Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

423
Het ochtendgloren boven Kaapstad Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

description

Tussen 1866 en 1888 organiseerde rederijkerskamer Aurora, onder de zinspreuk “Onvermoeide vlijt komt alles te boven” in Kaapstad en omstreken bijna 120 openbare voorstellingen, waarin de Nederlandstalige letterkunde centraal stond. Tijdens deze voorstellingen werden, naast toneelstukken en gedichten van ‘gerenommeerde’ Nederlandse auteurs, ook gedichten en toneelstukken van de hand van leden van Aurora voorgedragen. Hoewel Aurora in de tweede helft van de negentiende eeuw een van de belangrijkste Hollandstalige culturele verenigingen in Kaapstad was, is er bijzonder weinig onderzoek gedaan naar de leden en de activiteiten van de rederijkerskamer. Uit dit doctoraalonderzoek aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, blijkt onder andere dat de rederijkers in Afrika hun wortels hadden in de Nederlandse sociabiliteit uit de eerste helft van de negentiende eeuw, maar daar een eigen ‘Afrikaanse’ draai aan hebben gegeven.

Transcript of Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Page 1: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Het ochtendgloren boven Kaapstad

Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Ingmar Koch

Page 2: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika
Page 3: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Opgedragen aan de werkende leden van Rederijkerskamer Aurora,onder de zinspreuk “Onvermoeide vlijt komt alles te boven”,

opdat jullie vlijt niet voor niets zal zijn geweest.

2

Page 4: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Inhoud

INLEIDING.....................................................................................................

1 DE GESCHIEDENIS VAN DE KAAP (1652-1900)..................................

1.1 NEDERLAND EN DE KAAP (1652-1795).......................................................1.1.1 De VOC.................................................................................................1.1.2 De VOC en de Kaapkolonie..................................................................

1.2 NEDERLAND, ENGELAND EN DE KAAP (1795-1900)...................................1.2.1 Intermezzo 1795-1806..........................................................................1.2.2 Definitief Engels...................................................................................1.2.3 “Die Groot Trek”.................................................................................1.2.4 De Kaapkolonie 1854-1900..................................................................1.2.5 Nederland en de Kaap 1806-1900........................................................

2 NEDERLANDSE CULTUUR AAN DE KAAP.........................................

2.1 DE NEDERLANDSE TIJD 1652 - 1795............................................................2.2 DE ENGELSE TIJD 1795 - 1900.....................................................................

2.2.1 Algemeen..............................................................................................2.2.2 De Nederlandse pers............................................................................2.2.3 Nederlands toneel.................................................................................

3 REDERIJKERS IN KAAPSTAD...............................................................

3.1 REDERIJKERSKAMERS IN NEDERLAND.........................................................3.2 VOORLOPERS VAN AURORA..........................................................................3.3 REDERIJKERS IN KAAPSTAD.........................................................................3.3.1 DE REGLEMENTEN.....................................................................................3.3.2. DE LEDEN.................................................................................................3.3.3 DE ACTIVITEITEN......................................................................................3.3.4 DE BIBLIOTHEEK VAN REDERIJKERSKAMER AURORA..............................3.4 DE EENDRACHT...........................................................................................

CONCLUSIE...................................................................................................

SAMENVATTING..........................................................................................

BIBLIOGRAFIE....................................................................................................

3

Page 5: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Inleiding

Nederland heeft, hoe je het ook wendt of keert, altijd een bijzondere band met Zuid-Afrika gehad. Dat begon in de zeventiende eeuw, toen Jan van Riebeeck in 1652 in opdracht van de VOC een nederzetting aan de Tafelbaai stichtte. In de daarop volgende honderdvijftig jaar vestigden steeds meer inwoners van de Republiek zich in zuidelijk Afrika. Vanaf 1806 was de kolonie in handen van de Britten, wat tot gevolg had dat de Nederlandse belangstelling voor de Kaap afnam. Pas na de oprichting van de twee Boerenrepublieken in 1850 en 1851 en vooral ten tijde van de Anglo-Boerenoorlog van 1899 tot 1902 veranderde dit. In die periode was Nederland bijzonder geïnteresseerd in de gebeurtenissen in de ‘zusterrepublieken’.

In de eerste helft van deze eeuw bleef de belangstelling vanuit Nederland voor Zuid-Afrika constant. Na 1948, toen de apartheid werd ingevoerd, verminderde dit aanzienlijk, met name in de ‘crisisjaren’ tussen 1970 en 1990, toen Nederland vooraan stond in de strijd tegen Zuid-Afrika en het apartheidsbewind. Sinds het ANC aan de macht is en Nelson Mandela president van het land is, neemt de belangstelling voor het ‘zusterland’ weer toe.

Voordat er in Nederland zo sterk tegen de apartheid werd geageerd, rekende men de Afrikaanse letterkunde tot het curriculum van de studie Nederlandse taal- en letterkunde. Tegenwoordig is dat anders, maar aan de Vrije Universiteit probeert de opleiding Nederlands sinds een paar jaar ieder jaar een cursus Afrikaanse letterkunde aan te bieden.

De eerste keer dat ik in aanraking kwam met de Afrikaanse literatuur was via een collegereeks Afrikaans proza, die in januari 1994 door dr. W. van Zyl van de Universiteit van Wes-Kaapland aan de VU werd verzorgd. Daarna heb ik nog enkele cursussen over Afrikaanse letterkunde gevolgd. Uiteindelijk ben ik een half jaar in Stellenbosch geweest om onderzoek te doen voor deze scriptie, die handelt over een periode die in de Afrikaanse literatuurgeschiedenis een beetje is genegeerd.

In de Afrikaanse literatuurgeschiedschrijving ‘begint’ men meestal pas rond 1875 en negeert men de Nederlandstalige literatuur die in Zuid-Afrika is geschreven bijna helemaal. G. Dekker schrijft in zijn Afrikaanse literatuurgeskiedenis dat de Afrikaanse letterkunde ook Nederlandse geschriften, van bijvoorbeeld Van Riebeeck, omvat, maar hij wil in zijn geschiedschrijving alleen de in het Afrikaans geschreven werken behandelen.

“(...) maar ons moet kortliks stilstaan by die werke wat in Nederlands

5

Page 6: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

geskryf is. Die meeste daarvan is natuurlik nog nie die uiting van wat ons as die Afrikaanse volksiel zou kan bestempel nie - daarom behan-del ek hulle slegs beknop en afsonderlik.” (Dekker, 1958, p.3)

Hierna wijdt hij drie pagina’s aan de in het Nederlands aan de Kaap geschreven teksten. Zijn literatuurgeschiedenis ‘begint’ pas echt, wanneer hij de Eerste Afrikaanse Taalbeweging en de oprichting van Di Genootskap vir Regte Afrikaners rond 1875 bespreekt. Het ging hier om verschillende literatoren en intellectuelen (waaronder C.P. Hoogenhout, A. Pannevis en S.J. du Toit) die pleitten voor het gebruik van Afrikaans als officiële taal. Voor Dekker manifesteert “die Afrikaanse volksiel” zich dus voor het eerste bij Di Genootskap...

Ook Antonissen (Die Afrikaanse letterkunde van Aanvang tot Hede) behandelt de Nederlandse letterkunde aan de Kaap zeer minimaal. Hij geeft wel aan dat er voor 1875 “oorvloedig” in het Afrikaans geschreven werd, maar dat het gebruikelijk is “hierdie jaartal [1875, IK] as die aanvangsdatum van ‘n nuwe tydperk in die geskiedenis van die Afrikaanse taal en letterkunde soos van die Afrikaanse kultuur in die algemeen” te beschouwen. (Antonissen, 1963, p.27) Ook voor hem begint de Afrikaanse letterkunde pas bij de Eerste Taalbeweging.

Een van de eersten die poneerden dat de Afrikaanse letterkunde ook de Nederlandstalige voortbrengselen van Afrikaanse bodem omvatte, was Elisabeth Conradie, in haar proefschrift uit 1934: Hollandse skrywers uit Suid-Afrika. Zij stelde, in tegenstelling tot Dekker, dat ook uit de Nederlandse geschriften de “Afrikaanse gees” sprak en zij rekende deze literatuur ook tot de Afrikaanse letterkunde. Dit geld ook voor J. Kannemeyer, die in zijn Geskiedenis van die Afrikaanse literatuur geen onderscheid maakt tussen de Nederlandstalige en Afrikaanstalige literatuur.

Het hierna volgende handelt over een Nederlandse vereniging, die enkele jaren voor de Eerste Taalbeweging in Kaapstad van zich deed horen en door de literatuurgeschiedschrijvers min of meer vergeten is. Tussen 1866 en 1888 organiseerde rederijkerskamer Aurora, een Hollandse ‘rederijkerska-mer voor uiterlijke welsprekendheid’, meer dan honderd ‘openbare vergaderingen’ in Kaapstad. De kamer was opgericht door verschillende Nederlanders, die in de jaren daarvoor vanuit Nederland naar Kaapstad waren geëmigreerd.

Wanneer literatuurhistorici aandacht besteden aan deze vereniging, dan is dat meestal heel terloops. De puur Nederlandstalige vereniging werd niet tot de Afrikaanse letterkunde gerekend en de enige reden voor het vermelden van de kamer is voor veel literatuurhistorici het feit dat Melt Brink lange tijd secretaris van de vereniging was. Het ironische is nu, dat Brink

6

Page 7: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

waarschijnlijk ook niet tot de Afrikaanse literatuur zou worden gerekend, als hij zijn gedichten en toneelstukken, die hij in het Nederlands had geschreven, niet rond 1900 in het Afrikaans (Kaaps-Hollands, zoals hij het zelf noemde) had vertaald en uitgegeven.

In de toneelgeschiedschrijving is wat meer aandacht besteed aan Brink en Aurora. Binge wijdt in Ontwikkeling van die Afrikaanse toneel 1832 tot 1950 (1969) bijna geen aandacht aan het Nederlandse toneel dat vanaf ongeveer 1800 in de Kaap werd opgevoerd en sporadisch ook werd geschreven. Hij behandelt Aurora in enkele pagina’s, maar legt vooral de nadruk op Brink.

Twaalf jaar eerder was J.W. Stassen gepromoveerd op zijn studie Toneel en kultuur. Die ontwikkeling van die Hollandse en Afrikaanse toneel en drama in Suid-Afrika (1957). Uit de titel blijkt al dat Stassen zich niet alleen had bezig gehouden met het ‘Afrikaanse’ toneel in Zuid-Afrika, maar ook met de Nederlandstalige toneelgezelschappen, die vanaf 1800 in Kaapstad waren ontstaan. Hij maakt wel nog een duidelijk onderscheid tussen ‘Hollands’ en ‘Afrikaans’. Stassen behandelt Aurora redelijk uitgebreid en accuraat en was waardevol voor dit onderzoek.

Hèt standaardwerk over toneel in Zuid-Afrika is Drama en toneel in Suid-Afrika 1652-1912 (2 delen, 1928, 1980) van Bosman. Deze probeert in dit werk alle toneelactiviteiten die in Zuid-Afrika, voornamelijk Kaapstad, tussen 1652 en 1912 zijn georganiseerd, te bespreken. Behalve alle Nederlandstalige toneelverenigingen behandelt hij ook alle Duits-, Frans- en Engelstalige gezelschappen die aan de Kaap hebben bestaan. Voor mijn onderzoek was Bosmans werk zeer waardevol, omdat hij alle ‘openbare vergaderingen’ die Aurora in Kaapstad had georganiseerd, heeft gepubliceerd.

De centrale vraag in mijn onderzoek was hoe een bij uitstek Nederlandse vereniging, als een rederijkerskamer, functioneerde in de overwegend Engelstalige Kaapstad. Door wie werd de kamer opgericht en wie waren de drijvende krachten in de vereniging? Waarom werd de rederijkerskamer opgericht en welke activiteiten organiseerde de vereniging zoal? In hoeverre kwam de kamer overeen met de rederijkerskamers die in de tweede helft van de negentiende eeuw in Nederland in groten getale bestonden?

Om deze vragen enigszins bevredigend te kunnen beantwoorden, heb ik mijn onderzoek heel breed opgezet. Deze scriptie valt uiteen in drie delen. In het eerste deel behandel ik de geschiedenis van Zuid-Afrika zeer uitgebreid, vanaf de landing van Van Riebeeck in 1652 tot aan de Anglo-Boerenoorlog in 1899. Ik ben van mening dat dit de beste manier is om te begrijpen in welke samenleving de Nederlandse immigranten in Kaapstad terecht kwamen. In dit deel komen aan de orde het bestuur van de VOC in zuidelijk

7

Page 8: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Afrika, de overname van de kolonie door de Britten in 1795, de manier waarop dezen de kolonie bestuurden, de Grote Trek en de oprichting van de Boerenrepublieken na 1850. In het laatste hoofdstuk van dit eerste deel probeer ik de band die in de negentiende eeuw tussen Nederland en Zuid-Afrika bestond, te schetsen. Hierbij besteed ik vooral aandacht aan de pogingen van de Britten de kolonie te verengelsen en het Nederlands zo veel mogelijk uit te bannen en aan de omstandigheden waarin de Nederlandse landverhuizers in de tweede helft van de negentiende eeuw naar Kaapstad en omstreken emigreerden.

Het tweede deel handelt in zijn geheel over het toneel in Kaapstad tussen 1652 en 1900. Dit om aan te geven hoe de Nederlandstalige toneelwereld in Kaapstad in elkaar zat, toen rederijkerskamer Aurora werd opgericht. Eigenlijk is dit deel een samenvatting van de twee delen Drama en toneel van Bosman.

In het derde deel komen dan de rederijkers zelf uitgebreid aan de orde. Eerst behandel ik de ontstaansgeschiedenis van de ‘rederijkerskamers voor uiterlijke welsprekendheid’ in Nederland, die zich ontwikkelden uit de ‘dichtgenootschappen’ die rond 1770 ontstonden. Daarna bespreek ik kort de eerste rederijkerskamer op Afrikaanse bodem: Thespis, opgericht in 1858 in Paarl.

Het derde hoofdstuk van dit derde deel handelt dan uiteindelijk over rederijkerskamer Aurora. Ik besteed hierin uitgebreid aandacht aan de manier waarop de vereniging georganiseerd was, aan de hand van de reglementen van de rederijkers die overgeleverd zijn. In de tweede paragraaf komen de individuele leden naar voren. Ik beschrijf kort hun levens en besteed aandacht aan hun rol binnen de vereniging. Dan komen uitgebreid de activiteiten van de vereniging aan bod. Welke gedichten werden voorgedragen in de vergaderingen en welke toneelstukken werden gespeeld? Hiermee hangt het volgende hoofdstukje samen, waarin ik de bibliotheek van Aurora, die gedeeltelijk is overgeleverd, bespreek en vergelijk met de bibliotheken van twee Nederlandse rederijkerskamers. Overigens zal ik regelmatig proberen de situatie bij Aurora te vergelijken met die in Nederland.

Een belangrijk deel van de door mij gebruikte informatie heb ik gevonden in de krantenartikelen die gedurende het bestaan van de rederijkerskamer in De Zuid-Afrikaan en Het Volksblad zijn verschenen. Het is de eerste keer dat deze artikelen voor dit doel gebruikt zijn. Waarschijnlijk hebben Bosman en Stassen tijdens hun onderzoek ook verschillende van deze artikelen gelezen en gebruikt, maar toch op kleinere schaal dan ik hier gedaan heb.

Hoofdstuk 3.4 gaat over ‘liefhebberij-tooneelvereniging’ De Eendracht.

8

Page 9: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Deze vereniging bestond voor een groot deel uit acteurs, die zich in 1875 van Aurora hadden afgekeerd en een nieuwe vereniging hadden opgericht.

Aan het eind van dit alles heb ik diverse bijlagen toegevoegd, waarin ik relevant materiaal met betrekking tot de kamer heb opgenomen, zoals de reglementen van de vereniging en diverse gedichten die tijdens de vergaderingen van de rederijkers zijn voorgedragen. Ook voor deze bijlagen geldt dat het de eerste keer is dat dit materiaal integraal in een studie is opgenomen.

9

Page 10: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

1 De geschiedenis van de Kaap (1652-1900)

1.1 Nederland en de Kaap (1652-1795)In 1652 landde Jan van Riebeeck met een paar soldaten in de Tafelbaai, om in opdracht van de Verenigde Oost-Indische Compagnie een verversingspost voor passerende schepen in te richten. Dit was het begin van honderdvijftig jaar Nederlands bestuur op de zuidpunt van Afrika.

1.1.1 De VOC

Vóór de VOCNadat het Vasco da Gama tussen 1497 en 1499 was gelukt om via Kaap de Goede Hoop om Afrika heen te varen en zo Azië te bereiken, bezaten de Portugezen het grootste deel van de zestiende eeuw het monopolie op de handel met Azië. Ze vervoerden de goederen die ze in het Oosten kochten, voornamelijk peper en specerijen, naar Lissabon, waarvandaan ze, voornamelijk door Hollandse vrachtvaarders, door Europa werden verspreid. In de loop van de zestiende eeuw nam Antwerpen de rol van Lissabon over en na de val van deze stad in 1585 werd Amsterdam de belangrijkste stapelplaats voor produkten uit Azië.

De Hollanders wilden niet te afhankelijk worden van de Portugese schepen en probeerden zelf ook een route naar Azië te vinden. Om dit te bereiken werd in 1594 de eerste maatschappij voor handel met Azië opgericht, de Compagnie van Verre. Op 10 maart 1595 verlieten onder leiding van Cornelis de Houtman de eerste vier Hollandse schepen die Azië zouden bereiken, de haven van Amsterdam.

De eerste tocht naar Azië was voor de ondernemers die zich in de Compagnie van Verre hadden verenigd een grote gok, aangezien men er niet zeker van was of het geïnvesteerde kapitaal zou worden terugverdiend. Deze eerste reis was geen doorslaand succes. De Houtman bereikte op 27 juni 1596 Bantam, maar zijn zuinigheid belette het snelle afsluiten van rendabele contracten. De Portugezen hadden ondertussen allerlei geruchten over de Nederlanders verspreid: ze zouden piraten zijn, die niet op een eerlijk verdrag uit waren. Hierdoor verslechterde de verhouding tussen de Nederlanders en de Bantammers nog meer. De Houtman werd anderhalve maand gevangen gezet en moest door zijn makkers vrijgekocht worden.

Uiteindelijk keerde hij na drie jaar weer terug in de haven van Amsterdam. Een van de vier schepen waar hij mee was vertrokken, was op Java achtergelaten en in brand gestoken en van de 249 man waarmee hij vertrokken was, hadden maar 87 de reis overleefd. De opbrengst van de

11

Page 11: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

tocht dekte nauwelijks de kosten. Ondanks deze tegenslagen reageerde men in Holland zeer verheugd op de terugkomst van De Houtman: men wist nu de route naar Azië, om Kaap de Goede Hoop.

Het economisch mislukken van de eerste tocht was dan ook geen reden om geen vloten meer naar Azië uit te rusten. In de Republiek ontstonden al snel meer compagnieën voor de handel met het oosten, onder andere in Zeeland, Rotterdam en Hoorn. Aangezien de lokale overheden ook de voordelen van de handel met het Oosten inzagen, genoot het merendeel van de opgerichte maatschappijen steun van de overheid, in de vorm van octrooien, oorlogstuig of een vrijstelling van betaling van tolgelden. Tussen 1595 en 1602 werden 14 vloten (van in totaal 65 schepen) vanuit Holland en Zeeland naar Azië gestuurd. (Schellekens, 1980, p.3-4)

In het begin van de zeventiende eeuw kwamen de verschillende reders en compagnieën tot het inzicht dat hun winsten groter zouden zijn, als ze met elkaar samenwerkten en niet probeerden elkaar uit de handel te concureren. Daar kwam nog bij dat de onafhankelijke compagnieën niet opgewassen waren tegen het (militair) overwicht van de Spanjaarden, Portugezen en Engelsen, die ook handel dreven in de Indische Oceaan. Deze zwakte werd nog fnuikender toen de Britten in 1600 de East-India Company oprichtten, in een poging de Engelse handel op India veilig te stellen. Uiteindelijk leidde dit in 1602 tot de oprichting van de eerste moderne vennootschap, de Verenigde Oostindische Compagnie.

De Verenigde Oostindische CompagnieDe Staten-Generaal hadden al in 1598 een voorstel gedaan om de verschillende compagnieën die in de Republiek waren ontstaan samen te voegen en één organisatie de handel op Azië te laten regelen. Op 20 maart 1602 was het zover, toen werd de Generaale Vereenichde Geoctroyeerde Oostindische Compagnie, kortweg de VOC, gesticht. In tegenstelling tot haar Engelse pendant, die een koopmansgilde was, was de VOC de eerste grote vennootschap op aandelen. Iedereen die dat wilde, kon een aandeel (en daarmee een deel van het bedrijf) kopen en was slechts aansprakelijk voor het bedrag van dat aandeel.

De VOC was een gedecentraliseerd bedrijf en kwam in structuur overeen met de inrichting van de Republiek. In de verschillende steden waar vóór 1602 al compagnieën waren opgericht, kwam een ‘kamer’ of ‘vestiging’. Zo waren er vestigingen in Amsterdam, Middelburg, Hoorn, Enkhuizen, Rotterdam en Delft. Iedere kamer had een grote mate van zelfstandigheid; ze wierven eigen personeel, lieten zelf schepen bouwen, huurden, kochten of bouwden hun eigen pakhuizen en organiseerden zelf de veilingen van de goederen, waarbij de bodemprijzen centraal werden vastgesteld.

12

Page 12: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Uit de lokale bestuurders werden de centrale bestuurders, de Heren XVII, gekozen. Dit was een gezelschap van zeventien mannen, acht uit Amsterdam, vier uit Zeeland, en één uit de vier andere kamers. Het zeventiende lid kwam bij toerbeurt uit Zeeland of een van de andere kleine kamers. Amsterdam had de meeste macht, omdat zij ook het meeste geld had binnen gebracht. De Heren XVII kwamen drie keer en later twee keer per jaar bij elkaar. De vergaderingen vonden zes jaar achtereen plaats in Amsterdam en dan twee jaar in Middelburg.

In Den Haag zetelde een bijzondere VOC-commissie, het Haags Besogne. Dit onderhield de correspondentie met Azië en controleerde de correspondentie tussen Batavia (dat vanaf 1619 het ‘regeringscentrum’ in de Indische Oceaan was) en de buitengewesten.

Bij haar oprichting kreeg de VOC een scheepvaart- en handelsmonopolie voor het gebied tussen Kaap de Goede Hoop en de Straat van Magallanes, met een looptijd van 21 jaar. Tot de taken van de Compagnie behoorden het sluiten van traktaten met Aziatische volken en vorsten, het bouwen van forten, het aanstellen van gouverneurs en het onderhouden van een krijgsmacht.

Door de oprichting van de Compagnie veranderde de betrekkelijk vreedzame handel in de Stille Oceaan in een georganiseerde kaapvaart. Men begon met het kapen van Portugese schepen en het aanvallen van Portugese nederzettingen in Mozambique, Goa, de Molukken en Solor. Vooral de Molukken waren van groot belang, vanwege de kruidnagel van Ambon en Ceron en de foelie en nootmuskaat van de Banda-eilanden. Het lukte de VOC echter pas in 1609 Ambon te veroveren op de Portugezen.

In 1619 werd de residentie van Ambon verplaatst naar Jacarta (vanaf dat moment Batavia) op Java. In ditzelfde jaar werd door de bewindhebbers in de Republiek een verdrag gesloten met de Engelse East-India Company. De Nederlanders en de Engelsen zouden in de Indische Oceaan samen tegen de Spaanse vijand vechten. Als gevolg hiervan werden de Molukken in tweeën gedeeld. Een derde zou onder bestuur van de Engelsen vallen, de rest zou door de VOC bestuurd (en geëxploiteerd) worden. Dit ‘bestand’ hield in de praktijk stand tot 1652, toen de eerste Engelse oorlog uitbrak.

Bij het begin van de achttiende eeuw had de VOC de heerschappij over verschillende steden en eilanden in de Indische Archipel. Daarnaast onderhield ze honderden handelsposten in het oosten, van Isfahan in Perzië tot Nagasaki in Japan en ze had pleisterplaatsen aan de Tafelbaai en op Mauritius. Al deze nederzettingen waren ondergeschikt aan de gouverneur-generaal en de Raad van Indië in Batavia, de zogenaamde ‘Hoge Regering’. Formeel was deze weer ondergeschikt aan de bewindvoerders in de Republiek, maar door de grote afstand, werd het met deze hiërarchie niet zo

13

Page 13: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

nauw genomen. In de Hoge Regering was de gouverneur-generaal de eerste persoon ‘in Rade’. Officieel kon hij geen besluit nemen zonder de instemming van de Raad.

De verschillende ‘comptoiren’, of kantoren van de VOC waren ingedeeld in onderscheiden categorieën, afhankelijk van het belang dat de Compagnie aan dat kantoor hechtte. Dit onderscheid bleek vooral uit de titulatuur van de bestuurders. Afhankelijk van de grootte en belangrijkheid werden zij gouverneur, directeur of commandeur genoemd. Verder was het bestuur van een comptoir een afspiegeling van het bestuur in Batavia. De gezaghebber bestuurde de nederzetting samen met de Raad van Politie, waarin naast de eerste persoon, een ‘secundus’, een militair bevelhebber, het hoofd van de boekhouding en de fiscaal zitting hadden. De samenstelling kon echter nog al variëren.

In feite had de Westerse wereld het Oosten weinig te bieden, behalve goud en zilver. De Nederlanders vervoerden dan ook reusachtige hoeveelheden goud en zilver naar Azië. Om de tekorten die hierdoor in de Republiek ontstonden een beetje op te vangen, infiltreerde de VOC in de Intra-Aziatische handel. Ze vervoerden produkten door de hele Indische Oceaan, van China naar India en van Japan naar de Molukken.

De VOC beleefde in de loop van de zeventiende en een groot deel van de achttiende eeuw gouden tijden. Er werden flinke winsten gemaakt en er kon ieder jaar een redelijk bedrag aan dividend aan de aandeelhouders worden uitgekeerd. In de loop van de achttiende eeuw ging het echter bergafwaarts met de Compagnie. Van Gelder en Wagenaar geven hier vier oorzaken voor:1. Op de lange termijn daalden de brutowinsten in Nederland. Dit kwam

vooral doordat er steeds meer goedkope massaprodukten, waarover de Compagnie geen monopolie bezat (zoals thee, peper, suiker en tin), werden vervoerd, terwijl het transport van de duurdere en exclusievere produkten, zoals kruidnagelen en Bengaalse zijde, afnam.

2. De beheerskosten in Nederland, maar vooral in Azië stegen enorm. Door de Engelse aanwezigheid in de Indische Archipel en rond Afrika, werd de Compagnie gedwongen de nederzettingen te versterken, meer soldaten in dienst te nemen en meer oorlogsbodems ter verdediging van de vloot in te zetten.

3. Hoewel particuliere handel verboden was, vond er zeer veel privé-handel plaats. Dit varieerde van kleine hoeveelheden koffie, tot hele scheepsladingen die particulier werden verhandeld. De afkorting VOC werd in het laatste kwart van de achttiende eeuw ook wel uitgelegd als Vergaan Onder Corruptie.

4. De Vierde Engelse Oorlog (1780-1784) bracht de hele Nederlandse economie en de VOC onherstelbare schade toe. De Engelse vloot was

14

Page 14: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

superieur aan de Nederlandse, waardoor het scheepsverkeer tussen de Republiek en Indië volledig stil kwam te liggen. De VOC verloor haar monopolie dan ook aan Engeland. (Van Gelder, Wagenaar, 1988, p.21-22).

15

Page 15: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

1.1.2 De VOC en de Kaapkolonie

De Kaap voor Van RiebeeckHoewel de Portugezen al aan het eind van de vijftiende eeuw de Cabo de Boa Esperanza (Kaap de Goede Hoop) rondden, duurde het nog 150 jaar voor er een nederzetting zou worden gesticht. De Portugezen voeren meestal met een zo groot mogelijke boog om de ‘Stormkaap’, zoals Kaap de Goede Hoop ook werd genoemd, heen en gaven de voorkeur aan het kleine koraaleiland Moçambique, voor de kust van het huidige Mozambique, als verversingspost. Ook de VOC gaf in eerste instantie de voorkeur aan dit eiland en probeerde in 1607-1608 tevergeefs de nederzetting op de Portugezen te veroveren.

Bij zijn eerste tocht naar Indië ging De Houtman ook niet bij Kaap de Goede Hoop aan land, maar in de Mosselbaai, iets verder naar het oosten. Daarna zeilde hij verder naar Madagascar, op zoek naar fruit en drinkwater. Bij de volgende reizen van VOC-schepen naar het oosten, werd ongeveer dezelfde route gevolgd.

Dit wil echter niet zeggen dat er geen schepen aan land gingen in de Tafelbaai. Men deed de Tafelbaai regelmatig aan om vers drinkwater en voedsel in te slaan. Daar kwam bij dat er zo veel schepen in de Tafelbaai vergingen, dat het na verloop van tijd gebruikelijk werd er aan land te gaan om de gestrande zeelui en de overgebleven vracht op te pikken.

In de eerste helft van de zeventiende eeuw, overwogen de Fransen, Engelsen en Portugezen een nederzetting aan de Tafelbaai te stichten. In 1620 landde de gezagsvoerder van een passerende Engelse vloot in de Tafelbaai en plantte een kruis op wat later ‘Lion’s Rump’ genoemd zou worden. Hij claimde het hele Kaapse schiereiland in naam van koning James. De koning negeerde deze uitbreiding van zijn rijk en totdat Van Riebeeck in 1652 er landde, bleef Kaap de Goede Hoop een soort niemandsland, halverwege Europa en Azië.

Van Riebeeck aan de Kaap, 1652-1662In de zeventiende eeuw waren de meningen over de Tafelbaai als verversingspost verdeeld. Zo was Jan Pieterszoon Coen, die in 1619 gouverneur-generaal in Batavia werd, aanvankelijk vóór een ‘halfwegpost’, vooral ook om te voorkomen dat andere naties zich aan de Kaap zouden vestigen. Later schreef hij echter: “Hier behoort niemand te kom nie behalwe die wat deur nood geen ander keuse het nie.” (vertaling in het Afrikaans door Steyn, 1980, p.103)

Rond 1648 schreven Leendert Janszen en Matthijs Proot, die aan boord van de Nieuw Haerlem waren toen deze op 25 maart 1647 in de Tafelbaai

16

Page 16: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

verging, in een brief aan de Heren XVII dat het tot voordeel en profijt van de VOC zou zijn om een fort en een groentetuin aan de Kaap te stichten. De kinderen van de overigens heel vriendelijke inboorlingen, zouden bekeerd kunnen worden en dan als bediendes worden gebruikt. Hierop besloten de Heren XVII in 1651 dat een dergelijke post aan de Tafelbaai moest worden gesticht. (Steyn, 1980, p.103)

Een jaar later arriveerden de eerste Nederlandse ‘nederzetters’ in de Tafelbaai. Op 6 april kwam Jan van Riebeeck aan met De Drommedaris en De Goede Hoop, de volgende dag arriveerde De Reyger in de Tafelbaai en een maand later ook nog De Walvis en De Oliphant. Aan boord van deze schepen bevonden zich een honderdtal soldaten en eigenlijk geen ‘echte’ kolonisten.

Van Riebeeck had van de Heren XVII opdracht gekregen een fort te bouwen en dat de naam Fort de Goede Hoop te geven. In dit fort moesten ongeveer tachtig mensen terecht kunnen. Deze moesten helpen met het aanleggen van een tuin en akker- en weilanden en het planten van vruchtbomen. Verder moest Van Riebeeck zorgen voor een seinmast en loodsbootjes. De autochtone bevolking moest zo veel mogelijk met rust gelaten worden. Van Riebeeck en zijn mannen begonnen meteen aan de bouw van het fort en ondanks het gebrek aan mankracht, kon men al in augustus in het fort wonen.

Er was nog een kleine twist tussen de VOC en de in 1621 opgerichte West-Indische Compagnie over het beheer van de Tafelbaai. De WIC kreeg bij haar oprichting het alleenrecht voor de handel op de kusten van West-Afrika van de Kreeftskring tot Kaap de Goede Hoop, op de oostkust van Amerika van Newfoundland tot de Straat van Magallanes, op de westkust van Amerika van de Straat van Magallanes tot zo ver die kust strekte en op het Zuidland van Kaap de Goede Hoop tot Nieuw-Guinea. In feite viel de Tafelbaai dus in het monopoliegebied van de WIC. Toen de Tafelbaai door de VOC werd bezet, hoopte zij tevergeefs op een schadevergoeding. Bij de vernieuwing van het octrooi van de WIC in 1674 werd de Kaap aan het monopoliegebied van de VOC toegevoegd. (Schellekens, 1980, p.39)

De nederzetting begon tamelijk veelbelovend. Toen in 1653 de eerste retourvloot uit Indië de Tafelbaai aandeed, kon Van Riebeeck aan het scheepsvolk koeien, schapen, kool, wortels en melk aanbieden. Aan het einde van datzelfde jaar leefden er, inclusief 15 vrouwen en kinderen, 151 blanken aan de Kaap.

Het jaar daarop ging het al minder goed. Commandeur Van Riebeeck stuurde schepen naar Saldanha-baai om vis en pinguïn-eieren te halen en liet vanuit St. Helena, Madagascar en Mauritius rijst importeren. Ondertussen bleek ook dat de klei waar het fort van was gebouwd, niet bestand was tegen

17

Page 17: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

de felle winterregens. En ondanks de aanzienlijke voedseltekorten werden steeds meer ambtenaren van de VOC aan de Kaap te werk gesteld. Volgens van Riebeeck zou de voedselschaarste kunnen worden verholpen als enige van deze ambtenaren onder eigen beheer een boerderij mochten beginnen. In 1657 zouden de Heren XVII dit voorstel inwilligen en werden de eerste twee ‘vrij-burgerskoloniën’ gesticht, op de plek waar tegenwoordig de Kaapstadse buitenwijk Rondebosch ligt: De Hollandsche Tuyn en ‘t Groene Velt.

Het bleek steeds moeilijker te zijn om runderen van de Khoi, de autochtone bewoners van de Kaap, te krijgen. Zij voerden hun prijzen steeds meer op en boden, om hun eigen veestapel te beschermen, vooral schapen in plaats van runderen aan. Hierop stuurde de VOC expedities het land in om runderen op de Khoi te veroveren. De ambtenaren kwamen zelfs in de verleiding om Khoi te gijzelen en te ‘ruilen’ voor runderen. Dit laatste werd door de VOC verboden: de plaatselijke bevolking moest met fatsoen worden bejegend.

Doordat de vrijburgers óók met de Khoi handel gingen drijven, werden de prijzen nog hoger. Hierop besloot de VOC de handel tussen vrijburgers en Khoi te verbieden. Verder werd de handel in tabak, brood, drank en vlees door de Compagnie beperkt door het toekennen van monopolies aan vrijburgers. Zelf behield ze het monopolie op zout.

In 1659 lokte het VOC-bestuur aan de Kaap een conflict met de Khoi uit, door hen van veediefstal te betichten. Gewapenderhand vielen VOC-soldaten de nederzettingen van de Khoi aan, waarna deze zich met het pistool tegen de slaap overgaven. Datzelfde gebeurde in de jaren zeventig nog verschillende keren, waarna de stamhoofden uiteindelijk de overkoepelende macht van de Compagnie accepteerden en een soort stromannen van het VOC-bestuur werden.

Meteen bij zijn aankomst had Van Riebeeck al om de aanvoer van slaven gevraagd, aangezien de Heren XVII hem uitdrukkelijk hadden verboden gebruik te maken van de plaatselijke bevolking. In de jaren 1658-1659 kwamen twee scheepsladingen slaven aan, een uit Dahomey en een die de VOC op de Portugezen had veroverd en afkomstig was uit Angola. In de loop van de 17e en 18e eeuw voerde de VOC vooral slaven uit Madagascar en Azië in. De slaven waren bedoeld voor VOC-ambtenaren, maar vooral voor particuliere burgers aan de Kaap.

Al in 1717 debatteerden de bewindvoerders van de VOC over de afschaffing van de slavernij. Men vroeg zich af of blanke werknemers niet goedkoper zouden zijn dan ingevoerde negerslaven. Uiteindelijk stemde men toch allemaal, op één na, voor het behoud van de slavernij.

De slavernij in de Kaapkolonie staat vaak als vriendelijk te boek. Men voert dan als argumenten aan dat er geen grote plantages waren, dat bijna

18

Page 18: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

alle slaven bij hun eigenaars persoonlijk bekend waren (het gemiddeld aantal slaven dat iemand had was vijf) en dat de slaven vaak werkzaam waren in het huishouden. (Davenport, p.27-28, Boxer, 1988, p.292-293).

Kotzé zegt dit als volgt, wanneer hij het heeft over de afschaffing van de slavernij in 1834:

“So veel van die armoedige land se bates was in slawe belê, omdat slawe so’n belangrike bron van arbeid was in ‘n kolonie wat aan ‘n chroniese arbeidstekort gelei het, en omdat die blanke inwoners in die breê hulle nie aan hardvochtigheid teenoor hul bediendes skuldig gemaak het nie (...) [was] die slawe waarskynlik die gelukkigste groep van die samelewing.” (Kotzé, 1977, p. 142)

Volgens Davenport was de slavernij voor sommigen redelijk goed, maar voor zeer velen niet. Zo werden aan de Kaap in verhouding veel minder slaven in vrijheid gesteld dan in Amerika, minder dan 2 op 1.000 tegen 1 op 100 in Amerika. Aan de Kaap waren bijna geen slavenopstanden, doordat de slaven bijna niet met elkaar in contact kwamen. Er was wel veel desertie, wat meestal werd bestraft met amputaties van oren of neus en brandmerken. De Kaap was “one of the most closed and rigid slave societies so far ana-lysed by historians.” (Guelke en Shell, in Davenport, p.28)

Hoe het ook zij, ondanks het gebruik van slaven en het toestaan van particuliere boerderijen, waren aan de Tafelbaai toen Van Riebeeck in 1662 werd vervangen, pas zestien hectaren land in cultuur gebracht en bestond de veestapel uit ongeveer duizend beesten. De hoeveelheid graan die werd geproduceerd was nog niet de helft van wat de nederzetting verbruikte. Het zou tot in de jaren tachtig duren voor de nederzetting zelfverzorgend was en haar rol als verversingsstation goed kon vervullen. (Schellekens, 1980, p.40-41)

Na Van Riebeeck, de Van der StelsIn 1663 was het door Van Riebeeck gebouwde fort zo verzwakt, dat de toenmalige commandeur, Zacharias Wagenaer, aan de Heren XVII toestemming vroeg voor de bouw van “een wel geproportioneerde steene fortresse.” (Böeseken, 1969, p. 27) Drie jaar later werd de eerste steen van het nieuwe fort gelegd en op 26 april 1679 werd het nieuwe fort in gebruik genomen en kregen de vijf ‘punten’ hun naam: Oranje, Nassouw, Catsenellenbogen, Buren en Leerdam.

In datzelfde jaar arriveerde Simon van der Stel als commandeur aan de Kaap. De bevolking van de nederzetting bestond toen uit 767 mensen, inclusief de slaven. Doordat er maar 22 gezinnen in de landbouw werkten,

19

Page 19: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

was de ‘kolonie’ nog altijd niet zelfverzorgend. Om dit enigszins te veranderen, besloot de commandeur dat veertig kilometer het binnenland in een nederzetting zou worden gebouwd, uitsluitend bewoond door vrijburgers. In 1686 zou de nederzetting Stellenbosch daar worden gesticht.

De Kaap was een buitencomptoir van de VOC en stond tot 1732 onder direct bestuur van de Heren XVII en de gouverneur-generaal. Dit hield in dat de bestuurders aan de Kaap niet veel macht hadden. De commandeur en later de gouverneur was voorzitter van de Politieke Raad, die uit acht VOC-ambtenaren en handelaren bestond. Deze raad mocht verordeningen uitschrijven en, wanneer de plaats van de gouverneur door een burger werd ingenomen, recht spreken. Nadat Van der Stel in 1682 het bestuur had gedecentraliseerd, door landdrosten aan te stellen en heemraden op te richten, veranderde er tussen 1700 en 1732 niet meer veel aan het bestuur van de nederzetting. Na 1732 werd de macht van de gouverneur aanmerkelijk groter, maar van inspraak door de burgers van de kolonie was geen sprake.

Het beleid van Simon van der Stel werd in het algemeen goed gewaardeerd. Dit gold echter niet voor het beleid van zijn zoon, Willem Adriaan van der Stel, die hem in 1699 opvolgde. Bij de aanvang van zijn bewind werd door de Raad van Indië besloten dat ook de vrijburgers met de Khoi mochten handel drijven. Dit beviel Van der Stel niet, aangezien dit ten koste van zijn eigen opbrengsten van de handel met de Khoi zou gaan. Verder had hij meer aandacht voor het reilen en zeilen van zijn eigen boerderijen dan voor het bestuur van de nederzetting, terwijl het sinds 1668 officieel verboden was dat VOC-ambtenaren grootgrondbezitters waren.

In 1703 kwam het tot een opstand onder de vrijburgers, die vreesden dat Van der Stel hen probeerde weg te concurreren, met gebruikmaking van geld van de Compagnie. Ze vreesden dat hun boerderijen zouden worden overgenomen door Compagniesdienaren. Van der Stel probeerde de opstand te onderdrukken door de onruststokers te arresteren of te verbannen, maar trok uiteindelijk toch aan het kortste eind. Hij werd door de Heren XVII terug geroepen naar Amsterdam en er werd opnieuw vastgesteld dat het voor ambtenaren verboden was grond te bezitten of handel te drijven. Al werd deze bepaling ook nog altijd ontdoken door verschillende ambtenaren.

Uitbreiding van de kolonieBij het begin van de 18e eeuw trokken de vrijburgers steeds verder van de Kaap weg, op zoek naar land voor hun boerderijen. Rond 1690 hadden ze zich verspreid over een gebied van ongeveer 70 bij 100 kilometer. Ze keerden nog regelmatig terug naar Kaapstad, dat de enige marktplaats van de kolonie had. Hier verkochten ze hun produkten en sloegen kaarsvet, buskruit

20

Page 20: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

en munitie in.In de achttiende eeuw trokken de boeren steeds verder naar het oosten en

noorden, de Hottentots-Holland-bergen over naar de Overbergstreek en in het noorden naar het Land van Waveren.

Er zijn verschillende redenen aan te voeren voor deze uitbreiding van het grondgebied van de nederzetting. Een eerste reden kan zijn dat verschillende boeren die steeds verder weg trokken, avonturiers waren, op zoek naar wild of vee van de Khoi.

Een andere reden voor de uitbreiding van de kolonie, lag in de aard van de grond zelf. Doordat de grond niet geschikt was voor intensieve veeteelt, had iedere boer minstens 3000 morgen (ongeveer 2500 hectare) weigrond nodig. De meeste boeren bezaten overigens vaak vier keer zoveel.

Verder gaf de VOC zogenaamde ‘leenboerderijen’ uit. Dit hield in dat iedere boer 2000 morgen land kon claimen. De boer pachtte voor zijn hele leven het land van de VOC, maar had geen garantie dat bij zijn overlijden het land aan zijn nazaten werd toegewezen. De gebouwen die hij op het land neerzette waren echter wel zijn eigendom. In de praktijk kwam het land wel aan de nazaten toe en hoefden de boeren het niet zo nauw te nemen met de pachtgelden. Door de grote afstanden kon de Compagnie bijna niets doen tegen boeren die niet betaalden.

Een vierde reden voor de uitbreiding van de kolonie was de grote omvang van de meeste boerengezinnen. Daarbij was het gebruikelijk om bij de geboorte van een kind, een koe voor dat kind ‘apart’ te zetten. Alle nakomelingen van dat beest waren het ‘eigendom’ van dat kind. Hierdoor had ieder kind wanneer hij of zij volwassen was, een aanzienlijke hoeveelheid dieren. Iedere jongeman was gehard door het boerenleven en kon de verleiding vaak niet weerstaan er met zijn dieren op uit te trekken en een eigen boerderij te beginnen.

Op deze manier ging de uitbreiding van de kolonie erg snel. Rond 1730 waren de Overberg en het Land van Waveren vol en trok men de Klein-Karoo binnen. Tussen 1720 en het eind van de achttiende eeuw werd het gebied van de kolonie ongeveer tien keer zo groot.

Deze trekboeren kregen in de achttiende eeuw een bijzonder slechte reputatie, zoals blijkt uit de verslagen van verschillende reizigers. In bijna alle verslagen worden de ‘trekboeren’ beschreven als uiterst primitief. Ze werden er vaak van ‘beschuldigd’ te leven als de Khoi, wonend in gammele houten hutjes, zonder voorzieningen. Ze kwamen eigenlijk ook alleen nog maar in Kaapstad als iemand getrouwd of gedoopt moest worden. Door de grote afstanden en slechte wegen waren ze helemaal op zichzelf aangewezen. Ze trokken zich ook niet meer zo veel van de VOC-ambtenaren aan.

21

Page 21: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Natuurlijk waren de gebieden die de boeren binnentrokken niet onbewoond. In de Karoo werden de boeren geconfronteerd met San, die zich hevig tegen de boeren verzetten door de kuddes aan te vallen en de ‘boerderijen’ in brand te steken. In het noorden speelden de Nguni erg op. De boeren formeerden commando’s en organiseerden wraaktochten tegen de hun vijandige stammen. Ze konden de aanvallen echter niet tot stoppen brengen. In de hele achttiende en een groot deel van de negentiende eeuw, bleven de aanvallen van autochtone stammen voortduren en vluchtten de boeren regelmatig van hun boerderijen weg.

In achttiende eeuw viel in de hele Kaapkolonie een ruwe houding ten opzichte van de ‘lesser breeds’ te zien. Dit had onder andere te maken met het bezit van slaven en de toenemende rechteloosheid van de grensboeren, die steeds meer het recht in eigen handen namen. Een bekend voorbeeld is het geval Etienne Barbier. Hij was de leider van een groep grensboeren die in 1739 weigerden naar Kaapstad te komen, nadat ze waren gedagvaard wegens moord en diefstal op mensen van het Nama-volk. Barbier beschuldigde de gouverneur, de aan de Kaap geboren H. Swellengrebel, ervan Hottentotten en Chinezen boven blanken te verkiezen. Er volgde een kleine opstand, die door VOC-soldaten werd neergeslagen; Barbier werd geëxecuteerd.1 Met deze executie was de eerste blanke martelaar geboren.

Swellengrebel werd in 1751 opgevolgd door de man die jarenlang zijn rechterhand was geweest, Ryk Tulbach. Zijn eerste grote staatkundige onderneming als gouverneur, was de codificatie van de slavenwetten. In de honderd jaar dat de kolonie bestond, was er een wildgroei aan wetgeving ontstaan en Tulbach publiceerde in 1754 een plakkaat waarop alle bestaande wetten waren samengevoegd.

Verder staat Tulbach vooral bekend om zijn ‘prag- en praalwette’, die hij, onder druk van de gouverneur-generaal in Batavia, had opgesteld. Het ging hierbij om strikte bepalingen omtrent de kleren en gebruiken van de ambtenaren in dienst van de VOC, bedoeld om de uitspattingen van de ambtenaren in toom te houden.

De laatste jaren van de VOCIn 1774 nam Van Plettenberg, die op dat moment zeven jaar aan de Kaap werkzaam was, het bestuur van Tulbach over. Een groot deel van zijn hogere ambtenaren was echter pas aan de Kaap gearriveerd en was dus niet zo bekend met de gang van zaken in de kolonie. Daar kwam nog bij dat die ambtenaren vooral geïnteresseerd waren in snel geld verdienen.

1 Zie voor een geromantiseerd verslag van het geval Barbier, de roman Inteendeel van A.P. Brink.

22

Page 22: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

De burgers van de kolonie waren niet gelukkig met de nieuwe ambtenaren. Onder invloed van de verlichtings-ideeën van Locke, Grotius en Pufendorf, kwamen de zogenaamde Kaapse Patriotten in opstand tegen het bestuur van de Compagnie, dat sinds de landing van Van Riebeeck bijna niet was veranderd. De VOC wou steeds een maximale winst bereiken en hield daarom de touwtjes strak in handen. De Patriotten wilden de bevoorrechte posities van de VOC-dienaren beëindigen en meer inspraak in de gang van zaken in de kolonie.

De bom kwam pas echt tot barsten toen de onpopulaire Fiskaal Boers in januari 1779 C.H. Buytendag, een burger van Kaapstad, gevangen nam en zonder proces naar Batavia verbande. De Kaapse burgers waren erg gegriefd hierover en besloten een afvaardiging naar Amsterdam te sturen en een petitie aan de Heren XVII te overhandigen, waarin deze handelwijze werd afgekeurd.

In oktober 1779 ontvingen de Heren XVII de uit drie delen bestaande petitie. In het eerste deel werden de benarde levensomstandigheden van de burgers aangetoond: doordat de prijzen te laag en de markt te klein waren, was het voor de vrijburgers onmogelijk een bestaan op te bouwen. In het tweede deel klaagden de burgers over het optreden van VOC-ambtenaren. Zo werd er gewezen op verschillende ambtenaren in de buitendistricten die vooral voor hun eigen belang werkten.

Het derde deel bestond uit 37 artikelen waarin verbeteringen van het bestuur werden voorgesteld: de macht van de Fiskaal moest worden beperkt; een burger mocht alleen maar door andere burgers worden gearresteerd en niet door kleurlingen zoals bij Buytendag het geval was geweest; burgers mochten niet zo maar naar Batavia verbannen worden, Buytendag moest terug komen; burgers mochten alleen met toestemming van de burgerraden verbannen worden (en dan alleen naar Nederland); als burgerzaken aan de orde waren, moest de Politieke Raad met zeven burgers worden uitgebreid; de Raad van Justitie moest uit evenveel ambtenaren als burgers bestaan; er moesten ‘vrije verkiezingen’ komen voor alle burgercolleges, wat inhield dat de leden zelf hun opvolgers moesten kunnen kiezen. Verder eisten de burgers, dat ze zelf, buiten de VOC om, handel mochten drijven met Holland en Indië, dat de Compagnie haar bureaucratie zou verkleinen, dat er meer kerken en scholen op het platteland zouden worden opgericht en dat er afschriften van de verordeningen van de Heren XVII in de kolonie moesten worden verspreid, zodat men kon controleren of alles correct werd uitgevoerd.

Uit het bovenstaande blijkt al dat de Patriotten zich vooral druk maakten om hun eigen welzijn en welvaart. Ze waren niet geïnteresseerd in ‘vrijheid, gelijkheid en broederschap’ voor slaven, Khoi of andere ‘mindere rassen’.

23

Page 23: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

De Directeuren in Amsterdam gaven, voor ze een oordeel velden, de ambtenaren in de kolonie de gelegenheid op deze aantijgingen en eisen te reageren. De ambtenaren stelden dat het geschrift maar door een klein deel van de 3.000 inwoners van de Kaap was onderschreven en zwaar overtrokken was. Het viel volgens hen allemaal wel mee.

Door het uitbreken van de Amerikaanse Vrijheidsoorlog in 1775 waren de scheepsverbindingen tussen de Republiek en de Kaap erg onzeker en langzaam. Daar kwam nog bij dat de Republiek in 1780 samen met de Fransen de kant van de Amerikaanse vrijheidsstrijders had gekozen. Als gevolg hiervan probeerde een Engelse oorlogsvloot de Kaap in 1781 te bezetten, wat door toedoen van een Franse vloot werd voorkomen. Door de aanwezigheid van de Franse soldaten aan de Kaap, bloeide de economie van de kolonie op. Desondanks stuurden de Patriotten in 1782 toch een Nadere Memorie naar de Compagniesbestuurders, waarin ze aandrongen op zelfgekozen leden in de burgerraden en een scheiding tussen de leden van de Politieke Raad en de Raad van Justitie.

De Heren XVII reageerden pas in 1783 op de petitie van 1779. In de Politieke Raad werden geen burgers aangesteld en in de Raad van Justitie werd hun aantal verdubbeld tot zes. Verder werd het ambtenaren opnieuw verboden grond te bezitten of te huren, vee te houden en graan of wijn te produceren. Het bleef voor burgers verboden handel te drijven met Indië of de Republiek. Nog twee jaar later reageerde het bestuur op de rest van de petitie: opvolgers mochten niet zelf gekozen worden en bij verbanning kregen burgers de keus tussen Batavia of de Republiek. De bewindvoerders dachten hiermee de zaak voldoende afgehandeld te hebben.

De laatste tien jaar van het VOC-bewind aan de Kaap werden gekenmerkt door een steeds grotere verzwakking van de Compagnie, zowel door omstandigheden binnen als buiten de kolonie.

De oorlog met de Engelsen had van de VOC zijn tol geëist. Doordat het scheepvaartverkeer met Holland lange tijd stil had gelegen, balanceerde de Compagnie op de rand van het bankroet. De maatregelen die voor bezuinigingen aan de Kaap moesten zorgen, waren bijzonder ondoeltreffend. Zo werd in 1785 Van de Graaff aangesteld als gouverneur, met de opdracht de uitgaven te decimeren. Hij liet echter zo veel geld drukken dat er een enorme inflatie ontstond. In 1791 werd hij wegens wanbeleid terug geroepen in Patria.

In 1792 stuurden de Staten-Generaal, die het bestuur van de VOC over hadden genomen, een hervormingscommissie naar de Kaap en werden er drastische bezuinigingsmaatregelen genomen: alle bouwactiviteiten moesten met onmiddellijke ingang gestaakt worden, de voorrechten van ambtenaren werden ingetrokken, slaven en buitenposten moesten verkocht worden en

24

Page 24: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

een regiment soldaten werd naar Batavia gestuurd, waardoor de kolonie helemaal niet meer beschermd was tegen aanvallen van buiten. Verscheidene ambten werden opgeheven en er werden verschillende nieuwe belastingen geheven. De commissarissen probeerden tevergeefs het welvaartsniveau van de burgers gelijk te houden door nog meer nieuwe maatregelen aan te kondigen: wolexport, walvisjacht en vrijhandel met overzeese gebieden (waarbij de handel in specerijen, koffie en suiker niet vrij werd gegeven).

Een bijkomend probleem was de onrust aan de grenzen van de kolonie. De Xhosa waren niet bereid hun land zonder slag of stoot over te geven aan de trekboeren, die steeds verder het land in trokken. Dit leidde regelmatig tot gevechten tussen Xhosa en boeren. De boeren verzochten de Compagnie om steun in hun strijd, maar deze weigerde troepen of wapens te sturen. Hierdoor trokken de boeren zich helemaal niets meer van het bestuur van de kolonie aan en namen het recht in eigen hand. Dit leidde tot een ware slachting onder de Xhosa, de Khoi en de boeren.

Uiteindelijk leidde deze weigering de boeren te steunen tot een opstand in de landdrostdistricten Swellendam en Graaff-Reinet. De boeren waren ervan overtuigd dat hun leven onder de VOC ondraaglijk was. Ze dwongen de landdrost zijn huis te verlaten en stelden een eigen bestuur, onafhankelijk van de VOC, in. Ze weigerden de wetten van de VOC te volgen en belasting te betalen en plaatsten zich onder het bestuur van de Staten-Generaal van de Nederlandse Republiek.

In 1795 kwam er een eind aan het bewind van de VOC over de Kaap. Nadat prins Willem V naar Engeland was gevlucht, nam Frankrijk het bewind over in de Nederlandse Republiek. Een sterke Engelse vloot rukte meteen uit om te voorkomen dat de Fransen ook de strategisch belangrijke Kaapkolonie zouden bezetten. De bevelhebber van de vloot, admiraal Elphinstone, had een brief bij zich van de prins van Oranje, waarin deze de inwoners van de Kaapkolonie verzocht om de Engelsen als vrienden te onthalen. In juni 1795 arriveerde de vloot in de Valsbaai. De plaatselijke bevolking probeerde zich nog even te verzetten tegen de Britse soldaten, maar moest uiteindelijk het onderspit delven. De Kaapkolonie werd, in eerste instantie maar voor korte tijd, deel van het Engelse ‘Empire’.

25

Page 25: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

1.2 Nederland, Engeland en de Kaap (1795-1900)Met de landing van admiraal Elphinstone kwam een einde aan het bewind van de VOC over de Kaapkolonie. Van 1803 tot 1806 was er wel nog sprake van Nederlands bestuur aan de Kaap, maar na 1806 gaven de Engelsen het bestuur van de Kaapkolonie niet meer uit handen.

1.2.1 Intermezzo 1795-1806

Eerste Engelse overnameIn juni 1795 arriveerde admiraal Elphinstone in de Valsbaai, met aan boord van zijn schepen een troepenmacht die onder bevel stond van generaal Craig. De Nederlandse gouverneur Sluysken wilde zich niet zonder slag of stoot aan de Engelsen overgeven en riep de burgers op om tegen de Engelsen te vechten. Luitenant-kolonel C.M.W. de Lille kon echter niet voorkomen dat de Engelsen in Simonstad aan land kwamen. Hij probeerde tevergeefs Muizenberg en later Wynberg tegen een Britse overmacht te verdedigen. Maar doordat er erg veel Britsgezinden onder de hogere Compagniesambtenaren en officieren waren, verloren de Kaapse verdedigers het vertrouwen in hun superieuren. De soldaten weigerden verder te vechten, gaven de wapens op en gingen naar huis.

Op 16 september 1795 tekende gouverneur Sluysken de capitulatie. De Engelsen beloofden de wetten en gebruiken van de kolonie onveranderd over te nemen, geen nieuwe belastingen te heffen, binnenlandse vrijhandel toe te staan en het papiergeld van de Compagnie te accepteren als betaalmiddel.

In eerste instantie werd aan de Kaap een militair bestuur aangesteld, onder leiding van de generaals Craig en Clarke en admiraal Elphinstone. De laatste twee vertrokken in november 1795 en generaal Craig bleef alleen over. In mei 1797 kwam, met de instelling van kroonkoloniebestuur, een einde aan de alleenheerschappij van Craig.

Met het instellen van kroonkoloniebestuur verdween een groot deel van de door de VOC ingestelde bestuurslichamen. De Politieke Raad werd opgeheven en alle burgerlijke en militaire macht kwam in handen van de gouverneur. Het College van Burgerraden werd vervangen door een burgersenaat, die bestond uit zes door de gouverneur aangewezen leden. Zij moesten de gouverneur advies geven omtrent kolonistenzaken en Kaapstad besturen. Maar, aangezien gouverneur Macartney de adviezen van de senaat meestal naast zich neerlegde, was zijn invloed bijzonder klein.

Onder het Engelse bewind verbeterde de rechtspleging aan de Kaap enigszins. Het merendeel van de door de VOC aangestelde ‘amateurrechters’ werd vervangen door beroepsrechters en voor appèl kon men bij de gouverneur en ondergouverneur terecht. In sommige gevallen kon men zelfs

27

Page 26: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

appelleren bij de Geheime Raad in Londen. Barbaarse straffen, zoals de pijnbank, werden afgeschaft en corruptie werd bestreden door de instelling van vaste salarissen voor ambtenaren. Alleen de Fiskaal kon nog aanspraak maken op een deel van de door de burgers betaalde boetes. Aangezien de Britten de kolonisten in de buitendistricten niet te veel tegen de haren wilde strijken, veranderde daar niet veel aan het bestuur.

Het economisch beleid van de Engelsen was voor de Kapenaars gunstiger dan het Compagniesbeleid. De aanwezigheid van een grote hoeveelheid soldaten in de kolonie en de oorlogssituatie in Europa, zorgden voor een opleving van de Kaapse economie. De Engelsen schaften de monopolies af en hielden zich aan hun belofte geen nieuwe belastingen te heffen. Ze hielden wel de vaste prijzen waartegen de boeren noodzakelijke landbouwprodukten aan de overheid moesten leveren in stand.

In het oosten van de kolonie, in Graaff-Reinet en Swellendam, werd het bewind van de Engelsen echt op de proef gesteld. De inwoners waren in opstand gekomen tegen de Compagnie en waren niet van plan hun zelf verworven onafhankelijkheid zonder slag of stoot prijs te geven. De Graaff-Reinetters waren bereid zich te onderwerpen, als de Britten de door hen zelf aangestelde ambtenaren en officieren zouden erkennen en hen munitie zouden verschaffen, zodat ze zichzelf konden beschermen. Generaal Craig was bereid de Graaff-Reinetse landdrost te erkennen, zolang er nog geen Engelse voor het district was benoemd. Toen de Britten een voormalig ambtenaar van de VOC als landdrost aanwezen, weigerden de Graaff-Reinetters de ‘eed van getrouwheid’ af te leggen en verklaarden zich getrouw aan de Bataafse Republiek.

Craig wilde deze vijandigheid niet over het hoofd zien en stationeerde een troepenmacht in Stellenbosch, vanwaar het opstandige district makkelijk binnen gevallen kon worden. Verder verbood hij de levering van voorraden aan de opstandelingen. Uiteindelijk gaven die zich in 1796 alsnog gewonnen, toen bleek dat de Nederlandse vloot, die onderweg was geweest om de kolonie te ontzetten, bij Saldanha-baai tot overgave was gedwongen door de Engelsen.

Enkele jaren later kwamen de inwoners van Graaff-Reinet weer in opstand tegen het Engelse bewind. In 1799 werd de leider van de Graaff-Reinetse opstand, Adriaan van Jaarsveld, door de Britten gearresteerd wegens vervalsing. De inwoners van Graaff-Reinet zagen hun leider als een politiek gevangene en besloten de drostdij te belegeren en Van Jaarsveld te bevrijden. De Engelsen drukten ook deze opstand de kop in en arresteerden de leiders. Zij werden ter dood veroordeeld, maar de vonnissen werden niet voltrokken. Van Jaarsveld stierf in de gevangenis en de rest kwam vrij bij de overname van de Kaap door de Bataafse Republiek, in 1803.

De Xhosa en overgebleven Khoi grepen in deze chaos hun kans en bezetten

28

Page 27: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

een groot deel van Graaff-Reinet. De Britten zagen in dat alleen een grootscheepse aanval en een langdurige oorlog uitkomst zou brengen en de rust zou herstellen. Maar aangezien de Britse bestuurders al wisten dat ze enige jaren later de Kolonie weer aan de Nederlanders moesten overdragen, vonden ze de strijd niet de moeite waard. Ze sloten een soort vredesverdrag met de stamhoofden, wat er eigenlijk op neer kwam dat zij op het land dat ze bezet hadden, konden blijven zitten.

In februari 1803 gaven de Britten, met de Vrede van Amiens, de Kaapkolonie over aan de Bataafse Republiek.

Het Bataafse tijdperkVanaf de overname van de kolonie door de Nederlanders, stond de Kaap onder direct bestuur van de Bataafse regering in Den Haag en de Aziatische Raad, die het beheer over alle kolonies had. Vooral deze Raad wilde een degelijk en constructief beleid volgen, aangezien ze in de veronderstelling was, dat de Kaap weer voorgoed tot het ‘Nederlandse rijk’ behoorde.

Om hiervoor zorg te dragen werd aan advokaat J.A. de Mist de opdracht gegeven zorg te dragen voor de ordelijke overname van de kolonie en het instellen van een nieuw bestuur. De Mist kreeg deze functie, omdat hij eerder al een memorandum had opgesteld over de manier waarop de Kaap bestuurd zou moeten worden. Dit memorandum had zoveel bijval gekregen dat De Mist het nu in de praktijk mocht brengen. Hij reisde samen met J.W. Janssens, die als gouverneur zou optreden, naar Kaapstad af. Een van de eerste dingen die De Mist en Janssens ondernamen toen ze aankwamen aan de Kaap, was een reis maken door het land dat ze zouden gaan besturen.

De Mist ging uit van een sterke, centrale regering. De gouverneur was verantwoordelijk voor de verdediging, de veiligheid, rust en goede orde in de kolonie en moest toezien op het bestuur. Hij werd bijgestaan door vier ambtenaren, die door de Bataafse regering werden aangewezen en waarvan er twee ‘Kaaps’ moesten zijn. Deze vier ambtenaren waren ‘minister’ van landbouw en veeteelt, scheepvaart en visserij, financiën en handel. Samen met de gouverneur vormden ze de Politieke Raad. Het overkoepelende financiële beheer kwam in handen van een Rekenkamer, die verantwoording aan de Aziatische Raad verschuldigd was. De Mist zorgde verder ook voor een scheiding van de rechterlijke en de uitvoerende macht, door een aparte Raad van Justitie op te richten, die bestond uit acht leden, zes met ‘rechterlijke kwalificaties’, een secretaris en een procureur-generaal. Appèl kon bij het hooggerechtshof in Den Haag worden aangetekend.

Verder had De Mist in de gaten dat een sterke centrale regering gesteund moest worden door een doelmatig regionaal bestuur. De kolonie was te groot om ‘in één keer’ te besturen, daarom deelde De Mist haar op in zes provincies:

29

Page 28: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Kaapstad, Stellenbosch, Swellendam, Graaff-Reinet, Tulbach en Uitenhage. De eerste vier districten bestonden al, de laatste twee werden door het Bataafse bewind ingesteld. In elk district werd een landdrost aangesteld, bijgestaan door een secretaris en een heemraad van zes burgers. Ieder district was onderverdeeld in ‘wyken’ of ‘veldkornetschappen’ van ± 36 mijl doorsnee. De belangrijkste taken van de veldkornetten waren wet- en ordehandhaving en ambtelijke bevelen en proclamaties bekend maken.

De Bataafse regering voerde verder allerlei veranderingen door in het onderwijs en de kerk. Alle monotheïstische kerkgenootschappen kregen gelijke rechten en bescherming. Het onderwijs werd uit handen van de kerk genomen en De Mist probeerde overal in het land scholen te stichten. Op zijn rondreizen had hij ontdekt dat daar een grote behoefte aan was.

Op economisch terrein probeerde men de uitgaven en inkomsten gelijk te maken, door meer exportprodukten te maken. Helaas mislukte dit laatste jammerlijk. Doordat het Bataafs bestuur ook nog werd geconfronteerd met een enorme inflatie, konden De Mist en Janssens de problemen aan de grenzen van de kolonie niet afdoende oplossen.

Het Bataafse bestuur was te kort aan de macht om een groot stempel op de kolonie te drukken en alle voorgenomen hervormingen door te voeren. In 1806 vielen de Britten de Kaapkolonie weer binnen en kwam er voorgoed een eind aan Nederlands bestuur in Zuid-Afrika.

30

Page 29: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

1.2.2 Definitief Engels

OvergaveDe Bataafse Republiek had in 1803 net het bewind aan de Kaap overgenomen, toen in Europa de oorlog tussen Frankrijk en Engeland weer opnieuw ontbrandde. Het was daarom niet ondenkbaar dat de Engelsen de strategisch belangrijke Kaap weer zouden innemen. Uiteindelijk vond de langverwachte aanval plaats, toen de Engelsen er zeker van waren dat Napoleon Engeland niet meer zo één, twee, drie zou binnenvallen. Een paar dagen na nieuwjaar 1806 verscheen een Engelse vloot van 61 schepen met 6.700 man aan boord in de Tafelbaai. De hoofdmacht ging bij Bloubergstrand aan land en bracht de Nederlandse verdedigers een verpletterende nederlaag toe. Uiteindelijk legden generaal Janssens en zijn mannen op 18 januari 1806 hun wapens neer.

Volgens de capitulatievoorwaarden werden alle soldaten krijgsgevangenen en op kosten van Engeland naar Nederland verscheept. Privé-eigendom werd gerespecteerd, maar op alle bezittingen van de Bataafse regering werd beslag gelegd. Het in omloop zijnde papiergeld bleef in gebruik, en alle oude rechten en voorrechten van de bevolking bleven gehandhaafd. In maart 1806 vertrokken Janssens en De Mist en de nog aanwezige soldaten naar Nederland.

Voor de Engelse bewindhebbers was Kaapstad alleen maar het Gibraltar van Afrika, wat in eerste instantie vooral inhield dat ze niet veel belangstelling hadden voor het binnenland, aangezien dat alleen maar geld kostte. Hierdoor waren de capitulatievoorwaarden trouwens niet zo liberaal als gebruikelijk was. De oude rechten en voorrechten van de bewoners werden wel gegarandeerd, maar de bevolking kreeg geen garantie dat er geen nieuwe belastingen zouden worden geheven.

In 1814 werd het bestuur van de Engelsen over de Kaap pas officieel bekrachtigd door de Conventie van Wenen. Nederland was bereid de kolonie op te geven, in ruil voor een overname van haar schulden door de Engelsen. Meteen nadat de Britten de Kaap officieel hadden overgenomen, kwam de kolonie in een economische crisis terecht. Doordat de oorlog in Europa was afgelopen, stortte de economie aan de Kaap, die sterk afhankelijk van de oorlog geweest was, in. Dit leidde tot grote bezuinigingen in de jaren na de overname.

Het Engelse bestuur tot 1834Het bestuur dat de Engelsen aan de Kaap instelden was autocratischer dan het bestuur van alle andere Britse kolonies, met uitzondering van de straf-kolonie New South Wales in Australië. De Kaapse gouverneur werd overladen met volmachten: hij kon veranderingen in de constitutie aanbrengen en had alle wetgevende en uitvoerende macht in handen doordat de Politieke Raad was

31

Page 30: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

afgeschaft. Het College van Burgerraden bestond wel nog als ‘Burgersenaat’, maar had helemaal niets meer in te brengen. De gouverneur kon zelf de leden van de Raad van Justitie benoemen en ontslaan en was hoofd van alle twee de gerechtshoven. Formeel moesten alle besluiten van de gouverneur door de minister van Koloniën worden goedgekeurd, maar deze weigerde dat zelden of nooit. Ten slotte was hij ook nog leider van het legertje dat in Kaapstad gelegerd was.

De Engelsen kwamen er al snel achter dat het moeilijk was de kolonie goed te besturen. Dit kwam vooral door de slechte staat van de wegen en door de uitgestrektheid van het gekoloniseerde gebied, dat slechts in zes districten was onderverdeeld. Om de doeltreffendheid van het bestuur te bevorderen, schiep gouverneur Caledon nog drie districten, Clanwilliam, George en Caledon.

De Engelsen hielden de ‘Nederlandse’ colleges van Landdrosten en Heemraden in stand, om via deze instellingen Engelse opvattingen in de buitendistricten te ventileren. Meestal werden Britse officieren als landdrost aangesteld. Dit wil niet zeggen dat alle Nederlandse ambtenaren ontslagen werden. De loyale Nederlanders mochten in dienst blijven. Aangezien ze door de Nederlandse bevolking aan de Kaap vertrouwd werden, waren ze uitstekend geschikt om de Engelse ideeën uit te dragen.

Een duidelijke verbetering in het bestuur waren de in 1811 door Caledon ingestelde reizende rechtbanken, de zogenaamde ‘Circuit Courts’. Dit waren twee of meer leden van de Raad van Justitie die jaarlijks de buitendistricten bezochten, om zaken te horen die buiten de bevoegdheden van de landdrosten en heemraden vielen. Deze rondgaande hoven waren van redelijk groot belang, omdat ze de wetteloosheid, die onder het zwak bestuur van de VOC in sommige districten was ontstaan, tegengingen.

In 1819 organiseerden de Britten de eerste massale emigratie naar de Kaap. In de eerste helft van de jaren twintig verhuisden ongeveer 4.000 mensen van Engeland naar Zuid-Afrika. De meeste van deze ‘settlers’ waren redelijk geletterd en waren in Engeland gewend aan een bepaalde mate van vrijheid, die ze aan de Kaap niet kregen. In de tijd dat zij arriveerden werd de kolonie bestuurd door de zeer autocratisch regerende Somerset. De Britse ‘settlers’ waren gewend aan parlementair bestuur en klaagden dan ook over het willekeurig beleid van de gouverneur. Om hen tevreden te stellen werd in 1825 de Adviesraad in gesteld. Dit orgaan bestond uit ambtenaren en had niet bijzonder veel macht, doordat het de gouverneur alleen van advies mocht voorzien als deze hierom vroeg.

Verder werd onder invloed van de ‘kolonisten van 1820’ in 1828 de persvrijheid verruimd. Vanaf dat moment hoefden de uitgevers van teksten zich alleen nog maar aan de lasterwetten te houden en kwam er een eind aan de preventieve censuur. (Zie de paragraaf over de pers in de volgende

32

Page 31: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

afdeling.)Tussen 1827 en 1834 werd de macht van de gouverneur beperkt. Hij had

wel nog de wetgevende en uitvoerende macht in handen, maar de rechterlijke macht werd onafhankelijk, toen een hooggerechtshof de Raad van Justitie verving. In 1834 werd de slavernij afgeschaft en werd een Uitvoerende Raad, bestaand uit ambtenaren en een Wetgevende Raad, bestaand uit diezelfde ambtenaren en vijf tot zeven door de gouverneur benoemde burgers ingevoerd. Van vrije verkiezingen en democratische vertegenwoordiging was echter nog lang geen sprake.

Bij hun machtsovername in 1806 probeerden de Britten de positie van de Khoi in de kolonie te verbeteren. Ze behoorden officieel niet tot de Kaapse bevolking, doordat ze op papier op hun eigen grond leefden en onder gezag van hun eigen kapiteins stonden. In de praktijk hadden de blanke boeren de grond van de Khoi ingenomen en werden ze gedwongen voor de blanken te werken.

In 1809 pasten de Engelsen de wet aan en werden de Khoi ook tot de Kaapse bevolking gerekend. Om arbeidzaamheid bij hen aan te kweken, hen hun nomadische gewoontes af te leren en landloperij het hoofd te bieden, werd vastgesteld dat ze een vaste verblijfplaats moesten hebben, net als alle andere inwoners van de kolonie. Ze mochten hun verblijfplaats alleen verlaten als ze in het bezit waren van een door de plaatselijke veldkornet of landdrost uitgeschreven pasje. Verder werden de Khoi beschermd tegen misbruik door hun werkgevers, doordat alle arbeidscontracten van een maand of langer bij de overheid geregistreerd moesten worden en hoogstens een jaar geldig waren. Het was de bedoeling van de Engelsen hen beschaving bij te brengen en een oplossing te bieden voor het tekort aan ongeschoolde arbeiders, dat na de afschaffing van de slavenhandel was ontstaan. Het bezit van slaven was overigens nog altijd toe gestaan.

In 1812 werd vastgesteld dat Khoi-kinderen, die tot hun achtste door de werkgevers van hun ouders waren onderhouden, minstens tien jaar bij deze werkgever in dienst moesten blijven. De instelling van deze wetten veroorzaakten veel protesten van filantropen aan de Kaap en in Londen. Zij vonden dat de slavernij door deze verordeningen weer nieuw leven werd ingeblazen.

In Engeland werd het Kaapse bestuur beschuldigd van lankmoedig optreden ten opzichte van kolonisten die de Khoi onmenselijk behandelden. Hierop gelastte de minister van Koloniën dat gouverneur Cradock deze aantijgingen tot op de bodem moest onderzoeken. Het Rondgaande Hof van 1812 hoorde in vier maanden tijd over de 1.000, overwegend niet-blanke, getuigen in meer dan vijftig zaken tegen blanken. Het hof bevond echter

33

Page 32: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

niemand schuldig aan moord. Wel kregen enkele aangeklaagden boetes opgelegd voor hardhandig optreden.

Het optreden van het Rondgaande Hof (dat in de volksmond al snel de “Zwarte Ommegang” werd genoemd) had weer tot gevolg dat er grote spanningen ontstonden tussen Engelstalige filantropen en Hollandse boeren en tussen de boeren en het Engelse bestuur. Bij de boeren vatte het idee post dat de Engelsen de ‘zwarten’ boven de blanken stelden. Deze verontwaardiging bij de blanken leidde tot het zogenaamde ‘Slagtersnekvoorval’.

Frederik Bezuidenhout, een boer die aan de grens van de kolonie woonde en werkte, negeerde in 1815 verschillende dagvaardigingen naar aanleiding van klachten over mishandeling van zijn Khoi-knechten. Toen een groep pandoeren (Khoi-soldaten) hem kwam arresteren, verzette hij zich hevig en de soldaten zagen zich genoodzaakt hem neer te schieten. Johannes Bezuidenhout zwoer bij het graf van zijn broer wraak en zweepte een groot deel van zijn vrienden op tot een opstand tegen het Britse bestuur. Bezuidenhout kreeg uiteindelijk maar zo’n zestig medestanders en de rebellie werd dan ook snel de kop ingedrukt. Johannes probeerde met zijn gezin de streek te ontvluchten, maar moest uiteindelijk ook het leven laten.

De Britten vreesden een herhaling van de vroegere opstanden en waren vastbesloten de grensboeren met het Britse gezag te laten kennis maken. Zes leiders werden ter dood veroordeeld. Vijf van hen werden daadwerkelijk opgehangen, de zesde werd verbannen. De overige gevangen genomen rebellen werden gedwongen de executies (die langer duurden dan gepland was, doordat vier keer het touw van de galg brak en de mannen opnieuw het schavot op moesten) bij te wonen en werden daarna ook verbannen.

Uit het geringe aantal medestanders dat Bezuidenhout kreeg, bleek dat de meeste grensboeren het niet eens waren met zijn optreden. Vele boeren kozen de kant van de Britten en hielpen mee de opstand te onderdrukken. Dit wil niet zeggen dat ze het niet met zijn klachten eens waren, ze waren het niet eens met zijn manier van optreden.

In de jaren twintig voerden de filantropen opnieuw en deze keer met meer succes, actie tegen de ‘hottentotten-proclamatie’ van 1809. Ze wilden de niet-blanken gelijk stellen aan de blanken en hen op die manier beschaving bijbrengen. Onder invloed van de bekende filantroop dr. Philip vaardigde gouverneur Bourke in 1828 Ordonnance 50 uit, waardoor de bestaande wetgeving grotendeels ongedaan gemaakt werd. Volgens deze wet mocht geen enkele inwoner van de Kaapkolonie op grond van zijn huidskleur in zijn bewegingsvrijheid, woonplaats of leefwijze beperkt worden. Ook mocht niemand op grond van uiterlijke kenmerken tot arbeid worden gedwongen.

Anglisering van de Kaap

34

Page 33: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

De overname van de kolonie door de Britten liet de ‘Nederlandse’ bevolking aan de Kaap in eerste instantie redelijk koud. Dit veranderde enigszins (maar niet radicaal) toen de kolonie officieel Brits werd. In tegenstelling tot het Britse beleid in Frans-Canada, voerden de Britse bestuurders hier geen verzoeningsbeleid. Ze vertrouwden een groot deel van de Nederlandse kolonisten niet (dit naar aanleiding van de problemen in Graaff-Reinet enkele jaren eerder) en beschouwden hen als barbaren.

Vanaf 1814 werden in de kolonie steeds meer Nederlandse ambtenaren vervangen door Engelse ambtenaren. Vanaf 1820 voerden de Britten een actief ‘verengelsingsbeleid’. Dit begon met de al eerder genoemde massale immigratie van Britse burgers. Verder stuurden de Britten Engelse onderwijzers naar de scholen in de binnenlanden, in een poging het Nederlands door het Engels te vervangen. Vanaf 1823 werd het verplicht een brief naar de koloniale secretaris in het Engels op te stellen. Twee jaar later werd overal, behalve in de gerechtshoven, het Engels als officiële voertaal ingevoerd. In de gerechtshoven was dit vanaf 1828 het geval.

De meeste ‘Afrikaner’-families in Kaapstad pasten zich aan de maatregelen van de Britten aan. Ze zorgden ervoor dat hun kinderen Engels spraken, maar hielden ook vast aan het Hollands, de taal van de bijbel en hun kerk. Voor de gezinnen op het platteland hield de anglisering niet zo’n grote verandering in. Zij kwamen nog bijna niet met het Engels in aanraking en bleven overwegend Hollands/Afrikaans spreken. (Zie verder paragraaf 1.2.5 over Nederland en de Kaap.)

35

Page 34: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

1.2.3 “Die Groot Trek”

Aanleidingen voor de Grote TrekIn de loop van de zeventiende, achttiende en negentiende eeuw was de Kaapkolonie geleidelijk aan steeds groter geworden. De Europese kolonisten trokken vanaf Kaapstad steeds verder naar het oosten en noordoosten, waardoor de grenzen van de kolonie steeds verschoven. In 1824 zag de Britse regering zich genoodzaakt de grens van de kolonie tot aan de Kareeberg, Oranjerivier en Stormbergspruit te verschuiven, opdat een aantal grensboeren weer op het grondgebied van de kolonie zouden wonen. Een paar jaar later besloten verschillende grensboeren, gedwongen door de grote droogte, deze grens over te steken, om zich te vestigen in Transoranje, het gebied ten noorden van de Oranjerivier. Deze grensboeren waren loyaal aan de Britse regering in Kaapstad en aan de Kaapse kerksynode.

De boeren die in de jaren dertig de kolonie verlieten en later als Voortrekkers bekend zouden staan, waren niet loyaal aan de Britse regering. Ze beschouwden het verlaten van de kolonie als de beste oplossing voor de toestand waarin ze verkeerden en die ze als uitzichtloos beschouwden.

Het is niet helemaal duidelijk wat de directe aanleiding voor de boeren was, om de Britse regering de rug toe te keren en hun eigen gang te gaan. Aan de vooravond van de Trek was er onder uiteenlopende groepen aan de Kaap sprake van ontevredenheid. De kleurlingen waren onzeker over hun verhouding met de blanken. De boeren aan de West-Kaap hadden te lijden onder de afschaffing van de slavernij en de boeren aan de oostgrens van de kolonie vochten al jaren tegen de oprukkende Xhosa en leden ook al jaren forse verliezen in deze strijd.

Vooral deze boeren waren teleurgesteld in het Engelse bestuur. Om het hoofd boven water te kunnen houden, vroegen zij regelmatig steun aan de Britse bestuurders. De Britten weigerden echter soldaten naar de grens te sturen, vanwege een chronisch tekort aan soldaten aan de Kaap. Hierdoor zagen de boeren zich genoodzaakt burgercommando’s op te richten. De Britten weigerden wapens en munitie naar deze commando’s te sturen, uit vrees voor een afslachting van de autochtone bevolking. De boeren verloren alle vertrouwen in de Britse bestuurders toen deze hen de schuld gaven van het uitbreken van de Zesde Grensoorlog en niet bereid waren de verliezen die de grensboeren leden te vergoeden, maar zelfs nog hogere belastingen hieven. Vooral dit wantrouwen wordt door Muller beschouwd als de belangrijkste aanleiding voor de boeren om de kolonie te verlaten. (Muller, 2, 1977, p.154-155)

De onvrede onder de boeren werd verder nog versterkt, doordat zij zich achtergesteld voelden bij de andere inwoners van de kolonie. Hierbij speelde

36

Page 35: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

voor sommige boeren het Slagtersnek-incident, vele jaren eerder, nog een rol. Het Engelse bestuur had toen, naar hun mening, laten blijken dat ze kleurlingen boven blanken stelden. De boeren voelden zich dan ook diep geraakt door de gelijkstelling van zwart en blank, die de Britten in 1828, middels Ordonnance 50, hadden doorgevoerd. Aangezien zij op godsdienstige gronden een scheiding tussen blanke christenen en zwarte heidenen hadden gemaakt, hadden ze vooral problemen met de kerkelijke gelijkstelling, die inhield dat een kerk geen gekleurde gelovigen meer de toegang mocht weigeren. Dit was ook een van de redenen waarom de boeren zich van de Kaapse synode afkeerden.

Een andere factor die debet was aan het verlaten van de Kaap door de boeren, was het gebrek aan invloed op het bestuur van de kolonie. Hoewel volgens Muller al sinds de achttiende eeuw sprake was van een gevoel van saamhorigheid onder de boeren, gunde het Britse bewind hun helemaal geen zeggenschap in het bestuur van het land. In het centraal bestuur van de kolonie hadden de boeren hoegenaamd niets in te brengen en toen de Britten ook de heemraden afschaften, verloren ze ook het beetje zelfbestuur dat ze nog hadden.

De meeste boeren trokken om een ‘cocktail’ van bovenstaande redenen weg, waarbij de verengelsing van bestuur, onderwijs en kerk voor sommige boeren ook nog een grote rol speelde.

Het vertrekHet is niet bekend bij wie en wanneer de gedachte om massaal naar het noorden te trekken is ontstaan. Dit komt voornamelijk doordat de voorbereidingen in het diepste geheim moesten gebeuren, aangezien de Britse bestuurders er niets van mochten weten.

Het idee van een boerenstaat, opgericht en bestuurd door Afrikanerboeren op door boeren bezet gebied, sprak de meeste grensboeren wel aan. Vooral omdat het verlaten van de kolonie een vreedzame oplossing voor de problemen met de Britten was. Uiteindelijk zagen verschillende zeer gelovige boeren de Trek als een soort roeping van God. Ze vergeleken zich met het volk Israel en zijn vlucht uit Egypte. (Er onstond zelfs een soort Voortrekkerssekte, de “Jerusalemgangers”, die rond 1850 met ossenwagens vanuit Zuid-Afrika naar Jeruzalem wilde trekken. Steyn, 1980, p.125.)

Ondanks de bereidheid van veel boeren de kolonie te verlaten, waren er nog genoeg struikelblokken. Geen van de leiders had enige bestuurlijke ervaring, de boeren woonden ver van elkaar, wat de communicatie bemoeilijkte en de boeren hadden verschillende soorten boerderijen. Uiteindelijk zou dit alles tot onenigheden onder de Voortrekkers leiden.

Door de informatie die de grensboeren van avonturiers, handelaren, jagers

37

Page 36: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

en zendelingen hadden gekregen, wisten ze dat er in het noorden en noordoosten dunbevolkte gebieden met zeer vruchtbare gronden waren. Er waren twee mogelijke ‘trekrichtingen’. De boeren konden zich ten noorden van de Oranjerivier, of in het noordoosten, in Natal, vestigen. Aangezien die laatste stad een bloeiende haven had, trok deze streek méér dan de uitgestrekte vlaktes in Transoranje. Het probleem van Natal was echter, dat een groot deel van de Engelse kolonisten van 1820 zich daar gevestigd hadden, waardoor het risico bestond dat zij, zodra de boeren hun eigen republiek uitriepen, de Britse marine zouden inroepen.

Een ander probleem was de route naar Natal toe. De kortste weg liep min of meer langs de kust, maar dan moesten de boeren dwars door ‘kafferland’, waar tienduizenden Xhosa niet bereid waren de Voortrekkers zonder slag of stoot doorgang te verlenen. De langere weg liep door het bekende Transoranje en dan dwars over de Drakensbergen.

In 1834 besloten de Trekleiders, in zoverre daar toen al sprake van was, dat er meer informatie over de twee gebieden moest komen. Hiertoe werden twee Commissies ingesteld, die naar de bewuste gebieden reisden om onderzoek te doen. In 1835 kwamen de commissieleden met positieve berichten uit Natal terug.

