HET EVANGELIE IN HET OUDE TESTAMENT
-
Upload
herman-spoor -
Category
Documents
-
view
221 -
download
1
description
Transcript of HET EVANGELIE IN HET OUDE TESTAMENT
HET EVANGELIE IN DE
GESCHIEDKUNDIGE BOEKEN
VAN HET OUDE TESTAMENT.
/
WOORDDELVER B. S. (Th.)
REALISTISCHE
BIJBELSTUDIEBOEKERIJ
2
Het woord Evangelie
in het Oude Testa-
ment komt van het
Hebreeuwse woord
'Basar' - vaak anders
vertaald. Behalve één
keer in Jeremia, is het
een militaire term
voor 'de tijding van
overwinning' door een
snelle loper van het
slagveld. Zo moest het
volk van God, Israël,
op de landbrug tussen
Azië, Afrika en
Europa, de afgodi-
sche volken de Over-
winning van God
aankondigen en ook
demonstreren.
Jezus haalt Jesaja 61:
1-2 aan, om Zijn
roeping en boodschap
te karakeriseren in
Lucas 4:16-21, en ook
Paulus doet dat, met
de tekst Jesaja 52:7 in
Romeinen 10:15.
Het 'Evangelie' is een
'Overwinningstijding'!
3
4
OMSLAG:
Naram-Sin van Agade staat in de 23e eeuw v.C. als
overwinnaar boven of zelfs op de hoofden van de
overwonnen Lullubiëns. Er was veel oorlog (1 Kron.20:1).
Maar de 'berg' vóór hem lijkt een veel grotere schimmige
figuur, die gekroond is met de zon: 'zijn' god. De strijd
tussen volken en koningen was een strijd tussen hun goden,
(1 Kon.20:23). Dat waren geestelijke machten (1 Cor.8:4-
6; Eph.2:1-3). Maar dat was pas van geestelijk belang,
waar het de God van Israël betrof (Joz.5:13-15; 2
Kon.6:15-17). David zei tegen Goliath: 'De strijd is des
Heren' (1 Sam.17:45-47; Ex.13:10-14; 2 Kron.20:20-30).
Dat laatste geldt ons (Eph.6:10-13). Daarvoor zijn strijd en
overwinning of nederlaag in het Oude Testament een goed
voorbeeld. En de Opstanding van Jezus is de ultieme
Overwinning (Hand.2:24; 2 Tim.1:10). Daarom gaat het in
het 'Evangelie', de 'Overwinningsboodschap' (Rom.8:37).
5
6
7
Het Evangelie in het
Oude Testament
8
DE REALISTISCHE
BIJBELSTUDIEBOEKERIJ
presenteert
in de Bijbelgetrouwe, vernieuwende reeks gratis
virtuele boeken, brochures en diagrammen
over geloof en Bijbel
in de serie 'Evangelie'
een studie onder de titel:
'Het Evangelie in het Oude Testament'
© 2009 Woorddelver; ook gratis gedownloade. Boeken doorgeven mag,
maar alleen als geheel, met naam van schrijver en uitgever en gratis.
Bijbelcitaten, tenzij anders vermeld of blijkens contekst, zijn uit de
Nieuwe Vertaling 1951.
© 1951 Nederlands Bijbelgenootschap, voor gratis verspreiding
toegestaan: Richtlijnen, Biblija.net/permissions.nl.html, 2003. De afbeelding is van FreeStock Photos.
9
HET EVANGELIE IN HET
OUDE TESTAMENT
2e verbeterde editie
WOORDDELVER B.S. (TH.)
REALISTISCHE
BIJBELSTUDIEBOEKERIJ
10
'Gratis gekregen, gratis gegeven'
Mattheüs 10:8 (lett.)
Een deel van de tekst van dit boek is ingescand, een ander deel is
ingesproken. Daardoor kunnen er bepaalde foutjes ingeslopen
zijn, die moeilijk zijn op te sporen, zoals bij scannen 'd' in plaats
van 'rl', of bij inspreken 'een' in plaats van '1'.
Wij gebruikten de automatische bladzijnummering. Tegen alle
typografische regels in begint die op de band van het boek. Maar
bij correcties, die de tekst vermeerderen of verminderen, hoeven
dan alleen de nummers in de index veranderd te worden. Voor
Inhoud en Index zelf betekent het geen verandering.
11
INHOUD.
Inhoudsopgave 11
1. 'Evangelie' - dat vreemde woord. 15
2. De drie generaties. 27
3. Evangelie op internationaal niveau. 46
4. David en het evangelie van satan. 69
5. Het evangelie van de vredevorst. 79
6. Psalm 40 Davids roeping als evangelist. 93
7. Psalm 68:11 israël als "evangelist". 106
8. Het evangelie van verleden, heden en toekomst.118
9. Het evangelie en de Geest van Christus. 122
10. Samenvatting. 129
11. Abraham en het evangelie. 134
12. Jesaja en het Evangelie. 160
Wij wensen u een aangename en vruchtbare studie toe!
12
13
VOORWOORD.
Het woord 'Evangelie' in het Oude Testament is een
vorm van het Hebreeuwse woord 'Basar' - vaak anders
vertaald. Behalve één keer in Jeremia, wordt het
gebruikt als de militaire term voor de Blijde Boodschap
van Overwinning door een snelle loper van het slagveld.
Jezus haalt Jesaja 61:1-2 aan, om Zijn opdracht en
boodschap te karakteriseren in Lucas 4:16-21, en
Paulus met Jesaja 52:7 in Romeinen 10:15.
Het volk van God, Israël, moest, geplaatst op de
landbrug tussen Azië, Afrika en Europa, de afgodische
volken Gods Overwinning aankondigen en
demonstreren.
Bij Saul komt het het eerste voor als een 'Blijde
Boodschap' voor de vijand. Met David wordt dat
anders. Hij zingt er ook van in Psalm 40:10 en 68:12.
Ook enkele melaatse mannen zien de waarheid er van.
Het Nieuwtestamentische Evangelie is een boodschap
van overwinning door de opstanding van Jezus
Christus. Zie ook Lucas 24:46,47.
14
15
1. "EVANGELIE" - EEN VREEMD WOORD
Wat is een woord?
Deze vraag zou eigenlijk onnodig moeten zijn, omdat de
meeste lezers bekend zijn met het Evangelie. Maar
omdat het nu eenmaal zo is, dat God voor de
verkondiging van het Evangelie zich heeft willen
bedienen van de taal van het dagelijks leven, gebeurt er
met de woorden van de Bijbel hetzelfde als wat er
gebeurt met de woorden uit onze spreektaal.
Eén van de grappige verschijnselen van de taal is dat
een woord net een stukje elastiek is: het kan uitrekken
en inkrimpen. U gelooft dat niet? Verschillende
voorbeelden daarvan zijn zelfs in de Bijbel te vinden.
Ze zijn haast te bekend om te noemen. Bijvoorbeeld van
de apostelen stond er in de Statenvertaling Hand. 4: 13
"dat zij ongeletterde en slechte mensen waren" en
Paulus gaf van zichzelf toe, dat hij "slecht in de
woorden " was (2 Cor. 11: 6). Wat moeten we daarvan
denken?
Natuurlijk slaan we in zo'n geval direct onze Nieuwe
Vertaling op, en komen tot de conclusie, dat in modern
Nederlands het woord "eenvoudig" of "onervaren" op
zijn plaats is. Ziet u wel, dat een woord met een elastiek
is?! Vroegere paste het woordje "slecht" op al die
mensen, die weinig ontwikkeling of ervaring hadden.
Nu past het op mensen, die verkeerde bedoelingen of
karaktertrekken hebben.
Een ander geval. Er zijn heel wat mensen, die bij het
horen van het woord "kerk" een gebouw, of zelfs een
bepaald gebouw in hun gedachten voor zich zien. Het is
16
voor heel wat mensen een ontdekking, dat de "kerk"
eigenlijk een bepaalde groep van mensen is, die in
desnoods in een schuur "kerk" kunnen houden - en
hier is dan meteen de derde betekenis van het woord
"kerk": de kerkdienst. Als mij nu gevraagd werd deze
drie woorden "kerk" op een rijtje te zetten, zou ik het
het liefst zo doen: "kerk" (de mensen) "kerk " (de
dienst), en "kerk"(het gebouw). Het eerste vind ik
verreweg het belangrijkste. U toch ook? Met de "kerk"
(de mensen) kun je zonder "kerk" - gebouw zelfs nog
wel onder de blauwe hemel bij elkaar komen (wel eens
gedaan, b.v. op de hoek van een straat op
zaterdagavond?), maar met een "kerk" - gebouw
zonder mensen - laten wij daar maar over zwijgen,
want dan komen wij op heel andere problemen uit.
Het woord "Evangelie".
Zo is het ook met het woord "Evangelie". Voor
duizenden mensen betekent het woord "Evangelie"
alleen maar een bepaald onderdeel van de eredienst in
een kerk (niet voor alle mensen van die kerk
natuurlijk!). Anderen zijn nog verder afgezakt en
zeggen, als zij de waarheid van iets niet al te hoog
aanslaan: "Het is geen evangelie."Ook voor ons kan het
Evangelie verschillende betekenissen hebben. Wij
spreken van "het Evangelie van Marcus", en bedoelen
dan één van de Boeken van de Bijbel. Wij zeggen: "Hij
bracht van avond een duidelijk Evangelie", of: "Het
Evangelie is voor iedereen". Dan bedoelen we
respectievelijk een toespraak en een aanbieding van
Goddelijke verlossing. En als wij ons bij dat laatste
17
alleen bepalen, is er nog niet eens eenstemmigheid
onder alle christenen. Dan zijn er mensen, die bij het
horen van het woord "Evangelie" alleen aan het
Nieuwe Testament denken. Het is waar, dat er niet veel
Bijbelvertalingen zullen zijn, die in het Oude Testament
het woord "evangelie" en "evangeliseren" gebruiken.
Maar er zijn teksten in het Oude Testament, waarin
woorden gebruikt worden in het Hebreeuws, afgeleid
van de wortel 'BSR', uitgesproken 'Basar', die hetzelfde
betekenen als de Griekse woorden voor "evangelie" en
"evangeliseren" in het Nieuwe Testament. En
natuurlijk staan er op die plaatsen in de oude Griekse
vertaling van het Oude Testament, de Septuaginta, de
bekende Griekse woorden. Dat in de vertaling van het
Nieuwe Testament deze in wezen Griekse term gebruikt
wordt, zal wel liggen aan het feit, dat ze sinds oude
tijden gemeengoed geworden zijn. Daar is niets tegen.
Maar het gevaar is, dat die woorden een speciale
kleuren krijgen, een "Nieuw Testamentische
betekenis", die zij niet in die mate zouden hebben
gekregen, als in Oud en Nieuw Testament consequent
dezelfde vertaling was toegepast. De moeilijkheid is
echter, dat het woord "evangelie", juist vanwege die
"Nieuwe Testamentische betekenis", het niet erg doen
zou in het Oude Testament, terwijl zuiver Nededandse
woorden in het Nieuwe Testament in dit geval in strijd
zouden zijn met een sterke traditie.
Wat zou het Hollandse woord voor "evangelie" moeten
zijn? "Evangelie" bestaat uit 2 delen: "Ev - angelie".
Zoals reeds gezegd, was het oorspronkelijk een Grieks
woord: "eu angelion". "Eu" betekent: goed.
18
"Angelion" betekent boodschap. In dat laatste deel
herkennen wij terstond het woord "engel", dat ook
vernededandst Grieks is, en in onze taal
"boodschapper" betekent. Het woord is dus "goede
boodschap".
Gebruik van het woord Evangelie in de Bijbel.
Natuurlijk kan het woord "Goede Boodschap" in zijn
letterlijke betekenis gebruikt worden, of, in
overdrachtelijke betekenis, in verband met geestelijke
zaken. Is
Zoals we hebben gezien, kon het woord "evangelie"
voor iedere goede boodschap gebruikt worden. Als bij
voorbeeld Jeremia merkt, dat zijn woorden geen ingang
vinden bij het volk en dus zijn werk, als profeet, naar
de mens gesproken een mislukking is, zegt hij:
"Vervloekt zij de man, die mijn vader de blijde
boodschap bracht: u is een jongen geboren, waarmee
hij hem zozeer verblijdde" (Jeremia 20: 15). Hier was
dus een geboorteaankondiging een
"evanPsalm40,11gelie", een "blijde boodschap' –
aanvankelijk althans.
Maar in de geschiedkundige boeken van het Oude
Testament wordt het uitsluitend gebruikt als een
militaire term, en wel in verband met de strijd van
Israël tegen zijn vijanden, één keer onder Saul,
verscheidene keren onder David, en weer één keer bij
de profeten Elisa en Nahum. Maar daar de strijd van
Israël als Gods volk de geestelijke achtergrond had, had
het gebruik van het woord Evangelie dat ook. Zo wordt
het, als het ware, naar het geestelijke niveau getild. Dat
19
is ook het geval, waar het woord "Evangelie" in het
Nieuwe Testament wordt gebruikt voor de
aankondiging van een geboorte. Ook komen daarin de
aspecten, die de betekenis van het woord "Evangelie"
in de Bijbel meestal heeft, al duidelijk naar voren.
Bedoeld zijn de aankondigingen van de geboorte van
]ohannes de Doper en van de geboorte van ]ezus.
Als Zacharias, de priester, niet kan geloven, dat de
boodschap van de engel waar is en hij dus eindelijk een
zoon zal hebben, zegt de engel tot hem: ,,1k ben
Gabriël, die voor Gods aangezicht sta, en ik ben
uitgezonden om tot u te spreken en u deze blijmare te
verkondigen" (Lucas 1 : 19). Zacharias moet daar
tijdens de maanden van zijn gedwongen stilzwijgen wel
over nagedacht hebben. Dat merken wij in zijn lofzang,
in Lucas 1: 67-79. En als wij de lofzang van Maria
daarnaast leggen, vinden wij dezelfde elementen in
beide (Lucas 1:46-55).
"Evangelie": God wint het toch!
Zacharias zegt: "God heeft verlossing gebracht voor
zijn volk. Hij zal ons redden van onze vijanden. Het
volk zal weer terugkeren tot zijn God en Hem
aannemen als Heer en Meester. Daardoor zal er een
tijdperk van vrede aanbreken: vrede van buiten en
vrede van binnen." Dat was voor hem het "evangelie".
Maria zegt: "God heeft een krachtig werk gedaan door
Zijn arm. Hij heeft machtigen van de troon gestort en
eenvoudigen verhoogd, hongerigen heeft Hij met
goederen vervuld en rijken heeft Hij ledig
weggezonden. Hij heeft zich lsraël aangetrokken." En
20
ook de geboorte van Jezus moet, volgens de engel, als
een blijde boodschap verkondigd worden,
"geëvangeliseerd" worden, zoals er letterlijk staat in
Lucas 2:10.
Nu staat dit wel in het Nieuwe Testament, maar het
wordt gesproken op grond van wat in het Oude
Testament staat. En dat is vaak ook het geval in de
Brieven van het Nieuwe Testament, namelijk, waar het
een aanhaling uit het Oude Testament betreft.
In het Oude Testament wordt dit woord ook gebruikt in
enkele Psalmen en door de profeet Jesaja. Dat is van
belang om twee redenen. Ten eerste betreft het hier
lofprijzing aan God om Zijn grote daden, die niet alleen
in de menselijke, maar vooral in de geestelijke sfeer
liggen. En ten tweede betreft het teksten, waarvan
enkele in het Nieuwe Testament worden aangehaald:
één keer door Jezus aan het begin van zijn driejarige
werkzaamheid, en één keer door Paulus na zijn drie
zendingsreizen. Zij vormen de schakel voor dit
woordgebruik tussen Oud en nieuw Testament. En als
aanhalingen uit het Oude Testament in het Nieuwe
Testament zijn het tevens voorbeelden van de wijzen,
waarop deze woorden vertaald zijn in de Bijbel, en het
verschil daartussen in het Oude en het Nieuwe
Testament (Nieuwe Vertaling) daarin. Het zijn: Jesaja
61:1 ("blijde boodschap") met Lucas 4: 18 ("evangelie"
), en Jesaja 52:7 ("goede boodschap" ) met Romeinen
10:15 ( "goede boodschap" ).
De "Blijde Boodschap" van Jesaja
21
Er is waarschijnlijk geen tweede tekst in de Bijbel te
vinden, waarin het woord "evangelie" als "goede
boodschap" in al de schakeringen van zijn betekenis
beter uitkomt, dan in Jesaja 52: 7. Daarom drukken wij
hier Jesaja 52:7-10 in zijn geheel af. Daarna zullen wij
op het gebruik van dit woord ingaan aan de hand van
deze tekst en andere Schriftplaatsen. "Hoe lieflijk zijn
op de bergen de voeten van de vreugdebode, die vrede
verkondigt, die goede boodschap brengt, die heil
verkondigt, die tot Zion spreekt: uw God is Koning.
Hoor, uw wachters verheffen de stem, zij jubelen
tesamen, want met eigen ogen zien zij, hoe de Here naar
Zion wederkeert. Breekt uit in gejuich, jubelt eenparig,
puinhopen van Jeruzalem, want de Here heeft Zijn volk
vertroost, Hij heeft Jeruzalem verlost. De Here heeft
Zijn heilige arm ontbloot voor de ogen van alle volken
en alle einden der aarde zullen zien het heil van onze
God ". In dit gedeelte zijn de woorden "vreugdebode"
en "goede boodschap", wat de letterlijke betekenis
betreft, hetzelfde als "evangelist" en "Evangelie".
Wij zouden de vraag kunnen stellen- "Waarom ziin de
voeten van deze vreugdebode, deze "evangelisf" zo
liefelijk? Als wij verder lezen merken wij, dat de stad in
puin ligt en de bewoners .verdriet hebben: zij moeten
vertroost worden, zoals onze tekst zegt. Klaarblijkelijk
heeft een vijand er danig huis gehouden. Maar toen
heeft de Here Zijn heilige arm ontbloot. Wat betekent
dat?
De taal van de Bijbel is die van het dagelijks leven. Er
staat eigen1ijk, dat de Here net gedaan heeft als een
man, die zijn mouwen opstroopt om te laten zien, dat
22
hij niet bang is, om een vechtpartij te beginnen. Het
gevolg is, dat de vijanden, de volken, zijn verslagen en
dat de stad is verlost. En nu is de Here op weg, om als
Overwinnaar naar de stad terug te keren. Ln de stad
weet nog niemand hier iets van. Ledereen leeft daar in
angstige spanning, of wel in doffe berusting. Dan gaan
plotseling de wachters op de muur roepen. Zij barsten
in gejuich los, omdat zij zien, dat er een snelle loper van
het slagveld aankomt. Aanstonds weten zij, dat die een
"goede boodschap" heeft te melden, een ."evangelie",
een overwinningsboodschap. Lnderdaad verkondigt
deze loper, als hij aangekomen is, vrede en redding
voor de stad. Hij roept uit, dat het Koningschap van de
rechtmatige Heerser nu verzekerd is: "Uw God is
Koning!" En omdat hij een afgezant van de koning is,
weet iedereen nu ook, dat de Koning zelf in aantocht is.
Daarom breekt men uit in gejubel.
Samenvatting.
Dit drietal passages, vooral de laatste, tekent wel heel
duidelijk in welke sfeer het woord in de Bijbelse tijden
en dus in de Bijbel gebruikt is. Laten wij de
verschillende schakeringen van die betekenis nog eens
punt voor punt opsommen.
1. Het woord "evangelie" verplaatst ons in een sfeer
van strijd en overwinning.
2. Een "evangelie" wordt daarom gebracht aan
mensen, die zuchten onder de overheersing van een
vijand.
3. De rechtmatige heerser is verdreven en zijn rijk, o.f
een deel daarvan, is "bezet gebied" geworden.
23
4. De bevolking heeft, zeker in profetische beeldspraak,
aanvankelijk de vijand binnengehaald, of heeft op zijn
minst schuld aan de nededaag. Nu hebben de mensen,
volgens Oosterse maatstaven in de oude tijd, nog maar
één ding te wachten: de uiteindelijke ondergang, hetzij
door- de hand van de vijand, hetzij door een
terugkerende en wraak nemende vorst. De overheersing
en tyrannie van de vijand; de noodzaak, om, in
volkomen slavernij, dingen te doen, die hun als burgers
niet betamen; en de dreigende toorn van hun eigen
vorst maakt hun positie verre van benijdenswaardig!
5. Maar de koning heeft op een zeker ogenblik de
overwinning behaald. Hij stuurt zijn afgezanten naar
de stad om zijn triomf te melden en om de bevolking
aan te zeggen, dat de koning in aantocht is, niet om
wraak te nemen, maar om weer over hen als zijn
onderdanen te regeren.
6. De blijdschap hierover in de stad wordt nog vergroot
door het feit, dat de mensen weten, dat er nu een tijd
van veiligheid en welvaart zal aanbreken.
