Het Leenderbos en de Groote Heide

22
34 Auteurs In Brabant Martijn Horst (m.m.v. Theo Spek) Martijn Horst (Zwolle, 1981) heeſt Landschaps- geschiedenis aan de Rijks- universiteit Gronin- gen gestudeerd en is werkzaam als zelfstandig historisch-geograaf. Theo Spek (Rhenen, 1963) is hoogleraar Land- schapsgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen en hoofd van het Kenniscentrum Landschap van diezelfde universiteit. De schaapskudde die tegen- woordig in het gebied loopt, is verantwoordelijk voor het begrazen van de heide en het tegengaan van opslag van jonge boompjes, zoals berken, grove den en eiken. Op de foto is de kudde te zien bij de pingoruïne van het Klein Has- selsven. Op de achtergrond zijn de grove dennen van de Staatsbossen te zien. in brabant TIJDSCHRIFT VOOR BRABANTS HEEM EN ERFGOED Het Leenderbos en de Groote Heide vormen tegenwoordig een uitgestrekt natuurgebied in Zuidoost-Brabant, gelegen op een aaneengesloten zandrug tussen Eindhoven en het Belgische Achel. De geschiedenis van het Leenderbos en de Groote Heide is echter eeuwenlang in sterke mate door de mens beïnvloed. Dit samenspel was aanvankelijk kleinschalig en particulier. Dat veranderde in de twintigste eeuw, toen het gebied grootschalig door de nationale overheid werd aangepakt. Het Leenderbos en de Groote Heide Ontginningsbossen bovenop een eeuwenoud cultuurlandschap

Transcript of Het Leenderbos en de Groote Heide

3 4  

Auteurs

In BrabantM a r t i j n H o r s t ( m . m .v. T h e o S p e k )

Martijn Horst (Zwolle, 1981) heeft Landschaps-geschiedenis aan de Rijks-universiteit Gronin-gen gestudeerd en is werkzaam als zelfstandig historisch-geograaf.

Theo Spek (Rhenen, 1963) is hoogleraar Land-schapsgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen en hoofd van het Kenniscentrum Landschap van diezelfde universiteit.

De schaapskudde die tegen-woordig in het gebied loopt, is verantwoordelijk voor het begrazen van de heide en het tegengaan van opslag van jonge boompjes, zoals berken, grove den en eiken. Op de foto is de kudde te zien bij de pingoruïne van het Klein Has-selsven. Op de achtergrond zijn de grove dennen van de Staatsbossen te zien.

  i n b r a b a n t T I J D S C H R I F T V O O R B R A B A N T S H E E M E N E R F G O E D

Het Leenderbos en de Groote Heide vormen tegenwoordig een uitgestrek t natuurgebied

in Z uidoost- B ra ba n t , gelegen op een aa neengeslo ten z a n d r ug t ussen Ein d h oven en

het B elgische Achel . De geschiedenis van het Leenderbos en de Groote Heide is echter

eeuwenlang in sterke ma te door de mens beïnvloed . Dit samenspel was aanvankeli jk

klein schalig en pa r ticulie r. Da t ve ra n d e r d e in d e t win tig s te ee u w, toe n h e t ge bied

grootschalig door de nationale overheid werd aangepak t.

Het Leenderbos en de Groote Heide Ontginningsbossen bovenop een eeuwenoud cultuurlandschap

i n b r a b a n t N U M M E R 6 D E C E M B E R 2 0 1 1 

Wie een wandeling of fietstocht maakt door het Leenderbos en over de Groote Heide komt on-derweg tal van sporen uit het verleden tegen. Het gebied kent namelijk een dynamische ontstaans-geschiedenis, die al begon in de perioden van de ijstijden. Elke periode uit de lange geschiedenis daarna liet zijn sporen na in het landschap. Tegen-woordig zijn het echter vooral de Staatsbossen, die zo kenmerkend zijn voor de omgeving tussen Leende, Valkenswaard en de Belgische grens. De oorspronkelijke Groote Heide werd vanaf 1932 beplant met uitgestrekte naaldbossen, zodat de onrendabele heidegrond kon worden omgezet naar productieve houtproductie. Aan het einde van de jaren zestig was het productiebos echter alweer achterhaald. Sindsdien worden veel van deze bossen door middel van geïntegreerd bos-beheer omgevormd tot bossen waarin natuur, recreatie en houtproductie een gelijkwaardig bestaan hebben. Anno 2011 staat het landschap van de Staatsbossen en de Groote Heide opnieuw voor grote nieuwe opgaven. Bij het uitwerken daarvan worden de cultuurhistorische aspecten van de Staatsbossen vaak nog ondergewaardeerd en daarom meestal ook niet meegenomen in het bosbeheer. Maar wie er oog voor heeft wordt dui-delijk dat ook monotone naaldbossen een levendig verhaal met zich mee kunnen dragen, een verhaal waar rekening mee gehouden mag worden.

Ac t uele rui m telijke v raag st u k ke nHet Leenderbos en de Groote Heide liggen ten zuidoosten van Eindhoven, tussen de beekda-len van de Tongelreep en de Strijper Aa. Ze zijn grotendeels eigendom van Staatsbosbeheer. Staatsbosbeheer staat voor de grote opgave om de Europese Natura 2000-doeleinden voor dit gebied in zijn beheerplan op te nemen. Hierbij wil de organisatie zich niet alleen op natuur richten, maar ook water-, recreatie- en landbouwopga-ven meenemen. Inspiratie voor het beheerplan wil Staatsbosbeheer halen uit de lange en dyna-mische geschiedenis van het landschap en dat is

3 5

een manier van kijken die nog niet bij veel Natura 2000-beheerplannen is toegepast. Met een inte-graal inrichtingsplan voor het Leenderbos en de Groote Heide, opgesteld door Strootman Land-schapsarchitecten, wil Staatsbosbeheer daarom tevens een bijdrage leveren aan een bredere aanpak van de Natura2000-beheerplannen in de toekomst.1

