Het toepassingsgebied van de rechtspersonenbelasting en ... · -Marcus Tullius Cicero- 1....
Transcript of Het toepassingsgebied van de rechtspersonenbelasting en ... · -Marcus Tullius Cicero- 1....
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE
ACADEMIEJAAR 2015 – 2016
Het toepassingsgebied van de
rechtspersonenbelasting en van de
vennootschapsbelasting
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van
Master of Science in de Handelswetenschappen
Delfien Naessens
onder leiding van
Prof. Antoine Doolaege & Pieter Buyl
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE
ACADEMIEJAAR 2015 – 2016
Het toepassingsgebied van de
rechtspersonenbelasting en van de
vennootschapsbelasting
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van
Master of Science in de Handelswetenschappen
Delfien Naessens
onder leiding van
Prof. Antoine Doolaege & Pieter Buyl
PERMISSION
Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en/of
gereproduceerd worden, mits bronvermelding.
Delfien Naessens
I
Woord vooraf Deze masterproef werd geschreven ter afronding van mijn opleiding Handelswetenschappen met optie
accountancy-fiscaliteit. Vandaar dat ik vooreerst een aantal mensen zou willen bedanken die mede
geholpen hebben deze scriptie tot een mooi geheel te voleindigen.
Eerst en vooral wil ik mijn promotor, professor Antoine Doolaege in samenwerking met de Heer Pieter
Buyl bedanken voor de toewijzing van het interessant en actueel onderwerp. Zij gaven mij de kans om
mijn onderwerp toe te spitsen op vzw’s. Evenals wil ik hen bedanken voor de goede begeleiding die mij
werd gegeven.
Daarnaast wil ik graag het VSDC (Vlaams studie- en documentatiecentrum voor VZW’s) en het Rekenhof
bedanken voor de hulp die ik gekregen heb tijdens het schrijven van mijn thesis.
Ook wil ik de personen bedanken die mijn thesis hebben nagekeken en aangepast hebben waar nodig.
Finaal verdienen mijn ouders een dankwoord voor de ondersteuning die zij mij gegeven hebben tijdens
deze studie. Zij gaven mij de mogelijkheid deze studie te kunnen starten en tot een goed einde te kunnen
volbrengen.
Delfien Naessens
Oudenaarde, 14 mei 2016
II
Inhoudstafel Inleiding ........................................................................................................................................................ 1
Hoofdstuk 1: Situering vennootschapsbelasting en rechtspersonenbelasting ............................................ 3
1.1 De vennootschapsbelasting ......................................................................................................... 3
1.1.1 Definitie vennootschap ........................................................................................................ 3
1.1.2 Toepassingsgebied van de vennootschapsbelasting ............................................................ 4
1.1.3 “Aan de belasting onderworpen vennootschappen”............................................................ 4
1.2 De rechtspersonenbelasting......................................................................................................... 8
1.2.1 Definitie rechtspersoon ........................................................................................................ 8
1.2.2 “Aan de belasting onderworpen rechtspersonen” ............................................................... 9
Hoofdstuk 2: Fiscale behandeling RPB en Ven.B. ....................................................................................... 11
2.1. De vennootschapsbelasting ....................................................................................................... 11
2.1.1. “De grondslag van de vennootschapsbelasting” ................................................................ 11
2.1.1.1. “Algemene bepalingen” ............................................................................................. 11
2.1.1.2. “Belastinggrondslag” .................................................................................................. 12
2.2. De rechtspersonenbelasting....................................................................................................... 21
2.2.1. “De grondslag van de rechtspersonenbelasting” ............................................................... 21
Hoofdstuk 3: De vzw als rechtspersoon ..................................................................................................... 25
3.1. Definitie ...................................................................................................................................... 25
3.2. Vzw: RPB of Ven.B.? ................................................................................................................... 27
3.2.1. Schematisch ........................................................................................................................ 27
3.2.2. “Wetsartikelen en interpretatieproblemen” ...................................................................... 28
3.2.2.1. “Artikel 220, 3° WIB ‘92” ............................................................................................ 28
3.2.2.2. “Interpretatieproblemen aangaande artikel 220, 3° WIB ‘92” .................................. 29
3.3. Fiscale controle van de vzw’s ..................................................................................................... 42
3.3.1. “Organisatie van de diensten RPB” .................................................................................... 44
3.3.2. “Selectie van de dossiers” ................................................................................................... 45
3.3.3. “Controle van de dossiers” ................................................................................................. 47
3.3.4. “Belastingvermeerderingen” .............................................................................................. 48
3.3.5. “Opsporen van de oneigenlijke vzw’s” ............................................................................... 49
3.4. Voorbeelden toegelicht uit de rechtspraak ............................................................................... 53
3.4.1. “Paarden” ........................................................................................................................... 53
3.4.2. “Rusthuizen” ........................................................................................................................... 56
3.4.3. “Vzw en uitbating cafetaria” .................................................................................................. 57
Hoofdstuk 4: Problematiek van de vzw’s ................................................................................................... 59
III
4.1. “De problematiek kort geschetst” .............................................................................................. 59
4.2. “De maatschappelijke relevantie van de problematiek: het belang van de rol van vzw’s in de
economie en de maatschappij” .............................................................................................................. 60
4.3. “Het eerste pleidooi: vzw’s mogen onbeperkt economische activiteiten verrichten mits een
aangepast kader op het vlak van vzw-wetgeving en handelsrecht” ...................................................... 61
4.4. “Het tweede pleidooi: een passend en evenwichtig juridisch kader op het vlak van fiscaal recht”
.................................................................................................................................................... 63
4.4.1. “De problematiek tussen de verschillende deelgebieden: het ontbreken van een
overgangsstelsel” ............................................................................................................................... 64
4.4.2. “Proeve van oplossing: een duaal stelsel van rechtspersonenbelasting en
vennootschapsbelasting sui generis”, ................................................................................................ 65
Hoofdstuk 5: “Overgang RPB naar Ven.B.: overzicht toepasselijke regels” ............................................... 69
5.1. “Afwezigheid van een algemeen wetgevend kader” .................................................................. 70
5.2. “Fiscale waarde activa en passiva” ............................................................................................ 70
5.3. “Fiscale behandeling van inkomsten en kosten” ........................................................................ 71
5.3.1. “Inkomsten” ........................................................................................................................ 72
5.3.2. “Kosten” .............................................................................................................................. 73
5.4. “Fiscale verliezen”....................................................................................................................... 74
5.5. Conclusie .................................................................................................................................... 75
Algemeen besluit ........................................................................................................................................ 77
IV
Lijst met gebruikte afkortingen
ACB aanvullende crisisbijdrage
AAF Algemene Administratie van de Fiscaliteit
a.d.h.v. aan de hand van
AFT Algemeen Fiscaal Tijdschrift
AJ aanslagjaar
art. artikel
bv. bijvoorbeeld
BVBA besloten vennootschap met beperkte
aansprakelijkheid
BNI belasting niet-inwoners
BS Belgisch Staatsblad
BW Burgerlijk Wetboek
ca. circa; ongeveer
cf. vergelijk
Com.IB Commentaar op het Wetboek
Inkomstenbelastingen 1992
DBI definitief belast inkomen
d.d. de dato; van de datum
d.i. dit is
d.m.v. door middel van
DVB Dienst Voorafgaande Beslissingen
d.w.z. dit wil zeggen
etc. et cetera; enzovoort
ev. eventueel
e.v. en volgende
i.e. id est; dat is
K.I. kadastraal inkomen
m.a.w. met andere woorden
m.b.t. met betrekking tot
m.n. met name
n.a.v. naar aanleiding van
V
nl. namelijk
NV naamloze vennootschap
o.a. onder andere
o.b.v. op basis van
o.m. onder meer
PB personenbelasting
RPB rechtspersonenbelasting
t.a.v. ten aanzien van
t.e.m. tot en met
t.o.v. ten opzichte van
Ven.B. vennootschapsbelasting
vnl. voornamelijk
VSO vennootschap met een sociaal oogmerk
VTE voltijdse equivalenten
vzw vereniging zonder winstoogmerk
WIB ‘92 Wetboek Inkomstenbelastingen van 10 april
1992
W.Venn. Wetboek Van Vennootschappen van 7 mei 1999
zgn. zogenaamd(e)
VI
Lijst van figuren
Figuur 1: “Algemeen schema van de vennootschapsbelasting” .............................................................. 15
Figuur 2: “Overzicht vennootschapsbelasting – rechtspersonenbelasting” ............................................ 27
Figuur 3: “Verhouding dossiers RPB afkomstig van de lokale en centrale selectie” ............................... 46
Figuur 4: Aantal vzw's onderworpen aan de Ven.B. per Gewest ............................................................. 50
Figuur 5: “Activiteiten versus het toepasselijke belastingstelsel” ........................................................... 63
Figuur 6: “De invoering van een duaal belastingstelsel” ......................................................................... 66
Figuur 7: “RPB -> Ven.B.” ........................................................................................................................... 69
VII
Lijst van tabellen
Tabel 1: “Aantal dossiers en VTE personeelsleden per dienst RPB voor het aanslagjaar” ..................... 45
Tabel 2: “Inkomsten vermeerderd ingevolge de controles van de diensten RPB (per kalenderjaar,
bedragen in duizend euro)” ...................................................................................................................... 48
Tabel 3: “Aantal toegepaste sancties” ...................................................................................................... 49
Tabel 4: “Aantal actieve vzw's” ................................................................................................................. 49
Pagina | 1
Inleiding
“Non numeranda, sed ponderanda sunt argumenta“
(“Argumenten moeten niet geteld, maar gewogen worden”)
-Marcus Tullius Cicero-
1. Rechtspersonenbelasting (hierna RPB) en vennootschapsbelasting (hierna Ven.B.) zijn beide een
categorie van inkomstenbelastingen, maar verschillen onderling aanzienlijk.1 Het is aan de wet om een
duidelijke lijn te trekken, hoewel dit niet steeds eenvoudig te beoordelen valt. Zoals het citaat ut supra2
vermeldt, zal het onderscheid tussen RPB en Ven.B. een afweging zijn die gemaakt wordt aan de hand van
argumenten en toetsingen aan de wet.
2. Deze masterproef bestaat uit vijf nauw met elkaar samenhangende hoofdstukken. Ten eerste wordt
het toepassingsgebied van beide vormen van inkomstenbelastingen ruim beschreven met het oog op het
creëren van een breder kader waarin beide categorieën onderverdeeld kunnen worden. Op die manier
kan er een link gelegd worden naar de huidige problematiek waaraan vzw’s onderhevig zijn: de RPB of de
Ven.B.? Hoofdstuk 2 omvat een overzicht van de fiscale behandeling inzake RPB en Ven.B. Dit onderzoek
is pertinent bij de beoordeling van het belastingstelsel waaraan een entiteit onderworpen is.
3. In hoofdstuk 3 komt de kern van deze scriptie aan bod: de flinterdunne grens tussen de RPB en Ven.B.
Welke criteria worden gehanteerd bij het toepassen van beide rechtsdomeinen? Deze vraag wordt
centraal gesteld door in te zoomen op een welbepaalde rechtspersoon: de vzw. Daarnaast wordt de
actuele rechtspraak met voorbeelden toegelicht. Deze laten een duidelijke plaatsing binnen het
toepassingsgebied van dit onderwerp toe.
4. Vzw’s zijn vandaag de dag een hot issue. Hoofdstuk 4 bespreekt de actuele dubieuze problematiek van
het onderwerp en rijkt mogelijke oplossingen aan om een antwoord te bieden op de problematiek die
ook vandaag de dag nog heerst.
5. Verder geeft hoofdstuk 5 een handleiding van hoe nu valt om te gaan met een overdracht van RPB naar
Ven.B. indien de vzw haar grenzen overschrijdt. Wat met vorige verliezen en de waardering van activa en
passiva?3
1 P.RENS en M.DOORNAERT, “Overgang van rechtspersonen- naar vennootschapsbelasting: overzicht van de toepasselijke regels”, AFT 2011, 5, 5. www.jurisquare.be. 2 Hierboven 3 R. VAN HECKE, G. POPPE, Praktijkboek vzw’s en directe belastingen, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 48.
Pagina | 2
6. Ten slotte wordt een algemeen besluit geformuleerd. Is het mogelijk steunend op de bestaande
wetgeving en rechtspraak een antwoord te bieden op de problematiek van het schrille contrast tussen de
RPB en Ven.B. of is er nood aan een helder antwoord?
Pagina | 3
Hoofdstuk 1: Situering vennootschapsbelasting en
rechtspersonenbelasting 7. “Door de omvorming van de VZW Club Brugge naar de NV Club Brugge, neemt Club een mijlpaal in haar
geschiedenis.”4 Deze beslissing vormt een belangrijke doorbraak in de geschiedenis van RPB en Ven.B.
Hiermee wordt meteen de problematiek blootgelegd die vandaag nog steeds actueel is. Wie is nu
onderworpen aan de RPB én wie aan de Ven.B.? De grens is niet altijd even duidelijk. Aan de hand van dit
hoofdstuk wordt een antwoord geboden op de vraag wie nu aan welk stelsel onderworpen is. Het WIB
‘92 omvat verschillende categorieën inkomstenbelastingen. Ut infra5 wordt de nadruk gelegd op het
toepassingsgebied van de Ven.B. en RPB.6
1.1 De vennootschapsbelasting
1.1.1 Definitie vennootschap 8. Artikel 1 van het W.Venn. geeft een omschrijving van de vennootschap. Hierin wordt gesteld dat de
vennootschap ontstaat door het sluiten van een contract tussen twee of meer personen met als bedoeling
iets in gemeenschap te brengen. Aldus is het mogelijk een (aantal) activiteit(en) te verrichten om zo
rechtstreeks of onrechtstreeks aan de vennoten een vermogensvoordeel toe te kennen.7 Ook het WIB ’92
geeft zoals het W.Venn. een definitie van een vennootschap. Artikel 2, § 1, 5° WIB ‘92 omschrijft de
vennootschap en de binnenlandse vennootschap.8
9. Onder vennootschap moet worden verstaan: “Enigerlei vennootschap, vereniging, inrichting of
instelling die, regelmatig is opgericht, rechtspersoonlijkheid bezit en een onderneming exploiteert of zich
bezighoudt met verrichtingen van winstgevende aard. Lichamen met rechtspersoonlijkheid die naar
Belgisch recht zijn opgericht en voor de toepassing van de inkomstenbelastingen worden geacht geen
rechtspersoonlijkheid te bezitten, worden niet als vennootschappen aangemerkt.”9
4 “Club Brugge stopt commerciële activiteiten in nv”, De Standaard, 6 april 2012, geraadpleegd op 18 februari via: http://www.standaard.be/cnt/9l3of05t ; “NV club Brugge”, Blue Army, geraadpleegd op 18 februari via: http://blue-army.com/column/2012/10/nv-club-brugge; “Het nieuwe Club Brugge volgens Bart Verhaeghe”, De Morgen, 2 november 2012, geraadpleegd op 18 februari via: http://www.demorgen.be/plus/het-nieuwe-club-brugge-volgens-bart-verhaeghe-b-1412189435522/. 5 Hierna 6 WIB ’92, 30 juli 1992 7 Art. 1 W.Venn., BS 6 augustus 1999 8 Art. 2, §1, 5° WIB ’92, BS 30 juli ’92 9 Art. 2, §1, 5°, a WIB ‘92, BS 30 juli ‘92
Pagina | 4
10. Opdat een vennootschap onderworpen zou zijn aan de Ven.B. moet zij een binnenlandse
vennootschap zijn.10 Artikel 2, §1, 5°, b WIB ‘92 omvat de volgende definitie: “Enigerlei vennootschap die
in België haar maatschappelijke zetel, haar voornaamste inrichting of haar zetel van bestuur of beheer
heeft en niet van de vennootschapsbelasting is uitgesloten.”11 De vennootschappen die gevestigd zijn in
het buitenland zijn onderhevig aan de BNI en niet aan de Ven.B. Dit houdt in dat de inkomsten dan wel in
België moeten zijn verkregen om onder de toepassing van de Ven.B. te vallen.12
1.1.2 Toepassingsgebied van de vennootschapsbelasting 11. Bij de begrenzing van wat de Ven.B. exact inhoudt en voor wie het van toepassing is, past de wetgever
twee methoden toe: de principiële methode en de (negatieve) enumeratiemethode. De principiële
methode wordt geregeld in artikel 179 van het WIB ‘92, aangevuld door artikel 182 WIB ‘92 en
vervolledigd door artikel 2 WIB ‘92. Het omvat de artikelen die elementair aan de Ven.B. onderworpen
zijn. De enumeratie van de uitzonderingen dewelke niet aan de Ven.B. onderhevig zijn, wordt beschreven
in de artikelen 180 en 181 WIB ‘92.13 Deze artikelen omvatten enerzijds de uitgesloten publiekrechtelijke
rechtspersonen en anderzijds de lichamen zonder winstoogmerk.14
1.1.3 “Aan de belasting onderworpen vennootschappen”15 12. Artikel 179 WIB ‘92 onderwerpt aan de Ven.B.: “De binnenlandse vennootschappen alsmede, vanaf 1
januari 1995, de gemeentespaarkassen als vermeld in artikel 124 van de nieuwe gemeentewet en de
organismen voor de financiering van pensioenen bedoeld in artikel 8 van de wet van 27 oktober 2006
betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening.”16
10 Art. 2, §1, 5°, b WIB ‘92, BS 30 juli ‘92 11 Art. 2, §1, 5°, b WIB ‘92, BS 30 juli ‘92 12 A. TIBERGHIEN, Handboek voor fiscaal recht 2013-2014, Mechelen, Wolters Kluwer, 2013, p. 448, nr. 1462,10. 13 S. VAN CROMBRUGGE, Beginselen van de Vennootschapsbelasting, Antwerpen, Biblo, 2014, p. 12, nr. 3. 14 “Rechtspersoonlijkheid”, geraadpleegd op 18 februari via: http://www.vsdc.be/NL/Algemeen/rechtspersoonlijkheid-12. 15 Art. 179 t.e.m. 182 WIB ‘92, BS 30 juli ‘92 16 Art. 179 WIB ‘92, BS 30 juli ‘92
Pagina | 5
13. De principiële regeling is van toepassing voor vennootschapsbelasting indien volgende voorwaarden
cumulatief vervuld zijn17:
1. “Rechtspersoonlijkheid bezitten”18
Naast het feit dat de vennootschap regelmatig (zie punt 4) moet opgericht zijn, moet de
vennootschap ook rechtspersoonlijkheid bezitten.19 Deze voorwaarde is van belang bij de
afbakening tussen Ven.B. en PB.20 Deze laatste beschikken immers niet over
rechtspersoonlijkheid. Rechtspersoonlijkheid wordt omschreven als: “een rechtswezen (abstract
wezen) dat juridisch onderscheiden is van de natuurlijke of rechtspersonen die er deel van
uitmaken”.21
2. “Fiscale woonplaats in België”22
Verder geldt dat de vennootschap haar “fiscale woonplaats” in België heeft, dit houdt in dat ze in
de staat effectief:
“1° hetzij haar maatschappelijke zetel of voornaamste inrichting moet hebben;
2° hetzij haar zetel van bestuur of beheer moet hebben, wanneer het een vennootschap betreft
die geen eigenlijke maatschappelijke zetel of voornaamste inrichting heeft.”23
De maatschappelijke zetel van de onderneming is dikwijls ook haar voornaamste inrichting
m.a.w.: daar waar het beheer van de zaken geconcentreerd is.24 De voornaamste inrichting wordt
bepaald door de zetel van algemeen bestuur: daar waar de voornaamste directie- en
beheersorganen samenkomen d.w.z.: de kantoren van de eigenlijke directie, etc.25
Vennootschappen die niet beschikken over een wezenlijke maatschappelijke zetel of
voornaamste inrichting hebben hun zetel van bestuur of beheer daar waar hun werkzaamheden
worden geleid.26
Deze tweede voorwaarde vindt zijn belang in het maken van het onderscheid tussen Ven.B. en
BNI.27
17 S. VAN CROMBRUGGE, Beginselen van de Vennootschapsbelasting, Antwerpen, Biblo, 2014, p. 12, nr. 5. 18 Adm. Com.IB ‘92 Ven.B. art. 179 nr. 179/4 19 Adm. Com.IB ‘92 Ven.B. art. 179 nr. 179/7 20 S. VAN CROMBRUGGE, Beginselen van de Vennootschapsbelasting, Antwerpen, Biblo, 2014, p. 13, nr. 7. 21 Adm. Com.IB ‘92 Ven.B. art. 179 nr. 179/7 22 Adm. Com.IB ‘92 Ven.B. art. 179 nr. 179/4 23 Adm. Com.IB ‘92 Ven.B. art. 179 nr. 179/21 24 Adm. Com.IB ‘92 Ven.B. art. 179 nr. 179/22 25 Adm. Com.IB ‘92 Ven.B. art. 179 nr. 179/23 26 Adm. Com.IB ‘92 Ven.B. art. 179 nr. 179/24 27 S. VAN CROMBRUGGE, Beginselen van de Vennootschapsbelasting, Antwerpen, Biblo, 2014, p. 13, nr. 7.
Pagina | 6
3. “Een onderneming exploiteren of zich bezighouden met verrichtingen van winstgevende aard”28
Verder is de exploitatie van een onderneming vereist of het verrichten van handelingen van
winstgevende aard.29 De betekenis van het woord ‘of’ veronderstelt het één of het ander. Ze
hoeven niet beide gelijktijdig vervuld te zijn.30 Deze modaliteit laat toe een grens te trekken tussen
de RPB en Ven.B.31 Het is dan ook het belangrijkste criterium om te bepalen of een rechtspersoon
aan de RPB hetzij aan de Ven.B. onderworpen is. Dit is van belang voor de verdere uitwerking in
hoofdstuk 3 van dit werkstuk.
Onder exploitatie moet worden begrepen: “een nijverheids-, handels- of landbouwonderneming
exploiteren.”32 Het is niet noodzakelijk dat de exploitatie van de onderneming of het verrichten
van handelingen van winstgevende aard effectief winst nastreven. Er is m.a.w. niet vereist dat er
rechtstreeks of onrechtstreeks aan de aandeelhouders of vennoten een vermogensvoordeel
wordt toegekend.33
Noch de hoedanigheid van de verrichtingen34 die de opbrengsten met zich meebrengen en
evenmin de manier waarop die inkomsten ontvangen worden35, beïnvloeden de belastbaarheid
in de Ven.B.36 Verenigingen die noch een handelszaak uitoefenen, noch activiteiten van
winstgevende aard uitoefenen, voldoen niet aan deze voorwaarde en worden bijgevolg
uitdrukkelijk uitgesloten van de Ven.B. maar behoren wél tot de RPB met als grondslag artikel 220
WIB ’92.37
28 Adm. Com.IB ‘92 Ven.B. art. 179 nr. 179/4 29 Adm. Com.IB ‘92 Ven.B. art. 179 nr. 179/9 30 A. TIBERGHIEN, Handboek voor fiscaal recht 2013-2014, Mechelen, Wolters Kluwer, 2013, p. 448, nr. 1462,10. 31 S. VAN CROMBRUGGE, Beginselen van de Vennootschapsbelasting, Antwerpen, Biblo, 2014, p. 13, nr. 7. 32 Adm. Com.IB ‘92 Ven.B. art. 179 nr. 179/10 33 Adm. Com.IB ‘92 Ven.B. art. 179 nr. 179/12 34 Dit houdt in: “burgerlijke, handels- of gemengde verrichtingen; geoorloofde of ongeoorloofde; overeenkomstig
of strijdig met de statuten, enz.” Adm. Com.IB ‘92 Ven.B. art. 179 nr. 179/13 35 Hiermee wordt verwezen naar: “Betaling in speciën, in natura, enz,…”. Adm. Com.IB ‘92 Ven.B. art. 179 nr. 179/13 36 Adm. Com.IB ‘92 Ven.B. art. 179 nr. 179/13 37 Adm. Com.IB ‘92 Ven.B. art. 179 nr. 179/14
Pagina | 7
14. In de rechtsleer worden vnl. de bovenstaande drie voorwaarden verondersteld vervuld te zijn om aan
de Ven.B. onderhevig te zijn. Echter, de Com.IB voorziet nog twee bijkomende criteria, deze zijn als
volgt38:
4. “Regelmatig zijn opgericht”39
Er is vereist dat: “de vennootschap, vereniging, inrichting of instelling regelmatig is opgericht
(naar Belgisch of buitenlands recht).” De “onregelmatig opgerichte handelsvennootschappen”
worden verondersteld verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid te zijn die noch aan de Ven.B.,
noch aan de RPB onderhevig zijn.40
5. “Niet uitdrukkelijk van de Ven.B. zijn uitgesloten”41
Om onder de toepassing van de Ven.B. te blijven is verder vereist dat de entiteiten niet expliciet
uitgesloten worden van de Ven.B.42 Elk orgaan is in se onderworpen aan de Ven.B. tenzij de wet
dit expliciet anders vermeldt. Dit is zo geregeld in de artikelen 181 en 182 WIB ‘92, zoals ut supra
vermeld.43
Met andere woorden: indien de vijf bovenvermelde voorwaarden cumulatief voldaan zijn, wordt de
entiteit aan de Ven.B. onderworpen.44
15. Indien vzw’s en VSO’s ipso facto een werkelijke exploitatie uitoefenen, kunnen zij belastbaar worden
in de Ven.B.45 Artikel 661 W.Venn. betreffende de VSO heeft niet als doelstelling de verrijking van de
vennoten, er wordt m.a.w. geen winstoogmerk beoogd. Het gaat om: “ondernemingen van associatieve
aard waar groepssolidariteit belangrijker is dan persoonlijke gewin, ook al produceren zij verhandelbare
goederen en diensten.” Deze vennootschapsvorm trad in werking op 1 juli 1996 met de wet van 13 april
1995, artikel 113. Echter, deze rechtsvorm kende sindsdien geen groot succes.46
38 Adm. Com.IB ‘92 Ven.B. art. 179 nr. 179/4 39 Adm. Com.IB ‘92 Ven.B. art. 179 nr. 179/4 40 Adm. Com.IB ‘92 Ven.B. art. 179 nr. 179/6 41 Adm. Com.IB ‘92 Ven.B. art. 179 nr. 179/4 42 Adm. Com.IB ‘92 Ven.B. art. 179 nr. 179/4 43 Adm. Com.IB ‘92 Ven.B. art. 179 nr. 179/2 44 S. VAN CROMBRUGGE, Beginselen van de Vennootschapsbelasting, Antwerpen, Biblo, 2014, p. 12, nr. 5. 45 T. TACK, P. GILLEMON, G. KEYMEULEN, C. VAN BIERVLIET, F. VANDENBERGHE, G. VAN LIL, Uw vennootschap en de fiscus, Antwerpen, Intersentia, 2015, p. 335. 46 D. DESCHRIJVER, VZW en belastingen, Kalmthout, Biblo, 2005, p. 663, nr. 1351.
Pagina | 8
1.2 De rechtspersonenbelasting
1.2.1 Definitie rechtspersoon
16. De omschrijving van de het begrip ‘rechtspersoon’ wordt gedefinieerd in het vermogensrechtelijk
privaatrecht. ‘Rechtspersoon en rechtssubject zijn beide rechtsbegrippen’.47 Vooreerst is een duiding nodig
van de term rechtssubject. Een rechtssubject is ieder die drager is van rechten en verplichtingen.
Rechtssubjecten kunnen zowel natuurlijke personen als rechtspersonen zijn. Eens een natuurlijke persoon
‘bestaat’, is hij automatisch drager van rechten en verplichtingen. Rechtspersonen daarentegen zijn
slechts drager van rechten en verplichtingen d.m.v. het creëren van een juridische fictie die krachtens de
wet kan bestaan. Het recht is echter niet bijzonder in het definiëren van het begrip
rechtspersoonlijkheid.48
17. Dergelijke fictie vormt slechts een juridische constructie dat tot gevolg heeft dat rechtspersonen
bekwaam worden geacht om net als natuurlijke personen bezittingen te hebben en rechtshandelingen te
stellen.49 Hieruit wordt geconcludeerd dat de rechtspersoon enkel kan optreden via zijn
vertegenwoordigers.50
18. Uit de juridische fictie ut supra beschreven is het pertinent in deze scriptie te benadrukken dat de
vennootschappen en de vzw beide rechtspersonen zijn. Zo beschrijft artikel 61 W.Venn. de juridische fictie
voor vennootschappen. De vertegenwoordigers treden op als lasthebbers van de vennootschap in
kwestie. Zij treden m.a.w. op in naam en voor rekening van de vennootschap.51
19. Voor vzw’s wordt deze juridische fictie voor dergelijke rechtspersonen beschreven in artikel 3, §152 en
aangevuld door artikel 13, vierde lid in de Wet van 2 mei 2002 betreffende de verenigingen zonder
winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen.53 Ook in dit artikel
wordt benadrukt dat dat de rechtspersoon wordt vertegenwoordigd door personen die gemachtigd zijn
om in naam en voor rekening van de vereniging op te treden.54
47 J.M.M. MAEIJER, C. ASSER, Vertegenwoordiging en rechtspersoon. 2: De rechtspersoon, Zwolle: Tjeenk Willink, 1997, p. 6, nr. 6. 48 “Rechtssubjecten en rechtsobjecten”, geraadpleegd op 20 februari 2016 via: http://legallife.nl/?page_id=1256. 49 R. FELTKAMP, Beginselen van het vermogensrechtelijk privaatrecht, Antwerpen, Maklu, 2016, p. 106, nr. 135. 50 B. Tilleman, “Bestuur van vennootschappen: statuut, interne werking en vertegenwoordiging”, Jura Falc. 1995-1996, nr. 3, 411-432. 51 Art. 61 W.Venn., BS 6 augustus 1999 52 Art. 3, §1 Wet van 2 mei 2002 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen, BS 11 december 2002 53 Art. 13, vierde lid Wet van 2 mei 2002 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen, BS 11 december 2002 54 Art. 3, §1, §2 Wet van 2 mei 2002 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen, BS 11 december 2002
Pagina | 9
1.2.2 “Aan de belasting onderworpen rechtspersonen”55
20. Artikel 220 WIB ‘92 onderwerpt aan de RPB56:
1. “De Staat, de Gemeenschappen, de Gewesten, de provincies, de agglomeraties, de federaties van
gemeenten, de gemeenten, de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, de openbare
kerkelijke instellingen, de hulpverleningszones, de politiezones en de polders en wateringen;
2. De rechtspersonen die ingevolge artikel 180, niet aan de vennootschapsbelasting zijn
onderworpen;
Deze vennootschappen worden dus onvoorwaardelijk uit het toepassingsgebied van de Ven.B.
gesloten en onderworpen aan de RPB.57
3. De rechtspersonen die in België hun maatschappelijke zetel, hun voornaamste inrichting of hun
zetel van bestuur of beheer hebben en geen onderneming exploiteren of zich niet met
verrichtingen van winstgevende aard bezighouden, of ingevolge artikel 181 en 182, niet aan de
vennootschapsbelasting zijn onderworpen.”