Oud en Nieuw Testamentisch Evangelie
]esaja 52 : 7 – 10 is één van de plaatsen in het Oude
Testament die, wat betreft het begrip "evangelie" een
schakel vormen tussen het Oude en het Nieuwe
Testament. Het is aangehaald in Romeinen 10 . 15.
Een dergelijke plaats vinden wij in ]esaja 61 : 1 en 2,
aangehaald in Lucas 4:18 en 19.
Dit maakt het ons mogelijk om het "evangelie" van de
"vreugdebode" in ]esaja 52 te vergelijken met het
24
"evangelie", dat Jezus van Godswege op aarde kwam
brengen.
De "vreugdebode" zegt: "Uw God is Koning. De Here
keert weder naar Sion." Verder zegt hij, dat zij, die de
vaten des Heren dragen – dus die in de dienst van God
zullen staan – zich moeten reinigen, en dat men vol
enthousiasme de Koning moet inhalen.
Van Jezus staat er in Marcus 1:14 en 15, dat Hij "het
evangelie Gods" ging prediken, namelijk "de blijde
boodschap van Gods overwinnning". Wat hield die
boodschap in? "De tijd is vervuld en het Koninkrijk
Gods is nabij gekomen. Bekeert u en gelooft het
evangelie". Wij zouden het in modern Nededands
misschien zo kunnen zeggen: "Eindelijk is het zover,
dat God Zijn volle heerschappij weer op aarde gaat
uitoefenen, waardoor er een einde komt aan het rijk
van satan. Doe dus niet meer met de vijand mee, maar
neem de boodschap van Gods overwinning serieus. Dat
is het beste wat je doen kunt." Wat gebeurt er als de
mensen de boodschap, dat de vijand verslagen is en dat
hun rechtmatige Vorst weerkeert, gaan geloven?
]esaja 52 zegt, dat de gevangenen uit Sion wordt
aangezegd, dat zij hun banden los mogen maken, dat zij
zonder geld worden gelost – de vijand kan ze eenvoudig
niet langer vasthouden om losgeld te eisenl Het getier
van de overheersers zal afgelopen zijn en de naam van
de echte Koning zal door hen niet meer worden
gelasterd. De gevangenen zullen het stof van zich
afschudden en hun pronkgewaden aantrekken. En zij,
die reden tot treuren hebben zullen worden vertroost
door hun Koning zelf. Men zal uittrekken uit de
25
gevangenschap als koninklijke mensen, als vrijen: niet
in haast en niet als in vlucht, de Koning zelf zal hen
uitleiden in een feestelijke optocht.
Vergelijk daarmee eens het woord, dat ]ezus op
Zichzelf toepast, als Hij ]esaja 61 :1 en 2 heeft
voorgelezen (Lucas 4:18 en 19). "De Geest des Heren is
op Mij, daarom, dat Hij Mij gezalfd heeft". Ln
Handelingen 10:38 drukt Petrus het zo uit: " - ]ezus van
Nazareth – met de Heilige Geest en met Kracht
gezalfd." Gezalfd met de Geest van God was ]ezus
sterker dan satan en kon Hij, "de sterkere", de sterke",
de duivel, verslaan en al zijn bezittingen roven, zoals
]ezus het in de gelijkenis van Lucas 11 21 en 22 zegt.
Wat is het gevolg? ]ezus zegt: De Geest des Heren is op
Mij", om aan armen het evangelie – de
overwinningsboodschap – te brengen en aan blinden
het gezicht, om verbrokenen heen te zenden in vrijheid,
om te verkondigen het aangename jaar des Heren – het
zogenaamde jubeljaar, waarin iedereen, die in slavernij
of in armoede was geraakt, zijn vrijheid en bezittingen
terug moest krijgen.".
Een blik vooruit.
Nu zullen wij eerst en voornamelijk het gebruik van dit
woord in de geschiedkundige Boeken van het Oude
Testament bestuderen, waarin de woorden "evangelie",
"evangeliseren", en "evangelist" gebruikt worden in
verband met de geschiedenis van het volk Israël, omdat
dat de grondslag van alles is. Ook daar zullen wij zien,
dat het gebruik en dus de betekenis van die termen
uitgaat boven het louter geschiedkundig aspect in die
26
gedeelten en betrekking heeft op de strijd, die God, in
zijn Gezalfde, met zijn volk voerde tegen satan en zijn
demonische en menselijke machten. Dat betekent niet,
dat wij elementen uit die geschiedenis ' een geestelijke
betekenis' opleggen, als een soort allegorische uitlegging
dus, maar wel, dat achter deze schijnbaar een louter
menselijke aangelegenheden een geestelijke
achtergrond ligt. Dat geldt natuurlijk ook voor het
hedendaagse mensenleven. Dit zal het ons mogelijk
maken, om die lijn door te trekken naar De Gezalfde,
de "Christus", in wie God de strijd tegen satan tot een
overwinning heeft gevoerd".
27
2. DE DRIE GENERATIES
Evangelisten van Satan.
De eerste keer, dat het woord "evangeliseren" in de
Bijbel voorkomt, vinden wij in 1 Samuël 31:8 en 9 (en
in zijn tweelingtekst 1 Kronieken 10:8 en 9). Wij laten
deze tekst hieronder volgen.
"Toen nu de Filistijnen de volgende dag de
gesneuvelden kwamen plunderen, vonden zij Saul en
zijn drie zonen liggen op het gebergte Gilboa. Zij
hieuwen zijn hoofd af, roofden zijn wapenrusting en
zonden boden rond in het land der Filistijnen, om de
goede tijding te melden in de tempels van hun afgoden
en aan het volk."
Zie daar de eerste "evangelisten" in de Bijbel. Maar - -
- , "evangelisten" van Satan! Want dat deze
"evangelisatiecampagne" der Filistijnen een veel
diepere achtergrond en betekenis had, dan men
oppervlakkig lezend zou vermoeden, wordt ons
duidelijk, als wij de geschiedenis en de roeping van
Israël en van zijn koning nagaan.
Gods privévolk.
1 Israël was het volk, dat God voor Zichzelf had
gemaakt. In Genesis 15 vinden wij daarover meer.
Daarvan geven wij een overzicht.
2. Dit volk had God zich gevormd uit een hopeloos oud
mensenpaar (hij was honderd en zij negentig!) in de
wanhopige positie van toen vogelvrije vreemdelingen,
op grondslag van menselijke hulpeloosheid, van
28
absolute afhankelijkheid van God, en van
onvoorwaardelijk geloof en vertrouwen in God. Dit
kunt u bij voorbeeld lezen in Genesis 15: 1-12,3.
3. Uit Genesis 15 weten wij, dat Gods plan voorzag in
de vestiging van dit volk in een land, waar zij zich noch
meester van konden maken, noch konden handhaven
zonder Goddelijk, bovennatuurlijke ingrijpen. Dit volk
zou geen levenskansen hebben gehad, als God niet zelf
hun geschiedenis tot aan hun vestiging in het beloofde
land van te voren zorgvuldig had uitgestippeld en
voorbereid (zie Genesis 15:13-16) en als God niet zelf
"levensruimte" voor hen had gereserveerd te midden
van de andere volken (zie Genesis 15:8-21).
4. De naam Israël, die zij naar hun stamvader Jacob
zouden krijgen, was daarom heel tekenend. Jakob, die
altijd Gods beloften zelf had willen vervullen, was na
zijn strijd met de Engel des Heren kreupel op kritiek
moment, de ontmoeting met Esau. Toen moest hij op
Gods ingrijpen wachten en op Zijn kracht vertrouwen.
God gaf hem de naam Israël, wat onder anderen
betekent: Moge de Here strijden. Dat is voor dit volk
een typerende naam. Ais God niet voor hen zou
strijden, zouden ze verloren zijn. De consequentie was,
dat Israël het alleen wagen kon, om zich te laten gelden
onder de andere volken, als zij helemaal alleen op God
zouden rekenen, met andere woorden, als zij zouden
leven uit geloofd in de almachtige God, en in niets en
niemand anders.
5. Israël moest zijn: een volk van God, Gods eigendom
en woonplaats in het midden van de overige volken der
aarde, die niet gehoorzaamden aan God.
29
6. Daardoor vormde Israël het bruggehoofd van het
Godsrijk op aarde, dat God zou gebruiken, om deze
wereld weer onder zijn bestuur te brengen. Dit zou een
zegen betekenen voor alle volken.
Daarom zei God tegen Abraham: "- - - met u zullen alle
geslachten des aardbodems gezegend worden." Dit
bijzondere van het volk Israël werd heel duidelijk
ingezien door David (die daarom "een man naar Gods
hart" was, niet omdat hij zo'n lieve jongen was!) toen
hij zei: "En wie is gelijk Uw volk, gelijk Israël, het enige
volk op aarde, dat God zich tot een volk ging vrijkopen,
om Zich een Naam te maken, - - - Uw volk, dat Gij - - -
uit de volken en hun goden hebt vrijgekocht?
Gij hebt U Uw volk lsraël voor altijd bevestigd tot Uw
volk. En Gij, Here, waart hun tot een God" (2 Samuël
7:23,24).
Lsraël in de internationale, geestelijke politiek.
Het volk Israël was Gods volk. Gods of woorden van
welkom tot het volk op de Berg Sinaï in exodus 19:5
waren: Nu dan, indien gij aandachtig naar Mij luistert
en mijn Verbond bewaart, dan zult gij uit alle volken
Mij ten eigendom zijn, want de ganse aarde behoort
Mij. En gij zult Mij een koninkrijk van priesters zijn en
een heilig volk. Daardoor zou het volk Israël een heel
ander volk zijn dan alle volken der aarde. De positie
van Israël in dit wereld is heel goed beschreven in
Micha 4: 5, want alle volken wandelen elk in de naam
van zijn god,
Maar wij zullen wandelen in de naam van de Here,
onze God. En toen de Israëlieten aan Samuel om een
30
koning vroeger, zeiden zij: Stel nu een koning over ons
aan om ons te richten, als bij alle andere volken. En
toen zij op Samuels tegenwerpingen toch volhielden,
formuleerde zij het nog typerender: Dan zullen ook wij
zijn als alle andere volken. En het antwoord van God
tot Samuel was: Luister naar het volk, in alles wat zij
tot U zeggen, want niet U hebben zij verworpen, maar
Mij hebben ze verworpen, dat Ik geen koning over hen
zou zijn. Juist zoals zij gedaan hebben van de dag af,
toen Ik hen uit Egypte leidde, tot op de huidige dag, dat
zij Mij hebben verlaten en andere goden gediend, zo
doen zijn nu ook tegen U. (1 Samuel kwam 8: 5,20, 7 –
8). Het is duidelijk: te worden als alle andere volken
betekende voor Israël zijn God te verlaten en de
afgoden te gaan dienen.
Van die afgoden heeft de apostel Paulus gezegd, Dat
offeren aan afgoden een offeren is aan boze geesten (1
Corinthiërs 10: 20). Afgoden zijn de presentaties van
demonische machten, waarmee Satan de wereld
beheerst, zoals er staat in Efeziërs 2: 2, - - - waarin gij
vroegere gewandeld hebt overeenkomstig de loop dezer
wereld, overeenkomstig de oversten van de macht der
lucht, van de geest, die thans werkzaam is in de
kinderen der ongehoorzaamheid. En in 6: 12 lezen wij:
want wij hebben niet te worstelen tegen bloed en vlees,
maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de
wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze
geesten in de Hemelse gewesten.
En in Daniël 10 – 12 wordt ons een zeldzame blik
gegeven in de hogere regionen van deze geestelijke
organisatie. Het hemelse wezen dat aan Daniël
31
verschijnt heeft het over de tegenstand die hij
ondervond van de geestelijke demonische vorsten van
sommige volken, die de nationale en de internationale
politiek van die volken bepalen, en over de hulp, die hij
kreeg van de geestelijke vorst Michael, die als de vorst
van Israël in de toekomst ook het volk van God te hulp
zou komen. Hij vertelt daar nog bij, dat niemand
anders van de Hemelse vorsten in staat was om
weerstand te bieden aan die satanische machten.
(Daniël 10: 2,4, 5,12 – 14,20 ¦ - 21 en 11: 1; 12: 1).
Dat betekent, dat de Hemelse vorst Michael de
beschermheer was van Israël als een bruggehoofd van
het koninkrijk van God in een door rebellen bezet
gebied. Maar het betekent dan ook, dat de aanvallen
van andere volken op Israël in wezen een strijd is van
Satan met zijn onderhorige volken tegen God en Zijn
volk.
Het volk van satan.
Satan, de overste der wereld, zag in het volk Israël
terecht een gevaar voor zijn heerschappij. Satan heeft
de aarde in bezit genomen en beschouwt de wereld als
springplank voor de beheersing van het heelal en
"regeert"daarom deze wereld op een verre van
democratische wijze. Hij moest een volk als Israël wel
zien als een gevaar, als een nederzetting van vreemde en
vijandige oorsprong, als een "staat-in-de-staat".
Daarom was hij vanaf het begin de doodsvijand van dit
volk en bestookte het van alle kanten door zijn
handlangers Toetmosis een kwam . Later, toen de Zoon
van God op aarde kwam, zei hij duidelijk, dat hij de
32
wereldheerschappij alleen wilde toevertrouwen aan
iemand, die niet God maar hem ze als Heerser erkent
(zie Lukas 4:5-7.
En toen God zijn volk vanuit het zuiden en oosten
Kanaän had binnengevoerd, deed satan een zet. Hij
voerde een volk vanuit het noorden en westen aan. Het
waren de "zeevolken", Kaftorieten, met een groot
contingent Pelesten of Filistijnen, van Kreta en van
elders verdreven in verband met een grote
volksverhuizing in Zuidoost Europa, van Zuid Rusland
tot Griekenland. Rond 1200 v.C. bedreigden zij met een
grote vloot en een enorme colonne wagens de oostgrens
van Egypte, maar werden teruggeslagen. Zij voegden
zich in zuidwest Palestina bij de Filistijnen, die daar al
woonden ten tijde van Abraham. Er staat iets over in
Amos 9: 7 en Deuteronomium 2: 23. Rond 1140 v.C.
waren ze, getuige aardewerkresten, al doorgedrongen
tot Bethsemes. En iedereen weet, wat een last de
Israëlieten van die Filistijnen gehad hebben!
Eén van de hoogtepunten van deze strijd was de dood
van Saul en zijn zonen op het gebergte Gilboa. Dit was
voor het volk van God meer dan een militaire
nederlaag. Het was een geestelijk echec, zowel vanwege
de belangen van het koninkrijk van God, die er mee
gemoeid waren, als ook vanwege de hele
voorgeschiedenis, die er één was van ongehoorzaamheid
en morele en geestelijke degeneratie aan de kant van
Israël.
David zag de geestelijke – politieke situatie duidelijk in
en was daarom "de man naar Gods Hart", toen hij zei:
"Wie is gelijk Uw volk, gelijk Israël, het enige volk op
33
aarde, dat God Zich tot een volk ging vrijkopen, om
Zich een naam te maken, - - - uw volk, dat Gij - - - uit
de volken en hun goden hebt vrijgekocht? Gij hebt U
Uw volk Israël voor altijd bevestigd tot Uw volk, en Gij,
Here, waart hun tot een God" (2 Samuel 7: 23 – 24).
Daarom spitste de politiek tussen de machten van de
aarde zowel als tussen die et van de hemel zich toe op de
positie en het doen en laten van het volk Israël.
Daarom kan men ook in de strategie rond om Israël
gezien worden als van universele oorsprong en omvang.
Israël zowel als de omringende volken waren niet meer
dan pionnen in ontzaglijke schaakspel, waarbij het
inderdaad ging om een strijd tussen zwart en wit,
leugen en waarheid, duisternis en licht, de boze en God.
Geestelijke strategie
Als wij Richteren 1 en 2 lezen, waarin de wanprestaties
van de eerste generaties Israëlieten in het Beloofde
Land beschreven worden, komen wij tot de conclusie,
dat de geweldige kansen die satan kreeg in zijn
internationale geestelijke politieke strategie, afkomstig
waren van - - - God. En dat, daar Israël verzuimde
diezelfde kansen te benutten. De soldaten dachten er
echter anders over dan hun Generaal (lees Richteren
2:6-12) en zij grepen pas weer naar de wapens, toen zij
ontdekten, dat die joviale vijand het toch werkelijk op
hun totale ondergang gemunt had. Dit gebeurde echter
alleen, wanneer God Zijn beschermende hand
terugtrok, de vijand vrij spel gaf en daardoor
ontmaskerde (Richteren 2:13-16).
34
Wanneer een pas gevestigd bruggehoofd midden in
vijandelijk gebied de aanwijzingen van het
hoofdkwartier niet opvolgt, als de soldaten hun
veldtocht gaan beschouwen als een vacantietrip,
sigaretjes gaan roken met de vijand en uitgaan met de
meisjes, dan hoeven wij ons er niet over te verbazen, als
die "vriendelijke" vijand op een kwade dag het hele
front oprolt.
In Richteren 1 en 2 kunnen lezen, hoe Israël het er af
bracht, kwam nadat het door God op bovennatuurlijke
wijze in zijn positie geplaatst was. God wist wel, dat
bestrijdt niet met 1 generatie beslecht zou zijn. Daarom
had Hij Jozua het niet meteen alle haarden van
tegenstand laten opruimen. Ook de volgende
geslachten, "welke geen van de oorlogen om Kanaän
gekend hadden", moesten "met de strijd vertrouwd
raken". In Richteren 2:23-3:2 lezen wij, dat God de
strijd in etappes wilde uitvoeren, om zijn volk
strijdbaar te houden in de volgende generaties. Wat
voor strijd dat was, weten wij wel uit het Boek Jozua:
zeven keer om een stad heen lopen, en hele veldslag
verliezen als één man enkele kunstvoorwerpen en dat
geldt uit de vernietiging redt, of een veldslag binnen,
dank zij een catastrofale hagel en een zon, die de hele
dag op twaalf uur blijft staan. Dat waren zo de
ervaringen van de Israëlieten, die de strijd om Kanaän
dan wel gekend hadden. En dat was natuurlijk allemaal
veel te riskant voor gewone mensen en ook te lastig.
Daarom probeerden ze het op een andere manier te
winnen. Waarom zouden ze ook niet met wat 'geestelijk
inzicht' te werk gaan? Als zij nu eens de geestelijke
35
machten achter deze aardse vijanden wat meer te
vriend gingen houden, dan kon het
bezettingsprogramma misschien uitgevoerd worden
zonder die economisch zo schadelijke mobilisatie en
oorlogvoering en het risico van de krijgskans
(Richteren 2: 6 – 12). De vijand bleek ook niet zo kwaad
te zijn. Natuurlijk was dat laatste een weloverwogen
tactieken van de Tegenstander. Het ergste was, dat als
de vijand dan toesloeg sloeg en de Israëlieten,
ontnuchterd, zich tot God wendde, hij de vijand
volkomen in de kaart scheen te spelen. Vaak werden zij
jarenlang door God verlaten en overgeleverd aan de
vijand. Ten slotte was het dan de één of andere obscure
figuren, die door God gebruikt werd, om de zaak te
redden. Zo werd de overwinning toch weer een
geloofswonder (Richteren 2: 13 – 16). Nee, dan liever
een koning!
Als alle andere volken.
De geloofsstrijd had al lang afgedaan, maar de
geestelijke gelijkschakeling had hun ook al niet sterker
kunnen maken. Maar nu hadden ze het gevonden! Zij
moesten zich de politieke structuur en de bevelvoering
van de vijand eigen maken. De achtergrond van alles
was echter, dat Israël helemaal vergeten was, waarom
zij waren er wát zij waren. Wat had Mozes gezegd?
"Gij zijt een volk, dat de Here, uw God, heilig is; U
heeft de Here, uw God, uit alle volken van de
aardbodem verkoren om zijn eigen volk te zijn"
(Deuteronomium 7: 6). Maar wat zeggen zij tegen
Samuel in 1 Samuel 8: 5,19, 20? "Stel een koning over
36
ons, om ons te richten, als bij alle andere volken - - -
dan zullen ook wij zijn als alle andere volken." Het
ergste was natuurlijk niet, dat zij een koning wilden
hebben, want daarin was in de wet van Mozes al
voorzien (Deuteronomium 17: 14 – 20) en per slot geeft
God er één. Neen, zij wilden nu eens een 'normaal' volk
worden. Zij wilden een een radikale gelijkschakeling
met alle andere volken. Het is alsof zij Samuel en God
te kennen gaven, dat aan dat eeuwenlange
geëxperimenteer nu maar eens een eind moest komen.
