Hierna volgend artikel is afkomstig uit: JA · so rt indej lp y ch .O mbv gka x p ers o tb a ld n1...

7
JA Doelstelling van ’De Levende Natuur’ Het informeren over ontwikkelingen in onderzoek, beheer en beleid op het gebied van natuurbehoud en natuurbeheer, die van belang zijn voor Nederland en België. De artikelen zijn vooral gebaseerd op eigen ecologisch onderzoek, ervaring of waarneming van de auteurs. De Levende Natuur verschijnt 6x per jaar, waaronder tenminste één themanummer. U kunt zich abonneren via onze website: www.delevendenatuur.nl/ lezersservice.php of deze bon opsturen naar: Abonnementenadministratie De Levende Natuur Antwoordnummer 3031 8000 WB Zwolle Tel. 06 - 57 26 26 72 [email protected] naam: _______________________________________________ adres: _______________________________________________ postcode: __________________ woonplaats: _______________________________________________ telefoon: _____________________________ e-mail: _______________________________________________ Ik machtig De Levende Natuur om het abonnementsgeld af te schrijven van rekening: bank/giro: _______________________________________________ naam: _______________________________________________ plaats: _______________________________________________ datum: __________________ handtekening: Graag aankruisen: proefabonnement 10,- (drie nummers) particulier 35,- (NL + B) – overige landen 45,- instelling/bedrijf 60,- student/promovendus 12,50* * (max. vier jaar; graag kopie college- of PhD kaart bijvoegen) Na vier jaar gaat dit abonnement automatisch over in een regulier abonnement. De prijsontwikkeling kan het stichtingsbestuur dwingen de tarieven aan te passen. Tevens bent u gerechtigd om uw bank opdracht te geven het bedrag binnen 30 dagen terug te boeken. ik wil graag een abonnement op De Levende Natuur Hierna volgend artikel is afkomstig uit: vakblad voor natuurbehoud en -beheer, sinds 1896

Transcript of Hierna volgend artikel is afkomstig uit: JA · so rt indej lp y ch .O mbv gka x p ers o tb a ld n1...

Page 1: Hierna volgend artikel is afkomstig uit: JA · so rt indej lp y ch .O mbv gka x p ers o tb a ld n1 0 gz.T iv ó 9 j k - eb i dn arm tou wl g vf1 90; x - d envorz j am t sipl w g .B:NEM(

JADoelstelling van

’De Levende Natuur’Het informeren over

ontwikkelingen in onderzoek, beheer en beleid op het

gebied van natuurbehoud en natuurbeheer,

die van belang zijn voor Nederland en België.

De artikelen zijn vooral gebaseerd op eigen

ecologisch onderzoek, ervaring of waarneming

van de auteurs.

De Levende Natuur verschijnt 6x per jaar, waaronder tenminste één themanummer.

U kunt zich abonneren via onze website:

www.delevendenatuur.nl/lezersservice.php

of deze bon opsturennaar:

Abonnementenadministratie De Levende Natuur

Antwoordnummer 30318000 WB Zwolle

Tel. 06 - [email protected]

naam: _______________________________________________

adres: _______________________________________________

postcode: __________________

woonplaats: _______________________________________________

telefoon: _____________________________

e-mail: _______________________________________________

Ik machtig De Levende Natuur om het abonnementsgeld af te schrijven van rekening:

bank/giro: _______________________________________________

naam: _______________________________________________

plaats: _______________________________________________

datum: __________________ handtekening:

Graag aankruisen:

proefabonnement – € 10,- (drie nummers)

particulier – € 35,- (NL + B) – overige landen € 45,-

instelling/bedrijf – € 60,-

student/promovendus – € 12,50*

* (max. vier jaar; graag kopie college- of PhD kaart bijvoegen)Na vier jaar gaat dit abonnement automatisch over in een regulier abonnement.

De prijsontwikkeling kan het stichtingsbestuur dwingen de tarieven aan te passen. Tevens bent u gerechtigd om uw bank opdracht te geven het bedrag binnen 30 dagen terug te boeken.

ik wil graag een abonnement op De Levende Natuur

Hierna volgendartikel is

afkomstig uit:

vakblad voor natuurbehoud en -beheer, sinds 1896

Page 2: Hierna volgend artikel is afkomstig uit: JA · so rt indej lp y ch .O mbv gka x p ers o tb a ld n1 0 gz.T iv ó 9 j k - eb i dn arm tou wl g vf1 90; x - d envorz j am t sipl w g .B:NEM(

210 | De Levende Natuur - jaargang 119 - nummer 5

De kievit is één van de bekendste broed-

vogels van het boerenland en komt wijd

verspreid in Nederland voor. Sinds

midden jaren tachtig is dat niet meer

vanzelfsprekend. Sinds 1990 zijn de

aantallen met ongeveer 50% afgenomen.

De overleving van de kuikens lijkt daarin

een belangrijke rol te spelen. In het Jaar

van de Kievit (2016) is onderzocht of

speciale maatregelen de kuiken-

overleving kunnen verbeteren.

