Hogescholen · legd en in een (ontwikkelingsgericht) portfolio doet de student verslag van zijn...

18
Competentiekaarten Fontys Lerarenopleidingen Hogescholen

Transcript of Hogescholen · legd en in een (ontwikkelingsgericht) portfolio doet de student verslag van zijn...

CompetentiekaartenFontys Lerarenopleidingen

Hogescholen

1 Interpersoonlijk competent

2 Pedagogisch competent

3 Vakinhoudelijk en vakdidactisch competent

4 Organisatorisch competent

5 Competent in samenwerking met collega’s

6 Competent in samenwerking met de omgeving

7 Competent in reflectie en ontwikkeling

Kennis Vaardigheden Attitude

Kenmerkende Situatie

(beroepscontext)

Taak

(doelstelling)

Actie

(adequaat gedrag)

Effectief Resultaat

Competentie

Zeven competenties

Een leraar is competent in belangrijke beroepsituaties als hij de juiste taken (doelstellingen) kan formuleren en de daaruit voortvloeiende acties (adequaat gedrag) uitvoert met een effectief resultaat. Wanneeriemand geen adequaat gedrag vertoont, heeft hij zich de bijbehorende competentie(s) nog niet eigen gemaakt. Hij dient dan -vaak onder begeleiding van een coach- leervragen te formuleren om decompetentie(s) alsnog volledig te kunnen verwerven. Hij zal zich de daarbij behorende Kennis, Vaardigheden en Attitude (houding) moeten eigen maken.

In een POP (persoonlijk ontwikkelingsplan) worden de leervragen vastge-legd en in een (ontwikkelingsgericht) portfolio doet de student verslag vanzijn ontwikkeling, de gemaakte keuzes, de verantwoording en de reflectiedaarop.In een assessment wordt het (assessment)portfolio en ten minste éénonderwijsleersituatie (performance) beoordeeld, gevolgd door een criterium-gericht interview, waarbij veelal gebruik wordt gemaakt van de STAR-methodiek. Beroepssituaties zijn daarbij onvoorwaardelijk verbonden aanhet werken met en beoordelen van competenties.

Binnen de competentiegerichte lerarenopleidingen hanteren wij de zevencompetenties die zijn vastgesteld door de Stichting Beroepskwaliteit Lerarenen ander onderwijspersoneel (SBL).De set van zeven SBL-competenties zoals omschreven in wet BiO is leidraad,maatgevend; zie www.lerarenweb.nl

Deze nieuwe set competentiekaarten vervangt de set die tot 2005 gebruiktis. Hij is gebaseerd op het resultaat van intensieve commentaarrondes vanzowel interne als externe deskundigen van lerarenopleidingen enassessmentcentra. Daarbij zijn ook veldassessoren geconsulteerd voor debroodnodige terugkoppeling met het werkveld.

© 2005 Fontys LerarenopleidingenDe inhoud van deze uitgave is binnen de lerarenopleidingen van Fontys Hogescholen vrijelijk te gebruiken, mits voorzien van adequate bronvermelding. Niets uit deze uitgave mag daarbuiten openbaar worden gemaakt, verspreid en/of verveelvoudigd door middel vaninternet, druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Fontys Hogescholen.

Gebruikte begrippen als 'student', 'leraar', 'hij' en 'zijn' hebben in gelijke mate betrekking op mannen en vrouwen. In plaats van 'leerlingen' kan ook 'deelnemers' of 'studenten' worden gelezen.

Competentie A propedeutische fase B hoofdfase C afstudeerfase Niveau D1 Interpersoonlijk competent Hoofdfasebekwaam niveau LIO-bekwaam niveau Startbekwaam niveau Doorgroeibekwaam niveau

2 Pedagogisch competent Hoofdfasebekwaam niveau LIO-bekwaam niveau Startbekwaam niveau Doorgroeibekwaam niveau

3 Vakinhoudelijk en vakdidactisch competent Hoofdfasebekwaam niveau LIO-bekwaam niveau Startbekwaam niveau Doorgroeibekwaam niveau

4 Organisatorisch competent Hoofdfasebekwaam niveau LIO-bekwaam niveau Startbekwaam niveau Doorgroeibekwaam niveau

5 Competent in samenwerking met collega’s Hoofdfasebekwaam niveau LIO-bekwaam niveau Startbekwaam niveau Doorgroeibekwaam niveau

6 Competent in samenwerking met de omgeving Hoofdfasebekwaam niveau LIO-bekwaam niveau Startbekwaam niveau Doorgroeibekwaam niveau

7 Competent in reflectie en ontwikkeling Hoofdfasebekwaam niveau LIO-bekwaam niveau Startbekwaam niveau Doorgroeibekwaam niveau

Telkens op een hoger niveau

Gedurende de opleiding vindt er een verschuiving plaats van een door de opleiding geboden houvast naar een globalere invulling waarbij de student de ruimte krijgt om -met behulp van zelf gekozen reëleberoepssituaties- aan te tonen dat hij over de competenties beschikt. Tijdens de opleiding leert de student zichzelf en anderen te beoordelen om daarmee na de opleiding zijn eigen competentieontwikkelingvorm te kunnen geven.