De meerderheid van de vzw’s behoort tot deze categorie.58
21. Om onder de toepassing van de RPB te vallen is vooreerst vereist dat de betreffende
belastingplichtigen:
1. “Hun fiscale woonplaats in België hebben;
2. Rechtspersoonlijkheid bezitten.” 59
22. Verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid kunnen derhalve niet onderhevig zijn aan de RPB.60 Artikel
220, zoals vermeld ut supra, verdeelt de belastingplichtigen in drie categorieën.61 In hoofdstuk 3 wordt
dieper ingegaan op de derde groep vermits deze de kern vormt van deze scriptie.
55 Art. 220, 220/1 WIB ‘92, BS 30 juli ‘92 56 Art. 220 WIB ‘92, BS 30 juli ‘92 57 Adm. Com.IB ‘92 Ven.B. art. 180 nr. 180/1 58 L. MAES, H. DE CNIJF, Belastingrecht in kort bestek, Antwerpen, Intersentia, 2012, p. 266. 59 Adm. Com.IB ‘92 Ven.B. art. 220 nr. 220/1 60 Adm. Com.IB ‘92 Ven.B. art. 220 nr. 220/1 61 Art. 220, 3° WIB ’92, BS 30 juli ‘92
Pagina | 11
Hoofdstuk 2: Fiscale behandeling RPB en Ven.B.
2.1. De vennootschapsbelasting
2.1.1. “De grondslag van de vennootschapsbelasting”62
2.1.1.1. “Algemene bepalingen”63
23. Inzake de Ven.B. zijn er twee algemene beginselen die gelden als basis voor de berekening van de
belastinggrondslag:
1. “Alle inkomsten in de vennootschapsbelasting zijn belastbaar, ongeacht hun oorsprong of aard;
2. Alle inkomsten worden beschouwd als beroepsinkomsten.” 64
24. Ter verduidelijking van bovenstaande opsomming stelt artikel 183 WIB ‘92: “Onder voorbehoud van
de in deze titel omschreven afwijkingen zijn, wat hun aard betreft, de inkomsten die onderworpen zijn aan
de vennootschapsbelasting of daarvan vrijgesteld zijn, dezelfde als die welke inzake personenbelasting
worden beoogd; het bedrag ervan wordt vastgesteld volgens de regels die van toepassing zijn op winst.”65
25. Dit artikel geeft aan dat de inkomsten die onderhevig zijn aan de Ven.B. belast worden als winst. De
winst omvat een economisch en handelsrechtelijk begrip. Het begrip winst is dan ook veel ruimer dan het
inkomensbegrip.66 De verwijzing naar de PB in artikel 183 WIB ‘92 maakt dat de vier categorieën van
inkomsten67 (onroerende inkomsten, roerende inkomsten, beroepsinkomsten en diverse inkomsten) van
toepassing op de PB in principe ook van toepassing zijn op de Ven.B. Er moet daarentegen gecorrigeerd
worden dat enerzijds in het kader van vennootschappen de diverse inkomsten niet van toepassing kunnen
zijn.68 Anderzijds moet rekening gehouden worden met een professionalisatie van het begrip inkomsten69:
alle inkomsten die de onderneming behaalt zijn beroepsinkomsten en worden bijgevolg belast als winst
indien de verkrijger deze inkomsten aanwendt voor de uitoefening van zijn beroepswerkzaamheid.70
26. Deze benadering staat in schril contrast met de bepaling van de belastbare grondslag in de RPB. De
RPB heeft winst immers niet als grondslag voor het bepalen van de belasting.71
62 Art. 183-214bis WIB ‘92, BS 30 juli ‘92 63 Art. 183-184quater WIB ‘92, BS 30 juli ‘92 64 A. TIBERGHIEN, Handboek voor fiscaal recht 2013-2014, Mechelen, Wolters Kluwer, 2013, p. 454, nr. 1470,50. 65 Art. 183 WIB ‘92, BS 30 juli ‘92 66 S. VAN CROMBRUGGE, Beginselen van de Vennootschapsbelasting, Antwerpen, Biblo, 2014, p. 27, nr. 20. 67 Art. 6 WIB ‘92, BS 30 juli ‘92 68 S. VAN CROMBRUGGE, Beginselen van de Vennootschapsbelasting, Antwerpen, Biblo, 2014, p. 29, nr. 23. 69 S. VAN CROMBRUGGE, Beginselen van de Vennootschapsbelasting, Antwerpen, Biblo, 2014, p. 29, nr. 23. 70 Art. 37 WIB ‘92, BS 30 juli ‘92 71 Art. 221-224 WIB ’92, BS 30 juli ‘92
Pagina | 12
27. Zoals vermeld in de administratieve commentaar vindt deze professionalisatie zijn oorsprong in een
vaststaande rechtspraak van het Hof van Cassatie.72 Deze stelt dat vennootschappen exclusief opgericht
worden met de doelstelling om winst na te streven d.m.v. de uitoefening van hun activiteiten. Met dien
gevolge dat de onderneming niets kan bezitten dat niet dient tot verwezenlijking van het winstbegrip én
waarbij alle activa een beroepskarakter dienen te hebben.73
2.1.1.2. “Belastinggrondslag”74
28. Vooraleer over te gaan tot de inhoud van de belastinggrondslag moet benadrukt worden dat het
eenjarigheidsbeginsel75, ook wel annualiteitsbeginsel genoemd, eveneens geldt voor vennootschappen.76
Dit houdt in dat vennootschappen belastbaar zijn op de inkomsten die werden behaald gedurende één
jaar m.n.: het belastbare tijdperk.77
29. Het aanslagjaar is het jaar waarin belast wordt. Voor ondernemingen die hun boekhouding per
kalenderjaar houden is het aanslagjaar het jaar volgend op het belastbare tijdperk. Echter, voor
ondernemingen die hun boekhouding anders dan per kalenderjaar voeren is het aanslagjaar het jaar
waarin de boekhouding wordt afgesloten.78
30. Artikel 1, §1, 2° van het WIB ’92 geeft weer waarop de Ven.B. geheven wordt. De Ven.B. is de belasting
die geheven wordt op het totale inkomen van de binnenlandse vennootschappen.79 Verder stelt artikel
185, §1 WIB ‘92: “Vennootschappen zijn belastbaar op het totale bedrag van de winst, uitgekeerde
dividenden inbegrepen.”80 Dit artikel beschrijft de grondslag van de inkomsten volgens bestemming of
affectatie. De grondslag van de belasting wordt m.a.w. bepaald op basis van de toename in de reserves
en uitgekeerde dividenden.81
31. In tegenstelling tot artikel 185 WIB ‘92, omschrijft artikel 183 WIB ‘92 de grondslag van de inkomsten
volgens hun aard of oorsprong nl.: winst. De te betalen belasting wordt m.a.w. bepaald op het saldo van
de resultatenrekening. Voor beide methodes moeten de verworpen uitgaven echter nog toegevoegd te
worden.82
72 Adm. Com.IB ‘92 Ven.B. art. 183 nr. 183/1 73 S. VAN CROMBRUGGE, Beginselen van de Vennootschapsbelasting, Antwerpen, Biblo, 2014, p. 29, nr. 23. 74 Art. 185-189 WIB ‘92, BS 30 juli ‘92 75 Art. 360 WIB ‘92, BS 30 juli ‘92 76 S. VAN CROMBRUGGE, Beginselen van de Vennootschapsbelasting, Antwerpen, Biblo, 2014, p. 28, nr. 21. 77 Art. 200 ev. KB/WIB 78 S. VAN CROMBRUGGE, Beginselen van de Vennootschapsbelasting, Antwerpen, Biblo, 2014, p. 28, nr. 21. 79 Art. 1, §1, 2° WIB ‘92, BS 30 juli ‘92 80 Art. 185 WIB ‘92, BS 30 juli ‘92 81 A. HAELTERMAN, M. FELIS, Vennootschapsbelasting doorgelicht, Brugge, Die Keure, 2012, p. 52, nr. 59. 82 A. HAELTERMAN, M. FELIS, Vennootschapsbelasting doorgelicht, Brugge, Die Keure, 2012, p. 52, nr. 59.
Pagina | 13
32. De belastinggrondslag van de Ven.B. omvat twee bepalingen in de Belgische
inkomstenbelastingwetgeving:83
1. “Artikel 183 WIB ’92”84
Zie toelichting ut supra.
2. “Artikel 74 KB/WIB ‘92”85
Dit artikel behelst de bestanddelen van het fiscaal resultaat.86
Ter verduidelijking van de wet moet worden begrepen onder winst van het belastbare tijdperk de
totale som van:
“de belastbare gereserveerde winst” (1);
de “verworpen uitgaven”(2);
de “uitgekeerde dividenden”(3). 87
De belastbare grondslag in de Ven.B. wordt bepaald volgens negen opeenvolgende bewerkingen;
dewelke uiteengezet worden in de artikelen 74 tot 79 KB WIB.88
De betekenis van het begrip "fiscale winst" heeft echter een volstrekt andere inhoud dan het
begrip "boekhoudkundige winst". Deze laatste vormt weliswaar de basis voor de berekening van
het belastbaar inkomen. Vandaar dienen tal van correcties te worden toegepast.
Vooreerst wordt het fiscaal resultaat bepaald89:
(1) De belastbare gereserveerde winst bestaat uit: “het positieve verschil tussen het totaal van de
belaste reserves op het einde van het belastbare tijdperk en het totaal van de belaste reserves
op het einde van het onmiddellijk daaraan voorafgaande belastbare tijdperk.”90
(2) Verworpen uitgaven zijn uitgaven en kosten die boekhoudkundig een kost zijn, maar fiscaal
niet als kost aanvaard worden en bijgevolg niet aftrekbaar zijn.91 De verworpen uitgaven
worden ter correctie opnieuw bij de winst van het boekjaar opgeteld om de belastbare
grondslag te bekomen.92
83 S. VAN CROMBRUGGE, Beginselen van de Vennootschapsbelasting, Antwerpen, Biblo, 2014, p. 27, nr. 20. 84 Artikel 183 WIB ’92, BS 30 juli 1992 85 Artikel 74 KB/WIB ’92, BS 13 september 1993 86 P. BEGHIN, Handboek vennootschapsbelasting 2015-2016, Antwerpen, Intersentia, 2015, p. 19. 87 S. VAN CROMBRUGGE, Beginselen van de Vennootschapsbelasting, Antwerpen, Biblo, 2014, p. 27, nr. 20. 88 P. BEGHIN, Handboek vennootschapsbelasting 2015-2016, Antwerpen, Intersentia, 2015, p. 18. 89 FEDERALE OVERHEIDSDIENST FINANCIËN, Fiscaal Memento 2015 nr. 27, Brussel, 2015, p. 84. Geraadpleegd op 22 maart 2016 via: http://financien.belgium.be/sites/default/files/downloads/FM2015_V01_volledig.pdf. 90 Adm. Com.IB ‘92 Ven.B. art. 185 nr. 185/2 91 J. VERHOEYE, Notities vennootschapsbelasting, Universiteit Gent, 2014-2015; 2015-2016. 92 P. BEGHIN, Handboek vennootschapsbelasting 2015-2016, Antwerpen, Intersentia, 2015, p. 19-20.
Pagina | 14
(3) Uitgekeerde dividenden omvatten:
“Het bedrag van de dividenden, alsook alle voordelen die aan de aandelen en
winstbewijzen worden uitgekeerd of worden geacht te zijn uitgekeerd;
De gehele of gedeeltelijke terugbetalingen van maatschappelijk kapitaal, met
uitzondering van terugbetalingen van gestort kapitaal verricht ter uitvoering van een
regelmatige beslissing tot vermindering van het maatschappelijk kapitaal;
De als dividenden geherkwalificeerde interesten van voorschotten.” 93
Eens het fiscaal resultaat is bepaald, worden de daaropvolgende bewerkingen uitgevoerd die het
fiscaal resultaat reduceren d.m.v. een exhaustieve lijst van aftrekposten (zgn. aftrekbare
uitgaven). Op die manier wordt het belastbaar resultaat verkregen waarop de tarieven van de
Ven.B. van kracht zijn.94
Deze methode is dan ook de meest gangbare in de Ven.B. maar zegt nagenoeg niets over de
effectieve betekenis van de belastbare grondslag.95
93 Adm. Com.IB ‘92 Ven.B. art. 185 nr. 185/37 94 P. BEGHIN, Handboek vennootschapsbelasting 2015-2016, Antwerpen, Intersentia, 2015, p. 18. 95 S. VAN CROMBRUGGE, Beginselen van de Vennootschapsbelasting, Antwerpen, Biblo, 2014, p. 27, nr. 20.
Pagina | 15
Figuur 1: “Algemeen schema van de vennootschapsbelasting”96
33. Figuur 1, als vermeld ut supra, geeft een duidelijk overzicht van de verwerkingen die nodig zijn om tot
de belastbare winst te komen. Eerst en vooral wordt het fiscaal resultaat bepaald m.n.: de som van de
verworpen uitgaven, de belastbare niet-uitgekeerde winst (“belastbare gereserveerde winst”) en de
belastbare uitgekeerde winst (“uitgekeerde dividenden”). Van zodra het fiscaal resultaat gekend is,
worden de aftrekbare uitgaven in mindering gebracht die leiden tot het bepalen van het belastbaar
inkomen.97
96 FEDERALE OVERHEIDSDIENST FINANCIËN, Fiscaal Memento 2015 nr. 27, Brussel, 2015, p. 85. 97 J. VERHOEYE, Notities vennootschapsbelasting, Universiteit Gent, 2014-2015; 2015-2016.
Pagina | 16
34. Hoe de belastbare grondslag wordt bepaald is geheel klaarblijkelijk. Maar wat het begrip winst nu écht
omvat is nergens omschreven in het WIB. De wetgever aanschouwt het begrip winst als iets dat reeds
bestond alvorens de fiscale wet tot stand kwam en bijgevolg wordt geen definitie in de wet nodig geacht.98
Artikel 24 WIB ‘92 omvat een opsomming van de hoofdbestanddelen waaruit de winst bestaat. Artikel 25
WIB ‘92 geeft een enumeratie van een reeks belastbare winstbestanddelen99. Beide artikelen zijn echter
niet in staat te definiëren wat ondernemingswinst nu precies omvat.100
35. Om een antwoord te bieden aan deze onduidelijkheid hanteert de rechtsleer twee manieren om het
fiscaal winstbegrip af te bakenen:101
1. “Netto-actiefbenadering”102
Volgens deze benadering omvat de belastbare ‘winst’: “Alles wat de vennootschap ontvangt,
uitgezonderd kapitaalstortingen.” De verhoging van het netto-actief tijdens het belastbare
tijdperk, exclusief de nieuwe kapitaalinbrengen, bepalen volgens deze methode de winst.103
Bijgevolg zal alles wat de onderneming verwerft, uitgezonderd de kapitaalstortingen, het actief
van de vennootschap doen toenemen wat resulteert in de belastbare winst. De vergelijking van
de opeenvolgende jaarbalansen maken het mogelijk de stijging in het netto-actief vast te stellen.
Het netto-actief wordt verkregen door het verschil van het totale vermogen met het vreemd
vermogen van de onderneming. Van belang bij deze benadering is dat het resultaat bepaald wordt
op basis van de balans. 104
Qua definiëring is de netto-actiefbenadering absoluut de beste methode om de winst te
bepalen.105 Praktisch gezien is de uitvoering ervan echter niet mogelijk aangezien de winst niet
rechtstreeks kan worden afgelezen van de balansen dewelke geconstrueerd zijn conform: “de
voorschriften van het KB van 30 januari 2001 ter uitvoering van het Wetboek van
Vennootschappen106, d.w.z.: na toewijzing.”107 Het statische karakter die winst als eindsaldo
aanziet, vormt een tweede argument contra de netto-actiefbenadering.108
98 S. VAN CROMBRUGGE, Beginselen van de Vennootschapsbelasting, Antwerpen, Biblo, 2014, p. 30, nr. 24. 99 P. BEGHIN, Handboek vennootschapsbelasting 2015-2016, Antwerpen, Intersentia, 2015, p. 16. 100 “Het fiscaal winstbegrip”, geraadpleegd op 14 maart 2016 via www.monkey.be. 101 “Het fiscaal winstbegrip”, geraadpleegd op 14 maart 2016 via www.monkey.be. 102 “Het fiscaal winstbegrip”, geraadpleegd op 14 maart 2016 via www.monkey.be. 103 “Het fiscaal winstbegrip”, geraadpleegd op 14 maart 2016 via www.monkey.be. 104 “Het fiscaal winstbegrip”, geraadpleegd op 14 maart 2016 via www.monkey.be. 105 S. VAN CROMBRUGGE, Beginselen van de Vennootschapsbelasting, Antwerpen, Biblo, 2014, p. 31, nr. 28. 106 Art. 26, §1 KB/W.Venn., BS 6 februari 2001 107 S. VAN CROMBRUGGE, Beginselen van de Vennootschapsbelasting, Antwerpen, Biblo, 2014, p. 31, nr. 28. 108 “Het fiscaal winstbegrip”, geraadpleegd op 14 maart 2016 via www.monkey.be.
Pagina | 17
Ten slotte kan gesteld worden dat de netto-actief benadering eerder als een denksysteem
beschouwd moet worden dan als een techniek die in de praktijk kan worden toegepast. Aangezien
de netto-actiefbenadering als vermeld ut supra geen goede methode is om de winst te bepalen
werd een tweede methode ontwikkeld: de dynamische benadering.109
2. “Dynamische benadering”110
Deze methode is de meest courante aangezien het globale winstsaldo op jaarbasis in realiteit het
gevolg is van dagelijkse ontwikkelingen.111 “Deze methode definieert de belastbare winst als het
geheel van winstbestanddelen dat voortvloeit uit de dagelijkse wisselwerking van opbrengsten en
kosten.”112 In tegenstelling tot de methode toegelicht ut supra wordt volgens deze methode het
resultaat vastgesteld op basis van de resultatenrekening.113
Als conclusie kan gesteld worden dat voor de fiscale winstbepaling aldus in de eerste plaats
voorkeur moet gegeven worden aan de resultatenrekening (dynamische benadering) en pas in de
tweede plaats aan de balans (netto-actiefbenadering).114 Desalniettemin vullen beide methoden
elkaar aan, ze zijn m.a.w. onafscheidelijk.115
3. “Realiteitsbeginsel”116
Op grond van dit beginsel mag enkel de werkelijk gerealiseerde winst getaxeerd worden.117 Enkel
de werkelijke opbrengsten en schulden mogen bijdragen tot de winstbepaling.118
4. “Retroactiviteitsbeginsel”119
“Volgens de fiscus is retroactiviteit aanvaardbaar wanneer deze met de werkelijkheid
overeenstemt.” Ze moet verband houden met een kortstondige tijdspanne (maximaal 10
maanden) en mag enkel gehanteerd worden wanneer het de correcte toepassing van de
belastingwetgeving niet verstoort (hetzelfde belastingjaar).120
109 S. VAN CROMBRUGGE, Beginselen van de Vennootschapsbelasting, Antwerpen, Biblo, 2014, p. 31, nr. 28. 110 “Het fiscaal winstbegrip”, geraadpleegd op 14 maart 2016 via www.monkey.be. 111 S. VAN CROMBRUGGE, Beginselen van de Vennootschapsbelasting, Antwerpen, Biblo, 2014, p. 31, nr. 28. 112 “Het fiscaal winstbegrip”, geraadpleegd op 14 maart 2016 via www.monkey.be. 113 “Het fiscaal winstbegrip”, geraadpleegd op 14 maart 2016 via www.monkey.be. 114 “Het fiscaal winstbegrip”, geraadpleegd op 14 maart 2016 via www.monkey.be. 115 S. VAN CROMBRUGGE, Beginselen van de Vennootschapsbelasting, Antwerpen, Biblo, 2014, p. 32, nr. 29. 116 “Het fiscaal winstbegrip”, Monkey, geraadpleegd op 14 maart 2016 117 Y. VERDINGH, Bestendig handboek Vennootschapsbelasting, Mechelen, Kluwer, 2011, p. 32-33, nr. 430 118 “Het fiscaal winstbegrip”, geraadpleegd op 14 maart 2016 via www.monkey.be. 119 “Het fiscaal winstbegrip”, geraadpleegd op 14 maart 2016 via www.monkey.be. 120 “Het fiscaal winstbegrip”, geraadpleegd op 14 maart 2016 via www.monkey.be.
Pagina | 18
36. Eens het belastbaar resultaat bepaald is, wordt de Ven.B. geïnd op dit bedrag. Volgens artikel 215,
eerste lid WIB ‘92 bedraagt het basistarief van de Ven.B. 33%. Dit tarief is van kracht sinds aanslagjaar
2004.121 Echter, artikel 463bis, §1 WIB ‘92 verduidelijkt dat een aanvullende crisisbijdrage van 3
opcentiemen wordt geheven op het 33% basistarief, dit exclusief in het voordeel van de Staat ten gevolge
van de crisis. Dit komt neer op een basistarief van de Ven.B. van 33,99%.122
37. Doch is er mogelijkheid tot een verminderd tarief van de Ven.B. voor “KMO” vennootschappen.123
Volgens artikel 215, tweede lid WIB ‘92 is het verlaagd tarief van toepassing wanneer het belastbaar
inkomen niet meer bedraagt dan 322.500 euro.124 Deze tarieven dienen telkens nog verhoogd te worden
met de aanvullende crisisbijdrage.125 Deze bedraagt 3%, wat inhoudt dat het tarief van 33%
vermenigvuldigd moet worden met een factor 1.03.126:
“1° op de schijf van 0 tot 25.000 euro: 24,25 %; of 24,98% (inclusief ACB);
2° op de schijf van 25.000 euro tot 90.000 euro: 31 %; of 31,93% (inclusief ACB);
3° op de schijf van 90.000 euro tot 322.500 euro: 34,5 %; of 35,54% (inclusief ACB).”127
38. Onder 3°, uit bovenstaand kader, wordt duidelijk een hoger tarief aangerekend dan het algemeen
basistarief (33,99%). De verklaring hiervoor is te vinden in het feit dat het basistarief van 33,99% van
toepassing is (inclusief de ACB) van zodra de drie tariefschalen doorlopen zijn. Bij een inkomen van
322.500 euro is een mathematische inhaalbeweging vereist om een gemiddeld tarief van 33,99% te
bekomen.128
121 T. TACK, P. GILLEMON, G. KEYMEULEN, C. VAN BIERVLIET, F. VANDENBERGHE, G. VAN LIL, Uw vennootschap en de fiscus, Antwerpen, Intersentia, 2015, p. 336. 122 A. HAELTERMAN, M. FELIS, Vennootschapsbelasting doorgelicht, Brugge, Die Keure, 2012, p. 263, nr. 338. 123 T. TACK, P. GILLEMON, G. KEYMEULEN, C. VAN BIERVLIET, F. VANDENBERGHE, G. VAN LIL, Uw vennootschap en de fiscus, Antwerpen, Intersentia, 2015, p. 336. 124 Art. 215, tweede lid WIB ‘92, BS 30 juli ‘92 125 Art. 463bis, §1 WIB ‘92, BS 30 juli ‘92 126 T. TACK, P. GILLEMON, G. KEYMEULEN, C. VAN BIERVLIET, F. VANDENBERGHE, G. VAN LIL, Uw vennootschap en de fiscus, Antwerpen, Intersentia, 2015, p. 336. 127 T. TACK, P. GILLEMON, G. KEYMEULEN, C. VAN BIERVLIET, F. VANDENBERGHE, G. VAN LIL, Uw vennootschap en de fiscus, Antwerpen, Intersentia, 2015, p. 336. 128 A. HAELTERMAN, M. FELIS, Vennootschapsbelasting doorgelicht: een inzichtelijk handboek, Brugge, Die Keure, 2012, p. 256, nr. 338.
Pagina | 19
39. Het verlaagd tarief wordt slechts toegestaan indien cumulatief129 aan de volgende voorwaarden is
voldaan:
1. Het belastbaar inkomen van de vennootschap mag niet meer bedragen dan 322.500 euro130
(na de negen bewerkingen)131:
Zoals ut supra reeds werd aangehaald omvat het belastbaar inkomen het fiscaal resultaat
verminderd met de toegelaten aftrekbare uitgaven.132
2. De vennootschap mag geen financiële vennootschap zijn133:
Deze voorwaarde vormt een uitsluitingsgrond om te kunnen genieten van het verminderd tarief.
Waarom deze uitsluiting? Financiële vennootschappen beschikken over heel wat deelnemingen
waardoor ze op heel wat DBI-aftrekken recht hebben en dit bijgevolg reeds een lage belastbare
grondslag met zich meebrengt.134
De vraag rijst dan: wat houdt dat in zo’n financiële vennootschap?
“Een financiële vennootschap is een vennootschap die aandelen bezit waarvan de
beleggingswaarde (op de datum van de eindbalans) hoger is dan 50% van:
Ofwel het nog terug te betalen gestorte kapitaal (ev. gerevaloriseerd)
Ofwel het nog terug te betalen gestorte kapitaal (niet gerevaloriseerd) verhoogd
met de belaste reserves en de geboekte meerwaarden.
Om te bepalen of de grens van 50% is overschreden, worden de aandelen die ten minste
75% vertegenwoordigen van het gestorte kapitaal van de vennootschap die de aandelen
heeft uitgegeven, niet in aanmerking genomen.”135
3. De aandelen mogen niet voor ten minste de helft in het bezit zijn van één of meer andere
vennootschap(pen)136:
Deze voorwaarde impliceert dat het niet om een dochtermaatschappij mag gaan om het verlaagd
tarief te kunnen genieten.137
129 J. VERHOEYE, Notities vennootschapsbelasting, Universiteit Gent, 2014-2015; 2015-2016. 130 Artikel 215, tweede lid WIB ’92, BS 30 juli ‘92 131 T. TACK, P. GILLEMON, G. KEYMEULEN, C. VAN BIERVLIET, F. VANDENBERGHE, G. VAN LIL, Uw vennootschap en de fiscus, Antwerpen, Intersentia, 2015, p. 337. 132 P. BEGHIN, Handboek vennootschapsbelasting 2015-2016, Antwerpen, Intersentia, 2015, p. 18. 133 Artikel 215, derde lid 1° WIB ’92, BS 30 juli ‘92 134 S. VAN CROMBRUGGE, Beginselen van de Vennootschapsbelasting, Antwerpen, Biblo, 2014, p. 203, nr. 195. 135 T. TACK, P. GILLEMON, G. KEYMEULEN, C. VAN BIERVLIET, F. VANDENBERGHE, G. VAN LIL, Uw vennootschap en de fiscus, Antwerpen, Intersentia, 2015, p. 337. 136 Artikel 215, derde lid 2° WIB ’92, BS 3 juli ‘92 137 S. VAN CROMBRUGGE, Beginselen van de Vennootschapsbelasting, Antwerpen, Biblo, 2014, p. 203, nr. 195.
Pagina | 20
4. De dividenduitkering mag niet hoger zijn dan 13 procent van het gestorte kapitaal bij het begin
van het belastbare tijdperk138:
Het verminderd tarief is enkel van toepassing wanneer de dividenduitkering niet hoger is dan 13%
van het gestorte kapitaal bij het begin van het belastbare tijdperk.139
5. De minimumbezoldiging aan de bedrijfsleider bedraagt 36.000 euro tenzij het belastbaar
resultaat lager is140:
De vennootschap die in het belastbare tijdperk aan ten minste één van hun bedrijfsleiders
(natuurlijke personen) een bezoldiging heeft toegekend die:
a) Ofwel 36.000 euro bedraagt;
b) Ofwel minstens gelijk is aan de belastbare winst ingeval de vennootschap lage winsten
behaalt d.w.z.: winsten lager dan 36.000 euro.141
6. De vennootschap mag geen deel uitmaken van een groep waartoe een coördinatiecentrum
behoort142:
Deze voorwaarde impliceert dat het niet om een beleggingsvennootschap mag gaan.143
40. Finaal kan gesteld worden dat alle behaalde inkomsten ongeacht hun aard voor de Ven.B. worden
gezien als winst.144 Vervolgens wordt de grondslag van de belasting bepaald o.b.v. het fiscaal resultaat en
na een aantal correcties bekomt men het boekhoudkundig resultaat waarop de Ven.B. wordt geheven.145
Of het verminderd tarief van de Ven.B. van toepassing zal zijn, zal afhangen van het vervullen van de
voorwaarden als toegelicht ut supra.146
138 Artikel 215, derde lid 3° WIB ’92, 30 juli ‘92 139 J. VERHOEYE, Notities vennootschapsbelasting, Universiteit Gent, 2014-2015; 2015-2016. 140 Artikel 215, derde lid 4° WIB ’92, 30 juli ‘92 141 T. TACK, P. GILLEMON, G. KEYMEULEN, C. VAN BIERVLIET, F. VANDENBERGHE, G. VAN LIL, Uw vennootschap en de fiscus, Antwerpen, Intersentia, 2015, p. 337. 142 Artikel 215, derde lid 6° WIB ’92, BS 30 juli ‘92 143 J. VERHOEYE, Notities vennootschapsbelasting, Universiteit Gent, 2014-2015; 2015-2016. 144 Art. 24 WIB ’92, BS 3 juli 1992 145 FEDERALE OVERHEIDSDIENST FINANCIËN, Fiscaal Memento 2015 nr. 27, Brussel, 2015, p. 84. Geraadpleegd op 22 maart 2016 via: http://financien.belgium.be/sites/default/files/downloads/FM2015_V01_volledig.pdf. 146 T. TACK, P. GILLEMON, G. KEYMEULEN, C. VAN BIERVLIET, F. VANDENBERGHE, G. VAN LIL, Uw vennootschap en de fiscus, Antwerpen, Intersentia, 2015, p. 336.
