Hoe wordt de mens door sport bewogen?

32
Hoe wordt de mens door sport bewogen? — Een oriëntatie op dat wat mogelijk blijkt — Silje L. van Duivenbode 2582276 15-04-2016 Guus Heijnen en Annemie Halsema Aantal woorden: 14133

Transcript of Hoe wordt de mens door sport bewogen?

Page 1: Hoe wordt de mens door sport bewogen?

Hoe wordt de mens door sport bewogen?

— Een oriëntatie op dat wat mogelijk blijkt —

Silje L. van Duivenbode 2582276 15-04-2016 Guus Heijnen en Annemie Halsema Aantal woorden: 14133

Page 2: Hoe wordt de mens door sport bewogen?

Inhoudsopgave

Inleiding 4

Deel I. Het fenomeen ‘sport’ 5

1. Filosofie en sport 5

2. Fenomenologie: het lichaam 5

§1. Verschillende lichaamsbeelden 6

§2. Lichaamsbewegingen 6

3. Fenomenologie: sport 7

§1. De eigenheid van sport: het spelelement 8

§2. De eigenheid van sport: lichamelijke activiteit 9

§3. De eigenheid van sport: physical game 9

§4. De instrumentalisering en sociaal-culturele inbedding van sport 10

§5. Het dubbelkarakter van sport 11

4. Eigenaardigheden van sport 11

§1. Sport en gezondheid 12

§2. Sport en doping 12

Deel II. Het affectieve van sport 13

1. Fenomenologie: de ingrediënten 13

§1. Merleau-Ponty: lichamelijke intentionaliteit 13

§2. Merleau-Ponty: een oriëntatie op het mogelijke 13

§3. Merleau-Ponty: een gesitueerde vrijheid 14

§4. Merleau-Ponty: de affectieve aard van intentionaliteit 15

2. Wat in sport beweegt 16

§1. Een oriëntatie op dat wat mogelijk blijkt 16

§2. Het affectieve van sport 18

§3. Een ervaring van vrijheid 22

§4. Lichaamsbeeld 24

Hoe wordt de mens door sport bewogen? 2

Page 3: Hoe wordt de mens door sport bewogen?

§5. Fenomenologie legt bloot hoe sport beweegt 24

Conclusie 26

Literatuurlijst 28

Lijst van afkortingen 31

Afbeeldingenlijst 31

Hoe wordt de mens door sport bewogen? 3

Page 4: Hoe wordt de mens door sport bewogen?

Inleiding

Vroeger wilde hij marathonloper worden. Overmoedig, niet gehinderd door trainingsschema’s, jakkerde hij door het land. Hij heeft van nature een groot, traag hart; zijn uithoudingsvermogen scheen grenzeloos. Totdat een ongeruste cardioloog hem de raad gaf te stoppen met overmatig sporten. Dat advies – achteraf gezien een verkeerd advies – kwam op het moment dat zijn toewijding aan de sport toch al onder druk stond, enerzijds doordat hij de genoegens des levens had leren kennen, anderzijds doordat hij zijn filosofische interesse niet kon ri jmen met de prozaïsche activiteiten van een atleet . Op tweeëntwintigjarige leeftijd gaf hij zijn sportieve ambitie op. ‘Dat was een levensgrote vergissing van mij – en de hele westerse filosofische traditie heeft trouwens dezelfde vergissing gemaakt, door het lichaam zo lang te vergeten.’

— ‘Ik zit op de fiets en plots is daar een idee’, Marco Kamphuis in interview met Marc van den Bossche

De Grieken en Romeinen zagen het belang van een gezonde geest in een gezond lichaam al in. Onder andere Plato erkende het belang van lichaamsbeweging al in Politeia. Toch raakte daarna het lichaam inderdaad in de vergetelheid. De filosofie richtte zich op de geest, de ratio. Menig filosoof ontwikkelde zijn gedachten echter wandelend, denk aan Jean-Jacques Rousseau, Immanuel Kant en Friedrich Nietzsche (Palm 2013). Nietzsches fascinering met de Grieken zorgde ervoor dat hij het belang van lichamelijke activiteit integreerde in zijn filosofie. Verschillende filosofen hebben hem hier in gevolgd. Ik denk dat van grote betekenis is dat deze integratie wordt voortgezet.

Zowel de filosofie als de sport hebben elkaar veel te bieden. Sport kan een filosoof inzichten bieden die anders niet tot hem gekomen waren (“bewegingen maken gedachten los” (De Galan 2009a)). Andersom kan de filosofie de sport duiden. De urgentie hiervan blijkt uit de tendens om sport in te zetten als middel. Als een manier om gezondheid te bevorderen, om te voldoen aan het schoonheidsideaal, om sociaal contact op te doen. On the long run zijn deze redenen echter niet genoeg om de mens aan het sporten te houden. Het wel of niet hebben van een sixpack is simpelweg niet voor iedereen genoeg motivatie.

Hoe zijn er zoveel mensen dan toch gemotiveerd om te sporten? Wellicht kunnen we dit begrijpen als de motivatie om te sporten niet buiten de sport, maar juist daarin gezocht wordt. Zodat we kunnen duiden wat in sport de mens beweegt. Met dit als doel, zal ik eerst de fenomenologie raadplegen voor de reeds geformuleerde sportfilosofie. Daarna zal ik de fenomenologie inzetten om zelf de ervaring van een mens in beweging te begrijpen.

Mijn werkwijze is als volgt: ten eerste zal ik de hedendaagse discussie bespreken aangaande sportfenomenologie. Ik zal me hiervoor richten op de sportfilosofie die Jan Tamboer (en Johan Steenbergen) heeft geformuleerd. De vraag wat sport nu precies is staat in dit deel centraal. Vervolgens ben ik in staat de ervaring van het beoefenen van sport te beschrijven. Zo kan ik me richten op een redelijk onontdekt gebied voor de (sport)filosofie: het affectieve van sport. Leidend zal hier zijn hoe we door fenomenologische methode zo dicht mogelijk kunnen komen bij de meest oorspronkelijke betekenismomenten van sport. Ik zal dit doen met de filosofie van Merleau-Ponty, Tamboer, Kierkegaard en Young op de achtergrond en op de voorgrond zullen verscheidene (zowel amateur- als top-)sporters leidend zijn.

Ik hoop met dit onderzoek een discussie te voeden over de grondslagen van de sport. Ik zal een poging doen de meest wezenlijke momenten van sport tastbaar te maken. Ik heb, conform verscheidene existentiële fenomenologen, hiervoor het focuspunt van ‘het aftasten van grenzen’ gekozen. Juist door mij te richten op het verband tussen deze notie en de bewegende kracht van sport, denk ik aan te tonen hoe sport als doel op zich waardevol is. Ik kan dan bespreken hoe sport de mens beweegt.

Hoe wordt de mens door sport bewogen? 4

Page 5: Hoe wordt de mens door sport bewogen?

DEEL I. HET FENOMEEN ‘SPORT’

In dit deel zal ik eerst een weergave geven van de reeds bestaande filosofie over sport. Ik richt mij hiervoor op de theorie die Jan Tamboer met Johan Steenbergen heeft geformuleerd. Dit zal een overzicht bieden van de sportfenomenologie waarop ik mijn onderzoek bouw.

1. Filosofie en sport

Het moment dat de mens begon hard te lopen (..) begon ook zijn verovering van ruimte en tijd. Door hard te lopen oefende hij zijn inschattingsvermogen, leerde hij kansen berekenen, condities te scheppen en uiteindelijk zelfs te filosoferen.

— Marathonloper, Abdelkader Benali

Filosoof en sporter hebben lang op gespannen voet geleefd . De hoofdzaak van een filosoof zou de 1

geestelijke arbeid zijn, terwijl sport juist als een lichamelijke aangelegenheid werd gezien. Als consequentie werd sport bij hoge uitzondering serieus genomen door de wijsgeer, terwijl sporters een uiterst sceptische houding erop nahielden ten opzichte van de filosofie (Tamboer 2004, vanaf nu SF: 9).

De oorsprong van deze denkwijze is terug te leiden naar een dualistisch mensbeeld (zie I.2). De filosofen beperken zich tot de activiteit van de geest, terwijl de sport zich bezighoudt met het lichaam als bron van actie. Uit deze positie volgt ook meteen een bepaalde hiërarchie: filosofen achten de geest van hogere waarde dan het lichaam en vice versa (SF 10). Het is dan ook niet vreemd dat er nog veel plek is voor een formulering van een hedendaagse sportfilosofie.

Ik zeg hedendaags om twee redenen. Ten eerste is de afbakening van wat sport is sterk afhankelijk van de sociaal-culturele context. Dit zal later nog uitgebreid blijken (zie I.4.4). Aangezien het onderwerp veranderlijk is, is er dus baat bij een actuele filosofische beschrijving. Ten tweede is met name de dualistische denkwijze van Descartes bepalend geweest voor de vooroordelen jegens sport én filosofie. Voor Descartes zijn tijd hebben verscheidene filosofen het lichaam op alternatieve wijze beschreven.

Te beginnen bij Aristoteles, wiens deugdentheorie liet zien hoe ratio en emotie op elkaar kunnen inwerken, op noch puur fysieke, noch puur mentale wijze. Regelmatige sportbeoefening kan, volgens de Griekse filosoof, ons karakter verbeteren en verrijken (Hopster 2016). Een hele tijd later, maar duidelijk hierdoor beïnvloed, kende Nietzsche het lichaam grote betekenis toe. Hij was aangetrokken door de Griekse erkenning van het samenspel tussen lichaam en geest (Young 2014, vanaf nu AE: 12).

Dat sport toch een filosofisch onderwerp is geworden, is dus onder andere te danken aan Nietzsches nadruk op fysiologie (die zelfs reikte tot de kunst). Ook denkers als Feuerbach, Marx en Freud hebben een vinger in de pap gehad in de heropening van de discussie over het lichaam. Deze tegenbeweging is in de 20e eeuw uitgegroeid tot een echte herwaardering van het lichaam, met als belangrijke spelers Marcel, Merleau-Ponty en Levinas (Tamboer 2007, vanaf nu FB: 18). We hebben een toename, of misschien eerder het ontstaan van de sportfilosofische interesse aan hen te danken. Een interesse die verdiept in het feit dat filosofie ook een kwestie van doen is en sport een kwestie van woorden (SF 11).

2. Fenomenologie: het lichaam

Alhoewel deze test misschien het tegendeel wil bewijzen: “Fotogenie: filosofen in de sport” in Sporza. 1

Hoe wordt de mens door sport bewogen? 5

Page 6: Hoe wordt de mens door sport bewogen?

Nu ik ben ingegaan op de filosofieën die ten oorsprong liggen aan de sportfilosofie van Tamboer en Steenbergen, kan ik me nu richting hun theorie begeven. Ik geef hier de onderdelen van weer die ik belangrijk acht voor mijn onderzoek. Dit zal in verschillende stappen geschieden, waarvan het definiëren van sport een belangrijke stap zal zijn. Allereerst is het nodig te onderzoeken waar we het nu precies op duiden wanneer we het over ‘het lichaam’ of over ‘lichamelijke activiteit’ hebben.

§1. Verschillende lichaamsbeelden

Een lichaamsbeeld is een nadere toespitsing van de term mensbeeld. Tamboer definieert het als een tijd- en plaatsafhankelijke, min of meer coherente, omlijnbare en op algemeen geldigheid gerichte interpretatie van wat het menselijk lichaam is en behoort te zijn (FB 27). Het lichaam kan op verschillende wijzen worden geïnterpreteerd. Ten eerste kan het lichaam worden gezien als een isoleerbaar gegeven, als een instrument. Dit is het uitgangspunt van een substantieel lichaamsbeeld (SF 18). Dit maakt deel uit van een materialistisch, ofwel een dualistisch mensbeeld. Handelingen zijn een bepaald type lichaamsbewegingen.

Bij een relationeel lichaamsbeeld is de mens altijd al betrokken op de wereld. Mens en wereld kunnen dan ook niet onafhankelijk van elkaar beschreven en gedefinieerd worden (SF 21). Deze ontologische realiteit gaat in het substantieel lichaamsbeeld verloren, terwijl dit lichaamsbeeld er wel rekenschap voor kan afleggen (FB 40). Intentionaliteit staat centraal: de mens is altijd gericht op de wereld. Deze gerichtheid is een betekenisrelatie. Iedere gerichtheid, iedere betekenisrelatie is altijd een soort handeling. Dit maakt de mens tot een primair handelend wezen (SF 22). De handeling is volgens het relationele lichaamsbeeld dus niet secundair (SF 20).

Het lichaam is intentioneel. Met het lichamelijke wordt, volgens dit lichaamsbeeld, de fundamentele betrokkenheid van mens en wereld aangeduid. Er wordt derhalve geen onderscheid gemaakt tussen het lichamelijke en niet-lichamelijke (SF 22). Een sporthandeling kan niet gekarakteriseerd worden doordat het een lichamelijke handeling is, elke relatie tussen mens en wereld is een lichamelijke handeling. Dat een handeling specifiek sport-achtig is, komt door de aard van de betekenisrelatie (SF 22).