De student ontwikkelt zo de zeven competenties telkens op een hoger niveau; achtereenvolgens in:• de propedeutische fase, die opleidt tot A Hoofdfasebekwaam niveau• de hoofdfase, die opleidt tot B LIO-bekwaam niveau• de afstudeerfase, die opleidt tot C Startbekwaam niveau

In verband met de vastgestelde beoordelingsmomenten is per competentie vastgesteld aan welke bekwaamheden de student aan het eind van ieder van de drie genoemde fasen moet voldoen. De drieniveaus worden bepaald door:• de mate van zelfstandigheid van begeleiding via met toezicht en onder begeleiding naar zelfstandig• de mate van complexiteit van de context van eenvoudig via complex naar professioneel• de mate van volledigheid van handeling van observeren en verwoorden via analyseren naar toepassen en evalueren

De drie genoemde bekwaamheidsniveaus zijn in ontwikkelingsperspectief geplaatst door het niveau van startbekwaam het niet voor de lerarenopleiding geldende niveau• de ervaren leraar bewijst zich op D Doorgroeibekwaam niveau (Dit niveau is niet opgenomen in de competentiekaarten.)

Leeswijzer

De volledige uitwerking begint op de volgende bladzijde. Steeds wordt in de eerste kolom de omschrijving van iedere bekwaamheidseis weergegeven zoals die is beschreven door het SBLmet een beknopte toelichting. In de volgende kolommen worden de drie niveaus genoemd (bijvoorbeeld A1= propedeutische fase die leidt tot Hoofdfasebekwaam) met daaronder telkensde gedragsindicatoren (A 1.1, A 1.2 enzovoort) die gelden voor dat niveau.Per niveau wordt de reeks gedragsindicatoren afgesloten met een of meer lege indicatoren. Hiermee ontstaat ruimte voor individuele gedragsomschrijvingen, die ingegeven worden door dereële beroepssituatie.

A Eisen van Hoofdfasebekwaam niveau B Eisen van LIO-bekwaam niveau1 Interpersoonlijkcompetent

A 1 De student onderkent het belang van een prettig leef- enwerkklimaat dat een vriendelijke en coöperatieve sfeer bevordert.De student maakt contact met de leerlingen en hanteert enbeheerst hierbij elementaire communicatievaardigheden.

Dit alles onder begeleiding.

Gedragsindicatoren

A 1.1 communiceert door het hanteren van verbale (bijv. volume,tempo, articulatie, melodie) en non-verbale technieken(bijv. mimiek, uiterlijk, lichaamshouding)

A 1.2 beheerst en hanteert vaardigheden als spreken, lezen,schrijven en rekenen

A 1.3 bevordert communicatie door bijv. te luisteren en samen tevatten

A 1.4 toont enthousiasme bij individuele leerlingen en groepenA 1.5 maakt contact met leerlingenA 1.6 observeert en beschrijft gedragspatronen van individuele

leerlingen binnen groepenA 1.7 observeert, beschrijft en bespreekt gewenst en ongewenst

gedragA 1.8 (nog niet aan de orde)

A 1.x _____________________________________________A 1.y _____________________________________________

De leraar voortgezet onderwijs en bvemoet ervoor zorgen dat er in de groepenwaarmee hij werkt, een prettig leef- enwerkklimaat heerst.

Een leraar die interpersoonlijk competentis, geeft op een goede manier leiding. Zo'nleraar schept een vriendelijke en coöpera-tieve sfeer en brengt een open communica-tie tot stand.

Zo'n leraar bevordert de zelfstandigheidvan de leerlingen/deelnemers en zoekt inzijn interactie met leerlingen/deelnemerseen goede balans tussen:• leiden en begeleiden;• sturen en volgen;• confronteren en verzoenen;• corrigeren en stimuleren.

(uit SBL: In bekwame handen)

B 1 De student stimuleert, bij welwillende groepen, leerlingen tot gewenst gedragzowel individueel als groepsgewijs zodat er een op samenwerking gerichte sfeerontstaat. Hij beheerst enkele professionele gespreksvaardigheden.

Dit alles met toezicht en onder begeleiding.

Gedragsindicatoren

B 1.1 communiceert effectief door het hanteren van verbale (bijv. volume, tempo,articulatie, melodie) en non-verbale technieken (bijv. mimiek, uiterlijk,lichaamshouding)

B 1.2 beheerst en hanteert vaardigheden als spreken, lezen, schrijven en rekenenB 1.3 bevordert communicatie door bijv. te luisteren, samen te vatten en door te

vragenB 1.4 toont persoonlijke betrokkenheid en enthousiasme bij individuele leerlingen en

groepenB 1.5 onderhoudt contact met leerlingen binnen de context van de schoolB 1.6 herkent en benoemt gedragspatronen van individuele leerlingen en van

groepenB 1.7 corrigeert ongewenst gedrag en waardeert gewenst gedragB 1.8 motiveert zijn handelen in begrijpelijke taal aan leerlingen

B 1.x _____________________________________________B 1.y _____________________________________________

C Eisen van Startbekwaam niveau

C 2 De leraar in opleiding stimuleert, ook in ietwat lastige groepen, leerlingen tot gewenstgedrag en spreekt hen zowel individueel als groepsgewijs aan op hun gedrag zodat er een opsamenwerking gerichte sfeer ontstaat. Hij beheerst diverse professionele gespreksvaardigheden enpast deze zelfstandig toe.

