Ook biedt de

tewerkstelling in de huisnijverheid waarschijnlijk een houvast voor alleenstaande vrouwen.

Procentuele bevolkingsaandeel van mannen en vrouwen

JAAR Totaal Mannen Vrouwen Procentueel Vrouwelijke Bevolking

Procentueel Mannelijke Bevolking

1866 3443 1720 1723 50,04% 49,96%

1880 3886 1926 1960 50,44% 49,56%

1881 3896 1939 1957 50,23% 49,77%

1882 3898 1957 1941 49,79% 50,21%

1883 3905 1956 1949 49,91% 50,09%

1884 3920 1957 1963 50,08% 49,92%

1885 4003 1999 2004 50,06% 49,94% Bron: NIS

1.2.3. Geboortes en sterfte

A. Geboorte-evolutie

In de 19de

eeuw merken we een restrictief huwelijkspatroon en lage nataliteit in Oudenaarde

en de omliggende dorpen. Toch stellen we tot de jaren „1860 een stijgend geboortecijfer vast.

Vanaf eind „1860 tot „1870 stagneert dit. Vanaf het laatste kwart komt de streek rond

Oudenaarde in een betere conjunctuur terecht en bijgevolg stijgt de nataliteit. Wel merken we

209

In : JACQUEMYNS (G.). Histoire de la crise économique des Flandres (1845-1850), Brussel, Koninklijke

Académie van België, 1929, 472 p. 210

DE GROOTE (P.). Op. Cit., p. 97.

VAN SIMAEYS (P.). Op. Cit., p. 56-57. 211

DE GROOTE (P.). Op. Cit., p. 128-129.

Page 84: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

84

hoe het mannelijke geboortecijfer scherper klimt dan het vrouwelijke vanaf het laatste kwart

van de 19de

eeuw. Op het einde van de 19de

eeuw zien we dat, net zoals in Assenede, de

mannelijke nataliteit in stijgende lijn gaat terwijl de we voor de vrouwelijke geboortes een

dalende tendens opmerken.

Eine, Heurne en Mullem Geboorte-evolutie

0

20

40

60

80

100

120

140

1857

1858

1859

1860

1861

1862

1863

1864

1865

1866

1867

1868

1869

1870

1871

1872

1873

1874

1875

1876

1877

1878

1879

1880

1881

1882

1883

1884

1885

Jaren

Ge

bo

ort

es

Mannelijke geboorte Vrouwelijke Geboorte Totaal Geboorte

Eine, Heurne en Mullem Geboorte-evolutie

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

1857

1858

1859

1860

1861

1862

1863

1864

1865

1866

1867

1868

1869

1870

1871

1872

1873

1874

1875

1876

1877

1878

1879

1880

1881

1882

1883

1884

1885

Vrouwelijke Geboorte Mannelijke geboorte

Page 85: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

85

Voor Eine, Heurne en Mullem kunnen we een zeer fluctuerende geboorte-evolutie vaststellen.

De geboorteverhouding naar geslacht is evenwichtiger dan in Assenede. Toch bemerken we

hier voor de jaargroep „1880 een groter mannelijk geboortecijfer, hetgeen voor een aanzienlijk

groter aantal jongens onder de 25 jaar zorgt.

B. Sterfte-evolutie

Tijdens de 19de

eeuw stijgt de mortaliteit in Oost-Vlaanderen door armoede en honger. Deze

tendens nemen we ook waar in Eine, Heurne en Mullem tot de jaren „1870. Vanaf dan

bemerken we echter een daling. Het is opvallend dat de vrouwelijke sterfte in de tweede

jaargroep „1880 twee pieken kent. Dit zien we zowel in de algemene als de leeftijdsspecifieke

sterfte-evolutie. Deze periode zou echter gekenmerkt moeten zijn door een economisch reveil.

De pieken van de algemene mortaliteit worden dus bepaald door een geslacht- en

leeftijdsspecifieke sterfte. Dit is duidelijk op zowel de grafiek als het staafdiagram.

Sterfte-evolutie in Eine, Heurne en Mullem

0

20

40

60

80

100

120

1857

1858

1859

1860

1861

1862

1863

1864

1865

1866

1867

1868

1869

1870

1871

1872

1873

1874

1875

1876

1877

1878

1879

1880

1881

1882

1883

1884

1885

Jaren

Ste

rfte

Mannelijke Sterfte Vrouwelijke sterfte Totaal Sterfte

Wanneer we deze leeftijdspecifieke sterfte nader bekijken, kunnen we vaststellen dat voor de

twee jaargroepen er in drie van de vijf cohortejarenjaren een duidelijke vrouwelijke

meersterfte op te merken valt. In de jaren „1880 lijkt deze zich wel sterker te manifesteren,

met uitschieters waarbinnen 70% van de sterfte onder de 25 jaar door meisjes veroorzaakt

wordt.

Page 86: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

86

Sterfte 1 tem 25 jaar Eine, Heurne en MUllem

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

1857

1858

1859

1860

1861

1862

1863

1864

1865

1866

1867

1868

1869

1870

1871

1872

1873

1874

1875

1876

1877

1878

1879

1880

1881

1882

1883

1884

1885

Vrouwelijke sterfte 1 tem 25 Mannelijke sterfte 1 tem 25

Eine, Heurne en Mullem Totaaloverzicht Sterfte

0

20

40

60

80

100

120

1857

1858

1859

1860

1861

1862

1863

1864

1865

1866

1867

1868

1869

1870

1871

1872

1873

1874

1875

1876

1877

1878

1879

1880

1881

1882

1883

1884

1885

Jaartallen

Ste

rfte

Mannelijke Sterfte Vrouwelijke sterfte Totaal Sterfte

Totale sterfte 1 tem 25 Vrouwelijke sterfte 1 tem 25 Mannelijke sterfte 1 tem 25

Ook voor Eine, Heurne en Mullem hebben we seizoensfluctuaties van de leeftijdsspecifieke

sterfte berekend, maar hier valt opnieuw weinig eenduidigs af te leiden. De twee pieken die

Page 87: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

87

Bernard Dubois onderkent, vinden we terug bij de meisjescohortegezinnen. De meisjessterfte

situeert zich echter meer in de winter en het voorjaar dan in het najaar. Wel bemerken we

wederom de letale nazomer. Bij de jongenscohortegezinnen kunnen we weinig concluderen

aangezien er geen congruentie op te merken valt tussen de twee onderzochte jaargroepen.212

Eine, Heurne en Mullem Seizoensfluctuatie Vrouwelijke sterfte 1 tem 25

0

50

100

150

200

250

januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december

Maanden

Ste

rfte

ind

ex

index meisjes 1861-1865 indexmeisjes 1881-1885

Eine, Heurne en Mullem Seizoensfluctuaties Mannelijke sterfte 1 tem 25

0

50

100

150

200

250

januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december

Maanden

Ste

rfte

in

de

x

index index

Hoofdstuk 2: Oorzaken van de Meersterfte onderzocht:

Gegevensverwerking aan de hand van bevolkingsregisters

212

DUBOIS (B.). Op. Cit., pp. 142-145.

Page 88: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

88

In dit hoofdstuk wordt verder ingegaan op de oorzaken van meersterfte onder jonge meisjes.

Hierover is concreet nog niet veel in de literatuur verschenen. Deels naar analogie van de

licentiaatverhandeling van Maaike Messelinck213

, onderzoek ik de sociale status van het

gezin, de beroepscategorie van de vader, demografische variabelen zoals rangorde,

leeftijdsopbouw, sterfteclustering, en woonomstandigheden. Om het effect van zekere

variabelen verder te gaan onderzoeken worden deze gecombineerd. Dit wederom voor zowel

Assenede als Eine, Heurne en Mullem. Wanneer er gesproken wordt over de meisjes- en

jongenscohortegroep, bedoelen we de onderzoeksgroep samengesteld uit de gezinnen waar

enerzijds meisjes en anderzijds jongens sterven tussen de 1 en 25 jaar. Ook wordt er

onderzoek gedaan binnen jaargroepen, namelijk de cohortegezinnen uit 1861 tot 1865 ofwel

uit 1881 tot 1885.