Een lichaamsbeeld dat gericht is op intentionaliteit kan ook verklaren hoe instrumenten een indirect lichamelijk contact kunnen creëren. Deze instrumenten staan in tussen lichaam en wereld en breiden de handelingsmogelijkheden van het lichaam uit. De inlijving van de instrumenten wordt zo compleet, dat ze ervaren worden als eigen lichaamsdelen (FB 28). Bij de Paralympische Spelen komt dit geweldig naar voren: basketballers in rolstoelen, verspringers met een prothese… Wellicht is dit ook aan de hand in teamsport: een roeiteam moet roeien alsof ze één zijn.

Overigens meent Tamboer dat het substantieel en relationeel lichaamsbeeld elkaar aanvullen. Ze verwijzen naar een onderliggende grondstructuur: er is geen onoverbrugbare kloof tussen causale relaties en betekenisrelaties. Er is volgens Tamboer geen sprake van een waterdichte scheidslijn (FB 40).

Merleau-Ponty heeft een echt relationeel lichaamsbeeld: we hebben geen lichaam, we zijn lichaam. Er is geen scheiding tussen lichaam en geest (zie I.1.1). Toch erkent ook hij dat we het lichaam op twee manieren kunnen ervaren. Enerzijds is ons lichaam de mogelijkheidsvoorwaarde voor de waarneming. Het is prereflexief. Dit noemt Merleau-Ponty le Je premier (the first self), afgeleid van het Husserliaanse Leib (a living body), en later la chair (het vlees). Dit in tegenstelling tot le Je diénommé (the designated self), afgeleid van het Husserliaanse Körper (Vallier 2010: 129). Daar doelt Merleau-Ponty op het gethematiseerde lichaam, waar het lichaam aan ons verschijnt als een waarneembaar object. De Leibheit van ons lichaam blijft echter altijd.

§2. Lichaamsbewegingen

Nu we gezien hebben hoe verschillend het lichaam beschreven kan worden, ga ik kort in op wat dan precies een lichaamsbeweging is. Volgens het substantiële lichaamsbeeld is een lichaamsbeweging

Hoe wordt de mens door sport bewogen? 6

Page 7: Hoe wordt de mens door sport bewogen?

een verandering van plaats van (delen van) het lichaam als geïsoleerd gegeven. Lichaamsbewegingen worden gezien alsof ze onafhankelijk van hun omgeving geïdentificeerd kunnen worden (FB 41).

Er is een onderscheid te maken tussen binnenhuidse en buitenhuidse lichaamsbewegingen: de eerste zijn inwendige lichaamsstructuren, zoals de vertering, de tweede is een verplaatsing van het lichaam als geheel of als een deel van het geheel (FB 42). Daarnaast is er een verschil tussen de oorzaken van bewegingen, de afhankelijke variabele (die inwendig of uitwendig kan zijn), en de effecten van bewegingen, de onafhankelijke variabele (FB 43). Tenslotte is er een onderscheid in benaderingen: de task-oriented approach die is gericht op het resultaat van de handelingen en de process-oriented approach die is gericht op de handelingsstructuur (FB 44). De voorwaarde van deze? bewegingsopvatting is dat lichaamsbewegingen een intermediair vormen tussen binnenwereld en buitenwereld (FB 45).

Het substantiële lichaamsbeeld ziet handelingen als een bepaald type lichaamsbeweging (FB 46). Volgens het relationele lichaamsbeeld is echter iedere gerichtheid op de wereld al een vorm van handelen. Deze handeling, deze betekenisrelatie, wordt op een bepaalde manier onderkend (FB 48). Iedere handeling kent drie aspecten, namelijk ingrijpen, ondervinden en inzicht (FB 45). Alle kenmerken zijn altijd aanwezig, maar steeds in meer of mindere mate. Alle elementen zijn lichamelijk. Bij bewegingshandelingen is het aspect van ingrijpen, van verplaatsen, dominant (FB 48). Noodzakelijke voorwaarden van een bewegingshandeling zijn de primair op verplaatsen gerichte intentionaliteit, dat de omgeving in voor het verplaatsen relevante termen wordt aangeduid en dat de wijze van verplaatsen nader gespecificeerd dient te worden in termen van tijd-ruimtelijke verhoudingen (FB 49).

Deze specificaties zijn noodzakelijk om een actie als bewegingshandeling te typeren, maar zijn niet voldoende als typering. Bewegingshandelingen zijn immers opgenomen in een bepaalde (bewegings)cultuur. Het zijn ook vormen van regel-geleid gedrag (FB 50). Dit zal nog terugkomen wanneer ik het dubbelkarakter van sport bespreek (zie I.4.5).

Lichaamsbewegingen lijken een ondergeschikte rol te hebben: dezelfde bewegingshandeling kan voltrokken worden met heel andere lichaamsbewegingen (FB 51). Toch blijken de verschillende bewegingsopvattingen (bewegingshandeling of lichaamsbeweging) complementair te zijn. Lichaamsbewegingen kunnen een nadere karakterisering geven van de wijze waarop een bewegingshandeling moet worden uitgevoerd (FB 51), met name bij vorm-georiënteerde sporten, zoals turnen. In algemene zin kunnen spierkracht, lenigheid, uithoudingsvermogen en het uitvoeren van lichaamsbewegingen als voorwaardelijkheden beschouwd worden voor het uitvoeren van bewegingshandelingen. Deze voorwaardelijkheden doen zich voor een sporter vooral voor in de vorm van grenzen die aan de prestatiemogelijkheden gesteld worden (SF 49). Zo stellen lichaamsbewegingen grenzen aan de uitvoering van bewegingshandelingen (FB 51).

3. Fenomenologie: sport

In dit hoofdstuk zal ik uitgebreid ingaan op de vraag wat sport precies is. Ik acht dit van belang, omdat ik mij later zal richten op de ervaring van sport. Een ervaring die, zou de scepticus zeggen, voor iedereen anders is. Toch denk ik, met behulp van de fenomenologie, iets te kunnen zeggen over deze ervaring. Dit hoofdstuk zal zich nog bezighouden met de vraag: wat is sport?

Volgens Tamboer en Steenbergen heeft sport een dubbelkarakter. Enerzijds heeft sport een geheel eigen wereld, anderzijds moet de specifieke eigenheid van sport ontkend worden (SF 26). Deze beschrijvingen zijn twee extremen, waarbij de eerste essentialistisch is (sport wordt gedefinieerd door een aantal noodzakelijke kenmerken) en de tweede operationalistisch (wat tot sport behoort wordt geconstrueerd door externe instanties) (SF 27).

Beide beschrijvingen zijn niet ideaal. De essentialistische beschrijving vormt een eenzijdige procedure om sport te definiëren. De operationele definitie legt de nadruk op de inbedding van sport in de samenleving, waardoor sport wordt gezien als een middel dat dient ter realisering van buiten

Hoe wordt de mens door sport bewogen? 7

Page 8: Hoe wordt de mens door sport bewogen?

de sport gelegen doeleinden. Sport wordt zo instrumenteel gekarakteriseerd. Desalniettemin zijn beide definities wel reëel doordat ze iets zeggen over zowel de eigenheid als de inbedding van sport. Daarom kiezen Tamboer en Steenbergen ervoor een dubbelkarakter aan sport toe te schrijven (SF 30). Beide elementen zullen nu een voor een besproken worden (zie §3, §4 en §5).

§1. De eigenheid van sport: het spelelement

Rousseau had ongelijk toen hij verklaarde dat alle ellende was begonnen toen de mens ergens een paaltje neerzette om zijn eigen ruimte af te bakenen. De ellende begon toen de mens ergens een streep zette en een wedstrijd organiseerde.

— Marathonloper, Abdelkader Benali

Wat is er dan te zeggen over de eigenheid van sport? Sport lijkt definieerbaar door twee noodzakelijke voorwaarden: het spelelement en lichamelijke activiteit (SF 31). ‘Spelen’ kan op verschillende wijzen gelezen worden, namelijk als het werkwoord spelen, en als het meervoud van een spel (SF 33). Aangezien het Engels wel een distinctie maakt tussen deze twee soorten van ‘spelen’, gebruik ik de term to play voor het eerste geval en game voor het tweede. Beide termen doen zich voor in de sport(praktijk).

To play houdt een bepaalde houding in en is niet gekoppeld aan een af te bakenen activiteit. Deze vorm van spelen kenmerkt zich ten eerste door vrijheid. Vrijheid kan hier op twee manieren worden begrepen: als een soort vrijwilligheid, maar ook als het openstaan voor ‘het mogelijke’ (SF 33). Hier zal ik later nog op verdergaan (zie II.2.3). Ten tweede kenmerkt to play zich door autoteliciteit (SF 34): er wordt gespeeld, omwille van het spelen zelf. Het doel van de speler is binnen het spelen zelf te lokaliseren.

Game duidt wel op een specifieke activiteit. Volgens Bernard Suits heeft het vier kenmerken. Ten eerste poogt men bij een game een bepaald doel te bereiken. Dit doel kan spel-specifiek zijn en laat zich dan alleen vatten in termen van de regels van dit spel, een lusory goal (SF 34), of het doel kan een na te streven stand van zaken zijn die onafhankelijk van dat een specifiek spel gedefinieerd kan worden, een pre-lusory goal (SF 35).

Het tweede kenmerk van een game is dat men bij het nastreven van een pre-lusory goal ook echt alleen gebruik maakt van de middelen die in overeenstemming zijn met de lusory means, de spel-specifieke regels (SF 35).

Ten derde laat men zich leiden door bepaalde constituerende regels die naar hoge waarschijnlijkheid obstakels opwerpen voor het pre-lusory goal. Denk bijvoorbeeld aan de hordes bij hordelopen. Het doel is zo snel mogelijk de finish over te gaan, maar de lusory means houden in dat dit te voet moet en dat de loper de hordes daadwerkelijk passeert, zonder deze te raken. Zouden deze regels niet gelden, dan zou de deelnemer veel sneller bij de finish zijn (het uiteindelijke doel), maar er zou van het hordelopen niet veel overblijven (SF 35).

Dit brengt ons bij het laatste kenmerk: constituerende regels worden vrijwillig geaccepteerd enkel omdat zij de activiteit als zodanig mogelijk maken. Samengevat is de deelname aan een game een vrijwillige poging onnodige obstakels te overwinnen (SF 35). Er is dan sprake van een lusory attitude, een houding waarbij de voor het spel overeengekomen constituerende regels geaccepteerd worden (SF 36).

Wat maakt een game dan tot sport? Het spel is een vaardigheidsspel, er is een element van competitie, de vaardigheden zijn van een fysiek karakter en het is geïnstitutionaliseerd (SF 38-39). Daarnaast maakt de houding die ik bij to play heb beschreven naar mijn eigen idee ook een belangrijk deel van sport uit. Tamboer en Steenbergen zien het daarentegen slechts als een normatief en begripsmatig aspect.

Hoe wordt de mens door sport bewogen? 8

Page 9: Hoe wordt de mens door sport bewogen?

§2. De eigenheid van sport: lichamelijke activiteit

Als lichamelijk activiteit wordt beschreven als een noodzakelijk kenmerk van sport, is het belangrijk vast te stellen wat nu precies onder dat lichamelijke valt. Dit is afhankelijk van het lichaamsbeeld (zie I.2.1).

Vanuit een substantieel lichaamsbeeld, loopt de grens tussen sport en niet-sport parallel aan die tussen lichamelijk en geestelijk. Dit onderscheid achten Tamboer en Steenbergen echter onhoudbaar en onvruchtbaar. Immers, bij een denksport als schaken is de schaker wel degelijk in beweging: de schaker knippert met zijn ogen, pakt een toren en plaatst het op een ander veld. Eveneens moet een voetballer nadenken aan wie hij het best de bal kan doorspelen. Het verschil tussen beide sporten kan niet puur worden uitgedrukt met behulp van een dualistisch lichaamsbeeld (SF 43).

Tamboer en Steenbergen onderzoeken ook of de aard van de lichaamsbeweging de grens tussen sport en niet-sport zou kunnen verklaren. Sport is dan een intensieve vorm van lichaamsbeweging. Wat precies de maatstaf is, is echter uiterst problematisch. Nogmaals zouden denksporten meteen afvallen, maar ook veel wereldwijd erkende sporten zouden twijfelgevallen worden. Bij bijvoorbeeld honkbal, biljart en darts staan de spelers een groot deel van de tijd stil. Ten eerste houdt deze visie nog steeds vast aan een substantieel lichaamsbeeld en daarnaast maakt deze het bepalen van wat wel en niet sport is tot een uiterst arbitraire zaak (SF 44).

Wanneer we kijken naar lichamelijk activiteit vanuit een relationeel lichaamsbeeld, wordt deze activiteit van andere onderscheiden door de manier waarop de relatie met de omgeving wordt gerealiseerd. Een bewegingshandeling is anders dan een taalhandeling, niet door het onderscheid tussen lichaam en geest, maar door de verschillende manier waarop de betekenisrelaties worden gerealiseerd — de relatie met de omgeving is anders. Lichamelijke handelingen zijn, vergeleken met andere handelingstypen, vooral verplaatsend van aard. Er is sprake van een specifieke tijd-ruimtelijke verandering ten opzichte van de omgeving (SF 45). Een hoogleraar kan, tijdens een lezing, heen en weer lopen. Toch relateert hij zich in dit geval niet op verplaatsende wijze met de omgeving. Het omgekeerde is aan de hand bij een wielrenner die in gesprek is met een ploeggenoot.