Pagina | 21
2.2. De rechtspersonenbelasting
2.2.1. “De grondslag van de rechtspersonenbelasting”147 41. In tegenstelling tot de Ven.B. worden de rechtspersonen dewelke onderworpen zijn aan de RPB niet
belast op het gecumuleerd jaarlijks netto-inkomen.148 Artikel 221 e.v. WIB ‘92 vormen een complexe
opsomming van de verschillende categorieën belastbare inkomsten.149 Zoals reeds werd besproken onder
punt 1.2.2. bestaat de RPB uit drie categorieën. Deze zullen elk hun eigen belastingregels kennen, dewelke
soms gelijkenissen zullen vertonen, maar ook verschillen.150
42. Artikel 221 WIB ‘92 omschrijft dat rechtspersonen alleen belast worden op de inkomsten die aan de
roerende en onroerende voorheffing onderworpen zijn.151 Bepaalde rechtspersonen dewelke belastbaar
zijn in de RPB kunnen toch onderhevig zijn aan afzonderlijke aanslagen dewelke van kracht zijn op andere
inkomsten en bovendien op een aantal kosten.152 Afhankelijk van de categorie van RPB waaronder de
rechtspersoon valt, zal een verschillend belastingregime van toepassing zijn:153
1. Belasting geheven op inkomsten van de drie categorieën van RPB154 :
In beginsel is elke rechtspersoon onderworpen aan:
Ten eerste is er de belasting op de onroerende goederen.155 De belastbare grondslag
vormt het geïndexeerd K.I. van de in België gelegen onroerende goederen, dit slechts
wanneer deze inkomsten niet worden vrijgesteld156 ingevolge artikel 253 WIB ‘92 of
krachtens de wet.157 Deze belasting wordt geïnd d.m.v. de onroerende voorheffing.158
Deze belasting vormt dan ook de eindbelasting aangezien voorheffingen een liberatoir
karakter hebben.159
Vervolgens worden de ontvangsten uit de roerende goederen en kapitalen getaxeerd
d.m.v. de roerende voorheffing.160
147 Art. 221-224 WIB ‘92, BS 30 juli ‘92 148 Adm. Com.IB ‘92 Ven.B. art. 221 nr. 221/1 149 A. TIBERGHIEN, Handboek voor fiscaal recht 2013-2014, Mechelen, Kluwer, 2013, p. 561, nr. 1572. 150 L. MAES, H. DE CNIJF, Belastingrecht in kort bestek, Antwerpen, Intersentia, 2012, p. 265. 151 Adm. Com.IB ‘92 Ven.B. art. 221 nr. 221/1 152 Adm. Com.IB ‘92 Ven.B. art. 221 nr. 221/2 153 L. MAES, H. DE CNIJF, Belastingrecht in kort bestek, Antwerpen, Intersentia, 2012, p. 267. 154 L. MAES, H. DE CNIJF, Belastingrecht in kort bestek, Antwerpen, Intersentia, 2012, p. 267. 155 L. MAES, H. DE CNIJF, Belastingrecht in kort bestek, Antwerpen, Intersentia, 2012, p. 267. 156 Artikel 253 WIB ’92 geeft een overzicht van de onroerende goederen dewelke geen onroerende voorheffing verschuldigd zijn op het K.I. Naast artikel 253 WIB ’92 kan ook de wet uitsluiting bieden aan bepaalde onroerende goederen tot het niet verschuldigd zijn van de onroerende voorheffing op het K.I. Art. 221 WIB ‘92, BS 30 juli ‘92 157 A. TIBERGHIEN, Handboek voor fiscaal recht 2013-2014, Mechelen, Kluwer, 2013, p. 561, nr. 1573. 158 L. MAES, H. DE CNIJF, Belastingrecht in kort bestek, Antwerpen, Intersentia, 2012, p. 267. 159 J. VERHOEYE, Notities vennootschapsbelasting, Universiteit Gent, 2014-2015; 2015-2016. 160 L. MAES, H. DE CNIJF, Belastingrecht in kort bestek, Antwerpen, Intersentia, 2012, p. 267.
Pagina | 22
Ten derde dient de roerende voorheffing op de inkomsten uit de roerende verhuur van
gemeubileerde woningen of kamers spontaan door de rechtspersoon te worden
doorgestort.161 Net zoals de onroerende voorheffing heeft de roerende voorheffing een
bevrijdend karakter en vormt zij ook de eindbelasting.162
2. Enkel voor de rechtspersonen die deel uitmaken van de derde categorie163:
Deze tarieven dienen echter nog verhoogd te worden met de ACB van 3 opcentiemen.164
Vervolgens worden de belastingplichtigen van de derde categorie evenzeer onderworpen aan de
belasting op:165
De inkomsten van onroerende goederen in het buitenland. Ze worden hiervan echter
vrijgesteld wanneer het onroerende goederen treft die van de onroerende voorheffing
zouden vrijgesteld zijn indien ze in België zouden gelegen zijn. Deze inkomsten worden
bepaald krachtens de artikelen 7 tot 11 en 13 van het WIB ‘92166 d.i. op basis van de
huurwaarde van het onroerend goed gelegen in het buitenland.167 Het tarief van deze
voorheffing bedraagt 20%.168
“Het huurexcedent bij de verhuring van een onroerend goed en de concessie van
reclamedragers en plakbrieven.”169 Er bestaan uitzonderingen waarbij dit excedent niet
wordt belast nl.:170
De huurder is een natuurlijk persoon die het onroerend goed niet aanwendt voor
beroepsdoeleinden;
Ingeval de pachtwetgeving van kracht is en de huurder het goed gebruikt voor
land- of tuinbouw;
Ingeval de huurder geen winstoogmerk ambieert en het goed gebruikt voor:
erediensten, het onderwijs of hospitalen, etc. zoals vermeld in artikel 12, §1 WIB
‘92.171 Ook deze inkomsten worden berekend o.b.v. de artikelen 7 tot 11 en 13
WIB ’92.172
161 L. MAES, H. DE CNIJF, Belastingrecht in kort bestek, Antwerpen, Intersentia, 2012, p. 267. 162 J. VERHOEYE, Notities vennootschapsbelasting, Universiteit Gent, 2014-2015; 2015-2016. 163 L. MAES, H. DE CNIJF, Belastingrecht in kort bestek, Antwerpen, Intersentia, 2012, p. 267. 164 FEDERALE OVERHEIDSDIENST FINANCIËN, Toelichting bij de aangifte in de rechtspersonenbelasting, 2015, p. 2. Geraadpleegd op 20 maart 2016 via: http://financien.belgium.be/sites/default/files/downloads/276-5-toelichting-2015.pdf. 165 Art. 222 WIB ‘92, BS 30 juli ‘92 166 Art. 222, 1° WIB ‘92, BS 30 juli ‘92 167 L. MAES, H. DE CNIJF, Belastingrecht in kort bestek, Antwerpen, Intersentia, 2012, p. 267. 168 Art. 225, tweede lid, 1° WIB ‘92, BS 30 juli ‘92 169 L. MAES, H. DE CNIJF, Belastingrecht in kort bestek, Antwerpen, Intersentia, 2012, p. 268. 170 Art. 222, 2° WIB ‘92, BS 30 juli ‘92 171 Art. 12, §1 WIB ‘92, BS 30 juli ‘92 172 Art. 222, 2° WIB ‘92, BS 30 juli ‘92
Pagina | 23
Voor dergelijke inkomsten bedraagt het tarief 20%.173
“De bedragen verkregen n.a.v. van een vestiging of overdracht van een erfpacht of recht
van opstal van in België of in het buitenland gelegen onroerende goederen behoudens
wanneer het gaat om een leasing die tot doel heeft om kapitaal weder samen te stellen.”
Voor deze vorm van inkomsten wordt de belastbare basis bepaald o.b.v. de artikelen 7
tot 11 en 13 WIB ’92.174 Ook voor deze inkomsten bedraagt het tarief 20%.175
De meerwaarden die werden verwezenlijkt bij de realisatie van grond of zakelijke
rechten.176 Het belastbaar bedrag van de meerwaarden wordt bepaald o.b.v. de artikelen
101 en 103, §2 WIB ‘92.177 De belasting op de meerwaarde bij verkoop binnen de vijf jaar
bedraagt 33% en binnen de acht jaar (meer dan 5 jaar)178 16,5%.179
De meerwaarden bij de verkoop van belangrijke deelnemingen. De berekening van dit
bedrag wordt toegelicht in artikel 102 WIB ‘92.180 Voor deze opbrengsten bedraagt het
belastingtarief 16,5%.181
Tenslotte, de meerwaarden bij de verkoop van in België gelegen gebouwen of op de
zakelijke rechten.182 Het bedrag wordt vastgesteld conform de artikelen: 101, §2 en 3, en
103, §3 WIB ‘92.183 Het tarief bedraagt 16,5%.184
3. Voor belastingplichtigen van de tweede en derde categorie185:
Deze tarieven dienen echter nog verhoogd te worden met de ACB van 3 opcentiemen.186
Conform artikel 223 WIB ‘92 worden deze rechtspersonen belast op:
De monsterboete187 wanneer de werkgever niet beschikt over individuele fiches en
samenvattende opgaven van zijn werknemers. Deze bijzonder hoge aanslag is ook van
toepassing bij het niet aangeven van een voordeel van alle aard alsook het niet aangeven
van kosten eigen aan de werkgever. Het tarief van de monsterboete bedraagt: 100%.188
173 Art. 225, tweede lid, 1° WIB ‘92, BS 30 juli ‘92 174 Art. 222, 3° WIB ‘92, BS 30 juli ‘92 175 Art. 225, tweede lid, 1° WIB ‘92, BS 30 juli ‘92 176 L. MAES, H. DE CNIJF, Belastingrecht in kort bestek, Antwerpen, Intersentia, 2012, p. 268. 177 Art. 222, 4° WIB ‘92, BS 30 juli ‘92 178 Art. 171, 4°, d WIB ‘92, BS 30 juli ‘92 179 Art. 225, tweede lid, 2° WIB ‘92, BS 30 juli ‘92 180 Art. 222, 5° WIB ‘92, BS 30 juli ‘92 181Art. 225, tweede lid, 3° WIB ‘92, BS 30 juli ‘92 182 L. MAES, H. DE CNIJF, Belastingrecht in kort bestek, Antwerpen, Intersentia, 2012, p. 268. 183 Art. 222, 6° WIB ‘92, BS 30 juli ‘92 184 Art. 225, tweede lid, 3° WIB ‘92, BS 30 juli ‘92 185 L. MAES, H. DE CNIJF, Belastingrecht in kort bestek, Antwerpen, Intersentia, 2012, p. 268. 186 FEDERALE OVERHEIDSDIENST FINANCIËN, Toelichting bij de aangifte in de rechtspersonenbelasting, 2015, p. 2. Geraadpleegd op 20 maart 2016 via: http://financien.belgium.be/sites/default/files/downloads/276-5-toelichting-2015.pdf. 187 J. VERHOEYE, Notities vennootschapsbelasting, Universiteit Gent, 2014-2015; 2015-2016. 188 Art. 225, tweede lid, 4° WIB ‘92, BS 30 juli ‘92
Pagina | 24
Het belastingtarief van 33% is van toepassing op premies van toegekende
pensioensbijdragen die de 80%-grens overschrijden.189
“De in artikel 53, 24° WIB ‘92 bedoelde financiële voordelen of voordelen van alle aard.”190
Het tarief bedraagt 33%.191
“Een bedrag gelijk aan 17 % van het in artikel 36, §2 WIB ‘92 bedoelde voordeel van alle
aard voor het persoonlijk gebruik van een ter beschikking gesteld voertuig.”192 M.a.w.:
vzw’s van de tweede en derde categorie zijn ook belastbaar op 17% van het toegekende
voordeel van de wagen die kosteloos voor persoonlijk gebruik ter beschikking wordt
gesteld aan de gebruiker. Dergelijke bedragen worden belast tegen een tarief van 33%.193
43. Ten slotte kan gesteld worden dat de RPB wordt geheven d.m.v. voorheffingen die een bevrijdend
karakter hebben, wat inhoudt dat na betaling van dergelijke voorheffing(en) geen belasting meer
verschuldigd is.194
189 Art. 225, tweede lid, 5° WIB ‘92, BS 30 juli ‘92 190 Art. 223, 3° WIB ‘92, BS 30 juli ‘92 191 Art. 225, tweede lid, 5° WIB ‘92, BS 30 juli ‘92 192 Art. 223, 4° WIB ‘92, BS 30 juli ‘92 193 Art. 225, tweede lid, 5° WIB ‘92, BS 30 juli ‘92 194 J. VERHOEYE, Notities vennootschapsbelasting, Universiteit Gent, 2014-2015; 2015-2016.
Pagina | 25
Hoofdstuk 3: De vzw als rechtspersoon 44. Hoofdstuk 1 en hoofdstuk 2 gaven een overzicht van het toepassingsgebied van zowel de Ven.B. als
de RPB. Dit is klaarblijkelijk en zorgt voor geen discussie. De wet bepaalt het toepassingsgebied. Wanneer
beide rechtsvormen worden samengevoegd komen weleens bizarre situaties tot stand. Gaat het nu om
een situatie onderworpen aan de regels van de Ven.B. of RPB? De vzw is dé rechtspersoon bij uitstek die
onderhevig is aan deze problematiek.
3.1. Definitie 45. Een vzw is: “Een groepering van ten minste drie personen die overeenkomen om binnen een bepaald
tijdsbestek gemeenschappelijke doelstellingen te realiseren waarvan het hoofddoel is activiteiten te
ontwikkelen die zich niet bevinden binnen de profit-sector en waarin commerciële belangen of
doelstellingen subsidiair195 zijn aan het ideële doel.”196
46. Een andere definitie omschrijft de vzw als volgt:
“In de ruime betekenis van het woord kan een vereniging worden omschreven als een vrijwillige groepering
van mensen en middelen ter verwezenlijking van een gemeenschappelijk doel. In deze betekenis omvat het
begrip «vereniging» (i.e. «groepering»), dus zowel de (handels)vennootschap als de vereniging in de enge
zin van het woord, zoals de V.Z.W., de mutualiteit en de beroepsvereniging.”197
47.Bovenstaande definitie geeft aan dat de «vereniging» zowel een vennootschap als bv. een vzw kan
zijn. De vzw’s zijn aan één van de volgende belastingen onderhevig198, zij kunnen dan ook nooit aan beide
stelsels tegelijk onderworpen zijn199:
“Ofwel de Ven.B.
Ofwel de RPB.”200
48. Dit geeft aan dat criteria zullen moeten voldaan zijn om aan de RPB onderworpen te zijn. Wanneer de
criteria overschreden worden, zal de onderwerping aan de Ven.B. een feit zijn.201
195 Ondergeschikt; bijkomstig 196 R. VAN HECKE, I. DEMEYERE, Het ABC van de VZW: 2004, Wevelgem, Fiscaal Informatief, 2003, p. 132. 197 J. DE LEENHEER, M. DENEF, D. DESCHRIJVER, F. HELLEMANS, R. TAS, B. TILLEMAN, F. TILLEMAN, B. SERVAES, V. VAN DE WALLE, B. WAÛTERS, De VZW, gezien van uit de praktijk, Brugge, Die Keure, 1996, p. 1, nr. 2. 198 R. VAN HECKE, G. POPPE, Praktijkboek vzw’s en directe belastingen, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 1. 199 R. VAN HECKE, G. POPPE, Praktijkboek vzw’s en directe belastingen, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 4. 200 R. VAN HECKE, G. POPPE, Praktijkboek vzw’s en directe belastingen, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 1. 201 Art. 220, 3° WIB ’92, BS 30 juli ‘92
Pagina | 26
49. De problematiek kort geschetst aan de hand van een voorbeeld: “Een vzw wijzigt in de loop der jaren
meermaals haar doel. Oorspronkelijk werd de vzw opgericht met als doel blinden en slechtzienden te
ondersteunen. Nadien werd het doel aangepast om de organisatie van vakanties, seminaries voor
gehandicapten en andere personen mogelijk te maken.202
50. Enkele jaren later werd het maatschappelijk doel nogmaals aangepast. Het doel werd dan ‘het
ontwikkelen van kwaliteitsdiensten met het oog op de morele, culturele, fysieke en sociale ontwikkeling
van personen; daartoe kan de VZW de organisatie verzorgen van culturele manifestaties,
vormingsseminareis, conferenties, vakanties, gastronomische verblijven, sport- en ontwikkelingsstages,
internationale educatieve uitwisselingen, natuur- en sneeuwklassen, enzovoort.’ Nog later keurde de
algemene vergadering van de vzw de indiening goed van een dossier bij het Commissariaat-Generaal voor
Toerisme met het oog op de opening van een reisagentschap. De vzw opende uiteindelijk drie
reisagentschappen en startte voor de organisatie van haar reizen de exploitatie van twee vakantiecentra
in Frankrijk.”203
51. De vzw diende elk jaar een aangifte in de RPB in. Tijdens de fiscale controles werd de belastbaarheid
in de RPB niet in twijfel gesteld. In 2003 werd opnieuw een fiscale controle uitgevoerd. “De
controlediensten zijn van oordeel dat de vzw moet worden belast in de Ven.B. aangezien ze zich bezighoudt
met een permanente professionele activiteit die winst opbrengt.”204
52. Dit voorbeeld snijdt onmiddellijk de dunne grens aan tussen RPB en Ven.B. Als conclusie uit
bovenstaand voorbeeld kan gesteld worden dat vzw’s, ook vandaag de dag, een hot topic zijn inzake de
onderwerping aan de RPB of Ven.B. Het zal afhangen van de feiten die door de interpretatie van de wet
en de beoordeling van de rechter bepalend zullen zijn aan welk stelsel de vzw onderworpen zal worden.
Het is en blijft dus een feitenkwestie die situatie per situatie beoordeeld moet worden.205
202 DUMON, SABLON & VANHEESWIJCK, “Beginselen van behoorlijk bestuur – Rechtzekerheidsbeginsel – Principe van voorzienbaarheid – vzw – Fiscaal statuut – Vennootschapsbelasting of rechtspersonenbelasting – Rechtsplegingsvergoeding ten laste van de Belgische staat”, Fisc. Koer. 2015, 5, 525. 203 DUMON, SABLON & VANHEESWIJCK, “Beginselen van behoorlijk bestuur – Rechtzekerheidsbeginsel – Principe van voorzienbaarheid – vzw – Fiscaal statuut – Vennootschapsbelasting of rechtspersonenbelasting – Rechtsplegingsvergoeding ten laste van de Belgische staat”, Fisc. Koer. 2015, 5, 525. 204 DUMON, SABLON & VANHEESWIJCK, “Beginselen van behoorlijk bestuur – Rechtzekerheidsbeginsel – Principe van voorzienbaarheid – vzw – Fiscaal statuut – Vennootschapsbelasting of rechtspersonenbelasting – Rechtsplegingsvergoeding ten laste van de Belgische staat”, Fisc. Koer. 2015, 5, 525. 205 R. VAN HECKE, I. DEMEYERE, Het ABC van de VZW: 2004, Wevelgem, Fiscaal Informatief, 2003, p. 275.
Pagina | 27
3.2. Vzw: RPB of Ven.B.?
3.2.1. Schematisch Figuur 2: “Overzicht vennootschapsbelasting – rechtspersonenbelasting”206
206 R. VAN HECKE, I. DEMEYERE, Het ABC van de vzw: 2004, Wevelgem, Fiscaal Informatief, 2003, p. 285.
Pagina | 28
53. Figuur 2 tracht een antwoord te bieden op de vraag aan welk stelsel de vzw dan wel niet onderhevig
is.207 Aan de hand van deze figuur wordt de problematiek verder uiteengezet ut infra.
3.2.2. “Wetsartikelen en interpretatieproblemen”208 54. Dagelijks wordt men geconfronteerd met de vragen: “Wanneer valt een vzw onder de RPB?” of “Valt
men nu onder de Ven.B. of niet?”. Een eenduidig antwoord kan dan ook in vele gevallen niet worden
geformuleerd. Dit is te verklaren door de grote verscheidenheid aan vzw’s en de manier waarop ze hun
doel(en) bereiken of willen bereiken. Zoals reeds vermeld is elk geval een feitenkwestie die met de nodige
voorzichtigheid zal moeten beoordeeld worden.209
55. De problematiek omtrent vzw’s situeert zich voornamelijk rond de artikelen: 220, 3°, 181 en 182 van
het WIB ’92.210 Er is echter een uitgebreide verduidelijking van deze artikelen noodzakelijk daar het de
basis vormt van de kwestie waar vele vzw’s ook vandaag oog in oog mee komen te staan.
3.2.2.1. “Artikel 220, 3° WIB ‘92”211
56. Zoals reeds werd uiteengezet in hoofdstuk 1 onder 1.2.2. omvat artikel 220 WIB ’92 drie categorieën
die onderhevig zijn aan de RPB.212
57. Volgens artikel 220, 3° WIB ’92 zijn onderhevig aan de RPB: “De rechtspersonen die in België hun
maatschappelijke zetel, hun voornaamste inrichting of hun zetel van bestuur of beheer hebben en geen
onderneming exploiteren of zich niet met verrichtingen van winstgevende aard bezighouden, of ingevolge
artikel 181 en 182, niet aan de vennootschapsbelasting zijn onderworpen.”213
58. De artikelen 181 en 182 WIB ‘92 geven de rechtspersonen aan die niet aan de Ven.B. onderworpen
zijn.214 Ut infra worden de artikelen 181 en 182 van het WIB ’92 uitvoerig besproken a.d.h.v. het artikel
220, 3° WIB ’92.
207 R. VAN HECKE, I. DEMEYERE, Het ABC van de VZW: 2004, Wevelgem, Fiscaal Informatief, 2003, p. 284. 208 “Vzw: wetsartikelen en interpretatieproblemen”, geraadpleegd op 14 maart 2016 via: http://www.vzwstart.be/6.-VZW-rechtspersonen-of-vennootschapsbelasting/6.2.-Wetsartikelen-en-interpretatieproblemen/mobile/. 209R. VAN HECKE, I. DEMEYERE, Het ABC van de VZW: 2004, Wevelgem, Fiscaal Informatief, 2003, p. 275. 210 “Vzw: wetsartikelen en interpretatieproblemen”, geraadpleegd op 14 maart 2016 via: http://www.vzwstart.be/6.-VZW-rechtspersonen-of-vennootschapsbelasting/6.2.-Wetsartikelen-en-interpretatieproblemen/mobile/. 211 Art. 220, 3° WIB ’92, BS 30 juli ‘92 212 Art. 220, 3° WIB ’92, BS 30 juli ‘92 213 Art. 220, 3° WIB ’92, BS 30 juli ‘92 214 Art. 181 en 182 WIB ’92, BS 30 juli ‘92
Pagina | 29
3.2.2.2. “Interpretatieproblemen aangaande artikel 220, 3° WIB ‘92”215
59. Artikel 220, 3° WIB ’92 geeft drie elementen aan die dienen vervuld te worden wil de vzw aan de RPB
onderhevig zijn. Deze omvatten:
1. “Geen onderneming exploiteren of zich bezighouden met verrichtingen van winstgevende aard;
2. De verenigingen zonder winstoogmerk en andere rechtspersonen die geen winstoogmerk
nastreven, die uitsluitend of hoofdzakelijk op bepaalde bevoorrechte gebieden werkzaam zijn;
(verwijzing naar 181 WIB ’92)
3. De verenigingen zonder winstoogmerk en andere rechtspersonen die geen winstoogmerk
nastreven, die zich beperken tot bepaalde toegelaten verrichtingen.
(verwijzing naar artikel 182 WIB ’92)” 216
3.2.2.2.1. “Geen exploitatie of verrichtingen van winstgevende aard”217
60. De onder punt 1 vermelde exploitatie van de onderneming werd reeds aangegeven onder 1.1.3. Een
verdere uitdieping van het begrip is echter pertinent gezien het cruciaal belang ervan voor de vzw. Figuur
2 geeft verder ook aan dat de studie van de exploitatie van activiteiten of het voeren van verrichtingen
van winstgevende aard respectievelijk de eerste stap en tweede stap vormen bij de beoordeling van de
vzw in kwestie.218
61. Een vzw mag geen onderneming exploiteren. Wat houdt dat begrip ‘exploitatie’ nu concreet in?
Exploitatie houdt de uitbating van een zaak in met de intentie deze op een duurzame en lange termijn uit
te baten en dit volgens de gebruikelijke handelsprincipes en -methoden.219 Het fiscaal
ondernemingsbegrip is heel omvangrijk, het heeft zowel betrekking op: “de handel, dienstverlening, de
nijverheid, de landbouw en de ambachten.”220
215“Vzw: wetsartikelen en interpretatieproblemen”, geraadpleegd op 14 maart 2016 via: http://www.vzwstart.be/6.-VZW-rechtspersonen-of-vennootschapsbelasting/6.2.-Wetsartikelen-en-interpretatieproblemen/mobile/. 216 Adm. Com.IB ‘92 Ven.B. art. 220 nr. 220/2 217 Artikel 220, 3° WIB ’92, BS 30 juli ‘92 218 R. VAN HECKE, I. DEMEYERE, Het ABC van de VZW: 2004, Wevelgem, Fiscaal Informatief, 2003, p. 285 219 R. VAN HECKE, G. POPPE, Praktijkboek vzw’s en directe belastingen, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 6. 220 J. CHRISTIAENS, M. DENEF, K. GEENS, De VZW, Brugge, Die Keure, 2015, p. 574
Pagina | 30
62. De administratie baseert zich bij de beoordeling op de werkelijke activiteiten. Er wordt hierbij gebruik
gemaakt van het beginsel “economische werkelijkheid”.221 Ze kan zich verder onderbouwen op grond van
de statuten indien ze dit nuttig acht.222 Het Hof van Cassatie verhelderde het begrip ‘exploitatie’ met het
arrest van 9 september 1958. “Het moet gaan om alle om het even welke bedrijven… welke tot die…
gebieden behoren van de economische activiteit.”223 De fiscale administratie veronderstelt het uitoefenen
van een “nijverheids-, handels- of landbouwonderneming”.224 Zo worden verenigingen die hotels,
restaurants, etc. uitbaten, die voor iedereen toegankelijk zijn en worden geëxploiteerd zoals inrichtingen
die door natuurlijke of handelsvennootschappen worden uitgebaat, onderworpen aan de Ven.B.225
63. De onderwerping aan de Ven.B. is ook een feit indien de vzw een economische doelstelling heeft en
verder een strategie op termijn die beheerst wordt d.m.v. rationele beheersmethoden dewelke
elementair steunen op de termen: “kosten, opbrengsten en rentabiliteit”.226
64. Vele vzw’s beschikken over onvoldoende financiële middelen om hun onbaatzuchtige activiteit te
kunnen uitvoeren naar behoren. Vandaar zijn ze genoodzaakt tot het organiseren van bijkomstige
activiteiten om op die manier nieuwe financiële middelen te verkrijgen tot verwezenlijking van hun
maatschappelijke doelstelling.227 Bepaalde individuen maken misbruik van het statuut van de vzw om hun
activiteiten uit te oefenen en dit zonder onderhevig te zijn aan de verplichtingen inzake boekhouding en
neerlegging van de resultatenrekening.228 Dergelijke onregelmatige vzw’s bestaan uit de ‘onechte’229
(valse) vzw’s en de schijnbare vzw’s.230 De rechtsleer maakt danig een duidelijk onderscheid tussen deze
twee vormen van misbruik.231
221 R. VAN HECKE, I. DEMEYERE, Het ABC van de VZW: 2004, Wevelgem, Fiscaal Informatief, 2003, p. 276. 222 R. VAN HECKE, G. POPPE, Praktijkboek vzw’s en directe belastingen, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 6. 223 R. VAN HECKE, G. POPPE, Praktijkboek vzw’s en directe belastingen, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 7. 224 Adm. Com.IB ‘92 Ven.B. art. 179 nr. 179/10 225 Adm. Com.IB ‘92 Ven.B. art. 179 nr. 179/32 226 R. VAN HECKE, G. POPPE, Praktijkboek vzw’s en directe belastingen, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 7. 227 R. VAN HECKE, I. DEMEYERE, Het ABC van de VZW: 2004, Wevelgem, Fiscaal Informatief, 2003, p. 276-277. 228 R. VAN HECKE, G. POPPE, Praktijkboek vzw’s en directe belastingen, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 8. 229 R. VAN HECKE, G. POPPE, Praktijkboek vzw’s en directe belastingen, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 9. 230 D. DESCHRIJVER, VZW en Belastingen, Kalmthout, Biblo, 2005, p. 75, nr. 95. 231 R. VAN HECKE, G. POPPE, Praktijkboek vzw’s en directe belastingen, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 9.
Pagina | 31
65. Een valse vzw begaat een statutaire miskenning t.o.v. het altruïstisch doel.232 Dit kan leiden tot een
uitspraak van nietigheid ex tunc233 door de rechter.234 Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer de vzw een
duidelijke toelichting van de doelstelling(en) nalaat in de statuten.235 De vzw zal bijgevolg ontbonden
worden en omgezet worden naar een handelsvorm.236 In voorkomend geval kan een vzw omgezet worden
in een maatschap bij niet naleving van de statutaire vereisten.237
66. In tegenstelling tot de onechte/valse vzw wordt een schijnbare vzw gezien als ‘de gecamoufleerde
onderneming’. Dit houdt in dat er uitsluitend een handelsactiviteit uitgeoefend wordt, maar dit onder het
mom van de vzw. Een vzw die informaticamaterieel verkoopt, is zo’n voorbeeld van een schijn-vzw gezien
het verkopen een loutere daad van koophandel veronderstelt.238
67. Dergelijke onregelmatige vzw’s zullen over het algemeen beschouwd kunnen worden als het
uitoefenen van een “exploitatie”.239 Hierbij zal de ontbinding door de rechter de sanctie vormen.240 Dit
fenomeen komt vandaag de dag meer en meer voor. Het is de controleambtenaar die beslist d.m.v.
persoonlijke interpretatie of de vzw in de RPB of Ven.B. moet worden belast. Dit leidt echter vaak tot
betwistingen. De klemtoon ligt op de bestraffing van de onechte en schijnbare vzw’s. De controle mag
echter niet ten koste gaan van de echte vzw’s die (volledig) conform de wet handelen. Dit onderscheid is
daarentegen niet steeds transparant en eenvoudigweg te maken.241 Zo voerde de fiscus in 2012 een fiscale
controle uit op zo’n 525 sportclubs om na te gaan of zij al dan niet directe belastingen betaalden op hun
inkomsten. Dit onderzoek gaf als resultaat dat 37% van de aangiftes foutief waren.242
232 R. VAN HECKE, G. POPPE, Praktijkboek vzw’s en directe belastingen, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 9. 233 Met terugwerkende kracht; de vzw wordt geacht nooit te hebben bestaan. 234 D. DESCHRIJVER, VZW en belastingen, Kalmthout, Biblo, 2005, p. 75, nr. 95. 235 Artikel 3bis, 1° Wet van 2 mei 2002 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale
verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen, BS 11 december 2002. 236 R. VAN HECKE, G. POPPE, Praktijkboek vzw’s en directe belastingen, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 10. 237 J. VERHOEYE, Notities vennootschapsbelasting, Universiteit Gent, 2014-2015; 2015-2016. 238 R. VAN HECKE, G. POPPE, Praktijkboek vzw’s en directe belastingen, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 10. 239 D. DESCHRIJVER, VZW en belastingen, Kalmthout, Biblo, 2005, p. 76, nr. 95. 240 Artikel 18, 3° Wet van 2 mei 2002 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen, BS 11 december 2002. 241 R. VAN HECKE, G. POPPE, Praktijkboek vzw’s en directe belastingen, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 8. 242 J. CHRISTIAENS, M. DENEF, K. GEENS, De VZW, Brugge, Die Keure, 2015, p. 574.