Niet een onzichtbare God, maar een zichtbare koning
zou voortaan hun politieke en militaire belangen
moeten behartigen. Dan zouden zij op gelijke voet met
de hun omringende volken staan, en zouden zij hen met
hun eigen methoden op effectieve wijze kunnen
bestrijden. Dat ze alleen nog maar een koning nodig
hadden, om "als alle andere volken" te worden, hadden
ze huns ondanks goed ingezien. Innerlijke waren ze
immers al lang gelijkgeschakeld met de wereld. Dat had
hun Goddelijke Koning wel door, zoals Hij ook ronduit
tegen Samuel zei: "Juist zoals zij gedaan hebben van de
dag af, toen Ik heb hen uit Egypte leidde tot op de
huidige Dag, dat zij Mij hebben verlaten en andere
goden gediend, zo doen zij ook nu tegen u." Samuel
ervoer in deze krenking slechts, wat God zich al zo lang
had is laten welgevallen. In zoverre had Samuel dus
gelijk gehad met zijn klacht, dat hij nu eens ervoer, wat
God al zolang ervaren had!
37
Geen begrip van zijn roeping.
Dat Israël absoluut geen notie had van zijn roeping en
plaats tussen de volken der wereld, blijkt wel heel
duidelijk uit wat ons verteld wordt in 1 Samuël 8.
Mozes had tot Israël gezegd : "Gij zijt een volk, dat de
Here, uw God, heilig is; u heeft de Here, uw God, uit
alle volken van de aardbodem verkoren om zijn eigen
volk te zijn" (Deuteronomium 7:6). Maar hoor nu wat
de Israëlieten zeggen tegen Samuël: "Stel nu een koning
over ons aan om ons te richten, als bij alle andere
volken . . . dan zullen ook wij zijn als alle andere
volken" (1 Samuël 8:5,19,20).
Het kwaad, dat zij een koning wilden hebben, zat niet in
de eerste plaats in het verlangen naar een koning,
Anders had God nooit hun verlangen ingewilligd. Die
koning moest er volgens hen komen, omdat deze nodig
was, om als alle andere volken te worden.
Toch was zelfs dat verlangen, van menselijk standpunt
uit gezien, gerechtvaardigd. Ja, het was zelfs het enige
verstandige, dat zij konden bedenken in hun situatie. Er
was namelijk een hele geschiedenis aan voorafgegaan.
Drie generaties.
Die ontwikkeling heeft gelopen van de eerste generatie,
die in het beloofde land kwam, via de tweede generatie,
die van de Richteren, naar de derde generatie, die van
Samuël. Het woord generatie dient hier ruimer te
worden genomen dan zijn letterlijke betekenis. En in
het voorbijgaan kunnen wij vaststellen, dat de eerste
drie generaties van elke nieuwe groep van
'Godsgezinden' vaak eenzelfde lijn vertonen.
38
De overgang van de eerste naar de tweede generatie is
kenmerkend. In Richteren 2:7,10,11 staat: "Het volk
diende de Here gedurende heel het leven van Jozua en
van de oudsten - - - die heel het grote werk gezien
hadden, dat de Here voor Israël gedaan had - - -. Nadat
ook dat hele geslacht tot zijn vaderen vergaderd was,
kwam na hen een ander geslacht op, dat de Here niet
kende, noch het werk, dat Hij voor Israël gedaan had.
Toen deden de Israëlieten wat kwaad is in de ogen des
Heren en gingen de Baäl dienen." Wie had tot dusver
de plannen gemaakt en uitgevoerd? Wie had het
initiatief genomen tot de uittocht uit Egypte, de
doortocht door de Rode Zee, de tocht door de woestijn
en de uitreddingen, toen beleefd, de overwinningen, die
hen aan de rand van het beloofde land brachten, de
tocht door de Jordaan, de val van Jericho en de
verovering van het land? Het was God geweest, van
begin tot eind. Maar waarom hield God dan op met
wonderen doen na de dood van Jozua en de eerste
oudsten?
Richteren 1:1-19a is één en al overwinning. Doch de
rest van dat laatste vers bevat een onzinnige
tegenstelling: "En de Here was met Juda, zodat hij het
gebergte in bezit nam, maar hij was niet in staat de
bewoners van de vlakte te verdrijven, want dezen
hadden ijzeren strijdwagens." Wie is de laatste "Hij"?
Was dat God? Nee, het was Juda, die wel in een strijd
van man tegen man konden overwinnen, maar niet in
gemechaniseerde oodogvoering. Toch was dat niet de
werkelijke oorzaak.
39
Een onmogelijke situatie.
De naam "Juda" betekent: "De dankende". Dat waren
ze geweest in het gebergte: "De Here was - - - (zodat
Juda nam)". Direct daarachter staat: "(Juda) was niet -
- -". Heel logisch! In het gebergte was de Here de dader
en Juda de danker. In de vlakte werd Juda de dader, en
dus de verliezer. En zijn treurig voorbeeld volgden de
Benjaminieten, Jozef, Manasse, Efraïm, Zebulon, Aser
en Naftali volgens Richteren 1:21-33. Dan werd zelfs
teruggedrongen! (34 e.v.). Het was alles half werk:
overwinningen en nededagen. Of eigenlijk kwam het
niet eens tot nededagen: zij hielden eenvoudig op met
vechten en lieten de vijand zitten waar hij zat. Zodra zij
een comfortabel plekje voor zich veroverd hadden,
dachten zij er niet over voor Gods zaak verder te
vechten. Het gevolg was, dat zij God niet meer nodig
hadden en er ook geen wonderen meer gebeurden.
Nogal logisch, dat hun kinderen de Here niet kenden!
Hoe zouden die ook iets van Gods programma, laat
staan van Gods macht omdat programma uit te voeren,
ervaren hebben? Omdat zij Gods macht niet hadden
leren kennen in het leven van hun vaders, zullen de
kinderen ook bar weinig zin gehad hebben we, om met
de vijand al te lastig te maken.
Het was een trieste cirkelgang. Omdat de vaders alleen
maar geïnteresseerd waren in Gods werk voor zover het
hun onmiddellijke, menselijke verlangens betrof,
hadden zij God niet meer nodig. Zij konden Zijn
wonderen en de daarmee gepaard gaande
"noodtoestanden" niet gebruiken. Zulke egoïsten
kweken van zelf nog grotere egoïstische kinderen!
40
Wat konden zij doen? In Richteren 21: 25 staat het zo:
"Ieder deed wat goed was in zijn ogen." En wij, die bij
voorbeeld Romeinen 8 kennen, verbazen ons niet, dat er
staat: "Toen deden de Israëlieten wat kwaad was in de
ogen des Heren." "zij, die in het vlees zijn, kunnen God
niet behagen (Rom.8:8)." D.w.z.: "Zij, die naar hun
beste weten handelen als mens, kunnen in hun streven
nooit in harmonie met de wil van God handelen!"
God specialiseert zich in het onmogelijke.
Zodra wij ons tot het menselijk-wenselijke en het
menselijk-mogelijke beperken, verdwijnt de Here uit
onze horizon. En als de Heer uit onze horizon
verdwijnt, moeten wij ons wel beperken tot het
menselijk-mogelijke. Dat is in het natuurlijke vlak ook
zo: hoe hoger wij van de aarde opstijgen, des te groter
wordt onze horizon; hoe lager wij naar de aarde
afdalen, des te beperkter onze gezichts einder. Maar de
Heer "specialiseert zich" in het menselijk-onmogelijke!
Daarom, als alleen het menselijk-mogelijke in ons leven
volbracht wordt, wordt daarin geen kracht des Heren
openbaar. En omdat de vijand alleen maar bang is voor
de kracht des Heren, lukt hij dan op ons aan.
In zo'n geval merken wij, hoe ontzettend het is, als de
Heer uit onze horizon verdwenen is. Hij is er natuurlijk
wel, maar wij zien hem niet, met het gevolg, dat wij ons
menen te moeten beperken tot het menselijk-mogelijke.
Wij kunnen ook niet meer. Daar worden al onze
maatregelen op afgestemd, wat tot resultaat heeft, dat
wij precies het omgekeerde doen van wat de situatie
41
vereist, het menselijk-onmogelijke. De uitkomst is:
Nededaag!
Is niet veel in ons eigen leven en in dat van veel
christelijke gemeenschappen en ondernemingen in
overeenstemming met dit patroon? God laat zich echter
niet beperken. Hij gaat door, want Zijn programma
voor de mensheid en voor het heelal zal uitgevoerd
worden.. Hij probeert de oude generatie niet te
verbeteren, maar Hij begint een nieuwe generatie te
vormen, hij begint "van-niet-af-aan": een vrouw, die
geen kinderen kon krijgen, Hanna (1 Samuel 1:2). Ziet
u wel, dat het werk van God begint met het menselijk-
onmogelijke?!
De derde generatie : God neemt het roer over.
Zo kwam Samuël. Wat was zijn begin? Eli zei tegen de
moeder: ,;Ga heen in vrede, en de God van Israël zal u
geven, wat gij van Hem gebeden hebt." Samuëls naam
betekent daarom: "Van de Here gebeden" (1 Samuël
1:17en20). Wat zegt zijn moeder, als zij hem bij de
priester brengt? ", - - - om deze jongen heb ik de Here
gebeden, en de Here heeft mij gegeven. Wat ik van Hem
gebeden heb" (1:26,27). Wat zegt zij in haar lofzang?
"Mijn hart juicht in de Here (2 : 1) - - . De Here doodt
en doet hedeven, Hij doet - - - en (doet) - - - (6). De Here
maakt - - - en maakt - - - Hij vernedert, Hij verhoogt
(7). Hij heft op - - - Hij hcft omhoog - - - Hij heeft (8),
Hij behoedt - - - (9), De Here richt - - - Hij geeft - - - Hij
verhoogt (10)" Halleluja! God is weer aan het werk
gegaan! En het is nu eens geen hulp tegen vijanden.
42
Geen defensief, maar het begin van een nieuw offensief
tegen de vijand van het volk van God.
Doch er staat nog meer! "Door Hem worden de daden
(van de mensen) getoetst (3), - - - Niet door kracht is een
man sterk - - - De Here geeft sterkte (9, 10)" God wordt
niet alleen weer de Dader. Maar de mens als dader
wordt uitgeschakeld en kan weer een danker worden
voor wat God doet. In Hanna keert het vuur van de
eerste generatie weer, en door haar gaat God de nieuwe
generatie opgekweken. Ze de vertegenwoordigers van
de oude generatie "rekenden niet met de Here" (1
Samuel een 2:12). Dat zijn de zonen van Eli. Maar van
Samuël staat: "Samuel nu dienden voor het aangezicht
des Heren" (1 Samuel 2: 18). "De jonge Samuel groeide
- - - op bij de Here" (1 Samuel 2: 21). "De jonge Samuel
nam toen in aanzien en in de gunst, zowel bij de Here
als bij de mensen" (1 Samuel op 2: 26).
Met de oude generatie en rekent God spoedig af: "Wie
mij eren, zal Ik eren, maar wie Mij versmaden, zullen
gering geacht worden. Zie, de dagen komen, dat Ik heb
uw kracht verbreken zal", zegt Hij tot Eli (1 Samuel 2:
30,31). En aanstonds staat er: "Toen liet de Here
Samuel" (1 Samuel 3: 4). Nog was Samuels oor na
uitsluitend afgestemd op de menselijke stem: het "In
die dagen (wassen) het woord des Heren schaars;
gezichten waren niet talrijk" (1 Samuel 3: 1). Dan
herinnert zich een stokoude man, dat God ook nog een
stem heeft. Was dat misschien bijna een eeuw geleden,
dat die gehoord was? In elk geval moest Samuel van het
begin af beginnen in de school van de Godsopenbaring.
Wat zegt God tegen hem, als Hij eindelijk gehoord
43
wordt? "Ik ga - - - iets doen - - -" (1 Samuel 3: 11). En
zelfs de oude Eli erkent, dat er een nieuw tijdperk is
begonnen: "Hij is de Here, Hij doe wat goed is in Zijn
ogen" (1 Samuel 3: 18).
De Geest en het vlees.
Hoe eindigde Samuel zijn leven? Laten wij het lezen in
1 Samuel 8: 1 "Toen Samuel oud geworden was, stelde
hij zijn zonen tot richters over Israël ". Heel verstandig,
maar - - - volkomen naar de mens. De mens, die zijn
werk als mensenwerk ziet, denkt mensen nodig te
hebben, om zijn werken voort te zetten en te voltooien.
Maar meestal is dat de dood in de pot. Een vader is
geneigd te denken, dat zijn zonen ook zijn geloof van
hem hebben meegekregen en dat geestelijk inzicht
erfgoed is. Maar de verhouding tot God is voor ieder
iets heel persoonlijks. Niettemin was het het enige, wat
hij doen kon in deze situatie, maar daarom was het
weer het "menselijk – mogelijke". En daarom was het
volkomen verkeerd. Kijk maar naar de resultaten:
"Zijn zonen wandelden niet in zijn wegen; zijn waarop
winstbejag uit, namen geschenken aan en bogen het
recht" (1 Samuel 8: 3). Dat was niet zo heel verschillend
van wat de zonen van Eli deden. Maar hij (een mens)
had ze ook aangesteld over Gods volk! Vergat hij, dat
het God is, die richters aan stelt over Zijn volk? ! Op
Samuel was van toepassing, wat Paulus eeuwen later
aan de Galaten moest schrijven: "Gij zijt begonnen met
de Geest, eindigt gij nu met het vlees?" (Galaten 3: 13).
Wij kunnen het ook zien aan de reactie, die de
maatregelen van de oude Samuel verwekte onder het
44
volk. "Daarom kwamen alle oudsten van Israël bijeen;
zij gingen naar Samuel in Rama en zeide tot hem: Zie,
gij zijt oud geworden en uw zonen wandelen niet in uw
wegen; stel nu een koning over ons aan, om ons te
richten, als bij alle andere volken" (1 Samuel de 8: 4,5).
Waar is God in hun horizon? Verdwenen!! Samuel is
degene bij wie zij komen. Toch ontbreekt hun ook het
ware inzicht. Samuels wegen zijn de maatstaf; niet
Gods wegen. Aan Samuel wordt gevraagd, om een
koning aan te stellen, niet aan God.
Ook een het antwoord, dat God aan Samuel gaf,
spreekt boekdelen. "Niet u hebben zij verworpen, maar
Mij hebben zij verworpen" (1 Samuel 8: 7). Had dan de
gedachte bij Samuel geleefd, dat hij (met zijn zoons)
verworpen was? Was het daarom, dat hij zo direct in
teleurstelling tot God ging bidden? Er staat: "Toen - - -
mishaagde dat aan Samuel, en hij bad tot de Here" (1
Samuel 8: 6). Ja, daarom!
Wie het laatst lacht - -
Toen kregen zij hun koning. Hij was echter niet de
gezalfde, waren aan na van zo'n 3 (1 Samuel 2: 10).
Saul was de laatste van Samuels generatie. Hij kwam in
de failliete boedel van zijn voorganger en geestelijke
vader. En als "zoon zijns ouderdoms" kreeg hij
Samuels vleselijke gezindheid mee als erfenis. Toen hij
bleek alleen de fysieke en menselijke eigenschappen
voor een koning te bezitten, werd hij net zolang door
zijn geestelijke vader betreurd, tot God er genoeg van
had en dat onomwonden tegen Samuel zei met de
woorden: "Hoe lang nog zult gij treuren om een man,
45
die Ik verworpen heb?" (1 Samuel 16: 1). Dat zoiets
nodig was, zegt wel iets van Samuels geestelijke
toestand.
Door deze koning slaagde Satan er in een overwinning
te behalen op het volk van God, die zo belangrijk was,
dat hij het als "Evangelie" liet rond bazuinen aan zijn
die demonische en menselijke onderdanen. Hoe dat in
zijn werk ging, zullen wij de volgende keer zien.
Ook in de huidige kerken en kringen hebben wij een
eerste, tweede het en derde generatie. De eerste heeft
het grote werk Gods gezien, waardoor het onmogelijke
mogelijk werd. De tweede valt terug op de erfenis en
kent God alleen nog maar "van horen zeggen". De
derde generatie gaat de zaken "reorganiseren": een
combinatie van goddelijke visie en menselijke kracht.
En Satan lacht in zijn vuistje. Maar wie het laatst lacht,
lacht het best. Dat is God! "Die in de hemel zetelt,
lacht". Want Zijn Zoon zal de eindoverwinning
behalen!
46
3. EEN EVANGELIE OP INTERNATIONAAL
NIVEAU.
De Gezalfde des Heren
lsraël kreeg een koning, gezalfd met de kracht Gods!
"Toen nam Samuël de oliekruik, goot haar uit over zijn
hoofd, kuste hem en zei: Heeft niet de Here u tot vorst
over zijn erfdeel gezalfd?". (1 Samuel 10:1) "Dan zal de
Geest des Heren u aangrijpen en gij zult tot een een
ander mens worden" (vers 6).
"Terwijl hij zich omkeerde om van Samuel weg te gaan,
schonk God hem een ander hart" (vers 9). De man, die
zich na zijn verkiezing verscholen had tussen het
pakgoed, werd aanvoerder van het volk van God.
Ook van David lezen wij dergelijke dingen "Samuel
nam de oliehoorn en zalfde hem te midden van zijn
broeders Van die dag af greep de Geest des Heren
David aan" (1 Samuel 16 : 13) Het is interessant om te
bedenken dat, hoewel volgens vers 14 van datzelfde
hoofdstuk, de Geest des Heren van Saul geweken was,
Saul tot aan zijn dood toe de Gezalfde des Heren" bleef
(2 Samuel 1 :14,16).
Op dit punt in de geschiedenis deed de Gezalfde des
Heren" zijn intrede in de geschiedenis van Israël, en - -
- van de mensheid. Voor ons is dit van groot belang,
omdat het woord" Christus "precies hetzelfde betekent
als "gezalfde ". In de gezalfde stond, temidden van
Gods volk, een man als Gods vertegenwoordiger op
aarde, "aangegrepen door de Geest des Heren'-
Waartoe? Om met zijn geestelijke en lichamelijke
krachten aan de Geest van God ten dienste te staan als
47
een gewillig en bruikbaar instrument, om het
Koninkrijk van God op aarde werkelijkheid te maken.
Maar juist daardoor werd zijn positie en die van het
volk afhankelijk van een door mensen moeilijk te
vervullen voorwaarde: gehoorzaamheid: "Als gij maar
de Here vreest, Hem dient, naar Hem luistert en tegen
het bevel des Heren niet weerspannig zijt, en zowel gij
als de koning die over u regeren zal, de Here, uw God,
volgt! – Vreest slechts de Here men, dient Hem trouw
met uw ganse hart, - maar indien gij toch kwaad doet,
zult gij zowel als uw koning weggevaagd worden" (1
Samuel 12:14.15.24,25).
Maar Saul kon het volk geen enkele garantie in zichzelf
bieden, om met hem staande te blijven in de kracht van
God. De koning viel! Nadat hij, bij het uitblijven van
Samuel, die voor de veldslag een offer zou brengen,
eigenmachtig was gaan offeren, " zei is is Samuel tot
Saul: Gij hebt dwaas gehandeld: gij hebt niet in acht
genomen het gebod van de Here, uw God, dat Hij u
geboden heeft, anders zou de Here uw koningschap
over Israël voor altijd bevestigd hebben. Maar nu zal
uw koningschap niet bestendig zijn. Gij hebt het woord
des Heren verworpen, daarom heeft de Here u
verworpen (1 Samuel 13: 13,14). En toen hij de
Amelekieten en al hun bezittingen niet geheel vernietigd
had, is en hij Samuels het mantel scheurde, die hij
greep, om hem te beletten heen te gaan, zei deze: "De
Here heeft het koningschap van u afgescheurd"(1
Samuel 15:26 – is 28).
48
Gezalfd met Gods kracht, en toch - - -
Het leven van Saul, als de gezalfde des Heren, is een
tragedie, waarvan de laatste acte zich in snel tempo
voltrekt. En onder de hand wordt David tot koning
gezalfd: "Samuel nam de oliehoorn en zalfde hem
temidden van zijn broeders. Van die dag af greep de
Geest des Heren David aan - - -. Maar vals zou was de
geest des Heren geweken, en boze geest, die van de Here
komen, joegen hem angst aan" (1 Samuel 16: 13 – 14).
Merkwaardig is wel, dat Saul tot na zijn dood "de
Gezalfde des Heren" wordt genoemd (2 Samuel 1:
14,16). Uit de daarop volgende gebeurtenissen blijkt
echter duidelijk, dat Saul geen inzicht en geen kracht
meer had, om zijn positie te vervullen. De rest van zijn
leven gebruikte hij, om te trachten, zijn opvolger
onschadelijk te maken. Dat wordt ons verteld in 1
Samuel 18 – 27. En daarmee was hij in feite de
handlanger geworden van de vijand: een speelbal van
duistere machten, die hem misbruikt ten, dat zij hun
kans schoon meenden te zien, om deze schijn – gezalfde
en zijn aanhang te liquideren, en zijn opvolger met
diens getrouwen voor zich in te palmen. Hoewel hij zijn
titel houdt, kan hij de strijd niet meer op effectieve
wijze voeren nu de Geest des Heren van hem geweken is
(1 Samuel 16). Hij heeft geen inzicht meer in de aard
van Israëls positie en strijd. Natuurlijk tracht de vijand
zijn verstand verder te benevelen.