De ecologische waarden van het Leenderbos en de Grote Heide, zoals die in Natura 2000 zijn beschreven, zijn ten nauwste verbonden met het cultuurlandschap dat tot het begin van de twintigste eeuw nog functioneerde. De nauwe wisselwerking tussen het menselijk gebruik en het landschap zorgde voor een ongekend hoge diversiteit van planten en dieren. Ondanks de snelle, twintigste-eeuwse veranderingen, zijn nog veel sporen van dit cultuurlandschap aanwe-zig. Staatsbosbeheer wil graag toe naar een duur-zamer landschap waarin de natuurlijke basis van dit cultuurlandschap wordt hersteld, de cultuur-historische waarden worden behouden en beter zichtbaar en beleefbaar worden gemaakt, en de daarmee samenhangende ecologische waarden zich kunnen herstellen.Om het ontstaan van het landschap en de samen-hang tussen alle cultuurhistorische relicten te begrijpen, hebben het Kenniscentrum Landschap van de Rijksuniversiteit Groningen en Cultuurland Advies een bondige landschapsbiografie van het Leenderbos gemaakt.2 Een landschapsbiografie is een samenhangend verhaal over de landschaps-geschiedenis van een gebied en over de kwalitei-ten die deze geschiedenis in het huidige landschap hebben opgeleverd. In de landschapsbiografie worden aardkundige, archeologische, historisch-geografische en historisch-ecologische waarden in onderlinge samenhang beschreven en verbeeld. In dit artikel komt slechts een selectie van de landschapsbiografie aan bod en is ervoor geko-zen om uitgebreid in te gaan op een van de meest interessante periodes in de biografie: de geschie-denis van de Staatsbossen uit de vorige eeuw.

Zonder het enthousiaste werk van de vele onderzoekers die zich met het Brabantse erfgoed bezighouden, zou de bron waar-

uit ook In Brabant put weldra leeg raken. In Brabant biedt daarom iedere editie een gastauteur uitgebreid de ruimte om zijn

of haar verhaal te doen, om te tonen hoe diep hij of zij in het Brabantse verleden is gedoken.

Natura 2000

Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde na-tuurgebieden op het grond-gebied van de lidstaten van de Europese Unie. Dit netwerk vormt de hoeksteen van het beleid van de EU voor behoud en herstel van biodiversiteit. Natura 2000 is niet enkel ter bescherming van gebieden (habitats), maar draagt ook bij aan soortenbescherming.De biodiversiteit (soortenrijk-dom) in Europa gaat al jaren achteruit. Bescherming van flora en fauna is daarom voor veel Europese regeringen een prioriteit. Planten en dieren trekken zich weinig aan van landsgrenzen, het is dus be-langrijk om natuurbescherming in Europees verband aan te pakken. Zo wil men voorkomen dat de natuur steeds eenvor-miger wordt. Doelstelling is dat het verlies aan soorten planten en dieren in 2020 is gestopt en zoveel mogelijk hersteld.De aanwezigheid van een Natura 2000-gebied heeft invloed op plannen op het gebied van ruimtelijke ordening en verkeer en vervoer. Zo mogen veebedrijven in of nabij een Natura 2000-gebied niet te veel ammoniak uitstoten, en bedrijfsterreinen en wegen mogen maar een beperkte ge-luidshinder geven, afhankelijk van de te beschermen flora- en faunasoorten. Naast beperkingen voor een aantal sec-toren biedt Natura 2000 tegelijkertijd ook kansen voor bijvoorbeeld recreatie.

  i n b r a b a n t T I J D S C H R I F T V O O R B R A B A N T S H E E M E N E R F G O E D3 6  

Kaart van Noord-Brabant met de ligging van het Leenderbos en de Groote Heide. (Bron: Google Earth)

Ook in het Leenderbos en op de Groote Heide loopt een dergelijke hoge en brede rug. De wat fijnere leemdeeltjes dwarrelden in de begroeiing van de dalen en zorgden daar voor een laag sterk lemig - en dus vruchtbaar - dekzand. Niet toeval-lig liggen daarom veel Brabantse dorpen en ak-kers juist op de oostkant van de dekzandrug en de westflank van de beekdalen, zo ook de dorpen Leende, Leenderstrijp en Valkenswaard.5

Landschapsontwikkeling vóór 1900Vanaf de ijstijden waren de beekdalen en dekzanden duizenden jaren lang een woon- en werkgebied van prehistorische bewoners. In die tijd veranderde het gebied geleidelijk aan van een dicht oerbos in een halfopen parklandschap. Archeologische bewijzen voor de aanwezigheid van deze mensen zijn echter maar mondjesmaat te vinden.In het noorden van natuurreservaat Het Goor, langs de Groenstraat vlakbij Soerendonk, zijn enkele vondsten van jagers-verzamelaars uit de Oude Steentijd (ongeveer 10.000 voor Chris-tus) gedaan.6 Deze leefden in een koude periode, waarin plantaardig voedsel schaars was en dier-lijk voedsel de norm. Ook ten zuiden van het Goor en ten noorden van de weg Kranenveld zijn aanwij-zingen voor jachtkampen uit de Oude en Midden-Steentijd gevonden. Op de laatstgenoemde plek zijn zelfs 75 vuurstenen voorwerpen gevonden die door mensen zijn gemaakt of bewerkt.7 Hoe-wel elders in de Kempen vrij veel grafheuvels uit de Nieuwe Steentijd en/of Vroege en Midden-Bronstijd voorkomen, ontbreken dergelijke heuvels vooralsnog in het Leenderbos en op de Groote Heide. Wel is een urnenveld bekend uit de Late Bronstijd (1.100-800 v. Chr.). Dit urnenveld lag tussen de Galberg en het Strijperpad. Het is helaas omgeploegd tijdens de heideontginningen in 1937. Ten westen van het Klein Hasselsven zou bij de ontginningswerkzaamheden in dezelfde tijd ook een urnenveld omgeploegd zijn.8

Toen het gebied in de Middeleeuwen deel uit ging maken van de historische dorpslandschappen