Gedragsindicatoren

C 1.1 communiceert effectief door het hanteren van verbale (bijv. volume, tempo, articulatie,melodie) en non-verbale technieken (bijv. mimiek, uiterlijk, lichaamshouding)

C 1.2 beheerst en hanteert vaardigheden als spreken, lezen, schrijven en rekenenC 1.3 bevordert effectieve communicatie door bijv. te luisteren, samen te vatten en door te

vragen op zowel inhoud als betrekkingsniveauC 1.4 toont persoonlijke betrokkenheid en enthousiasme bij individuele leerlingen en groepenC 1.5 gaat professionele, persoonlijke relaties aan met leerlingenC 1.6 herkent en benoemt gedragspatronen van individuele leerlingen en de groep en maakt

deze inzichtelijk voor de leerlingenC 1.7 corrigeert ongewenst gedrag en waardeert gewenst gedragC 1.8 motiveert zijn handelen in begrijpelijke taal aan leerlingen

C 1.x _____________________________________________C 1.y _____________________________________________

A Eisen van Hoofdfasebekwaam niveau B Eisen van LIO-bekwaam niveau2 Pedagogischcompetent

A 2 De student onderkent het belang van veilige leer- enwerkomgeving die zelfstandigheid en verantwoordelijkheidbevordertDe student heeft een beeld van de leerlingen (b.v. belevingswerelden vormen van structuurbehoefte bij leerlingen) Hij bewaakt desfeer in een kleine, normale groep leerlingen met hulp van debegeleider.moet dit?Hij verwoordt zijn opvattingen en vanuit welke normen enwaarden hij daar vorm aangeeft.

Dit alles onder begeleiding.

Gedragsindicatoren

A 2.1 handelt in zijn omgang met leerlingen op basis vanwederzijds respect.

A 2.2 toont vertrouwen in de capaciteiten van de leerlingen.A 2.3 daagt leerlingen uit om vragen te stellen.A 2.4 verwoordt eigen normen en waarden en toetst deze aan de

binnen de school geldende normen en waarden.A 2.5 observeert en beschrijft het leerproces van enkele leerlin-

gen door naar hun ambities en interesses te vragen.A 2.6 observeert en beschrijft verschillen tussen leerlingen.A 2.7 observeert en beschrijft het sociale klimaat in een groepA 2.8 (nog niet aan de orde)A 2.9 beschrijft de zorgstructuur in de schoolA 2.10 verwoordt het belang van eigen verantwoordelijkheid en

zelfstandigheid van de leerlingen.

A 2.x _____________________________________________A 2.y _____________________________________________

De leraar voortgezet onderwijs en bve moetde leerlingen/deelnemers helpen eenzelfstandig en verantwoordelijk persoon teworden die onder andere een goed beeldheeft van zijn ambities en mogelijkheden.

Een leraar voortgezet onderwijs en bve diepedagogisch competent is, biedt deleerlingen/deelnemers in een veilige leer- enwerkomgeving houvast en structuur bij dekeuzes die zij moeten maken en hijbevordert dat zij zich verder kunnenontwikkelen. Zo'n leraar zorgt ervoor:• dat de leerlingen/deelnemers weten dat

ze erbij horen, welkom zijn engewaardeerd worden;

• op een respectvolle manier met elkaaromgaan en uitgedaagd worden omverantwoordelijkheid voor elkaar tenemen;

• initiatieven kunnen nemen en zelfstan-dig kunnen werken;

• hun affiniteiten en ambities lerenontdekken en op basis hiervan keuzeskunnen maken met betrekking tot hunstudie en loopbaan.

(uit SBL: In bekwame handen)

B 2 De student heeft een beeld van het sociale klimaat binnen groepen leerlingenen verbetert met hulp van de leraar het leef- en werkklimaat door de situatie teanalyseren en een aanpak te kiezen. Verder heeft de student een duidelijk beeld vanindividuele leerlingen en de zorgstructuur en benoemt de meest voorkomende,alledaagse ontwikkelings- en gedragsproblemen en verleent steun aan deze leerlin-gen.Hij verantwoordt zijn opvattingen en vanuit welke normen en waarden hij daar vormaangeeft.

Dit alles met toezicht en onder begeleiding.

Gedragsindicatoren

B 2.1 ziet erop toe dat leerlingen en leraren elkaar respectvol behandelen.B 2.2 zorgt voor een leersituatie waarin leerlingen een eigen inbreng kunnen

tonen.B 2.3 gebruikt de inbreng van leerlingen in het onderwijsleerprocesB 2.4 bespreekt normen en waarden met leerlingenB 2.5 daagt leerlingen uit om mee te denken over hun eigen leerprocessenB 2.6 analyseert en definieert verschillen tussen leerlingen in cultureel, sociaal en

emotioneel opzichtB 2.7 onderzoekt en toetst enige mogelijkheden om het sociale klimaat in een

groep te verbeterenB 2.8 herkent en benoemt enkele ontwikkeling- en gedragsproblemen bij leerlin-

gen en bespreekt die met zijn begeleiderB 2.9 beschrijft de zorgstructuur in de school en handelt volgens de afspraken die

daarbinnen gemaakt wordenB 2.10 verantwoordt pedagogische opvattingen

B 2.x _____________________________________________B 2.y _____________________________________________

C Eisen van Startbekwaam niveau

C 2 De leraar in opleiding heeft een duidelijk beeld van de sociale verhoudingen en het socialeklimaat binnen een groep (lastige) leerlingen, analyseert deze en handelt zelfstandig op basis vande bevindingen .Verder heeft hij een goed beeld van individuele leerlingen en signaleert eventuele ontwikkelingsen/of gedragsproblemen, diagnosticeert deze met hulp. Hij begeleidt deze leerlingen en evalueertde gekozen aanpak (met coaching).

Hij verantwoordt zijn pedagogische opvattingen en de gekozen aanpak.