Toen in 1836 staatssecretaris Glenelg zeer ongunstige wetten voor de boeren aan de oostgrens bekend maakte, een groot deel van de klachten van de grensboeren nog altijd niet uit de weg waren geruimd en de als filantropisch bekend staande Stockenstrom luitenant-gouverneur werd, verlieten de eerste boeren de Britse kolonie. Ze reisden naar het centrale verzamelpunt Thabu Nchu aan de Vetrivier. Hier zouden de boeren bekijken hoe men verder zou reizen.

De Britten reageerden verdeeld op deze eerste massale uittocht. De verschillende mensen die het Britse beleid bepaalden, reageerden allemaal anders. Gouverneur D’Urban was een van de weinigen die de Trek als zeer nadelig voor de kolonie beschouwde. Hij probeerde zo snel mogelijk iets aan de klachten van de grensboeren te doen. Luitenant-gouverneur Stockenstrom zag de Trek als een versnelde en vergrote voortzetting van de trekboerbewegingen van de achttiende en het begin van de negentiende eeuw. De Britse overheid had deze boeren nooit kunnen beteugelen in hun trektochten. Hij beschouwde de Grote Trek als onvermijdelijk. Staatssecretaris Glenelg was het grotendeels eens met Stockenstrom. Ook hij beschouwde de Voortrekkers, net als de trekboeren, loyaal aan het Britse bewind en was ervan overtuigd dat het Britse bestuur niets voor de grensboeren kon doen, waardoor er steeds meer boeren naar Thabu Nchu vertrokken.

In Thabu Nchu hadden de leiders van de Trek, Potgieter en Maritz, een eigen bestuur ingericht. Maritz was president en Potgieter legercommandant.

38

Page 37: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Ze hadden een Burgerraad ingericht, die bestond uit zeven mannen. Deze raad werd gezien als een wetgevend, wetmakend en beleidsmakend collectief, maar heeft nooit één wet gemaakt. Na verloop van tijd onstond er in Thabu Nchu onenigheid, doordat Potgieter naar het noorden, in de richting van Mozambique, wilde trekken, terwijl Maritz de voorkeur gaf aan Natal.

Toen Piet Retief in 1837 in Thabu Nchu arriveerde, bevonden zich daar ongeveer 5 zogenaamde ‘lagers’ van elk ± 1.000 ossenwagens. Het aantal weerbare mannen bedroeg ongeveer 1.600. Doordat de Burgerraad ten gevolge van de onenigheid tussen Potgieter en Maritz min of meer uit elkaar was gespat, werden nieuwe verkiezingen georganiseerd. Retief werd tot ‘goewerneur’ en militaire bevelhebber gekozen en Maritz werd hoofd van de rechtspleging en president van het hoogste bestuurscollege, de Burgerraad.

De uitgeweken boeren moesten nu bepalen waar ze heen wilden trekken. Doordat de verschillende leiders in verschillende richtingen verder wilden trekken, betekende dit het einde van de eenheid onder de Voortrekkers. Voor Potgieter was de mogelijke annexatie van Natal door de Britten een te groot risico. Hij gaf de voorkeur aan het Verre Noorden. Ten noorden van de 25ste breedtegraad zou de op te richten Boerenstaat niet meer door de Britten onder de voet gelopen kunnen worden. Retief, Maritz en Uys (een derde ‘leider’ die in 1837 bij de Vetrivier arriveerde) wilden naar de ontvolkte en aanlokkelijke vlakte achter de kust van Natal. Uiteindelijk wilde niemand toegeven en werd er besloten dat het noorden geschikt voor bewoning zou worden gemaakt en dat men zou proberen Port Natal (de haven van Natal) in handen te krijgen.

Eind oktober 1837 vertrok een sterk commando om de Transvaal vrij van vijandige stammen te maken. Tussen 4 en 13 november streden de Voortrekkers bijna aan een stuk door tegen de mannen van het Matebele-rijk. Uiteindelijk lukt het hen om de Matebeles uit de Transvaal te verdrijven, waardoor het gebied praktisch aan de Voortrekkers was.

Ondertussen was Piet Retief onderweg naar Natal. Hij trok met vijftien vertrouwelingen de Drakensbergen over en arriveerde rond 20 oktober in Port Natal. Hij werd hier uitermate vriendelijk ontvangen door de Britse kolonisten. Deze beschouwden de vestiging van de boeren als een goede bescherming tegen de dreigende aanvallen van Zulu-opperhoofd Dingaan.

Begin november bracht Retief een ogenschijnlijk succesvol bezoek aan de Zulu-leider. Dingaan was bereid het uitgestrekte gebied tussen de Tugela- en de Umsimvubu-rivier aan de Voortrekkers af te staan, mits deze ervoor zouden zorgen dat hij het vee dat hem recentelijk door een rivaliserende stam was ontstolen, weer terug zou krijgen. Retief stemde in met deze voorwaarde en keerde op 6 februari 1838 samen met enkele vertrouwelingen terug naar Mzilikazi, het hoofdkwartier van Dingaan. De Voortrekkers hadden het beloofde vee en een verdrag dat ze Dingaan ter ondertekening voor wilden

39

Page 38: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

leggen, bij zich. Nog voor de boeren in Mzilikazi aankwamen werden ze door mannen van Dingaan vermoord. Tegelijk met deze moorden voerden andere soldaten van Dingaan aanvallen op de nederzettingen van de Boeren buiten Port Natal uit. Alles bij elkaar stierven bij deze aanvallen ongeveer 500 mensen.

Uiteindelijk lukte het Maritz in 1838, nadat de Zulu’s een groot deel van de inwoners hadden omgebracht, Port Natal te bezetten. Aangezien Dingaan nog niet was verslagen, hield dit niet in dat de nederzettingen van de boeren nu veilig waren.

In december 1838, Maritz was toen al overleden, kwam Andries Pretorius uit Graaff-Reinet aan in Natal. Hij werd aangesteld als Kommandant-Generaal en trok meteen met 470 strijders Zululand binnnen, in een poging de dood van Retief te wreken. Op 16 december 1838 versloegen de Boeren de Zulu’s bij de Buffelsrivier. Deze slag zou bekend worden als de Slag om Bloedrivier. Ter nagedachtenis aan de strijd richtten de Boeren later in Pietermaritzburg een kerk op. Ze hadden van te voren gezworen de overwinning van de strijd aan God op te dragen.

De Republiek NataliaMet de overwinning van de Trekkers op Dingaan kwam een eind aan de ‘echte’ Grote Trek. De zoektocht naar land waar de boeren zich konden vestigen was, voor korte tijd, afgelopen. In 1838 werd de eerste Boerenrepubliek opgericht: Republiek Natalia.

De grondwet van de republiek, die in 1839 af was, was gebaseerd op democratische beginselen. Het staatje werd geregeerd door een Raad van Representanten van het Volk, bestaande uit 24 mannen tussen de 24 en 60 jaar, ieder jaar via openbare verkiezingen gekozen door alle blanke volwassen mannen. Hoewel de Raad wel enige zeggenschap had, werden de belangrijke beslissingen omtrent landverdeling, geloofszaken en andere algemene zaken in een volksdebat en een referendum genomen. Aangezien de Raad maar eens in de drie maanden bij elkaar kwam, werden vijf mensen aangewezen om tussentijdse beslissingen te nemen. Deze besluiten moesten naderhand door de Raad goedgekeurd worden.

In 1838, toen de Boeren net in Natal waren ‘gesetteld’, bezetten de Britten de haven en legden beslag op alle militaire goederen. De Boeren protesteerden fel en sloten zelfs een pact met Panda, de opvolger van Dingaan, om de Britten weer te verdrijven. Uiteindelijk kreeg de Volksraad het beheer over de haven en de depots weer terug.

In 1840 besloten Pretorius en Potgieter hun geschillen bij te leggen en alle Voortrekkers, dus ook zij die in de Transvaal woonden, of bij de Vetrivier waren achtergebleven, onder bestuur van de Volksraad van Natalia te plaatsen.

40

Page 39: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Een jaar later werd er in Potchefstroom, door Potgieter gesticht, een Adjunkt-Raad in het leven geroepen. Deze raad had enige zeggenschap, maar was ondergeschikt aan de Volksraad van Natalia.

De Britten waren niet bereid de onafhankelijkheid van de Republiek te erkennen, maar konden, vanwege financiële tekorten, Natal niet annexeren. Zij beschouwden de Voortrekkers nog altijd onderhevig aan de Britse wetgeving, krachtens de Cape of Good Hope Punishment Act uit 1838, waarin de Britten hadden vastgelegd dat de Britse wet gold tot aan de 25ste breedtegraad. De Britse gouverneur Napier was dan ook niet bereid de republiek te erkennen of ermee samen te werken.

De Boeren waren vastbesloten te voorkomen dat er in hun republiek eenzelfde onrust zou ontstaan als aan de oostgrens van de Kaapkolonie het geval was geweest. Daarom nam de Volksraad maatregelen waardoor het mogelijk was rassendifferentiatie en segregratie in de republiek door te voeren. Dit ging de Britse filantropen te ver en zij protesteerden heftig bij het Britse bewind. Gouverneur Napier greep pas in 1841 in, nadat de Volksraad besloten had een groot deel van de Xhosa naar de zuidgrens van de republiek te ‘segregeren’. Napier was bang voor nieuwe onrust aan de oostgrens van de Kaapkolonie en stuurde een kleine troepenmacht naar de grens. In Mei 1842 gaf hij opdracht Port Natal te bezetten. De republiek bood fel weerstand, maar het Britse leger was toch te sterk. Op 15 juli 1842 tekende de Volksraad van Natalia de capitulatie.

De Britten wilden het gebied niet meer afstaan en in 1845 kwam er een definitief eind aan de eerste Boerenrepubliek. Natal werd een kolonie van Groot-Brittanië, onder bestuur van de filantropisch gezinde Martin West.

De tweede trek en de oprichting van de O.V.S. en Z.A.R.Nadat de Britten het bewind in Natal hadden overgenomen, zagen veel boeren zich genoodzaakt weer te vertrekken. Ze konden niet leven met de door de Britten gepropageerde gelijkstelling van zwart en wit. De boeren trokken naar het westelijke Hoëveld, de oost-Transvaal en de noord-Transvaal, waar al verschillende Voortrekkergemeenschappen zich gevestigd hadden.

De Britten probeerden met steeds krachtigere middelen de Trek te beteugelen. Ze trokken steeds verder naar het noorden, in een poging de boeren weer onder Brits bestuur te krijgen. In 1848 bezetten ze het gebied ten noorden van de Oranjerivier, dat tot dan toe een redelijk autonoom boerengebied was. De kentering in het beleid van de Britten kwam, toen bleek dat er te weinig soldaten waren om alle gebieden tegen invallen van Xhosa te verdedigen. Ze zagen toen in dat de Boeren, aan de noordrand van de kolonie, een buffer tussen hen en de Xhosa konden vormen. Verder zagen ze in dat de Boeren geen toegang tot de zee hadden, wat inhield dat de Britten toch het

41

Page 40: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

oppergezag in Zuidelijk-Afrika zouden behouden. In dit licht moet men ook de erkenning van de Zuid-Afrikaanse Republiek

in 1852 en de Oranje-Vrijstaat in 1854 zien. Met de oprichting van deze republieken kwam in feite een einde aan de Grote Trek. De boeren hadden hun doel bereikt: eigen bestuur in eigen gebied. Het ligt voor de hand dat met de oprichting van de republieken geen einde kwam aan de stroom van mensen die de Kaapkolonie verlieten om zich in het noorden te vestigen. Deze stroom bleef de rest van de eeuw aanhouden.

42

Page 41: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

1.2.4 De Kaapkolonie 1854-1900

Het bestuur tot 1900De Wetgevende Raad die gouverneur D’Urban in 1834 aan de Kaap had ingesteld, functioneerde ondanks de protesten van de Kapenaren tot 1853. De burgers hadden vanaf de instelling van de Raad geijverd voor een meer democratisch bestuur, maar de Britse regering was niet bereid gehoor te geven aan de eisen tot meer inspraak door de burgers.

Dit veranderde pas toen de regering in Londen in 1846 begon te denken aan Kaaps zelfbestuur. Terwijl een onderzoek naar de haalbaarheid hiervan werd ingesteld, besloot het Britse parlement de Kaap als een bandietenkolonie te gaan gebruiken. In Kaapstad liepen de gemoederen hierover zeer hoog op. De meeste burgerleden van de Wetgevende Raad traden af en zetten hun opvolgers dusdanig onder druk dat ook zij hun functie neerlegden. Ten gevolge van de onrust in Kaapstad, was de Neptune, een schip met 282 bannelingen aan boord, in 1850 gedwongen met haar ongewenste ‘vracht’ door te varen naar Tasmanië. De Kaap werd geen strafkolonie.

Na dit incident werd het onderzoek naar Kaaps zelfbestuur aanzienlijk vertraagd door het uitbreken van de Achtste Grensoorlog (1850-1853), aan de oostgrens van de kolonie. De gewijzigde Cape of Good Hope Constitution, die het Britse bestuur in Londen in 1850 naar Kaapstad had gestuurd, werd pas in 1852 door de bestuurders in Kaapstad gefiatteeerd en terug gestuurd naar Londen. Op 1 juli 1853 trad de nieuwe grondwet in werking, die met enkele kleine wijzigingen de grondwet van de Kaapkolonie tot 1910 zou zijn.

Vanaf 1853 bestond de Wetgevende Raad uit een hoofdrechter als president en vijftien gekozen leden. Hiervan kwamen er acht uit de westelijke provincies en zeven uit de oostelijke. De leden werden voor tien jaar gekozen en moesten stemgerechtigde burgers zijn van minstens dertig jaar met een ‘unencumbered’ (‘onbeswaard’) eigendom van £2.000 of een vast dan wel roerend eigendom van £4.000.

De Wetgevende Vergadering bestond uit 46 gekozen leden, die vijf jaar aanbleven. Iedere stemgerechtigde uit de 22 districten kon zich verkiesbaar stellen. Ze moesten minstens één keer per jaar vergaderen, in een door de gouverneur aangewezen plaats. De vergaderingen moesten in het Engels gevoerd worden. Elke meerderjarige man, met een huis van minstens £25, of een loon van minstens £50 per jaar was stemgerechtigd, mits hij nooit voor een misdaad veroordeeld was.

Er was dus sprake van een ‘twee-kamer-parlement’, waarbij de Wetgevende Raad de eerste en de Wetgevende Vergadering de tweede kamer vormde. Doordat het kabinet, de Uitvoerende Raad, geen verantwoording aan het parlement, maar aan de Kroon verschuldigd was, leek het bestuur van de

43

Page 42: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

kolonie democratischer dan het in feite was.In de jaren vijftig was de verdeling van de kolonie in een oostelijk en

westelijk deel het grootste probleem. De oosterlingen waren bang voor de overheersing door de westelijke kolonisten en waren daarom fel gekant tegen Kaaps zelfbestuur. Ze hadden bij de instelling van het kiesrecht ook al gepleit voor een lagere ballotage, in de hoop dat de zwarten, die dan hadden kunnen stemmen, hun kant zouden kiezen in hun strijd tegen de westerlingen.

Rond 1860 ontstond in Port Elisabeth en Grahamstown een afscheidingsbeweging, een “Separative League”. Deze wilde het oostelijk deel van de kolonie afscheiden van de rest, nadat was gebleken dat de oostelijke afgevaardigden in de Raden de voorstellen ingediend door Westerlingen niet konden tegenhouden. Uiteindelijk bleek deze ‘league’ een storm in een glas water te zijn. Toen Port Elisabeth de doorvoerhaven van diamanten werd en het economisch bijzonder goed ging, viel het allemaal wel mee met het separatisme.

Bij zijn aantreden in 1862 besloot gouverneur Wodehouse dat Kaaps zelfbestuur een contradictio in terminis was. Hij probeerde het zelfbestuur in te perken, door een autocratische bestuurswijze te hanteren. In 1862 wilde hij het economisch onafhankelijke Brits-Kaffraria (Ciskei) bij de kolonie inlijven en er zo voor zorgen dat de Oranje-Vrijstaat alleen nog over het grondgebied van de Kaapkolonie de zee kon bereiken. Het parlement vond deze bezetting niet stroken met de bezuinigingsmaatregelen die Wodehouse al had afgekondigd en kon, door met een constitutionele crisis te dreigen, deze annexatie nog voorkomen. Maar drie jaar later kreeg Wodehouse toch zijn zin, toen het bestuur in Londen te kennen gaf dat Brits-Kaffraria bezet moest worden. In 1866 werd de Ciskei een geïntegreerd deel van de Kaapkolonie, waardoor de Wetgevende Raad tot 21 leden en het lagerhuis tot 66 leden werden uitgebreid.

Wodehouse maakte zich met zijn optreden binnen de kolonie zeer veel vijanden: de separatisten, de inwoners van het westelijk deel van de Kaap, de inwoners van Brits-Kaffraria en de strijders voor zelfbestuur. Maar ook buiten de kolonie waren ze niet blij met zijn optreden. Wodehouse was van mening dat de vrede in Zuid-Afrika alleen bewaard kon blijven als het hele gebied, dus ook de Oranje-Vrijstaat en de Zuid-Afrikaanse Republiek, onder Brits bestuur kwam. De Boerenrepublieken belemmerden de Britten in hun doel: “Africa British from Cape ‘till Cairo”.

Het nieuwe parlement, dat in 1869 was gekozen, kwam ook met Wodehouse in conflict en diende op een gegeven moment zelfs een motie van wantrouwen tegen de gouverneur in. Hierop werd het parlement weer ontbonden. Het bleek niet mogelijk de problemen tussen de uitvoerende en wetgevende machten op te lossen. Alleen verantwoordelijk bestuur met een

44

Page 43: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

parlementaire regering zou soelaas kunnen bieden. In 1869 besloot de regering in Londen dat de Kaap op de lange termijn

helemaal autonoom zou moeten worden. Dit zou dan het begin zijn van een Zuid-Afrikaanse federatie, bestaande uit Natal, Basutoland, Griqualand, de Kaap en de twee Boerenrepublieken. Uiteindelijk stemde ook het Kaapse parlement in met dit scenario.

In 1870 werd Wodehouse vervangen door Barkley, een voorstander van zelfbestuur. Ook in Londen gingen stemmen op vóór zelfbestuur, aangezien het goedkoper zou zijn voor de Britse schatkist. Daar kwam bij dat de Kaap door de opening van het Suezkanaal minder belangrijk was geworden als sleutelpost van Afrika.

In 1872 werd in het Engelse parlement dan ook de Constitution Ordinance Amendment Act aangenomen. Op 1 december 1872 werd de eerste parlementaire regering met ministeriële verantwoordelijkheid aangesteld. Dit hield in dat het Britse kabinetstelsel werd ingevoerd en de Kaapkolonie volledig koloniaal zelfbestuur had. De kolonie was in het vervolg zelf verantwoordelijk voor de verdediging van haar gebied en de handhaving van de binnenlandse orde. In 1874 kwam er met de herverdeling van de kiesdistricten ook een definitief einde aan de separatistische beweging.

Bij de Nederlands-Afrikaanstaligen was al deze tijd bijna geen sprake van een politiek bewustzijn. Dit kwam natuurlijk ook doordat degene die het niet eens waren met het Britse bestuur, konden uitwijken naar de Boerenrepublieken. Van enig politiek bewustzijn was pas sprake tijdens de derde Basoeto-oorlog en de strijd om de diamantvelden halverwege de jaren zeventig.

Vanaf juli 1867 moest de Oranje-Vrijstaat, onder leiding van president Brand, zich verdedigen tegen invallen van Basoeto. Wodehouse sympathiseerde openlijk met de Basoeto en verbood zijn onderdanen aan de zijde van de Vrijstaters mee te vechten. Toen Mosjesh, de koning van de Basoeto, Brits onderdaan wilde worden, voldeed Wodehouse welwillend aan dit verzoek, aangezien hij Basoetoland dan bij de Kaapkolonie kon voegen. Hierdoor streed Brand opeens niet meer tegen Basoeto, maar tegen Groot-Brittanië.

Wodehouse begon toen ook tegen de Z.A.R. te ageren: er zouden slaveneigenaars in de republiek wonen. In 1867 werd even buiten de Transvaal goud gevonden. President Pretorius besloot de grens van de republiek te verleggen, opdat de goudvelden onder zijn beheer zouden vallen. Hierop besloten de Britten de Conventie van 1852 op te zeggen en geen wapens meer aan de republiek te leveren.

Uiteindelijk bleek de goudontdekking niet zo veel voor te stellen, in tegenstelling tot de vondst van diamanten aan de oevers van de Vaalrivier. Het

45

Page 44: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

probleem was dat de ‘diamant-driehoek’ (waar de Vaal en de Hartsrivier samenvloeiden) door de twee boerenrepublieken en door stamhoofd Waterboer van de Griqua’s werd opgeëist. De Britten zouden bemiddelen in het conflict, maar kozen uiteindelijk de zijde van Waterboer. In 1871 werd hij Brits onderdaan en trok een gewapende politiemacht naar het noorden om de diamantvelden te bezetten. Hiermee verloor de Oranje-Vrijstaat de rijkste diamantmijn ter wereld.

In 1877 vielen de Britten de Transvaal binnen in een poging de eenwording van Zuid-Afrika te versnellen. De Transvaal bleef een tijdje Brits, maar werd na een paar jaar weer onafhankelijk.

Dit alles leidde tot een grotere politieke eenwording van de Afrikaans-Nederlandstaligen in de Kaapkolonie. Zij waren zich bewust geworden van hun eigen afkomst, taal en cultuur. In 1878 richtte Jan Hofmeyr de Boeren Beschermings Vereniging op. In 1880 ontstond uit verschillende andere Afrikanerverenigingen Die Afrikanerbond. De Bond ageerde tegen de verspreiding van de Britse invloed ten koste van Afrikaanse zeden en gewoonten. Verder was de Bond voor een verenigd Zuid-Afrika, onder eigen vlag, maar met de Britse Marine als defensie. In het Kaapse parlement kreeg de Bond veel invloed, doordat het de eerste en enige georganiseerde politieke partij in de volksvertegenwoordiging was.

In 1881 verscheen Cecil Rhodes aan de Kaap. Hij had fortuin gemaakt in de diamant- en goudwinning en had een grote invloed op de Kaapse economie. Hij streefde naar een verenigd Zuid-Afrika onder Britse vlag. In een poging dit ideaal te verwezenlijken sloot hij zich aan bij de Afrikanerbond. In 1890 werd hij premier van de Kaapkolonie, maar doordat Rhodes verschillende maatregelen ten nadele van de Boerenrepublieken nam, groeiden hij en de Afrikanerbond steeds verder uit elkaar. In 1895 was de breuk definitief, toen Jameson in opdracht van Rhodes de Z.A.R. binnenviel. De Boeren waren bestand tegen de Britse aanval en sloegen deze af.

In 1898 richtte Rhodes samen met een paar anderen de tweede politieke partij van de Kaap op, de South African League. Uiteindelijk zou in 1899 de Anglo-Boerenoorlog uitbreken, gedeeltelijk door de hevige perscampagne die Rhodes tegen de twee Boerenrepublieken voerde.

46

Page 45: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

1.2.5 Nederland en de Kaap 1806-1900

“Die arme Hollandsche taal! - Het volgende staaltje van puik Hollandsch is door iemand te Aliwal Noord aan de Standard toegezonden:

3 mrth 1874

‘Sur - ekefor suk u asblief omfor me digns opbren te queens Ton Diguot bat ikwo gehatSwekerBruk dibruoin kotroi10 pont fankofi2 twe forsiis1 Lamme kombersdes Al bat ewo gehat. Sur ekat gas Krif op holans ewetu of ekat moo ges krof.’

De insender had het van een klant ontvangen als eene bestelling van suiker, een bruine corduroy broek, 10 lb. koffij, 2 stukken voerchits en een lamsvellen kombers. De schrijver laat weten dat hij die order in het Hollandsch geschreven en hoopt, dat hij het mooi gedaan heeft.” (Het Volksblad, 14 april 1874)

Bovenstaand artikel is afkomstig uit Het Volksblad uit 1874 en toont duidelijk aan dat het Nederlands aan het eind van de negentiende eeuw flink verbasterd was, mede doordat de Engelsen probeerden het Nederlands zo veel mogelijk uit te roeien.

De anglisering van Kaapstad en omgevingMet de Engelse invasie van 1795 werden de Hollandse kolonisten in zuidelijk Afrika voor de eerste keer geconfronteerd met een grote buitenlandse, culturele macht. De Engelsen stonden heel anders tegenover de Nederlanders dan de Fransen en Duitsers, die eerder in de kolonie waren komen wonen. De Engelsen kwamen als overheersers.

De eerste Britse bezetting was te kort om van grote invloed te kunnen zijn. Na 1806, toen de Britten de kolonie opnieuw waren binnen gevallen en niet van plan waren er ooit nog uit weg te trekken, veranderde zeer veel in de voormalige Nederlandse kolonie. De Britten waren van mening dat de kolonie volledig Engels moest worden en dat het Nederlands helemaal moest verdwijnen.

47

Page 46: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

In 1813 stelde gouverneur Cradock dat in de toekomst Engels verplicht zou zijn voor iedereen in staatsdienst: “a perfect knowledge of the English language” zou onmisbaar zijn voor ambtenaren. (J. du P. Scholtz, 1939, p.7) In de loop der jaren werden de loyale Nederlandstalige ambtenaren ook steeds meer vervangen door Engelstaligen.

Na de officiële overname van de kolonie in 1814 voerden de Britten een krachtig angliseringsbeleid. Ze verordonneerden dat op scholen alleen nog maar in het Engels les gegeven mocht worden. Maar, doordat de Kapenaars hun kinderen niet naar een school wilden sturen waar ze de taal van de Statenvertaling niet leerden, was de Britse regering gedwongen het Nederlands weer op scholen toe te staan. Er ontstonden zogenaamde ‘twee-stromen-scholen’: op één school kregen Engels- en Nederlandstalige kinderen les in hun moedertaal, maar de twee groepen waren verder strikt gescheiden. (A. de Vil-liers, 1934, p.29)

In 1839 werd het Nederlands weer officieel ingevoerd op de scholen, maar de leerlingen leerden alleen Nederlandse teksten vertalen in het Engels. Rond deze tijd voerde het Engelse bewind ook een goede beheersing van het Engels in als aanstellingscriterium voor predikanten. Ze ‘importeerden’ een groot aantal Schotse predikanten in een poging het Engels ook in de Nederlands Hervormde kerk in te voeren. Dit lokte echter zo veel verzet uit dat dit pas in de tweede helft van de eeuw lukte.

In het vorige hoofdstuk heb ik al gesproken over de maatregelen van gouverneur Somerset. Op 5 juli 1822 vaardigde hij zijn taalproclamatie uit, waarin hij aangaf dat binnen afzienbare tijd Engels de officiële taal van de kolonie zou zijn:

“(...) and I therefore, hereby order and direct, by Virtue of the Power and Authority in me vested, that the English language be exclusively used in all Judicial Acts and Proceedings, either in the Supreme or in-ferior Courts of this Colony, from the 1st Day of January, of the Year of our Lord, One Thousand Eight Hundred and Twenty-seven [in de praktijk werd dit 1828, IK]; and that all official Acts and Documents, of the several public Offices of this Government, (the Documents and Records of the Courts of Justice, excepted), be drawn up and promul-gated in the English Language, from and after the 1st Day of January, One Thousand Eight Hundred and Twenty-five; and that all Docu-ments, prepared and issued from the Office of the Chief Secretary to this Government, be prepared in the English Language, from and after the 1st Day of January next, in the Year of our Lord, One Thousand Eight Hundred and Twenty-three; (...)” (J. du P. Scholtz, 1939, p.15)

48

Page 47: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Na deze verordening verengelste Kaapstad stap voor stap. De meeste Afrikaners die in de stad woonden, waren in staatsdienst of kwamen regelmatig met Engelsen in contact en waren min of meer verplicht het Engels te beheersen. Zij vonden het belangrijk dat hun kinderen Engels spraken, aangezien dit belangrijk was voor hun latere carrière. Zo ontstonden er zogenaamde Anglo-Afrikaners. Zij voelden zich Brits en wilden politiek en cultureel één zijn met het Britse rijk. Dit was echter maar een kleine groep. Bij het gros van de Afrikaners was nog steeds sprake van een hang naar het ‘moederland’, Nederland in hun geval. Ze hechtten ook nog veel waarde aan het behoud van het Nederlands. De meeste gezinnen in Kaapstad werden tweetalig, waarbij het Nederlands vooral de taal van de kerk was. Er was geen sprake van een sterk nationaal gevoel onder de Afrikaners van Kaapstad en het ontbrak hen aan intellectuele leiders die voor het behoud van eigen taal en cultuur in de bres sprongen.

Dit laatste blijkt duidelijk uit enkele artikelen uit De Zuid-Afrikaan, die Steyn in zijn boek citeert. In De Zuid-Afrikaan werd gepleit voor een samengaan van de Afrikaners en de Engelsen. De krant was ervan overtuigd dat de Afrikaans-Hollandse cultuur in de Engelse zou opgaan, maar was van menig dat dit geleidelijk aan moest gebeuren en niet onder dwang. Ik geef hier een uitgebreid citaat uit Steyn, waaruit dit duidelijk blijkt.

“Op 6 Maart 1856 skrijf die koerant [De Zuid-Afrikaan, IK] dat die nasionale karakter, taal en godsdiens sommige van die diepgewortelde verskille tussen die Engelse en Hollandse Afrikaner is. Dit sal in die loop van eeue uitgewis word, maar dis ‘n langsame proses en gewelddadige pogings om dit te verhaas, sal hul doel mis. ‘Nu is het duidelijk dat de Hollandsche nationaliteit in de kolonie achteruitgaat en geheel moet verdwijnen; maar even duidelijk is het, dat de geheele zamensmelting, die alleen in staat is om de Engelsche nationaliteit er voor in de plaats te stellen, het werk zal zijn, niet van jaren, maar van eeuwen.’Niemand het gereageer nie toe ‘n leser in De Zuid-Afrikaan skrijf: ‘Een gelukkig tijdperk zal voor de kolonie opdagen, wanneer het Engelsch algemeen zal worden gesproken ... Waar ook Brittanië een kolonie sticht, kan men verwachten dat het uiteindelijk gevolg zal zijn. Hare taal en gewoonten omvatten nu het wereldrond en droevig is de gedachte dat onze kleine kolonie de eenigste ongelukkige uitzondering zou zijn.’” (Steyn, 1980, p.129)

Op het platteland lagen de zaken enigszins anders. De spreektaal was en bleef hier overwegend een verbasterd Nederlands, dat al trekken van het latere

49

Page 48: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Afrikaans had en niet door enige literatuur werd ondersteund. De meeste mensen hadden alleen een Statenvertaling in huis. Iets anders te lezen was er niet. De Engelstalige scholen die in de jaren twintig waren opgericht werden bijna niet bezocht. Er was geen leerplicht en de kinderen waren nodig om op de boerderij te werken. Hierdoor bleef de anglisering van het platteland grotendeels uit.

Dit blijkt ook uit de aanhef van een briefje dat een veldkornet van Tsitsikamma eind jaren twintig stuurde aan een civiele commissaris in Cradock: “Neemt mijn niet kwalijk dat ik hollands schrijf ik ben onbekwaam Engels te schrijven.” (Steyn, 1980, p.126). Zoals Steyn betoogt, blijkt hier niet alleen uit dat de veldkornet geen Engels kent, maar ook dat hij zich verontschuldigt voor het gebruik van zijn eigen taal. Zelfs in 1856 richtten verschillende veldkornetten van Graaff-Reinet nog een petitie aan gouverneur Grey, waarin ze vermeldden geen Engels te beheersen. (J.de P. Scholtz, 1934, p.101).

Rond deze tijd is Kaapstad echter bijna helemaal verengelst, zoals blijkt uit de verslagen van verschillende reizigers. De Engelse mode werd gevolgd, er werden Engelse tafelmanieren en omgangsvormen gebruikt, er was sprake van Engelse meubelen en er werden voornamelijk Engelse sporten beoefend. De taal die op straat gesproken werd, was overwegend Engels. De jongste generaties Afrikaners hadden bijna helemaal geen band meer met Nederland, aangezien in de lessen op school geheel aan de Nederlandse geschiedenis en taal voorbij werd gegaan. In de Grote Kerk in Kaapstad werden zelfs kerkdiensten in het Engels gehouden.

Langzamerhand werd het Nederlands in ‘Hollandse’ gezinnen zelfs als huis- en omgangstaal verdrongen door het Engels. In het openbare leven lieten de Afrikaanstaligen zich maar weinig als culturele groep gelden. De meeste ‘plekke van vermaak’ waren in de zestiger jaren Engels. Weliswaar gaven verschillende toneelverenigingen (Rederijkerskamer Aurora, liefhebberij-toneelgezelschap Door ijver bloeit de kunst) voorstellingen in het Nederlands, maar de meeste leden hiervan waren Nederlandse immigranten die nog niet zo lang aan de Kaap woonden (zie Deel III).

Aan het eind van de zestiger jaren veranderde de houding van de Afrikaners enigszins, zoals ik ook al in het vorige hoofdstuk beschreven heb. Ze werden zich bewust van de geringe invloed die ze op het bestuur hadden. Door de strijd van de Vrijstaters tegen de Basoeto kwam een soort latent saamhorigheidsgevoel weer boven. De Afrikaners hadden zich altijd in meer of mindere mate verwant gevoeld met de inwoners van de twee Boerenrepublieken. Dit kwam gedeeltelijk doordat iedereen wel iemand kende die in een van de Republieken woonde en werd nog versterkt toen de uit Kaapstad afkomstige Brand president van de Oranje-Vrijstaat werd.

50

Page 49: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

De Afrikaners werden zich er langzamerhand van bewust dat hun eigen culturele erfgoed door de Engelsen naar de achtergrond was gedrongen. Om dit tegen te gaan werd in 1875 in Paarl Di Genootskap van Regte Afrikaners opgericht door S.J. du Toit, D.F. du Toit, C.P. Hoogenhout en verschillende anderen. Onder invloed van Di Genootskap herontdekten de Afrikaners hun eigen geschiedenis en met name de botsingen van Afrikaners met Engelsen: Slagtersnek, de Grote Trek en de republiek Natalia. Ze beschouwden hun geschiedenis vanaf 1800 dan ook als een constante strijd tegen Britse overheersing.

Uiteindelijk zal dit vergrote zelfbewustzijn van de Afrikaners ook een belangrijke factor zijn in het uitbreken van de Boerenoorlog in 1899.

Nederlandse emigratie naar KaapstadBij de Engelse overname van de Kaap kwam een einde aan Nederlandse vertegenwoordiging aan de Kaap. De band met het ‘moederland’ was grotendeels verbroken, op de familiebetrekkingen tussen de inwoners van de Kaap en Nederland na. De verbreking van de relatie komt het duidelijkst naar voren uit het ontbreken van de behartiging van Nederlandse belangen aan de Kaap. Pas in 1857 werden Consuls der Nederlanden benoemd in Kaapstad, Port Elisabeth en Port Natal. De verklaring hiervoor moet gezocht worden in de handelspolitiek van koning Willem I en zijn opvolger Willem II. Onder hun bewind werden er geen consuls in koloniën van andere mogenheden geplaatst, omdat men van Nederlandse zijde niet bereid was vreemde consuls in de eigen koloniën toe te laten. Toen Nederland na 1850 zijn beleid wijzigde, deed Engeland dat ook. In 1855 trof Nederland regelingen voor het toelaten van consuls met landen die geen koloniën hadden, zoals de Verenigde Staten, België en Zweden en daarna met Engeland, Denemarken, Portugal en Spanje. Hierdoor werd in 1857 O.J. Truter benoemd tot “Consul buiten kosten of bezwaar van het Rijk.” Zijn ambtsgebied was Kaapstad en het westelijk en zuid-oostelijk deel van de Kaapprovincie. In 1859 werd zijn functie gewijzigd in “Consul-Generaal voor alle Britsche bezittingen in Zuid-Afrika”. (Slotemaker de Bruïne, 1, 1957, p.14)

Het ontbreken van officiële contacten tussen Nederland en de Kaapkolonie hield niet in dat er helemaal geen contact meer was. Veel Kaapse studenten zetten hun studie voort aan Nederlandse universiteiten, verschillende vooraanstaande Kapenaars en Nederlanders correspondeerden met elkaar en verschillende Kaapse predikanten bezochten Nederland. Ten slotte speelden ook de bemanningen van Nederlandse schepen een belangrijke rol bij de instandhouding van de contacten tussen Nederland en de Afrikaners.

Het ontbreken van ambtelijke vertegenwoordiging wilde ook niet zeggen dat er geen immigranten uit Nederland meer in Kaapstad en omstreken

51

Page 50: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

aankwamen. De immigratie-stroom ging gestaag door, maar werd rond de jaren vijftig van de 19e eeuw intensiever. (Slotemaker de Bruïne, 2, 1957, p.18) Dit kwam aan de ene kant door de onafhankelijkheid van de twee Boerenrepublieken en aan de andere kant door een particulier initiatief in Kaapstad en Nederland, om Nederlandse kinderen naar Zuid-Afrika te laten gaan. Voor ik over die kinderemigratie iets wil zeggen, zal ik een korte beschrijving geven van de toestanden omtrent de emigratie naar Zuid-Afrika tussen 1850 en 1860.

Bij het Kaapse gouvernement heerste de veronderstelling dat de situatie in de kolonie zou verbeteren, als het aantal blanke bewoners toenam. De Engelsen probeerden de Britse emigratie naar Zuid-Afrika te bevorderen, wat tot gevolg had dat de Engelsen tot 1860 de grootste groep immigranten vormden. (Sicking, 1995, p.36).

In een eerder hoofdstuk heb ik het al over de immigranten van 1820 gehad, maar de Britse regering was bij meer emigratie-projecten betrokken. Zo kregen tussen 1847 en 1851 ongeveer 5.000 emigranten naar Natal een aanmerkelijke financiële bijdrage. In 1857 werd besloten dat gezonde Europese loonarbeiders met een bewijs van goed gedrag, op kosten van de kolonie naar zuidelijk Afrika konden overkomen. Het gouvernement was ook bereid in de kosten van het levensonderhoud te voorzien zolang de immigranten nog geen baan hadden. Deze regeling gold ook voor Nederlandse immigranten, maar een groot deel van de Nederlanders die in 1858 naar Kaapstad vertrokken, kreeg zijn reis niet vergoed, aangezien ze niet aan alle formaliteiten voldaan hadden. Ze hadden voor hun vertrek schriftelijk aan een Britse emigratie-officier te kennen moeten geven dat ze naar Kaapstad zouden emigreren. Dan zou men van deze officier een soort tegoedbon ter waarde van ƒ125,- per volwassene en ƒ62,50 per kind hebben gekregen, die men in Kaapstad kon inwisselen.

Er zijn volgens Ploeger in Nederland noch in Zuid-Afrika nauwkeurige opgaven van het aantal Nederlanders dat tussen 1849 en 1863 naar Zuid-Afrika emigreerde. Ploeger komt na wat rekenwerk uiteindelijk tot ongeveer 1.500 Nederlanders die in dat tijdperk naar Zuid-Afrika zijn vertrokken. Dit waren er aanmerkelijk minder dan de emigranten naar Amerika. In totaal komen Ploeger en De Kock tot 3.641 Nederlanders die zich in de hele 19e eeuw in Zuid-Afrika hebben gevestigd. (Ploeger, De Kock, 1989, p.4)

Helaas is het me niet gelukt materiaal te vinden over de voorbereidingen die landverhuizers moesten treffen voor ze daadwerkelijk de haven van Rotterdam of Amsterdam uit konden varen. Ploeger geeft een overzicht van de gang van zaken bij een landverhuizing rond 1850, maar ook hij begint bij het aan boord gaan van het schip. Ik heb ook niets kunnen vinden over de gang van zaken bij aankomst in Kaapstad. Hoe kwamen de landverhuizers aan een woning? Hoe kregen ze een baantje? Op deze vragen heb ik helaas geen antwoord kunnen

52

Page 51: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

vinden.Tussen 1850 en 1856 kostte een overtocht van Nederland naar Kaapstad

gemiddeld tussen de 250 en 300 gulden. Dit was inclusief een “welaangerigte tafel zoo als zulks in de Oost-Indische Vaart gebruikelijk is”. (Ploeger, 1985-1986, deel II, p.4) Verder werd op de schepen vuur, licht en waswater beschikbaar gesteld. Bij de kapitein kon men terecht voor azijn en, tegen betaling, medicijnen. De reizigers moesten meestal zelf zorgen voor bestek, servies en beddegoed. Aan boord van de Prins Frederik der Nederlanden, die in 1856 naar Kaapstad voer, zagen de maaltijden er als volgt uit:

“Maaltye. Sondae en Donderdae: poeding en vleis.Maandae, Woensdae, Vrydae: ertjiesop met spek.Dinsdae en Saterdae: bone of ertjies, sout vleis. Per persoon 3,5 Nederlandse ons vleis.Ontbyt. Brood met koffie of tee.2,5 Nederlandse ons botter per persoon.” (Ploeger, 1985-1986, deel II, p.5)

Men at dit week in, week uit, drie tot vier maanden lang.Doordat er op de route naar Kaapstad nog steeds gebruik werd gemaakt van

zeilschepen, was het traject naar Kaapstad nog min of meer hetzelfde als in de tijd van Van Riebeeck. Men voer door het Kanaal, langs de kust van West-Europa naar Madeira en de Canarische Eilanden. Vervolgens langs de Kaap Verdische eilanden en dan de Atlantische oceaan over in de richting van Trinidad of Abrolhos, voor de kust van Brazilië. Ten zuiden van de dertigste breedtegraad werd dan het roer omgegooid en voer men in oostelijke richting, totdat men aan de voet van de Tafelberg aan land ging.

Rond het midden van de 19e eeuw was Kaapstad nog een betrekkelijk kleine stad met ongeveer 25.000 inwoners. Met uitzondering van de postschepen, waren de meeste schepen die Kaapstad aandeden zeilschepen. Er waren in die tijd drie aanlegsteigers, maar verder geen dokken of golfbrekers in de haven. Met de bouw daarvan begon men pas in 1860. (Picard, 1969, p.23)

Het reisgezelschap aan boord van de schepen bestond tussen 1855 en 1863 meestal uit ongeveer 40 landverhuizers, maar bij sommige schepen lag dit aantal een stuk hoger. (Ploeger, 1985-1986, deel III, p.25-27) Het is niet moeilijk zich de spanningen die aan boord van zo’n schip kunnen ontstaan, voor te stellen.1 Een groot deel van de leden van Rederijkerskamer Aurora is

1 1 Zie voor een beschrijving van de situatie aan boord van de stoomschepen naar Indië in het begin van de 20ste eeuw, het artikel van C. van ‘t Veer, ‘Een drijvend

53

Page 52: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

op deze manier in Kaapstad gearriveerd.

Kinderemigratie naar KaapstadIn de jaren vijftig ontstond bij verschillende mensen in Nederland en Kaapstad en omstreken een heel curieus plan. Men wilde Nederlandse kinderen in groepen naar Kaapstad laten emigreren en hen daar laten werken. Op deze manier kon men het Nederlandse volksdeel in Zuid-Afrika uitbreiden en het aantal armen in Nederland verkleinen.

In 1846 had Otto Gerhard Heldring het boekje Binnen- en buitenlandse kolonisatie in betrekking tot de armoede geschreven over het uitzenden van armen naar het oosten, om op die manier de armoede in Nederland te bestrijden. Toen Heldring in 1852 een brief uit Graaff-Reinet kreeg met de vraag arme, werkloze ambachtslieden naar de Kaap te sturen, was hij meteen overtuigd van het nut hiervan. Hij wilde echter geen ambachtslieden sturen, maar gaf de voorkeur aan jongelingen en meisjes. (Sicking, 1995, p.4)

Al enige tijd zette Heldring zich in voor de opvang van arme en verwaarloosde kinderen. Hij was betrokken bij de oprichting van verschillende doorgangs- en weeshuizen voor jongens en meisjes. Hij wilde de kinderen uit deze opvangtehuizen naar de Kaap sturen, omdat hij had ondervonden dat er in Nederland eigenlijk geen toekomst was voor deze kinderen.

Het idee van Heldring om kinderen te laten emigreren was overigens niet nieuw. Hij had het afgekeken van twee Engelse dames, die meisjes naar Australië stuurden, waar deze door boerengezinnen werden opgevangen.

In 1854 bracht de Zuidafrikaanse dominee Andrew Murray Jr. een bezoek aan Heldring. Tijdens dit bezoek maakte Heldring van de gelegenheid gebruik Murray van zijn plannen te overtuigen. Ze besloten in Nederland en in Kaapstad een commissie op te richten, met als doel:

“zoodanige wegen en middelen te beramen als dienstig konden zijn om, voor rekening onze Afrikaansche Vrienden, deze Kolonisten over te voeren en eene volkomen zekerheid aan ouders en voogden alhier te verschaffen, dat de kinderen onder een goede leiding tot hunnen meerderjarigheid blijven.” (Sicking, 1995, p.10; uit: O.G. Heldring, ‘Prospectus.’ In: De Vereeniging, Christelijke Stemmen. Jrg. 10 (1856), p. 329)

Toen Murray terug was aan de Kaap, nam hij contact op met O.J. Truter (die

zielsziekenhuis etc.’ In P. van Zonneveld (red.), Naar de Oost! Verhalen over vier eeuwen reizen naar Indië. Amsterdam, 1996.

54

Page 53: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

later Consul-Generaal zou worden) en kreeg deze zover dat hij secretaris en penningmeester van de op te richten commissie wilde worden. Verder bestond de Kaapse Commissie uit J. de Wet (voorzitter), ds. A. Faure (vice-voorzitter), P.A. Brand, D.G. van Breda, S.P. Heyns, G. de Kock sr., M.C. Vos en ds. P.E. Faure. In september werd er ook nog een commissie in Graaff-Reinet opgericht.

In Nederland verzamelde Heldring vier mannen om zich heen: F.W.A. Beelaerts van Blokland (secretaris), L.G. Pierson (penningmeester), N.H. de Graaf en J. Rooseboom. Heldring zelf was voorzitter van de Commissie ter overzending van jonge lieden als dienstboden naar Kaap de Goede Hoop. Na de eerste ‘overzending’ werd deze naam trouwens veranderd in Commissie tot kolonisatie van jongelieden als dienst- en werkboden aan de Kaap de Goede Hoop. (Sicking, 1995, p.42)

In 1856 verscheen in De Vereeniging (waar Heldring hoofdredacteur van was) de prospectus van de Commissie. Als voorwaarden voor overzending naar Afrika golden dat de kinderen protestants moesten zijn, dat ze tussen de 14 en 18 jaar oud moesten zijn, niet uit een gevangenis of strafkolonie mochten komen en dat de ouders of verzorgers het voogdijschap over de kinderen tot hun 21ste jaar aan de Kaapstadse commissieleden zouden overdragen. De dienstheren (waar de kinderen bij terecht zouden komen) verplichtten zich de kinderen te voorzien van voedsel, kleding en een godsdienstige opleiding in de leer van de protestantse kerk. De dienstheer zou ook de overtocht betalen. Als vergoeding voor deze kosten, hoefde hij de eerste 2,5 jaar geen loon aan de kinderen uit te betalen. Daarna bedroeg het loon ƒ60,- per jaar, waarvan ƒ48,- op een spaarrekening werd gezet en ƒ12,- contant werd uitgekeerd. Zodra ze meerderjarig werden konden de pupillen het gespaarde geld opnemen. (Sicking, 1995, p.12)

In tegenstelling tot wat Heldring in eerste instantie van plan was, waren het vooral kinderen uit arme gezinnen en geen wezen die naar Afrika gestuurd werden. Op deze manier hoopten de ouders hun kinderen een beter leven te geven dan anders het geval zou zijn geweest. Voor het kind dat wegging zou goed worden gezorgd en doordat er in het gezin nu een mond minder te voeren was, kregen de kinderen die achterbleven het ook wat beter.

De commissie was van 1855 tot 1861 actief en stuurde in totaal ongeveer 385 kinderen, verdeeld over vijf schepen, naar Zuid-Afrika. Ongeveer 100 van deze kinderen gingen door naar Graaff-Reinet, de overige 285 werden in de buurt van Kaapstad in een gezin geplaatst. (Sicking, 1995, p.13-15).

Na hun zeereis werden de kinderen in Kaapstad opgewacht door de Kaapse Commissie. Meestal moesten ze nog enkele dagen aan boord van het schip blijven, terwijl hun toekomstige dienstheren onderweg naar Kaapstad waren om hen af te halen. De kinderen die in buurt van Kaapstad zouden gaan wonen

55

Page 54: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

werden overgedragen aan hun dienstheren, terwijl de overige kinderen doorvoeren naar Port Elisabeth en daar het schip verlieten.

De meeste jongens werden stalknecht bij een (wijn)boer of werden knecht bij een apotheker, koopman, winkelier of tuinman. De meisjes werden als hulp in de huishouding aangesteld. Over het algemeen waren de kinderen en de dienstheren zeer tevreden.

Volgens Bosman speelden deze jeugdemigranten een belangrijke rol in het Hollandse cultuurleven in Kaapstad. (Bosman, 1980, p.13) Maar onder de leden van Rederijkerskamer Aurora en toneelvereniging Door ijver bloeit de kunst ben ik maar twee personen, K.J. Bastiaans en H. Penderis, tegen gekomen die voorkomen op de lijsten van emigranten die via de Commissie naar de Kaap waren gegaan. (ARA II, archief Beelaerts van Blokland, nr. 37, map 6) Het is natuurlijk mogelijk dat de jeugdemigranten een groot deel van het publiek uitmaakten, maar dat is helaas niet meer te achterhalen.

Nederland werd niet vergetenGedurende de hele negentiende eeuw speelde Nederland een grote rol in Zuid-Afrika. Er waren vanaf 1801 in Kaapstad verschillende Nederlandstalige toneelverenigingen actief, waarvan verschillenden de banden met Nederland warm hielden. Daarnaast voelden de uit Nederland afkomstige immigranten zich Nederlander én Afrikaner.

In Nederland werd in 1881, als reactie op de Britse bezetting van de Transvaal, de Nederlands –- Zuid-Afrikaanse Vereniging opgericht. Het doel van de oprichters was de belangstelling voor Zuid-Afrika in Nederland warm te houden en vice versa.

Dat men aan het eind van de 19e eeuw Nederland nog niet vergeten was in Zuid-Afrika blijkt ook uit de Open brief, die door verschillende Kapenaars in 1896 naar Nederland werd gestuurd. In deze brief vroeg de redactie van het pas opgerichte periodiek Ons Tijdschrift de steun van het Nederlands publiek. In Zuid-Afrika was er behoefte aan literatuur voor en door Afrikaners geschreven, maar de kwaliteit daarvan liet nog al eens te wensen over. Vandaar dat Ons Tijdschrift was opgericht, “om (...) aan ons volk datgene te geven wat den leeslust opwekken en bevredigen zal, interessante leesstof, schoone illustraties, lichtere en ernstige lectuur voor ontspanning en onderwijs.” (Open brief, 1896, p.11)

De redactie was nog niet tevreden over het niveau van het tijdschrift, aangezien het nog niet gelijkwaardig was aan Engelstalige tijdschriften.

“De hulp die gij ons verlenen kunt, broeders in het oude Nederland, is gemakkelijk en eenvoudig. Teekent in op Ons Tijdschrift, zoo velen uwer in wier boezem een hart klopt voor het Hollandsch sprekend

56

Page 55: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Zuid-Afrika. (...) Gij zult dan bevinden, dat het tijdschrift u bijzonder in aanraking brengt met uwe broeders hier te lande, u in den geest met ons doet samenleven en u en ons aldus te zamen brengt. (...) Het is in aller belang der goede zaak, (...) dat zij [de uitgevers, IK] met ons er in mogen slagen Ons Tijdschrift te doen worden een rijkvloeiende bron van volksveredeling, een steunpilaar te meer voor de instandhouding van Hollandsche taal, zeden en gebruiken in Zuid-Afrika. (Open brief, 1896, p.12-13)

Ik weet niet wat de gevolgen van deze Open brief zijn geweest voor het aantal intekenaars in Nederland.

In Nederland ontstond vanaf de tijd waarin deze brief verscheen, een grote belangstelling voor Zuid-Afrika en dan met name voor de Afrikanerboer en zijn strijd tegen de Britten. Voor meer informatie hierover verwijs ik naar de artikelen van Van Halsema, ‘“Een ander en beter menschensoort.” De Boerenoorlog (1899-1902) in het denken van Albert Verwey.’ (Voortgang, 1995, p.189-248) en Otterspeer, ‘Boeren en academici. De Leidse universiteit en het enthousiasme voor de Zuidafrikaanse boeren rond de eeuwwisseling.’ (De Negentiende Eeuw, jrg. 15, nr.4, p. 203-221) Ik zal hier nu aan voorbij gaan.

In het volgende deel zal ik een overzicht geven van de Nederlandse cultuur die tussen 1652 en ongeveer 1900 aan de Kaap werd beoefend. Het moge duidelijk zijn dat Nederland hier ook weer een grote rol in speelde.

57

Page 56: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

2 Nederlandse cultuur aan de Kaap

2.1 De Nederlandse tijd 1652 - 1795Hoewel de effecten van het bezit van de Kaap op de Nederlandse economie en cultuur in de 17e en 18e eeuw gering lijken te zijn geweest, is de landing van Van Riebeeck in de Tafelbaai nog steeds een van de belangrijkste gebeurtenissen in de geschiedenis van Zuid-Afrika. Voor Nederland was de Kaap alleen van belang als verversingspost halverwege de zeeroute naar Indië, er viel praktisch niets uit te importeren. Voor Zuid-Afrika betekenden de landing van Van Riebeeck en de heerschappij van de VOC, dat het gebied werd opgenomen in de wereldhandel en dat er een koloniaal-Nederlandse cultuur werd gevestigd. (Huigen, 1996, p.15, 63)

Het leven aan de KaapVolgens Bosman ontwikkelde de Hollandse cultuur in Kaapstad zich langs twee lijnen. Vanaf het moment dat Van Riebeeck in 1657 vrijburgers toestond zich aan de Kaap te vestigen, ontstond een tweedeling binnen de kleine samenleving aan de Tafelbaai. Er waren VOC-ambtenaren (overwegend soldaten en matrozen) en vrijburgers (meest boeren). Deze twee groepen leefden redelijk strikt gescheiden, er was alleen sprake van contact tussen hogere ambtenaren en burgers. De soldaten en matrozen verlieten zelden het Kasteel. (Bosman, 1928, 13-14)

Op het Kasteel probeerde men zo Europees (Hollands) mogelijk te blijven, in tegenstelling tot de vrijburgers. Deze adapteerden hun Hollandse cultuur langzaam maar zeker aan de lokale omstandigheden. Op deze manier ontstonden parallel aan elkaar twee maatschappijen: een burgermaatschappij, die van oorsprong Europees was, maar die de sociale en culturele erfenis aan de omstandigheden had aangepast, en een min of meer militaire samenleving, die puur Europees bleef.

Wat betreft hun vrijetijdsbesteding ontwikkelden de twee groepen zich ook onafhankelijk van elkaar. Bosman maakt aannemelijk dat er voor 1713 geen sprake was van toneel aan de Kaap. Hij baseert dit vooral op het ontbreken van vermeldingen van toneelspel in verschillende verslagen, te beginnen met het Daghverhaal van Van Riebeeck. Hoewel er aan boord van VOC-schepen wel degelijk toneelvoorstellingen werden georganiseerd door soldaten en matrozen, had het garnizoen in Kaapstad daar geen tijd voor. Tot ongeveer 1713 hadden de soldaten het te druk met de uitbreiding en verdediging van de nederzetting. De VOC moest op zijn hoede zijn voor aanvallen vanuit het binnenland en voor aanvallen van buitenlandse mogendheden, met name Engeland. De dreiging van dat laatste nam in 1713,

59

Page 57: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

bij de Vrede van Utrecht af, waarna er een tijdperk van rust intrad. (Bosman, 1928, p.16-18)

Rond 1700 was Kaapstad redelijk welvarend. De stad bestond uit ongeveer 200 huizen, waarvan de voornaamste gebouwen het Kasteel, de Nederduits Hervormde Kerk, het ziekenhuis en de ‘slawelosie’ van de VOC waren. Waarschijnlijk waren er geen ‘openbare plekken van vermaak’. De trots van Kaapstad was de Thuyn, de wandelplaats bij uitstek voor de bedaarde en deftige burgers van Kaapstad.

De kerk speelde een belangrijke rol in de samenleving. Men ging alle zondagen naar de kerk en dominees stonden in hoog aanzien. Volgens de overlevering waren de vrouwen vooral bij de kerkdiensten erg bedacht op rang en stand.

Het voornaamste tijdverdrijf was bij elkaar op visite gaan, overdag, maar ook ‘s avonds. Dan werd er thee of wijn gedronken, presenteerde de gastvrouw allerlei lekkernijen en bracht men de tijd door met roken, praten en kaarten. ‘s Zomers zat men vooral buiten op de ‘stoep’ voor het huis, ‘s winters binnen. De visites duurden meestal niet zo lang. Als om negen uur de slavenklok luidde gingen de meeste inwoners van Kaapstad naar bed.

Feest vierde men volop, vooral bruiloften werden uitbundig gevierd, met veel drank, voedsel, muziek en dans. Muziek en dans speelden sowieso een belangrijke rol in het leven van de Kapenaars. Vooral de jongedames werden in de reisverhalen geprezen vanwege hun danskunsten. (Bosman, 1928, p.21-24)

ToneelUit verschillende bronnen leidt Bosman af dat er na 1713 wel degelijk sprake was van toneelopvoeringen door de soldaten in het Kasteel. Het ging hier vooral om kluchten. Bosman citeert Mentzel, die over de periode van 1733 tot 1741 het volgende schreef:

“Soms word ook ‘n mommery opgevoer deur die persone van die garnisoen, wat met histrioniese vermoëns begaaf is. Die spelers trek hulself op lagwekkende manier aan, maar die voorstelling is dikwels goed; gifte wyn word aan hul opgedring, dikwels meer as wat hul kan drink.” (Bosman, 1928, p.18-19)

Het is volgens Bosman vanwege de strikte scheiding tussen het Kasteel en de rest van de nederzetting, hoogst onwaarschijnlijk dat kolonisten deze voorstellingen hebben bijgewoond.

Voor het ontstaan van toneel moet een samenleving aan drie eisen voldoen. Allereerst moet er voldoende rust in de samenleving zijn, niet

60

Page 58: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

alleen om tijd te hebben voor repetities, maar vooral om de noodzaak van een vrijetijdsbesteding voelbaar te maken. Er moet een zekere welvaart zijn om de voorstellingen te kunnen bekostigen en tenslotte moet er een geïnteresseerd publiek zijn. (Bosman, 1928, p.21) Hoewel aan de Kaap aan het begin van de 18e eeuw min of meer aan de eerste twee voorwaarden was voldaan, duurde het tot de negentiende eeuw voor er burgerlijk amateurtoneel ontstond, dat wil zeggen toneel voor en door burgers. De samenleving was klein en er heerste, door het gebrek aan goed onderwijs een “gebrek aan hoëre geestelike beskawing en kunsbehoeftes”. Vermaak bestond voornamelijk uit eten, drinken en dansen. (Bosman, 1928, p.24)

In 1781 kwam er verandering in dit rustige leventje van de Kapenaars, door de aankomst van duizenden Franse soldaten, die de Kaap moesten beschermen tegen een Engelse aanval. Het gevolg van deze instroom van mensen was, dat van de ene op de andere dag de rustige, deftige Kaapstad veranderde in een klein Parijs, met “‘n direkte oorplanting van die swier en verfyning van die Paryse ‘Pruiketyd’ naar die Kaap.” (Bosman, 1928, p.27) In korte tijd veranderde het bekoorlijke, sierlijk geklede Kaapse meisje in een grillige en nuffige modepop. (Bosman, 1928, p.28, citeert Le Vaillant)

In de achttiende eeuw zei men, niet ten onrechte, dat waar de Fransen kwamen, het toneel altijd volgde. Dit gold ook voor Kaapstad. De Franse soldaten exerceerden ‘s morgens en speelden ‘s avonds toneel. Hiertoe werd dan een deel van de soldatenbarakken omgebouwd tot een theater dat voor iedereen toegankelijk was. De Kaapse burgers vormden het grootste deel van het publiek. Bosman concludeert hieruit dat de uitvoeringen van een redelijk hoog niveau moesten zijn geweest. Alleen nieuwsgierigheid zou niet genoeg zijn geweest om een zo talrijk publiek op de been te brengen. (Bosman, 1928, p.29-30)

Er is niet veel bekend over de stukken die door de Fransen werden opgevoerd. Waarschijnlijk werden de Figaro en Le Barbier de Séville en misschien Le Marriage de Figaro opgevoerd. Er werden in ieder geval stukken opgevoerd waar vrouwenrollen in zaten, waarbij jonge soldaten deze rollen op zich namen. De Kaapse vrouwen wilden met alle plezier naar de voorstellingen komen kijken, maar weigerden er zelf aan deel te nemen. Ze leenden trouwens wel hun jurken en accessoires aan de jonge soldaten. Het kwam dan ook meer dan eens voor, dat de soldaten, die het niet al te breed hadden, de geleende spullen aan een pandjesbaas doorverkochten en de vrouwen gedwongen waren ze zelf terug te kopen.

Al snel kwam er een zeer abrupt einde aan de Franse toneelopvoeringen. Doordat het VOC-bewind gedurende de dreigende Britse aanvallen geen muntgeld had laten slaan, ontstond hier al snel gebrek aan. Men probeerde dit op te lossen door papiergeld te drukken, waardoor er inflatie ontstond.

61

Page 59: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Hierdoor konden de burgers zich een bezoek aan het toneel niet meer veroorloven. Daar kwam nog bij dat verschillende Franse soldaten/acteurs werden betrapt op valsemunterij. Zij werden verbannen en de rest van de soldaten durfde niet meer op te treden. Dit was het einde van het toneel onder VOC-bestuur.

62

Page 60: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

2.2 De Engelse tijd 1795 - 1900Na de Britse overname van de Kaap, drukten de Engelsen in de negentiende eeuw (en ook nog daarna) een belangrijk stempel op de ontwikkeling van het culturele leven in Kaapstad.

2.2.1 Algemeen

Tegen het begin van de negentiende eeuw was Kaapstad een stad van een redelijke omvang geworden. Stassen beschrijft de stad als volgt:

“Ons moet ons Kaapstad by die aanvang van die 19e eeu met sy breë strate en mooi parke, met sy wit-groen huisies rondom die baai, teen die agtergrond van die Tafelberg, voorstel as ‘n klein, lieflike Wes-Europese stadjie.” (Stassen, 1957, p.9-10)

De bevolking bestond in 1805 uit 6.773 Europeanen en 10.711 kleurlingen. Er waren 1258 particuliere gebouwen in de stad en volgens sommige bronnen waren de huizen beter dan in Engeland. (Bosman, 1928, p.38) Vijftig jaar later bestond de totale bevolking uit ongeveer 24.000 mensen.

Met de Engelse overname veranderde er in eerste instantie niet zoveel op sociaal-cultureel gebied. In de stad heerste nog altijd de gezellige “onder ons”-sfeer, nog altijd “dieselfde stoepsittery smiddags met sy teepartytjies vir die dames, rook- en geselspartytjies vir die here bestaan voort.” (Bosman, 1928, p.38) Het wandelen in de Thuyn was nog steeds populair, al werd hier ‘s zomers het “straatlopen op maanskynnachte” aan toegevoegd. Ook de avondpartijtjes bij familie waren populair: de mannen zaten aan de ene kant van de kamer te praten, drinken en roken, de vrouwen aan de andere kant, pratend en bordurend. Feesten werden nog altijd even uitbundig gevierd als vroeger. Ook de dagindeling was nog dezelfde: ‘s ochtends vroeg op, werken, ‘s middags een middagdutje en ‘s avonds om negen uur, bij het kanonschot van het kasteel, weer naar bed.

Na 1795 beïnvloedden steeds meer Engelse gebruiken de Kaap, vooral wat sport en vermaak betreft. Van 1795 tot 1803 was er permanent een Brits garnizoen van ± 500 man in Kaapstad gelegerd. Dit waren vooral beroepssoldaten en hoogopgeleide officieren, die het uitgaansleven van Londen gewend waren en zich verveelden in de saaie, burgerlijke, overwegend Nederlandstalige Kaapkolonie. Het ontstaan van ‘eigen vermaak’ was onvermijdelijk.

Het Engelse sociale leven draaide in die tijd vooral om ‘clubs’, ‘races’, ‘foxhunting’, ‘balls’ en ‘theatres’. Onder invloed van de soldaten werd dit alles ook aan de Kaap geïntroduceerd. Als eerste verschenen de paardenraces

63

Page 61: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

in de Kaapkolonie. De wedrennen werden twee keer per jaar gehouden op de renbaan bij Groenpunt en duurden ongeveer een week. Van het begin af aan werden de races ook druk bezocht door het Nederlandstalige volksdeel. Vanaf 1814 lag de organisatie zelfs voor het grootste deel in handen van Afrikaners.

De paardenrennen waren sterk verbonden aan de florerende paardenuitvoer naar Brits-Indië. Toen de export rond 1850 daalde, verminderde ook de interesse in de wedrennen aanzienlijk. Een bijkomende oorzaak hiervoor was het standpunt van de Kaapse kerken, die fel tegen de races gekant waren, omdat er zeer veel bij werd gegokt. (Bosman, 1928, p.40)

Vanaf ongeveer 1807 ontstonden er ook ‘hunt-clubs’ aan de Kaap. Op de Kaapse Vlakte werd met ‘hounds’ gejaagd op jakhalzen in plaats van vossen. Het is volgens Bosman niet erg waarschijnlijk dat hier Hollandssprekenden aan mee deden. Zij hielden te veel van het ‘echte’ jagen. (Bosman, 1928, p.41)

Samen met de paardenrennen ontstonden in Kaapstad de sociëteiten. Tot 1849 was Het Afrikaansch Sociëteits Huis (De Afrikaansche Sociëteit) de belangrijkste. Het was een trefpunt voor Britse officieren en Indische bezoekers. Er werd gebiljart, gekaart, gelezen, gegeten en gedronken door de gasten. De sociëteit was opgericht als Nederlandse club, maar na 1810 kregen de Engelsen de overhand. Waarschijnlijk werd daarom in 1815 de Hollandse club De Vriendschap opgericht. Er waren verder nog verschillende kleine Nederlandse clubs aan de Kaap, maar hun invloed op de samenleving was gering.

Dat gold niet voor de vrijmetselaars, die in de negentiende eeuw sterk kwamen opzetten. De ‘tempel’ van de in 1776 opgerichte loge De Goede Hoop was in de eerste kwart van de vorige eeuw het belangrijkste centrum voor Hollandse cultuur, met name voor muziekuitvoeringen.

In 1833 waren er twee Hollandse loges in Kaapstad, De Goede Hoop en De Goede Trouw en drie Engelse, The British Lodge, L’Esperance en The Hope. Vanaf 1848 bestond er een half-maçonnieke vereniging onder de naam Odd fellows’ Society. In de tempel van deze vereniging, de Odd Fellows’ Hall, werden door verschillende verenigingen toneelvoorstellingen gegeven.

De Hollandse vrijmetselarij speelde een grote rol bij het behoud en de handhaving van de ‘Dietse cultuur’, doordat de Hollandssprekenden er als groep bij elkaar gehouden werden. De loges hadden een redelijk grote macht, doordat bijna iedereen in die tijd bij een loge was aangesloten. De loges en sociëteiten waren ook de plekken waar toneeluitvoeringen werden besproken en georganiseerd.

64

Page 62: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

In de tweede kwart van de negentiende eeuw ontstonden er verschillende nieuwe verenigingen in Kaapstad, die vooral filantropisch van aard waren, zoals Cape Town Friendly Society, Ladies’ Benevolent Society, Temperance Society, Abstinence Society. Bosman zegt hierover dat “hierdie vereniginge tiepies [is] as uiting van die toenmalige geestesstroming, en byna uitsluitlik kleurlingverheffing tot doel gehad [het].” (Bosman, 1928, p.43) Vooral tussen 1830 en 1840 bereikten deze filantropische genootschappen hun hoogtepunt.

Ook in de negentiende eeuw bleef het bezoeken van dansfeesten en concerten een zeer populair tijdverdrijf. Vooral de openbare bals namen na 1806 een hoge vlucht. Ze werden vooral in de winter als “Inteekenings Bals” georganiseerd door de Afrikaansche Sociëteit, maar ook particulieren gaven regelmatig dansfeesten. Net als bij de andere vermaken kwam de meeste ondersteuning voor de “balls” van de Britse officieren en Indische bezoekers, waarna de ambtenaren en de Kaapse elite niet achter konden blijven.

In die tijd werd de bibliotheek van Kaapstad ook belangrijker. Al in de Nederlandse tijd werd de Suid-Afrikaanse Openbare Biblioteek opgericht met de boeken die de Duitser Joachim von Dessin bij zijn dood in 1762 had nagelaten. Deze boekenverzameling bevond zich tot 1824 in de consistorie van de Nederduits Hervormde Kerk. De toegang was beperkt, maar de leeslust van de bevolking was ook niet erg groot.

Lord Somerset ondernam in 1818, om de leeslust te bevorderen, de eerste stappen naar de oprichting van een echte openbare bibliotheek. In het onderhoud van de bibliotheek zou worden voorzien door de opbrengsten van een speciale belasting op wijn. In 1822 werd de bibliotheek geopend in de voormalige slavenkwartieren van de VOC, twee jaar later werd de Von Dessinverzameling daar ook naar toe verplaatst. In 1828, nadat de wijnbelasting was opgeheven, verhuisde de bibliotheek naar de Koopmansbeurs aan de Parade; het werd nu een echte lees- en leenbibliotheek.

Ruim dertig jaar later, in 1860, werd het huidige gebouw van de Suid-Afrikaanse Biblioteek, naast de parlementsgebouwen in Kaapstad, geopend en werd de bibliotheek verrijkt met de kostbare verzameling van George Grey. In 1878 schreef Ballantyne, die op reis was door de Kaapkolonie, onder andere over de bibliotheek. Hij vergeleek deze met een mijn, waar naar de meest diverse dingen gegraven kon worden. “It is not to be spoken of merely as the best of the colonial libraries.” (Ballantyne, 1879, p.206) De bibliotheek werd vanaf 1822 het meest gebruikt door Britten en bezoekers uit Brits-Indië. De leeslust onder het Hollandse volksdeel was nog altijd niet erg groot.

65

Page 63: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

2.2.2 De Nederlandse pers

De eerste anderhalve eeuw van het bestaan van de Kaapkolonie konden haar inwoners over geen enkel eigen nieuwsblad of tijdschrift beschikken. De Heren XVII waren van mening dat een drukpers aan de Kaap vooral tegen de VOC gebruikt zou worden. Het Compagniesbewind voldeed in 1779 dan ook niet aan de eis van de Patriotten een drukpers aan de Kaap te installeren, zodat wetten en andere besluiten makkelijker vermenigvuldigd zouden kunnen worden. Daardoor moesten alle ambtelijke stukken nog met de hand gekopieerd worden. Er bevonden zich overigens wel drukpersen in Batavia en Ceylon.

Tijdens de bezuinigingsmaatregelen van 1794 keurden de Heren XVII het voorstel van de toenmalige gouverneur om een drukpers aan de Kaap te plaatsen, wel goed. Maar aangezien de Kaap enige maanden later in Engelse handen overging, was dat te laat om nog een belangrijke rol in de Hollandse samenleving te kunnen spelen.

Tijdens de eerste Britse bezetting ontstond het eerste wekelijkse nieuwsblad. Op 21 juli 1800 werd het handelshuis van Walker en Robertson gemachtigd een nieuwsblad te publiceren. Bijna een maand later, op zaterdag 16 augustus, verscheen het eerste nummer van The Cape Town Gazette and African Advertiser / Kaapsche Stads Courant en Afrikaansche Berigter. Tot het begin van 1803 verscheen het nieuwsblad tweetalig, maar bij de overname door het Bataafs bewind werd vastgesteld dat het blad vanaf april alleen nog maar in het Nederlands zou verschijnen. De Mist besloot dat de drukpers onder staatstoezicht moest staan en veranderde de naam van het weekblad in Kaapsche Courant. (Muller, 1990, p.5-7)

Ook na de tweede Britse bezetting bleef het tijdschrift bestaan, al veranderde het steeds meer in een Brits regeringsblad. Tot 1824 was de Cape of Good Hope Government Gazette / De Kaapsche Courant het enige aan de Kaap verschijnende periodiek.

Het Nederduitsch Zuid-Afrikaansch Tijdschrift en De VerzamelaarIn december 1823 kregen twee Britten, Fairbairn en Pringle, samen met de Afrikaner Faure, toestemming om een tijdschrift uit te geven. De naam van het maandblad was The South African Journal / Het Nederduitsch Zuid-Afrikaansch Tijdschrift en het zou beurtelings in het Engels en het Nederlands verschijnen. Waarschijnlijk werd het Nederlandse deel gemaakt om het Engelse te kunnen bekostigen, aangezien in die tijd het grootste deel van de bevolking nog Hollandstalig was. Er verschenen maar twee Engelse edities van het maandblad, doordat Pringle onenigheid met de gouverneur kreeg. De Nederlandse uitgave was wel succesvol en verscheen tot 1843.

66

Page 64: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Naast nieuws verschenen er in Het Nederduitsch Zuid-Afrikaansch Tijdschrift ook algemene artikelen. Zo werd het Daghverhaal van Van Riebeeck als feuilleton afgedrukt en verscheen er ook een overzicht van de geschiedenis van Stellenbosch in de kolommen. Ten tijde van de Grote Trek verschenen er in Het Tijdschrift verschillende artikelen over de lotgevallen van de emigranten. Volgens De Villiers was een van de hoofddoelen van het tijdschrift stichtelijke literatuur te verschaffen aan het Hollandse publiek. Deze literatuur kon nooit boven het middelmatige uitstijgen, aldus De Villiers, doordat het ontwikkelingspeil van de lezers erg laag was. De meeste literaire bijdragen waren kopieën van Nederlandse voorbeelden. (De Villiers, 1934, p.45)

In 1826 verscheen een tweede Nederlandstalig tijdschrift in Kaapstad: De Verzamelaar (1826-1830) van J. Suasso de Lima (zie p. 66). Hij wilde in zijn tijdschrift “loutere waarheidsliefde, onderwijs en nut” aan de orde stellen en op verzoek van de gouverneur liet hij godsdienstige en staatkundige zaken buiten beschouwing. (Nienaber, 1943, p.17) De Verzamelaar kon moeilijk wedijveren met de al bestaande tijdschriften, die allemaal tweetalig waren. In 1827 veranderde De Lima het formaat en de naam van zijn tijdschrift. Gouverneur Somerset had in 1826 de naam en het uiterlijk van de Kaapsche Courant veranderd en De Lima probeerde daar op in te spelen. Hij gaf zijn eigen tijdschrift uit in het formaat van de oude Courant en veranderde de titel in Kaapsche Courant, Afrikaansche Berigter, of De Verzamelaar.

Dit mocht allemaal niet baten. In 1830 werd De Lima bankroet verklaard. Zijn drukpers kwam in handen van de schuldeisers, die er in datzelfde jaar de eerste aflevering van De Zuid-Afrikaan mee drukten. De Lima probeerde in de jaren dertig en veertig nog verschillende keren De Verzamelaar nieuw leven in te blazen, maar slaagde daar niet meer in.

De Zuid-AfrikaanOp vrijdag 9 april 1830 verscheen De Zuid-Afrikaan voor de eerste keer. P. van Breda was drukker en eigenaar, C.N. Neethling was de uitgever en C.E. Boniface, de aartsvijand van De Lima, was aangetrokken als hoofdredacteur (zie p. 65 e.v.). De belangrijkste reden voor het ontstaan van De Zuid-Afrikaan was, volgens Du Plessis, de onvrede van de Hollandssprekende bevolking met de koers die de in 1824 gestichte South African Commercial Advertiser (SACA) was ingeslagen. John Fairbairn, de redacteur van SACA, was getrouwd met de dochter van “die groot negrofiel, dr. Philip, die Engelse sendeling” en Fairbairns opvattingen betreffende het ‘kleurvraagstuk’ stuitte veel Hollandssprekenden tegen de borst. De Zuid-Afrikaan werd opgericht om een tegenstem te kunnen vormen tegen de

67

Page 65: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

boodschap die Fairbairn in zijn krant verspreidde. (Du Plessis, 1943, p.24)De Zuid-Afrikaan begon, net als de SACA, als weekblad van vier pagina’s

per aflevering. Later verscheen het blad twee keer en nog later drie keer per week. Hoewel het blad tweetalig was, was het grootste deel van de artikelen in het Nederlands opgesteld.

De zinspreuk van de krant was een citaat van Vergilius: “Tros Tyrius que mihi nullo discrimine agetur” (letterlijk: “Of iemand Trojaan of Tyriër is, maakt voor mij geen verschil”) dat door de redactie zeer vrij vertaald was als: “Each African has equal claims with me, Wether he be Cape-born, or nurs’d beyond the sea.” In de eerste aflevering werd dit als volgt weergegeven:

“Met het aannemen van den naam ‘Zuid-Afrikaan’ hijschen wij een banier, waaronder zich kan [sic] scharen alle Kolonisten, zoowel oude als nieuwe. Allen feitelijk, die dit land inwonen en hun bestaan uit zijn schoot trekken, zijn Afrikanen en zijn gebonden èn door plicht èn door eigenbelang, de welstand, te bevorderen en de goede naam te bewaren van hun land en wie ook die aanvalt behoort door alle Afrikanen, zoo Engelschen en Hollandschen, met de uiterste strafheid te worden bejegend.” (Nienaber, 1943, p.20)

In de praktijk kwam het er echter op neer dat de krant vooral de zienswijze van de Hollandssprekenden in de kolonie vertolkte. “De Zuid-Afrikaan het dit as sy roeping beskou, om die sienswyse van die Afrikaners te vertolk, om as hul mondstuk diens te doen.” (Nienaber, 1943, p.20) Waarbij onder Afrikaners vooral de Hollandssprekenden gerekend worden.

Dit blijkt ook meteen uit het redactioneel dat Boniface in het eerste nummer publiceerde en waaruit ik hier een aanzienlijk deel zal citeren. De ongrammaticaliteiten in het citaat zijn voornamelijk te wijten aan Bonifaces Franse afkomst en zijn gebrekkige beheersing van het Nederlands.

“De Engelsche kolonisten, uwe vrienden, zeggen overluid, dat gij de gulhartigste, de vreedzaamste, de geduldigste soort volk zijt onder de zon. Die menschen hebben gelijk; ik beken het met nationalen hoogmoed, het is in der daad zoo; en wat vooral het geduld betreft, het is zelfs te waar. Maar daar zijn andere Engelschen, alweder, die heel anders, ja, zeer hoonend over u denken, spreeken en schrijven. Deze zeggen niet alleen dat gij totaal onwaardig zijt om de voorrechten van Britsche onderdanen te genieten, dewijl gij te veel vet eet, te min poortwijn drinkt, en u gansch niet met politieke zaken bemoeijen: maar zij verspreiden hier en daar allerlei geruchten, die u, als een

68

Page 66: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

volk, zeer veel tot nadeel strekken, en die uwe onverklaarbare stilzwijgendheid schijnt te regvaardigen. (...)(W)ij zullen eenvoudig zoo maken: Alle weken, d.i. alle Vrijdagen, zal ik u een kleine les geven, bestaande uit een Humbug of twee-drie, die gij uit uw hoofd zult leeren... Wij beginnen met Free Press Humbug, Independent Newspaper Humbug, Missionary Humbug en vooral (want dit is de paramount of non plus ultra van alle humbugs), de Philippisch Humbug.” (Nienaber, 1943, p.20-21)

Boniface maakte zich met zijn artikelen niet erg geliefd bij de uitgever en eigenaar van de krant. Hij was zeer opvliegend en hield zich strikt aan zijn eigen lijfspreuk: Nemo me impune lacessit. In zijn hoofdartikelen deelde hij links en rechts klappen uit en zoals uit het voorgaande citaat blijkt, had hij het vooral op Engelsen voorzien. Na zes maanden hoofdredacteurschap werd hij ontslagen. Vanaf dat moment wijdde hij zich weer volledig aan het toneel (zie p.61 e.v.).

De opvolger van Boniface was Robert J. Stapleton, maar die hield het ook maar zes maanden vol als hoofdredacteur. Zijn beschouwingen waren volgens de eigenaar en lezers van het blad te ‘negrofilisties’. (Du Plessis, 1943, p.27) In 1831 namen verschillende “vurig patriotten”, zoals Nienaber ze omschrijft, de krant onder hun hoede. Het ging hierbij onder andere om Ch. Brand, J. de Wet, J. Hofmeyr, C.H. Neethling, M.L. Neethling en P.A. Brand. Zij richtten een syndikaat met 80 aandeelhouders op en besloten geen vaste hoofdredacteur te benoemen, maar iedere week een ander het redactioneel te laten schrijven. Hierdoor ontbrak het de krant aan een duidelijke richting en eenvormigheid, waardoor de oplage drastisch afnam. (Du Plessis, 1943, p.28-29)

In 1836 werd J.J.H. Smuts hoofdredacteur van de krant en hij bracht, samen met de uitgever, J.W. Lotz, de krant tussen 1836 en 1868 tot grote bloei. Du Plessis citeert R.W. Murray, de redacteur van The Argus om het belang van Smuts aan te tonen. Murray schreef in South African Reminis-cences:

“The volumes of the Zuid Afrikaan were as much believed in by the Dutch as the Bible and taken to be unquestionably as the Gospels of Mathew, Mark, Luke and John ... divinely inspired.” (Du Plessis, 1943, p.30)

Smuts had twee assistenten, die de hoofdartikelen schreven. De ene was C. Brand, de ander dr. A.N.E. Changuion. Vooral Brand trok in zijn artikelen fel van leer tegen de negrofilie van Fairbairn cs. Verder publiceerde hij het

69

Page 67: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

journaal dat een van de belangrijkste Voortrekkers, generaal Pretorius, in 1839 naar hem had gezonden. Brand werd in 1854 tot vertegenwoordiger van Stellenbosch gekozen bij de parlementsverkiezingen en kort daarop tot Speaker of Parliament, een rol die hij 20 jaar lang vervulde.

Dr. Changuion was tussen 1854 en 1865 de hoofdartikelen-schrijver van De Zuid-Afrikaan en hij was de “voorpunt van die Hollandssprekendes se stryd.” (Du Plessis, 1943, p.33) In deze elf jaren was de krant meer anti-Engels dan ooit.

Nadat Changuion was gestopt als redacteur en Lotz naar de Vrijstaat was vertrokken, moest Smuts in zijn eentje de krant runnen. Hij deed dit zonder veel succes. Zijn artikelen waren erg neutraal en de advertentie-opbrengsten liepen terug. Hij was in 1871 verplicht De Zuid-Afrikaan gedeeltelijk te verkopen aan J.H. Hofmeyr, de eigenaar van De Volksvriend, een concurrerende krant.

Op 2 september 1871 verscheen het eerste nummer van De Zuid-Afrikaan vereenigd met de Volksvriend. Het nieuwe blad was in alles, behalve de naam, een voortzetting van De Volksvriend. Het blad werd gezien als het mondstuk van de Nederlands Gereformeerde kerk, maar schonk ook veel aandacht aan politieke zaken. Er volgde een bloeitijd voor de krant.

Nadat in 1886 Het Volksblad (zie hier onder) ten onder was gegaan, was De Zuid-Afrikaan... tot 1892 de enige Hollandse krant in Kaapstad. In dat jaar werd uit ontevredenheid met de strekking van de hoofdartikelen van De Zuid-Afrikaan een nieuwe krant opgericht: Ons Land. In 1894 verenigden De Zuid-Afrikaan... en Ons Land zich, waarna het blad nog tot 1932 onder de naam Ons Land verscheen.

Het VolksbladIn 1849 verscheen het eerste nummer van Het Volksblad, uitgegeven door B.J. van de Sandt de Villiers. De oprichting van de krant was een direct gevolg van de “Agitasie teen die Bandiete-Beweging”: de protesten van Engelse en Hollandse inwoners van de Kaap tegen het besluit van de Britse regering de Kaap als bandietenkolonie te gaan gebruiken. Het blad bestond echter maar een jaar.

Zes jaar later, in 1856, probeerde Van de Sandt de Villiers het opnieuw als eigenaar en uitgever van een blad met dezelfde naam. Van de Sandt was een liberaal en in Het Volksblad kwamen zijn opvattingen ook duidelijk naar voren. Bosman schreef hierover:

“By Van de Sandt vind ons die eerste doelbewuste en uitgesproke strewe om ‘samenwerking der beide kolonistenrassen ten behoeve van hun Zuid-Afrikaansch vaderland, en van zichzelve als heerschend

70

Page 68: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

volk’ te verkry ... Dat hy hom keer op keer te pletter geloop het teen die rots van Engelse onwil (wat ronduit verengelsing wou of alleen teoreties goedgesind was teenoor Hollandse handhawing), het hom nie verhinder daarmee voort te gaan nie.” (Du Plessis, 1943, p.37, uit Bosman, Hollandse joernalistiek in Suid-Afrika gedurende die 19e eeu, p. 5 )

Door deze opvattingen en doordat de krant gesteund werd door de liberalen in de kerkstrijd in de jaren zestig, had het blad snel een grote lezerskring en kon het vanaf de oprichting concurreren met De Zuid-Afrikaan.

Van de Sandt was hoofdredacteur, maar schreef zelden het hoofdartikel. Dat liet hij doen door prof. Roderick Noble en later door F.S. Watermeyer. In 1862 probeerde Van de Sandt tevergeefs Conrad Busken Huet over te halen redacteur van Het Volksblad te worden. (Nienaber, 1943, p.32 uit Ons Tijdschrift III, p.146) Vanaf 1863 was Jan Celliers redacteur; in 1872 werd hij opgevolgd door J.W.G. van Oordt.

In april 1878 overleed Van de Sandt de Villiers, maar zijn krant bestond nog tot 1886. Nadat de krant ter ziele was gegaan, werkte de uitgeverij van de krant gewoon door. Vanaf 1892 gaf de uitgeverij de krant Ons Land uit en twee jaar later werd zelfs De Zuid-Afrikaan door de uitgeverij overgenomen. Toen in 1932 Ons Land opgeheven werd, betekende dit ook het eind van de uitgeverij Van de Sandt de Villiers en Ko.