Het verschil tussen schaken en voetballen zou op basis van het relationele lichaamsbeeld ook verklaard kunnen worden door de lichaamsactiviteit (die dus bij beide aanwezig is) te analyseren. Bij het schaken is er eerder sprake van een lichaamsbeweging, terwijl de voetballer uiteindelijk de bal zal trappen door middel van een bewegingshandeling (zie I.2.1).

§3. De eigenheid van sport: physical game

Na dit onderzoek naar wat lichamelijke activiteit inhoudt, definiëren Tamboer en Steenbergen sport als overwegend game of als overwegend lichamelijke activiteit (SF 46). We hebben al gezien dat de intensiviteit van lichaamsbewegingen of bewegingshandelingen niet volstaan als karakterisering. Het spel-element en de inbedding van sport in ruimere, sociaal-culturele verbanden voldoen wel (zie §2 en §3). Sport zou dus wellicht gedefinieerd kunnen worden als een physical game.

Vervolgens nemen Tamboer en Steenbergen de Olympische Spelen onder de loep, als harde kern van de sportwerkelijkheid. Hierbij is sport een physical game met een agonaal karakter (SF 47). Het is in zoverre een physical game, dat het gestelde probleem (het overwinnen van de obstakels) steeds een bewegingsprobleem is. Dit geldt overigens voor iedere vorm van sport (SF 50). Bij de Olympische Spelen worden op het gebied van het verplaatsend omgaan met de omgeving worden de spelers met elkaar vergeleken (SF 47).

Inmiddels is de eigenheid van sport duidelijk geworden, sporthandelingen zijn noodzakelijkerwijs bewegingshandelingen met een spelelement en hebben eventueel een wedstrijdkarakter. Sport is echter niet alleen zo te definiëren, door haar dubbelkarakter (zie §2). De net genoemde kenmerken van sport zijn van toepassing op veel sportvormen, maar vormen geen definitieve scheidslijn (SF 50).

Hoe wordt de mens door sport bewogen? 9

Page 10: Hoe wordt de mens door sport bewogen?

Daarom is sport ook niet noodzakelijkerwijs een physical game. De notie ‘lichamelijke activiteit’ is voor meerdere uitleggen vatbaar en dan ook geen universele essentie van sport. Toch is niet iedere activiteit sport door het spelkarakter. Dan wordt er wel nog steeds appèl gedaan op de ‘lichamelijke’ geaardheid van de handeling. Concluderend, physical games vormen de harde kern van sport (SF 51). Als beide elementen (physical en game) aanwezig zijn, is de activiteit in principe een sporthandeling.

De grensgevallen vormen ten eerste de games waarin het oplossen van een bewegingsprobleem niet centraal staat. Hieronder valt de denksport die voltrokken kan worden zonder dat de speler uit zijn stoel komt. Ten tweede zijn de lichamelijke activiteiten die niet als game te bestempelen zijn een grensgeval. Fitness is hier een voorbeeld van. Als beide elementen afwezig zijn, is er geen sprake van een sporthandeling (SF 52). Toch geldt voor alle intrinsieke eigenschappen dat zij onvoldoende zijn om een handeling onder de noemer ‘sport’ te scharen. Of de activiteit als sport benoemd wordt, is afhankelijk van de inbedding van sport (SF 74).

§4. De instrumentalisering en sociaal-culturele inbedding van sport

Bij het bespreken van de inbedding van sport komen twee aspecten naar voren: enerzijds de sociaal-culturele inbedding en anderzijds de instrumentalisering waar sport te maken mee heeft. Sport wordt tot instrument gemaakt, wanneer het enkel en alleen als middel wordt ingezet voor een doel dat buiten de sport zelf ligt. Er is dan sprake van een extrinsiek verband. Als doel en middel intrinsiek verbonden zijn, is het doel enkel en alleen te behalen krachtens het middel. Sport wordt dan ingezet omwille van de sport. (Een wedstrijdroeier doet een ergometertraining om beter te leren roeien. Niet om er beter uit te zien.)

Als sport wordt ingezet voor “een positieve invloed op economie, innovatie, gezondheid, sociale cohesie, nationale trots, opvoeding en normen en waarden” is er sprake van een extrinsiek 2

verband, ditmaal gezien vanuit een institutie, namelijk NOC*NSF. Ook door middel van andere activiteiten zouden deze doelen behaald kunnen worden. Sport wordt dan ingezet als instrument en er zou net zo goed een ander instrument kunnen worden ingezet. Dit is ook te zien bij individuen: wanneer iemand sport om zijn sociale contact uit te breiden, is zijn motief extrinsiek.

Is een sporter echter enorm gepassioneerd over hardlopen, dan zal dit hardlopen niet zo maar met een andere sport of een compleet andere activiteit gewisseld kunnen worden. (Dit kan wel wanneer het doel innovatie, sociale cohesie of opvoeding is.) Deze hardloper heeft een intrinsiek motief om te rennen (SF 53). In dit geval draait het meer om de eigenheid van sport.

Gewoonlijk is het een mengeling van zowel intrinsieke als extrinsieke motieven die de mens aanzet tot sport en die instituties aanzet tot het behartigen van de belangen van sport. In meer of mindere mate spelen extrinsieke motieven een rol in iemands persoonlijke kijk op sport, maar die motieven zijn nooit een volstrekt subjectieve creatie. Dit laat de sociaal-culturele inbedding van sport goed zien (SF 54-55).

Motieven die instituties hebben voor het nastreven van sport kunnen in twee vanuit verschillende standpunten werken: een microsociaal perspectief, waarbij het individu centraal staat, of een macrosociaal standpunt dat meer een maatschappelijk perspectief is (SF 55).

De eigenheid van sport is volgens Tamboer en Steenbergen nooit absoluut (SF 57). Het definiëren van sport is dan ook nooit een abstracte gelegenheid. Er zijn verschillende wijzen waarop sport sociaal-cultureel is ingebed. Ten eerste zijn sporthandelingen vormen van regel-geleid gedrag. Het is vastgesteld welke handelingen precies wel en niet uitgevoerd mogen worden om het intrinsieke doel te behalen (SF 59). Ten tweede is er de confrontatie met meer algemene morele maatstaven en algemeen geldende rechtsregels (SF 60). Ten slotte is er de populariteit en verspreiding van sport, afhankelijk van intrinsieke kenmerken en maatschappelijke verhoudingen (SF 61-62).

NOC*NSF: “We winnen veel met sport”.2

Hoe wordt de mens door sport bewogen? 10

Page 11: Hoe wordt de mens door sport bewogen?

Als er veranderingen zijn in de motieven om te sporten, kan er een waardeverschuiving ontstaan (SF 71). Dit gebeurde in de jaren 60: er moest plek komen voor vrije tijd, levenskwaliteit en zelfverwerkelijking. Door deze nieuwe waarden ontstond er enerzijds een proces van versporting: het motief om te presteren werd geïsoleerd en geaccentueerd en anderzijds een proces van ontsporting: het hebben van plezier en er goed uit zien werden belangrijker dan het winnen of het behalen van records.

Deze waardeverschuiving heeft ervoor gezorgd dat sport inmiddels in verschillende sectoren uiteen is gevallen, waarbij de isolering en eenzijdige accentuering van de motieven om sport te beoefenen de oorzaak zijn (SF 67). Ondanks de dominantie van bepaalde motieven, de activiteiten in kwestie laten zich over het algemeen nog steeds als physical games karakteriseren (SF 71). Er is ook een algeheel alternatieve sportcultuur ontstaan, waarvan krachttraining, bootcamp en spinning voorbeelden zijn (SF 66).

Bij deze vormen van fitnesssport ontbreken kenmerken van een game, stellen Tamboer en Steenbergen. Het centrale motief is ‘gezondheid’, een motief dat in dit geval intrinsiek aan (fitness)sport is (SF 72). In tegenstelling tot andere vormen van sport, is bij fitness het te overwinnen obstakel niet in termen van lichaamsbewegingen te vatten. We hoeven geen hordes te ontwijken, een shuttle precies over het net heen slaan. Uithoudingsvermogen, spierkracht en lenigheid zijn geen voorwaardelijkheden, maar tot doel geworden. Het te overwinnen obstakel wordt ons eigen lichaamsvet. Dit is het grote verschil tussen fitness en overige sport (SF 73).

§5. Het dubbelkarakter van sport

Tamboer en Steenbergen stelden dat de eigenheid van sport nooit absoluut is (zie §5), maar tegelijkertijd moet de eigenheid niet genegeerd of als relatief begrepen worden (SF 65). Het is niet problematisch om sport als middel te zien, maar er ontstaat wel een probleem als bepaalde extrinsieke doeleinden zodanig de overhand krijgen dat de eigenheid van sport wordt overschaduwd. Als sport enkel voor een extrinsiek doeleind wordt ingezet, als het uitsluitend als een instrumentele activiteit wordt begrepen, als het inwisselbaar wordt, dan wordt het tot iets anders gemaakt dan sport (SF 57).

Instituties kunnen ofwel bijdragen aan dit proces, ofwel sport ertegen beschermen (SF 58). De institutionalisering van sport vormt het laatste kenmerk in de definitie die Tamboer en Steenbergen opstellen. Traditionele sport is dan een physical game, met een wedstrijdelement, die geïnstitutionaliseerd is (SF 65).

4. Eigenaardigheden van sport

Sport wordt over het algemeen gezien als bij uitstek passend binnen een gezonde, ‘goede’ levensstijl. Toch zijn sport en gezondheid op gespannen voet met elkaar. Een ander element van sport dat minder eenduidig is dan in eerste instantie lijkt, is sportiviteit of fair play. De basale waarde die gezien wordt als constitutief voor fair play, als bij uitstek verwezenlijkt in de sport, is ‘gelijke rechten en kansen voor iedereen’ (FB 99). De facto is hier echter in het geheel geen sprake van. Om desondanks te suggereren dat het er in de sportwereld wel zo aan toe gaat is volgens Tamboer puur formalistisch en wellicht ideologisch (FB 100). Zelf ben ik van mening dat fair play meer neigt naar wederzijds respect dan naar egalitarisme.

Het argument van fair play wordt, ondanks de onduidelijkheid over het begrip, ingezet bij onder andere de legitimering van het dopingverbod. Onder doping valt het gebruik van (pijnstillende) middelen en drugs ter verhoging van prestaties in de sport (FB 100). Het dopingverbod zal als een van de eigenaardigheden van sport aan bod komen. Een andere eigenaardigheid is de relatie tussen sport en gezondheid.

Hoe wordt de mens door sport bewogen? 11

Page 12: Hoe wordt de mens door sport bewogen?

§1. Sport en gezondheid

Topsporters zouden, als sporten equivalent staat aan gezondheid, extreem gezond leven. Toch zetten bij uitstek topsporters hun gezondheid op het spel (SF 149). In tegenstelling tot fitness, is gezondheid geen intrinsieke waarde, maar juist extrinsiek aan de topsport. Een goede gezondheidstoestand is een voorwaarde om topsport te beoefenen, maar geen gevolg. Een intrinsiek kenmerk van topsport is juist het op risicovolle wijze omgaan met de eigen gezondheid (SF 151). Vechtsporten en avontuursporten vormen hier hele duidelijke voorbeelden van (SF 152). Bij deze sporten lijkt het gevaar echter voornamelijk in de tegenstander of in de omgeving te zitten. Het grootste gevaar voor topsporters vormen zij echter zelf. Velen gaan van blessure naar blessure .3

De waarden van de topsport zijn zo op gespannen voet met de waarde van gezondheid. Intrinsieke waarden van topsportpraktijk zijn te vatten in het Olympische motto citius, altius, fortius (sneller, hoger, sterker). Het doel van topsport is de beste te zijn. Om dit te realiseren, vergt de topsporten het maximale van zijn vermogens. Als consequentie, zal hij dus steeds op de grenzen van zijn vermogens stuiten. Juist in het pogen die grenzen te verschuiven ligt de aantrekkingskracht van de activiteit (SF 151).

§2. Sport en doping

Om zijn grenzen te verleggen, kan de sporter ook grijpen naar middelen die onder doping vallen. Door het gros van de mensen wordt er op emotionele en criminaliserende wijze over doping gesproken. Het wordt gezien als strijdig met de bevordering van de normen en waarden van de sportpraktijk. Het verbod op het gebruik van drugs in een professioneel gebied is alleen in de sportwereld te vinden. In menig ander beroep, zoals dat van kunstenaars en muzikanten, wordt drugsgebruik geaccepteerd, of in ieder geval gedoogd (SF 159). Bij deze beroepen wordt valsspelen net zo goed afgekeurd, doping wordt hier echter niet onder geschaard.

Wat precies onder doping valt, wordt bepaald door een operationele definitie. Onder doping vallen de middelen en methoden die bij reglement door sportorganisaties verboden zijn (SF 159). Stel dat er een nieuwe drug is ontdekt, maar deze nog niet bekend is bij de organisaties, is het gebruik ervan dus niet verboden.