Gedragsindicatoren

C 2.1 biedt een veilig klimaat waarin leerlingen en docenten elkaar respectvol behandelenC 2.2 zorgt voor een leersituatie waarin leerlingen een eigen inbreng kunnen tonenC 2.3 gebruikt op systematische wijze de input van leerlingen in het onderwijsleerprocesC 2.4 stimuleert het bespreken van normen en waarden tussen leerlingenC 2.5 daagt leerlingen uit om mee te denken over hun eigen ontwikkelings- en leerprocessenC 2.6 houdt rekening met verschillen tussen leerlingen in cultureel, sociaal en emotioneel opzichtC 2.7 onderneemt waar nodig actie om het sociale klimaat in de groep te verbeterenC 2.8 signaleert en benoemt ontwikkelings- en gedrags-problemen bij leerlingen en verwijst

zonodig doorC 2.9 voert in samenspraak een vastgestelde aanpak bij ontwikkelings- en gedragsproblemen uit.C 2.10 verantwoordt pedagogische opvattingen en de gekozen aanpak

C 2.x _________________________________________C 2.y _________________________________________

A Eisen van Hoofdfasebekwaam niveau B Eisen van LIO-bekwaam niveau3 Vakinhoudelijk endidactisch competent

De leraar voortgezet onderwijs en bvemoet de leerlingen/deelnemers helpen zichde leerinhouden van een bepaald vak ofberoep eigen te maken en vertrouwd teraken met de manier waarop die in hetdagelijkse leven en in het werk gebruiktworden. Ook helpt hij de leerlingen/deelnemers zicht te krijgen op wat zij in desamenleving en in de wereld van hetwerken kunnen verwachten.

Een leraar die vak- of beroepsinhoudelijken didactisch competent is, creëert eenkrachtige leeromgeving, onder andere doorhet leren in verband te brengen metrealistische en voor de leerlingen/deelnemers relevante toepassingen vankennis in beroep en maatschappij.

Zo'n leraar:• stemt de leerinhouden en ook zijn doen

en laten af op de leerlingen/deelnemersen houdt rekening met individueleverschillen;

• bepaalt met de leerling diens (indivi-duele) leertraject, met bijvoorbeeldmogelijkheden voor leren in en buitenschool en leren in de context van deberoepsuitoefening;

• motiveert de leerlingen/deelnemers voorhun leer- en werktaken, daagt hen uitom er het beste van te maken en helpthen om ze met succes af te ronden;

• leert de leerlingen/deelnemers leren enwerken, ook van en met elkaar, omdaarmee onder andere hun zelfstandig-heid te bevorderen.

(uit SBL: In bekwame handen)

A 3 De student onderkent het belang van een krachtige leeromgeving. Hij beheerstde basale kennis van het vak. De student maakt planmatig een voorbereiding vooronderdelen van het leerprogramma die hij uitvoert met hulp van de begeleider.Daarbij stimuleert en motiveert hij de leerlingen met zinvolle activiteiten, elemen-taire werkvormen en mediagebruik en evalueert deze onderdelen met de leerlingen.

Dit alles onder begeleiding.

Gedragsindicatoren

OntwerpenA 3.1 geeft enkele toepassingsgerichte voorbeelden bij leeractiviteitenA 3.2 ontwerpt eenvoudige onderwijs-activiteitenA 3.3 bereidt enkele individuele en groepsactiviteiten voorA 3.4 (nog niet aan de orde)A 3.5 verkent en gebruikt schriftelijke, audiovisuele en digitale leermiddelenA 3.6 (nog niet aan de orde)

AanbiedenA 3.7 presenteert de leerstof geordendA 3.8 maakt gebruik van voorkennis en sluit aan bij de belevingswereld van

leerlingenA 3.9 hanteert enkele eenvoudige werkvormenA 3.10 (nog niet aan de orde)A 3.11 (nog niet aan de orde)

BegeleidenA 3.12 observeert en beschrijft hoe leerlingen (zelfstandig) aan de slag gaanA 3.13 helpt de leerlingen bij hun leerproces,A 3.14 bespreekt met de leerlingen het leerprocesA 3.15 speelt in op verschillen in beginniveau van leerlingen

VakdomeinA 3.16 (nog niet aan de orde)A 3.17 toont basale kennis van het vak (zie kennisbasis)A 3.18 gebruikt voorbeelden van toepassingen van zijn vakgebiedA 3.19 (nog niet aan de orde)

EvaluerenA 3.20 evalueert het leerproces met leerlingenA 3.21 verwoordt de gekozen didactische aanpak

A 3.x ________________________________________________A 3.y ________________________________________________

B 3De student laat zien dat hij boven de leerstof staat. Hij legt verbanden tussen praktijken theorie, maar ook tussen zijn eigen leerstof en aanverwante leerstof.Hij ontwerpt complexe leertrajecten en bij de uitvoering ervan zorgt hij voor variatie,heldere opbouw, ondersteuning en evaluatie van het leerproces.Hij betrekt hierbij de leerlingen.

Dit alles met toezicht en onder begeleiding.

Gedragsindicatoren

OntwerpenB 3.1 zorgt voor betekenisvolle en toepassingsgerichte leeractiviteitenB 3.2 ontwerpt complexe leertrajectenB 3.3 ontwerpt zowel individuele als groepsactiviteitenB 3.4 ontwikkelt eenvoudige beoordelingsinstrumentenB 3.5 gebruikt doelgericht schriftelijke, audiovisuele en digitale leermiddelenB 3.6 past leermiddelen aan (met vragen, suggesties, voorbeelden)

AanbiedenB 3.7 geeft een heldere opbouw in de leerstof aanB 3.8 maakt actief gebruik van voorkennis en sluit aan bij de belevingswereld van

leerlingenB 3.9 hanteert verschillende werkvormenB 3.10 schakelt waar nodig tussen theorie en praktijkB 3.11 verwerkt actualiteit en praktijk in de onderwijsactiviteit