i n b r a b a n t N U M M E R 6 D E C E M B E R 2 0 1 1  3 7

N a t u u rla n dschapHet Leenderbos maakt in geologisch opzicht deel uit van het zuidelijke dekzandlandschap. In de die-pe ondergrond van Zuid-Nederland komen ver-schillende zuidoost-noordwest gerichte breuken voor die het gebied verdelen in wat hoger gelegen horsten en wat lager gelegen slenken. Het Leen-derbos en wijde omgeving liggen in een slenk: de Roerdalslenk.3 Het natuurterrein ligt grotendeels op een hoogte van 25 tot 29 meter boven NAP. Het fundament voor het huidige landschap is gelegd in de periode van de ijstijden. Vooral aan het einde van de Weichselijstijd (circa 18.000 jaar geleden) was het klimaat ijzingwekkend koud, met tem-peraturen van gemiddeld -25°C in de winter en slechts +5°C in de zomer. De ondergrond was per-manent bevroren, alleen de bovengrond dooide in de zomer wat op. Nederland was een uitgestrekte poolwoestijn. Heftige poolstormen deden grote hoeveelheden zand opstuiven. Na eeuwen van verstuiving leidde dit tot een dikke en golvende deken van fijn zand.4 Dit zogenaamde dekzand is kalkloos, fijnkorrelig en arm aan grind. In het noorden van het Leenderbos - ter hoogte van de Valkenswaardseweg - is de dikte van het dekzand ongeveer 15 meter en in het zuiden - bij de Achelse Kluis - ongeveer 2½ m. In het veld en vanuit de lucht is goed te zien dat dit landschap niet geheel vlak is, maar uit tal van dekzandruggen, dekzand-kopjes en dekzandlaagten bestaat.Ook de huidige beekdalen van de Tongelreep en de Strijper Aa dateren in aanleg uit deze laatste ijstijd. Doordat de grond vrijwel volledig bevroren was, kon sneeuwsmeltwater in het voorjaar niet de bodem inzakken. Daarom zocht het zijn weg over de oppervlakte, waarbij brede smeltwater-dalen werden gevormd. Doordat het gebied af-helde naar het noorden, liepen deze dalen van zuid naar noord. Ze kenden in de ijstijden wat meer begroeiing dan de hogere zandplateaus tussen de dalen. Met de overwegend zuidwestenwind hoop-te zich aan de oostrand van de dalen veel zand op, waardoor hier brede dekzandruggen ontstonden.

van Leende, Strijp en Valkenswaard, maakte het parklandschap geleidelijk aan plaats voor een zeer uitgestrekt en grotendeels open heideland-schap dat door de toenmalige bewoners voor allerlei doeleinden werd gebruikt. Vanaf de negende eeuw begon de bevolking in de Brabantse Kempen sterk te groeien en ontstonden op tal van plaatsen nieuwe nederzettingen. In die tijd lagen de meeste van deze nederzettingen verspreid in het landschap op de hogere dekzandruggen.9 De resten van deze nederzettingen liggen tegenwoordig voor een

i n b r a b a n t N U M M E R 6 D E C E M B E R 2 0 1 1  3 9

Als gevolg van de lange geologische ontstaans-

geschiedenis zijn in het dekzandlandschap van het

Leenderbos en directe omgeving van oost naar west

zes verschillende landschapszones te onderscheiden,

namelijk: 1. het beekdal van de Tongelreep, 2. het

westelijke vochtige dekzandgebied, 3. het centrale

droge dekzandgebied, 4. het centrale stuifzandgebied

(dat pas in de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd zijn

huidige vorm kreeg), 5. het oostelijke vochtige dekzand-

gebied en vervolgens in het oosten: 6. het beekdal van

de Strijper Aa. In het zuiden heeft de tegenwoordige

Groote Heide geen sterke zonering, maar is een vrij

kleinschalig mozaïek van de zes beschreven landschaps-

zones. (Bron: Strootman Landschapsarchitecten, 2011)

Op sommige plekken bij de Strijper Aa, zoals hier in de Berken Putten,

is nog een impressie te krijgen van hoe het kleinschalige beekdal-

landschap nog maar honderd jaar geleden een afwisseling was van

soortenrijke graslanden en elzensingels.

groot deel in de ondergrond van de akkercom-plexen van Leende, Leenderstrijp en Valkens-waard. Vanaf de elfde/twaalfde eeuw zijn de boerderijen steeds meer op de flanken van de beekdalen gebouwd, een plek waar nu nog veel

dorpen en boerderijen voorkomen. De hogere zandgronden werden hierbij verlaten en omgezet in uitgestrekte open akkercomplexen. Laagten en vennen werden steeds meer opgevuld, waar-door rond Leende, Leenderstrijp en Bruggerhuizen vrij vlakke akkercomplexen ontstonden.10

In het oude landbouwsysteem van de Kempen be-stond een sterke samenhang tussen akkers, gras-landen en heidevelden. Om de akkers te bemesten, was vee nodig. Dit vee graasde in de beekdalen en op de heide. Om het vee de winter door te hel-pen, was hooi uit de beekdalen nodig. Op de heide werden plaggen gestoken om in de potstal met mest te worden vermengd. De Groote Heide was eigendom van de vrije grondheerlijkheid van

  i n b r a b a n t T I J D S C H R I F T V O O R B R A B A N T S H E E M E N E R F G O E D4 0  

Op deze oude foto uit 1908 is de lokale schaapherder Driek

van Mierlo met zijn schapen op de heide bij Leende te zien.

Opvallend is dat de grond waar de schapen op grazen behoor-

lijk kaal is, maar dat daarachter toch nog bossages te zien zijn.

Waarschijnlijk loopt de kudde hier op één van de vele kampjes

die de Groote Heide rijk was.

ventiende eeuw waren Valkenswaard, Leende en Leenderstrijp de woonplaatsen van vele bekende valkeniers geworden. Valkeniers richtten de jacht-vogels niet alleen af, maar leverden en verzorgden de valken aan prinsenhoven door heel Europa. Dat er op de heidevelden van Valkenswaard en Leende zo’n merkwaardige bedrijfstak kon ontstaan, had te maken met de trekroute van de valken en het vrije jachtrecht: de inwoners hadden het recht om de ‘kleine’ jacht uit te oefenen, het grotere wild was voor de heer. Door de opkomst van het geweer in de achttiende eeuw raakte het jagen met valken steeds meer op de achtergrond en de laatste valken-vangst op de Groote Heide vond plaats in 1928, en-kele jaren voor het tijdperk van de grootschalige bosaanplant.12

Heeze, Leende en Zesgehuchten. De Kempische heideschapen, die overdag op de heide geweid werden, stonden ’s nachts bij de boeren op stal in hun grote langgevelboerderijen.11 Bij Leende liep zo’n veedrift door de oude Veestraat de Groote Heide op, bij Leenderstrijp door de Heerstraat en bij Bruggerhuizen door De Dreef. De Veestraat in Leende is inmiddels verlegd en ligt voor een ge-deelte onder de akkers. Op de Molenheide is de oude veedrift nog wel herkenbaar.Op plaatsen waar de grond te intensief werd ge-bruikt kon de heide zich niet meer herstellen. Het dekzand kwam aan de oppervlakte te liggen en kon bij harde wind gaan verstuiven. Vrijwel het gehele oostelijke gedeelte van het huidige Leen-derbos bestaat uit stuifzand, te herkennen aan het sterk geaccidenteerde reliëf, omdat het zand tot hoge bulten opstoof. Na de Late Middeleeuwen kwam op de grote uitgestrekte heide tevens een nieuwe bron van inkomsten op gang. De Groote Heide bleek bij uit-stek geschikt om valken, en dan met name slecht-valken, te vangen. De edelen gebruikten valken destijds voor de jacht en aan het begin van de ze-

i n b r a b a n t N U M M E R 6 D E C E M B E R 2 0 1 1  4 1

Deze foto van de Groote heide laat een complete valkenvangst-

plaats zien, een zogenaamde legge, die aan het begin van de

twintigste eeuw nog in gebruik was. De tobber staat op het

punt de tobhut in te gaan. Goed is te zien hoe uitgestrekt de

heide destijds nog was.