Van de argumenten die worden ingezet voor het binnen de sportwereld geldende dopingverbod is het eerste argument moralistisch en heeft het tweede betrekking op gezondheid en is daarnaast paternalistisch van aard. Ten eerste zou de prestatie-verhogende werking strijdig zijn met het principe van fair play (sportiviteit). Ten tweede zou het gebruik van doping schadelijk voor de gezondheid zijn (SF 161).

De laatste vraag is niet aan de filosofie om te beantwoorden. De eerste komt uitgebreid aan bod in Sportfilosofie. Ik kies ervoor me op een klein deel van het antwoord te richten, waar sportfilosoof R.M. Simon wordt aangehaald. Hij heeft als enige een poging gewaagd om te expliciteren hoe doping de eigenheid van sport schaadt. Volgens hem is er idealiter bij een sportwedstrijd sprake van een mutual quest for excellence through challenge. Dit houdt in dat de deelnemers proberen binnen het kader van dezelfde regels het beste uit de ander en uit zichzelf halen (SF 169). Sport draait om een measurement of the best human potential (FB 101).

Dopinggebruik tast dan het wezen van een sportwedstrijd aan, omdat het niet langer iemands atletische capaciteit is die bepalend is voor de uitkomst van de wedstrijd, maar de manier waarop zijn lichaam op het dopinggebruik reageert. Een strijd tussen personen verandert dan in een strijd tussen lichamen (SF 170). Tamboer en Steenbergen zien deze argumentatie niet als overtuigend (SF 171).

Een blessure is voor de meeste topsporters ook de reden om uiteindelijk te stoppen met (Elling 2014).3

Hoe wordt de mens door sport bewogen? 12

Page 13: Hoe wordt de mens door sport bewogen?

DEEL II. HET AFFECTIEVE VAN SPORT

Leidend in dit deel is sport als doel te begrijpen. Alleen dan is het mogelijk over het aantrekkelijke, het affectieve, van sport te schrijven. Ik hoop zo de bouwstenen voor een taal te leveren waar gesproken kan worden over de beweegredenen van sporters.

In dit deel zal de filosofie van Merleau-Ponty en Tamboer het begin vormen. Vanuit dit startpunt zal ik de ervaringen van verschillende sporters onder de loep nemen. Als een rode draad zal eveneens mijn eigen filosofische kijk, sterk geïnspireerd door filosofen als Søren Kierkegaard en Martin Heidegger, door dit hoofdstuk geweven zijn. Ik zal over het algemeen gebruikmaken van het fenomenologische gedachtegoed en een fenomenologische werkwijze.

1. Fenomenologie: de ingrediënten

Waarom er een tomeloze ambitie voor sport is is een vraag die een instrumentele beschrijving van sport niet kan beantwoorden. Deze richt zich op wat buiten de sport gelegen is: het aanpakken van overgewicht, het bevorderen van arbeidsproductiviteit, het bestrijden van depressies. Er is een taal nodig die zich richt op hoe sport op zich een mens kan bewegen. Hiervoor is een studie nodig die de menselijke ervaringen kan omschrijven: de fenomenologie.

In dit hoofdstuk zal ik weergeven hoe Merleau-Ponty het lichaam uitlegt. Daarna laat ik zien hoe de Franse filosoof dat wat mogelijk is in een situatie in zijn theorie incorporeert, om vervolgens zijn vrijheidsbegrip uit te leggen. Tenslotte beschrijf ik hoe affectiviteit aanwezig is in Merleau-Ponty’s theorie.

Ik acht het gedachtegoed van deze fenomenoloog van groot belang. Het draait in het volgende hoofdstuk immers volledig om de ervaring van de sportbeoefening. Dit is de enige plek waar we redenen kunnen vinden om te sporten om de sport. Vet verliezen wordt een prettige bijkomstigheid, gezonder worden eveneens een mogelijkheid, maar alleen een studie van de ervaring kan ons uitleggen waarom dit bijzaak is.

§1. Merleau-Ponty: lichamelijke intentionaliteit

Volgens Merleau-Ponty moeten we het lichaam niet op cartesiaanse (dus radicale) wijze scheiden van de geest. We hebben geen lichaam, maar zijn lichaam. Ons lichaam is constructief voor de werkelijkheid. We zijn bewust van de werkelijkheid, doordat we ons er lichamelijk op richten.

De gewone waarneming van alledag wordt dan ook gekenmerkt door lichamelijke intentionaliteit: de waarneming is te begrijpen als het lichamelijke perspectief op de wereld. Waarnemen gebeurt ter plekke van een situatie (die zelf niet in het vizier is), waar een veld van dingen is. Tegen een onbepaalde, diffuse achtergrond kunnen dan dingen eruit springen, namelijk dat waar het lichaam in dat geval op gericht is.

Het lichaam is het beginpunt van de ervaring, het is dat wat zich openstelt voor de ervaring. In het bewegen van mijn lichaam (het motorisch antwoorden op situaties) komt tot uitdrukking hoe ik betrokken ben op de wereld. In de beweging kunnen er gewoontes ontstaan. Waarnemen is het antwoorden op de uitnodigingen die van de wereld uitgaan. Welke uitnodigingen dit precies zijn, hangt af van de situatie en van de horizon waarmee die verbonden is. De horizon is datgene wat mogelijk maakt dat er in mijn waarnemingsveld iets verschijnt.

§2. Merleau-Ponty: een oriëntatie op het mogelijke

Merleau-Ponty maakt een onderscheid tussen twee verschillende soorten veld: het fenomenale en transcendentale veld. Het fenomenale veld is het veld waarin iets verschijnt. Het is de voorwaarde dat we überhaupt iets kunnen waarnemen. Onder het transcendentale veld valt datgene wat in het

Hoe wordt de mens door sport bewogen? 13

Page 14: Hoe wordt de mens door sport bewogen?

veld gezien wordt en wat door het fenomenale veld geconstitueerd wordt. Het bestaat uit mogelijkheidsvoorwaarden (FW I.1.4). Er is overigens geen sprake van twee van elkaar gescheiden velden. We hebben hier te maken met één veld dat op twee manieren begrepen moet worden: op fenomenale en transcendentale wijze (FW I.1.5).

De wereld is niet eenduidig te beschrijven, maar heeft dankzij het transcendentale veld onbepaaldheid. Dit klinkt als iets negatiefs, maar juist door deze onbepaaldheid is er ruimte voor steeds nieuwe situaties die iedere keer een andere bepaaldheid krijgen. Openstaan in een wereld die onbepaald is, kan alleen met intentionaliteit en als deze wereld ambigu is. De horizon maakt het mogelijk dingen te laten zijn en door mijn lichaam kan ik motorisch antwoorden op dat wat ik laat bestaan en bestaan er geen dingen voor mij (FW I.1.7).

Een gewoon mens kan antwoorden op wat in de situatie gegeven is, of het nu de facto aanwezig is, of mogelijk is. Bij een concrete handeling reageert de persoon in kwestie simpelweg op de betekenissamenhang die hij tegenkomt, dit is het eerste geval. Hij is dan gericht op dingen die al betekenisvol voor hem zijn in een bepaalde traditie van gewoontes.

Hij kan ook antwoorden op een mogelijkheid die op de achtergrond ligt: hij kan zich oriënteren op het mogelijke. Het mogelijke is in zekere zin actueel, het moet namelijk in de situatie besloten liggen, maar het doet zich nog niet voor. De persoon in kwestie kan het zich nog niet voorstellen. Als hij reageert op dit mogelijke, staat hij open voor de wereld en abstraheert hij het actuele. Hij zit niet (meer) vast aan wat zich actueel voordoet.

Dit is een abstracte beweging (Merleau-Ponty 2005, vanaf nu PP: 118). Een abstracte beweging is niet direct van toepassing op de actuele situatie (PP 118), deze maakt mogelijk dat we ons oriënteren op datgene wat besloten ligt in de situatie, maar wat niet expliciet is. Het is een potentiële beweging, in plaats van een actuele (PP 125). De beweging wordt actueel (PP 126). De achtergrond van een abstracte beweging is een andere dan van een concrete beweging: de achtergrond van een concrete handeling is wat gegeven is, die van een abstracte handeling is wat er wordt opgebouwd (PP 127). Een abstracte beweging wordt mogelijk gemaakt door projectie. Degene die de beweging maakt houdt dan de ruimte open voor wat natuurlijkerwijze niet bestaat maar wat kan een flintertje van zijn kan nemen (PP 128).

Let wel, er kan iets onbepaald zich voor doen, maar we hebben nooit geheel voor ogen wat een situatie in zich heeft. Het mogelijke wordt dan gereduceerd tot het actuele. We zien nooit alles uitgespeld. We zien altijd bepaalde dingen wel en bepaalde dingen niet. Hierdoor raken we nooit uitgekeken op de wereld. Overigens gaat het er ook niet om dat er een strikte scheiding is tussen een concrete en abstracte beweging.

Daarnaast is het lichaam een habitueel lichaam (PP 101). We grijpen in op de wereld op een habituele manier (PP 104). We zijn zonder na te denken in staat om concrete bewegingen te maken, dankzij deze gewoontes (PP 118), het is kennis die “in de handen” zit (PP 166). Op basis van gewoontes kunnen nieuwe betekenissen ontstaan (PP 169). Op grond van gewoontes verwerven we de wereld. Gewoonte is echter niet iets wat vastligt. Het is existentiële openheid. We moeten al vertrouwdheid hebben met de situatie, daar kunnen we dan nieuwe dingen ontdekken (FW I.4). Dankzij de mogelijkheid van nieuwe gewoontes, kan bijvoorbeeld een instrument geïncorporeerd worden. Het hoort dan bij het lichaamsschema. Zoals een blinde waarneemt met een stok. Zoals Paralympisch Speler Ronald Hertog kan verspringen met zijn prothese.

§3. Merleau-Ponty: een gesitueerde vrijheid

We zijn altijd in de wereld, we zijn altijd gesitueerd. Er hoort, met andere woorden, een situationele ruimtelijkheid bij ons (FW 162). Mijn vrijheid houdt de situatie open, zij grijpt erop in en vernietigt haar daarom in geen enkele zin (FW: 505). Ook al ben ik zo vrij dat ik kan besluiten iets anders te zijn, dan kan mijn vrijheid mij dit niet onmiddellijk laten zijn. Ik waardeer mijzelf altijd op grond van een impliciet of existentieel ontwerp dat samenvloeit met de wijze waarop ik mijn wereld vormgeef en waarop ik met anderen existeer (FW: 510-511). Ik ben geen zuiver bewustzijn dat door

Hoe wordt de mens door sport bewogen? 14

Page 15: Hoe wordt de mens door sport bewogen?

niets beïnvloed is, vanaf het moment dat ik besta (FW: 514). Ik kan mijzelf niet uit niets kiezen (FW: 515).

Ik kan er elk moment voor kiezen om te breken met mijn voornemens. Het is mogelijk voor mij om mijn zijnswijze geheel om te gooien (FW: 516) . Deze keuze maak ik alleen 4

vanuit wat ik al was, vanuit mijn vroegere zijnswijze, en ik blijf ook altijd een bepaalde zijnswijze houden. Ik zal me altijd op een manier tot de dingen om me heen verhouden. Het vermogen van mijn vrijheid zich los te maken berust op mijn betrokkenheid in de wereld (FW: 516). In eerste instantie moet ik altijd al vertrouwdheid hebben met de situatie, daar kan ik nieuwe dingen ontdekken. Op grond van dit vertrouwen kan ik hoogte krijgen van de wereld en daarbij van nieuwe mogelijkheden. Voordat ik ben, ben ik nog niet vrij. Ik word vrij in mijn intentionele gerichtheid naar de wereld. Een bewustzijn kiest in principe niet voor zijn eigen zijn of

voor zijn wijze van zijn (FW: 517). Nooit kan ik dan ook ten opzichte van alles vrij gemaakt worden (FW: 518).

Wat ik wel kies is de wereld en de wereld kiest ons (FW: 518). Met deze wereld ben ik onoplosbaar samengesmolten. Altijd als we een keuze maken, vindt deze op grond van een zekere gegevenheid plaats (FW: 519). Dit komt omdat ik altijd al open sta naar de dingen. Zonder “in de wereld wortel te schieten” zou de vrijheid geen vrijheid zijn (FW: 520). Vrijheid is dus enkel en alleen mogelijk wanneer deze een teamgenoot wordt in het spel dat gespeeld wordt door lichaam en wereld. Vrijheid is in die zin bij voorbaat een situationele vrijheid: ze is onlosmakelijk verbonden met de situatie.

§4. Merleau-Ponty: de affectieve aard van intentionaliteit We hebben gezien dat motorische intentionaliteit op twee manier gekarakteriseerd kan worden: actueel en mogelijk. Intentionaliteit kan affectief zijn en heeft dan betrekking op de tweede soort. Intentionaliteit wordt niet veroorzaakt en is niet vooraf gegeven, maar het overvalt ons. Toch ontdekken we in de situatie wat we willen, motorische intentionaliteit gaat ook om affiniteit. We kennen iets door gevoel. Zo is gerichtheid ook affectief van aard (FW I.4).

