(HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op...

138
UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2006 – 2007 (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN? Scriptie voorgedragen tot het bekomen van de graad van licentiaat in de toegepaste economische wetenschappen Laurence De Clercq onder leiding van Prof. Aimé Heene

Transcript of (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op...

Page 1: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE

ACADEMIEJAAR 2006 – 2007

(HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?

Scriptie voorgedragen tot het bekomen van de graad van licentiaat in de toegepaste economische wetenschappen

Laurence De Clercq

onder leiding van

Prof. Aimé Heene

Page 2: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

“Permission” “Ondergetekende Laurence De Clercq bevestigt hierbij dat onderhavige scriptie mag worden geraadpleegd en vrij mag worden gefotokopieerd. Bij het citeren moet steeds de titel en de auteur van de scriptie worden vermeld.”

Page 3: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

I

Woord vooraf

Het schrijven van een thesis is zonder twijfel de meest veeleisende, maar tegelijk meest

boeiende opdracht die men dient te verrichten tijdens de opleiding tot Master in de

Toegepaste Economische Wetenschappen. Het opzoeken, verwerken en interpreteren van

allerhande gegevens gecombineerd met het omzetten van de verworven kennis in een

gestructureerd document maakten het voor mij een leerrijke ervaring.

Mijn dank gaat in de eerste plaats uit naar Professor Aimé Heene voor de begeleiding bij het

verwezenlijken van mijn thesis.

Verder zou ik de vele personen uit de academische en de bedrijfswereld willen bedanken voor

de tijd die ze reserveerden en voor hun bijdrage tot mijn eindverhandeling.

Een bijzonder woord van dank zou ik willen richten aan mijn ouders. Zij hebben me steeds

gesteund op de juiste momenten.

Als blijk van waardering zou ik deze thesis dan ook aan hen willen opdragen.

Page 4: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

II

Inhoudstafel

Inleiding ................................................................................................................................1

Hoofdstuk 1: Begripsomschrijving en situering ..............................................................3

1. Een waaier aan definities ............................................................................................3

2. Besluit ........................................................................................................................5

Hoofdstuk 2: Noodzakelijke elementen voor een kenniseconomie .................................7

1. Kennis ........................................................................................................................7

1.1. Wat is kennis?......................................................................................................8

1.2. Menselijk Kapitaal ...............................................................................................9

2. Netwerken en samenwerking ....................................................................................13

2.1. Bedrijven in netwerken ......................................................................................15

2.2. Kenniscentra en universiteiten in netwerken.......................................................16

2.3. Overheid in netwerken .......................................................................................18

2.3.1. Promotie van O&O......................................................................................19

2.3.1.1. Intellectuele eigendomsrechten .............................................................19

2.3.1.2. Belastingsvoordelen..............................................................................19

2.3.1.3. Subsidies ..............................................................................................20

2.3.2. Opbouw en ondersteuning van een nationaal/regionaal innovatiesysteem ....20

2.3.3. Algemeen klimaat .......................................................................................22

2.3.3.1. Ruimte..................................................................................................22

2.3.3.2. Overregulering......................................................................................22

3. Creativiteit als samenspel van innovatie, ondernemerschap en openheid ...................23

3.1. Innovatie en O&O..............................................................................................24

3.1.1. Inputs van innovatie en O&O ......................................................................25

3.1.2. Outputs van innovatie en O&O....................................................................26

3.2. Ondernemerschap...............................................................................................27

3.3. Openheid............................................................................................................29

3.3.1. Export en buitenlandse investeringen...........................................................29

3.3.2. Internationale samenwerkingsverbanden......................................................30

4. Financiering..............................................................................................................32

5. ICT ...........................................................................................................................33

Page 5: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

III

Hoofdstuk 3: Troeven en hindernissen in Vlaanderen..................................................36

1. Situering Vlaanderen ................................................................................................37

2. Menselijk kapitaal.....................................................................................................38

2.1. Troeven..............................................................................................................39

2.1.1. Algemeen....................................................................................................39

2.1.1.1. Hoeveelheid..........................................................................................39

2.1.1.2. Kwaliteit...............................................................................................39

2.1.1.2.1. Scholingsgraad...............................................................................40

2.1.1.2.2. Arbeidsproductiviteit .....................................................................41

2.2. Hindernissen ......................................................................................................41

2.2.1. Tekort aan onderzoekspersoneel ..................................................................42

2.2.1.1. Mobiliteit..............................................................................................42

2.2.1.2. Afgestudeerden in wetenschappen ........................................................44

2.2.1.3. Imago van wetenschappers en onderzoekers .........................................45

2.2.2. Levenslang leren .........................................................................................46

2.3. Besluit................................................................................................................47

3. Creativiteit ................................................................................................................48

3.1. Innovatie en O&O..............................................................................................50

3.1.1. Hindernissen ...............................................................................................50

3.1.2. Besluit .........................................................................................................53

3.2. Ondernemerschap...............................................................................................54

3.2.1. Hindernissen ...............................................................................................54

3.2.1.1. De mate van ondernemerschap..............................................................54

3.2.1.2. Imago van de ondernemer.....................................................................57

3.2.2. Besluit .........................................................................................................57

3.3. Openheid............................................................................................................58

3.3.1. Troeven.......................................................................................................58

3.3.1.1. Export...................................................................................................58

3.3.1.2. Internationale samenwerking inzake onderzoek ....................................59

3.3.2. Hindernissen ...............................................................................................61

3.3.2.1. Buitenlandse investeringen in Vlaanderen.............................................61

3.3.3. Besluit (openheid) .......................................................................................62

3.4. Besluit (creativiteit)............................................................................................63

4. Samenwerking ..........................................................................................................63

Page 6: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

IV

4.1. Troeven..............................................................................................................64

4.1.1. Het bestaan van clusters en netwerken in Vlaanderen .................................64

4.1.2. Samenwerking tussen bedrijven onderling en met universiteiten..................64

4.2. Hindernissen ......................................................................................................65

4.2.1. Nood aan focus: specialisatie.......................................................................65

4.2.2. Nood aan specialisatie in kennisintensieve en hoogtechnologische sectoren66

4.3. Besluit................................................................................................................67

5. Financiering..............................................................................................................68

5.1. Hindernissen ......................................................................................................68

5.1.1. Financiering door de Vlaamse overheid.......................................................68

5.2. Troeven..............................................................................................................69

5.2.1. Risicokapitaalsector.....................................................................................70

5.2.2. Op de goede weg: organisaties en initiatieven in Vlaanderen .......................72

5.2.2.1. Participatie Maatschappij Vlaanderen (PMV) .......................................72

5.2.2.2. Andere initiatieven ...............................................................................73

5.3. Besluit................................................................................................................74

6. ICT ...........................................................................................................................75

6.1. Troeven..............................................................................................................75

6.1.2. Aanwezigheid van infrastructuur .................................................................75

6.2. Hindernissen ......................................................................................................76

6.2.1. Investeringen in ICT....................................................................................76

6.2.2. Benutten van de aanwezige infrastructuur....................................................77

6.2.2.1. Gebruik ................................................................................................77

6.2.2.2. Vaardigheden .......................................................................................78

6.2.2.3. Services ................................................................................................78

6.2.3. Tekort aan ICT- personeel ...........................................................................79

6.3. Besluit................................................................................................................80

7. Valorisatie van O&O activiteiten en kennistransfer ...................................................80

7.1. Hindernissen ......................................................................................................80

7.2. Besluit................................................................................................................82

8. Vlaanderen als aantrekkelijke investeringsregio ........................................................83

8.1. Troeven..............................................................................................................83

8.2. Hindernissen ......................................................................................................84

8.2.1. Imago ..........................................................................................................85

Page 7: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

V

8.2.2. Soort activiteiten .........................................................................................85

8.2.3. Huisvestingsmogelijkheden .........................................................................86

8.2.4. Rol van de overheid.....................................................................................86

8.3. Besluit................................................................................................................87

9. Het overheidsoptreden ..............................................................................................87

9.1. Hindernissen ......................................................................................................88

9.1.1. Algemene kwaliteit van de overheid ............................................................88

9.1.2. Regulering...................................................................................................89

9.1.3. ICT..............................................................................................................90

9.1.4. Financiering ................................................................................................90

9.1.5. Transport - en onderzoeksinfrastructuur.......................................................90

9.2. Besluit................................................................................................................91

Hoofdstuk 4: Algemeen Besluit: (Hoe) kan Vlaanderen een kenniseconomie worden?

.........................................................................................................................................93

Lijst van geraadpleegde werken.........................................................................................VII

Wetenschappelijke Artikels en Boeken........................................................................VII

Populaire artikels..........................................................................................................XII

Websites ...................................................................................................................... XIII

Persoonlijke contacten: gesprekken..........................................................................XVII

Bijlagen .........................................................................................................................XVIII

Page 8: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

VI

Gebruikte afkortingen BAN Business Angel Network BBP Bruto Binnenlands Product BBPR Bruto Binnenlands Product per Regio BERD Business expenditures R&D BOF Bijzonder Onderzoeksfonds BVA Belgian Venture Capital Private Equity Association E&Y Ernst & Young EPO European Patent Office ERA European Research Area ERC European Research Council ESA European Space Agency EU (EU15, EU25) Europese Unie met de 15 landen of met de 10 nieuw toegetreden landen erbij EWI Departement Economie, Wetenschap en Innovatie FIT Flanders Investment and Trade Flanders DC Flanders Districts of Creativity FWO Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek GEM Global Entrepreneurship Monitor GERD Gross expenditures R&D, som van BERD en non-BERD IBBT Interdiscipinair centrum voor BreedBand Technologie ICT Informatie- en CommunicatieTechnologie IMEC Interuniversitair Micro-Electronica Centrum IOF Industrieel Onderzoeksfonds IWT Instituut voor de aanmoediging van Innovatie door wetenschap en technologie in Vlaanderen KMO Kleine en middelgrote onderneming LRD Leuven Research and Development NonBERD Onderzoeksuitgaven van overheid en non-profit sectoren NRC-fonds Fonds voor innovatiegerelateerde non-recurring costs NRI Networked Readiness Index O&O Onderzoek en Ontwikkeling OESO Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling PMV Participatie Maatschappij Vlaanderen SBO Strategisch Basisonderzoek-programma TEA Total Entrepreneurial Activity USPTO United States Patent and Trademark Office VIB Vlaams Instituut voor Biotechnologie Vinnof Vlaams Innovatiefonds VIS Vlaams Innovatie Systeem VITO Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek VRIND Vlaamse Regionale Indicatoren VRWB Vlaamse Raad voor WetenschapsBeleid

Page 9: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

VII

Lijst van tabellen en grafieken Tabellen Tabel 2.1.: Preferentie werknemer versus zelfstandige in percentage van het totaal aantal

ondervraagden, 2004 ...........................................................................................28

Tabel 2.2.: Risicoaversie, in percentage van het totaal aantal ondervraagden, 2004...............29

Tabel 3.1.: Growth and Jobs Monitor, huidige score (2006)..................................................37

Tabel 3.2.: Hooggeschoolde immigranten en emigranten, als percentage van de volledige

hooggeschoolde bevolking, enkele OESO landen, in 2000 ..................................43

Tabel 3.3.: De Euro Creativity Index, 2004...........................................................................49

Tabel 3.4.: Evolutie van BERD, non-BERD en GERD (som van BERD en non-BERD) als

percentage van het BBP in het Vlaams gewest ....................................................51

Tabel 3.5.: Een blik op internationalisatie, jobcreatie en innovativiteit van de startende

ondernemers (2004-2006) ...................................................................................55

Tabel 3.6.: Bezoldigde werkgelegenheid in de ICT-sector en voor het totaal van alle sectoren

in het Vlaamse Gewest........................................................................................75

Tabel 3.7.: Belangrijkste troeven van Vlaanderen als vestigingsplaats ..................................84

Tabel 3.8.: Belangrijkste handicaps van Vlaanderen als vestigingsplaats ..............................85

Tabel 3.9.: Samenvattende tabel ...........................................................................................94

Grafieken Grafiek 2.1.: Percentage van de bevolking 25-64 jarigen met secundaire en hogere opleiding

in 2004.............................................................................................................11

Grafiek 2.2.: Uitgaven voor O&O, als percentage van het BBP, 2005...................................25

Grafiek 2.3.: Totaal aantal onderzoekers (in voltijdse equivalenten) per duizend werknemers,

2005.................................................................................................................26

Grafiek 2.4.: Aantal patentfamilies per duizend inwoners, 2003............................................26

Grafiek 2.5.: De rol van EUREKA in het bereiken van de Lissabondoelstelling van 3 procent

.........................................................................................................................31

Grafiek 3.1.: Afgestudeerden Wetenschappen en Toegepaste Wetenschappen in

leeftijdscategorie 20-29 jaar, 2004....................................................................44

Grafiek 3.2.: Aanbod van risicokapitaal in 2003 ...................................................................71

Page 10: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

1

Inleiding

In maart 2000 nam de Europese Raad in Lissabon een algemene strategie aan om tegen 2010

van Europa 'de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld' te maken

'die in staat is tot duurzame economische groei met meer en betere banen en een hechtere

sociale samenhang'. In maart 2002 werd de Lissabon-strategie specifieker ingevuld: ‘Europa

moet tegen 2010 3% van haar BBP besteden aan Onderzoek en Ontwikkeling (O&O)’.

Het Pact van Vilvoorde vormt de vertaling ervan naar Vlaanderen toe.

Hoe realistisch zijn deze doelstellingen? Wat is er nodig om Europa minstens even innovatief

en kennisgericht te maken als de Verenigde Staten en Japan? De instrumenten, nodig om deze

doelstellingen te bereiken, worden niet vermeld.

In deze verhandeling wordt hier dieper op ingegaan. Vooral Vlaanderen wordt geanalyseerd,

waarbij wordt onderzocht of Vlaanderen reeds een kenniseconomie is, of hoe ze dit kan

worden.

Het boek van Martin Nihoul ‘Kenniseconomie in Europa – sprong in de diepte?’ vormt de

aanzet van deze thesis (HINOUL M., 2005). Hij pleit voor een ‘bewaker van de economische

keten’.

“Naast kennis, heb je voor economische groei nood aan durfkapitaal en groeifinanciering,

spin-offs, industrieterreinen, goed opgeleid personeel en een aangepast investeringsbeleid. Je

hebt dan iemand nodig die nagaat op welk punt in die keten moet worden bijgestuurd (De

Tijd, 10/04/06, blz. 3)”.

HINOUL M. vergelijkt het Europese en het Vlaamse model met het Amerikaanse model.

Vanuit kennisspecifieke regio’s, zoals Silicon Valley, wordt kennis gegenereerd om dan

binnen het bedrijfsleven commerciële toepassingen te vinden. Hierin hinkt Europa en meer

specifiek Vlaanderen, achterop: wij kijken te weinig naar de noden van de markt. Enkele

Europese kennisregio’s bestaan echter wel: Cambridge, Sophia Antipolis, Ierland, Finland en

jawel Vlaanderen.

Page 11: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

2

De scriptie bestaat uit een literatuurstudie en een praktische toetsing aan de hand van

interviews met personen die beroepsmatig in contact komen met Vlaanderen als al dan niet

een kenniseconomie. In bijlage vindt men de lijst van geïnterviewde personen, alsook de

gegevens met betrekking tot datum en plaats van het interview 1.

De verhandeling is opgedeeld in vier hoofdstukken. Na de begripsomschrijving en situering

van de term ‘kenniseconomie’ in hoofdstuk één, focussen we in het tweede hoofdstuk op de

noodzakelijke elementen voor een kenniseconomie. In hoofdstuk drie wordt dit toegepast op

Vlaanderen. Welke troeven bezit Vlaanderen reeds? Welke hindernissen moeten nog

overwonnen worden? In hoofdstuk vier komen we tot een algemeen besluit, waarin gepoogd

wordt een antwoord te geven op de vraag hoe Vlaanderen kan evolueren naar een

kenniseconomie.

Tijdens een tocht doorheen de wildgroei aan literatuur, beschikbaar rond het begrip

kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd

zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg door critici als mythes bestempeld worden. In deze

verhandeling wordt getracht deze mythes te ontrafelen door zoveel mogelijk cijfermateriaal

toe te voegen.

Feiten en cijfers worden frequent gebruikt, zij het dat deze niet steeds uit dezelfde jaartallen

afstammen, omwille van het vaak voorkomend gebrek aan recente cijfers. Desalniettemin

geven alle cijfers een goed beeld van de in de literatuur beschreven trends en ontwikkelingen.

Data met betrekking op Vlaanderen en België vullen elkaar aan.

Om de leesbaarheid te verhogen worden cijfers en besprekingen van grafieken en tabellen

meestal in voetnoot vermeld.

1 Deze gegevens zullen doorheen de verhandeling slechts één maal vermeld worden. De namen van de geïnterviewde personen zullen steeds in kleine letters vermeld worden, terwijl de namen van de auteurs van wetenschappelijke literatuur in drukletters staan.

Page 12: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

3

Hoofdstuk 1: Begripsomschrijving en situering

1. Een waaier aan definities POWELL W.W. en SNELLMAN K. (2004) definiëren het begrip ‘kenniseconomie’ als volgt:

“Production and services based on knowledge-intensive activities that contribute to an

accelerated pace of technical and scientific advance, as well as rapid obsolescence. The key

component of a knowledge economy is a greater reliance on intellectual capabilities than on

physical inputs or natural resources (POWELL W.W. en SNELLMAN K., 2004, blz. 199)”.

De auteurs achten een versneld tempo van technologische en wetenschappelijke vooruitgang

noodzakelijk om te kunnen spreken van een kenniseconomie. Fysieke en natuurlijke inputs

worden minder belangrijk dan intellectuele capaciteiten.

Ook Sleuwaegen L. vertrekt van deze multifactorproductiviteit en stelt dat in een

kenniseconomie, naast arbeid en kapitaal, kennis een belangrijke productiefactor wordt. “In

een kenniseconomie wint de productiefactor kennis aan belang ten opzichte van de andere

productiefactoren: naast arbeid en kapitaal, zijn er andere factoren die de toegevoegde waarde

in een economie bepalen.” De immateriële activa staan centraal, bijvoorbeeld technologische

vooruitgang, merknamen, patenten, enzovoort. Sleuwaegen L. voegt er aan toe dat arbitrage

speelt wanneer men poogt te vinden wanneer een economie een kenniseconomie is.

“Inspanningen voor onderzoek en ontwikkeling (O&O), kwaliteit van het menselijk kapitaal

zijn voorbeelden van maatstaven” (gesprek met de heer Sleuwaegen L., 31 januari 2007,

Leuven).

ARCHIBUGI D. en COCO A. (2005) prefereren de term ‘globalizing learning economy’

boven ‘knowledge-based economy’. Een knowledge-based economy legt volgens hen de

focus op know-how en competenties in de economische sfeer. Het gebruik van de term

‘globalizing learning economy’ verantwoorden zij als volgt:

“This term seems to capture better the key role played by human learning in the economic and

social infrastructures and competencies needed to exploit them (ARCHIBUGI D. en COCO

A., 2005, blz. 435) ”.

Het menselijk kapitaal staat met andere woorden centraal. Een lerende economie wordt

gelijkgeschakeld aan een economie waarin men op continue basis nieuwe kennis moet

vergaren om te kunnen reageren op de vele veranderingen.

Page 13: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

4

De OESO (1996) omschrijft de kenniseconomie heel algemeen als

“Een economie die gebaseerd is op productie, distributie en gebruik van kennis en informatie

(OESO, 1996, blz. 7)”.

Levenslang leren krijgt bijzondere aandacht.

Clarysse B. ziet een kenniseconomie als:

“Een economie waarin nieuwe technologieën centraal staan. Deze nieuwe technologieën

houden creatieve oplossingen in, geïnspireerd op bepaalde trends.”

Bij technologieën die inspelen op bepaalde trends denkt Clarysse B. meteen aan

nanotechnologie en energie. Hij benadrukt de rol van ondernemerschap in een

kenniseconomie (gesprek met de heer Clarysse B., 2 februari 2007, Gent).

Allaert G. vertrekt van zeven soorten kennis, met name: gespecialiseerde kennis, institutionele

kennis, lokale kennis, kennis rond markten, producten, omgeving, en leiderschap en

management. “Deze verschillende ingangen moeten met elkaar interfereren en synergieën

opwekken om te kunnen spreken van een kenniseconomie. Creativiteit, innovatie en spin-offs 2zijn gevolgen; men moet eerst en vooral dit kader (h)erkennen (gesprek met de heer Allaert

G., 21 februari 2007, Gent).”

Deze zienswijze verschilt van andere benaderingen, in die zin dat creativiteit en innovatie deel

uitmaken van een kenniseconomie, maar een doel zijn in plaats van een middel.

De Waele W. hanteert volgende benadering:

“Een kenniseconomie is een economie of regio waar het interessant is voor bedrijven om

activiteiten met een hoge toegevoegde waarde uit te voeren (gesprek met de heer De Waele

W., 11 april 2007, Sint-Martens-Latem).”.

Vanuit dit perspectief is het belangrijk om een aantrekkelijke omgeving te creëren.

Op basis van deze omschrijvingen wordt door experten besloten dat Vlaanderen nog geen

kenniseconomie is.

2 “Een spin-off kan beschouwd worden als een technologie-transfermechanisme via dewelke een technologie die ontwikkeld is aan een publieke O&O instelling of een universiteit gecommercialiseerd wordt. Spin-offs kunnen ook ontstaan uit privé-ondernemingen, de zogenaamde ‘corporate spinoffs (CLARYSSE B. et al., 2001, blz. 10)”.

Page 14: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

5

2. Besluit

Een algemeen aanvaarde omschrijving van de term ‘kenniseconomie’ moet, afgaande op

voorgaande definities, verschillende elementen capteren. Zo kan men tot volgende

omschrijving komen:

“Een kenniseconomie is een economie die zorgt voor een aantrekkelijke omgeving waarin

versnelde technologische vooruitgang plaatsvindt via het verhoogde belang van de

productiefactor kennis, waarbij intellectuele capaciteiten, creativiteit en ondernemerschap

centraal staan in het genereren en verspreiden van nieuwe kennis en er een continue nood

bestaat om bij te leren”.

Deze definitie maakt ons echter niet veel wijzer. Hoe kunnen we nu effectief bepalen of een

bepaalde economie al dan niet een kenniseconomie is?

In de literatuur wordt veel gebruik gemaakt van benchmarks. Men gaat vergelijken met

economieën als de VS en de Scandinavische landen, vooral Finland en Zweden. Bijgevolg

kan volgende definitie misschien makkelijker gehanteerd worden in de praktijk:

“Een kenniseconomie is een economie zoals Zweden”

Maar deze definitie is volgens experten ook niet sluitend. In hoeverre kan men vergelijken

met een andere economie? Ieder land beschikt namelijk over een verschillende geografische

ligging, historische achtergrond, overheidsstructuren, enzovoort.

Een classificatie op basis van hoogtechnologische en hoog / middentechnologische sectoren,

dewelke sterk overeenkomt met het belang van O&O investeringen in de sector, kan soelaas

bieden, maar is geenszins volledig.

“Men moet opletten met classificaties op basis van hoogtechnologische sectoren, ook

traditionele en andere sectoren spelen mee. Een kenniseconomie bestaat uit

hoogtechnologische sectoren én sectoren met hoge toegevoegde waarde, zoals bijvoorbeeld de

sierteelt in Vlaanderen. Dit is een kleine sector, niet hoogtechnologisch, maar met een hoge

toegevoegde waarde (Allaert G.)”.

Deze classificatie mag dus niet de foute indruk wekken dat kennis louter het monopolie is van

de hoogtechnologische sectoren. Het belang van kennis is namelijk enorm toegenomen in alle

sectoren, ook in de traditionele, midden- en laagtechnologische sectoren.

Page 15: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

6

Bijlagen 1.1 en 1.2. geven de hoogtechnologische sectoren in industrie en diensten weer

(VANWEDDINGEN M., 2006, blz. 10).

Er dient opgemerkt te worden dat de sterke groei van de marktdiensten belangrijk is voor de

(kenniseconomische) toekomst. Enerzijds omwille van het stijgende belang van de

dienstensectoren in de economische groei. Anderzijds omwille van de toenemende

afhankelijkheid en verwevenheid tussen industrie en diensten. Ook in Vlaanderen is dit het

geval: het concurrentievermogen van de Vlaamse industrie is afhankelijk van de vooruitgang

in dienstensectoren (DE BACKER K. en SLEUWAEGEN L., 2003, blz. 115).

Een nieuwe poging kan zijn:

Een kenniseconomie is een economie

- die zorgt voor een aantrekkelijke omgeving waarin versnelde technologische

vooruitgang plaatsvindt, via het verhoogde belang van de productiefactor kennis,

- waarbij intellectuele capaciteiten, creativiteit en ondernemerschap centraal staan in het

genereren en verspreiden van nieuwe kennis,

- waarin er een continue nood bestaat om bij te leren,

- die vooral, maar niet uitsluitend, terug te vinden is in hoogtechnologische en

kennisintensieve industrie en diensten, en een voorbeeld kan nemen aan de economie

in de Scandinavische landen.

Na een poging tot het omschrijven van de term ‘kenniseconomie’, kan men zich de vraag

stellen welke factoren bepalen of een economie al dan niet een kenniseconomie is. Er is nood

aan objectieve criteria. Deze zijn echter niet voorhanden. In het volgende deel wordt getracht

de belangrijkste indicatoren weer te geven, gebaseerd op de literatuur en op interviews met

personen die beroepsmatig in contact komen met Vlaanderen als al dan niet een

kenniseconomie.

Page 16: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

7

Hoofdstuk 2: Noodzakelijke elementen voor een kenniseconomie

In een kenniseconomie worden productiviteit en groei bepaald door de snelheid van de

technologische vooruitgang en de accumulatie van kennis. Investeringen in O&O maken dit

mogelijk. Netwerken zijn van groot belang voor de verspreiding van kennis en informatie. De

vraag naar hooggeschoolde werknemers neemt toe, aangezien vooral hoogtechnologische en

kennisintensieve sectoren genieten van de productiviteitsgroei. Zowel de werknemer als het

bedrijf zelf worden continu uitgedaagd om bij te leren. De overheid gaat een prominentere rol

spelen, want zij zal instaan voor infrastructuur en incentives die investeringen in O&O

aanmoedigen. Financiering en ICT krijgen bijzondere aandacht.

In dit hoofdstuk worden deze stellingen uitgediept.

1. Kennis

Kennis is vanzelfsprekend een noodzakelijk ingrediënt voor een goed draaiende

kenniseconomie.

DE CLERCQ D. en DE SUTTER M. (2003) menen dat de stijgende belangstelling voor de

rol van kennis als bron van competitiviteit te maken heeft met de notie dat sectoren die sterk

kennisgericht zijn vaak verbonden worden met hogere groeicijfers. Dit wordt door onderzoek

bevestigd: de sectoren die de grootste productiviteitstoename en outputgroei gekend hebben

in België in de periode 1995-2001 zijn transport, post- en telecommunicatie en financiële

dienstverlening (DE BACKER K. en SLEUWAEGEN L., 2003, blz. 116).

In de periode 2001-2005 zijn de sectoren met hoogste productiviteit in de EU25: chemie,

radio, televisie en telecommunicatie, petroleum, papier en basismetalen (KOOPMAN G.J.,

2006, blz. 33).

Vooraleer we dieper ingaan op het begrip ‘kennis’ vermelden we de term

‘kennismanagement’.

Verschillende auteurs, zoals onder andere DEBACKERE K. (1997), menen dat managers een

grote bijdrage kunnen leveren in de aanmoediging van creativiteit binnen een organisatie. In

een innovatiegedreven omgeving is het immers van primordiaal belang dat elke mogelijke

innovatie wordt verkend en eventueel uitgewerkt. Een strategie dient zich aan om ideeën van

Page 17: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

8

het personeel, bepaalde bedenkingen of opmerkingen met betrekking tot innovatie en O&O te

verzamelen, te vatten onder het begrip kennismanagement (Sleuwaegen L.).

1.1. Wat is kennis?

Kennis is een bijzondere productiefactor die zich onderscheidt van andere productiefactoren

doordat men er gebruik van kan maken zonder dat hij uitgeput geraakt. Bovendien kan kennis,

vanwege die immateriële vorm, ook niet volledig worden toegeëigend door de uitvinder. Er

zijn dus steeds belangrijke kennisspillovers naar andere gebruikers die deze kennis ook

productief kunnen aanwenden zonder dat dit de oorspronkelijke eigenaar hoeft te schaden

(behalve bij regelrechte imitatie). Daarnaast is de productiefactor kennis cumulatief van aard:

kennis bouwt voort op eerder verworven kennis en vormt zo een onuitputtelijke grondstof

voor groei (LAROSSE J. et al., 2000, blz.17).

Kennis kan vanuit verschillende invalshoeken gedefinieerd worden.

Er wordt vaak een onderscheid gemaakt tussen expliciete en impliciete kennis. (AKBAR H.,

2003, blz. 1999), (LEVER W.F., 2002, blz. 861).

Expliciete kennis is harde gecodificeerde kennis, formeel en gestructureerd. Deze kennis kan

samengevoegd worden op één enkele locatie en wordt opgeslagen in routines, procedures en

gedragingen.

Impliciete kennis refereert naar de subjectieve inzichten en intuïties, en naar de opgebouwde

vaardigheden en ervaring. Deze kennis is ingebed in de persoon zelf, bijgevolg moeilijk te

aggregeren op een enkele locatie en zal vooral via persoonlijke contacten overgebracht

kunnen worden. Het is deze kennis die volgens de auteurs een grote rol speelt in

technologische innovatie.

Dit onderscheid zal geen grote bijdrage leveren bij het bepalen van wat een kenniseconomie is

en hoe ze economisch functioneert.

Een andere mogelijke definitie onderscheidt kennis van informatie.

“Information is the conversion of unorganized sludge of data into relevant and purposeful

information . Knowledge is the subjective storage of aggregate information or expertise

(AKBAR H., 2003, blz. 1999)”.

Informatie wordt in deze benadering gezien als een omzetting van ongeorganiseerde data in

relevante informatie, terwijl kennis dan de subjectieve opslag is van deze informatie.

Page 18: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

9

Ook SANCHEZ R. en HEENE A. (2004) vertrekken van dit onderscheid. Informatie is voor

hen de betekenis die men afleidt uit de interpretatie van data, terwijl kennis een set van

overtuigingen rond causale relaties is.

Kennis kan bovendien opgedeeld worden in drie vormen, zijnde know-how, know-why en

know-what.

Know-how omvat de praktische kennis die mensen in staat stelt een bestaand systeem te

onderhouden. Know-why is de theoretische kennis die mensen aanwenden om een nieuw

systeem te ontwerpen. Know-what is de strategische kennis omtrent de toepassing van de

beschikbare know-how en know-why (SANCHEZ R. en HEENE A., 2004, blz. 84).

Op basis van de literatuur kom ik tot volgende beknopte omschrijving:

“ Kennis is de verzameling van opgeslagen informatie en feiten, die wordt verkregen via

ervaring en continu bijleren”.

1.2. Menselijk Kapitaal

Aangezien kennis het belangrijkste ingrediënt is voor een kenniseconomie, speelt menselijk

kapitaal een enorm grote rol. Focus is niet alleen nodig op hoeveelheid, maar ook op leeftijd

en vooral op kwaliteit. Vorming en opleiding worden gebruikt als indicatie van het menselijk

kapitaal.

Verboven P. beschouwt het menselijk kapitaal als de belangrijkste factor in een

kenniseconomie. “Mensen staan garant voor ideeën, creativiteit en kennis”. Dit menselijk

kapitaal moet opgeleid worden. “Formele opleiding en informele opleiding moeten elkaar

aanvullen. Formele opleiding bestaat uit de brede basis van kennis die opgedaan wordt in het

basis-, secundair en hoger onderwijs en is multi-inzetbaar. Daartegenover staat dat er niet

altijd aansluiting te vinden is op de arbeidsmarkt”. Onder informele opleiding wordt

permanente vorming op de werkvloer verstaan (gesprek met de heer Verboven P., 14

december 2006, Antwerpen).

HIRSHHORN R. et al. (2000) menen dat landen die investeren in de ontwikkeling van

onderwijs en vaardigheden een betere positie hebben om nieuwe technologieën te

ontwikkelen (HIRSHHORN R. et al., 2000, blz. 5). Dit lijkt een logische vaststelling, al is ze

moeilijk te ondersteunen met cijfermateriaal.

Page 19: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

10

FLORIDA R. en TINAGLI I. (2004) achten het belang van het menselijk kapitaal voor de

economische ontwikkeling enorm belangrijk. Menselijk kapitaal wordt volgens deze auteurs

samengesteld uit hoogopgeleide en/of artistieke personen, die openstaan voor nieuwe ideeën.

Het blijkt te gaan om vrij jonge personen, in de eerste fase van hun carrière. De woonlocatie

blijkt een belangrijke factor te zijn. Het gaat vooral om stedelijke plekken die ‘in’ zijn, met

een bloeiend cultureel en sociaal leven (FLORIDA R. en TINAGLI I., 2004, blz. 13). Gent

vormt een mooi voorbeeld (Allaert G.).

Het menselijk kapitaal is in grote mate afhankelijk van de scholingsgraad van de bevolking.

De opkomst van de kenniseconomie gaat gepaard met een stijgende vraag naar

hooggeschoold personeel. De hoogtechnologische sectoren van de economie tonen immers de

grootste dynamiek in termen van output en werkgelegenheidsaangroei, wat een groter

wordende vraag naar hooggeschoolde werknemers met zich meebrengt (POWELL W.W. en

SNELLMAN K., 2004, blz. 209). Cijfers over een stijgende vraag naar hooggeschoold

personeel zijn moeilijk beschikbaar, maar deze stelling wordt bevestigd door de verschillende

geïnterviewde experten.

Volgens deze experten heerst er wereldwijd een groot tekort aan menselijk kapitaal, vooral

aan goed opgeleide wetenschappers, ingenieurs en informatici. Daarnaast is er ook een tekort

aan ondernemende mensen. Het menselijk kapitaal dreigt de grote flessenhals te worden in de

kenniseconomie (De Waele W.).

Men mag er echter niet vanuit gaan dat een kenniseconomie een monopolie veronderstelt van

hooggeschoolden (Sleuwaegen L.). Het is trouwens verrassend hoe weinig onderzoek er

bestaat rond de benodigde eigenschappen, bijvoorbeeld hooggeschoold of laaggeschoold, in

een kenniseconomie (POWELL W.W. en SNELLMAN K., 2004, blz. 214).

Onderstaande grafiek geeft de scholingsgraad weer van enkele innovatieve regio’s, de

zogenaamde Districts of Creativity, waarover later meer. Secondairy education staat voor

secundair onderwijs, tertairy education voor hoger onderwijs.

De regio Maryland in de VS staat op kop wat betreft het aantal geschoolden, zowel op gebied

van secundair als hoger onderwijs. Zoals we later zullen zien, kan men de Vlaamse

scholingsgraad als een troef aanzien (zie infra, blz. 40). Desalniettemin toont deze grafiek aan

dat de Vlaamse scholingsgraad nog enkele procenten mag stijgen, in vergelijking met de

andere regio’s.