Het gaat niet goed met de broedvogels vanhet boerenland. In alle overzichten die metregelmaat worden opgesteld over de vogel-stand staan weidevogels bovenaan qua ach-teruitgang (fig. 1). Dat de kievit net zo hardachteruit gaat als een symboolsoort als degrutto is eigenlijk aan onze aandacht ont-snapt. De reproductie is de laatste decenniasterk afgenomen (Roodbergen et al., 2012).Als belangrijke oorzaken daarvoor wordengezien verlies aan broedhabitat, intensive-ring in de landbouw en toename in predatie-verliezen. Sovon en Vogelbescherming hebben daarom2016 tot het Jaar van de Kievit uitgeroepenen in dat jaar vooral aandacht besteed aande overleving van de kuikens. Veel legselsvan kieviten worden namelijk al beschermddoor vrijwilligers tegen verlies door agrari-sche activiteiten en dat blijkt het uitkomst-succes te verbeteren. De kuikens verlatenechter binnen een dag na het uitkomen hetnest en moeten vanaf dat moment zelf hunvoedsel vinden. Men is dan ook op zoeknaar maatregelen die de overleving van dekuikens op zowel grasland als bouwlandzouden moeten verhogen. Vooral maïslandkan soms hoge dichtheden aan kievit-legsels bevatten. Oorspronkelijk alleen in Noord-Brabant, maar tegenwoordig ook in andere provincies, wordt geëxperimenteerd met het uitstellen van bewerkingen op maïsland

Jaar van de Kievit Wolf Teunissen & Henk van der Jeugd

Fig. 1. Aantalsontwikkeling van een aantal steltlopers in Nederland. De aantalsontwikkeling persoort in de tijd loopt niet synchroon. Om die beter vergelijkbaar te maken is de gemiddelde indexper soort bepaald en op 100 gezet. Tellingen vóór 1990 zijn gebaseerd op een kleiner aantal tel-gebieden en daarmee minder betrouwbaar dan tellingen vanaf 1990; vandaar dat de indexwaar-

den voor deze jaren met een stippellijn staan weergegeven. Bron: NEM (Sovon, CBS, provincies).

Fig. 2. Overzicht onderzoeks-gebieden in 2016 en 2017.Gebieden in blauw zijn nietmeegenomen in de analysesvan kuikenoverleving, omdater geen of onvoldoende kui-kens konden worden geringd

dan wel gevolgd.

Plasdras, 1 juni 2015 (foto: Jouke Altenburg).

Winsum 2017

Binnenveld 2016 & 2017

Lingewaard2016 & 2017

Augsbuurt 2017Surhuizumer-&Twijzelermieden

2016 & 2017

Greidhoeke 2016

Westeinde 2016

Hoogeveen 2017Eempolder 2016

Bovenkerkerpolder 2016

Driemanspolder 2016 & 2017

Bergboezem 2016 & 2017

Oude Leede 2016 & 2017

Ambtswaard 2017

Beerse Overlaat 2016 & 2017

St. Oedenrode 2016 & 2017

Reusel 2016 & 2017

Maisbeheermaatregel

referentie2016 referentie,

2017 beheermaatregel

Grasbeheermaatregel

referentie

300 -

250 -

200 -

150 -

100 -

50 -

0 -1960 1970 1980 1990 2000 2010 2020

IndexScholekster

KievitGruttoTureluur

KemphaanWulp

Watersnip

Page 3: Hierna volgend artikel is afkomstig uit: JA · so rt indej lp y ch .O mbv gka x p ers o tb a ld n1 0 gz.T iv ó 9 j k - eb i dn arm tou wl g vf1 90; x - d envorz j am t sipl w g .B:NEM(

De Levende Natuur - september 2018 | 211

(later inzaaien), zodat de eieren kunnen uit-komen, in combinatie met braakstrokenwaar de kuikens hun voedsel moeten kun-nen vinden. Kievitgezinnen hebben een voor-keur voor onbemeste oevers langs slotenmet een hoog waterpeil (Oosterveld et al.,2014). Maar daarmee is nog niet aange-toond dat kuikens daar een grotere over-levingskans hebben. Daarom is onderzochtof braakstroken op maïsland en vochtig,kruidenrijk grasland effectieve maatregelenzijn om de kuikenoverleving te verbeteren.Daarvoor zijn gebieden geselecteerd waarindeze maatregelen werden uitgevoerd en eenaantal controlegebieden waarin dat nietgebeurde (fig. 2). Het onderzoek is herhaaldin 2017.