2.1. Assenede

2.1.1. Sociale Status

De sociale status van het gezin is bepalend voor de aanwezigheid van EFM, met name vooral

de sociale status van de vader. In hoofdstuk 2 van Deel I hebben we reeds opgemerkt dat de

levensmiddelen binnen het gezin verdeeld worden door de man des huizes en dat in tijden van

schaarste deze toebedeling discriminerend kon zijn voor vrouwen en meisjes in het gezin

wegens hun economisch lagere waarde. Vanuit deze wetenschap rijst de hypothese dat in

gezinnen die een hogere sociale status hebben, en dus een hoger inkomen, er een groter

aanbod levensmiddelen was om te verdelen. Hier zou de meersterfte van jonge meisjes veel

minder aanwezig moeten zijn. Tijden van schaarste hebben minder effect en bijgevolg

zouden de levenskansen voor jongens en meisjes niet dermate mogen verschillen.214

We meten deze sociale status van het gezin aan de hand van de inwonende personeelsleden en

familie. Wanneer een gezin extra mensen in zijn huishouden opneemt duidt dit op een hogere

213

MESSELINK (M.). Het sterke of het zwakke geslacht? Meersterfte onder meisjes in de gemeente Lonneker,

1860-1890. , Onuitgegevens licentiaatverhandeling, Universiteit Nijmegen, 2005, 100p. 214

Ibid., pp. 34-35.

Page 89: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

89

sociale status. Personeel diende uitbetaald te worden en inwonende familieleden, vaak

ouderen, waren een bijkomende mond om te voeden. We gaan ervan uit dat deze variabelen,

indien aanwezig, wijzen op een hoger inkomen dan een gemiddeld huishouden. Ook

alfabetisme, als uiting van hogere sociale status door scholing, wordt onderzocht.

2.1.1.1. Inwonend personeel

Inwonend dienstpersoneel is een teken van welstand. In huishoudens die zich bedienden

kunnen veroorloven en dus genoeg levensmiddelen te verdelen hebben, lijkt het volgens de

literatuur geheel onlogisch dat er zich discriminatie met de dood tot gevolg zou voordoen.215

Er moet wel met een aantal zaken rekening gehouden worden. De beroepen die als inwonend

dienspersoneel beschouwd worden zijn niet enkel de klassieke inwonende dienstmeiden en –

bodes, ook agrarisch personeel en inwonende werkkrachten zijn in rekening gebracht. In dit

staafdiagram wordt procentueel weergegeven hoeveel meisjes- en jongenscohortegezinnen

dienstpersoneel hebben.

Dienstpersoneel Assenede '1860

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9

Aantal Bedienden

Jongenscohortegroep

Meisjescohortegroep

In Assenede kunnen we stellen, voor de jaargroep „1860, dat in de gezinnen zonder

dienstpersoneel de meisjessterfte aanzienlijk hoger ligt dan de jongenssterfte. In huisgezinnen

met maar één inwonende bediende is de jongens- en meisjesmortaliteit ongeveer gelijk. Twee

215

MESSELINK (M.). Op. Cit., p. 38.

Page 90: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

90

aanwezige personeelsleden zien we uitsluitend in de gezinnen van de overleden meisjes. De

gezinnen met 9 bedienden zijn vermoedelijk agrarische families en hierbinnen is enkel

jongenssterfte op te merken.

Wanneer we naar de jaargroep „1880 kijken valt ons allereerst op dat de ongunstige

economische conjunctuur blijkt uit het aanwezige dienstpersoneel. Ook de meer welgestelde

gezinnen zullen een deel van hun uitgaven moeten terugschroeven. Hier valt een groter

percentage van meisjescohortegezinnen te onderkennen zonder dienstpersoneel. We

onderkennen dus een grotere meersterfte in gezinnen zonder bedienden in een economisch

mindere periode. Enkel in jongenscohortegezinnen bemerken we een bediende en wanneer er

drie personeelsleden aanwezig zijn, bemerken we een gelijke verhouding binnen de twee

cohortegroepen.

Dienstpersoneel Assenede '1880

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9

Aantal Bedienden

Jongenscohortegroep

Meisjescohortegroep

Concluderend kunnen we stellen dat inwonend dienstpersoneel EMF omgekeerd evenredig

lijkt te beïnvloeden, zoals vooropgesteld in de literatuur. In de meisjescohortegezinnen is er

voor de twee jaargroepen aanzienlijk minder dienstpersoneel aanwezig dan in de

jongenscohortegezinnen. In families waar geen bedienden aanwezig zijn, sterven dus meer

meisjes dan jongens. Uiteraard dient ook de bedenking gemaakt te worden dat dit slechts een

poging is om sociale status te onderkennen. Het staat zeker niet vast dat gezinnen die geen

Page 91: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

91

dienstpersoneel hebben onbemiddeld waren. Mogelijks hadden zij geen nood aan

dienstpersoneel terwijl zij wel een zekere welstand genoten.

2.1.1.2. Inwonende familie

Net zoals inwonend dienstpersoneel, zijn familieleden die bij de familie verblijven een teken

van sociale status. Wanneer een gezin een extra mond kan onderhouden wijst dit op een hoger

inkomen dan gemiddeld.

Inwonende Familie Assenede '1860

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

0 1 2 3 4 zelfinwonend

Aantal Familieleden

Jongenscohortegezinnen

Meisjescohortegezinnen

We merken in „1860 op hoe de sterfte van meisjes binnen gezinnen daalt naargelang er meer

familieleden inwonen. De zelfinwonende gezinnen zijn meestal jongenscohortegezinnen.

In de jaargroep „1880 bemerken we nog steeds een licht voordeel voor meisjes binnen

gezinnen zonder familieleden. Tevens stellen we vast dat er minder inwonenden te bemerken

zijn in vergelijking met „1860. De economische malaise in die periode verklaart dit.

Page 92: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

92

Inwonende Familie Assenede '1880

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

0 1 2 3 4 zelfinwonend

Aantal Familieleden

Jongenscohortegezinnen

Meisjescohortegezinnen

We kunnen besluiten dat ook hier de hypothese bevestigd wordt. De meersterfte van jonge

meisjes situeert zich meer in gezinnen zonder inwonende familieleden, families die het

vermoedelijk minder breed hadden dan anderen waar er wel inwonenden waren. Uiteraard is

dit, net zo min als bij het dienstpersoneel, een zekerheid.

2.1.1.3. Analfabetisme

Aangaande het verband tussen geletterdheid en meersterfte onder meisjes, was het moeilijk

eenduidige zaken vast te stellen. Het al dan niet schrijven van de vader wordt gebaseerd op de

aanwezigheid van een handtekening op de overlijdensakte. De gegevens hierover zijn door

allerlei omstandigheden zoals overlijden of afwezigheid van de vader zeer schaars. Bijgevolg

zijn de onderzoeksresultaten allesbehalve betrouwbaar. In Assenede konden 24% van de

vaders die een overlijden van een meisje aangeven, schrijven, en 26 % van de vaders van een

jongen. Of deze dan ook echt konden lezen en schrijven valt te betwijfelen.

Page 93: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

93

2.1.2. Beroepscategorie

De invloed die de beroepscategorie van de vader had op de meersterfte dienen we te plaatsen

binnen het historiografisch debat. Enerzijds wordt ervan uitgegaan dat EMF een agrarisch

fenomeen is, en zich dus voornamelijk bij landbouwers en landlieden, dit zijn

boerenwerkmannen, zou bevinden. Anderzijds wordt geopperd dat de meersterfte onder

meisjes een industrieel fenomeen zou zijn. Wanneer we onderzoeken tot welke

beroepscategorie het gezin hoort, doen we dit aan de hand van het beroep van de vader. Indien

de moeder tot een andere categorie behoort, wordt dit mee opgeteld. We moeten wel rekening

houden met eventuele tweede beroepen die niet vermeld worden.

Wanneer we naar de beroepscategorieën van onze cohorteleden kijken bemerken we duidelijk

een grotere vrouwelijke sterfte bij ambachtslui en werkmannen. Dit is mogelijks te verklaren

door de doorgedreven loonafhankelijkheid in deze beroepen, meer dan in de

landbouwersgezinnen. Dit zijn families met een eigen bedrijfje in tegenstelling tot de

loontrekkende landlieden. In deze categorieën stellen we een sterke jongenssterfte vast. De

beroepsklasse „overige‟ behelst voornamelijk handelaars en werklozen. Hier valt door de

verscheidenheid weinig eenduidigs op te merken.

Beroepscategorie Vader Assenede

0%

20%

40%

60%

80%

100%

Werkman Ambachtsman Landbouwer Landlied Overig

Jongenscohortegezinnen

Meisjescohortegezinnen

We kunnen stellen dat in Assenede, een uitgesproken landbouwgemeente, het zwaartepunt

van EFM zeker niet te situeren valt in de agrarische beroepscategorie. Het Angelsaksische

onderzoekskamp lijkt ongelijk te krijgen.