Eerste kleinschalige bebossing (1860-1932)De aanleg van de Staatsbossen zou niet de eerste aanzet tot bebossing zijn op de Groote Heide. Aan het begin van de negentiende eeuw ontstonden al de eerste initiatieven om de stuifzanden en heide-terreinen te ontginnen voor bos of landbouw. Het ging daarbij om kleinschalige ontginningen. Groot-schalige ontginningen waren cultuurtechnisch nog niet mogelijk. In 1832 kunnen we daar, afkomstig uit de Tabel van Klassificatie der grondeigendom-men, de volgende waarneming bij noteren: ‘Ruim 3100 bunder [hectare] ongecultiveerde heidegrond bevindt zich binnen deze gemeente [Leende], waar-van 1/40 gedeelte eenige waarde bezit en alzoo geschikt is om bebouwd te worden; het overige is van geene ontginning vatbaar.’13 Wanneer we dus met de ogen uit die tijd kijken, kon slechts 77,5 hectare (ha) van de Groote Heide gebruikt wor-den voor landbouw of bebossing. Vermoedelijk ging het om de westrand van de akkercomplexen van Leende en Leenderstrijp. De grond is daar van nature iets lemiger en de nieuwe ontginning kon daar gemakkelijker bij de akkers worden toe-gevoegd. Toen later de technieken verbeterden bleef een grootschalige ontginning echter ook uit. Dat de particuliere heide- en stuifzandontginning aan het einde van de negentiende eeuw niet op gang kwam, had vooral te maken met het gebrek aan initiatieven, die voldoende geld hadden om in de eerste plaats de grond aan te kopen en in de tweede plaats de ontginning uit te voeren. Het bleef dus bij kleinschalige ontginningen, die maar langzaam op gang kwamen. In 1860 werd langs

Deze topografische kaart uit 1901 laat het beekdal van de

Tongelreep en het westelijke vochtige dekzandgebied zien

waarop grote uitgestrekte heidevelden waren ontstaan

door het eeuwenlange agrarische gebruik van de inwoners

van Valkenswaard, Leende en Leenderstrijp. (Bron: Grote

Historische Topografische Atlas ± 1905 (Tilburg 2005))

i n b r a b a n t N U M M E R 6 D E C E M B E R 2 0 1 1  4 3

de zuidoostrand van het huidige Langbosch een honderd meter lange strook grove den aangelegd. Het bos diende de bouw- en graslanden tegen inwaaiend zand te beschermen. In 1910 en 1920 werd het Langbosch met een soortgelijke strook in zuidwestelijke richting uitgebreid om de ont-ginningen rond Gastel te beschermen. Ook op de Molenheide, de Vetersberg en de heideterreinen rond het Goor werd heide in bos omgezet.14

Landschap van de Staatsbossen (1932-1965)De grootschalige heideontginningen konden echter pas aanvangen nadat aan het einde van de negen-tiende eeuw de heide haar klassieke functie binnen het agrarische cultuurlandschap verloren had en de kennis voor heideontginning was toegenomen.

Tegelijkertijd ontstond een grote vraag naar grove den om de mijngangen in de steenkolenmijnen in Limburg te stutten. De industriële ontwikkeling was in volle gang en de vraag naar steenkool werd steeds groter. Dennen leveren het beste mijnhout, omdat het lang voordat het doorbreekt door kraken de mijnwerkers al voor instortingsgevaar waarschuwt.15 Deze ontwikkelingen leidden er toe dat veel zandgronden beplant werden met naaldbossen. Vanuit de overheid werd daarvoor in 1899 speciaal een rijksdienst opgericht, onder de naam ‘Staatsbosbeheer’, waaraan de bemoeie-nis van de Staat met de bebossing van stuifzanden en heidevelden toevertrouwd werd. Maar ook Staatsbosbeheer legde eerst prioriteiten bij an-dere gebieden. En toen ze halverwege de jaren twintig initiatief toonde, bleek de heidegrond te duur voor ze en werd de Groote Heide weer in de wacht gezet.In de jaren 1925-1927 werden namelijk de eer-ste pogingen gedaan om de Groote Heide voor bebossing aan te kopen. Hierbij was bij Staats-bosbeheer het oog gevallen op de hoger gele-gen heide- en stuifzandgronden met een totale grootte van 880 ha. De eigenaar was baron Gilles de Pélichy uit Brugge, die begin 1900 het complex

had gekocht van de heer van Heeze en Leende. De baron had met 250 gulden per ha echter een te hoge vraagprijs om de koop door te laten gaan. In de jaren daarna nam de economische crisis een vogelvlucht en nam de werkloosheid hand over hand toe. Voor de omliggende gemeenten Eind-hoven, Helmond, Geldrop, Mierlo, Valkenswaard en Waalre werd het daardoor steeds moeilijker om de talrijke werklozen aan het werk te helpen. Daarom viel wederom de aandacht op het grote heidecomplex, zodat het voor centrale werkver-

schaffing kon dienen. In 1931 kon alsnog 1209 ha aangekocht worden voor gemiddeld 150 gulden per ha. De gronden werden toegevoegd aan de Houtvesterij Eindhoven en gingen verder onder de naam ‘Boschwachterij Leende’. Vijf jaar later werd de boswachterij verder uitgebreid met een aankoop van 383 ha voor een gemiddelde prijs van 130 gulden per ha.16 De aankopen zorgden ervoor dat Staatsbosbe-heer in slechts vijf jaar tijd het gehele westelijke vochtige dekzandgebied, het centrale droge dek-zandgebied en het centrale stuifzandgebied in bezit kreeg. Daarnaast was een groot gedeelte van het zuidelijke dekzand- en stuifgebied ook ei-gendom van Staatsbosbeheer. Het akkercomplex van het oostelijke vochtige dekzandgebied bleef volledig in het bezit van de boeren van Leende en Leenderstrijp. Dat gold ook voor de beekdalen

  i n b r a b a n t T I J D S C H R I F T V O O R B R A B A N T S H E E M E N E R F G O E D4 4  