VeldwerkVoor het vaststellen van de overleving washet noodzakelijk de kuikens individueelherkenbaar te maken. Hiervoor hebben 21 ringers kievitkuikens van een codevlagvoorzien, die op afstand waren af te lezen.Omdat we vanaf de eerste dag wilden kun-nen achterhalen hoe het de kuikens ver-ging, was het nodig ze op de dag van uit-komst te ringen. Vrijwillige weidevogel-beschermers leverden daarvoor informatieaan de ringers over de verwachte uitkomst-datum van een legsel. In 2016 werden 300 kuikens geringd en in 2017 613. Het aflezen van de codevlaggen was tijd-rovend. De vegetatie ontwikkelde zich nietoveral op dezelfde manier en ook was nietelk gebied even goed te overzien waardoorde waarneemkans tussen de gebiedennogal kon verschillen. Bovendien warenniet alle vrijwillige waarnemers even erva-ren met dit soort werk. In het tweede jaarlag de waarneemkans ruim anderhalf maalhoger. Dat kwam enerzijds doordat waar-nemers inmiddels hadden geleerd hoe ditte doen en doordat extra ondersteuningvanuit het project werd verleend en ander-zijds doordat een aantal probleemgebiedenin 2017 niet meer meededen. De meestewaarnemingen kwamen tot half juli binnenen daarna alleen nog sporadisch uit gebie-den waar kieviten zich ophielden. Waar-nemingen werden centraal opgeslagen viawww.submit.cr-birding.org en uiteindelijkgecombineerd met de metalen ringgegevensdie werden ingevoerd op www.griel.nl.

AnalysesVoor de wekelijkse overlevingsanalyses zijnalle waarnemingen die tot en met 2 februari2018 zijn binnengekomen per weekgegroepeerd om een hervangstoverzicht te

maken. Alleen waarnemingen van levendekuikens met een vlag of terugvangsten van individuen met een metalen ring zijngebruikt in de analyse. Alle waarnemingenvanaf 17 juli tot en met 2 februari 2018zijn samengevoegd in één periode.Voor de overlevingsanalyses is gebruikgemaakt van een Cormack-Jolly-Seber cap-ture-mark-resighting (CJS) model in hetprogramma MARK. Hierin wordt de reeksvan waarnemingen van de gevlagde kuikensin de verschillende weken gemodelleerdals functie van de waarneemkans én vande overleving, zodat de overleving gecorri-geerd wordt voor de kans dat een kuikendat in leven is niet altijd zal worden waar-genomen. In de analyses zijn de verschillentussen gras en maïs, en tussen gebiedenmet en zonder maatregelen onderzocht.Daarbij is onderscheid gemaakt tussenkuikens die zijn geringd binnen 4 dagen nauitkomen en kuikens die op latere leeftijdzijn geringd, omdat kuikens jonger danvier dagen nog voor een belangrijk deelleven op de reserves van de dooierzak. In alle analyses is gebruik gemaakt van eenmodel met twee leeftijdsklassen: de eersteleeftijdsklasse beschrijft de overleving inde eerste week na uitkomst, de tweedeleeftijdsklasse beschrijft de wekelijkse over-leving vanaf dat de kuikens één week oudzijn tot ze vliegvlug zijn, en daarna. In alleanalyses is onderscheid gemaakt tussenwaarneemkans en overleving in 2016 en2017 (zie voor een uitgebreide beschrijvingRoodbergen et al., 2018).

KuikenoverlevingEr bleek een significant verschil te zijn inoverleving tussen gras- en maïsland, maarook tussen gebieden met een hoge en lagewaarneemkans. De waarneemkans wordto.a. beïnvloed door de afleesinspanningvan de waarnemers, maar natuurlijk ookdoor de hoeveelheid aanwezige vegetatie.Tevens zijn er nog interacties tussen deze

factoren. Dat bemoeilijkt de interpretatievan de resultaten. De wekelijkse overlevingwas altijd lager in de eerste week na uit-komen (20-35%) dan in de rest van deopgroeiperiode van de kuikens (60-75%).De overleving was in 2016 hoger op maïs-land dan op grasland, maar in 2017 was ervrijwel geen verschil. De cumulatieve over-leving tot vliegvlug (overleving in week 1maal de overleving in week 2, 3, 4 en 5)was in 2016 ruim 12% op maïsland enslechts 3% op grasland; in 2017 bedroegdit respectievelijk ruim 7% en 10% (fig. 3).In beide jaren was de overleving iets hogerin de controlegebieden dan in de gebiedenmet maatregelen. De cumulatieve overlevingtot vliegvlug bedroeg in 2016 ruim 14% incontrolegebieden en ruim 10% in maatregel-gebieden; in 2017 was dit respectievelijk10% en 9% (fig. 3).Het gewicht van een kuiken bij een bepaaldeleeftijd is bepalend voor de kans dat eenkuiken vliegvlug wordt (Schekkerman etal., 2009). Dit kunnen we vertalen in deconditie van een kuiken door het gewichtte delen door het verwachte gewicht opbasis van een lichaamsmaat, zoals kop-snavellengte, die niet door omstandighedenwordt beïnvloed. Kijkend naar alleen hetgewicht zien we dat kuikens in grasland-gebieden met maatregelen zwaarder zijndan in de controlegebieden. Op maïslandzien we vrijwel geen verschil tussen gebie-den met en zonder maatregelen. Vertaaldnaar de conditie waarin de kuikens zichbevonden lijkt alleen op grasland het beheerte leiden tot een wat betere conditie van dekuikens, terwijl op maïsland geen verschilwerd geconstateerd (χ21=2.83, p=0.09). De betere conditie van de kuikens in voch-tige, kruidenrijke graslandgebieden lijktzich echter niet te vertalen in een betereoverleving.Bij een erg lage overleving is het lastig eengoede schatting van de overleving te maken,omdat dan slechts een zeer beperkt aantal

Fig. 3. Overleving tot vliegvlug (cumulatieve overleving gedurende de eerste vijf weken na uitkomen). Links: op maïs en gras. Rechts: in controle- en maatregelgebieden.