Merleau-Ponty laat dit bij uitstek zien door het fenomeen van seksualiteit. Wanneer hij poogt dit verstandelijk te begrijpen, werkt dit niet. Seksualiteit is namelijk niet tot fysiologie of tot wilsbesluit terug te brengen.

Affectieve intentionaliteit komt wel alleen tot stand als de mens in kwestie zich openstelt. Als zijn intentionele boog gering is, kan hij zich wel op iets richten, maar gaat affectieve gerichtheid te ver. In principe zijn we altijd affectief ergens op gericht. Deze gevoelens komen tot stand in de intentionaliteit. Het gevolg is dat we metafysisch hypocriet zijn: er is sprake van een bepaalde ambiguïteit, waarzonder er geen nieuwe mogelijkheden zijn (FW 232). We kunnen echter

Merleau-Ponty beschrijft in deel I, hoofdstuk 3 de patiënt Schneider die in deze zin als onvrij zou kunnen worden 4

bestempeld.Hoe wordt de mens door sport bewogen? 15

afb. 2. Lavery, John. The Tennis Party. 1885.

Page 16: Hoe wordt de mens door sport bewogen?

ook gericht zijn op aspecten in de situatie die we nog niet kennen, we kunnen streven naar dingen zonder te weten wat ze precies inhouden.

Wat wel erg belangrijk is te noemen, is dat Merleau-Ponty dit affectieve alleen erkent in de relatie tot de andere mens. Ik interpreteer het affectieve een stuk breder, namelijk als dat wat aantrekkingskracht heeft, dat was ons kan bewegen. Dit hoeft niet per se iemand anders te zijn, maar kan ook een sportactiviteit zijn.

2. Wat in sport beweegt

Als mensen niet alleen sporten om te integreren, om een gespierder lichaam te krijgen, om te voldoen aan de verwachtingen van de maatschappij.. Waarom dan nog meer? Topsporters zijn hier duidelijk over. Paralympisch verspringer Ronald Hertog zegt bijvoorbeeld dat sporten hem een doel heeft gegeven (NOC*NSF 2015a). Wanneer er aan marathonloper Michel Butter wordt gevraagd hoe het was om (door een blessure) niet te kunnen sporten, antwoordt hij “Heel erg. Dit is mijn leven. Dit is wie ik ben. Dit maakt mijn leven bijzonder. (..) Je realiseert dat het mooiste wat er is, dat is wat je niet kan doen. Datgene wat je intens gelukkig maakt, dat je dat niet kan doen.” (Lassche 2015) Hun geluk blijkt echt afhankelijk van sport.

Het interessante is dat een dergelijk belang niet alleen door topsporters aan sport wordt gehecht, maar ook door amateursporters. Die vaak ook niet de wens hebben professioneel sporter te worden. Dit kan verklaard worden door het gegeven dat sport juist nutteloos mag zijn. Juist dit maakt sporten voor veel amateursporters aantrekkelijk (SF 158). Zoals de (in zijn eigen woorden) enthousiaste, maar talentloze hardloper en filosoof Damon Young zegt: “we need not be the fastest, strongest or most agile” (Young 2014c) (zie I.5.1 waar dit precies de waarden van de topsport zijn). In het boek Marathonloper (2007), geschreven door hardloper en schrijver Abdelkader Benali, beantwoordt de hoofdrolspeler de vraag “heb je nooit overwogen professioneel atleet te worden?” met: “Nee. Ik weet niet wat professionaliteit is. Ik wil lijden en genieten. Ik neem mijn tijd.” (Benali 2008, vanaf nu ML: 115)

Deze spanning tussen lijden en genieten is een volgend element van het affectieve van sport en zal van groot belang zijn in mijn onderzoek daarnaar. Waar kunnen we immers beter onderzoeken hoe sport aangenaam is dan op de momenten waar het in eerste instantie alles behalve dat is? Daarnaast kan intensief sporten een ontzettend ontspannende werking hebben. Ook deze spanning is een element dat aan bod zal komen, gevolgd door de creatieve geestestoestand die met name basale sporten als hardlopen en wandelen teweeg kunnen brengen. Hieruit zal voortvloeien hoe mensen kunnen sporten om vat op de werkelijkheid te hebben en houden. Eveneens zal de runner’s high de revue passeren.

Ik zal al deze elementen van de affectieve kant van sport bespreken (zie §2), voorafgegaan aan een onderzoek van de dynamiek die hieraan ten grondslag ligt (zie§1). Mijns inziens steunt sport namelijk op kunnen. Op het benutten van onze mogelijkheden, het aftasten van onze grenzen, het vertrouwen in wat mogelijk kan blijken. Als de sporter hierin slaagt, is er ruimte voor het affectieve van sport.

Overigens zal niet iedere sport de revue passeren. De sport die een hoofdrol speelt is toch wel hardlopen. Het voordeel van deze sport is dat deze in principe voor iedereen erg toegankelijk is. Over het algemeen is er geen moeilijke techniek nodig, simpele hardloopschoenen kunnen goedkoop worden aangeschaft en het sportterrein is nagenoeg onbeperkt. Daarnaast is rennen iets wat de mens heeft gedaan sinds hij benen heeft. Ook is hardlopen in principe een individuele sport. Uiteraard laten in de meeste gevallen alle andere (team)sporten zich ook lenen voor dit onderzoek. Wanneer dit niet zo is, wordt dit geëxpliciteerd of heb ik dit al benoemd tijdens het definiëren van sport in deel I.

§1. Een oriëntatie op dat wat mogelijk blijkt

Hoe wordt de mens door sport bewogen? 16

Page 17: Hoe wordt de mens door sport bewogen?

Tamboer beschrijft op filosofische wijze hoe het aftasten van grenzen deel is van sport. Een kenmerk van het spel-achtige van sport is dat het een gevoel van vrijheid geeft. Het is een onderzoek naar wat mogelijk is en dus een ontdekking en verlegging van grenzen (SF 34, 49). Sporters kunnen op deze grenzen stuiten. Dit kan negatief, door het krijgen van blessures, maar ook positief. Tamboer erkent dat het aftasten van grenzen met “een bijzondere voldoening” gepaard gaat (SF 34).

Het ‘verleggen van grenzen’ is een fenomeen dat intrinsiek lijkt aan de sport . Ook 5

in een documentaire over marathonloper Michel Butter komt het durven verleggen van grenzen ter sprake. Volgens de coach van Butter is dat durven, dat alles eruit willen halen wat erin zit, wat een topper beschrijft. Wanneer dit niet lukt, voelt een sporter zoals Butter zich ontevreden, want hij “kan meer dan dit” (Lassche 2015). Als het niet lukt om de grenzen af te tasten, dan is het doel dat de sporter voor ogen had eigenlijk niet behaald.

Een 10 kilometer kunnen lopen. Een halve marathon kunnen lopen. Een hele marathon kunnen lopen. Een marathon in die en die tijd kunnen lopen. Zoals Abdelkader Benali terecht schrijft: “Wie kan, wil meer kunnen, en dan is de deur opengedraaid naar de eeuwigheid want aan willen en meer willen komt nooit een einde. (..) Willen hardlopen omdat je hard kunt lopen, is een perpetuum mobile van verwachtingen die je lichaam kan inlossen.” (ML 8)

Het belang van dat werkwoord, kunnen, en de hoeveelheid van die kilometers, “waar de uiterwaarden van je vermogens lagen” (ML 25) zijn merkwaardig. We hebben hier te maken met iets wat rekbaar is (kunnen) en iets wat gelimiteerd is (de uiterwaarden van onze vermogens). Deze tegenstelling wordt wezenlijk in het aftasten van grenzen: grenzen die mogelijkerwijs verlegd worden, maar die tegelijkertijd de limieten van ons kunnen vormen.

Ik zie hier een bepaalde dynamiek in terug die Kierkegaard op geniale wijze heeft geformuleerd. Ik zal me beperken tot het toepassen van zijn theorie omwille van de duidelijkheid. Ook denk ik dat Merleau-Ponty (al dan niet via andere denkers) ook beïnvloed is door deze denkwijze. De concepten die voor de Franse filosoof belangrijk waren, zoals grenzen, mogelijkheid en vrijheid zijn ook hier bepalend.

Het verleggen van grenzen kan alleen gepaard gaan met enerzijds iets onwrikbaars (de grenzen) en anderzijds iets veranderlijks (het verleggen). Valt een van deze uitersten weg, dan is de dynamiek weg. Om de zaak in beweging te zetten is er nog meer nodig: vertrouwen. Ik zal dit aan de hand een voorbeeld duidelijk maken. Een gymnasiast hoort voor het eerst over de marathon. 42 kilometer hardlopen, dat klinkt hem als onmogelijk in de oren. Zo’n 35 jaar later maakt hij het onmogelijke mogelijk: hij voltooit een hele marathon.

Hoe heeft dit kunnen gebeuren? Na jarenlange training doet de marathon zich nog steeds voor als een onmogelijkheid. Toch is er iets veranderd. Hij is gaan geloven in het absurde: in het mogelijk worden van een onmogelijkheid. Dit doet hij vol vertrouwen. Vol vertrouwen is hij gaan trainen. Hij werd bereid zichzelf te geven (ML 90). Zo heeft hij zijn grenzen een wending gegeven. Hij heeft zijn grenzen (zijn uithoudingsvermogen, zijn spierkracht) centraal gesteld, zodat hij ze kon verleggen. Toen kwam het moment waarop het absurde ook werkelijkheid moest worden. Op het moment van de marathon, dat ogenblik, moest het blijken. In Benali’s woorden: “bij de marathon moet je het moment pakken. Je moet maar zien dat het goed uitpakt” (Pach 2012).

Dit is wat sportsprekers aan het bedrijfsleven kunnen leren, volgens Papendal: “Grenzen verleggen”. Ook Benali en 5

Young nemen deze woorden in de mond (resp. Pach 2012, Hopster 2016).Hoe wordt de mens door sport bewogen? 17

afb. 3. Losse veter. Michel Butter kiest voor Rotterdam op weg naar Rio. 2015.

Page 18: Hoe wordt de mens door sport bewogen?

Dit klinkt allemaal erg onwerkelijk. Dat is echter precies de valkuil. De realiteit is beslissend. De hoofdrolspeler in Marathonloper (2007) spreekt zichzelf dan ook toe: “je wilt je energie tentoonspreiden, je wilt uitdelen, je wilt ermee smijten, maar je energie is eindig, Abdel” (ML 54). Dit aspect van realiteit zit al in het concept van het ogenblik. Ook in de sport, waar maandenlang getraind wordt, is het ogenblik (de wedstrijd) beslissend. Stefan Groothuis legt uit: “Ik heb niet veel met ‘the American dream’ - het idee dat alles kan, als je je best maar doet. Bepaalde zaken in het leven lopen gewoon zo. Je kunt de zaken wel zó regelen dat de kans maximaal is dat iets lukt. Maar dan nog. Ik had net zo goed in de laatste bocht 'een dikke slipper' kunnen maken en dan was ik in Sotsji als zevende geëindigd. Ik voelde niet dat het 'zo moest zijn', dat ik zou winnen omdát ik ooit tegenslag heb gehad. Voor een deel had ik gewoon geluk.” (Boers 2016)

In dit ogenblik, draait het om “op de toppen van je kunnen” (ML 136) te lopen, niet meer, niet minder. Om “in de best mogelijke conditie” te lopen (ML 122). Te lopen “op basis van [je] mogelijkheden”, “de beste wedstrijd willen lopen die vandaag mogelijk is” (ML 131-132). Het draait om jouw kunnen: “ik heb geen invloed op die andere jongens, dus ik moet gewoon kei hard zwemmen” (NOC*NSF 2015c).

Als het absurde dan inderdaad gebeurt, als het inderdaad mogelijk blijkt, dan is de weg bereid voor de affectieve kracht van de sport. — “De trots, de offers, de transcendentie – dát is wat sporten een diepe waarde geeft.” (Hopster 2016)

§2. Het affectieve van sport

Tamboer en Steenbergen beschouwen het doel van topsport als de beste zijn. Een topsporter kan dit bereiken door het maximale van zijn vermogens te vergen. Een heel logisch gevaar is dat hij daarbij geregeld op zijn eigen grenzen zal stuiten (zie §1) in de vorm van blessures of het niet behalen van de norm (denk aan Michel Butter die de marathon acht seconden te langzaam liep om naar Rio te gaan (Lassche 2015)). Vervolgens menen de auteurs dat juist in het pogen die grenzen te verschuiven de aantrekkingskracht van de activiteit ligt (SF 151).

Om in te gaan op de vraag hoe sport nu precies aangenaam kan zijn, richt ik mij als eerste op dat wat (in eerste instantie?) niet aangenaam is aan sport. Benali beschrijft de marathon als het uitvoeren van een elegant misdrijf op het lichaam (ML 45), “sport heeft onaangename

Hoe wordt de mens door sport bewogen? 18

afb. 4. TeamNL. Maak kennis met Paralympisch zwemmer Simon Boer. 2015.

Page 19: Hoe wordt de mens door sport bewogen?

kanten” (Pach 2012). Ook Young schrijft over pijn tijdens het sporten. Deze pijn blijft uiteraard niet beperkt tot het rennen van een marathon. Deze is eveneens niet beperkt tot de staat van de voeten van een ballerina (zie afb. 6). Er is namelijk een soort sport waar pijn intrinsiek is aan de activiteit: vechtsport (AE 105).