Op de Molenheide heeft Staatsbosbeheer een gedeelte van het bos

verwijderd, zodat het stuifzand weer kan verstuiven. Oorspronkelijk

was het gehele oostelijke gedeelte van het Leenderbos in verstuiving

en was het door mensen bijna niet te stoppen.

i n b r a b a n t N U M M E R 6 D E C E M B E R 2 0 1 1  4 5

van de Tongelreep en de Strijper Aa. Deze gron-den pasten in die periode niet bij de doelstelling die Staatsbosbeheer had, namelijk de bebossing van stuifzanden en heidevelden. Pas na de Tweede Wereldoorlog zou de doelstelling veranderen en zou Staatsbosbeheer ook gronden aankopen in de andere deelgebieden van het huidige Leenderbos.

Start van de staatsbebossingBegin 1932 begonnen de houtvesters met de op-name van het aangekochte terrein en op 20 juni 1932 kon een kleine ploeg werklozen uit de ge-meente Helmond beginnen met de voorbereidende werkzaamheden van de heideontginning. De maand daarop werd het aantal tewerkgestelden opgevoerd tot ruim driehonderd man. De werk-lozen hadden een werkweek van vijftig uur. Het basisloon was vastgesteld op 24 cent per uur met daarbovenop een eventuele toeslag van de eigen gemeente van de tewerkgestelde. De eerste acht jaar ging men voortvarend van start en tot 1940 werd in totaal 1.165.370 gulden aan lonen uitge-keerd. Goed voor meer dan 4 miljoen arbeidsuren. De kosten van het grondwerk liepen daarmee uiteen van 300 tot 600 gulden per ha, oftewel tussen de 1250 en 2500 arbeidsuren per ha.17 Staatsbos-beheer betaalde het loon van de werklozen in de

foto boven: Op deze foto staan een aantal van de werkloze arbeiders

met jongens die het planten verzorgen. De kleine jongens hebben plant-

soen in de handen, de grote jongens een schop. foto onder: De boomloze

omgespitte heide wordt door twee arbeiders aangeplant met één of

tweejarig plantsoen. Waarschijnlijk wordt hier grove den aangeplant.

  i n b r a b a n t T I J D S C H R I F T V O O R B R A B A N T S H E E M E N E R F G O E D4 6  

i n b r a b a n t N U M M E R 6 D E C E M B E R 2 0 1 1  4 7

grond omgespit. Om het verstuiven van de gespit-te gronden te voorkomen, werden op uitgemeten afstanden heidezoden gezet. In het begin gaf dit het gewenste resultaat, maar toen de bewerkte oppervlakte zich uitbreidde, kon het verstuiven niet meer belet worden. De arbeiders legden daarom de bovenste steek grond ondersteboven op de gespitte laag, zodat het verstuiven daar-mee afnam.19

In één vaste en één tijdelijke kwekerij, met een ge-zamenlijke oppervlakte van 15 ha, werd éénjarig aangekocht plantsoen geplant, om later als twee- of meerjarig materiaal te worden uitgeplant.20 De heidegronden waren arm aan voedingstoffen en mede daardoor werd veel grove den aangeplant. De grove den is namelijk een boomsoort die weinig eisen stelt aan de hoeveelheid voedingstoffen in de bodem.21

Kronkelende boswegenGelijktijdig met het spitten werden wegen aange-legd. Normaal gesproken was dat een dambord-patroon van haaks elkaar kruisende wegen, maar het Leenderbos wijkt af van andere naaldhoutbe-bossingen in de streek en in Nederland. Het dam-bordpatroon werd namelijk niet toegepast. Alle wegen verlopen bochtig en geen enkel bosvak is vierkant. Daardoor kent het gebied een bijzondere, onregelmatige verkaveling. De reden waarom dit zo gedaan is, is niet meer bekend, maar waar-schijnlijk was het de voorkeur van de eerste hout-vester. Het aanleggen van de ontginningswegen moet voor de ontginners een behoorlijk karwei geweest zijn, want zij hebben in totaal 100 km aan ontginningswegen aangelegd.In 1937-1938 werd de Krommeweg, ook wel de Klinkerweg genoemd, verhard met dubbele klinker-keien om de werklozen dichter bij de werkzaam-heden te brengen. De bestrating was ongeveer drie meter breed. Tot die tijd reden de bussen naar de provinciale weg en moesten de arbeiders verder lopen. Doordat de werkzaamheden steeds ver-der van de provinciale weg af plaatsvonden, werd

betaalkeet aan de Valkenswaardseweg uit. De rechthoekige, eenlaagse keet werd gebouwd in 1932-1933 en staat nog steeds op dezelfde plek. Tegenwoordig is het zelfs een rijksmonument.18

Elke ochtend reden de arbeiders vanaf hun woon-plaats met twee grote bussen en volgbussen naar de Groote Heide. Aanvankelijk begonnen de werk-lozen met het spitten van de bodem tot een diepte van ongeveer 40 cm. De harde grondlaag onder de heide moest namelijk worden gebroken. Naar-mate de banken en harde lagen tot een grotere diepte voorkwamen, werd dieper bewerkt, soms tot een diepte van anderhalve meter. Daarnaast werd een groot aantal percelen aan de westzijde van de boswachterij geëgaliseerd, zodat de boven-grondse afvoer van het regenwater bevorderd werd. Tussen 1932 tot 1939 werd per jaar 74 tot 177 ha bewerkt. Bij de heideontginning is daarmee in totaal ongeveer zes miljoen kubieke meter heide-

Een weergave van de houtvesterskaart, waarin de

vakken werden ingetekend en het jaar van aanplant

werd opgeschreven. Tevens werden de toekomstige

ontginningswegen al aangegeven op de kaart. De

ontginningswegen scheidden de bosvakken van elkaar.

Elk vak kreeg een nummer tussen 1 en 183 en werd

daarna opgedeeld in compartimenten die werden

aangeduid met letters. Zo werd bijvoorbeeld vak 73,

ten noorden van het Klein Hasselsven, door de jaren

heen opgedeeld in 73 a t/m g. Langs de compartimen-

ten werden ook weer wegen aangelegd. Deze wegen

komen nog bovenop de 100 km aan ontginningswegen.