Verticale lijnen geven het 95% betrouwbaarheidsinterval weer rondom de schattingen.Maatregelen op grasland bestonden uit vochtig, kruidenrijk grasland en op maïsland uit

later inzaaien van maïs en een strook langs de rand van het perceel braak laten. De controlegebieden bestonden uit regulier gras- en maïsland. 2016 2017

0.30 -

0.25 -

0.20 -

0.15 -

0.10 -

0.05 -

0.0 -

Overleving tot vliegvlug

Mais Gras Controle- Maatregel-

Page 4: Hierna volgend artikel is afkomstig uit: JA · so rt indej lp y ch .O mbv gka x p ers o tb a ld n1 0 gz.T iv ó 9 j k - eb i dn arm tou wl g vf1 90; x - d envorz j am t sipl w g .B:NEM(

212 | De Levende Natuur - jaargang 119 - nummer 5

kuikens langere tijd kan worden gevolgd.De kleine waarneemkans versterkte ditprobleem nog eens. Kuikens vielen moei-lijk op in de vegetatie en als ze al te zienwaren, is het lastig om de codevlag af telezen. De kleinere waarneemkans in maat-regelgebieden heeft hierdoor mogelijkgeleid tot een onderschatting van de over-leving. Zo werd een aantal kuikens die in2016 waren geringd dat jaar niet meerteruggezien, maar werden ze een jaar lateralsnog gezien. Dit had onmiddellijk gevol-gen voor de uiteindelijke schatting van deoverleving voor de kuikens die in 2016waren geringd. Oorspronkelijk kwamen diewaarden overeen met de waarden die nuvoor 2017 zijn berekend. Dezelfde maatregelen zijn ook in beidejaren onderzocht in de provincie Noord-Holland (van der Winden et al., 2017).Daar zijn kievitgezinnen gevolgd door vol-wassen kieviten vlak voor het uitkomenvan het legsel op het nest te vangen en zete markeren met een kleurstof. Daarmeekan sneller een bepaalde kievit wordenteruggevonden in het gebied, waarna doorobservatie kon worden vastgesteld of dezenog jongen bij zich had en zo ja hoeveel.Ook daar werd geen verschil gevonden inhet aantal vliegvlugge jongen per paar tussen de controle- en maatregelgebieden.De uitkomsten kwamen dus overeen metonze bevindingen.In een internationale context worden ver-gelijkbare waarden gevonden. Mason et al.(2018) volgden in totaal 179 kievitkuikensmet zenders verspreid over 15 gebieden.Slechts 7% van die kuikens werd vliegvlug.Rickenbach et al. (2011) volgden in Zwit-serland eveneens kievitkuikens met radio-zenders. Omdat predatie daar als één vande belangrijkste oorzaken voor de bedreigdestatus van de kievit wordt gezien, wordenpercelen met veel nesten en solitaire nes-ten met een elektrisch raster afgezet omgrondpredatoren buiten te sluiten. Binnende uitgerasterde gebieden was de kuiken-overleving 25%, terwijl daarbuiten nauwe-lijks een kuiken vliegvlug werd. Beide stu-dies laten dus zien dat de gevonden over-leving voor Nederland niet wezenlijk afwijktvan die in andere landen.

OpgroeihabitatIn vochtige, kruidenrijke graslanden is hetaanbod aan op de bodem levende en vlie-gende insecten ongeveer twee keer zo grootals in reguliere graslanden (Eglington etal., 2010). Kuikens waren daardoor succes-voller in het vinden van voedsel. In het

begin van de kuikenfase was er nog geenverschil in conditie van de kuikens tussenbeide typen grasland, maar aan het eindvan de kuikenfase was de conditie van kui-kens in graslandgebieden met een hoogwaterpeil significant beter. Brulez et al.(2017) hebben faeces van kievitkuikensverzameld in kievitplots (maatregel in hetEngelse agrarisch natuurbeheer). Het dieetbleek zeer gevarieerd te zijn en bestond uitkevers, emelten, regenwormen en pisse-

bedden. De samenstelling verschilde vanjaar tot jaar, maar in jaren met een groteraandeel regenwormen en een kleiner aan-deel kevers hadden de kuikens een betereconditie.De maatregelen die in het Jaar van de Kievitzijn onderzocht hebben als primair doel de opgroeimogelijkheden voor kuikens teverbeteren. Voldoende voedsel is daarvooréén van de vereisten. Twee studenten(Valerie Kalle en Salomé van ’t Riet) hebben

Fig. 4. Boven: Asvrij drooggewicht (A) en aantal grote prooien (B) inrelatie tot de datum (dagnummer 1 = 1 mei) en gewas in 2016 en 2017.