Het satanische hoofdkwartier stuurt speciale agenten
om hem faliekant verkeerde- ideeën bij te brengen. Was
de strijd van Israël tegen de omringende volken een
49
strijd op menselijk front, of was zij een geestelijke
strijd?
De afvallige en de ware Gezalfde.
Als wij de geschiedenis van David en Goliath lezen,
zouden wij geneigd zijn het eerste te geloven. Satan
kiest zijn mannetjes met zorg uit! Daar komt een man.
Die in alles als m e n s extrasuper is, om als voorvechter
van de Filistijnen met de kampioen van Israël te
strijden: Goliath. Als daarmee de volle aandacht is
gevallen op de menselijke kansen in de strijd, zegt deze
superman: "Ben ik geen Filistijn, en zijt gij geen
knechten van Saul?" (vers 8). "Ik tart heden de
slagorden van Israël (vers 10). Dat was een pertinente
leugen, al wist hijzelf misschien niet beter. De
Israëlieten waren knechten van G o d en vormden de
slagorden van de Allerhoogste. Hij had wel gelijk, want
in feite wisten de Israëlieten ook niet beter. Zij hadden
geen inzicht, noch in de positie, waar zij als volk van
God recht op hadden, noch in de treurige toestand,
waarin zij door de ontrouw van Saul gekomen waren.
Het gevolg was, dat hun onwetendheid alleen maar
groter werd : ze herhaalden Goliaths woorden
klakkeloos, toen zij tegen David zeiden: "Hij komt om
Israël te tarten" (vers 25). Zo doet satan in zijn wijze
van strijden altijd. Hij bestrijdt het kind van God, het
volk van God, de gezalfde des Heren, maar altijd onder
het mom van een louter menselijke aangelegenheid,
hoewel hij alleen God in de Zijnen bestrijdt. Als wij ons
daardoor laten beetnemen, vormen onze kansen, onze
problemen, onze onmogelijkheden zulke grote
50
hindernissen, dat die een obsessie voor ons worden en
wij geen gedachten meer over hebben, om ons te
bezinnen op de werkelijke inzet van de strijd. En dat is
nu juist satans bedoeling!
De man naar Gods hart
Maar wie zich laat beetnemen. David niet! Hij is de
werkelijkc "gezalfde des Heren" (1 Samuel 16:13). Hij
toont geestelijk inzicht in de situatie te hebben: "Wie
toch is deze onbesneden Filistijn, dat hij de slagorden
van de levende God tart?" (vers 26). Direct worden ook
enkele agenten door satan op hem afgestuurd een:
Eliab, Davids broer (de oudste nog wel) komt met een
echt broederlijk meerderwaardigheidsgevoel hem even
de les lezen en slingert hem een paar onrechtvaardige
verwijten en gemene verdachtmakingen naar het hoofd.
Gelukkig laat David zich daardoor niet op de kast
jagen. Hij reageert er nauwelijks op (verzen 28 en 29).
Wat zou satan gegnuifd hebben, als het op een
ruziepartij zou zijn uitgelopen! Hij had de partijen
goed gekozen. Vooral twee broers (of broeders!)
kunnen daar door satan zo goed voor gebruikt worden,
die zijn zo familiaar, dat ze elkaar heus wel alles durven
zeggen, zo midden in het gezicht Maar David is een
geestelijk man. Hij maakt naar onze maatstaven wel
een tamelijk "schaapachtige" opmerking met zijn:
"Wat heb ik nu gedaan? Het was maar een vraag."
Doch met "flinkheid" tegen zijn broer zou hij zijn
krachten verspeeld hebben, nog voor hij aan Goliath
was toegekomen – als hij dan nog aan hem toegekomen
51
zou zijn- Indien de strijd tegen Goliath .,des Heren" is,
dan is de woordenwisseling met zijn broer het ook!
Als dat trucje niet lukt, dan stuurt satan iemand op
David af met overdreven betoon van liefde en
bezorgdheid voor zijn lichamelijke welzijn En wie is er
opeens zo bezorgd voor David? De man, die de rest van
zijn leven zal gebruiken om hem naar het leven te
staan: Saul Daaraan kunnen wij al zien – achteraf – dat
die bezorgdheid van Saul niet uit Saul zelf voortkwam
Kenmerkend is ook, dat de man, die verondersteld kan
worden over meer dan normale geestelijke kracht te
beschikken, het eerst aan lichamelijk welzijn denkt
(vers 33) Wij zien ook, hoezeer Sauls horizon nu al
beperkt was tot de menselijke mogelijkheden: Gij zult
met deze Filistijn de strijd niet kunnen aanbinden, want
gij zijt nog jong en hij is een krijgsman van zijn jeugd
aan." De beslissende factor ligt voor David echter in
wat we lezen in de verzen 37 – 39- "De Here – Hij zal
mij redden'. En Saul zegt het hem na, maar zonder te
beseffen. Wat die uitspraak in deze situatie betekent :
"Ga, en de Here zal met u zijn." In het volgende
ogenblik doet hij naar het tegendeel; hij wil hem laten
vertrouwen op menselijke hulpmiddelen (vers 38). Dat
is de satanische leugen: God zal het doen, maar dan
moet ik eerst mijn maatregelen hebben getroffen - - -.
David merkt al gauw, dat al die nuttige menselijke
hulpstukken hem alleen maar belemmeren in zijn
bewegingen. Hoeveel kinderen van God, arbeiders in
Zijn Koninkrijk, zijn er niet belemmerd, of zelfs
uitgeschakeld, doordat zij helemaal ingekapseld zijn in
menselijk gedoe van organisatie, dat het werk en de
52
werker heet te moeten beschermen? Davids
slotcondusie is en blijft: "De strijd is des Heren" (vers
47), maar hij komt niet tot een volkomen belevenis van
dat beginsel, voordat hij "zich ontdeed" van alle
menselijke elementen (verzen 39 en 50) . 0 ja, hij heeft
ze geprobeerd, maar hij had zelfs moeite om te lopen,
laat staan dat hij zo zou kunnen vechten!
"Ons geloof, dat de wereld overwint".
Zijn geloofsbelijdenis, zijn geestelijke visie, spreekt hij
uit tegenover zijn vijand (verzen 45 – 47). "Gij treedt
mij tegemoet met zwaard en speer en werpspies, maar
ik treed u tegemoet in de naam van de Here der
heerscharen, de God der slagorden van Israël . Deze
dag zal de Here u in mijn macht ovedeveren en ik zal u
verslaan en u het hoofd afhouwen is, opdat de gehele
aarde wete, dat Israël een God heeft. Want de strijd is
des Heren, en Hij geeft u in onze macht." Allereerst
ontmaskert hij de werkelijke bedoelingen van satan:
"Gij wilt de strijd voeren op basis van menselijke
hulpmiddelen, maar ik reken op de geestelijke, hemelse
strijdmacht." Dan rekent hij hem de werkelijke
machtsverhoudingen voor. "Ik kan tegen u niet op,
maar u kunt tegen mijn God niet op. Daarna vertelt hij
zichzelf en zijn volk, maar ook zijn menselijke en
geestelijke tegenstanders, wat de inzet van de strijd is,
want een soldaat, er die vecht zonder een doel voor
ogen, is een verloren man. Het doel is niet, dat er een
gevaarlijke reus afgemaakt wordt, dat de vijand
verslagen wordt, dat het volk bevrijd wordt, of dat
53
David er levend afkomt en als held wordt vereerd. Dat
zijn hoogstens bijproducten op het menselijk vlak.
Neen, de hele aarde zal weten, dat Israël een God heeft
en daarmee zal het volk van Abraham aan zijn doel
beantwoorden: alle geslachten van de aardbodem in
hem gezegend.
Het doel van de strijd die wij, als gelovigen, hebben te
verduren, is niet in de eerste plaats dat wij er beter van
worden: uit moeilijkheden gered worden, succcs
hebben in materieel of (en) geestelijk opzicht,
"gelukkig" zijn, of geestelijk staande blijven en "veilig
aan 's hemels kust" aankomen. Dat zijn de
bijproducten van dat grote doel: de naam van Christus
en van God moet bekend worden in onze omgeving, in
onze generatie, over de gehele aarde, in het heelal,
"opdat aan de overheden en machten in de hemelse
gewesten de veelkleurige wijsheid van God bekend zou
worden naar het eeuwig voornemen, dat Hij in Christus
Jezus, onze Heer, heeft uitgevoerd" (Efeziërs 3:10). Wat
voegt Paulus daaraan toe? "Daarom verzoek ik u met
aandrang, de moed niet op te geven." Waarin onze
moeilijkheden ook zitten, wat er ook voor ons in
menselijk opzicht op het spel staat, als wij voor ogen
houden, dat noch de strijd, noch de overwinning ons
persoonlijk aangaat, maar een zaak is, die God betreft,
valt de vrees voor de menselijke zijde van de strijd van
ons af en zijn wij onoverwinnelijk.
Wat een oneer voor de naam van God in de wereld en
wat een scheuringen in de gemeente zouden voorkomen
zijn, als altijd zo "in geloof" werd geleefd. Geloof is
"geestelijk inzicht in de practijk", "geestelijk inzicht in
54
actie" . Dat was het bij David, en dat is het ook in ons
geval en Johannes zegt: "Dit is de overwinning, die de
wereld overwonnen heeft: ons geloof" (1 Johannes 5 .
4).
Liquidatie van de gezalfde des Heren.
Waarom wij zo diep ingegaan zijn op deze episode uit
het leven van David? Wij hadden het toch over Saul?
Ten eerste, omdat hetgeen Saul miste, het beste uitkomt
door te zien wat David bezat: beiden waren immers
"gezalfd" en zouden dus hetzelfde moeten bezitten!
Maar bovendien is het besproken voorval de
onmiddellijke voorgeschiedenis van het onderwerp, dat
ons bezighoudt: de slag en de nededaag op het gebergte
Gilboa, en "het evangelie" van satan.
Wij hebben al gezlen, dat Saul als effectieve kracht voor
het Koninkrijk Gods was uitgeschakeld. Van nu af
blijkt hij echter ook een gewillig instrument in de
handen van satan om David, de toekomstige koning van
het volk van God, te vervolgen en onschadelijk te
maken. Dat is de inhoud van het tweede deel van 1
Samuel van hoofdstuk 18-27.
Het einde van Sauls carriere als "gezalfde des Heren"
was allang gekomen. Doch zulke mannen kunnen soms
nog een hele tijd meelopen in het leger van God. Dan
komt het ogenblik, dat satan zijn strijdkrachten
samentrekt, om de rest van het bruggehoofd van het
Koninkrijk van God op aarde op te ruimen. "In die
dagen verzamelden de Filistijnen hun legers, om een
veldtocht tegen Israël te ondernemen" (1 Samuel 28:la).
In welke dagen gebeurde dat?
55
Het moment was goed gekozen. Het staat er zo zakelijk,
maar het moment, waarop dit gebeurde, laat duidelijk
zien, dat het meesterbrein hierachter was van iemand,
die de geestelijke situatie goed kende. Geestelijk was
Israël geïsoleerd en in Israël bestond een geestelijk
vacuum. Indertijd toch had de jonge Saul radicaal
gekozen voor de levende God, door alle waarzeggers,
die contact konden leggen met de machten der
duisternis, te verbannen. Er was geen enkel geestelijk
contact meer mogelijk, met welke kant dan ook.
Samuel, de profeet, die de verbinding met God
onderhield, was er niet meer. En Saul zelf kon geen
contact met het hemelse hoofdkwartier krijgen. Dat is
de toestand, zoals die ons geschilderd wordt in 1 Samuel
28 . 3-6. Het staat er zo tekenend: "Toen Saul het leger
van de Filistijnen zag, werd hij bevreesd en zijn hart
beefde zeer. En Saul vroeg de Here, maar de Here
antwoordde hem niet, noch door dromen, noch door de
Urim, noch door de profeten". Daarom ging hij in zijn
isolement contact zoeken met de geestelijke
"buitenwereld" via de verbindingen van de vijand:
"een vrouw, die geesten van doden kan bezweren".
Deze schijngezalfde viel door de mand. Hij stond
immers een geestelijke allang aan de kant van de vijand
is en had daarvan genoeg blijken van geven in het
najagen van "de man naar Gods hart". 9 "toen zij zal
tot zijn dienaren: Zoeken wij een vrouw, die geesten
van doden kan bezweren; dan wil ik naar toe gaan en
haar raadplegen" (1 Samuel 28: 7). Zij vonden er
inderdaad één, buiten het door Saul beheerste deel van
het land. Zijn geestelijke verdwazing bereikt wel het
56
toppunt, als hij onder die omstandigheden aan deze
vrouw nog een eed zweert bij de levende God, nota bene
om haar te verzekeren, dat zij als waarzegster met rust
gelaten zal worden. Dat staat in 28.7-20.
De militaire situatie.
De militaire situatie is interessant. Saul beheerste alleen
het bergland, waarvan Gilboa het noordelijk punt is.
Van hier uit heeft men uitzicht op de vlakte van
Jizreeël, die ten noorden daarvan het bergland van
West naar Oost doorsnijdt. Hij verbindt de kustvlakte
met het Jordaandal ten zuiden van het meer van
Galilea, en alle drie waren ze in handen van de
Filistijnen. Midden in de vlakte van Jizreeël ligt in de
Heuvel Moré. Aan de Zuidhelling daarvan ligt Sichem,
waar het leger van de Filistijnen lag, is en de
Noordzijde lag Endor, waar de waarzegster woonde.
Saul moest dus door het vijandelijk gebied heen, om
daar de hulp van een geestelijke handlangster van de
vijand in te roepen, om via de verbindingen van de
Tegenstander contact te krijgen met de geestelijke
buitenwereld. Hiermee trad hij persoonlijke zowel als
geestelijke buiten zijn territorium.
De uitspraak van Samuel was vernietigend: "De Here is
immers van u geweken en uw Vijand geworden - - -
omdat gij naar de Here niet geluisterd hebt. De Here
zal ook Israël met U in de macht der Filistijnen geven,
en morgen zult gij met uw zonen bij mij zijn".
Het einde is: de ondergang. Daarvan kunnen wij lezen
in 1 Samuel 31.1-7. "Zo stierven op die dag Saul, zijn
drie zonen en zijn wapendrager, ook al zijn mannen,
57
tegelijk." Sauls dood was niet anders dan en executie,
die de Tegenstander aan hem te voltrekken mocht, toen
zijn God hem verlaten had.
Een evangelie van satan!
Nu begrijpen wij, dat de slag op Gilboa regelrecht een
triomf was voor satan, het resultaat van jarenlange
geestelijke infiltratie en ondermijnende activiteiten. Hij
was het, die de Filistijnen gebruikte om zich te wreken
op "de gezalfde des Heren". Het was de
overwinningsboodschap, het "evangelie" van het rijk
der duisternis, dat door de boden bericht werd aan de
goden en aan het volk. Het was de bekroning op jaren
van geestelijke intrige en subversieve praktijken.
De gezalfde des Heren, Gods vertegenwoordiger op
aarde, was ten val gebracht. Saul had zich
gecompromitteerd en was nu dood. De legerscharen van
God waren uiteengeslagen. Het volk van God had zijn
gebied ontruimd en had alle moed verloren.
Dat was de erfenis voor David, die als gezalfde klaar
stond, om het bevel over een verstrooid en
gedemoraliseerd leger en een in paniek gevluchte
bevolking over te nemen, was al een listig plan in
uitvoering. Satan wilde hem ten val brengen, voor hij
goed en wel begonnen was. Hoe had dat alles ooit
kunnen gebeuren met een natie aan welks zijde de
levende God stond?
1. Het volk had nooit begrepen, waarom en waartoe het
geroepen was "uit de duisternis tot het licht en van de
macht van satan (Egypte) tot God." Zijn ideaal was het
menselijk wenselijke en het menselijk mogelijke.
58
Situaties, waarin zij geheel op de macht van God waren
aangewezen, waren zeker niet wenselijk. Zij verlangden
wel naar bevrijding van hun kwelgeesten en wilden wel
de zegeningen van een "opwekking", maar dachten die
resultaten te kunnen conserveren met menselijk talent,
zodat zij Gods "onmogelijke wijze van werken niet
meer nodig zouden hebben.
2. De koning onderging vorig zijn ambtsaanvaarding
een innerlijke verandering door de zalving met Gods
Geest. Doch hij vertrouwde op eigen inzicht en
handelde volgens eigen wil, omdat wachten op God tot
"onmogelijke" situaties leidde (1 Samuel 10:8 en 13:5-
14) en omdat gehoorzamen hem te onvoordelig
uitkwam (1 Samuel 15). Toen hij zich onmogelijk had
gemaakt bij zijn hemelse Opdrachtgever, werd hij een
speelbal van menselijke hartstochten en demonische
jaloezie. Het doden van deze man, beroofd als hij was
van inzicht en vedaten van zijn God, was slechts een
executie. Ze werd voltrokken door Gods grote
tegenstander, satan. Voorwaar geen heldendaad!
"Bevestigd in de Gezalfde en gezalfd" (2 Cor. 1 . 21).
De gemeente van Jezus Christus bestaat voor een groot
deel uit mensen en hun leiders, die bewezen hebben
geen haar beter te zijn dan Israël en zijn koning.
Daardoor boekt satan zijn overwinningen. Maar in die
gemeente, waar allen, zonder onderscheid, hun
persoonlijke belangen prijsgeven aan de kruisdood in
Christus en zich door het leven van Christus'
opstanding samengevoegd weten tot één Lichaam, daar
kan de Gezalfde met zijn Geest, lichaam en leden
59
vervullen en tonen wat Goddelijk leven is en wat het
kan doen tegen satans regiem over deze wereld. In zo'n
gemeente zal het "evangelie", de boodschap van de
overwinning van God, tot zijn recht komen.
Toen en nu
In het laatste deel van onze studie over de eerste plaats
in de Bijbel, waar het woord "evangelie'. In voorkomt,
zullen wij enkele interessante gegevens bestuderen, die
deze tekst ons biedt. Op die punten heeft dit gebeuren
zijn parallellen in het Nieuwe Testament, hetzij in de
vorm van een tegenstelling, hetzij als een type van wat
in het Nieuwe Testament werkelijkheid is.
Deze studie zal aantonen, dat het evangelie van het
Oude en van het Nieuwe Testament op dezelfde
grondslagen berusten en met hetzelfde doel in verband
staan. Wij zullen nu eerst nog eens de tekst lezen waar
het om gaat "Zij hieuwen zijn hoofd af, roofden zijn
wapenrusting en zonden boden rond in het land der
Filistijnen, om de goede tijding te melden in de tempels
hunner afgoden en aan het volk.
En zij legden zijn wapenrusting neer in de tempel van
Astarte, en zijn lijk hingen zij aan de muur van Beth
San" (1 Samuel 31:9,10).
Een lichaam zonder hoofd
Wat is het meest radicale middel om een man
onschadelijk te maken, of om te bewijzen, dat hij
onschadelijk is? Dat is: hoofd en lichaam te scheiden!
Zo had David, om de zekerheid van zijn overwinning
uit te drukken, van te voren aangekondigd, dat hij
60
Goliath zijn hoofd af zou slaan En wanneer gingen de
Filistijnen op de vlucht? Niet toen hun held ter aarde
stortte! Nee, er staat: "Hij hieuw hem het hoofd - - - af.
Toen de Filistijnen zagen, dat hun held dood was,
sloegen zij op de vlucht". Hoewel de geweldige
bewapening en pantsering van deze reus grote indruk
had gemaakt op het slagveld, was het toch het hoofd,
dat David meenam naar leruzalem. Niet de slinger,
waar Goliath mee gedood was, . werd als een relekwie
bewaard, maar het zwaard, waar zijn hoofd mee was
afgehakt (1 zou nu wel 17:51,54 en 21: 9). Net zo deed
satan met Saul.
Daar hing dan Sauls lichaam. Met hoofd was dit het
liehaam van de gezalfde des Heren geweest. Zo was het
destijds in bezit genomen door de Geest van de levende
God. Maar nu was het een lichaam zonder hoofd.
Weet u, waar satan altijd op uit is? Om het Hoofd van
het Lichaam te scheiden en zo aan de activiteit van De
Gezalfde des Heren op aarde een eind te maken De titel
"Christus" betekent niets anders dan "Gezalfde".
Maar als een man gezalfd werd voor de dienst van God,
werd hij op het hoofd gezalfd. Daarom is Christus het
Hoofd en de gemeente is zijn Lichaam: het Hoofd is
gezalfd met de Geest van God, en door de kracht van de
Geest gebruikt Hij het Lichaam als instrument, om op
aarde het rijk van satan te verslaan en het rijk van God
uit te breiden. Dat geldt niet alleen voor die ene
gemeente van alle tijden en plaatsen, maar het geldt in
het bijzonder van de plaatselijke gemeente, "Gij zijt het
lichaam" (instrument voor de strijd van Christus (De
61
Gezalfde des Heren)", zegt Paulus letterlijk tot de
plaatselijke gemeente van Corinthe (1 Cor.12:27).