Niet alle geplande vakken en wegen

zijn uitgevoerd. Zo werd het gebied van de Hasselsvennen

in de vakken 89, 90, 101, 102 en 103 verdeeld en de we-

gen waren al op kaarten ingetekend, maar uiteindelijk

werden ze niet aangelegd, omdat het gebied als na-

tuurreservaat werd aangewezen. Ook de Groote Heide

werd in vijf vakken opgedeeld, van vak 160 tot 164, en

hier werden zelfs de wegen al aangelegd. Tot aanleg

van bospercelen is het echter nooit gekomen.

  i n b r a b a n t T I J D S C H R I F T V O O R B R A B A N T S H E E M E N E R F G O E D4 8  

herkenbaar. In 1964 werd de Kromme Weg van een asfaltlaag voorzien.24

Langs de meeste doorgaande boswegen werden smalle loofhoutsingels aangelegd, die bestonden uit vier rijen berk. Ze waren bedoeld als brandwe-ring en de gemiddelde breedte was ongeveer 5 meter. Plaatselijk werden deze singels doorplant met douglas, Japanse lariks en inlandse eik. De singels werden niet in één keer over de volledige lengte aangeplant, maar gefaseerd door dat gelijk uit te voeren met de inplant van de aangrenzende bosvakken.25 Door plaggen en spitten werd de grond onder de berken kaal gehouden.26

Verschillen in bodemkwaliteitDe bodems in het westelijke vochtige dekzand-gebied waren zo nat dat de werklozen een stelsel van

het tijdsverlies door het lopen te groot.22 Langs de Kluizerweg in het Leenderbos lag de parkeer-plaats waar de bussen stopten en waarvandaan de arbeiders naar hun bestemming moesten lo-pen. De afmetingen van de parkeerplaats waren 15 bij 50 m.23 Tegenwoordig zijn de restanten van de parkeerplaatsen opgeruimd en is deze niet meer

foto boven: Langs de productiebossen werden brandsingels met berk aan-

geplant om te voorkomen dat het vuur zich te snel door het gebied kon

verspreiden. Dit is de brandsingel langs de Bruggerdijk. foto rechts: In het

Leenderbos werd in drie perioden een aantal natuurreservaten aangewezen.

De eerste keer was bij het begin van de ontginningen in 1933, de tweede

keer in 1939 en de laatste keer in 1952. In totaal werd 360 ha aangewezen als

natuurreservaat.

i n b r a b a n t N U M M E R 6 D E C E M B E R 2 0 1 1  4 9

i n b r a b a n t N U M M E R 6 D E C E M B E R 2 0 1 1  5 1

groeiomstandigheden maakten ook de aanplant van fijnspar en sitkaspar, Japanse en Europese lariks en douglas mogelijk. Eiken, en dan voorna-melijk Amerikaanse eik, werd als loofboom in een aantal vakken aangeplant.Nadat de Tweede Wereldoorlog was uitgebroken, waren al snel geen vervoersmiddelen meer be-schikbaar om de tewerkgestelden te vervoeren. Alleen een klein aantal werklozen uit de naaste omgeving bleef nog aan het werk, omdat zij met de fiets de afstand konden afleggen. In november 1940 werd de werkverschaffing definitief stopge-zet. In 1941 werd vervolgens nog bijna 60 ha naald-bos aangeplant door lokale medewerkers. In een periode van slechts negen jaar tijd was daarmee ruim 900 ha woeste grond omgezet in productief naaldbos.27

Vroege natuurreservatenVerschillende delen van de Groote Heide werden vrijgehouden van bebossing, omdat ze in de jaren dertig door een commissie als natuurreservaat waren aangewezen. Deze commissie bestond uit prof. Wevers, prof. Brouwers, dr. Van Oordt en dr.

Thijssen en selecteerde gebieden met een zeldza-me flora en fauna en gebieden met een uitzonder-lijke geologische situatie. In 1933 werden met die reden het Zwartbroek, de Galberg, het Laagveld, het Klein Hasselsven, het Hoefven, het Klotter-ven en het Dorven aangewezen. Daarmee was in die periode ruim 50 ha van bebossing gevrijwaard. In 1939 kwamen daar de Hasselsvennen, de Kraan-vennen, de Klotvennen en het Biesven nog bovenop. Nog later werd ook nog het gebied rond de Veters-berg toegevoegd. Daarmee kwam het totale areaal van beschermde natuurreservaten op 140 ha.28 En-kele natuurreservaten werden op de valreep van be-bossing gered. De Hasselsvennen is daar een voor-beeld van. Op diverse plekken zijn daar nog sporen te zien van voorbereidende grondwerkzaamheden uit 1935, in de vorm van greppels en walletjes.29 In 1952 verenigde het Ministerie van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening het Biesven, het

afwateringsloten dienden te graven. Dit gebeurde al vrij vroeg in de bebossingsperiode. Als we de ontginningswerkzaamheden in de tijd volgen, zullen de eerste sloten gegraven zijn in 1933/1934. Men begon daarmee in het noorden van het gebied bij de Valkenswaardseweg. De jaren daarna zakten de arbeiders af naar het zuidoosten en in 1939 was de Bruggerdijk bereikt. De sloten waterden af op een kanaaltje ten oosten van de Tongelreep, dat al eerder ten behoeve van een vloeiweidesys-teem was gegraven.Door het verschil in bodemkwaliteit en waterhuis-houding werd door Staatsbosbeheer verschillend omgegaan met de bebossing van het westelijke vochtige dekzandgebied enerzijds en het cen-trale droge dekzandgebied en het centrale stuif-zandgebied anderzijds. Niet alleen werden sloten gegraven voor ontwatering, maar ook de soorten bomen die werden geplant verschilden. De twee centrale zones waren zo droog en voedselarm dat daar hoofdzakelijk pinus-soorten werden geplant. Voor het merendeel werd daarom grove den aangeplant, maar ook Corsicaanse den, Oosten-rijkse den en Weymouthden werden gebruikt. In het westelijke vochtige dekzandgebied werden ook veel densoorten aangeplant, maar de betere

Op deze kaart is goed te zien dat rond 1900 nog maar

een klein gedeelte van het onderzoeksgebied bebost

is geweest (donkergroen). Tussen de jaren 1932 en

1940 werd echter een derde omgespit en ingeplant

voor de bosbouw (groen/geel). Na de Tweede Wereld-

oorlog werd nog maar een klein gedeelte in het zuiden

van het gebied van heide naar bos getransformeerd

(oranje/rood). Spontane bosopslag was tussen de

jaren zestig van de vorige eeuw en 2010 verantwoor-

delijk voor de laatste bosuitbreiding (rood). (Bron:

Strootman Landschapsarchitecten, 2011)

Klein en Groot Kraanven en de Klotvennen tot één groot staatsnatuurmonument.30 Het is het laatste grote restant van de Groote Heide en tegenwoor-dig draagt dit gebied dan ook de naam van zijn gro-tere voorganger. Ook hier waren de doorgaande ontginningswegen al aangelegd. De verdeling in vakken door zijwegen was echter nog niet gebeurd.