Page 94: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

94

2.1.3 Woonomstandigheden

Tijdens het onderzoek naar meersterfte is al meermaals bewezen dat de woonomstandigheden

een zeer grote invloed hebben op de levenskansen van meisjes. Dit is omdat meisjes veel

meer aan huis gebonden zijn dan jongens, en dus bijgevolg meer onderhevig zijn aan de

invloed van de woonsituatie. De grootte van het gezin, maar ook de hoeveelheid meisjes en

jongens aanwezig binnen het gezin, kunnen een rol spelen.216

Tevens wordt onderzocht in

welke mate het gezinstype verband houdt met EFM. Bemerken we een grotere sterfte onder

meisjes in samengestelde, nucleaire of alleenstaande gezinnen? Ook onderzoeken we het

effect van inwonende gezinsleden op de levenskansen van meisjes.

2.1.3.1.Gezinssamenstelling

A. Gezinsgrootte- en samenstelling

Hoeveel personen er zich gemiddeld per gezin bevinden is interessant voor deze studie naar

de meersterfte van jonge meisjes. In 1846 bedraagt de gemiddelde gezinscoëfficiënt 4.83

personen per gezin, in 1880 zijn dat er 4,8. Wederom is het ontbreken van een uitvoerige

volkstelling in 1866 waaruit gezinscoëfficiënten berekend kunnen worden een nadeel. Toch

zien we tussen 1846 en 1880 geen opvallend verschil, dat ons doet vermoeden dat er geen

grootschalige fluctuaties gebeurd zijn. Wel merkt Van Holen op dat er rond 1856 een

hoogtepunt bereikt wordt in de gezinsgroote, namelijk 5,13 personen. Dit is vermoedelijk te

wijten aan de nawerking van de crisis van 1846. Deze weerhield jongeren ervan vroeg te

trouwen. Na deze datum krimpen de gezinnen wederom in.217

De overwegende kleine

gezinssamenstelling in Assenede in vergelijking met de rest van Vlaanderen is te wijten aan

het agrarisch karakter van de gemeente. Vandenbroeke stelt dat in landbouwstreken met grote

agrarische bedrijfsvoering er eerder een kleine huishoudelijke bezetting was aangezien op

deze grotere ondernemingen veelal met loonarbeiders gewerkt wordt.218

Het is dan ook

belangrijk om deze bevindingen in gedachten te houden wanneer we met terugwerkende

216

DEVOS (I.). Art. Cit., p. 71. 217

Gegevens VAN HOLEN (G.). Op. Cit., p. 46.

TONDELEIR (M.). Op. Cit., pp. 36-38. 218

VANDENBROECKE (C.). Geciteerd in TONDELEIR (M.). Op. Cit., p. 37.

Page 95: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

95

kracht gaan kijken vanuit de sterftecohortes naar gezinnen waar meersterfte was. 219

Algemeen kan men stellen dat jongens langer in het gezin blijven. Dit komt door de vroegere

huwelijksleeftijd van meisjes en door de meerwaarde van jongens als arbeidskracht. Wanneer

de oudere kinderen langer bij de familie bleven kon het personeelsbestand beperkt worden.220

Uit onze onderzoeksresultaten blijkt dat de gezinnen waarbij er leeftijdsspecifieke sterfte

opgemerkt kan worden, gemiddeld vijf kinderen te bevatten. Dit is meer dan gemiddeld. 221

Wanneer we dan naar de gezinsgrootte van de meisjes in vergelijking met die van de jongens

gaan kijken, valt ons onmiddellijk op dat meisjes vaker dan jongens in grotere gezinnen

overlijden. In de cohortegezinnen waarin meisjes sterven, merken we tot 11 aanwezige

kinderen op. Wanneer we specifiek kijken naar de gezinsgrootte binnen deze meisjescohorten

bemerken we dat door de band genomen de gezinnen met vijf kinderen de grootste EFM

kennen. Bij jongens zijn dit de gezinnen met zes kinderen.

Assenede Gezinssamenstelling cohortemeisjes

-15

-10

-5

0

5

10

15

20

25

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11

Aantal Kinderen

Co

ho

rte

ge

zin

ne

n

aantal broers in gezin cohortemeisjes aantal zussen in gezin cohortemeisjes Totale gezinsgrootte cohortemeisjes

Uit geslachtsverhouding in de meisjescohortegezinnen kunnen we opmaken dat er meestal een

of twee broers in het gezin aanwezig waren, daar waar een meisje sterft. Het aantal zussen

219

Gegevens van VAN HOLEN (G.). Op. Cit., p. 46

TONDELEIR (M.). Op. Cit., p. 36. 220

Ibid., p. 39. 221

Gegevens van VAN HOLEN (G.). Op. Cit., p. 46

TONDELEIR (M.). Op. Cit., pp. 36-38.

Page 96: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

96

varieerde voornamelijk van 0 tot 3. We kunnen hieruit concluderen dat de gezinnen inzake

zonen en dochters betrekkelijk evenwichtig waren.

In de cohortejongensgezinnen zien we dus voornamelijk gezinnen van 5 of 6 kinderen. Hier

blijken er voornamelijk nog twee zonen en twee dochters aanwezig te zijn. Tevens stellen we

dus grote gezinnen vast, met een evenwichtige verdeling jongens/meisjes. Toch zijn er in deze

cohortegroep minder grote gezinnen aanwezig dan bij de meisjes.

Assenede Gezinssamenstelling cohortejongens

-15

-10

-5

0

5

10

15

20

25

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11

Aantal Kinderen

Co

ho

rte

ge

zin

ne

n

aantal broers in gezin cohortemeisjes aantal zussen in gezin cohortemeisjes Totale gezinsgrootte cohortejongens

B. Gezinsgrootte en beroepscategorie

Wanneer we naar de gezinsgrootte volgens beroepscategorie kijken, merken we op het eerste

gezicht dat de grootste gezinnen uit de beroepsklassen komen, die het procentueel het kleinst

zijn en dus het minst vaak voorkomen. We stellen als grootste gezinnen de

landbouwersfamilies vast. Hier moet benadrukt worden dat van de 50 onderzochte gezinnen

in Assenede er maar 3 landbouwgezinnen waren. Wel dient gezegd te worden dat alle drie

deze families van aanzienlijke grootte waren.

Page 97: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

97

Assenede Beroepscategorie en Gezinsgrootte

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

Werkman Ambachtsman Landbouwer Landlied Overig

Aantal gezinnen Gemiddelde gezinsgrootte

Indien we de landbouwersgezinnen even buiten beschouwing laten, stellen we vast dat de

grootste beroepscategorie, namelijk de werkmansgezinnen, de kleinste gezinsgrootte heeft.

Dit geldt ook voor de tweede grootste beroepsklasse, de ambachtsfamilies. Dit lijkt te kloppen

met onze voorgaande vaststellingen over EFM. Meersterfte onder meisjes manifesteert zich

het hardst in ambacht- en werkmansgezinnen van middelmatige grootte, bestaande uit 3 à 5

kinderen.

2.1.3.2. Gezinstype

Ook het gezinstype waarbinnen de meisjes en jongens overlijden kan van belang zijn. Sterven

ze meer in nucleaire gezinnen, opgebouwd door de ouders en kinderen, in alleenstaande of in

samengestelde gezinnen? Deze laatste categorie behelst gezinnen waarbinnen dienstpersoneel

en familie inwoont, de zogenaamde bemiddelde families.

Het valt ons op dat de meisjes voornamelijk in nucleaire gezinnen sterven terwijl voor

jongens de verhouding samengestelde en nucleaire gezinnen evenwichtiger lijkt. Dit bevestigt

wederom de hypothese dat meersterfte vaker voorkomt in gezinnen die een lagere sociale

status genieten.

Page 98: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

98

Gezinstype Assenede

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

meisjescohortegezinnen jongenscohortegezinnen

Alleenstaand Samengesteld Nucleair

De vraag stelt zich waarom jongens meer sterven dan meisjes in samengestelde families,

rekening houdend met andere factoren dan sociale status. Welke rol spelen inwonende

familieleden in de levenskansen van meisjes en jongens?

De literatuur stelt dat inwonende familieleden zowel negatieve als positieve effecten hebben.

Wanneer namelijk een grootmoeder of tante inwoont, kan dit als gevolg hebben dat de meisjes

van het gezin minder belast zijn met het huishouden. Ook creëren deze aanvullende zorgende

figuren een gunstigere situatie voor kinderen. Aanwezige ooms en grootvaders kunnen voor

een bijkomend inkomen zorgen en dus de hoeveelheid te verdelen levensmiddelen positief

beïnvloeden. Inwonende familieleden kunnen echter ook een negatieve invloed vormen. Bij

ziekte vormen zij eerder een extra last voor het huishouden dan een aanwinst.222

Maar tevens

kunnen we vermoeden dat wanneer gezinnen zieke familieleden opnemen er sprake is van een

zekere welstand, en bijgevolg de negatieve aspecten van minder belang zijn dan de positieve.