Welnu, als een plaatselijke gemeente, door welke
oorzaak ook, van het Hoofd gescheiden is, is zij dood.
Geen enkele dokter zou aan dat feit twijfelen. Satan
weet dat ook. Daarom is dat het enige, waar hij zich
druk om maakt. De uiterlijke gang van zaken kan
gerust doorgaan: dat is zelfs goed, om de ware toestand
te camoufleren.
Het is vaak nog veel erger. Wij, moderne,
twintigste.eeuwse christenen, hebben alledei
kunstgrepen bedacht, om de naar menselijk idee
onberekenbare impulsen van het Hoofd uit te
schakelen. Wij stellen de activiteiten op papier vast,
stellen functionarissen aan en huren specialisten voor
het "belangrijkste" werk. Wij bepalen principen en
practijken, om in de plaatselijke gemeenten een
enkelsoortig christendom te garanderen, om lastige
dilemma's te vermijden Bovendien draait de
plaatselijke gemeente meestal als een klein radertje mee
in een groter geheel, waarin alles gecentraliseerd en
geautomatiseerd is, en dat van Boven geleid heet te zijn.
Geen wonder, dat de "evangelisatie-campagne" van
satan, de boodschap, dat De Gezalfde des Heren dood
is, in de wereld geloofd wordt: al die ont-.Hoofd-e,
krachteloze plaatselijke gemeenten van onze westerse
versie van het christendom kan hij tonen als "bewijs".
Beth~San, ons rustige Christendom
ln Beth-San werd het onthoofde lichaam van de
Gezalfde des Heren in het openbaar ten toon gesteld
62
Die stad heeft een tvpische rol gespeeld in de vroegste
geschiedenis van Israël in Kanaän.
Toen Jozua het nog niet geheel veroverde land
verdeelde, kreeg Manasse Beth-San. Maar de mensen
van die stam kwamen klagen, omdat daar in de vlakte
de Kanaänieten ijzeren strijdwagens hadden – ook is
Juda's struikelblok! – waar zij zeiden niet tegenop te
kunnen. Maar Jozua gaf hun ten antwoord, dat zij
talrijk en sterk genoeg waren, om die Kanaänieten te
verdrijven Zij kregen er geen ander stuk land voor in
de plaats (zie Jozua 17 : 11, 16. 17 18), Helaas, Manasse
heeft deze plaats, die in een vruchtbare vlakte lag, niet
ingenomen. Zij hebben met de rest van het hun
toegewezen bezit genoegen genomen: schraal bergland
met wouden (Richteren 1:27) De Filistijnen deden wel,
wat Israël niet had gedaan: zij namen bezit van
Bethsan!
Maar er is meer. De naam Beth-San betekent: "Huis
der Rust" of "Huis der Zorgeloosheid". Waarom was
het zolang een "Huis der Rust" gebleven? Omdat het
volk van God het met rust gelaten had! Waarom
zouden die zorgeloze Manassers zich ook druk maken
en risico lopen? Een paar bomen meer kappen en er
waren weer een paar berghellingen vrij, om huizen op
te zetten Bovendien, waren ze in de bergen niet heerlijk
veilig voor die gevaarlijke strijdwagens van de mensen
uit de vlakte? !
Zij vergaten dat dit verregaande eigenwijsheid was.
Hun Commandant wist wel, waarom Hij hun bevolen
had, om dat dorp en die vlakte in bezit te nemen Het
was een strategisch belang van de eerste orde, vanwege
63
het oprukken van de Filistijnen. Maar omdat de
Manassers niet zagen. Wat God zag. En niet wisten, wat
God wist, en niet genoeg geloof hadden, om te doen wat
Hij zei, hadden zij er geen interesse voor. Naar m e n s e
1 ij k e berekening was het een dwaze onderneming, en
daarmee uit!
G e h o o r z a a m h e i d. het enige alternatief van a 1 w
e t e n dh e i d. was er bij hun niet bij.
Cod heeft ook ons een Jozua gegeven: Jezus Ook Hij
heeft ons een .rijk land binnengevoerd, leest u maar in
Hebr. 4 : 1-11. Maar de één krijgt daar wel eens een
aantrekkelijker plekje, dan de ander. Het kan ook
gebeuren, dat bepaalde regionen van ons leven ons
meer of minder aanstaan dan andere. Meestal beperken
wij ons dan tot datgene, wat ons het meeste aanstaat;
van de rest maken wij ons zo makkelijk mogelijk af.
Als gemeente willen wij liever op ons eigen bergje met
onze eigen broeders "bomen doorzagen", dan afdalen
naar de vlakte, waar die "gevaarlijke" mensen wonen.
O ja, met onze steile begrippen zorgen wij wel, dat ze
uit onze buurt blijven. En natuurlijk hoort ook "ons"
bergje van theologische zuiverheid of van Bijbels
inzicht tot het Koninkrijk Gods. Gelukkig maar, want
daarop kunnen wij ons tenminste terugtrekken, als wij
in het nauw gebracht worden, en van daaruit kunnen
wij anderen zo veilig en trefzeker bestoken. Wij kennen
van dat ene bergje al de strategische voor – en nadelen
op een prik. Helaas, het zijn echter in de regel
inderdaad "natuurlijke" hoogten. Daarom kunnen wij
er ook zo moeilijk van "af komen".
64
Maar ook het terrein, waar zich doorgaans alleen lieden
bevinden, die zich .,op de vlakte" houden, of die zo
makkeijk "doordraven" – een effectieve strijdwagen,
niet bij te houden en haast niet te treffen – ook dat
terrein, waar je met al die "opzweperij" zo licht onder
de voet gelopen word, hoort bij het Rijk van God. Het is
waar, dat de trawanten van satan zich in de vlakte
thuisvoelen, maar ook in de bergen voeren zij een
effectieve guerilla! Beide gebieden hebben wij
toegewezen gekregen, om ze voor God te bezetten,
zowel de statische theologische discipline, die erkent:
"Zo is het, en niet anders", als de dynamische
"geestelijke " vrijheid van: "Zo is het ook nog eens een
keer". Als ze maar niet bezet worden door het frigide
intellect, of de zwoele emotie, maar door geestelijke
mensen! "Alles is immers het uwe: hetzij (de
Schriftuurlijke) Paulus, (de filosofische) Apollos of (de
impulsieve) Cephas, - het is alles het uwe ; doch gij zijt
van Christus, en Christus is van God. " Het is geen
persoonlijke zaak van ons, alleen God is
belanghebbend.
Onthoofd – in het huis der rust
Het onthoofde lichaam van de Gezalfde des Heren aan
de muur van Beth-San spreekt een duidelijke en
waarschuwende taal. Het lichaam, gescheiden van het
hoofd, is een beeld van gelovigen en gemeenten, die
gescheiden ,,1even" van het Hoofd, en daardoor
"levend dood" zijn. Activiteit is er wel, maar niet direct
aan het Hoofd ontleend. Ook is het Hoofd wel – in de
hemel – maar zonder absolute en directe activiteiten.
65
De levende Christus – de Gezalfde – kan zich door hen
niet manifesteren in de wereld Beth-San is de plaats,
waar eigenwijsheid en een menselijk verlangen naar
"zekerheden" er de oorzaak van zijn, dat men
territorium, toegewezen aan het volk van God, weigert
te bezetten.
Gelovigen, die traineren en saboteren waar het hun niet
naar de zin gaat, gemeenten, die in zelfverzekerdheid
zich beperken tot het hun bekende terrein en geen
nieuwe gebieden van het geloofsleven meer
onderzoeken en in bezit nemen voor het Koninkrijk
Gods, beide beelden vloeien ineen, als daar het
onthoofde lichaam aan de muur van Beth.San is
gehangen.
Ais de Manassers Beth-San hadden bezet en de vlakte
voor God in bezit hadden genomen, waren de
Filistijnen daar nooit geweest om op Gilbua het lichaam
van de Gezalfde des Heren te onthoofden. Geve God
ons genade, om onze Beth San's te bezetten, als
gelovigen en als gemeente. Dat zal ook de kans
verminderen, om "ont Hoofd" te worden. Geve God
ons gemeenten, die onder de onmiddellijke leiding staan
van het Hoofd, zodat ieder lid met de hem gegeven
gaven kan functioneren en door het Lichaam gebruikt
worden, om door de gaven en de vruchten des Geestes
te bewijzen aan de wereld, dat de Gezalfde des Heren
leeft en Overwinnaar is.
Tweeëdei evangelie
Met alles wat wij nu weten over de geschiedenis van
Israël en zijn koning, kunnen wij begrijpen, dat de
66
overwinning van de Filistijnen over Saul een "Goede
Boodschap", een "Evangelie" was – voor de verkeerde
kant! Natuurlijk moest deze boodschap rondgebazuind
worden. Eerst aan de afgoden en vervolgens aan het
volk. Wij hebben al gezien, dat deze afgoden
representaties zijn van geestelijkc machten, die mensen
en volken voor satan besturen Vandaar deze volgorde:
eerst aan de goden, dan aan het volk.
Ook na de overwinning van Jezus Christus, de Gezalfde
des Heren, worden de boden rondgezonden: .,Gaat uit
in de gehele w e r e ld, verkondigt het evangelie – de
overwinningsboodschap aan de ganse s c h e p p i n g"
(Marcus 16 : 15). Met de wereld worden de mensen
bedoeld, die daarin wonen. Maar de ganse schepping
omvat veel meer: alle geschapen wezens, menselijke en
geestelijke. De afloop van de strijd van God tegen satan
is voor de geestelijke machten – demonen en engelen –
van minstens evenveel belang als voor de mensen: de
engelen zijn begerend een blik te slaan in de dingen, die
ons als "evangelie" verkondigd zijn, zoals Petrus zegt in
1 Petrus 1 : 12. Dit geschiedt door middel van de
gemeente, als het Lichaam van de Gezalfde, van
Christus. In Efeze 3:10 staat: "- opdat thans door
middel van de gemeente aan de overheden en de
machten in de hemelse gewesten de veelkleurige
wijsheid Gods bekend zou worden - - - Eén verschil
mag ons niet ontgaan. De satanische evangelieprediking
is in de eerste plaats voor de afgoden, de demonen. De
mensen zijn voor satan alleen maar een middel om God
in hen te treffen. En dat heeft hij goed geschoten, want
bij God gaan de mensen voor. Zij zijn Zijn vreugde,
67
geschapen als Zijn evenbeeld, tot Zijn verheerlijking en
als deelgenoten in zijn heerschappij (Genesis 1:26). God
is niet in de eerste plaats geinteresseerd in engelen. Zij
zijn dienende geesten, die uitgezonden worden ten
dienste van hen, die het heil zullen beërven. De mensen,
het nageslacht van Abraham, de vader van allen, die
leven op basis van geloof, zij zijn de voorwerpen van
zijn liefde (Hebreeën 1:14;:16, Romeinen 4:16)
De zegevierende Christus
Duidelijk is gebleken. Dat het "evangelie" in deze Oud
Testamentische geschiedenis betrekking heeft op de
Gezalfde des Heren, zo goed als het evangelie van het
Nieuwe Testament te maken heeft met de Gezalfde:
Christus. Ook in de volgende Oud-Testamentische
plaatsen zullen wij dit zien..
Bij het lezen en overdenken van deze treurige
geschiedenis gaan onze gedachten onwillekeurig naar
de tweede Psalm, waar staat "De koningen der aarde
scharen zich in slagorde en de machthebbers spannen
samen tegen de Here en Zijn Gezalfde." Toen de eerste
christenen op grond van deze psalm God vroegen om
zijn kracht in hen te betonen, werden de aanwezigen als
één lichaam in bezit genomen door de Geest, en stonden
met alle vrijmoedigheid hun Hoofd ter beschikking,
ondanks dreiging met gevangenis, mishandeling en
dood. Het lugubere bondgenootschap van de Filistijnse
koningen is een voorproefje van de grote samenzwering
tegen de Gezalfde, de Zoon van God, de Koning van
Sion. Maar die strijd zal uitlopen op een volledige
overwinning aan de zijde van God en de onderwerping
68
van de opstandige aarde aan Zijn gez ag. Zoals de
Psalm meldt.
Die eindoverwinning is al gegarandeerd, want zoals de
Filistijnen Sauls wapen rusting roofden en needegden in
de tempel van Astarte (1 Samuel 31: 9 en 10), zo staat
er van de Gezalfde des Heren, de Christus, die
Overwinnaar werd: "Hij heeft de overheden en
machten ontwapend en openlijk tentoongesteld en zo
over hen gezegevierd" (Colossenzen 2:15).
69
4. DAVID EN HET EVANGELIE VAN SATAN
Nog een evangelie van satan.
Hoewel de wapenrusting van Saul nu in de tempel van
Astarte lag, lagen er niet al zijn eigendommen Er was
namelijk een plunderaars de Filistijnen voor geweest.
Hij was kennelijk gedreven door de machten der
duisternis en moest beslag leggen op iets dat satan zijn
handlangers, de Filistijnen niet gunde. Het waren de
emblemen van het koningschap! Die moesten straks
satans toekomstige tegenstander aangeboden worden
God . Zou David, om door het hele volk als koning
erkend te worden, deze dingen uit handen van satans
boodschapper aannemen? Dan zou hij daarmee een
vazal van satan zijn geworden, is en dus als Gezalfde
des Heren zijn uitgeschakeld voor hij aan de wapenen
toekwam! Zie 2 Samuel 1 en 4 :9, 10.
De man, die de koninklijke emblemen van Sauls lijk
moest roven, om ze David aan te bieden, was streepte - -
een Amelekiet. Dat is heel belangrijk, Laten wij er eens
bij stilstaan.
"Wie doet me wat?"
Om het geestelijk principe achter deze zet van satan te
vinden, moeten wij in de geschiedenis van de Bijbel
teruggaan tot op Ezau. Ezau, de materialist, die om te
slokken van het rode spul, dat ]acob had klaargemaakt,
zijn geestelijke erfenis verkwanselde (Genesis 25:29-34).
De bijnaam van de "onverschillige" zoals Hebreeën
12:16 hem noemt, werd "Edom": "De Rooie". Geen
wonder, dat God tot twee maal in zijn Woord zegt:
70
"Ezau heb ik gehaat" (Maleachi 1:2,3 en Romeinen
9:13). Het waren zijn nazaten, de Edomieten, die
zeiden: "Wie zal mij wat doen?". Maar God zei: "Ik zal
u! – De overmoed van uw hart heeft u misleid." Het
volk Edom leefde in de bergen, maar God zei: "Al was
uw nest geplaatst tussen de sterren, vandaar zal lk u
neerhalen. – lk maak u klein onder de volken: gij wordt
diep veracht" (Obadja 1:1-4). Deze kenmerken doen
ons denken aan satan, die als de geestelijke vader van
dit volk beschouwd kan worden. Hij verheerlijkt zijn
eigen "Ik" zevenvoudig en zei boven de sterren Gods te
willen tronen en de Allerhoagste gelijk te willen zijn
(]esaja 14:12-15). Ook tot hem had God gezegd: "Trots
was uw hart – ter aarde wierp ik u neer" 55 (Ezechiël
28:11-17)
"Vergeet het niet!"
Van de stamvader van dit volk Edom was Amelek de
kleinzoon (Genesis 36 : 12). Dit was het volk, dat door
satan gezonden was om lsraël te verhinderen de berg
Sinaï te bereiken. Daarom kon het ook alleen door het
geestelijk overweegt van volhardend gebed verslagen
worden.
Bileam zei: "Eerste der volken is Amelek". Het was de
eerste en voornaamste van Satans handlangers in zijn
strijd tegen God en zijn volk. Bileam liet er echter op
volgen: - "- - - zijn einde zal ondergang zijn" (Numeri
24 : 20).
Mozes was het, die Gods opdracht aangaande Amelek
doorgaf aan het nageslacht: "G e d e n k 6 wat Amelek
u gedaan heeft – hoe hij God niet vreesde; als dan de
71
Here u rust gegeven heeft in het land, dan zult gij de
herinnering aan Amelek onder de hemel uitwissen: v e
rg e e t h e t n i e t !" (Deuteronomium 25:17-19).
Ergens anders staat: "De Here heeft een strijd tegen
Amelek van geslacht tot geslacht". Zelfs de herinnering
aan Amelek zou God volledig uitwissen (Exodus 17:8-
16).
Het waren oa. De Amelekieten, die Israël terugdreven,
toen zij trachtten zonder God het land te veroveren
(Numeri 14:43-45). Ze werden alleen door God gebruikt
om Israël te tuchtigen, wanneer het volk Hem afviel
(Richteren 3 en 7) En hiermee werd tevens Gods
vernietigingsbevel levendig gehouden.
De man die vergat, en de man die niet vergat
Ook zette Amelek de beide eerste koningen van Israël
de voet dwars. In het begin van zijn regering behaalde
Saul wel enkele klinkende overwinningen op de
Amelekieten (1 Samuel 3 14 : 48). Maar uiteindelijk was
zijn val rechtstreeks aan hen te danken Hij wilde
sparen, 5 wat door God als ondeugdelijk en gevaarlijk
was afgekeurd, en wilde als offer wijden aan de dienst-
van – God, wat Deze had vervloekt.
Ook het beste er van lag onder de ban. De Amelekieten
totaal vernietigen? ? Daarvoor zag Saul er nog te veel
goeds in. Zo werd dit volk ook voor hem tot een
struikelblok (1 Samuel 15) voor hem, de gezalfde des
Heren!
David was de man naar Gods hart. Hij ondernam
veldtochten in het gebied van de Amelekieten nog eer
hij officieel koning was (1 Samuel 27:8). Daarom
72
plunderden zij Davids hoofdkwartier, Ziklag, tijdens
zijn afwezigheid.
Maar bij Davids vergeldingstocht werden ze op
vierhonderd man na vernietigd. Wat echter
overgeschoten was, bleek voor satan ruim voldaende is ,
om te proberen zijn slag te slaan.
Vierhonderd waren er overgebleven, doch satan had er
maar één nodig. Uitgerekend twee dagen na die grote
overwinning op de Amelekieten. Komt er op de derde
dag een - - - Amelekiet, en hij komt naar - - - Ziklag! (1
Samuel 30 en 2 Samuel 1:1 en 13).
Amelek, type van het "vlees"
Ezau en Edom zijn de verpersoonlijking van het
satanische "IK-ideaa1". "Zolang 1K er ben, moet IK
mij te goed doen" (Genesis 25 : 32) en "Wie doet me
wat" (Obadja 1) Dat is wat men van hen te horen
krijgt. Wie zo leeft, komt onherroepelijk uit bij wat de
Bijbel "het vlees" noemt. Daarvan is de kleinzoon van
deze trotse "lk-figuur" het type.
Amelek, het vrijbuitersvolk der woestijn, symboliseert
het onafhankelijkheidsstreven in de mens, dat als enige
maatstaf kent het eigen materiële en menselijke
bestaan. De Romeinenbrief noemt Ame!ek de mensen,
die "zichzelf zoeken".
Amelek kan onder de vroomste Christelijke beginselen
en activite!ten schuil gaan (Romeinen 2:1-8). De
voornaamste historische kenmerken van het volk
Amelek zijn ook de kenmerken van "het vlees". Het
vlees is satans voornaamste handlanger, maar offers om
ons af te houden van de bergtop, waar wij contact met
73
God hebben. Het speelt ons onherroepelijk parten,
wanneer wij handelen zonder opdracht van God. Het
enige voordeel, dat wij er van kunnen hebben, is, dat
God het kan gebruiken, om ons een gevoelige
afstraffing te geven! Er is een onverzoenlijke strijd en
een niet te overbruggen vijandschap tussen God en het
vlees: "De gezindheid van het vlees is vijandschap tegen
God", "Zij, die in het vlees zijn, kunnen Gode niet
behagen" (Romeinen 8 : 7 5 8). Het vlees kan niet
getemd, verbeterd, of bekeerd worden Uitroeien is het
parool! Eén overwinning is niet vo!doende. Zelfs
toegewijd aan de dienst van God brengt het ons ten val,
zoals Saul ervoer. Als wij menen, het de genadeslag
gegeven te hebben, kan het de volgende dag in levenden
lijve voor ons staan in al zijn raffinement; nog wel daar,
waren wij het het allerminst verwachten : in het
centrum van ons overwinningsleven. Dat merkte David.
Beide gevallen komen ook nu nog herhaaldelijk voor.
Met al de toewijding aan de dienst van God, met al de
gaven en krachten, die in dienst heten gesteld te zijn
van het evangelie, wordt heel wat "vlees" aan God
aangeboden: het beste van het verfoeilijkste! In ieder
leven blijven makkelijk "vleselijke" resten over.