Einde van heidebebossingenNadat in 1940 de werkverschaffing was stopgezet en in 1941 de laatste hectares werden aangeplant, werd nog maar weinig nieuw naaldbos aangelegd. De gronden die na de Tweede Wereldoorlog wer-den ontgonnen, zijn allemaal in vrij bedrijf uitge-voerd. In 1965 kwam de ontginning definitief tot

  i n b r a b a n t T I J D S C H R I F T V O O R B R A B A N T S H E E M E N E R F G O E D5 2  

een einde, doordat de vraag naar naaldhout ver-dween.31 Door het sluiten van de mijnen stortte de mijnhoutmarkt in. Recreatie en natuur kwamen opzetten en de doelstellingen voor het Leender-bos werden bijgesteld. Toen houtproductie het voornaamste doel was, werd voor lariks een vel-

Op de voorgrond is heide bij het Klein Hasselsven

te zien met aangeplante jeneverbesstruwelen.

Op de achtergrond de grove dennen, zoals ze

door Staatsbosbeheer als productiebos zijn

aangeplant: in rijtjes, met een grote hoogte-

diameterverhouding en met weinig takaanzet.

i n b r a b a n t N U M M E R 6 D E C E M B E R 2 0 1 1  5 3

Staatsboswachterijen zijn op dit moment niet popu-lair in Nederland. Ze worden vaak als saai en recht-lijnig beschouwd, verdampen te veel water, zijn te gelijkjarig en ecologisch van te weinig betekenis.

Toch is door de landschapsarchitecten gekozen om de mooiste en meest karakteristieke stukken Staatsbos in het Leenderbos te koesteren als monu-menten. Ze verwijzen naar een belangrijke periode uit de geschiedenis van het gebied: de planmatige ontginning van de heide door bosbouw. Het is jong cultuurhistorisch erfgoed, dat binnen Nederland in hoog tempo wordt omgevormd naar loofbos en zodoende als naaldbos verdwijnt. De ontwerpers vinden het daarom van historisch belang om een deel van deze productiebossen te behouden als herinnering. Ook de betaalkeet en andere gebou-wen die tot de tijd van de bosontginning behoren, worden behouden als waardevolle elementen van de bosbouwgeschiedenis.34

De Staatsbosmonumenten zullen op verschillende manieren door Staatsbosbeheer worden beheerd. In één Staatsbosmonument mogen bomen zo groot en oud mogelijk worden: hier is ruimte voor machtige douglassen en grootse dennen. In een ander Staats-bosmonument zal juist de typische beheervorm van de coulissenkap of andere typische vormen van het beheer van productiebossen worden toegepast. Bij coulissenkap worden er strookgewijs banen geveld in het bos waarbij de breedte van deze stroken onge-veer gelijk is aan die van de stroken waarop de bomen blijven staan. De open stroken worden aangeplant. Na een aantal jaren worden de oude stroken geveld en opnieuw aangeplant.35

Tussen de strakke structuur van de naaldbossen en de lossere vormen van het natuurlijke loofbos moet, volgens Strootman Landschapsarchitecten, zo een boeiend contrast ontstaan. Het aantal vakken dat tot mooie bosmonumenten wordt uitgeroepen, is beperkt en creëert daardoor uit-eindelijk zijn eigen zeldzaamheid. Daarmee zal de waarde die men aan deze bossen hecht in de toe-komst vanzelf stijgen. De overige bossen zullen worden omgevormd naar loofbossen. 36

lingsleeftijd gebruikt van dertig jaar. Voor ander naaldhout en loofhout was een vellingsleeftijd van vijftig jaar gebruikelijk, voor douglas zestig jaar. Door deze vastgestelde vellingsleeftijden zag het bos er monotoon uit. Voor ‘de belangen van recreatie en het landschapsschoon’, zo formu-leerde Staatsbosbeheer, moest deze gelijkjarig-heid aan het einde van de jaren zestig worden doorbroken en werd een kapregeling van dertien leeftijdklassen opgesteld. Daarbij werd uitge-gaan van een gemiddelde vellingsleeftijd van zeventig jaar. De werkelijke vellingsleeftijd kon echter ver beneden of ver boven het gemiddelde liggen. Tevens werden plannen gemaakt om het bosbeeld te verlevendigen door singels en levens-krachtige bomen en boomgroepen in randen en hoeken te sparen.32 De kapregeling is inmiddels weer door Staatsbosbeheer losgelaten en tegen-woordig wordt geïntegreerd bosbeheer, waarbij houtproductie, natuur en recreatie alle drie even belangrijk zijn, in het Leenderbos toegepast.

Toekomst van het LeenderbosHet Leenderbos en de Groote Heide zijn voor Natura 2000 een belangrijke schakel met unieke ecolo-gische habitats, daarnaast heeft het Leenderbos een rijke cultuurhistorische gelaagdheid, is landbouw een belangrijke drager in de beekdalen, liggen er ‘natte natuurparels’ van het Waterschap en is het een belangrijk recreatief uitloopgebied voor omliggende dorpen en steden. Staatsbosbeheer en Waterschap De Dommel hebben daarom een integraal plan laten maken waarin al deze ambities worden gerealiseerd. Staatsbosbeheer heeft daarbij verder aangegeven dat de historische ontwikkeling in het gebied als uitgangspunt genomen moet worden voor het zoeken naar die samenhang.33

Strootman Landschapsarchitecten heeft om die reden gekozen om in het ontwerp – naast het herstellen van de natte heide, het terugbrengen van de vele vennen en het omvormen van naald- naar loofbossen – een ode aan de voormalige productie-bossen te brengen. De typische kenmerken van de

Een volledig gean-noteerde versie van dit artikel, in-clusief literatuur-lijst, is terug te vinden op de web-sites www.tijd schriftinbrabant.nl en www.thuisinbrabant.nl.