Asvrij drooggewicht

Aantal grote prooien

Aantal prooien per plot

0,6 -

0,5 -

0,4 -

0,3 -

0,2 -

0,1 -

0,0 -

25 -

20 -

15 -

10 -

5 -

0 -

30 -

25 -

20 -

15 -

10 -

5 -

0 -

5 10 15 20 25 30 35 40 45dagnummer

mais: 2016 2017 gras: 2016 2017

A

B

C D

20 21 22 23 24 20 21 22 23 24weeknummer

ColeopteraAraneaeLumbricadeaHymenopteraDipteraOverig

Onder: Het totaal aantal prooien (incl. kleine prooien) per plot perweek in maïsland (C) en grasland (D) per taxonomische groep. Hetgemiddelde over het totaal aantal monsters is aangegeven met een

horizontale lijn.

Page 5: Hierna volgend artikel is afkomstig uit: JA · so rt indej lp y ch .O mbv gka x p ers o tb a ld n1 0 gz.T iv ó 9 j k - eb i dn arm tou wl g vf1 90; x - d envorz j am t sipl w g .B:NEM(

De Levende Natuur - september 2018 | 213

in 2016 en 2017 in de vorm van een pilotonderzocht waaruit het voedselaanbodbestond in een deel van de onderzoeks-gebieden. In 2016 werden daartoe twee totvijf potvallen per perceel geplaatst in tweemaïsgebieden en drie graslandgebieden. In 2017 werden in één gebied vier potval-len per perceel geplaatst verdeeld over viermaïs- en vier graslandpercelen. Met tussen-pozen van een week werden ze geleegd.De inhoud werd vervolgens gesorteerd inzes taxonomische categorieën: Diptera(tweevleugelen; vliegen en muggen), Coleoptera (kevers), Araneae (spinnen),Hymenoptera (vliesvleugeligen; met namemieren), Lumbricidae (regenwormen) enoverig. Alle insecten en regenwormen wer-den in een aantal klassegroottes ingedeelden het asvrij drooggewicht van elk monsterwerd bepaald.Het asvrij drooggewicht van de beschik-bare prooien nam sterk af in de loop vanhet seizoen en was op grasland groter danop maïsland (p=0.0009). Op grasland isdus meer voedsel beschikbaar voor jongekieviten (fig. 4A). Er was geen relatie tus-sen het aantal kleine prooien en de datum

en er was geen verschil in het aantal kleineprooien tussen gras en maïs. Wel was ereen duidelijke afname van het aantal groteprooien in de loop van het seizoen en ishet aanbod aan grotere insecten op maïs-land zo’n 40-50% kleiner dan op grasland(p=0.0122; fig. 4B). Het aantal grote prooienwas in 2017 groter dan in 2016, maar datkan ook een gebiedseffect zijn. Kevers,mieren en overige prooien waren de meestvoorkomende prooien in de potvallen.Gemiddeld werden er meer prooien gevan-gen in grasland dan in maïsland (fig. 4Cen 4D). De combinatie van figuur 4B metfiguur 4C en 4D laat zien dat weliswaar hetaantal prooidieren tot en met week 23 (eer-ste week juni) toeneemt, maar dat dit hetgevolg is van een toename in het aantalkleine prooidieren; het aantal grote prooi-dieren nam juist af.Uit de bemonstering blijkt dat het aantalregenwormen in de potvallen zeer geringwas, terwijl het aanbod aan kevers juistgroot was. Brulez et al. (2017) hebben aan-getoond dat het aandeel regenwormen inhet dieet een voorwaarde is om de kuikensin een goede conditie te krijgen en vlieg-

vlug te worden. In de potvallen werden ookregenwormen aangetroffen. Potvallen zijnnatuurlijk niet de juiste methode om hetaanbod van regenwormen te bepalen,maar is misschien wel indicatief voor deactiviteit van regenwormen op de bodem,waar ze voor kuikens makkelijk bereikbaarzullen zijn. Op grasland bestond 8% en opmaïsland 5% van de aantallen potentiëleprooien in de potvallen uit regenwormen.Uit deze voorlopige resultaten valt op temaken dat de gemiddelde opgroeiconditiesop maïsland waarschijnlijk slechter zijndan op grasland. Een kanttekening is weldat we alleen van mei tot half juni hebbenbemonsterd, terwijl de eerste kuikens alvanaf half april rondlopen.