71

Page 69: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

2.2.3 Nederlands toneel

In zijn standaardwerk Drama en toneel in Suid-Afrika 1652-1912 (1928, 1980) verdeelt F.C.L. Bosman het Hollands toneel aan de Kaap in de negentiende eeuw in vijf periodes:a. 1800-1808: deze jaren vormden het begin van het toneelleven door de

voorstellingen van het Britse garnizoen; verder werd er een schouwburg op het Boereplein gebouwd en ontstonden er allerlei liefhebberijgezelschappen, waarvan de acteurs overwegend afkomstig waren van buiten de kolonie.

b. 1809-1822: vanaf de aankomst van C.E. Boniface in Kaapstad en het begin van het gezelschap Tot Nut en Vermaak tot de eerste publieke verkoop van de eigendommen van deze vereniging. Het toneel werd steeds meer beoefend door Kapenaars.

c. 1823-1839: vanaf de heroprichting van Tot Nut en Vermaak en Honi soit qui mal y pense tot het einde van de schouwburg op het Boereplein.

d.. 1840-1855: na een tijdelijke achteruitgang van het toneel ten gevolge van toneelbestrijding door verschillende religieuze groeperingen, bloeide het amateurtoneel weer op. De Hollandse gezelschappen bestonden voor het grootste deel uit acteurs die aan de Kaap geboren waren.

e. 1856-1914: in deze periode waren twee belangrijke verenigingen actief: Door Yver Bloeit de Kunst (1856-1910) en Rederijkerskamer Aurora (1862-1914). (Bosman, 1928, p.60-61; Bosman, 1980, p.52)

1800-1808: Het beginEen belangrijke gebeurtenis in de geschiedenis van het toneel in Kaapstad was de opening van de Afrikaansche Schouwburg op het Boereplein in 1801. Dit was een particuliere schouwburg en bedoeld voor Hollands en Engels toneel. De schouwburg was tot 1806 de enige en tot 1839, toen de schouwburg werd verkocht en omgebouwd tot een kerk voor kleurlingen, de belangrijkste speelzaal in Kaapstad. (Bosman, 1928, p.94)

De eerste vermelding van een Hollands toneelgezelschap stamt uit de Bataafse tijd. Tussen 1800 en 1803 overheersten de Engelse en in mindere mate de Duitse liefhebberijgezelschappen de schouwburg. Na de overname door het Bataafse bewind verdwenen de Engelse gezelschappen en namen de Nederlandse en vooral de Franstalige gezelschappen de bühne over. Samen verdrongen ze de Duitse gezelschappen.

De eerste expliciete vermelding van een Nederlandse toneelvoorstelling in Zuid-Afrika stond in de Kaapse Courant en Afrikaanse Berigter van 26 februari 1803:

“Het Hollandsch Liefhebberij Genootschap tot Zinspreuk voerende

72

Page 70: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

(Tot Leering en Vermaak) zal de eer hebben op aanstaande Zaturdag den 5de Maart in de Publiek Schouwburg, Alhier vertonen; De Papagaaij, Tooneelspel in Drie Bedrijven door A. von Kotzebue.De Billetten tegens twee Rijksdrs. zijn te bekomen bij de Heer A. Burnet in de Loopstraat, No. 87.” (Bosman, 1928, p.81-82)

Hierna vonden nog een stuk of vier Hollandse voorstellingen plaats, maar daarna duurde het tot 1809 voor weer een nieuw Hollands gezelschap van zich liet horen.

Het is niet helemaal duidelijk waardoor het Hollandse toneel tussen 1804 en 1809 verdween. Bosman noemt als mogelijke oorzaken de grote bloei van het Franse toneel, de voorbereidingen tegen een mogelijke Engelse inval en daarna de Engelse overname. (Bosman, 1928, p.83)

1809-1822: Groei van het Hollands toneel.Een andere verklaring voor het ‘verdwijnen’ van het Hollandse toneel tussen 1804 en 1809, is het gebrek aan publiciteit. De Hollandse verenigingen waren vooral vriendenclubs, die het niet altijd nodig achtten hun voorstellingen bekend te maken aan het grote publiek. Dit was bijvoorbeeld ook het geval met het Hollandse gezelschap Tot Nut en Vermaak. Dit gezelschap was naar alle waarschijnlijkheid een voortzetting van het eerder genoemde Tot Leering en Vermaak. De eerste keer dat dit gezelschap genoemd werd, was in de Kaapsche Courant van 8 juli 1809, maar volgens Bosman is het waarschijnlijk dat dit gezelschap al eerder optrad en ook na juli 1809 nog verschillende voorstellingen gaf, hoewel daar geen bijzonderheden over te vinden zijn. (Bosman, 1928, p.131)

In 1813 richtte Charles Etienne Boniface het erg succesvolle Afrikaansch Liefhebberij Gezelschap op. (Stassen, 1957, p.26) Boniface was een Fransman die in 1807, toen hij waarschijnlijk een jaar of twintig was, in Kaapstad arriveerde. Aanvankelijk sprak hij Engels noch Nederlands, maar hij leerde beide talen bijzonder snel. Hij voorzag in zijn onderhoud door Duits, Frans, Spaans, Portugees, Italiaans, Grieks, Latijn, schermen en gitaar te doceren. (De Villiers, 1934, p.55)

In 1815 veranderde Boniface de naam van zijn gezelschap in Honi soit qui mal y pense. Dit gezelschap was één seizoen bijzonder succesvol, maar verdween daarna weer voor enkele jaren van het schouwtoneel.

Vanaf 1817 trad Tot Nut en Vermaak weer naar voren met verschillende voorstellingen. In dat jaar werd een nieuwe Hollandsche Schouwburg in Kaapstad geopend en Tot Nut en Vermaak was in de seizoenen 1817-1818 de vaste bespeler van deze schouwburg. Het gezelschap genoot het beschermheerschap van gouverneur Somerset en voerde ongeveer om de twee

73

Page 71: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

weken een melodrama en een klucht op. (Stassen, 1957, p.28) Het grote succes van het gezelschap duurde maar een jaar. In februari 1819 kwam er met de publieke verkoop van de eigendommen van Tot Nut en Vermaak een voorlopig einde aan de vereniging. (Bosman, 1928, p.133)

In ditzelfde jaar verscheen Men doet wat men kan in Kaapstad en volgens Stassen en Bosman was dit min of meer een voortzetting van Tot Nut en Vermaak. Verschillende acteurs hadden ook bij de laatstgenoemde vereniging gespeeld en het nieuwe gezelschap speelde ongeveer hetzelfde repertoire. Ook Boniface was lid van deze vereniging. Net als de meeste verenigingen voor 1822, was ook dit gezelschap waarschijnlijk maar een kort leven beschoren. Na 1820 werd er niets meer van vernomen. (Bosman, 1928, p.133-135; Stassen, 1957, p.29)

1823-1839: Bloei van het liefhebberij-toneel aan de KaapIn 1823 verschenen Honi soit qui mal y pense en Tot Nut en Vermaak opnieuw in de openbaarheid aan de Kaap. In deze tijd ontstonden ook verschillende kindertoneelgezelschappen. De twee meest omstreden personen in het Hollands toneel waren C.E. Boniface en J. Suasso de Lima, die in het openbaar hun persoonlijke vetes uitvochten.

Tot Nut en VermaakVooral het heropgerichte Tot Nut en Vermaak gooide in deze jaren hoge ogen. Het gezelschap speelde nog maar vier of vijf keer per jaar in het openbaar, maar speelde dan wel stukken die tot in de puntjes waren gerepeteerd. Het publiek was tevreden over de voorstellingen en alle recensies van voorstellingen waren zeer lovend. (Bosman, 1928, p.233) Het repertoire was nog ongeveer hetzelfde als voorheen: een voorstelling bestond over het algemeen uit een melodrama, gevolgd door een korte Hollandse klucht.

Tot Nut en Vermaak had niet alle stukken die gespeeld werden zelf in zijn bezit. Al in 1823 verscheen in de Kaapsche Courant het volgende artikeltje:

“De Eigenaar van hetzelve [een exemplaar van Natuur en Pligt of de Zoon Regter over Zijn Vader van Pelletier Volméranges, IK] willende verkoopen, wordt daarvoor een goede prijs uitgeloofd; doch verkiezende ter leen uittereiken, zal aan hem met en benevens den dank van ‘t gezelschap; den vrijen toegang tot den Schouwburg worden verleend, bij de representatie van ‘t opgem. stuk.” (Bosman, 1928, p.234)

Het stuk werd aan het gezelschap geleend en op 26 april opgevoerd. In de loop der jaren kwam de vereniging nog verschillende malen op deze manier aan de

74

Page 72: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

stukken die ze wilde opvoeren. Het gezelschap speelde meestal op zaterdag en in de beginjaren vooral in de

Afrikaansche Schouwburg. Op 16 april 1825 ‘opende’ de vereniging de nieuwe speelzaal “Liefhebberij Tooneel” in de Hoopstraat, waar het gezelschap ook daarna bleef optreden. Verschillende voorstellingen vonden plaats onder het toeziend oog van de gouverneur en zijn vrouw. (Bosman, 1928, p.235-236)

De voorlopig laatste voorstellingen van Tot Nut en Vermaak vonden plaats op 26 augustus en 28 oktober 1836. Misschien moet de oorzaak van de ondergang van het gezelschap gezocht worden in de anti-toneellobby, die in die jaren erg sterk was (zie verderop), misschien was er sprake van een zekere moeheid in de vereniging die al bijna vijftien jaar aan een stuk door opvoeringen gaf. Maar het is ook heel goed mogelijk dat er tweespalt binnen de organisatie was ontstaan. (Bosman, 1928, p.249)

In ieder geval vond op 1 juli 1839 de veiling plaats van “alle de prachtige Decoratiën, toebehoord hebbende aan het Tooneellievend Gezelschap T.N. en V.” (Bosman, 1928, p.250-251)

Honi soit qui mal y penseZoals ik hierboven al vermeldde, verscheen in 1823 ook Honi soit qui mal y pense van Boniface weer in Kaapstad. In deze periode behaalde het gezelschap volgens Bosman zijn grootste bekendheid, hoewel het gezelschap niet zo werd gewaardeerd als Tot Nut en Vermaak. Dit had waarschijnlijk ook te maken met het temperament van Boniface. Hij vocht al zijn politieke (de filantropen) en persoonlijke vetes (J. Suasso de Lima) vooral op het toneel uit. (Bosman, 1928, p. 274)

Honi soit ... gaf, net als de andere verenigingen, op zaterdagavond haar voorstellingen. Ook dit gezelschap genoot de goedkeuring en het patronaat van de Engelse gouverneur, die dan ook regelmatig aanwezig was in de Afrikaansche Schouwburg als Boniface en zijn mensen daar speelden. Boniface kwam op dezelfde manier als de leden van Tot Nut en Vermaak aan exemplaren van de toneelstukken die hij wilde opvoeren: hij zette advertenties in de krant, waarin hij naar toneelstukken vroeg.

De voorstellingen van Honi soit ... verliepen niet altijd even goed. Het kwam regelmatig voor dat uitvoeringen werden uitgesteld, omdat men nog niet klaar was met repeteren of nog niet in het bezit was van de nodige attributen. Door het gebruik van zeer veel ‘decoratiën’ waren de toegangsprijzen een stuk hoger dan bij de andere verenigingen, terwijl het spel door de kritiek als minder goed werd beoordeeld. In veel recensies werd geklaagd dat de opvoeringen veel te lang duurden en te vermoeiend waren. Hierdoor stapte Boniface al snel over naar de programmering die de andere Nederlandse gezelschappen ook hadden: geen lange, grote drama’s à la

75

Page 73: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Schiller meer, maar een melodrama, gevolgd door een korte klucht. Dit zorgde er overigens niet voor dat de voorstellingen op een ‘decent’ uur afgelopen waren. Men bleef hierover klagen. (Bosman, 1928, 276-280)

In 1825 besteedde Boniface een groot deel van zijn energie aan zijn ruzie met de uit Nederland afkomstige J. Suasso de Lima.

De Lima was in 1791 geboren in Amsterdam en stamde af van een Portugees-Joodse familie. Op jeugdige leeftijd was hij echter al overgegaan naar het christendom. Hij studeerde rechten en was een tijdje advokaat in Amsterdam. In 1816 vetrok hij naar Indië om daar carrière te maken, maar hij werd daar in 1818 wegens fraude geschorst. De Lima besloot naar Kaapstad te vertrekken en zich daar te vestigen. Hij verdiende er hij zijn brood als tolk/vertaler en werd de “erkende geleentheidsdigter, privaat en publiek, van die Kaap”. (Bosman, 1928, p.258)

In 1823 werkten De Lima en Boniface samen. De eerste vertaalde een toneelstuk van de ander (L’Enragé werd De Dolzinnige) en dit werd met veel succes opgevoerd. Deze vriendschap was echter van korte duur. In 1824 publiceerde De Lima een gedicht in The Chronicle, waarin hij de talrijke aflastingen en uitstellingen van voorstellingen door Honi soit ... hekelde. Boniface reageerde hierop als door een wesp gestoken. In hetzelfde nummer van The Chronicle schreef hij al een felle reactie.

In 1825 zette Boniface zijn strijd tegen De Lima voort. De ruzie kwam vooral tot uiting via tal van ingezonden brieven en gedichten in de Kaapse kranten, waardoor de hele samenleving van de ruzie kon meegenieten. De Lima was veel rustiger en beheerster dan Boniface. Door zijn woeste aanvallen gaf die laatste zich veel meer bloot, waardoor De Lima heel doeltreffend kon toeslaan. Boniface zijn probleem was ook dat hij De Lima eigenlijk alleen op zijn uiterlijk kon pakken. Door dit alles “[wek Boniface] eerder die indruk van ‘n stampende, magteloos-woedende persoon, as ‘n woeste, honende oorwinnaar, hoeseer hy as die laatste wil voorkom.” (Bosman, 1928, p.287)

Op 20 augustus 1825 speelde Honi soit ... het stuk Limaçon de Dichter van de hand van Boniface. Hij gebruikte dus ook zijn eigen toneelvereniging om zijn persoonlijke vetes uit te vechten. Doordat het publiek volledig op de hoogte was van de onmin tussen de beide heren, was de opkomst bijzonder groot. Er zijn helaas geen kritieken van deze toneelvoorstelling overgeleverd. (Bosman, 1928, p.291-292) De dag na de voorstelling publiceerde De Lima een verweer onder de titel ‘n Zamenspraak tusschen Limaçon een Dichter en een Prozaisch Gaskonjer, waarin hij Boniface flink aanpakt. Uiteraard kon Boniface dit niet over zijn kant laten gaan, zijn lijfspreuk was niet voor niets Nemo me impune lacessit. Hij publiceerde enkele dagen later de “Alleenspraak” De Twee Slakken, of Limaçon Sen. en

76

Page 74: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Limaçon Jun. Vooral uit deze twee stukken blijken de verschillende karakters van de twee heren. De Lima veroordeelde Boniface vanuit de hoogte en vond het niet nodig er een persoonlijke en ongemotiveerde scheldpartij van te maken. Het stuk van Boniface daarentegen, was een grote scheldpartij, waarbij vooral het gehavende lichaam van De Lima (hij was klein van gestalte, had een bochel en liep mank) het moest ontgelden. Beide stukken zijn zeer lezenswaardig en zijn door Bosman in een bijlage opgenomen. (Bosman, 1928, p.527-531; 533-538)

Met deze twee stukken kwam er geen einde aan de vete. Zoals ik al eerder heb vermeld werd Boniface hoofdredacteur van de krant die gedrukt werd op de pers van De Lima. En in 1834 gebruikte Boniface het toneel weer voor zijn aanvallen, zoals ik verderop uit de doeken zal doen.

Het seizoen 1825 was voor Honi soit ..., net als voor Tot Nut en Vermaak een succesvol seizoen. Honi soit ... had dit vooral te danken aan het modder gooien in het openbaar van haar leider. Dit was eigenlijk het enige jaar waarin het gezelschap van Boniface een serieuze concurrent voor Tot Nut en Vermaak vormde. Na 1825 nam het succes van Honi soit ... af.

In 1827 werden er helemaal geen voorstellingen gegeven, waarschijnlijk was het bankroet van Boniface daar debet aan. Na nog een paar voorstellingen in 1828 viel een jaar later dan ook het doek voor Honi soit qui mal y pense. (Bosman, 1928, p.298-299)

Enige jaren nadat zijn gezelschap ter ziele was gegaan, deed Boniface weer van zich spreken. In 1832 was de Kaap in rep en roer door de pogingen van de Methodisten om alcoholische dranken te verbieden. Vooral het Hollandse volksdeel voerde een heftig verzet tegen deze pogingen. Ook Boniface voelde zich geroepen aan dit verzet deel te nemen en opnieuw koos hij het drama om zijn gelijk te halen.

In januari 1832 stichtten verschillende dominees van Kaapstad, waaronder de bekende Dr. Philip, een genootschap dat tot doel had de alcoholconsumptie aanzienlijk te verminderen. De naam van het gezelschap was Cape of Good Hope Temperance Society, het grote voorbeeld vonden de leden in soortgelijke genootschappen die in Amerika waren gesticht. Gebaseerd op dit gegeven schreef Boniface het toneelstuk De Temperantisten, dat eind juni 1832 in Kaapstad verscheen. De Temperantisten was een blijspel waarin de stichting van het genootschap en de idealen van de Temperantisten gehekeld werden. Het stuk was een typisch ‘leesstuk’, het was bijna niet op de bühne te brengen, maar vond onder de Hollandse bevolking veel aftrek. Het was een van de weinige ‘boeken’ die het volk wel las.

In 1833 verscheen een nieuw Hollands gezelschap aan de Kaap, onder de naam Door Yver Bloeit de Kunst. Dit gezelschap speelde ruim een jaar onder

77

Page 75: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

deze naam, vanaf 1834 was de naam van het gezelschap Vlyt en Kunst. Volgens Bosman was deze naamsverandering het werk van Boniface, die vanaf dat jaar de leider van de vereniging was. (Bosman, 1928, p.321)

De acteurs die bij dit gezelschap speelden, waren jonge, waarschijnlijk aan de Kaap geboren mensen, die in de jaren twintig al in de toenmalige kindergezelschappen gespeeld hadden. (Bosman, 1928, p.256-274, 322, zie beneden) Boniface gebruikte ook dit gezelschap in zijn strijd tegen De Lima. Op 19 juli speelde het gezelschap het door Boniface geschreven stuk Clasius, of het proces om een Komedielootje, waarin hij zijn pijlen alweer op zijn aartsvijand richtte. Het stuk was trouwens een groot succes. Het publiek wist wat het van Boniface kon verwachten, na zijn publieke strijd met De Lima en zijn stuk De Temperantisten.

In 1835 bereikte Vlyt en Kunst zijn hoogtepunt. In dit jaar werden verschillende ‘grote’ toneelstukken opgevoerd, zoals Pizzaro van Kotzebue en Aballino de groote bandiet van Zschokke. Vooral het laatste stuk was een groot succes, waarmee Boniface voor korte tijd zijn criticasters de mond snoerde. Vanaf 1836 liep de populariteit van Vlyt en Kunst terug, net als bij alle andere gezelschappen. Dit kwam gedeeltelijk door de religieuze groeperingen die tegen het toneel ageerden, maar ook de opkomst van andere “professionele vermaaklikhede (poppespel ens)” speelde een rol. En uiteraard was er binnen het gezelschap sprake van onenigheid. (Bosman, 1928, p.335) Vlyt en Kunst speelde nog verschillende stukken, maar na 1839 werd er tot 1870 niets meer van een gezelschap met die naam vernomen.

Het kindertoneelEen opvallend verschijnsel in de jaren twintig en dertig waren de kindertoneelgezelschappen. Voor het ontstaan van dergelijke gezelschappen was vooral De Lima verantwoordelijk. In de voorgaande jaren deden kinderen ook wel actief mee met toneelvoorstellingen, maar het ging dan vooral om ballet- en mime-uitvoeringen die tussen de bedrijven door werden opgevoerd.

Het eerste kindergezelschap, Tot Oefening en Smaak, dateerde uit 1825-26 en de twee belangrijkste krachten achter de vereniging waren J. Suasso de Lima, die toen hoofdonderwijzer van de Evangelische Lutherse School was, en J.G. Tredoux, die een oude bekende was in de Kaapse toneelwereld. De zoon van de laatste was ‘directeur’ van het gezelschap, maar, zoals Bosman heel terecht opmerkt: “[Dit is] vanselfsprekend dat die inisiatief en leiding van volwassenes daaragter moet gesoek word. Kinders kom nie vanself tot sulke onderneminge nie.” (Bosman, 1928, p.256)

De aanleiding tot de oprichting van dit gezelschap lag in de heftige animositeit tussen De Lima en Boniface, die vlak daarvoor was uitgebarsten.

78

Page 76: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Verder was er sprake van grote concurrentie tussen Honi soit ... en het gezelschap waar Tredoux de leider van was, Tot Nut en Vermaak. Boniface was in 1825 zeer succesvol met de kinderballetten die opgevoerd werden tijdens de opvoeringsavonden van Honi soit ... De beste methode om Boniface dwars te zitten zouden nog betere kindervoorstellingen zijn, dachten Tredoux en De Lima waarschijnlijk.

Op 10 september vond de eerste voorstelling van Tot Oefening en Smaak plaats. Er werden drie korte toneelstukken opgevoerd: Het Dal van Almeria, De Verjaring en De Nachtwacht. De opvoering was redelijk succesvol, maar het gezelschap was geen lang leven beschoren, doordat een groot deel van het Hollandse publiek beweerde dat het toneelspelen een verderfelijke invloed op de kinderen zou hebben. De kinderen gaven nog één voorstelling in 1826, maar daarna verdween het gezelschap van de planken.

Tien jaar later verscheen een nieuw kindergezelschap in Kaapstad, dat ook maar een kort leven beschoren was. Deze keer ging het initiatief uit van de familie Lotz, maar ook De Lima speelde een kleine, maar belangrijke rol.

De kinderen gaven onder de naam Kunst en Smaak nagenoeg iedere maand een voorstelling, waarin ‘nieuwe’ stukken werden opgevoerd. Daarnaast gaf het gezelschap regelmatig heruitvoeringen van toneelstukken ten beste. De eerste keer dat de vereniging in een tijdschrift genoemd werd, was in juni 1835, toen een heruitvoering van een stuk van Kotzebue werd aangekondigd. (Bosman, 1928, p.270)

Op 21 november 1835 vond de opvoering plaats van het al eerder aangekondigde stuk Aballino Junior, of De Kleine Bandiet. Uit de aankondiging bleek dat het stuk duidelijk geïnspireerd was op het stuk van Zschokke, Aballino, De Groote Bandiet, dat in juli van datzelfde jaar door Boniface en zijn gezelschap Vlyt en Kunst was opgevoerd:

“Voor eenigen tijd geleden het Trs Aballino, De Groote Bandiet (Zschokke) vertoond zijnde, zoo zal ... het tegenovergestelde worden vertoond, genoemd Aballino Junior” (Bosman, 1928, p.271)

Het was meteen duidelijk dat opnieuw het toneel gebruikt werd om de vete tussen Boniface en De Lima uit te vechten. The Commercial Advertiser publiceerde een brief van “Een zesjarig Inteekenaar en Vriend der Jeugd”, waarin deze memoreerde aan de uitzonderlijk goede opvoering van Vlyt en Kunst en vervolgde met:

“Een klein, spijtig, alombekend Peruaansch Joodje deed zich op, om dit stuk, genaamd Aballino Junior ter wêreld te zenden, en overreedde een partij onnozele kinders dit prulschrift op het groote tooneel ten

79

Page 77: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

uitvoer te brengen!! Ik behoef geene aanmerkingen over den aard van het stuk te maken, want een ieder die den schrijver kent, weet zijne talenten, en uitmuntende smaak, en het is maar al te waar, ‘Een kwade boom kan geen goede vruchten te voorschijn brengen.’” (Bosman, 1928, p.272)

Daarnaast verscheen er ook een brief ten faveure van de voorstelling, waarin het kindergezelschap werd geprezen voor zijn uitmuntende acteerprestaties. Uiteindelijk liep het allemaal met een sisser af. De voorstelling werd in De Zuid-Afrikaan goed besproken en het gezelschap werd aangeraden vooral door te gaan. In 1836 vond nog een voorstelling plaats, maar daarna was het afgelopen met de kindervoorstellingen. (Bosman, 1928, p.273-274)

De bestrijding van het toneelAan het eind van de jaren dertig van de negentiende eeuw vond, onder invloed van de methodisten, een felle bestrijding van toneelopvoeringen plaats. Dit was van grote invloed op het voortbestaan van de Hollandse amateur-voorstellingen.

De eerste echte aanval op toneel was gericht tegen het kindergezelschap Tot Oefening en Smaak van De Lima. Op 25 september 1826 schreef “Serieus” in het Nederduitsch Zuid-Afrikaansch Tijdschrift dat het optreden van kinderen in toneelvoorstellingen “een gewigtige hinderpaal in de bevordering eener zedelijke opvoeding” zou zijn. (Bosman, 1928, p.343) Dit zou vooral komen, doordat de kinderen geen serieuze historische spelen opvoerden, maar alleen maar “verpestende liefdesgeschiedenissen”, waarin “wraakneming, onbetamelyke eerzucht ens.” als voorbeelden werden gegeven. Maar dit was min of meer pas het voorspel. De echte ‘anti-vermaaklikheidsagitasie’ vond een tiental jaren later plaats.

Rond 1830 was de aandacht van de Methodistische fanatici vooral gericht op de filantropie en allerlei hervormingswerk. In deze periode werden talrijke genootschappen opgericht, die vooral gericht waren op zedelijke en maatschappelijke verbetering, opvoeding en bekering van de autochtone bevolking van de Kaapkolonie. Toen rond 1835 de belangstelling voor deze genootschappen een beetje minder werd, richtten de Methodisten zich met kracht tegen de ‘zondige’ vermaken: bals, paardenrennen en toneel.

In eerste instantie richtte men zich in 1835 en 1836 tegen het dansen. In 1836 ontbrandde ook een nieuwe anti-alcoholstrijd, terwijl tegelijkertijd de strijd met het toneel werd aangegaan. De eerste aanval was gericht op de opvoering van Othello door Vlyt en Kunst op 11 juli. Ene “Philemon” schreef:

80

Page 78: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

“In frequenting the Theatre, do not professing Christians, pointedly vi-olate their baptismal vows? In doing so on the eve of preparation for the ‘Lord’s Day’, do they not pour contempt on that sacred institution? In listening to ... Othello do they not unnecessarily contract a horrible familiarity with passions and deeds of the most fiendish character ... and give up their minds to be polluted by language so gross? is not the guilt of such persons great, and their danger imminent?” (Bosman, 1928, p.352)

Daarmee was de toon gezet. In de loop der jaren zouden de argumenten die “Philemon” hier gebruikte, steeds gerecycled worden.

Na 1836 werd er in de bladen eigenlijk niet meer zo veel van de anti-toneel-lobby werd vernomen, maar dat was ook niet meer nodig. De acties hadden hun doel niet gemist. Vanaf 1836 waren de Methodisten ‘oppermachtig’, waardoor er een langzaam eind kwam aan het toneel. De andere ‘vermaaklikhede’ konden zich wel handhaven, door hun groter economisch (paardenrennen) of sociaal (bals) belang voor de bevolking. Dit gold niet voor het toneel.

Een direct gevolg van de acties uit 1836 was de sluiting van de Afrikaansche Schouwburg in 1839 en het einde van het gezelschap Tot Nut en Vermaak in datzelfde jaar. Er was bijna geen publiek dat toneelvoorstellingen wilde bijwonen. Er volgden bijna drie jaar van toneelstilte in Kaapstad.

1840-1855: Wederopbloei van het amateurtoneelTen gevolge van de hierboven geschetste mentaliteitsverandering met betrekking tot het toneelspel, was er tussen 1839 en 1842 bijna geen sprake van Hollands toneel in Kaapstad. Daarna begon Tot Nut en Vermaak weer opnieuw met voorstellingen. Natuurlijk had de methodistische ijver wel allerlei gevolgen voor de gezelschappen. Zo werd nu, meer dan vroeger, de nadruk gelegd op de goede zedelijke werking van toneel en benadrukten de gezelschappen dat het om ‘privé-aangelegenheden’ ging, door het woord ‘Privaat’ aan hun naam toe te voegen. Een andere opvallende verandering was de plaatsing van het publiek. Mannen en vrouwen zaten gescheiden van elkaar, niet meer door elkaar zoals vroeger. (Bosman, 1928, p.392)

Het Hollandse toneel kwam de toneelbestrijding wel te boven, maar bereikte in deze periode niet meer het succes van voorheen. Er werd minder frequent gespeeld, er kwam minder publiek en de speelzalen, die meestal omgebouwde pakhuizen waren, waren kleiner en minder geschikt voor toneeluitvoeringen. Tenslotte was de verhuizing van Boniface naar Natal een forse aderlating voor het toneel aan de Kaap. (Bosman, 1928, p.441)

81

Page 79: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Tot Nut en Vermaak en Door Yver VruchtbaarDe eerste Hollandse vereniging die in de jaren veertig weer voorstellingen begon te geven, was een oude bekende: Tot nut en Vermaak, dat enkele jaren eerder ter ziele was gegaan. Er is maar een voorstelling in 1842 van het gezelschap bekend, op 14 september, maar het is niet onwaarschijnlijk dat er meer uitvoeringen plaats hebben gevonden. (Bosman, 1928, p.442)

In 1843 moest T.N. en V. concurreren met een ander Hollands gezelschap, dat onder de naam Door Yver Vruchtbaar speelde. Beide gezelschappen gaven verschillende voorstellingen en waren redelijk populair.

In 1844 besloten de gezelschappen samen te gaan onder de naam “Het Privaat Hollandsch Tooneellievend Gezelschap, spelende onder de Vereenigde Zinspreuken T.N. en V. en D.Y.V.” Waarschijnlijk was dit gezelschap de enige Hollandse toneelvereniging in Kaapstad tot 1847. Haar eerste voorstelling vond plaats op 5 juni 1844 en op 8 juni verscheen in de Engelstalige krant Cape Town Mail een uitgebreid verslag hiervan van de hand van Sam Sly. Bosman citeert uitvoerig uit dit verslag en uit latere artikelen van diezelfde Sam Sly over andere voorstellingen van het gezelschap. (Bosman, 1928, p.445, 447-449)

Het gezelschap gaf tot en met 1847 in totaal 18 redelijk succesvolle voorstellingen. De laatste vond plaats op dinsdag 2 november 1847 en ik citeer Bosman hier redelijk uitgebreid. Eerst een passage uit een bespreking van de voorstelling uit De Zuid-Afrikaan en dan Bosmans ietwat dramatisch getinte vervolg:

“‘Hoewel de schouwburg bij die gelegenheid tamelijk gevuld was bleef er evenwel plaats over voor verder ondersteuning; en tenzij het bij toekomstige gelegenheden blijke dat tooneel-vertooningen in de Nederduitsche taal waardig zijn behouden te worden, zal het Kompliment, door (het) gezelschap van Kaapsch Hollandsch publiek gedaan, van toepassing zijn, te weten: dat de eenigste oorzaak waarom het gezelschap voornemens is af te breken, is, het gebrek aan genoegzame ondersteuning van den kant van hetzelve.” Die geselskap verdwyn inderdaad van die toneel deur gebrek aan ondersteuning. Dit is dus die eerste geval van die einde van ‘n Hollandse toneelonderneming, deur die toenemende verengelsing aan die Kaap. Die laaste sal dit, helaas nie wees nie.” (Bosman, 1928, p.451, cursivering van Bosman)

Na de opheffing van Tot Nut en Vermaak en Door Yver Vruchtbaar in 1847

82

Page 80: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

verschenen er twee nieuwe gezelschappen in Kaapstad: Hoop en Trouw (vanaf 1849 Tot Oefening en Vermaak) en vanaf 1849 Door Yver bloeit de Kunst. Volgens Bosman gaat het bij al deze verenigingen om afsplitsingen van het ter ziele gegane gezelschap. Hoop en Trouw zou bestaan hebben uit een groot deel van de acteurs van T.N. en V. en D.Y.V. Hierna zou er een richtingenstrijd zijn losgebarsten tussen de leden die van origine afkomstig waren van de twee verschillende verenigingen, waarbij de oude D.Y.V.-ers zich afscheidden en D.Y.b.d.K. oprichtten. Hierop besloten de oude T.N. en V.-ers hun groep om te dopen tot Tot Oefening en Vermaak een oude naam van Tot Nut en Vermaak. (Bosman, 1928, 452) Omdat alleen Door Yver bloeit de Kunst nog een lange tijd heeft bestaan en ook in de derde en vierde kwart van de negentiende eeuw een belangrijke rol speelde voor het Hollands toneel in Kaapstad, zal ik alleen deze vereniging verder bespreken.

1856-1914: Door Yver bloeit de Kunst en Rederijkerskamer AuroraIk zal in dit hoofdstuk alleen Door Yver bloeit de Kunst bespreken. Voor een uitgebreide bespreking van Rederijkerskamer Aurora verwijs ik naar het derde deel van dit werk, dat alleen over Aurora handelt.

Door Yver bloeit de KunstDe eerste en voorlopig ook enige voorstelling van “Het Privaat Hollandsch Tooneellievend Gezelschap spelende onder de zinspreuk Door Yver bloeit de Kunst” was op 9 juni 1849. Na deze voorstelling was het een tijdlang stil. Waarschijnlijk was dit een gevolg van het grote succes van het Engelse toneel in 1849 en 1850. De eerstvolgende voorstelling vond pas weer plaats op 26 juni 1851.

In 1853 bereikte het gezelschap een voorlopig hoogtepunt. Er werden vier uiterst succesvolle voorstellingen gegeven. De uitvoeringen werden gegeven in een schouwburg in de Breestraat en de zaal puilde iedere keer uit van het publiek. (Bosman, 1928, p. 457-458) In oktober van dat jaar kondigde DYbdK aan dat het waarschijnlijk een van de laatste voorstellingen in die schouwburg zou zijn, aangezien het gebouw zou worden afgebroken en alles in het werk werd gesteld om een nieuwe, goede zaal in Kaapstad gebouwd te krijgen. Uiteindelijk werd er geen nieuwe speelzaal in Kaapstad ingericht.

In 1855, het voorlopig laatste jaar van DYbdK, gaf het gezelschap drie voorstellingen in de Garnizoensschouwburg. Het ging hierbij om benefietvoorstellingen, waarvan de opbrengsten bedoeld waren voor de slachtoffers van de Krimoorlog. De eerste voorstelling trok een volle zaal, doch de opbrengst viel tegen. In plaats van de verwachte £70, bedroeg het overschot slechts £15. Er werd een tweede voorstelling georganiseerd, maar

83

Page 81: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

door de lage opkomst was ook de opbrengst van deze voorstelling niet zo hoog als verwacht. Er werd een derde voorstelling aangekondigd, die alleen door zou gaan, als er voldoende kaartjes verkocht waren. Verder werd benadrukt dat de voorstellingen niet uit eigen belang werden gegeven, maar dat de opbrengst alleen voor de slachtoffers van de oorlog bedoeld was. Uiteindelijk was de totale opbrengst van de drie voorstellingen waarschijnlijk £50. (Bosman, 1928, p.463)

Dit was voor tien jaar de laatste keer dat Door Yver bloeit de Kunst optrad. Het was überhaupt de laatste keer voor lange tijd dat er een Hollandse toneelvoorstelling in Kaapstad gegeven werd. Het zou tot 1862 duren voor Rederijkerskamer Aurora zijn opwachting maakte (zie deel 3). Door Yver bloeit de Kunst verscheen in 1865 weer op de bühne. De belangrijkste oorzaken hiervoor waren de toenemende verengelsing van de Kaap en de hoge vlucht die het Engelse beroepstoneel in die tijd nam. (Bosman, 1980, p.440)

Volgens Bosman hing de heropstanding van het Hollands toneel rond 1865 samen met de “politiek-nasionale toestande” van die tijd. In 1865 koos het Engelse bestuur de zijde van de Basoeto in hun oorlog tegen de Oranje-Vrijstaat. Enkele jaren later volgde daar de annexatie van de diamantvelden (1871), de annexatie van de Transvaal (1877-1882) en nog later de Anglo-boerenoorlog (1899-1902) op. Ten gevolge van de agressieve politiek van de Britten, ontstond er aan de Kaap een opleving van het “Hollands-Afrikaans nasiebewussyn,” dat zich ook op toneelgebied manifesteerde. (Bosman, 1980, p.440-441)

De eerste voorstelling van DYbdK in 1865 was een benefietvoorstelling ten bate van de “noodlydende Vrystaters”, de slachtoffers van de Basoeto-oorlog. De leider van het gezelschap was, vanaf de eerste voorstelling in 1865 tot de laatste voorstellingen in 1910, Johan Combrink.

Eigenlijk was DYbdK maar korte tijd een echt gezelschap. In 1868 leidde een crisis binnen de vereniging ertoe dat DYbdK een eenmansgezelschap werd. Combrink was het enige lid, hij besloot wanneer welk stuk opgevoerd werd en vroeg dan acteurs om de rollen te vervullen. Dit waren niet zelden acteurs die ook voor Aurora of De Eendracht (een afsplitsing van Aurora, zie p. 147) speelden. (Stassen, 1957, p.84)

In het begin was het Hollandse publiek niet erg enthousiast over de voorstellingen. Maar nadat het gezelschap dreigde met opheffing als het publiek niet zou komen opdagen, veranderde dit. Daarna werden de uitvoeringen zeer gewaardeerd door de kranten en het gewone publiek. (Stassen, 1957, p.83; Bosman, 1980, p.442)

De roem van DYbdK reikte ook tot buiten Kaapstad, wat vooral te danken was aan Combrink zelf. Hij ging in 1869 en 1870 met negen anderen op

84

Page 82: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

rondreis door de West-Kaap en zelfs helemaal naar Kimberley. De reizen werden gemaakt per ossenwagen en tot de bagage hoorde een opvouwbaar toneel en voordoek. (Bosman, 1980, p.442)

Het hoogtepunt van DYbdK lag in de jaren zestig en de eerste helft van de jaren zeventig. De laatste keer dat er een gezelschap onder die naam op de bühne stond was in 1910.

85

Page 83: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

3 Rederijkers in Kaapstad

3.1 Rederijkerskamers in NederlandDe rederijkerskamers die in de tweede helft van de negentiende eeuw in groten getale in Nederland ontstonden, waren geen voortzettingen van de ‘oude’ rederijkerskamers, die vooral in de zestiende en zeventiende eeuw hun hoogtepunt bereikten. De negentiende-eeuwse rederijkerij was een uitvloeisel van de sociabiliteit en genootschappelijkheid, zoals die zich in de tweede helft van de achttiende eeuw manifesteerden.

Sociabiliteit en genootschappelijkheidAan het ontstaan van de grote hoeveelheid genootschappen in de achttiende eeuw lag een complex van ideeën en opvattingen ten grondslag, dat karak-teristiek was voor het sociaal-cultureel leven tussen 1750 en 1850: de ‘sociabiliteit’. Mijnhardt omschrijft dit als “de overtuiging dat de burger alleen in vrijwillige aaneensluiting in vriendenkring, gezelschap en genoot-schap de basis kon leggen voor kennis, deugd en geluk.” Het ging om “een burgerlijke levenshouding en een burgerlijke levensstijl waarin de beoefe-ning van de deugd de hoogste prioriteit had.” In de vertrouwde en besloten wereld van de vriendenkring kon de burger leren zijn hartstochten te be-dwingen, zich te bevrijden van vooroordelen, deugd beoefenen en zijn na-tuurlijke vermogens ontwikkelen “met behulp van ‘beschavende’ en ‘nuttige’ wetenschappen.” (Mijnhardt, 1983, p.83)

De sociabiliteit was verankerd in het Verlichtingsgeloof, dat er van uit ging dat zelfontplooiing en algemene vooruitgang beter gewaarborgd werden via gemeenschappelijke activiteiten dan via solistisch optreden. (Singeling, 1991, p.6) De meest markante vorm van dit ‘gemeenschapsdenken’ vormden de verenigingen en genootschappen, die op alle mogelijke terreinen van wetenschap, kunst en cultuur ontstonden.

Aan het eind van de 18e eeuw waren er zoveel verschillende genootschappen ontstaan dat men toen al de neiging kreeg deze te categoriseren. Een goed voorbeeld hiervan is de indeling die de Amsterdamse arts Andreas Bonn instuurde als antwoord op een prijsvraag over de toename van het aantal geleerde genootschappen:

1 Algemene wetenschappelijke genootschappen met een niet beperkte werkzaamheid en een landelijke ledenrecrutering die regelmatig verhandelingen publiceerden. Bijvoorbeeld de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen.

87

Page 84: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

2 Bijzondere genootschappen die zich op één tak van wetenschap concentreerden, verhandelingen publiceerden en hun leden vaak eveneens landelijk recruteerden. Bijvoorbeeld de Maatschappij voor Letterkunde en andere letterkundige genootschappen.

3 Genootschappen met een menslievend of educatief doel. Bijvoorbeeld de Maatschappij tot Nut van ‘t Algemeen.

4 Algemene lokale genootschappen waarin verhandelingen werden voorgelezen die doorgaans niet werden gepubliceerd. Bijvoorbeeld Felix Meritis.

5 Wetenschaplievende mindere gezelschappen uit allerlei disciplines die geen aanspraak maakten op de titel van geleerd genootschap. (Mijnhardt, 1983, p.77)

Hierbij werden de leterkundige genootschappen, waar ik het verder over zal hebben, meestal bij categorie twee of vijf ingedeeld.

Letterkundige genootschappen in de achttiende en negentiende eeuwHet is mogelijk een driedeling aan te brengen in de ontwikkeling van de letterkundige genootschappen in Nederland tussen ongeveer 1750 en 1900: 1750-1800: in eerste instantie ontstonden aan het eind van de jaren vijftig

diverse kritisch-beschouwende letterkundige genootschappen. In de jaren zeventig ontstonden in groten getale de creatief-letterkundige genootschappen, waarmee ik vooral de zogenaamde dichtgenootschappen bedoel.

1800-1840: in de genootschappen kwam de nadruk te liggen op de orale presentatie. De ‘beoefenaars van Poëzie’ droegen hun, vaak nog niet gepubliceerde, verzen voor, terwijl de ‘beminaars’ toeluisterden en applaudiseerden.

1840-1890: uit de genootschappen ontstonden langzamerhand nieuwe verenigingen onder de naam ‘reciteercolleges’ of ‘rederijkerskamers voor uiterlijke welsprekendheid’. De nadruk lag niet meer op het voordragen van eigen werk, maar op het zo goed mogelijk ten gehore brengen van andermans literaire produkten. In de loop der tijd veranderde een groot deel van deze verenigingen in amateurtoneelgezelschappen. (Van den Berg, 1991, p.52-55)

Voor alle gezelschappen uit de periode van 1750 tot ±1890 gold dat ze onder te verdelen waren in meer open en meer gesloten verenigingen. De ‘open’ gezelschappen streefden via publikaties, prijsvragen of openbare vergaderingen naar beschaving of esthetische genoegdoening van een groter

88

Page 85: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

publiek. De meer ‘gesloten’ verenigingen waren tevreden met erkenning en beschaving ‘binnenskamers’. Zij schreven geen wedstrijden uit, publiceerden niet en hielden zelden of nooit openbare vergaderingen. (Van den Berg, 1983, p.152-153)

1750-1800: de creatief letterkundige genootschappenAlgemeen wordt aangenomen dat de bloeitijd van de rederijkers ergens in de eerste helft van de zeventiende eeuw eindigde. Hiermee verdwenen natuurlijk niet meteen alle rederijkers uit het sociale leven. Sommigen overleefden de zeventiende eeuw en bestonden nog in de achttiende eeuw. Dit was vooral het geval bij kamers op het platteland, uit de steden waren de kamers als creatieve letterkundige instituten al na het midden van de zeventiende eeuw definitief verdwenen. Ze waren opgeheven of omgevormd tot herensociëteiten. In de dorpen bleven de kamers langer in stand. Worp schreef hierover:

“Zij hielden als van ouds refereinfeesten, schreven vragen uit en kwa-men met een zekere plechtigheid bijeen. Maar het gehalte van hunne gedichten werd, zoo mogelijk, steeds slechter. En als zij nog eens als tooneelspelers optraden, wat dikwijls bij kermissen het geval was, voerden zij zeer onstichtelijke kluchten op of verhaspelden op jammerlijke wijze het een of ander treurspel.” (Singeling, 1991, p.36; uit J.A. Worp, Geschiedenis van het drama en van het toneel in Nederland. 2 dln, Rotterdam, 1903-1907. dl. II, p.253.)

In het algemeen wordt ook aangenomen dat de dichtgenootschappen, die in de achttiende eeuw in Nederland ontstonden, voortzettingen waren van deze rederijkerskamers en dat dit al in het begin van de achttiende eeuw gebeurde. In zijn goed gedocumenteerde dissertatie ontkracht Singeling deze opvattingen.

Het is waar dat de opkomst van letterkundige gezelschappen rond de tweede helft van de achttiende eeuw, tegelijkertijd plaatsvond met het verdwijnen van de rederijkerskamers, maar dat kwam alleen doordat de rederijkerskamers op het platteland anoniem en in de marge hun bestaan wisten te rekken. In de steden, waar de genootschappen ontstonden, was al honderd jaar geen sprake van enige rederijkerij van importantie. In die kringen beschouwde men de rederijkerskamers als een historisch verschijnsel en wist men waarschijnlijk niet eens dat er op het platteland nog rederijkerskamers actief waren. (Singeling, 1991, p.36)

In de secundaire literatuur wordt volgens Singeling niet zelden de indruk gewekt dat er ook in het begin van de achttiende eeuw heel veel

89

Page 86: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

letterkundige genootschappen actief waren in Nederland. Hierbij baseerde men zich dan vaak op een passage uit een redevoering van Johannes Lublink de jonge. Volgens Singeling sprak deze echter over toneelverenigingen en niet over andersoortige letterkundige genootschappen. Latere geschiedschrijvers, waaronder J. de Vries (Proeve eener geschiedenis der Nederduitsche dichtkunde) en Jonckbloet (Geschiedenis der Nederlandse letterkunde), zagen in de woorden van Lublink het bewijs, dat de achttiende eeuw van begin tot eind vergeven was van dichtgenootschappen, die direkte voortzettingen van de rederijkerskamers zouden zijn geweest. (Singeling, p.37) In 1971 probeerde Knuvelder (Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde) nog duidelijk te maken dat niet de hele achttiende eeuw werd gedomineerd door dichtgenootschappen, maar dat de bloeitijd van deze genootschappen lag tussen 1765 en 1780. (Singeling, 1991, p.) Knuvelder bedoelde het goed, maar trapte in de val die zijn voorgangers voor hem gezet hadden. Het eerste, echte dichtgenootschap werd namelijk pas in 1772 opgericht!

Maar, zelfs als er voor 1750 enkele letterkundige genootschappen hebben bestaan, die eventueel voortzettingen van rederijkerskamers waren, dan is dat volgens Singeling nog altijd geen reden om te veronderstellen dat de genootschappelijkheid in de eerste eeuwhelft is begonnen. “Voorzover kon worden nagegaan bleven de vroege letterkundige genootschappen alle afzonderlijke, geïsoleerde en incidentele verschijningen; hun bestaan gaf geen aanleiding tot de oprichting van meerdere soortgelijke genootschappen waardoor een samenhangend fenomeen van enige importantie kon ontstaan.” (Singeling, 1991, p.39)

De eerste letterkundige genootschappen van betekenis ontstonden pas aan het eind van de jaren vijftig van de achttiende eeuw. Het ging hierbij vooral om kritische verenigingen, die niet tot doel hadden zelf poëzie te creëren, maar de nadruk legden op essays en verhandelingen over een breed scala aan onderwerpen op het gebied van etymologie, historische gebeurtenissen of Nederlandse literatuur. Men beschouwde literatuur, taalkunde en geschiedenis als drie nauwelijks van elkaar te scheiden terreinen, waar ‘letterkunde’ de verzamelnaam voor was. (Singeling, 1991, p.202) Ik zal hier aan dit soort genootschappen voorbij gaan en de nadruk leggen op de dichtgenootschappen.

In de jaren zeventig ontstonden de letterkundig-creatieve genootschappen. In de voorgaande jaren waren er al incidenteel genootschappen geweest die zich toelegden op het produceren van letterkundig werk, maar de nadruk lag op het kritisch-beschouwende. Dit veranderde zeer plotseling en ingrijpend in 1772. In korte tijd verscheen een aantal genootschappen die zich uitsluitend gingen richten op het creëren van

90

Page 87: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

poëzie. Qua ledental waren ze vrijwel meteen groter dan het grootste kritisch-beschouwende gezelschap, De Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde. Ze waren veel beter georganiseerd, kenden weinig startproblemen en waren binnen enkele maanden na de oprichting al vol in bedrijf. (Singeling, 1991, p.79)

Deze dichtgenootschappen waren niet alleen een gevolg van de heersende sociaal-culturele opvattingen, waardoor er op allerlei terreinen genootschappen werden opgericht. De oprichting van letterkundige-creatieve genootschappen was ook een concrete uitwerking van een overtuiging die in poëticale teksten al veel langer werd uitgedragen. In deze opvattingen was het ware dichterschap gebaseerd op individueel, uniek en aangeboren talent, maar dat talent kon enkel leiden tot goede literaire scheppingen, indien het werd ontwikkeld door middel van studie, oefening en ijver. Hierbij waren bestudering van het werk van andere dichters, het luisteren naar raadgevingen van meer ervaren collega’s en zelfs het wijzigen van eerste versies van gedichten op advies van anderen, onmisbaar. Eigenzinnigheid en individualisme konden alleen maar een negatieve uitwerking hebben. Men ging ervan uit dat er één goede literatuur was, waarvoor men de criteria in universele, vastomschreven kenmerken kon vastleggen. Iemand die ‘talent’ had, bezat van nature het gevoel voor die criteria. De ‘talentlozen’ konden deze criteria leren. Meningsverschillen over gedichten waren mogelijk, maar die berustten louter op misverstanden, die in een vriendschappelijke discussie uit de weg konden worden geruimd. (Singeling, 1991, p.215)

Tijdens de bloeiperiode van de genootschappen waren er al kritische geluiden te horen over de strenge beoordelingen van de genootschapsbestuurders en de al te strakke eisen waar een dichtstuk aan moest voldoen. Het begin van deze ‘rebellie’ viel samen met de toenemende belangstelling voor literair-esthetische theoretisering. In de nieuwe opvattingen werd de literatuur beschouwd vanuit een esthetisch standpunt. (Singeling, 1991, p.218-219)

De letterkundige genootschappen reageerden op tweeërlei wijze op deze ontwikkelingen. Sommige genootschappen sloten zich af voor de nieuwe opvattingen en bleven op de oude weg voortgaan. Andere gezelschappen verruimden hun werkterrein en maakten ruimte voor voordrachten en verhandelingen waarin over literatuur werd getheoretiseerd.

Aan het eind van de achttiende eeuw was er van de letterkundige genootschappen nog maar weinig over. De meeste verenigingen gingen ten onder aan de veranderde poëticale opvattingen of spatten, ten gevolge van politieke meningsverschillen tussen de leden, uit elkaar. De genootschappen die de eeuwwisseling overleefden, verruimden hun werkterrein; de beoefening en bestudering van taal- en letterkunde werd ingebed in een

91

Page 88: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

ruimer kader, waarin ook de andere kunsten een plaats kregen. (Singeling, 1991, p.149)

Een andere verandering was, dat publikatie niet langer het einddoel van de activiteiten vormde. Gedichten en verhandelingen werden op vergaderingen voorgedragen en waren niet altijd bestemd om uiteindelijk in een genootschapsbundel te worden opgenomen. (Singeling, 1991, p.149)

1800-1840: de ‘nieuwe’ genootschappenNa 1800 vertoonde de literaire genootschappelijkheid, zij het in een andere vorm dan voorheen, een opleving. De collectieve dichtbeoefening stond niet langer centraal, maar dichters en redenaars droegen voor uit eigen of andermans werk, ten overstaan van een tot applaus geneigd gehoor. (Van den Berg, 1995, p.15)

Net als de verenigingen uit voorgaande jaren gebruikten de genootschappen dezelfde opbouwformules en procedures: een uitgewerkt ballotagesysteem, differentiatie in het ledenbestand en een vrij kinderachtige boeteregeling. (Van den Berg, 1983, p.150; Van den Berg, 1984, p.157) Het hoofddoel van de genootschappen was, zoals verwoord in de reglementen van het genootschap Diversa sed una (1810-...) uit Dordrecht:

“de beoefening en verspreiding van Nederlandsche Letterkunde en andere fraaije Kunsten en Wetenschappen door gemeenzaam en vriendelijk onderhoud, door de onderlinge mededeeling van den uitslag der nasporingen en werkzaamheden van elk der leden in het bijzonder, door de vrijmoedige opgave van zoodanige bedenklijkheden als ieder hunner in zijnen wetenschappelijken werkkring ontmoeten mogt en eindelijk ook, door de voordragt van redevoeringen, verhandelingen of van eenig ander letterkundig opstel, in gebonden of ongebonden stijl, zoowel op de gewone als op de Lees-vergaderingen.” (Van den Berg, 1983, p.155)

Dit genootschap uit Dordrecht, dat ik nu min of meer als typisch voor de meeste ‘gesloten’ genootschappen tussen 1800 en 1840 beschouw, hield twee verschillende soorten vergaderingen: in de gewone vergaderingen, die streng gereserveerd waren voor de werkende leden, werd eenmaal per maand, aan de hand van een intekenlijst, over diverse onderwerpen het woord gevoerd of gedebatteerd.

Tijdens de ‘Leesvergaderingen’ verzorgden de werkende leden spreekbeurten of dichterlijke voordrachten. Deze vergaderingen werden bijgewoond door de ‘honoraire leden’, eventueel vergezeld van hun echtgenoten op de ‘dameslezingen’. Doordat deze ‘honoraire leden’ via een

92

Page 89: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

ballotage geselecteerd werden, was er niet echt sprake van een ‘open’ genootschap. (Van den Berg, 1983, p.157-158)

Voor de Hollandsche Maatschappij van fraaije kunsten en wetenschappen gold dit laatste niet. Dit was echt een ‘open’ gezelschap. In dit gezelschap brak men met de dichtgenootschapelijke activiteit van het kritiseren van elkaars produkten. Men kwam bij elkaar om de eigen productie, verhandelingen of dichtstukken, voor te dragen of om naar deze voordrachten te luisteren. (Van den Berg, 1983, p.159)

De ‘werkzamen’ lazen niet alleen voor in hun eigen genootschappen, maar gingen regelmatig de boer op met een succesvol betoog of gedicht. Vrijwel alle coryfeeën (Van der Palm, Van der Hoop, Bake, Van Lennep, Tollens) reisden het land rond, om in de afdelingsbijeenkomsten van de Maatschappij voor te dragen. Volgens Van den Berg ontstond op deze manier een uniek literair circuit. Op de vergaderingen werd regelmatig nieuw, nog niet gedrukt werk, door de dichters voorgedragen. De literaire produktie werd ‘mondeling’ gerecipieerd, wat volgens Van den Berg niet alleen de sterk rhetorische inslag van veel werken uit deze periode verklaart, maar ook begrijpelijk maakt waarom men zo geïnteresseerd was in alles wat te maken had met declamatie, welsprekendheid en improvisatie. (Van den Berg, 1983, p.159-160) De belangstelling voor welsprekendheid gold vooral de aspecten die in de klassieke rhetorica onder de pronunciatio en actio vielen: de uiterlijke welsprekendheid. Er verschenen verschillende rhetorica-handleidingen, waarvan die van Lulofs, De declamatie; of de kunst van declaméren of réciteren en van de mondelinge voordragt of uiterlijke welsprekendheid (1848) een van de bekendste is. (Van den Berg, 1991, p.54)

Bovengenoemd boek verscheen terwijl de teloorgang van deze genootschappen al was ingezet. In 1838 stelde Jacob Geel, die zijn lauweren op wetenschappelijk en literair gebied binnen de genootschappen had verdiend, dat “de meeste maatschappijen, als leerende, dat wil zeggen onderwijzende ligchamen eigenlijk uitgediend hebben” en meer lijken op “uitgebrande kraters, waarin Jan en alleman, jong en oud, zonder gevaar en op hun gemak kunnen zitten.” (Van den Berg, 1991, p.54, uit: Jacob Geel, ‘Tafelgesprek over zaken van groot gewigt’, in Onderzoek en phantasie (Leiden, 1838, p.56-57))

Doordat vele ‘grootheden’ binnen de genootschappen het met Geel eens waren en de genootschappen verlieten, werden de genootschappen kwalitatief uitgehold. De opengevallen plekken werden opgevuld door nieuwelingen (“Jan en alleman”) die ook de ‘stijgbeugelkwaliteit’ van het genootschap ontdekten. (Van den Berg, 1991, p.54)

Kwalitatief gingen de genootschappen er op achteruit, maar dat wilde niet zeggen dat hun aantal ook afnam. Integendeel, er ontstond een nieuw soort gezelschap dat nog meer de nadruk legde op de uiterlijke welsprekendheid, de

93

Page 90: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

zogenaamde Reciteercolleges of Rederijkerskamers voor uiterlijke welsprekendheid. 1840-1890: Rederijkerskamers voor uiterlijke welsprekendheidBinnen deze verenigingen lag het accent niet langer op het voordragen van eigen werk, maar op het zo goed mogelijk ten gehore brengen van andermans literaire producten. Men wilde op deze manier niet alleen het declameren en spreken in het openbaar oefenen, maar ook een grotere bekendheid geven aan de, deels vergeten, hoogtepunten uit de Nederlandse letterkunde. (Van den Berg, 1991, p.54)

Hoewel de naam anders zou doen vermoeden, hadden deze rederijkerskamers zeer weinig te maken met de rederijkers, zoals die in de zestiende en zeventiende eeuw bestonden (zie ook het begin van dit hoofdstuk). De organisatie-structuur van de verenigingen kwam sterk overeen met die van de achttiende eeuwse genootschappen. De ‘werkende leden’, meestal een stuk of twaalf, kwamen in het winterseizoen op gezette tijden, meestal een keer in de twee weken, bijeen om te oefenen. De ledenwerving werd via een ballotagesysteem geregeld en de leden waren gedifferentieerd in ‘werkende leden’, ‘kunstlievende leden’, ‘aspirant-’ of ‘leerling-leden’ en ereleden. Men probeerde de sociale status van de vereniging te verhogen door het aantrekken van beschermheren. Een geraffineerd boetesyteem moest de stiptheid in het nakomen van de verplichtingen waarborgen. En ten slotte waren alle regelingen verankerd in de ‘wetten’ van de vereniging. (Van den Berg, 1991, p.55)

Ook uit de doelstellingen van de meeste rederijkerskamers bleek dat de verenigingen ‘afstammelingen’ van de achttiende-eeuwse genootschappen waren, aangezien deze nog altijd de geest van de Verlichting ademden. Dit bleek het duidelijkste uit de zinspreuken van de rederijkers, die schier eindeloos varieerden op ‘verlichting’ en ‘vooruitgang’: “Oefening kweekt kennis”, “Beschaving en vermaak”, “Door oefening wordt het doel verkregen” enzovoort, enzovoort. (Van den Berg, 1991, p.55-56)

Zoals ik hierboven al zei, had de bevordering van de vaderlandse letterkunde de hoogste prioriteit in de rederijkerskamers. Men probeerde het grote publiek kennis te laten maken met de literaire toppers van toen. “De in de vergetelheid geraakte literaire cultuur (...) moet weer tot klinken worden gebracht.” (Van den Berg, 1991, p.56) Al snel bleek echter dat declameren en cultuuroverdracht niet in elkaars verlengde lagen. Wie als declamator succes bij het publiek wilde hebben, kon beter niet de moeilijke, ‘esthetisch-verantwoorde’ klassieken voordragen. Hij moest komen met makkelijk in het gehoor liggende, anecdotische, retorisch-roerende teksten, het liefst met een pointe aan het slot. Het gevolg was, dat de meeste kamers na verloop van tijd overgingen op het voordragen van de anecdotische almanak-poëzie van

94

Page 91: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

eigentijdse, populaire dichters. Daarnaast onstond er een “op declamatorisch effect berekende paraliteratuur”, die bestond uit speciaal voor (en gedeeltelijk ook door) rederijkers geschreven gedichten. Er verschenen series als Bibliotheek voor Rederijkers en De declamator. (Van den Berg, 1991, p.58)

Zo’n zelfde soort inflatie kan men waarnemen als het ging om de toneelteksten die de rederijkers opvoerden. De oprichters en latere bestuursle-den van de Amsterdamse kamer Achilles (1846-1861) pleitten voor een toneelhervorming. Zij wilden het publiek de hoogtepunten uit de Nederlandse dramatische poëzie, zoals Vondels Lucifer, Jozef in Dothan en Adam in bal-lingschap, laten zien. Zij deden dit niet in een toneelopvoering met decors, maar kozen voor een sobere voordracht vanachter een katheder, stemmig gekleed in zwarte rok en met witte handschoenen aan. (Van den Berg, 1991, p.58)

Doordat in de Amsterdamsche schouwburg in die periode het klassieke treurspel helemaal verdrongen was door zangspelen, balletten en drama’s, waren de voorstellingen van Achilles een doorslaand succes. Vele verenigingen kopieerden de formule die Achilles introduceerde. Het werd bij veel rederijkerskamers gebruikelijk complete toneelstukken of enkele bedrijven in te studeren en die vervolgens in openbare vergaderingen voor te dragen, naast de al genoemde gedichten. (Schravendeel, 1992, p.187-188; Van den Berg, 1991, p.58)

Maar het publiek zocht verstrooiing en nam geen genoegen met dit soort statische voorstellingen. Om hieraan tegemoet te komen werden de vage grenzen tussen reciteren en toneelspelen al snel overschreden. Men zette de katheder steeds vaker opzij, richtte een toneeldecor op en ging de stukken spelen in plaats van voordragen. (Van den Berg, 1991, p.58)

De aard van de stukken veranderde ook min of meer op aandringen van het publiek. Men vond de klassieke drama’s saai en langdradig en wenste meer spanning en sensatie op de bühne te zien. Dus speelden de rederijkers steeds meer stukken die speciaal voor hun geschreven en uitgegeven waren. Er waren toneelschrijvers, zoals Schimmel en Hofdijk, die op bestelling stukken voor rederijkerskamers schreven. De vraag naar ‘speelbare’ stukken was echter zo groot dat uitgevers bestaande stukken aanpasten voor rederijkers, wat vaak inhield dat men de vrouwenrollen schrapte. Men bewerkte ook romans tot toneelstukken geschikt voor opvoeringen door rederijkerskamers. Een mooi voorbeeld hiervan is de bewerking van Multatuli’s Max Havelaar door A.A. van der Stempel, die ik in het bezit van Rederijkerskamer Aurora tegenkwam. (Zie bijlage 7, nr. 88) Het leeuwendeel van de stukken, met name kluchten, werd echter door rederijkers zelf gefabriceerd. (Van den Berg, 1991, p.58-59)

Op deze manier veranderden de meeste kamers geleidelijk in amateurtoneelverenigingen. De hogere idealen vielen weg en de gezelligheid

95

Page 92: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

ging de boventoon voeren. Hiervoor waren een tombola in de pauze en een bal na afloop van de voorstellingen de beste garantie. (Van den Berg, 1991, p.59)

Het rederijkersfenomeen werd begeleid door een stroom van nu vrijwel vergeten periodieken met namen als De Rederijker (1855-1862), Jaarboekje voor Rederijkers en beminnaars der poëzij (1857-1885), Rhetorica (1861-1862), Het rederijkers weekblad (1864-1875) en de Gids voor leesgezel-schappen en rederijkerskamers (1887-1893). Vooral De rederijker en Het rederijkers weekblad berichtten uitvoerig over nieuwe loten aan de ‘rederij-kersboom’, bestuurssamenstellingen, gespeeld repertoire en ‘brandende kwesties’. (Van den Berg, 1991, p.59)

Hoewel de rederijkerskamers een grote invloed hebben uitgeoefend op het culturele leven in de tweede helft van de negentiende eeuw - Van den Berg en De Bruijn komen tot meer dan 900 verenigingen in de gehele negentiende eeuw (Van den Berg, De Bruijn, 1992) - is het fenomeen vrijwel genegeerd in de literatuur- en toneelhistorie. Dit is voor een deel te verklaren uit het belang van de Tachtigers in de Nederlandse literatuur, waardoor de rest van de negentiende eeuw niet echt gewaardeerd werd. Verder speelde waarschijnlijk ook de neerbuigende houding van het contemporaine, officiële circuit tegenover de rederijkerskamer een rol.

De Tachtigers waren fel tegen de rederijkerskamers gekant, aangezien bij de poëzievoordrachten van de rederijkers geen sprake was van de ‘individuele expressie van ‘individuele emoties’, maar van ingestudeerde, ‘aangeleerde’ gevoelens. Daar kwam bij dat volgens de Tachtigers gedichten sec en sober worden voorgedragen, niet met galmende en resonerende stem, zoals dat bij de rederijkers gebruikelijk was. (Van den Berg, 1991, p.49-50)

Ook Conrad Busken Huet, “Nederlands meest gevreesde criticus” (Van den Berg, 1991, p.60) schreef, naar aanleiding van het Jaarboekje voor rederijkers uit 1877, een vernietigend artikel over de rederijkerskamers. Ik citeer hier uitgebreid uit dat artikel, omdat het zeer goed de onder de culturele en literaire elite van die tijd heersende mening over de rederijkerskamers weergeeft.

“Uit het Jaarboekje voor Rederijkers en Beminnaars der poëzij, jaargang 1877, kan ik om geldige redenen geen verzen mededeelen. (...) Niets daarin bezit den graad van zij het slechts betrekkelijke volkomenheid, welke het aanhalen regtvaardigt en eene aanbeveling doet zijn. (...)De beteekenis echter van het boekje ligt niet in de dichterlijke bijdragen waarmede het is aangevuld, maar in de Naamlijst van Rederijkerskamers en Genootschappen van Uiterlijke Welsprekendheid, die de bijdragen voorafgaat. Volgens opgaaf van belanghebbenden bestonden er op ultimo December 1876 in

96

Page 93: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Nederland twee honderd vijftien of zestien rederijkerskamers, verspreid over alle provincien, steden, en dorpen des rijks. (...)Twee honderd rederijkerskamers! Of indien men het aantal dienstdoende leden, door elkander, op tien per kamer stelt, twee duizend meest jonge mannen die werk maken van reciteren; de waarde van een gedicht afmeten naar zijne mindere of meerdere geschiktheid voor de openbare voordragt; de kunst in de eerste plaats als de schatpligtige der gezelligheid, en van welke gezelligheid! beschouwen. (...)Zoo te Loppersum als te Wormerveer, zoo te Pekel-A als te Noordscharwoude, kan het publiek, hetwelk de openbare vergaderingen der rederijkers bijwoont, heeren en dames, ouders en dochters, bezwaarlijk anders zijn zamengesteld dan uit personen wien het niet bovenal om het bevorderen van het schoone of het smaken van een kunstgenot te doen is, maar om, voor weinig geld, en met weinig onkosten van toilet, een avond buiten ‘s huis door te brengen; te zien en gezien te worden.In de steden gaat het ongetwijfeld eenigszins anders toe dan op de dorpen, maar niet véél anders. Hebben de rederijkerskamers alom aan het klankvol orgaan en de roemzucht van zeker aantal burgerzoonen haar ontstaan, overal hebben zij haar bloei te danken aan een evenredig groot aantal onbemiddelde burgermeisjes die, bruiden, zusters, nichtjes, vriendinnen, kwanswijs naar het reciteren gaan luisteren, maar in den grond der zaak alléén bedoelen iederen winter voor een keer of wat, binnen de grenzen van haar speldegeld, zich te tooijen en te vertreden.Eere aan die onbemiddelde jonge meisjes! Slimmer dan vader en moeder, die maar half begrijpen welke bekoring de rederijkerskamer Hypoproslambanomemos (zoo heet die van Abcoude) voor de zedige nufjes bezitten kan (doch zij denken daarbij aan hypocras); slimmer vooral dan de neven, de broeders, de bruidegoms, die in het geheel niet peilen met welk bij oogmerk men hen voor Cicero of Demosthenes, voor Chrysostomus of Orion laat spelen, handhaven zij, aardig en waardig de overlevering van haar geslacht. Maar ook: arme poëzie, die door deze deernen als voorwendsel wordt misbruikt, om in haar vreugdeloos bestaan wat wereldsche afwisseling te brengen! (...)Zoo in het onaanzienlijk Goor, tusschen 1858 en 1871, behoefte is gevoeld aan drie rederijkerskamers; zoo die genootschappen (...) over het geheele land verspreid zijn, - volgt daaruit dat van op één na de onderste lagen der Nederlandsche zamenleving een geest van wansmaak zich heeft meester gemaakt, waarbij dorpsijdelheid, ook in

97

Page 94: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

de steden, eene hoofdrol vervult? (...)Zeker zou eene natie, wier grondgebied de zichzelf behagende onbeduidendheid, met de gekrenkte eigenliefde der onvruchtbaarheid in verbond, er in slaagde een net als die meer dan twee honderd kamers te spannen, allengs tot een lagen trap van ontwikkeling moeten dalen. (...)Ongetwijfeld is dit gevaar niet volstrekt denkbeeldig. Wanneer de raap zich eenmaal verbeeldt ananas te wezen, en Schiedam zich naar Æschylus noemt, dan vindt de waarschuwende toespraak in den regel doove ooren, en bevestigt het zich dat geen andere amazone zoo vast in het zadel zit als de toegejuichte verwaandheid.” (Busken Huet, 1912, p.151-154)

Waarschijnlijk was het voor het succes van Rederijkerskamer Aurora maar goed ook dat Busken Huet in 1862 niet hoofdredacteur van Het Volksblad was geworden. Dan was er in de krant waarschijnlijk niet zo waarderend geschreven over de voorstellingen van de rederijkers als nu het geval is geweest.

Volgens Van den Berg was deze “malicieuze afrekening” van Huet (Van den Berg, 1991, p.61) maar gedeeltelijk terecht. Hij bleef hangen in generalisaties en karikaturen. Volgens Van den Berg ging Huet voorbij aan de culturele emancipatie die óók van de rederijkers uitging. Volgens Van den Berg gold voor de rederijkerskamers hetzelfde, zij het met twee restricties, als wat volgens Mijnhardt gold voor de achttiende- en vroeg-negentiende-eeuwse genootschappen, die “media voor culturele emancipatie en zelfbevestiging van het nieuwe culturele publiek” waren. (Van den Berg, 1991, p.62, uit Mijnhardt, Tot heil van ‘t menschdom. Amsterdam, 1987, p.374)

In de eerste plaats illustreerde het grote succes van de rederijkerskamers, dat het cultureel participerend publiek groter was dan voorheen en afkomstig was uit bredere lagen van de bevolking. De dienst werd niet meer alleen door de culturele elite uitgemaakt, er ontstond een differentiatie in verschillende cultuurniveaus. De rederijkerskamers waren als uitlopers van de elitaire genootschappelijkheid een mooi voorbeeld van ‘gesunkenes Kulturgut’. Maar, waarschuwt Van den Berg, men moet niet denken dat het cultuurgoed heel erg diep wegzakte. Zowel in de steden als op het platteland waren het toch de mensen die redelijk opgeleid waren en vooraanstaande posities bekleedden, die de touwtjes in handen hadden. (Van den Berg, 1991, p.62)

Daarnaast ondermijnden de rederijkerskamers zelf hun positie van cultureel doorgeefluik. Ze wilden niet alleen zichzelf, maar ook de ‘kunstlievende leden’, met andere woorden, het grote publiek, beschaven. De meeste verenigingen zetten de deur voor het grote publiek open. Maar, zoals ik boven

98

Page 95: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

al heb aangegeven, wilde het publiek vooral geamuseerd worden. “En terwille van de ‘hoor’- en ‘kijkcijfers’ gaan de meeste rederijkerskamers overstag.” (Van den Berg, 1991, p.62) Door toe te geven aan de smaak van het publiek, gooiden de kamers de verheven idealen, waar het om begonnen was, overboord en verloren daarmee hun centrale rol in de cultuur-overdracht. (Van den Berg, 1991, p.62)

Aan het eind van de negentiende eeuw nam de populariteit van de rederijkerskamers langzaam af. Verschillende kamers waren al ten gronde gegaan aan gebrek aan belangstelling en na de eeuwwisseling gebeurde dat steeds meer. Dit wil niet zeggen dat alle rederijkerskamers verdwenen. In Den Haag bestond de Letterlievende Vereniging Nieuwland tot 1930 en de Utrechtse rederijkerskamer Jan van Beers vierde in 1991 haar 130-jarig bestaan met een expositie en een toneelvoorstelling. (Vellekoop, 1968; Schoonheim, 1974)

Verder beleefde het genootschapsleven in de laatste decennia van de negentiende eeuw een nieuwe opleving in de oprichting van interdisciplinaire verengingen, de zogenaamde Kunstkringen. Na de eeuwwisseling werd de declamatie van dilettanten overgenomen door professionele voordrachtskunstenaars, die optraden tijdens soirées, georganiseerd door diverse genootschappen. (Van den Berg, 1991, p.63-64) Maar naar de rol van deze mensen in het culturele leven is tot nu toe nog minder onderzoek gedaan dan naar de rol van de rederijkerskamers.

99

Page 96: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

3.2 Voorlopers van Aurora

Rederijkers in PaarlDe eerste rederijkerskamer in Zuidelijk Afrika was hoogst waarschijnlijk Rede-rijkerskamer Thespis, die op 23 juni 1858 onder de zinspreuk Per aspera ad astra (“Door afzien bereik je de sterren”) in Paarl werd opgericht. (Bosman, 1980, p.453) De voorzitter van de kamer was A. van der Hoop Juniorszoon, secretaris was J.H. van Enter en P. Wiegman was commissaris. Het is niet precies bekend wanneer Van Enter en Wiegman naar de Kaap zijn verhuisd. Ploeger en De Kock vermelden alleen dat dit voor 1858 gebeurd moet zijn. Van der Hoop Juniorszoon arriveerde op 16 november 1857 als onderwijzer aan de Kaap, op uitnodiging van ds. G.W.A. van der Lingen, de stichter van het Hollands Gymnasium in Paarl. (Ploeger, De Kock, 1989) Van der Hoop was de zoon van de Nederlandse romanticus A. van der Hoop Jr. en was zelf ook een aspirant-dichter. (Bosman, 1980, p.453)

Tijdens de oprichtingsvergadering, die plaatsvond in “het ruime lokaal van den heer van Enter” werden, nadat de statuten goedgekeurd waren, gedichten van Van Lennep, Ten Kate en Van der Hoop Jr. voorgedragen. De opkomst van het publiek was redelijk, er zaten ongeveer dertig personen in het gehoor. Van der Hoop hield een toespraak waarin hij het belang van de voordracht voor het ware begrip van letterkunde en de heilzame invloed van kunst en wetenschap op de maatschappij benadrukte. Verder sprak hij de hoop uit dat de kamer een nuttige “uitspanning” zou zijn voor de jonge dames van het dorp en de leerlingen van het Gymnasium. (Bosman, 1980, p.454)

In Het Volksblad van 8 juli 1858 verscheen een lofdicht op de rederijkers van de hand van J. Suasso de Lima: “De Paarl en ‘Thespis’ Rederijkers.” Volgens Binge zou zich een exemplaar van dit gedicht in de Melt Brink-Boekery in Stellenbosch bevinden. Ik heb dat gedicht daar echter niet kunnen vinden. (Binge, 1969, p.5)

Ruim een maand na de eerste vergadering van Thespis vond de eerste ‘reguliere’ maandelijkse vergadering plaats. De voorzitter las enkele toepasselijke dichtregels voor en deelde mee dat de gouverneur, sir George Grey, had ingestemd met het erelidmaatschap van de rederijkerskamer. Na de toespraak werden enige Nederlandse gedichten voorgedragen. Een van de sprekers was J.F. Celliers, de vader van de later bekende dichter Jan Celliers, die op dat moment een leerling van het Paarlse Gymnasium was.

De tweede vergadering vond plaats op 1 september en deze keer bestond het publiek voor een groot deel uit dames. Behalve gedichten van Bilderdijk en enige Hollandse ‘volksliedjes’ werden ook enkele Engelse gedichten voorgedragen, van de hand van Cowper en Byron. (Bosman, 1980, p.455)

De derde en vermoedelijk laatste vergadering vond begin oktober plaats.

101

Page 97: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Thespis was ondertussen ook buiten Paarl bekend geworden, want het publiek van deze derde vergadering bestond voor een deel uit mensen uit Kaapstad en Wellington. Volgens Bosman ging het gerucht dat men ook in andere dorpen rederijkerskamers wilde oprichten, maar daar is verder niets over bekend. Van Thespis werd hierna ook niets meer vernomen. Bosman vermoedt dat Van der Hoop eind 1858 of begin 1859 weer naar Nederland is teruggekeerd. (Bosman, 1980, p.455)

Het nieuws van de oprichting van Thespis bereikte ook Nederland, zoals blijkt uit onderstaand artikeltje uit De nieuwe recensent:

“Hoe men aan de Kaap vooruit gaat. In het dorp Paarl in de Kaapkolonie is in het voorgaande jaar een gymnasium opgerigt, waarvan de leerlingen in de maand Oktober a.p. met veel lof een openbaar examen hebben afgelegd. Ook is daar een rederijkerskamer onder de titel Thespis opgerigt. Deze rederijkerskamer, hoe jong nog, mag zich reeds verheugen in vooruitgaande bloei. Zij staat onder het presidium van den heer Van der Hoop Jrs.” (De nieuwe recensent, 1858, dl.2, p.140)

102

Page 98: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

3.3 Rederijkers in Kaapstad

Korte methodologische inleidingOm ervoor te zorgen dat de verschillende onderzoeken naar genootschappen in de achttiende eeuw enigszins vergelijkbaar met elkaar zijn, stelden De Jonge en Mijnhardt een basislijst met standaardvragen over het te onderzoeken genootschap voor. Volgens hen moet de onderzoeker van genootschappen minstens aandacht besteden aan de typologie van het genootschap, de formele regelingen, de activiteiten en de sociale samenstelling van het ledenbestand. (De Jonge, Mijnhardt, 1983, p.215)

Hoewel ik, net als Vanacker (Vanacker, 1990), onderzoek heb gedaan naar een negentiende-eeuwse rederijkerskamer, lijkt het me toch nuttig om mijn onderzoek ook te presenteren op de door De Jonge en Mijnhardt aanbevolen manier. Ik zal in de volgende hoofdstukken dus aandacht besteden aan de reglementen van Rederijkerskamer Aurora, aan het ledenbestand van de kamer en ik zal ruim aandacht besteden aan de activiteiten die de rederijkers organiseerden.

Aurora opgericht

“Onder de naam Aurora is hier een Rederijkers Kamer gesticht die gisteren avond een voorstelling hield. De voornaamste woordvoerders waren de Heeren Stramrood, Brinkman en Koster, die eene reeks uitgezochte stukken van Nederlandsche puikdichters over het geheel met goeden smaak voordroegen. De voorstelling werd afgewisseld door koorzangen onder geleide van den heer W. Brand, en de talrijke dames en heeren die, in weerwil van het slechte weer opkwamen, sleten een zeer genoeglijken avond.” (Het Volksblad, 17 juni 1862)

Dit was waarschijnlijk de eerste openbare vergadering die Rederijkerskamer Aurora, onder de zinspreuk Patientia omnia vincit, organiseerde.

Aurora werd opgericht door drie net uit Nederland geïmmigreerde mannen: Willem Frederik Stramrood, Adolphe Henri Koster en Hendrik Leonardus Brinkman. Stramrood en Koster waren tegelijkertijd aan boord van de Willem Hendrik in 1860 in Kaapstad aangekomen, Brinkman een jaar eerder. Over W. Brand heb ik geen informatie kunnen vinden. (Ploeger, De Kock, 1989)

Waarschijnlijk ging het initiatief tot oprichting van een Rederijkerskamer in eerste instantie uit van Stramrood. Hij was afkomstig uit Wijk bij Duurstede en was daar tussen 1857 en 1860 bibliothecaris en “2e voorzitter” geweest van Rederijkerskamer Erato, onder de zinspreuk Onvermoeide vlijt komt alles te boven. (Jaarboekje voor Rederijkers etc., 1857-1860) Het kan zijn dat ook

103

Page 99: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Koster, die uit Utrecht afkomstig was, lid van een rederijkerskamer was, maar dat heb ik niet kunnen achterhalen. Stramrood, Koster en Brinkman kwamen op een of andere manier met elkaar in contact in Kaapstad. Ze hadden waarschijnlijk verwacht in een overwegend Hollandse maatschappij terecht te komen en besloten, toen bleek dat dit niet het geval was, een bij uitstek Hollandse vereniging op te richten.

De eerste vergadering vond plaats in het woonhuis van Koster in de Langstraat, waar waarschijnlijk enkele maanden eerder, ik vermoed in april 1862, ook de oprichtingsvergadering had plaats gevonden. Ik neem aan dat de kamer in april werd opgericht, omdat Aurora in oktober 1862 haar “halfjarig bestaan” vierde. (Het Volksblad, 11 oktober 1862)

De vermoedelijk tweede vergadering vond plaats op vrijdag 29 augustus en was een benefietvoorstelling:

“Hollandsche Rederijkerskamer ‘Aurora’Ten behoeve van de Noodlijdenden door de laatste regens zal de Hollandsche Rederijkerskamer ‘Aurora’ in de loop van de volgende week eene openbare voorstelling geven.Eenige beminnaren der Zangkunst zullen ook het hunne bijdragen ter opluistering van den Avond.De dag der uitvoering zal later bekend gemaakt worden.De prijs der Toegangskaarten is gesteld op 2s 6d; zij zijn te bekomen bij de heeren P.A. de Gier en C.H. Marting en aan de kantoren van Het Volksblad en De Volksvriend.

Namens het Bestuur,H.L. Brinkman, Hon. SecretarisKaapstad, 20 augustus 1862.” (Het Volksblad, 23 augustus 1862)

104

Page 100: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Deze opvoering vond plaats in de Stadsaal (het stadhuis van Kaapstad op de Groentemarkt, zie illustratie 1), maar was geen groot succes. Volgens Het Volksblad werd er goed gereciteerd door de rederijkers, maar was de opkomst bedroevend laag.

Op donderdag 2 oktober 1862 vond ook de derde voorstelling, een “half-openbare bijeenkomst” plaats in de Stadsaal. Het Volksblad prees Aurora vooral om haar streven de Hollandse taal en letterkunde een grotere bekendheid te willen geven onder de inwoners van Kaapstad. Want, hoewel een groot deel van de inwoners van Kaapstad thuis nog Hollands sprak, wisten zij bijna niets van de Hollandse literatuur. (Het Volksblad, 4 oktober 1862)

Tijdens deze derde vergadering droeg A.H. Koster een verhandeling voor over het ontstaan en de geschiedenis van rederijkerskamers. De inhoud van dit betoog doet vermoeden dat Koster ook al in Nederland lid van een rederijkerskamer geweest was. Ik heb de tekst afgedrukt in Bijlage 1.

Het opvallende aan deze verhandeling is de nadruk die gelegd wordt op de rol die de rederijkerskamers gespeeld hebben tijdens de reformatie. Ik neem aan dat dit iets te maken heeft met de religieuze twisten die zich rond 1860 in Kaapstad afspeelden. Volgens Binge was er rond die tijd sprake van “kerklike spanning tussen ‘liberales’ en ‘ortodokse’.” (Binge, 1969, p. 7) Het voert te ver om hier precies uit de doeken te gaan doen wat deze ‘spanning’ inhield.

Koster legde verder in zijn betoog alleen de nadruk op de ‘oude’ rederijkerskamers. Hij repte met geen woord over de achttiende-eeuwse genootschaps-traditie waar de rederijkers zich bij aansloten. Dit kwam overeen met de situatie in Nederland, zoals Van den Berg aangeeft:

Illustratie A: Het oude stadhuis van Kaapstad aan de Groentemarkt, ca. 1861

105

Page 101: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

“Of de benaming ‘rederijkerskamer’ [in de ‘oude’ betekenis, IK] nu wel of niet ter zake is, het is in ieder geval een kwalificatie die vanaf het prille begin tot ver in de negentiende eeuw de organisatie en de inhoudelijke koers van de verenigingen stuurt en de reflectie in dat milieu bepaalt.(...)Als in 1846 een lid van ‘De Rederijkerskamer opgerigt in 1844’ zich aan een ‘Overzigt van de geschiedenis der rederijkers in ons vaderland’ waagt, dicht hij aan de eind-zestiende-eeuwse rederijkers een beslissende rol toe in de vorming van de Nederlandse taal alsook de totstandkoming van het nationaal toneel.” (Van den Berg, 1996, p.419)

Ook Koster wees in zijn verhandeling op het belang van de kamers bij de ontwikkeling van het toneel en benadrukte dat de kamer in Kaapstad was opgericht om het Hollands in Zuidelijk Afrika te bevorderen:

“Moge door deze weinige regels de geest en strekking der rederijkers in Afrika bevorderd worden, dan is mijn doel volbragt, en moge Hollandsch gouden taal, die taal die in rijkdom van denkbeelden, in lieflijkheid en schoonheid van woorden kan wedijveren met alle spraken, en waar zij dondert of de oorlogsfakkel zwaait, haar allen overtreft, moge die taal ook hier winnen in belangstelling en achting, dan is mijn hartewensch vervuld.” (Het Volksblad, 4 oktober 1862)

Een week na de vergadering waarin Koster bovenstaande tekst voordroeg, op 9 oktober, vierde Aurora “haar halfjaarlijksch bestaan, ten huize van den Heer Koster in de Langestraat.” (Het Volksblad, 11 oktober 1862) Doordat alleen de leden en enkele ‘introducees’ uitnodigingen hadden gekregen, was de opkomst niet erg groot. De kamer bestond op dat moment uit zes werkende leden (waaronder Brinkman, Stramrood en Koster) en veertien beschouwende en kunstlievende leden. In Het Volksblad stonden twee verslagen van de avond; een van een journalist van de krant en een geschreven door een van de aanwezigen. Die laatste schreef:

“(...) de kamer was zeer net gedecoreerd, en onder afwisseling van muziek werden de volgende stukken voorgedragen: De Blinde, dramatisch gedicht, door Arnold; Rocco, dramatisch gedicht van denzelfden en Schijn bedriegt, blijspel van Neef Paul. De uitvoering was uitstekend, en de dames, door de heeren Leden geïntroduceerd, waren als andere, met mij geïntroduceerde toeschouwers, ten hoogste

106

Page 102: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

ingenomen zoo met de stukken zelve als met de natuurlijke onge-dwongen uitvoering.” (Het Volksblad, 11 oktober 1862)

Helaas is er verder niets over de vergaderingen van Aurora bekend, maar ik denk dat ze gedeeltelijk overeen kwamen met de rederijkers-bijeenkomsten te Soerakarta, zoals deze werden beschreven door F.C. van der Meer van Kuffeler en geciteerd door Van Zonneveld. (Van Zonneveld, 1992)

In 1843 richtte Van der Meer van Kuffeler, samen met een vriend een letterkundige kring op, “geschoeid op de leest onzer academische kamer voor uiterlijke welsprekendheid.” Van der Meer van Kuffeler was lid van de ‘Rederijkerskamer voor Uiterlijke Welsprekendheid’ uit Leiden, ook wel ‘De Romantische Club’ genoemd. (Van Zonneveld, 1992, p.110-111) Ik citeer Van Zonneveld hier uitgebreid, om aan te geven hoe het er tijdens zo’n rederijkersbijeenkomst op Java aan toeging:

“Op de voorgalerij van het huis van een zekere S. worden een paar eettafels aan elkaar geschoven en met een deftig groen lakens kleed overdekt. Aan één kant worden twaalf stoelen neergezet en achter de brede fauteuil van de voorzitter wordt een soort wapenschild opgehangen met de spreuk ‘Het altaar van de kunst brandt veilig onder palmen’. Op tafel de hamer van de president, het Album amicorum in juchtlederen omslag, een beker om feestdronken mee in te stellen. Naast de stoel van de voorzitter de blikken trommel van de secretaris, met de ‘annalen der instelling’. Ook is er een katheder, met eenzelfde wapenschild, maar dan kleiner. (...)Om zeven uur opent de voorzitter de bijeenkomst. Een lid dat te laat komt, wordt beboet. De ab-actis leest de notulen der vorige bijeenkomst voor. Drie leden zullen een voordracht houden (...) Na elk reciet leveren de leden om beurten kritiek; de voorzitter als laatste. (...)Tijden het huishoudelijke gedeelte (...) kunnen de leden de bibliotheek met geschenken verrijken. (...) Een overleden medebroeder, ‘die eene weduwe met onverzorgde kinderen achterlaat’ wordt herdacht. Allen roepen als uit één mond: ‘Broeders, komt, laat ons de algemeene kas in den schoot dier arme, verlatene vrouw uitstorten!’ Daarop worden de voordrachten voor over veertien dagen vastgesteld en trekt elk lid een lot waarop vermeld staat of hij voor wijn, bier, salade of vlees moet zorgen. (...)Nu begint het feest echter pas goed. De leden scharen zich om de avonddis, ook wel pique-nique genoemd. (...) Er worden liederen gezongen, toespraken gehouden, toasten ingesteld op het ‘schoon

107

Page 103: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

geslacht’ - welks vertegenwoordigers echter niet als lid worden toegelaten.” (Van Zonneveld, 1992, p.111-112)

Dit lijkt me een adequate beschrijving van de mogelijke gang van zaken tijdens de bijeenkomst van Aurora op 9 oktober 1862, vandaar dat ik Van Zonneveld uitgebreid geciteerd heb.