Tevens is door Staatsbosbeheer en Strootman Landschaps-architecten het inrichtingsplan in boekvorm uitge-bracht onder de titel Leenderbos & Groote Heide; Inrichtingsplan, waarin niet alleen het ontwerp vol-ledig wordt uitge-legd, maar ook de andere perioden uit de landschaps-biografie aan bod komen.

Tip

  i n b r a b a n t T I J D S C H R I F T V O O R B R A B A N T S H E E M E N E R F G O E D5 4  

Literatuur en noten

L ite ra t u u r

Anoniem, Tabel van Klassificatie der grondeigendommen (’s-Hertogenbosch 1832)

Arts, N., De kwaliteit en de toekomst van archeologische en cultuurhistorische objecten in de boswachterij Leende e.o., provincie Noord-Brabant (Tilburg 1987)

Berendsen, H.J.A., ‘Holoceen’, in: H.J.A. Berendsen, De vorming van het land; inleiding in de geologie en geomorfologie (Utrecht 2004)

Berendsen, H.J.A., ‘College 03-6 Geol Eemien-Weichsel’, op: Cd-rom, bij: H.J.A. Berendsen, De vorming van het land (Utrecht 2005)

Dirkx, G.H.P. en H. Kleijer, De bodemgesteldheid, vegetatie en bodemgeschiktheid van boswachterij Leende en Baronie Cranendonck (Wageningen 1988)

Findhammer, J., Beschrijvingen Archeologische Monu-menten (AMK); Cultuurhistorische waardenkaart 2005 (’s Hertogenbosch 2006)

Iven, W. en T. van Gerwen, Lind dè is de sgonste plats; natuur en landschap van Leende, een Oost-Brabants dorp (g.pl. 1974)

Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed, Archisdatabase (Amersfoort april 2010-versie)

Rijks Geologische Dienst, Eindhoven Oost (51 0); Toelichtingen bij de Geologische kaart van Nederland 1:50.000 (Haarlem 1973)

Spek, Th., ‘Plaggenbodems en plaggenlandbouw’, in: Th. Spek, Het Drentse esdorpenlandschap; een historisch-geografische studie (Utrecht 2004)

Smetsers, F. De geschiedenis van het Leenderbos; historisch onderzoek naar het beheer van bossen en natuurterreinen (Wageningen 1991)

Staatsbosbeheer, Beheersplan voor de periode 1991-2001; Leende (Roermond 1990)

Staatsbosbeheer, Boschwachterij Leende: bestands-legger; opgemaakt en bijgewerkt tot september 1950 (Leende 1950)

Staatsbosbeheer, Beheersplan voor de boschwachterij “Leenderbos” voor de periode 1 augustus 1967 - 1 augustus 1991 (Utrecht/’s Hertogenbosch 1968)

Strootman Landschapsarchitecten, Leenderbos & Groote Heide; Inrichtingsplan (Amsterdam 2011)

Vangheluwe D. en Th. Spek, ‘De laatmiddeleeuwse transitie van landbouw en landschap in de Noord-Brabantse Kempen’, in: Historisch-Geografisch Tijdschift 26 (2008)

Vorstermans, J.T., ‘Het Leenderbos; een veranderend landschap’, in: Philip Bossenbroek, Jan Hermans, et al, Het land van Peel en Maas; natuurgebieden in Zuidoost-Nederland (Roermond 1996)

i n b r a b a n t N U M M E R 6 D E C E M B E R 2 0 1 1  5 5

N o te n

Een complete omschrijving van de ontwikkelings-opgaven voor SBB is te vinden in Strootman 2011, 4-6Zie voor de uitgebreide versie van de land-schapsbiografie Horst en Spek 2011 en voor de beknopte versie Horst en Spek in Strootman 2011, 8-45Rijks Geologische Dienst 1973, 15; In oudere literatuur wordt de Roerdalslenk nog benoemd als Centrale Slenk, maar dit is aangepast om verwarring te voorkomen met de Centrale Noordzeeslenk.Berendsen 2005, dia 12; Berendsen 2004, 220-221Iven en Van Gerwen 1974, 22; mondelinge mede-deling van geoloog Jan Broertjes op 1 juni 2010 tijdens een veldexcursie in Leende.Database van de Rijksdienst voor Cultureel Erf-goed, 2010, waarnemingnummers 14159 en 14219Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed, 2010, waar-nemingnummers 14159 en 14219; Findhammer, 2006, 181 (CAA 57E-014)Brief van G.A.C. Beex van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek aan Houtvesterij ’s Hertogenbosch op 4 oktober 1967 in het Natuurwetenschappelijk Archief van Staatsbosbeheer Regio Zuid in Tilburg.Vangheluwe en Spek 2008, 1-23Spek 2004b, 747-748Op geen enkele oude kaart wordt melding ge-maakt van schaapskooien en ook de Oorspron-kelijk Aanwijzende Tafel (OAT) bij de kadaster-kaart uit 1832 geeft geen meldingen van schaapskooien in het gebied. Arts 1987, 51-57Anoniem 1832Staatsbosbeheer 1990, 8; Smetsers 1991, 34Iven en Van Gerwen, 1974, 76Staatsbosbeheer, 1950Staatsbosbeheer, 1950Extract uit de Objecten Data Bank (ODB), monu-mentennr. 522683

Iven en Van Gerwen, 1974, 76-77; Staatsbos-beheer, 1950Staatsbosbeheer, 1950Vorstermans, 1996, 59Staatsbosbeheer, 1950Arts, 1987, 57Staatsbosbeheer, 1968, 22Smetsers, 1991, 107Vorstermans, 1996, 59Staatsbosbeheer, 1950Smetsers, 1991, 67Hootsmans en Wallis de Vries, 1985, 12-13Staatsbosbeheer, 1968, 51Iven en Van Gerwen, 1974, 77Staatsbosbeheer, 1968, 12, 71, 84Strootman 2011, 66; het complete inrichtings-plan voor het Leenderbos en de Groote Heide is te lezen in Strootman 2011, 64-103Strootman 2011, 68 en 84Strootman 2011, 90Strootman 2011, 68 en 84

1

2

3

4

5

6

7

8

9101 1

12131415161718

19

2021222324252627282930313233

343536