ConclusieHet gemiddelde uitkomstsucces van kievit-legsels in gebieden met nestbeschermingis 64% en het aantal eieren dat uitkomt bijeen succesvol legsels is 3,5. Op basis vande gevonden kuikenoverleving komt hetaantal vliegvlugge jongen per paar in 2016in controle gebieden dan uit op 0,31 en inmaatregelgebieden op 0,22. In 2017 is datrespectievelijk 0,22 en 0,20 jong per paar.Als de vuistregel wordt gehanteerd dat ergemiddeld één jong per paar per jaar vlieg-vlug moet worden om de populatie stabielte houden is duidelijk, dat de kuikenoverle-ving volstrekt onvoldoende is, ongeacht ofer wel of geen maatregelen zijn toegepast.De kuikenoverleving had een factor 3-4hoger moeten zijn dan nu gemeten. Onsonderzoek laat echter ook zien hoe lastighet is om kuikenoverleving goed te meten.Kleurringen blijken als nadeel te hebbendat het erg lastig en tijdrovend is om ze afte lezen en door het beperkte aantal afle-zingen per individu, indien de overlevinglaag is, wordt de betrouwbaarheid van deschatting ook kleiner. Voordeel is dat deoverleving van de kuikens niet wordt beïn-vloed door kleurringen (Sharpe et al., 2009).Het alternatief, zenderen van kuikens,biedt meer mogelijkheden om de kuikensgoed te volgen, maar heeft als nadeel datde mortaliteit van gezenderde kuikens groter is. Het meten van kuikenoverlevingblijft dus een lastige opgave.

Hoe kan de overleving verder worden verbeterd?Voedsel lijkt de cruciale factor om de over-leving van kievitkuikens te verbeteren.Recentelijk zijn er alarmerende publicatiesverschenen over de afname van insecten in een aantal natuurgebieden net over de

Impressie van het ringen van kuikens. Linksboven: het viel niet altijd mee de kuikens, die kortdaarvoor nog vrolijk ronddartelden, te vinden nadat ze zich gedrukt hadden (foto: Peter Pfeiffer).

Rechtsboven: drie kuikens van één dag oud zijn net geringd (foto: Frank Majoor). Linksonder: de geringde kuikens worden zo snel mogelijk teruggelegd in het nest waarna de ringerzich terugtrekt (foto: Jaap Gijsbertsen). Rechtsonder: direct na het ringen worden de kuikens met de telescoop vanuit de auto gevolgd om te zien hoe ze zich gedragen (foto: Paul Keizer).

Page 6: Hierna volgend artikel is afkomstig uit: JA · so rt indej lp y ch .O mbv gka x p ers o tb a ld n1 0 gz.T iv ó 9 j k - eb i dn arm tou wl g vf1 90; x - d envorz j am t sipl w g .B:NEM(

214 | De Levende Natuur - jaargang 119 - 5

grens in Duitsland (Hallmann et al., 2017,2018). In één van de Nederlandse natuur-gebieden in het onderzoek is onderscheidgemaakt naar het voorkomen van loop-kevers, een belangrijke voedselbron voorkievitkuikens. Het bleek dat over de totaleperiode vanaf 1985 tot 2017 de biomassamet bijna 42% is afgenomen en gerekendvanaf 1995 bedraagt de afname zelfs bijna68%. De afname gaat recent dus alleennog maar harder. Er zijn geen redenen omaan te nemen dat dit in het regulier agra-risch gebied anders is en waarschijnlijkverloopt het proces daar nog sneller doorde directe toediening van pesticiden. Hetgebruik van pesticiden is echter niet hetenige probleem. De belangrijkste verande-ring is dat meer intensieve benutting vande graslanden met homogenisering van devegetatie resulteert in een afname van deaantallen en soortenrijkdom aan insecten(Vickery et al., 2001). Om dit proces op te vangen wordt al lan-ger geëxperimenteerd met verschillendevormen van agrarisch natuurbeheer. Ran-denbeheer is er één van, omdat bijv. grut-togezinnen daar meer gebruik van makenen dan vooral in de nabijheid van slotenmet een hoog waterpeil. Wiggers et al.(2015) hebben daarom gekeken wat hetprooiaanbod binnen percelen in laagveen-gebied is voor de verschillende soortenweidevogels. De geprefereerde prooien vangrutto- en tureluurkuikens kwamen voor-namelijk voor in de perceelranden, terwijldie van scholeksterkuikens meer in hetcentrale deel van de percelen werden aan-getroffen. Maar de prooien van kievitkui-kens vertoonden geen duidelijke verdelingbinnen een perceel en Wiggers et al. (2015)komen daarom tot de conclusie dat per-ceelrandenbeheer vooral voor grutto entureluur mogelijkheden biedt. In de Eem-polders zijn al langere tijd greppel plas-dras percelen in gebruik en ook hier blijktdat weidevogels meer gebruik maken vandit soort percelen dan van percelen zonderplas-dras (Visser et al., 2017). Tureluur rea-geerde het sterkst, gevolgd door kievit engrutto. Er zijn alleen vliegende insectenbemonsterd, maar van die groep blekenzowel kleine (< 4 mm) als grote (> 4 mm)insecten te profiteren van plas-dras. Deaantallen insecten in beide grootteklassennamen toe, naarmate het greppel plas-drasperceel al langer bestond. Het aantal kievit-