Hoewel Het Volksblad op 21 oktober schreef: “(...) als particulariteit kan gemeld worden dat de Rederijkerskamer “Aurora” steeds blijft volhouden, en onlangs eene zeer rijke voorstelling heeft gegeven”, bleef het tot 1866 stil rond Aurora.

Aurora herrijstOp 4 oktober 1866, vier jaar na de laatste vergadering, probeerde men de rederijkerij nieuw leven in te blazen in Kaapstad. (Stassen, 1957, p.88) Nu met meer succes. Rederijkerskamer Aurora werd heropgericht, deze keer onder de zinspreuk Onvermoeide vlijt komt alles te boven. Dit was een vertaling van de oude zinspreuk van Aurora; deze werd ook gehanteerd door Erato, de oude kamer van Stramrood uit Wijk bij Duurstede. Stramrood was ook deze keer weer van de partij als voorzitter. Verder bestond het bestuur uit M.N.J. Gijselman (secretaris), A.H. Koster, zijn broer Frederik Koster en Hendrik Willem Teengs. De eerste openbare vergadering vond plaats op 15 november 1866 in de zaal van Germania Liedertafel in Kaapstad en bestond overwegend uit poëzie-voordrachten. (Bosman, 1980, p.462)

Tot en met mei 1867 werd er iedere maand een vergadering georganiseerd, waar gedichten werden voorgedragen. Vanaf juni 1867 veranderde dit geleidelijk en werd de nadruk steeds meer op het voordragen en opvoeren van toneelstukken gelegd.

Ik zal nu aan de hand van de criteria van De Jonge en Mijnhardt de inrichting van de Kamer beschrijven. Ik begin met de reglementen, bespreek daarna de leden van de Kamer en ten slotte zal ik aandacht besteden aan de activiteiten die Aurora ten toon spreidde.

108

Page 104: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

3.3.1 De reglementen

In de Melt Brink-boekery, die onderdeel is van de J.S. Gericke Biblioteek van de Universiteit van Stellenbosch, bevindt zich een exemplaar van de reglementen van Aurora:

Reglement van de rederijkerskamer “Aurora”, onder de zinspreuk “Onvermoeide vlijt komt alles te boven.” Beschermheer: De Wel Edel Gestrenge Heer G. Myburg, Consul-Generaal der Nederlanden. (Opgerigt te Kaapstad, Kaap de Goede Hoop, den 4den October 1866)

Dit reglement is gedrukt in Kaapstad in 1881. Ik neem aan dat het grotendeels met de reglementen zoals deze in de jaren zestig waren opgesteld. Ik heb het reglement opgenomen in bijlage 2.

Laat ik eerst constateren dat de reglementen van Aurora waarschijnlijk niet veel verschilden van de statuten van Nederlandse rederijkerskamers voor uiterlijke welsprekendheid. Ze verschilden in ieder geval niet veel van de statuten uit 1869 van letterlievende vereniging Nieuwland uit Den Haag. (Gemeentearchief Den Haag, nr 132, invent. 1) De enige twee echt in het oog springende verschillen zijn ten eerste het ontbreken van regels met betrekking tot de bibliotheek in het reglement van Aurora. In de statuten van Nieuwland werden verschillende artikelen aan de bibliotheek gewijd. (Zie 3.3.4 De Bibliotheek van Aurora)

Het tweede verschil is het ontbreken van een zogenaamd “huishoudelijk reglement” bij de Kaapse rederijkers. Bij Nieuwland hadden de leden een huishoudelijk reglement van 38 artikelen opgesteld, waarin allerlei regels uit de statuten werden gespecificeerd, zoals de gang van zaken bij de ballotage van nieuwe leden, de introductie van mensen tijdens vergaderingen en de bibliotheek. Misschien bestond bij Aurora ook een huishoudelijk regelement, maar dat heb ik niet terug gevonden.

De reglementen van Aurora behelsden een lijst van 35 artikelen, opgedeeld in negen onderwerpen: “Het gezelschap, de leden, het bestuur, vergaderingen, werkzaamheden, eigendommen, contributiën, boeten en algemeene bepalingen.”

De doelstelling van de kamer werd door de voorzitter op de eerste jaarvergadering, van 3 oktober 1867, als volgt geformuleerd:

“Hun [de oprichters, IK] doel met de oprigting was in den beginne hoofdzakelijk om voor hunne eigene zonen ten nutte te zijn; en, het nuttige met het aangename parende, hun gelegenheid te geven om

109

Page 105: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

hunne avonden te doen slijten, en hun alzoo van vele verkeerde zaken af te houden.” (Het Volksblad, 5 oktober 1867)

In de reglementen luidt het eerste artikel, waarin de doelstelling verwoord wordt:

“Het Gezelschap heeft ten doel, de beoefening der uiterlijke welsprekendheid alsmede de kennis der Nederduitsche letterkunde te bevorderen, door het voordragen van zelfgemaakte of anderer Proza en Dichtstukken, alsook het opvoeren van Toneelstukken.” (Art.1)

Volgens artikel 22 mochten de voordrachten van de leden geen betrekking hebben op “Godsdienstige of Staatkundige geschillen”.

Een groot deel van de artikelen van het reglement handelt over de leden en de rol van het bestuur. De kamer bestond uit “Werkende, Beschouwende, Leden-Leerlingen, Gewone en Eere-leden”. (Art.3) De werkende leden waren die leden die zich verplicht hadden mee te werken aan de “bereiking van het doel des Gezelschaps”. Zij waren verplicht alle werkzaamheden die het bestuur hen oplegde, te vervullen. Alle bezittingen van het gezelschap waren eigendom van de werkende leden. (Art.25) Zij kochten zich bij hun acceptatie als werkend lid dan ook min of meer in de vereniging in, middels een door het bestuur vastgestelde “entrée”. (Art.29)

Beschouwende leden en leden-leerlingen mochten alle vergaderingen bijwonen en waren verplicht eens per maand in de Huishoudelijke Vergadering een spreekbeurt, “ter bevordering van het doel” van de vereniging te geven. Verder kunnen “de beschouwende leden aan de discussiën deel nemen, doch zullen in geen zaak, uitgezonderd de verkiezingen van het Bestuur, eene stem hebben dan met toestemming van de meerderheid der Werkende Leden.” (Art.10) De gewone leden ondersteunden het gezelschap financieel, maar namen geen deel aan de werkzaamheden.

Tenslotte waren er nog ere-leden, “uitstekende letterkundigen, declamatoren, of zij die zich omtrent het Gezelschap verdienstelijk hebben gemaakt”, die dezelfde rechten als de werkende leden genoten. De ere-leden ontvingen, in tegenstelling tot alle andere leden, hun bewijs van lidmaatschap kosteloos.

Rederijkerskamer Aurora was een semi-gesloten gezelschap voor mannen. Ik bedoel hiermee dat de vereniging wel naar buiten trad met haar activiteiten, maar dat niet iedereen zo maar lid kon worden van het gezelschap. Nieuwe leden konden alleen door leden worden voorgedragen en moesten door de meerderheid der werkende leden goedgekeurd worden,

110

Page 106: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

waarna zij middels onderstaand briefje op de hoogte van de ballotage-uitslag werden gesteld:

“Rederijkerskamer ‘Aurora’Kaapstad ... (datum)

Mijnheer,Het is mij een strelend genoegen UEd. te kunnen berigten, dat op

onze Vergadering van ... Ued met ... stemmen tot ... lid der Kamer zijt aangenomen.

Mijnheer,Ued. dienstw. dienaar,Secretaris.”

(Binge, 1969, p.11. Binge geeft als vindplaats voor dit briefje de “O.L.-papiere in die S.A. Argief”, waarmee hij waarschijnlijk het Ons Land-archief bedoelt. Ik heb dit archief en dus dit briefje niet terug kunnen vinden.)

Het bestuur van Aurora bestond uit een voorzitter, onder-voorzitter, secretaris en penningmeester. Zij werden ieder jaar door de werkende en beschouwende leden gekozen uit de werkende leden. Het bestuur trad ieder jaar af, maar was ook meteen weer herkiesbaar. (Art.11) Het bestuur bepaalde welke toneelstukken op openbare vergaderingen werden opgevoerd en deelde ook de rollen uit. De voorzitter had de leiding over de vergaderingen. Hij gaf “vrijheid tot spreken of verwijdering” en besliste bij stakende stemmen. (Art.12)

De secretaris moest ervoor zorgen dat er bij iedere vergadering een exemplaar van het reglement aanwezig was en dat er een rooster van spreekbeurten was. Verder noteerde hij de belangrijke voorvallen die tijdens de vergaderingen plaatsvonden en maakte daar notulen van. (Art.13)

De penningmeester, ten slotte, was verantwoording verschuldigd aan de voorzitter en de secretaris. Hij moest na afloop van elke openbare vergadering de contributies en boetes innen en deed alle betalingen. (Art.14)

“Art. 17: Er zullen zijn Gewone, Buitengewone en Openbare Vergaderingen.”

“Art. 18: De Gewone Vergaderingen zullen gedurende het winterseizoen wekelijks, en de Openbare Vergaderingen om de zes weken gehouden worden, tenzij dringende omstandigheden zulks beletten.”

111

Page 107: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

In het eerste jaar van haar bestaan organiseerde Aurora het hele jaar door openbare vergaderingen (van november 1866 tot en met december 1867). Daarna werden, net als in Nederland gebruikelijk was, in de zomermaanden geen voorstellingen gehouden. Het seizoen begon voor Aurora in april en liep tot en met november. Per seizoen werden gemiddeld acht voorstellingen gegeven, meestal in de eerste week van de maand. De voorstellingen vonden dus vaker dan eens in de zes weken plaats.

De gewone, wekelijkse vergaderingen werden gewijd aan “oefeningen in de uiterlijke welsprekendheid, met uitzondering van de eerste en tweede Vergadering na de Openbare Voorstelling, die voor het geven van recensie en het behandelen van huishoudelijke zaken bestemd zullen zijn.” (Art.21) Ik denk niet dat dit in de praktijk zo gewerkt heeft. Waarschijnlijk repeteerde men tijdens de wekelijkse vergaderingen de toneelstukken die op de openbare voorstellingen opgevoerd werden. Aangezien Aurora bijna iedere maand een nieuwe voorstelling presenteerde, denk ik niet dat de leden het zich konden veroorloven twee repetities te ‘verspillen’ aan “recensie en huishoudelijke zaken”.

In het seizoen moesten alle leden, behalve de ere-leden, contributie betalen. In de zomer, als er geen voorstellingen gegeven werden, bedroeg deze voor de werkende, beschouwende en leerling-leden 6 pence per maand. (Art. 28) Dit was in 1881, ik weet niet of dit eerder anders was. Ik weet ook niet wat de contributie was die tijdens het seizoen betaald moest worden. De kaartjes voor de openbare vergadering kostten in 1868 “1ste Klasse, 4s., (7 voor £1, 1s.); 2e Klasse 2s. 6d., en 3de Klasse 1s. 6d.” (Het Volksblad, 7 juli 1868) De Zuid-Afrikaan schreef in 1886 over een van de laatste voorstellingen, dat de krant hoopte dat “het publiek zal toonen ze [de toneelvoorstellingen van Aurora, IK] op prijs te stellen door steeds in grooten getale op te komen, iets waartoe de lage toegangsprijs het wel in staat stelt.” (De Zuid-Afrikaan, 21 oktober 1886) Ik heb niet vast kunnen stellen of de toegangsprijzen van de voorstellingen altijd als ‘laag’ werden ervaren.

De boeteregeling was niet zo gedetailleerd als bij andere rederijkerskamers nog al eens het geval wilde zijn. Een werkend lid kreeg een boete als hij een benoeming in het bestuur afsloeg; een lid kreeg een boete als hij een benoeming in een commissie afsloeg; een lid van het bestuur kreeg bij nalatigheid een boete en leden die een rol op zich genomen hadden en twee opeenvolgende repetities niet op waren komen dagen werden ook beboet. (Art.30)

Uit de in De Zuid-Afrikaan en Het Volksblad afgedrukte jaarverslagen blijkt dat de leden niet zo stipt waren met het nakomen van hun financiële

112

Page 108: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

verplichtingen:

“Overigens behelsde de aanspraak [het tweede jaarverslag, dat door Stramrood op 8 oktober 1868 werd voorgelezen, IK] slechts een jeremiade over het gebrek aan stiptheid in de betalingen, waardoor het gezelschap in plaats van een surplus, een tekort heeft van £7, terwijl aankondiging werd gedaan van een middel waardoor men zich verzekeren kon van [sic], dat niemand in de openbare vergaderingen plaats neemt, dan die zijne contributie of damesgelden heeft voldaan.” (Het Volksblad, 10 oktober 1868)

In 1871 bleek dat het probleem nog altijd niet was opgelost. Er was opnieuw tengevolge van wanbetaling een kastekort ontstaan. Hierop besloot het bestuur dat in het volgende seizoen de leden die meer dan drie maanden geen contributie hadden betaald, werden geschrapt en dat er in de zaal waar opgetreden werd, een lijst met de namen van deze leden zou worden opgehangen. (Het Volksblad, 21 oktober 1871)

Een van de laatste artikelen van het reglement (Art.33) handelt over de ontbinding van het gezelschap. De rederijkerskamer kon niet ontbonden worden zolang minstens vier werkende leden bereid waren het gezelschap in stand te houden.

Afsluitend kan men stellen dat de reglementen van Aurora in 1881 waarschijnlijk nog grotendeels gelijk waren aan die uit de jaren zestig. Hoewel de vereniging in 1881 alleen nog maar in naam een rederijkerskamer was en er waarschijnlijk al bijna tien jaar geen gedichten of verhandelingen over het rederijken meer waren voorgedragen, werd in de reglementen nog steeds gesproken over voordrachten en verhandelingen “over de grondregelen der Uiterlijke Welsprekendheid”. (Art.24)

113

Page 109: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

3.3.2. De ledenEr is bijna geen archiefmateriaal van Aurora zelf overgeleverd, waardoor het onderzoeken van de leden van de kamer alleen via een omweg kan gebeuren. Ik heb geen ledenlijsten of iets van dien aard kunnen traceren en moet mij dus bij mijn bespreking van de leden vooral baseren op de artikelen die in Het Volksblad of De Zuid-Afrikaan zijn verschenen en waarin leden van de vereniging bij naam genoemd worden.

Door het ontbreken van een uitgebreid archief kan ik bijna geen uitspraken doen over het aantal leden dat de kamer tijdens haar bestaan had, noch kan ik veel zeggen over de sociale status van de gewone leden van Aurora. Wat de werkende leden betreft, kon ik vaststellen dat het vooral ‘gewone mensen’ waren die de vereniging bestierden. Uit het volgende zal blijken dat zich onder de werkende leden timmerlui, klerken, boeren en boekhandelaars bevonden. Onder de werkende leden bevonden zich, voor zover ik dat heb kunnen achterhalen, geen Kaapse notabelen.

Ik zal nu eerst een globaal overzicht van de leden van de kamer geven, voor ik verschillende leden individueel zal introduceren. Bij de oprichting van Aurora in 1866 bestond de vereniging uit vijf ‘liefhebbers’: M.N.J. Gijselman, A.H. Koster, F. Koster, W.F. Stramrood en H.W. Teengs. Ik zal verderop wat meer over deze mannen vertellen. Volgens Stramrood hadden zij de kamer alleen opgericht om hun zonen op het rechte pad te houden, maar

“spoedig na de oprigting der kamer, kregen wij aanzoek van verschillende jongelieden die verzochten om opleiding, en later om als medeleden te worden aangenomen. Dit verzoek meenden wij niet te mogen afslaan en wij moeten volmondig erkennen, wij hebben er tot op dit oogenblik geen spijt van.” (Het Volksblad, 5 oktober 1867)

Ten gevolge van dit enthousiasme onder de Kaapse jeugd bestond Aurora na een jaar al uit “5 eereleden, 7 werkende leden, 17 beschouwende leden en 76 gewone contribuerende leden; dus in het geheel 105 leden.” (Het Volksblad, 5 oktober 1867) Een jaar later was dit ledental gedaald tot 91 leden, doordat vijftig leden bedankt hadden of wegens wanbetaling waren geschrapt en 36 leden tot de kamer waren toegetreden. (Het Volksblad, 10 oktober 1868) In 1872 was

“[d]e staat onzer Kamer als volgt: - Van de 149 leden die wij tellen zijn 11 eereleden; waaronder Zijn Hoog-Edele de President van den Oranje Vrijstaat en de Hoog Wel-Geboren heer Baron van Heemstra, in Holland, 10 werkende leden, 11 beschouwende leden, vijf leden-

115

Page 110: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

leerlingen en 112 gewone leden.” (Het Volksblad, 10 oktober 1872)

Maar 1872 was dan ook een topjaar. In 1876 telde de Kamer 95 leden en de volgende jaren zou het ledental min of meer stabiel op ongeveer honderd blijven steken. (Het Volksblad, 31 oktober 1876; 8 april 1879)

Het ging hierbij alleen om mannen, vrouwen mochten geen lid worden van de rederijkerskamer. Ze mochten wel de openbare vergaderingen bijwonen en deden dat dan ook in groten getale. In zijn eerste jaarverslag verwees Stramrood naar het vrouwelijk publiek om het grote succes van de rederijkerskamer te verklaren:

“Eene voorname reden voor dien spoedigen bloei van dit gezelschap zal wel deze zijn, dat direkt met de oprigting besloten werd, elke maand de dames toegang te verleenen; want toch over het algemeen vindt men bij de vrouw meer schoonheidsgevoel dan bij den man; en wil men iets doen gedijen, zorgt dat gij de vrouwen niet tegen u hebt; en dan vraag ik aan de heeren hier tegenwoordig, wat is een gezelschap zonder vrouwen? want:

‘Zij vlechten en weven,Hemelsche rozen in ‘t wereldsch leven.’”

(Het Volksblad, 5 oktober 1867)

Binge verwijst hier naar een passage uit Würde der Frauen van Schiller: “Ehret die Frauen! Sie flechten und weben Himmlische Rosen ins irdische Leben...” (Binge, 1969, p.10)

Doordat vrouwen geen lid mochten worden, zou het tot juli 1876 duren voor een vrouw op het toneel iets voordroeg. Dit was dan ook nog niet zomaar een vrouw, maar de toen ongeveer 18-jarige Elisabeth Koster, de dochter van A.H. Koster, een van de oprichters van Aurora. Naar aanleiding van dit optreden hoopte de verslaggever van Het Volksblad dat dit “haar en anderen van hare sekse [zal] aanmoedigen verdere voorstellingen te leveren.” (Het Volksblad, 13 juli 1876) Het zou echter tot 1881 duren voor een vrouw een rol speelde in een toneelstuk:

“Met genoegen zagen wij, dat de rol van Louise door een jonge dame vervuld werd. Het is de eerste keer dat bij de kamer eene jonge dame ten toneele verschijnt, en zeer zeker, als men dit ergens verwachten kan, dan is dit bij de rederijkerskamer.” (De Zuid-Afrikaan, 6 oktober 1881)

Uit de recensie in Het Volksblad van diezelfde voorstelling blijkt dat het hier

116

Page 111: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

waarschijnlijk ook niet om zomaar een vrouw ging, maar dat het een dochter van F. Koster, de voorzitter van de vereniging, betrof. (Het Volksblad, 6 oktober 1881) In de toneelstukken werden verder de vrouwenrollen altijd door mannen vervuld. De krantenverslaggevers vestigden hier regelmatig de aandacht op, zoals bijvoorbeeld blijkt uit onderstaand citaat uit Het Volksblad:

“(...) de vrouw van Pimpelmoes (...) werd goed voorgesteld door den ‘heer’ J. Eckard C.z. Maar wanneer zullen de Kaapsche dames den moed opvatten om op de planken te verschijnen om meisjes voor te stellen zoo als ze werkelijk zijn. De ‘heer’ Eckard kende sijn rol uitmuntend; hij heeft een lief, jeugdig meisjesgezigt, en daarbij eene zekere mate van vrouwelijke gemanierdheid, maar (hij kan het natuurlijk niet helpen) een regt meisje is toch heel wat anders.” (Het Volksblad, 10 april 1873)

Alleen de Rederijkerskamer werden vrouwen van de bühne geweerd, bij DYbdK speelden wel regelmatig vrouwen mee in de toneelopvoeringen. (Bosman, 1980, p.440-441) De roep om vrouwelijke acteurs in de Kaapse kranten had overigens niets te maken met ‘vrouwen-emancipatie’, maar kwam helemaal voort uit esthetische overwegingen: een vrouw speelt een vrouwenrol nu eenmaal beter dan een man dat ooit zal kunnen. Het is overigens opvallend dat er wel al in 1872 een vrouw een Frans zangstuk ten gehore bracht tijdens een openbare vergadering en dat in de jaren daarna nog regelmatig vrouwen tijdens de “vergaderingen met dames” zouden zingen. (Het Volksblad, 11 april 1872)

Voor ik de leden individueel ga bespreken, wil ik nog iets zeggen over de bezoekers van de openbare vergaderingen. In de kranten klaagde men regelmatig over het gedrag van de bezoekers. Zo schreef de verslaggever van Het Volksblad in mei 1868 over een stel “jonge heeren, of liever kwâjongens” die het erop toegelegd hadden om “telkens het genot van den avond te bederven door een vreselijk lawaai te maken.” (Het Volksblad, 9 mei 1868) Een maand later werd de opvoering van Fernand de Speler verstoord door “overluid lagchen van eenige jonge dames; het was beter dat zulke personen thuis bleven, wanneer ze zo weinig gevoel voor het schoone en goede bezitten.” (Het Volksblad, 6 juni 1868) Dat deze klachten niet alleen afkomstig waren van de verslaggevers van Het Volksblad en ook niet alleen uit de beginperiode van Aurora dateerden, blijkt uit het volgende citaat uit De Zuid-Afrikaan van 21 augustus 1876 over het gedrag van de bij de opvoering aanwezige jongedames:

117

Page 112: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

“Jammer maar dat tijdens de opvoering van het voorstuk [A. Loosjes P.zn.’s Geschiedkundig dramatische episode uit het leven van Johan de Witt, raadspensionaris van Holland, 1672, IK], en wel bij de beste passages, een paar jonge dames zich niet ontzagen door allerlei gepraat en grimassen de aandacht van het publiek af te leiden. Als deze dames niets van het spel begrijpen, behoren zij liever thuis te blijven.” (De Zuid-Afrikaan, 21 augustus 1875)

Tenslotte wil ik nog vermelden dat de openbare vergaderingen niet alleen bezocht werden door ‘Afrikaners’ of ‘Hollanders’, maar dat zich nu en dan ook enkele Engelssprekenden onder het publiek bevonden. Zo schreef de verslaggever van Het Volksblad dat hij voor de Engelsman die naast hem gezeten had, de pointe van het stuk had moeten vertalen. (Het Volksblad, 2 juni 1883)

Een belangrijk deel van de informatie die ik in het volgende verwerkt heb, is afkomstig van overlijdensberichten uit de Kaapse Argiefbewaarplek in Kaapstad. In de tekst zal ik hiernaar verwijzen met de letters KA en dan de naam van de overledene. In de bibliografie heb ik de volledige referentienummers van de betreffende stukken opgenomen. Verder heb ik veel informatie gehaald uit de stadsalmanakken (Directories) van Kaapstad, die tussen 1858 en 1887 verschenen zijn. In de literatuurlijst heb ik de volledige titels van die almanakken opgenomen. In de tekst zal ik als volgt naar de almanakken verwijzen: Directory en daar achter het betreffende jaartal.

Willem Frederik StramroodDe in 1818 in Wijk bij Duurstede geboren Willem Frederik Stramrood vertrok vermoedelijk op 28 juli 1860 met zijn vrouw en zes kinderen vanuit Amsterdam aan boord van de Willem Hendrik naar Kaap de Goede Hoop. (Ploeger, 1985-1986, deel II, p.27) Waarschijnlijk was hij in zijn geboorteplaats een redelijk bekend iemand. Hij had een boekhandel in Wijk en was vice-voorzitter, bibliothecaris en werkend lid van Rederijkerskamer Erato. Daarbij was hij ook nog uitgever van minstens een werkje, dat ik in het Letterkundig Museum in Bloemfontein ontdekte en dat in Nederland, voor zover ik dat heb kunnen nagaan, in geen enkele bibliotheek aanwezig is:

Sannetje, eene week in dienst van de eerzame weduwe Rimpel, een koddig winter-avond lectuurtje. 2e dr. Wijk bij Duurstede, W.F. Stramrood.

118

Page 113: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Misschien is Stramrood zelf ook de auteur van dit boekje, maar dat kan ik niet met zekerheid zeggen.

Aan boord van de Willem Hendrik, op weg naar de Tafelbaai, kwam Stramrood waarschijnlijk in contact met A.H. Koster (zie beneden), die zich ook in Kaapstad ging vestigen. Vermoedelijk spraken de heren tijdens de drie maanden durende reis regelmatig over de ‘uiterlijke welsprekendheid’. Misschien brachten ze tussen Amsterdam en Kaap de Goede Hoop zelfs enkele gedichten van Nederlandse ‘puikdichters’ voor hun medepassagiers ten gehore. Zeker is in ieder geval dat ze na hun aankomst in Kaapstad contact met elkaar hebben gehouden en uiteindelijk tot de oprichting van een rederijkerskamer hebben besloten.

In Kaapstad vestigde Stramrood zich als boekbinder in de Loopstraat op nummer 87. Vanaf 1866 stond hij in de Kaapse Almanakken genoteerd als ‘storekeeper’ van de uitgeverij/boekdrukker Van de Sandt de Villiers op diverse adressen in de stad. Vanaf 1866 stond zijn zoon W.H. Stramrood als “compositor” (letterzetter) ingeschreven in de almanakken, lange tijd op het zelfde adres als zijn vader. In 1886 werd voor de laatste keer een W.F.

Illustratie B: Willem Frederik Stramrood

119

Page 114: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Stramrood genoemd in de almanakken, een banketbakker in Wesleystraat. Ik weet niet of het hier nog om dezelfde Stramrood gaat, of om bijvoorbeeld een zoon van Willem Frederik sr. (Directory, 1866-1886)

Stramrood was vanaf de heroprichting van Aurora tot en met het seizoen van 1868 voorzitter van de Kamer. Waarschijnlijk trad hij af tijdens de jaarvergadering van 8 oktober 1868. In ieder geval las F. Koster het jaar daarna het jaarverslag voor. (Het Volksblad, 9 oktober 1869) Tijdens zijn voorzitterschap werd Stramrood regelmatig geprezen voor de manier waarop hij gedichten voordroeg. Zo prees Het Volksblad hem om de manier waarop hij een fragment uit het treurspel Lodewijk XI las. Uit zijn voordrachten bleek dat de leden van Aurora er goed aan hadden gedaan hem tot voorzitter te kiezen. (Het Volksblad, 5 oktober 1868)

Bij de heroprichting van Aurora was ook J.H. Stramrood van de partij. Waarschijnlijk was dit een van de zonen van Willem Frederik. In de krantenartikelen over de openbare vergaderingen werd verder nog N.M. Stramrood genoemd, (Zuid-Afrikaan, 23 november 1868) waarschijnlijk was dit ook een zoon van Willem Frederik. Verder heb ik geen materiaal van belang kunnen vinden over de heer Stramrood.

M.N.J. GijselmanOver Michiel Nicolaas Johannes Gijselman heb ik niet veel kunnen vinden. Hij was secretaris van Aurora bij de heroprichting in 1866 en misschien was hij ook al in 1862 van de partij. Hij werd echter al in mei 1867 opgevolgd door C. Solomon als secretaris. (Binge, 1969, p.10)

Gijselman was geboren in Amsterdam en arriveerde op 20 juli 1860 aan boord van de Reinhardt in de Tafelbaai. Hij werd vergezeld van zijn vrouw Maria Catharina Hardick. Zij kregen in 1864 een zoon, Hendrik, die op Piketberg gedoopt werd. (Heese, Lombard, 1986-1992)

Het is heel goed mogelijk dat Gijselman ook in Nederland al lid was van een rederijkerskamer. Hij werd in de recensies van de voorstellingen in ieder geval altijd geprezen om de manier waarop hij voordroeg. De laatste keer dat er in de kranten over Gijselman gesproken werd, was in 1872, toen hij blijkbaar na lange afwezigheid een gedicht voordroeg:

“Het deed ons groot genoegen, den heer Gijselman weder te zien optreden, nadat de Kamer een tijdlang van zijne talenten is verstoken geweest. Hij droeg een gedicht van Alberdingk Thijm voor op de hem eigenaardige uitmuntende wijze. De heer Gijselman spreekt zijn Hollandsch zoo voortreffelijk, dat een vreemdeling, die hem hoorde en die geen woord Hollandsch verstond, verbaasd was over de welluidendheid der taal (...)” (Het Volksblad, 11 april 1872)

120

Page 115: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

F. KosterWaarschijnlijk was de familie Koster een van de belangrijkste factoren voor het langdurig succes en bestaan van de rederijkerskamer. Zoals ik hierboven al heb beschreven was Adolphe Henri Koster mede-oprichter van Aurora toen de kamer zich voor het eerst manifesteerde. Bij de herrijzenis van de vereniging was hij weer van de partij, ditmaal samen met zijn oudere broer Frederik, die al in 1859 in Kaapstad was gearriveerd.

Adolphe en Frederik kwamen uit een gezin van zeven kinderen. Hun vader, Pierre Koster, was in 1786 in Amsterdam geboren en stierf in 1868 in Utrecht. Hun moeder, Catherina Kohl, was al in 1842 gestorven.

Frederik werd op 24 september 1822 geboren in Namen, dat toen nog Nederlands was. Op 23 mei 1850 trouwde hij in Utrecht met Wilhelmina Elisabeth Smith en samen kregen ze zes kinderen: Pieter (1851), Henrietta Petronella (1852), Nicolaas Cornelis (1854), Margaretha Hendrika (1855), Wilhelmina Elizabeth (1858) en Frederika Helena (1860). (Ploeger, 1960, p.79-80) Alle zes hun kinderen speelden later een kleinere of grotere rol binnen de rederijkerska-mer, zoals uit het vervolg zal blijken.

Frederik en Wilhelmina vertrokken in 1859 naar Kaapstad, terwijl Wilhelmina in verwachting was van haar laatste dochter. Frederik vestigde zich in Kaapstad als ‘cabinetmaker’ op de Strandstraat 69. Tussen 1860 en 1870 verhuisde het gezin door de stad om uiteindelijk in de Langstraat terecht te komen. (Directory, 1859-1887) Op 23 juli 1888 stierf Frederik Koster in zijn huis op de Langstraat 101. Zijn vrouw stierf twaalf jaar later in ditzelfde huis. (KA, F. Koster; W.E. Koster)

Frederik Koster was van groot belang voor de Rederijkerskamer. Hij trad als voorzitter aan nadat Stramrood in oktober 1868 was afgetreden en bleef

Illustratie C: Frederik Koster, met om zijn nek de medaille die hem in 1872 vanuit Den Haag was toegestuurd.

121

Page 116: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

dit, met een onderbreking van een jaar, praktisch de rest van zijn leven. Als voorzitter werd hij zeer hoog geacht, voornamelijk ook doordat hij een goede rederijker was, die zijn rollen meestal goed vervulde.

Na zijn eerste jaar als voorzitter kreeg hij een dankzegging voor bewezen diensten aangeboden, terwijl hij het jaar daarop weer gewoon voorzitter was. Waarschijnlijk hechtte hij zelf meer waarde aan de onderscheiding die hem enkele jaren later ten deel viel. In 1872 ontving hij via de ere-voorzitter van Aurora, baron van Heemstra uit Den Haag, “eene prachtige medaille (...) als een blijk van achting van de Rederijkerskamer Nieuwland aldaar.” (Het Volksblad, 9 mei 1872) Volgens Bosman was deze medaille afkomstig van de Nederlandse koning Willem III “vir sy Nederlandse kultuurwerk aan die Kaap” (Bosman, 1980, p.450), maar ik denk dat Bosman zich daarin vergist heeft.

Op 24 september van datzelfde jaar, 1872, organiseerde de kamer een speciale openbare vergadering “ter benefice van den President, den heer F. Koster, bij gelegenheid van zijn vijftigsten verjaardag, die juist op dien datum viel.” De zaal was “stampend vol, en er moet dan ook voor de benefice voornoemd een aanmerkelijk stuivertje zijn ingekomen.” Ook de Nederlandse consul-generaal, G. Myburgh, was bij deze voorsteling aanwezig. (Het Volksblad, 26 september 1872) Een jaar later werd er opnieuw een benefiet-voorstelling ten bate van de voorzitter georganiseerd, ditmaal ter ere van zijn 51ste verjaardag. (Het Volksblad, 9 oktober 1873)

Koster trad in oktober 1875 af als voorzitter, maar in oktober 1876, na een turbulent verenigingsjaar, waarin verschillende leden zich van Aurora hadden afgesplitst en een nieuwe vereniging waren begonnen, was hij weer bereid ‘de kar te trekken’.

Enkele jaren later maakte Frederik Koster “ook in het belang der kamer” een reis naar Nederland en België. Zijn terugkomst in september 1880 werd uitbundig gevierd door de kamer, zoals blijkt uit onderstaand artikel uit Het Volksblad:

“Donderdag avond vierden de werkende en beschouwende leden dezer Hollandsche Rederijkerskamer met hunne dames feest in de ‘Odd-Fellows Hall’ in de Loopstraat alhier, bij gelegenheid van de behouden terugkomst van hun President, den heer F. Koster, die, ook in het belang der kamer, een uitstap naar Holland en België had gemaakt. Een kleine veertigtal gasten, bijna om de helft uit Hollanders en Hollandsche Afrikaanders bestaande, zaten daartoe aan een welvoorzienen disch aan waar het natuurlijk, gelijk men van goede rederijkers verwachten kon, niet aan lange aanspraken en gloeiende toosten ontbrak. De voornaamste van deze laatste, behalve de gewone

122

Page 117: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

loijale toosten, golden den held van den avond, den heer Koster, den Gouverneur, den Beschermheer der Kamer, den Wel.Ed. heer Mijburgh, het behoud der Hollandsch-Afrikaansche taal in Zuid-Afrika, den bloei der Kamer zelve en de Dames. Het feest duurde tot in den vroegen morgen en was tot op het laatst door hartelijkheid, gepaste vrolijkheid en wederkerige waardeering gekenmerkt. Wij hopen en verwachten dat ook door dit feest de ijver der leden van Aurora nog grooter moge worden dan hij reeds is en de Kamer zoodoende in staat zal stellen haar doel, de bevordering der Hollandsche taal, des te zekerder en ruimer te bereiken.” (Het Volksblad, 4 september 1880)

Na 1883 stelden de werkzaamheden van de kamer niet meer zoveel voor. Er werden tussen 1883 en 1887 nog maar vijf openbare voorstellingen door de kamer georganiseerd. Waarschijnlijk trad Koster in oktober 1887 wegens ziekte af als voorzitter en werd hij opgevolgd door Melt Brink. Bij zijn af-scheid werd Koster benoemd tot ere-voorzitter van de vereniging waar hij zich zo lang voor had ingezet. Hiernaast staat een afbeelding van het diploma dat toen aan Koster werd overhandigd.

Op 22 juli 1888 stierf Frederik Koster en dat was waarschijnlijk de belangrijkste oorzaak van het einde van Rederijkerskamer Aurora. De man

Illustratie D: Diploma in 1887 aangeboden aan Frederik Koster

123

Page 118: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

die de vereniging groot en tot een eenheid had gemaakt, was overleden en de resterende leden konden zich niet tot het organiseren van nieuwe voorstellingen zetten.

P. Koster en N.C. KosterDe oudste zoon van Frederik Koster, Pieter, werd in 1851 geboren in Utrecht en reisde met zijn ouders naar Kaapstad. Hier werd hij timmerman en trouwde hij met Margaretha Geetruida de Villiers Lotz. Samen kregen ze twee kinderen: Johanna Sophia en Wilhelmina Elisabeth. De vrouw van Pieter stierf al in 1889 op dertigjarige leeftijd. Hij zelf overleed op 23 april 1914 in zijn woonhuis in de Breestraat in Kaapstad. (KA, M.G. de V. Koster; P. Koster)

De eerste keer dat P. Koster genoemd werd in een krantenartikel was op 8 juni 1867. Tijdens de vergadering van 6 juni had hij, zestien jaar oud, Het klaaglied van Jan Chagrijn van W.J. van Zeggelen voorgedragen. In 1869 speelde hij in De moord van Dingaan aan Pieter Retief van Teengs de rol van Pieter Retief jr., terwijl zijn vader Retief sr. speelde:

“De heer F. Koster als Pieter Retief, de Commandant-Generaal en de jeugdige P. Koster als Pieter Retief jr., commandant der Boeren, volbragten beide hunne respectieve rollen met succes, en den jongeren moet den lof worden gegeven, dat hij zijne woorden op eene wijze accentueerde, dat zij voor allen verstaandbaar waren, iets wat hij waarschijnlijk aan zijn ‘groot worden’ aan de Kaap te danken heeft.” (Het Volksblad, 3 april 1869)

Over het algemeen waren de verslaggevers van Het Volksblad te spreken over de acteerprestaties van Pieter.

Een ander wapenfeit van Pieter Koster vond plaats op 10 juli 1879, toen

Illustratie E: Pieter Koster

124

Page 119: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

vlak na de pauze brand uitbrak op de bühne:

“Voor de opening van het tooneel ontstond er nog een begin van brand aan een der schermen wat onder het publiek een geduchte paniek deed ontstaan, doch welke gelukkig door de tegenwoordigheid van geest der heeren toneelisten, en in het bijzonder van den heer P. Koster nog tijdig geblust werd, zoodat het publiek weder zijne plaats kon innemen en de stukken zonder verder verhinderingen opgevoerd konden worden.” (Het Volksblad, 12 juli 1879)

Waarschijnlijk was Pieter de held van de avond.Volgens Stassen volgde Pieter in 1875 zijn vader op als voorzitter, maar

ik denk dat dit niet het geval was. F. Koster werd opgevolgd door Melt Brink, zoals blijkt uit het artikel uit Het Volksblad van 31 oktober 1876. (Stassen, 1957, p. 94) Aan het eind van de bloeiperiode van Aurora was P. Koster wel secretaris van het gezelschap, zoals blijkt uit zijn handtekening onder het diploma, dat in 1887 aan zijn vader werd aangeboden.

Ik vermoed dat het gedicht Aan de nagedachtenis van mijn oude trouwe vriend P. Koster van Melt Brink over deze Pieter Koster gaat. Ik heb het gedicht opgenomen in Bijlage 4.

De tweede zoon van Frederik en Wilhelmina Koster, Nicolaas Cornelis, werd in 1854 in Utrecht geboren en reisde samen met zijn ouders, broer en zusters naar Kaapstad.

Vanaf 1877 tot 1883 stond Nicolaas ingeschreven als klerk in de Kaapse Almanakken. (Directory, 1877-1883) Waarschijnlijk verhuisde hij in 1884

Illustratie F: Nicolaas Cornelis Koster

125

Page 120: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

vlak na zijn huwelijk met Catharina Johanna Keytel naar Colesberg, waar ze een zoon kregen, Johannes Catharina. Nicolaas werd zeer vroeg weduwnaar, doordat zijn vrouw al in 1884 op 24-jarige leeftijd stierf. Hij trouwde daarna met Elisabeth Margaretha Maria Lotz, de zuster van de vrouw van Pieter Koster. Ze kregen één dochter, Johanna Esther de Villiers. Op 30 januari 1906 stierf Nicolaas Cornelis in een huis aan de Buitengrachtstraat in Kaapstad. (KA, C.J. Keytel en N.C. Koster)

De eerste keer dat Nicolaas in een stuk speelde, was al op veertienjarige leeftijd. In 1868 speelde hij een rol in Fernand de Speler:

“Wat het drama Fernand de Speler betreft, moeten wij met den hoogsten lof gewagen van het spel van den jongen heer N. Koster. Zijne gebaren, zuivere uitspraak en het ware gevoel dat hij in zijne lang niet gemakkelijke rol wist te leggen wekten onze bewondering: wij moeten den waardigen vader van den jeugdigen acteur geluk wenschen met het bezit van een zoo veel belovende zoon.” (De Zuid-Afrikaan, 12 oktober 1868)

Tijdens de benefiet-avond ter ere van de vijftigste verjaardag van Frederik Koster, voerde de rederijkerskamer het toneelstukje Een muzikale gek op, dat door Nicolaas voor de gelegenheid was vertaald. Het Volksblad schreef hierover: “De heer N.C. Koster verdient lof voor de bewerking van het stukje naar het Engels; maar hij zou stellig vele andere kunnen krijgen die zijn arbeid beter zouden beloonen.” (Het Volksblad, 26 september 1872) A.H. KosterAdolphe Henri Koster was de zeven jaar jongere broer van Frederik. Hij was op 4 januari 1829 geboren in Namen. Op dertienjarige leeftijd werd hij aangenomen op de kweekschool voor de zeevaart en drie jaar later, in 1845, vertrok hij als scheepsjongen naar Batavia. Daarna voer hij nog verschillende malen als lichtmatroos naar Nederlands-Indië en terug.

Hij trouwde met Helena Frederika Nicolai en vestigde zich als hoedenmaker in Utrecht. In 1860 vertrok hij met zijn vrouw en twee kinderen, Elisabeth en Helena, aan boord van de Willem Hendrik naar Kaapstad, vermoedelijk net als al die andere emigranten ter verbetering van zijn bestaan. In Kaapstad vestigde hij zich op Constantiakloof en daarna op de boerderij Oranjekloof bij Houtbaai, samen met Jacob, Hendrik Wilhelmus en Jacob Marie Teengs. Later verhuisde het echtpaar Koster naar Kimberly, waar Adolphe in 1872 voorzitter werd van het door hem opgerichte Diggers’ Aurora. (Bosman, 1980, p.460) Het gezin verhuisde daarna naar Colesberg en Klerksdorp. In 1886 vestigden Adolphe en Helena zich in Pretoria.

126

Page 121: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

(Ploeger, 1960, p.80-81)Adolphe en Helena kregen na Elisabeth en Helena nog vier kinderen:

Catharina, Frederika, Jacobus en Adolf. De kinderen van Adolphe speelden ook een rol binnen Aurora. Zo was Elisabeth de eerste vrouw die in 1876 tijdens een openbare vergadering een voordracht hield.

Ik heb niet kunnen achterhalen wanneer Adolphe en zijn vrouw gestorven zijn.

Zoals ik al eerder heb geschreven, doet de toespraak die Adolphe in 1862 hield, vermoeden dat hij in Nederland al lid van een rederijkerskamer geweest was. Over Adolphes rol binnen Aurora valt verder niet zo veel te vermelden. Het opmerkelijkste commentaar dat hij in Kaapstad op zijn spel kreeg was zijn onverstaanbaarheid in het stuk De moord van Dingaan aan Pieter Retief:

“(...) over het algemeen genomen werden de voornaamste karakters van het stuk zeer goed, en de voornaamste er van, o.a. Dingaan (A.H. Koster) en Panda (H.W. Teengs) voortreffelijk voorgesteld. (...) De woorden van Dingaan waren voor onze Kaapsche aan het Utrechtse* ongewone hoorders, uiterst onverstaanbaar; maar dit nadeel werd ten volle vergoed door het uitmuntend voordragen van het karakter, zoodat men aan de gelaatstrekken en gebaren de sluwheid, valschheid en bloeddorst van het Zulu-opperhoofd kon bemerken (...)* Wij hebben dit van een Hollander. Als Kapenaren die geen persoonlijke kennis van Holland hebben, nemen wij het dus maar op goed geloof aan.” (Het Volksblad, 3 april 1869)

H.W. TeengsEen man die ook een heel belangrijke rol speelde binnen rederijkerskamer Aurora was Hendrik Wilhelmus Teengs. Hij was na een jaar al benoemd tot ere-lid van de vereniging.

127

Page 122: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Teengs was de zoon van Jacob W. Teengs en Maria Jacoba Spieringshoek. Jacob Teengs vertrok in 1858, nadat zijn vrouw drie jaar eerder was gestorven, naar Kaapstad. Hij was tabaksplanter en -verkoper van beroep en woonde behalve in Kaapstad later ook nog in Houtbaai en Colesberg. Op 12 december 1901 stierf hij in Klerksdorp.

Hendrik Willem werd geboren op 11 september 1845 in Utrecht. Nadat zijn vader naar de Kaap was vertrokken, reisde de jonge Hendrik samen met zijn oom, Jacob Marie, die kapitein op een schip was, de wereld rond. Uiteindelijk arriveerde hij op 15 juli 1861 aan boord van de Provincie Drenthe in Kaapstad, waar hij bij zijn vader op Constantiakloof woonde en meewerkte op de vruchten- en tabaksplantage. Twee jaar later vestigden ook Jacob Marie en de broer van Hendrik, Jacob, zich op deze boerderij. (Ploeger, 1960, p.82) Naar alle waarschijnlijkheid was de familie Teengs in Nederland al bevriend met A.H. Koster, die ook op de boerderij bij Houtbaai woonde.

Op 2 juli 1873 trouwde Hendrik Wilhelmus met Henrietta Petronella Koster, de oudste dochter van Frederik Koster. Enige tijd na zijn huwelijk vertrok Teengs met zijn gezin naar Colesberg, waar hij als slager ging werken, zoals blijkt uit de South African Directory van 1883-1884.

Hendrik en Henrietta kregen samen drie kinderen; Jacob, Wilhelmina en Maria Anna. Ook Hendrik werd al vroeg weduwnaar, doordat zijn vrouw in 1881, op 28-jarige leeftijd overleed. Teengs hertrouwde met Louisa Maria de Bussy en uit dit tweede huwelijk werd nog een zoon, Louis Henri, geboren. Teengs stierf op vijftigjarige leeftijd op 22 oktober 1895, terwijl hij op reis door Nederland was. (KA, H.W. Teengs, H.P. Koster)

Doordat hij volgens zijn tijdgenoten gedichten en toneelstukken van zeer hoge kwaliteit schreef, was Teengs de gevierde schrijver van

Illustratie G: Hendrik Wilhelmus Teengs

128

Page 123: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Rederijkerskamer Aurora. De eerste keer dat dit naar voren kwam was tijdens de openbare vergadering van 11 april 1867, waarover Het Volksblad schreef:

“Eéne voordragt had voor ons vooral daarom waarde, omdat zij ons den jeugdigen spreker tevens als dichter leerden kennen (sic), en dat niet maar een onbeduidend of hoogstens middelmatig rijmprodukt, maar van eene zeer lieve, zuiver godsdienstig en ongekunsteld echt poëtisch gevoel ademende dichtproeve, die een erkend gunsteling van

Een groete der Hollandsche Muze, aan de Rederijkers Kamer “Aurora” in de Kaapstad, bij gelegenheid van haar eenjarig bestaan.

Ontvang mijn groet, geliefde zonen!En zeeg’nend rijkt zich mijne staf,Naar ‘t oord van uwe nieuwe wonen,Wier kusten ik hun’ namen gaf.Deelnemend sloeg mijn oog u gade,Mijn hart vergat haar kinderen nooit,En juicht, u ziende met de zaden,Door mij in Afrika gestrooid.

Mijn groet aan u beminde loten,Van Hollandsche ouden stam geplant!En frisch en welig opgeschotenAan ‘t nooit vergeten zusterstrand:Waar eens mijn wimpel vrolijk zwierde,En gij, gezeten aan mijn voet,Met woord en daad zijn kroon versierde,Mijn faam deed schatren langs den vloed.

(...)

Moge, Afrika! uw glorie stijgen,En volg haar op der vadren spoor,Laat nooit haar zuivere harptoon zwijgen,Maar ga, mijn kinderen, daar in voor.Steeds schooner moge hun luister stralenVerduister mij zelfs door uw gloed,Mijn roem zal niet door de uwe dalen,Gij zijt aan mijne borst gevoed!

En, kan het Engeland mishagen,Dat zij, die, aan hun vadren trouw,Hun taal en hunne zeden schragen,Zich aan zijn (...) zou?O, neen! het zal die burgers noemen,Als voorbeeld voor haar eigen zaad,U met zijn beste steunsels roemen,Waarop haar glorie zetel staat.

H.W. Teengs, uit Het Volksblad, 5 oktober 1867.

129

Page 124: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Apollo zich niet zou behoeven te schamen.” (Het Volksblad, 13 april 1867)

Een maand later droegen Teengs en A. H. Koster het dramatisch gedicht De moord aan Willem den 1ste, beraamd door Pater Ignatius en Balthasar Gerards van de hand van Teengs voor en op 4 juli droeg Teengs zijn gedicht Eene episode uit het ontzet van Leiden voor. (Het Volksblad, 8 juni 1867; 6 juli 1867) Helaas zijn deze gedichten niet overgeleverd. In Het Volksblad werden wel drie andere gedichten van Teengs afgedrukt: Lente, Zomer en het gedicht naar aanleiding van het éénjarig bestaan van Aurora, dat door Stramrood werd voorgedragen tijdens de “twaalfde vergadering met Dames”. De gedichten bevinden zich in bijlage 3. Van het laatstgenoemde gedicht heb ik hier de eerste twee en de laatste twee strofen afgedrukt.

Het gedicht is een lyrische beschrijving van de, op dat moment nog erg korte, geschiedenis van Aurora. Teengs beschrijft de oprichting van Aurora in 1862, waardoor in Afrika de Nederlandse taal weer in haar zuiverste vorm klonk. Maar de Kamer hield niet lang stand: “Ik zag het morgenrood verbleeken / Wegsmelten als de avond gloed, / Ik zag haar laatste stralen bleeken, / En stervend zinken in den vloed.” Maar vijf jaar later probeerden enkelen het opnieuw en deze keer met meer succes: “‘k Zie heden ‘t ochtend vaandel dragen / Door twintig maal vermeerde kracht.” In de laatste strofe bezweert de muze de angst voor de Engelse regering van de Kaapkolonie, die ontstemd zou kunnen zijn over deze mannen die hun eigen taal en cultuur in ere houden. Deze mannen hebben echter niets te vrezen, de Engelsen zullen hun vaderlandsliefde tot voorbeeld stellen voor hun eigen nazaten. Hierin valt overigens een opvatting te herkennen die aan het begin van de negentiende eeuw opgeld deed. Rond die tijd vond een herwaardering van de Nederlandse cultuur plaats. Men beschouwde de Nederlandse cultuur niet meer als inferieur aan bijvoorbeeld de Duitse, Franse of Engelse, maar beoordeelde haar als uiting van het nationale, Nederlandse karakter. Johannes citeert uit N.G. van Kampens Verhandeling over de onbekendheid van de Nederlandse taal, letterkunde en volksgeaardheid, bij den vreemdeling, waarin deze schrijft:

“Zoo zal, zoo moet eenmaal Neêrlands taal en letteren door Europa op haren waren prijs geschat worden. [...] Denken, dichten, spreken en schrijven wij bij voorkeur in de Moedertaal. Dan zal men eenmaal kunnen zeggen: Europa acht hen, die zichzelve achten.” (G.J. Jo-hannes, 1997, p.74-75)

Hoewel enkele woorden uit de laatste strofe van het gedicht van Teengs

130

Page 125: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

onleesbaar zijn, is het wel duidelijk dat de strekking ervan overeenkomt met de laatste regel uit het citaat van Van Kampen.

De andere twee gedichten van Teengs zijn gedichten uit een cyclus waarin de jaargetijden werden beschreven. Ik heb alleen De Lente en De Zomer kunnen vinden, maar Het Volksblad vermeldde op 9 mei 1868 dat Teengs De Herfst tijdens de vergadering van 7 mei had voorgedragen (Het Volksblad, 9 mei 1868) en het lijkt mij dus waarschijnlijk dat Teengs ook een gedicht over de winter heeft geschreven.

Teengs schreef behalve gedichten ook toneelstukken, waarvan er vier door Aurora werden opgevoerd. Het eerste was Het vierde huwelijk van Jacoba van Beieren, dat in de eerste vergadering van 1868 werd gespeeld. Het stuk was een groot succes blijkens het verslag in Het Volksblad. De journalist had niet verwacht dat dit toneeldebuut van Teengs zo goed zou zijn:

“De versificatie was uitmuntend, de taal verheven en voor de verschillende karakters van het stuk zeer gepast, de dialoog bij wijlen levendig en belangwekkend. De eenige fout in ons oog is, dat men het stuk een ‘Treurspel’ heeft genoemd. De ontknoping toch was alles behalve van treurige aard. De held van het stuk wordt niet gedood, gelijk het vonnis van zijn vorst luidde, doch wordt met deze verzoend en krijgt zijn bruid terug. Dit is echter slechts een misslag in de benaming en doet aan de wezenlijke verdienste van het stuk, Het vierde huwelijk van Jacoba van Beieren niets af.” (Het Volksblad, 4 april 1868)

Na afloop van het stuk kwam de president van de kamer, Stramrood, de bühne op, vergezeld door “twee meisjes, die een bloemenkrans op een zilveren schaal droegen”. Stramrood hield daarop het volgende toespraakje:

“‘Waarde heer, geliefde vriend, geacht eere-lid van onze kamer, ik geloof dat ik de tolk ben van ons gezelschap, wanneer ik u uit naam van ons allen van harte gelukwensch met den goeden afloop van uwe eerste proeve als treurspel-dichter. Wij wenschen dat het u moge aansporen om op dien weg voort te gaan, en ons weldra een nieuw produkt van uwen vruchtbaren geest te verrassen; wij bieden u thans een krans van Bloemen aan, gevlochten door de kinderhand. Wij hopen u eenmaal een lauwerkrans te kunnen schenken. De Heer spare U daartoe nog vele jaren, opdat de Hollandsche taal in Afrika al meer en meer veredeld worde, en wij ons kunnen verblijden en trotsch zijn op een bezit, waarvoor zich Nederland niet zoude behoeven te

131

Page 126: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

schamen.’Daarop werd de bloemenkrans hem door de beide kinderen aangeboden in de volgende bewoordingen:1. Neem uit onz’ kinderhand dit kransje u gegeven,2. Met bloemen tal gesierd, uit achting aangeboon1. Weêrhoud uw zangster niet, maar doe haar voorwaarts streven2. Verwissel dan deez’ krans eens met een lauwerkroon.Diep geroerd antwoordde de heer Teengs hierop, en verklaarde steeds zijne krachten te zullen aanwenden tot veredeling zijner moedertaal, zoo lang God hem op Afrika’s bodem sparen mogt. Wij wenschen de Kamer geluk met het bezit van zulk een verdienstelijk lid als de heer Teengs en hopen nog menigmaal de vruchten van zijn rijkbegaafd dichterstalent te genieten.” (Het Volksblad, 4 april 1868)

De verslaggever hoefde niet lang te wachten op “nieuwe vruchten” van Teengs’ talent, want drie maanden later presenteerde Aurora het tweede stuk van de hand van Teengs: Willem Nel, episoden uit de geschiedenis der Grensboeren van Zuid-Afrika 1815-1835. Op 2 juli 1868 werd het stuk voor de eerste keer opgevoerd en vier weken later nog een keer herhaald “ter benefice” van de auteur. Het stuk werd in september van datzelfde jaar nog een keer gespeeld.

In de kranten werd volgens mij niet veel aandacht besteed aan dit toneelstuk. In Het Volksblad heb ik helemaal niets over de opvoeringen van het stuk gevonden en De Zuid-Afrikaan vermeldde alleen dat “de uitvoering verdienstelijk [was] en vooral de heeren A.H. Koster en J.H. Stramrood hunne rollen uitmuntend [speelden].” (De Zuid-Afrikaan, 6 juli 1868)

Een jaar na de eerste opvoering van zijn eerste ‘treurspel’ kwam Teengs op 1 april 1869 met een derde toneelstuk, dat ook weer een deel van de ‘eigen’ Afrikaanse geschiedenis tot onderwerp had: De moord van Dingaan aan Pieter Retief. Het stuk handelde over de dood van Pieter Retief in 1838. Op pagina 34 van dit werk komt dit historische voorval uitgebreider aan de orde.

Het Volksblad was opnieuw zeer te spreken over het toneelstuk, maar plaatste enkele kanttekeningen bij de voorstelling. De auteur had zich goed ingeleefd in de gebeurtenissen rondom de dood van Retief. Hoewel de verslaggever niet alles had kunnen verstaan, stelde hij dat Teengs zich om het letterkundig gehalte van zijn stuk niet hoefde te schamen. Maar “het zou naar ons idee nog mooijer uitgevallen zijn, (...) indien er een paar vrouwelijke karakters waren ingevlochten.” (Het Volksblad, 3 april 1869)

Over de uitvoering was de verslaggever minder te spreken. Zo was Dingaan (A.H. Koster) vanwege zijn Utrechts accent moeilijk te verstaan en

132

Page 127: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

ook Tamboeza (M.J. Brink) was moeilijk te verstaan, ondanks dat Brink een Kapenaar was. Een ander ‘mankement’ was het gebrek aan rolvastheid van de acteurs. Bijna alle acteurs kenden hun rol niet helemaal uit het hoofd en vooral bij de ‘zendeling’, gespeeld door Gijselman, was dit erg storend. De verslaggever sprak dan ook de wens uit dat het stuk nog een keer zou worden opgevoerd, maar dat de acteurs ondertussen hun rollen beter zouden repeteren en zich zouden oefenen in het duidelijk spreken. “Zelfs in proza is het soms moeijelijk om woorden, die men niet opvangt, in gedachte aan te vullen. In dichtmaat is het voor de meesten van een ordinair gehoor geheel onmogelijk.” (Het Volksblad, 3 april 1869) Uiteindelijk werd het stuk nog twee keer opgevoerd (zie bijlage 6 voor een lijst van alle door Aurora gespeelde toneelstukken).

Op 12 juli vond de opvoering van het vierde en laatste toneelstuk van de hand van Teengs plaats: Retief gewroken. De verwachtingen waren bij het Kaapse publiek hoog gespannen, want de zaal waar de opvoering plaatsvond was “eivol”.

Het toneelstuk was een vervolg op De moord van Dingaan aan Pieter Retief en behandelde de slag bij Bloedrivier: de wraakneming van de Boeren onder leiding van Pretorius, naar aanleiding van de moordpartijen door de mannen van Dingaan. Het Volksblad was zeer te spreken over het toneelstuk. Teengs had zich bij het schrijven van het stuk heel goed ingeleefd in de harten van alle personages:

“De verklaarbare wraakzucht der boeren, die vrienden en betrekkingen verloren hadden door de handen van de bloeddorstige Zulus, de gematigdheid en menschenliefde van anderen, (...) de wijsheid van Kommandant Landman en het beleid en de onversaagdheid van den Opperbevelhebber Pretorius, werden alle zeer goed in het licht gesteld; en zoo ook de arglistigheid, bloeddorst en lafhartigheid onder tegenspoed van Dingaan, de haast grootsche getrouwheid en fiere moed van diens raadsman Tamboeza, de verachtelijke halfheid van een Montana, die zijn mantel naar elkeen trachtte te keeren.” (Het Volksblad, 14 juli 1870)

Teengs had bij het schrijven van dit stuk en waarschijnlijk ook bij De moord van Dingaan aan Pieter Retief, gebruik gemaakt van de “voorlezingen van Ex-Regter Cloete”. (Het Volksblad, 14 juli 1870) Het ging hier om Henry Cloete (1792–1870), een Natalse en Kaapse rechter, die in de jaren vijftig voor de Natal Society in Pietermaritzburg drie lezingen had gehouden over de Grote Trek en de aankomst van de Boeren in Natal. In 1856 werden deze lezingen in Kaapstad gepubliceerd onder de titel: Five lectures on the emig-

133

Page 128: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

ration of the Dutch farmers from the Colony of the Cape of Good Hope, and their settlement in the district of Natal, until their formal submission to her Majesty’s authority in the year 1843. In datzelfde jaar, 1856, verscheen in Kaapstad ook een Nederlandse vertaling van deze lezingen. Volgens het Suid-Afrikaans Biografiese Woordeboek (SABW) waren deze lezingen de vroegste beschrijvingen van de Grote Trek, maar doordat Cloete ze grotendeels uit het hoofd geschreven had zonder andere bronnen te raadplegen, stonden er in Five lectures... nog al wat fouten, die door latere historici werden overgenomen. (SABW, 1968)

Het Volksblad was van mening dat Teengs op één punt de geschiedenis meer recht had gedaan dan Cloete. De laatstgenoemde beschouwde de moord op Tamboeza een “vlek op het gedrag der uitgewekenen”, terwijl de dood volgens Teengs en Het Volksblad geheel rechtmatig was, aangezien Tamboeza als spion voor Dingaan naar het kamp van de Boeren was gekomen. (Het Volksblad, 14 juli 1870)

Het stuk van Teengs was opgebouwd als een klassieke tragedie en bestond uit vijf bedrijven en tien afdelingen, “zijnde de afdeelingen veranderingen van het tooneel, voor welke het lokaal niet zo is ingerigt dat zij kunnen plaats hebben zonder het gordijn te laten zakken.” (Het Volksblad, 14 juli 1870) De verslaggever achtte het niet mogelijk te oordelen over het letterkundig niveau van het werk, aangezien hij het stuk maar één keer had gehoord en daarbij ook nog problemen had gehad bij het verstaan van verschillende acteurs, door hun vreemde accenten. Maar, stelde hij, over het geheel genomen was de inkleding van het stuk zeer goed geslaagd en getuigden vele passages “van het subliemste dichterlijke gevoel”. (Het Volksblad, 14 juli 1870)

Het publiek was ook erg tevreden over de voorstelling “en gaf geen teken van verveling”. Men miste alleen de muzikale uitvoeringen, die normaal tussen de bedrijven door plaats vonden. Er was echter wel een ander tijdverdrijf, aangezien men telkens bij het eind van een bedrijf naar buiten kon om de voortgang van de maansverduistering, die toen plaatsvond, te bekijken.

Twee weken na de eerste opvoering van Retief gewroken vond een tweede voorstelling plaats, “ter benefice van den auteur”. Het stuk werd redelijk goed opgevoerd. “In één gedeelte van het stuk was het spel zelfs zoo natuurlijk, dat het in tastbare werkelijkheid overging en wel noodlottige gevolgen had kunnen hebben.” Aan het eind van het derde bedrijf werd een gevecht tussen de boeren en de Zulu’s uitgebeeld, waarbij het volgende gebeurde:

“Een der akteurs had zijn geweer geladen, natuurlijk met los kruit, en

134

Page 129: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

vergeten zijn kruithoren digt te doen. Gedurende het schieten viel er een vonk in den kruithoren en ontplofde het daarin aanwezige kruit met een luiden knal. Al de gaslichten in de zaal waren oogenblikkelijk uitgedaan, terwijl het gehoor en de akteurs natuurlijk niet weinig verschrikt waren. Vele dames haastten zich naar de deur. Toen men van den schrik zoowat bekomen was, ontdekte men dat twee der akteurs door den gebarsten kruithoren bezeerd waren, te weten: de Heer J. Wiehahn boven het ééne oog en de Heer J. van Heerde aan den hals.” (Het Volksblad, 28 juli 1870)

Toen de orde weer enigszins hersteld was en men tot de conclusie was gekomen dat het met de verwondingen wel meeviel, hervatte men de voorstelling.

Het gevolg van de opvoeringen van de twee toneelstukken van Teengs over de dood van Retief en de Slag om Bloedrivier was, dat Het Volksblad naast de bespreking van de voorstelling een samenvatting van de lezingen van Cloete plaatste. Hiermee liepen Aurora en Het Volksblad voor op de ‘tijdgeest’. Volgens Van Jaarsveld leefden de Afrikaanssprekenden aan de Kaap tot het begin van de jaren zeventig min of meer zonder geschiedenis. Dit werd volgens hem vooral veroorzaakt door het gebrek aan groepsbewustzijn onder de Hollandssprekenden aan de Kaap. Ten gevolge van de Basoeto-oorlog veranderde dit enigszins, maar vooral de negatieve houding van de Engelse pers ten opzichte van de twee Boerenrepublieken wekte een groter zelfbewustzijn onder de ‘Afrikaners’ in de hand.

Uiteindelijk leidde dit in 1875 tot de oprichting van Di Genootskap van Regte Afrikaners, waarvan de oprichters van mening waren dat Afrikaanssprekenden noch Engelsen noch Nederlanders waren, zij waren Afrikaners. Toen pas herontdekten de Afrikaners de ‘eigen’ geschiedenis en met name Slagtersnek, de Grote Trek en Bloedrivier. Ze beschouwden hun eigen geschiedenis als een constante strijd tussen Engelsen en Afrikaners.

Men wilde vanaf toen ook de geschiedenis ‘bewaren’ voor het nageslacht en richtte zich daarbij vooral op de Hugenoten en de Voortrekkers. Pas op 14 oktober 1876 en 22 februari 1878 verschenen in Di Patriot, het blad van Di Genootskap ..., lijsten met namen van mensen die samen met Retief vermoord werden. (Van Jaarsveld, 1959, p.89-100)

Overigens ontwikkelde de belangstelling voor Zuid-Afrika zich in Nederland ongeveer hetzelfde. Schutte schrijft hierover:

“Genoot Kaapstad als pleisterplaats voor passagierende schepelingen onderweg van of naar Batavia nog enige bekendheid, van wat verder weg het binnenland in gebeurde bleef men vrijwel onwetend. Het

135

Page 130: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

aantal in Nederland verschenen zelfstandige publikaties over zuidelijk Afrika haalde vóór 1850 het gemiddelde van één per per jaar niet en schommelde in de twee daarop volgende decennia rond een gemiddelde van twee per jaar. De Grote Trek en de stichting der Voortrekkerrepublieken bleven vrijwel onopgemerkt.” (Schutte, 1986, p.14-15, cursivering van mij, IK)

Teengs was zijn tijd dus vooruit door al in 1869 en 1870 delen van de Afrikaanse geschiedenis tot onderwerp van zijn toneelstukken te maken. Hoewel Kaapstad in die tijd vol was van de strijd tussen de Vrijstaat en de Basoeto, mogen we volgens Stassen de opvoering van de toneelstukken van Teengs daar niet te veel mee in verband brengen. “Die rederykers wat veral in die nasionale kultuur en in die eie volksverlede belanggestel het, het natuurlyk in die eerste plek hulle geskiedenis gefynkam om geskikte stof vir hulle toneelspele te vind.” (Stassen, 1957, p.92)

Ik vind deze verklaring niet helemaal bevredigend. Toegegeven, de rederijkers stelden veel belang in hun eigen verleden, zoals onder andere ook blijkt uit de toespraak van A.H. Koster uit 1862. Maar dat er bij Teengs meer aan de hand was dan alleen een gebrek aan geschikt materiaal om over te schrijven, lijkt mij evident. Teengs was een ‘Hollander’, die bij gebrek aan geschikte dramatiek, eerder terug zou hebben gegrepen naar de Tachtigjarige oorlog, zoals Brink enkele jaren later zou doen, dan naar de ‘vreemde’ geschiedenis van de Boeren die de Kaapkolonie verlieten.

Daar komt bij dat de theorie van Stassen voorbij gaat aan het enthousiasme dat Het Volksblad tentoonspreidde naar aanleiding van Retief gewroken. De krant publiceerde niet alleen een uitgebreide recensie van de voorstelling van Aurora, maar drukte ook een groot deel van de lezingen van “ex-regter Cloete” af. (Het Volksblad, 28 juli 1870)

Verder lijkt het me ook niet toevallig dat de derde opvoering van De moord van Dingaan aan Pieter Retief, op 8 juli 1869, werd opgevoerd in het bijzijn van J.H. Brand, de President van de Oranje-Vrijstaat. Tijdens diezelfde openbare vergadering werd een gedicht van Melt Brink, over de dood van L. Wepener, een kommandant uit het Vrijstaatse leger, voorgedragen. (Het Volksblad, 10 juli 1869; het gedicht staat in bijlage 4)

Ik neem dus aan dat de drie toneelstukken van Teengs, die gebaseerd zijn op de ‘Afrikaanse geschiedenis’ niet ‘zo maar’ geschreven zijn. Waarschijnlijk reageerde de ‘Hollander’ Teengs op de Engelse inmenging bij de strijd tussen de Vrijstaat en de Basoeto en probeerde hij zijn ‘Afrikaner’ stadgenoten een groter bewustzijn van hun eigen geschiedenis bij te brengen. Helaas is geen van de toneelstukken van Teengs overgeleverd, zodat de strekking van de toneelstukken niet meer precies te

136

Page 131: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

achterhalen is.Hoe dan ook, Retief gewroken was het laatste grote werk van Teengs dat

door Aurora werd opgevoerd. Teengs bleef wel nog actief binnen de kamer, maar schreef geen grote toneelstukken meer. Op 3 juli 1873 nam hij afscheid van de vereniging, omdat hij zich in Colesberg ging vestigen. (Het Volksblad, 5 juli 1873) Dit wilde overigens niet zeggen dat hij geen rol meer speelde binnen Aurora. Hij bleef ere-lid en schreef in 1874 een gedicht op het 25-jarig jubileum van Koning Willem III. Ik kom hier later nog op terug.

Zoals ik hiervoor al gezegd heb, is het erg spijtig dat er, behalve een paar gepubliceerde gedichten, de gedichten in de bijlage en het lange gedicht De jongste Branden te Knysna, Humansdorp en Uitenhage, op 19, 20 en 21 februarij, 1869 ... Kaapstad, van de Sandt de Villiers, 1869 (“Uitgegeven ten behoeve van de noodlijdenden.”), niets van het werk van Teengs is overgeleverd. Het zou volgens mij een mooi voorbeeld van Hollands-Afrikaanse literatuur zijn.

M.J. BrinkHet meest bekende lid van Aurora was en is waarschijnlijk Melt Brink. Hij was de meest produktieve rederijker en een groot deel van de toneelstukken die hij voor Aurora heeft geschreven, zijn later in het Afrikaans vertaald en uitgegeven.Melt Jacobus Brink werd op 16 mei 1842 geboren op de hoek van de Strandstraat en de Langstraat in wat toen de deftige Hollandse burgerwijk van Kaapstad was. Melt was de zoon van Melt J. Brink sr. en Maria Alida Frederika Louw; hij had in ieder geval nog twee halfbroers en een broer en drie zusters, maar het is niet helemaal duidelijk hoeveel broers en zussen hij precies had. (Heese, Lombard, 1986-1992) De familie Brink woonde niet lang in Kaapstad, want in 1849 verhuisden ze naar een boederij bij Saldanha, in het noordwesten van de Kaapkolonie. In 1855 werd Brink sr. herbergier in Kaapstad en tussen 1856 en 1863 had hij een boerderij in Houtbaai, daarna was Melt sr. slager en bakker in de Buitengrachtstraat in Kaapstad. (Conra-die, 1949, p.10-13)

137

Page 132: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Doordat hij nergens lang woonde, liet het onderwijs dat Melt jr. kreeg nogal te wensen over. In 1851 leerde hij lezen en schrijven van de gestrande Nederlandse matroos Jan Jansen (Hollandser kan een naam bijna niet zijn) en hij volgde een jaar lang de lessen van de school van ‘Tot nut van het Algemeen’. Uiteindelijk kreeg hij in 1867 via een broer een aanstelling als klerk bij het landmeterskantoor in Kaapstad, waar hij

uiteindelijk ‘eerste tekenaar’ werd. (Binge, 1969, p.7-8)Op 16 juni 1870 trouwde Brink, met “spesiale lisensie” (Heese, Lombard,

1986-1992) met Nanette Albertina Combrink. Zij was waarschijnlijk familie van de leider van DYbdK, J. Combrink en stierf in 1916. Brink leefde toen nog negen jaar op Kloofnek in Kaapstad en stierf in 1925.

Brink was niet aanwezig bij de oprichting van Aurora; hij meldde zich waarschijnlijk in april 1867 als lid aan en droeg volgens Binge al tijdens de openbare vergadering van 9 mei van datzelfde jaar het gedicht In den vreemden van P. Wysman voor. (Binge, 1969, p.11) Ik heb daar geen bewijs voor kunnen vinden. Ik weet wel zeker, dat in de daarop volgende vergadering van 6 juni 1867, J. Combrink het gedicht Herdenking aan den Storm die op 17 Mei 1865 in Tafelbaai woedde van de hand van Brink, voordroeg en dat Brink toen het gedicht Geliefde dooden van Greb las. (Het Volksblad, 8 juni 1867) In september las hij zijn eigen gedicht Het Graf voor en las Combrink Op de dood van L. Wepener. (Deze gedichten van Brink heb ik opgenomen in bijlage 4.) Tijdens de eerste jaarvergadering in 1867 werd Brink tot secretaris gekozen en volgde hij C. Solomon op.

Binge probeert een verklaring te vinden voor de snelle opgang van Brink binnen de vereniging. Hij geeft hier twee mogelijke oorzaken voor. De eerste zou zijn dat “Melt Brink se toneelspel en voordrag onmiddellik byval gevind het (...) Ons kry in Melt Brink in die eerste plaas te doen met die eerste groot komiek op die Afrikaans-Hollandse toneel wat vir homself ‘op die lyf’ eie

Illustratie H: Melt Jacobus Brink

138

Page 133: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

rolle volgens sy intieme kennis van sy publiek geskryf het.” (Binge, 1969, p.11) Dit zal ongetwijfeld waar zijn, aangezien Brink door de kranten iedere keer werd geprezen om zijn spel, maar bij Aurora werd nog bijna helemaal geen toneel gespeeld en zeker niet geschreven, in de tijd dat Brink zich aanmeldde en secretaris werd. Dat gebeurde pas op grotere schaal nadat Brink secretaris werd.

De tweede reden is iets geloofwaardiger. Volgens Binge was Brink “volgens die maatstawwe van die Rederykers (...) ‘n gevormde digter (...) voordat hy by Aurora aangesluit het.” (Binge, 1969, p.11) Maar het feit dat Brink een ‘gevormd digter’ was – hij had al een handschriftenverzameling van zijn gedichten aangelegd toen hij zich als lid van Aurora aanmeldde – verklaart niet waarom hij secretaris werd. Voor zover ik dat heb kunnen achterhalen waren de twee voorgangers van Brink, Gijselman en Solomon, geen grote dichters, waaruit zou kunnen blijken dat groot dichterschap niet noodzakelijk was om secretaris te worden.

Waarschijnlijk had men bij Aurora snel in de gaten dat Brink de ideale persoon zou zijn voor de rol van secretaris. Volgens Stassen was hij een aangename persoonlijkheid en een goed organisator, die bereid was veel werk te verrichten binnen de vereniging. Na verloop van tijd was Brink binnen Aurora dan ook niet alleen secretaris, maar schreef hij toneelstukken en regisseerde hij ook nog alle stukken die gespeeld werden. (Stassen, 1957, p.89-90)

Brink was vanaf 1867 tot en met 1874 secretaris, in het verenigingsjaar 1875 was hij even voorzitter en daarna van 1876 tot 1883 weer secretaris. Vanaf 1883 wordt het een beetje onduidelijk wie in het bestuur van Aurora zat. Brink was in 1887 opnieuw voorzitter van Aurora, zoals onder andere blijkt uit het diploma dat in dat jaar aan Frederik Koster werd aangeboden (zie illustratie 4).

Behalve secretaris van Aurora was Brink, samen met P. Koster, ook nog mede-oprichter van De Roode Ster, een semi-maçonnieke vereniging, die ten doel had “mede te werken aan de veredeling van het Menschdom, door liefde, waarheid, deugd, vrede en trouwe vriendschap te bevorderen.” (Reglement De Roode Ster, 1878, Art.1) Stassen schrijft over deze vereniging dat “hulle dans tot vroeg in die môre.” (Stassen, 1957, p.90)

Brink schreef net als Teengs niet alleen gedichten, maar ook toneelstukken voor Aurora. Het eerste stuk van zijn hand werd samen met Jacoba van Beieren op 2 april 1868 opgevoerd tijdens de eerste vergadering van het tweede verenigingsjaar. Het ging om het blijspel Het originele testament, dat een uitwerking was van een al eerder door hem zelf geschreven gedicht. In de besprekingen van de voorstelling werd met geen woord gerept over het stuk. (Het Volksblad, 4 april 1868; De Zuid-Afrikaan,

139

Page 134: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

6 april 1868)Na dit eerste stuk zouden nog dertien andere toneelstukken volgen,

waarvan sommige redelijk controversieel waren en anderen over het algemeen werden gewaardeerd (zie bijlage 5 voor een volledige lijst). Zo schreef Het Volksblad over Het spook of de bekering van dr. Peperhoofd na de eerste uitvoering op 2 september 1869:

“Het stuk is inderdaad zeer amusant en werd tamelijk goed voorgedragen, ofschoon sommige acteurs juist niet al te rolvast waren. Het slot van het stuk is egter enigszins flauw, een gebrek, dat de auteur wel, bij nadere omwerking, herstellen zal.” (Het Volksblad, 4 september 1869)

Brink veranderde toen het toneelstuk, met als gevolg dat een journalist van diezelfde krant het stuk nog geen jaar later niet meer herkende:

“Het spook kwam ons zeer bekend voor, ofschoon dit blijspel aangekondigd is als van de hand van den heer M.J. Brink. Het zal echter de eerste maal niet wezen dat twee personen van een en hetzelfde denkbeeld zwanger gaan. Het stukje bevat onderscheidene heel aardige en puntige gezegden, die het gehoor deden schateren van het lagchen, maar ons werd alle lust tot lagchen benomen, toen wij op de tafel van den ‘doctor’, wiens rol door den heer Brink zelven met succes werd vervuld, onder andere gereedschappen en brouwsels van geneesheeren, ook een machine uitgestald zagen, die alleen gebruikt kan worden wanneer patiënten erg aan verstoppingen lijden. Het stukje moet overgeschreven worden met weglating van dit gedeelte en ook van eenige andere minder kiesche uitdrukkingen.” (Het Volksblad, 14 juli 1870)

Ook over het stuk Naar de diamantvelden had de verslaggever van Het Volksblad zijn bedenkingen, omdat er uitdrukkingen in voorkomen “die minder gepast zijn voor een gemengd gehoor. Als den heer Brink die uitdrukkingen wijzigen of achterwege laten wil, zal zijn stuk daardoor niet weinig in waarde rijzen.” (Het Volksblad, 15 oktober, 1870) Ik vraag me overigens af of dit toneelstuk een bewerking was van het gedicht Naar de diamantvelden van de hand van W.H. Teengs, dat deze op 9 augustus 1870 had voorgedragen. (Het Volksblad, 11 augustus 1870)

In 1871 presenteerde Brink drie blijspelen bij Aurora, die niet alle drie even hoog gewaardeerd werden. De Weddenschap (4 mei) zou baat hebben gehad bij een levendiger einde, de strekking van De Toovenaar (8 juni) was

140

Page 135: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

niet geschikt voor de aankomende jeugd en Een reis met hindernissen (19 oktober) had niet veel om het lijf. Stassen noemt de kluchten van Brink dan ook “gewild grappig”. (Stassen, 1957, p.94-95)

Op 6 oktober 1873 voerde Aurora twee toneelstukken van de hand van Brink op: zijn eerste treurspel Trouw beloond of de zegepraal der onschuld en de klucht De onaangename huishoudster. Het treurspel was een succes en werd nog tweemaal herhaald. Ik zal hieronder de bespreking uit Het Volksblad citeren om aan te geven wat de strekking van het stuk was:

“Trouw beloond of de zegepraal der onschuld een tooneelspel in vier bedrijven, is opgebouwd op een van die vele verhalen van den ouden tijd, waartoe de menigte van prinsen en graven, die er toen waren en in hun kleine vorstendommen haast een onbeperkt gezag uitoefenden, aanleiding hebben gegeven. In dit geval was Karel Amadeus, Hertog van Baden en Rijngraaf van den Elzas, de spil om wien het stuk draaide. In zijn jeugd had zijn vader hem naar Italië gezonden, waar hij, benevens opvoeding, ook vrienden opdeed van die valsche soort, die steeds de romans opsieren. Eenigen hunner bragt hij na zijns vaders dood met zich om hooge betrekkingen te vervullen, terwijl oude beproefde dienstknechten hun congé kregen. Een van dezen (Oerk van Kramer - eigenlijk de hoofdrol van het stuk, die door den heer Brink zelven werd vervuld) en zijne stiefdochter werden, na heel wat wederwaardigheden en nauwe ontkomingen, later het middel om den Graaf te redden uit de handen van zijne Italiaansche vrienden, die bleken niets minder dan struikrovers te zijn geweest. Natuurlijk werd Oerk hersteld, en het meisje, dat, zooals het uitkwam, van adel was en slechts om redenen als zijn stiefdochter had doorgegaan, trouwde met den Graaf.” (Het Volksblad, 9 oktober 1873)

Deze korte samenvatting van het stuk, maakt al duidelijk dat dit stuk, net als de twee andere lange stukken van Brink, De misdadigers, of loon naar werken (gespeeld op 17 augustus 1876) en De offers der vrijheid, of de slagers van Gent (gespeeld op 17 juli 1877), gekarakteriseerd kan worden als melodrama. (Glorie, 1996)

In haar artikel over De offers der vrijheid probeert Glorie aannemelijk te maken dat het stuk geschreven is als een direkte reactie op de Engelse inval in de Transvaal, waarbij Brink de inval afkeurde en de Engelsen vergeleek met de Spaanse soldaten in de Nederlanden ten tijde van de Tachtigjarige oorlog. Ook Conradie wijst op de maatschappelijke context waarbinnen dit stuk ontstaan was. Zo ligt volgens Conradie het grootste belang van het stuk

141

Page 136: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

“in die weerspieëling van die maatskaplike lewe van een van die historiese gebeurtenisse in eie land, daar dit ontstaan het in die Anneksasiejaar, 1877, van die Zuid-Afrikaanse Republiek.” (Conradie, 1949, p.15)

Aangezien enkele jaren eerder Teengs met twee stukken al reageerde op de oorlog tussen de Basoeto en de Vrijstaat, lijkt me deze interpretatie redelijk legitiem.

Na de eeuwwisseling vertaalde Brink verschillende stukken, die hij voor Aurora in het Nederlands had geschreven, in het Kaaps-Hollands, een tussenvorm van Nederlands en Afrikaans, en gaf ze opnieuw uit. Brink speelde nog een belangrijke rol in de literaire wereld van Kaapstad. Hij werd in 1904 erelid van de Maatschappij der Nederlandse Letteren in Leiden en hij was verder lid van De Zuid-Afrikaanse Sociëteit, Het Algemeen Nederlandsch Verbond, De Zuid-Afrikaanse Taalbond en Vereniging Hollandia. De gedichten en kluchten van Brink bleven volgens Glorie tot ver in de twintigste eeuw populair, hoewel het “tot de tragiek van Brinks leven [hoort] dat zijn toneelstukken en gedichten al voor zijn dood verouderd raakten.” (Glorie, 1996)

J. Combrink en W.G. CombrinkOngeveer tegelijk met Melt Brink werd Johannes Combrink lid van Aurora. Op 6 juni 1867 las hij Herdenking aan den storm die op 17 mei 1865 in Tafelbaai woedde voor en in september Op den dood van Wepener, alletwee van Brink. Het ging hier om Johan Combrink van DYbdK, die volgens Stassen nu en dan bereid was om een rol te spelen bij de rederijkers. Combrinks loyaliteit lag echter niet voor honderd procent bij Aurora,

aangezien hij in augustus één dag na een voorstelling van Aurora met

Illustratie I: W. G. Combrink

142

Page 137: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

DYbdK een uitvoering organiseerde.

“Twee Hollandsche Tooneelvoorstellingen. - Het is van de week druk geweest met Hollandsche tooneelvoorstellingen. Twee dagen achter elkaar hadden wij er het genot van. Op woensdag avond gaf de Rederijkerskamer ‘Aurora’ hare 27ste vergadering, en had, bij die gelegenheid, zoo als gewoonlijk, eene groote afwisseling in haar programma gebragt. (...)Het was jammer, dat er zulk een geringe opkomst van het publiek was, hetgeen wij voornamelijk toeschrijven aan de voorstelling in de Pleinstraat, die men den volgenden avond te wachten was. Het ware, dunkt ons, beter geweest, indien de ‘Aurora’ hare voorstelling een dag of acht had uitgesteld. - Het amateurgezelschap onder het motto Door IJver bloeit de Kunst, voerde Donderdag jongstleden op Kotzebue’s bekend tooneelspel De Zonnemaagd, welke voorstelling als een waar succes kan beschouwd worden. De hoofdrollen werden zeer goed vervuld, en vooral voldeden ons de heeren G. Wannenburg, als Koning van Quito en J. Combrink, als Rola.” (Het Volksblad, 7 augustus 1869)

Combrink was Aurora verder wel goedgezind. Hij speelde nu en dan een rol en wanneer de kamer een bijzondere voorstelling gaf en met intekenlijsten voor het publiek werkte, lagen die lijsten bij hem in de winkel.