Waarom kiest iemand dan toch voor pijn, zelfs als deze een noodzakelijk deel vormt van de sport? Omdat, zo beweert Young, het gevoel anders is. Het gevoel van pijn kan door de mentale staat veranderd worden (AE 110). Of Young nou tijdens een bokstraining in zijn ribben wordt geslagen (AE 100) of eenzelfde slag in zijn ribben krijgt omdat hij tegen een bank valt (AE 106), het gevoel in zijn ribben is hetzelfde. Het gevoel over deze twee voorvallen verschilt echter enorm. De mentale toestand bepaalt het gevoel dat in het eerste geval er een van acceptatie is en in het tweede geval een van verontwaardiging en irritatie. De voorvallen betekenen iets anders en verschillen daarom van elkaar (AE 110). Zo kan sportbeoefening tegenstrijdige gevoelens oproepen. Een marathon lopen wordt “pijnlijk. Maar ook euforisch!” (ML 113)

Young gaat hierop verder en beweert dat wanneer we ons in een situatie begeven waarin het risico op pijn hoog is, waar we kiezen dit risico te nemen, we een soort aangename pijn kunnen ervaren die duidt op vrijheid. Intuïtief zouden we eerder terugdeinzen voor pijn en dit is ook wat de meeste amateursporters doen. Toch is pijn in dit geval geen teken van dwaasheid of onvermogen. Het duidt juist op een soort autonomie (AE 111).

De pijn die bij sportbeoefening komt kijken is dan ook van dienst, omdat het ons eraan kan herinneren wat vrijheid is (zie ook §3). We kiezen namelijk zelf voor de pijn Dit kiezen heeft invloed op ons die veel verder gaat dan alleen op sportgebied: hoeveel zijn we bereid te offeren voor deze relatie, carrière en noem maar op. Pijn kan ons precies vertellen hoeveel waard we iets vinden en of we daar vervolgens naar kunnen handelen. Het onaangename van sport kan zo een maatstaf zijn voor hoe geëmancipeerd ons bestaan is (AE 112).

Denk ook aan het gevoel van verzuurde spieren de volgende dag(en) na een intensieve training. Dat kan een heerlijk bevredigend gevoel geven, terwijl we eigenlijk geen stap kunnen verzetten. We stellen de pijn in een groter licht: we denken niet alleen aan de pijn, maar zien dit als een resultaat van een uitdagende training.

Ik verwijs hier ook graag terug naar het onderscheid tussen lichaamsbewegingen en bewegingshandelingen (zie I..2.2). Het beoefenen van sport is meestal een bewegingshandeling. We zijn dan actief bezig met de beweging die nodig is om een bal in een net te gooien, een tegenstander te passeren, zo ver mogelijk te springen, et cetera. Een coach die een roeiploeg begeleidt op zijn fiets is niet bezig met het fietsen (op dat moment slechts een lichaamsbeweging). Wanneer hij thuiskomt en gaat wielrennen, verandert dit (het wordt een bewegingshandeling). We kunnen omgaan met de pijn, omdat het op dat moment niet draait om de pijn. Het draait om de handeling.

Murakami beschrijft de kwellingen van het rennen, maar ook dat hij het nodig heeft dat het hardlopen pijnvol en vermoeiend kan zijn. Stelligheid (consistency) groeit namelijk niet in goede Hoe wordt de mens door sport bewogen? 19

afb. 5. Henry Leutwyler. Reality and Dreams. 2012.

Page 20: Hoe wordt de mens door sport bewogen?

omstandigheden: dit wordt het best ontwikkeld in de confrontatie met het onaangename (AE 123-124). Iedereen kent het gevoel dat David Lebedoff verwoordt: “the really hard steps are the first ones. Not the first running steps — even those are enjoyable — but rather the impossibly diffcult task of getting ready to run. If just getting out of the chair seems difficult, then you really need to do so.” (AE 124) Door ons over pijn en moeheid heen te zetten, is er sprake van echte toewijding en investeren we in onze eigen stelligheid en integriteit (AE 124). Door het onaangename, kunnen we onszelf versterken (AE 125). We keren terug naar Lebedoff: “The fact that it takes character to get out of your chair is perhaps the greatest benefit to be derived from exercise.” (AE 123)

Ik wil hierbij twee kanttekeningen maken. Ten eerste, het negatieve van sport kan soms negatief blijven. Stefan Groothuis kon dagen ziek zijn als hij een race slecht had gereden. Het resultaat was dat hij zichzelf steeds verder naar beneden haalde. Mede door de frustratie die volgde na het uitblijven van prestaties belandde hij in een depressie (Boers 2016). Ten tweede wil ik, in

navolging van Tamboer en Steenbergen, nogmaals benadrukken dat het aantrekkelijke van sportbeoefening ook juist is dat het onverantwoordelijk en nutteloos mag zijn (SF 148).

Tristan Bangma vertelt dat sporten voor hem ontspannend werkt (NOC*NSF 2015b). Eenzelfde idee vertelt Dafne Schippers wanneer ze spreekt over sprinten. Op die momenten rent ze zo hard als ze kan, ze rent op de toppen van haar kunnen. Toch kan ze af en toe een gevoel van ontspanning ervaren — met name op de momenten waarop ze harder loopt dan ooit tevoren (VPRO 2016).

Deze ontspannende kracht van sport is echter wel kwetsbaar. Ze wordt snel teniet gedaan door hartslagmeters, sportapps, klokkende trainers — door het gevoel te moeten presteren. Abdelkader Benali verwoordt dit heel exact: “Duizenden mensen die met zo'n polsbandje om lopen, doen dat vanuit het diepe geloof dat alleen wie zichzelf kan ombouwen tot een mechanische, cartesiaanse klok het beste resultaat zal bereiken en het geluk van de gewenste zelfoverwinning zal smaken. Maar daarmee verliezen ze een paar prachtige mogelijkheden

voorgoed uit het oog: die van zelfverbazing, die van de intuïtieve strijd, die van het geluk om alle cijfers los te laten en echt te gaan lopen. Maar ook ik wilde een homo calculus zijn en werd het.” (ML 25)

Filosoof en wielrenner Marc van den Bossche ziet de oorzaak voor deze neiging terug in de sociaal-culturele inbedding van sport. Eindelijk een halve marathon voltooid, eindelijk de Mont Ventoux beklommen en welke vraag wordt ons gesteld? “En, in welke tijd hebt u dat gedaan?” Zelden zal iemand in eerste instantie peilen naar hoe die mijlpaal nou voelde. Van den Bossche kan zijn subjectieve beleving desondanks exact beschrijven: “Genoten, mens, genoten dat ik heb! Seks is het niet, maar het lijkt er verdorie toch goed op.” (Van den Bossche 2010)

Sport kan ook ontspannend zijn door de specifieke, creatieve geestestoestand die het kan creëren. Een dergelijke toestand komt voornamelijk voor bij hele basale sporten, zoals hardlopen en Hoe wordt de mens door sport bewogen? 20

afb. 6. Merlijn Doomernik. Stefan Groothuis: 'Regel 1? De vrije wil bestaat niet’. 2016.

Page 21: Hoe wordt de mens door sport bewogen?

wandelen. Lopen vereist niet veel techniek en zijn vrij constant, in tegenstelling tot bijvoorbeeld basketbal, darts, paardrijden of hockey. Er is bij lopen relatief weinig concentratie of nadenken nodig, maar wel sprake van fysieke inspanning (AE 27). Daarnaast kan deze toestand ook makkelijker bereikt worden wanneer we alleen zijn. Er is dan zo min mogelijk afleiding (AE 32) (zie ook de vorige alinea).

Er ontstaat dan, volgens Murakami, geen volledige, vacuüm ruimte in ons hoofd, maar onze gedachten kunnen wel meer op de achtergrond van een soort leegte blijven (AE 27, 116). Zonder bewust of actief over problemen na te denken, kunnen we deze oplossen tijdens de sportbeoefening (Hopster 2016). Het is een soort geestelijke ongedwongenheid (mental ease) (AE 35). We trekken onze hardloopschoenen uit, schuiven weer achter onze computer en weten nu precies hoe we dat ene hoofdstuk moeten aanpakken.

Van den Bossche beschrijft zijn ervaring hiermee als volgt: “Een gedachte is zoiets wilds, plotseling is het daar, zonder aanleiding. Een link tussen enkele auteurs die ik onlangs gelezen heb, bijvoorbeeld. Dan toets ik die gedachte in mijn gsm in, die me 's avonds waarschuwt dat ik het moet opschrijven (lacht). Dat is precies wat ik zoek in mijn fietstochten. Die inspiratie krijg je niet als je met andere mensen praat. Het is iets dat lijfelijk opborrelt.” (Versteele)

Wetenschappers hebben ondervonden dat de delen van het brein die algemene concepten en regels coördineren hierbij op een laag pitje worden gezet, terwijl de activiteit van motorische en sensorische delen omhooggeschroefd wordt (Young 2014c). Het gevolg van deze transient hyperfrontality (AE 29) is dat ideeën en indrukken vrij baan hebben. Zo kunnen ongewone en onverwachte gedachten ontstaan (Young 2014c). Daarnaast kunnen er, denk ik, door de afwezigheid van duidelijke regels, reeds bekende gedachten zich onproblematisch voordoen die eerst problemen leken te vormen.

Het steeds volbrengen van dezelfde bewegingen kan ook zorgen voor een euforisch gevoel. Dit is overigens iets wat niet alleen lopers, maar ook fietsers, roeiers, schaatsers en zelfs dansers ervaren (Versteele). Hun techniek is lastiger, maar zal na lange training steeds vanzelfsprekender worden. Het gaat om het ritme, om de cadans (Van Buuren 2007). De bekende runner’s high kan dan om de hoek komen. Waarschijnlijk was dit een natuurlijke pijnstiller voor onze voorouders in hun jacht op eten, om pijnlijke benen en beblaarde voeten te maskeren, in de vorm van feel good-hersenstofjes (Fetter 2014).

De oorzaak van de ongedwongenheid en rust van het sporten ligt niet alleen in ons brein. We kunnen even de dagelijkse beslommeringen aan de kant zetten en ons tijdens een roeitraining volledig richten op dat blad dat steeds gedraaid moet worden, precies tegelijk met de andere bladen. We zijn buiten en kunnen weer in contact komen met natuur (denk aan de reclame van outdoorwinkel Bever: “niemand is een buitenmens”). We kunnen daarnaast, zoals we al zagen in II.1.1, weer bewust worden van onze lichamelijkheid.

Hardlopen, en sport over het algemeen, kan helpen om uit de voeten te kunnen met onze Hoe wordt de mens door sport bewogen? 21

afb. 7. Bron onbekend. Abdelkader Benali tijdens de marathon in Rotterdam. 2007.

Page 22: Hoe wordt de mens door sport bewogen?

eigen problemen. De hoofdrolspeler van Marathonloper rent, zou je kunnen zeggen, om om te leren gaan met zijn verleden: “hij heeft zijn woede aan me doorgegeven en omdat ik die niet kan ontwijken, strek ik mijn armen en probeer ermee te vliegen. Sublimatie.” (ML 42, ook terug te zien op 149) Lopen, en sporten over het algemeen, kan zo fungeren als een soort gereedschap om het leven te onderhouden (AE 122).

Dit kan zijn door de ontspannende werking van sport en door de geestelijke ongedwongenheid die het kan creëren, maar er zijn meer dingen in het spel. Sporten kan een positief effect hebben op ons zelfvertrouwen (Ekeland, Heian, & Hagen: 2005). Psychologen Megan Oaten en Ken Cheng hebben algemener onderzoek gedaan en kunnen beamen dat fysieke kracht resoneert in mentale kracht (AE 122). Dit komt bijvoorbeeld doordat er bij sport meer wordt getraind dan alleen onze spieren, fitheid, techniek of lenigheid. Ook discipline (self-regulation) is een soort spier die, zoals andere spieren, door training aangesterkt kan worden. Door middel van sportbeoefening kan zelfregulering getraind worden. Dit geldt ook voor de mentale spieren stelligheid en integriteit. Allen worden versterkt wanneer we uit die lekkere stoel opstaan, de televisieserie afzetten en onze sportkleren aantrekken. Ons karakter kan zo gesterkt worden.

Veel sporters, in de top of amateur, sporten om niet gek op te worden: ik zie dit alleen al terug in Murakami, Bangma, Benali, Young en Van Buuren (resp. AE 113, NOC*NSF 2015b, ML 34, AE 123, De Galan 2007). Van Buuren vertelt: “Om mijn leven in balans te houden moet ik aan sport doen. (..) Pas als ik de uitputting nabij ben kan ik contacten onderhouden met mijn omgeving.” (De Galan 2007) De ontspannende werking van sporten, maar ook het lichamelijke aspect van sporten en het gegeven dat sport meestal in de buitenlucht wordt gedaan, werken allemaal hierin mee.