BegeleidenB 3.12 analyseert hoe leerlingen zelf hun leerproces vorm gevenB 3.13 ondersteunt de leerlingen in hun leerproces door leervragen te signaleren,B 3.14 reflecteert het leerproces met de leerlingen op resultaten en bijbehorend procesB 3.15 observeert en analyseert (vakspecifieke) leerproblemen

VakdomeinB 3.16 legt relaties tussen de leerinhouden van zijn vakdomein en die van verwante vakkenB 3.17 staat boven de stof (zie kennisbasis)B 3.18 gebruikt actuele toepassingen van zijn vakgebiedB 3.19 verantwoordt het nut van het vak voor de ontwikkeling van de leerlingen

EvaluerenB 3.20 evalueert het leerproces en de leerresultaten van leerlingenB 3.21 verantwoordt zijn didactische opvattingen

B 3.x ________________________________________________B 3.y ________________________________________________

C Eisen van Startbekwaam niveau

C 3 De leraar in opleiding staat boven de leerstof. Hij legt verbanden tussen praktijk en theorie. Daarbij ontwerpt hij zelfstandigonderwijsleeractiviteiten die recht doen aan verschillen tussen leerlingen, met aandacht voor differentiatie en gevarieerdewerkvormen. Hij gaat bij de uitvoering flexibel om met het proces, evalueert dit en betrekt bij dit alles ook de leerlingen.

Gedragsindicatoren

OntwerpenC 3.1 zorgt voor betekenisvolle en toepassingsgerichte leeractiviteitenC 3.2 ontwerpt verschillende leertrajecten om tegemoet te komen aan verschillen tussen leerlingenC 3.3 ontwerpt zowel individuele als groepsactiviteitenC 3.4 ontwikkelt beoordelingsinstrumentenC 3.5 gebruikt schriftelijke, audiovisuele en digitale leermiddelen om leerdoelen te bereikenC 3.6 past bestaande leermiddelen zelf aan en breidt ze uit met eigen inbreng (vragen, suggesties, voorbeelden)

AanbiedenC 3.7 geeft een heldere opbouw in de leerstof aanC 3.8 maakt actief gebruik van voorkennis en sluit aan bij de belevingswereld van leerlingenC 3.9 hanteert verschillende werkvormen om tegemoet te komen aan verschillen tussen leerlingen (leer-stijlen, niveau en wijze

van werken)C 3.10 schakelt waar nodig tussen theorie en praktijk en combineert daarbij oog voor detail met overzichtC 3.11 verwerkt actualiteit en praktijk in de onderwijsactiviteit

BegeleidenC 3.12 stimuleert de leerling om zelf zijn leerproces vorm te gevenC 3.13 ondersteunt de leerlingen in hun leerproces, door leervragen en leerproblemen te signaleren, te benoemen en er op te reagerenC 3.14 reflecteert systematisch het leerproces met de leerlingen op resultaten en bijbehorend procesC 3.15 analyseert (vakspecifieke) leerproblemen en speelt adequaat daarop in met gerichte opdrachten en/of vragen

VakdomeinC 3.16 legt relaties tussen de leerinhouden van zijn vakdomein en die van verwante vakkenC 3.17 staat boven de stofC 3.18 gebruikt huidige toepassingen van zijn vakgebiedC 3.19 verantwoordt de functies van het vak in de ontwikkeling van de leerlingen

EvaluerenC 3.20 evalueert het leerproces en de leerresultaten van leerlingenC 3.21 verantwoordt zijn vakdidactische opvattingen en de gekozen aanpak

C 3.x ________________________________________________C 3.y ________________________________________________

A Eisen van Hoofdfasebekwaam niveau B Eisen van LIO-bekwaam niveau4 OrganisatorischcompetentDe leraar voortgezet onderwijs en bvedraagt zorg voor organisatorische zakendie samenhangen met zijn onderwijs en hetleerproces van de leerlingen / deelnemersin de school en op de leerwerkplek.

De leraar voortgezet onderwijs en bve dieorganisatorisch competent is, zorgt ervoordat de leerlingen/deelnemers een ordelijkeen taakgerichte omgeving treffen.

Waar het leren zich op verschillendeplaatsen afspeelt (bijvoorbeeld opverschillende plaatsen in de school, stages,leerbedrijf, buitenschoolse projecten) zorgtde leraar (eventueel in samenspraak metandere begeleiders) voor afstemmingtussen die verschillende plaatsen.

Zo'n leraar zorgt er dus voor dat deleerlingen/deelnemers:• weten waar ze aan toe zijn en welke

ruimte ze hebben voor eigen initiatief;• weten wat ze moeten (of kunnen) doen,

hoe en met welk doel ze dat moeten(of kunnen) doen.

(uit SBL: In bekwame handen)

A 4 De student hanteert een - voor zichzelf - bruikbare vormvan time-management m.b.t. de uit te voeren taken en afspraken.Verder ordent de student de te gebruiken middelen en materialen,en maakt deze toegankelijk. Hij geeft gerichte aanwijzingen voorde wijze van werken. Hij draagt zorg voor de daarbijbehorendeadministratie.

Dit alles onderbegeleiding.

Gedragsindicatoren

A 4.1 zet zijn voorbereidingen voor eenvoudige onderwijs-activiteit op schrift (draaiboek)

A 4.2 kent de te hanteren regels en afspraken en houdt zichdaaraan

A 4.3 maakt leerlingen duidelijk wat ze van hem kunnenverwachten met betrekking tot het leerproces

A 4.4 stelt prioriteiten en verdeelt de beschikbare tijd efficiëntvoor zichzelf

A 4.5 verkent en beschrijft de mogelijkheden van de leer-omgeving

A 4.6 plant eigen werk en maakt werkafspraken met leerlingenA 4.7 (nog niet aan de orde)

A 4.x _____________________________________________A 4.y _____________________________________________

B 4 De student hanteert een voor leerlingen bruikbare vorm van time- entaakmanagement. Hij richt de leerwerkruimte op een veilige, doelmatige manier inen stemt activiteiten en leeromgeving op elkaar af waarbij hij ruimte biedt aan deleerlingen. Ook houdt hij de leerlingadministratie bij.Hij is actief betrokken bij de organisatie van buitenschoolse activiteiten.