J. Combrink zou de zoon Johannes Combrink, die in 1873 stierf, kunnen zijn geweest. Hij had acht kinderen waaronder Johannes en Willem Godfried. (KA, J. Combrink) Johannes jr. was ‘lettersetter’ van beroep. (Bosman, 1980, p.441)

Ik kan verder niet veel over de broers Combrink schrijven. Het grote probleem bij het zoeken naar informatie over deze twee heren Combrink was, dat de naam ‘Combrink’ erg veel voorkomt in Zuid-Afrika. In de geslachtsregisters die Heese en Lombard hebben gepubliceerd, beslaat de naam Combrink verschillende pagina’s en er komen tientallen ‘Johans’ of ‘Willem Godfrieds’ in de lijst voor, doordat iedere keer wel een zoon naar de vader of grootvader genoemd werd. Bij mijn zoektocht in de overlijdensberichten in het archief in Kaapstad, stuitte ik op hetzelfde probleem.

J. van Heerde en G. van HeerdeEen andere familie, die naast de familie Koster een belangrijke rol vervulde binnen Aurora, was de familie Van Heerde, met name de twee broers

143

Page 138: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Johannes en Gerrit. Ze waren kinderen van Sander van Heerde (1823-1893) en Renske Rooda (1825-1909) uit Zwolle. Johannes was op 3 maart 1848 geboren en Gerrit op 21 juli 1855, alletwee in Assen. (Ploeger, 1960, p.82)

Op 15 novemer 1862 vertrok het gezin aan boord van de Wildeman naar Kaapstad; naast Gerrit en Johannes hadden Sander en Renske van Heerde nog drie kinderen. Sander vestigde zich als timmerman en meubelmaker aan de Buitengracht. (Directory, 1865)

In de stadsalmanak van 1870 stond Johannes van Heerde ingeschreven als ‘retail dealer’ op het adres van zijn ouders. Drie jaar later vestigde hij zich als meubelmaker op Groenpunt. (Directory, 1870, 1873) Op 24 mei 1876 trouwde hij met Margaretha Hendrika Koster, de oudste dochter van Frederik Koster. Samen kregen ze 6 kinderen: Wilhemina Elisabeth, Gerrit Lodewijk, Renscke Rooda, Henrietta Petronella, Frederik

Koster en Pieter. Johannes van Heerde stierf op 30 april 1904 in Kaapstad. Zijn vrouw werd aanmerkelijk ouder, zij stierf in 1947 op 92-jarige leeftijd. (KA, J. van Heerde;)

Gerrit van Heerde werd kruidenier, hij stond in 1897 in Juta’s Directory of Cape Town ingeschreven in de Langstraat op nummer 110. Hij trouwde in 1880 met Helena Bosscher, die in 1902 stierf en waarmee hij drie kinderen kreeg: Catharina Helena, Maria Elisabeth Leonora en Johannes Jacobus. Na de dood van zijn vrouw hertrouwde Gerrit in 1903 met Johanna Bastiaans. Zij kregen nog twee kinderen: Johannes en Elisabeth Catharina. Gerrit werd 75 jaar oud en stierf op 22 januari 1931. Zijn vrouw leefde tot 25 juli 1953. (Heese, Lombard, 1986-1992)

De eerste keer dat Johannes van Heerde genoemd werd in een bespreking van een openbare vergadering, was op 28 juli 1870, toen hij tijdens een opvoering van Retief gewroken gewond raakte door een ontploffende kruithoorn. (Het Volksblad, 28 juli 1870) Daarna werd nog verschillende

Illustratie J: Johannes van Heerde

144

Page 139: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

malen een Van Heerde genoemd in de besprekingen, waarbij het niet duidelijk is of het om Johannes of Gerrit gaat. Johannes was in ieder geval in 1874 nog lid. Hij stond toen als ‘beschouwend lid’ vermeld in het album dat de kamer aan Koning Willem III aanbood.

Gerrit van Heerde speelde binnen Aurora een grotere rol dan zijn broer. Zo was hij in ieder geval in het seizoen 1877 penningmeester van het gezelschap. Hij speelde vanaf dat jaar regelmatig de vrouwenrollen wanneer het echt niet mogelijk was die te schrappen. Vooral zijn hoge stem was een groot voordeel, zoals blijkt uit de besprekingen in de kranten. Iedere keer werd benadrukt dat zijn stem iets vrouwelijks had, maar dat zijn gebaren en houdingen nu en dan te mannelijk waren. Van Heerde speelde zijn glansrol waarschijnlijk in De slagers van Gent, waarin hij de vrouwelijke hoofdrol vervulde. (Het is trouwens opvallend dat Brink wel vrouwenrollen in zijn stukken schreef, terwijl Teengs dat bewust niet deed.)

Waarschijnlijk bleef Gerrit van Heerde een belangrijke rol spelen binnen de vereniging. Toen het Algemeen Nederlands Verbond in 1901 probeerde de kamer nieuw leven in te blazen, werd Gerrit van Heerde gekozen tot secretaris. Enkele jaren later, toen Aurora in 1909 voor de derde keer werd heropgericht, was hij opnieuw als secretaris van de partij. (Bosman, 1980, p.475-476)

Gerrit van Heerde en zijn vrouw waren waarschijnlijk verzamelaars van zeer korte monologen en dialogen, die op bruiloften en partijen konden worden opgevoerd. In het Nasionale Afrikaanse Letterkundige Museum in Bloemfontein bevindt zich in de bibliotheek van Aurora een grote hoeveelheid van dergelijke stukken, die titels dragen als ‘Wie tikt er een eitje, voordracht voor 1 dame voor groene bruiloft’ of ‘Ik zou je lekker danken, voordracht voor 1 heer, voor alle feesten.’ In het overgrote deel van deze werken staat een handtekening of stempel van Gerrit van Heerde. In

Illustratie K: Gerrit van Heerde

145

Page 140: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

verschillende boekjes staat met potlood “mw van Heerde” geschreven. (Zie bijlage 7 voor de lijst van boeken die zich in Bloemfontein bevinden.)

K.J. BastiaansKarel Juriaan Bastiaans was de zoon van Karel Juriaan Bastiaans en Anna Cornelia Bastiaans uit Kampen. Hij kwam in 1858, toen hij dertien was, als ‘kinderemigrant’ aan boord van de Bulgerstein naar Kaapstad, waar hij ‘in dienst’ trad bij C.F. Juritz. (ARA II, archief Beelaerts van Blokland, nr. 37, map 6)

Bastiaans was getrouwd met Johanna Faddegon, vermoedelijk de zuster van Pieter Faddegon jun. (zie beneden) en had zes kinderen: Karel Juriaan, Pieter Johannes, Elisabeth, Pieter Faddegon, Louis en Gerhard van Lemel. Bij zijn dood in 1897 was Karel J. Bastiaans apotheker in Stellenbosch. (KA, K.J. Bastiaans, J. Bastiaans-Faddegon)

Waarschijnlijk werd Bastiaans in oktober 1868 werkend lid van Aurora en werd hij toen meteen tot penningmeester benoemd. Hij werd in oktober 1869 in ieder geval bedankt voor zijn goede zorgen. (Het Volksblad, 9 oktober 1869) Verder droeg hij nu en dan een gedicht voor, onder andere Op de dood van Wepener van Brink, tijdens de vergadering van 8 juli 1869. (De Zuid-Afrikaan, 12 juli 1869)

Na de vergadering van 7 oktober 1869 trad Bastiaans niet meer op. Ik neem aan dat hij toen naar Stellenbosch verhuisde en als dank voor bewezen diensten benoemd werd tot erelid, zoals blijkt uit het album dat in 1874 naar Willem III werd gestuurd.

C.L. van VlotenChristiaan Lodewijk van Vloten speelde in de eerste vijf jaar van het bestaan van de kamer een grote rol tijdens de openbare vergaderingen. Hij droeg zelden gedichten voor en acteerde al helemaal niet in de toneelstukken, maar verzorgde meestal de muzikale omlijsting van de voorstellingen.

Ik heb niet veel informatie over Van Vloten kunnen vinden. Hij werd in augustus 1838 (de precieze datum heb ik niet kunnen achterhalen) in Amsterdam geboren. Ik weet niet wanneer hij naar de Kaap is vertrokken. (Zijn naam komt niet voor in Ploeger en hij komt ook niet voor op de lijsten van jeugdemigranten die via Beelaerts van Blokland naar de Kaap zijn vertrokken.) Van Vloten was getrouwd met Johanna Wilhelmina Jacobina Merckens en woonde in Paarl. Hij was ‘sodawater manufacturer’ toen hij op 31 december 1874 stierf. Het gezin Van Vloten had geen kinderen. (KA, C.L. van Vloten)

De eerste keer dat Van Vloten een stuk voordroeg, was op 4 juli 1867, toen hij Een buitenpartijtje van L. Mulders voorlas “met een smaak en

146

Page 141: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

natuurlijkheid, die wezenlijk onze bewondering wekte.” (Het Volksblad, 6 juli 1867) Het is heel goed mogelijk dat Van Vloten toen ook deel uitmaakte van het kwartet dat bij aanvang, in de pauze en aan het eind van die voorstelling Wien Neerlands bloed, Lorely en God save the Queen uitvoerde, maar dat heb ik niet met zekerheid kunnen vaststellen.

In 1869 verzorgde hij in ieder geval het vierstemmige arrangement van het Vrijstaatse volkslied, dat werd gezongen toen president Brand een voorstelling van Aurora bijwoonde. (Het Volksblad, 10 juli 1869). Vanaf de derde jaarvergadering, 7 oktober 1869, trad Van Vloten solo op. Hij zong vooral Duitse liederen, zoals Ich bin ein Spielman wohl bekannt, In diesen heil’gen Hallen kennt man die Rache nicht en Jedem das Seine. (Het Volksblad, 9 oktober 1869; 7 mei 1870) De laatste keer dat Van Vloten bij Aurora zong was in mei 1871, toen hij samen met Stollé het basduet Let all the nations of the earth rejoice zong. (Het Volksblad, 6 mei 1871)

Van Vloten speelde ook piano. Tijdens verschillende vergaderingen speelde hij samen met een twaalfjarig meisje, M. Kleinschmidt, piano-duetten, waarbij Het Volksblad vooral de “twaalfjarige élève” prees. (Het Volksblad, 11 augustus 1870; Het Volksblad, 15 oktober 1870)

Hoewel Van Vloten niet alleen voor Aurora werkte, hij verzorgde in 1869 ook de muziek in een toneelstuk dat door DYbdK werd opgevoerd (Het Volksblad, 7 augustus 1869), werd hij toch tot ere-lid van Aurora benoemd. Zo stond hij in ieder geval vermeld in het album voor Willem III uit 1874.

J.M. Belinfante

147

Page 142: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Kaartjes voor voorstellingen van Aurora waren meestal te verkrijgen aan de ingang van de zaal of bij de boekhandel van Jacques Maurits Belinfante. Belinfante was geboren in 1838 in Den Haag, maar ik heb niet kunnen achterhalen wanneer hij naar de Kaapkolonie is geëmigreerd. In Kaapstad trouwde hij met de twintig jaar jongere Elisabeth Cornelia Combrink, de dochter van Willem Godfried Combrink en Nanet Albertina Brevenier

Weideman. Ik weet niet of dit de W.G. Combrink is die ik hierboven heb genoemd, maar het zou heel goed kunnen. Belinfante kreeg één zoon: August Aaron.

Vanaf 1873 stond Belinfante geregistreerd in de Kaapse Almanakken als ‘bookseller and stationer’, eerst in St. Georgestraat, daarna in Burgstraat en ten slotte aan het Groentemarktplein. Volgens Bosman probeerde hij rond 1875 Het Afrikaansche Familieblad uit te geven, maar kwam hij niet verder dan één nummer. (Bosman, 1980, p.34) Hij gaf ook verschillende opera-libretto’s uit, zoals bijvoorbeeld The barber of Sevilla of Il trovatore. (Bijlage 7, nr. 57, 90) Belinfante stierf op 5 december 1900 in zijn huis aan de Kerkstraat in Woodstock, even buiten Kaapstad. (KA, J.M. Belinfante)

De eerste keer dat Belinfante aan een voorstelling van Aurora meewerkte, was op 6 juli 1871, toen hij een rol speelde in De Bloedgetuigen. De Zuid-Afrikaan was zeer te spreken over zijn spel en sprak de hoop uit dat het niet de laatste keer zou zijn dat hij meegespeeld had. (De Zuid-Afrikaan, 10 juli 1871) Hij speelde daarna inderdaad regelmatig rollen in toneelstukken. Tijdens de eerste openbare bijeenkomst van 1872 stal hij de show door vier rollen ‘in een keer’ te spelen:

“Doch het nastukje De dochter van Dominique zette aan de letterkundige voordragten de kroon op. (...) Alle rollen werden

Illustratie L: Jacques Belinfante met zijn vrouw Elisabeth Cornelia Combrink en zijn zoon August Aaron

148

Page 143: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

meesterlijk vervuld, doch niemand zal het ons ten kwade duiden, indien wij den eerepalm toereiken aan den heer Belinfante. Deze heer trad in vier verschillende rollen en telkens in een ander costuum op. Eerst stelde hij eene boerendienstmeid voor, vervolgens eene halfgekke Mevrouw de Presidente uit den tijd van Lodewijk XIV, daarna een ‘Cavalier’ en tenslotte de arme tooneelspeelster, Catharina Biancolelli, die de Fransche tooneelisten eerst omdat zij eene Italiaansche was, niet wilden laten medespelen, doch die hare verschillende rollen zoo meesterlijk had vervuld, dat zij haar thans gaarne opnamen. De heer Belinfante wist telkens zijne stem zoo natuurlijk te veranderen, dat velen niet konden begrijpen, dat de vier rollen, waarin hij optrad, telkens door denzelfde persoon werden vervuld.” (Het Volksblad, 11 april 1872)

Maar hij was ook heel goed in staat serieuze rollen te spelen, zoals de rol van Koning Karel IX in het stuk Getrouwheid of de St. Bartholomeusnacht, op 4 juli 1872. In de loop der jaren speelde hij verschillende rollen en hij werd iedere keer geprezen om zijn spel.

In september 1872 voerde Aurora ter ere van F. Kosters vijftigste verjaardag het toneelstuk De ster van het Noorden op. Dit was een bewerking die Belinfante gemaakt had van de opera L’Etoile du Nord van Meijerbeer. De verslaggever van Het Volksblad was niet zo gelukkig met de bewerking. Men kan niet zomaar het libretto omzetten in een toneelstuk. “Een opera, om volkomen ‘genoten’ te worden, vereischt slechts bij het gehoor een algemeene bekendheid met de geschiedenis die het voorstelt. De muzijk, waarbij uitvoerigheid van woorden onmogelijk is, vult aan wat aan de woorden (...) ontbreekt. Een tooneelstuk echter mag niet zo fragmentarisch zijn.” (Het Volksblad, 26 september 1872) Er werd volgens de verslaggever te veel aan de verbeelding overgelaten, waardoor de vijandigheid tussen de twee hoofdpersonages, Peter de Grote en Catharina, niet duidelijk werd. Overigens speelde Belinfante zelf de rol van Catharina de Grote. Over de tweede opvoering, op 8 oktober 1872, was de verslaggever beter te spreken. Belinfante bewerkte daarna ook nog de opera Les diamans de la couronne tot het toneelstuk De diamanten der kroon dat Aurora op 8 mei 1873 speelde.

Belinfante werd in oktober 1871 gekozen tot onder-voorzitter van Aurora, een taak die hij tot en met het seizoen 1876 vervulde. Hij bleef in ieder geval tot in 1887, toen de kamer ophield te bestaan, werkend lid van Aurora. Daarna speelde hij ook nog rollen bij DYbdK van Combrink. (Bosman, 1980, p.441)

Belinfante kwam waarschijnlijk uit een ‘rederijkersfamilie’. Ik kwam in

149

Page 144: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

het Gemeente-archief van Den Haag in de ledenlijst van Rederijkerskamer Nieuwland Aug. Belinfante Jr. tegen, die vanaf 1866 lid was. (Gemeente-archief Den Haag, Ledenlijst Nieuwland) Sinds 1873 was ook ene A.C. Belinfante lid van die kamer en in de bibliotheek van dat gezelschap bevonden zich vier werken van de hand van A.S. Belinfante: Cyprienne, Drie man in spanning, Graaf Malthen en Een Pseudonyme. (Gemeente-archief Den Haag, Inventaris Bibliotheek Nieuwland) Het is mogelijk dat het hier om een oom, neef of broer van Jacques Belinfante ging, maar dat heb ik niet met zekerheid vast kunnen stellen.

L. van Hogezand

150

Page 145: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Bovenstaande familie-relatie zou enigszins de aanwezigheid van L. van Hogezand bij Aurora kunnen verklaren. Tegelijkertijd met het eerste optreden van Belinfante, op 6 juli 1871, droeg L. van Hogezand Een Bakers Nachtwake van Van Zeggelen voor.

Van Hogezand was van 29 september 1870 tot mei 1871 lid geweest van de Letterlievende Vereniging Nieuwland in Den Haag. Hij had in 1871 zijn lidmaatschap opgezegd wegens “vertrek naar elders”. (Gemeentearchief Den Haag, Ledenlijst Nieuwland) In Kaapstad nam hij waarschijnlijk contact op met Jacques Belinfante, die hij mogelijkerwijs uit Den Haag kende, en

Brief aan mijn vriend Louis van Hogezand...

(...)Hoe ‘t met onze “Kamer” gaat,Wenst ge wis te weten, maat,Doch, hoe ik ‘t mag overleggen,Veel valt daarvan niet te zeggen.Dit slechts, en het is ook waar,‘t Was voor ons een moeilik jaar,Want geen spelen kon ‘t verhindrenDat de leden gingen mindren.De verhoging van de prijsVonden velen al te wijsEn dan, hoeveel moeilikheden,Soms door traagheid van de ledenBij het spelen van een stuk,Hebben ons terneer gedrukt?Om nu verder nog te zwijgenVan de moeite in ‘t verkrijgenVan de zaal, en van ‘t toneel,Die ons telkens viel ten deel.Schoon wij ‘t wensten en begeerden,Moeite deden en probeerden,Maar er was geen denken aanOm dit jaar nog voort te gaan,En onz’ werkzaamheid te sierenDoor het jaarliks feest te vierenZoals zonder ‘t minst bezwaarTrouw gedaan is ieder jaar.Want bij ‘t einde van SeptemberHoorden wij dat tot Desember‘n Huurkontrakt was aangegaanEn de zaal was afgestaan.Deze nieuwsmaar deed ons hopenAls een ijdle droom verlopen,En wij sloten droevig toenIn September, ons seizoen.(...)

In: M. Brink, Nasionale en Afrikaanse Gedigte, p.16-17

151

Page 146: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

samen met hem meldde hij zich aan bij Aurora. (Uiteraard is het ook mogelijk dat Belinfante Van Hogezand opzocht in Kaapstad.)

Bij Aurora waren ze waarschijnlijk zeer over Van Hogezand te spreken, want hij werkte vanaf juli 1871 tot en met november 1872 regelmatig mee tijdens de openbare vergaderingen. Hij droeg verschillende dichtstukken voor, acteerde nu en dan ook in een toneelstuk en sprak op 8 oktober “na afloop van de verrichtingen” de president van de Transvaal toe, die enkele minuten van de openbare voorstelling had bijgewoond. Volgens Stassen en Bosman was Van Hogezand de auteur van het blijspel De Kater of de verdronken minnaar, dat op 5 november 1872 door Aurora werd opgevoerd. (Bosman, 1980, p.460; Stassen, 1957, p.113) De verslaggever van Het Volksblad was niet over het toneelstuk te spreken: “Het nastukje (...) beteekende weinig of niets. Er zat hoegenaamd geen kern in. (...) Wij raden den heer Hogezand aan, om zijn talent aan meer degelijke en minder equivoque grappige stukjes te wijden.” (Het Volksblad, 7 november 1872)

Na de voorstelling van november 1872 nam Van Hogezand geen deel meer aan de openbare vergaderingen van Aurora. Volgens Bosman vertrok hij naar Kimberly, om daar samen met A.H. Koster Diggers’ Aurora op te richten. (Bosman, 1980, p.460) Ik heb hier verder geen informatie over kunnen vinden. In het album dat Aurora in 1874 naar koning Willem III stuurde, stond Van Hogezand genoteerd als ere-lid van Aurora, met

als aantekening dat hij in Nederland woonde. Verder vond ik in Melt Brinks Nasionale en Afrikaanse gedigte een rijmbrief aan mijn vriend Louis van Hogezand, woonachtig te Amsterdam in Nederland, waarin Brink verwijst naar Aurora (zie hier boven).Waarschijnlijk dateert dit gedicht uit 1874 of 1875, aangezien Aurora in die jaren in september haar laatste voorstellingen voor dat seizoen gaf en geen officiële jaarvergadering organiseerde. Het hele gedicht is terug te vinden in bijlage 4.

Illustratie M: L. van Hogezand

152

Page 147: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Mr. B.Th. Baron van Heemstra van Froma en EibersburenIn oktober 1871 maakte Frederik Koster bekend dat de “Hoog-Welgeboren Heer Baron B. Th. van Heemstra van Froma en Eibersburen, beschermheer van de Rederijkerskamer ‘Nieuwland’ te ‘s Gravenhage” was aangenomen tot corresponderend lid. (Het Volksblad, 21 oktober 1871) De baron werd al snel bevorderd tot ‘ere-voorzitter’ van Aurora, zoals een jaar later tijdens de jaarvergadering bleek. (Het Volksblad, 10 oktober 1872)

Balthasar Theodorus van Heemstra, van Froma en Eibersburen was de zoon van Willem Hendrik van Heemstra en Balthazarina van Idsinga. Hij was geboren te Metslawier in Friesland op 14 augustus 1809 en trouwde op 2 juli 1841 met jonkvrouw Anna Catharina Louisa Hillegonda van Cammingha. Zij kregen tien kinderen, waaronder Willem Hendrik Feye, die ook erelid van Aurora was.

Na op verschillende plaatsen in Nederland te hebben gewoond, vestigde het gezin Van Heemstra zich in 1870 in Den Haag. Van Heemstra was lid en beschermheer van verschillende genootschappen, waaronder Vereeniging Harmonie uit Leiden en Vereeniging Entre-Nous en de Letterlievende Vereniging Nieuwland. (J.K. de Regt, Willem Leeuwendaal..., nr. 86 in bijlage 7) Verder bezat hij een kostbare verzameling zeldzame boeken, handschriften en autografen. Zijn kabinet van oudheden stond bekend als een der bezienswaardigheden van Den Haag. Baron Van Heemstra stierf op 24 december 1878 en na zijn dood werden zijn verzameling oudheden en boeken in 1880 publiek geveild. (Voerman, 1949, p.32-33)

Van 1871 tot en met 1875 was Van Heemstra beschermheer van Nieuwland. Hij nam in 1875 zelf ontslag als beschermheer, nadat er binnen de vereniging geruchten de ronde deden, dat hij probeerde de macht in de vereniging over te nemen, door de werkende leden van Nieuwland over te halen kunstlievende leden te worden. Hij zou zelfs aan de directeur van de muziekafdeling geld hebben geboden om af te treden. Het is nu niet meer te achterhalen of deze geruchten op waarheid berusten, omdat de zaak mondeling met de baron werd afgehandeld. (Vellekoop, 1968, p.3)

Waarschijnlijk kwam Aurora via Belinfante en Van Hogezand in contact met Van Heemstra. Ik neem aan dat deze ervoor verantwoordelijk was dat Frederik Koster in 1872 een medaille van Nieuwland kreeg. Verder zorgde de baron ervoor dat het album dat Aurora in 1874 aan Willem III aanbood, ook bij de koning aankwam. Volgens Bosman zorgde Van Heemstra er verder voor dat Aurora nog het ere-lidmaatschap van andere kamers verkreeg (Bosman, 1980, p.460), maar daar heb ik verder geen bewijzen voor kunnen vinden.

Aurora herdacht tijdens de openbare vergadering ter gelegenheid van het

153

Page 148: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

koperen bestaan van de vereniging het overlijden van haar ere-voorzitter. Tijdens die vergadering las Frederik Koster de volgende regels voor:

“Geachte leden dezer Kamer,Dames en Heeren.- Wij vieren op heden feest, en menigeen uit uw midden zal wel vragen waarom zoo een belangrijke bladzijde in Aurora’s geschiedenis niet feestelijk herdacht. Die reden is een treurige. Ik moet u dan melden dat onze geachte Eere-Voorzitter, de H. Wel-Geb. heer baron van Heemstra van Froma en Eibersburen is overleden; hij is niet meer, die werkzame man, die de steun en ziel was van zooveele nuttige inrichtingen, die moeite noch kosten ontzag, waar het een edel doel gold, de rechtschapen man, die zoveel goeds en edels volbracht, heeft in zijn vaderland, wat zeg ik in zijn land, in meest alle landen van Europa! ja zelfs in Azië en in Zuid-Afrika wordt zijn naam met eerbied en hoogachting genoemd. En steeds zal door de Rederijkerskamer Aurora den naam van den Baron van Heemstra van Froma en Eibersburen in dankbare herinnering blijven als een Edelman in den volsten zin des woords, een man die zich steeds met eere op het gebied der letteren heeft onderscheiden. Zijn assche ruste in vrede!” (Het Volksblad, 8 april 1879)

Ik vermoed dat het contact tussen Nieuwland en Aurora alleen via Van Heemstra verliep. Ik heb namelijk nergens in het archief van Nieuwland een verwijzing naar Aurora of Kaapstad kunnen vinden, terwijl een groot deel van de inkomende en uitgaande correspondentie van de Haagse vereniging bewaard is gebleven. Dit zou impliceren dat er in het archief van Balthasar van Heemstra nog correspondentie van Aurora te vinden zou moeten zijn. Helaas bleek het niet mogelijk mijn idee te toetsen, aangezien het archief van Van Heemstra niet meer bestaat. In het Rijksarchief Friesland bevinden zich twee familiearchieven Van Heemstra, maar daar komt Balthasar Theodorus van Heemstra niet in voor. Volgens mevrouw Van Leeuwen-Canneman, van het Algemeen Rijksarchief, is het waarschijnlijk dat het archief van Balthasar zich bevond in het archief van de toenmalige commissaris der koningin mr. S. Baron van Heemstra, maar dat archief is helaas verloren gegaan in de Tweede Wereldoorlog.

Tot slot van dit hoofdstuk over de leden van Aurora wil ik voor de volledigheid een opsomming geven van de overige leden van de kamer, waar ik niet zo veel informatie over heb kunnen vinden en die ook niet zo’n beslissende rol speelden in de ontwikkeling van de kamer. Achter de namen staat tussen haakjes wanneer de heren voor de eerste keer genoemd werden.

154

Page 149: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Een groot deel van deze mannen heb ik gevonden in het album dat de kamer in 1874 aan koning Willem III aanbood (Album Willem III, 1874), andere leden ben ik in artikelen over de openbare vergaderingen van Aurora tegen gekomen.

Ere-ledenJ.H. Brand (Album Willem III, 1874): Brand was van 1864 tot 1889 president van de Oranje-Vrijstaat. Hij was geboren aan de Kaap en bezocht twee keer een voorstelling van Aurora, op 8 juli 1869 en op 7 oktober 1869.T.F. Burgers (Album Willem III, 1874): Burgers was tussen 1872 en 1877 president van de Zuidafrikaanse Republiek, ook wel Transvaalse Republiek genoemd. Op 8 oktober 1872, een paar maanden na zijn aanstelling, bezocht Burgers enkele minuten een openbare vergadering van Aurora. In oktober 1883 stond de voorstelling van de kamer onder patronage van de toenmalige president van de Transvaal, Paul Kruger.J.D. Marquard (Album Willem III, 1874): Marquard was redactie-lid van Het Volksblad. Verder heb ik niets over deze man kunnen vinden.G. Mijburgh (Album Willem III, 1874): Mijburgh was van 1870 tot 1887 de Nederlandse consul-generaal in Kaapstad en in die functie “Beschermheer” van Aurora. Regelmatig stonden openbare vergaderingen van de rederijkers onder het patronaat van de consul.B.J. van de Sandt de Villiers (Album Willem III, 1874): Van de Sandt de Villiers was de eigenaar en uitgever van Het Volksblad (zie p.57 van dit werk.)H.J. Stollé (Het Volksblad, 6 mei 1871): Stollé was redactie-lid van De Zuid-Afrikaan, maar trad ook op tijdens voorstellingen van Aurora. Hij zong op 4 mei 1871 samen met Van Vloten Let all the nations of the earth rejoice. (Het Volksblad, 6 mei 1871) Ik vermoed dat Stollé in Utrecht was geboren en in 1864, als 21-jarige, in Kaapstad arriveerde. (Ploeger, De Kock, 1989) In 1874 was Stollé ere-lid van Aurora. (Album Willem III, 1874):

Werkende en beschouwende ledenW. Avis (De Zuid-Afrikaan, 10 juni 1876): Volgens de recensies speelde Avis maar twee keer met Aurora mee, op 7 juni 1876 (De Zuid-Afrikaan, 10 juni 1876) en 17 juli 1877 (Het Volksblad, 19 juli 1877). Ik neem aan dat het hier gaat om Willem Avis, die in 1859 vanuit Nederland naar Kaapstad kwam en daar melkboer was. Hij was getrouwd met Baafje Kaan en had zes kinderen. Avis stierf op 14 jauari 1879 te Kaapstad. (KA, W. Avis)J. Eckard Cz. (Het Volksblad, 10 april 1873): Op 8 april 1873 speelde Eckard een vrouwenrol in het toneelstuk Een jaloersche dwaas. Daarna werd niets meer van hem vernomen. Hij wordt ook niet vermeld in het album voor

155

Page 150: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Willem III.P. Faddegon jun. (Het Volksblad, 1 april 1871): Pieter Faddegon jun. was de zoon van de uit Schagen afkomstige Pieter en Elisabeth Faddegon en arriveerde in 1861 met zijn ouders en drie broertjes en zusjes in Kaapstad. In de Kaapkolonie was Faddegon jun. horloge-maker in Kaapstad en Paarl. (Heese, Lombard, 1986-1992)

Faddegon jun. acteerde bij Aurora en werd daar in de kranten regelmatig om geprezen. In 1874 was hij verantwoordelijk voor het goudwerk op het album dat de kamer aan Willem III aanbood. (Het Volksblad, 14 mei 1874, zie beneden) In 1876 was hij een van de dissidenten die zich afscheidden van Aurora en een nieuwe vereniging, De Eendracht, oprichtten. (Het Volksblad, 6 april 1876, zie beneden)R. Heijdenrijch (Het Volksblad, 6 juli 1872): Ook over deze man heb ik niets kunnen vinden. In de geslachtsregisters van Heese en Lombard beslaat de stamboom van Heijdenrijch drie pagina’s. De familie was van Duitse herkomst, dus ik denk dat dit ook voor deze man gold. Hij acteerde regelmatig bij Aurora. J. Hemmes (Album Willem III, 1874): Over deze man weet ik helemaal niets. Hij werd alleen in het Willem III-album genoemd en komt in de kranten-artikelen niet voor. In 1877 was hij voorzitter van De Eendracht. (Het Volksblad, 19 mei 1877)J. de Jongh (De Zuid-Afrikaan, 2 juni 1883), T. de Jongh (De Zuid-Afrikaan, 21 oktober 1886): Twee acteurs die alleen in de laatse jaren met Aurora meespeelden. Ik heb verder niets over hun kunnen vinden.

156

Page 151: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

P.W. Keytel, J.A. Keytel (Album Willem III, 1874): In het album stond P.W. Keytel ingeschreven als beschouwend lid en J.A. Keytel als gewoon lid. Ik heb geprobeerd de stamboom van deze twee heren te achterhalen, maar ben daar niet in geslaagd. Het grote probleem is dat in de familie Keytel heel veel mannen namen als Petrus Wilhelmus of Johan Andries of varianten daarop hebben. De familie Keytel was in ieder geval van Duitse komaf. Nicolaas Cornelis Koster, de zoon van Frederik Koster, was getrouwd met Catharina Johanna Keytel. Zij was de dochter van Hermanus Barend Keytel. (KA, C.J. Koster)

Waarschijnlijk waren de heren Keytel familie van de Keytel die jaren eerder een rol speelde binnen de toneelvereniging Tot Nut en Vermaak. (Bosman, 1928, p.452, 492)

Petrus Wilhelmus Keytel, op de foto in vrijmetselaarskledij (Bosman, 1980), acteerde na 1874 in bijna alle toneelstukken die Aurora opvoerde. Over zijn spel schreef De Zuid-Afrikaan in december 1881 het volgende:

“Met genoegen hebben wij opgemerkt dat de heer Keytel zich meer begint toe te leggen op eene zuivere artikulatie en uitspraak van het Hollandsch, en wij vertrouwen dat hij zijn wezenlijk goed spel niet gaarne zal blijven ontsieren, door sommige kwetsende verbasteringen in de pronunciatie, zooals bijvoorbeeld in ‘t woord menschen een k te laten hooren, in stede van alleen de s.” (De Zuid-Afrikaan, 3 december 1881)

J.A. Keytel wordt verder nergens meer genoemd.P. Kreuiter (Zuid-Afrikaan, 29 juli 1880): In de seizoenen 1880 en 1881 speelde Kreuiter enkele keren met Aurora mee. Ik heb niets over deze man kunnen vinden. Ik neem aan dat hij van Duitse afkomst is, maar zijn naam

Illustratie N: Petrus Wilhelmus Keytel

157

Page 152: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

komt niet voor in de geslachtsregisters van Heese en Lombard.C. Kruse (Het Volksblad, 29 juli 1880): “Ook meenen wij een nieuw gezicht onder hen te hebben opgemerkt, den heer Kruse, en wij moeten zeggen dat zijn eerste optreden ons bijzonder bevallen is.” (Het Volksblad, 29 juli 1880). In de jaren tachtig speelde hij regelmatig mee. Hij werd door de verslaggevers van de kranten geprezen om zijn natuurlijke spel. Mogelijkerwijs was dit een zoon van Jan Willem Kruse en Johanna Schönfeld, die in 1858 aan boord van de Isaac da Costa in Kaapstad arriveerden. (Ploeger, De Kock, 1989) Zij hadden een zoon die Herman Coenraad heette en trouwde met Frederika Helena Koster, de dochter van Frederik Koster. (KA, W.E. Koster)J. Kurtz (Het Volksblad, 24 augustus 1878): Hij speelde op 22 augustus een “ondergeschikte rol” in Een kapitale erfenis. Daarna wordt hij niet meer vermeld.P.J. Martheze (Het Volksblad, 11 oktober 1883): De band van Martheze, die in de Kaapse almanak van 1882 ingeschreven staat als “itinerant band provider” (Directory, 1882), verzorgde op 9 oktober 1883 de muziek bij de openbare voorsteling.P. Mocke (Het Volksblad, 6 juli 1872): Speelde de rol van Philip Fougeres in Getrouwheid of de St. Bartholomeusnacht, op 4 juli 1872. Verder heb ik niets kunnen vinden.

J.H. Moll (Album Willem III, 1874): In 1874 was J.H. Moll penningmeester van Aurora. Daarna heb ik niets meer over hem gevonden. Hiernaast staat een foto van Hendrik Moll uit het archief in Kaapstad. In het Letterkundig Museum in Bloemfontein heb ik in de nalatenschap van Bosman nog een foto gevonden van H. Moll en zijn gezin.

H. Penderis (Het Volksblad, 7 mei 1870): Het kan zijn dat het hier gaat om

Illustratie O: Hendrik Moll

158

Page 153: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Hermanus Hendrikus Penderus, die als jeugdemigrant in 1858 aan boord van de Henriette naar de Kaap kwam en samen met zijn broer bij P.D. Myburgh sr. in huis kwam. (ARA II, archief Beelaerts van Blokland, nr. 37, map 6)

Penderis speelde in 1870 en 1871 verschillende malen mee in de komische ‘nastukjes’ waarmee de rederijkers hun voorstellingen besloten. Waarschijnlijk verhuisde hij daarna naar Bredasdorp. In september 1874 trad hij nog een keer op bij Aurora:

“De heer Penderis [droeg] De visschende reiger van J.W. van Dam van Isselt zoo voor, dat men terstond overtuigd werd, dat hij te Bredasdorp zijn rederijkerstalent niet verloren had.” (Het Volksblad, 24 septemer 1874)

H. Pentz (Album Willem III, 1874): In het album voor de Nederlandse koning stond de heer Pentz genoteerd als beschouwend lid van Aurora. Ik geloof niet dat hij veel heeft geacteerd, zijn naam komt niet in de recensies voor.P.J. Prins (Het Volksblad 8 juni 1867): Prins was geen echt lid van Aurora, maar gaf op 6 juni 1867 een soort gastoptreden bij de rederijkers en las toen het gedicht Gethsemané van Greb voor. Hij was stuurman aan boord van het schip Galilei en trad op uitnodiging van de Kamer op.C. Solomon, J.J. Solomon (Het Volksblad, 8 juni 1867): Beide heren Solomon droegen op 6 juni 1867 een gedicht voor. Volgens Binge was C. Solomon de opvolger van Gijselman als secretaris in mei 1867. (Binge, 1969, p.10)H. Stroombergen (Het Volksblad, 14 juli 1870): Waarschijnlijk was dit Hendrik Stroombergen, die letterzetter was bij de uitgeverij van Saul Solomon en de drukker van Di Patriot, het blad van Di Genootskap.... Hij was in 1835 in Amsterdam geboren en in 1858 in Kaapstad aangekomen. (Ploeger, De Kock, 1989) Tot 1876 was hij getrouwd met Dina Elisabeth Eckard en na haar dood met Heiltje Alant. (KA, H. Stroombergen)

De eerste keer dat hij bij Aurora optrad was op 12 juli 1870, toen hij in het stuk Retief gewroken van Teengs, commandant Landman verpersoonlijkte. (Het Volksblad, 14 juli 1870) Na 1872 acteerde hij niet meer bij Aurora.J. Stuur (De Zuid-Afrikaan, 19 juli 1880): Deze man speelde in 1880 een paar keer een kleine rol in een toneelstuk. Misschien was dit Jan Stuur, die in 1876 vanuit Winschoten als boekdrukkersknecht naar de Kaap reisde. Hij was toen 27 jaar. (Ploeger, De Kock, 1989) Ik neem aan dat dit dezelfde Jan Stuur was, die op 13 december 1902 in het New Somerset-ziekenhuis, na een kort verblijf, stierf. (KA, J. Stuur)

159

Page 154: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

David H. du Toit (Het Volksblad, 6 juli 1872): De eerste keer dat Du Toit genoemd werd, was toen hij acteerde in het stuk Getrouwheid of de St. Bartholomeusnacht, op 4 juli 1872. Daarna speelde hij regelmatig in diverse toneelstukken.

T. Vis (Het Volksblad, 19 juli 1877): Vis acteerde vanaf 1877 regelmatig in toneelstukken van Aurora.G.J. Wiehahn (Het Volksblad, 8 juni 1867), H. Wiehahn (Het Volksblad, 8 juni 1867), J. Wiehahn (Het Volksblad, 7 augustus 1869): Hoewel uit de kranten-artikelen blijkt dat leden van de familie Wiehahn al zeer vroeg lid van Aurora waren, G.J. en H. Wiehahn droegen alletwee een gedicht voor op 6 juni 1867, heb ik niets over deze heren kunnen vinden. C. de Zaaijer (Het Volksblad, 19 juli 1877): De Zaaijer acteerde een paar keer bij Aurora, onder andere in vrouwenrollen.

Gewone ledenWillem Hendrik Fockens (Album Willem III, 1874): Fockens was een gewoon, kunstlievend lid en trad niet op tijdens voorstellingen. Hij was geboren in Makkum in Nederland en arriveerde vóór 1860 in Wellington, waar hij met Charlotte Jacoba Johanna Solomon trouwde. Dit was zijn tweede huwelijk. Later trouwde hij nog met Grietje Avis, een dochter van Willem Avis. (Heese, Lombard, 1986-1992) Dit huwelijk hield niet lang stand, want bij haar dood in 1900 was Grietje Avis van Fockens gescheiden. (KA, G. Fockens)W.C. Oberg (Album Willem III, 1874): Oberg stond als gewoon lid genoteerd in het album voor koning Willem III. In de Kaapse almanakken stond hij ingeschreven als kunstenaar en portretschilder. (Directory, 1870,

Illustratie P: David du Toit

160

Page 155: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

1873) Mogelijk was hij familie van H.F. Oberg, die in 1860 vanuit Amsterdam naar Kaap de Goede Hoop vertrok. (Ploeger, De Kock, 1989)D.R. Pfeiffer (Album Willem III, 1874): Ik heb alleen kunnen achterhalen dat hij waarschijnlijk hoedenmaker en kleermaker was in Kaapstad. (Direc-tory, 1870, 1873, 1875, 1882)A. van Riet (Album Willem III, 1874): Ik neem aan dat het hier ging om Arie Cornelis van Riet, de eigenaar van diverse winkels in Kaapstad. (Directory, 1865, 1875)J.A. Rijnhout (Album Willem III, 1874): Een gewoon kunstlievend lid waar ik niets over heb kunnen vinden.C.N. Schultz (Album Willem III, 1874): Mogelijk ging het hier om Carl Schultz, die in de almanakken van 1873, 1875 en 1879 stond ingeschreven als ‘professor of music’ in Zeepunt. (Directory, 1873, 1875, 1879)F.H. van Thiel Berghuis, A.I.J. de Villiers (Album Willem III, 1874): gewone, kunstlievende leden.C.J. Wantenaar (Album Willem III, 1874): Een gewoon lid dat in 1874 in Porterville, distrikt Piketberg woonde. Hij stierf op 27 februari 1885 in Paarl. (KA, C.J. Wantenaar)

161

Page 156: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

3.3.3 De activiteiten

De vergaderingenTussen de heroprichting van Aurora in oktober 1866 en het ‘einde’ van de vereniging in 1887 organiseerde de kamer bijna 120 openbare bijeenkomsten. (Bosman, 1980, p.474) Het aantal ‘gesloten’ vergaderingen bedroeg waarschijnlijk een veelvoud van dit aantal, maar: “hoevele er gehouden zijn zonder dames, is schrijver dezes onbekend daar voor hem en het publiek in het algemeen de geheimen der heerenvergaderingen verborgen zijn.” (Het Volksblad, 14 juli 1870) Helaas zijn de “geheimen van de heerenvergadering” voor mij bijna even verborgen gebleven als voor de journalist van Het Volksblad.

Het enige dat ik over de gesloten vergaderingen weet, heb ik afgeleid uit de reglementen. De gewone vergaderingen waren gewijd aan de “oefeningen in de uiterlijke welsprekendheid”, behalve de eerste twee vergaderingen na een openbare vergadering, die besteed werden aan het evalueren van de vorige voorstelling en “het behandelen van huishoudelijke zaken”. (Art.21)

Tijdens de gewone vergaderingen konden de werkende leden, de beschouwende leden en leden-leerlingen spreekbeurten houden, “ter bevordering van het doel” van de vereniging. (Art.5) De sprekers mochten zelf de onderwerpen van hun spreekbeurten kiezen, mits ze zich beperkten tot “Nederduitsche poëzie of proza” of de grondregelen van de uiterlijke welsprekendheid. (Art.22, 24) Na afloop van iedere voordracht kregen de aanwezige leden dan de mogelijkheid de spreekbeurt te kritiseren. (Art.23)

Noch in het reglement noch in andere stukken heb ik kunnen achterhalen op welke plek deze gewone vergaderingen plaatsvonden. Het is heel goed mogelijk dat dit bijvoorbeeld bij de voorzitter of de secretaris thuis was, maar het kan ook zijn dat de bijeenkomsten plaatsvonden in de zaal waar ook de openbare voorstellingen georganiseerd werden.

De eerste openbare vergadering van Aurora vond waarschijnlijk vlak na de oprichting van het gezelschap in oktober 1866 plaats, maar de eerste vermelding in Het Volksblad dateerde van 16 februari 1867:

“Rederijkerskamer ‘Aurora’. - Donderdag avond [14 februari, IK] hadden wij het genoegen eene vergadering van dit pas opgerigte gezelschap bij te wonen, en waren werkelijk verrukt over de keurige voordragt van eenige der meesterstukken onzer Hollandsche dichters. Ieder, die nog de Nederduitsche taal en letterkunde beoefent, zal voorzeker met ons dit gezelschap dien bloei en belangstelling van de zijde der Hollandsche bevolking toewenschen, die het werkelijk verdient.” (Het Volksblad, 16 februari 1867)

163

Page 157: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Tot december 1867 organiseerde de kamer iedere maand een openbare vergadering, waarin overwegend gedichten of delen van treurspelen werden voorgedragen.

Tijdens de ‘damesvergadering’ van december maakte de voorzitter, Stramrood, bekend dat het bestuur van de vereniging had besloten om, “ten gevolge van het warm weder, in de eerste twee of drie maanden geene vergaderingen met dames te houden, zullende gedurende die tijd ook geen contributie van de leden worden gevraagd.” (Het Volksblad, 14 december 1867) Vanaf dat moment gaf Aurora, net als de meeste verenigingen in Nederland, alleen nog maar in de winter openbare voorstellingen.

Het poëzie-repertoireNiet alleen veranderde de frequentie van de openbare vergaderingen na december 1867, ook de inhoud werd anders. In het eerste jaar van het bestaan van de kamer bestonden de openbare vergaderingen vooral uit poëzie-voordrachten. Men probeerde nog enigzins aan de doelstelling, “de kennis der Nederduitsche letterkunde bevorderen”, te voldoen. Maar, net als in Nederland, werd tijdens de openbare vergaderingen al snel voorbij gegaan aan de Nederlandse ‘Klassiekers’, zoals bijvoorbeeld Vondel of Bilderdijk. De poëzie die werd voorgedragen kwam overeen met de gedichten die in de Nederlandse kamers werden voorgedragen en die door Van den Berg omschreven worden als “makkelijk in het gehoor liggende, anecdotische, retorisch-roerende teksten, almanak-poëzie van eigentijdse, populaire dichters.” (Van den Berg, 1991, p.58)

Tijdens de openbare voorstelling van 6 juni 1867, werden bijvoorbeeld de volgende gedichten voorgedragen: van H. van Asschenberg, De Snoek; van E. Gerdes, De beste wintervreugd; van F.H. Greb (de hoofdredacteur van het Jaarboekje voor rederijkers...) Gethsemané en Geliefde dooden; van B. ter Haar, De blinde en zijne dochter, Aan een apostel des ongeloofs bij het aanschouwe van het protret van dr. D.F. Straus en Huibert en Klaartje; van Helmers, Lofzang op Jezus van Nazareth; van De Schoolmeester, De mop en de keeshond; van J.F. Willems, Bisschop Fénelon en de koe; van W.J. van Zeggelen, Een bezoek van Jan Steen, Hulda’s papegaai, Klaaglied van Jan Chagrijn en De Ithaka van Jan Trocké en een gedicht van Melt Brink en een van H.W. Teengs. (Het Volksblad, 8 juni 1867)

Van deze dichters worden nu alleen nog Ter Haar, Helmers, De Schoolmeester en J.F. Willems genoemd in moderne literatuurgeschiedenissen als Nederlandse literatuur, een geschiedenis en Twee eeuwen literatuurgeschiedenis. De andere dichters zijn nu in de vergetelheid geraakt, maar werden in die tijd nog redelijk hoog aangeschreven.

164

Page 158: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Behalve de hierboven genoemde gedichten werden tijdens andere vergaderingen nog verschillende andere ‘almanak’-gedichten voorgedragen, zoals De Joodsche trouwplechtigheid en De lijkrede van een dronkaard bij het lijk van zijnen vriend. Ik noem deze gedichten, omdat de voordrachten hiervan opvallende reacties veroorzaakten.

De eerste keer dat De Joodsche trouwplechtigheid werd voorgedragen was door Stramrood op 8 augustus 1867. In de kranten werd deze voordracht genegeerd. (Het Volksblad, 10 augustus 1867; De Zuid-Afrikaan, 12 augustus 1867) In het eerste jaarverslag, dat op 3 oktober 1867 door Stramrood werd voorgelezen, kwam de volgende passage voor:

“Een kleine teregtwijzing aan een gelukkig gering getal leden, acht ik niet ongepast, namelijk aan hen die zich hebben uitgelaten, dat onze voordragten minder bevallen, omdat ze over het algemeen te ernstig zijn, dat men liever altijd stukken moest nemen zoo als, b.v. De Joodsche trouwplechtigheid. Hierop zij geantwoord, dat juist zulke stukken het minst beantwoorden aan het wezentlijk doel eener rederijkerskamer: namelijk de beoefening der uiterlijke welsprekendheid en Nederlandsche Letterkunde. Wij willen wel van tijd tot tijd ten behoeve van zulke leden wat van St. Anna1 er onder laten loopen, doch wij mogen er geen hoofdzaak van maken. Het moet bijzaak blijven, anders zouden wij ontaarden van rederijkers in marionettenspelers; en dan zou er, volgens ‘de Schoolmeester’, iets dat ik maar niet noemen zal, aan den knikker komen.” (Het Volksblad, 5 oktober 1867)

Hieruit blijkt dat er binnen Aurora al na één jaar sprake was van onenigheid over de keuze van de voordrachten in de openbare vergaderingen. Een andere reden waarom ik Stramrood citeerde is dat hij zelf een jaar later, tijdens de tweede jaarvergadering, opnieuw De Joodsche trouwplechtigheid voordroeg. Deze keer werd de voordracht wel besproken in de kranten en De Zuid-Afrikaan en Het Volksblad waren unaniem in hun oordeel: de voordracht was redelijk goed, maar de strekking van het gedicht deugde niet:

“De laatste voordracht getiteld Eene Joodsche huwelijksplechtigheid wilde ons volstrekt niet bevallen. Zulke stukken hebben, zoo niet eene

1 Volgens Ter Laan betekent “Er loopt iets van St. Anna onder”, dat het gaat om iets dat maar scherts, gekheid is, eventueel in strijd met de goede zeden. (K. ter Laan, 1988)

165

Page 159: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

onzedelijke dan toch een hoogst verderfelijke strekking. De geschiedenis werd meesterlijk voorgedragen, maar past niet voor een respectabel publiek. Het komische element in de Hollandsche letterkunde is te groot, dan dat men zijne toevlucht behoeft te nemen tot zulke voordragten die alleen dienen om bij sommigen de lachspieren in beweging te brengen, maar tegelijkertijd om belijders eener andere godsdienst in een bespottelijk daglicht te plaatsen. De beoefening der deugd van verdraagzaamheid jegens andersdenkenden behoort, helaas! vooral in ons land nog al te zeer tot de pia vota (...)” (De Zuid-Afrikaan, 12 oktober 1868)

Dat was voor de overwegend conservatieve Zuid-Afrikaan een heel liberaal standpunt. Het gevolg van de negatieve reacties in de kranten was dat het gedicht daarna niet meer werd voorgedragen.

Enige jaren later beklaagde Het Volksblad zich over het niveau van de voordrachten, naar aanleiding van de voordracht van De lijkrede van een dronkaard bij het lijk van zijnen vriend door Van Hogezand. De verslaggever had in lange tijd niet zo’n “laf stuk” gezien en vroeg zich af:

“Waarom geeft men ons geen stukken van Bilderdijk, Da Costa, Ten Kate of wanneer zij komisch moeten zijn, van Van Zeggelen en andere bekende schrijvers?” (Het Volksblad, 10 oktober 1872)

Het toneel-repertoireHoewel Stramrood in zijn eerste jaarverslag nog een lans brak voor het instandhouden van de ‘echte’ rederijkerstraditie, door de nadruk te leggen op de uiterlijke welsprekendheid, moest hij waarschijnlijk toch het onderspit delven. Lag in het eerste jaar de nadruk nog op het voordragen van ‘puikdichters’ met nu en dan de opvoering van een korte klucht, zoals Tante Trui of Jan Sukkel van Arnold, vanaf het seizoen 1868 kwam in de openbare voorstellingen steeds meer de nadruk te liggen op het toneelspel en werd de poëzie-voordracht langzaam naar de achtergrond verdrongen. Maar tot diep in de jaren zeventig werden er nog gedichten voorgedragen tijdens de openbare voorstellingen.

Volgens Binge is er een duidelijk verband tussen de benoeming van Brink tot secretaris in oktober 1867 en de grotere nadruk die in de openbare voorstellingen gelegd werd op het toneelspelen. (Binge, 1969, p.12) Waarschijnlijk speelde ook de toetreding van de ‘peetvader’ van het Hollandse toneel aan de Kaap, J. Combrink, die gelijk met Brink lid werd van Aurora, een rol. Maar ik moet er ook op wijzen dat Aurora dezelfde verandering onderging als bijna alle rederijkerskamers in Nederland. (Van den Berg, 1991, p.59) Ook in Nederland kwam steeds meer de nadruk te liggen op toneelspel in plaats van

166

Page 160: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

poëzievoordracht. Het is alleen opvallend dat het in Kaapstad zeer snel en ogenschijnlijk zonder grote interne twisten gebeurde.

Vanaf 1868 tot het seizoen 1876 zagen de programma’s van de openbare voorstellingen er ongeveer als volgt uit. Na een welkomstwoord van de voorzitter, werden een of twee, soms drie gedichten of dramatische schetsen voorgedragen. Daarna voerde men het ‘voorstuk’ op, meestal een drama of treurspel. Dit kon uit de eigen kring komen, bijvoorbeeld van Teengs of Brink, maar het kon net zo goed een drama van P.C.J. Meys (bijvoorbeeld Miskend, 8 september 1870) of zelfs een Duits drama als Een offer der vrijheid (13 oktober 1870) zijn. Dan, na een korte pauze, werd de avond afgesloten met het ‘nastukje’, meestal een korte klucht van Brink of Arnold. Regelmatig werden de uitvoeringen ook nog opgeluisterd door muzikale intermezzi, zoals zang of pianospel.

Men hoefde zich tijdens de openbare vergaderingen dus niet te vervelen, er was voor elk wat wils. Een van de klachten, die in de krantenrecensies regelmatig terugkeerden betrof dan ook de lengte der voorstellingen. Zo schreef Het Volksblad over de voorstelling van 13 oktober 1870:

“Ten half één - zegge ten half één ure op gisteren (Vrijdag) morgen - waren de verrigtingen eerst afgelopen! Wij weten niet hoe het voor rederijkers is, doch dat weten wij, dat het van het vleesch en bloed van gewone ‘Christenmenschen’ veel te veel gevraagd is om hen vijf uren lang met tooneelvoorstellingen bezig te houden, hoe goed die ook zijn mogen. Het is een misslag, die reeds meer door de ‘Aurora’ is begaan en waaraan een einde behoort te komen.” (Het Volksblad, 15 oktober 1870)

Na 1876 veranderde de rederijkerskamer in een amateurtoneelgezelschap en werd er geen aandacht meer besteed aan de voordracht van gedichten. Probeerden de rederijkers voor 1876 toch nog een beetje de nadruk te leggen op het werk van Nederlandse auteurs, hetzij mensen uit eigen kring, hetzij typische ‘rederijkersauteurs’ zoals Arnold, de heren Van der Stempel of J. Schuitemaker, die een uitgeverij had die gespecialiseerd was in toneelstukken van en voor rederijkers, na 1876 vielen de rederijkers terug op de succesvolle (Franse) melodrama’s die vanaf 1800 door de Nederlandse toneelverenigingen in Kaapstad waren gespeeld. Zoals bijvoorbeeld Het Schandmerk... van Boirie, Carmouche en Poujol, dat in 1826 door Door Yver vruchtbaar en in 1834 door Vlyt en Kunst was opgevoerd, of De baron van Felsheim... van Bernos, dat in 1847 door Tot Nut en Vermaak was gespeeld (Bosman, 1928, p. 251, 322, 451). Deze stukken werden door Aurora respectievelijk in 1886 en in 1878 opgevoerd. (Bijlage 6, nr. 136, 135)

167

Page 161: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Als men kijkt naar de lijst van toneelstukken die Aurora tussen 1866 en 1888 gespeeld heeft (Bijlage 6), kunnen verschillende constateringen gedaan worden. Zo heeft de kamer in de 22 jaar van haar bestaan meer dan 140 verschillende toneelstukken opgevoerd. Dit is uitzonderlijk veel als men het vergelijkt met de rederijkerskamers in Nederland. Rederijkerskamer Jan van Beers uit Utrecht, bijvoorbeeld, speelde tussen 1862 en 1886 nog geen 80 verschillende toneelstukken. (Gemeentearchief Utrecht, Lijst van gespeelde stukken)

Het overgrote deel van de stukken die Aurora speelde (ongeveer 120 van de 140), was van ‘Nederlandse’ herkomst. De overigen waren vertalingen uit het Deens (eentje), Duits (elf), Engels (twee) of Frans (tien). Hierbij heb ik niet de vertalingen gerekend, die gemaakt waren door leden van de kamer, zoals de vertalingen door Belinfante van twee opera-libretto’s van Scribe (L’étoile du nord en Les diamants de la couronne) of de bewerking van een Engels blijspel door N.C. Koster (Een muzikale gek).

De kamer speelde in totaal 24 stukken die afkomstig waren uit de eigen kring, waarvan het leeuwendeel geschreven was door Melt Brink. Voor zover ik dat kan overzien was het aantal stukken uit eigen kring, vergeleken met Nederlandse kamers, bij Aurora ook redelijk hoog. Van de iets minder dan tachtig stukken die Jan van Beers speelde, zouden zes stukken uit de eigen vereniging kunnen komen.1 Dat is nog geen tien procent van alle gespeelde stukken, terwijl bij Aurora twintig procent van de gespeelde stukken door een lid was geschreven of bewerkt.

Uit bijlage 6 blijkt verder dat Aurora redelijk veel toneelstukken speelde, die speciaal voor rederijkers waren geschreven of bewerkt. Hierbij denk ik niet alleen aan de bijna 25 stukken uit eigen kring, maar ook aan zes stukken van J. Schuitemaker, de bijna twintig stukken die geschreven waren door een van de heren Van der Stempel, de twaalf stukken van de hand van Arnold Wijnstok en de vertalingen die speciaal voor rederijkers waren gemaakt, zoals Niet of graag van Andersen of De hoed van de horlogemaker van De Girardin. Dit kwam overeen met de kamers in Nederland, die ook vooral stukken speelden die speciaal voor hun waren geschreven. Ook Jan van Beers uit Utrecht speelde redelijk veel stukken die voor rederijkers waren geschreven, bijvoorbeeld van Arnold Wijnstok of een stuk met de titel

1 Ik zeg dit met een groot voorbehoud. Ik heb de stukken die door Jan van Beers gespeeld zijn, opgezocht in de NCC en ga er van uit dat de stukken die niet in de catalogus voorkomen geschreven zouden kunnen zijn door leden van Jan van Beers. Het is dus heel goed mogelijk dat het om nog minder toneelstukken gaat.

168

Page 162: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Fockenbroch of de Amsterdamsche Rederijker. (Gemeentearchief Utrecht, archiefnr. 126, nr. 68)

Jan van Beers speelde echter ook, in tegenstelling tot Aurora, stukken van Da Costa (Een toneel van Lord Byron’s Cain, 1867), Vondel (fragment uit Joseph in Dothan, 1868) en zelfs van Multatuli (De bruid daarboven, 1881). Aurora waagde zich niet aan dit soort ‘zware’ toneelstukken, maar hield zich bij de ‘makkelijke’, melodramatische spektakelstukken. De kamer was overigens wel in het bezit van een ‘rederijkersbewerking’ van de Max Havelaar door A.A. van der Stempel, maar dit stuk werd nooit in Kaapstad gespeeld.

Ten slotte wil ik nog één bijzonder toneelstuk noemen, dat door Aurora werd opgevoerd. Op 8 april 1873 speelden de rederijkers het blijspel Een luidruchtige jaspartij, geschreven door A.N.E. Changuion:

“Na dit tooneelspel (Onteerd, IK) volgde een ‘kwartuur rustpoos,’ maar wij namen er een half uur toe, zoodat wij Dr. A.N.E. Changuions Luidruchtige jaspartij slechts aan het einde zagen, toen twee der kaartspelers, te midden van groot gelach onder het gehoor, aan het bakkelijen waren en de derde met het geld heenliep.” (Het Volksblad, 10 april 1873)

Changuion arriveerde in 1831 als docent van het Zuid-Afrikaans Atheneum vanuit Nederland aan de Kaap. Uit onvrede met de toenemende verengelsing van deze instelling richtte hij in 1842 zijn eigen onderwijsinstituut op in de Strandstraat. (Bosman, 1928, p.49) Hij was ook enige tijd medewerker van het Nederduitsch Zuid-Afrikaans Tijdschrift en in die functie schreef hij in 1833 een artikel tegen toneelvoorstellingen in Kaapstad. Hij was van menig dat

“bij de voorstellingen van den afgeloopen winter huisgezinnen ... deftig uitgedost en opgetuigd gezeten hebben ... (die) iederen stuiver noodig hebben om in de behoeften van hunne huishouding te voorzien. Waar ... tooneel zulke gevolgen heeft, en die moet het in een kleine stad waar men heelwat aan de ydelheid opoffert altyd hebben, daar is het zeker ten hoogste nadeelig.” (Bosman, 1928, p.350-351)

Maar Changuion was niet helemaal tegen het toneel gekant, aangezien in datzelfde jaar, nadat Changuion hoofdredacteur van het Nederduitsch Zuid-Afrikaans Tijdschrift was geworden, voor de eerste keer toneelvoorstellingen in het tijdschrift besproken worden.

Rond 1850 speelde Changuion nog altijd een belangrijke rol in het

169

Page 163: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

culturele leven in Kaapstad. In die tijd organiseerde hij “Hollandse kunsaande om voordragskuns en welsprekendheid te bevorder.” (Bosman, 1928, p.4; p.50) Conradie omschrijft De Luidruchtige Jasparty als een tweespraak en het stuk “het tot vandag [1932, IK] nog sy bekoring vir ons boerebevolking.” (Conradie, 1932, p.290) Ik geloof niet dat het stuk erg vaak opgevoerd is, aangezien het geen enkele keer in de twee delen Drama en toneel in Suid-Afrika van F.C.L. Bosman wordt genoemd. Bosman gaat zelfs aan de opvoering door Aurora voorbij. (Bosman, 1980, p.468)

De speelzalen Een regelmatig terugkerende klacht in de krantenbesprekingen van de openbare vergaderingen van Aurora betrof de zaal waar de voorstellingen in gehouden werden.

Tot de jaarvergadering van 8 oktober 1872 vonden de openbare voorstellingen van de rederijkerskamer plaats in een klein zaaltje op de hoek van de Loopstraat en de Houtstraat in Kaapstad. Tot en met 1869 was deze zaal eigendom van de Liedertafel Germania. (Bosman, 1980, p.462-464, Het Volksblad, 8 juni 1867, passim) Ik weet niet precies wat voor een vereniging Germania was, ik neem aan dat het een soort zangvereniging was, die

overwegend uit mensen van Duitse afkomst bestond, of waar overwegend Duitse liedjes gezongen werden. Ik heb in Kaapstad niets over deze vereniging kunnen vinden. Vanaf oktober 1869 was deze zaal in het bezit van de Odd-Fellows, een soort vrijmetselaars-vereniging. Eigenlijk was deze zaal veel te klein voor Aurora, het kwam regelmatig voor dat er te weinig zitplaatsen waren voor het aanwezige publiek.

In oktober 1872 verzuchtte Het Volksblad toen Aurora optrad in een andere zaal van de Odd-Fellows, aan de Pleinstraat, dan ook:

Illustratie Q: De ingang van de Odd Fellow’s Hall in de Pleinstraat, rond 1970

170

Page 164: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

“Wij juichen het gezelschap van ganscher harte toe over het manmoedig besluit, dat het eens en ten laatste genomen heeft om in eene zaal te spelen in welke de bezoekers der voorstellingen niet behoeven gepakt te zitten als de haringen in het achtste vaatje. Ook schijnt het ons dat de klank in bovengenoemde zaal beter is dan in de Oddfellows’ Hall der Houtstraat.” (Het Volksblad, 10 oktober 1872)

Na deze voorstelling speelde Aurora afwisselend in de Houtstraat en de Pleinstraat, maar doordat de zaal meestal alleen als Odd Fellows’ Hall werd omschreven in de kranten, is het niet helemaal duidelijk waar de opvoeringen plaats vonden.

In 1875 gaf Aurora enkele voorstellingen in de “Atheneumzaal” in de Nieuwstraat. Deze zaal was eigendom van de heer B.T. Hutchinson, die van beroep tandarts (“dental surgeon”) was en zijn praktijk waarschijnlijk naast de zaal had. (Directory, 1879) Volgens de verslaggever van Het Volksblad pasten er meer dan 500 personen in deze zaal. (Het Volksblad, 10 april 1875) Aurora trad hier, met uitzondering van enkele voorstellingen, van 1877 tot en met 1881 op. Ik neem aan dat het gedicht Afscheidsgroet bij het verlaten van de oude vergaderzaal van de Rederijkerskamer “Aurora” van Brink geschreven is naar aanleiding van de laatste voorstelling van Aurora in de Odd Fellows Hall, op 27 oktober 1876. Maar ik weet het niet zeker, aangezien in het gedicht nergens een jaartal of de naam van de zaal wordt genoemd (zie Bijlage 4).

Doordat ik geen primaire informatie over de leden en voorstellingen van Aurora heb kunnen vinden, zoals ledenlijsten of programmaboekjes, is het voor mij erg moeilijk om in te schatten hoeveel mensen de voorstellingen van Aurora bijwoonden. In de artikelen in Het Volksblad en De Zuid-Afrikaan werden geen getallen genoemd, de verslaggevers gaven alleen aan of een voorstelling goed bezocht was of niet en of er meer of minder mensen dan de vorige keer waren. In de jaren dat de kamer in de Odd Fellows Hall in de Houtstraat optrad, vermeldden de kranten regelmatig dat de zaal ‘propvol’ was. Binge vermeldt dat hij een programmablaadje heeft gevonden van de voorstelling die de rederijkers op 14 mei 1878 organiseerde. Deze voorstelling vond plaats in de Atheneumzaal van Hutchinson en op het blaadje stond vermeld dat er driehonderd programma’s gedrukt waren. Volgens Binge zou de opkomst bij andere vergaderingen, met uitzondering van verschillende ‘bijzondere’ bijeenkomsten, eerder lager dan hoger zijn geweest. De zaal van de Odd Fellows, ik neem aan dat hij die aan de Pleinstraat bedoelt, zou ook zeker niet meer mensen kunnen herbergen. (Binge, 1969, p.14)

171

Page 165: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Aurora was niet in het bezit van een eigen zaal, waardoor de vereniging niet in staat was lang vóór een voorstelling een uitgebreid decor op te bouwen en dat lang te laten staan. Waarschijnlijk waren de voorstellingen daarom meestal sober van uiterlijk, met weinig decorstukken. Ook de frequentie van opvoeringen stond de opbouw van een uitgebreid decor in de weg. Aurora presenteerde tussen april en november iedere maand een nieuwe voorstelling. In vergelijking met de Nederlandse rederijkerskamers is dit uitzonderlijk. De Nederlandse verenigingen beperkten zich meestal tot twee, maximaal drie openbare voorstellingen per seizoen. Ik neem aan dat bij Aurora de repetities voor de openbare voorstellingen al zo veel tijd in beslag namen, dat het te veel gevraagd zou zijn ook nog iedere keer een uitgebreid decor in elkaar te zetten. Waarschijnlijk was dat financieel ook niet haalbaar.

Ondanks deze beperkingen gebruikte Aurora nu en dan toch decorstukken en ‘coulissen’. In de kranten prees men regelmatig de uitvoering en pracht van de decorstukken, “die vrij wat uitstekender waren dan men van een instituut onder den modesten naam van rederijkerskamer verwachten kon.” (Het Volksblad, 14 juli 1870) Tijdens de eerste voorstelling in de Atheneum-zaal verontschuldigde de voorzitter, Melt Brink, zich voor het ontbreken van de “vereischte benoodigdheden” in de nieuwe zaal, maar daar zou de vereniging snel iets aan doen. (Het Volksblad, 10 april 1875)

Bijzondere vergaderingenZoals ik al eerder vermeldde, organiseerde Aurora in totaal bijna 120 openbare vergaderingen tussen 1866 en 1887. Zo’n twintig van deze bijeenkomsten waren ‘bijzondere vergaderingen’. (Bosman, 1980, p.462-474) Hierbij ging het in verschillende gevallen om voorstellingen die wegens groot succes werden herhaald, zoals bijvoorbeeld de opvoering van Retief gewroken op 26 juli 1870 of Het Veemgericht op 25 september 1877.

Aurora trad echter ook buiten Kaapstad op. Op 24 september 1868 speelde de vereniging Willem Nel van Teengs in Wynberg, even buiten Kaapstad, op speciaal verzoek van de inwoners. (Bosman, 1980, p.463) Enkele jaren later traden de rederijkers twee keer op in Paarl, waar ze speelden met de Civiele Commissaris Auret als beschermheer. De eerste keer, op 5 november 1873, werd Trouw beloond van Brink gespeeld en op 24 november 1875 speelde men Arthur de Beaumont van A.A. van der Stempel.

Zoals het goede rederijkers betaamde, organiseerde Aurora ook verschillende vergaderingen waarvan de opbrengsten niet in eigen kas vloeiden. Ik heb al eerder de voorstellingen ten gunste van Teengs en

172

Page 166: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Frederik Koster genoemd. In 1879 organiseerde Aurora een openbare vergadering waarvan de opbrengsten waren voor “de ongelukkige Transvalers, die op de grenzen van Damaraland van honger en kommer vergaan.” (De Zuid-Afrikaan, 20 september 1879) Aan het eind van de avond, na de opvoering van het treurspel De gebochelde of De moord in de slotgracht, van Regland en het blijspel Niet of Graag van Andersen, kon Frederik Koster £55 15s 6d aan G. Mijburgh, de Nederlandse Consul-generaal, overhandigen. Deze zou ervoor zorgen dat het geld op de juiste bestemming terecht kwam.

Bijna drie jaar later, op 8 juni 1882, speelde Aurora het drama Een oudejaarsavond van Dikema en Het bedrogen Drietal, een klucht van Gillissen. De opbrengst van deze voorstelling kwam ten goede aan de weduwe en kinderen van T.F. Burgers, ere-lid van Aurora en de voormalige president van de Transvaal, die in december 1881 gestorven was. In de kranten werd niet vermeld wat de opbrengst van deze bijeenkomst was, alleen dat de zaal van de Odd Fellows in de Pleinstraat propvol zat. (Het Volksblad, 10 juni 1882)

Enkele dagen na deze vergadering speelde Aurora in het stadhuis van Paarl hetzelfde programma, ditmaal ten gunste van de “Scherpschutters-Vereeniging ‘Concordia.’” (Het Volksblad, 17 juni 1882) Ruim een jaar later herhaalde Aurora deze geste door op 14 augustus 1883 opnieuw een voorstelling die in Kaapstad succes had geoogst, in het stadhuis van Paarl te herhalen. En opnieuw ging de opbrengst naar de scherpschutters. Na afloop van deze voorstelling “werden de leden van de ‘Aurora’ onthaald op een maaltijd bij de heer Schuurman, waarbij nog menig aangenaam woordje gesproken werd.” (Het Volksblad, 21 augustus 1883)

12 mei 1874: Willem III is 25 jaar koning der NederlandenDe meest aparte ‘bijzondere’ vergadering die Aurora organiseerde, was waarschijnlijk die waarin de werkende leden van de vereniging duidelijk maakten, dat zij het vaderland echt niet vergeten waren. Bij het zilveren jubileum van de troonsbeklimming van koning Willem III van Nederland, pakten de rederijkers groots uit.

Op de dag dat Aurora het heuglijke feit vierde, dat Willem III vijfentwintig jaar koning der Nederlanden was, verscheen de volgende advertentie in Het Volksblad en De Zuid-Afrikaan:

“Heden, dingsdag avond, 12 Mei. Voorstelling der Rederijkerskamer ‘Aurora’, bij welke gelegenheid het feest van het 25-jarig koningschap van Z.M. Willem III, Koning der Nederlanden, zal herdacht worden. Het aan Z.M. te zenden geschenk zal in de zaal ter bezigtiging liggen,

173

Page 167: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

en daarna gedurende eenige dagen bij den Boekhandelaar J.M. Belinfante, Groenteplein.De tegenwoordig zijnde Dames en Heeren worden vriendelijk verzocht, des verkiezende, een oranjestrik op de borst te dragen.” (Het Volksblad, 12 mei 1874)

Aurora vierde het “vijf-en-twintigste jaarfeest der troonsbeklimming van Willem III”, in het bijzijn van de heer Mijburgh, de Nederlandse Consul-Generaal. Tijdens de voorstelling zou Koster een redevoering houden en zouden er toepasselijke voordrachten en liederen worden geleverd, aldus Het Volksblad op 12 mei 1874.

De voorstelling werd, als ik Het Volksblad mag geloven, een groot succes. De zaal van de Odd Fellows aan de Pleinstraat was op dinsdagavond 12 mei, “ondanks het gure weder” goed gevuld. Het merendeel van de bezoekers had aan het verzoek van de rederijkers voldaan en droeg oranje strikjes op hun kleding. De Consul-Generaal was in vol ornaat aanwezig, samen met zijn hele gezin en kreeg een ereplaats in het publiek.

De zaal waar de voorstelling plaatvond was uitbundig versierd:

“Het proscenium van het tooneel was met een fraaijen groenen krans behangen, de einden waarvan aan weerszijden naar beneden komende zamensmolten met Oranje en Hollandsche vlaggen, en dus een goed effect opleverden. Op den achtergrond van het tooneel was het wapen van Nederland te zien met de beeltenissen van den Koning en de Koningin aan regter- en linkerzijde. De zijgordijnen hadden allen het Oranje tot hoofdkleur. De wapens der verschillende Provinties waren overal aan de wanden der zaal verspreid, benevens de Oranje en drie-kleur. Het pronkstuk in de zaal was echter een transparant, dat den teekenaar, den heer M.J. Brink, tot groote eer verstrekte. Het behelsde een afbeeldsel van het Hollandsch wapen, waarop schitterende zonnestralen hun licht wierpen. Deze meesterlijke schildering was hare positie waardig te midden der kleuren van alle natiën, waardoor het schoone effect er van werd verhoogd.” (Het Volksblad, 14 mei 1874)

Rond half acht werd de vergadering geopend met een toespraak van de voorziter, Frederik Koster. Hij prees het “groot en edelmoedig hart” van de koning en memoreerde dat de koning erin geslaagd was 25 jaar zonder oorlog te regeren. Daarna richtte hij zich tot de Consul-Generaal en vroeg hem de koning te verzekeren dat in Zuid-Afrika “vele harten het lief en leed van Oranje en Nederland deelen.” (Het Volksblad, 14 mei 1874)

174

Page 168: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Hij sloot zijn toespraak af met de volgende woorden:

“Neerlands vlaggen naast die van Engeland en het Vereenigd Duitsch-land, ziet gij hier. God geve dat die vlaggen steeds zo vreedzaam vereenigd blijven, als in onze feestzaal.Onze leuze zal steeds zijn: Heil zij Neerlands koning en koningin, - Heil het geheel vorstelijk huis, - Heil aan Nederland, - Heil aan Zuid-Afrika, - Heil aan Engelands groote koningin Victoria!” (Het Volksblad, 14 mei 1874)

Na deze voorstelling las J.F. Koster (ik neem aan dat dit Jacob Koster, een zoon van Adolphe Henri Koster was) het gedicht Oranje boven van Hasebroek. Zijn neef N.C. Koster droeg daarna het gedicht Aan Willem III “van de hand van onzen bekwamen Kolonialen dichter H.W. Teengs” voor. (Het Volksblad, 14 mei 1874) Daarna werden de toneelstukken Willem van Oranje van De Jager en De twee doven van Brink met veel succes opgevoerd.

De rederijkers hadden besloten dat zij ervoor zouden zorgen dat er een ‘nationaal geschenk’ naar de koning gestuurd zou worden, via de tussenkomst van baron Van Heemstra. In zijn toespraak zei Koster hierover:

“Ik ben trotsch op mijn aangenomen vaderland, de Kaap de Goede Hoop, op mijne landgenooten, maar vooral op de Zuid-Afrikanen, die zoo ruimschoots hebben bijgedragen tot het van de Kamer uitgegane plan, het geven van een geschenk aan Z.M. Willem III. Dat geschenk is slechts geworden een album. Daar wij uit verscheidene Hollandsche dagbladen zagen, dat Z.M. liefst geene geschenken kreeg, zoo is het voor het geschenk bijgedragene, geheel aan het album besteed.” (Het Volksblad, 14 mei 1874)

Tijdens de vergadering op 12 mei kon het album ingezien worden. Het Volksblad omschreef het als volgt:

“Het bestaat uit een fraai in rood Marokko gebonden Album, beeldschoon belegd met Zuid-Afrikaansch goud en ruwe Zuid-Afri-kaansche diamanten. Het zeer keurige goudwerk is van de hand van den heer Faddegon, Jun., zijnde er aan iederen hoek een model van de Hollandsche Koningskroon, het maken waarvan tot het fijnste soort kunstwerk in goud behoort dat men zich denken kan, en den kunstenaar ontzaggelijk veel arbeid moet hebben gekost. Het uiterst nette devies van dit versiersel is mede te danken aan den heer Brink

175

Page 169: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

die tevens de hanteerder was der pen waarmede de opdragt in het Album was geschreven en opgeluisterd, een stuk werk dat werkelijk den naam van prachtschrift verdient, en dat zeker zelden zal worden overtroffen in smaak van uitvoering.” (Het Volksblad, 14 mei 1874)

In het midden van de kaft was een zilveren plaatje aangebracht (“Het zilver is ter gedachtenis aan Uwer Majesteits 25 jarig feest, de diamanten in hun oorspronkelijken staat en het goud, zijn produkten van Zuid Afrika.” Album..., 1874), met daarop de volgende tekst:

“Album bevattende de namen der Inschrijvers uitgenoodigd door de Rederijkers Kamer ‘Aurora’ te Kaapstad, tot het aanbieden van een cadeau aan Z.M. den Koning der Nederlanden op het feest van Z.M.’s Vijf-en-twintig jarige Troonsbeklimming. Kaapstad, 12 Mei 1874.” (Album..., 1874)

Het album opende met vijf foto’s, van Frederik Koster, Jacques Belinfante, Melt Brink, David du Toit en de Nederlandse consul-generaal, Mijburgh. Tegenover deze foto’s stond een portret van Baron van Heemstra. Dan volgde een tekst, letterlijk van de hand van Brink, die de eerste vier pagina’s van het album besloeg. Hierin prezen de “leden der Rederijkerskamer ‘Aurora’ (...) en andere Nederlanders, afstammelingen van Nederlanders en vrienden van Nederland, woonachtig in Zuid-Afrika” koning Willem voor zijn goede beleid de afgelopen 25 jaar. De tekst eindigde met de “Nationale leuze, ‘God zij met Oranje en Nederland! De Koning leev!’” (Album, 1874) Ik heb de volledige tekst opgenomen in bijlage 5.

Hierna volgde een opsomming van alle ereleden, werkende, beschouwende en gewone leden en een zeer lange lijst met intekenaars, die de koning ook wilden feliciteren met zijn zilveren jubileum. In totaal bestond de lijst uit 197 inschrijvers. Na deze lijst stond het gedicht Neêrlands feestlied in den Vreemde, speciaal voor de gelegenheid geschreven door H.W. Teengs. Het gedicht staat in zijn geheel in bijlage 3. Ik neem aan dat dit ook het gedicht was dat tijdens de vergadering werd voorgedragen. De laatste pagina’s van het album werden in beslag genomen door een hele reeks foto’s van Kaapstad rond 1870 en een soort antropologische serie foto’s van autochtone inwoners van Zuidelijk Afrika.

Het album werd waarschijnlijk in juni of juli van 1874 met de ‘mailboot’ naar baron van Heemstra in Den Haag gestuurd, die het aan de koning aanbood. Het album bevindt zich nu nog, helaas zonder de brief die het geschenk in 1874 begeleidde, in het Koninklijk Huisarchief. Als dank voor het geschenk stuurde de koning, via baron van Heemstra, gesigneerde

176

Page 170: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

portretten van hemzelf en zijn vrouw, koningin Sophie, naar Kaapstad. In 1916 vertelde Brink aan de verslaggever van Die Burger dat prins Frederik Hendrik toen ook nog een handgeschreven brief naar de rederijkers gestuurd heeft, om hen te bedanken voor het cadeau. (Die Burger, 11 juli 1916) De portretten hingen op 8 april, tijdens de eerste vergadering van 1875, in de Atheneumzaal en konden daarna nog enige dagen bezichtigd worden in de boekhandel van Belinfante. (Het Volksblad, 10 april 1875) Ik heb noch de portretten, noch de brief van Frederik Hendrik in Kaapstad terug gevonden.

PolitiekHet is opvallend dat er in de eerste jaren van het bestaan van de rederijkerskamer bijna geen sprake is van anti-Engelse sentimenten. Ik heb hierboven al een passage geciteerd uit de toespraak van Koster tijdens het feest voor de Nederlandse koning, waarin naast Willem III ook de Engelse koningin Victoria werd geprezen. In 1867 werd een openbare vergadering geopend met het Nederlands volkslied (Wien Neêrlands bloed....) en afgesloten met God save the queen. (Het Volksblad, 6 juli 1867)

In 1872 bezocht president Burgers van de Transvaal een paar minuten een voorstelling van Aurora. Na afloop van de voorstelling sprak Van Hogezand de president toe.

“Hij gaf den President de verzekering, dat de kamer geheel doordrongen was van de wensch, die ook ZHEd. bleek te bezielen van een toekomstig vereenigd Zuid-Afrika, en meende dat zij daartoe in mindere of meerdere mate toedroeg door de oorspronkelijke taal dezer volksplanting in ‘t leven te houden en hare aankweeking te bevorderen.” (Het Volksblad, 10 oktober 1872)

Na afloop van deze toespraak werd het Nederlands volkslied ingezet. De Transvaalse president bedankte de rederijkers in een kort toespraakje en de vergadering werd besloten met het Engels volkslied.

In juli 1877 speelde Aurora De offers der Vrijheid, dat als een ‘anti-Engels-stuk’ gekarakteriseerd zou kunnen worden, aangezien het een afkeuring van de Engelse inval in de Transvaal was. (Glorie, 1996) Twee jaar later speelde de kamer ten bate van de ‘noodlijdende Transvalers’, maar ondanks dit geloof ik niet dat anti-Engelse gevoelens een grote rol speelden binnen het bestaan van de rederijkerskamer, daar het de kamer meer om het behoud van de Nederlandse taal ging dan om de politieke situatie aan de Kaap.

Het einde van Aurora

177

Page 171: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Vanaf 1876 bestond er een tweede Nederlands toneelgezelschap in Kaapstad, onder meer opgericht door verschillende (ex)-leden van Aurora. Ik zal het daar in een volgend hoofdstuk uitgebreider over hebben.

Ten gevolge van deze onenigheid verloor Aurora enkele van haar waardevolle acteurs, doordat Faddegon, Combrink en Hemmes bij de nieuwe vereniging gingen spelen. Een ander gevolg was dat Aurora nog meer een ‘gewone’ toneelvereniging werd. Tijdens de openbare vergaderingen werden helemaal geen gedichten meer voorgedragen en bij de keuze van het toneelrepertoire werd steeds meer en meer gekozen voor toneelstukken van Duitse of Franse herkomst. De ‘koddige’ nastukjes bleven gehandhaafd.

Na de oprichting van De Eendracht, in 1876, bestonden de twee Nederlandse toneelverenigingen tot 1883 naast elkaar in Kaapstad. In 1883 gaf De Eendracht de laatste voorstellingen, waarna Aurora het nog vier jaar alleen volhield. Hoewel de vereniging in die laatste jaren ook niet meer veel in de openbaarheid trad.

In 1882 gaven de rederijkers drie openbare vergaderingen, de laatste op 13 juni. Daarna werden de voorstellingen afgelast wegens een pokken-epidemie die in Kaapstad heerste. (Het Volksblad, 26 augustus 1882) In 1883 speelde Aurora nog zes keer, redelijk succesvol, in het openbaar, maar daarna trad de vereniging tot maart 1886 niet meer op. (Bosman, 1980, p.474) In 1884 verscheen in de Cape Mercantile Gazette een advertentie van Melt Brink dat er “dit seizoen wegens ziekte en sterfgevallen in families van werkende leden” geen voorstellingen meer werden gegeven. (Bosman, 1980, p.474) Ik heb kunnen achterhalen dat Catharina Johanna Keytel, de vrouw van Nicolaas Cornelis Koster, in dat jaar stierf, maar weet verder niet wie in die tijd ziek was of gestorven is. (KA, C.J. Koster)

Op 12 maart 1886 speelden Brink, Belinfante en Faddegon, samen met een paar andere acteurs en Engelse actrices, in een toneelstuk in het Theatre Royal, de schouwburg van Kaapstad. (De Zuid-Afrikaan, 16 maart 1886) Volgens Bosman was dit een gezamenlijke uitvoering van de amateurs van Aurora en De Eendracht. (Bosman, 1980, p.474) Daarna speelde Aurora, volgens Bosman, in augustus 1886 weer onder haar eigen naam in de Odd Fellows’ zaal in de Pleinstraat. Ik heb daar geen bewijs voor kunnen vinden. (Bosman, 1980, p.474) De Zuid-Afrikaan schreef op 21 oktober 1886, in een bespreking van de voorstelling van Aurora van 19 oktober van dat jaar, dat de voorstellingen de voorgaande jaren minder talrijk waren dan voorheen, maar dat de vereniging “na een lange rusttijd” haar “honderd-en-eerste vergadering hield.” Het was een goede voorstelling en de krant hoopte dat het succes “de leden moge aansporen ons voortaan vaker op zulke genoeglijke avonden te onthalen en dat het publiek zal toonen ze op prijs te stellen door steeds in grooten getale op te komen, iets waartoe de lage

178

Page 172: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

toegangsprijs het wel in staat stelt.” (De Zuid-Afrikaan, 21 oktober 1886)Maar de hoop van de verslaggever was tevergeefs. Aurora zou na deze

voorstelling nog twee keer, volgens De Zuid-Afrikaan zeer succesvol, in Kaapstad optreden, op 10 december 1886 en op 14 juli 1887.