222

MESSELINK (M.). Op. Cit., p. 70.

Page 99: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

99

Assenede Gezinstype en Beroepscategorie cohortemeisjesgezinnen

0

5

10

15

20

25

Werkman Ambachtsman Landbouwer Landlied Overig

Alleenstaand Samengesteld Nucleair

In die optiek kunnen we stellen dat voor meisjes samengestelde huishoudens alvast geen

broeihaarden lijken te zijn voor EFM. Dit wordt bevestigd in bovenstaand staafdiagram,

waarin we zien dat meisjessterfte zich voornamelijk situeert binnen nucleaire werkmans- en

ambachtsgezinnen. Het agrarisch karakter van EFM kan dus danig in vraag worden gesteld.

Als verklaring hiervoor kan geopperd worden dat in werkmansgezinnen de nadruk ligt op de

hoeveelheid loon die een gezinslid kan binnenbrengen. Meisjes hebben sowieso minder

inkomsten en bijgevolg kunnen zij minder bijdragen tot het huishouden, hetgeen hen een

zwakkere onderhandelingspositie geeft. Zodoende kunnen zij in tijden van nood minder

levensmiddelen afdwingen.

In ambachtsgezinnen zal in tijden van schaarste de werkdruk op de al reeds zwakke meisjes

opgevoerd worden. Zeker wanneer deze nucleaire ambachtsgezinnen geen extra hulp in huis

hebben, zal de werklast grotendeels op de al reeds fragiele schouders van jonge meisjes

terecht komen.

Page 100: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

100

2.1.4. Invloed van Demografische variabelen

Niet enkel sociaal-economische factoren spelen een rol in het voorkomen van EFM. Ook

demografische variabelen binnen het gezin beïnvloeden de meersterfte onder meisjes. Wij

kijken naar de rangorde van het overleden kind. Hiermee bedoelen we de plaats die de

jongens of meisjes innemen binnen het gezin.223

Zijn vooral oudere of jongere kinderen het

slachtoffer? Ook beschouwen we de sterfte van meerdere gezinsleden. Wanneer, in de 10 jaar

die de bevolkingsregisters behelzen, er meerdere leden van het gezin sterven, spreken we van

„sterfteclustering‟. Deze variabelen wordt ook in verband gebracht met EFM.

2.1.4.1. Rangnummer

De literatuur heeft al reeds uitgewezen dat de rangorde van het kind een bepalende

component kan zijn in zijn levenskansen. Bijvoorbeeld aangaande de zuigelingensterfte stelt

de literatuur dat naarmate het kind een hoger rangnummer heeft, de kans op sterfte binnen het

eerste levensjaar groter wordt.224

Wanneer we naar de invloed van rangorde binnen de

leeftijdsspecifieke sterfte gaan kijken, kan deze op twee wijzen invloed uitoefenen. Enerzijds

zouden we denken dat het voornamelijk de oudste meisjes zijn die sterven, aangezien hun

bijdrage aan het huishouden groter is. Ook hebben zij vaak de andere zieke huisgenoten ten

laste en zijn zij op deze wijze meer blootgesteld aan ziektekiemen.225

Anderzijds kunnen we

vermoeden dat het eerder de jongste meisjes zijn die sterven, aangezien zij een bijkomende

last zijn voor het gezin, waartoe zij door hun jonge leeftijd nog niet kunnen bijdragen.

Wanneer we naar onze onderzoeksresultaten kijken, valt het op dat in 4 van de 7 rangordes

een vrouwelijke meersterfte op te merken valt. We stellen vast dat de meersterfte onder

meisjes voornamelijk zich in de 2de

, 3de

en 4de

rangnummers voordoet. Bij de sterfte van

zowel de oudste als de jongste kinderen zien we een groter aandeel van jongens. Oudste of

jongste zonen stierven dus procentueel aanzienlijk meer dan meisjes. In de tweede rangorde is

nagenoeg een gelijke sterfte. In de derde en vierde rangorde zien we een vrouwelijke

meersterfte. We moeten er rekening mee houden dat er gemiddeld 5 kinderen per gezin waren

in Assenede. Dit wordt verder behandeld in 2.4. We merken een meersterfte onder meisjes

vooral op in de 3de

en 4de

rangorde. We hebben hier dus aangaande EFM noch met de oudste

223

MESSELINK (M.). Op. Cit., p. 53. 224

VAN DER HEIJDEN (C.G.W.P). Geciteerd in MESSELINK (M.). Op. Cit., pp. 53-54. 225

PINELLI (A.). MANCINI (P.). Geciteerd in MESSELINK (M.). Op. Cit., p.53.

Page 101: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

101

of de jongste meisjes te maken, maar met de middengroep. Mogelijke verklaring hiervoor is

dat zij, te oud voor extra zorg en te jong om zelf aanzienlijk bij te dragen aan het

gezinsinkomen, onopgemerkt blijven binnen het gezin. In tijden van schaarste zouden zij sterk

en oud genoeg zijn om mee te rantsoeneren zonder onmiddellijke gezondheidsrisico‟s. Tevens

zou het gezinsinkomen hier niet negatief door beïnvloed worden omdat zij mogelijks nog niet

of niet zoveel bijdragen.

Rangorde Assenede

-40,00% -30,00% -20,00% -10,00% 0,00% 10,00% 20,00% 30,00% 40,00%

1

2

3

4

5

6

7

Rangorde cohortemeisjes Rangorde cohortejongens

2.1.4.2. Leeftijdsopbouw

Omtrent de leeftijdsopbouw te Assenede vermeldt de literatuur een stijging van het aantal

kinderen tot 15 jaar in de periode tussen 1866 en 1880. Hiermee dient rekening te worden

gehouden bij de vergelijking van deze periodes. Tegen 1890 is de situatie weer

genormaliseerd. Problematisch is het gebrek aan leeftijdsopbouw in de volkstelling van 1866.

Bijgevolg is het trekken van echte conclusies uit deze demografische beweging onmogelijk.226

226

VAN HOLEN (G.). Op. Cit., pp. 44- 46.

Page 102: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

102

De leeftijdssamenstelling binnen de cohortegroep kan wel besproken worden. We merken

duidelijk dat zowel voor jongens als meisjes de voornaamste sterfte zich voordoet voor het

vijfde levensjaar. Opvallend is dat voor zowel de jaren „1860 als de jaren „1880 de sterfte in

deze leeftijdsgroep groter was voor meisjes. Dit is onnatuurlijk aangezien vooraleerst jongens

biologisch gezien zwakker zijn in deze periode en er sowieso meer jongens in de gemeente

aanwezig zijn, zoals de geboorte-evolutie reeds illustreerde. De meersterfte onder meisjes

situeert zich voor Assenede bijgevolg in de leeftijdscategorieën van 1-4 en 5-9 jaar.

Assenede Leeftijdsopbouw

-70% -60% -50% -40% -30% -20% -10% 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60%

1-4 jaar

5-9 jaar

10-14 jaar

15-19 jaar

20-25 jaar

Mannelijk Vrouwelijk

2.1.4.3. Sterfteclustering en combinaties van variabelen

A. Sterfteclustering

Welk verband kan vastgesteld worden tussen EFM en het overlijden van meerdere

gezinsleden binnen de familie? Sterfteclustering kan meerdere oorzaken hebben, er kan een

biologische of genetische afwijking in de familie zitten of een sterk besmettelijke ziekte

aanwezig zijn. Wij brengen EFM eerder in verband met sociaaleconomische aspecten van een

gezin. Waar sterfteclustering aanwezig is, lijken er minder goede levensomstandigheden te

Page 103: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

103

zijn. De literatuur stelt bijgevolg voorop dat waar er grote sterfteclustering plaatsvindt, de

meisjessterfte procentueel groter zou moeten zijn dan die van de jongens.227

Assenede Procentuele Sterfteclustering

0

10

20

30

40

50

60

70

80

1860 1880 Totaal

Ste

rfte

clu

ste

rin

g

Sterfteclustering in meisjes cohortegezinnen Sterfteclustering in jongenscohortegezinnen

Wanneer we naar de onderzoeksresultaten kijken, bemerken we dat dit voor Assenede het

geval is. In beide jaargroepen ligt de sterfteclustering in de meisjescohortegezinnen hoger dan

in de families van de jongens. Wel zien we hoe de sterfteclustering vermindert van „1860 naar

„1880 voor de gezinnen waarbinnen een meisje is overleden. Voor de jongenscohorten zien

we echter een andere trend. Aangezien volgens de literatuur tijdens de jaren „1880 er zich een

lokale crisis in Assenede voordoet, lijkt het logischer dat deze de EFM doet stijgen. Dit is

echter niet het geval. De sterfteclustering daalt voor de meisjes, terwijl ze voor de jongens

stijgt.