Dit alles onder toezicht en met begeleiding.

Gedragsindicatoren

B 4.1 stelt een draaiboek op met aandacht voor inhoud, vorm, structuur en relevan-tie van de (binnen- en buitenschoolse) activiteiten

B 4.2 houdt zich aan de regels en spreekt ook de leerlingen daarop aanB 4.3 geeft eenduidige opdrachten aan leerlingen en geeft aan welke ondersteu-

ning zij kunnen verwachtenB 4.4 stelt prioriteiten en verdeelt de beschikbare tijd efficiënt, zowel voor zichzelf

als voor de leerlingenB 4.5 weet om te gaan met beperkte mogelijkheden van de leeromgeving,B 4.6 zet leerlingen aan tot eigen controleerbare leerplanning en draagt zorg voor

leerling administratieB 4.7 legt in eigen woorden de organisatie en de aanpak van klassenmanagement

van zijn onderwijs uit

B 4.x _____________________________________________B 4.y _____________________________________________

C Eisen van Startbekwaam niveau

C 4 De leraar in opleiding hanteert zelfstandig een efficiënte vorm van time- en taak-management m.b.t. activiteiten binnen en buiten de les, voor zichzelf en voor de leerlingen. Hijricht de werkruimtes op een veilige en doelmatige manier in en stemt de activiteiten van uiteenlo-pende leeromgevingen op elkaar af.Hij treedt regulerend en ordenend op in onverwachte situaties. Hij administreert relevanteinformatie (niet alleen leerlingadministratie).

Gedragsindicatoren

C 4.1 geeft duidelijk aan wat de inhoud, vorm, structuur en relevantie van de (onderwijs)activiteitis

C 4.2 is consequent in het hanteren van regels en afsprakenC 4.3 maakt afspraken over de taken van de leerlingen en geeft aan welke ondersteuning zij

kunnen verwachtenC 4.4 stelt prioriteiten en verdeelt de beschikbare tijd efficiënt, zowel voor zichzelf als voor de

leerlingenC 4.5 weet om te gaan met beperkte mogelijkheden van de leeromgeving, en beschikt bij

knelpunten over alternatievenC 4.6 bewaakt de planning samen met de leerlingenC 4.7 verantwoordt zijn opvattingen, aanpak van klassenmanagement en de organisatie van zijn

onderwijs

C 4.x _____________________________________________C 4.y _____________________________________________

A Eisen van Hoofdfasebekwaam niveau B Eisen van LIO-bekwaam niveau

5 Competent in samen-werking met collega’s

De leraar voortgezet onderwijs en bvemoet ervoor zorgen dat zijn werk en datvan zijn collega's in de school goed opelkaar zijn afgestemd. Hij moet ookbijdragen aan het goed functioneren van deschoolorganisatie.

Een leraar die competent is in hetsamenwerken met zijn collega's, levert zijnbijdrage aan een goed pedagogisch endidactisch klimaat op zijn school, aan goedeonderlinge samenwerking en aan een goedeschoolorganisatie.

Dat wil zeggen dat zo'n leraar:• goed met collega's communiceert en

samenwerkt;• een constructieve bijdrage levert aan

vergaderingen en andere vormen vanschooloverleg en aan de werkzaamhe-den die moeten worden uitgevoerd omde school goed te laten functioneren;

• een bijdrage levert aan de ontwikkelingen verbetering van zijn school.

(uit SBL: In bekwame handen)

A 5 De student onderkent het belang van goede werk-verhou-dingen met medestudenten en begeleiders.Hij geeft en ontvangt feedback en laat zien wat hij hiermee doet.Hij neemt deel aan (intervisie-) bijeenkomsten.

Dit alles onderbegeleiding.

Gedragsindicatoren

A 5.1 vraagt naar en benut informatie van zijn begeleidersA 5.2 vraagt hulp van en biedt hulp aan medestudentenA 5.3 geeft aan wat hij wel of niet kanA 5.4 werkt samen met begeleiders aan de takenA 5.5 maakt afspraken met begeleiders en collega's (mede-

studenten en leraren) en houdt zich daaraanA 5.6 (nog niet aan de orde)A 5.7 verwoordt zijn werkwijze aangaande samenwerken met

anderen

A 5.x _____________________________________________A 5.x _____________________________________________

B 5 De student neemt deel aan een team binnen de school en werkt volgens deafspraken van de school. Verder neemt hij deel aan (intervisie-) bijeenkomsten e.a.

Dit alles met toezicht en onder begeleiding.

Gedragsindicatoren

B 5.1 stelt zichzelf dienstbaar op ten opzichte van het teamB 5.2 vraagt hulp van en biedt hulp aan collega'sB 5.3 stelt eigen grenzen vast: is duidelijk over wat hij (niet) wil of kanB 5.4 neemt verantwoordelijkheid voor zijn taakB 5.5 werkt volgens de in de organisatie geldende afspraken, procedures en

systemen zoals bijv. leerlingvolgsysteem en kwaliteitszorgB 5.6 verkent en beschrijft de visie en de ontwikkeling van zijn schoolB 5.7 verwoordt zijn opvattingen en werkwijze aangaande samenwerken met

collega's binnen de schoolorganisatie

B 5.x _____________________________________________B 5.y _____________________________________________

C Eisen van Startbekwaam niveau

C 5 De leraar in opleiding neemt zelfstandig en actief deel aan verschillende vormen vanoverleg binnen de school, te denken valt aan rapportvergaderingen, teamoverleg,studie(mid)dagen etc.Hij geeft en ontvangt collegiale consultatie en intervisie.