Het is niet helemaal duidelijk waarom Rederijkerskamer Aurora op dat moment ophield te bestaan. Volgens Bosman, die P. Koster citeert, werd de vereniging officieel ook pas in 1890 ontbonden. (Bosman, 1980, p.461) Toen men Brink in 1916 naar de oorzaken van het opdoeken van de vereniging vroeg, antwoordde deze:

“De grootste oorzaak hiervan was wel het opkomen van allerlei sport. We kenden in die tijd de Engelse spelen als voetbal, kriket en kolf niet. Zo spoedig echter deze veld gingen winnen, was er geen tijd meer voor verenigingsleven. En dan ... in die tijd hadden we nog geen bioskopen en andere vermakelikheden. Zo prettig werkten we teza-men. Lange tijd was de heer Frederik Koster, een kabinet-maker, voorzitter van de ‘Aurora’ en ik secretaris. In die tijd voelden we nog sterk de band die ons met Holland bond.” (Die Burger, 11 juli 1916)

In 1901, nog tijdens de Anglo-Boerenoorlog, probeerde men Aurora opnieuw op te richten onder de vleugels van het Algemeen Nederlands Verbond. Er werd een bestuur samengesteld, met Melt Brink als voorzitter en Gerrit van Heerde als secretaris, maar er werden volgens Bosman geen voorstellingen gegeven. (Bosman, 1980, p. 476) Zeven jaar later, in 1908, werd het ANV opnieuw opgericht, met Rederijkerskamer Aurora als onderafdeling. Het eerste bestuur bestond uit Melt Brink (voorzitter), P. Koster (vice-voorzitter), G. van Heerde (secretaris) en mej. Olga van Oordt en Cath. Doyer als gewone leden. (Bosman, 1980, p.475)

Brink trad al snel af als voorzitter, “weens huislike omstandigheden”, maar hij werd meteen tot ere-voorzitter benoemd. In 1910 was J.W. van Lint voorzitter en in datzelfde jaar nam Aurora deel aan de ‘pageant’ (een historische optocht) door Kaapstad. Doorgaans trad de vereniging echter alleen tijdens ANV-vergaderingen op. (Bosman, 1980, p.475)

Tussen 1909 en 1913 beleefde de vereniging enkele goede jaren, daarna ging het volgens Bosman bergaf met de vereniging. Hij geeft als oorzaak onder andere het uitbreken van de eerste wereldoorlog. In het jaarverslag van 1914 van de ANV stond dat Aurora kort na 15 maart “door omstandigheden gedwongen het besluit genomen [had] voorlopig geen vergadering meer te houden.” (Bosman, 1980, p.478) Daarna werd niets meer vernomen van de rederijkerskamer.

Ik neem aan dat de belangrijkste oorzaak voor het einde van Aurora in

179

Page 173: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

1888 een ‘toneelmoeheid’ onder de leden van Aurora was, verschillende mannen waren al vanaf de jaren zestig, of het begin van de jaren zeventig lid. Een groot deel van de ‘oude garde’ van Aurora was de middelbare leeftijd gepasseerd en van hun kinderen woonde een groot deel niet meer in Kaapstad. Het jeugdige elan was er een beetje af. Volgens mij was de echte doodsteek van de vereniging het overlijden van de man die bijna het hele bestaan van Aurora voorzitter van de vereniging was geweest, Frederik Koster. Hij trad in oktober 1887 af, naar ik aanneem wegens ziekte, en stierf in 1888. Hiermee verdween de man die de rederijkers groot had gemaakt en bijelkaar had gehouden uit de vereniging. De overgebleven leden slaagden er niet in de vereniging draaiende te houden.

Ik veronderstel ook dat er in de jaren tachtig van de negentiende eeuw bijna geen sprake was van jongeren die lid werden van de vereniging. Zij stelden niet meer zoveel belang in Hollands toneel. Kaapstad was al een hele tijd in Engelse handen en de band met Nederland, die eerder nog redelijk sterk was, was langzaam verslapt. Ook de belangstelling voor het Nederlands was veel minder. In Kaapstad werd overwegend Engels gesproken en bijna alle jongeren werden in het Engels opgevoed. Daarbij kwam dat de mensen die geen Engels spraken, ook niet meer in staat waren Nederlands te praten. Zij gebruikten al een variant van het Afrikaans en werden zich steeds bewuster van de waarde van hun eigen taal. Hierdoor was er rond 1890 geen bestaansgrond meer voor een vereniging die zich toelegde op het bevorderen van de Nederlandse ‘uiterlijke welsprekendheid’ of het spelen van Nederlandse toneelspelen.

180

Page 174: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

3.3.4 De Bibliotheek van Rederijkerskamer Aurora

In het Nasionaal Afrikaans Letterkundig Museum en Navorsingssentrum in Bloemfontein bevinden zich zo’n 365 banden uit de nalatenschap van F.C.L. Bosman (1898-1981). Toen ik in september 1996 in Bloemfontein was, vertelden de medewerkers van het Museum mij dat al deze boeken afkomstig waren uit de bibliotheek van Aurora. De administratie van het Museum is echter zo beperkt dat het niet bekend was welke boeken zich allemaal in die verzameling bevonden en of ze daadwerkelijk in het bezit van Aurora of een van haar leden waren geweest. Ik heb toen drie dagen ervoor uitgetrokken om alle boeken uit die nalatenschap van Bosman te noteren en te controleren of ze in het bezit van Aurora waren geweest. In bijlage 7 tot en met 11 heb ik de volledige beschrijving van alle boeken opgenomen. Het Letterkundig Museum is ondertussen ook in het bezit van deze lijst.

Ik had al redelijk snel in de gaten dat niet alle boeken uit het bezit van Aurora kwamen, maar dat een deel een andere herkomst had. Ik heb alle boeken in vijf verschillende ‘bibliotheken’ onder kunnen brengen. Een deel van de boeken (37 banden) is afkomstig uit het privébezit van F.C.L. Bosman. (Bijlage 9) Het gaat hierbij waarschijnlijk om boeken die hij gekocht heeft in de tijd dat hij in Nederland verbleef. In deze boeken zitten ex-libris-kaartjes van Bosman geplakt en het blijkt verder nergens uit dat de boeken nog in het bezit van een ander zijn geweest.

Een klein deel van de boeken, 15 banden, is afkomstig van ene J.G. Schuur, die een boekhandel en bibliotheek in Veendam had en de grootvader was van de Vijftiger Koos Schuur. (Bijlage 11) Ik heb verder niets over J.G. Schuur kunnen achterhalen en weet ook niet hoe Bosman in het bezit van de boeken is gekomen.

Een deel van de boeken is eigendom geweest van de familie Keytel, die een redelijk belangrijke rol speelde binnen het toneel in Kaapstad. (Bijlage 8) Verschillende Keytels waren lid van Aurora (zie p.121) en er was ook al een Keytel lid van de oude toneelvereniging Tot nut en vermaak. (Bosman, 1928, p.452; 492) Bij de meeste van deze boeken stond op de titelpagina of op het schutblad de handtekening van een Keytel. De voorletters waren meestal bijna onleesbaar. In totaal gaat het om 48 banden, inclusief vijf banden waarvan duidelijk blijkt dat Aurora ze heeft gebruikt bij een van haar voorstellingen (zie beneden).

Van een groot deel van de boeken, zo’n 130 in totaal, heb ik niet kunnen vaststellen van wie ze zijn geweest. Uit niets blijkt dat ze in het bezit van Aurora, Bosman of Keytel geweest zijn. (Bijlage 10)

Het grootste deel van de boeken uit “die biblioteek van die Aurora” was inderdaad in het bezit van Aurora geweest (Bijlage 7). Ze kwamen uit de

181

Page 175: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

bibliotheek of waren in het bezit geweest van een van de leden van de rederijkerskamer. Zo waren er boeken die in het bezit van een van de leden van de familie Koster of Van Heerde waren geweest.

De boeken van AuroraIn het Letterkundig Museum bevinden zich dus veel boeken die zeker niet uit het bezit van Aurora kwamen, maar ik heb ook zeker niet alle boeken die in het bezit van de rederijkerskamer waren geweest teruggevonden. Het Letterkundig Museum heeft alleen de boeken waar Bosman op een of andere manier de hand op heeft kunnen leggen. Hoe hij aan die boeken is gekomen, is mij helaas niet bekend. Dat het niet om alle boeken van Aurora gaat, blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat ik “de dichtwerken van Bilderdijk, in 15 fraai gebonden deelen” die de kamer in 1877 van T.F. Burgers, de president van de Transvaal, kreeg toegestuurd, (Het Volksblad, 17 november 1877) niet in Bloemfontein heb gevonden.

Uit de lijst met gespeelde stukken, die ik in bijlage 6 heb afgedrukt, blijkt ook al dat ik niet alle stukken die de vereniging heeft gespeeld in Bloemfontein heb terug gevonden. Waarschijnlijk bestaat de immense boekenverzameling van Melt Brink, aanwezig in de universiteitsbibliotheek van Stellenbosch, voor een klein deel uit boeken die uit de bibliotheek van Aurora komen. Het was echter ondoenlijk om in die “duizenden boeken uit Brinks persoonlijke bezit” (Glorie, 1996) de boeken van Aurora te zoeken. De lijst in bijlage 7 is dus bij lange na niet compleet.

De bibliotheek van Aurora was een echte verenigingsbibliotheek, hiermee bedoel ik dat de boeken eigendom van de kamer waren. Dit blijkt het duidelijkste uit de nummers die in sommige boeken met de hand zijn genoteerd. Op het schutblad van J.J.A. Goeverneurs Gedichten en rijmen staat met pen: No. 4 Rederijkerskamer Aurora (zie bijlage 7, nr. 16) Verder staat in veel boeken een stempel met de tekst Rederijkerskamer Aurora Kaapstad gedrukt.

Het is mij niet helemaal duidelijk waar Aurora de bibliotheek voor gebruikte. In het reglement van de vereniging werd de bibliotheek niet ver-meld, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de statuten van Nieuwland, waarin vier artikelen aan de bibliotheek waren gewijd, met daarnaast nog eens vier aparte artikelen in het huishoudelijk reglement. In de statuten was vastgelegd dat Nieuwland een bibliotheek had, dat de bibliotheek bestond uit boeken “zoo veel mogelijk dienstig voor het doel der Vereeniging”, dat de boeken bekostigd werden uit de algemene kas en dat de bibliothecaris verantwoor-delijk was voor de boeken. (Gemeentearchief Den Haag, bnr. 132, inv. 1, p.8-9) In het huishoudelijk reglement stond verder dat de bibliothecaris er-voor zorgde dat de nieuwe boeken een nummer kregen en “een kenmerk dat

182

Page 176: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

zij aan de Vereeniging behooren.” Hij zorgde ook voor een inventarislijst. Leden van de vereniging konden de boeken lenen voor maximaal twee weken en mochten maar één boek tegelijk uitnemen. De bibliothecaris moest ook nauwkeurig bijhouden wie welk boek wanneer geleend had. (Gemeentearchief Den Haag, bnr. 132, inv. 1, p.16)

Het is heel goed mogelijk dat bij Aurora ongeveer dezelfde regels golden, maar daar heb ik geen informatie over kunnen vinden. Ik heb ook niet kunnen achterhalen wie als bibliothecaris optrad. In de bestuurssamenstellingen die regelmatig in Het Volksblad werden gepubliceerd, kwam de functie niet voor. Het is heel goed mogelijk dat de eerste paar jaren W.F. Stramrood als bibliothecaris optrad. Hij was per slot van rekening in Wijk bij Duurstede ook bibliothecaris van de vereniging Erato geweest.

Het is niet onwaarschijnlijk dat na het afscheid van Stramrood de bibliotheek onder de verantwoording van de secretaris, Melt Brink dus, viel. Binnen de vereniging was Brink, als secretaris, verantwoordelijk voor de regie en de rolverdeling van de toneelstukken die opgevoerd werden. (Stassen, 1957, p.89-90) Uit een van de overgeleverde toneelstukken in Bloemfontein blijkt ook duidelijk dat Brink dat bewuste exemplaar gebruikt heeft toen hij zijn rol instudeerde. In De hoed van de horlogemaker (bijlage 7, nr. 67) staan de acteurs achter de personages genoteerd en zijn in de rol van Brink veranderingen aangebracht.

Ik vermoed dat de oprichters van Aurora, Stramrood, A.H. Koster, F. Koster, Gijselman en Teengs, bij de oprichting verschillende boeken, die zij vanuit Nederland mee hadden genomen, aan de vereniging hebben gegeven en dat daarmee de bibliotheek begon. Het lijkt mij niet onwaarschijnlijk dat het hierbij gaat om de boeken die met de hand genummerd zijn (bijlage 7, nrs. 2, 5, 6, 10, 16, 88) Die boeken zijn allemaal uitgegeven voor de oprichting van de vereniging in 1866 en minstens twee uitgaven zijn duidelijk in het bezit van een van de oprichters geweest. De zes delen Dichtwerken van Van Alphen uit 1856-1857 (bijlage 7, nr. 2) waren waarschijnlijk eigendom van Stramrood; hij stond vermeld op de lijst van intekenaars, die vanaf deel 2 in de banden werden afgedrukt. Overigens zijn verschillende delen van deze Dichtwerken nog niet open gesneden. Waarschijnlijk had Frederik Koster de bundel Bloemen uit den vreemde uit 1857 (bijlage 7, nr. 5) in zijn bagage toen hij in Kaapstad aankwam. In het boek staan naast Rederijkerskamer Aurora, no. 11 ook zijn initialen op het schutblad. Helaas bevinden zich in Bloemfontein maar een paar genummerde boeken, de nummers 1 tot en met 3, 5, 8, 10 en misschien 13 en hoger ontbreken.

Over de manier waarop de bibliotheek verder is gegroeid en waar de

183

Page 177: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

boeken opgeslagen werden, kan ik alleen maar speculeren. Waarschijnlijk bestelde de kamer eens in de zoveel tijd verschillende boeken bij een Nederlandstalige boekhandel in Kaapstad. In de beginjaren zal Stramrood, die boekhandelaar van beroep was, hier waarschijnlijk voor verantwoordelijk zijn geweest. Later ging het waarschijnlijk via J.M. Belinfante die een boekhandel op het Groentemarktplein had (zie p.115). Daarna gingen de boeken misschien naar de bibliothecaris/secretaris, die ze thuis bewaarde.

In vergelijking met het boekenbezit van twee Nederlandse rederijkerskamers, Nieuwland uit Den Haag en Jan van Beers uit Utrecht, vallen een paar dingen op. Allereerst dat er geen theoretische boeken over de uiterlijke welsprekendheid uit het bezit van Aurora zijn overgeleverd. Hoewel ik van Jan van Beers alleen een inventaris van het jaar 1866, bestaande uit nog geen honderd titels, heb gevonden, bezat de kamer toen al één werk over ‘het rederijken’: Iets over uiterlijke welsprekendheid en daarnaast meer theoretische werken als J. Kandelaars Verhandeling over de vereischten van het herdersdicht en J. van Vlotens Beknopte geschiedenis der Nederlandse letteren. (Gemeentearchief Utrecht, archiefnr. 126, nr. 63)

Van Nieuwland is de hele bibliotheek overgeleverd, samen met twee inventarissen, eentje van de hand van de bibliothecaris van de vereniging (Gemeentearchief Den Haag, bhnr. 132, nr. 132) en eentje die is opgemaakt toen het archief van de kamer werd overgedragen aan het gemeentearchief van Den Haag. (Gemeentearchief Den Haag, bhnr. 132, nr. 133) Uit deze inventarissen blijkt dat Nieuwland ook in het bezit van diverse theoretische boeken was, zoals H.B. Lulofs’ De declamatie, of de kunst van het declameren of reciteren en van de mondelijke voordragt of uiterlijke welsprekendheid in het algemeen uit 1848. Verder bezat Nieuwland nog C.J. Roobols vertaling uit het Duits Handboek voor praktische tooneelspeelkunst tevens ter leiding van allen die geroepen zijn zich op de uiterlijke welpsrekendheid toe te leggen van A. Lewald (1863), De kunst van het declameren van de Fransman J.M. Larive, J. Kneppelhouts Wenken voor beoefenaars der uiterlijke welsprekendheid en tenslote Handleiding tot de declamatie en mimiek, of beknopte theorie der uiterlijke welsprekendheid. (Gemeentearchief Den Haag, bhnr. 132, nr. 132)

Vreemd genoeg heb ik in Bloemfontein geen enkel boek over uiterlijke welsprekendheid of declameren gevonden. Mogelijkerwijs bevinden deze boeken zich in de Melt Brink-boekery in Stellenbosch, maar ik kan ook niet uitsluiten dat Aurora nooit in het bezit van dergelijke theoretische boeken is geweest.

In vergelijking met de Nederlandse kamers bezat Aurora maar weinig werken van auteurs die nu nog enigszins tot de canon worden gerekend. Als men Borger en Goeverneur daar ook toe rekent, bezat Aurora, naast de wer-

184

Page 178: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

ken van Bilderdijk, die de kamer van president Burgers had gekregen, zes boeken van de ‘groten der Nederlandse letterkunde’: Van Alphen, N. Beets, A.E. Borger, I. da Costa, J.J.A. Goeverneur en M.J. van Lennep. (Zie Bijlage 7, nr. 2, 4, 6, 10, 16, 80) De bibliotheek van Jan van Beers bevatte in 1866 onder andere werken van Poot, Bellamy, Tollens, Rh. Feith, Vondel, Ten Kate en Van Effen. Ook de bibliotheek van Nieuwland omvatte werken van Vondel, Tollens, De Génestet, Da Costa, de broers Zwier van Haren en Staring. (Gemeentearchief Utrecht, archiefnr. 126, nr. 63; Gemeentearchief Den Haag, bhnr. 132, nr. 132)

Hoewel ik ook hier een voorbehoud moet maken, aangezien de boeken zich elders kunnen bevinden, lijkt het erop dat de bibliotheek van Aurora kwalitatief van een lager gehalte is dan de bibliotheken van de Nederlandse kamers. Het overgrote deel van de boekenverzameling bestaat uit inferieur en obscuur werk van Nederlandse rederijkersauteurs en buitenlandse melodrama’s. Dit bleek ook al een beetje uit het repertoire dat Aurora speelde, dat ook overwegend uit rederijkerstoneel bestond.

Dat laatste is waarschijnlijk een van de belangrijkste punten van de verzameling boeken die ik in Bloemfontein vond: het grote aantal werken dat speciaal voor rederijkers geschreven is. De bibliotheek omvatte niet alleen verschillende jaargangen van het Jaarboekje voor rederijkers, maar ook zo’n veertig toneelstukken met de toevoeging “zonder vrouwenrollen” of “bewerkt voor rederijkers” en daarnaast verschillende stukken die die toevoegingen niet in de titel hadden staan, maar ook “voor rederijkers” waren, zoals de stukken van de heren Van der Stempel, Arnold of een groot deel van de boeken die uitgegeven waren door G. Theod. Bom. (Zie Bijlage 7)

Behalve deze ‘contemporaine’ boeken, was Aurora ook in het bezit van verschillende oude werken, die rond 1800 of iets later waren verschenen, bijvoorbeeld nr. 24: A. von Kotzebue, De luitspeler en het hard geregt uit 1828, nr. 56: J.A. Backer, De ritmeester Erlau of de veroordeelde onschuld uit 1791, nr. 68: A. von Kotzebue, Het strandrecht uit 1807 of nr. 91: K. Albracht, De repetitie van ‘t liefhebberij-tooneel uit 1800. Een paar van deze ‘oude boeken’ zijn waarschijnlijk in de bagage van een van de leden meegenomen, toen deze uit Nederland emigreerde. In het toneelstuk van Albracht staat met pen op het schutblad FK. Het is natuurlijk ook mogelijk dat Frederik Koster dit boek in Kaapstad heeft gekocht.

In verschillende andere ‘oude’ boeken staat de handtekening van een ‘Keytel’, wat mij doet vermoeden dat deze boeken zijn ingebracht door P.W. of J.A. Keytel toen zij lid werden. Zoals ik al verscheidene keren heb opgemerkt stamden zij uit een oude Kaapse ‘toneelfamilie’. Het is dus niet zo verwonderlijk dat zij in het bezit van dergelijke oude boeken waren. Het

185

Page 179: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Strandrecht van Kotzebue, dat ik hierboven noemde, is toch bijzonder te noemen. Het kwam niet alleen uit het bezit van de familie Keytel, maar was ook eigendom van C.E. Boniface geweest, blijkens de handtekening op het schutblad. In het Letterkundig Museum vond ik nog twee boeken die zijn eigendom waren geweest. (Bijlage 8, nr. 41 en Bijlage 10, nr. 38)

Ten slotte blijkt uit verschillende toneelstukken duidelijk dat Aurora deze gebruikte bij haar toneeluitvoeringen. In diverse stukken staat de rolverdeling genoteerd achter de personages van de stukken, samen met het aantal spreekbeurten die iedere rol beslaat. Dit is bijvoorbeeld het geval in A.E. Nieuwmeyers De Wees uit het gebergte (Bijlage 7, nr. 81), dat Aurora op 16 november 1871 speelde. (Bijlage 6, nr. 59) Daarnaast zijn in verschillende toneelstukken de teksten van een of meer personages gescandeerd, zodat de acteur ze op een correcte manier zou voordragen. In Het Schandmerk, of de twee galeiboeven van Boirie, Carmouche en Poujol (Bijlage 7, nr. 59) is de tekst van Perrot, die gespeeld werd door “Kl” (Kleinschmidt, Keytel?) gescandeerd. Het stuk is door Aurora gespeeld op 19 oktober 1886. (Bijlage 6, nr. 136)

In Het bedrogen drietal zijn verschillende passages geschrapt, waarschijnlijk om het stuk te bekorten. Daarnaast zijn ook alle liedjes doorgestreept. Vermoedelijk konden de acteurs niet goed genoeg zingen, of misschien wist men de melodieën niet.

Maar er werden ook kleinere veranderingen aangebracht. Wanneer in een stuk een plaats werd genoemd, werd deze vervangen door een Afrikaanse plaatsnaam. Verder verving men regelmatig maanden van het jaar, als bijvoorbeeld duidelijk was dat een stuk in het najaar speelde, werd “november” vervangen door “juli”, aangezien het in Kaapstad in november bijna zomer is. Ook werden Nederlandse woorden die in Kaapstad al een betekenisverandering hadden ondergaan geschrapt of veranderd. “Aardig”, dat in het huidige Afrikaans “vreemd” betekent, werd toen al vervangen door “vriendelijk” en de volgende dialoog tussen een bakker en een jonge vrouw kon toen al niet meer gevoerd werden.

“Brooddeeg: Goeden morgen lieve Geertje!Geertje: Goeden morgen, baas Brooddeeg!Brooddeeg: Wèl gerust, mijn poesje?” (Het Bedrogen drietal, p. 7-8, bijlage 7, nr. 65)

“Mijn poesje” werd geschrapt, omdat poesje klaarblijkelijk toen al de scabreuse betekenis had, die het woord nu nog in het Afrikaans heeft (namelijk ‘kutje’).

186

Page 180: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

De boeken van KosterIn verschillende boeken uit het Letterkundig Museum stond de handtekening of een stempel van een Koster. (Bijlage 7, nr. 91-101) Onder deze boeken bevinden zich verschillende echte ‘rederijkers-uitgaven’, zoals het Jaarboekje voor rederijkers. Ik wil hier alleen de tekst weergeven van een briefkaartje van ene G. Spoor dat ik vond in jaargang 1875 van het Jaarboekje.

“Brummen 7 jan. 1910“Beste neef Piet, we zeggen altijd dat die Afrikaanders menschen zijn vol [onleesbaar, IK] Ze vergeten nooit wat: precies op tijd verschijnen hun brieven, kaarten enz. Ook nu weer! Daar maken wij een poover figuur bij. Onzen hartelijken dank voor ‘t kerstnummer: de bijdrage van de familieleden hebben we gezien en gewaardeerd. Zulk een degelijke beoefening van ons Hollandsch doet een vaderlandslievend hart goed. Wat heerlijke natuur [onleesbaar, IK] toch in Afrika. Ik moet snel [onleesbaar, IK]de Victoriafalls liggen niet bij U in de buurt, maar de rest is toch ook zoo [onleesbaar, IK] schoon, dunkt me. Wat keur van vruchten! Uw wijn kennen we van vroeger. Grootma Ko. onthaalde me nog wel eens op zoo iets en Tantes ook. Wat smulden we dan! Maar eer aan de mannen van de techniek, die zoo keurige afbeeldingen gaven. Met de vereenging van Z.A. feliciteer ik U: ik had me die voor jaren anders gedacht, maar ben voorlopig te vrede en denk maar, wat niet is, kan komen. En nu, onze beste wenschen voor 1910. Wie ons komt opzoeken, zal hartelijk, hartelijk welkom zijn. Gegroet van Uw G. Spoor.”

Ik neem aan dat “neef Piet”, Pieter Koster, de zoon van Frederik Koster is, aangezien in het Jaarboekje, waar het kaartje in zat, een stempel van “P. Koster” was gedrukt. Ik weet verder niet wie G. Spoor was.

De boeken van Van HeerdeEen deel van “die biblioteek van die Aurora” kwam uit het bezit van de familie Van Heerde, met name Gerrit van Heerde en zijn tweede vrouw Johanna Bastiaans. (Bijlage 7, nr. 102-124) In deze boeken staat of een stempel met de tekst G. van Heerde, Aug. 12 1909, 8 Pepperstreet gedrukt of er staat met potlood “mw G. van Heerde” in geschreven.

Van de boeken van Van Heerde zijn er naar alle waarschijnlijkheid twee, Anonimus, Op leven en dood en J.A. Duisen, Eenmaal ontrouw (Bijlage 7, nr. 102, 104), gebruikt voor een toneelopvoering. In deze stukken staat een rolverdeling genoteerd. Ik weet niet wanneer en door welk gezelschap de

187

Page 181: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

stukken zijn opgevoerd. Ze komen niet voor in de lijst van toneelstukken die door Aurora III tussen 1909 en 1914 zijn gespeeld. Misschien dat deze stukken eerder of later zijn opgevoerd.

Verder bestond de bibliotheek van Van Heerde, voor zover die is overgeleverd, uit echte rederijkersliteratuur. Gerrit van Heerde was in het bezit van de jaargang 1876 tot en met 1879 en 1882 en 1883 van het Jaarboekje voor rederijkers. Daarnaast had hij verschillende ‘rederijkerstoneelstukken’, zoals toneelstukken van W. Farber.

Het meest opvallende aan de boeken van Van Heerde vind ik de grote hoeveelheid ‘gelegenheidsvoordrachten’, bedoeld voor bruiloften en feesten. Het ging hierbij om dunne boekjes, waarin twee of drie voordrachten opgenomen waren, bijvoorbeeld:

De nimf, voordracht voor 1 dame voor groene bruiloft; Het oude vrouwtje, voordracht voor 1 dame voor groene bruiloft; Het sprekend portret, voordracht voor 1 dame, voor groene bruiloft.

ofEen verhaal zonder eind, voordracht voor 1 heer, voor alle feesten; De koopvrouw, voordracht voor 1 dame, voor koper- of zilverfeest; De pepermuntvrouw, voordracht voor 1 dame, voor alle feesten.(Bijlage 7, nr.119, 123)

De meeste van deze bundeltjes waren uitgegeven door de gebroeders Poot uit Rotterdam. Ik weet niet of Van Heerde deze bundeltjes alleen verzamelde, of dat hij ook de voordrachten tijdens bruiloften en partijen voordroeg.

188

Page 182: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

3.4 De Eendracht

Op 4 april 1876 speelde het “nieuwe Hollandsche toneelgezelschap De Eendracht” zijn eerste voorstelling: Eleonora van Rosalba en De twee vrijers. (Het Volksblad, 6 april 1876) Dit laatste stuk was van de hand van P. Faddegon Jr., die in de voorgaande jaren lid was geweest van Aurora. Hij was één van de oprichters van De Eendracht, samen met onder andere Wannenburg, Van de Capelle, J. Combrink en Veldhuizen.

De Eendracht organiseerde tussen april 1876 en augustus 1883, toen de laatst bekende voorstelling gegeven werd, bijna 25 openbare voorstellingen. (Bosman, 1980, p. 448-451) Het was een echt amateurtoneelgezelschap en tijdens de openbare uitvoeringen werd geen aandacht meer besteed aan het voordragen van Nederlandse letterkunde. Volgens Stassen werd de vereniging vooral opgericht uit onvrede met het repertoire dat gespeeld werd door Aurora. Bij De Eendracht weigerde men nog langer de inferieure rederijkerstoneelstukken te spelen, maar keerde men terug naar “die vleispotte van Egipte,” de toneelstukken die voor 1860 met groot succes aan de Kaap werden gespeeld door Tot nut en Vermaak en Door Yver bloeit de Kunst. (Stassen, 1957, p.97-98)

Het repertoire van De Eendracht bestond dan ook voor een groot deel uit toneelstukken die in de voorgaande jaren al in Kaapstad gespeeld waren. Eleonora van Rosalba was al in 1831 en 1844 gespeeld door TN+V en in 1853 en 1867 door DYbdK. Roland de Monglave, dat De Eendracht op 28 juni 1876 speelde, was al in 1837, 1846 en 1869 in Kaapstad opgevoerd. (Bosman, 1928, p.243, passim; 1980, p.443, 445) Het gezelschap speelde zelfs op 8 september 1879 Aballino de groote bandiet dat in de jaren dertig regelmatig was opgevoerd door het gezelschap van Boniface. (zie p.64)

De Eendracht speelde ook een paar stukken van de hand van een van de leden: De twee vrijers was van Faddegon, net als Het testament of de halve banknoot, dat op 21 juni 1877 werd gespeeld. (Het Volksblad, 23 juni 1877)

Het stuk De wraak van Carlo, dat op 25 augustus 1882 door het gezelschap werd gespeeld, was bewerkt door de secretaris van De Eendracht, J. de Villiers Heckroodt. (Het Volksblad, 22 augustus 1882) Het voert hier te ver om alle toneelstukken, die door De Eendracht gespeeld zijn, te noemen. Hiervoor verwijs ik naar Bosman, Drama en toneel in Suid-Afrika, deel 2, 1980, p.448-451.

De voorstellingenIn de twee belangrijkste Hollandse kranten van die tijd werd uitgebreid aandacht besteed aan de uitvoeringen van De Eendracht. Vanaf het eerste jaar waren de besprekingen overwegend positief. Men was blij dat het

189

Page 183: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Hollandse toneel zo populair was dat er twee toneelgezelschappen konden bestaan. De journalisten complimenteerden de nieuwe vereniging met het goede spel van haar leden en hoopten dat “de vereeniging voort zal gaan met het publiek op zulke genoeglijke avonden te vergasten.” (Het Volksblad, 1 juli 1876)

Op 21 november 1878 speelden voor de eerste keer “twee Afrikaansche jonge dames” (Anna Valois en “jongejuffrouw” Spoor) mee met De Eendracht. (Het Volksblad, 19 november 1878) De journalist was hier zeer over te spreken, maar blijkbaar was het ook bij De Eendracht nog altijd niet gebruikelijk de vrouwenrollen door vrouwen te laten spelen. In 1880 schreef Het Volksblad naar aanleiding van het optreden van een vrouwelijke actrice in het stuk Gustavus of de Zweedsche mijnwerkers (gespeeld op 7 oktober 1880):

“Ook ons beviel de voorstelling zeer goed, beter dan bij vorige gelegenheden en wel in de eerste plaats omdat de vrouwenrol door eene dame in plaats van door een heer werd vervuld. Wij zeggen daarom zowel De Eendracht als de jonge dame die in die rol optrad, dank dat zij zich boven het domme en dwaze vooroordeel verheven hebben dat er omtrent de medewerking van dames in Rederijkers-kamers bestaat en hopen nu maar dat dit goede voorbeeld spoedig navolging moge ondervinden.” (Het Volksblad, 9 oktober 1880)

De journalisten schreven overigens lang niet altijd zo lovend over de uitvoeringen van de amateurs. Ze klaagden regelmatig over het gebrek aan “rolvastheid” van de acteurs, wat resulteerde in passages als:

“Gebrek aan rolvastheid was een der voornaamste kenmerken bij deze uitvoering, en wij gelooven dat dit wel een bewijs daarvan is, als de eene akteur den ander op het tooneel toeroept ‘leer je rol maar beter.’” (Het Volksblad, 18 augustus 1877)

“Een andere wederom was zoo rolvast dat het publiek somwijlen als op de pijnbank zat, terwijl, om niet meer te noemen, een derde zijn rol van komiek zo natuurlijk speelde dat wij niet om de rol maar om den persoon zelven moesten lachen.” (Het Volksblad, 26 augustus 1880)

Tijdens de openbare uitvoeringen van De Eendracht werd er naast toneel ook nog aandacht besteed aan balletuitvoeringen door kinderen, onder leiding van J. Combrink. In tegenstelling tot de toneeluitvoeringen werd het kinderballet altijd geprezen. (Het Volksblad, 26 juli 1879 passim; De Zuid-

190

Page 184: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Afrikaan, 26 juli 1879 passim) Combrink had zich bij de oprichting van De Eendracht ook bij de vereniging aangemeld en ging verder met wat hij ook in zijn eigen gezelschap, Door Yver bloeit de Kunst deed: acteren en choreografie van het kinderballet verzorgen. (Bosman, 1980, p.441)

Net als Aurora deed De Eendracht aan liefdadigheid. In september 1879 speelde De Eendracht twee keer achter elkaar ten bate van anderen. Op 8 september gingen de opbrengsten van de opvoering van Aballino de groote bandiet naar J. Combrink. (Het Volksblad, 9 september 1879) Tien dagen later, op 18 september, speelde De Eendracht “eenige fragmenten uit bekende tooneelstukken” waarvan de opbrengst ditmaal bedoeld was voor het “ondersteuningsfonds voor de noodlijdende Trekboeren uit de Transvaal.” (Het Volksblad, 20 september 1879; De Zuid-Afrikaan, 17 september 1879) Aurora had twee dagen eerder, op 16 september, ook al een voorstelling voor de Transvalers georganiseerd.

Op 23 oktober 1879 speelde De Eendracht in Paarl opnieuw ten bate van de Transvalers en verdiende toen £15. Een dag later speelde de vereniging voor het Gymnasium van Paarl en bracht daarvoor £9 bij elkaar. (Het Volksblad, 25 oktober 1879)

De Eendracht speelde in dezelfde zalen als Aurora, namelijk de Atheneum-zaal van Hutchinson (Het Volksblad, 6 april 1876 passim) en de Odd Fellows-zaal aan de Pleinstraat (Het Volksblad, 29 juni 1878, passim). Daarnaast gaf de vereniging nog enkele voorstellingen in Paarl (Het Volksblad, 25 oktober 1879), in het Theatre Royal, een theater in Kaapstad dat vooral door het Engelse beroepstoneel werd gebruikt (Het Volksblad, 20 september 1879) en in de Masonic Hall in de St. Jansstraat. (Het Volksblad, 28 augustus 1883)

De Eendracht probeerde, net als Aurora en de Nederlandse rederijkerskamers, belangrijke personen bij de vereniging te betrekken. In 1881 stuurde het bestuur van de vereniging een rouwbrief naar kroonprins Alexander om hem te condoleren met de dood van zijn oudoom prins Frederik (1797-1881). Tegelijkertijd maakte het bestuur van De Eendracht van de gelegenheid gebruik om

“(...) uwe K.H. nederig en eerbiedig [te] verzoeken om de vergunning, Uwe K.H. als de Beschermheer onzer vereeniging te mogen noemen, (...)” (Koninklijk Huisarchief, B76/66)

Blijkbaar gaf de Nederlandse consul-generaal in Kaapstad een positief antwoord op de vraag van de adjudant van Alexander om inlichtingen omtrent het gezelschap en de leden daarvan, want op 18 april stuurde De Eendracht opnieuw een brief naar Alexander, die vergezeld ging van het

191

Page 185: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

programmablaadje van de voorstelling die de vereniging op die avond hield. Op de voorkant van dit blaadje stond onder de naam van het gezelschap het koninklijk wapen afgedrukt en de mededeling dat prins Alexander beschermheer van het gezelschap was. (Koninklijk Huisarchief, B344/305)

Op 25 augustus 1882 en 24 augustus 1883 vierde het gezelschap de verjaardag van zijn beschermheer middels speciale toneeluitvoeringen. In 1882 stuurden de president en secretaris van De Eendracht na afloop van de voorstelling een lange brief, krantenknipsels over de voorstelling en een op oranje moiré-zijde gedrukt programmaboekje naar Alexander. Het programma behelsde het toneelstuk De wraak van Carlo in de bewerking van J. de V. Heckroodt, het blijspel De dooven en een uitvoering van het muziek-corps van Martheze. (Koninklijk Huisarchief, B642/689; ik heb de hele correspondentie opgenomen in bijlage 12)

In 1883 organiseerde De Eendracht ter ere van de prins een “private voorstelling.” Ik heb in het Koninklijk Huisarchief niets over deze voorstelling kunnen vinden, in Het Volksblad en De Zuid-Afrikaan werd de voorstelling wel besproken.

“‘De Eendracht’ - Dit liefhebberij tooneelgezelschap gaf laatstleden Vrijdag, 24 Augustus een private voorstelling in de Masonic Hall, St. Jansstraat, ter eere van den geboortedag van hun beschermheer Z.K.H. Prins Alexander der Nederlanden, prins van oranje, enz, enz. Het blijspel voor die gelegenheid opgevoerd, Mijn vrouw en mijn parapluie voldeed nog al voor die gelegenheid en was spoedig afgespeeld. Na afloop van hetzelve werd aan de genoodigde dames en heeren gelegenheid gegeven hun hart op te halen en zich te versterken aan de ververschingen. Daarna werd het bal geopend en begon het dansen. Het schoone geslacht was goed vertegenwoordigd en keurig netjes opgedoscht; wij kunnen gerust zeggen dat er velen van de notabelste inwoners van Kaapstad tegenwoordig waren. Nadat men eenige walsen en andere dansen had uitgevoerd, was het twaalf uur geworden. Dit werd door de leden, dames en heeren, waargenomen om een heildronk op hun beschermheer Zijn Koninklijke Hoogheid in te stellen, die met groote geestdrift werd gedronken. Onder aangenamen kout begon het een weinig laat te worden, en het was al eenige uren in Zaterdag toen men besloot zich naar huis te begeven. Allen scheidden zeer voldaan, erkennende zich goed geamuseerd te hebben.” (Het Volksblad, 28 augustus 1883)

Dit was tevens de laatste keer dat een voorstelling van De Eendracht in Het Volksblad en De Zuid-Afrikaan besproken werden. Ik neem daarom aan dat

192

Page 186: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

de vereniging in 1883 een stille dood gestorven is.

De ledenIn het voorgaande heb ik al verschillende leden van De Eendracht opgenoemd. Ik kan ook niet veel meer doen dan dat, doordat ik, in tegenstelling tot de leden van Aurora, bijna niets over de leden van De Eendracht heb kunnen vinden. Uit de recensies in Het Volksblad en De Zuid-Afrikaan ben ik verschillende namen van acteurs van De Eendracht te weten gekomen. Verder werden verschillende acteurs genoemd in de programmaboekjes die in 1882 naar prins Alexander werden opgestuurd. (Koninklijk Huisarchief, B344/305; B642/689)

In 1877 bestond het bestuur uit de volgende heren: voorzitter, J. Hemmes; vice-voorzitter, A.P. Herholdt, Azn; H.P. Krielen, secretaris; P. Faddegon, tesaurier; J.H. Korff, assistent-tesaurier; C.A. van den Bosch en A.P. de Villier, auditeuren. (Het Volksblad, 19 mei 1877) Van deze heren waren Hemmes, Faddegon en waarschijnlijk Herholdt (zie bijlage 6, noot 1) ook al lid van Aurora geweest. Ook J. Combrink, die ik in het voorgaande al genoemd heb, had bij Aurora geacteerd. Andere mannelijke leden waren: S. Baard (Volksblad, 9 oktober 1880), hij speelde tussen 1892 en 1910 ook nog bij Door Yver bloeit de kunst; J.W. De Graaf (Het Volksblad, 9 juli 1881); J. de Villiers Heckroodt, hij was van 1881 tot 1883 secretaris van het gezelschap, blijkens de brieven naar prins Alexander; M. Italianer, (Koninklijk Huisarchief, B344/305); Kist (Het Volksblad, 26 augustus 1880); J.H. Korff (Het Volksblad, 9 oktober 1880); M.J. van Niekerk (Het Volksblad, 9 oktober 1880); A.W. Oosterberg (Koninklijk Huisarchief, B642/689); P. Pietersen (Koninklijk Huisarchief, B642/689); T.M. Siebolds (Het Volksblad, 26 augustus 1880); A.B. Spolander (Koninklijk Huisarchief, B642/689); Veldhuizen (Het Volksblad, 18 augustus 1877) en G. Wannenburg (Het Volksblad, 18 augustus 1877), hij speelde vóór 1876 en na 1886 ook nog in Door Yver bloeit de kunst (Bosman, 1980, p.448)

Daarnaast waren de volgende vrouwen lid van De Eendracht: mevr. Beersma (Koninklijk Huisarchief, B642/689); jongejuffrouw Van Spoor (Het Volksblad, 10 februari 1883) en jongejuffrouw Anna Valois (Koninklijk Huisarchief, B344/305). Helaas heb ik over al deze mensen bijna niets in het Staatsarchief in Kaapstad of in de Kaapse almanakken kunnen vinden.

193

Page 187: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Conclusie

Rederijkerskamer Aurora was, wat betreft de organisatie en het soort activiteiten dat de vereniging tentoonspreidde, een kopie van de ‘Rederijkerskamers voor uiterlijke welsprekendheid’, zoals die in de tweede helft van de negentiende eeuw in Nederland in groten getale bestonden. De reglementen van Aurora kwamen grotendeels overeen met de statuten van minstens één Nederlandse vereniging (Nieuwland uit Den Haag) en de kamer legde zich, net als de Nederlandse pendanten, toe op het verbreiden van de kennis van de Nederlandse letterkunde. De verwantschap met Nederlandse kamers bleek ook uit de toespraak die A.H. Koster in 1862 in een van de openbare vergaderingen hield, waarin hij naar de Nederlandse rederijkerskamers voor uiterlijke welsprekendheid verwees en Aurora daarmee vergeleek.

Dat de Kaapse rederijkerskamer zo veel leek op de Nederlandse rederijkerskamers, is niet verwonderlijk. De vereniging werd gesticht door verschillende Hollanders, die in de jaren voor de oprichting naar Kaapstad waren geëmigreerd. Van één van deze oprichters (W.F. Stramrood) weet ik zeker dat hij in Nederland lid van een kamer was. Van verschillende anderen (A.H. Koster, M.N.J. Gijselman) heb ik dat niet kunnen vaststellen, maar lijkt het me niet onaannemelijk.

Een belangrijke overeenkomst met de Nederlandse kamers was de verandering van rederijkerskamer naar amateur-toneelvereniging, die Aurora onderging. In Nederland begonnen de meeste kamers met zeer hoge idealen, maar moesten ze enkele jaren na hun oprichting toegeven aan de smaak van het publiek, dat weinig belangstelling had voor de ‘saaie’ voordrachten van Nederlandse poëzie. Aurora onderging dezelfde veranderingen als de Nederlandse kamers, alleen ging het veel sneller en geruislozer dan bij menige Nederlandse kamer.

Al in 1862, bij de eerste oprichting van de vereniging, bleek uit de geringe opkomst tijdens de openbare vergaderingen, dat het Kaapse publiek niet warm liep voor voordrachten van Nederlandse ‘puikdichters’. Bij de heroprichting in 1866 probeerde men het opnieuw, maar al na één jaar werden de voordrachten naar het tweede plan geschoven en richtten de rederijkers zich vooral op het toneelspelen.

Wat het repertoire van Aurora betreft, valt op dat de kamer in vergelijking met de Nederlandse kamers, minder aandacht besteedde aan de grote Nederlandse dichters. Tijdens de openbare vergaderingen van Aurora werden bijna uitsluitend makkelijk in het gehoor liggende, grappige gedichten voorgedragen. Het toneelrepertoire bestond bijna in zijn geheel uit het zogenaamde rederijkerstoneel en buitenlandse melodrama’s. Ook het

195

Page 188: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

overgeleverde deel van de bibliotheek van de Kaapse rederijkers bestaat voor het grootste deel uit dergelijke toneelstukken.

Volgens mij besteedde men bij Aurora ook bijna geen aandacht aan de theorie van ‘het rederijken’. Ik heb nergens aanwijzingen kunnen vinden dat men tijdens de openbare vergaderingen daadwerkelijk hierover sprak en in de bibliotheek van Aurora heb ik ook geen enkel boek over retorica aangetrofen. Bij de twee Nederlandse kamers die ik bekeken heb, ontbreken dergelijke werken niet in de bibliotheek. Ik heb het idee dat het repertoire van Nederlandse kamers ook van een kwalitatief hoger gehalte was, dan dat van hun Kaapse collega’s. Zij droegen nu en dan wel eens een gedicht of toneelstuk van Vondel of Bilderdijk voor en sommigen, Jan van Beers uit Utrecht, speelden zelfs toneelstukken van Multatuli in de originele versie. Waarschijnlijk was dit lage gehalte van het repertoire gedeeltelijk aan de werkende leden van Aurora te wijten. Zij wilden wel goede stukken spelen, maar konden soms eenvoudigweg niet goed genoeg acteren om dat naar behoren te doen.

Daarnaast speelde waarschijnlijk ook het Kaapse publiek een grote rol in de keuze van de toneelstukken. Het Hollandse publiek in Kaapstad, was minder ‘ontwikkeld’ dan het publiek in een Nederlandse provinciestad en had waarschijnlijk daarom geen belangstelling voor zware en moeilijke toneelstukken. Het publiek zocht vertier en wilde spanning en sensatie. Een bijkomend probleem was natuurlijk ook nog het gebruik van het ‘Hoog-Nederlands’ door de rederijkers. Het grootste deel van de ‘Hollandssprekende’ bevolking van Kaapstad, sprak een vroege variant van het Afrikaans en kon alleen met zeer veel moeite met het Nederlands overweg. Dat was waarschijnlijk ook een van de factoren die debet waren aan het eind van de vereniging in 1888. De rederijkers waren niet bereid het Nederlands tijdens de openbare vergaderingen te vervangen voor het ‘Kaaps-Hollands’ of Afrikaans.

Aurora besteedde ook redelijk veel aandacht aan gedichten en toneelstukken die door de leden waren geschreven of bewerkt. Een van produktiefste leden was de secretaris Brink, die later een groot deel van de toneelstukken die hij voor Aurora geschreven had, heeft uitgegeven. Hij is ook het enige lid van de kamer dat nu nog enige bekendheid geniet onder de Afrikaanse literatuurhistorici. Naast Brink speelde H.W. Teengs een niet onaanzienlijke rol in de vereniging, maar doordat er van zijn werk niets is overgeleverd, is hij in de vergetelheid geraakt.

Wat de overige leden betreft, kan ik constateren dat ik over de werkende leden behoorlijk wat relevante informatie, die nog niet bekend was, op heb kunnen sporen en openleggen. Helaas ben ik er niet in geslaagd meer informatie te vinden over de gewone leden van de kamer. Hierdoor kon ik

196

Page 189: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

bijna niets opmerken over aantallen leden of hun sociale status in Kaapstad.Rederijkerskamer Aurora was een Nederlandse vereniging met

Afrikaanse trekjes. Gedurende het gehele bestaan van de kamer is er, op één seizoen na, een Nederlander voorzitter geweest. Verder bestond een heel groot deel van de werkende leden uit Nederlanders en het repertoire bestond uit Nederlands rederijkerstoneel. Het Nederlandse karakter van de vereniging kwam zeer sterk naar voren op speciale gelegenheden, zoals het jubileum van koning Willem III van Nederland. Op zo’n momenten lieten de leden zien dat zij hun vaderland en nationaliteit niet vergeten waren.

Aurora was echter geen strikt Hollandse vereniging. Een groot deel van het bestaan van de kamer werden de activiteiten mede bepaald door Melt Brink, die in Kaapstad geboren was. Verder waren er nog verschillende Afrikaners actief binnen de vereniging. De Nederlandse leden van de kamer voelden zich echter evenveel Nederlands als Afrikaans. Ze waren trots op hun ‘aangenomen vaderland’, aldus Frederik Koster tijdens het jubileum van Willem III.

De band met Afrika kwam ook duidelijk naar voren in de toneelstukken van de ‘Nederlander’ Teengs. Hij was een van allereersten die delen van de Afrikaanse geschiedenis omwerkte tot literatuur. Zoals ik net al aangaf is geen enkel toneelstuk van hem overgeleverd, maar waarschijnlijk kwam in deze stukken al de “Afrikaner volksiel” naar voren.

Daarnaast voelden de leden van de kamer zich verwant met de Boerenrepublieken. De presidenten van de Zuid-Afrikaanse Republiek en de Oranje-Vrijstaat, Burgers, Kruger en Brand, waren ere-lid van de kamer. Daarnaast organiseerde de kamer verscheidene openbare vergaderingen waarvan de opbrengsten bedoeld waren voor ‘Afrikaanse’ doelen, zoals “de ongelukkige Transvalers, die op de grenzen van Damaraland van honger en kommer” vergingen, of de weduwe van president Burgers.

Ten slotte ben ik van mening dat deze scriptie waardevol is voor zowel de Nederlandse en Afrikaanse literatuurgeschiedenis. Het belang voor de Nederlandse letterkunde ligt ten eerste in de aanvulling op de literatuurgeschiedenis van de negentiende eeuw, waarin karig onderzoek naar ‘rederijkerskamers voor uiterlijke welsprekendheid’ is gedaan. En ten tweede is deze scriptie een aanvulling op het onderzoek naar de manier waarop de Nederlandse literatuur en cultuur zich in het buitenland verspreidden.

Het belang voor de Afrikaanse letterkunde ligt in de lacune binnen de literatuurgeschiedenis die nu wordt opgevuld. Er was tot nu toe nog, mijns inziens ten onrechte, bijna geen onderzoek gedaan naar het bestaan van rederijkerskamer Aurora.

197

Page 190: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Samenvatting

In 1866 werd in Kaapstad de Nederlandse rederijkerskamer Aurora, onder de zinspreuk “Onvermoeide vlijt komt alles te boven” opgericht door vijf Nederlandse immigranten. De kamer was een heroprichting van de vereniging onder dezelfde naam die in 1862 ongeveer een jaar in Kaapstad had bestaan. De stichters van Aurora wilden met de oprichting van de rederijkerskamer de “beoefening der uiterlijke welsprekendheid alsmede de kennis der Nederduitsche letterkunde bevorderen.”

Kaapstad was in die tijd al meer dan zestig jaar in Engelse handen en langzaam maar zeker werden de Nederlandse taal en cultuur naar de achtergrond gedrongen. De Nederlandse oprichters van Aurora dachten dat de beste garantie voor het behoud van een ‘Nederlandse’ identiteit de stichting van een bij uitstek Nederlandse vereniging zou zijn.

In heel Nederland bestonden in de tweede helft van de negentiende eeuw naar alle waarschijnlijkheid in totaal meer dan 900 ‘rederijkerskamers voor uiterlijke welsprekendheid’. De leden van deze verenigingen kwamen regelmatig bijeen om gedichten of verhandelingen voor te dragen, om te voorkomen dat de hoogtepunten van de Nederlandse letterkunde in de vergetelheid belandden. Al snel moesten de meeste verenigingen constateren dat het publiek niet geïnteresseerd was in moeilijke gedichten, maar de voorkeur gaf aan makkelijke, komische gedichten en toneelstukken. Ten gevolge hiervan veranderden de meeste rederijkerskamers rond de jaren zeventig in veredelde amateur-toneelgezelschappen.

Tussen 1862 en 1888 bestond in Kaapstad dus ook een dergelijke vereniging, die redelijk succesvol was. In deze scriptie heb ik geprobeerd het bestaan van Aurora zo veel mogelijk te reconstrueren en te plaatsen binnen de ontwikkelingen in de Kaapse samenleving tussen 1860 en 1900. Verder heb ik geprobeerd de inrichting van Aurora te vergelijken met die van de Nederlandse kamers, die destijds in zo groten getale in Nederland bestonden. Ten slotte blijkt uit deze studie enigszins op welke manier men in de negentiende eeuw probeerde de Nederlandse cultuur in een vijandige omgeving te bewaren. Naar het bestaan van rederijkerskamers wordt in Nederland pas sinds enkele jaren serieus onderzoek gedaan. Tot voor kort had men geen idee hoeveel kamers er in Nederland geweest waren en wat hun rol in het culturele leven in Nederland geweest was. Dit is langzaam aan het veranderen en met deze scriptie wil ik een positieve bijdrage aan deze ontwikkeling geven.

199

Page 191: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Bibliografie

AlmanakkenThe Cape of Good Hope Almanac, 1860-1863. Van de Sandt de Villiers.The Cape Town Directory, 1865-1868. Chas Goode.The Cape of Good Hope Commercial Directory and General Business Guide, 1868. Saul So-lomon & Co.General Directory and Guide Book to the Cape of Good Hope and its Dependencies , 1869-1887, Saul Solomon & Co.South African Directory, 1883-1884. Saul Solomon & Co.

ArchievenAlgemeen Rijksarchief, ‘s Gravenhage:

Tweede afdeling, archief van de familie Beelaerts van Blokland, inv. nr. 2.21.253, portefeuille 37, map 6: Lijst van emigranten 1856-1858.

Gemeentearchief Den Haag:Beheersnummer 132: Vereeniging Nieuwland onder de zinspreuk ‘Tot nut en genoegen’, voortgezet als Koninklijke letterlievende vereeniging Nieuwland, 1863-1930:Inventarisnr. 1: Statuten en huishoudelijk reglement der Vereeniging Nieuwland te ‘s Gravenhage.Inventarisnr. 86: Ledenlijst der Vereeniging NieuwlandInventarisnr. 132: Bibliotheekinventaris van Letterlievende Vereeniging Nieuwland.Inventarisnr. 133: Catalogus van de Bibliotheek van de Koninklijke Letterlievende Vereeniging Nieuwland, etc.

Gemeentelijk Archief Utrecht:Toegang 35: Archief Utrechtse Rederijkerskamer “Jan van Beers”, opgericht 1861. Archiefnr. 126, nr. 63: Verslag der boekerij van de rederijkerskamer Jan van Beers over het jaar 1866.Archiefnr. 126, nr. 68: Lijst van toneelstukken door Jan van Beers opgevoerd.

Kaapse Argiefbewaarplek, Kaapstad:MOOC, vol. 6/9/371, ref. 3481: Bastiaans, Karel Juriaan, death notice 1897MOOC, vol. 6/9/360, ref. 261: Bastiaans, Johanna, nee Faddegon, death notice 1897MOOC, vol. 6/9/416, ref. 4404: Belinfante, Jacques Maurits, death notice 1900MOOC, vol. 6/9/520, ref. 1097: Belinfante, Elisabeth Cornelia, nee Combrink, death no-tice 1905MOOC, vol. 6/9/147, ref. 404: Combrink, Johannes, death notice 1874MOOC, vol. 6/9/401, ref. 1462: Grietje Fockens, nee Avis, death notice 1900MOOC, vol. 6/9/498, ref. 1193: Van Heerde, Johannes, death notice 1904MOOC, vol. 6/9/208, ref. 8502: Koster, Catharina Johanna, nee Keytel, death notice 1884MOOC, vol. 6/9/258, ref. 1214: Koster, Frederik, death notice 1888MOOC, vol. 6/9/540, ref. 342: Koster, Nicolaas Cornelis, death notice 1906MOOC, vol. 6/9/748, ref. 973: Koster, Pieter, death notice 1914MOOC, vol. 6/9/397, ref. 306: Koster, Wilhelmina Elisabeth, nee Smith, death notice 1900MOOC, vol. 6/9/458, ref. 3073: Kruse, Jan Willem, death notice 1902MOOC, vol. 6/9/155, ref. 2838: Stroombergen, Dina Elisabeth, nee Eckard, death notice 1876MOOC, vol. 6/9/466, ref. 102: Stuur, Jan, death notice 1903MOOC, vol. 6/9/79, ref. 1792: Teengs, Henrietta Petronella, nee Koster, death notice 1881

201

Page 192: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

MOOC, vol. 6/9/347, ref. 2774: Teengs, Hendrik Wilhelmus, death notice 1895MOOC, vol. 6/9/150, ref. 1176: Van Vloten, Christiaan Lodewijk, death notice 1875MOOC, vol. 6/9/219, ref. 587: Wantenaar, Cornelis Johannes, death notice 1885

Koninklijk Huis Archief, ‘s GravenhageA45-Xg-48: Album bevattende de Namen der Inschrijvers, uitgenodigd door Rederijkerskamer “Aurora” te Kaapstad, tot het aanbieden van een Cadeau aan Z.M. den koning der Nederlanden, op het feest van Zr. Ms. 25 Jarige Troonsbeklimming. Kaapstad, 12 mei 1874.B76/66: Condoleancebrief van De Eendracht aan prins Alexander, 10 oktober 1881.B586/660: Memo van de adjudant van Prins Alexander aan de minister van Buitenlandse zaken, 14 november 1881.B344/305: Brief van De Eendracht aan prins Alexander, vergezeld van programmaboekje, 18 april 1882.B642/689: Brief van De Eendracht aan prins Alexander, ter ere van zijn verjaardag, vergezeld van programmaboekje, 29 augustus 1882.

KrantenDie Burger, 11 juli 1916Het Volksblad, 1862-1887De Zuid-Afrikaan, 1862-1887

Literatuur

AR. Antonissen, Die Afrikaanse letterkunde van Aanvang tot Hede. 2e hers. dr. Kaapstad, Bloemfontein, Johannesburg, [1963].

BR.M. Ballantyne, Six months at the Cape or Letters to Periwinkle from South Africa. London, 1879.W. van den Berg, ‘Het literaire genootschapsleven in de eerste helft van de negentiende eeuw.’ In: De negentiende eeuw, jrg. 7, 1983, p.146-178.W. van den berg, ‘Sociabiliteit, genootschappelijkheid en orale cultus.’ In: M. Spies (red), Historische letterkunde, facetten van vakbeoefening. Groningen, [cop. 1984]. p.151-170.W. van den Berg, ‘Van horen zeggen. De orale traditie in de tweede helft van de negentiende eeuw.’ In: J.J. Kloek, W.W. Mijnhardt (red.), De productie, distributie en consumptie van cultuur. Amsterdam, 1991, p.49-70W. van den Berg, A. De Bruijn, ‘Negentiende-eeuwse rederijkerskamers, een inventarisatie.’ In: De negentiende eeuw, jrg. 16, 1992, p.163-184.W. van den Berg, ‘Literaire genootschapscultuur in Nederland.’ In: B. Sliggers (red.), De verborgen wereld van Democriet. Een kolderiek en dichtlievend genootschap te Haarlem 1789-1869. Haarlem, 1995, p.11-15.W. van den Berg, ‘11 December 1846, Vondel in voordracht. Bloei en belang van de negentiende-eeuwse rederijkerskamers.’ In: R.L. Erenstein (red.), Een theatergeschiedenis der Nederlanden. Tien eeuwen drama en theater in Nederland en Vlaanderen. Amsterdam, cop.1996, p.418-425.L.W.B. Binge, Ontwikkeling van die Afrikaanse toneel 1832 tot 1950. Pretoria, 1969. (Publikasiereeks nr. 29, Nasionale raad vir sosiale navorsing, departement van hoër onderwijs.) A.J. Böeseken, ‘Die koms van die blankes onder Van Riebeeck.’ In: C.F.J. Muller (red),

202

Page 193: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Vyfhonderd jaar Suid-Afrikaanse geskiedenis. 2e dr., Pretoria, Kaapstad, 1969. p.17-26.A.J. Böeseken, ‘Die vestiging van die blankes onder die Van der Stels.’ In: C.F.J. Muller (red), Vyfhonderd jaar Suid-Afrikaanse geskiedenis. 2e dr., Pretoria, Kaapstad, 1969. p.27-39.A.J. Böeseken, ‘Die kompanjie en sy onderdane.’ In: C.F.J. Muller (red), Vyfhonderd jaar Suid-Afrikaanse geskiedenis. 2e dr., Pretoria, Kaapstad, 1969. p.52-64.G.J. van Bork, N. Laan, Twee eeuwen literatuurgeschiedenis. Poëticale opvattingen in de Nederlandse literatuur. Groningen, [cop. 1986].F.C.L. Bosman, Drama en toneel in Suid-Afrika, deel 1: 1652-1855. Pretoria, 1928.F.C.L. Bosman, Drama en toneel in Suid-Afrika, deel 2: 1856-1912. Pretoria, 1980.C.R. Boxer, The Dutch Seaborne Empire, 1600-1800. London, 1988.C. Busken Huet, Litterarische fantasiën en kritieken. Haarlem, 1912. Deel 7, nr.9 en 10, p.151-156.

CE. Conradie, Hollandse skrywers uit Suid-Afrika. ‘n Kultuur-historiese studie. Deel 1: 1652-1875. Pretoria, 1934.E. Conradie, Hollandse skrywers uit Suid-Afrika, ‘n kultuur-historiese studie. Deel 2: 1875-1905. Kaapstad, Pretoria, 1949.

DT.R.H. Davenport, South Africa, a modern history. 3e dr., upd. and rev. Macmillan press, [z.p.], [z.j.]G. Dekker, Afrikaanse literatuurgeskiedenis. 8e om- en bygew. dr. Kaapstad etc, [1958].

GF.S. Gaastra, ‘De VOC in Azië tot 1680.’ In: Overzee. Nederlandse koloniale geschiedenis 1590-1975. Haarlem, [1982]. p.13-59.F.S. Gaastra, ‘De VOC in Azië 1680-1795.’ In: Overzee. Nederlandse koloniale geschiedenis 1590-1975. Haarlem, [1982]. p.60-103.R. van Gelder, L. Wagenaar, Sporen van de Compagnie. De VOC in Nederland. Amsterdam, 1988.I. Glorie, ‘‘n Klein alleenstaand koppie op ‘n kaal vlakte? Melt Brink en zijn venster op de wereld.’ In: Tydskrif Nederlands Afrikaans, december 1996. Ik heb de ‘virtuele versie’ gebruikt: http://www.sun.ac.za/local/academis/arts/afrned/tna/96-des/glorienk.htm

HJ.A. Heese, R.T.J. Lombard, Suid-Afrikaanse Geslagsregister, Pretoria, Human Sciences Re-search Council. 1986-1992 [4 dln., onvoltooid].S. Huigen, De weg naar Monopotama. Nederlandstalige representaties van geografische, historische en sociale werkelijkheden in Zuid-Afrika. Amsterdam, 1996.

JJaarboekje voor Rederijkers en minnaars van poëzy. F. Greb (red). Amsterdam, 1857-1885.F.A. van Jaarsveld, Die ontwaking van die Afrikaanse nasionale bewussyn, 1868-1881. 2e dr. Johannesburg, 1959.G.J. Johannes, De lof der aalbessen. Over (Noord) Nederlandse literatuurtheorie, literatuur en de consequenties van kleinschaligheid, 1770-1830. Den Haag, 1997. (Nederlandse cultuur in Europese context; monografieën en studies, nr. 10)A. de Jonge, W.W. Mijnhardt, ‘Het genootschapsonderzoek in Nederland.’ In: Documenta-tieblad werkgroep achttiende eeuw. jrg. XV, nr.2, 1983, p.215-221.

203

Page 194: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

KJ.C. Kannemeyer, Geskiedenis van die Afrikaanse literatuur. 2e hers. en bygew. dr. Kaapstad, Pretoria, 1984. [2 dln.]C.R. Kotzé, ‘‘n Nuwe bewind, 1806-1834.’ In: C.F.J. Muller (red), Vyfhonderd jaar Suid-Afri-kaanse geskiedenis. 2e hers. dr., Pretoria, Kaapstad, 1977, p.120-148.

LK. ter Laan, Nederlandse spreekwoorden, spreuken en zegswijzen. (Met de weerspreuken verz. D. A.M. Heidt jr.) 24e dr., [Amsterdam], 1988.

MN. Mansvelt, De betrekkingen tusschen Nederland en Zuid-Afrika sedert de verovering van de Kaapkolonie door de Engelschen. Utrecht, 1902.W.W. Mijnhardt, ‘Het Nederlandse genootschap in de achttiende en vroege negentiende eeuw.’ In: De negentiende eeuw, jrg. 7, 1983, p.76-101.C.F.J. Muller, ‘Stryd na binne en na buite, 1778-1795.’ In: C.F.J. Muller (red), Vyfhonderd jaar Suid-Afrikaanse geskiedenis. 2e hers. dr., Pretoria, Kaapstad, 1977, p.82-103.C.F.J. Muller, ‘Die Groot Trek-Tydperk, 1834-1854.’ In: C.F.J. Muller (red), Vyfhonderd jaar Suid-Afrikaanse geskiedenis. 2e hers. dr., Pretoria, Kaapstad, 1977, p.149-185.C.F.J. Muller, Sonop in die Suide. Geboorte en groei van die Nasionale pers 1915-1948. Kaapstad, 1990.

NDe nieuwe recensent. Tijdschrift voor wetenschap en smaak. 1858, dl.2, p.140.P.J. Nienaber, ‘n Beknopte geskiedenis van die Hollands-Afrikaanse drukpers in Suid-Afrika. Bloemfontein, Kaapstad, Port Elisabeth, 1943.

OOpen brief van eenige Hollandsche Afrikaners aan hunne broeders in Nederland. [Kaapstad, 1896].

PH.W.J. Picard, Grand Parade. The birth of greater Cape Town 1850-1913. Cape Town, 1969.J.H.O. du Plessis, Die Afrikaanse pers, ‘n studie van die ontstaan, ontwikkeling en rol van die Hollands-Afrikaanse pers, as sosiale instelling. Diss. Kaapstad, 1943.J. Ploeger, ‘Oor ‘n paar lede van die Rederykerskamer “Aurora”.’ In: Tydskrif vir wetenskap en kuns, dl. 20, april 1960, p.79-83.J. Ploeger, Nederlandse landverhuising na Suid-Afrika, 1849-1862. Kaapstad, Genealogische Genootskap van Suid-Afrika, 1985-1986. 2 dln, Supplementa ad Familia, deel II, p.2-60; deel III, p.2-70.J. Ploeger, G. de V. de Kock, Nederlandse emigrasie na Suid-Afrika, 1800-1900. Port Elisabeth, 1989.J.W. Pont, ‘Zuid-Afrika in de 19e eeuw en den tegenwoordigen tijd.’ In: Nederland – Zuid-Afrika, gedenkboek uitgegeven door de Nederlandsch – Zuid-Afrikaanse Vereeniging, bij gelegenheid van haar vijftig-jarig bestaan, 1881-1931. Amsterdam, 1931. p.39-61.J.W. Pont, ‘De betrekkingen tusschen Nederland en Zuid-Afrika, 1806-1881.’ In: Nederland - Zuid-Afrika, gedenkboek uitgegeven door de Nederlandsch Zuid-Afrikaanse Vereeniging, bij gelegenheid van haar vijftig-jarig bestaan, 1881-1931. Amsterdam, 1931. p.63-97.

204

Page 195: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

RReglement van de rederijkerskamer “Aurora”, onder de zinpreuk “Onvermoeide vlijt komt alles te boven.” Beschermheer: De Wel Edel Gestrenge Heer G. Myburgh, Consul-Generaal der Nederlanden. (Opgerigt te Kaapstad, Kaap de Goede Hoop, den 4den October 1866)’Kaapstad: Smuts & Hofmeyr, Drukkers, 11, Kasteelstraat. 1881.Reglementen van de vereeniging De Roode Ster. Opgerigt te Kaapstad op den 15den juni 1874. Kaapstad, Smuts en Hofmeyr, 11, Kasteelstraat. 1878.V. Roeper, ‘De “Eerste Schipvaart”. De tocht van De Houtman.’ In: P. van Zonneveld (red), Naar de Oost! Verhalen over vier eeuwen reizen naar Indië. Amsterdam, 1996.R.J. Ross, ‘De VOC in Zuid-Afrika 1652-1795.’ In: Overzee. Nederlandse koloniale geschiedenis 1590-1975. Haarlem, [1982]. P.104-112.

SL.G.A. Schellekens, Nederlanders in Azië, Afrika en Latijns-Amerika (1600-1900). Nijmegen, 1980.M.A. Schenkeveld-Van der Dussen, Nederlandse literatuur, een geschiedenis. Groningen, 1993.J. du P. Scholtz, Die Afrikaner en sy taal 1806-1875. [2e dr.], Kaapstad etc., [1964].P.L. Scholtz, ‘Die Kaapkolonie, 1853-1902.’ In: C.F.J. Muller (red), Vyfhonderd jaar Suid-Afrikaanse geskiedenis. 2e hers. dr., Pretoria, Kaapstad, 1977, p.185-214.F. Schoonheim, Inventaris archief Utrechtse Rederijkerskamer “Jan van Beers”, opgericht 1861. Gemeentelijk Archief Utrecht, 1974.R. Schraven, ‘De Amsterdamsche rederijkerskamer Achilles (1846-1861).’ In: De negen-tiende eeuw, jrg. 16, 1992, p.185-197.G.J. Schutte, Nederland en de Afrikaners. Adhesie en aversie. Franeker, 1986.G.J. Schutte, Nederlandse publicaties betreffende Zuid-Afrika 1800-1899. Kaapstad, 1989. I. Sicking, In het belang van het kind. Nederlandse kinderemigratie naar Zuid-Afrika in de jaren 1856-1860. Utrechtse Historische Cahiers, jrg. 16, 1995, nr. 1.C.B.F. Singeling, Gezellige schrijvers. Aspecten van letterkundige genootschappelijkheid in Nederland, 1750-1800. Amsterdam, Atlanta, 1991.N.A.C. Slotemaker de Bruïne, ‘Waarom het consulaat der Nederlanden te Kaapstad in 1857 werd gesticht.’ In: Het Consulaat-Generaal der Nederlanden Kaapstad 1857-1957. Kaapstad, 1957. p.13-14N.A.C. Slotemaker de Bruïne, ‘Jeugdemigratie uit Nederland naar de Kaap in 1857.’ In: Het Consulaat-Generaal der Nederlanden Kaapstad 1857-1957. Kaapstad, 1957. p.18-23J.W. Stassen, Toneel en kultuur. Die ontwikkelingsgeskiedenis van die Hollandse en Afri-kaanse toneel en drama in Suid-Afrika. [z.p.], [1957]J.C. Steyn, Tuiste in eie taal. Die behoud en bestaan van Afrikaans. Kaapstad, 1980.Suid-Afrikaanse biografiese woordeboek. W.J. Kock (red.). Bloemfontein, Port Elisabeth, Johannesburg, 1968. Deel 1.

VH. Vanacker, ‘De taal- en letterkundige genootschappen in Vlaanderen: onderzoeksproblemen en -tendensen, met als voorbeeld Regat Prudentia Vires.’ In: A. Deprez, W. Gobbers (red.), Vlaamse literatuur van de negentiende eeuw. Utrecht, 1990, p.25-44.I. Vellekoop, Inventaris van het archief van de koninklijke letterkundige vereeniging Nieuwland onder de zinspreuk “Tot nut en genoegen” 1861-1930. Gemeente Archief ‘s Gravenhage, 1968.A. de Villiers, Die Hollandse Taalbeweging in Suid-Afrika. Kaapstad, 1934. [Diss.] (Annale van die Universiteit van Stellenbosch, red. C.G.S. de Villiers, R.W. Wilcocks, P.A. van den Byl).

205

Page 196: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

T. Voerman, Van Heemstra. Genealogische aantekeningen betreffende het geslacht van Heemstra tot het eind der 19e eeuw. Met portretten en andere illustraties. [‘s Gravenhage, 1949] (Centraal Bureau voor Genealogie, signatuur: G/Heemv.)

WP.J. Winter, ‘Zuid-Afrika onder Nederlandsch bestuur.’ In: Nederland - Zuid-Afrika, gedenkboek uitgegeven door de Nederlandsch Zuid-Afrikaanse Vereeniging, bij gelegenheid van haar vijftig-jarig bestaan, 1881-1931. Amsterdam, 1931. p.11-38.

ZP. van Zonneveld, ‘Het altaar van de kunts brandt veilig onder de palmen. Rederijkerskamers in Nederlands-Indië omstreeks 1850. In: Indische letteren. Documentatieblad van de werkgroep Indisch Nederlandse letterkunde. Afl. 3, 1992, p. 109-114.M.C. van Zyl, ‘Oorgang, 1795-1806.’ In: C.F.J. Muller (red), Vyfhonderd jaar Suid-Afrikaanse geskiedenis. 2e hers. dr., Pretoria, Kaapstad, 1977, p.104-119.

Illustratie-verantwoordingnr.1, p.105: The Town-House, Cape Town, Suid-Afrikaanse Biblioteek, ref. PHA, Greenmar-ket Square, uit: Cape Monthly Magazine, July-December 1861, p.336nr.2, p.119: Portrait of W.H. Stramrood, Kaapse Argiefbewaarplek, Kaapstad, AG 15322nr.3, p.121: Portrait of F. Koster, Kaapse Argiefbewaarplek, Kaapstad, AG 15311nr.4, p.123: ‘Diploma’ for F. Koster, Kaapse Argiefbewaarplek, Kaapstad, AG 15310nr.5, p.124: Portrait of P. Koster, Kaapse Argiefbewaarplek, Kaapstad, AG 15326nr.6, p.125: Portrait of Nico C. Koster, Kaapse Argiefbewaarplek, Kaapstad, AG 15316nr.7, p.128: Portrait of H.W. Teengs, Kaapse Argiefbewaarplek, Kaapstad, AG 15320nr.8, p.Error: Reference source not found: Advertentie voor Willem Nel, uit Het Volksblad, 7 juli 1868nr.9, p.138: Portrait of Melt J. Brink, Kaapse Argiefbewaarplek, Kaapstad, AG 15312nr.10, p.142: W.G. Combrink. NANL, nr. T 15/91/8nr.11, p.144: Portrait of Johan van Heerde, Kaapse Argiefbewaarplek, Kaapstad, AG 15325nr.12, p.145: Portrait of Gerrit van Heerde, Kaapse Argiefbewaarplek, Kaapstad, AG 15313nr.13, p.148: J.M. Belinfante, NALN, nr. T 15/91/13nr.14, p.152: Portrait of L. van Hogezand, Kaapse Argiefbewaarplek, Kaapstad, AG 15314nr.15, p.157: Portrait of Petrus Keytel, Kaapse Argiefbewaarplek, Kaapstad, AG 15319nr.16, p.158: Portrait of Hendrik Moll, Kaapse Argiefbewaarplek, Kaapstad, AG 15315nr.17, p.160: David du Toit, NALN, nr. T 15/91/9 nr.18, p.170: Pleinstreet, Suid-Afrikaanse biblioteek, ref: Cape Times Collection, Negative 17400

206

Page 197: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Bijlage 1: A.H. Koster over Rederijkerskamers

Rederijkerskamers“Eene vreemde plant op Afrikaanse bodem overgebragt, eene plant die, zoo wij hopen en vertrouwen meer en meer belangstelling moge wekken, eene plant die door de zuiderzon beschenen, moge groeijen tot een boom, en bloesems en vruchten moge voortbrengen, gelijkende naar die welke ze gedragen heeft en opnieuw verder draagt in het land waar het zaad ontkiemde tot zoo heerlijke wasdom, als ik u in deze regelen wil aantonen.“Europa lag verzonken in onwetendheid en was reeds eeuwen gekluisterd aan het grofste bijgeloof. Slechts schaars werd de kunst van lezen en schrijven gekend an-ders dan door geestelijken en kloosterlingen, ja, zoo was dezelve in minachting, dat er menig vorst en ridder leefde, die zelfs zijne naamtekening niet op het papier kon-den zetten. Daar ontwaakt Europa eensklaps in geestdrift door de taal van Petrus den Kluizenaar en andere bedevaartgangers die met gloeijende verven de geestdrift maalden door de Christenen in het Heilige Land geleden van de ongeloovigen. Vorsten, ridders, edellieden en lijfeigenen vliegen te wapen om Jeruzalem te verov-eren en het heilige graf te ontrukken aan de drukkende hand van de Muzelman. Ruim twee eeuwen duren de togten tot in bezitneming, behouding of weder verover-ing van Palestina. Dichters bezongen de daden des dapperen en een nieuwe morgen daagde uit die chaos van duisternis. De lijfeigenen mede ter kruistogt getogen, waren vrije mannen geworden, die zich tot een derde stand in de maatschappij - als burgerstand - vormden. Langzamerhand steeg deze tot een hooge trap van welvaart en ontwikkelde van zelve eene behoefte aan hogere genieting. Het lezen en schrijven was niet langer het eigendom van geestelijken gebleven, de zon der beschaving rees uit de kimme. Aanmerkelijk nam nu ook het getal der dichters toe die rondreisden op de wijze der Fransche rhetoriciens, en openlijk hunne verzen voordroegen of wel op eene tafel kleine tooneelstukjes opvoerden. Niet langer bleven het echter dichters van professie, neen, de vrije poorters en gildebroeders volgden dit voorbeeld na, en kwamen te zamen, meest in kamers van herbergen, daarom Kamers van Rhetorici genoemd en deelden elkander de vruchten van hunnen geest of van hun vernuft mede. Waar twee of meer van die kamers zich vereenigden, daar noemde men die feesten landjuwelen of hagespelen. Wat zij voordroegen was dikwijls uit de Bij-belsche geschiedenis ontleend. Die soort stukken noemde men dan Mysteries of Mi-rakelen; later gaf men spelen van zinnelijke voorstellingen van deugden en ondeug-den, ook treur- en blijspelen, meest met ene leerzame toepassing en vooral ook ‘sotte datem’ een soort kluchtige nastukjes. Deze rederijkers behoorden tot de luchtigste en verlichtste hunner medeburgers. Geen wonder dus dat wij hen de toen zoo verregaande zedeloosheid en het bijgeloof der geestelijkheid hoorden bespotten. Het is een natuurlijk gevolg der toenemende verlichting dat deze mannen in hunne voordrachten hunne zielsovertuiging meer en meer lieten doorschemeren, en zo bij hunne hoorders de kiemen ontwikkelden tot betere gevoelens als hen door de geestelijkheid werd ingeprent, zoo dat ik niet te veel meen te zeggen met de bewer-ing dat de rederijkerskamers krachtige hulpmiddelen in Gods hand zijn geweest om de gezegende kerkhervorming te bevorderen. Verbeeld u welk eene uitwerking moet

Bijlage, p.207

Page 198: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

het op het volk gemaakt hebben, als door een der kamers een refrein werd voorge-dragen, b.v. ‘Van twee pateren, d’een oud, d’ander jonck, die reformeeren wouden een nonnenklooster.’ Hoe moet het de geestelijkheid in minachting gebracht hebben, als eene andere kamer een tafelspel gaf (zoo genoemd omdat de vertoners op eene tafel stonden) waarin men een man zag naar het Oostland vertrekken om een zeker wonderwater te halen, tot genezing zijner vrouw, die voorgaf ziek te zijn; onderweg wordt hem door een hoenderkooper onderrigt dat hij misleid wordt; hij laat zich nu, in een hoenderkorf verborgen, in zijn huis brengen en vindt zijne vrouw in den beste welstand, in gezelschap van eenige geestelijke heeren, die zij lekker onthaalt! “In 1496 werd te Antwerpen een landjuweel uitgeschreven. De vraag daar te beant-woorden was: ‘wat de allernoodzakelijkste en grootste mysterie en gratie was, die God tot ‘s menschen welwezen en zaligheid geordineerd en verleend had’. Niet min-der dan 20 kamers deden met hare vlaggen en vaandels, met hare banieren en namen en met hare muziekkorpsen, hare intrede in de feestvierende stad. Men kan hare ver-lichte denkwijze opmerken uit het antwoord op de gegevene vraag. Geen der kamers gaf het in den geest der toen nog uitsluitend Roomsch Katholieke Kerk, maar drie derzelve gaven het opmerkelijk geheel hervormd luidende antwoord: ‘De dood van den Zaligmaker’. Hier wil ik opmerken dat van dezen tijd dagtekent het oude liedje: ‘Daar liep een patertje langs den kant’ dat gewoonlijk deze volksfeesten besloot. Bij het ontstaan en het doordringen der hervorming begrijpt men dan ligt dat de Rederi-jkers niet bleven stil zitten. In 1539 had te Gend een landjuweel plaats waar de vraag moest behandeld worden: ‘Welck volck ter werelt meest sotheyt tooght’. De re-freinen hier op schilderden het diep verval der kerk met donkere kleuren en bespot-teden het monnikenleven, de zielmissen, de aflaten enz. Dat door dit alles de geestelijkheid erg gebeten was op de rederijkers, behoef ik niet te betoogen, en evenmin dat zij te vuur en te zwaard vervolgden. In 1533 werden sommigen hunner veroordeeld tot een bedevaart naar Rome. In 1547 werd de rederijker Pieter Schud-dematte te Antwerpen ter dood gebragt. De Antwerpsche burgemeester Anthonis van Straten, prins van de kamer ‘de Violieren’ werd onthoofd, een groot aantal bezweek op de pijnbank, en honderden ontkwamen slechts door de vlugt. Uit de red-erijkerskamers is ons nationaal tooneel gesproten in het begin der 17de eeuw. Van die tijd af begint ook het verval te dagtekenen dezer verenigingen, die eindelijk te niet zijn gegaan. In deze eeuw echter vereenigden zich weder eenige mannen, om deze echt nationale zaak te herstellen, en wel met dien goeden uitslag dat er thans geen stad bijna in Holland bestaat of zij heeft eene of meer rederijkers kamers, nu hoofdzakelijk ten doel hebbende het voordragen van de werken onzer uitmuntende dichters. Moge door deze weinige regels de geest en strekking der rederijkers in Afrika bevorderd worden, dan is mijn doel volbragt, en moge Hollandsch gouden taal, die taal die in rijkdom van denkbeelden, in liefelijkheid en schoonheid van wo-orden kan wedijveren met alle spraken, en waar zij dondert of de oorlogsfakkel zwaait, haar allen overtreft, moge die taal ook hier winnen in belangstelling en acht-ing, dan is mijn hartewensch vervuld.”

Uit: Het Volksblad, 4 oktober 1862

Bijlage, p.208

Page 199: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Bijlage 2: De reglementen van Aurora

‘Reglement van de rederijkerskamer “Aurora”, onder de zinpreuk “Onvermoeide vlijt komt alles te boven.” Beschermheer: De Wel Edel Gestrenge Heer G. Myburgh, Consul-Generaal der Nederlanden. (Opgerigt te Kaapstad, Kaap de Goede Hoop, den 4den October 1866)’Kaapstad: Smuts & Hofmeyr, Drukkers, 11, Kasteelstraat. 1881.

REGLEMENT

HET GEZELSCHAPArt. 1. Het Gezelschap heeft ten doel, de beoefening der uiterlijke welsprekend-

heid alsmede de kennis der Nederduitsche letterkunde te bevorderen, door het voordragen van zelfgemaakte of andere Proza en Dichtstukken, alsook het opvoeren van Tooneelstukken.

Art. 2. Het maatschappelijk jaar vangt aan den 4den October, en eindigt alzoo den 3den October.

DE LEDENArt. 3. Het Gezelschap bestaat uit Werkende, Beschouwende, Leden-Leerlingen,

Gewone en Eere-Leden.

Art. 4. Werkende leden zijn diegenen, die verplicht zijn mede te werken tot bereik-ing van het doel des Gezelschaps (zie Art. 1). Zij zullen alle werkzaamhe-den, hen door het Bestuur opgelegd, moeten vervullen, tenzij door gegronde redenen verhinderd.

Art. 5. Beschouwende Leden en Leden-Leerlingen kunnen alle vergaderingen bij-wonen; zij zijn verplicht, één maal per maand een spreekbeurt in de Huishoudelijke Vergaderingen te vervullen, ter bevordering van het doel, opgegeven in Art. 1.

Art. 6. Gewone Leden zijn zoodanigen, die het Gezelschap met stoffelijke middelen ondersteunen, doch zij nemen geen deel aan de werkza-amheden.

Art. 7. Kandidaten voor het Werkend Lidmaatschap zullen slechts door Werkende Leden kunnen worden voorgesteld.Eere-Leden, Beschouwende en Gewone Leden, zoowel als Leden-Leerlin-gen zullen door eenig Lid voorgesteld worden.De Ballotage van eenig Lid geschiedt door de Werkende Leden, waarvan de meerderheid beslist.

Bijlage, p.209

Page 200: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

De Ballotage zal zoo mogelijk 8 dagen na de voorstelling van het Lid plaatsvinden.

Art. 8. Uitstekende letterkundigen, declamatoren, of zij die zich omtrent het Gezelschap verdienstelijk hebben gemaakt, kunnen op voordracht van eenig Lid tot Eere-Leden worden benoemd. De benoeming geschiedt in de eerstvolgende Gewone Vergadering met eene meerderheid van drie vierden der tegenwoordig zijnde Werkende Leden.Zij zullen alle rechten der Werkende Leden genieten met uitzondering van recht op de Eigendommen van de Kamer.

Art. 9. Niemand kan voor zijn lidmaatschap bedanken dan door schriftelijk of mondeling, minstens eene maand vooruit, aan het Bestuur hiervan kennis te geven.

Art. 10. De Beschouwende Leden kunnen aan de discussiën deel nemen, doch zullen in geen zaak, uitgezonderd de verkiezingen van het Bestuur, eene stem hebben dan met toestemming van de meerderheid der Werkende Leden.

HET BESTUURArt. 11. Het Bestuur wordt door de Werkende en Beschouwende Leden uit de

Werkende Leden gekozen, in de laatste Gewone Vergadering van het genootschappelijk jaar, en bestaat uit een Voorzitter, Onder-Voorzitter, Secretaris en Penningmeester. Zij treden jaarlijks af, doch zijn dadelijk weder verkiesbaar; in geval echter een der Bestuursleden in gebreke blijft zijn plicht naar behoren te vervullen, dan heeft de meerderheid der Werk-ende Leden het recht, nog vóór het dienstjaar verstreken is, een ander in zi-jne plaats te doen verkiezen.

Art. 12. De Voorzitter is de leiding der Vergaderingen en de regeling der werkza-amheden opgedragen. Hij geeft vrijheid tot spreken of verwijdering en beslist bij staking van stemmen. De Onder-Voorzitter vervult bij afwezigheid van de Voorzitter diens plaats.