Page 20: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

11

Grafiek 2.1.: Percentage van de bevolking 25-64 jarigen met secundaire en hogere opleiding in 2004

Bron: De Voldere et al., 2006, blz. 46

De scholingsgraad hangt in belangrijke mate samen met het onderwijssysteem. ROBERTSON

S.L. (2005) meent dat economische groei meer en meer zal afhangen van kennis, waarbij voor

onderwijs een kritische rol is weggelegd.

Onderwijssystemen zullen daarom op nieuwe manieren moeten beantwoorden aan de vragen

van de kenniseconomie. Onderwijs in de kenniseconomie is verschillend van onderwijs zoals

we ze altijd kenden (ROBERTSON S.L., 2005, blz. 152).

Allaert G. vindt dat creativiteit en initiatief centraal moeten staan in het onderwijs, niet alleen

in het secundair onderwijs, ook op universiteiten en hogescholen (Allaert G.).

De Waele W. beaamt deze stelling. Bovendien moet onderwijs marktgericht zijn via

samenwerking met bedrijven (De Waele W.).

Het wereldwijd tekort aan menselijk kapitaal hangt samen met een mobiliteitsprobleem. Dit

probleem manifesteert zich enorm in de EU (Sleuwaegen L.).

Zo werken heel weinig Europeanen in het buitenland. De laatste 30 jaar ligt het percentage

Europeanen dat niet in eigen land maar in een ander EU land woont, rond de 1.5 procent.

Gemiddeld per jaar verhuist 7.2 procent van de Europeanen, waarvan 15 procent voor

professionele redenen. Dit staat in schril contrast met de Amerikaanse mobiliteit: 16.2

procent, waarvan 17 procent van professionele aard.

Page 21: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

12

Wat betreft de arbeidsmobiliteit, blijkt dat in 9 EU landen 40 procent van de werknemers al

meer dan 10 jaar dezelfde job heeft (Europese Commissie, 2006, Facts and Figures).

Er is bewijs dat hooggeschoolde migratie een positieve invloed kan hebben op de

innovatiecapaciteiten en technologische vooruitgang van het ontvangende land. Men kan

hiermee rekening houden in het beleid door de aantrekkelijkheid van de onderzoekssector te

verhogen en belastingsvoordelen te introduceren. Landen mogen echter niet te veel

terugvallen op deze pool van menselijk kapitaal, aangezien deze aan veranderingen

onderhevig is. Migratie van hooggeschoold menselijk kapitaal mag daarom de nationale

investering in onderwijs zeker niet in de weg staan (OESO, 2002, blz. 7).

Om de mobiliteitsproblematiek aan te pakken heeft de Europese Commissie het jaar 2006

uitgeroepen tot 'Europees Jaar van de mobiliteit van werknemers’.

Bovendien probeert de Europese Commissie via de oprichting van de Europese

Onderzoeksruimte (European Research Area, ERA) een interne markt voor onderzoekers te

creëren, wat moet resulteren in betere coördinatie van de onderzoeksactiviteiten over de

verschillende EU landen, een stijging van het aantal onderzoekers en een toename van de

mobiliteit (URL: <cordis.europa.eu/era/>).

De scholingsgraad is slechts één facet van het menselijk kapitaal. Des te belangrijker is

permanente vorming om dit menselijk kapitaal op peil te houden. (DE BACKER K. en

SLEUWAEGEN L., 2005, blz. 36).

Niet alleen in het onderwijs, maar ook in de bedrijven moet er een sfeer hangen van

levenslang leren (gesprek met de heer De Clercq M., 16 februari 2007, Gent).

Waar het Belgisch percentage van 25-64 jarigen voor levenslang leren in 1996 op 2.9 procent

lag, bevond dit percentage zich toen in Denemarken op 18.0 procent en in Zweden op 26.5

procent.

In 2005 is men in België slechts opgeklommen tot 8.3 procent, Denemarken tot 27.4 procent

en Zweden tot 32.1 procent (Eurostat Data, 2007).

Het gebrek aan levenslang leren wordt dan ook door experten aanzien als hindernis tot de

ontwikkeling van een kenniseconomie in België en Vlaanderen.

Page 22: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

13

2. Netwerken en samenwerking

Interactie leidt tot actie.

De OESO (1996) stelt dat de creatie, de verspreiding en het gebruik van kennis van groot

belang zijn binnen een kenniseconomie, hetgeen zorgt voor het ontstaan van

kennisnetwerken. De bedrijven beslissen bepaalde activiteiten zelf te ondernemen, andere in

samenwerking met andere bedrijven, universiteiten en kennisinstellingen of met de steun van

de overheid.

Vooral de rol van de kennisverspreiding krijgt binnen een kenniseconomie stijgende aandacht.

(gesprek met de heer Bil J., 28 maart 2007, Gent).

Kennisverspreiding geeft op nationaal niveau aanleiding tot het ontstaan van een nationaal

innovatiesysteem, zij het dat er de laatste jaren meer gesproken wordt van innovatie op

regionaal niveau, met andere woorden van een regionaal innovatiesysteem (CAPRON H. en

MEEUSEN W., 2000).

FREEMAN C. (1987) definieerde het begrip ‘innovatiesysteem’ in de beginjaren als

“het netwerk van instellingen in de publieke en private sectoren wiens activiteiten en

interacties nieuwe technologieën initiëren, importeren, veranderen en verspreiden”

Een belangrijke karakteristiek betreft de term ‘netwerk’, wat de nadruk legt op samenwerking

tussen de verschillende spelers.

Aangezien men, zowel mondiaal als regionaal, meer en meer in netwerken handelt, stelt men

dat de kenniseconomie hand in hand gaat met de netwerkeconomie (Allaert G.). De huidige

omgevingsfactoren zoals globalisering, verregaande informatisering en de versnelling van

levenscycli van producten, eisen een hoge kennisintensiteit en kwaliteit van producten en

diensten. Daarom moeten ondernemingen zich toeleggen op datgene waarin ze uitblinken en

dringt netwerking zich op. De veelheid en complexiteit van alle vereiste kenniselementen

maken dat bedrijven externe relaties moeten aangaan met andere bedrijven en/of kenniscentra

en bijgevolg netwerken vormen.

Om de kennisstromen in een innovatiesysteem te analyseren, maakt men vaak gebruik van de

clusterbenadering (OESO, 1997, blz. 7).

PORTER M. (1998) definieert clusters als volgt:

Page 23: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

14

“Clusters are geographic concentrations of interconnected companies and institutions in a

particular field. Clusters encompass an array of linked industries and other entities important

to competition (PORTER M., 1998).

Uit deze definitie kunnen we afleiden dat de clusterpatronen in elk land of elke regio sterk

georiënteerd worden door reeds opgebouwde specialisaties en op hun beurt de richting van

specialisatie beïnvloeden. Daarnaast zijn clusters gebaseerd op de geografische ligging.

In Noord - Italië vind je bijvoorbeeld gespecialiseerde clusters van ondernemingen die

voortbouwen op een rijke designtraditie in de confectie, meubel - of schoennijverheid, terwijl

Silicon Valley ontstaan is in een omgeving die de combinatie van hightech en

ondernemerschap maximaal aanmoedigde (LAROSSE J. et al., 2000, blz. 16).

In de literatuur wordt vaak verwezen naar het “Triple Helix” model (ETZKOWITZ H., 2003).

Dit model stelt dat de interactie tussen universiteiten, industrie en overheid het sleutelelement

is tot de verbetering van de voorwaarden voor innovatie in een kenniseconomie

(ETZKOWITZ H., 2003, blz. 295).

Ook De Clercq heeft het over deze drie grote spelers. “Vanzelfsprekend zijn er ook nog

andere partijen, zoals bijvoorbeeld vakbonden en milieubewegingen. Ik zie de netwerken als

concentrische cirkels, met als kern de interactie tussen bedrijven, kennisinstellingen en

overheid. Het zijn deze drie spelers die van een uitvinding tot een commercialiseerbaar

product komen, niet de vakbonden bijvoorbeeld (De Clercq M.)”.

Men ziet dat er doorheen de tijd verschillende aanduidingen gezocht worden voor eenzelfde

fenomeen. Verschillende spelers, waaronder bedrijven, kennisinstellingen en overheid,

zoeken elkaar op met het oog op een samenwerking ter stimulering van hun innovatieve

capaciteiten.

In wat volgt zal afwisselend gesproken worden van nationaal en regionaal innovatiesysteem,

netwerken en clusters. Op basis van de verschillende omschrijvingen kan men tot volgende

beschrijving komen:

“De set van actoren die zowel gezamenlijk als individueel bijdragen tot de ontwikkeling en

verspreiding van nieuwe technologieën en het innovatieproces stimuleren. We kunnen

bijgevolg spreken van een systeem van onderling verbonden instellingen met als doel de

creatie, opslag en overdracht van kennis, vaardigheden en producten die nieuwe

technologieën in zich houden (Geïnspireerd op LAROSSE J. et al., 2000, blz. 55)”.

Page 24: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

15

In de volgende paragrafen analyseren we deze spelers binnen netwerken. We kijken later of er

in Vlaanderen ook zulke clusters terug te vinden zijn 3.

2.1. Bedrijven in netwerken

Bedrijven zijn weliswaar de centrale actoren in het innovatiegebeuren maar zij innoveren

zelden alleen. Innovatie gebeurt meer en meer in netwerken van complementaire bedrijven.

Onderzoek maakt duidelijk dat het innovatievermogen van ondernemingen vergroot kan

worden door samen te werken met een veelheid aan partners (VAN LOOY B. et al., 2006,

blz. 51) . Het betreft zowel samenwerking met bestaande leveranciers en klanten,

universiteiten en onderzoekscentra als toekomstige of bestaande concurrenten.

Een bedrijf in een kenniseconomie gaat op zoek naar interactief leren met andere bedrijven.

Een belangrijke samenwerking tussen bedrijven onderling uit zich in fusies en overnames,

gedefinieerd als een vorm van samenwerking tussen twee bedrijven, waarbij minimaal één

van de partijen haar zelfstandigheid verliest (VAN LOOY B. et al., 2006). Deze worden al

geruime tijd toegepast, allianties daarentegen zagen pas recentelijk het daglicht, rond het

begin van de jaren tachtig.

Het hoofddoel van de meeste strategische allianties is het verwerven van toegang tot nieuwe

en complementaire kennis en het versnellen van de leerprocessen (LAROSSE J. et al., 2000,

blz. 56).

Verboven P. haalt het concept van ‘open innovatie’ aan, wanneer hij wijst op het belang van

netwerken en clusters. “In een kenniseconomie is men verplicht voortdurend nieuwe ideeën te

vinden en uit te werken. De vooruitgang in de omgeving gebeurt echter zodanig snel en

complex, dat ondernemingen niet enkel binnen de eigen muren maar ook daarbuiten naar deze

ideeën zoeken, met als gevolg het ontstaan van open innovatie (Verboven P.)”.

De term ‘open innovatie’ werd gelanceerd door CHESBROUGH H. (2003) waarbij de

wisselwerking tussen bedrijven en hun omgeving centraal staat. Bedrijven maken in een open

innovatiemodel gebruik van hun eigen bronnen binnen de onderneming, maar ook van externe

bronnen.

Een mooi voorbeeld vormt de innovatiepolitiek bij Procter & Gamble (P&G), namelijk

‘Connect & Develop’(C&D). 3 zie infra, blz. 64

Page 25: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

16

HUSTON L. en SAKKAB N. (2006) analyseren dit model. De auteurs ontdekken dat

innovatie steeds meer in kleine en middelgrote ondernemingen gebeurt (HUSTON L. en

SAKKAB N., 2006, blz. 60). Bij open innovatie verrijkt men de interne netwerken met

externe netwerken, hetgeen resulteert in de uitdaging om 50 procent van de innovatie aan te

trekken buiten het bedrijf. In 2006 werd reeds 35 procent van de nieuwe producten van P&G

gelanceerd met behulp van externe innovaties, tegenover 15 procent in het jaar 2000. Er werd

berekend dat de O&O productiviteit toegenomen is met 60 procent, sinds de invoering van

C&D (HUSTON L. en SAKKAB N., 2006, blz. 61).

Opvallend is dat een multinational als P&G tot de conclusie komt dat kleine bedrijven een

grote bijdrage kunnen leveren in het innovatieproces.

2.2. Kenniscentra en universiteiten in netwerken

De OESO (1996) neemt waar dat onderzoeksinstellingen en instellingen uit het hoger

onderwijs, samen het wetenschappelijk systeem genoemd, meer en meer samenwerken met

industriële partners voor financiële en innovatieve doelen. Het wetenschappelijk systeem

dient een evenwicht te vinden tussen deze samenwerking en onderwijs en onderzoek (OESO,

1996, blz. 7).

Het wetenschappelijk systeem speelt een grote rol in de kenniseconomie (OESO, 1996, blz.

21-25). Er zijn drie sleutelfuncties: kennisproductie, kennistransmissie en kennisverspreiding.

De kennisproductie houdt het ontwikkelen van nieuwe kennis in. Hierbij wordt

wetenschappelijke kennis onderscheiden van technologische kennis, dewelke voortvloeit uit

de toepassing van wetenschappelijke kennis op praktische problemen. Wetenschappelijke

kennis wordt beschouwd als een publiek goed, wat aanleiding kan geven tot

onderinvesteringen door de private sector, aangezien het onmogelijk is te winnen uit de

productie ervan. Daarom moet de overheid tussenkomen en via subsidies de creatie van

kennis verzekeren om de sociale welvaart te verhogen 4.

OESO studies (1996) tonen aan dat de totale investeringen in O&O, in OESO landen, dalen.

De privé-sector beschikt over een stijgend aandeel ten opzichte van de overheid (OESO,

1996, blz. 22). Latere studies geven eveneens deze trends weer, ook in Vlaanderen 5.

4 zie infra, blz. 20 5 zie infra, blz. 50

Page 26: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

17

Met kennistransmissie bedoelt men het onderwijs en de ontwikkeling van het menselijk

kapitaal. Goed getrainde wetenschappers en ingenieurs zijn essentieel voor het produceren

van zowel wetenschappelijke als technologische kennis.

Sinds de jaren negentig kent de productie van nieuwe onderzoekers in universiteiten,

laboratoria en industrie een dalende trend. Minder onderzoek betekent minder jobs in de

wetenschap en een onvoldoende ontwikkeling van toekomstige wetenschappers en ingenieurs.

Naast de lagere budgetten voor investeringen in O&O, hebben universiteiten een andere

uitdaging, namelijk het vinden van een evenwicht tussen onderzoek en onderwijs. Op deze

manier worden de functie van kennisproductie en die van kennistransmissie met elkaar

verzoend.

Kennisverspreiding wordt even belangrijk geacht als de productie van kennis. Voor de

kennisverspreiding is samenwerking tussen universiteit en industrie van groot belang, wat

zorgt voor het ontstaan van ondernemende universiteiten (OESO, 1996, blz. 23).

De notie ‘ondernemende universiteiten’ werd geïntroduceerd door BRANSCOMB L.M. et al.

(1999) om de actieve rol, die academici spelen in het innovatieproces, aan te stippen (VAN

LOOY B. et al., 2006, blz. 67). Universiteiten kunnen immers een grote bijdrage leveren in de

totstandkoming van nieuwe technologieën en de daaruit vloeiende economische activiteit.

Ondernemende universiteiten werken een intensere commercialisering uit van hun

onderzoeksresultaten, gaan samenwerkingsprojecten aan met bedrijven en zijn meer

betrokken bij spin-off - en patentactiviteten.

Op basis van het aantal patenten, spin-offs en contractonderzoeken kan men de mate van

samenwerking nagaan.

Kijkend naar de toegekende USPTO-patenten (US Patent and Trademark Office),

aangehouden door Europese universiteiten in de periode 2000 – 2001, merken we een

toename van de patentactiviteiten (VAN LOOY B. et al., 2004, blz. 77).

België bezet met 2.39 procent een mooie plaats binnen Europa. Opvallend is de koppositie

van Spanje met 7.31 procent van de patenten in de periode 2000 – 2001. In periode 2002-

2003 neemt dit aantal echter enorm af. Ierland volgt met 4.95 procent. Een vergelijkende

analyse toont een meer ontwikkelde patentactiviteit in de VS dan in Europa.

Page 27: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

18

De OESO stelt vast dat het aantal spin-off activiteiten in de VS meer dan driemaal hoger ligt

dan in de andere OESO landen. In de periode 1990 tot 1999 waren er in België gemiddeld 4

spin-offs per jaar, tegenover 281 spin-offs per jaar in de VS, in de periode 1994 tot 1998

(VAN LOOY B. et al., 2004, blz. 79).

Contractonderzoek is een andere manier om de mate van technologietransfers tussen

universiteiten en bedrijven na te gaan. De samenwerking blijkt groter in de EU dan in de VS:

in 1999 wordt 6.9 procent van de Europese O&O van universiteiten gefinancierd door de

Europese bedrijven tegenover 6.3 procent in de VS. België blinkt hierin uit: 10.9 procent

werd in 1999 gefinancierd door de bedrijven (bijlage 2.1.).

Uit het aantal patenten en spin-offs leidt men ook de valorisatiegraad af van een regio of land.

We komen later terug op de valorisatie van onderzoek 6.

De Clercq M. meent eveneens dat de samenwerking tussen hoger onderwijs en de economie

cruciaal is voor een kenniseconomie. “Universiteiten moeten hun isolement verlaten en via de

principes van ondernemerschap werken om de fase van het pure onderzoek meer en beter te

verbinden met de fase van commercialiseerbaarheid.” Volgens De Clercq M. vormt deze

problematiek in Vlaanderen momenteel de grootste hinderpaal tot het evolueren naar een

kenniseconomie (De Clercq M.).

2.3. Overheid in netwerken

HIRSHHORN R. et al. (2000) bespreken de rol van de overheid binnen een kenniseconomie.

Zelfs al investeert ze niet in O&O, toch is ze een belangrijke speler binnen het

nationale/regionale innovatiesysteem, omwille van haar invloed op verschillende

economische en institutionele factoren, die de capaciteit van een economie bepalen tot het

ontwikkelen van nieuwe technologieën.

De rol van de overheid binnen een kenniseconomie kan geschetst worden in drie grote taken:

O&O promoten, helpen bij de opbouw van een nationaal/regionaal innovatiesysteem, en

algemeen een klimaat scheppen waarin innovatie en samenwerking tussen de actoren kunnen

gedijen (HIRSHHORN R. et al., 2000, blz. 17).

6 zie infra, blz. 80

Page 28: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

19

2.3.1. Promotie van O&O

De promotie van O&O gebeurt via de bescherming van intellectuele eigendommen en andere

ondersteunende maatregelen, zoals belastingsvoordelen en subsidies.

Verboven P. haalt het belang van fiscale stimuli aan. “De overheid kan via een te strakke

regelgeving, hoge belastingen en een ingewikkelde subsidiepolitiek een ontmoedigend effect

uitoefenen op innovatie. De overheid moet een evenwicht vinden tussen deze drie taken met

het oog op innovatie en economische groei (Verboven P.)”.

2.3.1.1. Intellectuele eigendomsrechten

Met intellectuele eigendomsrechten probeert men het marktfalen in O&O markten op te

vangen. In deze markten slagen bedrijven en individuen, die een nieuwe technologie

ontwikkeld hebben, er namelijk niet in anderen ervan te weerhouden deze ook te gebruiken.

Hierdoor ontstaat een kleinere incentive tot investeringen in O&O, aangezien men zichzelf de

voordelen ervan niet volledig kan toeëigenen. Intellectuele eigendomsrechten kennen een

exclusief recht toe aan de uitvinder om de desbetreffende innovatie te gebruiken en verkopen.

Op die manier zorgen patenten en andere rechten ervoor dat de voordelen van een innovatie

volledig kunnen toegeëigend worden en bijgevolg wordt de incentive tot investeringen in

O&O hersteld. Men kan zich natuurlijk ook de vraag stellen of deze rechten geen aanleiding

geven tot dalende kennisverspreiding (HIRSHHORN R. et al., 2000, blz. 20).

De OESO (2004) maakt zich hier eveneens zorgen over: de innovatie kan ontmoedigd worden

doordat bedrijven patenten gaan gebruiken om concurrenten weg te houden van bepaalde

markten (OESO, 2004, blz. 4).

2.3.1.2. Belastingsvoordelen

Belastingsvoordelen reduceren de effectieve kost van de onderzoeksactiviteiten en dragen zo

hun steentje bij tot het promoten van investeringen in O&O (HIRSHHORN R. et al., 2000,

blz. 22).

Belastingsvoordelen zijn een belangrijke factor in de aantrekkelijkheid van een land of regio.

Bedrijven nestelen zich daar waar ze van bepaalde voordelen, waaronder belastingsvoordelen,

kunnen genieten (gesprek met de heer De Windt W., 5 april 2007, Wondelgem).

Page 29: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

20

2.3.1.3. Subsidies

Subsidies zijn een goede incentive tot investeringen in O&O, aangezien er grote beloningen

uitgereikt worden aan degene die belangrijke nieuwe bevindingen doet. Belangrijk aspect van

subsidies, is dat ze specifiek toegewezen worden aan innovatieve projecten in plaats van aan

alle projecten, zoals bij belastingsvoordelen (HIRSHHORN R. et al., 2000, blz. 25).

Bovendien zijn subsidies een instrument om de creatie van kennis te garanderen. Gezien men

kennis als een publiek goed kan beschouwen, zouden er immers onderinvesteringen in kennis

kunnen optreden (OESO, 1996, blz. 21).

In Vlaanderen fungeert het Instituut voor de aanmoediging van innovatie door Wetenschap &

Technologie in Vlaanderen, kortweg IWT,�als grootste subsidieorgaan.

2.3.2. Opbouw en ondersteuning van een nationaal/regionaal innovatiesysteem

Een nationaal/regionaal innovatiesysteem concentreert zich op de interacties tussen bedrijven,

individuen en instituties.

Voor de ondersteuning van netwerken en clusters in een innovatiesysteem dient men inzicht

te verwerven in de fundamenten van de competitiviteit binnen dergelijke clusters, namelijk

het bestaan van vele kennisspillovers die voor een collectief productiviteitsvoordeel zorgen.

Maar het opstarten en verder ontwikkelen van dergelijke clusterorganisaties is een collectieve

investering die niet vanzelfsprekend is in een marktcontext. De overheid kan hier een

faciliterende rol spelen (LAROSSE J. et al., 2000, blz. 12).

In een kenniseconomie moet er volgens Allaert G. geïnvesteerd worden in creativiteit.

De overheid speelt hierin een rol, namelijk op het gebied van onderwijs. De onderwijs - en

kennisinstellingen dienen meer te interageren met de bedrijfswereld om, naast parate kennis,

meer toegepaste kennis te verwerven. Niet alleen in universiteiten en hogescholen, maar ook

in technische vakscholen en in het secundair onderwijs moet creativiteit aangemoedigd

worden. Zo zouden studenten reeds vanaf de leeftijd van vijftien jaar de kans moeten krijgen

ideeën uit te werken en hun creativiteit de vrije loop te laten gaan in allerhande projecten, bij

voorkeur in samenwerking met bedrijven. In het hoger onderwijs dient deze trend dan

doorgezet te worden. De overheid kan tussenkomen en een onderwijssysteem voorzien waarin

Page 30: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

21

samenwerking met bedrijven aangemoedigd wordt en initiatief en creativiteit beloond worden

(Allaert G.).

Binnen een innovatiesysteem dient de overheid de verspreiding van fundamenteel onderzoek

te promoten. Dit kan onder andere via het wegnemen van barrières, zoals bijvoorbeeld

culturele barrières die samenwerking tussen onderzoekers uit verschillende sectoren en landen

bemoeilijken. Men vindt eveneens barrières tussen het bedrijfsleven, dat streeft naar resultaten

op korte termijn, en kenniscentra, die diepgaand onderzoek op langere termijn prefereren

(Clarysse B.).

Een goede omgevingsdynamiek bevordert de samenwerking en de ondernemingsdynamiek in

regio’s (Allaert G.).

De omgevingsdynamiek wordt bepaald door verschillende factoren. Eén ervan is

vanzelfsprekend de mate van kennis, ingebed in onderzoeksinstellingen, universiteiten,

hogescholen, enzovoort. Daarnaast zijn ondermeer de levenskwaliteit, infrastructurele

dichtheid en bereikbaarheid en het politiek en institutioneel kader eveneens bepalend. Het zijn

namelijk deze factoren die de sterke en zwakke punten van een omgeving vormen en

bijgevolg economische groei en netwerkvorming in de hand kunnen werken (Allaert G.). De

overheid kan deze sterke en zwakke punten enorm beïnvloeden, via gerichte investeringen.

De nadruk ligt op het aanbieden van een goede infrastructuur die netwerking en het delen van

informatie tussen onderzoekers in kennisinstellingen, bedrijven en overheid stimuleert

(HIRSHHORN R. et al., 2000, blz. 29).

Volgens Allaert G. verdient de infrastructuur veel aandacht binnen een kenniseconomie. De

overheid moet op continue basis investeren in de kwaliteit van haar infrastructuur.

Enerzijds is er nood aan een transportinfrastructuur: weg, water, spoor en lucht. Deze factoren

zijn van groot belang voor de bereikbaarheid. Anderzijds moet er onderzoeksapparatuur

beschikbaar zijn, wat grote investeringen vereist (Allaert G.).

Ook Dewaele S. meent dat er voor de overheid een heel belangrijke rol is weggelegd in het

voorzien van een infrastructuur, maar zich dient te beperken tot de basisinfrastructuur, zoals

wegen, havens, spoor, en elektrische en digitale netwerken. Alles wat meer is dan de

basisinfrastructuur, kan in samenwerking met de privé aangeboden worden. Hierbij denkt

Dewaele S. aan laboratoria met de geschikte onderzoeksapparatuur (gesprek met de heer

Dewaele S., 21 februari 2007, Brussel).

Page 31: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

22

2.3.3. Algemeen klimaat

De overheid heeft ook een invloed op technologische vooruitgang via het ontwerpen van een

algemeen klimaat waarin innovatie op haar best kan gedijen.

Hoewel bedrijven en kennisinstellingen autonoom beslissen tot creativiteit en innovatie, is het

de taak van de overheid om een kader te creëren waarin die creativiteit wordt gestimuleerd

(De Waele W.).

Er is enerzijds nood aan meer ruimte en anderzijds dient overregulering zo veel mogelijk

vermeden te worden (Allaert G.).

2.3.3.1. Ruimte

Met ruimte bedoelt men naast de fysieke ruimte, zoals bedrijfsterreinen, ook ruimte in de zin

van meer mogelijkheid tot en vrijheid voor creativiteit (Allaert G.).

Dit kan bijvoorbeeld via de bevordering van ondernemerschap. Volgens Dewaele S. moet de

overheid sensibiliseren, informeren en haar bevolking bijstaan op alle mogelijke gebieden.

Het sensibiliseren houdt onder andere het promoten van ondernemerschap in (Dewaele S.).

Ook Clarysse B. gaat hierop in. Hij vindt dat het imago van ondernemers, onderzoekers en

creatieve personen in het algemeen veel aandacht verdient, maar er te weinig krijgt, binnen

het takenpakket van de overheid. “In Vlaanderen bijvoorbeeld moet er dringend een

imagoverbetering optreden. De overheid kan hierin een belangrijke bijdrage leveren door

ondermeer de financiële verloning van onderzoekers aan te passen (Clarysse B.)”.

De Clercq M. haalt tevens de mentaliteit tegenover creatieve personen en ondernemers aan.

“Zolang het een taboe blijft deze mensen meer te laten verdienen, trekken ze naar het

buitenland. Deze mentaliteit moet veranderen vooraleer men tevergeefs kanalen probeert te

creëren om academisch onderzoek in producten om te zetten (De Clercq M.)”.

2.3.3.2. Overregulering

Overregulering is volgens Sleuwaegen L. in vele landen en regio’s een probleem, zeker in

Vlaanderen. Hij meent dat in economieën die teveel gereguleerd worden, er geen prikkels

meer bestaan tot innovatie. Vooral in de dienstensector ziet hij een te grote

overheidsbescherming als grote hinderpaal tot de werking van de markt en bijgevolg tot

innovatie (Sleuwaegen L.).

Page 32: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

23

“Een strategisch overheidsbeleid, waarbij alle beleidsniveaus op elkaar afgestemd worden,

zou een eerste stap in de goede richting kunnen betekenen. Dit beleid kan dan een stimulerend

weefsel voor innovatie betekenen (De Windt W.)”.

De overheid mag niet te sturend optreden, zeker niet wanneer technologische vooruitgang

zorgt voor een continue verandering van het speelveld.

“Overregulering komt vaak voor op het gebied van fiscaliteit en bij het bekomen van

financiering. Het is de grootste rem op de groei naar een kenniseconomie (De Waele W.)”.

De Europese Commissie beseft dat overregulering een grote druk uitoefent op bedrijven. Men

meent dat een voorwaarde voor groei in een vrijemarkteconomie inhoudt dat legale en

administratieve reguleringen het nemen van beslissingen niet in de weg staan

(27th CEIES seminar, 2005).

3. Creativiteit als samenspel van innovatie, ondernemerschap en

openheid

Wanneer men spreekt over een kenniseconomie, wordt vaak de link gelegd met een creatieve

economie (Flanders DC). Bijgevolg kan het interessant zijn de rol van creativiteit na te gaan.

Creativiteit is het vermogen om nieuwe dingen te creëren vanuit bestaande kennis (Allaert

G.).

Men kan zich afvragen hoe creativiteit gemeten kan worden.

BOWEN H.P. et al. (2006) vertrekken van volgende definitie: “Creativiteit is het genereren

van ideeën, als basis voor innovatie, nieuwe economische activiteiten en internationalisatie”.

Ze bekijken creativiteit als het samenspel tussen innovatie, ondernemerschap en openheid in

de economie. Creativiteit wordt dan gemeten door na te gaan wat de graad van innovatie,

ondernemerschap en openheid is (BOWEN H.P. et al., 2006, blz. 7).

In 2006 berekende men dat Vlaanderen, binnen de 9 Districts of Creativity, een tweede plaats

bekleedt op vlak van innovatie, een zevende plaats op vlak van ondernemerschap, en een

tweede plaats op vlak van openheid. Dit resulteert in een gewogen creativiteitsindex, goed

voor een derde plaats. De regio Baden-Wurtemberg staat ver van alle andere regio’s op de

eerste plaats, gevolgd door de regio Maryland (BOWEN H.P. et al., 2006, blz. 31).

Page 33: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

24

Op basis van de Vlaamse scores stellen we vast dat Vlaanderen dringend nood heeft aan meer

ondernemerschap, waarover later meer 7.

De mooie score voor innovatie is enigszins verwonderlijk wanneer we een internationale

vergelijking tussen landen analyseren (zie infra).

We gaan achtereenvolgens in op de rol van innovatie, ondernemerschap en openheid.

3.1. Innovatie en O&O

“Innovatie omvat alle nieuwe combinaties van kennis en beperkt zich niet tot technologische

kennis. Innovatie gaat bovendien niet alleen over economische valorisatie, maar heeft tevens

een ruime maatschappelijke relevantie (Beleidsnota MOERMAN F. 2004-2009, blz.36)”.

Men kan drie drijfveren voor innovatie onderscheiden volgens De Windt W.

Eerst en vooral speelt de overheid een grote rol. Via het opleggen van bepaalde eisen (zoals

op het gebied van milieu) worden de bedrijven aangespoord tot innovatieve, creatieve

oplossingen. Het volledige wetgevende en regulerende kader moet een strategisch samenspel

van de verschillende beleidsniveaus zijn om een stimulans tot innovatie te kunnen vormen.

De tweede drijfveer is de concurrentie. Het streven om ‘de beste’ te zijn zet aan tot

innovatieve ideeën.

De derde en laatste drijfveer is het menselijk kapitaal. Innovatie bloeit door het aantrekken

van creatieve, goed opgeleide mensen (De Windt W.).

De steeds groter wordende rol van kennis binnen het productieproces vloeit voort uit het grote

belang van innovatie. Concurrentie tussen bedrijven gaat alsmaar meer om "competition to

innovate first” (HIRSHHORN R. et al., 2000, blz.4).

Deze competitie kan het best weergegeven worden aan de hand van cijfers: uitgaven voor

O&O, aantal onderzoekers, aantal patenten. Om de innovatie- en O&O inspanningen in een

land, een regio of een bedrijf na te gaan, concentreert men zich vooral op de input, zoals

uitgaven voor O&O. Zolang deze input van O&O echter niet resulteert in output, dragen de

inspanningen niet bij tot het uiteindelijke doel van economische groei (CAPRON H. en

MEEUSEN W., 2000, blz. 175). Innovatie is enkel belangrijk voor zover de geleverde

inspanningen ook leiden tot resultaten.

7 zie infra, blz. 54

Page 34: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

25

In wat volgt gaan we dieper in op de input van innovatie en O&O waarna we het belang van

de output bespreken.

3.1.1. Inputs van innovatie en O&O

Wanneer men zich bij het meten van innovatie en O&O concentreert op de input, leveren

uitgaven voor O&O, aantal onderzoekers en publicatiegegevens een indicatie van de

inspanningen voor O&O.

Grafiek 2.2. toont dat in 2005 twee Europese landen op kop staan, betreffende de uitgaven

voor O&O, als percentage van het BBP, namelijk Zweden en Finland. De VS komt pas op een

zevende plaats, België op de veertiende, drie plaatsen na het OESO gemiddelde, maar twee

plaatsen boven het EU25 gemiddelde. Nederland volgt net achter België.

Wat opvalt: slechts twee EU landen voldoen aan de drie procent norm, zijnde Zweden en

Finland. IJsland komt in de buurt, maar de andere EU landen hebben nog een hele weg af te

leggen vooraleer ze de 3%, conform de norm van Lissabon, zullen bereiken.

We merken grote verschillen tussen de landen onderling.

Grafiek 2.2.: Uitgaven voor O&O, als percentage van het BBP, 2005

Bron: OESO Main Science and Technology Indicators 2006-2, blz. 2

Om een uitgebreider beeld te krijgen van de O&O inspanningen, kunnen we het aandeel van

onderzoekers per duizend werknemers van naderbij bekijken (Grafiek 2.3.).

Finland voert in 2005 de lijst eenzaam aan met meer dan 16 procent onderzoekers, gevolgd

door Zweden met iets meer dan 12 procent. De VS staat op de zesde plaats met net geen 10

procent, België op een elfde plaats met 8 procent, wat een betere score is dan het OESO en

het EU gemiddelde. Opvallend is de 25ste plaats van Nederland.

Page 35: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

26

Grafiek 2.3.: Totaal aantal onderzoekers (in voltijdse equivalenten) per duizend werknemers, 2005

Bron: OESO Main Science and Technology Indicators 2006-2, blz. 2

3.1.2. Outputs van innovatie en O&O

Men kan zich ook concentreren op de output van innovatie. Traditioneel worden de O&O

inspanningen beoordeeld op basis van het aantal patenten (Grafiek 2.4.). Men mag deze

indicator echter niet blindelings vertrouwen, aangezien bedrijven niet iedere nieuwe

toepassing beschermen via een patent. Dit vormt trouwens een groot dilemma: kennis

beschermen via patenten en het gevaar lopen dat concurrenten de achterliggende

ontwikkelingsmethodes kopiëren zonder het te kunnen bewijzen of het risico nemen geen

bescherming aan te vragen aangezien je de naleving ervan toch niet kan afdwingen. Daarnaast

staat een patent niet garant voor succes op de markt. Het aantal patenten vormt dus niet altijd

een even goede graadmeter voor innovatie (Vlaams Indicatorenboek, 2005, blz. 148).