Pagina | 32
68. Naast het feit dat er geen exploitatie mag zijn, worden de vzw’s bovendien verboden om verrichtingen
uit te voeren van winstgevende aard. De wetgever voorziet geen wettelijke definitie voor dit begrip wat
tot gevolg heeft dat de interpretatie heel breed is.243 Bovendien is de rechtspraak omtrent dit begrip vrij
schaars.244
69. Ter verduidelijking wordt een arrest van het hof van beroep (Antwerpen, 16 januari 1995) toegelicht
omtrent het begrip “verrichtingen van winstgevende aard”245:
70. Het gaat om een BVBA met als maatschappelijk doel haar patrimonium, bestaande uit onroerende en
roerende goederen, te beheren. De vennootschap mag alle werkzaamheden uitvoeren die rechtstreeks
of onrechtstreeks verband houden met het beheer (zoals bv.: het aan- en verkopen van grond etc.). De
administratie is in deze zaak van oordeel dat deze BVBA onderhevig is aan de Ven.B. De vennootschap
geeft hierbij als tegenargument dat hun activiteit enkel maar bestaat in het houden van een patrimonium
en dat zij daarenboven geen dividenden uitkeert.246
71. Het hof van beroep te Antwerpen kaatst de bal terug naar de vennootschap met een antwoord
geformuleerd in het arrest van 16 januari 1995. Het hof berecht hiermee dat de notie “verrichtingen van
winstgevende aard” niet noodzakelijk inhoudt dat er effectief winst wordt nagestreefd.247 Bij de
beoordeling wordt het maatschappelijk doel en de activiteit van de vennootschap in acht genomen.248
72. Er wordt geconcludeerd dat het productief beheer van onroerende en roerende goederen impliceert
dat de vennootschap per definitie activiteiten van winstgevende aard verricht. Het al dan niet uitkeren
van een dividend is volgens het hof irrelevant tot vorming van een besluit.249
73. Omwille van het feit dat er geen legitieme definitie bestaat van het begrip “verrichtingen van
winstgevende aard” voelde de wetgever zich genoodzaakt om meer duidelijkheid te creëren. De artikelen
181 en 182 WIB ’92 bieden hierop een antwoord en dit t.a.v. vzw’s. De bijkomstige economische
activiteit(en) worden hierin nader bepaald wat een duidelijke definiëring van het begrip “verrichtingen
van winstgevende aard” tot gevolg heeft.250
243 D. DESCHRIJVER, VZW en belastingen, Kalmthout, Biblo, 2005, p. 76 nr. 96. 244 D. DESCHRIJVER, VZW en belastingen, Kalmthout, Biblo, 2005, p. 77, nr. 96. 245 D. DESCHRIJVER, VZW en belastingen, Kalmthout, Biblo, 2005, p. 77, nr. 98. 246 D. DESCHRIJVER, VZW en belastingen, Kalmthout, Biblo, 2005, p. 77, nr. 98. 247 D. DESCHRIJVER, VZW en belastingen, Kalmthout, Biblo, 2005, p. 77, nr. 98. 248 D. DESCHRIJVER, VZW en belastingen, Kalmthout, Biblo, 2005, p. 77-78, nr. 98. 249 D. DESCHRIJVER, VZW en belastingen, Kalmthout, Biblo, 2005, p. 78, nr. 98. 250 D. DESCHRIJVER, VZW en belastingen, Kalmthout, Biblo, 2005, p. 79, nr. 103.
Pagina | 33
3.2.2.2.2. “Uitsluitend of hoofdzakelijk in bevoorrechte gebieden actief” 251
74. De onder punt 2 (onder punt 3.2.2.2.) vermelde vzw’s en andere rechtspersonen die geen
winstoogmerk nastreven en bovendien uitsluitend of hoofdzakelijk in bepaalde bevoorrechte gebieden
werkzaam zijn, worden uiteengezet onder artikel 181 WIB ’92.252
75. Artikel 181 WIB ’92 bepaalt:
“Aan de vennootschapsbelasting zijn ook niet onderworpen, verenigingen zonder winstoogmerk en andere
rechtspersonen die geen winstoogmerk nastreven en:
1° uitsluitend of hoofdzakelijk het bestuderen, het beschermen en het bevorderen van de professionele
of interprofessionele belangen van hun leden tot doel hebben;
2° het verlengstuk of de emanatie zijn van rechtspersonen als vermeld onder 1°, wanneer ze uitsluitend
of hoofdzakelijk tot doel hebben het vervullen, in naam en voor rekening van hun aangeslotenen, van
alle of van een deel van de verplichtingen of formaliteiten die aan die aangeslotenen zijn opgelegd
wegens het feit dat zij personeel tewerkstellen of ter uitvoering van de fiscale of sociale wetgeving, of
het helpen van hun aangeslotenen bij het vervullen van die verplichtingen of formaliteiten;
3° ter uitvoering van de sociale wetgeving belast zijn met het innen, centraliseren, kapitaliseren en
verdelen van de fondsen bestemd voor de toekenning van de voordelen bepaald in die wetgeving;
4° uitsluitend of hoofdzakelijk het verstrekken of het steunen van onderwijs tot doel hebben;
5° uitsluitend of hoofdzakelijk het organiseren van handelsbeurzen of tentoonstellingen tot doel hebben;
6° door de bevoegde organen van de Gemeenschappen als dienst voor gezins- en bejaardenhulp zijn
erkend;
7° erkend zijn voor de toepassing van artikel 104, eerste lid, 3°, b, d, e en h, en 4°, of erkend zouden zijn
indien ze daartoe een aanvraag indienden of omdat ze aan alle voorwaarden voldoen waaraan de
erkenning is onderworpen behoudens die welke erin bestaat de bedrijvigheid op nationaal vlak te
ontwikkelen of een invloedssfeer te hebben die één van de gemeenschappen of het gehele land
bestrijkt, naar het geval.
8° opgericht zijn met toepassing van de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder
winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen, voor zover hun
activiteit louter bestaat in certificatie in de zin van de wet van 15 juli 1998 betreffende de certificatie
van effecten uitgegeven door handelsvennootschappen, en de door hen uitgegeven certificaten
krachtens artikel 13, § 1, eerste lid, van dezelfde wet voor de toepassing van het Wetboek van de
inkomstenbelastingen 1992 gelijkgesteld worden met de effecten waarop ze betrekking hebben.”253
251 Artikel 220, 3° WIB ’92, BS 30 juli ‘92 252 Art. 181 WIB ‘92, BS 30 juli ‘92 253 Art. 181 WIB ‘92, BS 30 juli ‘92
Pagina | 34
76. Bovenstaand artikel specificeert een aantal "bevoorrechte" gebieden waarbij vzw’s uitsluitend of
hoofdzakelijk een onderneming mogen uitbaten of activiteiten mogen voeren van winstgevende aard
zonder dat zij aan de Ven.B. onderhevig zijn. Aangezien bovenvermelde rechtspersonen geen
winstoogmerk nastreven, worden ze dan ook voorwaardelijk vrijgesteld van de Ven.B.254
77. Dit houdt concreet in dat wanneer winst niet het streefdoel is en de vzw zich hoofdzakelijk in de
“bevoorrechte” gebieden bevindt, ze voorwaardelijk uit de Ven.B. gesloten wordt.255 Een aantal
voorbeelden van deze “bevoorrechte” gebieden, zoals beschreven in artikel 181 WIB ’92, zijn o.m.:
“Onderwijs
Gezins- en bejaardenhulp (indien erkend)
Organisatie van handelsbeurzen en tentoonstellingen
Sociaal of fiscaal secretariaat” 256
3.2.2.2.3. “Toegelaten verrichtingen”257
78. Verder houdt punt 3 (onder punt 3.2.2.2.) in dat een rechtspersoon zonder winstoogmerk die zich
limiteert tot bepaalde “toegelaten verrichtingen” buiten het toepassingsgebied van de Ven.B. valt én
belastbaar is in de RPB.258
79. Artikel 182 WIB ‘92 bepaalt welke verrichtingen (zgn. toegelaten verrichtingen) niet worden aanzien
als verrichtingen van winstgevende aard259:
“Voor verenigingen zonder winstoogmerk en andere rechtspersonen die geen winstoogmerk nastreven
worden niet als verrichtingen van winstgevende aard aangemerkt:
1° alleenstaande of uitzonderlijke verrichtingen;
2° verrichtingen die bestaan in het beleggen van fondsen ingezameld in het kader van de statutaire
opdracht;
3° verrichtingen die bestaan in een bedrijvigheid die slechts bijkomstig op nijverheids-, handels- of
landbouwverrichtingen betrekking heeft of niet volgens nijverheids- of handelsmethoden wordt
uitgevoerd.”260
254 Adm. Com.IB ‘92 Ven.B. art. 181 nr. 181/1 255 Adm. Com.IB ‘92 Ven.B. art. 181 nr. 181/1 256 “Vzw: rechtspersonenbelasting of vennootschapsbelasting? Schematisch”, geraadpleegd op 14 maart 2016 via: http://vzwstart.be/6.-VZW-rechtspersonen-of-vennootschapsbelasting/6.1.-Schematisch/. 257 Artikel 220, 3° WIB ’92, BS 30 juli ‘92 258 Adm. Com.IB ‘92 Ven.B. art. 182 nr. 182/1 259 R. VAN HECKE, G. POPPE, Praktijkboek vzw’s en directe belastingen, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 11. 260 Art. 182 WIB ‘92, BS 30 juli ‘92
Pagina | 35
80. Dergelijke vzw’s zijn niet aan de Ven.B. onderhevig maar aan de RPB. Het gaat hierbij om een wettelijke
fictie die gecreëerd wordt.261 Men kan dan ook stilstaan bij de vraag of het écht wel zo eenvoudig is? Het
antwoord daarop is overduidelijk neen.262
A) “Alleenstaande of uitzonderlijke verrichtingen”263
81. Onder 1° van artikel 182 WIB ‘92, als vermeld ut supra, moet worden begrepen de activiteiten die zich
niet zo veelvuldig herhalen dat ze een “bezigheid” vormen. De Com.IB. vermeldt hierbij dat vzw’s die geen
winstoogmerk tot doel hebben, toegestaan worden om jaarlijks een bal, tombola etc. te organiseren. Dit
op voorwaarde dat deze evenementen noch herhaaldelijk, noch veelvuldig georganiseerd worden.264
82. Het al dan niet herhaaldelijk of frequent voorvallen van dergelijke activiteiten moet per belastbare
tijdperk worden gecontroleerd, d.i. per boekjaar. Er wordt hierbij toepassing gemaakt van het beginsel
“accessorium sequitur principale” of “de bijzaak volgt de hoofdzaak”.265
Dit houdt in dat de vzw toch kan onderworpen worden aan de Ven.B. indien blijkt dat dergelijke
verrichtingen “slechts bijkomstig zijn aan een werkelijke nijverheids- handels- of landbouwexploitatie of
aan een werkelijke winstgevende bezigheid”.266
83. Een voorbeeld ter verduidelijking: een vzw organiseerde jaarlijks een “megametal” muziekfestival en
verder een aantal soortgelijke activiteiten. Deze vzw werd onderworpen aan de Ven.B. De rechtbank
oordeelde dat de jaarlijkse organisatie van het festival uit meer bestond dan een alleenstaande of
uitzonderlijke verrichting. De rechtbank steunde haar standpunt op de volgende argumenten: (1) de
organisatie van het evenement kent een voorbereiding gedurende het volledige jaar wat ook een fulltime
activiteit voor dat jaar betekent; (2) verder werden een aantal commerciële organisaties ingezet voor het
gros van de onderdelen nodig voor het festival; (3) en de vzw verwerft aanzienlijke winsten omwille van
de hoge inkomprijzen die gevraagd werden. De rechtbank was, steunend op deze argumenten, van
oordeel dat deze activiteit geen alleenstaande of uitzonderlijke verrichting vormt zoals vermeld in artikel
182, 1° WIB ’92. De vzw werd omwille van deze bedrijvigheid onderhevig aan de Ven.B.267
261 D. DESCHRIJVER, VZW en belastingen, Kalmthout, Biblo, 2005, p. 81, nr. 105. 262 R. VAN HECKE, I. DEMEYERE, Het ABC van de VZW: 2004, Wevelgem, Fiscaal Informatief, 2003, p. 278. 263 Artikel 182, 1° WIB ’92, BS 30 juli ‘92 264 Adm. Com.IB ‘92 Ven.B. art. 182 nr. 182/2 265 R. VAN HECKE, G. POPPE, Praktijkboek vzw’s en directe belastingen, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 13. 266 R. VAN HECKE, I. DEMEYERE, Het ABC van de VZW: 2004, Wevelgem, Fiscaal Informatief, 2003, p. 278. 267 J. CHRISTIAENS, M. DENEF, K. GEENS, De VZW, Brugge, Die Keure, 2015, p. 577.
Pagina | 36
B) “Het beleggen van fondsen door een vzw ingezameld in het kader van hun statutaire
opdracht”268
84. Onder 2° van artikel 182 WIB ’92 moet worden begrepen: “de roerende of onroerende
beleggingsverrichtingen (met inbegrip van de verhuring van onroerende goederen in het kader van de
maatschappelijke werkzaamheid) welke verondersteld worden onder het normaal beheer van het
privévermogen te horen indien ze worden verricht door natuurlijke personen of door verenigingen etc.,
zonder rechtspersoonlijkheid.”269
85. Het tweede lid veronderstelt verder dat dergelijke verrichtingen bestaan in verband met de statutaire
opdracht. Dit houdt in dat de inzameling gebeurt in het kader van een dagdagelijkse activiteit en
beschreven staat in de statuten. Wanneer soortgelijke werkzaamheden zich voordoen zal de vzw dus
nooit aan de Ven.B. onderhevig zijn. Een voorbeeld daarvan is de verhuring en terbeschikkingstelling van
het parochiaal centrum van de vzw voor feesten. Hierbij wordt enerzijds opgelegd dat de vzw niet zelf
mag meehelpen aan de organisatie van het feest en anderzijds moet de onroerende verhuur in de
statuten zijn opgenomen wat veronderstelt dat deze tot de statutaire doelstelling behoort.270
86. Dit onderdeel is echter vnl. van toepassing op de vzw’s-pensioenfondsen. Aangezien dit niet
hoofdzakelijk tot het hoofddoel van de vzw behoort, wordt er minder belang gehecht aan deze bepaling
bij toepassing op de vzw.271
C) “Verrichtingen die niet volgens nijverheids- handels- of landbouwverrichtingen worden
uitgevoerd of slechts bijkomstig zijn van aard” 272
87. Artikel 182, 3° WIB ‘92 omvat:
“Onder de verrichtingen die zijn toegelaten om onderworpen te zijn aan de RPB, moeten worden verstaan:
- hetzij het eenvoudig uitoefenen, volgens de door de wet of door de statuten opgelegde
regelen, van een administratieve bedrijvigheid of van een opdracht van algemeen nut die,
in wezen, geen betrekking heeft op nijverheids-, handels- of landbouwverrichtingen of niet
volgens nijverheids- of handelsmethoden worden uitgevoerd;
- hetzij de verrichtingen van winstgevende aard die, in verhouding tot het geheel van de
maatschappelijke werkzaamheid, slechts een bijkomstig karakter vertonen.”273
268 Artikel 182, 2° WIB ’92, BS 30 juli ‘92 269 Adm. Com.IB ‘92 Ven.B. art. 182 nr. 182/4 270 R. VAN HECKE, G. POPPE, Praktijkboek vzw’s en directe belastingen, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 14. 271 R. VAN HECKE, I. DEMEYERE, Het ABC van de VZW: 2004, Wevelgem, Fiscaal Informatief, 2003, p. 279. 272 Artikel 182, 3° WIB ’92, BS 30 juli ‘92 273 Adm. Com.IB ‘92 Ven.B. art. 182 nr. 182/7
Pagina | 37
88. De invoering van dit derde lid is in geen enkele parlementaire voorbereiding te achterhalen. Volgens
DESCHIJVER zou een voormalig gedeelte uit de administratieve commentaren letterlijk zijn overgenomen
met uitzondering van het woord “bijkomstig”.274 Dit veronderstelt dat vzw’s een aantal verrichtingen van
winstgevende aard mogen uitvoeren zonder dat dit de Ven.B. tot gevolg heeft. Dit wordt toegestaan
aangezien de administratie veronderstelt dat de vzw “een opdracht van algemeen of openbaar nut” wil
nastreven.275 Het begrip bedrijvigheid dient dan ook uitgebreid opgevat te worden. Zo omvat het o.m.:
“de wettelijke activiteit, de activiteit zoals opgenomen in de statuten en de economisch werkelijke
bedrijvigheid.” Daarnaast wordt ook de werkelijke activiteit van naderbij geanalyseerd en wordt
onderzocht of deze al dan niet overeenstemt met wat in de statuten beschreven staat.276
89. Twee onderdelen zijn duidelijk te onderscheiden277:
De Com.IB. vermeldt twee voorwaarden die in overweging moeten genomen worden.278 Deze
voorwaarden moeten echter elk afzonderlijk beschouwd worden en niet gezamenlijk279:
1. “Ofwel worden de verrichtingen niet volgens nijverheids- of handelsmethoden gevoerd;
2. Ofwel geen bijkomstig karakter vertonen.”280
90. Het volstaat echter dat één van de voorwaarden is vervuld om onder de toepassing van de RPB te
blijven.281 Dit wordt aangetoond door het woord “of” wat inhoudt dat het gaat om twee verschillende
voorwaarden. Het gaat dus niet om een cumulatieve vereiste. Desalniettemin hebben deze twee
modaliteiten, als vermeld ut supra, eenzelfde economische activiteit m.n.: “nijverheids- en
handelsverrichtingen”.282 Deze visie werd ook bevestigd door het hof van beroep te Brussel.283 Deze twee
modaliteiten dienen jaarlijks gecontroleerd te worden.284
274 R. VAN HECKE, I. DEMEYERE, Het ABC van de VZW: 2004, Wevelgem, Fiscaal Informatief, 2003, p. 279. 275 R. VAN HECKE, G. POPPE, Praktijkboek vzw’s en directe belastingen, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 14. 276 R. VAN HECKE, G. POPPE, Praktijkboek vzw’s en directe belastingen, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 16. 277 R. VAN HECKE, I. DEMEYERE, Het ABC van de VZW: 2004, Wevelgem, Fiscaal Informatief, 2003, p. 280. 278 Adm. Com.IB ‘92 Ven.B. art. 182 nr. 182/7 279 R. VAN HECKE, G. POPPE, Praktijkboek vzw’s en directe belastingen, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 15. 280 R. VAN HECKE, G. POPPE, Praktijkboek vzw’s en directe belastingen, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 15. 281 R. VAN HECKE, G. POPPE, Praktijkboek vzw’s en directe belastingen, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 17. 282 R. VAN HECKE, I. DEMEYERE, Het ABC van de VZW: 2004, Wevelgem, Fiscaal Informatief, 2003, p. 280. 283 R. VAN HECKE, G. POPPE, Praktijkboek vzw’s en directe belastingen, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 17. 284 Adm. Com.IB ‘92 Ven.B. art. 182 nr. 182/9
Pagina | 38
a) “Nijverheids- of handelsmethoden”285
91. Nijverheids- of handelsmethoden zijn bepaalde werkmethoden die door een industriële- of
handelsonderneming gebruikelijk worden toegepast. Ofschoon een vzw of andere rechtspersoon, die
geen winstoogmerk beoogt, een bedrijvigheid verricht die volgens nijverheids- of handelsmethoden
wordt uitgevoerd, is een feitenkwestie en hangt af van situatie tot situatie.286 De administratie omschrijft
echter een aantal beoordelingscriteria dewelke gehanteerd kunnen worden bij dit onderzoek.287
92. Zo kan onder meer gebruik gemaakt worden van de volgende criteria288:
De manier van reclamevoering.289 Hiermee wordt bedoeld de wijze waarop de vzw haar
bijkomstige activiteiten aankondigt m.n.: “publicitaire aankondigingen in de krant,
reclameborden, uithangborden,…”290;
De toegepaste verkoops- en distributiemethodes291;
De hoedanigheid van de verworven inkomsten en de manier waarop deze bekomen worden292;
De constitutie en de grootte van het klantenbestand293;
Het ingeschakelde personeel294;
De manier waarop de bedrijvigheden en verrichtingen van de vzw bekostigd worden.295
93. Er valt hierbij echter nog aan te stippen dat deze modaliteiten slechts ter illustratie bedoeld zijn.
Bovendien moeten deze criteria gezamenlijk geëvalueerd worden. Daarbij geldt dat één criterium niet
doorslaggevend kan zijn voor de onderwerping van de vzw aan de Ven.B. Daarbij dient ook opgemerkt te
worden dat alle activiteiten van de vzw in acht moeten genomen worden. In een aantal sectoren is het
echter niet mogelijk om alle bovenvermelde criteria toe te passen. Zodus zullen enkel de modaliteiten
getoetst worden dewelke relevant zijn voor de desbetreffende sector.296
285 Adm. Com.IB ‘92 Ven.B. art. 182 nr. 182/10, 182/11 286 Adm. Com.IB ‘92 Ven.B. art. 182 nr. 182/10 287 Adm. Com.IB ‘92 Ven.B. art. 182 nr. 182/11 288 Adm. Com.IB ‘92 Ven.B. art. 182 nr. 182/11 289 Adm. Com.IB ‘92 Ven.B. art. 182 nr. 182/11 290 R. VAN HECKE, I. DEMEYERE, Het ABC van de VZW: 2004, Wevelgem, Fiscaal Informatief, 2003, p. 283. 291 Adm. Com.IB ‘92 Ven.B. art. 182 nr. 182/11 292 R. VAN HECKE, I. DEMEYERE, Het ABC van de VZW: 2004, Wevelgem, Fiscaal Informatief, 2003, p. 283. 293 R. VAN HECKE, I. DEMEYERE, Het ABC van de VZW: 2004, Wevelgem, Fiscaal Informatief, 2003, p. 283. 294 Adm. Com.IB ‘92 Ven.B. art. 182 nr. 182/11 295 R. VAN HECKE, I. DEMEYERE, Het ABC van de VZW: 2004, Wevelgem, Fiscaal Informatief, 2003, p. 283. 296 Adm. Com.IB ‘92 Ven.B. art. 182 nr. 182/11
Pagina | 39
b) Het woord “bijkomstig”297
94. “Het bijkomstige karakter van de uitgeoefende bedrijvigheid moet worden beoordeeld t.o.v. het geheel
van de belangeloze maatschappelijke werkzaamheid van de betrokken rechtspersoon.”298 Om deze
beoordeling te vergemakkelijken werd bij de Wet van 3 november 1976 beslist tot het implementeren
van de volgende twee criteria299:
1. “Kwalitatief criterium300 (verwantheidscriterium)”301
Het kwalitatief criterium veronderstelt een noodzakelijk verband tussen de
beroepswerkzaamheid (met winstoogmerk) en de maatschappelijke (niet-winstgevende)
doelstelling. Ze zijn onafscheidelijk en horen samen uitgevoerd te worden d.w.z.: “terzelfder tijd
en op dezelfde plaats.” Een voorbeeld van zo’n bijkomstige bedrijvigheid vormt o.a.: het
uitbrengen van publicaties voor sociale, culturele, etc. doelstellingen van de rechtspersoon in
kwestie.302
2. “Kwantitatief criterium”303
“Het respectieve belang van de gebruikte materiële middelen en/of het tewerkgestelde personeel,
enerzijds, voor de uitoefening van de belangeloze sociale werkzaamheid en, anderzijds, voor de
uitoefening van de nijverheids-, handels- of landbouwwerkzaamheid”.304 Voorbeelden van het
kwantitatief criterium zijn als volgt: “een vzw-tennisclub die tegen betaling ook tenniscursussen
organiseert, een vzw-abdij die ook een hotel uitbaat, een vzw-werkgeversorganisatie die tegen
betaling ook een tijdschrift uitgeeft, etc.”305
297 R. VAN HECKE, I. DEMEYERE, Het ABC van de VZW: 2004, Wevelgem, Fiscaal Informatief, 2003, p. 280-283. 298 Adm. Com.IB ‘92 Ven.B. art. 182 nr. 182/12 299 Wet van 3 november 1976 tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen, BS 9 december 1976 300 A. DOOLAEGE, L. De MEYERE, B. WESTEN, L. DEVRIESE, I. DE TROYER, A. CLOCHERET, “Overzicht rechtspraak 2011: Algemeen belastingrecht – Inkomstenbelastingen”, AFT 2014, 2, 41. www.monkey.be. 301 Adm. Com.IB ‘92 Ven.B. art. 182 nr. 182/13 302 Adm. Com.IB ‘92 Ven.B. art. 182 nr. 182/13 303 Adm. Com.IB ‘92 Ven.B. art. 182 nr. 182/14 304 R. VAN HECKE, I. DEMEYERE, Het ABC van de VZW: 2004, Wevelgem, Fiscaal Informatief, 2003, p. 281. 305 J. CHRISTIAENS, M. DENEF, K. GEENS, De VZW, Brugge, Die Keure, 2015, p. 578.
Pagina | 40
95. Ter illustratie voorziet de administratie twee in overweging te nemen kwantitatieve elementen
dewelke toegepast kunnen worden bij de beoordeling van de bijkomstige activiteit306:
1. “Het aantal ingezette personen”307
Er moet een afweging gemaakt worden tussen het aantal personen die tewerkgesteld worden
in de “uitgeoefende beroepswerkzaamheid” enerzijds, en anderzijds het aantal personen die
betrokken zijn bij de “onbaatzuchtige werkzaamheid”. Het aantal effectieve leden van de vzw
en het tewerkgestelde personeel (niet noodzakelijk leden) dienen in rekening te worden
gebracht.308 Zo zal een parttime personeelslid slechts gedeeltelijk in rekening mogen worden
gebracht. Bij toepassing van dit criterium is het van belang het aantal personeelseffectieven
dewelke werkzaam zijn in de diverse sectoren alsook de hoeveelheid gebruikte machines309
evenwichtig te evalueren.310
2. “Het belang van de gebruikte materiële middelen”311
Bij de beoordeling van het bijkomstige karakter van de beroepswerkzaamheid gaat men uit
van de gebruikte materiële middelen. Hierbij wordt de vergelijking gemaakt tussen de
relevantie van deze materiële middelen aangewend voor de beroepswerkzaamheid aan de
ene kant en het belang ervan voor de niet-winstgevende werkzaamheid aan de andere kant.
De vzw wordt belastbaar in de Ven.B. wanneer blijkt dat de relevantie van de middelen
gebruikt voor de beroepswerkzaamheid merkelijk belangrijker zijn dan het belang ervan voor
de niet-winstgevende activiteit. 312
96. Ter vervollediging kan hier nog aan toegevoegd worden dat de lijst van bijkomende
handelsverrichtingen niet limitatief 313 geïnterpreteerd moet worden en bijgevolg niet door de wet wordt
gelimiteerd.314 Bovendien is het vandaag niet meer vereist dat de bijkomende winstgevende activiteit van
de vzw pertinent is tot verwezenlijking van haar maatschappelijke doelstelling. Verder moet de opbrengst
van de bijkomende activiteit niet meer integraal gespendeerd worden aan de altruïstische bedrijvigheid.
Dit was in het verleden het geval met de toepassing van een vorige cassatierechtspraak. De tekst van de
306 Adm. Com.IB ‘92 Ven.B. art. 182 nr. 182/14 307 Adm. Com.IB ‘92 Ven.B. art. 182 nr. 182/14 308 D. DESCHRIJVER, VZW en belastingen, Kalmthout, Biblo, 2005, p. 112, nr. 166. 309 Deze kunnen het aantal ingezette personeelsleden aanzienlijk laten afnemen. Adm. Com.IB ‘92 Ven.B. art. 182 nr. 182/15 310 Adm. Com.IB ‘92 Ven.B. art. 182 nr. 182/15 311 Adm. Com.IB ‘92 Ven.B. art. 182 nr. 182/14 312 Adm. Com.IB ‘92 Ven.B. art. 182 nr. 182/16 313 Beperkend 314 R. VAN HECKE, I. DEMEYERE, Het ABC van de VZW: 2004, Wevelgem, Fiscaal Informatief, 2003, p. 282.
Pagina | 41
wet die vandaag de dag geldt definieert immers enkel dat de activiteit bijkomstig moet zijn wil de vzw nog
steeds onderhevig zijn aan de RPB.315
97. Er kan echter ook toepassing gemaakt worden van andere criteria. De administratie sluit dit a priori316
niet uit.317
315 J. CHRISTIAENS, M. DENEF, K. GEENS, De VZW, Brugge, Die Keure, 2015, p. 578. 316 Van vooraf 317 Adm. Com.IB ‘92 Ven.B. art. 182 nr. 182/16
Pagina | 42
3.3. Fiscale controle van de vzw’s 98. In 2003 werd een financiële audit doorgevoerd door het Rekenhof waarbij een aantal aanbevelingen
werden gedaan naar de administratie omtrent de optimalisering van de fiscale controle inzake de RPB. De
vaststelling dat de controlemechanismen onvoldoende samenhangend en eenvormig waren, vormden
een werkpunt voor de administratie wat met het oog op de toekomst verbeterd moest worden. De nadruk
ligt hierbij vnl. op de vzw’s. Zij vertegenwoordigen immers 91% (ca. 88.000 vzw’s voor AJ 2010318) van de
belastingplichtige rechtspersonen.319 In deze scriptie is het dan ook van belang vnl. de fiscale controle bij
vzw’s nader te bestuderen.
99. In de paper van het Rekenhof met als titel: “De fiscale controle van de niet aan de
vennootschapsbelasting onderworpen rechtspersonen”, wordt nagegaan hoezeer de administratie de
aanbevelingen van het Rekenhof inzake de fiscale controle van de RPB heeft opgevolgd.320
100. Op basis van advies uitgesproken door het Rekenhof werd de administratie aangespoord haar beleid
aangaande de fiscale controle te herzien en verder te optimaliseren. Zo streeft men bijvoorbeeld naar het
opzetten van operationele eenheden die toegepast kunnen worden bij een soortgelijke controle afgezien
van de plaats waar de belastingplichtige gevestigd is. Niet alleen het opzetten van diverse operationele
eenheden, maar verder ook het uitvoeren van een risicoanalyse, het verschaffen van allerhande
opleidingen aan de ambtenaren, het ontwikkelen van aangepaste statistieken etc. behoorden tot de taak
van de administratie in opdracht van het Rekenhof. Daarnaast stelde het Rekenhof de taks die geheven
wordt op de vzw’s321, gezien de geringe opbrengst ervan, sterk in vraag.322
318 REKENHOF, Fiscale controle van de niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen rechtspersonen, Brussel, centrale drukkerij van de Kamer van volksvertegenwoordigers, 2013, p. 19. Geraadpleegd op 25 maart 2016 via: https://www.ccrek.be/docs/2031_32_FiscaleControle.pdf. (hierna verkort: REKENHOF, Fiscale controle van de niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen rechtspersonen, Brussel, centrale drukkerij van de Kamer van volksvertegenwoordigers, 2013, p.) 319 REKENHOF, Fiscale controle van de niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen rechtspersonen, Brussel, centrale drukkerij van de Kamer van volksvertegenwoordigers, 2013, p. 5. 320REKENHOF, Fiscale controle van de niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen rechtspersonen, Brussel, centrale drukkerij van de Kamer van volksvertegenwoordigers, 2013, p. 5. 321 Deze taks op vzw’s mag echter niet verward worden met de RPB. REKENHOF, Fiscale controle van de niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen rechtspersonen, Brussel, centrale drukkerij van de Kamer van volksvertegenwoordigers, 2013, p. 5. 322REKENHOF, Fiscale controle van de niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen rechtspersonen, Brussel, centrale drukkerij van de Kamer van volksvertegenwoordigers, 2013, p. 5.