Na al onze geweldige overwinningen over het vlees,
voeren die een guerillastrijd tegen de Geest. Wee de
man, die zo verzekerd is van zijn overwinning, dat hij
iedere suggestie, die uit of tot hem komt, als een vriend
en helper binnenhaalt! Let maar op in 2 Samuel l.
Daarover de volgende keer.
74
Satans koude oorlog
Verleden keer eindigden wij met te schrijven: "Wee de
man, die zo verzekerd is van zijn overwinning op het
vlees, dat hij iedere suggestie, die uit of tot hem komt,
als een vriend binnenhaalt!" Dat zien wij nu in 1
Samuel 1, waarin de Amelekietische boodschapper een
type is van het "vlees", dat de gelovige parten wil
spelen.
Satans "evangelist" – letterlijk zo genoemd in 2 Samuel
4:10, maakte een heel vertrouwde indruk. Hij kwam
"uit het leger" der Israëlieten; ;, bij Saul vandaan".
Met de traditionele tekenen van een rouwbeklag en veel
misbaar meldde hij zich aan bij David zelf. Hij, een
vluchteling, aan een massaslachting ontkomen, kan toch
niet veinzen?1 Maar pas op, het " vlees " kronkelt zich
in alle bochten als het moet, om in ons leven een
sleutelpositie te verwerven!
Zijn boodschap was verpletterend: "Het volk is
gevlucht, velen zijn gevallen; maar het ergste is, dat
Saul en zijn zonen dood zijn. Let op, hoe dit catastrofale
bericht een rebellenleider kansen bood: vreselijk die
nededaag; maar de weg naar de troon ligt open! David
echter reageerde anders. Hij was een geestelijk man;
geloof en gehoorzaamheid bleven hem bij. Hij nam een
neutrale houding aan en zei: "Bewijs het eerst maar
eens'. (2 Samuël 1:5). Hij koos geen partij voor zijn
eigen gevoelens en stelde een reactie uit. Gevoel,
verstand en wil werden volkomen beheerst door de
Geest. Niet het persoonlijk element, hetzij hoop of
vrees, woog voor hem het zwaarst, maar de wil en de
leiding van God.
75
Wel, satan had zijn "evangelist" niet zonder een
"getuigenis" uitgestuurd, een verhaal, dat de indruk
moest wekken van een bijzondere samenloop van
omstandigheden, bestieringen en toelatingen. De afloop
bewijst, dat David er geen woord van geloofde. Maar er
was meer. Satan had een cadeautje voor David aan die
man meegegeven: de koninklijke diadeem en armband.
De goden en het volk van de Filistijnen moesten dit
stukje van de buit dan maar missen. In de politiek van
Satan had het documentaire waarde. Merkwaardig is
de verdeling van de buit: de wapenen naar de
Filistijnen, de koninklijke sieraden naar David. Als
David deze sieraden had aangenomen, zou hij de
wapenen nooit nodig hebben gehad. Hij had dan
feitelijk het koningschap uit handen van satan
aangenomcn en was als gezalfde des Heren
uitgeschakeld geweest. Gelukkig wist hij goddelijke
leiding van duivelse fantasie te onderscheiden. Deze
gezalfde had onderscheiding van geesten! Als hij dat
niet had gehad, zouden de gevolgen veel verder gereikt
hebben dan Davids persoonlijke roeping. Hij moest de
stamvader naar het vlees worden van de G e z a 1 f d e
des Heren, de Christus (Romeinen 1:3). Indien hij het
koningschap over Israël uit handen van satan had
aangenomen, hoe zou zijn dynastie dan bestemd
geweest kunnen zijn voor het "Duizendjarig Rijk"? Zo
gezien waren de diadeem en de armband een fooi en
niet meer!
76
David rekent af met een "evangelist"
Hoor David nu zeggen: "Zo waar de Here leeft, die mij
uit alle benauwdheid verlost heeft – ik heb hem, die mij
het bericht bracht: Zie, Saul is dood, en die zichzelf
beschouwde als brenger van goede tijding, in Ziklag
gegrepen en gedood. En zo hem zijn b o d e n 1 o o
gegeven'. (2 Samuel 4:9,10). Het Hebreeuwse woord,
dat hier vertaald is met "brenger van goede tijding" is
het synoniem van het Griekse woord voor "evangelist ".
Maar ook het woord, dat vertaald is met "bodenloon" ,
betekent: "evangelie". Het is het ene evangelie voor het
andere evangelie. Voor het brengen van een blijde
boodschap van overwinning krijgt de bode de blijde
boodschap van een grote som gelds. Op hetzelfde wordt
gezinspeeld in 2 Samuël 18:22, wij zullen daar nog aan
toe komen – en in 1 Cor. 9:14.
Daar staat, dat God dit principe ook toegepast wil zien
in de nieuwe bedeling: de evangelist moet van zijn
evangelie kunnen leven.
Maar ter zake – Davids geloofsinzicht, op grond
waarvan hij deze man liet doden, berustte niet op vage
gevoelens, maar op de harde feiten. Zie 2 Samuël 1:13-
16. "David nu vroeg de jongeman, die hem het bericht
had gebracht: Vanwaar zijt gij? Hij antwoordde: Ik
ben de zoon van een vreemdeling, een Ame1ekiet".
Daannee wist David genoeg. Hij had zijn vijand
herkend in een man, die zich voordeed als zijn beste
vriend en helper. Hij zei: "Hoe? Hebt g ij u niet
ontzien, uw hand uit te steken om de geza1fde des
Heren om te brengen?" Toen riep David één van zijn
jongemannen en gebood: Treed nader, stoot hem neer.
77
Deze sloeg hem, zodat hij stierf." Laten wij nu eens
alles van de kant van het slachtoffer beschouwen. Dat
deze man een Amelekiet was, kon hij niet helpen. Dat
hij een centje dacht te verdienen door de kroon van een
verslagen koning aan zijn rivaal te bezorgen, kunnen
wij deze arme sloeber ook niet kwalijk nemen. Het was
de kans van zijn leven! De woestijn had hem nooit veel
opgeleverd. En wat kon hij afweten van de
binnenlandse politiek van een vreemd volk? Per slot
maakte hij zich verdienstelijk voor de koning van een
vijandig volk.
Voor David echter draaide alles om die andere man:
Saul. Hij kon koning Saul ook op twee manieren
beschouwen: als zijn persoonlijke vijand en als de
gezalfde des Heren. Wij weten, dat het laatste voor
David het zwaarst woog. Zelf heeft hij hem nooit met
een vinger willen aanraken, om hem kwaad te doen.
Davids persoonlijke belangen verdwenen helemaal voor
de geestelijke belangen! Zo handelt een geestelijk mens.
Die instelling bepaalde echter ook Davids houding ten
opzichte van de boodschapper. Persoonlijk had hij
meer dan één reden, om deze man alle eer te bewijzen
Ook hier gingen de persoonlijke motieven bij David
schuil achter de geestelijke. In het voorgevallene zag hij
niet een daad in zijn voordeel, hoewel het dat was,
gesteld dat het verhaal waar was, maar de daad van een
door God vervloekte vriend tegen een door God – in
principe – gezegende vijand. Ook hieruit blijkt Davids
geestelijk onderscheidingsvermogen: hij liet zich niet
verblinden door de ,feiten'. Het kwam, omdat hij niet
leefde voor zichzelf, en niet voor "zijn roeping", en zelfs
78
niet voor "Gods zaak". Hij was één met de wil van
God: hij leefde voor niets en niemand minder dan voor
God zelf. Dat is ook de enige manier om het vlees,
waarvan deze Amelekiet een type is, de baas te blijven,
het slechte vlees én het vrome vlees.
David contra het "evangelie
"En David zong dit klaaglied over Saul en zijn zoon
Jonathan – zie, het is geschreven in het boek des
oprechten", - en dit lied stempelt David tot één van die
oprechten"Het sieraad, o Israël – op uw hoogten ligt het
verslagen!" Zo vaak had hij het koninklijk sieraad
gezien op het hoofd van zijn heer, terwijl hij wist, dat
het eens zijn hoofd zou tooien. Maar nu hij het in zijn
handen heeft – hem overhandigd door een
Amelekietisehe lijkenschenner – zegt hij: 0 neen, dit
was maar het symbool. Het sieraad van Gods volk is de
gezalfde zelf! Tot wat voor merkwaardige condusies
kan een geestelijk denkend mens toch komen: Saul, de
niets ontziende bruut: een sieraad? "Hoe zijn de helden
gevallen. Verkondigt het niet te Gath, boodschapt het
niet op de straten van Askelon, opdat de dochters der
Filistijnen zich niet verheugen."
Neen, David was geen collaborateur! Hij gunde de
vijand de overwinning niet: "Eu – ange1iseert het
niet."
79
5. HET EVANGELIE VAN DE VREDEVORST
Twee geschiedenissen, heizelfde verhaal 1
Twee zoons van David hebben tijdens diens regering
een greep naar de macht gedaan. Op het menselijk vlak
ging het er om, om David van de tmon te stoten, maar
op het geestelijk vlak ging het er om, om Salomo de weg
tot de troon te versperren. Het menselijke niveau was
weer het slagveld, maar de belangen, waar om
gestreden wordt, liggen in de geestelijke sfeer Deze twee
geschiedenissen horen bij elkaar door de grote
overeenkomst tussen beide. Allereerst door het gebruik
van de termen "evangelie", "evangelist", en
"evangeliseren", ook door de listige menselijke
plannenmakerij als gevolg van een geraffineerd
satanisch spel met namen en personen; en ten slotte
door het feit, dat de omstandigheden van elk der drie
hoofdfiguren, Salomo, Absalom en Adonia, en hun
wijze van handeIen zou nauw aansluiten met hun
karakters en geestrlijke instdling.
Hun namen
De naam ,.Salomo" betekent: "Vreedzaam" God had
gczegd. Nog voor zijn geboorte: "Ik zal vrede en rust in
Israël geven in zijn dagen" (1 Kronieken ~2 : 9). Nu
was dat iets, dat al meteen niet paste in het plan van
satan. Gecn vrede en rust voor Gods volk!
De naam "Salomo" kan echter ook gezien worden als
een afkorting van de naam ,.Absalom" is, die betekent
Vader is Vrede'. En "Adonia'. Hetekent: "De Here is
Heer". Was Absaloms naam een goede camouflage en
80
imitatie, Adonia's naam was een rcgelrechte uitdaging
aan God. Niet alleen was ook hij een vleselijk gezind
man met een geestelijke naam, maar Satan, de rebel,
nam juist deze man met deze naam om de ware
vertegenwoordiger van God, de toekomstige Gezalfde
des Heren, onschadelijk te maken.
Daardoor zou hij de heerschappij over het volk van
God en over de aarde aan God onttrekken, en leggen in
de handen van een mens, die God niet als zijn Heer en
Meester erkende.
Salomo , zoon van genade en van belofte
Salomo was Gods keus. God kiest zijn mannen niet op
grond van rechten naar het vlees, menselijke
eigenschappen en dergelijke. God kiest op grond van
zijn eigen initiatief en volgens Zijn eigen plannen Uit de
eerste dagen van de stam van Juda en uit de tijd van
Samuel herinneren wij ons nog, dat God Degene wil en
moet – zijn, die het d o e t, voor en door mensen, niet
omgekeerd. Dit houdt in, dat God geen mensen zoekt,
die "er voor in aanmerking komen", die wat presteren
kunnen, maar mensen kiest alleen op grond van Zijn
eigen vrije wil, hun Zijn plannen meedeelt, en die Zelf
door hen uitvoert, een kinderloze grijsaard – een
gekidnapte slaaf – een tachtigjarige mislukte
rebellenleider, voortvluchtig wegens politieke moord –
de allerjongste van een groot gezin, die geen ander
baantje kon krijgen dan op de beesten te passen, dat
waren mannen als Abraham, Jozef, Mozes, David. Zij
kregen een roeping van God, maar het enige, dat zij
konden doen – en dat van hen verwacht werd – was, dat
81
zij zich zouden toewijden aan hun God, dan zou God
zich toewijdcn aan hun roeping.
Zo'n zoon der genade was Salomo. Hij was de zoon van
David en Bathseba, een moordenaar en een
overspeelster, die Satan had willen gebruiken, om de
vijanden van God reden tot lastering te geven (2
Samuel 12:14) En niet alleen had satan hiermee het
gezag van de gezalfde des Heren willen ondermijnen.
Maar hij had ook diens leven kunnen vernietigen.
Volgens de wet van God stond, op wat zij gedaan
haddnn, de doodstraf – voor dit kind geboren kon zijn!
Maar hct woord van de profeten Nathan had geluid:
"De Here heeft Uw zonde vergeven: gij zult niet
sterven" (2 Samuel 12:13.14). En David kon uitroepen:
"Welzalig hij, wiens overtreding vergeven, wiens zonde
bedekt is; welzalig de mens, wien de Here de
ongerechtigheid niet toerekent" (Psalm 32: .2).
En of dit nog niet genoeg was, juist van deze vrouw
kreeg David de zoon, die hij Salomo noemde. "Deze had
de Here lief en hij zond een boodschap door de profeet
Nathan en noemde hem Jedidja. Deze naam betekent:
"Geliefde van Jah ", "Geliefde des Heren". En, staat er
bij, dit was alleen om " des Heren wil". Ziet u wel, dat
God vaak juist kiest, wie er niet voor in aanmerking
komt volgens de mensen? Hij komt er natuurlijk juist
wel voor in aanmerking, volgens Goddelijke maatstaf:
een man, die niets kan doen en dus een man, door wie
God alles Zelf doet (2 Samuel 12:24,25).
Daarmee werd de troonsopvolging door Salomo voor
satan een prestigekwestie. Een huwelijk, geëngageerd
door satan, maar met de vrucht waarvan God tot zijn
82
doel komt en zich verheerlijken kan: een dubbele
nederlaag voor dc mensenmoorder van den beginne!
Daarom was Salamo ook de zoon van de belofte. Wij
vinden de belofte, die God aan Salomo gaf en die de
uitwerking van Gods plannen behelsde in 2 Samuel
7:12-17.
"Ik zal zijn koninklIjke troon voor immer bevestigen Ik
zal hem tot een Vadcr zijn, en hij zal Mij tot een zoon
zijn Wanneer hij ongerechtigheid bedrijft, zal Ik hem
tuchtigen met een roede der mensen en met slagen der
mensenkinderen. Maar Mijn goedertierenheid zal van
hem niet wijken, zoals Ik haar heb doen wijken van
Saul, die Ik voor uw aangezicht heb wcggedaan. Uw
huis en uw koningschap zullen voor immer bestendig
zijn voor uw aangezicht, uw troon zal vaststaan voor
altijd". Door deze Salomo zou God een onbereikbare
dvnastie vestigen. Dat was een nog veel 3 belangrijker
factor voor satan. Om speciale "zorg" te wijden aan
deze man. Hier ging het om de hele inzet van de strijd
tussen het rijk der duisternis en het Koninkrijk van
God. Het is niet te verwonderen, dat rondom deze
toekomstige gezalfde des Heren en zijn roeping een
strijd ontstaat, waar in aan beide zijden sprake is van
een "evangelie" Eerst moeten wij echter eerst namen,
karakters en achtergronden van de twee rebellen
nagaan.
Absalom en Adonia: "Mannen" '
Nu zullen wij de namen, karakters en aehtergronden
van de twee, die tegen deze goddelijke regeling in
opstand kwamen, nader onder de loupe nemen:
83
Absalom en Adonia. U vindt hun geschiedenissen in 2
Samuel 13 – 19 en in 1 Koningen 1.
Absalom en Adonia waren satans keus. En wat voor
"mannen" hij kiest, komt in hun geval duidelijk uit. Er
is tussen beiden een treffende overeenkomst, die wijst
op wel bewuste maatstaven, die aan beide keuzen ten
grondslag lagen.
Ten eerste waren zij ieder op hun beurt rechtens de
natuur de aangewezen opvolgers. Hun fout was alleen,
dat zij hun reeht voortijdig en met onwettige middelen
wilden foreeren. Ln 2 Samuel 3:2-5 en 5:14-16 vinden
wij de zoons van David naar leeftijd opgenoemd:
Amnon, Kileab, Absalom. Adonia, Sefatja, ]ithream,
Sammua, Sobab, Nathan, Salomo, waarna nog zeven
namen volgen. De meeste van deze prinsen waren zonen
van verschillende vrouwen van David, hoewel de wet de
koning verbood veel vrouwen te hebben
(Deuteronomium 17:17)! En in zulke gevallen zetten
zich de haremveten voort in de levens van de kinderen.
Bovendien weten wij uit de hele geschiedenis van het
huis van David, dat de moeders vaak groter invloed op
de levens van de zonen hebben uitgeoefend dan de
vaders. Evenwel 3, de tragedies, die drie van de naaste
troonopvolgers van David tot slaehtoffer hadden,
begonnen met een daad van David zelf. Hier weer
stuiten wij in ons onderzoek naar oorzaken en gevolgen
op die gruwelijke.overspel-moord op Uria: "Zijn vrouw
hebt gij u tot vrouw genomen, hemzelf hebt gij door het
zwaard der Ammonieten gedood, nu dan, het zwaard
zal van uw huis nimmermeer wijken, omdat gij Mij
hebt veracht", was de uitspraak des Heren door de
84
mond van de profeet Nathan (2 Samuel 12:9.10). De
kettingreaetie der vergelding begon met Davids oudste
zoon, Amnon, die zieh vergreep aan zijn halfzuster
Tamar. Hij bleek zelfs een groter zwakkeling dan zijn
vader, want de konsekwenties van zijn schanddaad
wilde hij niet dragen. Tamar was de zuster van
Absa!om, die het wel even voor zijn zuster zou
opnemen, door zijn broer Amnon op een
schaapsherdersfeest te vermoorden. Dit leidde tot de
verbanning van Absalom. En merkwaardige
bijkomstigheid is, dat de moeder van Tamar en
Absalom een . Filistijlrse was! Wel een flagrante
overtreding van de koningswet van Deuteronomium!!
Na 5 jaar werd Absalom weer in genade door David
aangenomen, waarna de zoon direct begon aan de
voorbereiding van een staatsgreep, die hem koning van
Israël moest maken. Na 4 jaar oordeelde hij, dat de tijd
er rijp voor was (2 Samuel 13 – 15). Het werd zijn dood.
Merkwaardige reis lezen wij niets over Kileab, die op
Amnon volgde, maar in 1 Koningen 1:6 lezen wij, dat
Adonia "volgde in geboorte op Absalom", waarmee de
troonsopvolging wordt bedoeld. Ook hij dacht de smid
van zijn eigen geluk te zijn; een keer door geweld te
gebruiken (1 Koningen 1), een andere keer door een
politiek huwelijk na te jagen (1 Koningen 2: 13 – 25),
waar hij met zijn leven voor moest boeten.
Niemand kan ontkennen, dat beiden, Absalom en
Adonia, ondernemende mannen waren. Het onrecht,
een onschuldige zusje aangedaan, en het zwakke
regeringsbeleid van een afgetakelde vader, waren
nobele redenen, om het leven in te zetten voor de
85
rechten van de mens en het welzijn van land en volk.
Maar Jacob had reeds gezegd, dat de toorn van een
man geen instrument in de hand van God kan zijn
(Genesis 49:5-7), en zijn eigen levenservaring heeft hem
geleerd, dat de beloften van God niet vervuld kunnen
worden door menselijk initiatief.
Het vlees, gewillig werktuig van Satan
Niet alleen de manier, waarop deze beide mannen voor
hun "rechten" en die van anderen opkwamen, maar
ook hun verdere eigenschappen maakten hen voor God
onaanvaardbaar voor het koningschap. Bij de keus van
David als plaatsvervanger van Saul had de Here al tot
Samuel gezegd: "Let niet op zijn voorkomen, noch op
zijn rijzige gestalte, want Ik heb hem verworpen. Het
komt immers niet op wat de mens ziet; de mens toch
ziet wat voor ogen is, maar de Here ziet het hart aan"
(1 Samuel 16: 7). Nu, bij hun gevoel voor eigen recht,
hun doortastendheid; konden beiden ook bogen op een
buitengewone schoonheid (2 Samuel 14:25,26 en 1
Koningen 1:6). En ook waren beiden in staat zich een
aanzienlijke aanhang onder de hoogsten in het land te
verwerven (2 Samuel 15: 1 – 12 en 1 Koningen 1: 7).
Maar het merkwaardigste is, dat beide mannen, die als
mens, die ieder op zijn beurt, alle voordelen aan hun
zijde hadden, ook hándelden naar het vlees. Zij
probeerden de mensen voor zich te winnen door
uiterlijk vertoon: een eigen lijfwacht, die suggereert,
dat de te beschermen persoon voor vriend en vijand
van belang is, dat zelf ook inziet, en de middelen heeft,
86
om zijn leven en positie veilig te stellen (2 Samuel 15: 1
en 1 Koningen in vers 5).