Onderstaande grafiek geeft het aantal patenten weer per duizend inwoners, in 2005.

Zwitserland en Finland zijn koplopers met net geen 0.125 patenten per duizend inwoners.

Zweden en Duitsland gaan de VS voor. Merk de verdienstelijke 7de en 8ste stek op van

respectievelijk Nederland en België.

Grafiek 2.4.: Aantal patentfamilies per duizend inwoners, 2003

Bron: OESO Main Science and Technology Indicators 2006-2, blz.2

Het tellen van het aantal publicaties in wetenschappelijke tijdschriften schept een beeld van de

wetenschappelijke productie in een land of regio. Zoals bij patenten doet het aantal publicaties

weinig uitspraak over de efficiëntie van het wetenschapsbeleid (Bil J.).

Page 36: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

27

Bijlage 2.2. deelt in 2003 enkele Europese landen op in twee groepen, met enerzijds landen

met een lage output per capita en anderzijds landen met een hoge output per capita.

Spanje en Italië scoren opvallend laag. Ook Ierland, Duitsland en Frankrijk behoren tot de

groep met relatief lage output per hoofd van de bevolking.

De groep met hogere output bestaat uit de Scandinavische landen, het Verenigd Koninkrijk,

Nederland en België/Vlaanderen. Absolute koploper is Zweden. In het jaar 1992 had Zweden

reeds de Vlaamse publicatieoutput anno 2003 bereikt. Dit neemt niet weg dat Vlaanderen

begin jaren negentig een snelle evolutie van het aantal publicaties heeft gekend. Verder valt

op dat Vlaanderen beter scoort dan België. Dit zijn vanzelfsprekend positieve vaststellingen.

3.2. Ondernemerschap

Wanneer men spreekt over innovatie en O&O, wordt al snel de link gelegd met

ondernemerschap (NIJKAMP P., 2003). Een sluitende definitie van ondernemerschap is in de

literatuur moeilijk te vinden, maar NIJKAMP P. (2003) stelt dat volgende drie

complementaire factoren steeds aan de oppervlakte komen: persoonlijke motivatie, sociale

omgeving en externe bedrijfscultuur.

SCHUMPETER J.A. (1942) toonde als eerste het belang aan van ondernemerschap, waarbij

hij innovatie als de drijfveer voor economische verandering en groei zag. Hij stelt dat het

opstarten van nieuwe bedrijven bestaande evenwichten in de economie verstoort, via

innoverende activiteiten. Hij definieert de term ‘creative destruction’ als een proces waarbij

succesvolle innovaties de plaats van inferieure technologieën innemen. De toetrede van

ondernemers zorgt voor economische groei op lange termijn, maar tezelfdertijd voor

waardevernietiging in bestaande bedrijven. Als bron van vooruitgang ziet hij constante

vernieuwing, en dus innovatie (SCHUMPETER J.A., 1942).

Tegen deze achtergrond kan het interessant zijn het belang van innovatieve starters in een

land na te gaan. Dit zijn bedrijven die recent werden opgericht met als doel nieuwe producten

en/of diensten te ontwikkelen en te commercialiseren (Vlaams Indicatorenboek, 2005, blz.

226). Ze kunnen een belangrijke rol spelen voor de economische groei van een land of regio,

omdat ze zich richten op de creatie van nieuwe markten en op export.

Aangezien ondernemingen in toenemende mate afhankelijk worden van elders ontwikkelde

kennis en know-how, is innovatie is niet langer een zaak van een onderneming in isolement,

Page 37: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

28

zoals de ondernemer van Schumpeter, maar vereist een actief zoekproces naar nieuwe

bronnen van kennis om deze over te brengen naar de eigen producten en productieprocessen

(LAROSSE J. et al., 2000, blz.56). Dit refereert naar netwerken.

De maatschappij en vooral jongeren dienen meer ondernemingsgezind te worden. Daarvoor

moet de samenleving de waarde van ondernemerschap waarderen. De media zou haar steentje

kunnen bijdragen, alsook de ondernemers zelf (ALLAERT G., 2006, blz. 85).

“Men neemt een groot verschil waar tussen de ondernemingsmentaliteit in de VS en in

Europa. Al vanaf heel jonge leeftijd denken Amerikanen aan een eigen zaak, terwijl

Europeanen en bijvoorbeeld Vlamingen het risico weren en liever in dienst van een ander

treden. Bovendien worden succesvolle ondernemers in de VS aanzien als helden, in Europa

niet (De Waele W)”.

Tabel 2.1. toont het ondernemend gedrag in 2004 in een aantal landen, waaronder België. In

de VS prefereert de grote meerderheid zelfstandig te zijn, ook in Italië en Spanje neemt men

deze trend waar, zij het met een kleinere meerderheid. In deze lijst van landen staat België op

kop wat betreft het aantal mensen die werknemer wensen te zijn, met 58 procent. Deze

zwakke positie inzake Vlaams ondernemerschap wordt ook in andere studies bevestigd 8

Tabel 2.1.: Preferentie werknemer versus zelfstandige in percentage van het totaal aantal ondervraagden, 2004 Employee Self-employed None of these DK/NA

Belgium 58 34 5 2

Canada NA NA NA NA

France 55 42 1 1

Germany 56 39 2 3

Italy 42 55 2 1

Spain 34 56 2 8

UK 55 41 2 1

USA 34 61 3 2

DK= Don’t know, NA= Not Available Bron: De Voldere et al., 2006 , blz. 75

8 zie infra, blz. 54

Page 38: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

29

De graad van ondernemerschap in een bepaald(e) land of regio kan men linken aan de

risicoaversie (Tabel 2.2.). Meteen valt de lage risicoaversie op in de VS, en de hoge aversie in

Duitsland. België scoort relatief zwak, met 52 procent risicoaverse respondenten.

Tabel 2.2.: Risicoaversie, in percentage van het totaal aantal ondervraagden, 2004

“One should not start a business if there is a risk it might fail”

Agree Disagree DK/NA

Belgium 52 45 3

Canada NA NA NA

France 43 56 1

Germany 61 37 2

Italy 51 49 0

Spain 44 50 6

UK 43 53 4

USA 33 65 2

DK= Don’t know, NA= Not Available Bron: De Voldere et al., 2006, blz. 75

3.3. Openheid

De graad van openheid van een land, ook internationalisatie genoemd, kan men nagaan aan de

hand van de exportratio en de omvang van de buitenlandse investeringen. Daarnaast geeft het

aantal internationale samenwerkingsverbanden eveneens een indicatie van openheid.

3.3.1. Export en buitenlandse investeringen

De omgeving waarin we opereren wordt steeds internationaler.

De openheid van een land is enorm belangrijk in een kenniseconomie. Volgens Sleuwaegen

L. bestaat er immers een link tussen innovatie en internationalisatie. Innoverend gedrag

vereist samenwerking, niet alleen in nationale netwerken maar ook over de grenzen heen.

Gezien het Europees tekort aan onderzoekers is mobiliteit van onderzoekers hierbij een

belangrijk punt (Sleuwaegen L.)

De rol van internationalisatie kan men analyseren aan de hand van de internationale handel en

de buitenlandse investeringen. Deze investeringen hangen nauw samen met de

aantrekkelijkheid van een bepaald land of regio.

Page 39: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

30

Vooral kleine landen, zoals België, dienen zich naar de internationale markt te richten, als

compensatie voor de eigen beperkte markt (CAPRON H. en MEEUSEN W., 2000, blz. 73).

COE D.T. en HELPMAN E. (1993) bewijzen dat de productiviteit van een land afhankelijk is

van zowel het eigen O&O als dat van de handelspartners. Internationale economische relaties

verbinden productiviteitswinsten van een land met de economische ontwikkelingen van haar

handelspartners (COE D.T. en HELPMAN E., 1993, blz. 1). Deze vaststelling maakt van

openheid een uiterst interessant gegeven.

COE D.T. et al. (1997) doen onderzoek naar kennisspillovers en stellen dat bepaalde landen,

die weinig of geen O&O doen, profiteren van het O&O verricht in andere landen, via handel

met deze landen (COE D.T. et al., 1997, blz. 134).

3.3.2. Internationale samenwerkingsverbanden

Internationale samenwerking in O&O is eveneens een indicator van de graad van openheid

van een land of regio. Vooral kleine landen dienen dergelijke samenwerking aan te gaan,

terwijl grote landen dit onderzoek veelal op nationaal vlak behandelen (CAPRON H. en

MEEUSEN W., 2000, blz. 38).

Momenteel gebeurt er veel in het kader van Europese samenwerking (Allaert G.).

Het European Research Council (ERC), opgericht in 2006, moedigt wetenschappelijk

hoogstaand onderzoek aan en is complementair aan andere fondsen voor onderzoek, zoals de

Europese Kaderprogramma’s (ERC, URL: <erc.europa.eu/index.cfm>. 01/04/07.).

De Europese kaderprogramma's van de EU, met als doel de verbetering van de Europese

competitiviteit, vormen een voorbeeld van internationale samenwerking. Begin 2007 werd

reeds het Zevende Kaderprogramma opgestart. Aangezien voor het Zesde Kaderprogramma

nog geen volledige resultaten beschikbaar zijn, concentreren we ons op het Vijfde

Kaderprogramma. Een internationale vergelijking geeft een mooie Belgische positie weer

(bijlage 2.3.).

Qua aantal deelnames per miljoen inwoners staat België op de derde plaats, met meer dan 350

deelnames. Enkel Denemarken en Finland scoren beter. Noorwegen en Zweden vervolledigen

de topvijf.

De deelnametoelage per miljoen inwoners is in België iets meer dan 60 miljoen euro, goed

voor een tweede plaats. Denemarken is koploper; Noorwegen, Zweden en Finland sluiten de

Page 40: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

31

topvijf. België situeert zich dus op hetzelfde niveau van de Scandinavische landen, wat enorm

positief is. Vlaanderen scoort opmerkelijk zwakker, te wijten aan de sterke prestaties van het

Brusselse gewest (Vlaams Indicatorenboek, 2005, blz. 169).

Eureka is eveneens een initiatief ter ondersteuning van Europese innovatie en samenwerking.

Momenteel lopen er 700 Eureka projecten, waarvoor 1.7 biljoen euro budget wordt

vrijgemaakt. Naast KMO’s zijn grote bedrijven, onderzoekscentra, universiteiten en

overheidsinstellingen betrokken. Te weinig (Vlaamse) bedrijven maken reeds gebruik van

initiatieven als Eureka (Dewaele S.).

Grafiek 2.5. toont aan dat vele Europese landen in 2003 de norm van 3 procent nog niet

behaald hebben. Een groep van landen, waaronder Nederland, Slovenië, Frankrijk en België,

onderscheiden zich van de andere Europese landen op gebied van de Eureka-investeringen in

percentage van het BBP. Nederland scoort zelfs opvallend hoog met meer dan 0.06 procent.

De vier landen die de norm van Lissabon reeds bereikt hebben in 2003, namelijk Zweden,

Finland, Ierland en Ijsland, investeren niet meer dan 0.02 procent van hun BBP in Eureka. Grafiek 2.5.: De rol van EUREKA in het bereiken van de Lissabondoelstelling van 3 procent

Bron: Eureka Annual Report 2003-2004, blz. 16

Eureka is volgens de Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid (VRWB) een ideaal initiatief om

innovatieve regio’s in Europa te laten samenwerken. Daarom stelt men dat de middelen voor

Eureka-projecten hoog genoeg moeten zijn om te garanderen dat deze projecten effectief

gestimuleerd worden (VRWB Studiereeks 13, 2004, blz. 112).

Page 41: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

32

Het European Space Agency (ESA) vormt een ander voorbeeld van een internationaal

samenwerkingsverband. Deze organisatie stimuleert Europese samenwerking op het gebied

van ruimteonderzoek, ruimtetechnologie en ruimtetoepassingen en wordt gefinancierd door

bijdragen van de 15 lidstaten. De jaarlijkse ESA bijdrage van België is in 2003 meer dan

verdrievoudigd tegenover het jaar 1985 (Vlaams Indicatorenboek, 2005, blz. 175).

We bekijken later de Vlaamse deelname aan het Europese Kaderprogramma, Eureka en ESA9.

Men dient op te merken dat niet alleen Europese samenwerking maar ook samenwerking met

andere continenten belangrijk is. In het licht van de norm van Lissabon beweegt er nu echter

veel op Europees onderzoeksgebied.

4. Financiering

Financiering is een cruciaal gegeven binnen een kenniseconomie, want noodzakelijk om

ondernemerschap aan te moedigen. Naast durfkapitaal is ook groeifinanciering nodig (Bil J.).

De overheid kan haar steentje bijdragen via rechtstreekse maatregelen, zoals de oprichting van

fondsen, en kan ook onrechtstreeks te werk gaan via fiscale maatregelen.

Naast de ondersteuning van overheidswege moet ook de risicokapitaalsector zich verder

ontwikkelen (Clarysse B.).

Men kan een onderscheid maken tussen formeel en informeel risicokapitaal. Onder het

formele kapitaal wordt het risicokapitaal verstaan. Het informele bestaat uit 3F geld (geld van

Family, Friends and other Fools), en geld van business angels. Business angels zijn (dikwijls

vroegere) ondernemers die niet alleen omwille van financiële redenen maar ook uit plezier

voor het ondernemerschap, opportuniteiten zoeken om in eigen regio te investeren

(CLARYSSE B., 2004, blz. 62).

De Global Entrepreneurship Monitor (GEM) studie toont al meerdere jaren dat het bedrag aan

informele investeringen wereldwijd veel groter is dan het bedrag aan formeel kapitaal. Het

formele kapitaal bedraagt in België, volgens de GEM, slechts 0.04 procent van het BBP in

2003, terwijl dit percentage 0.065 bedraagt voor de EU (GEM, 2007).

9 zie infra, blz. 60

Page 42: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

33

MANIGART S. en DE CLERCQ D. (2005) menen dat de toegang tot kapitaal het kleinst is

voor startende en snelgroeiende (hoogtechnologische) ondernemingen, waar het risico het

grootst is. Risicokapitaal is voor deze ondernemingen heel belangrijk, aangezien

bankfinanciering moeilijk te verkrijgen is doordat zij nog geen kasstroom hebben opgebouwd

(MANIGART S. en DE CLERCQ D., 2005, blz. 59).

Sowieso dient de Belgische/Vlaamse risicokapitaalsector beter uitgebouwd te worden,

waarover in deel 5 van hoofdstuk 3 meer 10.

Bil J. meent dat men in Europa optimistischer mag zijn wat betreft de ontwikkelingen van de

risicokapitaalsector. Hij stelt dat genoeg geld voorhanden is voor goede projecten, en dat het

probleem zich eerder situeert in het vormgeven van deze projecten omwille van het tekort aan

ervaren ondernemers. De rol van ondernemerschap is dus enorm belangrijk (Bil J.).

De Waele W. vindt de Europese risicokapitaalsector onderontwikkeld in vergelijking met de

VS, maar deelt grotendeels de mening van Bil J. Hij heeft het eveneens over het voorhanden

zijn van geld maar het tekort aan ondernemers. “De pool aan gemotiveerde, ervaren

ondernemers is veel te klein in Europa (De Waele W.)”.

5. ICT

“Informatie- en communicatietechnologieën werden door de Europese Raad in Lissabon in

2000 geïdentificeerd als één van de belangrijkste bouwstenen van een kenniseconomie. Naast

het feit dat zij een belangrijke kennisintensieve activiteit vormen op zichzelf, met een

aanzienlijk direct effect in de economie in termen van onder andere tewerkstelling en

toegevoegde waarde, zijn zij van cruciaal belang voor de ontwikkeling en groei van andere

kennisintensieve activiteiten (Beleidsnota MOERMAN F. 2004-2009, blz. 21)”.

Men kan drie manieren onderscheiden waarop ICT een invloed uitoefent op de economie

(Algemene Omgevingsanalyse Vlaanderen, 2004, blz. 123).

Ten eerste volgt uit de sterke technologische ontwikkeling dat in de ICT sector zelf steeds

productiever geproduceerd wordt, wat een invloed heeft op de hele economie11.

10 zie blz. 70 11 Dit effect is in België moeilijk meetbaar gezien de relatief geringe aanwezigheid van ICT-producenten.

Page 43: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

34

Ten tweede is er een stijging van de kapitaalintensiteit, aangezien men meer en betere

informatieapparatuur kan gebruiken12.

Ten derde kunnen bedrijfstakken een versnelde groei kennen van de totale factorproductiviteit

door ICT-toepassing. Met eenzelfde inzet van onderzoeksmiddelen wordt namelijk meer

kennis gegenereerd, die door het gebruik van ICT beter wordt verspreid13.

De snelle vooruitgang in ICT is geen allesbepalende factor is, maar een belangrijke

katalysator voor de kenniseconomie (ALLAERT G., 2006, blz. 263).

Enkele cijfers maken het belang van ICT duidelijk in de EU25.

Zo vertegenwoordigde de ICT-sector 3 procent van de totale werkgelegenheid in 2003 en 4

procent van het BBP. De ICT-sector heeft een grote invloed op de rest van economie via

investeringen in ICT, ICT-productie en ICT-gebruik.

ICT is één van de grote krachten achter de stijgende productiviteit in vele bedrijven. Zo

betekende de ICT-sector in de EU15 45 procent van de totale arbeidsproductiviteitsgroei in

2003 (KOOPMAN G.J., 2006, blz. 37).

Daartegenover staat dat op gebied van O&O in ICT Europa minder goed scoort dan de VS en

Japan. Bovendien is de O&O vooral geconcentreerd in grote bedrijven (KOOPMAN G.J.,

2006, blz. 40).

Naast de uitbouw van een digitale infrastructuur, dient geïnvesteerd te worden in het gebruik

en het onderhoud ervan (Vlaanderen i2010, 2006, blz. 36).

Het belang van het onderhoud stijgt, aangezien er de laatste jaren een enorme toename is van

onderzoeksdata.

Het gebruik is tevens belangrijk. Men moet niet alleen de infrastructuur ter beschikking

stellen van de mensen, maar hen ook aansporen tot het gebruik ervan. Vele onderzoekers

kennen immers de mogelijkheden van de digitale infrastructuur voor hun onderzoek niet.

Daarom opteert Dewaele S. voor sensibilisering, informatieverspreiding en vorming (Dewaele

S.).

Bovendien resulteert een goede infrastructuur in een effectiever e-onderzoek, dit is

grootschalig onderzoek via virtuele samenwerking over de wereld (Vlaanderen i2010, 2006,

blz. 40).

12 In de tweede helft van de jaren negentig zorgden investeringen in ICT in Europa voor een opvoering van de kapitaalintensiteit. 13 Dit effect is in België waar te nemen in de tweede helft van de jaren negentig. Het is evenwel niet duidelijk of dit uitsluitend aan ICT te danken is. De algemene conjunctuur trok immers aan en er zijn ook aanwijzingen dat de diffusie van ICT in onze economie nog te gering is.

Page 44: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

35

De overheid mag niet te sturend optreden, zeker niet in een snel evoluerende, dynamische

sector als ICT (De Waele W.).

De overheid kan een bijdrage leveren via een efficiënte overheidspolitiek die gebruik maakt

van nieuwe technologieën, samengevat onder e-government.

Begin april 2007 werd de Networked Readiness Index (NRI) van 2006 uitgegeven door het

World Economic Forum (WEF). Deze index toont aan in welke mate ICT kan bijdragen tot

meer welvaart en een betere concurrentiekracht.

België staat op een relatief zwakke 24ste plaats, waarmee ze haar positie handhaaft, maar ze

zou veel hoger eindigen indien de overheid meer inspanningen op ICT-gebied zou leveren.

Enerzijds maakt ICT geen integraal deel uit van het politieke beleid, anderzijds investeert de

overheid te weinig in geavanceerde technologie (De Waele W.) 14.

Denemarken staat op kop. Nederland bezet een verdienstelijke zesde plaats (NRI, 2007).

14 zie ook infra, blz. 76 ev.

Page 45: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

36

Hoofdstuk 3: Troeven en hindernissen in Vlaanderen

“Vlaanderen heeft resoluut gekozen voor de kenniseconomie. De snelheid waarmee

Vlaanderen haar troeven kan valoriseren en een gezonde, internationaal competitieve

kenniseconomie kan uitbouwen, wordt dan steeds belangrijker. Men dient zich daarom te

richten op de aspecten die Vlaanderen, ten opzichte van andere regio’s, specifiek voor

kennisintensieve activiteiten aantrekkelijker kan maken” (Beleidsnota MOERMAN F. 2004-

2009, blz. 19).

De Vlaamse overheid spreekt duidelijke taal: Vlaanderen moet en zal evolueren naar een

kenniseconomie. Dit is meteen één van haar belangrijkste taken, met name sensibiliseren en

aanmoedigen (Dewaele S.).

In één adem moet benadrukt worden dat de verhoogde aandacht voor kennisintensieve

activiteiten niet betekent dat producerende nijverheden geen verdere aandacht verdienen.

Deze industrieën zullen namelijk eveneens competitieve voordelen kunnen halen uit de

evoluties in kennisintensieve sectoren via de innovatie, die deze laatste zullen mogelijk

maken in de producerende sectoren (Beleidsnota MOERMAN F. 2004-2009, blz. 20).

We gaan van start met het situeren van de regio Vlaanderen op basis van een ‘Lissabon-

klassement’. Vervolgens begint de zoektocht naar haar troeven en hindernissen. De

classificatie op basis van troeven en hindernissen is een zwart-wit oefening, terwijl de

noodzakelijke elementen eerder een waaier van grijze posities innemen. Desalniettemin

worden ze als troeven en hindernissen behandeld, om duidelijk aan te tonen dat Vlaanderen

nog geen kenniseconomie is. Deze laatste stelling is gebaseerd op de literatuur en de

meningen van verschillende experten. Hierover meer in hoofdstuk 4, blz. 93 ev.

Page 46: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

37

1. Situering Vlaanderen In het begin van het jaar 2007 werd een update doorgevoerd van enkele Lissabon-indicatoren

voor het jaar 2006 (Tabel 3.1.). Dit verschaft een algemeen overzicht.

België komt hier verrassend goed uit op een tweede plaats met 1.09. Dit impliceert een sterke

stijging tegenover 2005, toen België een achtste plaats bekleedde. Zweden staat eenzaam aan

de top met een score van 1.37. Het EU15 gemiddelde bedraagt 0.90, goed voor een zevende

plaats.

Tabel 3.1.: Growth and Jobs Monitor, huidige score (2006) Current

Ranking

Overall

Country Overall

Score

Economic

Growth

Labour

Produc

tivity

Employ

ment

Ratio

Employment

by Tertiary

Education

level

Investment

Activity

(equipment)

Public

Finance

1 SWE 1.37 1.42 1.76 1.06 0.83 1.05 2.10

2 BEL 1.09 0.89 1.29 0.93 1.12 1.14 1.20

3 NDL 1.02 0.88 0.86 1.06 0.90 0.85 1.60

4 UK 0.98 0.82 1.19 1.02 0.89 0.84 1.10

5 ESP 0.98 1.23 -0.59 1.05 0.90 1.31 1.96

6 DEU 0.91 0.76 1.27 0.99 0.62 0.90 0.93

7 EU15 0.90 0.80 0.91 0.98 0.63 1.01 1.09

8 AUS 0.83 1.05 0.45 1.04 0.26 0.95 1.20

9 FRA 0.80 0.56 0.67 0.96 0.66 1.06 0.89

10 ITA 0.43 0.47 -0.10 0.94 0.03 1.16 0.10

Bron: European Growth and Jobs Monitor, 2007, blz. 27

De algemene score wordt bepaald aan de hand van zes indicatoren, zoals weergegeven in de

tabel.

België bekleedt de vierde plaats op gebied van economische groei, wat een stijging van één

plaats betekent tegenover 2005. De topdrie wordt aangevoerd door Zweden, Spanje en

Oostenrijk.

De arbeidsproductiviteit in België is zes plaatsen gestegen tegenover 2005, goed voor een

tweede plaats, nipt gevolgd door Duitsland. Opnieuw voert Zweden de rangschikking aan.

Page 47: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

38

De werkgelegenheidsratio is de minst presterende component voor België. Met 0.93 wordt

een tiende plaats ingenomen. Zweden, Nederland en Spanje staan op kop.

Op gebied van werkgelegenheid, voor mensen die hoger onderwijs genoten hebben, staat

België bovenaan, gevolgd door Spanje en Nederland. Zweden bekleedt ‘slechts’ een vijfde

plaats.

Cijfers voor investeringen in machines en materiaal plaatsen België op de derde plaats,

voorafgegaan door Spanje en Italië. Frankrijk en Zweden sluiten de topvijf.

Zweden voert de rangschikking aan op het vlak van publieke financiën, gevolgd door Spanje,

Nederland, Oostenrijk en België (European Growth and Jobs Monitor, 2007).

Deze indicatoren geven een sterke Vlaamse positie aan ten aanzien van Europa.

Een kenniseconomie worden vereist echter echter beter presteren op deze en andere

componenten (Dewaele S.). Vlaanderen moet vooral een aantrekkelijke regio zijn om te

ondernemen, namelijk een regio waar ondernemingen zich willen vestigen en

onderzoekscentra willen oprichten (Beleidsnota MOERMAN F. 2004-2009, blz. 9). Daartoe

zijn verschillende maatregelen nodig.

We gaan nu in op de verschillende troeven waarover Vlaanderen beschikt. Deze moeten ten

volle benut worden en vragen verdere ontwikkeling. Ook de hindernissen in Vlaanderen,

dewelke stuk voor stuk overwonnen dienen te worden, komen aan bod.

2. Menselijk kapitaal Het menselijk kapitaal in Vlaanderen wordt in het algemeen als troef ervaren. We gaan in op

de omvang en de kwaliteit van het menselijk kapitaal.

Daartegenover staat dat Vlaanderen kampt met een tekort aan onderzoekspersoneel. In een

kenniseconomie betekent dit tekort een hindernis. We moeten trachten deze hindernis weg te

werken.

Tenslotte vormt het tekort aan levenslang leren in Vlaanderen een hindernis.

Page 48: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

39

2.1. Troeven

2.1.1. Algemeen

DE BACKER K. en SLEUWAEGEN L. (2003) stellen dat menselijk kapitaal van primordiaal

belang is voor de Vlaamse economie in de toekomst. Niet alleen de hoeveelheid maar ook de

kwaliteit van de productiefactor arbeid is essentieel.

Vlaanderen scoort relatief goed ten opzichte van de andere landen en regio’s, maar ook hier is

verbetering nodig.

2.1.1.1. Hoeveelheid

De hoeveelheid arbeid kunnen we analyseren aan de hand van de werkzaamheidgraad. De

Vlaamse werkzaamheidgraad bedroeg 64.3 procent van het totale aandeel 15- tot 64- jarigen

in 2004, wat onder de EU doelstelling ligt van 70 procent, maar boven het EU25 gemiddelde

van 63 procent (De Clercq M.).

De vraag stelt zich in welke sectoren deze krachten terechtkomen. Uit onderzoek blijkt

namelijk dat de inschakeling van het beschikbaar menselijk kapitaal niet optimaal is. Meer

bepaald wordt dit kapitaal, volgens De Clercq M., teveel ingezet in het onderwijs en in

overheidsdiensten en te weinig als onderzoeker in hoogtechnologische en kennisintensieve

sectoren. Aangezien deze sectoren een belangrijke rol vervullen in een kenniseconomie wordt

dit als een belangrijk minpunt beschouwd (De Clercq M.).

We besluiten dat de Vlaamse hoeveelheid arbeid zich op een aanvaardbaar niveau bevindt.

Het behalen van de EU doelstelling van 70 procent vereist een extra inspanning.

2.1.1.2. Kwaliteit

Om de kwaliteit van het menselijk kapitaal na te gaan, dienen we ons eerst en vooral te

focussen op de scholingsgraad. De arbeidersproductiviteit speelt eveneens een grote rol.

Wat betreft hoger onderwijs en training rangschikt het Global Competitiveness Report,

uitgebracht door het World Economic Forum, Vlaanderen in 2006 op een verdienstelijke

vierde plaats op de wereldranglijst (The Competitiveness Indexes, 2006, blz. 20).

Page 49: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

40

2.1.1.2.1. Scholingsgraad

De Vlaamse scholingsgraad vertoont een groot aantal laaggeschoolden (bijlage 3.1.). 37

procent van de Vlaamse bevolking is in 2003 maximaal in het bezit van een diploma lager

secundair onderwijs, 33 procent van een diploma hoger secundair onderwijs. Dit vormt een

relatief hoog aantal laaggeschoolden van 70 procent.

Het aantal hooggeschoolden, met een diploma (universitair) hoger onderwijs, bestaat uit 29

procent van de Vlaamse bevolking, tegenover 37 procent in de VS en 23 procent in de OESO.

Universitairen vormen 12 procent van de Vlaamse bevolking, wat behoorlijk laag is in

vergelijking met het OESO gemiddelde van 15.4 procent en 28.2 procent in de VS. Niet

alleen ligt het aantal Vlaamse universitairen te laag, bovendien zijn er te weinig

wetenschappelijke en technologische universitairen 15.

Een verklaring voor dit lage aandeel universitairen ligt in het feit dat een universitair diploma

slechts een kleine meerwaarde inzake inkomen verschaft. Deze kleine meerwaarde brengt een

lager aandeel universitairen met zich mee en zorgt tevens voor een vlucht van menselijk

kapitaal. In 2003 waren ongeveer 500.000 Belgen actief in het buitenland. Uit studies blijkt

dat een groot deel van deze professionelen een universitair diploma bezit (DE BACKER K.

en SLEUWAEGEN L., 2005, blz. 37).

De overheid is aan zet om de emigratie van de vele wetenschappers tegen te gaan. Minister

MOERMAN F. probeert met het project Odysseus deze wetenschappers alsnog terug te halen 16.

De Clercq M. meent dat het Vlaams onderwijs één van onze sterkste punten is, maar dat

flexibiliteit en innovatief vermogen beter kunnen.

Het middelbaar onderwijs kan een heroriëntatie gebruiken. “Creativiteit en technische studies

dienen gestimuleerd te worden. Verder dient de nadruk te liggen op algemene

redeneervaardigheden in plaats van op memoriserende vaardigheden” (De Clercq M.).

Allaert G. stelt dat er genoeg parate kennis is in de universiteiten en hogescholen, maar te

weinig toegepaste kennis. Creativiteit leer je namelijk niet uit parate kennis, maar uit

toegepaste projecten. Daarom pleit Allaert G. voor een meer projectgericht onderwijs, waarin

de eigen creativiteit vrij spel heeft en ideeën kunnen ontbolsterd worden.

15 Deze hindernis wordt later besproken (zie infra, blz. 44). 16 zie infra, blz. 43

Page 50: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

41

Bovendien is er nood aan een beter afstemming van het onderwijs op de behoeftes van de

bedrijfswereld, zowel kwantitatief als kwalitatief. Momenteel gebeurt dit te weinig, wat onder

andere resulteert in een tekort aan afgestudeerden in wetenschappelijke en technologische

richtingen (Allaert G.).

We besluiten dat de scholingsgraad van de Vlaamse bevolking een grote troef is die evenwel

meer ontwikkeling vereist om een optimale benutting te bekomen.

2.1.1.2.2. Arbeidsproductiviteit

De kwaliteit van arbeid kan ook gemeten worden aan de hand van de arbeidersproductiviteit.

Het is de hoge arbeidsproductiviteit die de Vlaamse welvaart bepaalt. Vlaanderen bekleedt

namelijk een tiende plaats op 125 Europese regio’s (Vlaanderen In Actie, 2006, blz. 9).

Deze hoge productiviteit in Vlaanderen verdient enige nuance, aangezien zij in sterke mate

samenhangt met hoge arbeidskosten (DE BACKER K. en SLEUWAEGEN L., 2005, blz. 33).

Deze hoge arbeidskosten moeten dringend afnemen, wil men evolueren naar een

kenniseconomie (Sleuwaegen L.).

2.2. Hindernissen

In een kenniseconomie is het aantal onderzoekers van groot belang (Sleuwaegen L.).

Dit vormt een keerzijde van de troef: Vlaanderen beschikt over kwalitatief menselijk kapitaal,

maar dit volstaat niet voor een kenniseconomie. Een kenniseconomie vereist immers

voldoende gekwalificeerde kenniswerkers en onderzoekers.

Het is dus niet alleen belangrijk om naar de hoeveelheid en de kwaliteit van het menselijk

kapitaal te kijken, focus is eveneens nodig op de jobuitoefening. Men kan namelijk

beschikken over kwalitatieve werkers, maar indien deze bijvoorbeeld vooral als managers en

niet als onderzoekers tewerkgesteld worden, dan dient dit menselijk kapitaal vanuit een ander

perspectief bekeken te worden.

Ook aan het levenslang leren in Vlaanderen moet gesleuteld worden. Vlamingen nemen te

weinig deel aan permanente vorming.

Page 51: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

42

2.2.1. Tekort aan onderzoekspersoneel

Vlaanderen heeft in de toekomst aanzienlijk meer onderzoekers nodig.

Dit probleem is niet louter Vlaams. Indien Europa tegen 2010 de Lissabon-doelstelling wil

halen, dan dienen er in de EU vanaf het stellen van het doel in 2002 naar schatting minstens

700.000 onderzoekers bij te komen. Voor Vlaanderen zou dit neerkomen op 15.000 extra

onderzoekers (VERVLIET G., 2006, blz. 59). Vlaanderen moet meer onderzoekers vormen.

Daarom dient het aantal afgestudeerden in wetenschappelijke richtingen toe te nemen. De

mobiliteit en het imago van onderzoekers vormen eveneens pijnpunten.

Het aantal onderzoekers in België kende in het jaar 2001 een toename tegenover het jaar

2000, wat resulteerde in meer dan 32.000 onderzoekers. Dit aantal viel in 2002 terug op het

niveau van 2000 en kende een kleine toename in 2003, tot 30.900 onderzoekers. De

onderzoekers situeren zich vooral in ondernemingen en het hoger onderwijs (bijlage 3.2.).

Een vergelijking met andere landen wijst op een gemiddelde Belgische positie. Met 1.82

procent O&O personeel van de totale werkgelegenheid in 2003, scoort België beter dan het

EU15 gemiddelde van 1.54, maar veel zwakker dan de Scandinavische landen. Zweden

bijvoorbeeld haalt een percentage van 2.49 procent in 2003 (ST&I in Europe, 2006, blz. 62).

2.2.1.1. Mobiliteit

De mobiliteit van (hooggeschoold) menselijk kapitaal speelt Vlaanderen parten.

Enerzijds slagen we er niet genoeg in om buitenlands (hooggeschoold) personeel aan te

trekken, anderzijds migreren teveel Vlamingen naar kennisintensievere regio’s (De Clercq

M.).