We kunnen besluiten dat de literatuur bevestigd lijkt inzake het voorkomen van

sterfteclustering. We stellen een grotere sterfte vast bij de meisjescohortegezinnen. Wanneer

we de economische situatie vergelijken en bekijken welk effect economische neergang op

sterfteclustering heeft, kunnen we echter moeilijk een staat opmaken.

B. Gezinstype en sterfteclustering

227

MESSELINK (M.). Op. Cit., pp. 67-68.

Page 104: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

104

Kunnen we sterfteclustering in een specifiek gezinsprofiel plaatsen? Wanneer we zoals

gesteld verwachten dat sterfteclustering een fenomeen is dat vaak gepaard gaat met EFM, dan

zouden zij in dezelfde soort gezinnen op te merken zijn. Met name in nucleaire ambachts- en

werkmansgezinnen.

Het eerste staafdiagram bevestigt deels de hypothese. Sterfteclustering in nucleaire gezinnen

waar een meisje overlijdt is groter dan in samengestelde gezinnen. In de

jongenscohortegezinnen bemerken we voornamelijk een sterfteclustering in samengestelde

gezinnen.

Assenede Gezinstype en Sterfteclustering

-40%

-20%

0%

20%

40%

60%

80%

Alleenstaand Samengesteld Nucleair

Gezinstype

Pro

cen

tue

le S

terf

teclu

ste

rin

g

Sterfteclustering meisjes Sterfteclustering jongens Sterfteclustering

Page 105: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

105

C. Sterfteclustering en beroep

Beroepscategorie Gezin Sterfteclustering Aantal gezinnen Procentuele sterfteclustering

Werkman 14 27 52%

Ambachtsman 5 9 56%

Landbouwer 2 3 67%

Landlied 0 3 0%

Overig 4 8 50%

Wanneer we kijken naar het verband tussen sterfteclustering en beroepscategorie, vallen ons

de volgende zaken op. De sterfteclustering is het grootst in de landbouwgezinnen, maar

aangezien zij maar 6% van de cohortegroep uitmaken, kunnen we hier niet veel uit

concluderen. Verder zien we dat de sterfteclustering voor de werkmans-, ambachts- en

overige gezinnen nagenoeg gelijk is. Iets meer sterfteclustering valt op de merken in de

ambachtsgezinnen, ook de beroepscategorie waar de grootste meersterfte onder meisjes te

situeren valt.

D. Sterfteclustering en dienstpersoneel

De relatie tussen sterfteclustering en dienstpersoneel is ook onderzocht. Dit teneinde vast te

stellen of sterfteclustering een fenomeen was dat zich ook in welgestelde gezinnen voordeed.

Hier zijn echter geen interessante zaken uit gebleken.

Page 106: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

106

2.2. Eine, Heurne en Mullem

2.2.1. Sociale Status

2.2.1.1. Inwonend personeel

Wanneer we naar het staafdiagram kijken valt ons een heel ander patroon op dan in Assenede

De meersterfte van meisjes lijkt zich eerder te bevinden in gezinnen waar wel dienstpersoneel

aanwezig is.

Dienstpersoneel Eine, Heurne en Mullem '1860

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9

Aantal Bedienden

jongenscohortegroep

meisjescohortegroep

Ook de vergelijking tussen de twee jaargroepen levert verrassende resultaten op. De periode

„1880 zou volgens de literatuur een periode van heropleving zijn voor de Oudenaardse streek.

We bemerken echter een aanzienlijk kleiner aandeel inwonende personeelsleden. Ook bevindt

de meersterfte van meisjes zich eerder in gezinnen waar er wel bedienden werken.

In Eine, Heurne en Mullem lijkt er een omgekeerd verband te zijn tussen de aanwezigheid van

dienstpersoneel en EMF. In gezinnen waar dienstpersoneel was lijken er meer meisjes dan

jongens te sterven.

Page 107: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

107

Dienstpersoneel Eine, Heurne en Mullem '1880

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9

Aantal Bedienden

jongenscohortegroep

meisjescohortegroep

2.2.1.2. Inwonende familie

In de jaargroep „1860 is absoluut geen verschil op te merken tussen de jongens- en

meisjescohortegezinnen.

Inwonende Familie Eine, Heurne en Mullem '1860

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

0 1 2 3 4 zelfinwonend

Aantal Familieleden

cohortejongens

cohortemeisjes

Page 108: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

108

In de jaren „1880 bemerken we wel een stijging van inwonende familieleden. Dit in

tegenstelling tot het dienstpersoneel. In dit opzicht lijkt de economische verbetering een

positief effect gehad te hebben. Wanneer we de vergelijking tussen de meisjes en jongens

maken, valt ons op dat de meisjesmeersterfte zich in alle gezinnen, inwonende familieleden of

niet, het meest prominent manifesteert.

Inwonende Familie Eine, Heurne en Mullem '1880

0%

20%

40%

60%

80%

100%

0 1 2 3 4 zelfinwonend

Aantal Familieleden

cohortejongens

cohortemeisjes

2.2.1.3. Analfabetisme

Wederom valt er weinig op te merken wanneer alfabetisme in verband gebracht wordt met

meersterfte door de schaarsheid aan gegevens. Er kan enkel gesteld worden dat 30% van de

vaders van overleden meisjes zijn naam kon schrijven tegenover 22% van de jongens. Hieruit

kunnen we vermoeden dat aangezien de jongenssterfte zich voornamelijk bevindt onder de

landbouwersgezinnen, deze minder konden lezen en schrijven dan bijvoorbeeld werkmans- of

ambachtsfamilies. Maar deze veronderstelling betekent niet veel door het gebrekkige

bronnenmateriaal. Uiteraard is ook het ondertekenen van de akte niet onder dezelfde noemer

te plaatsen als lezen en schrijven.

Page 109: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

109

2.2.2. Beroepscategorie

De beroepscategorie waartoe het gezin behoort, wordt op dezelfde wijze bepaald als in

Assenede. Ook hier valt op dat meersterfte niet te situeren valt in de agrarische families. In

Eine, Heurne en Mullem lijkt de EFM zich eveneens te situeren in de werkmans- en de

ambachtsgezinnen, echter wel in omgekeerde zin. Dezelfde verklaringen kunnen ook hier

geopperd worden. Een sterkere loonafhankelijkheid in de ambacht- en werkmansgezinnen

plaatst meisjes in een zwakkere positie, zoals reeds aangekaart in hoofdstuk 2 van Deel I. Wel

dient vermeld te worden dat het verschil tussen beroepsgroepen aanzienlijk kleiner is dan in

Assenede.

Opvallend is het ontbreken van de categorie landlied- en overige gezinnen. Dit komt

waarschijnlijk door de kleinere omvang van de dorpjes, waar handelaars en negocianten

schaars waren.

Beroepscategorie Vaders Eine, Heurne en Mullem

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

Werkman Ambachtsman Landbouwer Landlied Overig

Meisjescohortegezinnen Jongenscohortegezinnen

Page 110: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

110

2.2.3. Woonomstandigheden

2.2.3.1. Gezinssamenstelling

A. Gezinsgrootte- en samenstelling

Voor deze regio is in de demografische literatuur weinig verschenen. We kunnen ons

bijgevolg enkel baseren op eigen onderzoeksresultaten.

Wanneer we naar de gezinssamenstelling van Eine, Heurne en Mullem kijken, valt ons op dat

de gezinnen hier gemiddeld groter zijn dan in Assenede. We zien voornamelijk onder de

meisjescohortegezinnen families van 7, 8, à 9 kinderen. Bij de jongens bemerken we gezinnen

van 4,5,6 en 10 kinderen. Dit bevestigt de stelling van Chris Vandenbroecke dat

landbouwgezinnen kleiner waren dan ambachtsgezinnen.228

In nijverheidsfamilies wordt werk

minder vaak uitbesteed en bijgevolg is bijna iedereen binnen het gezin werkzaam in de

huisnijverheid.

De gezinnen waar vrouwelijke leeftijdsspecifieke sterfte zich voordoet, bestaan minimum uit

3 leden, maar het aantal kinderen loopt gemakkelijk op tot 11 kinderen. De grootste

meersterfte situeert zich in gezinnen met zeven kinderen. Hierbinnen lijkt de verhouding

tussen jongens meisjes redelijk evenredig. Meestal zijn er 2 à 3 meisjes en jongens aanwezig.

Wanneer we de jongenscohortegezinnen aan onderzoek onderwerpen, merken we tevens grote

gezinnen op. Ze hebben meestal 3,4,5 of zelfs 10 kinderen. In deze families blijken er

gemiddeld meestal 2 dochters en 4 zonen voor te komen. Hier kunnen we stellen dat voor

deze cohortegroep er iets meer jongens in de gezinnen aanwezig zijn terwijl we in de

meisjescohortegroep een meer evenredige verhouding vaststellen.