Pagina | 43
101. Ondanks de bijzondere bekommernis omtrent de opsporing van de valse vzw’s, met als doelstelling
de belastbaarstelling in de Ven.B.323, stelt het Rekenhof vast dat het vooropgestelde resultaat niet behaald
werd. Het Rekenhof reikt hierbij als oplossing aan dat gespecialiseerde opleidingen voor de ambtenaren
gecombineerd met bijkomende richtlijnen inzake controle dan ook noodzakelijk zijn wil een fiscale
controle goed uitgevoerd worden.324 In het werkplan 2009/2010 zou het personeel een praktische
opleiding krijgen omtrent de opsporing van de oneigenlijke vzw’s. Er werd achteraf vastgesteld dat deze
opleiding er niet is gekomen.325 De opmerking van het Rekenhof m.b.t. de permanente vorming van de
personeelsleden werd m.a.w. verwaarloosd. Zo werden slechts een aantal basisopleidingen gegeven
gedurende de lancering van de verschillende RPB-diensten in 2008.326 Het is bovendien sedert 2010
geleden dat de laatste opleiding gegeven werd.327
102. Eén van de negen onderzoeksvragen die het Rekenhof zich stelt bij deze financiële audit is onder
meer of de controles uitgevoerd door de diensten RPB in staat zijn de belastingplichtigen op te sporen die
aan de Ven.B. zouden moeten onderhevig worden.328
103. Niettegenstaande de RPB slechts verantwoordelijk is voor een klein deel van de overheidsinkomsten,
m.n.: “0,3% van de ontvangsten Ven.B.329”, mag de correcte inning en controle ervan niet aan zijn lot
worden overgelaten. De controle in de RPB kan ervoor zorgen dat andere belastingen zoals de PB, Ven.B.,
taks op vzw’s, etc. ook geïnd worden.330 Zoals reeds uiteengezet ut supra, beschrijft het artikel 220 WIB
’92 drie categorieën die onderhevig zijn aan de RPB. Inzake de fiscale controle zal vnl. belang gehecht
worden aan de tweede en derde categorie gezien zij verplicht worden een aangifte in de RPB in te dienen.
De eerste groep wordt echter vrijgesteld van het indienen van een aangifte.331
323REKENHOF, Fiscale controle van de niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen rechtspersonen, Brussel, centrale drukkerij van de Kamer van volksvertegenwoordigers, 2013, p. 13. 324REKENHOF, Fiscale controle van de niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen rechtspersonen, Brussel, centrale drukkerij van de Kamer van volksvertegenwoordigers, 2013, p. 6. 325REKENHOF, Fiscale controle van de niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen rechtspersonen, Brussel, centrale drukkerij van de Kamer van volksvertegenwoordigers, 2013, p. 28. 326REKENHOF, Fiscale controle van de niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen rechtspersonen, Brussel, centrale drukkerij van de Kamer van volksvertegenwoordigers, 2013, p. 71. 327REKENHOF, Fiscale controle van de niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen rechtspersonen, Brussel, centrale drukkerij van de Kamer van volksvertegenwoordigers, 2013, p. 72. 328REKENHOF, Fiscale controle van de niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen rechtspersonen, Brussel, centrale drukkerij van de Kamer van volksvertegenwoordigers, 2013, p. 14. 329 REKENHOF, Fiscale controle van de niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen rechtspersonen, Brussel, centrale drukkerij van de Kamer van volksvertegenwoordigers, 2013, p. 21. 330REKENHOF, Fiscale controle van de niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen rechtspersonen, Brussel, centrale drukkerij van de Kamer van volksvertegenwoordigers, 2013, p. 6. 331REKENHOF, Fiscale controle van de niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen rechtspersonen, Brussel, centrale drukkerij van de Kamer van volksvertegenwoordigers, 2013, p. 20.
Pagina | 44
3.3.1. “Organisatie van de diensten RPB”332 104. Sinds de reorganisatie van de Algemene Administratie van de Fiscaliteit (hierna AAF) in 2008 heeft
men het aantal diensten gespecialiseerd in RPB uitgebreid van zes naar veertien. “De AAF is de grootste
van de zes algemene administraties van de FOD Financiën.” Deze uitbreiding heeft als resultaat dat
controles efficiënter en eenvormiger kunnen worden doorgevoerd. Dit in tegenstelling tot het verleden
waarbij dossiers RPB gecontroleerd werden door de diensten PB wanneer deze geografisch niet onder de
diensten behoorden van het desbetreffende kantoor.333 De controles worden nu uitgevoerd door
instellingen die zich uitsluitend bezighouden met de RPB. Zo worden de drie groepen belastingplichtigen
aan controle onderworpen door: de RPB-diensten, de controlecentra en het controlecentrum voor grote
ondernemingen.334
105. Omwille van het feit dat er te weinig personeelsleden ingezet worden over de verschillende diensten
in België voor het uitvoeren van de fiscale controle stelde zich verder ook het probleem dat het aantal
dossiers dat per personeelslid verwerkt moest worden onevenredig groot was. Dit leidt opnieuw tot
inefficiëntie en ondoorgronde controles.335
332REKENHOF, Fiscale controle van de niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen rechtspersonen, Brussel, centrale drukkerij van de Kamer van volksvertegenwoordigers, 2013, p. 23. 333REKENHOF, Fiscale controle van de niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen rechtspersonen, Brussel, centrale drukkerij van de Kamer van volksvertegenwoordigers, 2013, p. 25. 334REKENHOF, Fiscale controle van de niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen rechtspersonen, Brussel, centrale drukkerij van de Kamer van volksvertegenwoordigers, 2013, p. 71. 335REKENHOF, Fiscale controle van de niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen rechtspersonen, Brussel, centrale drukkerij van de Kamer van volksvertegenwoordigers, 2013, p. 26-27.
Pagina | 45
Tabel 1: “Aantal dossiers en VTE personeelsleden per dienst RPB voor het aanslagjaar”336
106. Bovenstaande tabel illustreert duidelijk dat er te weinig personeelsleden ingezet worden voor de
fiscale controle van de RPB. Zo werden tot eind 2012 slechts 118 VTE (dit zijn 129 effectieve
personeelsleden) ingezet, “d.i. iets meer dan 1% van het totale personeel van die administratie.”337
3.3.2. “Selectie van de dossiers”338 107. Op aanbeveling van de centrale administratie werd tijdens de controleperiode van 2008/2009
nagestreefd dat hoogstens 15% van de aangiften niet ingediend wordt. Deze maatregel heeft zijn impact
gehad. Zo werden voor het AJ 2008 nog zo’n 25 tot 35% van de aangiften niet ingeleverd, terwijl het eind
2008 om 22% van de aangiften ging. Verder werd tijdens de controleperiode 2009/2010 nog steeds de
doelstelling vooropgesteld het aantal niet-ingediende aangiften sterk terug te draaien naar nog slechts
10%.339
336 REKENHOF, Fiscale controle van de niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen rechtspersonen, Brussel, centrale drukkerij van de Kamer van volksvertegenwoordigers, 2013, p. 27. 337REKENHOF, Fiscale controle van de niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen rechtspersonen, Brussel, centrale drukkerij van de Kamer van volksvertegenwoordigers, 2013, p. 26. 338REKENHOF, Fiscale controle van de niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen rechtspersonen, Brussel, centrale drukkerij van de Kamer van volksvertegenwoordigers, 2013, p. 31. 339REKENHOF, Fiscale controle van de niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen rechtspersonen, Brussel, centrale drukkerij van de Kamer van volksvertegenwoordigers, 2013, p. 33.
Pagina | 46
108. De daaropvolgende controleperiodes respectievelijk 2010/2011 en 2012 streven nog steeds een laag
percentage van niet-ontvangen aangiften na. Zo ambieerde men in de periode 2010/2011 o.m. de
doelstelling zoals vooropgesteld in de controleperiode 2009/2010.340 In de periode 2012 werd getracht
100% van de aangiften te ontvangen.341
109. Het Rekenhof gaf als aanbeveling dat de administratie een systeem zou moeten invoeren waarbij de
dossiers geselecteerd worden a.d.h.v. een risicoanalyse dat gebaseerd is op gegevens uit de
belastingaangiften (onderbouwd op een centrale selectie waarbij methodes gehanteerd worden uit de PB
en Ven.B.). Zoals de grafiek ut infra aangeeft leefde de administratie deze aanbeveling na. In 2012 worden
nog slechts 15% van de onderzochte dossiers gebaseerd op een lokale selectie.342
Figuur 3: “Verhouding dossiers RPB afkomstig van de lokale en centrale selectie”343
340REKENHOF, Fiscale controle van de niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen rechtspersonen, Brussel, centrale drukkerij van de Kamer van volksvertegenwoordigers, 2013, p. 34. 341REKENHOF, Fiscale controle van de niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen rechtspersonen, Brussel, centrale drukkerij van de Kamer van volksvertegenwoordigers, 2013, p. 35. 342REKENHOF, Fiscale controle van de niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen rechtspersonen, Brussel, centrale drukkerij van de Kamer van volksvertegenwoordigers, 2013, p. 35. 343 REKENHOF, Fiscale controle van de niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen rechtspersonen, Brussel,
centrale drukkerij van de Kamer van volksvertegenwoordigers, 2013, p. 35.
Pagina | 47
110. Wél moet worden opgemerkt dat de methode van de centrale selectie moeilijk hanteerbaar is
aangezien de belastingaangiften PB en Ven.B. uit meer vakken en rubrieken bestaan dan de aangifte
RPB.344 Daarnaast bleek datamining345 als methode tot het opsporen van dossiers niet efficiënt. Het
Rekenhof gaf als aanbeveling aan de administratie om specifieke selectiemethoden te ontwikkelen voor
de RPB. Op die manier wil men een methode bekomen waarbij de juiste dossiers aan een fiscale controle
onderworpen worden.346
3.3.3. “Controle van de dossiers”347 111. Het AAF beschikt over 48 controlecentra voor grondige controles. Deze zijn over het hele land
verspreid wat het mogelijk maakt zich exclusief bezig te kunnen houden met de fiscale controles inzake
RPB.348 Sinds de hervorming van de RPB worden dergelijke controles ook uitgevoerd conform de andere
belastingen (PB, Ven.B.,etc.).349 Zo kunnen enerzijds het controlecentrum van de Grote Ondernemingen
van de AAF350 optreden in dossiers van de RPB en anderzijds de Algemene Administratie van de Strijd
tegen Fiscale Fraude (vroeger de Bijzondere Belastinginspectie – BBI) wanneer er een vermoeden van
fraude heerst.351
112. Van belang bij de controle is dat de eenvormigheid wordt nagestreefd. Dit houdt in dat ongeacht
waar de belastingplichtige rechtspersoon in België woont deze verplicht aan een gelijkaardige controle
onderworpen moet worden.352
344REKENHOF, Fiscale controle van de niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen rechtspersonen, Brussel, centrale drukkerij van de Kamer van volksvertegenwoordigers, 2013, p. 35. 345 “Datamining is een informaticatoepassing die de mogelijkheid biedt risico’s op fraude op te sporen. Ze is gebaseerd op een wiskundig model waardoor een correlatie tussen een groot aantal gegevens tot stand kan worden gebracht.” REKENHOF, Fiscale controle van de niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen rechtspersonen, Brussel, centrale drukkerij van de Kamer van volksvertegenwoordigers, 2013, p. 34. “Deze toepassing is echter niet meer aan de orde in 2012.” REKENHOF, Fiscale controle van de niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen rechtspersonen, Brussel, centrale drukkerij van de Kamer van volksvertegenwoordigers, 2013, p. 36. 346REKENHOF, Fiscale controle van de niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen rechtspersonen, Brussel, centrale drukkerij van de Kamer van volksvertegenwoordigers, 2013, p. 36. 347REKENHOF, Fiscale controle van de niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen rechtspersonen, Brussel, centrale drukkerij van de Kamer van volksvertegenwoordigers, 2013, p. 36. 348REKENHOF, Fiscale controle van de niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen rechtspersonen, Brussel, centrale drukkerij van de Kamer van volksvertegenwoordigers, 2013, p. 36. 349REKENHOF, Fiscale controle van de niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen rechtspersonen, Brussel, centrale drukkerij van de Kamer van volksvertegenwoordigers, 2013, p. 33. 350 Dit controlecentrum controleert de belastingplichtigen die onderhevig zijn aan de Ven.B., de BNI met optie Ven.B. en RPB die voldoen aan de criteria van grote ondernemingen. REKENHOF, Fiscale controle van de niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen rechtspersonen, Brussel, centrale drukkerij van de Kamer van volksvertegenwoordigers, 2013, p. 39. 351REKENHOF, Fiscale controle van de niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen rechtspersonen, Brussel, centrale drukkerij van de Kamer van volksvertegenwoordigers, 2013, p. 36. 352REKENHOF, Fiscale controle van de niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen rechtspersonen, Brussel, centrale drukkerij van de Kamer van volksvertegenwoordigers, 2013, p. 37.
Pagina | 48
113. Wanneer geen aangifte wordt ingediend, is de centrale administratie genoodzaakt om een aanslag
van ambtswege vast te stellen en dit o.b.v. de belastbare inkomsten die worden vermoed (art. 351 WIB
’92). In de RPB zorgt dit voor heel wat problemen gezien een vzw niet belast wordt op winst.353 In de
praktijk is het echter zeldzaam dat een aanslag van ambtswege gevestigd wordt voor een vzw.354
114. Bij de fiscale controle wordt bijzondere aandacht besteed aan het opsporen van de oneigenlijke vzw’s
(valse vzw’s). Indien het controlecentrum bij haar onderzoek ernstige fraude meent, kan zij het dossier
overmaken aan de Algemene Administratie van de Strijd tegen de Fiscale Fraude (het vroegere BBI).355
3.3.4. “Belastingvermeerderingen”356 Tabel 2: “Inkomsten vermeerderd ingevolge de controles van de diensten RPB (per kalenderjaar, bedragen in duizend euro)”357
115. Tabel 2 geeft een overzicht van de evolutie in het aantal gecontroleerde aangiften in de RPB. Uit deze
resultaten wordt geconstateerd dat enerzijds het aantal controles in de RPB is toegenomen. Anderzijds
wordt vastgesteld dat in het jaar 2012 gemiddeld 35,64% van de gecontroleerde aangiften gecorrigeerd
werden vermits ze onvoldoende of onjuiste gegevens bevatten.358
353REKENHOF, Fiscale controle van de niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen rechtspersonen, Brussel, centrale drukkerij van de Kamer van volksvertegenwoordigers, 2013, p. 37. 354REKENHOF, Fiscale controle van de niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen rechtspersonen, Brussel, centrale drukkerij van de Kamer van volksvertegenwoordigers, 2013, p. 38. 355REKENHOF, Fiscale controle van de niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen rechtspersonen, Brussel, centrale drukkerij van de Kamer van volksvertegenwoordigers, 2013, p. 38. 356REKENHOF, Fiscale controle van de niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen rechtspersonen, Brussel, centrale drukkerij van de Kamer van volksvertegenwoordigers, 2013, p. 40. 357 REKENHOF, Fiscale controle van de niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen rechtspersonen, Brussel, centrale drukkerij van de Kamer van volksvertegenwoordigers, 2013, p. 41. 358REKENHOF, Fiscale controle van de niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen rechtspersonen, Brussel, centrale drukkerij van de Kamer van volksvertegenwoordigers, 2013, p. 41.
Pagina | 49
Tabel 3: “Aantal toegepaste sancties”359
116. Uit tabel 3 ut supra wordt een stijging vastgesteld van het aantal administratieve sancties gedurende
de periode 2009 t.e.m. 2012. Voornamelijk de administratieve boetes kennen een enorme groei.
Daarnaast is het aantal belastingvermeerderingen in 2012 dertig maal groter dan het aantal in 2009.360
3.3.5. “Opsporen van de oneigenlijke vzw’s”361
Tabel 4: “Aantal actieve vzw's”362
117. Uit bovenstaande tabel blijkt dat in Vlaanderen 43.459 Vlaamse vzw’s actief zijn.363
359 REKENHOF, Fiscale controle van de niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen rechtspersonen, Brussel, centrale drukkerij van de Kamer van volksvertegenwoordigers, 2013, p. 41. 360 REKENHOF, Fiscale controle van de niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen rechtspersonen, Brussel, centrale drukkerij van de Kamer van volksvertegenwoordigers, 2013, p. 41. 361REKENHOF, Fiscale controle van de niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen rechtspersonen, Brussel, centrale drukkerij van de Kamer van volksvertegenwoordigers, 2013, p. 44. 362 Vr. en Antw. Kamer 2013-2014, nr. 156, blz. 203-205 (Vr. nr. 22 LOGGHE). Geraadpleegd op 26 maart 2016 via
www.monkey.be.
363 Vr. en Antw. Kamer 2013-2014, nr. 156, blz. 203-205 (Vr. nr. 22 LOGGHE). Geraadpleegd op 26 maart 2016 via www.monkey.be.
Pagina | 50
Figuur 4: Aantal vzw's onderworpen aan de Ven.B. per Gewest364
118. Uit het taartdiagram (figuur 4) wordt geconcludeerd dat het Vlaams Gewest niet de slechtste leerling
is ondanks het feit dat zij de sterkste vertegenwoordiger vormt van het aantal actieve vzw’s in België. Zo
wordt 1.18% van de actieve Waalse vzw’s onderworpen aan de Ven.B. na een fiscale controle.365
119. Met de wet van 2 mei 2002 werd een kleine aanpassing doorgevoerd aan het begrip van de vzw.
Voor deze wijziging kon een vzw bestaan wanneer: 1) er geen nijverheids- of handelsactiviteiten gevoerd
werden of 2) indien er geen doelstelling bestond aan de leden een stoffelijk voordeel te verschaffen. De
wet van 2 mei 2002 heeft deze interpretatie verstrengd. Het volstaat niet meer dat één van beide
voorwaarden vervuld is om onder de toepassing van de vzw te vallen. De twee modaliteiten moeten
voortaan cumulatief vervuld worden. Bij fiscale controle zal de werkelijke toestand doorslaggevend zijn
in het bepalen of er een winstoogmerk is.366
364 Vr. en Antw. Kamer 2013-2014, nr. 156, blz. 203-205 (Vr.nr. 22 LOGGHE). Geraadpleegd op 26 maart 2016 via: www.monkey.be. 365 Vr. en Antw. Kamer 2013-2014, nr. 156, blz. 203-205 (Vr.nr. 22 LOGGHE). Geraadpleegd op 26 maart 2016 via: www.monkey.be. 366REKENHOF, Fiscale controle van de niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen rechtspersonen, Brussel, centrale drukkerij van de Kamer van volksvertegenwoordigers, 2013, p. 44.
0,77%
0,92%
1,18%
Aantal vzw's onderworpen aan de Ven.B. per Gewest
Vlaams Gewest Brussels Hoofdstedelijk Gewest Waals Gewest
Pagina | 51
120. Artikel 220, 3° WIB ’92 vormt het kernartikel omtrent deze problematiek. Hier gaat het exact om de
vzw’s. Het is dan ook de bedoeling om bij fiscale controles de oneigenlijke vzw’s op te sporen. Dit houdt
in dat de vzw in kwestie enerzijds een winstoogmerk nastreeft en anderzijds houdt ze zich bezig met
nijverheids- of handelsactiviteiten die niet uitzonderlijk voorkomen of ze hebben als doelstelling hun
leden een vermogensvoordeel toe te kennen. Dergelijke vzw’s dienen onderworpen te worden aan de
Ven.B.367
121. Een vzw die commerciële activiteiten verricht, vormt oneerlijke concurrentie t.o.v. ondernemingen
die soortgelijke bedrijvigheden exploiteren dewelke wél aan de PB of Ven.B. onderhevig zijn. Deze
oneerlijke concurrentie verklaart zich in het feit dat de vzw dergelijke activiteiten verricht maar niet op
de fiscale winst die daaruit voortvloeit belast wordt. Dit in tegenstelling tot de Ven.B. waarbij alle
inkomsten als winst worden gecategoriseerd. Het al dan niet bijkomstige karakter van dergelijke
verrichtingen komen aan het licht bij een controle uitgevoerd door de dienst RPB of het controlecentrum.
Wat het echter moeilijk maakt is dat de activiteiten vaak niet zo uitgesproken zijn dat ze winstgevend van
aard zijn.368
122. Het Rekenhof had behoorlijk wat kritiek op de aanpak van de administratie m.b.t. de uitvoering van
haar fiscale controles in de RPB, zoals ut supra reeds werd besproken. Er wordt aanbevolen dat de
administratie een systematiek moet ontwikkelen in haar methode om oneigenlijke vzw’s te identificeren
en de inwerkingtreding van de Ven.B. te verzekeren.369
123. Daarnaast is het Rekenhof van oordeel dat er geen opleiding en instructies werden geboden m.b.t.
de opsporing van de oneigenlijke vzw’s. Het enige dat iet of wat uitsluitsel kon bieden aan dit probleem
vormt de instructie d.d. 9 juli 2009. Hierbij worden inlichtingen verstrekt omtrent de overzetting van het
dossier (van RPB naar Ven.B.) en het toezicht op de geschillen. Wat het Rekenhof hierbij als knelpunt
aanvoelt is dat de nadruk te weinig ligt op de speurtocht naar die oneigenlijke vzw’s.370
367REKENHOF, Fiscale controle van de niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen rechtspersonen, Brussel, centrale drukkerij van de Kamer van volksvertegenwoordigers, 2013, p. 44-45. 368REKENHOF, Fiscale controle van de niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen rechtspersonen, Brussel, centrale drukkerij van de Kamer van volksvertegenwoordigers, 2013, p. 45. 369REKENHOF, Fiscale controle van de niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen rechtspersonen, Brussel, centrale drukkerij van de Kamer van volksvertegenwoordigers, 2013, p. 45. 370REKENHOF, Fiscale controle van de niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen rechtspersonen, Brussel, centrale drukkerij van de Kamer van volksvertegenwoordigers, 2013, p. 45.
Pagina | 52
124. Als gevolg op deze kritiek werkte de administratie in haar eerste werkplan (2009/2010) een selectie
uit van alle dossiers die oneigenlijke vzw’s konden zijn. Voor de periode 2010/2011 stelde de centrale
administratie een doelgroep vast. De focus lag meer en meer op het analyseren van de resultaten van de
risicoanalyse, hetwelk werd volbracht door de centrale administratie, vooraleer de “verdachte” dossiers
te selecteren. Ook deze operatie kwam niet tot de verwachte resultaten desondanks het feit dat er nu
wel grondige criteria gehanteerd werden.371
125. Bijkomend werd bij instructie van 20 juli 2010 verzocht om statistieken bij te houden van de dossiers
die onderworpen werden aan de Ven.B. Het probleem hierbij is dat deze statistieken enkel lokaal en niet
centraal werden gecapteerd. Verder stelden zich problemen omtrent de juiste vermelding van de
gegevens m.b.t. deze dossiers. Zo werd er bv. niet vermeld of de overgang verplicht, dit al dan niet met
overeenstemming van de belastingplichtige, of vrijwillig was.372
126. Ondanks bovenstaande genomen maatregelen ter bevordering van het proces worden de
vooropgestelde resultaten niet behaald. Zo vermelden de statistieken dat in 2010 en 2011 zo’n zeventigtal
dossiers opgemerkt werden als ‘verdachte dossiers’ inzake de oneigenlijke vzw’s. Deze zeventig dossiers
werden slechts door vier van de veertien diensten aangevoerd.373 Het Rekenhof beveelt de administratie
aan tot het bijhouden van volledige gedetailleerde statistieken aangaande dossiers dewelke
overgedragen worden aan de diensten van de Ven.B. Daarnaast moet ook in de statistieken vermeld
worden welke dossiers na fiscale controle effectief aan de Ven.B. onderworpen worden.374
127. Als besluit van de initiële audit van het Rekenhof kan eenduidig gesteld worden dat heel wat
richtlijnen gevolgd werden, maar er is nog nood aan heel wat verbetering om de fiscale controle in de RPB
verder te optimaliseren.375
371REKENHOF, Fiscale controle van de niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen rechtspersonen, Brussel, centrale drukkerij van de Kamer van volksvertegenwoordigers, 2013, p. 45. 372REKENHOF, Fiscale controle van de niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen rechtspersonen, Brussel, centrale drukkerij van de Kamer van volksvertegenwoordigers, 2013, p. 45. 373REKENHOF, Fiscale controle van de niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen rechtspersonen, Brussel, centrale drukkerij van de Kamer van volksvertegenwoordigers, 2013, p. 46. 374REKENHOF, Fiscale controle van de niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen rechtspersonen, Brussel, centrale drukkerij van de Kamer van volksvertegenwoordigers, 2013, p. 47. 375 REKENHOF, Fiscale controle van de niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen rechtspersonen, Brussel, centrale drukkerij van de Kamer van volksvertegenwoordigers, 2013, p. 71.
Pagina | 53
3.4. Voorbeelden toegelicht uit de rechtspraak 128. Ter illustratie van de in dit hoofdstuk toegelichte ‘vzw als rechtspersoon’ worden een aantal
praktijkvoorbeelden uit de rechtspraak toegelicht.
3.4.1. “Paarden”376 129. Een vzw exploiteert een manege. “Ze verhuurt rijpaarden, geeft rijlessen, organiseert sportkampen
en baat daarnaast een cafetaria uit, en dit geheel tegen betaling.” De vzw heeft een winst behaald van
238.805 BEF (5.970,13 euro). De administratie is van oordeel dat deze vzw onderworpen moet worden
aan de Ven.B. De manege is echter van mening dat het standpunt van de administratie niet gegrond is.377
Het hof gaat akkoord met het standpunt van de vzw. Uit de statuten van de manege blijkt onder meer dat
dergelijke activiteiten (sportkampen en cafetaria) slechts bijkomstig zijn aan de sportbeoefening en het
paardrijden, wat het ideële doel van de vzw vormt.378
130. Het maatschappelijk doel van de vzw wordt als volgt beschreven:
1) “De vereniging exploiteert een sportclub;
2) De vereniging mag alle mogelijke sporten bedrijven;
3) Het ‘paardrijden’ vormt de voornaamste activiteit
4) Om haar doel te kunnen bereiken mag de manege terreinen en gebouwen huren en/of kopen waar
de sporten beoefend kunnen worden;
5) Om haar doelstelling te bereiken, mag de vereniging paarden huren of kopen;
6) De inkomsten behaald uit haar activiteiten zullen worden aangewend om de paarden, de lokalen
of de terreinen gebruikt door de vereniging, te onderhouden, te huren of aan te kopen om de
algemene onkosten te kunnen betalen;
7) De vereniging mag verder alle activiteiten ontplooien die zouden kunnen bijdragen tot de realisatie
van het doel.” 379
131. Het hof is van oordeel dat de manege haar activiteiten uitvoert zoals omschreven wordt in de
statuten.380 Dergelijke activiteiten worden niet beschouwd als verrichtingen omschreven in artikel 182
WIB ’92.381 Het gaat hierbij dus noch om verrichtingen van uitzonderlijke aard (m.n.: alleenstaand of
uitzonderlijk), noch om verrichtingen die “bijkomstig op nijverheids-, handels- of landbouwverrichtingen”
worden uitgevoerd.382
376 R. VAN HECKE, G. POPPE, Praktijkboek vzw’s en directe belastingen, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 33-35. 377 R. VAN HECKE, G. POPPE, Praktijkboek vzw’s en directe belastingen, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 33. 378 R. VAN HECKE, G. POPPE, Praktijkboek vzw’s en directe belastingen, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 34. 379 R. VAN HECKE, G. POPPE, Praktijkboek vzw’s en directe belastingen, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 34. 380 R. VAN HECKE, G. POPPE, Praktijkboek vzw’s en directe belastingen, Antwerpen, Intersentia, 2007, p 34. 381 Artikel 182 WIB ’92 omschrijft verrichtingen van een vzw die niet als winstgevend aangemerkt worden. 382 Artikel 182 WIB ’92, BS 30 juli ‘92
Pagina | 54
132. Het feit dat de vzw haar inkomsten gebruikt ter financiering van haar hoofdbedrijvigheid, vormt voor
het hof een bijkomend element om te oordelen dat de manege in casu wel degelijk geen winstoogmerk
nastreeft. De manege vertegenwoordigt haar standpunt dat zij niet onderhevig is aan de Ven.B. vanuit
het feit dat haar bedrijvigheid niet louter bestaat in het organiseren van slechts één jaarlijks evenement.
Haar hoofddoel vertaalt zich in de verbetering van het paard, wat duidelijk te onderscheiden valt van de
vzw die één jaarlijks evenement organiseert en weddenschappen aanneemt.383
133. Ten slotte oordeelde het hof dat de veroordeling van de administratie niet gegrond was, de manege
werd niet aan de Ven.B. onderworpen. Desondanks het feit dat vzw een aantal activiteiten in concessie
gaf, is dit nog geen vaststaand bewijsmiddel te beschouwen dat de vereniging automatisch onderhevig
wordt aan de Ven.B. Gezien de vergoeding verkregen uit de concessie aangewend wordt om de werking
van de manege te financieren, wordt duidelijk aangemerkt dat hier geen winstoogmerk aan de orde is.
Deze omstandigheden moeten steeds afgewogen worden door de rechter. Het is de rechter die beslist
aan welk stelsel de vzw onderhevig is. In dit geval heeft de manege haar gelijk gekregen en blijft ze
onderworpen aan de RPB ondanks de uitoefening van een aantal commerciële activiteiten.384
134. Contra, een vzw die zich louter bezighoudt met het “organiseren van paardenkoersen” vormt in casu
aansluiting bij het standpunt van de administratie. In dat geval zou men verrichtingen van commerciële
aard uitvoeren dewelke aan de Ven.B. onderhevig moeten zijn. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de
“Koninklijke Waregemse Koersvereniging vzw.”385 Dergelijke vzw organiseert jaarlijks slechts één
evenement: paardenwedrennen, nl. de dinsdag volgend op de laatste zondag van augustus. De inkomsten
van de paardenwedrennen maken de voornaamste opbrengsten uit.386 Deze verenging hanteert
handelsmethoden zoals o.m.: het voeren van promotie, rekruteren van personeel, etc. Het louter
organiseren van zo’n evenement brengt heel wat voorbereiding met zich mee. Er worden dus gedurende
het volledige jaar mensen ingezet om het evenement nauwgezet voor te bereiden. Het hof oordeelt dat
de Koninklijke Waregemse Koersvereniging vzw verrichtingen van winstgevende aard uitoefent.387
383 R. VAN HECKE, G. POPPE, Praktijkboek vzw’s en directe belastingen, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 34. 384 R. VAN HECKE, G. POPPE, Praktijkboek vzw’s en directe belastingen, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 35. 385 C. HENDRICKX, Fiscale Rechtspraakoverzichten: inkomstenbelastingen 2008-2010, Gent, Larcier, 2012, p. 326, nr. 640. 386 C. HENDRICKX, Fiscale Rechtspraakoverzichten: inkomstenbelastingen 2008-2010, Gent, Larcier, 2012, p. 327, nr. 640. 387 C. HENDRICKX, Fiscale Rechtspraakoverzichten: inkomstenbelastingen 2008-2010, Gent, Larcier, 2012, p. 327, nr. 641.