Cijfers bevestigen deze tendens (Tabel 3.2.)17. België vertoont in 2000 een hooggeschoold

migratiesaldo van –0.5 procent als aandeel van de volledige hooggeschoolde bevolking. Ook

de buurlanden Nederland, Frankrijk en Duitsland hebben een negatief hooggeschoold

migratiesaldo. De VS en Zweden, twee kennisintensieve landen, trekken meer

hooggeschoolden aan dan ze ‘verliezen’. Zwitserland blijkt eveneens aantrekkelijk voor

hooggeschoold menselijk kapitaal.

17 Cijfers omtrent migratie zijn moeilijk beschikbaar. Hier betreffen het cijfers van rond het jaar 2000, bij gebrek aan recentere cijfers.

Page 52: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

43

Tabel 3.2.: Hooggeschoolde immigranten en emigranten, als percentage van de volledige hooggeschoolde bevolking, enkele OESO landen, in 2000 Immigranten van andere OESO

landen (1) Emigranten naar andere OESO landen (2)

Netto (1) – (2)

België 5.9 6.4 -0.5 Duitsland 2.8 7.3 -4.5 Frankrijk 4.2 4.4 -0.2 Nederland 3.3 8.9 -5.6 VS 4.2 0.7 3.5 Zweden 6.9 5.4 1.5 Zwitserland 20.0 10.8 9.1 Bron: OECD Factbook 2007: Economic, Environmental and Social

De Vlaamse overheid probeert de mobiliteit van onderzoekers in de positieve richting te

sturen via diverse initiatieven.

Het Odysseusprogramma vormt de aanzet. Odysseus biedt Vlaamse en buitenlandse

toponderzoekers die naar Vlaanderen (terug)komen over een periode van vijf jaar een

ingroeifinanciering die hen in staat moet stellen om hier een eigen onderzoeksgroep uit te

bouwen. Vanaf 2006 wordt er elk jaar 12 miljoen euro gereserveerd om geïnteresseerden naar

Vlaanderen te halen (Activiteitenverslag VRWB 2004-2005, blz. 9). Het programma is er

reeds in geslaagd wetenschappers als Catherine Verfaillie, Jean-Pierre Locquet en Igor

Douven in Vlaanderen te verwelkomen.

Daarnaast dienen er maatregelen getroffen te worden voor een gunstig onderzoeksklimaat

zodat Vlaanderen haar onderzoekers hier kan houden. Dit tracht men met het

Methusalemprogramma te bewerkstelligen (Beleidsnota MOERMAN F. 2004-2009, blz. 39).

Methusalem is een initiatief dat langlopende programmafinanciering voor een beperkt aantal

toponderzoekers aan Vlaamse universiteiten ter beschikking stelt. De financiering wordt

stapsgewijs opgebouwd tijdens de periode 2006-2009, a rato van jaarlijks minimum 2 miljoen

euro voor experimenteel en minstens 0.75 miljoen euro voor niet-experimenteel onderzoek.

Eens Methusalem in 2010 de kinderschoenen ontgroeid is, zou het de belangrijkste

financieringsbron op het hoogste onderzoeksniveau in Vlaanderen moeten zijn

(Activiteitenverslag VRWB 2004-2005, blz. 9).

Aangezien deze programma’s slechts recentelijk het daglicht zagen, zijn ze moeilijk te

evalueren. Deze programma’s zijn een bijzonder welkom initiatief met het oog op de evolutie

naar een kenniseconomie.

Page 53: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

44

2.2.1.2. Afgestudeerden in wetenschappen

Vlaanderen dient, behalve het aantrekken en terughalen van onderzoekers, zich ook te

focussen op de bron, namelijk de afgestudeerden in (toegepaste) wetenschappen.

Hoewel Vlaanderen goed scoort voor de ruime en algemene basisopleiding van de bevolking,

zijn er te weinig universitaire afgestudeerden, in het bijzonder op het vlak van (toegepaste)

wetenschappen.

Wanneer we het aantal afgestudeerden in wetenschappen en toegepaste wetenschappen

in de leeftijdscategorie 20-29 jaar analyseren (Grafiek 3.1.), bemerken we een significante

achterstand 18.

De data suggereren dat in de toekomst eventuele problemen kunnen rijzen wat betreft de

vervanging en opvolging van de bestaande onderzoekers in België en Vlaanderen (DE

BACKER K. en SLEUWAEGEN L., 2005, blz. 41).

Grafiek 3.1.: Afgestudeerden Wetenschappen en Toegepaste Wetenschappen in leeftijdscategorie 20-29 jaar, 2004

Bron: De Backer K. en Sleuwaegen L., 2005, blz. 42

Bijlage 3.3. toont eveneens de zwakke positie tegenover de andere Europese landen aan. We

hangen aan het staartje met 0.189 procent wetenschappelijke diploma’s van het totaal aantal

diploma’s. Dit moet dringend stijgen.

18 België beschikt in 2004 over 10.5 procent afgestudeerden Wetenschappen en Toegepaste Wetenschappen in de leeftijdscategorie 20-29 jaar, tegenover een EU15 gemiddelde van 12.5 procent. Opvallend zijn de lage scores van Nederland en Duitsland en de hoge Franse score. Deze score bedraagt namelijk 20.5 procent, wat bijna evenveel is als in Ierland en 3 procent meer is dan in Finland.

Page 54: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

45

Recentere cijfers weerspiegelen evenwel een positieve evolutie: meer eerstejaarsstudenten

kozen anno 2006 voor de richting wetenschappen aan de Vlaamse universiteiten. De eerste

inschrijvingscijfers eind augustus tonen reeds 25 procent meer inschrijvingen voor

wetenschappen in Gent, en 21 procent meer in Leuven (25/08/06. URL:

<www.fientjemoerman.be>. 11/04/07.).

Men wacht af of deze trend zich doortrekt naar het volgende academiejaar (Dewaele S.).

2.2.1.3. Imago van wetenschappers en onderzoekers

Tenslotte dient dringend gesleuteld te worden aan het imago van onderzoekers.

Net zoals bij ondernemers, kan dit gebeuren via sensibilisering door de overheid (Dewaele

S.).

Rond dit probleem zijn reeds verschillende ideeën uitgewerkt, zoals de cofinanciering van

twee nieuwe Tv-programma’s voor de popularisering van wetenschap en techniek: ‘De

Bedenkers’ op Eén en ‘Solar Team II’ op JIM. De audiovisuele media zijn het belangrijkste

kanaal om het grote publiek te sensibiliseren voor wetenschappen (15/12/06. URL:

<www.fientjemoerman.be>. 11/04/07.).

In het kader van de wetenschapspopularisering werden eind 2006 18 projectvoorstellen van

onder andere universiteiten, hogescholen en bedrijven goedgekeurd voor financiering

(15/12/06. URL: <www.fientjemoerman.be>. 11/04/07.).

Dit soort initiatieven betekent een stap in de goede richting.

Eén van de sleuteldomeinen die dringend meer aandacht verdient, is de ontwikkeling en

aanmoediging van een beter statuut voor onderzoekers en een onderzoekscarrière vanuit

Europees perspectief (High Level Group 3% België, 2005, blz. 51).

Hieraan werd reeds deels tegemoetgekomen via de invoering van een winstvrijstelling voor

wetenschappelijk personeel, maar men moet verder durven kijken. Zo stelt Clarysse B. een

herfinanciering naar onderzoek voor, via de verkregen belastingen op O&O (Clarysse B.).

Page 55: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

46

2.2.2. Levenslang leren

Volgens de afspraken in Lissabon dient tegen 2010 minstens 12.5 procent van de 25- tot 64-

jarigen deel te nemen aan onderwijs of vorming. Dit gaat van opleiding in het hoger

onderwijs, over volwassenenonderwijs tot opleiding op de werkvloer. Er is een zwakke

Vlaamse inzet voor levenslang leren 19. De doelstelling van 12.5 procent in 2010 is nog ver

verwijderd.

Bovendien kunnen we spreken van een steeds groter wordende kenniskloof tussen personen

met verschillende scholingsgraden 20.

Het Sociaal Economisch Rapport Vlaanderen (SERV) oordeelt dat Vlaanderen dient te kijken

naar de bestpresterende landen en regio’s hoe zij tot een grotere deelname van de

beroepsactieve bevolking aan opleidingen komen. Vlaanderen kan hieruit dan lessen trekken

om haar zwakke positie te verbeteren (SERV, 2005, blz. 6).

Opleidingen in ondernemingen volgen evenwel een stijgende lijn (bijlage 3.5.).

In 2003 voorzien 22% van het totaal van ondernemingen in België in opleidingsactiviteiten,

meer dan een verdubbeling tegenover het jaar 2002. Het aantal personen die een opleiding

volgen nam slechts in beperkte mate toe, wat aangeeft dat mensen meer opleidingen volgden.

De positieve trend moet echter genuanceerd worden. Men stelt immers vast dat de

opleidingsduur afneemt (Verboven P.)

Het aantal aanvragen naar opleidingscheques in Vlaanderen neemt eveneens gestaag toe.

In 2005 werden zowel door mannen als door vrouwen, van alle leeftijden, meer

opleidingscheques gesolliciteerd tegenover het voorgaande jaar (bijlage 3.6.).

We leiden uit deze cijfers af dat levenslang leren in Vlaanderen dringend meer aandacht

vereist. Het stijgend aantal opleidingen in ondernemingen is reeds een stap in de goede

richting.

Levenslang leren gebeurt in Vlaanderen volgens De Clercq M. te weinig doelgericht.

“Levenslang leren heeft twee invalshoeken: enerzijds bijleren in een bepaald domein,

19 In 2004 bedroeg de opleidingsdeelname van 25 tot 64-jarigen in Vlaanderen 9.8 procent, tegenover 10.6 procent in EU15. In 2005 daalt de deelname echter in Vlaanderen tot 9.1 procent, terwijl er in EU15 een stijging genoteerd wordt tot 11.9 procent (bijlage 3.4.). 20 Slechts 3.9 procent van de kortgeschoolden nam deel aan levenslang leren in 2004, tegenover 8.6 procent van de middengeschoolden en 18 procent van de hooggeschoolden (bijlage 3.4.).

Page 56: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

47

anderzijds op latere leeftijd iets volledig anders bijleren. Op beide vlakken scoort Vlaanderen

zwak, aangezien het hoger onderwijs er te weinig aandacht aan besteedt en teveel

geconcentreerd is op de studenten van 18jaar” (De Clercq M.).

Vanuit dit perspectief is het aan de onderwijsinstellingen om leren en levenslang leren

aantrekkelijk te maken. Managementscholen geven het goede voorbeeld via het organiseren

van cursussen en opleidingen voor managers.

Inno.com, een innoverende ICT onderneming te Beerzel, benadrukt de rol van levenslang

leren. Het menselijk kapitaal dient niet alleen de kennis te bevatten, maar ook het potentieel

en de passie om te kunnen groeien 21 (gesprek met de heer Cattersel J., 4 april 2007, Beerzel).

2.3. Besluit

We besluiten dat het menselijk kapitaal in Vlaanderen zich op een hoog niveau bevindt, maar

te weinig (wetenschappelijke) universitairen, kent. Het tekort aan onderzoekers houdt verband

met dit gemis aan wetenschappelijke afgestudeerden. Vooral het imago van wetenschappers

en onderzoekers moet verbeteren.

De creativiteit in het onderwijs dient te verbeteren om innovatie aan te wakkeren.

Men kan invloed uitoefenen op de hoeveelheid arbeid door het overheidsbeleid hierop af te

stemmen, maar vanzelfsprekend is de Vlaamse menselijk kapitaalpool waaruit men kan putten

begrensd. Bijgevolg dient men ook uit te kijken naar andere bronnen, via het aantrekken van

internationaal menselijk kapitaal. Methusalem en Odysseus werden recentelijk opgestart met

dit doel voor ogen.

Vlamingen moeten tenslotte levenslang leren om te kunnen evolueren met de verschillende

ontwikkelingen. Momenteel gebeurt dit te weinig.

21 Binnen de onderneming gebeurt het levenslang leren via drie wegen. Eerst en vooral doet men enorm veel nieuwe kennis op via de juiste projecten. Door samenwerking en interactie met collega’s, andere bedrijven en kennisinstellingen leert men enorm veel bij. Daarnaast worden allerhande cursussen gevolgd, zowel intern als extern. Tenslotte dient men veel aan zelfstudie te doen

Page 57: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

48

3. Creativiteit

De euro-creativiteit-index is gebaseerd op het samenspel tussen de talentindex, de

technologie-index en de tolerantie-index van een bepaald land (FLORIDA R. en TINAGLI I.,

2004, blz. 31) 22.

In tabel 3.3. valt meteen de goede positie van de Scandinavische landen op, met Zweden op

kop. Zweden presteert met deze index zelfs beter dan de VS. Nederland scoort hoog en zit de

kopgroep op de hielen. België bevindt zich in de middengroep samen met het Verenigd

Koninkrijk, Duitsland en Denemarken.

Wanneer we de samenstellende componenten van de index voor België bekijken, springt de

tweede positie in de creatieve klasse index in het oog 23. Deze index bedraagt 29.97 procent

voor België, goed voor een tweede plaats na de VS met 30.08 procent. 24

Belangrijk is niet alleen de Euro-creativiteits-index zelf, maar ook de trend ten opzichte van

vorige jaren, weergegeven in de Euro-creativiteit-trend-index (blz. 36).

Deze toont aan dat Ierland de snelste groeier is wat creativiteit betreft. België bevindt zich

opnieuw in de middengroep en scoort een achtste plaats, met een zelfde score als Zweden.

Deze trend toont aan met welke problemen België, en ook Vlaanderen, kampt: een te trage

groei van alles wat te maken heeft met innovatie en creativiteit 25.

22 Regio’s worden niet geanalyseerd, dus de positie van Vlaanderen kan niet besproken worden. De resultaten voor België leveren evenwel interessante inzichten op. De cijfers dateren vooral van het begin van het millennium, namelijk van de jaren 2000, 2001 en 2002. Met de Lissabondoelstelling voor ogen zullen deze resultaten reeds grote verschuivingen vertonen naar het jaar 2007 toe, maar we beschikken niet over recentere gegevens. 23 Deze index meet het aandeel beroepen in de wetenschap, ingenieurs, artsen, muzikanten, architecten, managers en andere professionelen die creatieve taken vervullen, in percentage van de totale werkgelegenheid. 24 Wat opvalt is de achtste positie van Zweden, met 21.18 procent. Aangezien Zweden als het schoolvoorbeeld beschouwt wordt van een creatieve, innovatie kenniseconomie, leid ik uit deze bevindingen af dat het aandeel van de creatieve klasse in de totale werkgelegenheid relatief onbelangrijk is. 25 FLORIDA R. en TINAGLI I. (2004) merken bij deze index op dat de traditionele Europese grootmachten, Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk, hier niet goed presteren. Dit kan volgens de auteurs betekenen dat hun historisch voordeel in Europa aan het afnemen is in het Creatieve Tijdperk. (FLORIDA R. en TINGALI I., 2004, blz. 36)

Page 58: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

49

Tabel 3.3.: De Euro Creativity Index, 2004 Talent Index Technology Index Tolerance Index Euro-creativity Index

Creative Class Index

Human Capital Index

Scientific Talent Index

Innovation Index

High Tech Innovation Index

R&D Index

Attitudes Index

Values Index

Self- Express Index

Rank Score 1.SWE 0.81 8 7 2 2 3 1 2 1 1 2.US 0.73 1 1 3 1 1 3 NA 13 4 3.FIN 0.72 4 6 1 4 2 2 3 5 10 4.NDL 0.67 3 2 10 6 4 8 5 4 2 5.DEN 0.58 9 15 4 5 5 6 7 3 3 6.DEU 0.57 11 4 7 3 6 4 12 2 9 7.BEL 0.53 2 8 6 7 9 7 13 8 8 8.UK 0.52 5 3 8 9 6 9 8 9 6 9.FRA 0.46 NA 11 5 10 8 5 11 7 11 10.AUS 0.42 12 14 11 8 10 0 9 10 5 11.IRE 0.37 6 10 9 11 12 1 5 15 7 12.ESP 0.37 10 4 12 13 13 3 1 12 14 13.ITA 0.34 13 12 13 12 11 2 4 11 12 14.GRE 0.31 7 9 15 14 14 5 14 6 13 15.POR 0.19 14 13 14 15 15 4 9 14 15 Bron: Florida R. en Tinagli I., 2004, blz. 31 Het concurrentievermogen van Vlaanderen wordt bijgevolg vooral negatief beïnvloed door de

achterstand van Vlaanderen in ondernemerschap en innovatie.

Een recenter rapport van Flanders DC 26 kent echter aan Vlaanderen, als één van de negen

creatieve regio’s (Districts of Creativity) in de wereld, een tweede plaats toe op vlak van

innovatie, een zevende plaats op vlak van ondernemerschap en een tweede plaats op vlak van

openheid. Dit resulteert in een gewogen creativiteitsindex, goed voor een derde plaats

(BOWEN H.P. et al., 2006, blz. 31).

Sowieso scoort Vlaanderen dus zwak op gebied van ondernemerschap. De innovatiegraad

krijgt een positievere beoordeling van Flanders DC in 2006 dan van FLORIDA en TINAGLI

in 2004 wat op een evolutie in de positieve richting kan wijzen.

“Verschillende rapporten besluiten dat Vlamingen niet creatief zijn. Ik vind echter dat

Vlamingen erg creatief kunnen zijn, maar een gebrek hebben aan marketinggerichtheid en te

bescheiden zijn (De Waele W.)”.

In wat volgt behandelen we innovatie en O&O in Vlaanderen, waarna we het tekort aan

ondernemerschap onderzoeken. Beiden vormen een hindernis voor een kenniseconomie in

Vlaanderen.

26 zie supra, blz. 23

Page 59: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

50

Tenslotte behandelen we het derde onderdeel van creativiteit, namelijk openheid.

We gaan in op de drie componenten van openheid, die we eveneens als troef of hindernis

classificeren. De Vlaamse exportratio wordt als een troef beschouwd, net zoals de

internationale samenwerking inzake onderzoek. De afname van de buitenlandse investeringen

in Vlaanderen zien we als een hindernis.

3.1. Innovatie en O&O

3.1.1. Hindernissen

Om de Vlaamse O&O inspanningen te analyseren, concentreert men zich op de uitgaven voor

O&O. Zoals in vele andere Europese landen en regio’s neemt de bedrijfswereld het grootste

deel van de O&O uitgaven in Vlaanderen voor haar rekening (DE BACKER K. en

SLEUWAEGEN L., 2005, blz. 39). De overheid spant zich te weinig in voor O&O en

innovatie in Vlaanderen (Bil J.).

Momenteel gebeurt het grootste deel van O&O van bedrijven door een beperkt aantal grote

spelers (TEIRLINCK P. en SPITHOVEN A., 2005, blz. 19)27. In 2005 is er echter een

kentering waar te nemen volgens Minister MOERMAN F. (De Standaard, 20/03/2007, blz. 7).

De relatief goede Vlaamse score op gebied van O&O enkele jaren geleden, was vooral het

werk van een vijftigtal grote ondernemingen uit een beperkt aantal sectoren zoals de farmacie

en de technologie. Sinds kort is ook bij bedrijven uit andere sectoren de groei op gang

gekomen. Dit kunnen we echter nog niet staven met cijfers.

Het innovatiegebeuren in Vlaanderen is in de eerste plaats het werk van

dochterondernemingen van buitenlandse ondernemingen (Strategische Omgevingsanalyse,

2005, blz. 37). Al vertegenwoordigen ze slechts 5 procent van onze ondernemingen, ze staan

in voor meer dan 70 procent van de O&O bestedingen, voor meer dan één derde van de

werkgelegenheid en voor 70 procent van de aangevraagde patenten in Vlaanderen (bijlage

3.7.). Dit is vanzelfsprekend geen positieve trend; ook de eigen Vlaamse ondernemingen

moeten innovatiegericht werken.

27 In 2002 waren drie sectoren samen al goed voor 61,6 procent van alle O&O inspanningen in Vlaanderen: de sector van de audiovisuele apparaten en communicatie-uitrusting, de chemie en de farmacie. De vijf actiefste ondernemingen nemen 61,3 procent van het O&O-budget voor hun rekening (VRIND 2006, blz. 72).

Page 60: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

51

Aan de hand van de Bruto Binnenlandse Uitgaven voor O&O (BUOO), ook wel de Gross

Expenditures on Research and Development (GERD) genoemd, gaan we de Vlaamse O&O

intensiteit na (Tabel 3.4.).

Tabel 3.4.: Evolutie van BERD, non-BERD en GERD (som van BERD en non-BERD) als percentage van het BBP in het Vlaams gewest 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003

BERD/BBPR 1.33 1.32 1.30 1.41 1.48 1.52 1.61 1.75 1.87 1.66 1.55

NonBERD/BBPR 0.42 0.43 0.42 0.47 0.48 0.52 0.53 0.53 0.56 0.58 0.59

GERD/BBPR 1.75 1.75 1.73 1.87 1.96 2.04 2.14 2.28 2.43 2.24 2.14

Bron: Vlaams Indicatorenboek, 2005, blz. 83

De uitgaven voor O&O in Vlaanderen bedroegen 2.14 procent van het BBP in 2003, wat een

daling betekent tegenover de voorgaande jaren (Vlaams Indicatorenboek, 2005, blz. 188)28.

Deze terugloop is te wijten aan het terugschroeven van O&O inspanningen bij bedrijven

(BERD, Business expenditures R&D)29. Dit kan deels toegeschreven worden aan een

verschuiving van O&O activiteiten naar de nieuw opkomende economieën zoals China en

India of naar voormalige Oostbloklanden (VRIND, 2006, blz. 91).

Positief is dat het O&O van de Vlaamse bedrijven sinds 2005 opnieuw stijgt, volgens

Debackere K. (De Standaard, 20/03/2007, blz. 7).

Van 1995 tot 2001 stegen de O&O inspanningen maar ze vielen na 2001 plots stil. Dit wordt

ook in andere landen vastgesteld. In 2005 kwam er een ommekeer: de O&O inspanningen

bedroegen 2,44 miljard euro 30. �

De Vlaamse overheidsinvesteringen (non BERD) vertonen een licht stijgende lijn sinds het

jaar 1995, wat te wijten is aan een inhaalbeweging voor wetenschap, technologie en innovatie

(VRIND, 2006, blz. 89). In 2003 lag het percentage op 0.59, wat een uiterst zwakke score is.

“De overheid moet bovenop de financiële inspanningen van de laatste jaren tien procent extra

voorzien tot 2010, wat het BERD-percentage zou doen toenemen met vijf procent en de totale

Vlaamse O&O inspanningen naar drie procent zou kunnen brengen, conform de besliste norm

in Lissabon (CAPRON H. en DUELZ D., 2004 , blz. 52)”.

28 Dit percentage verschilt enkele procentpunten naargelang bepaalde componenten al dan niet worden opgenomen. 29 In 2003 bedroegen de BERD nog 1.55 procent van het BBP, tegenover 1.66 procent in 2002 en zelfs 1.87 procent in 2001, wat enorm dicht bij de 2 procent norm ligt. 30 Deze berekeningen verschillen van de berekening in het Vlaams Indicatorenboek 2005. Zo bedroeg het totale percentage O&O investeringen 2.09 procent in 2003, 2.03 procent in 2004 en 2.09 procent in 2005. Sowieso is een stijging op te merken in 2005, wat een positieve evolutie is.

Page 61: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

52

De O&O uitgaven van bedrijven en overheid samengeteld, geeft een beeld weer van de O&O

intensiteit in Vlaanderen. De evolutie toont een dalende trend vanaf het jaar 2002, wat

merkwaardig is als men weet dat in 2000 beslist werd om van Europa, de meest competitieve

regio ter wereld te maken. In 2005 kwam er een kentering in de O&O inspanningen van de

bedrijven, wat een grote stap in de goede richting betekent. Desalniettemin zal de Lissabon-

doelstelling, die de uitgaven voor O&O op drie procent vastpint, waarvan twee derde door

bedrijven moet gefinancierd worden, met hoge waarschijnlijkheid niet bereikt worden tegen

het jaar 2010.

De vergelijking met andere landen illustreert de relatief zwakke Vlaamse positie (bijlage 3.8.).

De Vlaamse BERD toont dat Vlaamse bedrijven meer investeren in O&O dan buurlanden

Nederland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk, maar systematisch minder investeren dan in

Finland, Zweden, Duitsland, de VS en Japan.

De Vlaamse nonBERD ligt lager in vergelijking met onze buurlanden en de Scandinavische

landen. Dit toont de zwakke O&O intensiteit van onze Vlaamse overheid.

Wanneer we focussen op de GERD, merken we dat Vlaanderen het beter doet dan haar

buurlanden, dankzij de Vlaamse bedrijven, maar slechter scoort dan de VS, Japan en de

Scandinavische landen. Merkwaardig is dat de Vlaamse O&O intensiteit is afgenomen, maar

dat tegelijkertijd de kloof met de buurlanden, die 10 jaar geleden bestond, gedicht lijkt

(Dewaele S.)31.

Het is afwachten of de kentering van O&O inspanningen in het jaar 2005 zich doortrekt naar

de volgende jaren. Vlaanderen is trouwens één van de vier eerste landen waar de O&O

inspanningen zich herstellen. Duitsland, Hongarije, Noorwegen vervolledigen het lijstje. In de

andere Europese landen is men er nog niet in geslaagd de negatieve spiraal te doorbreken (De

Standaard, 20/03/2007, blz. 7).

De Clercq M. wijst erop dat investeringen in O&O in Vlaanderen zeker moeten groeien, maar

dat men rekening moet houden met de absorptiecapaciteit. Hij heeft de indruk dat men te

weinig gepland te werk gaat in het streven naar de doelstellingen van Lissabon (De Clercq

M.).

31 We moeten wel rekening houden met het feit dat voor sommige landen het referentiejaar 2001 of 2002 is, wat niet meer representatief is voor de huidige situatie. Desalniettemin leveren deze tabellen een duidelijk beeld van de O&O intensiteit.

Page 62: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

53

In plaats van zich blind te staren op de O&O uitgaven, dient men de resultaten ervan

evalueren. Dit gebeurt meestal op basis van het aantal patenten, spin-offs en publicaties in

wetenschappelijke tijdschriften 32.

Naast de uitgaven voor O&O, geeft het aantal onderzoekers in een land of regio tevens een

beeld van de O&O intensiteit in een land. Zoals reeds uiteengezet, kampt Vlaanderen met een

tekort aan onderzoekers 33.

De te lage O&O intensiteit is ondermeer te wijten aan het feit dat de grote buitenlandse

ondernemingen, die actief zijn in België en meer bepaald in Vlaanderen, er geen O&O

activiteiten opstarten 34.

Volgens Sleuwaegen L. zijn het veelal productievestigingen waarvan de innovatieve

inspanningen gericht zijn op de aanpassing van de producten aan de eisen van de lokale

markten, of op procesinnovatie die erop gericht is de productiviteit op te drijven als reactie op

stijgende kosten.

Cijfers tonen echter aan dat België vooral aantrekkelijk is voor hoofdkwartieren en logistieke

centra, niet voor productievestigingen (Ernst & Young, 2005, blz. 20). Feit blijft dat er te

weinig O&O centra zijn (Sleuwaegen L.)

3.1.2. Besluit

De uitgaven voor O&O bevinden zich in Vlaanderen op een te laag niveau om internationaal

te concurreren en zo te evolueren naar een kenniseconomie. Zowel de bedrijven als de

overheid moeten meer O&O inspanningen leveren. De norm van 3 procent zal waarschijnlijk

niet bereikt worden in het jaar 2010.

Daarnaast wijst het aantal onderzoekers in Vlaanderen er eveneens op dat er te weinig gebeurt

op gebied van O&O.

Niet alleen de eigen ondernemingen moeten aangespoord worden tot grotere

onderzoeksinspanningen, ook de buitenlandse ondernemingen in Vlaanderen moeten hun

steentje bijdragen. Vlaanderen telt momenteel te weinig O&O centra.

32 zie infra, blz. 81 33 zie supra, blz. 42 34 zie ook infra, blz. 95

Page 63: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

54

3.2. Ondernemerschap

Eén van de taken van de overheid is het sensibiliseren en informeren van haar bevolking

(Dewaele S.). Het sensibiliseren houdt onder andere het promoten van ondernemerschap in.

Dit wordt ook in de Beleidsnota 2004-2009 van Minister MOERMAN F. benadrukt.

“Het creëren van een cultus van de initiatiefnemer en het wegwerken van de negatieve

perceptie door permanente communicatie en sensibilisatie, zodat het beeld van de ondernemer

verbetert” staan centraal (Beleidsnota MOERMAN F. 2004-2009, blz. 58).

De overheid legt opnieuw de nadruk op het belang van netwerken voor ondernemerschap en

vernieuwing. “Het opzetten van netwerken waarin kapitaal, universiteit, technologie en

ondernemen elkaar constant vinden is heel belangrijk. Dergelijke netwerken moeten door de

overheid worden gefaciliteerd en door de actoren op het veld worden ingevuld (Beleidsnota

MOERMAN F. 2004-2009, blz. 58)”.

Belangrijk is dat de overheid zich realiseert dat ze een belangrijke invloed heeft op het

ondernemersklimaat.

3.2.1. Hindernissen

De ondernemingsgraad bevindt zich in Vlaanderen op een te laag niveau en wordt dan ook als

hindernis bestempeld.

Vlamingen hebben bovendien een negatieve kijk op het imago van de ondernemer.

3.2.1.1. De mate van ondernemerschap

De mate van ondernemerschap in Vlaanderen ligt behoorlijk laag in vergelijking met andere

Europese regio’s.

Het Global Entrepreneurship Monitor (GEM, 2007) rapport gaat de mate van

ondernemerschap in verschillende landen na. Vlaanderen scoort onder het Europees

gemiddelde.

De Total Entrepreneurial Activity (TEA) index is een onderdeel van het GEM-rapport en

vormt een indicatie van de graad van nieuw ondernemerschap. Vlaanderen heeft een TEA

Page 64: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

55

index van 3.05 procent in 2006, wat sterk onder het EU gemiddelde van 5.01 procent ligt en

een daling tegenover 2005 betekent (Tabel 3.5.). 35

We kunnen stellen dat hoewel de Vlaming minder ondernemend geworden is ten opzichte van

voorgaande jaren, de opgerichte onderneming meer potentieel heeft wat betreft

innovatievermogen, jobcreatie en internationale focus. Daartegenover staat dat we, met

uitzondering van de TEA internationalisatie, onder het EU gemiddelde scoren.

Een wellicht grote oorzaak voor de lage TEA score, is het tekort aan gewenste

omgevingsfactoren. Het GEM-rapport gaat namelijk ook na hoe de Vlamingen de

omgevingsfactoren in het kader van ondernemen, zien. Slechts 13 procent van de Vlamingen

ziet opportuniteiten om te ondernemen, tegenover een EU gemiddelde van 33 procent.

Tabel 3.5.: Een blik op internationalisatie, jobcreatie en innovativiteit van de startende ondernemers (2004-2006) België Vlaanderen EU

2006 2005 2004 2006 2005 2004 2006

TEA

(N = 2003) 2,73 (100)

3,93

(100)

3,5

(100)

3,05

(100)

3,71

(100)

2,7

(100)

5,01

(100)

TEA-innovatie

(N = 55)

1.34

(49.1)

0.98

(24.9)

1,40

(40.0)

1.53

(50.2)

0.84

(22.6)

1,30

(48,1)

2.22

(44.3)

TEA-jobcreatie

(N=55)

0.29

(10.6)

0.16

(4.1)

0.30

(8.6)

0.35

(11.5)

0.15

(4,0)

0.20

(7.4)

0.64

(12.8)

TEA-internationalisatie

(N=55)

1.05

(38.5)

0.89

(22.6)

0.96

(27.4)

0.82

(26.9)

0.64

(17.3)

0.49

(18.1)

1.01

(20.2)

Bron: GEM, 2007, blz. 7 Het aantal innovatieve starters, met name starters in de hoog- en middentechnologische

sectoren, geeft de ondernemingsdynamiek weer. De graad van ondernemerschap wordt hoog

in het vaandel gedragen in een kennisintensieve economie. Bijlage 3.9. toont aan de hand van

(enigszins verouderde) data het toenemend belang van hoog- en middentechnologische

sectoren aan (Vlaams Indicatorenboek, 2005, blz. 228) 36.

35 Naast de graad van ondernemerschap wordt ook de aard ervan nagegaan. TEA-innovatie onderzoekt hoe innovatief de nieuwe ondernemingen zijn, en bedraagt in Vlaanderen 1.53. Dit vertoont een stijging ten opzichte van vorige jaren, wat aantoont dat het innovatief potentieel van startende ondernemingen is toegenomen. Het EU-gemiddelde komt op 2.22. TEA-jobcreatie gaat na of er een sterke groei in het aantal werknemers verwacht wordt, en komt in Vlaanderen op 0.35. Dit vertoont eveneens een stijging tegenover vorige jaren, maar Vlaanderen bekleedt hiermee een laatste Europese plaats. De TEA-internationalisatie peilt naar de verwachting van internationale verkopen. Deze index bedraagt 0.82, opnieuw een toename. Met deze score staan we bovenaan in de EU. 36 In het totaal werd tijdens de tweede periode 16 procent meer ondernemingen opgericht dan in de eerste periode. Wat opvalt is de verschuiving in type onderneming. In de eerste periode, 1991-1995, kan men spreken van een relatief even groot aandeel van het aantal nieuwe opgerichte ondernemingen in de hoog- en middentechnologische sectoren als in de

Page 65: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

56

Men kan verschillende redenen aanhalen voor de lage ondernemingsgraad.

Eerst en vooral is er de moeilijkheid voor startende ondernemers om voldoende risicokapitaal

aan te trekken 37. Eén van de cruciale elementen om te ondernemen, is namelijk de

beschikbaarheid van financiële middelen.

Niettegenstaande de relatief hoge Belgische en Vlaamse spaarquote, kunnen vele jonge en

startende ondernemingen niet voldoende risicokapitaal aantrekken (DE BACKER K. en

SLEUWAEGEN L., 2005, blz. 47).

De administratieve complexiteit waarmee het oprichten van een onderneming gepaard gaat,

blijkt eveneens een hinderpaal tot ondernemerschap te zijn (Dewaele S.). Om een nieuwe

onderneming te registreren heeft men naast een groot kapitaal ook veel tijd nodig, zeker

wanneer we vergelijken met Europa (DE BACKER K. en SLEUWAEGEN L., 2005, blz.

49)38.

Een derde reden voor het lage ondernemerschap in Vlaanderen, zou te maken hebben met de

Vlaamse risicoaversie. België heeft met een relatief hoge risicoaversie te maken 39. België

scoort namelijk met 52 procent risicoaverse respondenten relatief zwak. De belangrijkste

oorzaken zijn het feit dat men ondernemerschap beschouwt als iets dat zeker niet aangeleerd

kan worden maar eerder als een gave, en het gegeven dat mislukken een hoge sociale en

individuele kost meebrengt (De BACKER K. en SLEUWAEGEN L., 2005, blz. 49).