Art. 13. De Secretaris is belast met al het schrijfwerk, uitgezonderd dat, hetwelk tot de werkzaamheden van de Penningmeester behoort. Hij moet zorgen, dat er op iedere Vergadering een volledig exemplaar der Wetten aanwezig is, alsmede een rooster van spreekbeurten. Hij zendt Convocatiebriefjes ter Buitengewone Vergadering rond, waarop het doel der bijeenkomst geschreven is. Hij houdt aanteekening van het belangrijke dat op de Ver-gaderingen voorvalt, leest de notulen op de volgende Vergadering voor en laat dezelve, na goedkeuring der Leden, door de Voorzitter ondertekenen. Hij geeft schriftelijk kennis aan de nieuwe leden van hunne aanneming,

Bijlage, p.210

Page 201: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

enz.

Art. 14. De Penningmeester is verpligt, na afloop van elke Openbare Vergadering, de Contributie tegen kwitantie, alsook de boeten te innen. Hij zorgt dat alle betalingen in tijds geschieden, doch zal geene buitengewone uitgaven mo-gen doen zonder goedkeuring van het Bestuur. Van alle ontvangsten en uit-gaven houdt hij nauwkeurig aanteekening, en doet hiervan op de eerste Gewone Vergadering na de Openbare Voorstelling, rekening en verantwo-ording met overlegging der bescheiden, welke rekening, na goedkeuring, door de Voorzitter en den Secretaris geteekend wordt.

Art. 15. Het Bestuur zal verplicht zijn, de op te voeren Tooneelstukken voor de Openbare Vergaderingen te kiezen, alsook om de rollen te verdelen.

Art. 16. Het Bestuur zal zoo mogelijk op de recensie-avond de Leden met de op te voeren stukken bekend maken en de rollen uitgeven.

VERGADERINGENArt. 17. Er zullen zijn Gewone, Buitengewone en Openbare Vergaderingen.

Art. 18. De Gewone Vergaderingen zullen gedurende het winterseizoen wekelijks, en de Openbare Vergaderingen om de zes weken gehouden worden, tenzij dringende omstandigheden zulks beletten.

Art. 19. De Voorzitter zal, op verlangen van drie werkende Leden, onder verpligting van opgave van gegronde redenen, eene Buitengewone Vergadering moeten beleggen, terwijl hij zelf ook daartoe bevoegd is.

Art. 20. Het Bestuur zorgt voor een geschikt lokaal tot het houden der Vergaderin-gen, onder goedkeuring van de volstrekte meerderheid der in de Vergader-ing aanwezig zijnde werkende Leden.

WERKZAAMHEDENArt. 21. De Gewone Vergaderingen zullen gewijd worden aan oefeningen in de

uiterlijke welsprekendheid (zie Art. 1), met uitzondering van de eerste en tweede Vergadering na de Openbare Voorstelling, die voor het geven van recensie en het behandelen van huishoudelijke zaken bestemd zullen zijn.

Art. 22. De keuze der stukken voor de Gewone, zoowel als Openbare Vergaderin-gen is aan de sprekers overgelaten, mits zich bepalende tot Nederduitsche Poëzie of Proza, welke op Godsdienstige of Staatkundige geschillen geen betrekking mogen hebben. De stukken (Proza of Poëzie), bestemd voor de Openbare Vergaderingen moeten vóór dat het programma gedrukt is op de Gewone Vergaderingen voorgedragen en goedgekeurd worden door de

Bijlage, p.211

Page 202: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Werkende Leden.

Art. 23. Na afloop van elke Voordracht op de Gewone Vergadering wordt door de Voorzitter aan de Leden naar volgorde het woord gegeven, om op het voorgedragene hunne aanmerkingen te maken.

Art. 24. Op de Gewone Vergaderingen zullen ook, indien zich daartoe sprekers op-doen, Verhandelingen of Beschouwingen kunnen worden gedaan over de grondregelen der Uiterlijke Welsprekendheid.

EIGENDOMMENArt. 25. Al wat het Gezelschap bezit, is het eigendom der Werkende Leden.

Art. 26. Ophoudende Werkend Lid te zijn, verliest men alle aanspraak op eigen-dommen.

CONTRIBUTIËNArt. 27. De Werkende, Beschouwende en Gewone Leden, alsook de Leden-Leerlin-

gen zullen bij elke Opvoering eene Contributie moeten betalen, door het Bestuur te worden bepaald onder goedkeuring van de meerderheid der Werkende Leden.

Art. 28. Gedurende de Zomermaanden, wanneer er geene Voorstellingen gegeven worden, zullen alleen de Werkende en Beschouwende Leden, alsook de Leden-Leerlingen eene Maandelijksche Contributie van 6 pence betalen.

Art. 29. Elk nieuw Werkend Lid betaalt een entrée, dat jaarlijks door het Bestuur bij het begin van het werkjaar moet worden bepaald, onder goedkeuring van de meerderheid der tegenwoordig zijnde Werkende Leden. Eere-Leden ont-vangen kosteloos hun bewijs van lidmaatschap.

BOETENArt. 30. De Leden zijn in de navolgende gevallen verplicht tot betaling van boete, te

weten:-1.Eenig Werkend Lid bij het niet aanvaarden (voor de eerste maal) eener benoeming tot lid van het Bestuur: 2 shillings2.Eenig Lid bij het afslaan eener benoeming tot Lid eener Commissie: 1 shilling3.Bij elke nalatigheid der Leden van het Bestuur in hunne betrekking: 2 shillings4.Eenig Lid, eene rol op zich genomen hebbende en van twee achtereen volgende repetities afwezig blijvende zonder gegronde redenen, zal beboet worden met 1 shilling.Om de redenen van vrijstelling der opgelegde boetes, mits in de loop van

Bijlage, p.212

Page 203: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

acht dagen redenen van verontschuldiging worden ingebragt, wordt door de Vergadering met meerderheid van stemmen beslist.

Art. 31. Eenig lid van het Bestuur bij eenige Vergadering, behalve de buitengewone repetitie-avonden, zonder gegronde redenen afwezig blijvende, zal beboet worden met 1 shilling.

ALGEMEENE BEPALINGENArt. 32. Ingeval van weigering of nalatigheid in de betaling der contributie of boete,

alsmede bij het geven van herhaalde stoornis, kan, nadat het bestuur de overtreder heeft gewaarschuwd, door de Vergadering hem zijn Lid-maatschap ontnomen worden.

Art. 33. Eene ontbinding van het Gezelschap zal nimmer kunnen plaatshebben, zo-olang ten minste vier der werkende Leden zich gezind verklaren hetzelve in stand te houden.

Art. 34. Geen besluit zal tot stand kunnen komen, dan alleen met goedvinden van de volstrekte meerderheid der tegenwoordig zijnde werkende leden.

Art. 35. Geene veranderingen kunnen in de wetten gemaakt of bepalingen daaraan toegevoegd worden, dan onder goedkeuring van de volstrekte meerderheid der aanwezig zijnde Werkende Leden. In de gevallen, waarin het reglement niet voorziet, geldt mede als zoodanig de uitspraak van de volstrekte meerderheid der aanwezig zijnde Werkende Leden.

F. KosterVoorzitter

M.J. BrinkSecretaris

Bijlage, p.213

Page 204: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Bijlage, p.215

Page 205: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Bijlage 3: De overgeleverde gedichten van Henrik Wilhelmus Teengs

LENTE

De lente keert, de lente komt!Zij klapwiekt in het bosch,De winter pakt zich weg en gromtOp ‘t nieuw ontloken mos.

De lente komt, de lente keert!Zij glimlacht in het dal;En waar haar liedje kwinkeleertDaar groent, daar leeft het al.

Zij loopt de bergen op en vaagtDen droeven nevel weg,En strikt, waar zij haar tred vertraagt,De bloemen aan de heg.

Zij speelt in iedren zonnestraal,Zij wekt de bloemen op,Zelfs rotsen luistren naar haar taalEn tooijen zich ten top.

Zij lokt wat voor den winter vlood;Zij stemt het vog’lenkoor;Zij kleurt en glanst het morgenroodEn bloost in de avondgloor.

Zij dartelt met het jonge vee,En jaagt het door het veld,Of luistert vriend’lijk en gedwee,Naar wat de beek vertelt.

En komt haar daar een jeugdig paarBegluren tusschen ‘t groen,Dan drukt zij snel hen aan elkaarEn lacht om d’eerste zoen.

Dan schudt zij bloesems van de boomEn strooit door ‘t open glasHaar rijkste schat van geuren uit,En sterkt de lijder ras.

En als, van nieuwe kracht bezield,Hij uit zijn leger treedtEn in zijn tuintje nederknielt,en al zijn leed vergeet;

Bijlage, p.216

Page 206: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Dan danst zij met den kinderstoet,Als eerste in de rijEn juicht met ‘t opgeruimd gemoedDer gade aan zijn zij.

En treedt zij zacht het kerkhof inEn sluipt langs ‘s graven randDan kust zij ‘t laatst bewijs der minDaar levend neergeplant.

Soms vindt zij er een droeve wees,Of zwaar beproefde vrouw,Wier beê vergeefs te hemel rees,Om deernis met haar rouw;

Dan zet zij aan hun zij zich neêrEn spreekt, en troost en wijst,Hoe ‘t afgestorven aardrijk weer met nieuwe glans verrijst.

Dan daalt er hoop in ‘t brekend hartEn wist het de tranen droog,Want wat hen ook ontnomen werd,Het leeft en bloeit omhoog.

De lente komt, de lente keert!Gods geest doordringt de aard,En schijnt en toont dat Hij regeertDoor werken Zijner aard!

Uit Het Volksblad, 7 september 1867

Bijlage, p.217

Page 207: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

EEN GROETE DER HOLLANDSCHE MUZE, AAN DE REDERIJKERS KAMER “AURORA” IN DE KAAPSTAD, BIJ GELEGENHEID VAN HAAR EENJARIG BESTAAN.

Ontvang mijn groet, geliefde zonen!En zeeg’nend rijkt zich mijne staf,Naar ‘t oord van uwe nieuwe wonen,Wier kusten ik hun’ namen gaf.Deelnemend sloeg mijn oog u gade,Mijn hart vergat haar kinderen nooit,En juicht, u ziende met de zaden,Door mij in Afrika gestrooid.

Mijn groet aan u beminde loten,Van Hollandsche ouden stam geplant!En frisch en welig opgeschotenAan ‘t nooit vergeten zusterstrand:Waar eens mijn wimpel vrolijk zwierde,En gij, gezeten aan mijn voet,Met woord en daad zijn kroon versierde,Mijn faam deed schatren langs den vloed.

Geroerd bemerk ik hoe gij allen,schoon door een andere hand bestuurd,Nog niet uw oorsprong zijt ontvallen,Maar haar getuigt, uw liefde duurt.Nog doet mijn taal uw boezem jagen,Nog klopt uw hart bij ieder feitVan helden, die mijn schoot mogt dragen;Heb dank! voor die genegenheid.

Maar, zegt ge (en ik moet belijden,Ik heb wat lang er meê getoefd),Waarom nu eerst uw groet bescheiden,Aan hen wier trouw gij hebt beproefd?Hoor! en vergeef het lange dralen,Waaraan ik zelf mij schuldig ken:Ik zag blij Auroras eerste stralen,Maar vreesde voor een korten ren.

Vijf jaren zijn omtrent vervloden,Dat mij, van uit de zusterschoot,Een blijk van liefde werd geboden,Wier waarde ik schatte en genoot.Ik zag een bond te zamen treden,(Ook zij had de ochtendzon tot schild)Die aan mijn taal hun vlijt besteden,Sinds lang verbasterd en verkild.

En weder klonk langs uwe strandenHet Hollandsch in haar zuiver schoon,(En hoe mijn borst van wellust brandde,Bij ‘t luisteren naar dien vollen toon!)Ik hoorde weêr mijn dichters vieren!Ik mogt met een vernieuwde kransVan laauwerblaan, mijn schedel sierenEn roemde luid Aurora’s glans.

Helaas! Ik zag haar luister tanen!Nog eer het zonnelicht verrees;‘k Zag ‘t sterven der geworpen granen,Wier vruchten mij de hoop reeds wees.Ik zag het morgenrood verbleeken,Wegsmelten als de avond gloed,Ik zag haar laatste stralen bleeken,En stervend zinken in den vloed.

Ach, dacht ik, en mijn hart kromp za-men,

Is er geen kracht in Hollands zang?Of zou mijn kroost zich mijner

schamen!En wischte een traan mij van de wang!...Maar neen, God dank, het is gebleeken!Nog acht uw hart mijn taal en grond:‘k Zag wêer het vaandel opwaarts

steken,Weer Auroras vernieuwde bond.

Bijlage, p.218

Page 208: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Maar o! hoe luttel krachten schraagden,Bij ‘t eerste wapp’ren haren stand!Mijn juichtoon zweeg, bij wat men

waagdeVoor ‘t reeds vergeten moederland.‘k Zag bevend naar het zwakke pogen,En ‘t moeijelijk te bereiken doel;Maar, nooit gedacht, steeg zij ten hooge,Ontvangen met een warm gevoel.

‘k Zie heden ‘t ochtend vaandel dragenDoor twintig maal vermeerde kracht,Allengs de neev’len van haar jagen,Die luister rooven aan haar pracht.En zou ik nu mijn juichtoon smoren?Neen, neen, ontvang mijn hulde en dank!De eeuwighid zij meê beschorenAan Neerlands onbedorven rank!

Moge, Afrika! uw glorie stijgen,En volg haar op der vadren spoor,Laat nooit haar zuivere harptoon zwijgen,Maar ga, mijn kinderen, daar in voor.Steeds schooner moge hun luister stralenVerduister mij zelfs door uw gloed,Mijn roem zal niet door de uwe dalen,Gij zijt aan mijne borst gevoed!

En, kan het Engeland mishagen,Dat zij, die, aan hun vadren trouw,Hun taal en hunne zeden schragen,Zich aan zijn (...) zou?O, neen! het zal die burgers noemen,Als voorbeeld voor haar eigen zaad,U met zijn beste steunsels roemen,Waarop haar glorie zetel staat.

September 31, 1867.

Uit Het Volksblad, 5 oktober 1867

Bijlage, p.219

Page 209: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

ZOMER

Voorgedragen door den auteur, op de openbare vergadering der Rederijkers Kamer, op 12 Dec. 1867.

Kalm en zacht,Wikkelt de aard

Zich uit de armenVan den nacht;

‘t Morgenwindje lispt en lacht,Meldt aan bloemenEn aan blaren,

Dat de zomermorgen wacht.‘t Starrenheer

Licht niet meer;Heller glansen

Schieten uit de oostertransen,Flikk’rend naar het West.

Bergen heffenBlij den top

In een zee van kleuren op;Stil en effenRolt de vloed,Goud en gloedNaar hun voet;

‘t Zonlicht rijst aan ‘s hemels boogEn in vrede,Ruischt de zomermor-

genbedeVan benedenNaar omhoog.

Schitt’rend als een’ KoninginHeerschend als gebiederin,

Treedt de zomer langs de dreven;‘t Hoogste schoon,Gloed en leven,

Hebben haar het kleed gewevenVormen hare kroon.Zie zij wenkt!‘t Zonlicht mengt

Duizend tinten door het lover;Waar de bergtop blinkt en blaauwt

Waar de diepe rotskloof graauwt,Leeft het al in haar getoover.

Immer hooger aan de transen,Rijst het licht;

De aarde baadt in hare glansen‘t Schoon maar gloeijend aangezigt.

Zacht gesust,Op de deining aan de kust,

Strekt het koeltje zich ter rust;Uit de schoon ontloken knoppen,Kust de zon de laatste droppen,

En de vlietSchuilt zich loom’rig in het riet.

‘t Bruischend liedWaar de watrenOnder schatrenVan de steile rotsen schiet,

Murmelt toonen zacht en zoet,Temt haar wilden tuimelvloed;‘t Boschkoor schuilt in eik en cederDe aarde zijgt wellustig neder

In den zomer middaggloed.Met die stralenkrans omhuld,Blijft haar taak niet onvervuld:

Zie! daar strijkt zij over ‘t graan;Vol gelaan

Buigen zich de vette halmen.‘t Is gerijpt!

‘t Landvolk grijptZicht en sikkel zonder talmen;

Brande ‘t heet!Gudse ‘t zweet!

Zomer wijst haar vredepalmen;Vrolijk hoort zij ‘t oogstlied galmen,

DankbaarheidHeeft zij elk in ‘t hart gespreid.

Onder ‘t lommer kleurt en stooftZij het ooft;

Hoe dat waas, de vruchten dekkend,Lagchend tot genieten trekkend,

Reeds voorspelt aan hem die plukt,Dat de zomer ruim vergoedt,Als haar gloed

De open velden zengend drukt,Zij de bloem ook weggerukt,

Bijlage, p.220

Page 210: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Nieuwe kiemen zal zij teelen,Die de winter moog verhelen,Maar de lente zal deelen,

Als zij weêr de velden smukt.‘t Zomer dagwerk is volbragt,‘t Windje blaast zij door de blaren,Laat zij langs de velden varen,En bereidt de avondpracht;

‘t Zonlicht wenkt zij om te dalen,In haar hand te zaam gevat

Hebben hare laatste stralen,‘t Zwerk met purper overspat.

Vrolijk spoedtBij dien groet,

Weêr de landman naar zijn woning,Zomer houdt ook daar haar krooning:

Want de zomer van de minZetelt in zijn huisgezin.

Stil en zacht,Vleit de aardZich in de armenVan den nacht;

Flonk’rend rijst de Sterrewacht,En haar prachtKnikt en lacht:Sluimer zacht!

H.W. Teengs.Houtbaai, Oranjekloof,

December, 1867

Uit Het Volksblad, 17 december 1867

Bijlage, p.221

Page 211: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

U klinke ‘t wellekom van Hollands zangster tegen,Geërbiedigd Hoofd des Vrijstaats, Vrijheids zoon!Die ‘t volk, dat gij regeert, door wijsheid waarborgt zegen,Die ‘t hoofd siert met een krans, meer schittrend dan een kroon:De krans der dankbaarheid, die hun slechts wordt gevlochten,Die voor opregte min der burgers liefde kochten,wier wil, naast dien van God, de vorsten leidt ten troon.

U groeten wij verheugd, die, schoon van hen gescheiden,Als looten van één stam, broedren dier burgers zijn;In wier geluk en roem wij gaarne ons verblijden,Wier tegenspoed en leed ons kwelt als eigen pijn.Met hen beminnen wij nog Hollands taal en zeden,Haar vrije vlag, alleen door dwingelandij vertreden,En juichen van haar kroost te zijn.

O! zoo als in dit uur, bij ‘t tokklen harer snaren,Een ligt vergeefbre lach om de lippen glom,Omdat wij zoo gering haar meesters evenaren,Als ‘t nedrig maagdelief de schoone zonnebloem;De oprechtheid hunner taal, de gloed van hunne klanken,Waarmeê zij, waardiger, uw komen zouden danken,Spreekt, zij ‘t ook daar alleen, toch uit ons “wellekom.”

Uit Het Volksblad, 10 juli 1869

Bijlage, p.222

Page 212: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika
Page 213: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika
Page 214: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

NEÊRLANDS FEESTLIED IN DEN VREEMDE OP DEN 12 MEI 1874, AAN Z.M. DEN KONING DER NEDERLANDEN

Page 215: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika
Page 216: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Hoort gy ‘t, Broeders? Hoort gy ‘t, braven?Hoort gy ‘t, Zusters, Neêrlands teelt?

Die den dierbren grond begaven,Waar U ‘t leven werd gedeeld?

Gy, die in het Land der vreemdenNog de taal gebruikt en eert,

Die, in Neêrlands groene beemden,U, uw moeder heeft geleerd.

En by ‘t zien van andre zeden,Niet haar reine zeden schendt.

Die, zy andrer roem beleden,Niet der Vadren roem miskent.

Hoort gy ‘t, Broeders! brave Zonen,Nog het land der vadren waard.

Hoort gy ‘t, Zusters teedre SchoonenAls uw moeder nog geaard.

‘t Feestlied in het Westen schatren‘t Luid Hoezee! Oranje trouw!!

Over de opgetogen watren.De echo roepen, trouw! trouw!!

Trouw!?

Hoort gy ‘t Jublend: “Heil den Koning!”Zefirs dragen het over de aard,

Heil de Nederlandsche woning,Door Oranje en God bewaard!?

Ziet gy die ontplooide Vanen,Aan den Wester horizon,

Hollands driedoek, reine banen,Die Oranje voor ons won?

Die Oranje heeft ontwrongenAan den Spaanschen beulenstoet,

Vrijheid voor hen heeft bedongen,Die gekocht heeft met zijn bloed!

Ziet! De Oranje wimpel slingertVrolijk zich om Hollands vlag;

Heil! De Oranje vuist omvingertDie banier tot dezen dag.

Broeders, Zusters, Ouden, jongen,Komt! wy stemmen in dit lied,

Dat daar ginder wordt gezongenDat men Neêrlands Koning biedt.

Koning Willem! Reeds de derde!Van dien edlen stam een loot

Door wien Nederlanders werdenWat zy thans zyn: Vry en groot!

Page 217: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Koning Willem viert op heden,‘t Zilverfeest dier waardigheid,

Neêrland viert die feestdag mede,Want heel Neêrland is verblydt.

Neêrlands Vader! Neêrlands Koning!Warmer lied dan ‘t onze waard,

Heil op ‘t feest van uw kroning!Heil U! Die ons heil vergaârt.

Steekt trompetten! Strooit hem bloemen!Luidt de feestklok, Nederland!

In den vreemde luid te roemen,Zy de plicht aan ons verpand.

Hoort gy ‘t Vreemden! Hoort gy ‘t, Volken!Hoort gy ‘t, roode oproerschaar!

‘t Lied dat opstygt naar de wolken?Hoort gy ‘t, Konings-moordenaar!

Hoort gy ‘t, Vorsten! Hoort gy ‘t, wreeden!Die uw volk tot slaven maakt,

Hoort gy Neêrlands hartebeden,Die het voor zyn koning slaakt?

Neêrlands Koning, Neêrlands Vader,Neêrlands helper in den nood,

Mint ons, mint zyn volk te gader,Wordt bemind door klein en groot!

Vyf-en-twintig jaar geledenReikte hem dat volk die Kroon,

Vyf-en-twintig jaren vredeKroonde ‘t volk om zynen troon.

Hiel (sic) en voorspoed, vryheid, vreugde,Schonk hen ‘t Vorstelyk bestier -

Trotsch op Neêrlands roem en deugdenStut den Vorst de ryksbanier.

Daarom slaakt men ginds die bede,Daarom heft men ‘t feestlied aan -

Met den Koning juicht men mede -‘t Vorstlyk oog ontrolt een traan.

Vraagt niet met een honend lagchen,

Waarom mint dat volk zyn vaân?Waarop kan Oranje prachen

Dan op laauwren lang vergaan!

Page 218: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Waarom heft die Vorst zyn standaardTrotsch als ‘t machtig Albion -?

Of de Leeuw van andrer landaard,Neêrlands Leeuw niet reeds verwon!?

‘t Rammelend staal aan Duitsche zyde,‘t Bulderend Fransch kanonnenvuur,

England’s scheepsmagt, reê ten stryde.Neêrland! Tart gy hen een uur?

De oude geest, die Spanje wettenVoorschreef, krachtig, machtig, groot!

Die de moordlust perken zette,Neêrland, ha! Is lang reeds dood.

Zwyg, o vreemdling! Zwyg! al rusteNeêrlands Leeuw nu, de oude geest,

De oude vryheid kranst haar kusten,Is nooit dierder ons geweest!

Neen! Zoolang we ons strand bewonen,Zoolang Neêrland - Neêrland heet,

Zullen wy den geest betoonen,Die den Spanjaard stout bestreed!

De eigen geest - geen zucht tot rooven,Niet om ydle krygsmans eer,

Die de tyd welhaast zal doven -Brengt nog Neêrland in ‘t geweer.

Nog zal het voor vryheid strydenTot den laatsten droppel bloed,

Vrouw en kroost ten kampplaats leidenEer ‘t den dwingland valt te voet.

Nog zal zich Oranje meten,Steunend op der Vadren God,

Smeed ‘t geweld voor ons een keten,Met het magtigst beulen rot.

Maar, Goddank! Reeds blinkt de morgen,‘t Licht van reiner, beter eeuw -

Haast wordt ‘t zwaard voor goed geborgenHaat Europa ‘t krygsgeschreeuw-

‘t Regt met reiner kleed omtogenDaalt als vredes Engel neêr,

Thans geen blinddoek meer voor oogen

Magt noch roem verblindt haar meer.

“Moord niet” schreef zy in haar wet-ten,

“Moord niet” schrijft ze in schooner schrift.

“Oorlogswoede, krygstrompetten,“Spreken van geen andre drift”

“Regt voor allen borgt de staten,“Borgt de Volkren hun bestaan.

“Liefde aan Vorsten, onderzaten.“Deugd de Glorie hunner vaan.”

Vreemdling! Vreemdling! Ha! die mare,

Roemt Oranje en Nederland,Rust en voorspoed als de hare,

Is de schoonste laauwer band.

Neêrlands koning! ook wy komenOp tot Neêrlands heuglyk feest,-

Schoon ons vreemde lucht omstroome,Neêrlands vreugd vult onzen geest.

Neêrland juichend om zyn koning,Jubelend om de Oranje vaan,

Roept ook ons tot vreugd betooning:Koning neem ons feestlied aan!

Neêrland is ons dier gebleven,Neêrlands koning minnen wy

Trotsch zyn wy op der Vadren dreven.Trotsch op Neêrlands Heldenry.

Page 219: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Eedler dan het oud Oranje,Vonden wy geen koningshuis

Wees ons Frankryk noch Brittanje,Eert de Rus noch roemt de Pruis.

Vonden wy verheugd van zinnen,Vryheid ook op vreemden grond.

‘t Bragt de vryheid ons te binnen,Die in Neêrland eeuwen stond.

Schoone kunsten, reine zeden,Eedle daden, trouw en plicht,

Vonden wy ze aan vreemde rede‘t Bragt ons Neêrland voor ‘t gezicht.

‘t Land dat in Oranje’s hoedeVry werd, Vry is, Vry zal zijn,

Voorging in het schoone en goede,Mint wat edel is en rein...

Neêrlands Vader! Neêrlands Koning!Warmer lied dan ‘t onze waard,

Heil! op ‘t zilverfeest der Krooning,Heil U! die ons heil vergaart.

Dank! Gy leidet ons in vrede,Deeldet in onze vreugd en nood

Waar wy leden, leedt gy mede,Dank! voor ‘t geen Gy Neêrland bood.

Ja, met onze broedren, buigenWy ook hier voor God de Knie:

Willen vrolyk dank betuigenSmeeken heil voor Willem Drie:

Zegen Hem, O Vorsten Koning!Hoed Zyn Gade, leid Zyn Kroost:

Liefde heersche in Zyne woning:Neêrland zy zyn trotsch en troost.

Zegen Hem met kracht en gaven,Om ons lang nog voor te gaan:

Neêrland volgt verheugd de braveDen beminde Oranje vaan.

Leve Oranje! Draagt die toonenGolvend voort, naar Neêrlands

Strand:Heil, den Koning! Heil Zyn zonen!

Heil! Ons dierbaar Vaderland.

Colesberg, Mei 1874.

Page 220: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Bijlage 4 Gedichten van Melt Brink die betrekking hebben op AuroraUit Melt J. Brink, Nationale en Afrikaanse gedigte.

Herdenking van de storm die op de 17de mei 1865 in de Tafelbaai woedde

Een ander moog’ de moed, of ook de heldendadenHier door de mens verricht, bewond’rend gadeslaan,Maar ik wil zingen hier van Hem, die ons langs padenZo donker soms en droef, door ‘t leven doet gaan.

Van Hem, die ‘t al regeert, en ‘t al ook heeft geschapen,Maar ‘t al ook onderhoudt, wat immer heeft bestaan;wiens Alziend oog steeds waakt, geen sluim’ren kent noch slapenEn ons in raads’len hult, die niemand kan verstaan.

Ik zal, - zo goed ik kan, - vergetelheid ontscheuren,Hoe flauw mijn harptoon klinkt, of zwak mijn zang mag zijn,Wat ik hier heb beleefd en eenmaal zag gebeuren,Maar dat ik nog herdenk met steeds vernieuwde pijn.

Wie beeft en siddert niet, o onbegrijplik Wezen?Wanneer Gij dond’rend spreekt, en van des Hemels boogUw bliksempijlen schiet, die mens en dier doen vrezen,En ‘t harte angstig heft om hulpe van omhoog.

Ontzetting greep mij aan toen ‘k zo Uw Macht aanschouwdeIn ‘t woeden van de storm, nu juist een jaar geleên.Toen, ach! zo menigeen, die stout de zee bebouwde,Zijn graf daar vinden moest, trots smeken en gebeên.

Neen! ‘k ben haast niet in staat dat groots toneel te malen,Dat schouwspel van Uw Macht, zo vreselik, o Heer!Mijn pen vermag het niet, om alles te verhalen,Ofschoon ‘t nog voor mijn geest verrijst zo keer op keer.

Hoe dik was toen de lucht bedekt met zwarte wolken,Hoe loeide toen de storm op land en Oceaan,En gaapte ‘t zoute nat uit donk’re afgronds-kolkenDe bange schepeling met open kaken aan.

Hoe zweepte ‘t ruwe Noord de golven op als bergenEn dreef ze schuimend voort o’er rotsen oeverkant,Die, onverwrikbaar vast, hun woede scheen te tergen,

Page 221: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Zich stortte, en macht’loos weer terugdreef van het strand.

Onz’ Tafelbaai, zo schoon bij helder zomerweder,Geleek een kokend pot, met vlokkig schuim o’erdekt.Nu ‘t wilde stormgeloei de eik zowel als ceder,Die aan de oevers groeit, ter aarde had gestrekt.

Langs Robben Eiland’s kust zag men de wilde golven,Tot bergen opgestuwd, van uit het maatloos ruimOnz’ kusten naderen, waar alles werd bedolvenEn mede werd gevoerd, bedekt door ‘t spattend schuim.

Het sterke havenhoofd, gebouwd tot weerstand biedenAan golfslag en getij, moest spoedig voor de krachtVan storm en woeste zee, gelijk een strohalm vliedenEn liet de haven bloot aan d’ wilde baren jacht.

Al spoedig werd bemerkt, dat van de meeste schepen,Geankerd in de Baai, het droeve noodsein woei,En dat de schepeling door angst werd aangegrepenBij ‘t donderend geraas van zee en stormgeloei.

Wel werd met moed gewerkt om hulpe aan te brengenWaar men de noodvlag hees, maar ieder zag al ras,Dat mannenmoed en -kracht, om zich in ‘t spel te mengen,Bij zulk een woedend’ zee, een ijd’le poging was.

Geen boot of schuit, die zich te water kon begevenOm aan de noodkreet, die daar droevig klonk in ‘t rond,Te gaan voldoen, had enige kans, dat voor hun moedig strevenDe allerminste hoop van slagen hier bestond.

Reeds was een prachtig schip van ‘t anker afgeslagen,En wild, door golf op golf geheven naar omhoog,Dan plots’ling neergedrukt, dan op hun kruin gedragenEn op het rotsig strand verbrijzeld voor elks oog.

Dan volgde sein op sein reeds weer van d’ and’re schepen:“Kom ons te hulpe! ach het anker houdt niet meer!De onstuim’ge baren gaan ons strandwaarts mede slepen,Reeds kraakt ons arme schip. Help Gij ons toch, o Heer!”

Ja, droevig was ‘t gezicht, toen zo de storm bleef jagen,En stadig schip na schip zo hulp’loos strandwaarts dreef,Wijl ruim een zestiental reeds op de rotsen lagen,

Page 222: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Als wrakken door elkaar, waar niets geheel aan bleef.

Ik zwijg nog van ‘t getal van schuiten en van boten,Waarvan men schier geen een meer op de rede zag,En die, gezonken of op d’ rotsen stuk gestoten,Verbrijzeld, uit elkaar, verstrooid op ‘t zeestrand lag.

En dan die mannen daarop, gisteren nog vol leven,Vol krachten en vol moed bij al hun levenstrijd,Wier lijken door elkaar tans op de golven dreven,Verdronken in de storm, gestorven vóór hun tijd.

Meer ak’lig werd ‘t gezicht, toen van de Wester-kimmenDe winterzon een straal door ‘t wolkgevaarte schoot,En ‘t droevige toneel in ‘t avondrood deed glimmen,Wijl menig nog op zee bedreigd werd met de dood.

Doch toen de nacht nu zwart en ijs’lik nederdaalde,Sloeg weer een kostbaar schip van ‘t laatste anker af,Dreef snel ook strandwaarts heen, waar redding faaldeEn iedereen aan bord verzwolgen werd in ‘t graf.

Ja, droevig klonk ‘t geschrei door golfgedruis en winden,Toen d’ arme schepeling de dood voor zich zag staan,En smekend riep om hulp, waar duizenden van vrindenHun reddeloos, voor zich, aldus moest’ zien vergaan.

Nog was ‘t toneel niet vol van al die akligheden,Nog woedend joeg d’ orkaan de wilde golven voort,Nog werd op menig schip om hulp vergeefs gebeden,Toen in de donk’re nacht een noodschot werd gehoord.

De wilde storm koos nog, voor dat hij zou bedaren,Een kostbaar stoomschip als laatste offer uit,Die de “Athens” was genoemd, en sedert een’ge jarenAls maalboot hier gebruikt, werd ook de zee ten buit.

Van ‘t anker los gerukt, zag men haar zeewaarts stomen,Hard worstlend tegen golf en wind en tegentij,Tot bij de Mouille Punt, doch mocht niet verder komen,Daar dekte een golf haar toe, ...... en alles was voorbij.

Men hoorde wel op land de akelige kreten,Doch pikzwart was de nacht, slechts ‘t schelle bliksemlichtSchoot door, als hadde ‘t lucht en wolk vaneen gereten,

Page 223: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

En ‘t kostbaar stoomschip toonde een droevig vergezicht.

Zo nabij aan het land, waar ‘t hart van zoveel vrindenVol medelijden sloeg, en toch onmachtig scheenOm een van allen, die de zee daar ging verslinden,Te redden, vóór het schip met iedereen verdween.

Neen, niemand daar aan boord, geen enkel levend wezenVan heel het dertigtal van zielen, kwam er af,Die d’ oorzaak van de ramp, die menigeen na dezenNog lang herdenken zal, in ‘t ware daglicht gaf.

Waarschijnlijk door de storm op d’ rotsen daar gedreven,Werd ras haar vuur, - gewis door ‘t water, - uitgedoofd,Zodat zij zich ten prooi der golven o’er moest geven,Toen zij van d’ enigst’ hulp, haar stoomkracht was beroofd.

Doch, hoe het ook mag zijn, ‘t geheim blijft daar begraven,Waar haar machinerie gezonken, tans nog praalt,En zeker jaren lang nog d’ waarheid trouw zal stavenVan ‘t geen ‘k in kreupeldicht aan U hier heb verhaald.

1866 (Deel A, p.1-4)

Page 224: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

HET GRAF

Er is een eind aan ‘t aardse lijden,Een rustplaats voor het treurend hart,

Een vrijplaats na ons worstlend strijden,Gesloten voor des levens smart,

Waar voor des levens leed en zorgenMen eeuwig veilig is geborgen.

De Pelgrim, moe van ‘t rust’loos zwerven,En afgemat door strijd en leed,

Zal daar een kalme rust verwerven,Daar men op aarde niet van weet.

Geen strijd, die ‘t leven hier ons gaf,Drong immer door in ‘t stille graf.

De winter moog haar storm doen horen,Van schrikbre donder vergezeld,

De rust van ‘t graf kan niets verstoren,Daar wordt men door geen vrees gekweld,

De smart heerst slechts in aardse kringen,In ‘t graf kan zij niet binnen dringen.

Nooit wordt er in die enge woningVan rang of onderscheid gehoord,

De beed’laar slaapt daar naast de koning,In stille vree en kalmte voort.

Dezelfde aard dekt beider zerk,Hetzelfde loon kroont beider werk.

Wanneer de onverbreekb’re bandenDes killen doods ons heeft omkneld,

En d’ houten kist met d’ enge wandenEens tot onz’ woning is besteld,

Dan zal noch tranen, noch gebedenOns weer uit ‘t graf terug doen treden.

Dan dekt gevoelloosheid de leden,En sluit het moe-geweende oog.

Dan stijgt de ziel, hier uitgestreden,Weer vredig tot haar God omhoog.

Wijl ‘t stof des lichaams kalm en zachtHier sluimert tot weer d’ morgen lacht.

(Deel A, p.154-155)

Page 225: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

OP DE DOOD VAN L. WEPENER

KOMMANDANT IN HET VRIJSTAATSE LEGER

Dapp’re Wepener is gevallen,Onvergeet’lik is de slag,Trouwe Held van ‘s Vrijstaats vlag,Die om deugd, om moed en kracht,Wordt ook tans betreurd door allen.

Als Kristen in zijn hart, als held in al zijn daden,Als steunpunt voor de staat, werd hij met roem beladen,Wordt om zijn vroege dood, door iedereen betreurd,En met penseel en pen, vergetelheid ontscheurd.

Moed ontzonk zijn tochtgenoten,Toen die onversaagde heldOnder ‘t woeste krijgsgeweld,Bij de doden werd geteld,Die daar lagen op het veld,Door een kogel wreed doorschoten.

Aan de voet der hoge krans, die de bergtop steil omgeeft,En in de Kaffertaal, de naam van Thaba Bosigo heeft,-Daar, daar viel die held ter neder, daar ontvlood zijn geest aan ‘t stof,Daar werd ook zijn roem bezegeld voor het nageslacht, met lof.

“Voorwaarts broeders, zonder vrezen“Op de wrede Kaffer aan“Laat uw moed u niet ontgaan.“Bij het zien dier steile paân.“Toont dat gij hen kunt verslaan,“Als uw vaad’ren deên voor dezen.”

Zo sprak onze dapp’re held, ook met de dood voor ogen,En klom de bergkrans op, hoe ook de kogels vlogen,Hoe assegaai en pijl ook snorden om hem heen,Hij kende gene vrees, en deed zijn plicht alleen.

Voorwaarts trok die held der dapp’ren,Aan het hoofd van zijnen stoet,En ‘t roofzuchtig gebroed,Vuige lafaards zonder moed, Vluchtten toen met alle spoed,Waar hij ‘s Vrijstaats vaan liet wapp’ren.

Dan.... ach! wie kent het lot dat staag de mens bedreigt!Toen dicht bij ‘s vijands wal de held ternederzijgt,Getroffen door het loop, viel Wepener daar ter neer

en weldra klonk ‘t geroep: onz’ hoofdman is niet meer!

Page 226: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

O! hoe schrikk’lik was die tijding,Dapp’re Wepener is gedood,‘s Vijands onverbidd’lik lood,Trof de held, zo goed als groot,Doch zijn roem, het heeft geen nood,Strekk’ zijn nakroost tot verblijding.

Niet in ‘t vluchten voor de vijand, maar in ‘t hevigst oorlogsvuur,Heeft de Held zijn roem vereeuwigd in het smartelik stervensuur.Vlecht zijn roem dan lauwerkronen, volgt zijn edel streven na,Dat het u ten voorbeeld strekke, zonen van Zuid-Afrika.

April 1866 (Deel C, p.1-2)

AAN DE NAGEDACHTENIS VAN MIJN OUDE TROUWE VRIEND P.KOSTER.(Gestorven 16 april 1914)

Weer een schakel is gebrokenvan onz’ oude vriendeband,

En een pelgrim neergevallenOp de weg naar ‘t vreemde land.

Weer is er een trouwe makkerUit onz’ kleine kring gescheurd,

En door hen, die overblevenWeggebracht, en diep betreurd.

Ach! wanneer de jaren nadren,Dat de krachten ons vergaan,

Hoort men steeds met dieper weemoedHier het scheidingsklokje slaan.

Nog te meer, wanneer een makker,Zo bemind daar heen moet gaan,

Die getrouw, zo vele jarenAan onz’ zijde heeft gestaan.

Die van onze lentejarenTot onz’ levenswintertijd

Alles met ons heeft genoten,Vreugde net zowel als strijd.

Ach! hoe eenzaam wordt dan ‘t paadje,Dat ons naar de rustplaats leidt,

Waar ons, na ‘s levens woelingStille rust en vrede beidt.

Gij ook, oude, trouwe makker,Weggenomen van onz’ zij,

Laat uw plaats tans stil en ledigIn de oude vrienderij.

Hoeweel jaren, trouw te zamen,Hebben wij op ‘s levens baan

Hier gewandeld en nu moest gijNog vóór mij, daar henen gaan.

Ach! waarom toch, nam de bodeVan daarboven, u tans heen,

En liet mij, uw oude makker,Op mijn verd’re weg alleen?

‘k Weet, uw lijden was hier bitter,Maar geduldig droeg g’ uw kruis

En gij volgdet zonder morren,Stil de bô naar ‘t Vaderhuis!

Maar voor ons, die achterblijven,Is uw heengaan een gemis,

Dat door tijd noch levenswiss’lingOoit kan worden uitgewist.

Saam met vrienden en uw kinderen,Wie gij, ach! zo dierbaar waart,

Hebben wij uw stoff’lik hulselToevertrouwd aan Moeder aard.

Slaap dan in deez’ sombre dreven,Trouwe makker, slaapt daar zacht,

Want ge hebt uw taak op aardeTrouw naar ‘s Heren wil volbracht.

Maar uw beelt’nis zal niet sterven,Noch voor mij verloren gaan,

Tot ook ‘t uur mij zal komenOm daar ginds naar u te gaan.

(Deel C, p.57-59)

Page 227: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

BRIEF AAN MIJN VRIEND LOUIS VAN HOGEZAND, WOONACHTIG TE AMSTERDAM, IN NEDERLAND.

Lieve Hogie! beste jongen,‘k Voel mij weer opnieuw gedrongenU te tonen hoe dat gijSteeds nog dierbaar zijt aan mij,Hoe mijn hart met waar verlangenAan mijn lieve vriend blijft hangen,Hoeveel maal ik op een dagVol met smart op een tijding wacht.‘k Kon dan ook niet langer blijvenZonder u een brief te schrijven,U te vragen hoe ‘t u gaat,Hoe ‘t met uw gezondheid staat,En of gij nog zijt in ‘t leven,Of de geest al hebt gegeven,Omdat reeds een maand of watIk geen brief van u had;Nog geen tijding trof mijn orenDie mij iets van u deed horen.Zeg, wat kan de reden zijn?Want uw zwijgen baart mij pijn.Hebt gij hem ook soms vergetenDie gij eens uw vriend woudt heten?Of sluit soms ook liefdesmartHogie lief, voor mij uw hart?Houdt haar boei u so gekluisterdDat zij vriendschap’s zon verduistert?Of is het soms bezigheid,Die u schrijflust gunt, noch tijd?Zeg, mijn Hogie, doe mij ‘t horen,Fluister mij het zacht in d’ oren,Ik beloof u op mijn eer,Ik vertel het niemand weer,Want ik kan niet geloven,Dat mij iets uw hart zal roven;Daartoe, (zegt mijn gemoed),Ken ik Hogie al te goed.Jaren mogen henen vlietenNooit zal mij de dag ontschieten,Toen ik afscheid van u namEn alleen te huis weer kwam.‘k Zal de handdruk steeds gedenkenDie mijn vriend mij toen wou schenken;Voor ‘t hart in ruil verzocht,Was het mijne u verknocht.Laat mij dan verder smekenNiet de vriendschapsband te breken,‘t Zij door onverschilligheidOf vergeten met de tijd;Maar blijft mij uw vriendschap schenken,Blijf zoveel slechts aan mij denkenAls ik, bij het rustloos spoênVan de tijd, aan u zal doen.

Met dit woord, hier afgebroken, Van wat anders tans gesproken.‘k Doe u hierbij Hogie lief,Weten, dat ik met uw brief,Ook het doosje heb ontvangenMet presentjes; vol verlangenBen ik het bij de Heer KlisserIn de Strandstraat, nevens VisserGauw gaan halen, kort na ‘t eten,Want hij zond - dit moet ge weten - ‘s Morgens mij een boodschap thuis,‘k Was toen bijgeval van huis,Daar ‘k die tijd, zo als voor dezenSteeds op mijn kantoor moet wezen.Maar mijn vrouw die nam het aan, -Doch laat mij nu verder gaan;‘k Heb toen elk zijn deel gegeven,Zoals gij dat hadt geschreven,Op ‘t papiertje stond vermeldDat er op was vastgespeld.Twee Miss Steytler’s en Miss Mostert,Frits, Adolf en ook Piet Koster,Karel Heise, - laat mij zien - Ook mijn vrouw, en bovendienKreeg ook ik iets; die geschenkenZullen ons nog lang doen denken,Dat hoe ver ook d’afstand gaat,Hogie’s hart nog voor ons slaat.‘k Hoop dus dat gij ‘t zult gehengen,Dat ik u de dank mag brengen,Van de vrienden in het rond, die gij uw presentjes zondt.

Verder moet ik u vertellen, - ‘k Weet gij zult van vreugde zwellenAls gij daar, aan Amstels boord,‘t Goede nieuws uit Kaapstad hoort, - Dat vriend Dolf alweer kan pronkenMet een telg, hem pas geschonkenDoor zijn gâ, hen aangebôonIn de vorm van een zoon.Wel een aapje waard te vangen,Fris van leden, rood van wangen,En dat telgje van hun schoot,Hoogje, is mijn naamgenoot,Want vriend Dolf had mij geschrevenOf hij ‘t kind mijn naam mocht geven.Met veel vreugde zei ik ja,En zo werd ik peetoompa.Op de dag September, zeven,Zag hij ‘t eerste licht van ‘t leven,En trad als een goed begin

Page 228: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Met een schreew de wereld in.En mocht God ons ‘t leven sparenTot het weer zal verjaren,Dan gaan Frits, zijn huisgezin, M’n vrouw en ik de vroegtrein inOm naar Wellington te rijden,Waar ons Wantenaar zal beidenMet zijn wagen en gespan,- ‘t Is recht vriendlik van die man -Om ons op de wijs der BoerenTot aan Porterville te voeren,Waar vriend Dolf met blij geschalOnze komst verwachten zal.Op de vierde JanuarieSchoppen wij daar een bombarie,Dat de duivel, met zijn maai,Op ons zal schrikken van ‘t lawaai,Want vriend Dolf zal dan verjarenEn de vreugd gewis niet sparen.Doch genoeg van deze zaak,Met mijn brief tans voortgemaakt.

Miss H.B., - twee jaar geleden - Mistres J. - zo heet zij heden - Heeft weer voor ‘n dag of acht,Aan de stad bezoek gebracht.Eens slechts - ‘k zeg dit zonder jokken - Kort voordat zij is vertrokken,Bracht zij ons, om vriendschaps duur,Een bezoek van één kwart uur.Zij verzocht ons toen ook even,U haar kompliment te geven.

Verder nu, - mijn brief raakt vol - Miss M.B., tans mistress Holl,Heeft, dit is des Hemels zegenNu een tweede kind gekregen.Zo omtrent ‘n jaar geleên,Nam de dood haar eerste heen,Zodat van haar beide spruitenEen slechts leeft, om voor te fluiten.‘t Is ‘n meisje, ‘n aardig kindZoals men maar weinig vindt,Zeer subtiel en fijn geschapen,Zoals de meest kleine apen.Ook kan ik u zeggen, datZij tans wonen in de Stad.“Leliebloem” waar menigmalenGij met ons woudt henedwalen,Zondag ‘s middags, om aldaar“Derdemann’tje” met elkaar,Of wel blindemol te spelen,En wat verder ons kon strelen,“Leliebloem” is tans alleen,“Leliebloem” haar vreugd is heen.

Ook van B. nu iets te horen,Zal u mogelik bekoren,Schoon ik schaars met hem verkeer,Want hij komt hier weing meer,En wij zien niet veel alkandren,Maar ik hoor het toch van andren,Dat hij graag vader wil zijnVan een kindje groot of klein.Om zijn dochters en zijn zonenEens d’aard te kunnen tonen,Neemt hij in het zilte natMet zijn vrouw nu trouw ‘n bad.‘k Hoop maar dat ‘t helpen zal,Zij het al geen negental,Dan bij drie of ook bij paren,Of met één na tal van jaren.

Hoe ‘t met onze “Kamer” gaat,Wenst ge wis te weten, maat,Doch, hoe ik ‘t mag overleggen,Veel valt daarvan niet te zeggen.Dit slechts, en het is ook waar,‘t Was voor ons een moeilik jaar,Want geen spelen kon ‘t verhindrenDat de leden gingen mindren.De verhoging van de prijsVonden velen al te wijsEn dan, hoeveel moeilikheden,Soms door traagheid van de ledenBij het spelen van een stuk,Hebben ons terneer gedrukt?Om nu verder nog te zwijgenVan de moeite in ‘t verkrijgenVan de zaal, en van ‘t toneel,Die ons telkens viel ten deel.Schoon wij ‘t wensten en begeerden,Moeite deden en probeerden,Maar er was geen denken aanOm dit jaar nog voort te gaan,En onz’ werkzaamheid te sierenDoor het jaarliks feest te vierenZoals zonder ‘t minst bezwaarTrouw gedaan is ieder jaar.Want bij ‘t einde van SeptemberHoorden wij dat tot Desember‘n Huurkontrakt was aangegaanEn de zaal was afgestaan.Deze nieuwsmaar deed ons hopenAls een ijdle droom verlopen,En wij sloten droevig toenIn September, ons seizoen.

Om mijn pen nu neer te leggen,Zonder u nog eerst te zeggen

Page 229: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Hoe het met mijn vrouwtje gaat,Staat toch waarlijk al te kwaad.Daarom laat ik u hier weten,Dat zij steeds nog blijft aan ‘t eten,Dat wil zeggen, als haar maagOp zijn tijd om spijzen vraagt,Doch voor nu omtrent drie weken,Had zij, om rechtuit te spreken,Gans geen trek in spijs of drank,Want zij was een weinig krank.Bang, dat haar iets ergs mocht falenGing ik gauw de Dokter halen,Die haar na een dag of wat,Weer geheel in orde had.Tans is zij weer op de benen,Trippelt door de kamer henen,Werkt en woelt, van nieuws af aanZoals zij steeds heeft gedaan.Schrijf aan Hogie, sprak zij even,Mij heeft hij nog niet geschreven,Schoon ik reeds mijn plicht wel deedEn hem schreef, gelijk gij weet,Doch als hij mij niet wil kennen,Zal ik nooit voor hem mijn pennenWeer verslijten, hoe vriend HoogZulks ook al bedroeven moog.

Nu zal ik mijn brief maar sluitenOm geen lafheid meer te uiten,Die u mooglik al verveeltEn aan mij de tijd ontsteelt.Weees gegroet dan van de vrinden,Die uw vriendschap hier kon binden,Van mijn vrouw en ook van mijWant wij reek’nenons er bij,En wij durven zonder roemenOns uw trouwe vrienden noemen,Die u uit een vol gemoed,Hierbij roepen, “wees gegroet!”

(Deel C, p.12-18)

TOAST OP HET JAARFEEST VAN DE REDERIJKERSKAMER “AURORA”

Vrienden, kom en klink met mij,Op “Aurora” drinken wij!Dat haar naam, - trots tegenspoeden, -Lang mag leven en bestaan,En haar zinspreuk, haar moog’ hoeden,Dat zij nooit te niet mag gaan.Dat de ijver al onz’ hartenVullen mag met heilig vuurOm het wiss’lend lot te tartenDoor volharding op den duur,Vul dan ijver voor Aurora,Steeds de harten van een elk,Net als ik uit deze wijnflesVul mijn leeg gedronken kelk.Laat geen lafheid en geen traagheidOnze ijver ooit verdoven,Want door onvermoeide vlijt slechtsKomt men alles eens te boven.

(Deel C, p.50; p.86-87)

Page 230: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

AFSCHEIDSGROET

bij het verlaten van de oude vergaderzaal van de Rederijkerskamer “Aurora”.

(De kamer kon zich verheugen 20 jaar te hebben bestaan in Kaapstad.)

O, vrienden, saam hier bij elkaarVergaard ten afscheidsfeest

Aan ‘t oude huis dat negen jaar,Zowel in voorspoed als gevaarAan ons Aurora’s strijd’renschaar

Ten schuilplaats is geweest.

Aan u verzoek ik, tans die tijdMet mij terug te gaan,

Waarin na menig zware strijdOns menig zege heeft verblijd,En eigen onvermoeide vlijt

Ons vast deed blijven staan.

Kom, breng met mij een afscheidsgroetIn diepgeroerde taal

Aan ‘t plekje, waar Aurora’s gloed,Hoe fel de strijd soms heeft gewoed,Ons immer heeft bezield met moed

Aan deze oude zaal.

Hier zaten wij zo menig keerAls redenaars bijeen,

En disputeerden op en neerEn spaken en herspraken weer,Verdedigden Aurora’s eer

Met schitterende reên.

Maar soms ook ging het in galopAls er verschil ontstond,

Dan kreeg m’ elkander bij de kop,Dan zwollen veler gorgels opEn vlogen woorden uit de krop

Als kogels hard en rond.

Maar toch, hoe fel, hoe heet de strijd,Het brak nooit de band

En ‘t wekte nimmer haat of nijd,Noch liet het afgunst na of spijt,Maar na de afloop, als altijd

Gaf men elkaar de hand.

Wij streden immers voor de taalOnz’ dierb’re moedertaal

Door elk goed Afrikaanse kindZo hoog geacht, zo zeer bemind;Dat niet slechts Engels is gezind

En van zijn volk verdwaal.

Aurora heeft ons saam vergaardElf jaren nu geleen,

En wat de tijd ons heeft gebaardEn wat veranderde op deez’ aard,Wij bleven om haar heen geschaard

Wij bleven voor haar één.

En lang nog, lang besta die band,Het ga van kind tot kind,

Het snoer’ nog menig hart en hand,Het hoed’ Aurora lang voor schandEn make iedere zoon van ‘t land

Nog eens Aurora’s vrind.

Vaarwel! vaarwel dan oude huis!Wat wiss’len moog op aard,

Hetzij gij spoedig valt tot gruisOf wordt herschapen in een kluisWaarin geen rat meer woont nog muis,

“Aurora” blijft gij waard.

Ook u, o onvergeetbre zaalWijd ik een afscheidswoord,

Wie denkt niet aan het gul onthaal,Genoten hier zo menigmaalEn aan der dichteren schone taal

Zo vaak in u gehoord.

Ik weet gewis in dit vaarweldeelt zeker iedereen,

Die houdt van ‘t vrolik kaartespel,Hetzij met Pandoer zich kwel’,Of wel volteert0 met Boer en Nel,

‘t vaarwel klinkt algemeen.

0 Volteren, een kaartspel bij de oude Kaapstadse burgers toen in zwang.

Page 231: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Ook onze brave President,Die oude kameraad,

Voor ons een gans onmisb’re vent,Door elk geacht wie hem maar kentAan wie wij allen zijn gewendDie ook dit huis verlaat;

Hem ook zij onze dank gebrachtVoor al de vriend’likheid,

Genoten hier zo dag aan dag;Het leven word’ hem nimmer nacht,Maar dat hem vreugd en zegen wacht

Waar ‘t lot hem ook al leidt.

Dat hij en wij vereend van zinNog lange tijd te zaam

Verbonden door de vriendschapsmin,Verenigd werken tot gewin,Als kind’ren van een huisgezin

Dat draagt “Aurora’s” naam.

Ja, lang nog, lang besta die band,Het ga van kind tot kind,

Het snoer’ nog menig hart en handHet hoed “Aurora” lang voor schandEn make iedere zoon van ‘t land

Nog eens “Aurora’s” vrind!

(Deel B, p.130-132)

Page 232: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Bijlage 5: Tekst uit het fotoalbum voor Willem III

Aan Zijne Majesteit Koning Willem III, Prins van Oranje Nassau, Groot Hertog van Luxemburg, enz. enz. enz.

Kaapkolonie, Zuid-Afrika, April 1874

Sire!

Wij Ondergetekenden, leden der Rederijkerskamer “Aurora” te Kaapstad en andere Neder-landers, afstammelingen van Nederlanders en vrienden van Nederland, woonachtig in Zuid-Afrika, wenschen Uwe Majesteit onze nederige en hartelijke gelukwenschen aan te bieden, bij gelegenheid van de vijf-en-twintigste verjaring Uwer Majesteits troonsbeklimming.

Ofschoon wij ver van Nederland zijn verwijderd, klopt in onzen boezem nog een warm hart voor het Vaderland of het land onzer voorvaderen. Derhalve zal het een heuglijke dag voor ons zijn, de dag waarop wij gedenken, hoe gelukkig Nederland is geweest gedurende de afgeloopene vijf-en-twintig jaren onder Uwer Majesteits wijs en verlicht bestuur, hoe door het geheele land heen bloei en welvaart hebben geheerscht en eene ongestoorde rust het Nederlandsche volk heeft in staat gesteld, met reuzenschreden voort te gaan op de baan van vooruitgang. Wij vergeten niet, Sire, welk een tal van zegeningen Nederland heeft te danken aan Uw Doorluchtig Stamhuis, dat steeds in rampen zoowel als in voorspoed, ons volk heeft beschermd, deszelfs regten gehandhaafd en deszelfs vrijheden verdedigd. Mogen die beiden, dus Oranje en Nederland, steeds zoo innig aan elkander verknocht blijven, als zij thans zijn, het bewijs waarvan voorzeker, beter dan wij het hier in dezen Zuidhoek kunnen doen, zal worden geleverd door Uwer Majesteits getrouwe onderdanen in Nederland.

Wij nemen tevens deze gelegenheid te baat om Uwe Majesteit en het volk van Nederland van harte geluk te wenschen met het succes waarmede het dappere Nederlandsche leger in het verre Oosten ‘s lands eer handhaaft, en met de wijze waarop het toont steeds met den heldenmoed bezield te zijn, waardoor onze edele voorvaderen zich kenmerkten.

Moge het Uwe Majesteit behagen deze onze eerbiedige gelukwenschen vervat in dit Album, als een gering blijk onzer achting aan te nemen. Het zilver is ter gedachtenis aan Uwer Majesteits 25 Jarig Feest, de diamanten in hun oorspronkelijke staat, en het goud, zijn producten van Zuid-Afrika.

Wij kunnen Uwe Majesteit ten slotte verzekeren, dat nergens ter wereld op Uw heugelijk ju-bileum hartelijker dan in Zuid-Afrika zal worden geuit de Nationale leuze,“God zij met Oranje en Nederland! De Koning leev!”Wij noemen ons Sire, Uwe alleronderdanigste Dienaren.

Page 233: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Bijlage 6: Toneelstukken (of -fragmenten) door Aurora opgevoerd(Bosman, 1980, p.456-474)

Auteur Titel Datum van uitvoering

Stukken uit ‘eigen kring’1. J. Belinfante De ster van het noorden, toneelspel naar de opera l’Etoile du nord

van E. Scribe en G. Meyerbeer24-9-1872; 8-10-1872

2. De diamanten der kroon, naar het Frans van E. Scribe 8-5-18733. Melt J. Brink Het origineele testament, blijspel 29-4-1869; 8-7-18694. Het spook of de bekering van dr. Peperhoofd, blijspel 2-9-1869; 12-7-18705. Naar de diamantvelden, blijspel 13-10-18706. De weddenschap, blijspel 4-5-1871; 4-9-18737. De Toovenaar, of de geest in de kast, blijspel 8-6-18718. Een reis met hindernissen, of de speler bekeerd, blijspel 19-10-18719. De drie verliefde schoolmeesters, blijspel 4-6-187210. Een lotery, blijspel 8-10-187211. De onaangename huishoudster, blijspel 10-6-1873; 6-10-

1873; 5-11-187312. Trouw beloond, treurspel 6-10-1873; 23-10-

1873; 5-11-1873 13. De twee dooven, blijspel 12-5-187414. De tijdgeest, blijspel, naar gedicht van W.J. van Zeggelen 29-4-187515. De misdadigers, of loon naar werken, drama 17-8-187616. De offers der vrijheid, of de slagers van Gent, historisch drama uit

de 80-jarige oorlog17-7-1877

17. P. Faddegon jr. Huzaar en Pandoer, karakterschets voor rederijkers, naar een vertelling van Schücking

16-7-1874

18. Het testament voor eene slavin, toneelspel 3-6-187519. A.P. Herholdt Broederhaat, of het einde van een booswicht,i toneelspel 22-9-187520. L. van Hogezand De kater of de verdronken minnaar, karakterschets 5-11-187221. N.C. Koster Een muzikale gek, blijspel naar het Engels 24-9-187222. H.W. Teengs Het vierde huwelijk van Jacoba van Beieren, treurspel 2-4-1868; 8-10-1868;

3-7-187323. Willem Nel, episoden uit de geschiedenis der Grensboeren van

Zuid-Afrika van 1815-1835, treurspel2-7-1868; 28-7-1868; 24-9-1868

24. De moord van Dingaan aan Pieter Retief, treurspel 1-4-1869; 20-5-1869; 8-7-1869

25. Retief gewroken, treurspel 12-7-1870; 26-7-1870

Nederlands26. A. Bergh De Montfordts, familie-drama voor rederijkers 10-12-188627. S.J. van den

BerghMontigny,* fragment 8-8-1867

28. In de kerker van Simancas 30-3-1871; 19-10-1871

29. J. Broekhoff B.Zn.

Eene huwelijks-advertentie of een geplaagde schoolmeester, bli-jspel

14-5-1878; 4-8-1886

30. Joost Uilenspiegel,* blijspel voor rederijkers 19-10-1880

i Deze Herholdt wordt in de krantenartikelen over voorstellingen van Au-rora niet genoemd. Hij zat in 1877 wel in het bestuur van De Eendracht. (Het Volksblad, 19 mei 1877) Volgens Stassen was Herholdt de auteur van het toneelstuk Broederhaat.... Dit laat mij vermoeden dat Herholdt ook lid is geweest van Aurora. (Stassen, 1957, p.113)

* Aanwezig in het Letterkundig Museum in Bloemfontein.

Page 234: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

31. De eer eens vaders, dramatische schets 4-10-188132. Speculeeren, of misdadig uit kinderliefde,* toneelspel voor rederi-

jkers2-8-1883; 14-8-1883; 21-8-1883; 9-10-1883

33. De onbekende schoone, blijspel 2-8-1883; 14-8-1883; 21-8-1883; 9-10-1883

34. P.F. Brunings De verloren zoon of de twee broeders, episode uit het jaar 1600,* toneelspel

8-7-1875; 4-7-1878

35. A.N.E. Changuion

Een luidruchtige jaspartij,ii blijspel 8-4-1873

36. E.S. Culp Pierre de galeiboef, of de onschuldig veroordeelde, drama 31-5-188337. M. Dikema Een oudejaarsavond, drama 27-7-1880; 8-6-1882;

13-6-188238. J.S. van Esveldt

HoltropHet losse schot, blijspel 16-7-1874

39. W. Farber Het kind van den huize, blijspel 5-8-187340. M.J. Gillisen Het bedrogen drietal,* blijspel 27-7-1880; 8-6-1882;

13-6-188241. Giuseppe Een hedendaagsch duel,* dramatische schets 7-11-186742. J. Hoek Een oom uit Californië, blijspel 5-9-187243. A. van der Hoop De dochter van Dominique, blijspel 9-4-1872; 7-5-187244. D. Houtkamp Een uurtje in een schildersatelier, treurspel 8-6-187145. J. Huf van Buren Het hotel Wittebrood, blijspel 10-8-1871; 22-9-187446. Jaco Een stoute daad, historisch toneelspel uit den tijd van den Tachtig-

jarigen Oorlog (1573),* toneelspel10-8-1871

47. J. de Jager Getrouwheid of de Bartholomeusnacht van het jaar 1572, drama-tisch tafereel

4-7-1872; 6-7-1881

48. F. Kind De regtvaardige vergelding, toneelspel 22-10-187549. H. Kroon De boodschapper, of Loevestein in 1570,iii historisch drama 14-9-1871; 23-9-

1871; 25-8-188150. Leonard Levend verbrand, karakterschets 15-11-188351. De zwarte kapitein, blijspel 10-12-188652. A. Loosjes P.zn. Geschiedkundig dramatisch episode uit het leven van Johan de

Witt, raadspensionaris van Holland, 1672, treurspel19-8-1875; 6-4-1876

53. W. Metz Fzn. Flik en Flok, of de twee rederijkers in de klem,* blijspel 6-7-188154. P.C.J. Meys Miskend, drama 8-9-1870 55. Misdaad en wroeging,* drama 4-5-187156. Hij moet eruit en hij zal eruit, blijspel 4-7-187857. Neef Paul Schijn bedriegt, blijspel 9-10-186258. A.E.

NieuwmeyerDe arme rijkaard, toneelspel 7-5-1868

59. Ferdinand de speler,iv toneelspel 4-6-1868; 8-10-186860. De wees uit het gebergte,* toneelspel 16-11-187161. Een oud soldaat, toneelspel 24-9-187462. P. Regland De gebochelde, of de moord in de slotgracht van Tayhis, toneelspel 28-8-1879; 16-9-187963. J.K. de Regt De hoogste wensch, blijspel 22-10-1875; 24-11-

187564. A. Ruysch Moederliefde en heldenmoed, of de gevangenis op ‘t slot ‘s

Gravensteen te Antwerpen, geschiedkundig toneelspel12-7-1887

Page 235: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

65. J. Ruysch De bloedzuigers of de Minnehandel in de apotheek, blijspel 3-7-187366. De wees van Brussel, drama 3-4-187967. J. Schuitemaker De bloedgetuige, drama 6-7-1871; 5-11-187268. De val van de hertog van Alva,* historisch drama 10-6-187369. Een oude rat in de val, poets voor rederijkers 9-4-187470. Een misverstand,v blijspel 1-9-187471. Oldenbarneveld,vi treurspel ??72. Goede harten,vii toneelspel ??73. J.M. Sinderam De neef uit Oost-Indië, blijspel 4-10-188174. A.A. van der

StempelDe vriend tegen wil en dank, blijspel 4-8-1869; 22-9-1875

75. Liberaal en conservatief of de verkiezingsrage,* blijspel 7-4-187076. Wie is de prins, blijspel 8-8-187277. Een jaloersche dwaas, blijspel 8-4-187378. Hij moet duelleren, blijspel 23-10-187379. Zonder geld op reis, of een avontuurtje van twee schoolmeesters,

blijspel16-11-1871; 11-6-1874

80. Arthur de Beaumont, de franciteur van Neufville,* drama 1-9-1874; 29-4-1875; 24-11-1875

81. Een lastige overbuur, blijspel 3-6-188082. Liefde voor het vaderland, dramatische schets 4-8-188683. De liefhebberijcomedie in de war,viii blijspel 8-7-186984. F. van der Stem-

pelVerkeerd bezorgd, blijspel 3-11-1869; 17-8-1876

85. De zaakwaarnemer, blijspel 5-10-1876; 27-10-1876; 31-10-1876

86. T. van der Stem-pel

De vadervloek of misdaad en wroeging,ix toneelspel 8-4-1875

87. De opkomst van het huis Rothschild,* toneelspel 5-5-187088. Liefde, vriendschap en list of de uitwerking van het Extractum

Longum Vitum, blijspel5-5-1870; 26-7-1870; 13-3-1886

89. Gustaaf Heller, of het offer der verleiding,* toneelspel 2-6-1870; 90. Een ongelukkige minnaar, of de mislukte liefdesverklaring, blijspel 2-6-187091. Twee oude gekken in de klem, of het neefje van de heer Pompoen,

karakterschets23-9-1871; 1-12-1881

92. Een avontuur van mijnheer Kikkerbil, of een les voor oude jonge-heeren, blijspel

12-5-1874; 8-4-1875

Page 236: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

93. P. van de Velde De oudste zoon,* toneelspel 6-8-186894. Arnold (Wijn-

stok)De Blinde, dramatisch gedicht 9-10-1862; 4-7-1867

95. Rocco,* dramatisch gedicht 9-10-1862; 7-4-187096. Tante Trui, blijspel 6-6-1867; 3-10-186797. Jan Sukkel, blijspel 8-8-1867; 6-8-186898. Betram de cipier, drama 10-9-1868; 9-4-187299. Uitgefloten, blijspel100. Twee huisknechts, of de bedrieger bedrogen, vrolijke schets 10-9-1868; 6-7-1871101. Manke Koos, blijspel 19-11-1868; 7-10-

1869102. No. 99, blijspel 1-4-1869; 22-5-1869;

19-8-1875103. Het laatste levensuur van een Oranjeklant, drama 3-6-1869; 7-10-1869;

10-11-1870104. De plaatsvervanger, blijspel 3-6-1869105. Stille Jan, toneelspel 1-12-1881106. Auteur onbekend Tzaar Peter, keizer van Rusland, een liefdesgeschiedenis, dramatis-

che schets4-7-1867

107. Hambroek, toneelspel 5-9-1867108. Het Patent,x ‘komisch stukje’ 3-10-1867109. De groote en kleine beer,9 kluchtspel 3-10-1867110. Frank de gierigaard,* drama 4-8-1869111. Twee emmers water, blijspel 9-8-1870112. Knoopen in den zakdoek, blijspel 14-9-1871113. Dood of niet dood, toneelspel 4-6-1872114. Schout Papegaai, schets voor rederijkers 4-7-1872115. De vadervloek,* toneelspel 8-8-1872116. Onteerd,xi toneelspel 8-4-1873; 3-6-1880117. Een vergeetachtig man, blijspel 3-6-1875118. De hugenoten, toneelspel 12-3-1886

Deens119. H.C. Andersen Niet of graag,* blijspel 5-9-1867; 3-10-1867;

28-7-1868; 10-7-1879; 16-9-1879

Duits120. J.A. Backer De ritmeester Erlau of de veroordeelde onschuld,xii treurspel ??121. C.F. Bonin Haat en liefde,* toneelspel 4-9-1873122. A. von Kotzebue De uniformrok van veldmaarschalk Wellington,* blijspel 8-7-1875

Page 237: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

123. De verstrooiden,* kluchtig blijspel 17-7-1877; 15-11-1877; 12-7-1887

124. Het zakboek,* toneelspel 15-11-1883125. F.W. Ziegler Engeland in het jaar 1651, of deugd en misdaad,* geschiedkundig

toneelspel 5-10-1876, 27-10-1876; 31-10-1876

126. Het veemgericht, of misdaad en grootmoedigheid, treurspel 28-8-1877; 25-9-1877; 4-4-1882

127. H. Zschokke Het ijzeren masker, historisch toneelspel 7-6-1876; 6-7-1876; 11-7-1876; 21-10-1879

128. Auteur onbekend Goede harten,* toneelspel 3-11-1869129. Hans de kruier in ‘t verhoor,* kluchtige scène 8-9-1870; 25-8-1881130. Een offer der vrijheid, historisch drama 13-10-1870; 5-8-1873131. Een uurtje op ‘t kantoor,xiii 30-3-1871

Engels132. H. Brooke Fragment uit Henry Brooke’s treurspel Gustaaf Wasa,* 7-11-1867; 19-11-

1868; 5-9-1872133. Auteur onbekend Een kapitale erfenis of de Corsicaanse bloedwraak,* kluchtspel 22-8-1878; 31-5-1883

Frans134. R. Benedix Bergen en dalen, blijspel 4-6-1868; 8-10-1868;

8-5-1873; 28-8-1879135. A. Bernos De baron van Felsheim, of de slag bij Friedberg,* toneelspel 22-8-1878136. Boirie, Car-

mouche en Pou-jol

Het Schandmerk of De twee galeiboeven,xiv toneelspel 19-10-1886

137. J. Bouchardy Lazaro de veehoeder, of misdaad en wraak,xv toneelspel 29-5-1877138. Dupeuty, Fontan

en DavrigyArthur of zestien jaren later, toneelspel 14-5-1878

139. A. Duval Een huis te koop, blijspel 6-4-1876140. E. de Girardin De hoed van de horlogemaker,* blijspel 19-10-1886141. J.M. Loaisel-

TréogateDe struikrovers van Kalabriën, of de onveilige wildernis, toneel-spel

19-10-1880

142. H. Martélière Gustavus, of de Zweedsche mijnwerkers, geschiedkundig treurspel 15-11-1877143. De geduchte rechtbank,* toneelspel 10-7-1879144. C. de la Vigne Lodewijk XI, de graaf van Nemours, fragment, toneelspel 3-10-1867145. Auteur onbekend Bernard, de advokaat der armen, of vader en zoon,xvi toneelspel,

naar het Fransch, vert. en v. Rederijkers bew. door Leonard??

Page 238: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika
Page 239: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Bijlage 7: Boeken uit het bezit van Rederijkerskamer Aurora

Van de volgende boeken weet ik zeker dat ze iets met Rederijkerskamer Aurora te maken hebben. Ik heb ze in verschillende ‘sublijsten’ onderverdeeld:- de boeken waar in staat dat ze van Aurora zijn geweest, hetzij door middel van een stempel, het-

zij met de hand geschreven;- de boeken die van de familie Koster zijn geweest;- de boeken die van de familie Van Heerde zijn geweest;- de boeken waarbij uit andere details blijkt dat ze uit het bezit van Aurora komen.

Boeken met ‘signatuur’ van Aurora

1. Agathocles, Herman van Grafhurst, historiesch tooneelspel in 4 bedrijven (naar een verhaal van dien naam, door P. Duys). Kampen, Laurens van Hulst, [z.j.].

Aurora-stempel.2. H. van Alphen, Dichtwerken, volledig verzameld en met een levensberigt van de dichter verrijkt

door J.I.D. Nepveu. 6 dln. Utrecht, J.G. van Terveen en zn, 1856-1857.Op voorblad met pen in ieder deel (het derde deel ontbreekt) Rederijkerskamer “Aurora” no. 9.

Boeken nooit gebruikt, ze zijn niet opengesneden. In de lijst van intekenaars, die vanaf tweede deel worden afgedrukt staat in deel 5: “W.F. Stramrood, Boekhandelaar te Wijk bij Duurst-ede”.

3. In een band:* H.C. Andersen, Niet of graag, blijspel in één bedrijf voor rederijkers. Vrij bewerkt naar het Deen-

sch. Purmerende, J. Schuitemaker, 1863.* M. Hartgerink, De Bloedzuigers, blijspel met zang in één bedrijf. Kampen, Laurens van Hulst,

1878. (Auteur was werkend lid van rederijkerskamer J.J.L. ten Kate.)* A.A. van der Stempel Jr., 100 jaar te vroeg geboren of een kwartier vóór de echtscheiding, bli-

jspel in één bedrijf (zonder vrouwenrollen). Kampen, Laurens van Hulst, 1871.(Voor uitvoeringen in Privaat-Gezelschappen, alsmede op bruiloften en bij andere Feestelijke

Gelegenheden is dit stukje, wegens de gemakkelijkheid waarmede het kan worden uitgevoerd, zeer aan te bevelen. Ook als nastukje, na een stuk van groote omvang, zal het zeker het voorgestelde doel niet onbeantwoord laten.)

* L. Kettmann, Den Kikkert en den Dikkert, blijspel in één bedrijf. Amsterdam, G.T. Bom, 1869.* A. Ruysch, De oom uit Oost-Indië of de drie gekroonde artisjokken, oorspronkelijk blijspel met

zang, in twee bedrijven. 3e dr. Amsterdam, G.T. Bom, 1879.* A. Ruysch, Kikkerstein en Eksterlust of de twee villa’s, oorspronkelijk blijspel met zang, in twee

bedrijven. 2e dr. Amsterdam, G.T. Bom, 1878.4. N. Beets, Korenbloemen. Haarlem, de Erven F. Boh. 1854.Op kaft Rederijkerskamer Aurora.5. Bloemen uit den vreemde, keur van Hoogduitsche poëzij, verzameld en overgeplant door J.J.L.

ten Kate. Amsterdam, P.M. van der Made, 1857.Op schutblad F.K en Rederijkerskamer Aurora, no. 11.6. E.A. Borger, Dichterlijke nalatenschap ten deele nooit gedrukt. Leiden en Utrecht, S. en J.

Luchtmans en Van Paddenburg en Comp. 1836.Op schutblad No 7 Rederijkerskamer Aurora en op titelblad Aurora.7. C.T. van der Bruggen v.l., Twee bijziende heeren en een dame, blijspel in één bedrijf, naar het

Hoogduitsch [in]. het Nederlandsch bewerkt. Amsterdam, G.T. Bom, 1875.Met Aurora-stempel.8. S. de Bruin, List van vrouwen, oorpsronkelijk blijspel met zang in één bedrijf, bewerkt voor

Rederijkers, Liefhebberij-tooneelen, Reciteercollegien enz. Gorinchem, G.C. van der Mast, [1866].

Met Aurora-stempel. en op voorkant F. Koster (nauwelijks leesbaar).9. P.F. Brunings, De twee broeders, episode uit het jaar 1600, tooneelspel in 4 bedrijven (het 1e

bedrijf in 2 tafereelen) (voor Rederijkers bewerkt). Kampen, K. van Hulst, 1865.Met Aurora-stempel.

Page 240: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

10.I. da Costa, Hesperiden. Haarlem, A.C. Kruseman, 1855.Op schutblad No. 6 Rederijkerskamer “Aurora”11.J. Dekker, Een uurtje in eene dorpschool, blijspel met zang in één bedrijf, ten tooneele gevoerd

onder den titel van De schoolmeester of een examen op het platteland, voor het Hollandsch tooneel bewerkt. 2e dr. Amsterdam, G.T. Bom, 1863.

Met Aurora-stempel.12.M.Ch. Desnoyen, De schipbreuk der Medusa, tooneelspel in vijf bedrijven. Rotterdam, H. Ni-

jgh, 1840.In potlood op schutblad Aurora 13.F.W.B., De huishoudster van twee oude heeren, blijspel in één bedrijf, vrij naar het Fransch.

Amsterdam, G.T. Bom, 1868.Met Aurora-stempel.14.F.W.B., Eene gewetenszaak, tooneelspel in één bedrijf, vrij vertaald naar het Fransch van Oc-

tave Feuillet. Amsterdam, G.T. Bom, 1868Met Aurora-stempel, 2 exempl.15.Giuseppe, Een hedendaagsch duel, dramatische schets in twee acten, voor rederijkers.

Purmerende, J. Schuitemaker, 1862.Met Aurora-stempel. en acteurs: H. Stramrood, P. Koster, K. Bastiaans, C. Solomon, Driessen, J.

Solomon.16.J.J.A. Goeverneur, Gedichten en Rijmen, 2e dr. [Groningen, Wolters, 1864].Op schutblad: No. 4 Rederijkerskamer Aurora.17.O. Goldsmith, Wie niet sterk is, moet slim zijn of een avond vol vergissingen, naar het Engelsch

bewerkt door M.P. Lido. Haarlem, A.L. Kruseman, 1871.Met Aurora-stempel.18.G.J. de Graaff Azn., Hoe mijnheer Prop nogmaals schipbreuk leed!, kluchtspel in één bedrijf

(zonder vrouwenrollen). Zutphen, P. Plantega Bz. [z.j.].Met Aurora-stempel, en onleesbare acteursnamen.19.Hans de kruijer in ‘t verhoor, kluchtige scène uit het stadsleven, vrij gevolgd naar het Hoog-

duitsch. 9e dr. Schoonhoven, S. + W. van Nooten. [z.j.].Met Aurora-stempel.20.Hartstocht en liefde, groot drama in twee bedrijven. Amsterdam, G. Theod. Bom, 1875.Met Aurora-stempel, 2 exempl.21.Jaco, Een stoute daad, historisch toneelspel uit den tijd van de Tachtigjarigen Oorlog (1573) in

vier bedrijven (met gedeeltelijke en vrije gebruikmaking eener novelle). Gorinchem, G.C. van der Mast, [z.j.].

Met Aurora-stempel.22.J. Hubertus Janssen, Balt de Marskramer, oorspronkelijk drama in zeven tafereelen. Amster-

dam, G.T. Bom, 1879.Met Aurora-stempel.23.L. de Jong, Mijn tuinhuisje, oorspronkelijk tooneelspel in één bedrijf. Leiden, R. van Braak,

1875.Met Aurora-stempel.24.A. von Kotzebue, De luitspeler en het hard geregt, blijspel in twee bedrijven, naar het Hoog-

duitsch door J.S. Sxxxxx. Brussel, J. Sacré, [1828].Op schutblad Aurora-stempel, over ‘Persoonen’ J.A. Keytel, 6 Mei 185325.A. von Kotzebue, De zonderlinge ziekte, blijspel in 2 bedrijven, bewerkt door X.O., lid van een

rederijkerskamer. Purmerende, J. Schuitemaker, [1875].Met Aurora-stempel.26.Labiche en Marc Michel, Blaas me even in mijn oog, blijspel in één bedrijf. Amsterdam, G.

Theod. Bom, 1879.Met Aurora-stempel, 2 exempl.27.A.L.J. Landré, Een kop thee, blijspel in één bedrijf naar het Fransch (de Hoogduitsche bewerk-

ing van W. Drost gevolgd). Amsterdam, G. Theod. Bom, 1875.Met Aurora-stempel.28.Leonard, Schoolmeester-schoonzoon, blijspel in één bedrijf vrij naar het Hoogduitsch van

Page 241: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Körner. Amsterdam, G. Theod. Bom, 1871.Met Aurora-stempel.29.Liefde zoekt list, oorspronkelijk blijspel in drie bedrijven, voor rederijkers bewerkt door de

schrijver van Een geschandvlekte naam, Vorst en volk, 1 April 1572 enz. Purmerende, J. Schuitemaker, [±1869].

Met Aurora-stempel. Op de kaft met pen: Niet goedgekeurd.30.P. Niger, Eene flesch wijn, blijspel voor rederijkers in twee bedrijven. Amsterdam, J. Beeren-

donk, 1875.Met Aurora-stempel.31.Joh.E.A. van Pellecom, Het bekroonde treurspel, tooneelspel in één bedrijf, naar het Hoog-

duitsch voor rederijkers bewerkt. Amsterdam, G. Theod. Bom, [z.j.].Met Aurora-stempel,. 2 exempl.32.B. Perk, De sterren liegen niet, drama in vijf bedrijven (uit Rome, Ao 1539). Amsterdam, G.

Theod. Bom, 1875.Op titelblad Rederijkerskamer Aurora33.J.K. de Regt, Jongste van de drie, blijspel in één bedrijf, (om uit te voeren op een bruiloft). De-

venter, A.J. van den Sigtenhorst, [z.j.].Met Aurora-stempel. 34.J. Rotteveel, Een vrijage ten plattelande, (schets uit het boerenleven), oorspronkelijk blijspel in

één bedrijf, met zang. Amsterdam, G. Theod. Bom, [z.j.].Met Aurora-stempel.35.A.E. Rijfkogel, Dichtlievende gedachten, haren ouders nagelaten, gedrukt voor vrienden en be-

trekkingen.In pen op titelblad: “Aurora”36.Salon des Varietés, verzameling van tooneelstukjes, naar het Hoogduitsch en Fransch, no.2. De-

venter, A. Tjaden, [z.j.].Met Aurora-stempel.37.Salon des Varietés, verzameling van tooneelstukjes, naar het Hoogduitsch en Fransch, no. 5.

Deventer, A. Tjaden, [z.j.].Met Aurora-stempel.38.J. Sandeau en A. Decourcelle, Marcel, drama in één bedrijf naar het Fransch door W.N.K. Ams-

terdam, G. Theod. Bom, 1873.Met Aurora-stempel.39.[J. Schuitemaker], 1 April 1572, oorspronkelijk historisch tooneelspel in vier bedrijven, door de

schrijver van Een geschandvlekte naam. Purmerende, J. Schuitemaker, [1868].Met Aurora-stempel.40.[J. Schuitemaker], Oldenbarneveld, treurspel in vier bedrijven, voor rederijkers bewerkt door de

schrijver van Een geschandvlekte naam enz. Purmerende, J. Schuitemaker, [1869].Met Aurora-stempel. en acteurs: B(rink), D. Toit, J. Combrink, Bel(infante), Keytel, Faddegon, ...,

W. Combrink.41.[J. Schuitemaker], De val van de hertog van Alva, geschiedkundig dramatische schets, in vijf

afdelingen, voor rederijkers bewerkt door de schrijver van Een geschandvlekte naam enz. Purmerende, J. Schuitemaker, [1869].

Met Aurora-stempel. en acteurs: Bielet (?), JK, NK, du Toit, H. Moll, ..., J. Combrink, W. Comb., J. Brink, J. Hemmes.

42.E. Seipgens, Een Fransch krijgsgevangene, blijspel met zang, in één bedrijf. Amsterdam, G. Theod. Bom, 1873.

Met Aurora-stempel en onder aan de kaft in potlood: Niet goedgekeurd43.J.M. Sinderam, Weldoen, tooneelspel in drie bedrijven. Amsterdam, G. Theod. Bom, 1875.Met Aurora-stempel.44.E. Souvestre, Boontje komt om zijn loontje, blijspel in één bedrijf naar het Fransch door J.J. Co-

hen Stuart. Amsterdam, G. Theod. Bom, 1875.Met Aurora-stempel. en op de kaft in potlood: “Mv G. van Heerde”45.T. van der Stempel, Frederica de Toledo of de Spanjaarden voor Haarlem (1573), geschied-

kundig tooneelspel, in vijf tafereelen, voor rederijkers bewerkt. Amsterdam, G. Theod. Bom,

Page 242: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

1872.Met Aurora-stempel.46.A.A. van der Stempel jr., De Pruissen komen! De scherpschutters van Sint Pietersdorp, klucht-

spel in één bedrijf. Amsterdam, G. Theod. Bom, 1872.Met Aurora-stempel.47.A.A. van der Stempel, jr. Ik ben naar het Vondelsfeest geweest, blijspel in 1 bedrijf. Kampen, K.

van Hulst, 1867. (Thalia, verzameling van blijspelen voor rederijkerskamers en liefhebberij-tooneelen, tevens geschikt ter uitvoering in familiekringen, no. 6) [Van der Stempel was werkend lid van de vereniging “Oefening baart kunst” uit Kampen.].

Met Aurora-stempel.48.C.W. Thöne, De mededingers, of wie zal het ambt hebben?, blijspel in vijf bedrijven. Amster-

dam, M. Westerman en C. van Hulst, 1830.Met Aurora-stempel.49.P. van de Velde, Twee klippen, tooneelspel in twee bedrijven, na het Fransch. Amsterdam, G.

Theod. Bom, 1869.2 exempl., op ene kaft staat “goed”, in de andere zit een Aurora-stempel.50.F. van Westervoort, De hondenbelasting, blijspel in één bedrijf. Amsterdam, G. Theod. Bom,

1877.Met Aurora-stempel.51.Wibbinus, Twee gepensioneerden en een geëmancipeerde, blijspel in twee bedrijven. Amster-

dam, G. Theod. Bom, 1874.Met Aurora-stempel, 2 exempl.52.A. Wijnstok, Mietjes vrijer, oorspronkelijk blijspel in één bedrijf. Amsterdam, G.T. Bom, 1875.Aurora-stempel. en onleesbare acteurs.53.Lucretia Wilhelmina van Winter, geboren Van Merken, Het beleg van Leyden, treurspel, verkort

en gewijzigd voor rederijkers. Gedrukt voor de Kamper rederijkerskamer Van der Palm. Kampen, K. van Hulst, 1854.