Pagina | 55
135. Het hof verantwoordt zijn beslissing op basis van de volgende feiten:
1. In dit geval gaat het niet om alleenstaande of uitzonderlijke verrichtingen388 gezien het evenement
jaarlijks plaatsheeft.389 Het feit dat het evenement jaarlijks georganiseerd wordt en bovendien
gedurende het volledige jaar wordt voorbereid, vormen een element om te concluderen dat de
organisatie die hiervoor essentieel is als permanent beschouwd kan worden. Het Hof van Cassatie
verdedigt zijn standpunt o.b.v. een rechtspraak uit het verleden: het eenjarigheidsbeginsel (m.n.: de
alleenstaande of uitzonderlijke verrichtingen moeten per belastbare tijdperk beoordeeld worden)
laat echter toe dat rekening gehouden wordt met de feiten gepleegd in vorige periodes bij de
kwalificatie van de belastbare feiten.390
2. Daarnaast hanteert de vzw handelsmethoden391 bij de organisatie van haar jaarlijkse evenement. Zo
vormt zij een “economische organisatie”. 392 Voorbeelden daarvan zijn de volgende: het voeren van
publiciteit, het opstellen van verkoopfacturen aan bedrijven die publiciteit maken voor het
evenement, etc.393
3. Bovendien bestaat de hoofdactiviteit van de organisatie uit het jaarlijks organiseren van de
paardenwedrennen met aanvullend het verkrijgen van de opbrengsten uit de weddenschappen394,
dewelke absoluut niet als bijkomende activiteit beoordeeld kan worden, gezien de
paardenwedrennen de hoofdactiviteit vormt.395
136. Vanuit de objectivering van deze casus concludeert het Hof van Cassatie de toepassing van de Ven.B.
Om onder het toepassingsgebied van de Ven.B. te vallen is echter geen winstoogmerk vereist. Het volstaat
dat de rechtspersoon (de vzw in kwestie) een “economische eenheid” is die opereert volgens nijverheids-
of handelsmethoden.396
388 Artikel 182, 1° WIB ’92, BS 30 juli ‘92 389 C. HENDRICKX, Fiscale Rechtspraakoverzichten: inkomstenbelastingen 2008-2010, Gent, Larcier, 2012, p. 327, nr. 641. 390 S. VAN CROMBRUGGE, “VZW en vennootschapsbelasting: geen winstoogmerk vereist?”, Fiscoloog 2011, 1248, 8. www.fiscoloog.be. 391 Artikel 182, 3° in fine WIB ’92, BS 30 juli ‘92 392 S. VAN CROMBRUGGE, “VZW en vennootschapsbelasting: geen winstoogmerk vereist?”, Fiscoloog 2011, 1248, 8. www.fiscoloog.be. 393 C. HENDRICKX, Fiscale Rechtspraakoverzichten: inkomstenbelastingen 2008-2010, Gent, Larcier, 2012, p. 327, nr. 641. 394 Artikel 182, 3° in initio WIB ’92, BS 30 juli ‘92 395 S. VAN CROMBRUGGE, “VZW en vennootschapsbelasting: geen winstoogmerk vereist?”, Fiscoloog 2011, 1248, 8. www.fiscoloog.be. 396 S. VAN CROMBRUGGE, “VZW en vennootschapsbelasting: geen winstoogmerk vereist?”, Fiscoloog 2011, 1248, 8. www.fiscoloog.be.
Pagina | 56
3.4.2. “Rusthuizen”397 137. Een vereniging die een rusthuis uitbaat vraagt hoge dagvergoedingen. Daarnaast wordt er reclame
gemaakt voor bepaalde evenementen, er wordt bij de bank geld geleend én bovendien wordt door
dergelijke vereniging een hoge loonkost gedragen. Deze elementen zijn niet doorslaggevend om te stellen
dat deze vzw zich bezighoudt met verrichtingen van winstgevende aard.398 Het gaat hier om verrichtingen
zoals omschreven in artikel 182, 3° WIB ’92 m.n.: “verrichtingen die slechts bijkomstig op nijverheids-,
handels- of landbouwverrichtingen betrekking hebben of niet volgens nijverheids- of handelsmethoden
worden uitgevoerd.”399
138. De rechtbank baseert zich echter op twee vaststaande feiten die getuigen van andere motieven:
1. Er worden hoge intresten toegewezen aan de beheerders van de vereniging voor de bedragen die zij
aan de vzw geleend hebben;
2. Idem voor de huurgelden die de vzw betaalt aan de beheerders gezien zij de eigenaars zijn van de
lokalen. 400
139. Uit deze vaststellingen beoordeelt de rechter dat deze vzw ernaar streefde haar leden “een stoffelijk
voordeel te verschaffen”. Dit is echter pertinent verboden voor een vzw. Bijgevolg wordt de vzw
onderworpen aan de Ven.B. De rechtbank doet daarentegen nog een toegeving. Zo mag de vzw haar
overgedragen verliezen uit de RPB overdragen. Op die manier kan ze haar verliezen uit het verleden
afzetten tegen de opbrengsten die in de Ven.B. verworven worden.401
397 R. VAN HECKE, G. POPPE, Praktijkboek vzw’s en directe belastingen, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 42. 398 R. VAN HECKE, G. POPPE, Praktijkboek vzw’s en directe belastingen, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 42. 399 Artikel 182, 3° WIB ’92, BS 30 juli ‘92 400 R. VAN HECKE, G. POPPE, Praktijkboek vzw’s en directe belastingen, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 42. 401 R. VAN HECKE, G. POPPE, Praktijkboek vzw’s en directe belastingen, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 42.
Pagina | 57
3.4.3. “Vzw en uitbating cafetaria”402 140. Een vzw heeft als maatschappelijk doel het begeleiden van jonge beginnende artiesten m.n. het
componeren van muziek met daarnaast het promoten ervan. Ze beschikken over verscheidene goederen
om die promotie zo goed mogelijk uit te voeren. Ook zijn ze in het bezit van talrijke technologische en
instrumentale apparatuur om de artiesten optimaal te laten ontplooien. Daarnaast wordt in het doel
omschreven dat er steeds medewerking wordt verleend aan activiteiten dewelke de vzw ook exploiteert.
Bij ontbinding moet de vzw overgedragen worden aan een soortgelijke vereniging met problemen of aan
een goed werk. De leden worden geen winst uitgekeerd. Alle leden en medewerkers zijn niet-betaalde
vrijwilligers. 403
141. Daarnaast baat de vzw een cafetaria uit die 6/7 open is en dit van 21h tot 05h. De fiscus is hierbij van
oordeel dat deze vzw dient belast te worden in de Ven.B. Hij meent dat de uitbating van de cafetaria de
werkelijke exploitatie vormt van de vzw en niet het begeleiden van de jonge artiesten. Als gevolg belast
de fiscus de vzw in de Ven.B. Het hof van beroep te Gent gaat niet akkoord met deze beslissing en besluit
dat de RPB van toepassing blijft desondanks de uitbating van een cafetaria.404
142. Artikel 182, 3° WIB ’92 stelt dat: “het uitvoeren van verrichtingen die slechts bijkomstig op handels-,
nijverheids- of landbouwmethoden worden uitgevoerd of niet volgens handels- of nijverheidsmethoden
worden gevoerd, door een vzw die geen verrichtingen van winstgevende aard nastreeft, niet als
verrichtingen van winstgevende aard kunnen worden aangemerkt.”405 Het hof van beroep is van mening
dat de werkelijke activiteiten van de vzw beoordeeld moeten worden dit niet enkel door de loutere
formele beschrijving van het altruïstische doel. Het hof beschouwt de beslissing van de fiscus als
onrechtmatig dewelke niet gesteund wordt op een juiste interpretatie van de wetsartikelen 181 en 182,
3° WIB ’92. Er moet gekeken worden naar de verhouding van de activiteiten dewelke niet op handels-,
nijverheids- of landbouwmethoden worden verricht en dit t.o.v. de totaliteit van de activiteiten van de
vzw. Het enkele bewijs dat de commerciële bedrijvigheid meer inkomsten met zich meebrengt dan de
andere uitgeoefende activiteiten laat de fiscus niet toe te oordelen dat de vzw daarom onmiddellijk
onderhevig wordt aan de Ven.B. 406
402 S. VAN CROMBRUGGE, “VZW met café: toch rechtspersonenbelasting”, Fiscoloog 2011, 1273, 7. www.fiscoloog.be. 403 S. VAN CROMBRUGGE, “VZW met café: toch rechtspersonenbelasting”, Fiscoloog 2011, 1273, 7. www.fiscoloog.be. 404 S. VAN CROMBRUGGE, “VZW met café: toch rechtspersonenbelasting”, Fiscoloog 2011, 1273, 7. www.fiscoloog.be. 405 Artikel 182, 3° WIB ’92, BS 30 juli ‘92 406 S. VAN CROMBRUGGE, “VZW met café: toch rechtspersonenbelasting”, Fiscoloog 2011, 1273, 7. www.fiscoloog.be.
Pagina | 58
143. Het hof oordeelt finaal dat de uitbating van de cafetaria subsidiair is aan de andere bedrijvigheden.
Mede het feit dat de cafetaria geopend was op dagen waarbij geen optredens waren, belet niet dat de
vzw nog steeds onderhevig blijft aan de RPB. De exploitatie van de cafetaria is immers noodzakelijk om
de andere activiteiten te kunnen blijven uitoefenen. Deze vormt onder meer: een aantrekkingskracht
t.o.v. het publiek, de verkrijging van eveneens een vast als toevallig publiek, etc. Bovendien constateert
het hof dat de kosten gemaakt bij de begeleiding van de artiesten zoals: “de kosten van het
promotiemateriaal, het maken van de opnames en dergelijke meer” hoger zijn dan de inkomsten ervan.
Ook betaalt de vzw haar maandelijkse huur wat kosten met zich meebrengt. De uitbating van de cafetaria
is m.a.w. essentieel om het maatschappelijk doel (het begeleiden van de jonge artiesten) te kunnen
verwezenlijken. 407
144. Het feit dat de cafetaria wordt uitgebaat door vrijwilligers zoals werklozen en stagiairs van
hogescholen benadrukt het feit dat de vzw niet volgens de gewoonlijke handels- of nijverheidsmethoden
opereert.408
407 S. VAN CROMBRUGGE, “VZW met café: toch rechtspersonenbelasting”, Fiscoloog 2011, 1273, 7. www.fiscoloog.be. 408 S. VAN CROMBRUGGE, “VZW met café: toch rechtspersonenbelasting”, Fiscoloog 2011, 1273, 7. www.fiscoloog.be.
Pagina | 59
Hoofdstuk 4: Problematiek van de vzw’s 145. In zijn pleidooi voor onbeperkte economische activiteiten voor vzw’s naar Belgisch recht409 betoogt
advocaat Victor Daughinet voor een aanpassing van het Belgische recht aan de internationale wetgeving
omtrent de ongelimiteerde economische activiteiten van vzw’s. Daarnaast is er nood aan de
implementatie van een aangepast juridisch kader zowel op het gebied van handels- en
vennootschapsrecht als op het gebied van fiscaal recht.410
4.1. “De problematiek kort geschetst”411 146. Heden ten dage worstelen vzw’s in België met twee onzekerheden op juridisch vlak412. Eerst en vooral
het artikel 1 van de vzw-wet dat veronderstelt: “De zetel van een Belgische vereniging zonder
winstoogmerk, in dit hoofdstuk “vereniging” genoemd, is gevestigd in België. De vereniging geniet
rechtspersoonlijkheid, onder de voorwaarden omschreven in dit hoofdstuk. De vereniging zonder
winstoogmerk is die, welke niet nijverheids- of handelszaken drijft en welke niet tracht een stoffelijk
voordeel aan haar leden te verschaffen.”413 De vzw wordt een verbod van handelsactiviteiten opgelegd.
De rechtspraak en rechtsleer zijn echter niet in staat om een duidelijk antwoord te bieden op wat nu de
grens bepaalt en hoe het nu zit met de sanctionering wanneer een vzw commerciële (meer algemeen:
“economische” activiteiten) uitvoert.414
147. Een tweede pijnpunt is dat op fiscaal vlak geen aangepaste behandeling bestaat voor vzw’s die naast
hun ideële bedrijvigheid, “economische” verrichtingen uitvoeren van bijkomstige aard. In België kan men
slechts aan één van beide stelsels onderworpen worden: ofwel de RPB, ofwel de Ven.B. Daarentegen
voert het merendeel van de vzw’s gemengde bedrijvigheden.415
409 V. DAUGHINET, Pleidooi voor onbeperkte economische activiteiten voor vzw’s naar Belgisch recht, Brussel, 2013, p. 1. Geraadpleegd op 22 maart 2016 via: http://www.itinerainstitute.org/sites/default/files/articles/pdf/20131014_vzw_vd_nl.pdf.
410 V. DAUGHINET, Pleidooi voor onbeperkte economische activiteiten voor vzw’s naar Belgisch recht, Brussel, 2013, p. 2. 411 V. DAUGHINET, Pleidooi voor onbeperkte economische activiteiten voor vzw’s naar Belgisch recht, Brussel, 2013, p. 1. 412 V. DAUGHINET, Pleidooi voor onbeperkte economische activiteiten voor vzw’s naar Belgisch recht, Brussel, 2013, p. 1. 413 Artikel 1 Wet van 2 mei 2002 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen, BS 11 december 2002 414 V. DAUGHINET, Pleidooi voor onbeperkte economische activiteiten voor vzw’s naar Belgisch recht, Brussel, 2013, p. 1. 415 V. DAUGHINET, Pleidooi voor onbeperkte economische activiteiten voor vzw’s naar Belgisch recht, Brussel, 2013, p. 1.
Pagina | 60
148. Dit heeft als gevolg dat bij de toepassing van het belastingstelsel op de vzw steeds één van beide
activiteitsdomeinen niet stelselmatig fiscaal behandeld zal worden. Dit zorgt mede voor de
rechtsonzekerheid in de sector wat ook een inkrimping vormt van de slagkracht van het segment.416
4.2. “De maatschappelijke relevantie van de problematiek: het belang van de rol
van vzw’s in de economie en de maatschappij”417 149. In 1997 voerde de Europese Commissie een grootschalig onderzoek uit wat resulteerde in de
vaststelling dat verenigingen gemiddeld 62% van haar “eigen middelen” putten uit enigerlei vorm van
economische activiteit.418
150. Verder wijst internationaal onderzoek uit dat deze verenigingen een steeds grotere impact hebben
binnen de sociale, economische, culturele en politieke activiteiten. Echter, de meest opvallende
ontwikkeling is dat activiteiten die vroeger exclusief uitgevoerd werden door de commerciële sector419
steeds meer en meer door vzw’s verricht worden. Beiden hebben als doelstelling het maken van winst,
echter de besteding van deze inkomsten maakt het onderscheid tussen beiden. Vzw’s mogen hun leden
geen stoffelijk voordeel verschaffen, vennootschappen daarentegen stellen een maximale
winstverwezenlijking voorop in het voordeel van hun aandeelhouders.420
151. Zowel grote als kleine verenigingen hebben de behoefte om zich commercieel te kunnen ontplooien.
Zo steunen verenigingen van een bepaalde omvang hun standpunt in het feit dat zij, om zich op langere
termijn te kunnen ontwikkelen, nood hebben aan onafhankelijkheid en continuïteit die minstens deels in
eigen handen liggen. Op die manier zouden zij hun verantwoordelijkheid kunnen dragen t.o.v. de
“stakeholders”.421 Kleinere verenigingen krijgen dan weer vaak geen ondersteuning van de overheid.
Onbeperkte economische activiteiten zou hen de mogelijkheid bieden om zich te ontwikkelen in het
nastreven van hun maatschappelijk doel. Met dien gevolge dat op die manier de behoefte aan subsidiëring
zou afnemen.422
416 V. DAUGHINET, Pleidooi voor onbeperkte economische activiteiten voor vzw’s naar Belgisch recht, Brussel, 2013, p. 1. 417 V. DAUGHINET, Pleidooi voor onbeperkte economische activiteiten voor vzw’s naar Belgisch recht, Brussel, 2013, p. 2. 418 V. DAUGHINET, Pleidooi voor onbeperkte economische activiteiten voor vzw’s naar Belgisch recht, Brussel, 2013, p. 2. 419 M.n. de vennootschappen 420 V. DAUGHINET, Pleidooi voor onbeperkte economische activiteiten voor vzw’s naar Belgisch recht, Brussel, 2013, p. 2. 421 V. DAUGHINET, Pleidooi voor onbeperkte economische activiteiten voor vzw’s naar Belgisch recht, Brussel, 2013, p. 2. 422 V. DAUGHINET, Pleidooi voor onbeperkte economische activiteiten voor vzw’s naar Belgisch recht, Brussel, 2013, p. 3.
Pagina | 61
4.3. “Het eerste pleidooi: vzw’s mogen onbeperkt economische activiteiten
verrichten mits een aangepast kader op het vlak van vzw-wetgeving en
handelsrecht”423 152. Zoals reeds beschreven ut supra wordt gepleit voor de opheffing van het verbod op
handelsactiviteiten voor vzw’s, naar analogie met de andere landen424, aangevuld met een evenwichtig
juridisch kader voor het uitvoeren van economische activiteiten. De essentie van de vzw blijft echter
behouden. Zo blijft de vzw genoodzaakt om de inkomsten van haar “economische” activiteit(en) aan te
wenden voor haar belangeloos/ ideëel/ altruïstisch/ maatschappelijk relevant doel.425
153. Concreet stelt men een aanpassing van artikel 1 van de vzw-wet voor, hetwelk de omschrijving van
de vzw omvat: “De vereniging zonder winstoogmerk is gericht op de verwezenlijking van een doelstelling
anders dan het verschaffen van stoffelijke voordelen aan de stichters, leden, bestuurders of enig ander bij
de werking van betrokken persoon, behalve, in dit laatste geval, indien dit kadert in de verwezenlijking
van de statutair bepaalde doelstelling. De vereniging mag onbeperkt economische activiteiten426
ontwikkelen, rechtstreeks of onrechtstreeks427, op voorwaarde dat de netto-opbrengsten worden
aangewend voor de verwezenlijking van de statutair bepaalde doelstelling.”428
154. Daarnaast is nood aan de invoering van bijkomende maatregelen in het kader van de bescherming
van concurrenten. Vzw’s nemen deel aan de marktactiviteiten met het gevaar dat er
concurrentievervalsing ontstaat.429
423 V. DAUGHINET, Pleidooi voor onbeperkte economische activiteiten voor vzw’s naar Belgisch recht, Brussel, 2013, p. 4. 424 V. DAUGHINET, Pleidooi voor onbeperkte economische activiteiten voor vzw’s naar Belgisch recht, Brussel, 2013, p. 5. Zo past Frankrijk een kwantitatieve vrijstellingsdrempel toe voor vzw’s waarbij opbrengsten onder deze drempel, voortkomende uit economische activiteiten, niet belast worden in de Ven.B. Van zodra de drempel overschreden wordt, zijn dergelijke opbrengsten van de vzw onderhevig aan de Ven.B. M. DENEF, Economische activiteiten van VZW en stichting, Kalmthout, Biblo, 2004, p. 226, nr. 311. 425 V. DAUGHINET, Pleidooi voor onbeperkte economische activiteiten voor vzw’s naar Belgisch recht, Brussel, 2013, p. 7. 426 Economische activiteiten omvatten o.m.: commerciële/lucratieve/winstgevende/handelsactiviteiten. V. DAUGHINET, Pleidooi voor onbeperkte economische activiteiten voor vzw’s naar Belgisch recht, Brussel, 2013, p. 7. 427 Met de rechtstreekse evolutie veronderstelt men de verdere ontwikkeling van commerciële/economische activiteiten binnen het functioneren van de vzw. Een onrechtstreekse ontwikkeling houdt de mogelijke filialisering in een (dochter)onderneming in van dergelijke commerciële/economische activiteiten waarin de vzw zelf een meerderheidsaandeelhouder is. V. DAUGHINET, Pleidooi voor onbeperkte economische activiteiten voor vzw’s naar Belgisch recht, Brussel, 2013, p. 7. 428 V. DAUGHINET, Pleidooi voor onbeperkte economische activiteiten voor vzw’s naar Belgisch recht, Brussel, 2013, p. 6. 429V. DAUGHINET, Pleidooi voor onbeperkte economische activiteiten voor vzw’s naar Belgisch recht, Brussel, 2013, p. 7.
Pagina | 62
155. Sinds het Cassatiearrest van 13 september 2002 werd beslist dat een vzw die aanvullende
commerciële activiteiten verricht, onderhevig is aan de regels van eerlijke mededinging dewelke
opgenomen zijn in de Wet betreffende Marktpraktijken en Consumentenbescherming. Ook dit vormt een
pijnpunt voor vzw’s.430 De wetgever had hiermee als bedoeling het toepassingsgebied van het begrip
“verkoper” aanzienlijk uit te breiden waarbij alsook de vzw’s beoogd worden.431
156. Zo bestaat er geen duidelijk toetsingscriterium om na te gaan of er risico bestaat dat concurrenten
de vzw aanklagen wegens schending van artikel 1 van de vzw-wet. Dit creëert op zijn beurt opnieuw heel
wat rechtsonzekerheid.432
157. Ook is het van belang dat aanvullend een aantal bepalingen opgenomen worden ter bescherming
van de schuldeisers. Hiermee worden vnl. de schuldeisers bedoeld dewelke verbonden zijn op
contractuele basis met de vzw en nog exacter de partijen dewelke betaald moeten worden door de vzw
voor de door hen geleverde prestaties.433 Sinds de gewijzigde vzw-wet in 2002 worden vzw’s verplicht
rekenschap en verantwoording af te leggen m.b.t. hun activiteiten dewelke worden gegarandeerd a.d.h.v.
de opgelegde boekhoudnormen en de openbaarmaking van de jaarrekening van alle vzw’s. Het is zo dat
vzw’s in se niet failliet verklaard kunnen worden. Aangezien haar activiteiten louter bijkomstig van
commerciële aard zijn kan de vzw nooit handelaar zijn en bovendien kan enkel de handelaar naar Belgisch
recht failliet verklaard worden. De rechtspraak biedt hier echter soelaas. Zij maakt het mogelijk dat vzw’s
toch failliet verklaard kunnen worden door toepassing van het contra legem434 principe. Hierdoor wordt
de toepassing van de verdachte periode435, de aanstelling van een onafhankelijke curator436 en de
oprichters- en bijzondere bestuurdersaansprakelijkheid437 in de hand gewerkt. Het beleid van rechters is
hierbij echter niet steeds strikt, wat opnieuw rechtsonzekerheid met zich meebrengt.438
430 V. DAUGHINET, Pleidooi voor onbeperkte economische activiteiten voor vzw’s naar Belgisch recht, Brussel, 2013, p. 8. 431 M. DENEF, Economische activiteiten van VZW en stichting, Kalmthout, Biblo, 2004, p. 237, nr. 324. 432V. DAUGHINET, Pleidooi voor onbeperkte economische activiteiten voor vzw’s naar Belgisch recht, Brussel, 2013, p. 8. 433 M. DENEF, Economische activiteiten van VZW en stichting, Kalmthout, Biblo, 2004, p. 290, nr. 398. 434 Dit houdt in dat rechters de faillietverklaring van vzw’s mogelijk maken ondanks het feit dat gezien de huidige wetgeving een vzw in principe niet failliet verklaard kan worden. 435 Deze periode zorgt voor de bescherming van de schuldeisers tegen frauduleuze praktijken in de tijdspanne voorafgaand aan het faillissement. V. DAUGHINET, Pleidooi voor onbeperkte economische activiteiten voor vzw’s naar Belgisch recht, Brussel, 2013, p. 8. 436V. DAUGHINET, Pleidooi voor onbeperkte economische activiteiten voor vzw’s naar Belgisch recht, Brussel, 2013, p. 8. 437 In geval van grove fout. V. DAUGHINET, Pleidooi voor onbeperkte economische activiteiten voor vzw’s naar Belgisch recht, Brussel, 2013, p. 9. 438 V. DAUGHINET, Pleidooi voor onbeperkte economische activiteiten voor vzw’s naar Belgisch recht, Brussel, 2013, p. 9.
Pagina | 63
4.4. “Het tweede pleidooi: een passend en evenwichtig juridisch kader op het
vlak van fiscaal recht”439 158. Dit betoog beoogt verder dat handelsactieve vzw’s onderhevig zouden moeten zijn aan een
belastingsysteem dat analoog is met de Ven.B. wat de opbrengsten uit de winstgevende bezigheden
aanbelangt. Rekening houdend met het gegeven dat de vzw tevens belangeloze doelen nastreeft.440
Figuur 5: “Activiteiten versus het toepasselijke belastingstelsel”441
Onder
Altruïstische activiteit
Economische activiteit
Rechtspersonenbelasting
Deelgebied 1
Deelgebied 2
Vennootschapsbelasting
Deelgebied 3
Deelgebied 4
159. Uit bovenstaand schema (figuur 5) wordt geconcludeerd dat ernstige problemen ontstaan in de
deelgebieden 2, 3 en 4. Deelgebied 1 is het enige dat voor geen problemen zorgt. Het is echter duidelijk
dat om aan de RPB onderworpen te zijn vereist is dat enkel een niet-winstgevende, altruïstische activiteit
verricht wordt.442 Deelgebied 2 houdt een vzw in die commerciële activiteiten verricht. De vraag moet
gesteld worden of de vzw terecht aan de RPB onderworpen is. De artikelen 181 en 182 WIB ’92 trachten
hierop een antwoord te bieden, maar dit brengt weinig tot geen soelaas. Daarnaast zijn de begrippen
gebruikt door de wetgever onvoldoende gedefinieerd en abstract wat de interpretatiemarge voor de
feitenrechter groot houdt. Dit zorgt dan weer voor de onvoorspelbaarheid van de rechtspraak.443
160. Indien een vzw dan toch onderworpen wordt aan de Ven.B. (deelgebied 4) stelt men vast dat dit
stelsel niet aangepast is aan de rechtsvorm vzw. Zo past de Ven.B. begrippen toe die niet aan de orde zijn
voor vzw’s o.m.: aandeelhouderschap, kapitaal en eigen vermogen. Deze basisbegrippen zijn echter ook
439 V. DAUGHINET, Pleidooi voor onbeperkte economische activiteiten voor vzw’s naar Belgisch recht, Brussel, 2013, p. 9. 440 V. DAUGHINET, Pleidooi voor onbeperkte economische activiteiten voor vzw’s naar Belgisch recht, Brussel, 2013, p. 9. 441 V. DAUGHINET, Pleidooi voor onbeperkte economische activiteiten naar Belgisch recht, Brussel, 2013, p. 10. 442 V. DAUGHINET, Pleidooi voor onbeperkte economische activiteiten voor vzw’s naar Belgisch recht, Brussel, 2013, p. 10. 443 V. DAUGHINET, Pleidooi voor onbeperkte economische activiteiten voor vzw’s naar Belgisch recht, Brussel, 2013, p. 11.
Pagina | 64
van toepassing op vzw’s bij onderwerping aan de Ven.B. De fiscale wet verzuimt in een beschrijving over
hoe deze begrippen toepasbaar zijn op vzw’s.444
161. Daarnaast is de Ven.B. onvolledig. Zo worden vzw’s die onderhevig worden aan de Ven.B.
veronderstelt oneerlijke concurrentie te zijn voor commerciële ondernemingen gezien zij kunnen
genieten van een voordeliger belastingstelsel. Het tegendeel is echter waar. Dit verklaart zich in het feit
dat vennootschappen, in tegenstelling tot vzw’s, kunnen genieten van gunstigere regimes in de Ven.B.
zoals de belastingneutrale fusies en splitsingen.445
162. Vzw’s komen voor deze voordelen niet in aanmerking omdat als conditie geldt dat deze transactie
moet worden verricht volgens de regeling geldend in het Wetboek Vennootschappen. Logischerwijs
weten vzw’s dit onderscheid niet te appreciëren aangezien het Wetboek Vennootschappen niet op hen
van toepassing is.446
163. Elk inkomen wordt in de Ven.B. gekwalificeerd als winst (deelgebied 3). Winstoogmerk is dan ook de
drijfveer van de Ven.B. Dit heeft als gevolg dat alle inkomsten van vzw’s die onderhevig zijn aan de Ven.B.,
dit geldt ook voor de activiteiten met een niet-winstgevende doelstelling, onderworpen worden aan de
Ven.B. Dit zorgt op zijn beurt opnieuw voor verwarring en rechtsonzekerheid.447
4.4.1. “De problematiek tussen de verschillende deelgebieden: het ontbreken van een
overgangsstelsel”448 164. Vzw’s kunnen na fiscale controle onderworpen worden aan de Ven.B. Heden ten dage sluiten de
wettelijke clausules de cumulatieve toepassing van beide stelsels expliciet uit. Het ontbreken van een
duidelijk overgangsstelsel vormt een danig hiaat in de wetgeving. Het fundament van de RPB en de Ven.B.
verschillen echter zozeer dat de implementatie van een overgangsstelsel pertinent is. Ook vandaag nog
wordt de vzw bij zo’n overgang aan zijn lot overgelaten.449
444 V. DAUGHINET, Pleidooi voor onbeperkte economische activiteiten voor vzw’s naar Belgisch recht, Brussel, 2013, p. 11. 445 Zoals beschreven in het Wetboek Vennootschappen. V. DAUGHINET, Pleidooi voor onbeperkte economische activiteiten voor vzw’s naar Belgisch recht, Brussel, 2013, p. 12. 446 V. DAUGHINET, Pleidooi voor onbeperkte economische activiteiten voor vzw’s naar Belgisch recht, Brussel, 2013, p. 12. 447 V. DAUGHINET, Pleidooi voor onbeperkte economische activiteiten voor vzw’s naar Belgisch recht, Brussel, 2013, p. 12. 448 V. DAUGHINET, Pleidooi voor onbeperkte economische activiteiten voor vzw’s naar Belgisch recht, Brussel, 2013, p. 13. 449 V. DAUGHINET, Pleidooi voor onbeperkte economische activiteiten voor vzw’s naar Belgisch recht, Brussel, 2013, p. 13.
Pagina | 65
4.4.2. “Proeve van oplossing: een duaal stelsel van rechtspersonenbelasting en
vennootschapsbelasting sui generis”450,451 165. De fiscale wet definieert dat een vzw slechts aan RPB of aan de Ven.B. onderworpen kan worden. De
vraag die dan rijst is dan: indien de bedrijvigheden gemengd zijn, waarom zou het belastingstelsel dat dan
niet zijn?452
166. Dit betoog pleit voor de overgang tot een duaal stelsel waarbij niet het volledige inkomen van de vzw
in kwestie aan de Ven.B. of aan de RPB onderworpen wordt. Een eerste argument die deze regeling
ondersteunt is het feit dat dergelijke regeling beter verenigbaar is met de essentie van de vzw.453
167. Vóór 1976 bestond een duaal systeem waarbij het verschil in belastbaarheid gemaakt werd tussen
een ‘baatzuchtige’ – te interpreteren als: economische activiteit – en een “onbaatzuchtige” bedrijvigheid
– te interpreteren als: altruïstische activiteit. Dit vormt dan ook een tweede argument om dergelijk stelsel
opnieuw te implementeren.454
168. Is er dan een mogelijkheid in een vzw te onderscheiden welke gebieden onderhevig moeten zijn aan
de Ven.B. en welke dan weer aan de RPB? Het criterium van onderscheid baseert zich o.b.v. de
activiteiten. A.d.h.v. onderstaand schema wordt duidelijk gemaakt wat zo’n duaal stelsel nu concreet
inhoudt.455
450 Op zichzelf staand 451 V. DAUGHINET, Pleidooi voor onbeperkte economische activiteiten voor vzw’s naar Belgisch recht, Brussel, 2013, p. 13. 452 V. DAUGHINET, Pleidooi voor onbeperkte economische activiteiten voor vzw’s naar Belgisch recht, Brussel, 2013, p. 13. 453 V. DAUGHINET, Pleidooi voor onbeperkte economische activiteiten voor vzw’s naar Belgisch recht, Brussel, 2013, p. 13. 454 V. DAUGHINET, Pleidooi voor onbeperkte economische activiteiten voor vzw’s naar Belgisch recht, Brussel, 2013, p. 13. 455 V. DAUGHINET, Pleidooi voor onbeperkte economische activiteiten voor vzw’s naar Belgisch recht, Brussel, 2013, p. 13.