Ook De Clercq M. ziet deze laatste factor als een belemmering voor ondernemerschap. Men

moet kunnen experimenteren, wat soms aanleiding kan geven tot fouten, maar zeker niet mag

ontmoedigen (De Clercq M.).

Dewaele S. meent dat de Vlaamse Overheid op de goede weg is om het ondernemerschap te

herwaarderen. Een voorbeeld vormt de ‘Ondernemersklasseweek’ in februari 2007, waarbij

ondernemerschap in scholen werd gepromoot (06/02/2007. URL: <www.fientjemoerman.be>.

02/04/2007.) (Dewaele S.).

laagtechnologische sectoren, terwijl in de tweede periode, 1996-2000, significant meer hoog-en middentechnologische ondernemingen werden opgericht. Dit vraagt enige nuance aangezien de tweede periode de ICT hype omvat. 37 zie infra, blz. 68 38 Zo kost de opstart van een vennootschap in België 32 dagen en 980 euro, tegenover bijvoorbeeld 22 dagen en 804 euro in Duitsland en 24 dagen en 830 euro in de EU15 39 zie supra, blz. 29

Page 66: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

57

3.2.1.2. Imago van de ondernemer

De ondernemersactiviteit in een regio wordt in grote mate beïnvloed door een gunstig imago

van ondernemerschap bij de bevolking. De samenleving moet niet alleen succes naar waarde

schatten, maar ook mislukking tolereren. Zo heerst er in Vlaanderen een te zwakke geest van

‘trial and error’ (De Clercq M.).

Ook Clarysse B. benadrukt het belang van het ondernemersimago. “Er moet een zekere vorm

van verdraagzaamheid bestaan tegenover ondernemers. Wanneer men denkt dat een bepaalde

onderneming een te grootse visie hanteert, wordt men meteen achterdochtig”.

Vanzelfsprekend hebben gebeurtenissen als de zaak Lernout & Hauspie (L&H) hier veel mee

te maken. “Maar men mag ook de positieve realisaties van L&H niet vergeten” (Clarysse B.).

Focus is dus niet alleen nodig op de negatieve maar vooral op de positieve verwezenlijkingen

van Vlaamse ondernemers om zodoende het imago op te krikken.

De overheid kan via sensibilisering een bijdrage leveren. De oprichting in 2004 van Flanders

District of Creativity (Flanders DC), de Vlaamse organisatie voor ondernemerscreativiteit, om

creativiteit aan te moedigen, is een stap in de goede richting (De Waele W.). Samen met acht

andere innovatieve regio’s over de wereld, probeert deze organisatie ondernemerscreativiteit

in Vlaanderen aan te moedigen. Doorheen deze verhandeling wordt regelmatig verwezen naar

studies uitgevoerd door Flanders DC.

3.2.2. Besluit

Vlaanderen is te weinig ondernemend. De GEM geeft aan dat Vlaanderen zelfs onder het EU

gemiddelde scoort. Het moeilijk vinden van risicokapitaal, de administratieve rompslomp en

de risicoaversie blijken belangrijke redenen te zijn. Bovendien moet het imago van de

ondernemer dringend verbeteren. De overheid probeert via sensibilisering hulp te bieden.

Page 67: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

58

3.3. Openheid

Op het vlak van internationale oriëntatie scoort Vlaanderen traditioneel bijzonder goed, wat

toe te schrijven is aan de centrale ligging, de kleine omvang van de Vlaamse economie en de

traditionele grote aanwezigheid van buitenlandse ondernemingen (Verboven P.).

In wat volgt tonen cijfers echter aan dat deze trend lichtjes is omgebogen.

Aan de hand van export en buitenlandse investeringen kunnen we de graad van openheid

nagaan. We zullen ons ook toespitsen op de zogenaamde kennisintensieve sectoren, gezien

het belang ervan voor een kenniseconomie.

Daarnaast wordt de samenwerking in internationale onderzoeksprogramma’s van naderbij

bekeken.

3.3.1. Troeven

We beschikken over een hoge exportratio, broodnodig voor een kleine regio als Vlaanderen,

en te classificeren als troef.

We plaatsen ook de internationale samenwerking inzake onderzoek bij de troeven, zij het dat

deze troef beter en meer uitgewerkt moet worden om betekenisvol te zijn. Er zijn reeds

belangrijke initiatieven die een positieve evolutie aantonen.

3.3.1.1. Export

Aangezien Vlaanderen klein is qua geografische omvang spreekt het voor zich dat onze

economie afhankelijk is van het buitenland (De Clercq M.). Dit uit zich in de eerste plaats in

een hoge exportratio40.

Deze hoge ratio danken we onder andere aan de centrale ligging in Europa en de

aanwezigheid van poorten, zoals havens en luchthavens (VRIND, 2006, blz. 86), maar hangt

ook samen met de geringe grootte van de Vlaamse markt die ondernemingen dwingt

internationale activiteiten te ontwikkelen. 41

40 Men voerde in 2004 97,5 procent van het BBP uit, namelijk 158,3 miljard euro. 41 Deze uitvoerratio verdient ook enige nuance. Door de kleine geografische begrenzing in Vlaanderen is een handelstransactie over een zekere afstand eerder een buitenlandse transactie dan een vergelijkbare binnenlandse transactie in een groter land zoals Duitsland (Vlaanderen In Actie, 2006, blz. 11). Bijgevolg mag men zich niet alleen concentreren op de exportratio wanneer men de Vlaamse uitvoergerichtheid wil nagaan. Daarom is het interessant om ook naar bijvoorbeeld de aanwezigheid op groeimarkten te kijken, zoals de BRIC landen (Brazilië, Rusland, India en China) en de Aziatische Tijgers (Hong Kong, Zuid-Korea, Taiwan en Singapore). De uitvoer

Page 68: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

59

Onze uitvoerratio mag dan wel hoog zijn, in het kader van een kenniseconomie kan men zich

de vraag stellen wat het aandeel is van hoogtechnologische, kennisintensieve producten in

deze uitvoer.

Cijfers tonen aan dat Vlaanderen hierin een relatief zwakke positie inneemt. De data in bijlage

3.10.42 bekijken de hoge exportratio vanuit een ander perspectief. Ze tonen de relatief zwakke

Vlaamse positie aan op gebied van hoogtechnologische sectoren, dewelke een belangrijke rol

vervullen in een kenniseconomie.

We kunnen besluiten dat de Vlaamse ondernemingen die vandaag enkel lokaal opereren, in

het kader van de groeiende internationalisatie, buiten de regionale grenzen moeten durven

kijken. Dit gebeurt te weinig omwille van de toegenomen complexiteit van internationaal

ondernemen (Beleidsnota MOERMAN F. 2004-2009, blz. 13).

Het Agentschap voor Internationaal Ondernemen (FIT, Flanders Investment and Trade)

moedigt ondernemingen aan om internationaal te gaan. Ze staat in voor de sensibilisering en

ondersteuning van Vlaamse ondernemingen om hen te overtuigen de internationale arena te

betreden (URL: <www.flandersinvestmentandtrade.be>).

3.3.1.2. Internationale samenwerking inzake onderzoek

Voor een kleine regio als België of Vlaanderen is internationale samenwerking in O&O van

groot belang (CAPRON H. en MEEUSEN W., 2000, blz. 35). Daarom wordt er vaak gekeken

naar de participatie aan internationale onderzoeksprogramma’s.

Vooral Europees onderzoek wordt bevorderd. Allaert G. meent dat er bij ons veel Europees

onderzoek gebeurt, omdat er te weinig middelen voor O&O in Vlaanderen zijn (Allaert G.).

Getuige daarvan het Vlaams Contactpunt voor de Europese Programma' s, een samenwerking

tussen het departement Economie, Wetenschap en Innovatie (EWI) van de Vlaamse overheid

en het IWT. Dit is een gestructureerde samenwerking, zodat de deelname vanuit Vlaanderen

aan Europese programma's op het vlak O&O en innovatie maximaal kan worden gestimuleerd

(URL: <www.europrogs.be>. 15/02/2007).

naar deze landengroepen, als percentage van het Vlaamse BBP, bereikt in 2004 5.2 procent naar de BRIC landen en 1.9 procent naar de Aziatische Tijgers. Vlaanderen scoort beter dan haar buurlanden. (Vlaanderen In Actie, 2006, blz. 12). 42 Dit aandeel bedraagt in Vlaanderen in het jaar 2000 7.2 procent, tegenover 19.8 procent in de EU15. Onze buurlanden doen het opmerkelijk beter: Duitsland noteert een percentage van 15.5 procent, Frankrijk van 25.5 procent, Nederland van 20.9 procent. Ierland scoort hoog met 41.2 procent. Voor Vlaanderen evolueerde dit percentage positief in het jaar 2001 naar 8.7 procent, maar in 2002 wordt een serieuze terugval opgetekend tot 6.7 procent. Cijfers voor de andere landen zijn helaas niet beschikbaar.

Page 69: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

60

De Vlaamse deelname aan de Europese kaderprogramma's van de EU blijkt uit de bijlage

3.11. 43. Niet alleen het aantal deelnames, maar ook het aantal projecten is teruggevallen ten

opzichte van KP4. Er werden in KP5 wel meer deelnametoelages ontvangen. De financiële

return is gevoelig afgenomen sinds KP3, wat ons enige zorgen kan baren. Wanneer we echter

naar de return kijken van KP6 zien we een ommekeer. De grootste return ging naar de ICT-

sector (Vlaams Indicatorenboek, 2005, blz. 167).

Een internationale vergelijking toonde reeds aan dat België het erg goed doet in de Europese

kaderprogramma’s 44.

Eureka is een ander Europees initiatief. Er werd reeds aangegeven dat België zich in de

kopgroep bevindt, wat betreft Eureka-investeringen in percentage van het BBP 45. Ook

Vlaanderen is nauw betrokken bij Eureka46.

KMO’s maken 23 procent uit van de totale participatie, wat een belangrijk gegeven is,

aangezien Vlaanderen uit vele KMO’s bestaat (Vlaams Indicatorenboek, 2005, blz. 183).

De Vlaamse deelname aan ESA moet herbeken worden om een optimale return te bereiken

(Dewaele S.). 47

Uit de deelnames aan deze projecten kan men besluiten dat Vlaanderen zeker niet achterop

blijft.

De Windt W. is evenwel van oordeel dat deze samenwerking veel beter kan en moet. Het

onderzoek in Vlaanderen moet meer afgestemd worden op onderzoek in andere landen om

overlappend onderzoek te vermijden. “Een structurerend orgaan op bijvoorbeeld Europees

niveau zou soelaas kunnen brengen (De Windt W.)”. Met de oprichting van ERA zet Europa

hiervoor de eerste stappen in de goede richting 48.

België/Vlaanderen is een kleine regio en heeft deze samenwerking broodnodig aangezien er

onvoldoende middelen zijn om dit onderzoek op eigen houtje uit te voeren (Allaert G.).

43 Aangezien er nog geen volledige resultaten beschikbaar zijn van het Zesde Kaderprogramma (KP6), concentreren we ons het op het Vijfde (KP5). 44 zie supra, blz. 30 45 zie supra, blz. 31 46 De Vlaamse deelname aan Eureka projecten is in de periode 2000-2004 stabiel gebleven, met een gemiddelde van 22 projecten per jaar, en in het totaal 90 projecten. De totale investering van de Vlaamse bedrijven in de projecten bedraagt 188 miljoen euro, waarvan 88 miljoen euro steun van IWT. 47 In de periode 1997-2003 bestaat deze deelname uit 483 contracten, met een return van 222.6 miljoen euro, wat 35.5 procent betekent in de Belgische return. Er dient opgemerkt te worden dat dit Vlaamse aandeel ver beneden de verdeelsleutel voor andere wetenschapsprogramma’s van 56 procent blijft. De Vlaamse universiteiten krijgen slechts 1 procent van de ruimtevaartreturn, de onderzoeksinstellingen 9 procent en het grootste deel gaat naar de bedrijven (Vlaams Indicatorenboek, 2005, blz. 178). 48 zie supra, blz. 12

Page 70: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

61

3.3.2. Hindernissen

Wat betreft openheid plaatsen we de buitenlandse investeringen bij de hindernissen,

aangezien er een afname doorheen de tijd waar te nemen is.

De buitenlandse investeringen zijn voor een kleine regio als Vlaanderen van primordiaal

belang. Bijgevolg verdient deze hindernis dringend aandacht.

3.3.2.1. Buitenlandse investeringen in Vlaanderen

De internationale oriëntatie van Vlaanderen komt ook duidelijk tot uiting in het belang van

buitenlandse investeringen. Activiteiten van buitenlandse ondernemingen bepalen zeer sterk

het concurrentievermogen van de Vlaamse economie. Ongeveer drievierde van de Vlaamse

export hangt samen met de activiteiten van de buitenlandse vestigingen in Vlaanderen (DE

BACKER K. en SLEUWAEGEN L., 2005, blz. 74). De buitenlandse investeringen in

Vlaanderen worden in grote mate bepaald door de aantrekkelijkheid van Vlaanderen als

investeringsregio.

Gezien de betekenis van de buitenlandse investeringen is belangrijk ze op de voet te volgen

(bijlage 3.12.) 49. We tekenen een daling op van de buitenlandse investeringen.

Men noteert een hoge buitenlandse aanwezigheid in Vlaamse industriële sectoren, zij het dat

deze de laatste jaren een gestage afname kent 50. Dit oefent een druk uit op de Vlaamse

economie. Daartegenover staat dat de laatste jaren vele buitenlandse ondernemingen in onze

dienstensectoren terechtkomen 51, met als gevolg dat het concurrentievermogen van

Vlaanderen ook in de dienstensectoren beïnvloed wordt door de activiteiten van buitenlandse

ondernemingen (DE BACKER K. en SLEUWAEGEN L., 2005, blz. 76).

De hoge buitenlandse aanwezigheid in de industrie kan een positief gegeven zijn, namelijk als

ze omgezet wordt in een sterke internationale positie in deze kennisintensieve sectoren. Is dit

49 In 2004 bedroegen ze 1.13 miljard euro, tegenover 1.27 miljard euro in 2003, wat respectievelijk 0.7 procent en 0.8 procent van het BBP omvat. Dit staat in schril contrast met het hogere aandeel in de periode 1999-2002, met een schommeling rond 1.8 procent, wat zelfs nog te laag is. 50 Er blijkt een enorm belang van buitenlandse investeringen in de Vlaamse industrie. Uit onderzoek blijkt dat de Vlaamse werkgelegenheid in de buitenlandse ondernemingen over de periode 1996-2002 is afgenomen. Zo waren de buitenlandse activiteiten, in 1996 nog goed voor 191.945 jobs, tegenover 186.947 jobs in 2002 (DE BACKER K. en SLEUWAEGEN L., 2005, blz. 76). 51 De buitenlandse activiteiten vertegenwoordigen 123.471 jobs in 1996, en stijgen tot 166.836 jobs in 2002. Interessant gegeven is dat ook het aantal Belgische ondernemingen een toename kent in die periode. De toename van 21.5 werd berekend aan de hand van cijfers voor Vlaanderen en Brussel tezamen, bij gebrek aan aparte data, en voor de periode 1996-2001 (SLEUWAEGEN L. et al., 2005, blz. 75).

Page 71: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

62

niet het geval, dan resulteren deze buitenlandse activiteiten vooral in een grote

afhankelijkheid, zoals in Vlaanderen veelal het geval is (De Clercq M.).

Vlaanderen moet zich dringend profileren als een aantrekkelijke investeringsregio om het

percentage buitenlandse investeringen op te krikken (De Clercq M.) Deze aantrekkelijkheid

wordt later besproken 52.

Ook DE BACKER K. en SLEUWAEGEN L. (2003) stellen vast dat buitenlandse bedrijven

sinds de jaren ’90 in toenemende mate hun activiteiten in Vlaanderen afbouwen of zelfs

stopzetten. Volgens de auteurs is de aantrekkelijkheid van Vlaanderen voor buitenlandse

ondernemingen gedaald omwille van de uitbreiding van de Europese Unie.

Gegeven het belang van buitenlandse ondernemingen in de Vlaamse economie, is deze trend

een bedreiging voor het concurrentievermogen van Vlaanderen in de toekomst. Eigen

initiatieven zouden de plaats moeten innemen van deze buitenlandse ondernemingen, maar de

zwakke ondernemingsgraad in Vlaanderen staat dit mogelijkerwijze in de weg (DE BACKER

K. en SLEUWAEGEN L., 2003, blz. 99).

We hebben trouwens zowel in de industriële als in de dienstensectoren te maken met een

tekort aan hoogtechnologische buitenlandse investeringen 53. We gaan de problematiek rond

het te kleine aandeel in de hoogtechnologische sectoren later verder na (zie infra, blz. 66).

3.3.3. Besluit (openheid)

Algemeen kunnen we aannemen dat de internationale georiënteerdheid van Vlaanderen,

traditioneel een grote troef, dringend meer aandacht verdient.

Vlaanderen beschikt over een hoge exportratio, die evenwel steeds met een kritisch oog dient

geanalyseerd te worden, omwille van de kleine omvang van Vlaanderen. Het aandeel van

hoogtechnologische producten in de export moet stijgen.

De traditioneel grote aanwezigheid van buitenlandse ondernemingen blijkt af te nemen. Op

basis van recente cijfers blijkt dat Vlaanderen de laatste jaren het steeds moeilijker heeft haar

deel van de buitenlandse investeringen in Europa aan te trekken (DE BACKER K. en 52 zie infra, blz. 83 53 Het aandeel van buitenlandse ondernemingen, in zowel de middenhoogtechnologische als de hoogtechnologische sectoren, ligt in 2002 rond de 80 procent. In Europa scoort alleen Ierland beter, met een aandeel van meer dan 90 procent. Met slechts een klein percentage ondernemingen wordt een relatief groot percentage in de toegevoegde waarde bereikt, wat het belang aantoont van (buitenlandse) investeringen in hoogtechnologische sectoren (DE BACKER K. en SLEUWAEGEN L., 2005, blz. 80) In de dienstensectoren springt de grote buitenlandse aanwezigheid in minder kennisintensieve marktdienstverlening in het oog, naast de kleine buitenlandse vertegenwoordiging in kennisintensieve, hoogtechnologische diensten.

Page 72: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

63

SLEUWAEGEN L., 2003, blz. 63). Vooral het lage aantal buitenlandse investeringen in

hoogtechnologische sectoren, baart Sleuwaegen L. zorgen. Hij meent dat dit te maken heeft

met de lage aantrekkelijkheid van Vlaanderen als investeringsregio en beschouwt dit als een

hindernis (Sleuwaegen L.).

De internationale samenwerking inzake onderzoek dient verder aangemoedigd te worden.

Momenteel balanceert deze samenwerking tussen troef en hindernis, maar wordt

desalniettemin ondergebracht bij troeven omdat hier een groeipotentieel waar te nemen is

(Dewaele S.).

3.4. Besluit (creativiteit)

Creativiteit, één van de hoofdingrediënten van een kenniseconomie, dient in Vlaanderen op

een hoger niveau gekrikt te worden.

Er moet zowel van overheidswege als door de bedrijven meer geïnvesteerd worden in O&O.

Gelet op de absorptiecapaciteit van de Vlaamse economie, dient de toename van O&O via een

doordachte strategie uitgevoerd te worden.

Het ondernemerschap in Vlaanderen dient men dringend aan te moedigen. De verbetering van

het imago kan een flinke duw in de rug geven.

De openheid van de Vlaamse economie wordt gerangschikt als troef. Desalniettemin is ook

hier verdere ontwikkeling nodig.

4. Samenwerking

“In een kenniseconomie is de capaciteit tot het gebruiken van kennis, meer nog dan

kenniscreatie zelf, het beslissend competitief voordeel van bedrijven, sectoren en regio’s.

Innovatie is niet zozeer de individuele prestatie van autonome actoren, maar van

goedwerkende netwerken van complementaire actoren die interageren binnen gunstige

omgevingsvoorwaarden (LAROSSE J. et al., 2000, blz. 15)”.

Dergelijke innovatiesystemen bevorderen de kennisdoorstroming, zodat innovatoren op het

juiste moment van de juiste kennis kunnen gebruik maken.

Page 73: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

64

4.1. Troeven Als troeven beschouwen we enerzijds de aanwezigheid van enkele competitieve clusters en

netwerken in Vlaanderen. Anderzijds wordt ook de samenwerking tussen bedrijven zowel

onderling als met universiteiten als troef beschouwd, alhoewel deze samenwerking nog volop

in ontwikkeling is. Het besef, dat samenwerking noodzakelijk is, groeit en wordt bijgevolg

eerder als troef dan als hindernis bestempeld.

4.1.1. Het bestaan van clusters en netwerken in Vlaanderen

Er bestaan reeds verschillende netwerken en clusters in Vlaanderen, maar deze moeten verder

uitgebouwd worden.

Eerder dan nieuwe clusters op te bouwen, moet men zich namelijk concentreren op het verder

ontwikkelen van de reeds bestaande netwerken en clusters (Allaert G.).

“Voor de ondersteuning van nieuwe, maar ook van bestaande clusters moet men een scherp

inzicht verwerven in de grondslagen van clustercompetitiviteit: dit is voornamelijk het

bestaan van talloze kennisspillovers die een collectief productiviteitsvoordeel genereren

(LAROSSE J. et al., 2000, blz. 12)”.

Er bestaan in Vlaanderen verschillende voorbeelden van clusters. Zo was er eind jaren

negentig de taaltechnologiecluster Flanders Language Valley in Ieper. Anno 2007 huisvest

Gent een stevig uitgebouwde biotechcluster (Allaert G.).

4.1.2. Samenwerking tussen bedrijven onderling en met universiteiten

“Voor de maximale valorisatie van de universitaire kennis en expertise ten behoeve van de

Vlaamse economie, blijkt gezamenlijke uitvoering van onderzoeksprojecten de meest directe

manier van technologietransfer tussen universiteiten en bedrijven (VERVLIET G., 2006, blz.

61)”.

Daarom is samenwerking tussen bedrijven en kennisinstellingen enorm belangrijk. Op dit

gebied ontstaan steeds meer initiatieven, waardoor dit noodzakelijk element het voordeel van

de twijfel krijgt en als troef wordt weergegeven.

Page 74: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

65

Verschillende initiatieven zagen reeds het daglicht in Vlaanderen. Mooie voorbeelden van

samenwerking tussen universiteit en bedrijfswereld vormen de strategische onderzoekscentra,

namelijk de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO), het Interuniversitair

Micro-Electronica Centrum (IMEC), het Vlaams Instituut voor Biotechnologie (VIB) en het

Interdiscipinair centrum voor BreedBand Technologie (IBBT). Zij dienen als interface tussen

de bedrijven en de academische wereld. De martkgerichtheid staat centraal.

K.U.Leuven Research & Development (LRD) is eveneens het vermelden waard. Dit is een

initiatief binnen de K.U.Leuven dat instaat voor de promotie en ondersteuning van kennis- en

technnologietransfers tussen de universiteit en de industrie. LRD staat bekend om de vele

spin-offs die zij de voorbije jaren gecreëerd heeft, waaronder Metris en Ubizen (URL:

<http://www.kuleuven.be/lrd/about/mission.html>. 23/02/2007).

Inno.com en Avecom, twee innoverende ondernemingen in respectievelijk de ICT- en

biotechsector, werken beiden nauw samen met de academische wereld (bijlage 3.13.).

4.2. Hindernissen

4.2.1. Nood aan focus: specialisatie

“Om een doeltreffend beleid te kunnen voeren gericht op de ontwikkeling van een

kenniseconomie in Vlaanderen, moet eerst en vooral geïdentificeerd worden in welke

kennisintensieve domeinen Vlaanderen een comparatief voordeel zou kunnen ontwikkelen ten

opzichte van andere regio’s en dan ook een echte toegevoegde waarde op de wereldmarkt zou

kunnen bieden (Beleidsnota MOERMAN F. 2004-2009, blz 20)”.

De Windt W. heeft het over een algemene nood aan focus, vooral van overheidswege. “We

proberen op teveel niveaus de beste te zijn. We moeten een bepaalde richting uitgaan,

bijvoorbeeld een aantal sectoren kiezen, en met zijn allen in de gekozen richting kijken (De

Windt W.)”.

Allaert G. daarentegen meent dat Vlaanderen alle brede kennisvelden moet behouden en

versterken, via investeringen in alle domeinen met een hoge toegevoegde waarde (Allaert G.).

De Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid (VRWB) probeert focus te creëren via een

prioriteitsstelling met betrekking tot strategische clusters in Vlaanderen (VRWB Studiereeks

Page 75: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

66

18, 2006). Een kleine regio als Vlaanderen dient een strategische visie te ontwikkelen om

internationaal iets te kunnen betekenen. Zes clusters worden gedefinieerd (VRWB

Studiereeks 18, 2006, blz.11) :

- Transport – logistiek – diensten – supply chain management

- ICT en diensten voor de gezondheidszorg

- Gezondheidszorg – voeding – preventie en behandeling

- Nieuwe materialen – nanotechnologie – verwerkende industrie

- ICT voor socio-economische innovatie

- Energie en milieu voor diensten en verwerkende industrie

De tijd zal uitwijzen of Vlaanderen zich effectief zal focussen op deze zes clusters. Het feit

dat de overheid inziet dat er nood is aan focus is op zich al een positieve evolutie (De Clercq

M.).

Langs de andere kant mag de overheid eigenlijk niet te sturend optreden, wat zij wel doet via

de formulering van deze clusters (De Waele W.).

4.2.2. Nood aan specialisatie in kennisintensieve en hoogtechnologische sectoren

Uit onderzoek in Vlaanderen blijkt een sterke specialisatie in de chemische sector en de

automobielsector. Deze sectoren groeien wereldwijd meer dan de gemiddelde marktgroei en

kan men als aantrekkelijk bestempelen. Dit in tegenstelling tot andere sectoriele specialisaties

die minder dan gemiddeld groeien en sectoren in verval genoemd worden, zoals bijvoorbeeld

de vervaardiging van meubels (DE BACKER K. en SLEUWAEGEN L., 2003, blz. 94).

De buitenlandse aanwezigheid in hoogtechnologische sectoren (zie supra, blz. 61) toont niet

alleen de sterkte van buitenlandse bedrijven, maar ook de beperktheid van de eigen Vlaamse

ondernemingen 54.

Vlaanderen is niet gespecialiseerd in de meest aantrekkelijke sectoren, namelijk de sectoren

die de voorbije jaren het snelst gegroeid zijn. Audio-, video- en telecomapparatuur alsook

kantoormachines en computers zijn voorbeelden. Wel beschikt Vlaanderen over een sterke

specialisatie in de traditionele, minder technologische sectoren.

54 Bijlage3.14. geeft aan dat er in Vlaanderen weinig eigen ondernemingen te vinden zijn in de hoogtechnologische sectoren. Van alle eigen ondernemingen is er 55 procent werkzaam in de laagtechnologische sectoren, minder dan 5 procent in de hoogtechnologische sectoren en een 30 procent in de tussenschakeringen. Deze samenstelling moet dringend evenwichtiger worden met een toename in de hoogtechnologische sectoren.

Page 76: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

67

De vaststelling dat Vlaanderen zich niet specialiseert in de sectoren die wereldwijd het snelst

groeien, is zorgwekkend. Het gaat immers om sectoren met een hoge kennisfactor.

Op basis van de concurrentiele positie van Vlaanderen in die kennisintensieve sectoren,

kunnen we dan ook besluiten dat de evolutie naar een kenniseconomie niet naar wens verloopt

(DE BACKER K. en SLEUWAEGEN L., 2003, blz. 96). 55

Zoals reeds bij de omschrijving van het begrip ‘kenniseconomie’ werd vermeld, mag een

dergelijke analyse zeker niet geïnterpreteerd worden alsof kennis enkel noodzakelijk is in de

hoogtechnologische sectoren (zie supra, blz. 5). Het belang van kennis is namelijk enorm

toegenomen in alle sectoren. Een indicatie is bijvoorbeeld dat in traditionele sectoren als

voeding en drank, textiel, kleding en schoenen, Vlaanderen de producten verkoopt aan een

hoger dan gemiddelde prijs, wat wijst op een hogere kwaliteit en kennis in deze producten

(DE BACKER K. en SLEUWAEGEN L., 2003, blz. 101).

4.3. Besluit

De overheid ziet in dat samenwerking tussen de academische en de bedrijfswereld van groot

belang is in een kenniseconomie. Via de strategische onderzoekscentra probeert zij deze link

optimaal te leggen.

Er is echter nood aan meer focus. Een kleine regio als Vlaanderen mag niet proberen in elke

sector de beste te zijn en dient dus keuzes te maken. Bovendien moeten deze keuzes meer

gericht worden op hoogtechnologische en kennisintensieve sectoren, gezien het belang ervan

voor een kenniseconomie.

55 Een internationale vergelijking geeft aan dat andere Europese landen zoals Duitsland, Frankrijk, Nederland en vooral Ierland het beter doen, met een sterke specialisatie in meerdere kennisintensieve sectoren. Zo is Ierland bijvoorbeeld sterk internationaal gespecialiseerd in sectoren zoals kantoormachines en computers, video-, audio- en telecomapparatuur, medische en optische apparatuur, en chemie. Finland beschikt over een sterke specialisatie in de sector video-, audio- en telecomapparatuur. In het oog springend is dat de Finse kennisspecialisatie beperkt blijft tot deze ene sector. (DE BACKER K. en SLEUWAEGEN L., 2003, blz. 95).

Page 77: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

68

5. Financiering

Eén van de vaak aangehaalde knelpunten voor innovatie is het tekort aan financiële middelen.

Niettegenstaande de relatief hoge spaarquote in België, kunnen jonge en startende

ondernemingen onvoldoende risicokapitaal aantrekken (DE BACKER K. en SLEUWAEGEN

L., 2005, blz. 48).

De Belgische financiële sector is goed ontwikkeld, maar schiet volgens de ‘Groep 3%’ tekort

in het ondersteunen van innovatieve activiteiten in bedrijven. Het 3% rapport stelt dat er een

tekort waar te nemen is aan fondsen voor risicokapitaal (High Level Group 3% België, 2005,

blz. 33).

Men mag trouwens niet alleen naar de beschikbaarheid kijken, men moet evenzeer het

gebruik van risicokapitaal analyseren. Er mag genoeg risicokapitaal voorhanden zijn, als er

geen optimaal gebruik van wordt gemaakt, gaat dit voordeel toch verloren.

In dit deel worden eerst de hindernissen behandeld vooraleer overgegaan wordt op de troeven.

5.1. Hindernissen

De Vlaamse Overheid draagt haar steentje bij in de financiering. Toch wordt dit als een

hindernis gezien omwille van de te lage participatie en de complexe toegang tot haar

aangeboden kapitaal.

5.1.1. Financiering door de Vlaamse overheid

De overheid moet haar middelen minder versnipperd inzetten en grotere bedragen toekennen

aan projecten die de hoogste kans op slagen hebben (Bil J.). Bovendien moet de toegang tot

financiering vergemakkelijkt worden.

De Vlaamse Overheid kent rechtstreeks middelen toe via verschillende fondsen.

Volgens de VRWB wordt de matrix van financiering door de Vlaamse Overheid voor

onderzoek in Vlaanderen geleidelijk aan volledig (bijlage 3.15) 56. Men moet zorgen voor een

56 Voor fundamenteel onderzoek kan men terecht bij het Bijzonder Onderzoeksfonds (BOF) of bij het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek (FWO).

Page 78: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

69

goed evenwicht in het volledige spectrum van wetenschappelijk onderzoek (VRWB

Studiereeks 13, 2004, blz. 103).

Bovendien dient de basisfinanciering van universiteiten en hogescholen versterkt te worden,

met stimulansen tot samenwerking, specialisatie, kwaliteit en onderwijsinnovatie (VRWB

Studiereeks 13, 2004, blz. 106).

De Vlaamse Overheid gaat ook onrechtstreeks te werk.

De onrechtstreekse financiële middelen worden gevat onder fiscale en parafiscale

maatregelen. Ze vallen echter vooral onder de invloed van de Federale Overheid.

In de eerste plaats dient de loonkost van onderzoekers te dalen. Er werd reeds een verlaging

van de fiscale last van onderzoekers doorgevoerd, eerst voor onderzoekers in

kennisinstellingen en later ook in bedrijven. Deze verlaging werd alvast enthousiast

ontvangen, maar de mate waarin deze maatregel Vlaanderen als kennisregio promoot, kent

nog geen concrete bewijzen. De maatregel zou uitgebreid kunnen worden naar alle

categorieën van werknemers (Clarysse B.).

Er zijn ook andere fiscale maatregelen mogelijk. Zo meent de VRWB dat er een ruimer

belastingskredietsysteem moet bestaan voor ondernemingen die aan O&O doen (VRWB

Studiereeks 13, 2004, blz. 107).

5.2. Troeven

Naast de steun van de overheid moet ook de risicokapitaalsector kunnen evolueren.

We plaatsen de Belgische/Vlaamse risicokapitaalsector bij de troeven, aangezien er

recentelijk een positieve evolutie waar te nemen is in de toegankelijkheid van risicokapitaal.

De risicokapitaalsector is echter altijd al een knelpunt geweest in België en Vlaanderen,

waardoor men een afwachtende houding aanneemt voor de beoordeling ervan (Bil J.).

Voor strategisch basisonderzoek kan men aankloppen bij de onderzoeksinstellingen IMEC, VITO, VIB en IBBT, het Industrieel Onderzoeksfonds (IOF), het Strategisch Basisonderzoek-programma (SBO), en de IWT-specialisatiebeurzen. Industrieel onderzoek kan op vele impulsen rekenen, zoals steun van het IWT, Eureka, Vlaams Innovatie Systeem (VIS) projecten, enzovoort (VRWB Studiereeks 13, 2004, blz. 105).

Page 79: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

70

5.2.1. Risicokapitaalsector

We analyseren achtereenvolgens het formeel en informeel risicokapitaal.

Het aanbod aan formeel durfkapitaal in België was 650 miljoen euro in 2001. Hiervan werd

slechts 410 miljoen euro geïnvesteerd, waarvan de helft in buitenlandse bedrijven

(CLARYSSE B. en HEIRMAN A., 2002, blz. 3).

Het aanbod van formeel risicokapitaal in België en Vlaanderen is te klein in omvang om te

wedijveren op internationaal niveau. Grafiek 3.2. toont een internationale vergelijking anno

2003 57. We kunnen spreken van een zwakke Belgische positie inzake aanbod van het

risicokapitaal zowel in de opstartfase als in de expansiefase (Clarysse B.).

De totale jaarlijkse vraag in België naar durfkapitaal wordt geschat op 1.25 miljard euro

(CLARYSSE B. en HEIRMAN A., 2002, blz. 3).

Deze cijfers tonen aan dat er in België nauwelijks geïnvesteerd wordt, ondanks het

beschikbaar aanbod (Clarysse B.).

Het falen van de markt van het formeel risicokapitaal wordt, althans voor een gedeelte,

opgevangen door het informeel risicokapitaal. De informele investeerders, bestaande uit de

drie F’s en business angels, blijken meer en meer een belangrijke bron van risicokapitaal.

Ook hier scoort België opvallend zwakker dan andere landen (zie Grafiek 3.2., rechts) 58.