Gedragsindicatoren

C 5.1 stelt teambelang boven eigenbelangC 5.2 vraagt hulp van en biedt hulp aan collega'sC 5.3 stelt eigen grenzen vast: is duidelijk over wat hij (niet) wil of kanC 5.4 neemt verantwoordelijkheid voor de taak (van anderen)C 5.5 werkt volgens de in de organisatie geldende afspraken, procedures en systemen zoals bijv.

leerlingvolgsysteem en kwaliteitszorgC 5.6 levert een bijdrage aan de ontwikkeling en verbetering van zijn schoolC 5.7 verantwoordt zijn opvattingen en werkwijze aangaande samenwerken met collega's binnen

de schoolorganisatie

C 5.x _____________________________________________C 5.y _____________________________________________

A Eisen van Hoofdfasebekwaam niveau B Eisen van LIO-bekwaam niveau6 Competent in samen-werking met de omgevingDe leraar voortgezet onderwijs en bvemoet contacten onderhouden met de oudersof verzorgers van de leerlingen/deelnemersen met collega's van (leer)bedrijven eninstellingen waar zijn school voor hetonderwijs en de leerlingen-/deelnemerszorgmee samenwerkt. Hij moet er ook voorzorgen dat zijn professionele handelen endat van anderen buiten de school goed opelkaar afgestemd zijn. Bovendien moet hijeraan meewerken dat de samenwerking vanzijn school met die bedrijven en instellin-gen goed verloopt.

Zo'n leraar zorgt ervoor dat:• er een goede communicatie en

afstemming is met ouders of verzor-gers van de leerlingen/deelnemers;

• er - in overleg met de leerling - eengoede communicatie en afstemming istussen school, leerling en bedrijven ofinstellingen waar de leerling (in hetkader van zijn opleiding) mee te makenheeft;

• er doeltreffend gebruik gemaakt wordtvan het professionele netwerk van deschool als het gaat om de opleiding vande leerling of de zorg voor de leerling;

• hij de contacten namens de school opeen verantwoordelijke en zorgvuldigewijze onderhoudt met de omgeving vande school.

(uit SBL: In bekwame handen)

A 6 De student onderkent het belang van contacten met oudersof verzorgers van de leerlingen / deelnemers en met collega's van(leer)bedrijven en instellingen

Dit alles onderbegeleiding.

Gedragsindicatoren

A 6.1 maakt verslag van bijgewoonde gesprekkenA 6.2 verkent de informatie die over leerlingen binnen de school

beschikbaar is en verwoordt het belang ervanA 6.3 (nog niet aan de orde)A 6.4 verkent en beschrijft relaties van zijn school met andere

belanghebbenden

A 6.x _____________________________________________A 6.y _____________________________________________

B 6 De student is betrokken bij het overleg tussen school, leerling en bedrijven ofinstellingen waar de leerling (in het kader van zijn opleiding) mee te maken heeft.

Dit alles met toezicht en onder begeleiding.

Gedragsindicatoren

B 6.1 hanteert relevante gespreksvaardigheden en -technieken (bijv. overleg in hetkader van [leerling]stages)

B 6.2 raadpleegt reeds aanwezige informatie en registreert nieuwe informatieB 6.3 geeft -in het belang van de leerling- aan anderen binnen de school informatie

en houdt rekening met privacyregelsB 6.4 verwoordt zijn opvattingen en werkwijze ten overstaan van anderen binnen

de school of in de directe werkomgeving van de school en past in gezamenlijkoverleg zonodig zijn werk aan

B 6.x _____________________________________________B 6.y _____________________________________________

C Eisen van Startbekwaam niveau

C 6 De leraar in opleiding neemt zelfstandig en actief deel aan overleg met mensen eninstellingen buiten de school, te denken valt aan ouderavonden, open dagen, bedrijfsstages,zorgstructuuroverleg etc.

Gedragsindicatoren

C 6.1 hanteert relevante gespreksvaardigheden en -technieken (bijv. slecht-nieuwsgesprek,adviesgesprek)

C 6.2 raadpleegt reeds aanwezige informatie, registreert nieuwe informatie en stelt anderen inde gelegenheid hier gebruik van te maken

C 6.3 geeft aan ouders en andere belanghebbenden in het belang van de leerling informatie endoet dit met respect

C 6.4 verantwoordt zijn professionele opvattingen, werkwijze en benadering aan ouders enandere belanghebbenden en past in gezamenlijk overleg zonodig zijn werk aan

C 6.x _____________________________________________C 6.y _____________________________________________

A Eisen van Hoofdfasebekwaam niveau B Eisen van LIO-bekwaam niveau7 Competent in reflectieen ontwikkelingDe leraar voortgezet onderwijs en bvemoet zich voortdurend verder ontwikkelenen professionaliseren.

Een leraar die competent is in reflectie enontwikkeling, denkt regelmatig na overzijn beroepsopvattingen en zijn professio-nele bekwaamheid. Zo'n leraar streefternaar zijn beroepsuitoefening bij de tijdte houden en te verbeteren.