Pagina | 66
Figuur 6: “De invoering van een duaal belastingstelsel”456
169. Uit de figuur ut supra (figuur 6) kan worden afgeleid dat de vzw’s die hun rechtspersoonlijkheid
ontlenen aan het Wetboek Vennootschappen, dewelke exclusief verricht worden met winstoogmerk, nog
steeds onderhevig zullen blijven aan het huidige stelsel van de Ven.B.457
170. De vzw’s daarentegen dewelke hun rechtspersoonlijkheid niet ontleend hebben aan het Wetboek
Vennootschappen zullen de toepassing van het duaal stelsel kunnen genieten. Ten gevolge van hun
gemengde activiteit zal een gemengd belastingstelsel van toepassing zijn. Dit houdt concreet in dat de
louter winstgevende activiteiten belast worden in de Ven.B.458, de niet-winstgevende activiteiten blijven
echter belastbaar in de RPB.459 Deze visie wordt ook verdedigd door VAN CROMBRUGGE. Dit in
tegenstelling tot het standpunt van de Commissie dat ervanuit gaat dat inkomsten die niet voortvloeien
uit de economische activiteit vrijgesteld worden van de Ven.B.460
456 V. DAUGHINET, Pleidooi voor onbeperkte economische activiteiten naar Belgisch recht, Brussel, 2013, p. 14. 457 Mits een aanpassing aan de vzw-vorm. V. DAUGHINET, Pleidooi voor onbeperkte economische activiteiten voor vzw’s naar Belgisch recht, Brussel, 2013, p. 14. 458 Dit tegen een tarief gelijkaardig aan het normale tarief van de Ven.B. mits een aangepast kader voor de vzw-vorm. V. DAUGHINET, Pleidooi voor onbeperkte economische activiteiten voor vzw’s naar Belgisch recht, Brussel, 2013, p. 14. 459 V. DAUGHINET, Pleidooi voor onbeperkte economische activiteiten voor vzw’s naar Belgisch recht, Brussel, 2013, p. 14. 460 M. DENEF, Economische activiteiten van VZW en stichting, Kalmthout, Biblo, 2004, p. 225, nr. 308-309.
Pagina | 67
171. Het duaal stelsel wordt vaak gestigmatiseerd als niet toepasbaar in de realiteit. Er zijn echter twee
motieven die het tegendeel bewijzen:
1. Het historisch voorbeeld, zoals vermeld ut supra.461
2. Het WIB laat toe dat bepaald vermogen tweemaal belast wordt. Een voorbeeld hieromtrent
vormen de buitenlandse vaste inrichtingen van Belgische vennootschappen en voor de
natuurlijke personen die zelfstandig beroepsactiviteiten ontplooien.462
172. Het criterium van onderscheid, zoals reeds vermeld, vormen de activiteiten. Om nog exacter te zijn
past men het begrip “economische activiteit” toe. Deze term laat enerzijds toe te vermijden dat oneerlijke
concurrentie optreedt en anderzijds staat het toe om de economische activiteiten en de daarbij
samenhangende economische bedrijfstak te onderscheiden van de andere niet-economische
activiteiten.463
173. Dit begrip “economische activiteit” wordt ontleend aan de Europese BTW-regelgeving en werd
verder verduidelijkt door de rechtspraak van het Europees Hof van Justitie. Dit brengt een aantal
voordelen met zich mee:
1. Het gaat om een uitgewerkt begrip dat stevig onderbouwd is;464
2. De invoering van het begrip brengt geen onzekerheid met zich mee gezien het reeds een
Europese context heeft dewelke werd bekrachtigd door het Europees Hof van Justitie;465
3. Op lange termijn zal de Belgische wetgeving verenigbaar blijven met de Europese regelgeving
vermits het begrip “economische activiteit’” ontleend wordt aan Europese regelgeving. 466
174. Om de transparantie van het duaal stelsel te garanderen wordt aangeraden de twee soorten
activiteiten (winstgevend/niet-winstgevend) boekhoudkundig van elkaar te onderscheiden. Dit zorgt dan
weer voor de klaarblijkelijkheid van de vermogensallocatie dewelke een transparant en meer getrouw
461 Zie pagina 68. 462 V. DAUGHINET, Pleidooi voor onbeperkte economische activiteiten voor vzw’s naar Belgisch recht, Brussel, 2013, p. 14. 463 V. DAUGHINET, Pleidooi voor onbeperkte economische activiteiten voor vzw’s naar Belgisch recht, Brussel, 2013, p. 14. 464 V. DAUGHINET, Pleidooi voor onbeperkte economische activiteiten voor vzw’s naar Belgisch recht, Brussel, 2013, p. 15. 465 V. DAUGHINET, Pleidooi voor onbeperkte economische activiteiten voor vzw’s naar Belgisch recht, Brussel, 2013, p. 15. 466 V. DAUGHINET, Pleidooi voor onbeperkte economische activiteiten voor vzw’s naar Belgisch recht, Brussel, 2013, p. 15.
Pagina | 68
beeld schept van de vermogenstoestand van de vzw. Bovendien maakt dit boekhoudkundig onderscheid
een efficiënte belastingcontrole mogelijk.467
467 V. DAUGHINET, Pleidooi voor onbeperkte economische activiteiten voor vzw’s naar Belgisch recht, Brussel, 2013, p. 15.
Pagina | 69
Hoofdstuk 5: “Overgang RPB naar Ven.B.: overzicht toepasselijke
regels”468
Figuur 7: “RPB -> Ven.B.”469
175. Zoals besproken in de voorgaande hoofstukken is het mogelijk dat de administratie na fiscale
controle beslist dat ze over voldoende doorslaggevende elementen beschikt om de vzw te onderwerpen
aan de Ven.B. Zij zal hiervoor echter de vereiste proceduriële stappen moeten ondernemen. De
administratie beschikt enerzijds over de mogelijkheid om een kennisgeving te doen via een aanslag van
ambtswege. Dit is gebeurlijk ook al werd reeds een tijdige aangifte in de RPB ingediend. Daarnaast bestaat
de optie om de vzw op de hoogte te brengen via een bericht van wijziging. De minister van Financiën staat
de administratie echter in stellige gevallen toe dat kan worden afgezien van desbetreffende stap.470
176. Naast het feit dat de vzw in kennis gesteld moet worden, zal dadelijk een aangifte in de Ven.B.
opgesteld worden. Indien de desbetreffende aangifte tijdig ingediend wordt, zal er geen kennisgeving
gebeuren via een aanslag van ambtswege. Van pertinent belang vormt de motivatie van de administratie
om de vzw toch te onderwerpen aan de Ven.B. Indien de vzw in kwestie hier niet mee akkoord gaat,
beschikt zij over de mogelijkheid tot het indienen van een bezwaarschrift tegen deze (eerste) aanslag in
de Ven.B. Bij de overgang van de RPB naar de Ven.B. is een vzw niet in de mogelijkheid het
vertrouwensbeginsel in te roepen. Dit steunt op het feit dat men geen situatie kan behouden die strijdig
is met de desbetreffende wetsbepalingen.471
468 P. RENS, M. DOORNAERT, “Overgang van rechtspersonen- naar vennootschapsbelasting: overzicht van toepasselijke regels”, AFT 2011, 5, 5. www.jurisquare.be. (hierna verkort: P. RENS, M. DOORNAERT, “Overgang van rechtspersonen- naar vennootschapsbelasting: overzicht van toepasselijke regels”, AFT 2011, 5, p.) 469 FEDERALE OVERHEIDSDIENST FINANCIËN, Dienst voorafgaandelijke beslissingen in fiscale zaken, jaarverslag 2014, p. 29. 470 R. VAN HECKE, G. POPPE, Praktijkboek vzw’s en directe belastingen, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 46-47. 471 R. VAN HECKE, G. POPPE, Praktijkboek vzw’s en directe belastingen, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 47.
Figuur 8:“RPB -> Ven.B.”
RPB
Activa en passiva
Opbrengsten en
kosten
Overgedragen
verliezen
...
Ven.B.
?
Pagina | 70
177. De overschakeling van RPB naar Ven.B. doet vele vragen rijzen. Men gaat immers over van een
analytische belasting (RPB) naar een globale winstbelasting (Ven.B.). Bovendien hebben beide belastingen
een integraal afwijkende belastbare grondslag.472
5.1. “Afwezigheid van een algemeen wetgevend kader”473 178. Het WIB ’92 voorziet inzake de overgang van RPB naar Ven.B. geen specifieke bepalingen.474 Het
gebrek aan soortgelijke regels werd ook reeds door de Dienst Voorafgaande Beslissingen (DBV)
aangekaart als een hiaat in de wetgeving. 475 Bovendien bestaat weinig rechtspraak nopens deze overgang.
Ook de rechtsleer hieromtrent is zeer beperkt. Het is dan ook een aanbeveling om te streven naar een
meer algemeen wetgevend ingrijpen omtrent deze problematiek.476
179. Hierna wordt getracht een antwoord te geven op de menige vragen die zich stellen bij de overgang
van RPB naar Ven.B.477
5.2. “Fiscale waarde activa en passiva”478 180. Wat gebeurt er met de fiscale waarde van activa en passiva van de vzw in kwestie? Dat is een eerste
belangrijke vraag die rijst bij de overgang van RPB naar Ven.B. De administratie voorziet hier met haar
circulaire van 19 september 1977 in een antwoord.479 Zo wordt gesteld dat: “De activa en passiva worden
geacht te zijn ingebracht op de eerste dag van het belastbare tijdperk waarvoor de vzw aan de
vennootschapsbelasting onderworpen is, en dit tegen de waarde die in overleg met de belastingplichtige
wordt bepaald.”480
472 R. VAN HECKE, G. POPPE, Praktijkboek vzw’s en directe belastingen, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 47. 473 P. RENS, M. DOORNAERT, “Overgang van rechtspersonen- naar vennootschapsbelasting: overzicht van toepasselijke regels”, AFT 2011, 5, 6. 474 FEDERALE OVERHEIDSDIENST FINANCIËN, Dienst voorafgaandelijke beslissingen in fiscale zaken, jaarverslag 2014, p.
29. Geraadpleegd op 6 april 2016 via: http://www.ruling.be/nl/downloads/jaarverslag-2014-0.
475 P. RENS, M. DOORNAERT, “Overgang van rechtspersonen- naar vennootschapsbelasting: overzicht van toepasselijke regels”, AFT 2011, 5, 6. 476 P. RENS, M. DOORNAERT, “Overgang van rechtspersonen- naar vennootschapsbelasting: overzicht van toepasselijke regels”, AFT 2011, 5, 7. 477 P. RENS, M. DOORNAERT, “Overgang van rechtspersonen- naar vennootschapsbelasting: overzicht van toepasselijke regels”, AFT 2011, 5, 7. 478 P. RENS, M. DOORNAERT, “Overgang van rechtspersonen- naar vennootschapsbelasting: overzicht van toepasselijke regels”, AFT 2011, 5, 7. 479 P. RENS, M. DOORNAERT, “Overgang van rechtspersonen- naar vennootschapsbelasting: overzicht van toepasselijke regels”, AFT 2011, 5, 7. 480 R. VAN HECKE, G. POPPE, Praktijkboek vzw’s en directe belastingen, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 48.
Pagina | 71
181. De fiscus assumeert dat voor deze waardebepaling beroep kan worden gedaan op de jaarlijkse
aangifte in de taks tot vergoeding der successierechten.481 Vzw’s zijn onderhevig aan deze jaarlijkse taks482
van 0,17% dewelke gebaseerd is op de verkoopwaarde van het geheel der bezittingen483 van de vzw.484
Zowel de lichamelijke (bv. gebouwen) als de onlichamelijke goederen (bv. auteursrechten) worden mee
opgenomen bij deze berekening. De in het buitenland gelegen onroerende goederen zijn hiervan
uitgesloten.485
5.3. “Fiscale behandeling van inkomsten en kosten”486 182. Het fiscaal belastbaar inkomen omvat alle belastbare inkomsten na aftrek van de fiscaal aanvaarde
kosten (zoals o.m. afschrijvingen).487 In een administratieve commentaar wordt gesteld dat de vzw
onderhevig wordt aan de Ven.B. wanneer zij haar voorwaarden om aan de RPB onderworpen te blijven
schendt en dit zoals elke andere handelsvennootschap op het nettobedrag van haar gehele inkomen.488
183. Eens onderhevig aan het stelsel van de Ven.B. geldt dit voor alle activiteiten, dus ook voor de
onbaatzuchtige bedrijvigheden. Zo zullen dus niet alleen de niet-onbaatzuchtige verrichtingen belast
worden.489 De Com.IB stelt daarbij: “De belastbare ontvangsten van de aan de Ven.B. onderworpen VZW’s,
verenigingen en rechtspersonen die geen winstoogmerk nastreven, omvatten niet alleen de opbrengsten
uit de verrichtingen van winstgevende aard, maar ook de verkregen bijdragen, giften en subsidies, de
opbrengst van de belegde fondsen en van alle andere verrichtingen.”490
481 R. VAN HECKE, G. POPPE, Praktijkboek vzw’s en directe belastingen, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 48. 482 Ook wel de patrimoniumtaks genaamd. “Jaarlijkse taks op vzw’s”, geraadpleegd op 13 april 2016 via: http://financien.belgium.be/nl/vzws/belastingen_en_btw/jaarlijkse_taks_op_de_vzw_s. 483 Van belang is dat er mits een aantal uitzonderingen van deze belastbare bezittingen geen lasten of schulden afgetrokken mogen worden. “Jaarlijkse taks op vzw’s”, geraadpleegd op 13 april 2016 via: http://financien.belgium.be/nl/vzws/belastingen_en_btw/jaarlijkse_taks_op_de_vzw_s. 484 P. RENS, M. DOORNAERT, “Overgang van rechtspersonen- naar vennootschapsbelasting: overzicht van toepasselijke regels”, AFT 2011, 5, 7-8. 485 “Jaarlijkse taks op vzw’s”, geraadpleegd op 13 april 2016 via: http://financien.belgium.be/nl/vzws/belastingen_en_btw/jaarlijkse_taks_op_de_vzw_s. 486 P. RENS, M. DOORNAERT, “Overgang van rechtspersonen- naar vennootschapsbelasting: overzicht van toepasselijke regels”, AFT 2011, 5, 13. 487 P. RENS, M. DOORNAERT, “Overgang van rechtspersonen- naar vennootschapsbelasting: overzicht van toepasselijke regels”, AFT 2011, 5, 13. 488 Adm. Com.IB ‘92 Ven.B. art. 183 nrs. 183/38 en 183/39 489 P. RENS, M. DOORNAERT, “Overgang van rechtspersonen- naar vennootschapsbelasting: overzicht van toepasselijke regels”, AFT 2011, 5, 13. 490 Adm. Com.IB ‘92 Ven.B. art. 183 nr. 183/40
Pagina | 72
5.3.1. “Inkomsten”491 184. Concreet behoren de inkomsten492 die ontvangen worden in het belastbare tijdperk waarin de vzw
voor het eerst aan de Ven.B. onderhevig is niet tot de belastbare grondslag van dat boekjaar493 op
voorwaarde dat zij in de voorgaande jaren494 enerzijds finaal verworven zijn of anderzijds een vergoeding
vormen voor de in die voorgaande jaren verrichte prestaties.495
185. Ter verduidelijking affirmeert de Minister van Financiën dat: “De in het jaar X – 1 door een aan de
RPB onderworpen vzw ontvangen fondsen en genoten intresten niet in het jaar X moeten worden
opgenomen in de winst wanneer deze vzw belastbaar wordt in de Ven.B.”496
186. Daarnaast zullen de fondsen, dit geldt eveneens voor de door deze fondsen verworven intresten497,
die in het jaar van de overgang verkregen worden, dewelke aangewend worden voor de uitbreiding van
het maatschappelijk doel, echter wel belastbaar zijn in de Ven.B.498
187. De administratieve commentaar voorziet verder ook dat de lidgelden die vzw’s zonder winstoogmerk
ontvangen als bijdrage in hun onderhoud vrijgesteld blijven van de Ven.B. met als enige voorwaarde dat
deze geheel of gedeeltelijk afstand doen van de bezoldigingen of pensioenen dewelke exclusief belastbaar
zijn bij de leden die deze ontvangen.499
491 P. RENS, M. DOORNAERT, “Overgang van rechtspersonen- naar vennootschapsbelasting: overzicht van toepasselijke regels”, AFT 2011, 5, 13. 492 “Dit heeft betrekking op de voordien ingezamelde fondsen en genoten intresten.” P. RENS, M. DOORNAERT, “Overgang van rechtspersonen- naar vennootschapsbelasting: overzicht van toepasselijke regels”, AFT 2011, 5, 13. 493 R. VAN HECKE, G. POPPE, Praktijkboek vzw’s en directe belastingen, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 48. 494 In hetwelk de vzw nog belastbaar was in de RPB. 495 P. RENS, M. DOORNAERT, “Overgang van rechtspersonen- naar vennootschapsbelasting: overzicht van toepasselijke regels”, AFT 2011, 5, 13. 496 R. VAN HECKE, G. POPPE, Praktijkboek vzw’s en directe belastingen, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 48. 497 P. RENS, M. DOORNAERT, “Overgang van rechtspersonen- naar vennootschapsbelasting: overzicht van toepasselijke regels”, AFT 2011, 5, 13. 498 R. VAN HECKE, G. POPPE, Praktijkboek vzw’s en directe belastingen, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 48. 499 Adm. Com.IB ‘92 Ven.B. art. 183 nr. 183/40
Pagina | 73
5.3.2. “Kosten”500 188. Zoals ut supra reeds vermeld, geldt dat eens de overstap gemaakt is naar de Ven.B. dat alle
activiteiten dan ook in dit stelsel belastbaar zijn. Dit geldt bovendien ook voor de altruïstische
activiteiten.501 Bijgevolg mogen alle kosten geacht worden een beroepskarakter te hebben,
niettegenstaande de kosten gemaakt ter verwezenlijking van het maatschappelijk doel in se niet voldoen
aan de voorwaarde gesteld in artikel 49 WIB ’92.502 Hierbij wordt verondersteld dat de kosten in het
belastbare tijdperk gedaan of gedragen zijn met de doelstelling belastbare inkomsten te verkrijgen of te
behouden.503
189. Verder stelt artikel 49 WIB ’92 o.m. dat : “waarvan hij de echtheid en het bedrag verantwoordt door
middel van bewijsstukken of, ingeval zulks niet mogelijk is, door alle andere door het gemeen recht
toegelaten bewijsmiddelen, met uitzondering van de eed.”504 Dit houdt in dat de kosten verbonden aan
de niet-lucratieve activiteiten slechts aftrekbaar zijn in de Ven.B. mits voldaan aan de voorwaarde dat
enerzijds de gemaakte kosten door de vzw op voldoende wijze moeten kunnen worden verantwoord
d.m.v. verantwoordingsstukken505 en anderzijds dat de kosten gemaakt moeten zijn in de context van de
maatschappelijke werkzaamheid.506
500 P. RENS, M. DOORNAERT, “Overgang van rechtspersonen- naar vennootschapsbelasting: overzicht van toepasselijke regels”, AFT 2011, 5, 13. 501 De niet-winstgevende activiteiten 502 Adm. Com.IB ‘92 Ven.B. art. 183 nr. 183/41 503 Artikel 49 WIB ’92, BS 30 juli ‘92 504 Artikel 49 WIB ’92, BS 30 juli ‘92 505 Ingeval van kosten m.b.t. artikel 57 WIB ’92 dient de vereiste verantwoording ook nageleefd te worden. Adm. Com.IB ‘92 Ven.B. art. 183 nr. 183/42 506 Adm. Com.IB ‘92 Ven.B. art. 183 nr. 183/42
Pagina | 74
190. De administratieve commentaar stelt:
“Tot de in aanmerking te nemen kosten van de niet lucratieve sector moeten voornamelijk worden
gerekend:
1. De kosten betreffende het vermogen dat voor de uitoefening van de belangeloze werkzaamheid
van de vereniging wordt gebruikt (zoals o.m. kosten voor onderhoud van de lokalen, enz.);
2. De toelagen of giften toegekend of verleend binnen het raam van het eigen maatschappelijke doel
van verenigingen met een soortgelijk doel, met inbegrip van die welke gedaan zijn aan instellingen
erkend op grond van art. 104, eerste lid, 3° en 4°, WIB 92, evenals giften of toelagen gedaan zelfs
buiten het maatschappelijke doel uit humanitaire overwegingen, op voorwaarde dat zulke giften
en toelagen niet worden gedaan met het doel de belasting te ontduiken;
3. De kosten die, wanneer het bijvoorbeeld gaat om verenigingen waarvan de leden in gemeenschap
leven, verband houden met het geheel van het gemeenschapsleven van de vereniging, zoals de
kosten gedaan ten bate van de leden van die gemeenschap.” 507
5.4. “Fiscale verliezen”508 191. Hoe zit het nu met opgestapelde verliezen die geleden zijn gedurende de periode dat de vzw nog aan
de RPB onderhevig was?509 Het is immers niet ondenkbaar dat een vzw die geen winstoogmerk beoogt in
de eerste jaren van haar bestaan boekhoudkundige verliezen lijdt.510
192. In de Ven.B. geldt immers het “carry foward-principe”511 waarbij fiscale verliezen onbeperkt
compenseerbaar blijven met de toekomstige winsten.512 De fiscus neemt echter zonder wettelijke basis
aan dat vzw’s deze geleden verliezen in geen enkel geval mogen aftrekken van de verwezenlijkte winsten
in de Ven.B. Ook de minister van Financiën ging akkoord met dit standpunt in 1999 en 2005.513
507 Adm. Com.IB ‘92 Ven.B. art. 183 nr. 183/43 508 P. RENS, M. DOORNAERT, “Overgang van rechtspersonen- naar vennootschapsbelasting: overzicht van toepasselijke regels”, AFT 2011, 5, 14. 509 R. VAN HECKE, G. POPPE, Praktijkboek vzw’s en directe belastingen, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 48. 510 P. RENS, M. DOORNAERT, “Overgang van rechtspersonen- naar vennootschapsbelasting: overzicht van toepasselijke regels”, AFT 2011, 5, 14. 511 J. VERHOEYE, Notities vennootschapsbelasting, Universiteit Gent, 2014-2015; 2015-2016. 512 R. VAN HECKE, G. POPPE, Praktijkboek vzw’s en directe belastingen, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 47. 513 P. RENS, M. DOORNAERT, “Overgang van rechtspersonen- naar vennootschapsbelasting: overzicht van toepasselijke regels”, AFT 2011, 5, 14.
Pagina | 75
193. Daarnaast stelt DESCHRIJVER dat het eenjarigheids- of annualiteitsbeginsel geen tolerantie biedt aan
het afzetten van verliezen ontstaan in de periode waarin de vzw nog onderhevig was aan de RPB vermits
hiervoor geen bijzondere wettelijke bepaling is voorzien die dit zou toelaten.514
194. Dit gebrek zorgt voor tegenstrijdigheid. In tegenstelling tot het standpunt van de fiscus besliste de
rechtbank van eerste aanleg in zijn vonnis van 7 mei 2003 hier anders over.515 Een rusthuis werd na fiscale
controle aan de Ven.B. onderworpen. De vzw wenste de opgestapelde verliezen uit de RPB af te zetten
tegen haar geboekte winsten in het eerste jaar dat zij aan de Ven.B. onderhevig werd. Deze aanvraag
werd dan ook door de administratie geweigerd steunend op de circulaire van 19 september 1977. De
rechtbank van eerste aanleg weerlegde dit standpunt met als argument dat er geen enkel wetsartikel
bestaat dat de verliescompensatie mag afwijzen.516
195. Hieruit blijkt er echt nood is aan een wetgevende basis die de leidraad vormt in deze problematiek.
De fiscus neemt aan dat fiscale verliezen niet afzetbaar zijn, maar dit standpunt wordt niet unaniem
aangenomen in de rechtsleer en in de rechtspraak.517
5.5. Conclusie 196. De administratie is erin geslaagd om een antwoord te bieden op het merendeel van de vragen die
ontstaan bij dergelijke overgang van RPB naar Ven.B. Vandaag worden vzw’s verplicht zich te houden aan
strenge boekhoudregels met dien verstande de vzw’s met minder goede bedoelingen, m.a.w. zij die onder
het mom van de RPB een winstoogmerk nastreven, sneller te ontmaskeren. Het is dan ook waarschijnlijk
dat de fiscus in de toekomst het aantal fiscale controles zal optrekken om de oneigenlijke vzw’s te zuiveren
van deze die wél een maatschappelijk doel nastreven zonder winst als streefdoel. In het kader van deze
optimalisering valt het te betreuren dat de wetgever niet voorziet in een algemeen fiscaal regime hetwelk
van toepassing zou kunnen zijn bij een overgang van RPB naar Ven.B. Zo’n regime zou bovendien de
rechtszekerheid voor vzw’s versterken.518
514 P. RENS, M. DOORNAERT, “Overgang van rechtspersonen- naar vennootschapsbelasting: overzicht van toepasselijke regels”, AFT 2011, 5, 15. 515 P. RENS, M. DOORNAERT, “Overgang van rechtspersonen- naar vennootschapsbelasting: overzicht van toepasselijke regels”, AFT 2011, 5, 14. 516 R. VAN HECKE, G. POPPE, Praktijkboek vzw’s en directe belastingen, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 48. 517 P. RENS, M. DOORNAERT, “Overgang van rechtspersonen- naar vennootschapsbelasting: overzicht van toepasselijke regels”, AFT 2011, 5, 15-16. 518 P. RENS, M. DOORNAERT, “Overgang van rechtspersonen- naar vennootschapsbelasting: overzicht van toepasselijke regels”, AFT 2011, 5, 16.
Pagina | 77
Algemeen besluit
197. Het eerste hoofdstuk van deze scriptie bespreekt het toepassingsgebied van de Ven.B. en RPB. Dit
laat toe een duidelijk onderscheid te maken tussen beide rechtsgebieden op basis van de bestaande
wetgeving. Zo vormt het artikel 179 WIB ’92, vervolledigd door de administratieve commentaar, de basis
om de Ven.B. te situeren.519 Daarnaast formuleert het artikel 220 WIB ’92 wie onderhevig is aan de RPB.520
Dit laatste artikel maakt een onderscheid tussen drie groepen dewelke onderhevig zijn aan de RPB.
Hoofdstuk 3 gaat dan dieper in op deze derde groep hetwelk respectievelijk van toepassing is op de vzw
en hun toepassingsgebied.521
198. Vanuit het toepassingsgebied in de wet werd de overgang gemaakt naar hoofdstuk 2 waarin de
fiscale behandeling beide vormen van belastingen aankaart. Het is immers primordiaal te erkennen dat
de Ven.B. een globale winstbelasting is dat op basis van artikel 24 WIB ’92 stelt dat elke vorm van inkomen
als winst gecategoriseerd wordt.522 In tegenstelling tot de Ven.B. vormt de RPB een analytische belasting
waarbij slechts een aantal inkomsten onderhevig zijn aan de RPB.523 Bovendien biedt de Ven.B., anders
dan de RPB, diverse mogelijkheden om de belastbare basis terug te dringen onder de vorm van de zgn.
toegestane aftrekken.524
199. Eens duidelijk wat het toepassingsgebied en de fiscale behandeling vormt van beide juridische
vormen werd de overstap gemaakt naar de kern van deze scriptie m.n.: dé vzw. Deze vormt immers de
schakel tussen de Ven.B. en RPB. Nog steeds actueel vormt zich de problematiek omtrent de vzw’s.
Wanneer is de RPB van toepassing en wanneer de Ven.B.? Hoofstuk 3 schetst de problematiek van de vzw
als rechtspersoon a.d.h.v. het artikel 220, 3° WIB ’92.525 Zo ontstaan een aantal interpretatieproblemen
aangaande dit artikel.526 Er moet aldus voldaan zijn aan de drie vooropgestelde voorwaarden wil de vzw
nog onderhevig blijven aan de RPB.527 Deze drie voorwaarden vormen respectievelijk: geen verrichtingen
van winstgevende aard uitoefenen; vzw’s die geen winstoogmerk nastreven en uitsluitend in de
bevoorrechte gebieden werkzaam zijn (zoals artikel 181 WIB ’92528 definieert) en finaal de voorwaarde
519 Art. 179 WIB ’92, BS 30 juli ‘92 520 Art. 220 WIB ’92, 30 juli ‘92 521 Art. 220, 3° WIB ’92, 30 juli ‘92 522 Art. 24 WIB ’92, BS 30 juli ‘92 523 R. VAN HECKE, G. POPPE, Praktijkboek vzw’s en directe belastingen, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 47. www.jurisquare.be. 524 V. DAUGHINET, Pleidooi voor onbeperkte economische activiteiten voor vzw’s naar Belgisch recht, Brussel, 2013, p. 12. 525 Art. 220, 3° WIB ’92, 30 juli ‘92 526 “Vzw: wetsartikelen en interpretatieproblemen”, geraadpleegd op 14 maart 2016 via: http://www.vzwstart.be/6.-VZW-rechtspersonen-of-vennootschapsbelasting/6.2.-Wetsartikelen-en-interpretatieproblemen/mobile/. 527 Artikel 220, 3° WIB ’92, 30 juli ‘92 528 Artikel 181 WIB ’92, BS 30 juli ‘92
Pagina | 78
dat de vzw zich moet beperken tot bepaalde toegelaten verrichtingen.529 Dit aspect werd dan weer verder
uitgediept d.m.v. het artikel 182 WIB ’92.530
200. Hoofdstuk 3 spendeert tevens de nodige aandacht aan de fiscale controles inzake RPB. Zo werd door
het Rekenhof in 2003 een financiële audit uitgevoerd met het oog op de optimalisering van dergelijke
controles.531 Zo streeft men ernaar het aantal oneigenlijke vzw’s terug te dringen naar nul.532 Uit dit
onderzoek blijkt dat er heel wat aanbevelingen nageleefd werden door de administratie, maar dat
daarnaast de aandacht wordt verloren bij essentiële aandachtspunten die net de fiscale controles
efficiënter moeten maken. Concluderend kan men hieruit stellen dat de doelstelling inzake optimalisering
van fiscale controles zeker niet is ingelost. Er is nog werk aan de winkel om de vooropgestelde
doelstellingen te behalen.533
201. Naast het feit dat de bestaande wetsartikelen heel wat interpretatieproblemen en
beoordelingsruimte overlaten aan de rechters, biedt hoofdstuk 4 een mogelijke oplossing voor dit
probleem. Zo is België eraan toe om net zoals andere landen in Europa een wetswijziging in te voeren
waarbij vzw’s de mogelijkheid krijgen om in het nastreven van hun altruïstisch doel onbeperkt
economische activiteiten te mogen uitvoeren.534 Dit zou met zich meebrengen dat enerzijds voor de
kleinere vzw’s minder subsidies toegekend moeten worden door de overheid en anderzijds dat België een
aantrekkelijker klimaat zou krijgen om zich te vestigen als vzw, wat ook op lange termijn de welvaart en
het welzijn in België positief zou benaderen.535
202. Finaal kaart hoofdstuk 5 aan wat de gevolgen zijn van de overgang van RPB naar Ven.B. na een fiscale
controle.536 Dit doet heel wat vragen ontstaan vermits men overgaat van een analytische belasting (RPB)
naar een globale winstbelasting (Ven.B.).537 Wat hierbij echter ontbreekt is een algemeen wetgevend
kader in hetwelk dergelijke overstap klaarblijkelijk gedefinieerd wordt.538 De administratie is erin geslaagd
529 Art. 220, 3° WIB ’92, BS 30 juli ‘92 530 Art. 182 WIB ’92, BS 30 juli ‘92 531 REKENHOF, Fiscale controle van de niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen rechtspersonen, Brussel, centrale drukkerij van de Kamer van volksvertegenwoordigers, 2013, p. 5. 532 REKENHOF, Fiscale controle van de niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen rechtspersonen, Brussel, centrale drukkerij van de Kamer van volksvertegenwoordigers, 2013, p. 44. 533 REKENHOF, Fiscale controle van de niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen rechtspersonen, Brussel, centrale drukkerij van de Kamer van volksvertegenwoordigers, 2013, p. 71. 534 V. DAUGHINET, Pleidooi voor onbeperkte economische activiteiten voor vzw’s naar Belgisch recht, Brussel, 2013, p. 5. 535 V. DAUGHINET, Pleidooi voor onbeperkte economische activiteiten voor vzw’s naar Belgisch recht, Brussel, 2013, p. 2-3. 536 P. RENS, M. DOORNAERT, “Overgang van rechtspersonen- naar vennootschapsbelasting: overzicht van toepasselijke regels”, AFT 2011, 5, 5. www.jurisquare.be. 537 R. VAN HECKE, G. POPPE, Praktijkboek vzw’s en directe belastingen, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 47. 538 P. RENS, M. DOORNAERT, “Overgang van rechtspersonen- naar vennootschapsbelasting: overzicht van toepasselijke regels”, AFT 2011, 5, 6. www.jurisquare.be.