Sport kan zelfs werken als een antidepressiva. Van den Bossche zette na een heftige depressie zijn medicatie stop aan het begin van de lente. “Waarom stopte ik in maart? Omdat dan mijn fietsseizoen begint, en ik weet dat fietsen, gecombineerd met licht en lucht, me voldoende weerstand geeft om de depressie van het lijf te houden.” Hij onderkent hoe sporten verder gaat dan een gevoel van euforie: het kan een deel uitmaken van een manier van leven die beïnvloedt hoe de sporter tegen het leven aankijkt (Van Buuren 2007).

§3. Een ervaring van vrijheid

Filosoof, schrijver en hardloper Mark Rowlands heeft over lichamelijke oefening, en in het bijzonder de marathon, geschreven. Een marathonloper zou verschillende geestelijke stadia ondergaan tijdens zijn loop, door Rowlands gekarakteriseerd als filosofische fases. Er passeert cartesiaanse en humaanste fase. Tegen het einde van de marathon is het voor een enkeling mogelijk de sartreaanse fase te bereiken. De loper zou dan een grenzeloze vrijheid ervaren (Rowlands 2013).

Ik denk inderdaad dat (onder andere) middels sport een ervaring van vrijheid te bereiken is. Ik wil zelfs zeggen dat dit precies is waarom sport zo aantrekkelijk is of kan zijn. Deze ervaring van vrijheid is wellicht wat Dafne Schippers omschrijft wanneer ze over het sprinten zegt: “het voelen dat je er naartoe loopt, dat voelt best wel alsof je heel veel macht hebt. (..) Deze momenten dat ik dat ervaar, over dat vliegen, en dat gevoel dat je in een soort waas zit en dat dat het goede gevoel is, da’s heel mooi.” (VPRO 2016) Ik distantieer me echter volledig van Rowlands’ visie in dat deze vrijheid grenzeloos zou zijn (Rowlands 2013).

Hoe wordt de mens door sport bewogen? 22

afb. 8. EPA. Dafne Schippers eenvoudig naar halve finale 200 meter. 2007.

Page 23: Hoe wordt de mens door sport bewogen?

Juist de grenzen die de menselijke competentie bepalen maken wedstrijdsport mogelijk. Als er geen grenzen hieraan waren, dan was iedereen bij voorbaat onverslaanbaar. Omdat niet iedereen even goed is, kunnen er wedstrijden gehouden worden binnen de sport. Ook wil ik stellen dat de ervaring van vrijheid juist mogelijk wordt gemaakt doordat deze niet grenzeloos is. Zonder grenzen zou vrijheid niet ervaren kunnen worden. Zonder grenzen zou ook het affectieve van sport niet ervaren kunnen worden.

Ik meen dat vrijheid uit kan leggen hoe sport affectief kan zijn. Young, die een grotendeels vergelijkbare theorie over sport

geformuleerd heeft, brengt dit terug naar wholeness. Met deze term doelt Young op het (kunnen) duiden van ons eigen levensverhaal, dat hiermee consistenter wordt. Sporten is een training om ‘heel’ te worden. Dit gebeurt middels het versterken van ‘spieren’ als constantheid en integriteit. Een sterkere grip op wie we zijn, volgt hier dan uit (AE 123).

Voor zoiets alledaags als sport — het is belangrijk ons hier niet alleen op topsport te richten — lijkt me dit als een directe beweegreden een vaag filosofisch begrip dat te ver van sport afstaat. Er bestaat ook het gevaar dat de sport zelf uit het oog wordt verloren, het gaat immers om het grotere plaatje van een levensverhaal. Sporters die enthousiast zijn over het sporten, sporten in mijn ogen niet omdat ze dan hun leven beter kunnen duiden. Het gaat ze niet intrinsiek om dat grotere plaatje. Het geeft ze op dat moment een goed gevoel. Uiteraard wordt dat goede gevoel deels veroorzaakt door het sterker worden van onze integriteit en stelligheid.

Dit lekkere gevoel denk ik te kunnen omschrijven als een gevoel van begrensde vrijheid. Ik besloot §1 met het citaat van Young dat sport zijn affectieve kracht heeft door trots, offers en transcendentie. Ik sluit me hierin volledig bij de Australische filosoof aan. Het vrijheidsgevoel dat ik hier beschrijf, is er ook een van transcendentie, van extase. Dit idee van transcendentie wordt, denk ik, reeds in mijn visie op sport geïntegreerd wanneer ik het heb over begrensde vrijheid. Transcendentie is namelijk een soort ‘naar buiten staan’. (Het heeft niet noodzakelijkerwijs een religieuze connotatie.) Het is een aftasten en verleggen van grenzen om deze vervolgens volledig te benutten. Het is een overstijging van dat wat actueel is, naar dat wat mogelijk blijkt.

Deze, door transcendentie gekenmerkte, begrensde vrijheid kan dus worden ervaren in de sport. Het is de soort vrijheid die getypeerd kan worden als een openstaan voor het mogelijke (SF 33). De soort vrijheid die sterk samenhangt met autonomie: we hebben gekozen voor de pijn die we lijden (zie §2). We hebben gekozen voor de onnodige obstakels, voor een spel(!) (zie I.3.1). Wanneer we al sportend vrij zijn, wanneer we deze extase ervaren, kunnen we echt zijn. Want: “‘Zijn’ betekent in diepste wezen: buiten jezelf gaan staan. Hoe kunnen we deze transcendentie tot stand brengen? Op de fiets, beste lezer, op de fiets. Fietsen is transcenderen.” (Van Buuren 2007)

Er zijn, mijns inziens, ook andere manieren om dit gevoel te ervaren, zoals in de liefde. De 6

dynamiek, het spanningsveld is hier vergelijkbaar. We moeten vertrouwen hebben, we moeten ons durven geven en we zijn overgeleverd aan het ogenblik waarin het maar moet blijken. Het verschil is echter van groot belang: bij liefde gaat het om een spanning tussen twee mensen. Bij de sport gaat het om één lichaam. Dit lichaam kan zich natuurlijk tussen andere lichamen kan begeven, maar ik denk dat het affectieve een individuele zaak is. Waarom, leg ik uit in de volgende paragraaf.

Ik heb hierover geschreven in Hedendaagse liefde (2015).6

Hoe wordt de mens door sport bewogen? 23

afb. 9, Filosofie Magazine. Damon Young: ‘Sport gaat om trots, offers en zelfs transcendentie’. 2016.

Page 24: Hoe wordt de mens door sport bewogen?

§4. Lichaamsbeeld

Het lichaamsbeeld dat heerst in deze studie van het affectieve van sport is het relationele lichaamsbeeld van Merleau-Ponty (zie II.1.1). Dit betekent dat lichaam en geest geen onafhankelijke substanties zijn. We moeten niet denken in termen van een radicaal afgescheiden geest. In de woorden van Benali: “het moment dat het lichaam zich onafhankelijk van de geest opstelt, moet er ingegrepen worden.” (ML 38) Dat laat ook de coach van Dafne Schippers goed zien, wanneer hij verschillende kwaliteiten van haar lichaam heeft genoemd. Hij eindigt namelijk met wat er tussen haar oren zit. Het is haar “sterke hoofd” dat beslissend is (VPRO 2016).

Deze opmerking laat meteen ook het belang zien van de geest bij het sporten. Het lichaam is getraind, het lichaam is voorbereid. De geest heeft tenslotte de macht over het ogenblik (zie §1). Het is dan ook belangrijk een soort geestelijke werkelijkheid te erkennen, een verschil te erkennen tussen mentaal en fysiek, terwijl we een dualisme volledig uit de weg gaan. Dankzij dit lichaamsbeeld kunnen we inzien hoe we met sportbeoefening ons lichaam en onze geest tegelijk kunnen trainen. De Grieken hadden dit al door: middels sportbeoefening kunnen we een betere versie van onszelf worden, op zowel mentaal als fysiek gebied (AE 17).

Wanneer sport primair als doel wordt begrepen kunnen we zien hoe het ons kan bewegen. Door in te gaan op de affectieve kracht die sport heeft, komen er allerlei elementen van het affectieve langs. Wanneer sport als middel wordt gezien, kan het affectieve niet zegevieren. Er is een soort overgave nodig. Vrij word je niet zomaar.

Zien we ons lichaam als een soort machine die gesmeerd moet worden totdat het weer optimaal werkt, dan zal er ook niets van die vrijheid terecht komen. We nemen een abonnement bij de sportschool, zorgen dat onze conditie weer op peil is, kweken misschien wat extra spierweefsel. Dan is de machine geolied en kunnen we weer stoppen met sporten (AE 11). Een substantieel lichaamsbeeld kan zo volledig de plank misslaan.

Wat nou, als het fysieke element niet eens aanwezig is in de sport? Als sport passief wordt beleefd? Ik vraag me, met andere woorden, af hoe het zit met het kijken naar sport. Dit is iets wat nog verder onderzocht zou kunnen worden. Er wordt in grote getale naar sport gekeken door sporters en niet-sporters. Deze kijkers zitten misschien wel gewoon thuis, stil, op de bank. Toch kunnen ze volledig opgaan in een wedstrijd, waarbij hun ervaring heel intens kan zijn. Op de uiteindelijke sportprestatie hebben ze echter geen enkele invloed.

§5. Fenomenologie legt bloot hoe sport beweegt

Hoe wordt de mens door sport bewogen? 24

afb. 10. Gino Kleisen. Maria Le Mouel (45). Tijd: 3:22 uur. 2016.

Page 25: Hoe wordt de mens door sport bewogen?

Fenomenologie kan bij uitstek tonen hoe sport beweegt doordat dit een filosofische stroming is die zich niet slechts beperkt tot wat er actueel is in een situatie. Fenomenologie kan juist ook verklaren hoe een abstracte handeling tot stand komt. Met andere woorden, het begrip mogelijkheid is geïntegreerd in deze benadering. Zoals we hebben gezien, hangt dit sterk samen met grenzen. De harde kern van sporten is theoretisch gezien te karakteriseren als een physical game. Praktisch kan het een vorm van het benutten van onze lichamelijke mogelijkheden zijn.

Ook kan fenomenologie de ervaring benaderen. Het gaat, wanneer sport als intrinsiek doel wordt ingezet, niet meer om hoeveel kilo we precies afvallen wanneer we een uur lang squashen. Wanneer een roeiwedstrijd wordt gewonnen, vragen we niet wie er het beste sociaal is geïntegreerd. We vragen: hoe voelt dat nou, om zo’n wedstrijd te winnen? Hoe voelt het nou, om harder te roeien dan iedereen anders? — Er ligt een existentiële vreugde aan sporten ten grondslag (AE 18) die fenomenologie kan duiden.

Hoe wordt de mens door sport bewogen? 25

afb. 11. Run2Day. Rotterdam marathon: 42 km lang liefde. 2016.

Page 26: Hoe wordt de mens door sport bewogen?

Conclusie

Oud-Grieks filosoof Xenophon zag al in dat filosofie baat heeft bij sportbeoefening (AE 10). Lebedoff bevestigt dit: “the point is to keep training the body to best support the mind; to enhance the organs of labour. If we are thinking beings, we are also beings with bodies — bodies with organs and muscles, including brains, which thrive with blood and flexing.” (118)

“But so what? How important is philosophy when going for a run or lifting weights at the local gym?” (AE 8) Filosofie, en fenomenologie bij uitstek, kan een inwendige taal leveren om de sportervaring te duiden. Ten eerste heb ik de filosofie ingezet om te onderzoeken wat sport is. Sport bleek een dubbelkarakter te hebben: enerzijds heeft het een harde kern die te omschrijven is als physical game. Anderzijds wordt de afbakening van sport bepaald door de sociaal-culturele inbedding ervan.

Daarna kon ik inzoomen op de dynamiek die aan sport ten grondslag ligt. Dankzij deze dynamiek is er ruimte voor het affectieve van sport dat in verschillende elementen is te beschrijven, waaronder het negatieve van sport, de ontspanning, het creëren van een creatieve geestestoestand en het bestrijden van de gekte of de vat op de werkelijkheid. Het affectieve van sport dat ontstaat in het aftasten en verleggen van onze grenzen kan ons een gevoel geven van vrijheid. Deze begrensde vrijheid is te beschrijven als een transcendentie, als extase. Dat is hoe de mens bewogen wordt.

Hoe wordt de mens door sport bewogen? 26

Page 27: Hoe wordt de mens door sport bewogen?

en nog een korte epiloog die misschien enkel uit een lege bladzij bestaat omdat je je allang het licht uit de ogen hebt gerend — Marathonloper, Abdelkader Benali

Hoe wordt de mens door sport bewogen? 27

Page 28: Hoe wordt de mens door sport bewogen?

Literatuurlijst

Benali, Abdelkader (2008). Marathonloper. Amsterdam: De Arbeiderspers.

Boers, Nando (2016, 8 maart). “Stefan Groothuis: 'Regel 1? De vrije wil bestaat niet’” in Trouw.

URL = <http://www.trouw.nl/tr/nl/5116/Filosofie/article/detail/4211063/2016/03/08/Stefan-

Groothuis-Regel-1-De-vrije-wil-bestaat-niet.dhtml>.

Boonstra, Nanne en Niels Hermens (2011). De maatschappelijke waarde van sport: Een

literatuurreview naar de inverdieneffecten van sport. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut. URL =

<http://www.verwey-jonker.nl/doc/vitaliteit/De%20maatschappelijke%20waarde%20van

%20sport%20met%20voor%20en%20achterkant.pdf>.