gezinnen nam eveneens toe met de ouder-dom van het plas-dras perceel. Dat kaneen gevolg zijn van de kortere vegetatie diein de loop der jaren door dit beheer ont-staat, maar mogelijk ook doordat de bodem-insecten net als de vliegende insecten inaantal zijn toegenomen. Dit zou naderonderzocht moeten worden. Een vergelijkingtussen de studie van Wiggers et al. (2015)en Visser et al. (2017) laat zien dat kievitenwaarschijnlijk meer profiteren van maat-regelen op perceelsniveau dan van randen-beheer. Vochtige graslanden worden ook geken-merkt door de grotere beschikbaarheid vanregenwormen aan het oppervlak (Onrust,2017). Met name regenwormen die zich op of in het bovenste deel van de bodembevinden zijn belangrijke prooidieren voorveel weidevogels waaronder de kievit. Voorkuikens zijn ze in eerste instantie minderbelangrijk, maar naarmate de kuikensgroeien worden ook regenwormen eenbelangrijke voedselbron. Ontwatering enminder toepassing van ruige mest leidentot een afname van het aanbod aan regen-wormen. Onrust (2017) adviseert het aan-bod aan regenwormen hoog te houdenvoor de weidevogels door de mestgift opeen zo laat mogelijk tijdstip in het seizoente geven in de vorm van ruige mest. Dathoudt de regenwormen hongerig en aande oppervlakte.Veel maatregelen om het habitat te verbe-teren beperken zich vaak tot gedeelten ofranden van percelen, zoals we ook in ditonderzoek hebben onderzocht. Legsels enzeer waarschijnlijk ook kuikens wordenminder gepredeerd als ze zich verder vande perceelrand bevinden. Dit pleit er voorom maatregelen niet te beperken tot ran-den, maar juiste midden op een perceel of

perceelbreed in te zetten. Een vrij recenteontwikkeling op dit vlak zijn de zoge-naamde kievitplots (‘lapwing plots’). Dezemaatregel is in het Verenigd Koninkrijkontwikkeld en bestaat uit het niet bemes-ten en toepassen van pesticiden tot 31 juliop een plek van minimaal 2 ha centraalgelegen op een akker waar kieviten kunnenbroeden. Het beheer moet leiden tot eenkorte vegetatie met daarbinnen open plek-ken. Deze plekken dragen ook bij aan eengrotere biodiversiteit vergeleken met hetomliggende gewas. Een vergelijkbaaronderzoek in Zuid-Duitsland wees uit datde kans op aanwezigheid van kieviten enhet uitkomstsucces van de legsels in dezeplots bijna twee keer zo groot was als incontroleplots. Ook op graslanden zouden de maatregelenvoor het creëren van vochtig, kruidenrijkgrasland zich moeten richten op een volle-dig perceel of het centrale deel van eenperceel. Kuikens hoeven zich dan minderte verplaatsen bij het foerageren waarmeehet predatierisico wordt verkleind. Eenmeerjarige waterpeilverhoging in combina-tie met een late, beperkte mestgift vanruige stalmest zal leiden tot een verbeterdvoedselaanbod.

LiteratuurBrulez, K., C. Sánchez-Garcia, M. MacDonald& A. Hoodless, 2017. Diet composition ofNorthern Lapwing (Vanellus vanellus) chicksreared on arable and pastoral farmland. Lap-wing Workshop, IWSG Conference, Prague.Eglington, S.M., M. Bolton, M.A. Smart, W.J. Sutherland, A.R. Watkinson & J.A. Gill,2010. Managing water levels on wet grasslandsto improve foraging conditions for breedingnorthern lapwing Vanellus vanellus. Journal ofApplied Ecology 47: 451-458.

Ingraven potval Bergboezem (foto: Louise Franssen).

Page 7: Hierna volgend artikel is afkomstig uit: JA · so rt indej lp y ch .O mbv gka x p ers o tb a ld n1 0 gz.T iv ó 9 j k - eb i dn arm tou wl g vf1 90; x - d envorz j am t sipl w g .B:NEM(

Insecten in bakjes uit potvallen(foto: Valerie Kalle).

De Levende Natuur - september 2018 | 215

Hallmann, C.A.,M. Sorg, E. Jongejans, H. Siepel, N. Hofland, H. Schwan, W. Stenmans, A. Müller, H. Sumser, T. Hörren, D. Goulson & H. de Kroon,2017. More than 75 percent decline over 27 yearsin total flying insect biomass in protectedareas. Plos One: 1-21. https://doi.org/10.1371/journal.pone.0185809.Hallmann, C.A., T. Zeegers, R. van Klink, R. Vermeulen, P. van Wielink, H. Spijkers & E. Jongejans, 2018. Analysis of insect monito-ring data from De Kaaistoep and Drenthe.Reports Animal Ecology and Physiology 2018-02. Department of Animal Ecology and Physio-logy, IWWR, Radboud University, Nijmegen.Mason, L., J. Smart & A.L. Drewitt, 2018.Tracking day and night provides insights intothe relative importance of different wader chick predators. Ibis 160: 71-88.Onrust, J., 2017. Earth, worms & birds. PhD-thesis, Rijksuniversiteit Groningen.Oosterveld, E.B., M. Kuiper,M. Sikkema, J. van der Kamp & E. Klop,2014. Effecten vantijdelijke slootpeilverhoging op weidevogels.A&W-rapport1971. Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek, Feanwâlden.Rickenbach, O., M.U. Grüebler, M. Schaub, A. Koller, B. Naef-Danzer & L. Schifferli, 2011.Exclusion of ground predators improves Nort-hern Lapwing Vanellus vanellus chick survival.Ibis 153: 531-542.Roodbergen, M., B. van der Werf & H. Hotker,2012. Revealing the contributions of reproduc-tion and survival to the Europe-wide decline in meadow birds: review and meta-analysis.Journal of Ornithology, 153: 53-74.Roodbergen, M., H. van der Jeugd, J. van der Wal,P. van Els & W. Teunissen, 2018. Jaar van de Kie-vit. Sovon-rapport 2018/27. Sovon Vogelonder-