228

VANDENBROECKE (C.). Geciteerd in TONDELEIR (M.). Op. Cit., p. 37.

Page 111: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

111

Eine, Heurne en Mullem Gezinssamenstelling cohortemeisjes

-10

-5

0

5

10

15

20

25

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11

Aantal Kinderen

Co

ho

rte

ge

zin

ne

n

aantal jongens in gezin cohortemeisjes aantal meisjes in gezin cohortemeisjes Totale gezinsgrootte cohortemeisjes

Eine, Heurne en Mullem Gezinssamenstelling cohortejongens

-10

-5

0

5

10

15

20

25

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11

Aantal Kinderen

Co

ho

rte

ge

zin

ne

n

aantal jongens in gezin cohortejongens aantal meisjes in gezin cohortejongens Totale gezinsgrootte cohortejongens

Page 112: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

112

B. Gezinsgrootte en Beroepscategorie

Wanneer we voor Eine, Heurne en Mullem naar de relatie tussen beroepscategorie en

gezinsgrootte kijken, valt ons op dat de landbouwgezinnen de grootste zijn. In deze gezinnen

vinden we een zeer grote jongenssterfte zoals reeds gesteld in 3.2. Dit staafdiagram lijkt het

idee dat EFM voornamelijk in qua grootte gemiddelde gezinnen voorkomt, te bevestigen. De

ambachts- en werkmansgezinnen lijken in Eine, Heurne en Mullem ongeveer gelijk in

voorkomen en grootte. Het is binnen deze gezinnen dat het merendeel van de sterfte onder

meisjes voorkomt.

Eine, Heurne en Mullem Beroepscategorie en Gezinsgrootte

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

Werkman Ambachtsman Landbouwer Landlied Overig

Aantal gezinnen Gemiddelde gezinsgrootte

2.2.1.4. Gezinstype

De onderzochte gezinstypes in Eine, Heurne en Mullem zijn dezelfde als in Assenede. Hier

merken we op dat de meisjessterfte zich voornamelijk manifesteert in samengestelde

gezinnen, in tegenstelling tot de jongens, die veelal in nucleaire gezinnen overlijden. We

kunnen dus voor de streek rond Oudenaarde een omgekeerd patroon vaststellen dan voor

Assenede.

Page 113: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

113

Eine, Heurne en Mullem Gezinstype

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

Meisjes cohortegezinnen Jongenscohortegezinnen

Alleenstaand Samengesteld Nucleair

Een verklaring voor het verschil met Assenede is dat in de twee beroepsgroepen waar de

meeste meisjes sterven, namelijk ambachts- en werkmansgezinnen, we in Eine, Heurne en

Mullem meer samengestelde families bemerken. Dit zou kunnen zijn omdat sommige

nucleaire gezinnen niet in staat waren ofwel zelfstandig als proto-industriële productie-

eenheid te functioneren ofwel enkel van de inkomsten van de kerngezinsleden te leven. In

deze gezinnen zou de welstand bijgevolg minder zijn en zouden in tijden van schaarste

meisjes onder de grootste druk terecht komen, hetgeen hun meersterfte zou kunnen

veroorzaken.

Eine, Heurne en Mullen Gezinstype en Beroepscategorie cohortemeisjesgezinnen

0

5

10

15

20

25

Werkman Ambachtsman Landbouwer Landlied Overig

Alleenstaand Samengesteld Nucleair

Page 114: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

114

2.2.4. Invloed van demografische variabelen

2.2.4.1. Rangnummer

Wanneer we de rangordes in Eine, Heurne en Mullem onder de loep nemen, zien we dat hier

de meisjes meer sterven in 6 van de 9 rangordes.

We onderkennen een ander patroon dan in Assenede. Vooraleerst is de meisjessterfte

procentueel veel groter bij de oudste kinderen dan in de andere lokaliteit. Ook zien we een

verschil in de 2de

rangorde. Hier sterven meer jongens dan meisjes, in plaats van ongeveer

evenveel. Het Asseneedse patroon wordt wel bevestigd in de 2de

, 4de

en 5de

rangorde.

Gemiddeld zijn er in deze regio 7 kinderen per huisgezin, hetgeen de grootste meersterfte van

meisjes situeert in de middengroep. In Eine, Heurne en Mullem lijken dus vooral de jongste

zonen en de middelste dochters te sterven.

Rangorde Eine, Heurne en Mullem

-30,00% -20,00% -10,00% 0,00% 10,00% 20,00% 30,00%

1

2

3

4

5

6

7

8

9

Rangorde cohortemeisjes Rangorde cohortejongens

Page 115: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

115

2.2.4.2. Leeftijdsopbouw

Aangaande de leeftijdsopbouw van de streek rond Oudenaarde bemerken we in het algemeen

een oudere bevolking op door de aard van de huisnijverheid en het restrictief

huwelijkspatroon.

Wanneer we voor deze lokaliteit naar de leeftijdssamenstelling van de cohortegroep kijken,

merken we een ander patroon op dan in Assenede. Voor zowel de jaren „1860 als de jaren

„1880 zijn het de jongens die in de leeftijdsgroep tot 5 jaar een grotere mortaliteit kennen.

Hier zien we pas een voornamelijk vrouwelijke sterfte vanaf de leeftijd van 10 jaar. De

meersterfte onder jonge meisjes zou zich in Eine, Heurne en Mullem dus eerder in een oudere

leeftijdscategorie manifesteren vergeleken bij Assenede.

Eine, Heurne en Mullem

-60% -50% -40% -30% -20% -10% 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70%

1-4 jaar

5-9 jaar

10-14 jaar

15-19 jaar

20-25 jaar

Mannelijk Vrouwelijk

Page 116: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

116

2.1.4.4. Sterfteclustering

A. Sterfteclustering

Wanneer we de sterfteclustering in Eine, Heurne en Mullem bekijken, valt ons onmiddellijk

het verschil op tussen de twee jaargroepen. In de jaren „1860, wanneer de regio rond

Oudenaarde nog te kampen heeft met de nasleep van de zware proto-industriële crisis, stellen

we een grotere sterfteclustering vast in de meisjescohortegezinnen. Zoals de literatuur

vooropstelt, bemerken we dus dat wanneer de economie tanende is, er een grotere vrouwelijke

meersterfte is, en dat ook binnen deze gezinnen er meer familieleden overlijden.229

Dit wijst

op een ongunstige levenssituatie in deze gezinnen. Terwijl tijdens de jaren „1880, na de

heropleving van de regio, de sterfteclustering voor deze meisjescohortegezinnen daalt, zien

we bij de jongens juist een spectaculaire stijging.

Eine, Heurne en Mullem Procentuele Sterfteclustering

0

10

20

30

40

50

60

70

80

90

1860 1880 Totaal

Pro

cen

t

Sterfteclustering in meisjes cohortegezinnen Sterfteclustering in jongenscohortegezinnen

Voor Eine, Heurne en Mullem kunnen we bijgevolg dezelfde conclusies trekken aangaande

sterfteclustering als in Assenede. Rekening houdend met de economische situatie lijkt de

vooropstelling van de literatuur te kloppen omtrent de grotere sterfteclustering verbonden aan

229

MESSELINK (M.). Op. Cit., pp. 67-68.

Page 117: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

117

de meisjescohortegezinnen. Wanneer de regio een nieuwe economische heropbloei geniet zien

we de sterfteclustering binnen deze gezinnen dalen. Binnen de families waar jongens

overlijden, ligt de situatie duidelijk anders.

B. Gezinstype en sterfteclustering

Eine, Heurne en Mullem Gezinstype en Sterfteclustering

-60%

-40%

-20%

0%

20%

40%

60%

80%

Alleenstaand Samengesteld Nucleair

Gezinstype

Pro

cen

tuele

Ste

rfte

clu

ste

rin

g

Sterfteclustering meisjes Sterfteclustering jongens Sterfteclustering totaal

Wanneer we naar het verband kijken tussen sterfteclustering en gezinstype valt ons op dat de

sterfteclustering algemeen ongeveer gelijk is in samengestelde of nucleaire gezinnen. Binnen

deze gezinnen zien we vooral in de samengestelde gezinnen meer sterfteclustering in

meisjescohortegezinnen. In de nucleaire gezinnen lijkt de verhouding ongeveer gelijk. We

kunnen stellen dat voor de regio rond Oudenaarde het enkel in de samengestelde gezinnen is

dat we een relatie onderkennen tussen meersterfte en sterfteclustering.