57 België haalt in 2003 met een aanbod van risicokapitaal van 4.2 procent van het BBP lang het niveau niet van andere landen als Finland, Nederland en Frankrijk, met respectievelijke percentages van 13.2, 9.6 en 9. 58 Het aantal informele investeerders in percentage van de totale bevolking is lager dan bijvoorbeeld in Duitsland, Finland en Ierland. België scoort hier met 1.72 procent van de bevolking aan informele investeerders evenwel beter dan Frankrijk en Nederland, met respectievelijk 0.53 en 1.29 procent.

Page 80: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

71

Grafiek 3.2.: Aanbod van risicokapitaal in 2003

Bron: De Backer K. en Sleuwaegen L., 2005, blz. 48

Recentere cijfers tonen echter een evolutie in de goede richting. Zo rapporteren de resultaten

van het GEM-rapport relatief positieve trends in 2006 (GEM, 2007, blz. 12). De laatste jaren

zijn meer en meer initiatieven ontstaan om de financiering toegankelijker te maken en,

kijkend naar het GEM-rapport, lijken deze projecten hun vruchten af te werpen 59.

Analisten menen bovendien dat er trends waarneembaar zijn die duiden op een grotere

kapitaalbeschikbaarheid voor jonge ondernemingen: beschikbaarheid van schuldfinanciering,

subsidies en risicokapitaal zijn volgens hen makkelijker toegankelijk geworden. Wanneer we

deze toegang vergelijken met het EU gemiddelde, scoren we beter.

Uit onderzoek, van Ernst & Young (E&Y) en Belgian Venture Capital Private Equity

Association (BVA), blijkt dat 78 procent meer durfkapitaal werd geïnvesteerd in Belgische

ondernemingen in 2006 tegenover 2005, en dit voor een totaalbedrag van 233,6 miljoen euro.

Het aantal investeringen is wel gezakt, maar het bedrag per investering is toegenomen. Het

gemiddeld geïnvesteerd kapitaal is in vergelijking met 2005 verdubbeld van 2 miljoen euro

naar 4 miljoen euro.

In de andere Europese landen wordt eveneens een daling van het aantal investeringen

waargenomen. Het aantal deals in Europa nam in 2006 met 27 procent af (Ernst & Young,

12/03/2007).

59 Het GEM-rapport analyseert namelijk de beschikbaarheid van financieringsmiddelen voor ondernemers. Er wordt aangetoond dat 2.73 procent van de Vlamingen in de voorbije drie jaar aan opstartfinanciering bij derden heeft gedaan. Dit ligt boven het percentage in 2005, namelijk 2.49%, en boven het EU gemiddelde.

Page 81: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

72

Dit zijn positieve bevindingen voor Vlaanderen. Vooral het feit dat het geïnvesteerd bedrag

per deal toegenomen is, maakt de markt optimistisch (Bil J.).

Enkele van de initiatieven om financiering toegankelijker te maken, worden in het volgend

deel beschreven.

5.2.2. Op de goede weg: organisaties en initiatieven in Vlaanderen

De overheid wil de problematiek rond het risicokapitaal aanpakken. Naast de initiatieven van

de Participatie Maatschappij Vlaanderen, kortweg PMV, bestaan er allerhande projecten en

fondsen die de toegang tot risicokapitaal willen vergemakkelijken.

Verschillende initiatieven staan nog in de kinderschoenen, maar zijn op de goede weg om

succes te oogsten.

5.2.2.1. Participatie Maatschappij Vlaanderen (PMV)

Verschillende initiatieven worden uitgewerkt onder de vleugels van PMV.

ARKimedes is één van die initiatieven. De ARKimedes-fondsen zijn bedoeld om

risicokapitaal op te halen bij het grote publiek en door te sluizen naar Vlaamse starters en

KMO's. Ondernemingen moeten aan bepaalde voorwaarden voldoen om in aanmerking te

komen.

De Winwinlening vormt een ander voorbeeld. Wanneer een vriend of familielid beslist om

geld te investeren in de onderneming, ontvangt hij fiscale voordelen, onder de vorm van een

aantrekkelijk fiscaal regime.

Het NRC-fonds (Fonds voor innovatiegerelateerde non-recurring costs) verleent voorschotten

die ondernemingen moeten terugbetalen in functie van de trapsgewijze commercialisering van

het innovatieve product.

Vinnof staat voor Vlaams Innovatiefonds en verstrekt risicokapitaal aan innovatieve Vlaamse

ondernemers (Vermaercke K.).

Deze en nog verschillende andere projecten moeten de vaak moeilijke toegang tot

risicokapitaal vergemakkelijken. Ze vormen een verklaring voor het positieve resultaat in het

GEM-rapport 60.

60 Aangezien deze initiatieven nog maar recentelijk het daglicht zagen, is het moeilijk om ze te evalueren (Vermaerke K.).

Page 82: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

73

Verder dient opgemerkt te worden dat de diverse bestaande en nieuwe

financieringsinstrumenten niet los van elkaar mogen gezien worden. “De instrumenten dienen

complementair te zijn, en een antwoord te geven op de behoefte van de onderneming

gedurende haar volledige levenscyclus (Beleidsnota MOERMAN F. 2004-2009, blz. 65)”.

“Dit zijn mooie initiatieven en stappen in de goede richting maar dit is pas het begin. De

risicokapitaalsector dient dringend verder ontwikkeld te worden (De Waele W.)”.

Naast deze initiatieven van PVM bestaan er ook nog andere bronnen. Enkele worden in het

volgende deel besproken.

5.2.2.2. Andere initiatieven

Zo telt België bijvoorbeeld zeven business angel-netwerken (BAN’s), waarvan vier in

Vlaanderen. Deze vier Vlaamse BAN’s vormen samen BAN Vlaanderen. Binnen dit netwerk

worden startende ondernemers in contact gebracht met informele private investeerders,

business angels genaamd.

Het Instituut voor aanmoediging van Innovatie door Wetenschap en Technologie (IWT)

promoot en financiert precompetitieve en toegepaste O&O (bijlage 3.17.)61.

Elke euro gekregen van het IWT resulteert, volgens onderzoek, in een verhoging van het

onderzoeksbudget met 0.85 tot 1.34 euro (De Tijd, 19/12/2006, blz. 18).

Cattersel J. merkt op dat Inno.com sinds de oprichting in 1998 geen enkele subsidie heeft

gekregen van de overheid. Er werden reeds verschillende dossiers opgesteld voor het IWT,

maar tevergeefs. Cattersel J. meent dat de subsidiepolitiek naar dienstenbedrijven nog te

stroef gebeurt in Vlaanderen (Cattersel J.).

Avecom geniet regelmatig van subsidies van het IWT, wat voor het bedrijf een enorme steun

betekent (De Windt W.).

De Gewestelijke Investeringsmaatschappij voor Vlaanderen (GIMV) is de belangrijkste

durfkapitaalverschaffer in België. De GIMV zetelt vaak in het bestuur van bedrijven, met als Bijlage 3.16. bevat ter volledigheid een algemeen overzicht van deze initiatieven met bijbehorende bedragen, aangepast tot begin 2007. 61 In 2005 bestond het totale steunvolume uit 229.198 miljoen euro. Dit betekent een lichte daling tegenover 2004 en een forse daling tegenover 2003, wanneer het volume respectievelijk 230.147 miljoen euro en 242.246 miljoen euro bedroeg. Dit zijn gigantische bedragen die een goed beleid vragen

Page 83: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

74

gevolg dat ze niet alleen zorgt voor financiële middelen, maar tevens een bijdrage levert via

haar kennis en ervaring 62.

De Vlaamse overheid investeert in internationaal ondernemen, via Flanders Investment &

Trade (F.I.T.). Deze instelling geeft subsidies aan KMO’s en vooral voor initiatieven op

nieuwe markten.

5.3. Besluit

De financiering van een kenniseconomie is een cruciaal gegeven. Om succesvol te evolueren

naar een kenniseconomie, dient de risicokapitaalsector mee te evolueren. Momenteel is het

aanbod aan risicokapitaal nog te klein, alhoewel zeer positieve tendensen worden genoteerd

voor het jaar 2006.

De overheid is op de goede weg om de financieringsnood op te lossen. Reeds verschillende

fondsen zijn in werking.

Volgens Minister MOERMAN F. is de algemene overtuiging, dat er in Vlaanderen

onvoldoende risicokapitaal is, niet meer juist. “Er zijn de voorbije jaren private en publieke

spaarpotten aangelegd, maar weinigen lijken geïnteresseerd” (De Tijd, 14/02/07, blz. 10).

Daarom moeten de weg naar en de toegang tot risicokapitaal geëffend worden. Teveel

ondernemingen aarzelen om buiten de eigen onderneming middelen aan te trekken voor

risicovollere praktijken (Clarysse B.).

62 Het rendement van GIMV steeg in 2005 tot 17.05 procent. Dit is hoger dan het gemiddelde rendement van 13.3 procent dat sinds de start van GIMV werd gerealiseerd (GIMV jaarverslag, 2005, blz. 7). Dit vormt een positief beeld voor de durfkapitaalsector.

Page 84: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

75

6. ICT

De ontwikkeling van de ICT-sector kan men aantonen aan de hand van cijfers over de

bezoldigde tewerkstelling (Algemene Omgevingsanalyse Vlaanderen, 2004, blz. 122) (Tabel

3.6.). Deze groeide in de periode 1993-2002 met 33 procent in de ICT-sector, en ‘slechts’ met

13 procent in het totaal van alle sectoren.

Tabel 3.6.: Bezoldigde werkgelegenheid in de ICT-sector en voor het totaal van alle sectoren in het Vlaamse Gewest ICT Totaal Aandeel ICT

30 juni 1993 48.800 1.762.300 2.8%

30 juni 2002 64.800 1.988.100 3.3%

Groei +33% +13%

Bron: RSZ, bewerking APS (Algemene Omgevingsanalyse Vlaanderen, 2004, blz. 122)

De ICT-sector is in België in 2003 goed voor 6.7 procent van het totale BBP, tegenover 5.5

procent in de EU25, goed voor een 6e plaats in Europa. De groei van de ICT-sector is 3

procent en ligt onder het EU25 gemiddelde van 3.6 (i2010 Annual Report Belgium, 2007, blz.

2).

6.1. Troeven

6.1.2. Aanwezigheid van infrastructuur

België scoort goed op het vlak van de infrastructuur. Vlaanderen behoort namelijk tot één van

de best bekabelde regio’s ter wereld (Allaert G.).

België behaalt in 2003 op gebied van informatie-infrastructuur een mooie Europese score

(bijlage 3.18.).

België scoort meer dan het Europees gemiddelde wat betreft de internettoegang bij zowel

gezinnen als bij ondernemingen. België haalt, samen met Nederland, met een internettoegang

breedband van 12 op 100 inwoners een betere positie dan haar buurlanden. De EU15 tekent 6

op 100 inwoners op (DE BACKER K. en SLEUWAEGEN L., 2005, blz. 30).

Page 85: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

76

Recentere cijfers, uit 2005, bevestigen deze sterke positie. België bezet de Europese top wat

betreft DSL aansluiting, met een dekking van 100 procent van de bevolking (i2010 Annual

Report Belgium, 2007, blz. 2).

Wanneer we de prijs van telecommunicatie naast deze cijfers plaatsen, kan een samenhang

opgemerkt worden (bijlage 3.19.). We beschikken in België over de laagste prijzen in Europa

op vlak van nationale gesprekken en internettoegang (DE BACKER K. en SLEUWAEGEN

L., 2005, blz. 29).

6.2. Hindernissen

6.2.1. Investeringen in ICT

De O&O uitgaven in OESO landen voor ICT als percentage van de bedrijfsinvesteringen in

de sector worden weergegeven in bijlage 3.20. België scoort ondermaats met 22.4 procent in

de periode 1995-2002. Ierland staat met 70.2 procent op kop.

Cijfers voor 2003 geven een licht positiever beeld met 22.8 procent, wat evenwel nog onder

het EU25 gemiddelde van 25.7 ligt (i2010 Annual Report Belgium, 2007, blz. 2).

Gezien het belang van ICT-investeringen voor de BBP groei, moeten de Vlaamse O&O

inspanningen de hoogte in (Dewaele S.).

Wat betreft O&O in ICT, heeft Vlaanderen reeds een aantal initiatieven genomen. Aangezien

ICT een uiterst breed domein omvat, moet Vlaanderen keuzes maken. Meerbepaald moet

Vlaanderen de niches voor ogen houden waarin ze een voorsprong heeft of kan maken. Er

werden al stappen in de goede richting gezet met de strategische onderzoekscentra IMEC en

IBBT (Vlaanderen i2010, 2006, blz. 4).

IBBT is binnen de groep van de vier strategische onderzoekscentra IBBT, IMEC, VIB en

VITO het enige vraaggedreven interdisciplinair onderzoeksinstituut. De deelnemende

bedrijven bepalen immers de onderzoeksagenda. Bovendien heerst een hechte samenwerking

tussen de onderzoeksteams en het bedrijfsleven (De Waele W.)63.

63 De overheid ziet de bijdrage van deze onderzoekscentra en besliste in 2007 dan ook tot een nieuwe beheersovereenkomst met IBBT en een verhoging van de onderzoeksdotatie met 4.2 miljoen euro. Ook met IMEC bestaat er een nieuwe beheersovereenkomst (Persmededeling Vlaamse Regering, URL:

Page 86: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

77

Naast de strategische onderzoekscentra zijn er in Vlaanderen ook andere steunkanalen voor

O&O in ICT. Zo worden bijvoorbeeld subsidies en onderzoeksmandaten toegekend door het

IWT.

Naast investeringen in O&O, dient men ook te investeren in onderwijs.

“Omdat een basiskennis in ICT noodzakelijk is om deel te nemen aan alle aspecten van de

kennismaatschappij, is het een overheidsprioriteit om iedereen deze vaardigheden bij te

brengen. Bijgevolg krijgt ICT een belangrijke plaats in het onderwijs (Digitaal Actieplan

Vlaanderen, 2005, blz. 10)”.

Verder moeten er in Vlaanderen voldoende ICT specialisten opgeleid worden.

6.2.2. Benutten van de aanwezige infrastructuur

België is in 2006 één van de Europese landen met de beste breedbandconnectie. Dit is een

troef die Vlaanderen ten volle moet benutten. Anno 2006 is hiervan nog geen sprake.

Met het hoge niveau van bekabeling stemmen namelijk geen gelijke niveaus van gebruik,

vaardigheden en service overeen (i2010 Annual Report Belgium, 2007, blz. 2).

6.2.2.1. Gebruik

Zo moeten België beter scoren op gebied van internetaansluiting en breedbandpenetratie.

Qua internetaansluiting scoren de Belgische gezinnen in 2006 relatief zwak (bijlage 3.21.) 64.

Op gebied van breedbandgebruik nemen de Vlaamse gezinnen een gemiddelde positie in

(bijlage 3.22.) 65.

De Belgische bedrijven bevinden zich aan de Europese top voor internetgebruik, met 96

procent van de bedrijven die internettoegang hebben. Hiervan bestaat 70 procent uit

breedband (Digitaal Actieplan Vlaanderen, 2005, blz. 4).

<www.vlaanderen.be/servlet/Satellite?c=NB_Nieuwsbericht&cid=1174021208256&lang=NL&pagename=nieuwsberichten/NB_Nieuwsbericht/Nieuwsbericht>.02/04/07.). 64 De Belgische gezinnen scoren 54 procent, wat wel op het EU15 gemiddelde ligt. Vlaanderen scoort iets hoger met 60 procent, wat echter veraf blijft van koploper Nederland met 80 procent. De Scandinavische landen volgen Nederland op de voet. 65 Ze halen 53 procent in 2006. IJsland is koploper met 72 procent, gevolg door Nederland met 66 procent. Ook de Scandinavische landen scoren hoog.

Page 87: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

78

Uit deze gegevens kan men niets af te leiden over het daadwerkelijke gebruik, aangezien men

alleen de aansluiting tot het internet kan nagaan. Naast de aansluiting is er ook nood aan

motivatie, middelen en kennis.

Het gebruik van andere media zoals de digitale televisie is zeldzaam. We staan anno 2005 op

de 18de plaats in Europa met 7.3 procent van de gezinnen met digitale televisie, tegenover

30.6 procent in de EU25 (i2010 Annual Report Belgium, 2007, blz. 2).

6.2.2.2. Vaardigheden Op gebied van vaardigheden op gebruikersniveau scoort België gemiddeld ten opzichte van

Europa (i2010 Annual Report Belgium, 2007, blz. 1) 66.

Qua vaardigheden van ICT-specialisten scoort België enorm zwak 67.

Deze scores zijn ondermaats voor een regio als Vlaanderen. Indien Vlaanderen naar een

kenniseconomie wil evolueren moeten de ICT-vaardigheden op een hoger niveau gebracht

worden.

Dit kan via opleidingen in ondernemingen en meer afgestudeerden in ICT-gerelateerde

wetenschappen. Het imago van de ‘ICTer’ moet opgewaardeerd worden (Cattersel J.). De

overheid moet hier inspringen via sensibilisering.

6.2.2.3. Services

Het gebruik van online diensten door Belgische bedrijven toont verschillende evoluties.

Op gebied van e-business wordt een positieve evolutie waargenomen (i2010 Annual Report

Belgium, 2007, blz. 2) 68. Men moet opmerken dat er relatief zwak gescoord wordt wat betreft

de beveiliging 69.

Op gebied van e-commerce wordt eveneens opvallend zwak gescoord 70.

66 In 2006 gebruikt 41.1 procent van de werknemers een computer met internetaansluiting, tegenover een EU25 gemiddelde van 36.1, goed voor een achtste plaats. 67 We staan op de zestiende plaats wat betreft het aantal personen met ICT-gebruikersvaardigheden, met 18.5 procent wat evenveel is als het EU25 gemiddelde. België staat op de 23ste plaats wat betreft het aantal personen met specialistische ICT-vaardigheden, met een score van 2.4 procent tegenover een EU25 gemiddelde van 3.1 procent (i2010 Annual Report Belgium, 2007, blz. 2). 68 Zo beschikt 44.3 procent van de Belgische bedrijven over geïntegreerde interne bedrijfsprocessen, goed voor een 7de Europese plaats, en 17.3 procent over geïntegreerde externe bedrijfsprocessen, goed voor een 3de Europese plaats. Verder gebruikt 17.1 procent van de bedrijven een digitale handtekening, wat een 5de plaats oplevert. 69 Slechts 32.7 procent van de bedrijven gebruikt beveiligde servers, wat zorgt voor een 15de plaats.

Page 88: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

79

De overheid dient eveneens de ICT-evolutie te volgen, maar scoort op de meeste vlakken

enorm zwak (i2010 Annual Report Belgium, 2007, blz. 2) 71.

6.2.3. Tekort aan ICT- personeel

De vraag en het aanbod van ICT-personeel stemmen niet meer overeen, wat vooral te maken

heeft met de specialisatie en het hoogtechnologische profiel van de in te vullen jobs (Cattersel

J.).

Agoria heeft in 2006 een enquête uitgevoerd over de behoeften aan ICT-personeel. Hieruit

werd besloten dat in de hele economie 13.260 vacatures bestaan. In de ICT-sector heerst de

grootste vraag, gevolgd door de ondernemingen uit de dienstensector, de industrie en de

overheid (BUYSE D., 2006).

Er dient dringend gesleuteld te worden aan het imago van de wetenschappelijke en

technologische studies 72. De studie met betrekking tot ICT behoort daar ook toe.

“Het imago van de informaticus wordt niet alleen als saai afgeschilderd, het is ook te vaag

(Cattersel J.)”.

Sensibilisering door de overheid kan het saaie imago verbeteren (Dewaele S.)

Om aan het probleem van de vaagheid tegemoet te komen maakt Agoria in bovenvermelde

enquête een opsplitsing van de ICT-functie in twaalf verschillende functies (Jobat, 13/05/06,

blz. 12). Het is nu aan de ICT-sector om deze twaalf functies te onderscheiden en toe te

passen.

70 Slechts 7.9 procent van de totale omzet van de Belgische bedrijven bestaat uit e-commerce, tegenover een EU25 gemiddelde van 11.7 procent, wat resulteert in een 13de plaats. Slechts 14.6 procent van de bedrijven ontvangt internetorders, wat evenwel boven het EU25 gemiddelde ligt, goed voor een 12de plaats. Het percentage van Belgische bedrijven die aankopen op het internet uitvoert komt op 43.8 procent, boven het EU25 gemiddelde van 37.9, goed voor een 11de plaats. 71 Slechts 18.2 procent van de publieke basisdiensten is volledig online beschikbaar voor burgers, tegenover een EU25 gemiddelde van 36.8, wat een 21ste Europese positie met zich meebrengt. Daarnaast maakt 30.2 procent van de Belgische bevolking gebruik van e-government diensten, goed voor een 11de plaats. Opmerkelijk is het gebruik van online overheidsdiensten door bedrijven. 87.5 procent van de publieke basisdiensten voor bedrijven is volledig online beschikbaar, goed voor een mooie 3e Europese plaats, maar slechts 59.3 procent van de bedrijven maakt hiervan gebruik, wat onder het EU25 gemiddelde van 63.7 procent ligt en resulteert in een zwakke 20ste positie. 72 zie supra, blz. 45

Page 89: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

80

6.3. Besluit

De Belgische ICT-infrastructuur is goed uitgebouwd, maar verdient een betere benutting.

De meeste bedrijven in België gebruiken e-mail en internet, maar de implementatie van

zakelijke processen en online activiteiten gebeurt nog te weinig.

Er ontstaat een kloof op het gebied van e-business in meer geavanceerde toepassingen

(Digitaal Actieplan Vlaanderen, 2005, blz. 4). Het is deze digitale kloof die de overheid wil

wegwerken met het Digitaal Actie Plan.

Het aantal internetaansluitingen en de breedbandpenetratie moeten stijgen. Daarnaast moet het

gebruik van digitale televisie breder verspreid worden.

De Belgische vaardigheden op ICT-gebied dienen dringend bijgeschaafd te worden.

De mogelijkheden van online diensten moeten beter benut worden, zowel door de bedrijven

als door de overheid en de burgers.

De investeringen in ICT dienen ook mee te evolueren. Investeringen in ICT-gerelateerd O&O

en onderwijs kunnen het Belgisch ICT-gebeuren naar een hoger niveau tillen.

Tenslotte dient het imago van de informaticus opgewaardeerd te worden. Dit kan via

sensibilisering door de overheid.

7. Valorisatie van O&O activiteiten en kennistransfer

7.1. Hindernissen

“De zwakste schakel in de Vlaamse economie is ongetwijfeld de valorisatie van de resultaten

van het onderzoek in Vlaanderen en de transfer van kennis (Beleidsnota MOERMAN F.

2004-2009, blz. 50)”. Deze activiteiten zijn nochtans noodzakelijk indien men een innovatief

beleid wil doen slagen.

Zoals vele landen in de EU, kampt ook Vlaanderen met een kennisparadox: er is voldoende

hoogwaardige kennis aanwezig, maar die kennis vindt moeilijk haar weg naar industriële

activiteiten of naar maatschappelijke toepassingen (Beleidsnota MOERMAN F. 2004-2009,

blz. 12).

Page 90: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

81

Onderzoek bevestigt dat Vlaanderen onvoldoende slaagt in het omzetten van O&O resultaten

in innovatieve producten en diensten (DE BACKER K. en SLEUWAEGEN L., 2003, blz.

100).

Allaert G. spreekt eveneens van de kennisparadox, ook de innovatieparadox genoemd. “We

hebben veel parate kennis, maar weinig toegepaste kennis in universiteiten en hogescholen

(Allaert G.)”.

Het is deze toegepaste kennis die noodzakelijk is om tot commercialiseerbare producten en

diensten te komen. Het probleem situeert zich vooral bij de bedrijven en kennisinstellingen

zelf: ze zoeken te weinig contact met elkaar. Er is voor de bedrijven een hoge drempel om aan

te kloppen bij onderzoeksinstellingen, vaak omdat ze niet weten welk onderzoek hen allemaal

aangeboden wordt.

Daarom is het, volgens Allaert G., de taak van de onderzoeksinstellingen om toenadering te

zoeken. Hij haalt het voorbeeld aan van de autofabrikant Volvo, waarvoor reeds diepgaand

universitair onderzoek wordt uitgevoerd. Faculteiten zoals Economie en Bedrijfskunde, en

Rechtsgeleerdheid moeten meer de stap zetten naar de bedrijven (Allaert G.).

De valorisatiegraad kan in cijfers gevat worden aan de hand van het aantal wetenschappelijke

publicaties, patenten en spin-offs.

Het aantal wetenschappelijke publicaties geeft een beeld van de wetenschappelijke productie

in een land of regio. Er werd reeds aangegeven dat Vlaanderen een mooie positie bekleedt

betreffende het aantal publicaties 73. De Scandinavische landen scoren opvallend beter maar

buurlanden als Frankrijk en Duitsland scoren zwakker.

Om na te gaan in hoeverre O&O resulteert in producten op de markt, concentreert men zich

op het aantal aangevraagde patenten. Er bestaan twee grote systemen, namelijk het US Patent

and Trademark Office (USTPO) en het European Patent Office (EPO).

Cijfers tonen aan dat Vlaanderen goed presteert in vergelijking met de andere landen

opgenomen in de tabel (bijlage 3.23.) 74.

73 zie supra, blz. 26 74 Met 28,41 EPO aanvragen per miljoen inwoners in 2003 scoort Vlaanderen namelijk beter dan Zweden (!), Frankrijk, Italië, Verenigd Koninkrijk, Nederland en Spanje. Spanje scoort trouwens opvallend zwak met 3.56 EPO aanvragen. Koploper is Duitsland met 51.20 aanvragen in 2003. De Scandinavische landen scoren enorm laag. Enkel Finland kan een mooi aantal van 30.16 EPO aanvragen voorleggen. Denemarken en Zweden scoren respectievelijk 7.62 en 12.75 aanvragen. De zwakke score van de Scandinavische landen, voorbeeldeconomieën op gebied van O&O en innovatie, illustreert dat patenten eigenlijk geen goede graadmeter zijn voor de O&O intensiteit in een land, zoals reeds opgemerkt in deel theorie. Bemerk ook de dalende evolutie van 1993 tot 2003.

Page 91: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

82

De Vlaamse score moet evenwel gerelativeerd worden, aangezien onderzoek (Vlaanderen In

Actie, 2006, blz. 13) aantoont dat de regio Vlaanderen in 2004 op een zwakke 24ste plaats

staat in Europa met 161.2 EPO patenten per miljoen inwoners.

Het aantal spin-offs in Vlaanderen heeft een grote sprong gekend in het jaar 2000. Waar er

voor het jaar 2000 nooit meer dan 10 spin-offs per jaar werden opgericht, tekent men in 2000

een aantal van 20 opgestarte spin-offs (zie bijlage 3.24.)

Universiteiten voelen een toenemende druk om spin-offs op te richten. Zo houdt de overheid

in haar financiering aan universiteiten meer en meer rekening met het aantal spin-offs dat

wordt afgeleverd (De Clercq M.).

Gezien de belangrijke rol van spin-offs in een kenniseconomie, is dit een heel goede evolutie.

“Deze rol is van dubbele aard: een deel van de spin-offs kan uitgroeien tot grote bedrijven,

een ander deel wordt opgeslorpt door bestaande bedrijven. Op beide manieren versterken ze

de groei van de kenniseconomie (Clarysse B.)”.

Ondanks de vele Vlaamse universiteiten en kenniscentra, bestaan er in Vlaanderen anno 2007

te weinig spin-offs. Dit valt enorm te betreuren aangezien spin-offs de algemene

innovatiedynamiek van regio’s voeden. Een agressieve promotie van Vlaanderen moet het

aantal spin-offs doen toenemen (CLARYSSE B., 2004, blz. 162).

Naast deze drie indicatoren, namelijk wetenschappelijke publicaties, patenten en spin-offs,

zijn er ook nog andere indicatoren die een beeld kunnen geven van de valorisatiegraad. Denk

hierbij aan incubatiecentra en interfacediensten.

7.2. Besluit

Samenwerking tussen kennisinstellingen en bedrijven blijkt een cruciaal gegeven te zijn om

tot valorisatie te kunnen komen.

Deze samenwerking uit zich het beste in het ontstaan van spin-offs. Vlaanderen telt anno

2006 nog steeds te weinig spin-offs. Aangezien dit een belangrijke indicator voor valorisatie

is, besluiten we dat Vlaanderen dringend het fenomeen van spin-offs moet promoten.

Patenten en wetenschappelijke publicaties geven een minder goede indicatie van de

valorisatiegraad, aangezien zij niet vanzelfsprekend tot een valoriseerbaar product komen. Ter

volledigheid worden zij wel vermeld.

Page 92: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

83

Wat betreft het aantal patenten in Vlaanderen stellen we een stijgende evolutie vast, zowel

voor EPO als voor USTPO patenten. Er is evenwel nog ruimte voor verbetering, aangezien

deze patenten zich vooral situeren in grotere ondernemingen. KMO’s zijn hier opvallend

afwezig (Vlaams Indicatorenboek, 2005, blz. 163).

Het aantal wetenschappelijke publicaties in Vlaanderen situeert zich op een aanvaardbaar

niveau.

8. Vlaanderen als aantrekkelijke investeringsregio

“Men moet werk maken van de actieve promotie van Vlaanderen als kennisregio en als

magneet voor buitenlands talent en buitenlandse kennisinvesteringen (Beleidsnota

MOERMAN F. 2004-2009, blz. 54)”.

Dit is de belangrijkste taak van de overheid in een kenniseconomie: zorgen voor een

aantrekkelijke omgeving, opdat bedrijven activiteiten met een hoge toegevoegde waarde

kunnen ontplooien (De Waele W.).

Ernst & Young voerde in 2005 voor de tweede maal een onderzoek uit naar de attractiviteit

van België als plaats om te investeren (Ernst & Young, 2005).

Wanneer we ons enkel concentreren op de Europese landen, merken we een relatieve zwakke

negende plaats van België op (bijlage 3.25.). Er is zelfs een daling genoteerd van het aantal

internationale investeringen ten opzichte van 2003. De opmars van een aantal Oost Europese

landen valt op. Verder is het opmerkelijk dat Zweden net binnen de toptien valt en dat landen

als Nederland en Denemarken de toptien zelfs niet halen.

De Belgische troeven en hindernissen op het vlak van aantrekkelijkheid worden in het

volgende deel behandeld. Er wordt hier vooral focus gelegd op de hindernissen.

8.1. Troeven

De Belgische troeven zijn de levenskwaliteit, de kwaliteit van de arbeidsmarkt en de

telecommunicatie-infrastructuur (Tabel 3.7.). De stabiliteit van het sociale klimaat en de

transport - en logistieke infrastructuur vervolledigen de lijst van de topvijf. Vooral de

kwaliteit van de arbeidsmarkt wordt meer geapprecieerd tegenover 2004.

Page 93: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

84

Verder zijn de beschikbaarheid en de kwaliteit van O&O in 2005 een troef, terwijl dit in 2004

nog een handicap was. Dit is een opmerkelijke vaststelling die meer onderzoek vergt,

aangezien over het algemeen de O&O activiteit in België en Vlaanderen als hindernis wordt

gezien.

Een vergelijking met onze buurlanden toont gelijkaardige rangschikkingen. Het is opvallend

dat de fiscale bedrijfskosten in Nederland een troef zijn, terwijl ze voor België en de andere

buurlanden als handicaps geklasseerd worden.

Tabel 3.7.: Belangrijkste troeven van Vlaanderen als vestigingsplaats

België België Nederland Frankrijk Duitsland Belangrijkste troeven van Vlaanderen als

vestigingsplaats (op 20 mogelijkheden) 2003 2004 2004 2004 2004

Levenskwaliteit 1 1 2 1 4

Kwaliteit van de arbeidsmarkt 6 2 4 4 1

Telecommunicatie-infrastructuur 4 3 3 2 3

Stabiliteit van het sociaal klimaat 2 4 1 - 5

Transport- en logistieke infrastructuur 5 5 5 3 2

Cultuur en taal 3 6 8 6 -

Duidelijkheid en stabiliteit politieke,

wettelijke en regelgevende omgeving

7 7 7 7 9

Beschikbaarheid en kwaliteit van O&O - 8 - 8 7

Specifieke expertise 8 9 - 9 6

Bron: Ernst &Young, 2005, blz. 18

8.2. Hindernissen De hoge loonkost, de fiscale bedrijfslasten en de flexibiliteit van de arbeidswetgeving blijken

de grote handicaps van België als investeringsregio te zijn (Tabel 3.8.).

Uit interviews is gebleken dat er ook andere belangrijke pijnpunten bestaan. Zo moet, via een

actieve promotie, het imago van Vlaanderen verbeteren. De soort van activiteiten die we

aantrekken is van belang. Daarnaast is het tekort aan huisvestingsmogelijkheden een te

overwinnen hindernis.

Page 94: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

85

Tabel 3.8.: Belangrijkste handicaps van Vlaanderen als vestigingsplaats

België België Nederland Frankrijk Duitsland Belangrijkste handicaps als

vestigingsplaats (op 20 mogelijkheden) 2003 2004 2004 2004 2004

Loonkosten 1 1 1 1 1

Fiscale Bedrijfslasten 2 2 - 3 3

Flexibiliteit van de Arbeidswetgeving 4 3 2 2 2

Overheidssubsidies en –steun 7 4 5 4 6

Mogelijkheid tot productiviteitsverhoging 3 5 4 5 4

De Belgische binnenlandse markt - 6 6 - -

Beschikbaarheid, kost en reglementering

m.b.t. bedrijfsterreinen

5 7 3 7 7

Gunstregime voor buitenlandse kaderleden

en hoofdkwartieren

9 8 9 6 5

Toegang tot lokale investeerders 8 9 7 9 8

Bron : Ernst &Young, 2005, blz. 19

8.2.1. Imago

Het Belgische/Vlaamse imago speelt een grote rol. Het overheidsbeleid dient daarom de regio

als ondernemingsvriendelijk en vooruitstrevend voor te stellen (Allaert G.).

Het imago van België is beter bij bedrijfsleiders die reeds in ons land actief zijn.

Daartegenover staat dat te weinig internationale bedrijfsleiders een goed zicht hebben op de

troeven van ons land. Vandaar dat geopperd wordt de eigen bedrijfsleiders ambassadeurs voor

België te maken. “Aangezien ongeveer de helft van de investeerders inlichtingen inwint bij

collega’s alvorens een beslissing te nemen, en deze collega’s het investeringsklimaat in

België vrij positief vinden, hebben de verschillende overheden er alle belang bij deze

bedrijfsleiders als economische ambassadeurs te gebruiken. Zij vormen de beste publiciteit

om nieuwe investeerders naar België te halen (Ernst &Young, 2005, blz. 27)”.

8.2.2. Soort activiteiten

Men kan zich de vraag stellen voor welke soort activiteiten België aantrekkelijk is. Uit

onderzoek weet men dat buitenlandse investeerders vooral investeren in hoofdkwartieren,

logistieke centra en administratieve en boekhoudkundige backoffices. O&O scoort minder

Page 95: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

86

goed. Designcentra en productiebedrijven scoren het slechtst (Ernst & Young, 2005, blz. 20).