Absalom probeerde zijn succes te verzekeren door bij
het gewone volk in het gevlei te komen (2 Samuel 15: 2
– 6). Net als Adonia handelde hij "naar de wil van het
vlees en van de gedachten" (Efeze 2: 3) en daardoor
"overeenkomstig de overste van de macht der lucht,
van de geest, die werkzaam is in de kinderen der
ongehoorzaamheid" (Efeze2: 2). Van Adonia wordt dat
net zo gezegd: "Adonia nu - - - was zo overmoedig te
denken: Ik zal koning worden - -" (1 Koningen 1: 5).
Hij denkt en hij doet. Hij schafte zich aan lijfwacht aan
en hield besprekingen met militairen en godsdienstige
leiders. Dat staat in vers 7, en in het tussenliggende vers
6 staat een hoogst belangrijke opmerking: zijn vader
had hem zijn leven lang geen verwijt gemaakt, waarom
hij dit of dat deed, zoals hij het deed. Hij had nooit
geleerd, om denken en doen van elkaar te scheiden door
enige andere overweging. In het leven van zulke mensen
krijgt de Geest van God geen gelegenheid een leidende,
of zelfs maar een corrigerende functie te vervullen. En
het vlees, het menselijk denken, laat Satan vrij spel, om
door middel van de demonische machten, het leven van
die mensen te dicteren.
Daarbij kwam, dat geen van beiden leefden uit geloof in
engere zin. Zij bekommerde zich bij voorbeeld niet om
de heilige zalfolie. Ten tijde van Adonia was de
oliehoorn zelfs niet op zijn plaats. Toen Zadok, de aan
David trouw gebleven priester, de Tent moest verlaten,
omdat hij bij David was ontboden, had hij de oliehoorn
meegenomen, waarschijnlijk, opdat de afvallige priester
87
Abjathar die niet voor Adonia zou kunnen gebruiken.
Maar er wordt ook geen gewag van gemaakt, dat
Adonia aan Abjathar opdracht gaf, om die te
bemachtigen (zie 1 Koningen 1: 32-39).
Al met al boden deze troonpretendenten aan Satan vele
voordelen. Als één van die twee koning was geworden,
was het uit geweest met het van God gezalfde
koningschap over Israël. Een vazal van Satan zou dan
koning geworden zijn. En het Bruggehoofd van het
Godsrijk op aarde, dat Israël was, zou als zodanig zijn
betekenis verloren hebben. Dan zou Israël inderdaad
een volk geworden zijn "als alle andere volken". Maar
de Here waakte over zijn erfdeel. De wijze, waarop de
ondergang van beide mannen zich voltrekt, doet
duidelijk uitkomen, dat dit een strijd was tussen
geestelijke machten. Het woord "evangelie" komt in
beide gevallen voor, en zijn puur militaire betekenis
heeft een specifiek geestelijke achtergrond. In het
volgende hoofdstuk zullen wij nagaan, hoe dit woord
hier gebruikt wordt.
Absalom, mijn zoon, mijn zoon.
Absalom werd verslagen en, de tegen de wil van zijn
vader, gedood. Dan staat er in 2 Samuel 18: 19, "en
Ahimaäz - - - zei Laat ik toch heensnellen en de
Koning" het evangelie " brengen - - -". Maar Joab zei
tot hem: "- - - op deze dag zult gij geen "evangelie"
brengen, omdat de zoon van de koning dood is." Joab
zond toen een Ethiopiër, en toen Ahimaäz toch wilde
gaan, vroeg Joab hem: "Waarom toch zoudt gij
heensnellen, mijn zoon? Gij hebt immers geen
88
boodschap, die wat oplevert?" Toch ging hij. Scherp
worden hier de goddelijke en de menselijke visie
tegenover elkaar gesteld. Voor Ahimaäz was de
nederlaag van Absalom de overwinning, omdat het van
God gegeven koningschap veilig was gesteld. Joab
echter hield rekening – wel een beetje laat – met de
gevoelens van de koning, en kwalificeerde de boodschap
als "geen evangelie". Ook gezien vanuit het standpunt
van de loper, was het dat niet: het zou namelijk "niets
opleveren". Voor de lopers was de beloning het
belangrijkste van de hele boodschap! Dat wist Joab
maar al te goed. Nu mocht een kleurling het
opknappen: rassendiscriminatie is niets nieuws!
Onderdehand meldde een wachter aan David hun
komst. Toen de eerste werd gesignaleerd, zei de koning:
"Indien hij alleen is, brengt hij een "evangelie". En
toen de tweede kwam aanlopen, zei hij: "Ook die
brengt een "evangelie" (verzen 25 en 26). De eerste
werd als Ahimaäz herkend, en David zei: "Dat is een
goed man, hij komt met een "evangelie"(vers 27)". Hij
meldde de nederlaag van Absalom, maar niet diens
dood. Daarna, kwam deEthiopiër, die zei: "Mijnheer de
koning ontvangt een "evangelie", want de Here heeft u
heden recht verschaft - - -" (vers 31).
Het bleek voor David echter geen "blijde boodschap" te
zijn. Hij heft een klaagzang aan over zijn zoon (2
Samuel 18:32 en 19:4), en alleen dreigementen van Joab
konden hem er toe bewegen, om de Parade af te nemen
bij het terugkeren van de troepen (19:5-7). Natuurlijk
kunnen wij Davids verdriet om zijn zoon niet laken.
Maar het was "de mens" in hem, die sprak, en niet "de
89
gezalfde des Heren". En ook de beste en vroomste mens
kan een gevaarlijke handlanger van Satan worden.
Bijna was het van de strijd vermoeide volk zo
teleurgesteld in de houding van de koning, dat het hem
in de steek gelaten zou hebben (19: 7).
Was een vijand, een Amelekiet, de eerste, die Satan
probeerde te gebruiken, om David als gezalfde des
Heren uit te schakelen, en was de tweede de zoon, die
hij zo'n mooie namen gegeven had, de derde was David
zelf, als mens, die tegen David, de gezalfde, in het
geweer kwam. En ook heden zijn vaak de grootste
tegenstanders van het "evangelie" de gelovigen zelf, die
hun menselijke natuur ongeremd laten reageren op wat
hen overkomt, en zo Satan "een vinger in de pap"
geven in zaken, die het Koninkrijk betreffen.
Een Evangelie: voor wie?
Over het geval van Adonia kunnen wij kort zijn.
Nathan, de profeet, die tot degenen woord, die buiten de
plannen zijn gehouden, ziet direct het grote gevaar, als
hij er van hoort. Het zou de dood van Salomo
betekenen, en hij laat dit door Bathseba onomwonden
aan de koning mee delen (1 Koningen 1: 11 – 12 en 21).
De profeet heeft hier het inzicht; niet de moeder, noch
Salomo, noch de Koning
Als David – tegen alle menselijke logica en moraal in –
uitspraak heeft gedaan overeenkomstig de beloften van
God aan Salomo, wijdt Zadok met de Heilige Zalfolie
de eeuwige dynastie van het Goddelijk koningschap in.
De eerste "Vrede vorst" zit op de troon.
90
En Adonia? Bij het binnenkomen van boodschapper
zegt hij: "Gij zijt een flink man en zult wel "een
evangelie"brengen (vers 42). Een evangelie? Ja, maar
dan een "evangelie" regelrecht uit het hoofdkwartier
van Satan! En doordat Adonia's hoop de bodem werd
ingeslagen door de kroning van Salomo, kon Hij, die
"groter" is dan Salomo, De Gezalfde, De Vredevorst,
ons "een evangelie" laten brengen van een Koninkrijk,
dat in eeuwigheid geen einde zal nemen, en dat hemel
en aarde en de ganse schepping zal omvatten.
Een blik terug en vooruit
In de vorige hoofdstukken hebben wij het gebruik van
het woord "evangelie" in de geschiedenissen van Israël
behandeld. Daarin is het een louter militaire term.
Maar doordat de achtergrond van de geschiedenissen –
hier, in het algemeen – geestelijk is, heeft de term
"evangelie" vanaf het eerste begin een geestelijke
strekking. Satan verkondigde aan zijn handlangers, de
Filistijnen, het "evangelie", dat de gezalfde des Heren,
Saul, gedood was. Een Amelekietische man werd door
hem gebruikt, om dezelfde boodschap als "evangelie" te
brengen aan de man, die door God als opvolger van
Saul was aangewezen. David had echter genoeg
geestelijk inzicht, om hier niet in te trappen.
Jaren later wordt aan David het bericht gebracht, dat
zijn zoon Absalom in een poging tot revolutie
omgekomen is, maar hij ziet dit niet als een "evangelie"
van Gods zijde, omdat hij er als vader te zeer bij
betrokken is: het – goede – vlees speelt hem parten, en
maakt David, de mens, tot vijand van David, de
91
gezalfde des Heren. Ten slotte verwacht de volgende
rebel, Adonia, als "evangelie" te vernemen, dat zijn
vader, de gezalfde des Heren, uitgeschakeld is, samen
met de door God aangewezen opvolger Salomo.
En daarna zien wij, hoe David deze termen gebruikte in
zijn psalmen en lofzangen, de Psalmen 40 en 68 en de
lofzang van David in 1 Kronieken 16, waarvan wij ook
een deel vinden in Psalm 96. Daarnaast zal het
profetisch gebruik van dit woord aan de beurt komen –
beginnend met nog één historisch geval uit de latere
geschiedenis van Israël met de profeet Elisa, die geen
geschrift naliet.
In Psalm 40 gaat het om de persoonlijke
geloofservaringen, want het is een gebed in grote nood,
maar bij voorbaat reeds zegt de dichter in vers 10: "Ik
te verkondigen de blijde mare van Uw gerechtigheid in
grote gemeente, terwijl een aanhaling van de verzen 97
tot 9 in Hebreeën 10:5 – 7 er Nieuwtestamentische
diepte aan geeft.
In Psalm 68 is het onderwerp Gods Kracht in de oorlog,
de oorlog van Gods volk tegen de volken, die door
Satan gebruikt worden tegen het volk van God, en het
vers waar het dossier om gaat, is vers 12: "De
boodschapsters van Goede Tijding waren er een grote
schare. Kenmerkend is dat het gaat om vrouwen. De
mannen trokken ten strijde, 3 en na de overwinning
juichten de vrouwen hen toe en loofden God.
In 1 Kronieken 16 staat David lofzang ter gelegenheid
van het overbrengen van de Ark naar Jeruzalem, het
grote moment in het leven van David. En in vers 23 zegt
hij: de zin ook de Here, Gij ganse aarde, boodschapt
92
Zijn heil van dag tot dag. Want God is machtiger dan al
de volken bij elkaar met hun goden, die niet anders zijn
dan satellietstaten van Satan en zijn demonen (26).
Israël daarentegen is het volk van God en als zodanig
Zijn vertegenwoordigers op aarde en in principe Zijn
gezalfden (22).
93
6. PSALM 40
DAVIDS ROEPING ALS EVANGELIST.
Het gebruik van het woord "evangelie".
Het woord "evangelie" en "evangeliseren" wordt ook
in de psalmen en in Jesaja gebruikt, maar daar wordt
het gebruikt in zijn "geestelijke" betekenis. Hoewel, in
de Heilige Schriften staat het geestelijke niet los van het
dagelijks leven van personen en volken, maar is het de
manier waarop deze dingen worden bekeken vanuit een
Goddelijk standpunt. Dus het geestelijk gebruik van het
woord "evangelie" heeft een sterke bond met de
geschiedenis en met het gewone leven.
Een ander belangrijk iets in het gebruik van dit woord
in de psalmen en de profeten is, dat sommige van deze
teksten in het Nieuwe Testament aangehaald worden:
in dit geval door Jezus bij het begin van zijn driejarige
werkzaamheid op aarde in 1 keer door Paulus na zijn
eerste 3 zendings reizen. Deze vormen dus de schakels
tussen het gebruik van het woord "evangelie" in het
Oude en het Nieuwe Testament.Maar de oorsprong van
het woord "evangelie" ligt in het dagelijks gebruik.
Daarom is een studie van dit gebruik in de historische
boeken van het Oude Testament zo belangrijk. Toen de
engelen zeiden, dat de geboorte van Johannes en van
Jezus. "Evangelie" was, tendenzen gele jas en ook de
herders van zijn gebruik in het Oude Testament, niet
van zijn gebruik in het Nieuwe Testament, 9 of zoals
theologisch gedefinieerd na een traditie van 2.000 jaar.
94
De grote ontdekking.
Psalm 40 is het lied, dat ons verteld, hoe David
geroepen werd als evangelist. En al lezende kan ik niet
anders zeggen dan: hij is er geknipt voor ook! Let maar
eens op zijn onverwoestbaar optimisme. Geestelijk
optimisme heb je hard nodig in het werk van René van
geweest. Hoe begint hij deze Psalm? "Vurig verwachtte
ik de Here". Ik hoorde het iemand al verzuchten: "O,
Heer, leer mij ook U vurig te verwachten". Maar
vraagt u zich dan maar eens af: waardoor kan David S
toe, om God zo vurig te verwachten? Wel, omdat hij
God zo hard nodig had. Hij had evengoed kunnen
verzuchten: "O, wat zat ik toch in de ellende!" En hij is
er nog helemaal niet uit ook. Leest U maar de verzen 12
– 18. Maar ook dan zegt hij niet: "Het is nog lang niet
voor elkaar"; hij zegt: Heer, ga maar door met uw uit
reddingen, ik reken op U!" Zijn slotconclusie is dan ook
niet:" Wat ben ik toch ellendig en arm!" maar:" Al ben
ik ellendig en arm – toegegeven, dat is zo, maar het
tegendeel is ook waar, de Here denkt aan mij. " en dat
schijnt hen toch het zwaarst van alles de wegen.
Later zullen wij zien, dat juist dat het geheim van zijn
roeping als evangelist was. Ook horen wij in het begin
niets over de werkelijke oorzaak – op het menselijk
vlak – van David zo moeilijkheden even heeft hij het
over "overhandigen" En over "hen, die naar de leugen
afdalen" (5), maar alleen als tegenstelling tot de man,
die de Here tot zijn vertrouwen stelt. Het zijn de
mannen, die op eigen kracht en succes vertrouwen of, in
wantrouwen aan zichzelf en aan anderen, "ach
verdwaald" zijn naar de leugen. Maar zij worden dan
95
nog niet eens als de persoonlijke belagers van de dichter
voor ons afgeschilderd. Dat is de andere kant van dat
geheim van Davids roeping als evangelist, en ook die
zullen wij nog verder bespreken.
Hoe erg zijn toestand wel was, en hoe groot de
uitredding, blijkt uit de beelden, die hij gebruikt. Hij
zat wel heel erg "in de put" en nergens kon hij ook
maar "er voet aan de grond" krijgen. Maar de
toestand, waar hij zich nu bevindt, is "op de Berg",
waar hij "de vaste grond" heeft gevonden". Toch is
zelfs zijn tegenwoordige toestand allesbehalve
rooskleurig, blijkens het vervolg van deze Psalm. Hij
moet dus wel heel diep in de put gezeten hebben! (vers
in en 3). Een andere vergelijking is ook mogelijk. Van"
hulp geroepen "(2) kwam hij tot een" lofzang "(4). Ze
staan er nog wel naar het leven (15). Maar het enige,
waar hij nu nog aan denkt, is zo hard mogelijk te
zingen van" Gods goedertierenheen ". 4, als hij zich nu
al zo gelukkig voelt, terwijl er nog allesbehalve païs en
vree is, moet hij wel grote ontdekking gedaan hebben.
Geen cadeaustelsel: overgave!
Op nog iets anders moeten we letten. Het is niet alleen.
"een lofzang", wat hij zingt, maar het is "een nieuw
lied" (4). Dat is er de oorzaak van, dat hij niet het oude
deuntjes zinkt van narigheid en teleurstelling, van
overspanning en zenuwen. Hij voelt zich niet, zoals ik
en u ons (kunnen) voelen, nu wij bekeerd zijn. De
dichter heeft namelijk een gloednieuwe ontdekking
gedaan. Hij heeft Gods bedoelingen met zijn leven
gevonden. Denk maar eens in. Tot nu toe was hij blij,
96
als hij het op kon brengen, om op "gezette tijden" in
"het Huis des Heren" te verschijnen en zijn "offertje"
te brengen. Nu ziet hij, dat het God helemaal niet gaat
om iets van hem, zijn aanwezigheid, zijn psalmgezang,
zijn eerbied, zijn offerande. Zelfs met het "dienen uit
dankbaarheid" blijkt God niet bijster in Zijn schik te
zijn (7). Als het er om gaat, God zijn wonderen te
vergelden, dan is God altijd nog vindingrijker en rijker.
David kan al die gaven van God niet eens bijhouden in
zijn geestelijk kasboekje, laat staan, dat hij ze met een
tegenprestatie honoreren kan (6).
Nee, hij ziet nu dat God, in plaats van iets van hem te
verlangen, hemzelf verlangt. Wat God veranderd, zijn
"geopende oren", in zelfde uitdrukkingen als die Jezus
zo vaak gebruikte: "Wie oren heeft, die hore". Ja,
David heeft ontdekt, dat God hem oren gegeven heeft,
die heel goed kunnen horen, als ze willen. "Oren" zijn
immers om te "(h)oren"? En als wij "ge(h)oord"
hebben – onze "oren" gebruikt hebben – moeten wij
"ge(h)oorzaam" zijn. En dat vergde de hele persoon.
Dat vraagt God, en niets minder! Natuurlijk stond die
"ideale" mens allang beschreven in "de Boekrol", in de
Boeken van Mozes. Maar nu pas ontdekt de dichter,
waar het omgaat. Hij reageert met een "Zie, ik kom - - -
", de woorden van een slaaf, een lijfeigene, die zich
aandient bij zijn heer. Het gaat er echter niet alleen om,
dat David de wil van God gaat doen, gehoorzaam
maand aan een godsdienstige en sociale code, maar dat
hij God toestaat zijn binnenste de "" door de Heilige
Geest. Wij zien meteen, dat David hiermee zijn
tijdgenoten ver vooruit was, hoewel meer mensen onder
97
het Oude Verbond dat inzicht hadden (Psalm 37: 31
van Jesaja 51: 7). Hebreeën 10: 15 – 18 zegt ons, dat het
woord van Jeremia over Gods Wet, geschreven in het
binnenste van de mensen, iets is voor het Nieuwe
Verbond.
Tot offer geboren en herboren.
Voor ons zit er achter de woorden van David en de
commentaar van de Hebreeënbrief daarop, natuurlijk
nog veel meer. De schrijver van de Hebreeënbrief past
dit gedeelte van Psalm 40 toe op Jezus Christus
(Hebreeën 10: 1 – 18). Het Griekse Oude Testament, de
Septuaginta, waaruit de schrijver deze tekst aanhaalt,
staat hem toe het nog een ietsje scherper te zeggen.
Niet: "Gij hebt mij geopende oren gegeven", maar:
"Gij hebt mij een lichaam bereid". Daardoor wordt het
brengen van offers niet alleen gecontrasteerd met
"gehoorzaam", maar met het opofferen van het eigen
lichaam, het eigen bestaan. Er staat in vers 10 van
Hebreeën 10: "Hij heft het eerste (het brengen van
offers) op, om het tweede (het ten offer overgeven van
zijn eigen lichaam) te laten gelden". En hij gaat verder:
"Krachtens die wil zijn wij eens voor altijd heiligt door
het offer van het lichaam van Jezus Christus". In de
eerste plaats betekent dit, dat het offer van het lichaam
van Jezus Christus bewerkte, wat geen enkel ander
offer konden werken: het reinigde ons van de zonden en
van besef van zonden (10: in, 2). In vers 14 staat: door
één of ferande heeft Hij eens voor altijd hen volmaakt
die geheiligd worden ". Maar dat heeft zijn
consequenties. Want aan het eind van hoofdstuk 10
98
staat, dat daar "geloofsgehoorzaamheid" van onze kant
uit voortvloeit, terwijl in hoofdstuk 11 blijkt, dat
geloven niets minder is, dan een volkomen overgave aan
de wil van God en een actief meewerken met de wil van
God. Inderdaad zijn wij dus "geheiligd" door het offer
van het lichaam van Jezus Christus, d.w.z.
"afgezonderd" tot het volbrengen van de wil van God.
Want de gezindheid van de Zoon ten opzichte van de
Vader is niet veranderd, ook niet nu Hij in Heerlijkheid
is en wij Zijn Lichaam op aarde zijn. Wij zijn
"geheiligd"als Zijn Lichaam, omdat Hij indertijd Zijn
lichaam "geheiligd ", "afgezonderd" heeft ten offer. En
daar wij met onze individuele lichamen leden zijn van
Zijn Lichaam, worden wij vermaand, ook onze
individuele lichamen aan God te presenteren als "een
levend offer" (Romeinen 12: 51). God wil niet iets van
ons, en Hij wil niet veel van ons, maar Hij wil ons
hebben. Christus was geboren ten offer, en wij zijn
daartoe herboren.