Page 118: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

118

C. Sterfteclustering en beroepscategorie

Beroepscategorie Vader Sterfteclustering Aantal gezinnen Procentuele sterfteclustering

Werkman 6 16 38

Ambachtsman 9 21 43

Landbouwer 7 14 50

Landlied 0 0 0

Overig 0 0 0

De beroepscategorieën aan onderzoek onderwerpend, kunnen we de hoogste sterfteclustering

in de landbouwgezinnen opmerken. Opnieuw benadrukken we dat binnen deze gezinnen een

grote jongenssterfte op te merken valt. Wanneer we kijken naar de beroepsklasse waarbinnen

er vooral een sterfte onder meisjes blijkt, zien we dat in ambachtsgezinnen de sterfteclustering

iets vaker voorkomt dan in werkmansgezinnen, hoewel deze laatste de grootste meisjessterfte

heeft.

D. Sterfteclustering en dienstpersoneel

Ook hier in Eine, Heurne en Mullem was er geen enkel verband vast te stellen tussen deze

twee variabelen.

Page 119: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

119

Hoofdstuk 3: Onderzoeksresultaten en Conclusies

Excess Female Mortality is in de 19de

eeuw doorheen heel Europa gemeengoed. In België ligt

de mortaliteit van jonge meisjes 15 tot 20 procent hoger dan die van jongens.230

Het fenomeen

werd algemeen verbonden aan de agrarische wereld, maar onderzoek voor België ging hier

tegen in. Dominque Tabutin en Thierry Eggerickx trachtten te bewijzen dat meersterfte onder

meisjes ook in andere economische regio‟s kon worden opgemerkt. Helaas liepen de

onderzoeken spaak op een te grote regionale verscheidenheid. Men slaagde er niet in om EFM

diepgaander te onderzoeken, omdat men de problematiek van bovenuit benaderde.231

Deze studie hanteert een nieuwe aanpak, waarin van onderuit naar EFM gekeken wordt. Door

het fenomeen te behandelen op huishoud- en gezinsniveau kunnen we verregaand concreet

onderzoek doen naar het voorkomen van meersterfte binnen gevarieerde economische regio‟s.

Belangrijk is dat we steeds trachten de micro-studies op basis van levenslopen en

gezinsstrategieën te plaatsen binnen de 19de

eeuwse macro-ontwikkelingen en economische

structuren.

De oorzaken voor meersterfte onder meisjes zijn zowel sociaalcultureel als sociaaleconomisch

van aard. In deze studie concentreren we ons enkel op de laatste.232

De consensus heerst dat

EFM veroorzaakt wordt door selectieve ouderlijke investering, gebaseerd op economische

rationaliteit.233

De opzet van dit onderzoek, aan de hand van levensloopanalyse van kinderen

en adolescenten gestorven voor hun 25ste

levensjaar, is tweevoudig. Enerzijds is het doel

nagaan wanneer en in welke mate EFM zich manifesteert in Assenede en Eine, Heurne en

Mullem, respectievelijk een agrarische en een proto-industriële regio. Anderzijds onderzoeken

we wat de oorzaken van vrouwelijke meersterfte op huishoudniveau zijn aan de hand van

diepgaand onderzoek naar de gezinnen waarbinnen meersterfte onder meisjes voorkomt. Zo

wordt een gezinsprofiel opgemaakt waarbinnen meersterfte onder meisjes zich voordoet.

230

TABUTIN (D.) EGGERICKX ( .). La surmortalité des filles en Belgique vers 1890. Une approche

regionale., p. 361. 231

DEVOS (I.)., NEVEN (M.). Breaking stereotypes. Historical demography in Belgium since 1981 (19th and

early 20th centuries). In: Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, 2001, 31, p. 19. 232

MESSELINK (M.). Op. Cit., p. 52. 233

JOHANSSON (S.R.). Op. Cit., p. 463- 464.

Page 120: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

120

3.1. EFM doorheen tijd en ruimte

C. Doorheen tijd: EFM als gezinsstrategie?

Vooraleerst wordt door het gebruik van gegevens uit overlijdensaktes van de burgerlijke

stand en bevolkingsregisters voor twee cohorte jaargroepen, van 1861 tot 1865 en van 1881

tot 1885, achterhaald in welke intensiteit vrouwelijke meersterfte op te merken is in beide

lokaliteiten. Hier wordt vastgesteld dat we zowel voor Assenede als voor Eine, Heurne en

Mullem EFM kunnen opmerken. Vervolgens gaan we na welke mate EFM als gezinsstrategie

kan gecatalogeerd worden, gerelateerd aan een negatief economisch klimaat.

In Assenede is er een economische malaise, gesitueerd in de twee jaargroepen, van 1881 tot

1885, door een agrarische crisis. Deze kunnen we tevens opmerken aan de hand van een

stijgende mortaliteit en sterfteclustering, en een daling in het aantal dienstbodes en inwonende

familieleden. De vooropstelling dat EFM groter zou zijn dan in de voorgaande jaargroep,

wordt bevestigd. Voor vier van de vijf onderzochte cohortejaren zien we een vrouwelijke

meersterfte.

Voor de regio Eine, Heurne en Mullem kan in de literatuur geen consensus opgemaakt

worden over het conjunctureel verloop binnen de gemeentes. Guy Hoebeke wees op een

nieuwe economische groei vanaf 1856 na de algehele crisis van 1846234

, terwijl Wouter

Ronsijn de ‘slabbakende economie van Oudenaarde in het derde kwart van de 19de

eeuw’ pas

ziet verbeteren op het einde van de „1880.235

Uit onze eigen onderzoeksresultaten valt op te

merken dat voor de twee jaargroepen EFM op te merken valt, hetzij iets sterker aanwezig in

de jaren „1880, met tweemaal bijna 70% van de leeftijdsspecifieke sterfte die vrouwelijk

georiënteerd is. Ook de sterfteclustering is in deze periode hoger, wat kan wijzen op een

ongunstig economisch klimaat. Hierop gebaseerd kunnen we stellen dat voor de dorpen Eine,

Heurne en Mullem tevens in de periode van economische neergang de EFM zich sterker

manifesteert. Maar we dienen te benadrukken dat ook in de jaren „1860 EFM aanzienlijk

aanwezig was.

234

HOEBEKE (G.). Op. Cit., p. 159. 235

RONSIJN (W.). Op. Cit., 2.1.

Page 121: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

121

We kunnen dus besluitend stellen dat EFM zowel in Assenede als in Oudenaarde als

gezinsstrategie beschouwd kan worden. Wanneer de economische conjunctuur zich vertaalt in

demografisch gedrag, uit dit zich onder meer in een meersterfte onder meisjes.

D. Doorheen ruimte: EFM als agrarisch fenomeen?

De meersterfte wordt ook onderzocht in twee economisch verschillende regio‟s, enerzijds in

Assenede, een typisch voorbeeld van een agrarische gemeente en anderzijds in de dorpjes

Eine, Heurne en Mullem. Deze regio was gekend voor zijn proto-industriële karakter. Er

wordt nagegaan in welke mate de verschillende economische oriëntatie van de lokaliteiten het

demografische gedrag binnen de gemeentes beïnvloedt. De vooropstelling was dat in proto-

industriële gezinnen meisjes meer bijdragen tot de gezinseconomie en derhalve minder

gediscrimineerd zouden worden dan in agrarische gezinnen. De onderzoeksresultaten wijzen

echter in de omgekeerde richting. In Eine, Heurne en Mullem kunnen we procentueel een

grotere vrouwelijke meersterfte opmerken dan in Assenede. In de regio rond Oudenaarde

bemerken we in 6 van de 10 onderzochte jaren meersterfte, die tot 70% van de

leeftijdsspecifieke sterfte reikt. Terwijl in Assenede voor slechts 4 van de tien jaren EFM op

te merken valt, telkens gesitueerd onder de 60% van de leeftijdsspecifieke mortaliteit. Wel is

EFM hier meer gesitueerd in een jaargroep, in tegenstelling tot Eine, Heurne en Mullem, waar

EFM in beide jaargroepen op te merken valt.

Van alle overleden kinderen in Assenede tussen de 1 en 25 jaar zijn er maar 46% vrouwelijk,

maar men moet echter rekening houden met het groter aandeel van de mannelijke bevolking.

In de leeftijdscategorie 1-4 jaar bemerken we een 56% vrouwelijke meersterfte. Voor Eine,

Heurne en Mullem stellen we nagenoeg voor de leeftijdspecifieke mortaliteit een gelijke

mannelijke en vrouwelijke component vast. Wanneer we naar de leeftijdspecifieke sterfte

kijken springt een vrouwelijke mortaliteit van 53% tussen 9 en 14 jaar en van 69% tussen 15

en 19 jaar in het oog. Duidelijk is dat voor de twee lokaliteiten de vrouwelijke meersterfte

zich in verschillende leeftijdsklassen bevindt. De grotere meersterfte onder meisjes in de

regio rond Oudenaarde stelt uiteraard wel het agrarisch karakter van het fenomeen danig in

vraag.