Vooral het aantal vestigingen van O&O centra moet stijgen. De O&O intensiteit in een land

vormt namelijk een belangrijke indicator in een kenniseconomie.

Het lage aantal productiebedrijven wordt verklaard door de hoge loonkost. Bovendien blijkt

uit onderzoek dat vooral de telecom- en hoogtechnologische sectoren de loonkost als een

handicap beschouwen (Ernst & Young, 2005, blz. 20).

8.2.3. Huisvestingsmogelijkheden

Het tekort aan huisvestingsmogelijkheden voor bedrijven in verscheidene Vlaamse streken

kan ook als hinderpaal genoemd worden. Daarom dringt zich een dynamischer beleid ten

aanzien van bedrijventerreinen op. Allaert G. meent dat een permanente modernisering

noodzakelijk is indien men aantrekkelijk wil worden en blijven. Vlaanderen kent immers

teveel verouderde bedrijventerreinen die niet meer aangepast zijn aan de noden van vandaag.

Niet alleen de renovatie van bestaande terreinen maar ook de ontwikkeling van nieuwe

terreinen is noodzakelijk in Vlaanderen. Gent vormt een voorbeeld. Vele bedrijven worden

aangetrokken door de Gentse biotechsector, maar de beschikbare ruimte hiervoor is

ontoereikend. Door onder andere nieuwe terreinen uit te bouwen als wetenschapspark,

probeert men het hoofd te bieden aan deze problematiek (Allaert G.).

8.2.4. Rol van de overheid

De overheid moet haar steentje bijdragen om België/Vlaanderen aantrekkelijker te maken

voor buitenlandse investeringen. Het oppoetsen van het Vlaamse imago behoort tot haar

taken, maar zij moet zich vooral concentreren op fiscaliteit 75.

Daarnaast dienen training en opleiding en de link tussen industrie en onderzoek ook tot de

prioriteiten te behoren (bijlage 3.26.).

De Vlaamse overheid stelt een geïntegreerd en coherent beleid voorop inzake het aantrekken

van buitenlandse investeringen (Beleidsnota MOERMAN F. 2004-2009, blz. 33). Naast het

aantrekken van nieuwe investeerders van buitenlandse oorsprong, gaat er bijzondere aandacht

uit naar het behoud van de bestaande buitenlandse investeerders in Vlaanderen en naar het

gevaar van de delocalisatie.

75 zie infra, blz. 89

Page 96: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

87

Met dit doel voor ogen werd in Vlaanderen in 2005 Flanders Investment and Trade (FIT)

opgericht. De FIT staat in voor een nazorgstrategie van de in Vlaanderen gevestigde

buitenlandse bedrijven om snel te kunnen inspelen op hun noden

(URL: <www.flandersinvestmentandtrade.be>).

8.3. Besluit

We beschikken in België/Vlaanderen over belangrijke troeven zoals de levenskwaliteit, de

kwaliteit van de arbeidsmarkt en de telecom-infrastructuur. Deze troeven moeten optimaal

benut worden om investeerders aan te trekken.

De loonkosten, de fiscaliteit en de stroefheid van de arbeidswetgeving zijn hindernissen die

zorgen voor een daling van de aantrekkelijkheid. Het Vlaamse imago, de soort van

activiteiten die we aantrekken en de huisvestingsmogelijkheden hebben eveneens een

negatieve invloed op de Belgische/Vlaamse aantrekkelijkheid.

De overheid moet haar beleid aan deze noden aanpassen.

Algemeen genomen is de perceptie van België als investeringsland gedaald. In 2005 vindt 23

procent van de ondervraagden dat de perceptie verbeterd is tegenover het voorgaande jaar. In

2004 bedroeg dit percentage nog 33 procent. Er is een grote groep, namelijk 58 procent, die

twijfelt over deze perceptie (Ernst & Young, 2005, blz. 23).

9. Het overheidsoptreden

Hoe presteert de (Vlaamse) overheid? Overregulering, fiscale en administratieve

ontmoedigingen zijn hindernissen die vaak worden aangehaald (Dewaele S.). Het

overheidsoptreden wordt dan ook veelal gezien als een hindernis voor een kenniseconomie in

Vlaanderen.

We gaan eerst en vooral na wat de kwaliteit van de overheid is, waarna we ingaan op

specifieke hindernissen, zoals de fiscaliteit.

Page 97: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

88

9.1. Hindernissen

De algemene kwaliteit van de overheid scoort zwak in Vlaanderen.

Bovendien moet de overheid zorgen voor een flexibelere regulering, meer participatie in ICT,

meer betrokkenheid bij de financiering en investeringen in infrastructuur.

9.1.1. Algemene kwaliteit van de overheid

Bijlage 3.27. maakt de kwaliteit van de overheid in 15 Europese landen duidelijk.

Op het gebied van uitgaven als percentage van het BBP, staat België op de vijfde plaats. Dit is

onvoldoende indien België/Vlaanderen zich wil profileren als aantrekkelijke regio, als een

kenniseconomie.

Het Belgisch vertrouwen in de overheid is enorm zwak in vergelijking met de andere landen.

Bovendien scoort België ook relatief zwak op gebied van de performantie van de overheid. Er

hapert vooral iets aan de overheidswerking in enge zin, namelijk de administratie.

Het gaat met andere woorden niet goed met de kwaliteit van onze overheid, gemeten volgens

internationale standaarden. Deze resultaten dienen echter kritisch benaderd te worden,

omwille van ondermeer negatieve generalisaties, zoals ten tijde van de zaak Dutroux

(MOESEN W., 2004, blz. 9).

Men kan niet ontkennen dat België ondermaats presteert inzake overheidswerking, gelet op de

budgettaire middelen die men hiervoor vrijmaakt (MOESEN W., 2004, blz. 16).

De matige scores voor de kwaliteit van de overheid zijn een indicatie van de te grote

overheidsregulering in ons land.

Aan de hand van enigszins verouderde data kan het sterkere overheidsingrijpen in België in

vergelijking met enkele Europese landen en de VS worden aangetoond (bijlage 3.28.). Vooral

het rechtstreekse overheidsingrijpen in België springt in het oog 76.

Dit overheidsingrijpen in België en Vlaanderen moet dringend afnemen (De Clercq M.).

76 Met een score van 3.78 scoren we een stuk hoger dan de andere landen. We moeten een voorbeeld nemen aan Ierland, met een score van 0.46 en aan de VS, met een score van 0.87. Betreffende het aantal overheidsbedrijven scoort Finland opvallend hoog met 3.28. België scoort 2.01. Opnieuw scoort de VS goed met 0.84. Duitsland en Ierland volgen met respectievelijk 1.22 en 1.32.

Page 98: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

89

9.1.2. Regulering

De regulering in Vlaanderen is een wezenlijk minpunt in de aantrekkelijkheid van onze regio

(De Windt W.).

De drie voornaamste maatregelen die de overheid moet nemen om België aantrekkelijker te

maken, zijn een verlichting van de loonkost, een verlichting van de sociale lasten en een

versoepeling van de arbeidswetgeving (Ernst & Young, 2005, blz. 24).

Een andere hindernis tot aantrekkelijkheid is de verscheidenheid van de lokale

belastingstelsels in België, met onder andere provinciale en gemeentelijke belastingen. Het is

enorm moeilijk om zich een beeld te vormen van alle mogelijke belastingen waaraan men

onderworpen wordt. Dit wordt gesteld door bijna 60 procent van de ondervraagden (Ernst &

Young, 2005, blz. 24).

De overheid probeert de zwakke scores op gebied van fiscaliteit te verbeteren via allerlei

steunmaatregelen.

Eén ervan is de notionele interestaftrek. Deze invoering van de aftrek voor risicokapitaal is

een fiscale stimulans, aangezien bedrijfsfinanciering met eigen vermogen fiscaal wordt

aangemoedigd. Deze maatregel blijkt uit onderzoek te weinig gekend (Ernst & Young, 2005,

blz. 26). De kleine groep van 35 procent die deze maatregelen wel kent, ervaart ze evenwel

als positief (bijlage 3.29.).

De winstvrijstelling voor wetenschappelijk personeel werd met veel lof onthaald. Met deze

maatregel krijgt een onderneming namelijk een vrijstelling van de belastbare winst tot 12.780

euro, per extra aangeworven personeelslid voor wetenschappelijk onderzoek.

Er bestaan ook nog andere belastingsvoordelen voor O&O, zoals bijvoorbeeld een

belastingskrediet voor O&O, een verhoogde interestaftrek voor O&O, een belastingsvrije

innovatiepremie en een vrijstelling van bedrijfsvoorheffing (Trends, 02/11/2006, blz. 76).

Concrete resultaten over de doeltreffendheid van deze instrumenten zijn nog niet beschikbaar,

maar het voorhanden zijn van de instrumenten betekent in ieder geval een stap in de goede

richting (Verboven P.). Deze instrumenten moeten Vlaanderen aantrekkelijker maken voor

(buitenlandse) investeerders, maar ook voor (buitenlandse) onderzoekers en ondernemers.

Page 99: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

90

Het is evenwel moeilijk om inzicht te krijgen in dit kluwen van fiscale steunmaatregelen

(Clarysse B.). De overheid dient dan ook een duidelijk globaal kader voor steunmaatregelen

voor O&O te scheppen.

Bovendien gebeurt de implementatie aan de hand van teveel regelgeving. “De politieke wil

om bepaalde maatregelen te nemen is aanwezig maar de administratieve rompslomp rond

deze maatregelen verlaagt de efficiëntie en effectiviteit ervan (De Waele W.)”.

9.1.3. ICT

“De Vlaamse overheid wil de ICT-sector, als sleutelsector voor de gehele economie, alle

kansen geven om zich verder te ontwikkelen. Investeren in onderzoek en ontwikkeling staan

hierbij op de eerste plaats (Dewaele S.)”.

Dit is een mooi voornemen maar dient ook in de praktijk omgezet worden.

ICT moet meer ingebed worden in het onderwijs, zowel in het secundair als het hoger.

Daarnaast is er een grote nood aan ICT-specialisten. De overheid kan helpen door het imago

van informatici te verbeteren via sensibilisering.

E-governance speelt een grote rol in een kenniseconomie. De Vlaamse Overheid maakt

momenteel te weinig gebruik van de mogelijkheid tot online diensten. In de toekomst moet

hieraan gewerkt worden.

9.1.4. Financiering

De overheid draagt reeds haar steentje bij via allerlei initiatieven en fondsen, maar moet nog

meer inspanningen doen om de beschikbaarheid en toegankelijkheid van risicokapitaal te

verhogen. Via sensbilisering kan ook veel bereikt worden (Clarysse B.).

9.1.5. Transport - en onderzoeksinfrastructuur

In deze verhandeling wordt de infrastructuur niet als kernindicator behandeld. Desalniettemin

is de rol van de overheid hierin heel groot.

Op het vlak van transportinfrastructuur moet zij op continue basis investeringen uitvoeren om

de bereikbaarheid naar en in Vlaanderen te garanderen (De Clercq M.).

Page 100: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

91

Allaert G. roemt Vlaanderen om de aanwezige infrastructuur, maar betreurt de weinig

efficiënte benutting en de lage investeringen in kwaliteit. Het Vlaams wegennet is het meest

fijnmazige van de wereld; weg, spoor en water in acht genomen. Dit betekent een enorme

troef, maar deze moet dan ook optimaal benut worden, wat in Vlaanderen te weinig gebeurt.

Dichtheid van transportnetwerken correspondeert immers niet noodzakelijk met

netwerkkwaliteit (Allaert G.).

“De beschikbare onderzoeksinfrastructuur bepaalt in belangrijke mate de wetenschappelijke

kwaliteit, het economisch potentieel en de internationale aantrekkingskracht van het

innovatiesysteem (Beleidsnota MOERMAN F. 2004-2009, blz. 43)”.

Op vlak van onderzoeksinfrastructuur onderneemt de overheid concrete stappen met het

Hercules programma. Het Hercules-programma, gelanceerd in 2006, beoogt grootschalige

investeringen in onderzoeksapparatuur voor fundamenteel en strategisch basisonderzoek. De

Vlaamse Overheid zal bijdragen in de aankoop- en onderhoudskosten om niet alleen het

wetenschappelijk onderzoek te stimuleren maar ook de continuïteit ervan te garanderen.

Aangezien dit project pas in 2007 operationeel is, zijn nog geen resultaten beschikbaar over

het programma (Dewaele S.).

De Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid stelt dat kwalitatief hoogstaande en geavanceerde

onderzoeksapparatuur noodzakelijk is voor het realiseren van een innovatieklimaat in

Vlaanderen (VRWB Studiereeks 13, 2004, blz. 102).

9.2. Besluit

De overheid moet helpen België aantrekkelijker te maken voor buitenlandse investeringen.

Focus op fiscaliteit, training en opleiding en de link tussen industrie en onderzoek is nodig.

Ook het oppoetsen van het Vlaamse imago behoort tot de prioritaire taken van de overheid

(Clarysse B.).

De drie grote taken van de overheid in beschouwing genomen, namelijk promotie van O&O,

de uitbouw van een nationaal/regionaal innovatiesysteem en de uitwerking van een

stimulerende overkoepeling 77, zorgt voor een gemiddelde score.

77 zie supra, blz. 18

Page 101: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

92

In het algemeen scoort de overheid relatief zwak op gebied van investeringen in O&O. In het

kader van de bepalingen van Lissabon moet zij 1 procent van het BBP hieraan wijden, wat

anno 2007 nog niet het geval is. De overheid hanteert wel reeds een uitgebreide

subsidiepolitiek, met instrumenten als het IWT en FIT. Er wordt eveneens gewerkt aan de

uitbouw van verschillende belastingsvoordelen, zij het dat een overzichtelijk geheel tot nu toe

nog afwezig is. Op gebied van intellectuele eigendomsrechten doet de overheid haar job naar

behoren. Vlaanderen scoort namelijk goed qua aantal patenten.

De uitbouw van een nationaal/regionaal innovatiesysteem gebeurt stap voor stap in de goede

richting. Samenwerking tussen het onderwijs en de bedrijven is belangrijk. Vooral de

creativiteit en het ondernemersinitiatief worden hoog in het vaandel gedragen door Minister

MOERMAN F. (Dewaele S.). De omgevingsdynamiek verdient meer aandacht, vooral op het

gebied van de infrastructuur.

De ontwikkeling van een stimulerende overkoepeling bestaat naast de creatie van ruimte uit

een beperking van de overregulering. Fysieke ruimte om te ondernemen verdient meer

aandacht. Aan de ruimte voor creativiteit wordt volop gewerkt via het promoten van

ondernemerschap.

Page 102: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

93

Hoofdstuk 4: Algemeen Besluit: (Hoe) kan Vlaanderen een kenniseconomie worden?

De overgang naar een kenniseconomie in Vlaanderen gebeurt niet naar behoren. De

geïnterviewde personen zijn hierover unaniem.

Men haalt verschillende oorzaken aan, maar het gebrek aan creativiteit, meer bepaald aan

ondernemerschap en innovatie, lijken aan de basis te liggen. Vlamingen moeten met andere

woorden creatiever zijn door meer te ondernemen en te innoveren op allerlei vlakken.

Dit gebrek vertaalt zich enerzijds in een relatief zwakke positie in de meer kennisintensieve

hoog- en middentechnologische sectoren, anderzijds is er een te lage valorisatiegraad van

onderzoeksresultaten. O&O inspanningen en een relatief goed opgeleide beroepsbevolking

resulteren niet in een vertaling van concrete onderzoeksresultaten in commerciële producten

en diensten.

Vlaanderen moet zich op verschillende vlakken beter ontwikkelen om te komen tot een hogere

graad van hoogtechnologische activiteiten en meer valorisatie. We behandelen in deze

verhandeling de verschillende noodzakelijke elementen.

Het algemeen besluit wordt opgebouwd aan de hand van onderstaande samenvattende tabel

(tabel 3.9.).

Page 103: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

94

Tabel 3.9.: Samenvattende tabel - +

Menselijk kapitaal + Wordt internationaal als troef gezien

- Algemeen + Hoeveelheid en kwaliteit van het menselijk kapitaal

- Tekort aan afgestudeerden in wetenschappen

en technologie

+ Sensibiliseringscampagnes overheid

- Te lage mobiliteit (hooggeschoold) menselijk kapitaal, zowel

regionaal als nationaal en internationaal

+ Europese initiatieven zoals ERA

+ Vlaamse initiatieven zoals Odysseus en Methusalem

- Omvang onderzoekspersoneel

- Nood aan opwaardering imago van wetenschappers en onderzoekers + Sensibiliseringscampagnes overheid

- Levenslang leren - Zwakke deelname aan levenslang leren

Creativiteit - Vlamingen worden niet als creatief bestempeld

- Investeringen, O&O - Te lage O&O inspanningen van zowel bedrijven als overheid + Bedrijven: recente positieve evolutie

+ Overheid: sinds jaren negentig licht stijgende lijn

- Ondernemerschap - Te lage ondernemerschapgraad

- Nood aan opwaardering imago van ondernemers

+ Sensibiliseringscampagnes overheid

- Openheid + Traditioneel een grote troef maar verdient dringend meer

aandacht

* Export - Aandeel innovatieve producten in de export + Hoge exportratio

+ Flanders Investment and Trade (FIT)

* Buitenlandse investeringen - Dalende trend in industriële sectoren

- Tekort in hoogtechnologische sectoren

* Internationale

onderzoekssamenwerking

+ Verschillende initiatieven, vooral op Europees vlak

Page 104: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

95

Samenwerking - Nood aan specialisatie

- Nood aan specialisatie in hoogtechnologische sectoren

- Nood aan méér samenwerking tussen bedrijven onderling en met

universiteiten

+ Bestaan van verschillende clusters

+ Samenwerking tussen bedrijven onderling en met

universiteiten

Financiering - Rol van de overheid te beperkt

- Te beperkt aanbod formeel en informeel risicokapitaal

+ Recente positieve evolutie in aanbod risicokapitaal

+ Verschillende overheidsinitiatieven zoals ARKimedes

ICT - Te lage investeringen in ICT, zowel in O&O als in onderwijs

- Te lage benutting van de infrastructuur, zowel qua gebruik als qua

vaardigheden en services

- Tekort aan ICT personeel

+ Aanwezigheid van infrastructuur

Valorisatie - Te lage valorisatiegraad

- Te laag aantal spin-offs

+ Aantal wetenschappelijke publicaties en patenten op

aanvaardbaar niveau

Aantrekkelijkheid

investeringsregio

- Fiscale bedrijfslasten, loonkosten, stroeve Arbeidswetgeving

- Nood aan opwaardering imago van Vlaanderen

- Nood aan meer O&O centra bedrijven

- Nood aan betere huisvestingsmogelijkheden

- Overheid moet een grotere bijdrage leveren, vooral inzake fiscaliteit

+ Levenskwaliteit

+ Kwaliteit van de arbeidsmarkt

+ Kwaliteit van telecommunicatie infrastructuur

Overheid - Investeringen in O&O

- ICT: investeringen, e-governance

- Te kleine rol in financiering

- Te lage investeringen in (transport)infrastructuur

+ Verschillende initiatieven op allerlei vlakken (onder andere

ARKimedes en Odysseus)

Page 105: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

96

Het menselijk kapitaal in Vlaanderen is kwalitatief hoogstaand, maar bestaat uit te weinig

wetenschappers en onderzoekers. Dit heeft te maken met het imago, waardoor er te weinig

afgestudeerden zijn in wetenschappen en techniek, maar ook met de te lage mobiliteit van het

menselijk kapitaal tussen bedrijven, sectoren, regio’s en landen.

De overheid onderneemt concrete stappen met programma’s als Odysseus en Methusalem om

onderzoekers naar Vlaanderen te lokken. Ook op Europees gebied is de mobiliteit van kennis

een prioriteit. De oprichting van de European Research Area, kortom het ERA netwerk, reikt

oplossingen aan.

Creativiteit kan gezien worden als het samenspel van drie elementen, namelijk innovatie,

ondernemerschap en internationalisatie.

De graad van innovatie blijkt uit de uitgaven voor O&O door de overheid en de bedrijven. Er

worden door beide partijen te weinig inspanningen geleverd op dit gebied: tezamen spenderen

zij anno 2003 slechts 2.14 procent van het BBP aan O&O. Anno 2007 is er een positieve

evolutie waar te nemen, maar hierover zijn nog geen concrete resultaten beschikbaar.

Vaststaand feit is dat Vlaanderen er niet zal in slagen de doelstelling van Lissabon te behalen

in het jaar 2010. Deze stelt namelijk dat 3 procent van het BBP aan O&O moet uitgegeven

worden, waarvan 1 procent door de overheid en 2 procent door de bedrijven.

De ondernemingsgraad in verschillende landen wordt gemeten door de Global

Entrepreneurship Monitor (GEM). Deze geeft een Vlaamse score aan in 2006 die onder het

Europees gemiddelde ligt. Een zwakke risicokapitaalsector, administratieve complexiteit en

een hoge graad van risicoaversie zouden de grote oorzaken zijn. Men probeert van

overheidswege deze problemen op te lossen via respectievelijk fondsen voor financiering,

administratieve vereenvoudigingen en sensibilisering. Op de eerste plaats vormt de

risicoaversie een groot probleem, aangezien een mentaliteitsverandering moeilijk tot stand

kan gebracht worden. Het imago van de ondernemer dient dringend opgewaardeerd te

worden.

De graad van openheid blijkt uit de export, de buitenlandse investeringen en de internationale

onderzoekssamenwerking.

Vlaanderen heeft een hoge exportratio, dewelke van groot belang is voor een kleine regio. Het

aandeel van de hoogtechnologische, kennisintensieve producten in de export bevindt zich

evenwel op een laag niveau. Men moet dit aandeel verhogen om internationaal te kunnen

concurreren en zo te evolueren naar een kenniseconomie.

Page 106: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

97

De buitenlandse investeringen zijn een belangrijk gegeven in de Vlaamse economie. De

industrie kent een hoog aantal buitenlandse investeringen, maar men noteert de laatste jaren

een dalende trend. Dit hangt samen met de afnemende aantrekkelijkheid van Vlaanderen als

investeringsregio. In de diensten constateert men daarentegen een stijgende evolutie, wat een

toenemende afhankelijkheid van diensten weerspiegelt.

Zowel in de industrie als in de diensten zijn de buitenlandse investeringen in

hoogtechnologische, kennisintensieve sectoren te laag. Vlaanderen moet dringend opnieuw

aanzien worden als een aantrekkelijke regio voor buitenlandse investeringen, vooral in de

hoogtechnologische sectoren. Buitenlandse investeringen worden met andere woorden een

grote rol toegekend. Dit mag het eigen, Vlaams initiatief echter niet ontmoedigen

Tot slot geeft de samenwerking inzake internationaal onderzoek een indicatie van de openheid

van een land of regio. Vooral samenwerking op Europees vlak kent momenteel een gestage

groei.

In een maatschappij waarin kennis een toenemend belang kent, is samenwerking een must,

niet alleen internationaal maar ook nationaal. Bedrijven, kenniscentra en overheid moeten de

handen in elkaar slaan om hun kennis te delen en optimaal te benutten. Er ontstaan netwerken

en clusters.

Bedrijven doen meer en meer aan open innovatie, via hechtere samenwerking met andere

bedrijven. Ook met kennisinstellingen zijn er verschillende akkoorden. Zo werken vele

ondernemingen in Vlaanderen samen met universiteiten maar ook met de strategische

onderzoekscentra, namelijk IMEC, VITO, VIB en IBBT. Dit is een positieve evolutie.

Indien Vlaanderen wil evolueren naar een kenniseconomie zal zij bepaalde klemtonen moeten

leggen. Er mag niet geprobeerd worden in alles de beste te zijn, zeker niet als kleine regio. De

VRWB formuleerde in dit kader zes strategische clusters, waarin Vlaanderen zich moet

specialiseren. Dit is een goede oproep tot focus, maar de keuze van sectoren zal uiteindelijk

van de markt afhangen.

Het financieringsaspect is enorm belangrijk in een kenniseconomie. De overheid levert via

fondsen als ARKimedes een bijdrage, maar dit is niet genoeg. Niet alleen de overheid maar

ook de risicokapitaalsector dienen meer betrokken te zijn. In Vlaanderen is deze sector

onderontwikkeld. Recentelijk worden echter positieve evoluties waargenomen. Naast het

aanbod van zowel formeel als informeel risicokapitaal moet er ook gewerkt worden aan de

toegang tot dit risicokapitaal. Deze verloopt niet vlot genoeg.

Page 107: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

98

Informatie – en communicatietechnologieën (ICT) worden beschouwd als een belangrijke

katalysator voor alle sectoren in een kenniseconomie. Er wordt echter te weinig geïnvesteerd

in ICT, zowel in O&O als in onderwijs. Gezien de grote bijdrage van ICT in de BBP-groei

van een land moeten deze investeringen dringend toenemen. De overheid heeft met IMEC en

IBBT reeds mooie resultaten geboekt.

Een pluspunt is de aanwezige ICT-infrastructuur waarmee Vlaanderen één van de best

bekabelde regio’s ter wereld is. Deze troef wordt echter onderbenut.

Eerst en vooral dient de infrastructuur beter benut te worden via een hogere internettoegang

en breedbandpenetratie.

Ten tweede dient men de ICT-vaardigheden beter te ontwikkelen, zowel op gebruikers- als op

specialistisch niveau. Vlaanderen beschikt bovendien over te weinig ICT-specialisten, wat in

belangrijke mate toe te schrijven is aan het negatieve imago van informatici.

Tenslotte dient ICT meer toegepast te worden in de diensten. E-governance moet beter

ontwikkeld worden. De overheid biedt reeds verschillende diensten online aan maar er wordt

te weinig gebruik van gemaakt door bedrijven en gezinnen. Bedrijven ontplooien te weinig

online activiteiten.

Sensibilisering rond het gehele ICT-thema is dringend nodig.

Vlaanderen worstelt met een te lage valorisatiegraad. Deze wordt gemeten aan de hand van

het aantal wetenschappelijke publicaties, patenten en spin-offs. Vooral op het vlak van spin-

offs dient men betere resultaten voor te leggen. KU Leuven geeft via Leuven Research and

Development (LRD) het voorbeeld.

Vlaanderen moet een aantrekkelijke regio zijn om zowel de eigen als de buitenlandse

investeringen aan te moedigen. Daartoe dient het imago van Vlaanderen dringend

opgewaardeerd te worden. De grootste hindernissen zijn de fiscale bedrijfslasten, de

loonkosten en de stroeve arbeidswetgeving. Enkel en alleen de overheid kan hierop inspelen.

Dit gebeurt reeds via enkele initiatieven maar heeft nog geen noemenswaardige ommekeer

teweeggebracht.

Daarnaast dient ook op andere minpunten gewerkt te worden.

Buitenlandse investeringen gebeuren te weinig in de vorm van O&O centra en dragen

bijgevolg niet bij tot een hogere O&O intensiteit in Vlaanderen. O&O centra kan men slechts

Page 108: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

99

aantrekken indien men over genoeg O&O personeel beschikt, wat in Vlaanderen een pijnpunt

vormt.

Bovendien is er nood aan meer en betere huisvestingsmogelijkheden. Dit is een belangrijke

taak voor de overheid.

Vlaanderen beschikt eveneens over verschillende troeven. Levenskwaliteit, kwaliteit van de

arbeidsmarkt en telecommunicatieapparatuur blijken de belangrijkste te zijn.

De overheid kan een grote bijdrage leveren in de evolutie naar een kenniseconomie. Zij kan

niet alleen O&O promoten, maar eveneens een innovatiesysteem en een stimulerend klimaat

aanreiken.

De overheid speelt bijgevolg een grote rol in een kenniseconomie. Er is daarom nood aan een

frisse wind door de Vlaamse economie via een institutionele vernieuwing.

Vlaanderen heeft een gebrek aan marktwerking, vooral in de dienstensectoren, en kampt met

een stringente regelgeving.

Investeringen in O&O bevinden zich op een laag pitje. Om de Lissabon-norm van 3 procent te

bereiken, waarvan 2 procent door de bedrijven en 1 procent door de overheid, zullen door

beide partijen nog veel extra inspanningen moeten gebeuren. De investeringen in ICT zijn

veel te laag. De overheid zou meer aan e-governance moeten doen. Het achterblijven van

overheidsinvesteringen in transportinfrastructuur is een belemmerende factor inzake het

aantrekken van (buitenlandse) investeringen.

Op het vlak van financiering en risicokapitaal kan de overheid een grotere bijdrage leveren.

Vooral de toegang tot het kapitaal dient vergemakkelijkt te worden. Er bestaan al

verschillende initiatieven, zoals Vinnof, wat een positieve evolutie betekent.

Sensibilisering vraagt veel aandacht. Vooral het imago van ondernemers, onderzoekers,

wetenschappers en informatici dient men op te waarderen.

De overheid dient ondernemingen te stimuleren om nieuwe kennis te verwerven. Dit vereist

kwalitatieve kenniscentra waarbij samenwerking met bedrijven cruciaal is. De

valorisatiegraad van onderzoeksresultaten kan de hoogte in indien men meer in netwerken

samenwerkt.

De overheid dient eveneens samen te werken, vooral inzake internationaal onderzoek. Op

Europees gebied gebeurt er momenteel veel met onder andere de Europese

Kaderprogramma’s.

Page 109: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

100

Op de vraag of Vlaanderen reeds een kenniseconomie is, antwoorden experten negatief.

Vlaanderen kan wel een kenniseconomie worden, maar dan zal men op bovengenoemde

gebieden extra inspanningen moeten leveren. De troeven dienen verder ontwikkeld te worden

en de hindernissen moet men overwinnen om zo de weg te effenen naar de Vlaamse

kenniseconomie.

Het opleggen van de Lissabon-doelstellingen geeft alvast een duwtje in de rug.

Dit algemeen besluit wordt enerzijds gevormd aan de hand van de aanwezige literatuur en zo

recent mogelijke cijfers. Anderzijds hebben interviews met personen, die op professionele

wijze geconfronteerd worden met dit thema, een grote bijdrage geleverd.

Page 110: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

VII

Lijst van geraadpleegde werken

Wetenschappelijke Artikels en Boeken

Activiteitenverslag VRWB 2004 – 2005, 69 blz.

AKBAR H., 2003, Knowledge Levels and their Transformation: Towards the Integration of

Knowledge Creation and Individual Learning, Journal of Management Studies, Vol. 40, Nr.8,

Blz. 1997- 2021

Algemene Omgevingsanalyse Vlaanderen, 2004, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap,

328 blz.

ALLAERT G., 2006, Actuele Economische Problemen – Structuur en werking van de

Belgische Economie, Academia Press, 302 blz.

ARCHIBUGI D. en COCO A., 2005, Is Europe Becoming the Most Dynamic Knowledge

Economy in the World?, Journal of Common Market Studies, Vol. 43, Nr. 3, Blz. 433-459

BOWEN H.P., MOESEN W. en SLEUWAEGEN L., 2006, A Composite Index of the

Creative Economy With Application to Regional Best Practices, Flanders DC, 29 blz.

BRANSCOMB L.M., KODAMA F. en FLORIDA R., 1999, Industrializing Knowledge:

University-Industry Linkages in Japan and the United States, London MIT Press, 630 blz.

BUYSE D., 2006, Job Profiles in the ICT-industry, Agoria, 18 blz.

CAPRON H. en DUELZ D., 2004 , Studiereeks 3: Meer onderzoek in Europa. Doelstelling:

3% van het BBP, O&O en innovatie in België, 71 blz.

CAPRON H. en MEEUSEN W., 2000, The National Innovation System of Belgium,

Physica-Verlag, 247 blz.

Page 111: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

VIII

CHESBROUGH H., 2003, Open Innovation, Harvard Business School, 272 blz.

CLARYSSE B., 2004, Eendagsvlieg of pionier: welke ondernemer redt onze economie?,

Garant, 231 blz.

CLARYSSE B., HEIRMAN A. en DEGROOF J., 2001, Het fenomeen spin-off in België,

IWT Observatorium, 79 blz.

COE D.T. en HELPMAN E., 1993, International R&D Spillovers, NBER Working Paper

Series, Nr. 4444, 37 blz.

COE D.T., HELPMAN E. en HOFFMAISTER A.W., 1997, North-South R&D Spillovers,

The Economic Journal, Vol. 107, Nr. 440, Blz. 134-49

De BACKER K. en SLEUWAEGEN L., 2003, Rapport over het concurrentievermogen van

de Vlaamse economie, Steunpunt Ondernemerschap, Ondernemingen en Innovatie, 124 blz.

DE BACKER K. en SLEUWAEGEN L., 2005, Tweede rapport over het

concurrentievermogen van de Vlaamse economie, Steunpunt Ondernemerschap,

Ondernemingen en Innovatie, 99 blz.

DE CLERCQ D. en DE SUTTER M., 2003, De relatie tussen ondernemerschap en

economische groei : een literatuuroverzicht, Steunpunt Ondernemerschap, Ondernemingen en

Innovatie, 54 blz.

DE VOLDERE I., JANSSENS E., ONKELINX J. en SLEUWAEGEN L., 2006, The creative

economy, challenges and opportunities for the DC regions, Flanders DC, 147 blz.

DEBACKERE K., 1997, Topics in the Management of Technology and Innovation: a

Synopsis of Major Findings, 45 blz.

ETZKOWITZ H., 2003, Innovation in innovation: the triple helix of university-industry-

government relations, Social Science Information, Blz. 293-337

Page 112: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

IX

FREEMAN C., 1987, Technology policy and economic performance: lessons from Japan,

Pinter, 168 blz.

High Level Group 3% België, 2005, Studiereeks 7: Onderzoek, technologie en innovatie in

België : ontbrekende links, O&O en innovatie in België, 64 blz.

HINOUL M., 2005, Kenniseconomie Europa – Sprong in de diepte?, De Cavalerie, 240 blz.

HIRSHHORN R., NADEAU S. en RAO S., 2000, Innovation in a knowledge-based

economy: the role of government, 50 blz.

HUSTON L. en SAKKAB N., 2006, Connect and Develop: Inside Procter & Gamble’s new

model for innovation, Harvard Business Review, Vol. 84, Nr. 3, Blz. 58-66

i2010 Annual Report Belgium, 2007, European Commission, 2 blz.

LAROSSE J., HANTSCHEL R., JACOBS D., ROELANDT T., GILSING V. en

DEBACKERE K., 2000, Clusterbeleid als hefboom tot innovatie, IWT Observatorium, 87 blz.

LEVER W.F., 2002, Correlating the Knowledge-base of Cities with Economic Growth,

Urban Studies, Vol. 39, Nrs. 5-6, Blz. 859-870

MANIGART S. en DE CLERCQ D., 2005, Risicokapitaal voor starters, in: Je bent

ondernemend en je start wat, Trends Business Books, Roularta, Blz. 59-71

MOESEN W., 2004, Instelling ligging en economische welvaart, Leuvense Economische

Standpunten, Nr. 103, 22 blz.

NIJKAMP P., 2003 Entrepreneurship in a modern network economy, Regional studies, Vol.

37, Nr. 4, Blz. 395-405

OESO Policy Brief, 2004, Science and Innovation Policy: Key Challenges and Opportunities,

8 blz.

Page 113: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

X

OESO, 1996, The Knowledge-based Economy, 43 blz.