zoek Nederland,Nijmegen.

Schekkerman, H., W. Teunis-sen & E. Oosterveld, 2009. Mortality of

Black-tailed Godwit Limosa limosa and Nort-hern Lapwing Vanellus vanellus chicks in wetgrasslands: influence of predation and agricul-ture. Journal of Ornithology 150: 133-145.Sharpe, F., M. Bolton, R. Sheldon & N. Ratcliffe,2009. Effects of color banding, radio taggingand repeated handling on the condition andsurvival of Lapwing chicks and consequencesfor estimates of breeding productivity. Journalof Field Ornithology 80: 101-110.Vickery, J.A., J.R. Tallowin, R.E. Feber, E.J. Asteraki, P.W. Atkinson, R.J. Fuller & V.K. Brown, 2001. The management of lowlandneutral grasslands in Britain: effects of agri-cultural practices on birds and their foodresources. Journal of Applied Ecology 38: 647-664.Visser, T., Th.C.P. Melman, R. Buij & A.G.M. Schotman, 2017. Greppel plas-dras voorweidevogels; Betekenis als habitatonderdeelvoor weidevogelkuikens. Rapport 2845, Wage-ningen Environmental Research, Wageningen.Wiggers, J.M.R., J. van Ruijven, A.P. Schaffers,F. Berendse & G.R. de Snoo, 2015. Food availa-bility for meadow bird families in grass fieldmargins. Ardea 103: 17–26. doi:10.5253/arde.v103i1.a2.Winden, J. van der, D.M. Hoogeboom, A. Voor-bergen, W. Tijsen, B. de Boer & F. Visbeen,2017. Verbetert het broedbiotoop van kievitendoor kleinschalige maatregelen in het boeren-land van Noord-Holland? Effecten van greppelplas-dras en randenbeheer op de vestiging vankieviten en de overleving van kuikens in 2016en 2017. Rapportnummer: 17-007. NatuurlijkeZaken, Heiloo.

SummaryYear of the lapwingMeadowbirds have decreased at an alarmingrate, including the northern lapwing. To drawmore attention to this still numerous but rapidlydeclining species, 2016 was declared ‘the year ofthe lapwing’. We compared the survival of lap-wing chicks from hatching to fledging in relationto land use (grassland versus arable land) andspecific measures that are taken to improve theconditions for growing lapwing chicks. 300 and613 lapwing chicks were fitted with plastic legflags with an unique inscription in 2016 and2017 respectively, to follow individual lapwingchicks during the fledging period. Volunteer ringreaders as well as professional workers providedresightings that were analysed using a capture-mark-resighting model. Lapwing chicks were inslightly better condition on grassland with mea-sures, but there was no difference on arableland. Survival was lower during the first weekafter hatching compared to later in the fledgingperiod, and was somewhat higher on arable landcompared to grassland, and marginally higher incontrol areas compared to areas with specificmeasures. The results were hard to interpretgiven many other factors and interactions thatcontributed to the model. Overall, survival untilfledging was 10-14% in 2016 and 9-10% in 2017.Given a hatching success of 65% and a clutchsize of 3.5, these figures are much below what isneeded for a stable population.Availability of prey items was studied using pit-fall traps. The number of prey items as well asthe ash-free dry weight of prey declined duringthe season, but was always higher on grasslandcompared to arable land. A lack of food for thegrowing chicks may be a crucial factor explainingthe consistently low survival of lapwing chicksand the population decline.

DankwoordHet Jaar van de Kievit is mogelijk gemaakt dank-zij de bijdragen van zo´n 150 vrijwilligers en/ofterreineigenaren. Zonder hun bijdragen was eenproject als dit niet mogelijk geweest. Financiëleondersteuning werd verleend door Vogelbescher-ming Nederland, Ministerie van LNV, OBN, pro-vincies Groningen en Drenthe, het Bettie Wiegman-fonds en het Jaap van Duinfonds.

Drs. W.A. TeunissenSovon Vogelonderzoek NederlandPostbus 6521, 6503 GA Nijmegene-mail: [email protected]

Dr. H. van der JeugdVogeltrekstation, Centrum voor vogeltrek en -demografie NIOO-KNAWPostbus 50, 6700 AB Wageningene-mail: [email protected]