Zo'n leraar:• weet goed wat hij belangrijk vindt in

zijn leraarschap en van welke waarden,normen en onderwijskundige opvattin-gen hij uitgaat;

• heeft een goed beeld van zijn eigencompetenties, zijn sterke en zwakkekanten;

• werkt op een planmatige manier aanzijn verdere ontwikkeling;

• stemt zijn eigen ontwikkeling af op hetbeleid van zijn school en benut dekansen die de school biedt om zichverder te ontwikkelen.

(uit SBL: In bekwame handen)

A 7 De student onderkent het belang van het zelf onderzoekenen ontwikkelen van zijn opvattingen en zijn handelen.Hij onderzoekt en verwoordt deze o.a. via sterkte/zwakte analyse,evaluatie, reflectie en feedback.Hij formuleert leervragen in zijn portfolio en POP.Dit alles met hulp van begeleider.

De student expliciteert wat voor hem belangrijk is in het leraar-schap.

Gedragsindicatoren

A 7.1 beschrijft de eigen kwaliteit en beperkingenA 7.2 reflecteert op eigen gedrag en betrekt in zijn reflectie de

feedback van anderenA 7.3 weet aan te geven op welke punten de eigen

competentie(ontwikkeling) verbeterd kan wordenA 7.4 werkt op een planmatige manier aan zijn eigen ontwikke-

lingA 7.5 (nog niet aan de orde)A 7.6 kan omgaan met onverwachte situaties: past zich aan

veranderende omstandigheden aan en verkent alternatie-ven

A 7.7 verkent en beschrijft ontwikkelingen rond vak en docent-schap

A 7.8 staat open voor andere visies en ideeënA 7.9 brengt onder woorden wat zijn standpunt is over de keuze

voor de lerarenopleiding en het daarmee samenhangendberoepsperspectief

A 7.x _____________________________________________A 7.y _____________________________________________

B 7 De student onderzoekt met hulp van collega's en begeleiders zijn werkzaam-heden en zijn opvattingen. Hij benoemt in zijn portfolio en POP de sterke en zwakkepunten. Hij illustreert leervragen met voorbeelden en ervaringen uit verschillendekenmerkende situaties.Hij legt verbanden tussen praktijk en theorie.Dit alles met toezicht en hulp van zijn begeleider.

De student verwoordt zijn beroepsopvattingen en vanuit welke normen en waardenhij daar vorm aan geeft.

Gedragsindicatoren

B 7.1 beschrijft gericht op feitelijke situaties de eigen kwaliteit en beperkingenB 7.2 reflecteert systematisch op eigen gedrag en betrekt in zijn reflectie de

feedback van anderenB 7.3 weet aan te geven op welke punten de eigen competentie(ontwikkeling)

verbeterd kan wordenB 7.4 werkt op een planmatige manier aan zijn eigen ontwikkelingB 7.5 stemt het eigen handelen af op het beleid van de schoolB 7.6 is flexibel: past zich aan veranderende omstandigheden aan en beschikt over

enkele alternatievenB 7.7 volgt ontwikkelingen rond zijn vak en docentschapB 7.8 staat open voor andere visies en ideeën en probeert die daadwerkelijk uitB 7.9 brengt onder woorden wat hij belangrijk vindt in zijn docentschap en van

welke waarden, normen en onderwijskundige opvattingen hij uitgaat

B 7.x _____________________________________________B 7.y _____________________________________________

C Eisen van Startbekwaam niveau

C 7 De leraar in opleiding onderzoekt zelfstandig en systematisch zijn werk en betrekt daarbijde feedback van collega's en begeleiders. Hij benoemt sterke en zwakke punten en leervragen,beschrijft kenmerkende situaties waarin hij daaraan heeft gewerkt. Hij legt verbanden tussenpraktijk en theorie. De leraar in opleiding denkt mee over schoolrelevante thema's. Hij is op dehoogte van actuele ontwikkelingen binnen het onderwijs.

De leraar in opleiding verwoordt zijn beroeps-opvattingen en vanuit welke normen en waarden hijdaar vorm aan geeft.

Gedragsindicatoren

C 7.1 beschrijft gericht op de feitelijke situaties de eigen kwaliteit en beperkingenC 7.2 reflecteert systematisch op eigen gedrag en betrekt in zijn reflectie de feedback van

anderenC 7.3 weet aan te geven op welke punten de eigen competentie(ontwikkeling) verbeterd kan

wordenC 7.4 werkt op een planmatige manier aan zijn eigen ontwikkelingC 7.5 stemt zijn ontwikkeling af op het beleid van de schoolC 7.6 is flexibel en stressbestendig: past zich aan veranderende omstandigheden aan en beschikt

over alternatievenC 7.7 volgt nieuwe ontwikkelingen rond zijn vak en docentschap op de voetC 7.8 staat open voor andere visies en ideeën en probeert die daadwerkelijk uitC 7.9 brengt onder woorden wat hij belangrijk vindt in zijn docentschap en van welke waarden,

normen en onderwijskundige opvattingen hij uitgaat

C 7.x _____________________________________________C 7.y _____________________________________________

34.4

85, v

ierd

e d

ruk,

au

gu

stu

s 200

5

Deze competentiekaarten zijn gebaseerd op de bekwaamheidseisenleraren (mei 2004) van het SBL (Stichting Beroepskwaliteit Lerarenen ander onderwijspersoneel). Die eisen zijn vertaald naar driecompetentieniveaus door een werkgroep van de lerarenopleidingenVO/BVE van Fontys Hogescholen.

Fontys Lerarenopleidingen• Fontys Lerarenopleiding Sittard• Fontys Lerarenopleiding Tilburg• Fontys Pedagogisch Technische Hogeschool

in Eindhoven

Correspondentieadres:Fontys Lerarenopleiding Tilburgt.a.v. het StagebureauPostbus 909005000 GA [email protected]