OESO, 1997, National Innovation Systems, 48 blz.

PORTER M., 1998, Clusters And The New Economics Of Competition, Harvard Business

Review, Vol. 76, Nr. 6, Blz. 77-90

POWELL W.W. en SNELLMAN K., 2004, The Knowledge Economy, Annual Review of

Sociology, Vol. 30, Blz. 199-220

ROBERTSON S.L., 2005, Re-imagening and rescripting the future of education: global

knowledge economy discourses and the challenge to education systems, Comparative

Education, Vol. 41, Nr. 2, Blz. 151- 170

SANCHEZ R. en HEENE A., 2004, The new strategic manangement, Wiley, 309 blz.

SCHUMPETER J.A., 1942, Capitalism, Socialism and Democracy, New York: Harper &

Row, 381 blz.

SLEUWAEGEN L., DE BACKER K., COUCKE K. en VANDENBOERE I., 2004,

Buitenlandse aanwezigheid Vlaanderen, Steunpunt Ondernemerschap, Ondernemingen en

Innovatie, 118 blz.

Strategische Omgevingsanalyse: Uitdagingen voor de toekomst, nood aan een creatief model,

2005, Flanders DC, 67 blz.

TEIRLINCK P. en SPITHOVEN A., 2005, Business R&D activity at the provincial level in

Belgium, R&D en Innovation in Belgium: Research Studies, 61 blz.

VAN LOOY B., LECOCQ C., BELDERBOS R. , FAEMS D. en VEUGELERS R., 2006,

Samenwerking universiteiten, hogescholen, onderzoeksinstellingen, intermediairen en

bedrijven. Een studie van de internationale literatuur, VRWB Studiereeks 16, 141 blz.

VERVLIET G., 2006, Speurgids 2006, Wetenschap, Technologie en Innovatie, 271 blz.

Page 114: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

XI

Vlaams Indicatorenboek, 2005, Steunpunt O&O Statistieken, 269 blz.

Vlaamse Regionale Indicatoren (VRIND) 2006, Studiedienst van de Vlaamse Regering, 433

blz.

Vlaanderen In Actie, 2006, Studiedienst van de Vlaamse Regering, 46 blz.

VRWB Studiereeks 13, 2004, Wetenschap en innovatie in Vlaanderen 2004 – 2010, 137 blz.

VRWB Studiereeks 18, 2006, Technologie en innovatie in Vlaanderen: prioriteiten, 93 blz.

Page 115: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

XII

Populaire artikels

De Standaard, Overheid haalt Lissabon-norm wellicht niet, 84ste jaargang, nr. 67, 20/03/2007,

Blz. 7

De Tijd, Er is voldoende risicokapitaal voor iedereen, 40ste jaargang, nr. 9895, 14/02/07, Blz.

10

De Tijd, IWT-geld zet bedrijven aan tot ambitieuzer en diepgaander onderzoek, 39ste

jaargang, nr.9855 , 19/12/2006, Blz. 18

De Tijd, We lopen achter alles tegelijk aan, 39ste jaargang, nr. 9742, 10/04/2006, Blz. 3

Jobat 13/05/06, ICT’er krijgt een naam, Blz. 12, URL:

<www.inno.com/PDF/PrMedia/ict%27er%20krijgt%20een%20naam%20gecleared.pdf>.

(04/04/2007).

Trends, Welke belastingsvoordelen krijgt u voor O&O?, 32ste jaargang, nr. 44, 02/11/2006,

Blz. 76

Page 116: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

XIII

Websites

27th CEIES seminar, 2005, Eurostat, URL:

<epp.eurostat.ec.europa.eu/portal/page?_pageid=1073,46587259&_dad=portal&_schema=PO

RTAL&p_product_code=KS-PB-04-003>. (23/03/2007).

Activiteitenverslag IWT, 2005, URL:

<www.iwt.be/downloads/publicaties/jaarverslag/iwt_jaarverslag2005.pdf>. (15/02/2007).

aps.vlaanderen.be/statistiek/cijfers/arbeidsmarkt/algemeen/werkbel031.xls. (26/02/2007).

aps.vlaanderen.be/statistiek/cijfers/wetenschap/algemeen/Indicator_9B_spin_offs.xls.

(18/02/2007).

Beleidsnota MOERMAN F. 2004-2009, 92 blz., URL: <ewbl-

publicatie.vlaanderen.be/Uploads/beleidsbrief%20economie%20moerman.pdf>.

(15/02/2007).

CLARYSSE B. en HEIRMAN A., 2002, Analyse van de durfkapitaalsector in Vlaanderen, 34

blz., URL: < http://www.ondernemerschap.be/documents/doc/ARKVrapport%2030-09.doc>.

(18/02/2007).

cordis.europa.eu/indicators/third_report.htm. (15/03/2007).

Digitaal Actieplan Vlaanderen, 2005, URL:

<www.vsng.be/images//digitaal%20actieplan%20-%20volledige%20versie.pdf>.

(01/04/2007).

ERC, URL: < erc.europa.eu/index.cfm>. (01/04/2007).

cordis.europa.eu/era/

Page 117: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

XIV

Ernst & Young, 2005, Investeren in België anno 2005: to be or not to be (there)?, Barometer

van de Belgische Attractiviteit 2005, URL:

<www.ey.com/global/content.nsf/Belgium_D/Over_Ernst_&_Young_-_Publicaties_-

_Index>. (24/03/2007).

Ernst & Young, De durfkapitaalmarkt in België kent in 2006 een sterke stijging inzake

geïnvesteerd kapitaal, 12/03/2007, URL:

<www.ey.com/global/Content.nsf/Belgium_D/De_durfkapitaalmarkt_in_Belgi%EB_kent_in_

2006_een_sterke_stijging_inzake_ge%EFnvesteerd_kapitaal>. (04/04/2007).

Eureka Annual Report 2003-2004, Bringing European Innovation to a World Market, 19 blz.,

URL: <www.eureka.be>. (19/02/2007).

European Growth and Jobs Monitor, 2007, URL:

<www.lisboncouncil.net/media/europeangrowthjobsmonitor.pdf>.(25/03/2007).

Europese Commissie, 2006, Facts and figures, URL:

<ec.europa.eu/employment_social/workersmobility_2006/index.cfm?id_page_category=FF&l

anguage=EN>. (05/04/2007).

Eurostat Data, 2007, URL:

<epp.eurostat.ec.europa.eu/portal/page?_pageid=1073,46870091&_dad=portal&_schema=PO

RTAL&p_product_code=SDI_ED1220>. (13/03/2007).

FLORIDA R. en TINAGLI I., 2004, Europe in the creative age, URL:

<www.creativeclass.org/acrobat/Europe_in_the_Creative_Age_2004.pdf>. (13/03/2007).

Global Entrepreneurship Monitor (GEM), 2007, 9 blz., URL:

<http://www.vlerick.be/news/more/2006/worddoc/20070110_VlaanderenPressDefinitiefDocu

ment.doc>. (15/02/2007).

GIMV Jaarverslag, 2005, URL: <http://www.gimv.be/09_01.asp>. (12/02/2007).

Page 118: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

XV

KOOPMAN G.J., 1/12/2006, EU’s economic reform challenges - European Competitiveness

Report 2006, URL:

<ec.europa.eu/enterprise/enterprise_policy/competitiveness/doc/cr2006_pp_shortversion_011

22006.ppt>. (25/03/2007).

Networked Readiness Index (NRI), 2007, URL:

<www.weforum.org/en/initiatives/gcp/Global%20Information%20Technology%20Report/ind

ex.htm>. (15/04/2007).

OESO Factbook 2007: Economic, Environmental and Social, 2007, URL:

<oberon.sourceoecd.org/vl=1419305/cl=29/nw=1/rpsv/factbook/>. (17/04/2007).

OESO Main Science and Technology Indicators 2006-2, 2 blz., URL:

<www.OESO.org/dataOESO/49/45/24236156.pdf>. (23/02/2007).

OESO Policy Brief, 2002, International Mobility of the Highly skilled, 8 blz., URL:

<www.oecd.org/dataoecd/9/20/1950028.pdf>. (10/03/2007).

OESO Sleutelindicatoren voor ICT, 2005, URL:

<www.OESO.org/document/23/0,2340,en_2649_33703_33987543_1_1_1_1,00.html>.

(01/03/2007).

Persmededeling Vlaamse Regering, 16/03/07, URL:

<www.vlaanderen.be/servlet/Satellite?c=NB_Nieuwsbericht&cid=1174021208256&lang=NL

&pagename=nieuwsberichten/NB_Nieuwsbericht/Nieuwsbericht>. (02/04/2007).

Situatie in België inzake O&O, 2005, URL:

<www.belspo.be/belspo/res/ind/pdf/effortRD05_nl.pdf>. (19/02/2007).

Sociaal Economisch Rapport Vlaanderen (SERV), 2005, 30 blz., URL:

<www.serv.be/webteksten/SERV/Samenvatting_SERA2005.pdf>. (20/02/2007).

Page 119: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

XVI

ST&I in Europe, 2006, Eurostat, 224 blz., URL:

<epp.eurostat.ec.europa.eu/cache/ITY_OFFPUB/KS-76-06-203/EN/KS-76-06-203-EN.PDF>.

(05/04/2007).

The Competitiveness Indexes, 2006, World Economic Forum, Blz. 20, URL:

<www.weforum.org/fweblive/groups/public/documents/wef_member_pdf/gcr_0607_1_1_gci

ndexes.pdf>. (05/03/2007).

VANWEDDINGEN M., 2006, Buitenlandse bedrijven in Vlaanderen. Een profielschets,

Studiedienst van de Vlaamse Regering, URL:

<aps.vlaanderen.be/statistiek/publicaties/svr-

studies/2006_11_buitenlandse_aanwezigheid.pdf>. (28/03/2007).

Vlaanderen i2010, 2006, Jij bent Flanders’ Future, 75 blz., URL: <ewi-

vlaanderen.be/documenten/Actieplan%20Vlaanderen%20i2010.pdf> .(19/03/2007).

www.europrogs.be. (15/02/2007).

www.fientjemoerman.be

www.flandersinvestmentandtrade.be

www.kuleuven.be/lrd/about/mission.html. (23/02/2007).

www.statbel.fgov.be/figures/d33_nl.asp. (26/02/2007).

Page 120: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

XVII

Persoonlijke contacten: gesprekken

Allaert G., Gewoon Hoogleraar Ruimtelijke Economie en. Ruimtelijke Planning, Universiteit

Gent. Gent, 21 februari 2007

Bil J., Afdelingshoofd Technologietransfer, Universiteit Gent. Gent, 28 maart 2007

Cattersel J., CEO Inno.com, Beerzel. Beerzel, 4 april 2007

Clarysse B., Hoofdocent Innovatie en Ondernemerschap, Universiteit Gent en Vlerick Leuven

Gent Management School. Gent, 2 februari 2007

De Clercq M., Gewoon Hoogleraar Algemene Economie, Universiteit Gent. Gent, 16 februari

2007

Dewaele S., Raadgever Wetenschappen en Innovatie, Kabinet Minister Moerman F. Brussel,

21 februari 2007

De Waele W., CEO IBBT, Gent. Sint-Martens-Latem, 11 april 2007

De Windt W., R&D manager Avecom, Wondelgem. Wondelgem, 5 april 2007

Sleuwaegen L., Gewoon Hoogleraar, KUL en Vlerick Leuven Gent Management School.

Leuven, 31 januari 2007

Verboven P., Adviseur kenniscentrum VOKA. Antwerpen, 14 december 2006

Vermaercke K., Raadgever Economie, Kabinet Minister Moerman F., Brussel, 21 februari

2007

Page 121: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

XVIII

Bijlagen Bijlage 1.1. OESO-classificatie voor de industrie op basis van NACE-codes Indeling

NACE

HOOGTECHNOLOGISCH Vliegtuigbouw 353 Farmacie 244 Computers en kantoormachines 30 Audio-, video- en telecomapparatuur 32 Medische, precisie en optische instrumenten 33 MEDIUMHOOGTECHNOLOGISCH Elektrische machines 31 Automobiel 34 Chemie 24 exclusief 244 Overig transport 352 + 354 +355 Machinebouw 29 MEDIUMLAAGTECHNOLOGISCH Petrochemie 23 Rubber en kunststof 25 Niet-metaalhoudende producten 26 Scheepsbouw 351 Ferro basismetalen 27 Metaalproducten 28 LAAGTECHNOLOGISCH Overige industrie en recyclage 36 – 37 Hout, papier en drukkerijen 20 – 22 Voeding, drank en tabak 15 – 16 Textiel 17 – 19 Bron: Vanweddingen M., 2006, Blz. 9

Page 122: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

XIX

Bijlage 1.2. Eurostat-classificatie voor de diensten op basis van NACE-codes Indeling NACE KENNISINTENSIEVE HIGHTECHPRODUCTEN

Post en telecommunicatie 64 Informatica 72 Speur- en ontwikkelingswerk 73 KENNISINTENSIEVE MARKTDIENSTVERLENING

Vervoer over water 61 Luchtvaart 62 Verhuur en handel in onroerende goederen 70 Verhuur zonder bedieningspersoneel 71 Overige zakelijke dienstverlening 74 KENNISINTENSIEVE FINANCIELE DIENSTVERLENING

Financiële instellingen 65 Verzekeringswezen 66 Hulpbedrijven i.v.m. financiële instellingen 67 MINDER KENNISINTENSIEVE MARKTDIENSTVERLENING

Groothandel in auto’s 50 Groothandel exclusief groothandel in auto’s 51 Kleinhandel 52 Horeca 55 Vervoer te land 60 Vervoersondersteunende activiteiten 63 Bron: Vanweddingen M., 2006, Blz. 10

Page 123: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

XX

Bijlage 2.1. O&O uitgaven voor hoger onderwijs, enkele Europese landen, VS en Japan, naar bron, in percentage, 1999

Bron: URL: <cordis.europa.eu/indicators/third_report.htm>. (15/03/2007). Bijlage 2.2. Evolutie van de publicatieoutput van Vlaanderen en de elf referentielanden per 10.000 inwoners (alle vakgebieden samen) Jaar VL BEL DNK FIN FRA DEU IRL ITA NLD ESP SWE GBR 1992 6.71 6.73 10.86 9.33 6.48 5.95 4.46 3.77 9.64 3.40 12.76 9.89 1993 6.74 6.90 11.09 10.00 6.63 5.92 4.68 3.87 10.08 3.56 13.35 10.02 1994 7.47 7.59 12.19 10.89 7.05 6.33 4.99 4.28 10.57 3.89 14.04 10.73 1995 8.15 8.28 12.51 11.51 7.51 6.71 5.51 4.61 11.15 4.23 14.89 11.22 1996 8.88 8.88 12.81 12.15 7.76 7.12 5.95 5.00 11.44 4.60 15.83 11.65 1997 9.07 8.99 13.12 12.69 7.94 7.47 6.23 5.10 11.80 5.02 15.88 11.23 1998 10.26 9.81 14.65 13.38 8.47 8.26 7.05 5.47 12.21 5.49 17.05 12.10 1999 10.62 10.07 14.62 14.05 8.55 8.27 7.08 5.57 12.04 5.74 17.37 12.23 2000 10.54 9.82 14.78 14.47 8.30 8.26 7.17 5.57 12.08 5.76 16.95 12.36 2001 11.16 10.24 15.07 14.88 8.48 8.45 7.32 5.93 12.29 6.06 18.09 12.15 2002 11.13 10.35 14.54 14.38 8.09 8.21 7.52 5.99 12.19 6.20 17.38 11.70 2003 12.54 11.62 16.40 15.79 8.89 8.89 8.31 6.75 13.57 6.64 18.53 12.57 Bron: Vlaams Indicatorenboek, 2005, Blz. 134

Page 124: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

XXI

Bijlage 2.3. Vergelijking van de Vlaamse deelname aan het Vijfde Kaderprogramma: aantal deelnames en deelnametoelage / miljoen inwoners.

Bron: Vlaams Indicatorenboek, 2005, Blz. 169 Bijlage 3.1. Scholingsgraad van de bevolking (25-64 jaar), Vlaanderen, OESO gemiddelde en VS, in 2003, in percentage Max. lager

secundair

onderwijs

Hoger

secundair

onderwijs

Post-secundair

niet hoger

onderwijs

Niet-

universitair

hoger

onderwijs

Universitair

hoger

onderwijs

Vlaanderen 37 33 1 17 12

OESO 31.1 41.6 3.2 7.6 15.4

VS 12.5 49.1 Niet bekend 9 28.2

Bron: eigen creatie op basis van APS Bijlage 3.2. Onderzoekers in België per uitvoeringssector en in voltijds equivalent 2000 2001 2002 2003 Ondernemingen 16.684,38 17.990,90 16.363,11 16.242,30 Overheid 1.808,94 1.941,20 1.979,86 2.025,95 Non-profitinstellingen

268,63 270,77 259,39 259,18

Hoger onderwijs 11.777,68 12.033,63 12.049,97 12.373,19 Totaal 30.539,64 32.236,50 30.652,33 30.900,62

Bron: Situatie in België inzake O&O, 2005,

Page 125: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

XXII

Bijlage 3.3. Percentage diploma’s in wiskunde, wetenschappen en technologie in het hoger onderwijs ten opzichte van alle diploma’s in het hoger onderwijs (1999-2000)

Bron: Vlaams Indicatorenboek, 2005, Blz. 41 Bijlage 3.4. Aandeel bevolking tussen 25 en 64 jaar dat deelneemt aan opleidingen, naar opleidingsniveau, Vlaanderen en EU15 gemiddelde, in percentage Gebied Onderwijsniveau 2005 2004 2003 Vlaams Gewest Laaggeschoold 3.9 2.9 Middengeschoold 8.6 7.0 Hooggeschoold 18.0 14.5 Totaal 9.1 9.8 7.6 EU15 Laaggeschoold 3.0 2.5 Middengeschoold 11.6 16.7 Hooggeschoold 19.9 17.7 Totaal 11.9 10.6 9.6

Bron: Eigen creatie op basis van APS

Page 126: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

XXIII

Bijlage 3.5. Indicatoren inzake opleiding in ondernemingen, volgens grootteklasse (2001-2003) Jaartal Kleine

ondernemingen (10-49 werknemers)

Middelgrote ondernemingen (50-249 werknemers)

Grote ondernemingen (+250 werknemers)

Totaal

Ondernemingen met opleidingsactiviteiten (in percentage van het totale aantal ondernemingen 2001 5.7 55.1 85.6 10.6 2002 5.9 55.6 86.7 10.9 2003 12.2 54.6 85.5 22.0 Aantal personen die een opleiding volgen (in percentage van het personeelsbestand) 2001 6.0 31.1 58.7 39.8 2002 7.0 32.0 58.7 39.9 2003 7.6 33.3 58.8 40.7 Opleidingskosten (in percentage van de personeelskosten) 2001 0.20 0.85 2.01 1.40 2002 0.25 0.77 1.97 1.36 2003 0.20 0.79 1.76 1.22 Opleidingsuren (in percentage van het totale aantal gewerkte uren) 2001 0.13 0.65 1.43 0.93 2002 0.15 0.62 1.38 0.90 2003 0.14 0.66 1.21 0.82

Bron (verplichte vermelding): Nationale Bank van België

Bron: URL: <www.statbel.fgov.be/figures/d33_nl.asp>. (26/02/07). Bijlage 3.6. Aantal aanvragen voor opleidingscheques, België. 2005 2004 Mannen Vrouwen Mannen Vrouwen -20 1.205 1.073 830 690 20 – 29 26.104 41.145 19.225 28.103 30 – 39 25.217 33.931 18.372 22.576 40 – 49 22.250 33.567 15.092 21.498 50 + 12.228 17.429 7.422 9.496 Bron: URL: <aps.vlaanderen.be/statistiek/cijfers/arbeidsmarkt/algemeen/werkbel031.xls>. (26/02/07).

Page 127: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

XXIV

Bijlage 3.7. Belang buitenlandse dochterondernemingen in ondernemingen, werkgelegenheid, O&O-

investeringen en patenten, Vlaanderen

Bron: Strategische Omgevingsanalyse, 2005, Blz. 37

Page 128: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

XXV

Bijlage 3.8. Internationale vergelijking BERD, nonBERD en GERD, 2004, in percentage DK DE FR IE NL FI SE UK US JP EU25 BE VLA

BERD/BBPR 1.75 1.73 1.36 0.8 1.1 2.37 3.32 1.26 1.9 2.32 1.27 1.6 1.55

Referentiejaar 2002 2003 2003 2001 2001 2003 2001 2002 2003 2002 2002 2001 2003

DK DE FR IE NL FI SE UK US JP EU25 BE VLA

NonBERD/BBPR 0.77 0.77 0.83 0.35 0.79 1.04 0.95 0.61 0.86 0.8 0.67 0.57 0.59

Referentiejaar 2002 2003 2003 2001 2001 2003 2001 2002 2003 2002 2002 2001 2003

DK DE FR IE NL FI SE UK US JP EU25 BE VLA

GERD/BBPR 2.52 2.5 2.19 1.15 1.89 3.41 4.27 1.87 2.76 3.12 1.94 2.17 2.14

Referentiejaar 2002 2003 2003 2001 2001 2003 2001 2002 2003 2002 2002 2001 2003

Bron: Vlaams Indicatorenboek, 2005, Blz. 84 Bijlage 3.9. Aantal oprichtingen van nieuwe ondernemingen (CH1= 1991-1995, CH2 = 1996-2000)

Bron: Vlaams Indicatorenboek, 2005, Blz. 228

Page 129: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

XXVI

Bijlage 3.10. Aandeel van de hoogtechnologische producten in de totale uitvoer, enkele Europese landen, in

percentage

2000 1999 1998 Vlaams Gewest 7.2 6.8 5.1 EU15 19.8 18.9 17.6 Duitsland 15.5 14.2 13.1 Frankrijk 25.5 24 22.8 Ierland 41.2 39.4 37.7 Nederland 20.9 21.9 19.7 Bron: Eigen creatie op basis van APS Bijlage 3.11. Algemene cijfers over de Vlaamse deelname aan de Europese Kaderprogramma’s KP3 KP4 KP5 KP6* Aantal deelnames 885 1 972 1 575 231 Aantal projecten Nb 1 567 1 304 168 Aantal deelnemende organisaties

Nb 495 444 887

Aantal deelnames als coördinator

Nb 348 337 Nb

Ontvangen deelnametoelage

131,3 miljoen euro

273,4 miljoen euro

278,8 miljoen euro

65,3 miljoen euro

Totaal EU-KP-budget besteed aan contracten

5,09 miljard euro

11,49 miljard euro

12,72 miljard euro

2,35 miljard euro

Financiële return 2.58 procent 2.38 procent 2.19 procent 2.77 procent Verwachte return 2 – 2.4

procent 2.1 – 2.3 procent

2.1 – 2.2 procent

2.1 – 2.2 procent **

*: Voorlopige cijfers **: voorlopige raming Bron: Vlaams Indicatorenboek, 2005, Blz. 166 Bijlage 3.12. Aandeel van de buitenlandse investeringen in het BBP 2004 2003 2002 2001 Investeringsbedrag (in miljard euro) 1.13 1.27 2.6 2.7 BBP (in miljard euro) 162.2 154.5 149.6 145.2 Aandeel directe buitenlandse investeringen (percentage) 0.7 0.8 1.7 1.9 Bron: eigen creatie op basis van APS

Page 130: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

XXVII

Bijlage 3.13. Inno.com heeft een hechte band met de academische wereld, dewelke vier facetten omvat.

Ten eerste komt er om de 4 à 6 weken een Academische Adviesraad samen, waarbij

professoren en mensen van Inno.com deelnemen aan een discussieforum. Hier komen telkens

interessante ideeën uit voort.

Ten tweede bestaat er een band wat betreft de zoektocht naar innovatieve projecten. Inno.com

heeft namelijk nood aan competenties, dewelke zij niet altijd in huis of op de markt kan

vinden maar wel in de academische wereld. Er gebeurt dan een integratie van een bepaalde

vakgroep in de projectaanpak. Dit betekent voor de universiteiten een belangrijke ‘real life’

ervaring.

Ten derde doet Inno.com aan fundamenteel onderzoek in samenwerking met de academische

wereld. Het bedrijf fungeert dan als industriële partner bij wetenschappelijk onderzoek,

waarbij het onderzoek wel in de universiteit gebeurt, maar getoetst wordt door de industrie.

Ten vierde geschiedt er samenwerking en interactie op gebied van kenniswerking. Zo wordt

er bijvoorbeeld beroep gedaan op de academische wereld voor bepaalde opleidingen.

Inno.com heeft daarnaast reeds enkele MBA programma’s op maat gemaakt.

Inno.com werkt ook samen met andere bedrijven, zij het enkel op projectmatige basis

(Cattersel J.).

Avecom heeft eveneens een hechte band met universiteiten, vooral met de Universiteit Gent,

waarvan het bedrijf oorspronkelijk een spin-off was. Inmiddels is Avecom onafhankelijk

geworden van de universiteit, maar de link is blijven bestaan. “Avecom heeft een voet in de

markt, de universiteit heeft een voet in de wetenschap. Dit maakt dat samenwerking voor

beide partijen vele voordelen met zich meebrengt. Avecom heeft daarnaast ook verschillende

relaties met andere bedrijven, zowel grote als kleine. “Grote bedrijven beseffen meer en meer

dat kleinere bedrijven enorm flexibel en creatief kunnen zijn, wat resulteert in nauwe

samenwerkingsverbanden (De Windt W.)”. Deze netwerken reiken over de grenzen heen.

Page 131: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

XXVIII

Bijlage 3.14. Eigen ondernemingen, naar industriegroep, Aantal Europese landen en Vlaanderen, 2002

Bron: De Backer K. en Sleuwaegen L., 2005, Blz. 82 Bijlage 3.15. Matrix van onderzoeksfinanciering in de Vlaamse Gemeenschap

Bron: VRWB Studiereeks 13, 2004, Blz. 104

Page 132: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

XXIX

Bijlage 3.16. Gegevens initiatieven PMV ARKimedes, status op 22/07/2007

Aantal ARKIV’s 11

Totaal kapitaal ARKIV’s 202.308.000 euro

Totale participatie ARKimedes-Fonds 98.504.000 euro

Totaal volstort door ARKimedes-Fonds 22.230.560 euro

Aantal ARK-investeringen 27

Totaal bedrag ARK-investeringen 16.012.255 euro

Waarborglening

01/01/2006 –

31/12/2006

01/01/2007 –

20/02/2007

Aantal deelnemende financiële

instellingen

21 20

Totaal aantal gewaarborgde

verbintenissen

781 71

Totaal verbruikt waarborgbedrag 59.171.663 euro 6.292.912 euro

Totaal kredietbedrag 101.157.881 euro 10.481.460 euro

Totaal investeringsbedrag 127.777.870 euro 13.556.446 euro

Gewogen gemiddeld waarborgpercentage 58% 60%

Vinnof, status op 20/02/2007

Zaaikapitaalinvesteringen: rechtstreekse dossiers

Aantal aanmeldingen 112

Aantal actieve goedgekeurde dossiers 12

Totaal investeringsbedrag actieve goedgekeurde dossiers 4.257.250 euro

Incubatiefinanciering

Aantal goedgekeurde dossiers 7

Totaal bedrag achtergestelde leningen goedgekeurde dossiers 448.162 euro

Projectfinanciering

Aantal goedgekeurde dossiers 15

Totaal bedrag achtergestelde leningen goedgekeurde dossiers 1.879.114 euro

Winwinlening, status op 22/02/2007

Page 133: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

XXX

Aantal geregistreerde Winwinbetalingen 180

Totaal kredietbedrag 4.395.600 euro

NRC-fonds, status op 22/02/2007

Aantal goedgekeurde dossiers 1

Totaal investeringsbedrag 3.175.115 euro

Bron: Vermaercke K. Bijlage 3.17. Evolutie van het globale steunvolume 2002-2005 (miljoen euro) 2002 2003 2004 2005 189.919 242.246 230.147 229.198 Bron: Activiteitenverslag IWT, 2005, Blz. 19 Bijlage 3.18. Internettoegang bij gezinnen en ondernemingen, enkele Europese landen, 2003

Bron: De Backer K. en Sleuwaegen L., 2005, Blz. 30

Page 134: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

XXXI

Bijlage 3.19. Prijs telecommunicatie (in € pps), enkele Europese landen, 2002-2003

Bron: De Backer K. en Sleuwaegen L., 2005, Blz. 30

Bijlage 3.20. O&O uitgaven voor ICT, enkele Europese landen, 1995-2002 Ierland 70.2 Nederland 36.3 Zweden 32.8 België 22.4 Spanje 21.8 Bron: eigen creatie op basis van OESO Sleutelindicatoren voor ICT, 2005 Bijlage 3.21. Percentage van de huishoudens met een internetaansluiting, enkele Europese landen België 2006 2005 België 54 50 Vlaams Gewest 60 56 EU15 54 53 Nederland 80 78 Zweden 77 73 Bron: eigen creatie op basis van APS

Page 135: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

XXXII

Bijlage 3.22. Percentage van de huishoudens met een breedbandconnectie, enkele Europese landen 2006 2005 België 48 41 Vlaams Gewest 53 46 EU15 34 25 Nederland 66 54 Zweden 51 40 Ijsland 72 63 Bron: eigen creatie op basis van APS

Bijlage 3.23. EPO-octrooiaanvragen per miljoen inwoners, enkele Europese landen, per jaar van aanvraag Jaar BEL VL DEU FRA IRL ITA NLD GBR DNK FIN ESP SWE 1992 82.52 95.07 152.40 96.95 26.22 44.93 150.83 70.70 83.69 89.68 8.77 124.59 1993 89.59 108.90 152.52 91.46 39.78 42.06 150.53 70.14 87.25 114.74 8.97 135.41 1994 98.21 119.10 156.06 94.48 36.56 42.41 154.42 71.64 97.56 127.22 10.96 149.91 1995 103.45 127.14 167.97 97.45 41.97 43.90 162.86 75.78 107.94 151.21 11.19 182.73 1996 106.48 132.95 176.39 101.22 47.51 48.75 176.07 79.52 112.93 159.08 10.69 211.71 1997 132.45 157.66 209.02 114.25 55.31 54.63 197.15 87.11 136.11 193.67 13.63 254.51 1998 154.14 183.68 240.22 128.15 62.80 61.12 213.30 94.23 140.89 234.68 17.51 283.01 1999 160.47 188.80 263.50 135.39 75.24 63.22 228.04 102.30 166.37 274.63 19.28 300.31 2000 165.44 182.64 285.04 144.92 87.91 69.42 264.44 112.36 178.42 325.06 20.57 320.49 2001 156.67 168.91 291.33 146.64 76.06 70.74 282.17 115.81 180.77 322.13 20.71 319.49 2002 76.72 90.14 168.78 85.84 34.62 45.01 123.00 48.08 62.22 126.47 11.16 103.26 2003 20.57 28.41 51.20 27.87 7.82 16.81 22.36 11.11 7.62 30.16 3.56 12.75 Bron: Vlaams Indicatorenboek, 2005, Blz. 152

Page 136: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

XXXIII

Bijlage 3.24. Evolutie van het aantal opgestarte spin-offs, Vlaanderen en Wallonië; 1990-2000 Vlaanderen Wallonië 2000 20 10 1999 5 10 1998 9 4 1997 5 4 1996 6 5 1995 5 2 1994 4 2 1993 2 1992 7 3 1991 8 3 1990 3 5 Bron: URL: <aps.vlaanderen.be/statistiek/cijfers/wetenschap/algemeen/Indicator_9B_spin_offs.xls>. (18/02/2007). Bijlage 3.25. Rangorde Europese landen, naargelang het aantal internationale vestigingen, 2003 en 2004 Rangorde 2004

Land % 2004 Aantal internationale vestigingen in 2004

% 2003 Aantal internationale vestigingen in 2003

Evolutie 2003/2004

1 Verenigd Koninkrijk

19.5 563 23.5 453 -17

2 Frankrijk 17.0 490 16.2 312 5 3 Duitsland 5.7 164 5.7 111 -1 4 Polen 5.1 148 2.4 46 115 5 Hongarije 4.8 139 4.4 85 9 6 Spanje 4.2 121 6.2 119 -32 7 Rusland 4.0 116 5.6 109 -29 8 Tsjechië 3.9 112 4.7 90 -17 9 België 3.7 107 3.9 76 -6 10 Zweden 3.4 97 3.8 74 -12 11 Roemenië 3.2 91 1.0 20 205 12 Slowakije 2.9 83 1.2 24 131 13 Ierland 2.6 76 2.4 46 11 14 Denemarken 2.4 70 2.3 44 6 15 Bulgarije 2.2 64 1.5 29 48 16 Nederland 1.9 56 3.0 58 -35 17 Zwitserland 1.5 44 1.0 19 55 18 Turkije 1.5 42 1.1 21 34 19 Portugal 1.3 37 1.9 37 -33 Totaal 100 2885 100 1931 Bron: Ernst & Young, 2005, Blz. 11

Page 137: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

XXXIV

Bijlage 3.26. Wat onderzoek en innovatie betreft, vinden de buitenlandse investeerders dat de inspanningen van de Belgische overheid betrekking moeten hebben op:

Bron: Ernst & Young, 2005, Blz. 22 Bijlage 3.27. De kwaliteit van de overheid, EU15, 2004 Landen Uitgaven van de

globale overheid, als % van het BBP

Performantie overheidsadministratie

Performantie publieke sector

Vertrouwen in de overheid

Score Rang Score Rang Score Rang Score Rang België 48 5 0.73 11 0.95 9 44.3 13 Denemarken 52.4 2 1.16 4 1.06 5 68.2 1 Duitsland 44.8 8 1.02 8 0.96 8 52.4 7 Finland 46.4 7 1.26 1 1.01 7 57.6 4 Frankrijk 48.5 3 0.72 12 0.93 10 49.6 11 Griekenland 48.3 4 0.6 13 0.78 15 33.3 15 Groot-Brittannië

37.8 13 1 9 0.91 11 50 10

Ierland 29.3 15 1.06 6 1.05 6 57.1 5 Italië 44.6 9 0.52 15 0.83 13 41.5 14 Luxemburg 38 12 1.05 7 1.21 1 63.3 2 Nederland 43.2 10 1.16 5 1.11 3 51.2 9 Oostenrijk 47.3 6 1.21 2 1.12 2 57 6 Portugal 38.3 11 0.54 14 0.8 14 52.2 8 Spanje 35.9 14 0.77 10 0.89 12 46 12 Zweden 55.1 1 1.16 3 1.07 4 59.1 3 Bron: Moesen W., 2004, Blz. 9

Page 138: (HOE) KAN VLAANDEREN EEN KENNISECONOMIE WORDEN?€¦ · kenniseconomie, stoot men regelmatig op vaststellingen en uitspraken, die mager onderbouwd zijn met cijfermateriaal, en bijgevolg

XXXV

Bijlage 3.28. Overheidsingrijpen in de economie, enkele Europese landen en VS, 1999

Bron: De Backer K. en Sleuwaegen L., 2003, Blz. 76 Bijlage 3.29. Welke invloed zal de notionele interest hebben op buitenlandse investeringen?

Bron : Ernst & Young, 2005, Blz. 26