Met Aurora-stempel, maar niet opengesneden.54.Th. Zeldenrijk Jzn, Marie of de Laster beschaamd, oorspronkelijk drama in één bedrijf voor

rederijkers bewerkt. Rotterdam, J. Bergé, [z.j.].Met Aurora-stempel.

Overige boeken van Aurora55.Arnold, Rocco, dramatisch gedicht. 3e dr. [Amsterdam], [1856].Bij acteurs staat: Brink, Piet, Koster, Wiehahn.56.J.A. Backer, De ritmeester Erlau of de veroordeelde onschuld, treurspel in vijf bedrijven uit het

Hoogduitsh. Haarlem, C.B. van Brussel, 1791.Op 2e titelblad P.W. Keytel, op ‘Vertooners’ J.A. Keytel en twee doorgekraste namen. Achter de

personages namen van acteurs: P. Keytel, D. du Toit, MB, J. Comb, P. Koster, De Zaaijer, G. van Heerde, N. Koster, Kurtz, J. Belinfante.

57.The barber of Sevilla. Royal Italian Opera. J.M. Belinfante, Bookseller, stationer, Greenmarket square.

58.A. Bernos, De baron van Felsheim, of de slag bij Friedburg, tooneelspel in drie bedrijven, naar het Fransch, getrokken uit den roman van Pigault-le-Brun. Rotterdam, J. Hendriksen, [1812].

Op eerste pagina J.W. Keytel en op schutblad Goed F.K. Met namen achter ‘Persoonen’: P. Keytel, N. Koster, W. Combrink, D. du Toit, Van Heerde (speelt een dochter), M. Brink, P. Koster, de Zaaijer, Belinfante, J. Koster.

59.Boirie, Carmouche en Poujol, Het Schandmerk, of de twee galeiboeven, tooneelspel in drie bedrijven, naar het Fransch door Jan de Quack. Amsterdam, J.C. van Kesteren, 1823.

Met handtekening van Keytel en D. du Toit en namen achter ‘Persoonen’, Bel, Kost, rest onlees-baar.

60.C.F. Bonin, Haat en liefde, tooneelspel in vier bedrijven, naar het Hoogduitsch. Amsterdam, H. Moolenijzer, [z.j.].

Bij Persoonen staan: Jan de Villiers, Koster, J. Overbeek, M. Stigting, Hansje Eckhardt (vrouwen-rol).

Page 243: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

61.J. Broekhoff Bzn., Joost Uilenspiegel, oorspronkelijk blijspel in één bedrijf voor rederijkers ver-vaardigd. 2e dr. Zaandijk, J. Heijnis Tsz., [z.j.].

Met namen: Gijs, Koos, P. Koster, Brink en ?62.J. Broekhoff Bzn., Speculeeren, of misdadig uit kinderliefde, oorspronkelijk tooneelspel in vier

bedrijven (zonder vrouwenrollen) voor Rederijkers vervaardigd. Hoorn, C. Boldingh, Hz., [z.j.].

Op voorkant in potlood Goed, namen achter personages: Brink, Du Toit, Combrink, P.K. en de rest is onleesbaar.

63.In een band:* Dumanori et D’Ennery, Don Cesar de bazan, tooneelspel in vijf bedrijven, naar het Fransch. Am-

sterdam, G.T. Bom, 1874.* W.N. Peypers, Haat en liefde, tooneelspel in zes tafereelen. Amsterdam, G.T. Bom, 1874.Op titelblad beide stukken: M.J. Brink 17/10/78.64.Faust en Margherita, Royal Italian Opera. J.M. Belinfante, Bookseler, stationer, +c Greenmar-

ketsquare.65.M.J. Gillissen, Het bedrogen drietal, oorspronkelijk blijspel met zang, in één bedrijf. Amster-

dam, G.T. Bom, 1876.Op titelpagina Rederijkerskamer, bij de personages: G. van Heerde (vrouwenrol), N.C. Koster, Vis,

M. Brink, Belinfante.66.M.J. Gillissen, Dertig jaren of het leven van een dobbelaar, tooneelspel in zes tafereelen (drie

tijdperken) naar het Fransch van Victor Ducange en Dinaux. Opnieuw en voor dilettanten be-werkt. Zutphen, Thieme’s boek- en muziekhandel, [z.j.].

Bij personages alleen Faddegon leesbaar.67.E. de Girardin, De hoed van de horlogemaker, blijspel in één bedrijf voor rederijkers bewerkt

door Leonard. Amsterdam, G. Theod. Bom, 1875.Met acteurs: Kriele, Combrink, Belinfante, Brink, A. Koster, J. de Jongh, Th. de Jongh.68.A. von Kotzebue, Het strandrecht, tooneelspel in één bedrijf, naar het Hoogduitsch door J.S.

van Esveldt Holtrop. Amsterdam, J.S. van Esveldt Holtrop, 1807.Op titelpagina C. Boniface, op ‘Persoonen’ J.A. Keytel. Van de namen bij de ‘Persoonen’ is alleen

Brink leesbaar.69.A. von Kotzebue, De uniformrok van veldmaarschalk Wellington, blijspel in één bedrijf, naar

het Hoogduitsch door P.L. Amsterdam, de wed. H. van Kesteren en zoon, 1817.Bij personages Lauboden, W. Combrink, Klein, M. Brink70.A. von Kotzebue, De verstrooiden, kluchtig blijspel in één bedrijf naêr het Hoogduitsch door

J.S. van Esveldt Holtrop. Amsterdam, J.S. van Esveldt Holtrop, 1809.Op schutblad J. Brink, op eerste pagina J.B. Stegeman. Bij ‘Persoonen’: Brink, Belinfante, J. v.

Heerde (vrouwenrol) en Moll. Op laatste blad J. van Heerde.71.A. von Kotzebue, Het Zakboek, tooneelspel in drie bedrijven naar het Hoogduitsch door J.S. van

Esveldt Holtrop. 2e dr. Amsterdam, J.C. van Kesteren, 1848.Op schutblad JM Keytel en namen van acteurs: P. Koster, Brink, du Toit, Keytel, De W (?), Mist.72.W. Mets Tz, Flik en Flok in de klem, oorspronkelijk blijspel met zang in één bedrijf (zonder

vrouwenrollen). Kampen, Laurens van Hulst, 1877.Met acteurs: J. Belinfante, C. Kruse, K..., M. Brink, H. Wiehahn, J. Koster, C. Driessen.73.H.F. Möller, De graaf van Walltron, of de subordinatie, tooneelspel in vijf bedrijven. [z.p., z.j.].Op titelpagina: M.J.B. 4/4/7974.De Monvel, Clementine en Desormes, tooneelspel uit het Fransch door Laurens Jacobus Lamai-

son. Amsteldam, P.J. Uylenbroek, 1786. Op het schutblad PW Keytel over ‘Persoonen’ JA Keytel, met acteurs: Brink, Keytel, M...te B. (?) P.

Koster, Du Toit, Kl, De Jongh, C...(?)75.C.J. Roobol, Engeland in het jaar 1651 of deugd en misdaad, geschiedkundig tooneelspel in vijf

bedrijven, vrij gevolgd naar het Hoogduitsch van Ziegler. Amsterdam, M. Westerman en zoon en C. van Hulst, 1830.

Bij Acteurs: M. Brink, P. Keytel, P. Koster, V. de ..., G. van Heerde (vrouwenrol), N. Koster, Com-brink, Moll, Wiehahn, de Zaaier, Belinfante, v.d. Walt, Willie, op eerste pagina JA Keytel, 28/12/47.

Page 244: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

76.A.J. Servaas van Rooyen, De oude Vaandrig, tooneelspel in twee bedrijven, bewerkt naar eene novelle van dien naam. Amsterdam, G. Theod. Bom, 1881.

Namen bij personages: M.B., J. de Jongh, J. Loubscher.77.Sannetje, eene week in diens van de eerzame weduwe Rimpel, een koddig winteravond lectu-

urtje. 2e dr. Wijk bij Duurstede, W.F. Stramrood, [z.j.].78.T. van der Stempel, Het offer der verleiding, tooneelspel. 2e dr. Kampen, L. van Hulst, [z.j.].In potlood op kaft: M. Brink.Toneelspelen: elf delen met verschillende spelen, gebonden voor Aurora:79.Deel 1:* Kotzebue, Gustaaf Wasa, tooneelspel in vijf bedrijven. Amsterdam, J.W. Smit, 1802.Handtekening MJB, 4/4/79* Eerzucht en behoefte of de huwelijkscheiding uit liefde, tooneelspel in drie bedrijven, gevolgd

naar het Fransche. Amsteldam, A. Mars, 1803.Handtekening MJB, 26/6/79* J.G.S., De geduchte rechtbank, een vervolg op Robert of de struikrovers, tooneelspel in vijf

bedrijven. Vrij gevolgd naar het Fransch van Marteliere. Amsteldam, H. van Kesteren, 1807.Handtekening MJB, 4/4/7980.Deel 2: op schutblad Aurora-stempel.* De Erwtensoep, Jan van Beers nagezongen.* Rosalie, blijspel in één bedrijf (gedeeltelijk). [z.p., z.j.].* De schoonste wraak, gedicht. [z.p., z.j.].* Vrijer, gedicht. [z.p., z.j.].* [N.A. Wijnstok], De bastaard, dramatisch gedicht in twee afdeelingen. [Amsterdam, 1857].* Een trouwe knecht, of ziek van de liefde, blijspel.* Rosalie, blijspel in één bedrijf (helemaal). [z.p., z.j.].* De koning van het feest, dramatische schets. [z.p., z.j.].* [Arnold Wijnstok], Driftig en laconiek, blijspel in één bedrijf. [z.p., z.j.].* De geest der moeder, lyrisch-dramatisch gedicht. [z.p., z.j.].* [Arnold Wijnstok]. Notaris en vader, blijspel, [Amsterdam, 1858].* De vadervloek, dramatische schets in twee afdeelingen. [z.p., z.j.].* [Arnold Wijnstok], Eene maand uitstel, blijspel. [Amsterdam, 1854].* S.J. van de Berg, [Montigny]. [z.p., z.j.].* J.M. Dercksen, Leyden in 1574, dramatische schets in drie afdeelingen. [z.p., z.j.].* W.J. Hofdijk, De profecy der starren, dramatische legende. [Amsterdam, 1854].* M.J. van Lennep, Filoktetes op het eiland Lemnos, dramatische voorstelling, vrij gevolgd naar het

Grieks. [Amsterdam, 1855].81.Deel 3: op schutblad Aurora-stempel.* [A.E. Nieuwmeyer, Fernand de speler, tooneelspel, 3e dr. Amsterdam, 1876].* [Frank de Gierigaard, drama in twee afdeelingen.]* ??* P. van de Velde, De oudste zoon, tooneelstuk in twee bedrijven naar het Fransch. Amsterdam, G.

Theod. Bom, 1862.* A.E. Nieuwmeyer, De wees uit het gebergte, oorspronkelijk tooneelspel in vier bedrijven. Ams-

terdam, G. Theod. Bom, 1864. Met acteurs: Stram, Brink, Combrink, Beker, A.P.* P. van de Velde, Het testament, tooneelstuk in één bedrijf naar het Fransch. Amsterdam, G.

Theod. Bom, 1862.Met acteurs: Piet, Stroombergen, Brink, Kleinsmit, K. Merkels, ?* Leonard, Bernard, de advokaat der armen of vader en zoon, tooneelspel in drie bedrijven, uit het

Fransch en voor rederijkers bewerkt. Amsterdam, G.T. Bom, 1870.Met acteurs: v. Heerde, Brink, Keytel, Koster, Belinfante, Comb., du Toit82.Deel 4: op schutblad Aurora-stempel.* [Molière, De vrek, vrij vertaald en voor rederijkers bewerkt door J. Schuitemaker. Purmerende,

1869].* [J.Schuitemaker], Als de een hand de andere wascht en zoo voort, blijspel in zes bedrijven, voor

Page 245: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

rederijkers bewerkt. Purmerende, J. Schuitemaker, [1866].* [J. Schuitemaker], Een geschandvlekte naam, oorspronkelijk drama in vijf bedrijven. Opgedragen

aan de rederijkerskamer “Orion” te Wormerveer, door een harer werkende leden. Purmerende, J. Schuitemaker, 1867

Met acteurs: Keytel, J. Combrink, G.K., G.v.H., N.C. K., W. Comb, Brink, Moll, H. Wiehahn.* [J. Schuitemaker], Dakompian - Dagatiweer, dramatische anecdote in één bedrijf voor rederijkers

bewerkt. Purmerende, J. Schuitemaker, [1866].* J. Corneille, De gewaande doode, kamerspel. Rotterdam, J.J. Kluit Cz., 1868.* [Q.N.], De vloek, drama in vier bedrijven. Bewerkt naar aanleiding van het treurspel Die Albane-

serin van A. Mülner. Purmerende, J. Schuitemaker, [1866].* Geleerde heeren, oorspronkelijk blijspel in één bedrijf. Purmerende, J. Schuitemaker, [1870].83.Deel 5: op schutblad Aurora-stempel.* Arthur de Beaumont, de franctireur van Neufville. [z.p., z.j.].* J.H. Burlage, Zij is krankzinnnig, tooneelspel in twee bedrijven, vrij naar het Fransch van

Milesville. 3e dr. Amsterdam, G.L. Funke, 1874.* H.H. Hartman, De valsche munter, dramatische schets in drie bedrijven naar aanleiding van de

novelle Het paviljoen van de burggraaf, voor rederijkers bewerkt. Nieuwe Niedorp, J. Groot, 1868.

* J. van de Stempel, De opkomst van het huis Rothschild, tooneelspel in 3 bedrijven, vrij bewerkt voor rederijkers, naar ‘t verhaal van Louise Mückelbach (zonder vrouwenrollen). Kampen, L. van Hulst, 1869.

Met acteurs: A.H. Koster, Teengs, P. Koster, M. Brink, van Heerde, N. Koster, Kleinsmit, Brink.84.Deel 6: op schutblad Aurora-stempel.* P.C.J. Meys, Twee dramatische schetsen voor rederijkers. 2e dr. Meppel, H. ten Brink, 1868. 1.

De Wraak; 2. Misdaad en wroeging.* Gustaaf Heller of het offer der verleiding, tooneelspel in vijf tafereelen.* [J. Schuitemaker], Goede harten, tooneelspel in één bedrijf voor rederijkers, vrij gevolgd naar het

Hoogduitsch. Purmerende, J. Schuitemaker, 1863.Met acteurs: Stroombergen, Piet, Brink, Wiehahn, Teengs, Nico85.Deel 7: op schutblad Aurora-stempel.* Aflevering van Jaarboekje voor rederijkers. Waarschijnlijk uit 1870/1871.86.Deel 8: op schutblad Aurora-stempel.* H. Kroon Dzn., De boodschapper, of Loevestein in 1570, historisch drama in 5 bedrijven. 2e dr.

Hoorn, R.J. Perzijn, 1879.* De dollehondsbeet of miskenning en zegepraal, drama in vier bedrijven, voor rederijkers bewerkt

door een lid van de vereeniging Batavo-Durum te Wijk bij Duurstede. Wijk bij Duurstede, M.G. van Tusschenbroek, 1876.

* A.L. van Leer, Raoul de rooverhoofdman, romantisch tooneelspel in 7 tafereelen, met een voor-spel: De wraak eens krijgsman, voor rederijkers bewerkt naar de roman van wijlen J. de Vries. Amsterdam, G. Theod. Bom, 1876. (Auteur was lid van “Talma” in Groningen)

* M. Dikema, Een oudejaarsavond, oorspronkelijk drama in drie bedrijven voor rederijkers, 2e dr. Groningen, J.B. Huben, 1879. (Auteur was lid van “Braya” in Groningen, de vereniging ontv-ing op het concours in Brussel de gouden medaille voor dit stuk!)

Met onleesbare acteurs.* J.K. de Regt, Willem Leeuwendaal of Bodegraven in 1672, historisch drama in vijf bedrijven met

een voorspel. Bodegraven, J. van Rossum Dz, [z.j.].“Met ware Hoogachting opgedragen aan de Hoog Welgeboren Heer, Mr. B.Th. Baron van Heem-

stra van Froma van Eibersburen, te ‘s Gravenhage. Beschermheer der Vereeniging Harmonie te Leiden, van de vereeniging Entre-nous en de Rederijkerskamer Nieuwland te ‘s Hage en Eerelid van de Rederijkerskamer Aurora aan de Kaap de Goede Hoop; door den Schrijver.”

87.Deel 9: op schutblad Aurora-stempel.* T. van der Stempel jr., Liberaal en conservatief, of de verkiezingsrage, blijspel in 1 bedrijf. Kam-

pen, K. van Hulst, 1867.Met acteurs: Wieh(ahn), Kleins(mit), Penderis, Brink, Heerde, Piet, Nico.* Een kapitale erfenis of de Corsicaanse bloedwraak, kluchtspel in één bedrijf, na het Engels, zon-

Page 246: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

der vrouwenrollen. Kampen, L. van Hulst, [1874].Met acteurs: Belinfante, De Jongh, Malherbe.* Jaarboekje voor rederijkers, waarschijnlijk 1861-1862.Op eerste blad No. 12 “Aurora”. In de bundel een fragment van Gustaaf Wasa van Henry Brooke,

met acteurs: W.F.S., F. Koster, Kender, Brink, Combr, Solomon, H...88.Deel 10:* T. van der Stempel, De vadervloek of misdaad en wroeging, naar de roman van J. de Vries,

tooneelspel in 7 tafereelen, vrij bewerkt voor rederijkers, zonder vrouwenrollen. Kampen, Laurens van Hulst, 1872.

Met onleesbare acteurs.* A. Blankaart Az., Ulrich von Darm of de mensch wikt, God beschikt, tooneelspel in vier bedri-

jven, vrij bewerkt voor rederijkers naar Van Lenneps Pleegzoon. Kampen, K. van Hulst, 1869.Met acteurs: Keytel, J. Brink, J. Combrink, Nico, J. van Heerde, Heidenrijch, M.J. Brink (dubbel-

rol), Bel(infante), Du Toit, Pons, T.P..., T. Bonnes, W. Combr(ink).* A.A. van der Stempel, Jr., Max Havelaar, een strijder voor recht en billijkheid, tooneelspel in vijf

tafereelen naar Multatuli’s meesterstuk, voor rederijkers bewerkt. Amsterdam, G. Theod. Bom, 1871.

* M. Kalff, Huwelijks-beletselen, blijspel in twee afdeelingen. Amsterdam, G. Theod. Bom, 1869.Handtekening MJB, 17/10/7889.Deel 11:* Ruysch, Baboe Rita het oorspronkelijke tooneelspel ‘t Was maar een loods van Ruysch, in vier

bedrijven, met coupletten, voor rederijkers bewerkt zonder vrouwenrollen, door G. Hooge-doorn Jr. Amsterdam, G. Theod. Bom, [1873].

Op eerste pagina: J. van Heerde, 1879 Dec.90.[Verdi], Il trovatore, Royal Italian Opera, J.M. Belinfante, bookseller etc. [1875].

Page 247: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Boeken van de familie Koster91.K. Albracht, De repetitie van ‘t liefhebberij-tooneel, blijspel in één bedrijf. Amsterdam, Hen-

derik van Kesteren, 1800. Op schutblad staat FK.92.Arm maar eerlijk, rijk en edelmoedig, toneelspel in één bedrijf, tooneelstukje voor de lieve

jeugd. [2e dr. Delft, ca 1830].Op voorblad in rood potlood W.E. Koster, in gewoon potlood W.G. Koster.93.A.L. Barbaz, De logenaar, blijspel [naar Le Ment.. van P. Corneille]. Amstelredam, H. van

Munster, 1818.F. Koster in pen.94.S. de Bruin, List van vrouwen, oorspronkelijk blijspel met zang in één bedrijf, bewerkt voor

Rederijkers, Liefhebberij-tooneelen, Reciteercollegien enz. Gorinchem, G.C. van der Mast, [1866].

Met Aurora-stempel. en op voorkant F. Koster (nauwelijks leesbaar).95.Dorcas, jaarboekje voor 1853, onder redactie van W.J. Hofdijk. Rotterdam, H. Nijgh.Op voorblad P. Koster.96.Dramatische fragmenten. Keur van uitgegeven en onuitgegeven toneel poëzij. Amsterdam, J.C.

Loman Jr., 1855.Op kaft P. Koster.97.Jaarboekje voor rederijkers en beminnaars van poëzij, D.F. van Heyst (red), 19e jrg., 1875.

Amsterdam, L.F.J. Hassels.2 exempl., in ene stempel van P. Koster en een briefkaart van G. Spoor aan J.P. Koster98.Jaarboekje voor rederijkers en beminnaars van poëzij, D.F. van Heyst (red), jrg. 1876-1885,

Amsterdam, L.F.J. Hassels.Stempel P. Koster.99.Op de bruiloft, verzameling van voordrachten. Deventer, A. Tjaden, [z.j.].Met P. Koster-stempel.100. T. van der Stempel, Familie tooneelverzameling van komische coupletten, voordrachten en

blijspelen ter uitvoering op bruiloftpartijen, familiekringen en liefhebberijtooneel. Deventer, A. Tjaden, [z.j.].

Met P. Koster-stempel.101. Th. van der Stempel, Thalia, verzameling van coupletten, voordrachten en blijspelen ter uitvo-

ering in familiekringen, bruiloften, soirées etc. Deventer, A. Tjaden, 1875.Met P. Koster-stempel.

Boeken van de familie Van Heerde102. Anonimus, Op leven en dood, beroemd blijspel in één bedrijf, voor 2 Dames en 5 Heeren. J.D.

Dijk, Groningen, [z.j.].Bij Personen de volgende namen: Pekelaar, K. Baard, W. Paris, G. van Heerde, Luc..., Mw. Blokp

(?), mw ... 103. A. Boers, Het testament, blijspel in één bedrijf. Zaandijk, J. Heynis Tsz., [z.j.].Op p.8-9 een stempel G. van Heerde, Aug. 12 1909, 8 Pepperstreet.104. J.A. Duisen, Eenmaal ontrouw, kluchtspel met zang in één bedrijf. Amsterdam, C.H. Lubers

Jr., [z.j.].Op kaft goed en achter de personages namen: G. van Heerde, mev. V. Veele, L. de Groot, A. van

Heerde, Kuperus, Mej. Gargosky (?) en stempel: G. van Heerde, Aug. 12 1909, 6 Pepper-street.

105. Echtsermoen, voordracht voor 1 heer; voor groene bruiloft; Janmaat op ‘t Bruiloftsfeest, voor-dracht voor 1 heer voor groene bruiloft. Rotterdam, gebr. Poot, [z.j.].

Met stempel: G. van Heerde, 19 oct. 1922, 2 Pepperstreet.106. W. Farber, Een hospita uit Buurt YY, in Amsterdam of pas op de studenten. Amsterdam, C.W.

Lubers Jr., [z.j.].Op kaft Mw. G. van Heerde107. W. Farber, Mijn deurwaarder en ik, oorspronkelijk kluchtspel met zang in één bedrijf. Ams-

terdam, C.H. Lubers, [z.j.].

Page 248: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Op kaft met potlood Goed; stempel: G. van Heerde, aug. 12 1909, 2 Pepperstreet.108. Het Friezinnetje of wafelbakkerstje, voordracht voor 1 dame, voor alle feesten; Diana, godin

der jacht, voordracht voor 1 dame voor groene bruiloft; De herderin, voordracht voor 1 dame voor groene bruiloft. Roterdam, gebroeders Poot, [z.j.].

Stempel: G. van Heerde 19 oct 1922109. De gestoorde nachtrust, voor 1 heer, groene bruiloft; De nieuwe tijd, voor 1 heer, groene

bruiloft. Roterdam, gebr. Poot, [z.j.].Stempel: G. van Heerde, 19 oct 1922.110. G. Hogeweg, Onze dienstboden, samenspraak tusschen vijf personen ten dienste van de Chris-

telijke Jongedochters-Vereenigingen. Oostwolde, Z.J. Koning Gzn., [z.j.].2 exemp, op tweede staat Mv. G. van Heerde.111. Humorus, Een misverstand, komische schets voor 2 dames. J.D. Dijk, Groningen, [z.j.].Op kaft: Mv. G. van Heerde, goed.112. Jaarboekje voor rederijkers en beminnaars van poëzij, D.F. van Heyst (red), jrg. 1876-1879,

1882-1883, Amsterdam, L.F.J. Hassels.Stempel G. van Heerde, 110 Longstreet, Cape Town, Grocer + c en handtekening J. van Heerde,

26/6/91.113. J.R., Het geheim van mevrouw, blijspel in één bedrijf. 4e dr. Zutphen, Schillemans en Van

Belkum, [z.j.].Op kaft Goed, stempel G. van Heerde, aug. 21 1909, 2 Pepperstreet.114. D. Junior, Klaas en Griet of de verongelukte tooneelrepetitie, kamerstukje voor 1 heer en 1

dame in één bedrijf. J.D. Dijk, Groningen, [z.j.].Met stempel G. van Heerde, 19 oct 1922115. D. Junior, Schijn bedriegt, luimig stukje met zang voor 2 dames. J.D. Dijk, Groningen, [z.j.].Op kaft in potlood: Mv. G. van Heerde.116. D. Junior, Vroolijke feestgrappen, komieke scènes, coupletten, berijmde anecdoten enz. voor

bruiloften en andere partijen. J.D. Dijk, Groningen, [z.j.].Met stempel G. van Heerde, 19/10/22.117. A. von Kotzebue, De verstrooiden, kluchtig blijspel in één bedrijf naêr het Hoogduitsch door

J.S. van Esveldt Holtrop. Amsterdam, J.S. van Esveldt Holtrop, 1809.Op schutblad J. Brink, op eerste pagina J.B. Stegeman. Bij ‘Persoonen’: Brink, Belinfante, J. v.

Heerde (vrouwenrol) en Moll. Op laatste blad J. van Heerde.118. De marketenster, voordracht voor 1 dame, voor alle feesten; Aagje op ‘t Groene feest, voor-

dracht voor 1 dame, voor groene bruiloft. Rotterdam, Gebr. Poot, [z.j.].Stempel Van Heerde, 19/10/22119. De nimf, voordracht voor 1 dame voor groene bruiloft; Het oude vrouwtje, voordracht voor 1

dame voor groene bruiloft; Het sprekend portret, voordracht voor 1 dame, voor groene bruiloft. Rotterdam, Gebr. Poot, [z.j.].

Met stempel Van Heerde, 19/10/22120. F. Reuter, Jochem Pezel, wat ben je voor ‘n ezel, blijspel in één bedrijf. 5e dr. Zuphen, P. van

Belkum Az., [z.j.].Met potlood op kaft goed, verder stempel G. van Heerde, Aug 12 1909121. E. Souvestre, Boontje komt om zijn loontje, blijspel in één bedrijf naar het Fransch door J.J.

Cohen Stuart. Amsterdam, G. Theod. Bom, 1875.Met Aurora-stempel. en op de kaft in potlood: “Mv G. van Heerde”122. Thomasvaêr en Pieternel op de zilveren bruiloft, voor heer en dame, zilverfeest. Rotterdam,

Gebr. Poot. (Jocus komische voordrachten en kluchten voor bruiloften en andere partijen.), [z.j.].

Met stempel: G. van Heerde, 19/10/22.123. Een verhaal zonder eind, voordracht voor 1 heer, voor alle feesten; De koopvrouw, voordracht

voor 1 dame, voor koper- of zilverfeest; De pepermuntvrouw, voordracht voor 1 dame, voor alle feesten. Rotterdam, geb. Poot, [z.j.].

Stempel G. van Heerde, 19/10/22.124. Wie tikt er een eitje, voordracht voor 1 dame voor groene bruiloft; Ik zou je lekker danken, vo-

ordracht voor 1 heer, voor alle feesten. Rotterdam, geb. Poot, [z.j.].

Page 249: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Stempel Van Heerde, 19/10/22.

Page 250: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Bijlage 8: De boeken van de familie Keytel, in het bezit van het NALN

Onderstaande boeken bevinden zich in de F.C.L. Bosman-verzameling in het Letterkundig Mu-seum in Bloemfontein. Ze zijn allemaal bezit geweest van een van de leden van de familie Keytel, die een belangrijke rol gespeeld heeft in het toneel in Kaapstad in de negentiende eeuw. Zo waren verschillende Keytels lid van de vereniging Tot Nut en Vermaak en van Rederijkerskamer Aurora. Zeven boeken die hier genoemd zijn, komen ook voor op de lijst van Aurora.Bij de meeste boeken staat of op het titelblad, of op de eerste pagina van het boek met pen de handtekening van een van de heren Keytel. Ik heb in onderstaande lijst zo goed mogelijk geprobeerd aan te geven van wie het boek geweest is, door na de titelbeschrijving aan te geven welke handtekening in het boek staat.

1. Arnold, Karolientje of de derde hon, blijspel in één bedrijf. Amsterdam, P.M. van der Made, 1864.

Op titelblad staat met pen “Keytel”.2. Arresto, De vrolijke luim, tooneelspel, vrijgevolgd naar het Hoogduitsch, Gezellige Schouw-

burg, 11de deel, 2de stuk. Amsterdam, J. Döll, 1802.Op titelblad staat P.W. Keytel, op volgende blad staat J.A. Keytel, 23 December 1851.3. J.A. Backer, De ritmeester Erlau of de veroordeelde onschuld, treurspel in vijf bedrijven uit het

Hoogduitsch. Haarlem, C.B. van Brussel, 1791.Op 2e titelblad P.W. Keytel, op ‘Vertooners’ J.A. Keytel en twee doorgekraste namen. Achter de

personages namen van acteurs: P. Keytel, D. du Toit, MB, J. Comb, P. Koster, De Zaaijer, G. van Heerde, N. Koster, Kurtz, J. Belinfante.

4. A. Bernos, De baron van Felsheim, of de slag bij Friedburg, tooneelspel in drie bedrijven, naar het Fransch, getrokken uit den roman van Pigault-le-Brun. Rotterdam, J. Hendriksen [1812].

Op eerste pagina J.W. Keytel en op schutblad Goed F.K. Met namen achter ‘Persoonen’: P. Keytel, N. Koster, W. Combrink, D. du Toit, Van Heerde (speelt een dochter), M. Brink, P. Koster, de Zaaijer, Belinfante, J. Koster.

5. Boirie, Carmouche en Poujol, Het schandmerk, of de twee galeiboeven. Tooneelspel in drie bedrijven. Naar het Fransch door Jan de Quack. Amsterdam, J.C. van Kesteren, 1823.

Op eerste pagina J.B. Keytel.6. J.C. Brandes, De schipbreuk, treurspel in vijf bedrijven, naar het hoogduitsch. [Amsterdam,

1801].Op ‘Persoonen’: J.A. Keytel, 23 december 1852; op schutblad een onleesbare Latijnse tekst en in

het Nederlands: Uwe bekoorlijkheden o jonkvrouwe zijn zoo talrijk als de sterren des Hemels.7. A. Charlemagne, Het testament van den oom, of de gebroken bril, blijspel in drie bedrijven,

gevolgd naar het Fransche. Amsterdam, Gartman, Smit en Holtrop, 1807.Op ‘Vertooners’: J.A. Keytel, 23 december 1852.8. H. Dorva, Frederik de Groote te Spandau of het lasterschrift, tooneelspel, vrij gevolgd naar het

Fransch door C. Vreedenberg. Amsteldam, A. Mars, 1806.Op schutblad PM Keytel, over ‘Persoonen’: J.A. Keytel, 23 December 1851.9. Dupaty, De dichter en de tooneelspeler of een blijspel in een blijspel, blijspel in drie bedrijven,

door Lambert vrij gevolgd. Uit het Hoogduitsch door P...L... Amsterdam, de wed. H. van Kesteren en zoon, 1817.

Op ‘Persoonen’: J.A. Keytel, 6e Mei 1853.10.A. Duval, Shakespeare minnaar, blijspel, naar het Fransch door C. van den Vijver. Amsterdam,

J.S. van Esveldt-Holtrop, 1810.Op titelblad: P.W. Keytel.11.J.F.D. Eberstein, Edele harten door liefde geslingerd of gevolgen van jeugdige lichtzinnigheid,

tooneelspel in vijf bedrijven. Amsteldam, P.J. Uylenbroek, 1807.Op schutblad staat met pen: “De slavinnen in ‘t verlichte noorden, of gevolgen van coquetterie,

tooneelspel in Vijf bedrijven door J.F.D. Eberstein.” Verder op voorblad P.W. Keytel en op kaft P.W.K. Op ‘Persoonen’ staat J.A. Keytel en op eerste pagina staat Nut en Vermaak.

12.J.S. van Esveldt Holtrop, Het toegemetselde venster, blijspel in één bedrijf naar het Hoog-duitsch. Amsterdam, J.S. van Esveldt Holtrop, 1812.

Page 251: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Op schutblad: J.A. Keytel, 6 Mei 1853.13.Garrick, Het zestienjarige meisje, blijspel, gevolgd naar het Engelsch door W. Bingley. Amstel-

dam, P.J. Uylenbroek, 1795.Op schutblad stempel van J.A. Keytel.14.[P. ‘t Hoen], De dankbaare schuldenaar of de geredde koopman, tooneelspel in drie bedrijven.

[Utrecht, 1791].Op ‘Vertooners’: J.A. Keytel.15.De hut in het bosch, tooneelspel in vier bedrijven, niet vertaald. Amsterdam, Hendrik van

Kesteren, 1810.Op eerste pagina J.A. Keytel, 8ste October 1852.16.Jan Poulard of de bedrogen lijs, kluchtspel in één bedrijf. Dordrecht, Blussé en van Braam,

1820.Op ‘Vertooners’: J.A. Keytel.17.M. Kalff, Een klein misverstand, blijspel in één bedrijf, naar het Engelsch, voor rederijkers bew-

erkt. 2e herz. dr. Amsterdam, G.Theod. Bom, 1875.Op kaft staat P.W. Keytel.18.D.J. Kamphuizen, De afgrond of de smederijen van Noorwegen, tooneelspel vrij gevolgd naar

het Fransch van R.C. Guilbert Pexéricourt. Amsterdam, R.J. Berntrop, 1812.Met stempel van J.A. Keytel op schutblad en op ‘Persoonen’: J.A. Keytel, 23ste december 1851.19.A. von Kotzebue, Onze Frits, tooneelspel in één bedrijf, uit het Hoogduitsch door J.S. van Es-

veldt Holtrop. Amsterdam, W. Holtrop, 1803.Op het schutblad P.W. Keytel, op ‘Persoonen’: J.A. Keytel, 23ste december 1852.20.A. von Kotzebue, De bloedverwanten, blijspel gevolgd naar het Hoogduitsch door P.G. Witsen

Geysbuk. 2e dr. Amsteldam. Hendrik van Kesteren, 1811.Op schutblad J.M. Keytel, op eerste pagina J.A. Keytel, 6de Mei 1853.21.A. von Kotzebue, De uil op de mis, kluchtspel in twee bedrijven, naar het Hoogduitsch. Amster-

dam, W. Holtrop, 1805.Op eerste pagina J.A. Keytel.22.A. von Kotzebue, Het strandrecht, tooneelspel in één bedrijf, naar het Hoogduitsch door J.S.

van Esveldt Holtrop. Amsterdam, J.S. van Esveldt Holtrop, 1807.Op titelpagina C. Boniface, op ‘Persoonen’ J.A. Keytel. Van de namen bij de ‘Persoonen’ is alleen

Brink leesbaar.23.A. von Kotzebue, Het incognito, blijspel in twee bedrijven uit het Hoogduitsch. Amsterdam,

J.W. Smit, 1804.Over ‘Persoonen’: Nut en Vermaak, op eerste pagina J.D. Overbeek en J.A. Keytel.24.A. von Kotzebue, De gevangene, blijspel in één bedrijf. Amsterdam, W. Holtrop, 1801.Op schutblad J.A. Keytel, 23ste december 1852.25.A. von Kotzebue, De doode neef, blijspel in één bedrijf uit het Hoogduitsch. Amsterdam, W.

Holtrop, 1804.Op schutblad J.M. Keytel, op ‘Persoonen’ J.A. Keytel, 6de Mei 1853.26.A. von Kotzebue, Kwade luim, tooneelspel in vier bedrijven, naar het Hoogduitsch door J.S. van

Esveldt Holtrop. 2e dr. Amsterdam, H. van Kesteren, 1814.Op schutblad J.M. Keytel, op titelblad J.D. Overbeek, op eerste pagina Tot nut en vermaak.27.A. von Kotzebue, De luitspeler en het hard geregt, blijspel in twee bedrijven, naar het Hoog-

duitsch door J.S. Sxxxxx. Brussel, J. Sacré, [1828].Op schutblad Aurora-stempel, over ‘Persoonen’ J.A. Keytel, 6 Mei 1853.28.A. von Kotzebue, Het Zakboek, tooneelspel in drie bedrijven naar het Hoogduitsch door J.S. van

Esveldt Holtrop, 2e dr. Amsterdam, J.C. van Kesteren, 1848.Op schutblad J.M. Keytel en namen van acteurs: P. Koster, Brink, du Toit, Keytel, De W (?), Mist.29.A. von Kotzebue, De listige weduwe of de temperamenten, blijspel. Amsterdam, J.W. Smit,

1804.Op ‘Persoonen’ J.A. Keytel, 23 December 1852.30.A. von Kotzebue, Het speelkind, een tooneelspel in vijf bedrijven, uit het Hoogduitsch, naar de

nieuwste en door hem zelven vermeerderde en verbeterde uitgaave; Montroze of de dankbaare, tooneelspel in vijf bedrijven; Louiza en Volsan, tooneelspel in drie bedrijven. Am-

Page 252: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

sterdam, d’erven P. Meyer en G. Warnars, 1791. (Spectatoriaale Schouwburg; 21. Nieuwe spectatoriaale schouwburg; 1)

31.H. Kup, De twee bedienden bij geval of het dubbeld ontbijt, blijspel (het Fransch van Auguste vrij gevolgd). Amsterdam, H. Moolenijzer, 1807.

Op schutblad J.A. Keytel-stempel.32.J.M. Loaisel Tréogate, De jonge filosoof of de grilligheden van de fortuin, blijspel in vijf bedri-

jven, naar het Fransch, volgens de tweede verbeterde uitgave. Amsterdam, wed. J. Doll, 1803.Op titelblad: JM Keytel, 19/10/22.33.Mercier, Zoe, tooneelspel gevolgd naar het Fransch. Amsteldam, Pieter Johannes Uylenbroek,

1785. Op schutblad P.W. Keytel, op ‘Vertooners’ J.A. Keytel.34.H.F. Möller, De graaf van Walltron, of de subordinatie, tooneelspel in vijf bedrijven.Op titelpagina P.W. Keytel, bij ‘Persoonen’ namen achter personages: De Ronde, Paum (?), Eker-

mans, M. Stigling, Sala (?), Overbeek, Engels, Riefrom (?), Stigling.35.De Monvel, Clementine en Desormes, tooneelspel uit het Fransch door Laurens Jacobus Lamai-

son. Amsteldam, P.J. Uylenbroek, 1786. Op het schutblad P.W. Keytel over ‘Persoonen’ J.A. Keytel, met acteurs: Brink, Keytel, M...te B. (?)

P. Koster, Du Toit, Kl, De jongh, C...(?)..36.De onverwachte ontmoeting of de verzamelaar van natuurlijke zeldzaamheden, blijspel uit het

Hoogduitsch overgezet. [Amsterdam, 1786]. Op ‘Vertooners’: J.A. Keytel, 6e Mei 1853, op eerste pagina P.W. Keytel.37.P.L.K., De insolvente boedel, kluchtig blijspel in drie bedrijven, met zang en dans. Rotterdam, J.

Hendriksen, [1800].Op ‘Vertooners’: J.A. Keytel, 6e Mei 1853.38.De Quack en Fallée, De vrouwen-soldaten of de slecht verdedigde vesting, vrolijk blijspel, met

zang, naar het Fransch. 2e dr. Amsterdam, J.C. van Kesteren, 1825.Op ‘Vertooners’: J.A. Keytel, 6e Mei 1853.39.C.J. Roobol, Engeland in het jaar 1651 of deugd en misdaad, geschiedkundig tooneelspel in vijf

bedrijven, vrij gevolgd naar het Hoogduitsch van Ziegler. Amsterdam, M. Westerman en zoon en C. van Hulst, 1830.

Bij Acteurs: M. Brink, P. Keytel, P. Koster, V. de ..., G. van Heerde (vrouwenrol), N. Koster, Com-brink, Moll, Wiehahn, de Zaaier, Belinfante, v.d. Walt, Willie,.. op eerste pagina J.A. Keytel, 28/12/47.

40.J. Rosseau, De Booter-markt, klugtspel, in Holland. [z.p.], 1791.Op titelblad P.W. Keytel op eerste pagina W.B. Keytel.41.J. Soder, Verzoening en rust (een vervolg op Menschenhaat en berouw), tooneelspel. Amstel-

dam, J.W. Smit, W. Holtrop, 1802.Op titelblad handtekening van Boniface en P.W. Keytel, op ‘Persoonen’ J.A. Keytel, 23ste Decem-

ber 1851, over eerste pagina: Nut en Vermaak.42.J.D. Villenhoven, Volsan of de menschenhater door tegenspoed, tooneelspel naar het Fransch.

Amsterdam, Wed. J. Doll, 1797.Op schutblad handtekening PM Keytel en op ‘Vertooners’ J.A. Keytel, 3 Mei 1853.43.Vogel, Vier schildwachten op éénen post, blijspel, naar het Hoogduitsch door C. Sauer. Amster-

dam, J.G. Rohloff, 1810.Op ‘Vertooners’ handtekening J.A. Keytel.44.W.H. Warnsinck Bsz., De dood van Willem de eerste, treurspel. Amsterdam, G.J.A. Begerinck.Op schutblad: PM Keytel, 1867.45.M. Westerman, Het huishouden van Jan Steen, blijspel met zang, 2e dr. Amsterdam, J.C. van

Kesteren, 1823.Op ‘Vertooners’ handtekening J.A. Keytel, 6 Mei 1853.46.M. Westerman, De naamgenoten, blijspel in één bedrijf. Rotterdam, J. Hendriksen, 1801.Op titelblad handtekening J.A. Keytel en P.W. Keytel.47.F.W. Ziegler, De groote wereld en goedhartigheid, een familie tafereel, tooneelspel in vier

bedrijven naar het Hoogduitsch. 3e dr. Amsterdam, J.C. van Kesteren, 1825.Op ‘Persoonen’ J.A. Keytel.

Page 253: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Bijlage 9: Boeken van F.C.L. Bosman in het bezit van het NALN

De volgende boeken waren waarschijnlijk ‘privé-bezit’ van F.C.L. Bosman. In al deze boeken zit zijn ex-libris-kaartje en nergens blijkt uit dat ze van iemand anders zijn geweest.

1. R. Benedix, Een vrouw die de baas speelt, blijspel in twee bedrijven, naar het Hoogduitsch, vrij bewerkt voor Rederijkers, Liefhebberij-tooneelen, Reciteercollegien enz. door Ferdinand. Gorinchem, G.C. van der Mast, [z.j.].

2. A. Bieloo, Maria Tesselschade Visscher, op het slot van Muiden, blijspel. Amsterdam, M. Westerman, [1819].

3. A. Bingman, Een verjaarspartijtje, tooneelstukje voor de jeugd in één bedrijf. Zutphen, Thieme’s Boek- en Muziekhandel, [z.j.]. (3 jongens en 9 meisjes).

4. M.J. Bouchardy, Lazaro de Veehoeder of Misdaad en Wraak, tooneelspel in vier bedrijven, met een voorspel. Naar het Fransch door H. Tiggelaar. 4e dr. Arnhem, Nijmegen, Gebr. E. en M. Cohen, 1887.

5. [C. Bretzner], Felix en Antje, of gelijk maakt het beste huwelijk. [Amsteldam, Alkmaar, I. De Jongh, J. Hand, 1792].

Onvolledig.6. Broertje! Verspreek u niet!, blijspel in één bedrijf. Purmerende, J. Schuitemaker, [z.j.].7. P. le Brun, Maria Stuart, koningin van Schotland, treurspel gevolgd naar het Fransch door A.L.

Barbaz. 2e dr. Amsterdam, A. Mars, 1823.8. P.F. Brunings, De vergelding, tooneelspel in vier bedrijven voor Rederijkers. 2e herz. dr. Ams-

terdam, G.L. Funke, 1878.9. F.A. Buis, De kippen van de majoor, blijspel in vier bedrijven. Zutphen, Thieme’s Boek- en

Muziekhandel, [1890].10.De Caux, Marius, treurspel naar het Fransch gevolgd, onder de zinspreuk Studio Fovetur Inge-

nium, verbeterd in dezen tweeden druk. Amsterdam, Izaak Duim, 1757.11.J. Charlier, De Amsterdamsche Keukenmeiden. Kluchtspel met Zang in één bedrijf. [z.p., z.j.].12.N. de la Chaussee, Melanide, blijspel, gevolgd naar het Fransch door N.W. op den Hooff. Ams-

terdam, J. Helders en A. Mars, 1786.13.M.J. Chemier, Hendrik de Achtste, treurspel, gevolgd naar het Fransch door M. Westerman. 2e

dr. Amsterdam, M. Westerman en C. van Hulst, 1825.14.Christiaan, Manlius Torquatus, treurspel in vijf bedrijven gevolgd naar het Fransch door H. Tol-

lens. Amsterdam, P.J. Uylenbroek, 1801.15.H. Clauren, Mimili of het Zwitsersche bergmeisje, naar het Hoogduitsch. Amsterdam, Wed. H.

van Kesteren en zn., 1817.16.J. Courage, De drie Gratiën, kluchtspel in één bedrijf, voor 5 heeren en 2 dames. J.D. Dijk,

Groningen, [z.j.].17.J. Courage, Een Cosmopoliet, blijspel voor drie dames en een heer. Groningen, J.D. Dijk, [z.j.].18.D. en W., Een kusje er bij, blijspel in één bedrijf, naar een Duitsche novellette. Zaandijk, J. Hei-

jnis Tsz., [z.j.].19.La Dama Prudente. [z.p., z.j.].Een Italiaans stuk.20.D. Delcroix, Philipine van Vlaanderen. Acht tafereelen uit de geschiedenis van ‘t Vaderland.

Leiden, A.W. Sythof, 1875.21.M.J. Diana, Middel tegen schoonmoeders, blijspel in één bedrijf, naar het Spaansch bew. door

koning Lodewijk van Beijeren; uit het Hoogduitsch voor rederijkers bew. door Ferdinand. Gorinchem, Van der Mast, [1867]. (Bibliotheek voor rederijkers ; VII)

22.A. Dumas, Les Medicis. Bruxelles, Alph. Lebègue er sacré fils, 1845.23.Egmond, Een uurtje op ‘t kantoor, blijspel in één bedrijf, naar het Hoogduitsch, voor Rederijk-

ers bewerkt. 2e dr. Amsterdam, G.T. Bom, 1875.24.M. Emants, Loevesteijn, dramatisch-historisch tafereel met naspel. ‘s Gravenhage, 1898.25.B.A. Fallée, Dertig jaren, of het leven van een dobbelaar, tooneelspel (dat in drie dagen af-

speelt) vrij gevolgd naar het Fransch van Victor Ducange en Dinaux. 2e dr. Amsterdam, J.C. van Kesteren, 1848.

Page 254: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

26.A. de Ferrières, Het slot Loevestein, of de vlugt van Huig de Groot, tooneelspel in vier bedri-jven, naêr het Fransch door M. Westerman. Amsterdam, J.S. van Esveldt-Holtrop, 1808.

27.L.J. Fikkee, Heer en knecht. Zutphen, Schillemans en Van Benthem, [z.j.].28.L.J. Fikkee, Een vreemd reisgezelschap, klucht met zang en piano in één bedrijf. Amsterdam,

C.H. Lubers Jr., [z.j.].29.J. Fokke, Margaretha van Henegouwen, gravin van Holland en Zeeland, treurspel. Amsteldam,

Isaak Duim, [1775].30.J. Frederiks, Agatha of twee dagen van spanning, toneelspel in drie bedrijven voor rederijkers.

Oosterwolde, G.S. de Tempe, [1875].31.L. Fulda, Onder vier oogen, blijspel in één bedrijf naar het Duitsch. 2e dr. Zaandijk, J. Heynis

Tsz., [1894].32.Goethe, Goetz van Berlichinge met de ijzeren hand, tooneelspel in vijf bedrijven, bewerkt voor

het tooneel, vertaling H. Broeze. [z.p., z.j.].33.J. Gram, Op de planken, tooneelstukjes en charades voor onze jongens en meisjes. [z.p., z.j.].34.W. Greeven, Vatel of de kleinzoon van een groot man, vrolijk blijspel met zang, in één bedrijf,

naar het Fransch. Amsterdam, J.C. van Kesteren, 1840.35.Jérome Pointer, blijspel in één bedrijf, naar ‘t Fransch. [z.p., z.j.].36.J. Offenbach, The Grand Duchess of Gerolstein, performed by Searelle Opera Company, Cape

Town, 1887 37.Schuim en scherts, bijdragen in rijm en onrijm uit de nagelaten papieren van een Dorpsonderwi-

jzer. Bodegraven, J. van Rossum Dz., 1870.

Page 255: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Bijlage 10: Overige boeken in het bezit van het NALN

Onderstaande boeken bevinden zich in de F.C.L. Bosman-verzameling in het Letterkundig Museum in Bloemfontein. Ik heb van een deel van onderstaande boeken niet kunnen achterhalen van wie deze boeken zijn geweest vóór ze in het bezit van Bosman kwamen. Het kan zijn dat hij ze zelf heeft gekocht, het kan zijn dat ze uit andere verzamelingen komen, maar uit de boeken zelf is dit niet op te maken.F.C.L. Bosman heeft in een groot deel van zijn boeken Ex Libris-kaartjes geplakt. De boeken waar verder niet uit blijkt of ze uit een andere verzameling komen heb ik tot Bosman zijn ‘eigen’ bezit gerekend (bijlage 9).

1. A.J. van der Aa, Het metalen kruis, oorspronkelijk vaderlandsch blijspel, met zang. Amsterdam, M. Westerman en zn en C. van Hulst, 1832.

2. C.J. van Abcouw, De man naar de wereld, of de verfranschte reden, blijspel in vijf bedrijven. Amsterdam, Ipenbuur en Van Seldam, 1834.

3. J.M. van Aken, Bezint eer gij begint, blijspel voor rederijkers, in één bedrijf. Helder, L.A. Laurey, 1867.

4. J.H. Ankersmit, W.zn., Koppestok, de wakkere veerman op Rozenburg, volksdrama in drie bedrijven of vier taferelen, met een voorbericht van Dr. J. van Vloten. Deventer, J. de Lange, 1872. (“Dieu aide Orange.” “Voor de eerste maal, Saterdag den 30. Maart 1872, opgevoerd door het Genootschap Demosthenes te Deventer.”)

5. J.H. Ankersmit, W.zoon, Willem Willemsz., of de Franschen in Deventer (een bladzijde uit De-venters Beleg en ontzet in 1813 en ‘14), tooneelspel in vier bedrijven. Deventer, N. Reuve-camp, 1864.

6. Antonie (Ant.ie S. Reule Nz.), ‘t Lied van moeder, oorspronkelijk tooneelspel met Zang, in drie Bedrijven en een voorspel. 6e dr. Zutphen, P. van Belkum Az. [ca 1900].

3 exempl., sommige scenes en stukken tekst zijn doorgestreept.7. E. Augier en J. Sandeau, De schoonzoon van mijnheer Peereboom, tooneelspel in vier bedri-

jven, door H.P. Boudier. Amsterdam, G.T. Bom, 1878.8. A.L. Barbaz, Don Louis de Varges of de edele wreker, treurspel, geheel nieuw bewerkt. Am-

stelredam, A. Mars, 1815.9. P. Beets, Vergelding, historisch-dramatisch tafereel uit de laatste helft der XVIIde eeuw, in vier

afdeelingen, voor rederijkers bewerkt. Nieuwe Niedorp, J. Groot, 1865.10.N. Beets, Gedichten. Haarlem, de erven F. Both, 1848.11.Erika, drama in twee bedrijven. [z.p., z.j.].niet compleet.12.G. Brands, Poëzij, verçiert met koperen Platen. Amsterdam, Willem Barents, 1725. Op schutblad stempel Dr. G.A. Brands, en met pen J.N. Muller.13.E.L. Bulwer, Richelieu, kardinaal-koning, drama, naar ‘t Engelsch door J.H. Ankersmit, W.-

zoon. Deventer, J. de Lange, 1870.14.F. Coppée, Book of Words of the oratorio Naaman. Given by the Mendelsohn Society in the

Good Hope Hall, Cape Town, Tuesday July 17th 1894.15.J. Courage, Kleurlingen, kamerstukje in één bedrijf, voor 4 heeren en 1 dame, op bruiloften en

partijen. Haarlem, D.L. Staal, [z.j.].Op kaft met potlood Goed16.A.H. van Dam, Bronhof de verrader, tooneelspel in één bedrijf. Leeuwarden, H. Kuipers, 1876.17.Drie slaapwandelaars in een hotel of drie vroolijke riezigers. [z.p., z.j.].18.Duval en Monvel, De jonge Richelieu, of de Fransche Lovelace, tooneelspel. [Amsterdam,

Wed. J. Doll, 1797]. (Zedelijk schouwtooneel der menschelijke hartstochten en daaden of tooneelstukken van vernuft en smaak; III, 2)

19.A.L. Ez, Een vijand van vooruitgang, of Julia uit den Westerberg, drama in zes tafereelen, naar aanleiding van de novelle Der Bergwirth van Herman Schmid. Kampen, L. van Hulst, 1871.

20.R. Feith, Lady Johanne Gray, treurspel. Amsterdam, J. Allart, 1791.Op schutblad V.M. Wakken.21.De Saint Foix, Julia, of de gelukkige beproeving, blijspel in één bedrijf, naar het Fransch,

Page 256: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

[Utrecht, 1782]. 22.Geta, of de broedermoord van Antonius, treurspel. Amsteldam, Izaak Duim, 1735.23.Gilbert and Sullivan, The yeomen of the guard, programmaboekje. [z.p., z.j.].24.Gilbert and Sullivan, H.M.S. Pinafore, or the lass that loved a Sailor, an entirely original Naut-

ical Comic Opera, Cape Town, Saul Solomon, 1880.25.S. de Haan, Geld! Geld! Geld!, oorspronkelijk blijspel met zang, in één bedrijf. 2e dr. Amster-

dam, G. Theod. Bom, 1878.26.F.W. Hackländer, De verloren zoon, tooneelspel in drie bedrijven, naar het Hoogduitsch vrij be-

werkt voor Rederijkers, Liefhebberij-tooneelen, Reciteercollegien enz. door Ferdinand. Gor-inchem, G.C. van der Mast, [1865].

27.A. van Halmael Jr. Reinier en Willem van Oldenbarneveldt, treurspel. Leeuwarden, G.T.N., Suringar, 1828.

28.R. Hamerling, Lord Lucifer, blijspel in vijf bedrijven, vertaald door Emile Hoïnck. Goes, G.M. Klemherk, 1882.

29.Händel’s “Joshua”, programmaboekje. [z.p.], 1907. Op titelblad: B. du Toit, the Grevilleas, Wellington.30.[P. W. van Hans], De mansmoer, kluchtspel. Amsteldam, Izaak Duim, 1762.Op schutblad met pen: A. van Rijneveld.31.B. Helm, Olden Barneveld, Trauerspiel in 5 Akten. Innsbruck, 1868.32.Heraklius, treurspel. Amsteldam, Jan Helder, 1782.33.M. Ernest d’ Hervilly, Stilte in ‘t gelid!, blijspel in één bedrijf, vertaald door T.A. Melick. Ams-

terdam, G. Theod. Bom, 1879.34.J. Hilman, Genoveva, treurspel. Amsterdam, M. Westerman en Zn. en C. van Hulst, 183535.J. Hoek, Een eerste liefde, drama in drie bedrijven, door rederijkers. 2e dr. Kampen, K. van

Hulst, 1870.36.W.J. Hofdijk, Griffo de Saliër, dramatisch gedicht. Haarlem, A.C. Kruseman (voor de Rederijk-

ers-Kamer Laurens Janszoon Coster), 185237.W.J. Hofdijk, Theda, Amsterdam, L.F.J. Hassels, 1854.38.A. de Hongarie, Pepijn, koning der Franschen, (na het Fransch, door P. Pijpers), treurspel. Am-

sterdam, M. Scholekamp, 1790.Op schutblad handtekening van C. Boniface.39.D. Houtkamp, Twee neven, tooneelspel in twee bedrijven. Nieuwe Niedorp, J. Groot, 1868.40.H.P., Een lastig geval, kamerstukje in één bedrijf, Ploegsma en Co., Zwolle, [z.j.].41.Humorus, Een vermakelijke vergissing, kluchtige scène voor een dame en een heer. J.D. Dijk,

Groningen, [z.j.].42.Jacobus, De droge min, beroemd kluchtspel in één bedrijf, naar de 100ste opvoering. Amster-

dam, C.H. Lubers, Jr. [z.j.].43.Jacobus, Het levend huisraad van Lena Rozengeur, kluchtspel in één bedrijf. Amsterdam, C.H.

Lubers Jr. [z.j.].44.Jacques, ‘t Is nog een kind! of schoenmaker Spannier en zijne dochter, komisch duet voor een

heer en een dame op partijen en bruiloften. Haarlem, D.L. Staal, [z.j.].45.Jodelet, of de knecht meester en de meester knecht, blijspel. Amsteldam, I. Duim, 1771.46.D. Junior, Beetgenomen, vroolijk kamerstukje voor 2 dames; De twee vroolijke dames, vrolijke

beurtzang voor 2 dames. J.D. Dijk, Groningen, [z.j.].47.D. Junior, Geestig en Luimig, olijke voordrachten voor alle vroolijke partijen. 2e dr. J.D. Dijk,

Groningen, [z.j.].48.D. Junior, Een goedgeslaagde vrouwenlist, blijspel in één bedrijf voor 4 heeren en 3 dames. J.D.

Dijk, Groningen, [z.j.].49.D. Junior, Lachlust, nieuw komiek voordrachtenboek, bevattende de grappigste voordrachten,

komieke scènes, en goochelstukjes. J.D. Dijk, Groningen, [z.j.].50.D. Junior, Mijnheer Brommert, vroolijk kamerstukje voor 1 heer en 1 dame; Neef en nicht,

beurtzang voor 1 heer en 1 dame. J.D. Dijk, Groningen, [z.j.].51.D. Junior, Het onfeilbare recept, klucht in één bedrijf voor twee heeren. J.D. Dijk, Groningen,

[z.j.].52.D. Junior, Professor Spuitman’s uitvinding, kluchtspel in één bedrijf, voor 6 heeren. J.D. Dijk,

Page 257: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Groningen, [z.j.].53.D. Junior, Een huishouder in de war, klucht in één bedrijf voor 2 dames en 2 heeren. 2e dr. J.D.

Dijk, Groningen, [z.j.].Op kaft staat Goed54.G. Keller, De dochter van de barbier, blijspel met zang in één bedrijf. 2e dr. Amsterdam, G.

Theod. Bom, 1882.55.J. Keuning, Stijntje Snap, samenspraak tusschen drie personen, ten dienste der Christelijke

Jongedochters Vereenigingen. 2e dr. Oostwolde, Z.J. Koning, [z.j.].56.J. Kinker, De menschheid in ‘t Lazarushuis, bij den aanvang der negentiende eeuw, zin-

nebeeldige voorstelling. Amsteldam, Abraham Mars, 1801.57.H.H. Klijn, Montigni, treurspel, 3e dr. Amsterdam, H. Westerman en zoon, 1865.58.H.H. Klijn, Filips van Egmond, treurspel. Amsterdam, Johannes van der Hey en zoon, 1826.59.A. von Kotzebue, De uil op de mis, kluchtspel in twee bedrijven, naar het Hoogduitsch. Amster-

dam, W. Holtrop, 1805.2 exempl., op persoonen staat G. Wannenburg.60.A. von Kotzebue, De papegaai, Broeder Moritz en Het weesmeisje. [z.p., z.j.].61.A. von Kotzebue, Octavia, treurspel in vijf bedrijven, [Amsterdam, J.W. Smit, 1802].Onvolledig62.A. von Kotzbue, De huiselijke twist, tooneelspel in één bedrijf naar het Hoogduitsch door

P...L... Amsterdam, de wed. H. van Kesteren en zoon, 1817.63.L., Het bezoek van den dichter, blijspel in één bedrijf. Kampen, K. van Hulst, 1875.64.E.M. Labiche en Marc Michel, Blaas me even in mijn oog, blijspel in één bedrijf, voor 1 heer.

2e dr. Zutphen, Thieme’s boek- en muziekhandel, [z.j.].65.A. de Lafosse d’Aubigny, Manlius capitolinus, treurspel. Amsteldam, de erfgen. van J.

Lescailje..., 1711.66.De la Noue, Mahomet de tweede, treurspel gevolgd naar het Fransch door N.W. op den Hooff.

Amsteldam, I. Duim, 1763.67.J. van Lennep en A.J. de Bull, De val van Jeruzalem, treurspel. Amsterdam, J. Noordendorp,

1850.68.Leonard, Een lastige naam, kluchtspel in één bedrijf voor Rederijkers bewerkt. Purmerende, J.

Schuitemaker, [1874].Op kaft met potlood H.P. du Toit en een stempel van het Algemeen Nederlands Verbond, Rotter-

dam. Bij de personages staan namen: Prins, Blok, Geus, J. v ..., F. de Gruigt (?), Pijl.69.K. Lescailje, Hercules en Dianira, treurspel. Amsteldam, I. Duim, 1744.70.J.M. Kim, Willem de Zwijger, prins van Oranje, uit het Engelsch. Arnhem, J. Minkma, [z.j.].71.Mr. v. M, Nieuwjaarswensch van Thomasvaer, uitgesproken op de bruiloft van Kloris en

Roosje, den eersten Januari 1877, door J.H. Albregt en Chr. Stoetz, in den Stads Schouwburg, onder direktie van de Vereeniging Het Nederlandsch Tooneel. Amsterdam, Van Munster, 1877.

72.J. Mannoury, Een huis met commensaals, oorspronkelijk kluchtspel in één bedrijf. Amsterdam, Van Holkema en Warendorf, [ca 1920].

Met acteurs: C. Baard, Paris, Mev. Blokpool, mv Cuchet (?), Pekelaar, Rendler, Cuchet (?) ...v. Heerde.

73.[G. de Marie], Marcus Curtuis of liefde voor ‘t vaderland, treurspel. Amsteldam, I. Duim, 1758.74.M. Maurey, Rosalie, blijspel in één bedrijf. Zaandijk, J. Heynis Tsz., [z.j.].Op de kaft: Goed75.J. van Maurik, jr., Fijne beschuiten, blijspel in vijf bedrijven. 2e dr. Amsterdam, Van Holkema

en Warendorf, [1883].76.J. van Maurik jr., Janus Tulp, blijspel in 4 bedrijven. 2e dr. Amsterdam, Scheltema en Holkema,

1880.Op kaft stempel ANV Rotterdam.77.W. Messchert, De gouden bruiloft, gedicht. Arnhem, J. Rinkes Jr., [1876]. 78.Moliere, De Menschenhater, tooneelspel naar het Fransche Le Misantrope vrij gevolgd door

Hendrik Ogelwight, junior. Amsteldam, A. Mars, 1805.79.Molière, Een gedwongen huwelijk, blijspel in één bedrijf, zonder vrouwenrollen, bewerkt naar

Page 258: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

het Fransch. Amsterdam, G. Theod. Bom, 1878.80.Monvel, De slachtoffers van kloosterdwang, tooneelspel in vier bedrijven, in prosa, naar het

Fransch. 2e dr. Amsteldam, Pieter Johannes Uylenbroek, 1797.81.Multatuli, De bruid daarboven, 4e dr. met naschrift. Amsterdam, G.L. Funke, 1872.82.O. Mylius, Bij den burgerlijke stand, klucht in één bedrijf, naar het Duitsch door Ernst Char-

brand. Amsterdam, B. van Mantgem, [z.j.].Met namen: G. Cuchet, K.Th. Reudler, E.W. Pekelaar, E.A. Lucourt, M. Wartena, D.R. van Alphen.83.Nias, Geinterviewd, oorspronkelijk blijspelletje. Uit: Voordrachten, (monologen, dialogen, sa-

lonstukjes en verzen), redacteur J.A. Holtrop. [z.p., z.j.].84.J. Nomsz, Bartholomeus las casas, treurspel. Amsteldam, W. Holtrop, 1785.85.J. Nomsz, Maria van Lalain of de verovering van Doornik, treurspel. Amsterdam, A. Mars,

[1778].86.O, mijn heer, blijspel in één bedrijf naar het Duitsch. Zaandijk, J. Heynis Tsz., [z.j.].87.Onteerd, oorspronkelijk tooneelspel in vier bedrijven, voor rederijkers bewerkt. Zaandijk, J.

Heynis, [z.j.].88.W.N. Peypers, Je moet ze niets verbieden, blijspel in één bedrijf. Rotterdam, gebr. Poot, [z.j.].89.P. Pijpers, De Malabarsche weduwe, treurspel. Amsteldam, J. Helders en A. Mars, 1789.90.P. Pijpers, Zemire en Azor, zangspel, met kunstwerken en balletten, gevolgd naar het Fransch.

Amsteldam, J. Helder en A. Mars, 1789.91.R.C. Guilbert de Pixérécourt, Hondentrouw, of de moord in het woud van Bondy, geschied-

kundig tooneelspel, vrij gevolgd naar het Fransch door C. Vreedenberg. Amsterdam, A Mars, 1814.

Op schutblad J. Overbeek92.B. van Polderland, Lente voordrachten II. 1e dr. Zwolle, Jachin, [1932].93.Pseudo-Demetrius, drama in drie tafereelen, met een voorbericht van J.H. Ankersmit, W.zn. De-

venter, J. de lange, 1871.94.C.A. van Ray, Giafar en Zaïda, of de bouwvallen van Babyloniën, geschiedkundig tooneelspel,

vrij gevolgd naar het Fransch van R.C. Guilbert Pixérécourt. Haarlem, A. Loosjes, 1813.95.C.A. van Ray, Maurits van Saxen, of de veldslag van Fontenoy, geschiedkundig tooneelspel vrij

gevolgd naar het Fransch van Caigniez. Amsterdam, J.S. van Esveldt Holtrop, 1811.96.W.G. Reddingius G.Hzn, De gedroomde schoonzoon, groot kluchtspel in één bedrijf naar het

Duitsch. Groningen, J.D. Dijk, [z.j.].2 exempl.97.A. Reich, Het spreekuuur van de dokter, kluchtspel in één bedrijf, naar het Hoogduitsch bew-

erkt door Servaas de Bruin. 8e en 9e dr. Zutphen, P. van Belkum Az., [z.j.].98.J. Sandeau, Mademoiselle de la seiglière. Bielefeld en Leipzig, [z.j.].99.Scribe, Drie vrouwen voor één man, blijspel in één bedrijf, vrij naar het Fransch door Jan de

Vos. Zaandijk, J. Heynis Tsz., [z.j.].100. W. Slot, Herhalingsonderwijs, klucht voor vier heeren, op bruiloften en partijen. Haarlem,

D.L. Staal, [z.j.].101. E. Souvestre, Het testament van de weduwe Poot, blijspel in één bedrijf, naar het Fransch door

J.J. Cohen Stuart. 5e dr. Kampen, Laurens van Hulst, [z.j.].2 exempl.102. J.H. Speenhof, Drie zede-spelen. Rotterdam, W.L. en J. Brusse, 1910.103. G.J. Spoor, Willem de derde, historisch dramatische schets in drie tafereelen. [z.p., z.j.].Met acteurs bij personages: Lurouw, L. Koen..., Dubbe, ..., Faddegon.104. T. van der Stempel, Een jaloersche vrouw, blijspel met zang, in één bedrijf. Kampen, L. van

der Hulst, 1877.Acteurs bij personages: Cuchet, mev. Cuchet, v. Briemand, mev. T. Breemen, Lucourt105. A.A. van der Stempel jr., Kort van memorie, blijspel in één bedrijf. 8ste dr. Kampen, L. van

Hulst, [z.j.].Acteurs bij personages: Harteman, mev. Cuchet, Kromberg, Cuchet.106. A.A. van der Stempel jr., De regimentskinderen, tooneelspel met zang in twee bedrijven, vrij

gevolgd naar het Fransch Les enfants du regiment en voor liefhebberij-tooneelen bewerkt. Amsterdam, G. Theod. Bom, 1872.

Page 259: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

107. A.A. van der Stempel jr., De liefhebberij comédie in de war, blijspel in 1 bedrijf. Kampen, K. van Hulst, 1868. (Thalia, verzameling van blijspelen voor rederijkerskamers en liefhebberij-tooneelen, tevens geschikt ter uitvoering in familiekringen, no. 7)

108. B.G. Stempels, De brandbrief, dramatische schets, in één bedrijf. Amsterdam, G.Theod. Bom, 1881.

Stempel van Tooneelfonds, Laurens van Hulst, Kampen.109. [H. Teeuwsen], Marturio, blijspel. Amsteldam, I. Duim, 1767.110. H. Tollens Cz., Lukretia of de verlossing van Rome, treurspel in vijf bedrijven. Amsterdam,

P.J. Uylenbroek, 1805.111. Toneelstukken, vier stukken, zonder titel. [z.p., z.j.].Met handtekening van J.M. van den Berg.112. De twee jonge Savojards, blijspel, met zang, gevolgd na het Fransch. Amsteldam, J. Helder en

A. Mars, 1790.Op schutblad: DYBDK.113. P.J. Uylenbroek, Wilhelmina van Blondheim, tooneelspel. Amsteldam, I. Duim, 1777.114. De verdwaalde tooneelspeelster, nieuw luimig kamerstukje voor 2 dames; Een visite van

tante, voordracht voor 2 dames. J.D. Dijk, Groningen, [z.j.].115. C. van de Vijver, De jonge weduwe of de twee losbollen, blijspel naar aanleiding van het Fran-

sch vrij bewerkt. Aalst, J. Sacré, 1817.116. Voltaire, Meropé, treurspel. 3e dr. Amsteldam, P.J. Uylenbroek, 1803.117. Voltaire, Eriphilé, treurspel, naar het Fransch gevolgd door M. Straalman. Amsteldam, P.J.

Uylenbroek, 1803.118. Voltaire, Mahomet, treurspel, gevolgd naar het Fransch. Amsteldam, J. Helder en A. Mars,

1783.119. J. van Vondel, Gijsbrecht van Aemstel, dondergank van zijnen stad en balingschap, treurspel.

Amsterdam, wed. J. van Egmont, [z.j.].120. J. de Vos, Terug van de Kongo, blijspel in één bedrijf, vrij naar het Duitsch, Zaandijk, J. Hey-

nis Tsz., [z.j.].121. J. Vos, Medea, treurspel, met verscheidene kunst en vliegwerk, nieuwe balletten, zang en ver-

tooningen. Amsteldam, I. Duim, 1771.122. W.H. Warnsinck, De ontkoming van Hugo de Groot uit Loevestein in 1621, vaderlandsch

tooneelspel. Amsterdam, M. Westerman, [ca 1820].123. D.A. van de Wart, De hertog van Monmouth, tooneelspel, gevolgd naar het Fransch. Amstel-

dam, P.J. Uylenbroek, 1799.124. A.J. Wessel, De gefingeerde minnaar, klucht met zang in één bedrijf. Tooneelfonds, Van

Hulst, Kampen, [z.j.].125. M. Westerman, Het ontzet der stad Leiden, geschiedkundig tafereel in drie bedrijven. Amster-

dam, H. Molenijzer, 1808.126. M. Westerman, Marco Bozzaris of de Grieken, historiesch tooneelspel. Amsterdam, M. West-

erman en C. van Hulst, 1824.127. M. Wijhen, Waar is het spook of de list van een student, blijspel in één bedrijf. C.H. Lubers Jr.

Amsterdam, [z.j.].128. M.G. van Winter, Monzonga of de koninklijke slaaf, treurspel. Amsterdam, Pieter Meyer,

1774.129. L.W. van Winter-van Merken, Maria van Bourgondien, gravinne van Holland, treurspel. Am-

sterdam, P. Meyer, 1774.130. Zestien portretten naar het leven, verzameld door W.N. Peypers, nieuwe uitgave. Gorinchem,

G.C. van der Mast, [z.j.].

Page 260: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Bijlage 11: De boeken van J.G. Schuur, in het bezit van het NALN

Onderstaande boeken bevinden zich in de F.C.L. Bosman-verzameling van het Letterkundig Mu-seum in Bloemfontein. Al deze boeken zijn voorzien van een stempel met de tekst: “J.G. Schuur”, de vermoedelijke oorspronkelijke eigenaar van deze boeken. Waarschijnlijk was dit ook de eige-naar van “Schuur’s Boekhandel” uit Veendam. Ik vermoed dat dit de grootvader is van Jacobus Gerardus Schuur, beter bekend als Koos Schuur. In het Kritisch lexicon van de moderne Neder-landstalige literatuur (onder red. van Ad Zuiderent, Hugo Brems, Tom van Deel. Alphen aan den Rijn, 1980) staat het volgende:

“Jacobus Gerardus [Koos]. Schuur werd op 4 oktober 1915 te Veendam geboren. In zijn schooltijd maakte hij gretig gebruik van de vrije toegang die hij had tot de kleine boekhandel annex bibliotheek van zijn grootvader.”

Koos Schuur was een van de Vijftigers. Hij was oprichter van het tijdschrift Het Woord (1946-1948). In 1951 is hij naar Australië geëmigreerd. In zijn verslag hierover schrijft hij:

“Australië was niet mijn eerste keuze. Ik had reeds pogingen ondernomen naar de Verenigde Staten of Brazilië te gaan, maar uit informatie bleek dat dit uiterst moeilijk was voor een emigrant met een gezin. Daarna kreeg ik van een familielid de uitnodig-ing om naar Zuid-Afrika (Johannesburg) te komen, doch voorlichting, die ik ontving van de zuidafrikaanse auteur Uys Krige, maakte deze uitnodiging voor mij onaan-vaardbaar.”In: K. Schuur, De kookaburra lacht, brieven van een emigrant. Amsterdam, 1966, p.7.

Over de eigenaar van onderstaande boeken, de boekhandelaar uit Veendam en vermoedelijk de grootvader van Koos Schuur, heb ik verder geen informatie kunnen vinden.

1. Antonius, Geen paar of ‘t lijkt elkaâr, kluchtspel in één bedrijf, voor twee dames en twee heeren. Haarlem, D.L. Staal, [z.j.].

2. Catalogus van Schuitemaker’s Rederijkers-Bibliotheek en voordrachten [z.p., z.j.].3. Catalogus van Boeken met Christelijke, Ernstige en Luimige voordrachten, blijspelen, samen-

spraken, feestboeken voor bruiloften, bruiloftsliederen, hoeden, mutsen, maskers, kronen enz. enz. enz.. Verkrijgbaar in Schuur’s Boekhandel te Veendam, [z.j.].

4. Catalogus Tooneelfonds 1909-1910. Zaandijk, J Heijnis Tsz., [z.j.].5. Catalogus van vrolijke voordrachten, komieke scènes, kamerstukjes, blijspelen, tooneelstukken,

voordrachten met piano-partij enz. enz. van J.D. Dijk, Uitgever, Groningen, [z.j.].6. Depôt van Goedkoope Muziek, catalogus van Goedkoope piano muziek met en zonder zang,

twee en vierhandig. Uitsluitend verkrijgbaar in Schuur’s Boekhandel Veendam, [z.j.].7. K. Dijk, De verwenschte logé, klucht voor 3 heeren. [z.p., z.j.].8. M.J. Gillissen, Die niet hooren wil moet voelen, kluchtspel in twee bedrijven. Vrij naar het

Duitsch. Zutphen, Thieme’s Boek- en muziekhandel, [z.j.].9. C. Görlitz, Een gevaarlijk sujet, blijspel in één bedrijf, naar het Duitsch door J.H.M. Fransen.

Drieborg, J. Bakker, 1899.10.H.P., En pension, blijspel in twee bedrijven. Zwolle, Ploegsma en Co., 1907.11.H.P., Een schelvischmaal, blijspel in één bedrijf. Zwolle, Ploegsma en Co, [z.j.].12.H.P., Theorie en praktijk, blijspel in één bedrijf. Zwolle, Ploegsma en Co, [z.j.].13.W.J. Nortier, Een veldwachter en een groenteboer in de klem, kluchtspel in één bedrijf. 2e dr.

Drieborg, J. Bakker, [z.j.].14.Uzipetus, Jozef in den bonten rok, oorspronkelijk blijspel in twee bedrijven. 4e dr. Meppel, H.

ten Brink, [1909].15.Zwarte Piet, kluchtspel in één bedrijf, geschikt voor vereenigingen. 2e dr. L.C.G. Malmberg,

Nijmegen, 1906.

Page 261: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Bijlage 12: Correspondentie tussen De Eendracht en Prins Alexander van Oranje

Brief nr. B 76/66:

Aan zijne Koninklijke Hoogheid den Kroonprins der Nederlanden Zijne Koninklijke Hoogheid!

Met diep leedgevoel en eerbied naderen wij bij dezen uw K.H. om onze deelneming en rouwbeklag bekend te maken, wegens het groot verlies Ned-erlandsch vorstenhuis en volk overkomen, door het overlijden van zijne K.H. Prins Frederik der Nederlanden.Hoe hoog in levensjaren gevorderd was zijn K.H. een sieraad, van het vorstenhuis, bemind door het volk, en men moet geboren Nederlander of stamverwant wezen en hier leven, en de onverbreekbare betrekking on-dervinden op alles wat Nederland en zijn vorstenhuis betreft: men moet met eene vereeniging werkzaam wezen om de Nederlandsche taal en kunst zien te bevorderen en de strijd der Nationaliteit te beseffen, die helaas door zoo velen smartelijk wordt ondervonden dan zal men kunnen beseffen, wat het zij een Hollander te zijn, of stamverwant van dat kleine volk, dat zoo vele maalen werd verdrukt.En het is dan ook uit aanmerking daarvan, wij uwe K.H. nederig en eerbiedig verzoeken om de vergunning, Uw K.H. als de Beschermheer onzer vereeniging te mogen noemen, met de bede de Voorzienigheid nog lang Nederland en zijn dierbaar vorstenhuis van rampen wil vrijwaren zoo verbli-jven wij met de meeste eerbied en ware belangstelling Uwe Koninklijke Hoogheid dienstwillige dienaars. - Namens de leden van het Nederlandsche liefhebberij tooneelgezelschap de “Eendracht”

(...) Prest.T.M. Siebolds, Vice PrestJ. de. V. Heckroodt, SecretarisJ.H. Korff, jr.P. Faddegon jun. } leden des bestuursJ. Hemmes

Kaap de Goede Hoop den 10de October 1881

Addres J. de Villiers Heckroodt

Page 262: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

No 50 Strand StraatKaapstad

Page 263: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Brief nr. B 586/660

‘s Gravenhage, 14 November 1881

AanZijne Excellentie den Heeren Minister van Buitenlandsche Zaken,

Namens Z.K.H. Prins Alexander der Nederlanden, Prins van Oranje, heb ik de eer Uwe Excellentie Hds bij zonderen dank te betuigen voor Uw schri-jven van den 5den dezer, Afdg. A.?. No 9001 ter begeleiding van eenen brief van het Hollandsche liefhebberij tooneelgezelschap de Eendracht te Kaap-stad.Ingevolge de bevelen van Zijne Koninklijke Hoogheid heb ik de eer Uwe Excellentie hierbij een afschrift van den brief door dit tooneelgezelschap aan den prins gericht, aan te bieden, met beleefd verzoek aan onzen consul-gen-eraal aan de Kaapstad inlichtingen te vragen omtrent de vereenging en de personen die den brief onderteekend hebben.Mij van ‘s Prinsen opdracht kwijtende heb ik de eer Uwe Excellentie te ver-zoeken de verzekering van mijne gevoelens te willen aanvaarden. -

De Adjudant.

Page 264: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Brief nr. B 344/305

Kaapstad, Kaap de Goede Hoop

18den April 1882

Zijne Koninklijke HoogheidPrins Alexander der NederlandPrins van Oranje enz. enz.

Uwe Koninklijke Hoogheid

Namens de leden van het Nederlandsch Liefhebberij Tooneel-gezelschap “De Eendracht” heb ik de Eer uwe Koninklijke Hoogheid per dezen een programma van de Voorstelling, die heden avond door hen word gegeven te zenden.

Ik verblijf - namens de leden. Uwe Koninklijke Hoogheids dankbaar di-enaar

J ...Secretaris

Page 265: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

Brief nr. 642/689

Kaapstad

29sten Augs 1882

Zijne Koninklijke HoogheidPrins Alexander der NederlandenPrins van Oranje enz. enz. enz.

Uwe Koninklijke Hoogheid

Met de meeste eerbied en dankbare erkentenis nemen wij de vrijheid u dezen te schrijven.

Wij hebben Uwe Koninklijke Hoogheid bij voorbaat met uwe geboorte-viering geluk gewenscht en kennis gegeven dat “De Eendracht” van voorne-mens was Uwer Koninklijke Hoogheids geboorte-dag feestelijk te vieren: hi-ernevens een programma; en eenige couranten die daarvan verslag geven, bij bewijs dat wij zorgen andere nationaliteiten geene ergernis te geven, en dat wij ons beijveren de geestdrift voor onze schoone taal en moederland op te wekken en Eendracht aan te kweeken: dat dit veel inspanning en opoffering kost, zal Uwe Koninklijke Hoogheid wel kunnen beseffen.

Groot is de uitwerking door het Beschermheerschap van Uwe Koninkli-jke Hoogheid ondervonden, en dat in eene plaats als Kaapstad waar het Hol-landsch en het Afrikaansch met zoo veel moeijelijkheid heeft te kampen: waar onze taal uit scholen en kerken wordt geweerd; zoo stemt het ons tot meerdere dankbaarheid wetende dat onze feestviering met zulk een goeden uitslag bekroond is geworden: zoo hopen wij nog lang de ondersteuning van uwe Koninklijke Hoogheid te mogen genieten.

De Bijeenkomst na de verrigtingen was talrijk bijgewoond en menige “Toasten” getuigden van de onverbreekbaarheid tusschen oud-Hollanders en het Vorsten Huis; en vele geboren Afrikaanders stonden niet ten achteren in sympathie voor Nederland en Vorsten Huis, en het kan niet missen of het schoone doel, door het gezelschap beoogd, vooruitgang, volks-geluk en liefde voor het oude vaderland met zijn dierbaar Vorsten Huis en zijn oude Nederlandsche helden in aandenken te houden, zal gelukken.

Wij hopen verder dat Uwe Koninklijke Hoogheid ons schrijven goedgun-stelijk zult ontvangen en hiermede verblijven wij met de beste Heil Wen-schen in verschuldigde eerbied Uwer Koninklijke Hoogheids dienstwillige dienaren.

Namens de Leden van het Nederlandsch Liefhebberij Tooneel gezelschap “De Eendracht” te Kaapstad.

Page 266: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

... President

... Secretaris

ii Het Volksblad, 10 april 1873; dit toneelstuk van ‘Afrikaanse bodem’ komt opvallend genoeg niet voor in de lijst die Bosman maakte van de door Aurora opgevoerde stukken. (Bosman, 1980, p.468)

iii In het Letterkundig Museum in Bloemfontein bevind zich de tweede druk van dit werk uit 1879. Aurora moet ook in het bezit van de eerste druk, uit 1868, zijn geweest.

iv In het Letterkundig Museum vond ik alleen de derde druk uit 1876, waarschijnlijk was Aurora ook in het bezit van een eerdere druk.

v Volgens Bosman is dit stuk van de hand van P. Faddegon, daar twijfel ik sterk aan. In de NCC staat als auteur: “De schrijver van een geschandvlekte naam” en dat is Schuitemaker.

vi In het Letterkundig Museum in Bloemfontein bevindt zich een exemplaar van dit stuk, waarin de rollen zijn ingevuld. Het stuk is dus waarschijnlijk opgevoerd, maar ik heb niet kunnen achterhalen wanneer.

vii In het Letterkundig Museum in Bloemfontein heb ik een exemplaar van dit stuk gevonden, waarin bij de person-ages de acteurs zijn genoteerd.

viii In het Letterkundig Museum in Bloemfontein bevindt zich een exemplaar van dit stuk, maar ik ben er niet zeker van dat het uit het bezit van Aurora komt.

ix Volgens Bosman speelde Aurora dit stuk ook op 8 augus-tus 1872. Ik ben daar niet zeker van, aangezien het stuk van Van der Stempel pas in 1872 verscheen. In Het Volks-blad van 10 augustus 1872 wordt wel een toneelstuk met de naam De vadervloek genoemd, maar waarschijnlijk is dat een ander stuk met dezelfde titel, dat zich ook in het Letterkundig Museum in Bloemfontein bevindt. Ik weet niet wie daar de auteur van is. Zie ook nummer 113 in

Page 267: Het ochtendgloren boven Kaapstad. Nederlandse rederijkers in Zuid-Afrika

deze lijst.x Zuid-Afrikaan, 10 oktober 1868; ontbreek in de lijst van

Bosman (1980, p.462)xi Het exemplaar van dit toneelstuk dat ik in het Let-

terkundig Museum vond, is waarschijnlijk niet door Aurora gebruikt. De acteurs die naast de personages genoteerd zijn, komen niet overeen met mensen van Aurora.

xii In het exemplaar van dit toneelstuk in het Letterkundig Museum staan achter de personages leden van Aurora genoteerd. Waarschijnlijk is het stuk dus opgevoerd, maar ik weet niet wanneer.

xiii In Bloemfontein bevindt zich een exemplaar van dit toneelstuk, maar ik vermoed dat dit niet uit de bibliotheek van Aurora komt.

xiv Aurora speelde dit onder de titel Het Brandmerk of de twee galeiboeven. (De Zuid-Afrikaan, 21 oktober 1886)

xv In Bloemfontein vond ik een exemplaar uit 1888, dat kan dus niet voor deze opvoering door Aurora gebruikt zijn.

xvi Ik neem aan dat Aurora dit gespeeld heeft, aangezien er acteurs achter de personages genoteerd staan in het exemplaar van dit stuk in het Letterkundig Museum in Bloemfontein (zie bijlage 7, nr. 81). Ik weet niet wanneer dit stuk gespeeld is.