Pagina | 79
mits het ontbreken van desbetreffende wetgeving om toch tot een antwoord te komen op de meeste
onzekerheden omtrent deze overstap. Dit vormt een verdere stap in de strijd naar minder onzekerheid.539
203. Zo is men het erover eens dat de waarde van activa en passiva bepaald moeten worden bij de
overgang, waarbij eveneens rekening gehouden moet worden met de mening van de vzw in kwestie.540
Daarnaast is het van belang te weten aan welke soort belasting de inkomsten nu wel gewaardeerd
worden. Zo voorziet de administratie in een onderscheid respectievelijk voor opbrengsten dewelke nog
betrekking hadden op de periode waarin de vzw nog onderhevig aan de RPB en opbrengsten die ontstaan
zijn nadat de vzw onderworpen werd aan de Ven.B.541
204. Eens de vzw onderhevig is aan de Ven.B. worden alle gemaakte kosten belastbaar in de Ven.B., dit
geldt ook voor de altruïstische activiteiten. Alle kosten worden aanvaard een beroepskarakter te hebben.
Hieruit volgend wordt aangenomen voldaan te zijn aan artikel 49 WIB ’92. Hoewel de vzw geen kosten
maakt met de bedoeling hieruit belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden neemt de
administratie algemeen aan dat vzw’s toegestaan worden kosten af te trekken gemaakt in het kader van
hun maatschappelijke activiteit(en) met als enige voorwaarde dat deze kosten voldoende kunnen worden
aangetoond d.m.v. bewijsmiddelen aanvaard in het gemeen recht.542
205. Verder verbiedt de fiscus expliciet zonder wettelijke basis dat de geleden verliezen niet
gecompenseerd mogen worden met de gerealiseerde winsten in de Ven.B.543 Uit bestaande rechtspraak
blijkt dat bepaalde rechters hier niet mee akkoord gaan en de verliescompensatie wel toestaan. 544 Het
ontbreken van ook hier een wetgevend kader vormt een hiaat in de wetgeving met bijgevolg heel wat
onduidelijkheid.545
206. Finaal kan geconcludeerd worden dat de bestaande wetgeving heel wat hiaten achterlaat wat zorgt
voor misinterpretatie en verwarring. Het is dan ook een aanbeveling de wetgeving inzake opsporing van
539 P. RENS, M. DOORNAERT, “Overgang van rechtspersonen- naar vennootschapsbelasting: overzicht van toepasselijke regels”, AFT 2011, 5, 16. www.jurisquare.be 540 P. RENS, M. DOORNAERT, “Overgang van rechtspersonen- naar vennootschapsbelasting: overzicht van toepasselijke regels”, AFT 2011, 5, 7. www.jurisquare.be. 541 P. RENS, M. DOORNAERT, “Overgang van rechtspersonen- naar vennootschapsbelasting: overzicht van toepasselijke regels”, AFT 2011, 5, 13. www.jurisquare.be. 542 Art. 49 WIB ’92, BS 30 juli 1992; P. RENS, M. DOORNAERT, “Overgang van rechtspersonen- naar vennootschapsbelasting: overzicht van toepasselijke regels”, AFT 2011, 5, 13-14. www.jurisquare.be. 543 P. RENS, M. DOORNAERT, “Overgang van rechtspersonen- naar vennootschapsbelasting: overzicht van toepasselijke regels”, AFT 2011, 5, 14. www.jurisquare.be. 544 R. VAN HECKE, G. POPPE, Praktijkboek vzw’s en directe belastingen, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 48. 545 P. RENS, M. DOORNAERT, “Overgang van rechtspersonen- naar vennootschapsbelasting: overzicht van toepasselijke regels”, AFT 2011, 5, 6. www.jurisquare.be.
Pagina | 80
oneigenlijke vzw’s en de verdere procedure bij de overgang van RPB naar Ven.B. te optimaliseren zodat
deze een rode draad vormt en bestaande knelpunten wegwerkt.546
207. Ik verwacht dat met het oog op de toekomst de fiscus nog intensiever controles zal doorvoeren en
nog alerter zal worden. Toch is het naar mijn mening pertinent om vooreerst te zorgen voor een integraal
aangepast wetgevend kader dat de nog bestaande hiaten oplost in de huidige problematiek omtrent de
vzw om zo het aantal oneigenlijke (valse) vzw’s uit onze maatschappij te zuiveren, zodat dit niet ten koste
gaat van de vzw’s met een ideëel; maatschappelijk doel zonder bijbedoelingen tot het maken van winst.547
“Bellum est sua vitia nosse”
(“Het is goed zijn eigen gebreken te kennen”)
-Marcus Tullius Cicero-
546 P. RENS, M. DOORNAERT, “Overgang van rechtspersonen- naar vennootschapsbelasting: overzicht van toepasselijke regels”, AFT 2011, 5, 16. www.jurisquare.be. 547 P. RENS, M. DOORNAERT, “Overgang van rechtspersonen- naar vennootschapsbelasting: overzicht van toepasselijke regels”, AFT 2011, 5, 6. www.jurisquare.be.
I
Lijst van geraadpleegde werken
Wetgeving
Sensu stricto
Wetboek Van Vennootschappen van 7 mei 1999, BS 6 augustus 1999
Artikel 1 W. Venn..
Artikel 61 W.Venn
Artikel 661 W.Venn
Wetboek Inkomstenbelastingen van 10 april 1992, BS 30 juli 1992
Artikel 1 van het WIB ’92
Artikel 1, §1, 2° WIB ‘92
Artikel 2 WIB ‘92
Artikel 2, § 1, 5° WIB ‘92
Artikel 2, §1, 5°, a WIB ‘92
Artikel 2, §1, 5°, b WIB ‘92
Artikel 6 WIB ‘92
Artikel 7 WIB ‘92
Artikel 11 WIB ‘92
Artikel 12, §1 WIB ‘92.
Artikel 13 WIB ‘92
Artikel 24 WIB ‘92
Artikel 25 WIB ‘92
Artikel 36, § 2 WIB ‘92
Artikel 37 WIB ‘92
Artikel 49 WIB ‘92
Artikel 53, 24° WIB ‘92
Artikel 57 WIB ‘92
Artikel 101 WIB ‘92
Artikel 101, §2 WIB ‘92
II
Artikel 102 WIB ‘92
Artikel 103, §2 WIB ‘92
Artikel 171, 4° WIB ’92
Artikel 179 WIB ‘92
Artikel 180 WIB ’92
Artikel 181 WIB ‘92
Artikel 182 WIB ‘92
Artikel 182, 1° WIB ‘92
Artikel 182, 2° WIB ‘92
Artikel 182, 3° WIB ’92
Artikel 183 WIB ‘92
Artikel 183bis WIB ‘92
Artikel 184 WIB ‘92
Artikel 184bis WIB ‘92
Artikel 184ter WIB ‘92
Artikel 184quater WIB ‘92
Artikel 185 WIB ‘92
Artikel 185, §1 WIB ‘92
Artikel 185bis WIB ’92
Artikel 185ter WIB ‘92
Artikel 185quater WIB ‘92
Artikel 186 WIB ‘92
Artikel 187 WIB’ 92
Artikel 188 WIB ‘92
Artikel 189 WIB ‘92
Artikel 190 WIB ‘92
Artikel 190bis WIB ‘92
Artikel 191 WIB ‘92
Artikel 192 WIB ‘92
Artikel 193 WIB ‘92
III
Artikel 193bis WIB ‘92
Artikel 193ter WIB ‘92
Artikel 194 WIB ‘92
Artikel 194bis WIB ‘92
Artikel 194ter WIB ‘92
Artikel 194quater WIB ‘92
Artikel 195 WIB ‘92
Artikel 196 WIB ‘92
Artikel 197 WIB ‘92
Artikel 198 WIB ‘92
Artikel 198bis WIB ‘92
Artikel 199 WIB ‘92
Artikel 200 WIB ‘92
Artikel 201 WIB ‘92
Artikel 202 WIB ‘92
Artikel 203 WIB ‘92
Artikel 204 WIB ‘92
Artikel 205 WIB ‘92
Artikel 205/1 WIB ‘92
Artikel 205/2 WIB ‘92
Artikel 205/3 WIB ‘92
Artikel 205/4 WIB ‘92
Artikel 205bis WIB ‘92
Artikel 205ter WIB ‘92
Artikel 205quater WIB ‘92
Artikel 205quinquies WIB ‘92
Artikel 205sexies WIB ‘92
Artikel 205septies WIB ‘92
Artikel 205octies WIB ‘92
Artikel 205novies WIB ‘92
IV
Artikel 206 WIB ‘92
Artikel 207 WIB ‘92
Artikel 208 WIB ‘92
Artikel 209 WIB ‘92
Artikel 210 WIB ‘92
Artikel 211 WIB ‘92
Artikel 212 WIB ‘92
Artikel 213 WIB ‘92
Artikel 214 WIB ‘92
Artikel 214bis WIB ‘92
Artikel 215, eerste lid WIB ‘92
Artikel 215, tweede lid WIB ‘92
Artikel 215, derde lid, 1° WIB ‘92
Artikel 215, derde lid, 2° WIB ‘92
Artikel 215, derde lid, 3° WIB ‘92
Artikel 215, derde lid, 5° WIB ‘92
Artikel 220 WIB ‘92
Artikel 220, 3° WIB ‘92
Artikel 220/1 WIB ‘92
Artikel 221 WIB ‘92
Artikel 222 WIB ‘92
Artikel 222, 1° WIB ‘92
Artikel 222, 2° WIB ‘92
Artikel 222, 3° WIB ‘92
Artikel 222, 4° WIB ‘92
Artikel 222, 5° WIB ‘92
Artikel 222, 6° WIB ‘92
Artikel 223 WIB ‘92
Artikel 223, 3° WIB ‘92
Artikel 223, 4° WIB ‘92
V
Artikel 224 WIB ‘92
Artikel 225, tweede lid, 1° WIB ‘92
Artikel 225, tweede lid, 2° WIB ‘92
Artikel 225, tweede lid, 3° WIB ‘92
Artikel 225, tweede lid, 4° WIB ‘92
Artikel 225, tweede lid, 5° WIB ‘92
Artikel 253 WIB ‘92
Artikel 360 WIB ‘92
Artikel 463bis, §1 WIB ‘92
Wet betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder
winstoogmerk en de stichtingen van 2 mei 2002, BS 11 december 2002
Artikel 1
Artikel 3, §1
Artikel 3, §1, §2
Artikel 3bis, 1°
Artikel 13
Artikel 13, vierde lid
Artikel 18, 3°
Koninklijk Besluit ter uitvoering van het Wetboek Inkomstenbelastingen 1992 van 27 augustus 1993, BS
13 september 1993
Artikel 74 KB/WIB
Artikel 75 KB/WIB
Artikel 76 KB/WIB
Artikel 77 KB/WIB
Artikel 78 KB/WIB
Artikel 79 KB/WIB
Artikel 200 e.v. KB/WIB
KB van 30 januari 2001 ter uitvoering van het Wetboek van Vennootschappen van 30 januari 2001, BS 6
februari 2001
Artikel 26, §1 KB/W.Venn.
Wet van 13 april 1995 (inwerkingtreding vennootschapsvorm VSO), BS 17 juni 1995 en in werking
getreden op 1 juli 1996
Artikel 113
VI
Wet van 3 november 1976 tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen, BS 9 december
1976
Sensu lato
Commentaar Inkomstenbelastingen ‘92 Com. IB
Adm. Comm.IB ‘92 Ven.B. art. 179 nr. 179/2 Adm. Comm.IB ‘92 Ven.B. art. 179 nr. 179/4 Adm. Comm.IB ‘92 Ven.B. art. 179 nr. 179/6 Adm. Comm.IB ‘92 Ven.B. art. 179 nr. 179/7 Adm. Comm.IB ‘92 Ven.B. art. 179 nr. 179/9 Adm. Comm.IB ‘92 Ven.B. art. 179 nr. 179/10 Adm. Comm.IB ‘92 Ven.B. art. 179 nr. 179/12 Adm. Comm.IB ‘92 Ven.B. art. 179 nr. 179/13 Adm. Comm.IB ‘92 Ven.B. art. 179 nr. 179/14 Adm. Comm.IB ‘92 Ven.B. art. 179 nr. 179/21 Adm. Comm.IB ‘92 Ven.B. art. 179 nr. 179/22 Adm. Comm.IB ‘92 Ven.B. art. 179 nr. 179/23 Adm. Comm.IB ‘92 Ven.B. art. 179 nr. 179/24 Adm. Comm.IB ‘92 Ven.B. art. 179 nr. 179/32 Adm. Comm.IB ‘92 Ven.B. art. 180 nr. 180/1 Adm. Comm.IB ‘92 Ven.B. art. 181 nr. 181/1 Adm. Comm.IB ‘92 Ven.B. art. 182 nr. 182/1 Adm. Comm.IB ‘92 Ven.B. art. 182 nr. 182/2 Adm. Comm.IB ‘92 Ven.B. art. 182 nr. 182/4 Adm. Comm.IB ‘92 Ven.B. art. 182 nr. 182/7 Adm. Comm.IB ‘92 Ven.B. art. 182 nr. 182/9 Adm. Comm.IB ‘92 Ven.B. art. 182 nr. 182/10 Adm. Comm.IB ‘92 Ven.B. art. 182 nr. 182/11 Adm. Comm.IB ‘92 Ven.B. art. 182 nr. 182/12 Adm. Comm.IB ‘92 Ven.B. art. 182 nr. 182/13 Adm. Comm.IB ‘92 Ven.B. art. 182 nr. 182/14 Adm. Comm.IB ‘92 Ven.B. art. 182 nr. 182/15 Adm. Comm.IB ‘92 Ven.B. art. 182 nr. 182/16 Adm. Comm.IB ‘92 Ven.B. art. 183 nr. 183/1 Adm. Comm.IB ‘92 Ven.B. art. 183 nr. 183/38 Adm. Comm.IB ‘92 Ven.B. art. 183 nr. 183/39 Adm. Comm.IB ‘92 Ven.B. art. 183 nr. 183/40 Adm. Comm.IB ‘92 Ven.B. art. 183 nr. 183/41 Adm. Comm.IB ‘92 Ven.B. art. 183 nr. 183/42 Adm. Comm.IB ‘92 Ven.B. art. 183 nr. 183/43 Adm. Comm.IB ‘92 Ven.B. art. 185 nr. 185/2 Adm. Comm.IB ‘92 Ven.B. art. 185 nr. 185/37 Adm. Comm. IB ‘92 Ven.B. art. 220 nr. 220/1 Adm. Comm.IB ‘92 Ven.B. art. 220 nr. 220/2 Adm. Comm.IB ‘92 Ven.B. art. 221 nr. 221/1 Adm. Comm.IB ‘92 Ven.B. art. 221 nr. 221/2
VII
Rechtspraak
HvB Gent 18 januari 2005 Rechtspraak – Rechtspersonenbelasting - Vennootschaps- en rechtspersonenbelasting - Exploitatie van een onderneming - Verrichtingen van winstgevende aard - Patrimoniumvennootschap Geraadpleegd via Monkey op 20 februari 2016 via: http://www.monkey.be/secure/documentview.aspx?id=mnrs1251946.
HvB Antwerpen 27 september 2011 (rolnr: 2010/1246) Rechtspraak – Rechtspersonenbelasting - Rechtspersonenbelasting of vennootschapsbelasting Geraadpleegd via Monkey op 20 februari 2016 via: http://www.monkey.be/secure/documentview.aspx?id=mnrs11717383&state=changed.
HvB Brussel 9 september 2014 (rolnr: 2012/AR/649) Rechtspraak – Rechtspersonenbelasting - Vzw - Vennootschapsbelasting of rechtspersonenbelasting Geraadpleegd via Monkey op 20 februari 2016 via: http://www.monkey.be/secure/documentview.aspx?id=mnrs12632344.
Vr. en Antw. Kamer 2014-2015, nr. 24, blz. 265-267, 25 maart 2015 (Vr. nr. 256 SCOURNEAU) Parlementaire vragen – Rechtspersonenbelasting - Vzw's - Rechtspersonenbelasting of de vennootschapsbelasting – Dienstenchequeonderneming Geraadpleegd via Monkey op 20 februari 2016 via: http://www.monkey.be/secure/documentview.aspx?id=mnpv12632291.
Rb. 1ste aanleg Namen 23 maart 2011 (rolnr: 08/1439/A)
Rechtspraak – Rechtspersonenbelasting - Verrichtingen van winstgevende aard - Toegelaten
activiteiten – Winstoogmerk
Geraadpleegd via Monkey op 20 februari 2016 via:
http://www.monkey.be/secure/documentview.aspx?id=mnrs10875274.
Rb. 1ste aanleg Leuven 4 januari 2013 (rolnr: 08/890/A) Rechtspraak – Rechtspersonenbelasting - Vzw - Onderwerping aan vennootschapsbelasting - Aanslagprocedure - Aanslag van ambtswege Geraadpleegd via Monkey op 20 februari 2016 via: http://www.monkey.be/secure/documentview.aspx?id=mnrs12505598.
Vr. en Antw. Kamer 2013-2014, nr. 156, blz. 203-205 (Vr. nr. 22 LOGGHE)
Geraadpleegd via Monkey op 21 april 2016 via: http://www.monkey.be/secure/documentview.aspx?id=mnpv12540243.
VIII
Rechtsleer
Handboeken
TIBERGHIEN, A., Handboek voor fiscaal recht 2013-2014, Mechelen, Wolters Kluwer, 2013, 1948 p. VAN CROMBRUGGE, S., Beginselen van de vennootschapsbelasting, Antwerpen, Biblo, 2014, 261 p.
CHEVALIER, C., Vademecum Vennootschapsbelasting, Gent, Larcier, 2014, 1734 p. TACK, T., GILLEMON, P., KEYMEULEN, G., Van BIERVLIET, C., VANDENBERGHE, F., VAN LIL, G., Uw vennootschap en de fiscus, Antwerpen, Intersentia, 2015, 508 p. DESCHRIJVER, D., VZW en belastingen, Kalmthout, Biblo, 2005, 785 p. MAES, L., DE CNIJF, H., Belastingrecht in kort bestek, Antwerpen, Intersentia, 2012, 626 p. HAELTERMAN, A., FELIS M., Vennootschapsbelasting doorgelicht, Brugge, Die Keure, 2012, 327 p. BEGHIN, P., Handboek vennootschapsbelasting 2015-2016, Antwerpen, Intersentia, 2015, 453 p.
VERDINGH, Y., Bestendig handboek Vennootschapsbelasting, Mechelen, Kluwer, 2011, 446 p. VAN HECKE, R., DEMEYERE, I., Het ABC van de vzw: 2004, Wevelgem, Fiscaal Informatief, 2003, 511 p. DE LEENHEER, J., DENEF, M., DESCHRIJVER, D., HELLEMANS, F., TAS, R., TiLLEMAN, B., TILLEMAN, F., SERVAES, B., VAN DE WALLE, V., WAÛTERS, B., De VZW, gezien vanuit de praktijk, Brugge, Die Keure, 1996, 427 p. VAN HECKE, R., POPPE, G., Praktijkboek vzw’s en directe belastingen, Antwerpen, Intersentia, 2007, 455 p. CHRISTIAENS, J., DENEF, M., GEENS, K., De VZW, Brugge, Die Keure, 2015, 684 p. HENDRICKX, C., Fiscale Rechtspraakoverzichten: Inkomstenbelastingen 2008-2010, Gent, Larcier, 2012, 557 p. DENEF,M., Economische activiteiten van VZW en stichting, Kalmthout, Biblo, 2004, p. 225, 607 p. MAEIJER, J.M.M., ASSER, C., Vertegenwoordiging en rechtspersoon. 2: De rechtspersoon, Zwolle: Tjeenk
Willink, 1997, 579 p.
FELTKAMP, R., Beginselen van het vermogensrechtelijk privaatrecht, Antwerpen, Maklu, 2016,
255 p.
RIJPKEMA, P., De persoon op de grenzen van het recht, Amsterdam, Vossiuspers UvA, 2011, 32 p.
IX
Tijdschriften
P. RENS en M. DOORNAERT, “Overgang van rechtspersonen- naar vennootschapsbelasting: overzicht van
de toepasselijke regels”, AFT 2011, 5, 5-16. www.jurisquare.be.
B. TILLEMAN, “Bestuur van vennootschappen: statuut, interne werking en vertegenwoordiging”, Jura Falc.
1995-1996, nr. 3, 411-432.
S. VAN CROMBRUGGE, “Rechtspersonenbelasting”, Fiscoloog 2012, 1288, 13. www.fiscoloog.be.
DUMON, SABLON & VANHEESWIJCK, “Beginselen van behoorlijk bestuur – Rechtzekerheidsbeginsel –
Principe van voorzienbaarheid – vzw – Fiscaal statuut – Vennootschapsbelasting of
rechtspersonenbelasting – Rechtsplegingsvergoeding ten laste van de Belgische staat”, Fisc. Koer. 2015,
5, 525-530.
A. DOOLAEGE, L. De MEYERE, B. WESTEN, L. DEVRIESE, I. DE TROYER, A. CLOCHERET, “Overzicht rechtspraak 2011: Algemeen belastingrecht – Inkomstenbelastingen”, AFT 2014, 2, 5-87. www.monkey.be.
S. VAN CROMBRUGGE, “VZW en vennootschapsbelasting: geen winstoogmerk vereist?”, Fiscoloog 2011,
1248, 8. www.fiscoloog.be.
S. VAN CROMBRUGGE, “Vennootschapsbelasting of rechtspersonenbelasting?”, Fiscoloog 2014, 1394, 13.
www.fiscoloog.be.
S. VAN CROMBRUGGE, “VZW met café: toch rechtspersonenbelasting”, Fiscoloog 2011, 1273, 7.
www.fiscoloog.be.
S. VAN CROMBRUGGE, “VZW met commerciële activiteit: vennootschapsbelasting”, Fiscoloog 2012, 1321,
13. www.fiscoloog.be.
S. VAN CROMBRUGGE, “VZW met economische hoofdactiviteit: vennootschapsbelasting”, Fiscoloog 2011,
1240, 3-5. www.fiscoloog.be.
S. VAN CROMBRUGGE, “VZW: Rechtspersonen- of vennootschapsbelasting? Bodybuildingbeoefenaars”,
Fiscoloog 2011, 1258, 16. www.fiscoloog.be.
S. VAN CROMBRUGGE, “Rechtspersonen- of vennootschapsbelasting? Thuisverzorging”, Fiscoloog 2013,
1330, 14. www.fiscoloog.be.
C. BUYSSE, “Aangiften vennootschappen en rechtspersonen voor aanslagjaar 2015”, Fiscoloog 2015,
1433, 7-9.
S. VAN CROMBRUGGE, “Ven.B. of RPB: speelt ook rechtszekerheidsbeginsel een rol?”, Fiscoloog 2015,
1418, 5-7.
J. VAN DYCK, “Intercommunales die overgaan naar Ven.B.: geen dubbele belasting?”, Fiscoloog 2015,
1414, 3-4.
P. VANCLOOSTER, H. VERBIST, D. BEYERS, “Naar een nieuw fiscaal level playing field voor de
intercommunales?”, Acc.& Fisc. 2015, 34, 1-3.
S. TUYTTEN, “Aangifte rechtspersonenbelasting”, Acc.& Fisc. 2015, 23, 1-2.
X
Internetbronnen
“Club Brugge stopt commerciële activiteiten in nv”, De Standaard, 6 april 2012, geraadpleegd op 18 februari 2016 via: http://www.standaard.be/cnt/9l3of05t. “NV club Brugge”, Blue Army, geraadpleegd op 18 februari 2016 via: http://blue-army.com/column/2012/10/nv-club-brugge. “Het nieuwe Club Brugge volgens Bart Verhaeghe”, De Morgen, 2 november 2012, geraadpleegd op 18 februari via: http://www.demorgen.be/plus/het-nieuwe-club-brugge-volgens-bart-verhaeghe-b-1412189435522/.
“Rechtspersoonlijkheid”, geraadpleegd op 18 februari via: http://www.vsdc.be/NL/Algemeen/rechtspersoonlijkheid-12.
“Rechtssubjecten en rechtsobjecten”. Geraadpleegd op 20 februari 2016 via: http://legallife.nl/?page_id=1256.
Toelichting bij de aangifte in de rechtspersonenbelasting, 2015 volgens de Federale Overheidsdienst Financiën. Geraadpleegd op 20 maart 2016 via: http://financien.belgium.be/sites/default/files/downloads/276-5-toelichting-2015.pdf
Fiscaal memento FOD Financiën, nr. 27, 2015 volgens de Federale Overheidsdienst Financiën. Geraadpleegd op 22 maart 2016 via: http://financien.belgium.be/sites/default/files/downloads/FM2015_V01_volledig.pdf.
Voorwaarden om aan de vennootschapsbelasting onderworpen te zijn. Geraadpleegd op 22 februari 2016 via Monkey: http://www.monkey.be/secure/documentview.aspx?id=mnco12659712&state=changed.
Bepaling van de grondslag volgens de regels van toepassing op “winst”. Geraadpleegd op 22 februari 2016 via Monkey: http://www.monkey.be/secure/documentview.aspx?id=mnco12658515.
Het fiscaal winstbegrip. Geraadpleegd op 23 februari 2016 via Monkey: http://www.monkey.be/secure/documentview.aspx?id=mnco12658514.
Uitgesloten rechtspersonen. Geraadpleegd op 23 februari 2016 via Monkey: http://www.monkey.be/secure/documentview.aspx?id=mnco12659728.
Vennootschap met sociaal oogmerk. Geraadpleegd op 24 februari 2016 via Monkey: http://www.monkey.be/secure/documentview.aspx?id=mnco1887986.
Omzetting van een vzw in een vennootschap met een sociaal oogmerk. Geraadpleegd op 24 februari 2016 via Monkey: http://www.monkey.be/secure/documentview.aspx?id=ln33036&anchor=ln33036-996.
Vzw: rechtspersonenbelasting of vennootschapsbelasting? Schematisch. Geraadpleegd op 14 maart 2016 via: http://vzwstart.be/6.-VZW-rechtspersonen-of-vennootschapsbelasting/6.1.-Schematisch/.
Vzw: wetsartikelen en interpretatieproblemen. Geraadpleegd op 14 maart 2016 via: http://www.vzwstart.be/6.-VZW-rechtspersonen-of-vennootschapsbelasting/6.2.-Wetsartikelen-en-interpretatieproblemen/mobile/.
XI
Fiscaliteit van de vzw volgens de Federale Overheidsdienst Financiën. Geraadpleegd op 17 maart 2016 via: http://financien.belgium.be/sites/default/files/downloads/FM2015_V01_volledig.pdf.
De vzw volgens de Federale Overheidsdienst Justitie. Geraadpleegd op 17 maart 2016 via: http://justitie.belgium.be/sites/default/files/downloads/VZW_NL.pdf.
De fiscale controle van de niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen rechtspersonen – verslag van het Rekenhof aan de kamer van Volksvertegenwoordigers (2003) volgens het Rekenhof. Geraadpleegd op 25 maart 2016 via: https://www.ccrek.be/docs/april_2003_fisc_ctrl_niet_venb.pdf.
Fiscale controle van de niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen rechtspersonen – verslag van het Rekenhof aan de kamer van Volksvertegenwoordigers (2013) volgens het Rekenhof. Geraadpleegd op 25 maart 2016 via: https://www.ccrek.be/docs/2031_32_FiscaleControle.pdf. Vr. en Antw. Kamer 2013-2014, nr. 156, blz. 203-205 (Vr. nr. 22 LOGGHE). Geraadpleegd op 26 maart 2016 via www.monkey.be. Fiscale procedure – directe belastingen volgens Vanbiervliet. Geraadpleegd op 28 maart 2016 via: http://www.bibf.be/uploads/documents/vanbiervliet_fiscale_procedure%20_verkort.pdf.
Pleidooi voor onbeperkte economische activiteiten voor vzw’s naar Belgisch recht volgens Victor Daughinet. Geraadpleegd op 2 april 2016 via: http://www.itinerainstitute.org/sites/default/files/articles/pdf/20131014_vzw_vd_nl.pdf.
Dienst voorafgaandelijke beslissingen in fiscale zaken – jaarverslag 2014 volgens de Federale Overheidsdienst Financiën. Geraadpleegd op 6 april 2016 via: http://www.ruling.be/nl/downloads/jaarverslag-2014-0.
Jaarlijkse taks op vzw’s volgens de Federale Overheidsdienst Financiën. Geraadpleegd op 13 april 2016 via: http://financien.belgium.be/nl/vzws/belastingen_en_btw/jaarlijkse_taks_op_de_vzw_s.
Overige bronnen
J. VERHOEYE, Notities vennootschapsbelasting, Universiteit Gent, 2014-2015; 2015-2016.