Page 122: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

122

3.2. Oorzaken EFM

Als laatste onderzoeksstap werd aan de hand van bevolkingsregisters verder nagegaan in wat

voor soort gezinnen deze meersterfte zich voordoet.

We onderzochten hoe sociale status meersterfte onder meisjes beïnvloedt. De vooropstelling

was dat in de armere gezinnen er een hogere EFM zou worden opgemerkt. Deze gezinnen

zouden in periodes van economische druk sneller moeten overgaan tot besparingen, waarvan

de jonge meisjes de eerste slachtoffers zouden worden. Dit wordt voor Assenede bevestigd.

EFM situeert zich voornamelijk in gezinnen zonder inwonend dienstpersoneel en

familieleden, hetgeen kan wijzen op een mindere welstand dan gezinnen waarbinnen er zich

wel inwonende mensen bevinden.

Voor Eine, Heurne en Mullem stelden we een omgekeerd verband vast. Meisjes stierven in

deze regio meer in gezinnen waar wel dienstpersoneel in opgenomen was. Duidelijk is dat

sociale status een rol speelt in het voorkomen van EFM, maar om deze variabele beter te

duiden is verder onderzoek nodig.

Wanneer we naar de relatie beroepscategorie en meersterfte kijken bemerken we in de twee

lokaliteiten een meersterfte onder meisjes in werkman- en ambachtgezinnen. De

jongenssterfte situeert zich in landbouwfamilies. Ongeacht de economische oriëntatie van de

lokaliteit stellen we dus een grotere vrouwelijke sterfte in loonafhankelijke werkman- en

nijverheidgezinnen vast.

De invloed van sociale status, gezinsgroott, –type en –samenstelling werd onderzocht, net

zoals het aantal broers en zussen en de geboorteorde. Tevens behandelden we de

aanwezigheid van meerdere overlijdens in het gezin binnen de 10-jarige tijdspanne van het

bevolkingsregister.

Enkele gemeenschappelijke kenmerken kunnen worden opgemerkt. In beide lokaliteiten

lijken de meisjes vooral te sterven in families met een iets grotere bezetting dan gemiddeld,

maar met een evenredige jongens-meisjes verhouding. Binnen deze gezinnen is de middelste

groep meisjes het meest kwetsbaar. Mogelijks is dit te verklaren door het feit dat zij, te jong

om afdoende bij te dragen tot het gezin in vergelijking met de oudere kinderen, en te oud om

speciale aandacht en zorg te genieten in vergelijking met jongere kinderen, minder ouderlijke

aandacht en investering genoten.

Page 123: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

123

Wat het gezinstype van de meisjescohortegezinnen betreft, valt er wel een verschil op te

merken. In Assenede sterven meisjes meer binnen nucleaire gezinnen dan in Eine, Heurne en

Mullem. Deze kerngezinnen zonder dienstpersoneel en inwonende familieleden lijken de

minst bemiddelde gezinnen te zijn, waar zich de grootste vrouwelijke meersterfte voordoet. In

de regio rond Oudenaarde zien we hoe de werkmans- en ambachtsgezinnen vaker

samengesteld zijn dan in Assenede. Mogelijks is dit omdat sommige nucleaire gezinnen niet

in staat zijn ofwel zelfstandig als proto-industriële productie-eenheid te functioneren ofwel

enkel van de inkomsten van de kerngezinsleden te leven. In deze gezinnen lijkt men minder

welvarend zijn en in tijden van schaarste zouden meisjes onder de grootste druk terecht

komen, hetgeen een grotere meersterfte in samengestelde gezinnen zou kunnen verklaren.

We kunnen een gemeenschappelijk gezinsprofiel opmaken voor de twee lokaliteiten

aangaande meersterfte onder meisjes. We zien voornamelijk middelste meisjes meer sterven

dan jongens in werkmans- en ambachtgezinnen van gemiddelde gezinsgrootte, met een

evenredig aantal zonen en dochters. Als verklaring hiervoor kan geopperd worden dat in

werkmansgezinnen de nadruk ligt op de hoeveelheid loon die een gezinslid kan

binnenbrengen. Meisjes hebben sowieso minder inkomsten en bijgevolg kunnen zij minder

bijdragen tot het huishouden, hetgeen hen een zwakkere onderhandelingspositie geeft. In

tijden van nood kunnen zij bijgevolg minder levensmiddelen afdwingen. In de

ambachtsgezinnen zal in tijden van schaarste de werkdruk op de al reeds zwakke meisjes

opgevoerd worden. Dit gezinsprofiel stelt op zijn beurt, naast het differentieel voorkomen van

EFM in de twee lokaliteiten, de agrarische oriëntering van meersterfte onder meisjes in vraag.

3.3. Conclusie en suggesties voor verder onderzoek

We kunnen uit dit onderzoek besluiten dat, zoals Jane Humphries het vooropstelde en Tabutin

en Eggerickx trachtten te bewijzen aan de hand van de Belgische casus, EFM zeker geen

uitsluitend agrarisch fenomeen lijkt. Meersterfte onder meisjes is een gevolg van een algehele

verandering in de economie, namelijk de evolutie van een gezin als onafhankelijke

zelfvoorzienende productie-eenheid naar een gezin waarbinnen de huishoudeconomie afhangt

van het loon dat de gezinsleden binnenbrengen.236

Aangezien men zowel in de huisnijverheid

236

JOHANSSON (S.R.). Op. Cit., p. 464.

Page 124: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

124

als in loondienst meisjes minder uitbetaalt, kunnen zij minder bijdragen tot de gezinsmiddelen

en worden zij als economisch minderwaardig beschouwd. Wanneer het gezin onder druk komt

te staan zijn dan ook zij de eerste slachtoffers. De macro-transitie in economische structuur

tijdens de 19de

eeuw ligt dus aan de basis van het demografisch gedrag dat we op micro

huishoudelijk - en gezinstrategisch niveau kunnen onderkennen.

Concreet onderzoek naar meersterfte onder meisjes is zowel nationaal als internationaal

weinig ontgonnen gebied. Vele studies zijn verschenen met algemene conclusies en

grootschalige modellen. Wanneer deze echter getoetst worden aan de realiteit, zoals hier,

blijken ze veelal niet te kloppen. Demografisch gedrag en gezinsstrategieën zijn een zeer

complex gegeven. Het dient bijgevolg behandeld te worden binnen een onderzoeksveld

waarin zowel macro- als microcomponenten geplaatst worden. Zowel de 19de

eeuwse

economische structuurveranderingen als de lokale crisissen in de onderzochte lokaliteiten

hebben hun invloed. Maar ook sociaalculturele invloeden dienen nog afdoende behandeld te

worden. Er is bijgevolg nog veel onderzoek nodig, zowel op macro- als micro-niveau,

alvorens we enige globale conclusies kunnen trekken. Dit onderzoek biedt alvast enkele

interessante indicaties, maar is door zijn kleinschaligheid niet afdoende wetenschappelijk om

werkelijke conclusies te trekken. Allerhande variabelen zijn in deze studie nog niet in kaart

gebracht wegens tijdsgebrek. Bijvoorbeeld de invloed van sociale status dient verder

onderzocht worden aan de hand van onder meer fiscale bronnen. Ook doodsoorzaken zijn een

zeer belangrijke component in het onderzoek naar meersterfte237

, maar zijn in dit onderzoek

niet belicht door de nadruk op de sociaal-economische oriëntatie. Uiterst interessant zou ook

de vergelijking zijn met de situatie in de hedendaagse ontwikkelingslanden. In welke mate

zouden we dezelfde gezinsprofielen kunnen onderkennen waarbinnen EFM zich voordoet?

Het onderzoek naar meersterfte onder meisjes op lokaal huishoudniveau staat nog in zijn

kinderschoenen. Het is alvast duidelijk dat de onderzoeksresultaten een interessante inkijk

kunnen bieden hoe demografisch gedrag beïnvloed wordt door economische rationaliteit en

hoe meersterfte onder meisjes zowel in het verleden als het heden voorkomt.

237

HEAD-KÖNIG (A.L). Art. Cit., pp. 26-27.

Page 125: Hoofdstuk 1: Inleiding - Ghent University · 2014. 12. 23. · Hoofdstuk 1: Meersterfte in Assenede en Eine, Heurne en Mullem: gegevens verwerking aan de hand van NIS en overlijdensakten

125