Bossche, van den, Marc (2010). Sport als levenskunst. Rotterdam: Lemniscaat.

Bossche, van den, Marc (2005). Wielrennen. Rotterdam: Lemniscaat.

Buuren, van, Maarten (2007, 26 januari). “De helende werking van de fiets: Fietsen tegen

depressies” in De Groene Amsterdammer. URL = <https://www.groene.nl/artikel/de-helende-

werking-van-de-fiets>.

Carman, Taylor (1999, najaar). “The Body in Husserl and Merleau-Ponty” in Philosophical Topics,

27: 205-226.

Coolen, Maarten (2013). “Anders zien dan we gewend zijn” in Krisis: Tijdschrift voor actuele

filosofie, 2.

Dohmen, Joep (2007). Tegen de onverschilligheid: Pleidooi voor een moderne levenskunst.

Amsterdam: Ambo.

Dreyfus, Hubert L. (1997, 14-16 november). “The Current Relevance of Merleau-Ponty’s

Phenomenology of Embodiment” [Conference] in Conference on After Postmodernism.

University of Chicago. URL = <http://www.focusing.org/apm_papers/dreyfus2.html>.

Ekeland, E., Helan, F., & Hagen, K.B. (2005). “Can exercise improve self esteem in children and

young people? A systematic review of randomized controlled trials” in Sports Med, 39: 792-798.

Elling, Agnes (2014). “Afscheid nemen van topsport” in Op jacht naar goud. URL = < http://

www.nocnsf.nl/stream/op-jacht-naar-goud-hoofdstuk-9 >.

Esposito, Joseph L. (1974). “Play and Possibility" in Philosophy Today, 18, 2: 137-146.

Fetters, K. Aleisha (2014, 25 april).“How to Achieve a Runner’s High: Science reveals how you can

produce more feel-good chemicals while running” in Runner’s World. URL = <http://

www.runnersworld.com/running-tips/how-to-achieve-a-runners-high>.

“Fotogenie: Filosofen in de sport” (2014, 16 april). Sporza. URL = <http://sporza.be/cm/sporza/

extra/games/fotogenie/1.1941607>.

Hoe wordt de mens door sport bewogen? 28

Page 29: Hoe wordt de mens door sport bewogen?

Galan, de, Menno (2009a, 3 juli). “‘Bewegingen maken gedachten los” in NRC. URL = <http://

vorige.nrc.nl/article2286713.ece>.

Galan, de, Menno (2009b, 8 juli). “‘Ik geef mezelf bevel: fietskleren aan”” in NRC. URL = <http://

vorige.nrc.nl//sport/tour09/article2293693.ece/Ik_geef_mezelf_bevel_fietskleren_aan>.

Heidegger, Martin (1998 [1927]). Zijn en tijd. Vertaald door Mark Wildschut. Nijmegen: Sun.

Hopster, Jeroen (2016). “Damon Young: ‘Sport gaat om trots, offers en zelfs transcendentie’” in

Filosofie Magazine, 1.

Hughson, John, David Inglis and Marcus Free (2005). The Uses of Sport: A Critical Study. London

and New York: Routledge.

Hupperts, Charles en Plato (2002). De macht van Eros: Lust, liefde en moraal in Athene;

Symposium: Een analyse. Amsterdam: Van Oorschot.

Martínková, Irena and Jim Parry (ed.) (2012). Phenomenological Approaches to Sport. New York:

Routledge.

Kamphuis, Marco (2005). “‘Ik zit op de fiets en plots is daar een idee’” in Filosofie Magazine, 10.

Kierkegaard, Søren Aabye (1963). Over de vertwijfeling: De ziekte tot de dood. Vertaald door Dr.

H.A. van Munster en A.P. Klaver. Utrecht, Antwerpen: Het Spectrum.

Kleisen, Gino (2016, 11 april). “Wat kun je nog zeggen na 42,195 km?” in NRC.nl. URL = <http://

www.nrc.nl/nieuws/2016/04/11/de-lopers-van-de-marathon-van-rotterdam-na-42195-km>.

Koeltwijn, Rinskje (2016, 26-27 maart). “‘Dagelijksheid is geen obstakel’” in NRC Handelsblad.

Lassche, Geertjan (Regisseur) (2015). 2Doc: De mooiste marathon [Documentaire]. Nederland:

NPO2.

Merleau-Ponty, Maurice (2009 [1945]). Fenomenologie van de waarneming. Vertaald door Douwe

Riemersma en Rens Vlasblom. Amsterdam: Boom.

Merleau-Ponty, Maurice (2005 [1945]). Phenomenology of Perception. Vertaald door Colin Smith.

Londen en New York: Routledge.

Minks, Edgar (2016, 12 april). “Rotterdam Marathon: 42km Lang Liefde: Rotterdam Marathon

2016 wedstrijdverslag” in Run2Day: Inspire2Run. URL = <http://inspire2run.nl/rotterdam-

marathon-42km-lang-liefde/>.

Nietzsche, Friedrich (1999). Die Geburt der Tragödie. Deutscher Taschenbuch Verlag. TeamNL

(2016, 18 februari). Minidocu para-dressuuramazone Nicole den Dulk [Documentaire].

Nederland: TeamNL. URL = <ht tps : / /www.youtube.com/watch?

v=MbE4m4qm1zs&ab_channel=TeamNL>.

NOC*NSF (2015a, 1 december). Minidocumentaire Paralympisch atleet Ronald Hertog

[Documentaire]. Nederland: TeamNL. URL = <https://www.youtube.com/watch?

v = l I H z D v I s g V E & e b c = A N y P x K r T Y K b R R -Hoe wordt de mens door sport bewogen? 29

Page 30: Hoe wordt de mens door sport bewogen?

FptSZvqiiqe8KWWJtLnLq2bwI25B8FskCbOhJYdlrEionXS07_G7SWs7k33OZvI8wUpIouFUC

Yzro7Q2AykA&ab_channel=TeamNL>.

NOC*NSF (2015b, 1 december). Minidocumentaire Paralympisch wielrenner Tristan Bangma

[Documentaire]. Nederland: TeamNL. URL = <https://www.youtube.com/watch?

v=1q0u3v09yNU&index=2&list=PLLqUi6kBBXdHtiaTBStHNmtY9l3EhcmyM&ab_channel=

TeamNL>.

NOC*NSF (2015c, 1 december). Minidocumentaire Paralympisch zwemmer Simon Boer

[Documentaire]. Nederland: TeamNL. URL = <https://www.youtube.com/watch?v=9H2yPwZ-

QMw&ab_channel=TeamNL>.

NOC*NSF (2015d, 2 december). Minidocumentaire rolstoelbasketbalster Jitske Visser

[Documentaire]. Nederland: TeamNL. URL = <https://www.youtube.com/watch?

v=GD8jOwd4qb8&list=PLLqUi6kBBXdHtiaTBStHNmtY9l3EhcmyM&index=4&ab_channel=

TeamNL>.

Pach, Hilde (2012, 5 oktober). “‘Een marathon leek me een reis naar de maan’: Abdelkader Benali

schrijft en loopt” in Le Champion. URL = <http://hildepach.nl/wp-content/uploads/2012/10/Le-

Champion-okt-12-7.pdf>.

Palm, Jos (2013, 23 februari). “Wandelend op zoek naar jezelf” in Trouw. URL = <http://

www.trouw.nl/tr/nl/5009/Archief/article/detail/3398809/2013/02/23/Wandelend-op-zoek-naar-

jezelf.dhtml>.

Rampley, Matthew (1999). “Towards a Physiological Aesthetic” in Nietzsche, Aesthetics and

Modernity. Cambridge: Cambridge University Press: 166-189.

Rowlands, Mark (2014). Running with the Pack: Thoughts From the Road on Meaning and

Mortality. Londen: Granta Books.

“Sporten kan iedereen: Sportmogelijkheden voor mensen met handicap” (april 2014). NOC*NSF en

NPC Nederland. Arnhem: Kampert-Nauta.

Tamboer, Dr. J.W.I. Tamboer (2007). Filosofie van de bewegingswetenschappen. Leiden: Martinus

Nijhoff.

Tamboer, Jan en Johan Steenbergen (2004). Sportfilosofie. Budel: Damon.

Treep, Rijcko (2015, 23 december). “Zware emoties twee dagen moeten verwerken” in Helden.

URL = <http://heldenonline.nl/columns/entry/zware-emotie-twee-dagen-moeten-verwerken>.

Vallier, Robert (2010). “The Elemental Flesh: Nature, Life, and Difference in Merleau-Ponty and

Plato’s Timaeus” in Merleau-Ponty and the Possibilities of Philosophy: Transforming the

Tradition. Bernard Flynn, Wayne J. Froman, and Robert Vallier (ed.). New York: State

University of New York Press: 129-154.

Hoe wordt de mens door sport bewogen? 30

Page 31: Hoe wordt de mens door sport bewogen?

Versteele, Jeroen. “Wielrennen is een drug” in Wielersportboeken. URL = <http://

www.wielersportboeken.nl/boek.php?boekid=1788>.

Visser, Gerard (2012). De druk van de beleving: Filosofie en kunst in een domein van overgang en

ondergang. Nijmegen: Sun.

Vliege, Esther. “Depressie: hardlopen helpt” in Sportrusten. Laatst geraadpleegd op 11 april 2016.

URL = <https://www.sportrusten.nl/depressie-hardlopen-helpt/>.

VPRO (2016, 4 februari). Atlete Dafne Schippers [Documentaire]. Nederland: VPRO Holland

Sport. URL = <http://www.vpro.nl/programmas/holland-sport/aflevering-5-atlete-dafne-

schippers.html>.

Young, Damon (2014a, 29 januari). “Guest Blog: How to Think About Exercise” in Booktopia.

URL = <http://blog.booktopia.com.au/2014/01/29/guest-blog-how-to-think-about-exercise-by-

philosopher-and-author-damon-young/>.

Young, Damon (2014b). How to Think About Exercise. London: Macmillan.

Young, Damon (2014c, 2 januari). “If exercise was good for Charles Darwin, it’s good for all of us”

in The Guardian. URL = <http://www.theguardian.com/commentisfree/2014/jan/02/if-exercise-

was-good-for-charles-darwin-its-good-for-all-of-us>.

Lijst van afkortingen

AE How to Think About ExerciseFB Filosofie van de bewegingswetenschappenFW Fenomenologie van de waarnemingML MarathonloperPP Phenomenology of PerceptionSF Sportfilosofie

Afbeeldingenlijst

afb. 1. Edgar Degas. Danseres (detail). 1882-1895. Brons. Ny Carlsberg Glyptotek te Kopenhagen.

Foto auteur.

afb. 2. John Lavery. The Tennis Party. 1885. Schilderij. Aberdeen Art Gallery and Museum te

Aberdeen.

afb. 3. Losse veter. Michel Butter kiest voor Rotterdam op weg naar Rio. 2015. Foto. URL = <http://

losseveter.nl/2015/11/26/michel-butter-kiest-voor-rotterdam-op-weg-naar-rio/>.

afb. 4. TeamNL. Maak kennis met Paralympisch zwemmer Simon Boer. 2015. Foto. URL = <https://

teamnl.org/artikelen/2015/09/maak-kennis-met-paralympisch-zwemmer-simon-boer>.

afb. 5. Henry Leutwyler. Reality and Dreams. 2012. Foto: Ballet.Hoe wordt de mens door sport bewogen? 31

Page 32: Hoe wordt de mens door sport bewogen?

afb. 6. Merlijn Doomernik. Stefan Groothuis: 'Regel 1? De vrije wil bestaat niet’. 2016. Foto. URL

= <http://www.trouw.nl/tr/nl/5116/Filosofie/article/detail/4211063/2016/03/08/Stefan-Groothuis-

Regel-1-De-vrije-wil-bestaat-niet.dhtml>.

afb. 7. Abdelkader Benali tijdens de marathon in Rotterdam. 2007. Foto. Bron onbekend.

afb. 8. EPA. Dafne Schippers eenvoudig naar halve finale 200 meter. Foto. De Volkskrant. URL =

<http://www.volkskrant.nl/sport/dafne-schippers-eenvoudig-naar-halve-finale-200-

meter~a4129607/>.

afb. 9. Filosofie Magazine. Damon Young: ‘Sport gaat om trots, offers en zelfs transcendentie’.

2016. Foto. URL = <http://www.filosofie.nl/nl/artikel/44587/damon-young-sport-gaat-om-trots-

offers-en-zelfs-transcendentie.html>.

afb. 10. Gino Kleisen. Maria Le Mouel (45). Tijd: 3:22 uur. 2016. Foto. NRC. URL = <http://

www.nrc.nl/nieuws/2016/04/11/de-lopers-van-de-marathon-van-rotterdam-na-42195-km>.

afb. 11. Run2Day. Rotterdam Marathon: 42km Lang Liefde: Rotterdam Marathon 2016

wedstrijdverslag. 2016. Foto. URL = <http://inspire2run.nl/rotterdam-marathon-42km-lang-

liefde/>.

Hoe wordt de mens door sport bewogen? 32