God op de eerste, of op de enige plaats?
De uitspraak van David in Psalm 40: 7 – 9 lijkt
verrassend veel op die van Samuel tot Saul in 1 Samuel
15: 22. David zegt: "In slachtoffer en spijs offer hebt gij
geen behagen, - Gij hebt Mij geopende oren gegeven -,
brandoffer en zondoffer hebt Gij niet gevraagd. Toen
zij Ik: Zie, Ik kom; - - - Ik heb lust om Uw wil te doen,
mijn God, Uw wet is in mijn binnenste".
En Samuel zegt tegen Saul: "Heeft de Here evenzeer
welgevallen in brandoffers en slachtoffers als aan het
horen naar des Heren Stem? Zie, gehoorzamen is beter
99
dan slachtoffers, luisteren beter dan het vette der
rammen. Voorwaar, weerspannig heid is zonde der
toverij en ongezeggelijkheid is afgoderij - - -".
Volgens 1 Samuel 15: 20 vond Saul, dat hij wel de wil
van God gedaan had en de weg van de Heer was
gegaan. Maar hij en het volk behielden zich het recht
voor, om naast Gods wil ook hun eigen ideeën te
handhaven en te volgen. De vraag, waarvoor Saul
gesteld werd, was: "Is God werkelijk heer en meester,
of zijn wij, naast Hem ook nog iets?" Dat laatste is de
satanische leugen en wordt gebrandmerkt door Samuel
als "toverij" en "afgoderij". David heeft geruime tijd
aan het hof van Saul vertoefd en kan geweten hebben,
welk oordeel Samuel over Saul had uitgesproken. En
hoewel deze zelfde man hem nu ten dode toe vervolgt,
en David alle reden zal hebben, om het zwaard tegen
Saul op te nemen, bepaalt David zich er toe, om in
Psalm 40 alleen geestelijk stelling te nemen tegen zijn
"moordenaar". Het grote conflict tussen Saul en David
is er één van geestelijke gezindheid en David weet dat.
En niet alleen moesten door dit verschil in gezindheid
moeilijkheden uit te breken tussen deze 2 mannen,
maar evenzeer moest de eerste er aan te gronde gaan,
terwijl de tweede er door werd gevormd als instrument
van de wil van God. In dit proces herhaalt zich in iedere
generatie van de gemeente van Jezus Christus.
Geen strijd tegen vlees en bloed.
Nog duidelijker wordt ons dit alles, als wij nagaan,
waarvan de dichter van Psalm 40 gered is, en waarom
100
hij "gerechtigheid evangeliseert in geen grote
gemeente".
Allereerst merken wij, dat het menselijke vijanden zijn,
die hem naar het leven staan (15,16). Maar reeds in vers
13 wijdt hij de rampen, die hem omgeven, aan zijn
"ongerechtigheden, die hem achterhalen", daarbij
voegend, dat zijn hart hem ontzonken is. Met andere
woorden, hij zoekt het probleem, dat hij met de mensen
heeft, in zichzelf in de eerste plaats en dan pas in die
mensen, die hem kwaad willen doen. In de aanhef van
de Psalm vinden wij al meteen een uiting van dat
nieuwe inzicht in de aard van zijn moeilijkheden. Hij
zegt, dat God Zich tot hem neigde, omdat hij "de Here
vurig verwachtte". Hij wist, dat om uit die modderige
kuil te komen, het niet zou helpen, als hij tegen zijn
vijanden te keer zou gaan, en ook, dat hij daarvoor niet
en niemand minder dan God in Eigen Persoon nodig
had.
Zijn omschrijving van wat er gebeurde, toen God als
antwoord op zijn gebed tot hem kwam, is ook
interessant. Er staat niet alleen: "Ik kreeg van God
rotsgrond onder mijn voeten", maar ook: "God maakte
mijn schreden vast". Beide zijn nodig. Want ook als hij
vaste grond onder zijn voeten had gekregen, maar met
onzekere benen bovenop die berg had gestaan, was hij
er zo af getuimeld, de modderige put weer in. Dat
gebeurt meer als mensen "op de berg" komen met
onvaste schreden. Maar David onderging een
persoonlijke vernieuwing, die ook daaruit de bleek, dat
hij meteen zijn klagelijk hulpgeroep staakte, terwijl
101
men hem nog naar het leven stond, en een nieuw lied in
zijn mond kreeg (15).
De uitredding betrof dus niet zozeer een verandering in
zijn uiterlijke omstandigheden, als wel een innerlijke
verandering. Dat de rotsgrond onder zijn voeten een
beeld is van een vernieuwde innerlijke instelling, blijkt
ook uit vers 5. Hij heeft eens voor altijd afgedaan met
menselijke manieren van problemen oplossen. Klinkt
dit vers niet Nieuwtestamentisch? "Want wij hebben
niet te worstelen tegen bloed en vlees - - - (Efeze 6: 12),"
want al leven wij naar het vlees, wij trekken niet ten
strijde naar het vlees, want de wapenen van onze
veldtocht zijn niet vleselijk, maar krachtig voor God - -
- "(2 Corinthe 10: 3 – 4.
Toegewijd aan God, niet aan zijn roeping.
Zo komt het, dat David, nog midden in de rampen en
omgeven door persoonlijke doodsvijanden, niet komt
tot een uitbarsting van machteloze woede. Zijn hart
heeft een grote ontdekking gedaan en zijn lippen
popelen van ongeduld, omdat aan anderen te vertellen
(10,11). Daarom "Evangelie ze eerst Hij gerechtigheid",
verkondigt hij de blijde tijding van de overwinning van
gerechtigheid. Want "evangeliseren", volgens de
betekenis van het woord en heeft bijbelse gebruik
ervan, betekent: in overwinning verkondigen. Hoe heeft
"gerechtigheid" hebt gewonnen 1 en in het leven van
David?
David was een "Gezalfde des Heren" en besefte dat
ook. Hij wist, dat Hij leefde voor en sprak namens God
en Zijn volk. Hij spreekt ook in deze zeer persoonlijke
102
Psalm van "onze God", Die zoveel wonderen heeft
gedaan "jegens ons" (4,6). Zijn moeilijkheden werden
veroorzaakt door het feit, dat een van God afvalligen
Gezalfde, Saul, door Gods tegenstander, Satan,
gebruikt werd, om te trachten deze nieuwe Gezalfde des
Heren uit de weg te ruimen, voor hij zijn roeping zou
kunnen volgen. De grootste tegenstander van de
Gezalfde David was echter de mens David. Later zou
dat wel heel sterk uitkomen, toen de vader David de
dood van de Gezalfde David verkoos boven de dood van
zijn opstandige zoon Absalom (2 Samuel 18: 32,33).
Wat zien wij nu gebeuren in de eerste periode van het
leven van David? God staat Salomo toe, zijn Gezalfde
telkens op te jagen, en als de nood op zijn hoogst is, red
God hem Zelf van de dood, maar het gevaar blijft
bestaan. Daardoor komt David verschillende malen in
zo'n crisisperiode, en leert hij, door de omstandigheden
geoefend, zien, dat niet de mens David kan opkomen
voor de Gezalfde David, maar dat God voor zijn
Gezalfde opkomt; en dat niet zijn verhouding tot zijn
doodsvijand, Saul, maar zijn verhouding tot God, zijn
"hulp èn bevrijder" (18) het voornaamste voor hem is.
God staat in voor Davids leven en roeping, als David
zich toewijdt aan zijn God.
Dit had Saul nooit geleerd. Waarom vervolgde hij
David eigenlijk? Hij zag David als rivaal, die zijn
roeping "als Vorst over Gods volk" in gevaar bracht.
Uit ijver voor zijn roeping ging hij David te lijf – dat
gebeurt nog steeds onder "voorgangers", helaas! Maar
hij kwam er nooit toe, te erkennen, of alleen maar te
beseffen, dat David zijn rivaal geworden was, doordat
103
zijn eigen verhouding met God door ongehoorzaamheid
verbroken was in God dus wel moest omzien naar een
nieuw instrument. Hoe was dat gebeurd? Weer: hij was
ongehoorzaam geweest aan God door ijver voor - - -
zijn roeping! Hij stond klaar, om de Filistijnen te
verslaan en Gods volk te bevrijden. Maar de Filistijnen
werden steeds sterker en zijn eigen leger verliep. En
Samuel, en in hem ook God, liet zo lang op Zich
wachten, dat het er alle schijn van had, dat nog Samuel,
noch God zich er ook maar iets van aangetrokken, dat
Sauls roeping, van menselijk standpunt uit gezien, een
onmogelijke zaak werd (1 Samuel 13: 6 – 14). Saul was,
in tegenstelling tot de latere David, toegewijd, een voor
honderd procent, aan zijn roeping, en daardoor kon
God zich niet inzetten voor Saul.
"Gerechtigheid" is de overwinning.
Daarom zegt David: "Ik evangeliseer gerechtigheid in
een grote gemeente". Met andere woorden: "Ik vertel
de mensen, dat gerechtigheid mijn overwinning is".
Wat is de kracht van de overwinning voor een Gezalfde
des Heren? Allereerst moeten zijn innerlijke en
uiterlijke houding volkomen in overeenstemming zijn
met de wil van zijn Opdrachtgever, met God. Hij moet
immers Gods instrument, Gods vertegenwoordiger op
aarde zijn?! En om in overeenstemming te kunnen zijn
met God, moet hij God leren zien als De Enige, met Wie
hij te maken heeft en berekening heeft te houden. Wat
mensen zeggen en doen is niet onbelangrijk, maar heeft
geen beslissende waarde. Het is informatie over zijn
omgeving, die hij door seint aan zijn Zender, maar de
104
besluiten tot handelen en spreken komen van Boven.
Daartoe moet hij leven "parallel" met God, met als
drijfveer voor denken, spreken en handelen in zich de
Heilige Geest van God, die hem door zijn zalving juist
daartoe gegeven is. Alleen een leven parallel met God
doet iemand "recht" leven; alles wat daarvan afwijkt,
hoe goed ook in zichzelf en ten opzichte van mensen en
omstandigheden, is scheef, is 'on-recht' . En hij, die
'recht' leeft, wint het uiteindelijk van hem, die 'on-
recht' leeft: 'ge-recht-igheid' is de overwinning!'
Ongerechtigheid' is in wezen dus rebellie. "Alle
ongerechtigheid is zonde", zegt Johannes (1 Johannes
5: 17), ook het goede soort ongerechtigheid. Het wil
zeggen: alles wat niet parallel aan God wil leven,
verwijdert zich hoe langer hoe meer van God, of de
'graad' van ongerechtigheid waarneembaar is voor het
oog van het menselijk geweten, of niet. Het is het oude
onafhankelijkheidsstreven van Adam, dat wel iets goeds
naast God wil zijn, maar niet afhankelijk van God wil
blijven en deze rebellie moet het uit eindelijk verliezen,
omdat God niet kan toestaan, dat het heelal er aan te
gronde gaat.
Die 'gerechtigheid' was in het eind de overwinning van
David over Saul. Zo lang David maar 'parallel' aan God
bleef leven, hoefde hij zich om Saul niet wezenlijk te
bekommeren. Die ging als scheef en zou steeds schever
gaan, moeten gaan. De geschiedenis heeft dat duidelijk
uitgewezen. Hij eindigde zijn leven in volledige
capitulatie aan Gode vijandige machten van
waarzeggerij en duivelskunstenarij. David bleef tot op
het laatste ogenblik erkennen, dat Saul de Gezalfde des
105
Heren was en dat hij daar ten koste van alle
consequenties rekening mee te houden had, zelfs als het
het voorbijzien van de kans van zijn leven betekende (2
Samuel 1: 13 – 16 en 4: die).
Is David dan gered door zijn eigen gerechtigheid? Nee,
het was Gods gerechtigheid. Hij belijdt in dit
volmondig. Let maar op de overeenkomst tussen de
verzen 10 en 11: "Ik evangeliseer gerechtigheid in een
grote gemeente" - - - "Uw gerechtigheid verheel ik niet
voor een grote gemeente". Door zijn 'bewogen'
leven parallel met God, 'bewoog' het zich in het
krachtveld van Diens gerechtigheid, die in David
werkzaam werd. Een soort geestelijke inductie. En
hiermee is de Gezalfde des Heren geworden wat hij
moest zijn: een instrument voor de uit drukking van
Gods wil op aarde.
106
7. PSALM 68 DAVIDS EVANGELIE.
De Psalm zelf.
Laat ik vooraf zeggen, dat er misschien voor u iets op te
schrijven valt. Houd u in dat geval papier en pen gereed
Zoals Psalm 40 de uitwerking van het Evangelie laat
zien in Davids persoonlijke leven, zo laat Psalm 68 de
uitwerking van het Evangelie zien voor het volk van
God. Het is de boodschap, die David voor het volk had
– kon hebben – doordat het Evangelie van de
overwinning van het Koninkrijk en de Gerechtigheid
van God in hem gestalte had gekregen.
Psalm 68 is een van de geweldigste, maar ook
moeilijkste Psalmen. Hij wordt in zekere zin bij zijn
voorganger, Psalm 67. Die begint in vers 1 met de
openingswoorden van de zegen, die Aäron door middel
van Mozes van God ontving, om uit te spreken over het
volk van Israël, zij het dan in enigszins gewijzigde vorm
(zie Numeri 6: 25). Psalm 68 begint met de woorden, die
Mozes sprak, als de Ark opbrak bij het vertrek van de
Israëlieten van de ene plaats in de woestijn om te gaan
naar de andere (Psalm 68:1, Numeri 10: 35). Dat is de
eerste belangrijke byzonderheid
Het is een lied, dat ons doet denken aan de lofzang van
Mirjam, van Debora en van Hanna. Deze Psalm is
geschreven in een bijzonder krachtige taal. De
stoutmoedigste taal van heel de Pentateuch is er in
107
gekristaliseerd. Er worden niet minder dan 13 woorden
in gebruikt, die nergens anders voorkomen.
Het gebruik van Gods Namen.
Daarnaast wordt ook wordt een veelzijdig gebruik
gemaakt van de verschillende namen van God, elke
Naam telkens naar dat verëist is door de inhoud van
wat wordt gezegd. Dat logenstraft de tegenwoordige
verdeling van de Boeken van het Oude Testament in
gedeelten van verschillende schrijvers, al naar een
bepaalde naam van God gebruikt wordt. Om het
zinvolle gebruik van deze namen in deze Psalm na te
kunnen gaan, geven wij hier aan, welke het zijn, wat ze
betekenen, en hoe vaak en in welke verzen ze gebruikt
worden. Meerdere keren in een vers van dezelfde naam
of van verschillende Namen, geven wij aan met a,b,c
enz.. Misschien wilt u er wat van opschrijven, maar dan
moet u wel even een stukje papier en een balpen
pakken, onderdehand dat ik nu praat,. Ik zal het vrij
langzaam oplezen, zodat u het hopelijk kunt bijhouden.
Ik hoop, dat ik nu lang genoeg gepraat heb, zodat u nu
klaar zit om het op te schrijven, natuurlijk alleen, als u
dat voor uzelf van belang vindt.
De eerste, meest gebruikte aanduiding is Elohim =
God, de Schepper en Onderhouder 25x: v.1, 3, 4, 5a, 6,
7, 8, 9abc, 10, 11, 16, 17a, 18a, 22, 23, 25a, 29ab, 32, 33a,
35,36ac.
De aanduiding El is ook God , de afkorting, misschien
beter de wortel van Elohim. Die vinden wij hier 5x:
v.20b, 21a,b, 25b, 36b
108
De aanduiding Schaddai betekent de Almachtige. Die
staat hier 1x:in v.15.
De Naam Jahve (Ik Ben), vroeger abusievelijk gelezen
als Jehova, is de eigennaam van de de Verbondsgod.
Dat staat 1x in v.17b.
De naam Jah is daar een afkorting van, dus ook de
eigennaam van de Verbondsgod. Die vinden wij hier
ook 1x in v.5b.
Adonai Heer (en Meester) is geen naam, maar een
aanspreektitel (de oude naam Jehova was een
combinatie van de medeklinkers van Jahve en de
klinkers van Adonai, naar een rabbijns-Joods gebruik
uit de 3e eeuw v.C., dus geen deel van het geïnspireerde
Woord.) Adonai komt hier 4x voor: in v. 12, 18b, 20a,
33b;
Jahveh Adonai is de Verbondsgod als onze Heer en
Meester, 1x: v.21c.
Jah Elohim is de Verbondsgod, als Schepper en
Onderhouder, ook 1x in v.19;
En dan Elohim Adonai de God, die onze Heer en
Meester is, 1x i v.27;
Aan het veelvuldig en veelzijdig gebruik van deze
namen van God zien wij, hoe eigenlijk alles, wat in deze
Psalm genoemd wordt, om Hem draait, gezien wordt
tegen de achtergrond van een geloof in de Almachtige
God, die als de trouwe Verbondsgod onze Heer en
Meester is. En daaruit volgt, dat ook in ons eigen leven
het middelpunt niet 'IK' ben, wat en wie IK ben, wat IK
wil of als goed of slecht ervaar, maar de vraag alleen is,
hoe God dat alles ziet.
109
Van David zelf.
De Psalm zelf zegt, dat die "van David" is. Eerlijk
gezegd, geeft dat wel enkele moeilijkheden. Eén er van
is, dat er wordt gesproken over de tempel op de Berg
Zion, die er gedurende de hele regering van David niet
geweest is. Maar dan moeten wij die plaatsen wel goed
lezen en niet uit hun verband rukken. In de verzen 6 en
36 is sprake van Gods Hemels heiligdom, in vers 17 is
alleen sprake van de Berg, waar God tot in eeuwigheid
zal wonen, de Berg Zion, in een tent of in een gebouw en
het hele gedeelte van de verzen 25 tot 30 is geloofstaal,
een vooruit blik in de toekomstIn 25 wordt weer
gesproken over het heiligdom in algemene zin, en pas en
alleen in vers 30 staat het woord 'Tempel', wat heel
passend was in een toekomstvisie, omdat David al van
plan was, een tempel te bouwen. Het is de enige keer,
dat de woning van God in deze Psalm wordt aangeduid
met een woord, dat "paleis" betekent. Maar daarover
wordt gesproken in de toekomende tijd: "Vanwege Uw
tempel, ter wille van Jeruzalem zullen koningen u
geschenken aanbieden", terwijl in het vorige vers in de
voltooide tijd staat (NBG'51 gebruikt in 30 de
tegenwoordige tijd). Dan weten we nu ook, dat hij zich
dít voorstelde. Dit is dus een toekomstvisioen van
David. Alle andere keren wordt gesproken van een
"woning", of van een "heiligdom", dat de hemelse
woning, of zelfs een tentwoning kan betekenen.
Maar juist het noemen van Gods heiligdom en dat
gekoppeld aan de uitspraak, waar de Psalm mee begint
– de zegebede bij het opheffen en wegdragen van de ark
– doet ons denken aan twee momenten in het leven van
110
David, die gelegenheden kunnen zijn geweest, waarop
of waarvoor hij die Psalm dichtte.
Twee mogelijkheden.
Allereerst, de inleidende woorden van deze Psalm, vers
1, die tijdens de Woestijnreis telkens gesproken werden
op het ogenblik, waarop de Ark opgenomen zou
worden, om vervoerd te worden, doen ons natuurlijk
meteen denken aan de overbrenging van de ark door
David naar de stad van David. Daar kan ook de passage
mee in verband staan, die zo'n nadruk legt op het feit,
dat God Zion heeft verkozen om daar te wonen (18).
Maar gelijk met deze duidelijke heenwijzing naar een
vervoer van de Ark, is deze Psalm een krijgs- en
overwinningspsalm. En dat doet ons denken aan een
andere periode uit de regering van David.
De Berg Zion is dan al de woonplaats van God, al is het
dan provisorisch in een tent, wat klopt met de verzen 16
– 18. En Israël is in oorlog. De overbrenging van de Ark
wordt ons verteld in 2 Samuel 5 – 7 en 1 Kronieken 13 –
17, de bedoelde oorlogsperiode wordt daarna
behandeld in 2 Samuel 8 – 12 en 1 Kronieken 3 18 – 20,
dus daaraan aansluitend. Vooral de episode van de
strijd tegen Ammon is in dit verband interessant. De
vlakten van vers 5 zijn de steppen van Moab, waardoor
de weg naar Medeba gaat, waar de Syrische
keursoldaten, die Ammon gehuurd had, zich in het
begin van de oorlog gelegerd hadden (1 Kron.19:7).
Want de weg van Israël naar de hoofdstad van Ammon,
Rabbath Ammon, gaat daardoor (2 Sam.10:7 ev).
111
Tijdens die strijd; die twee volle jaren duurde, valt de
gruwelijke geschiedenis met Bathsebah en Uria.
Bathseba is in verwachting van David. Haar man dient
in het leger in de strijd tegen de Ammonieten. David
roept hem terug en probeert wanhopig, om hem die tijd
in zijn eigen huis bij zijn vrouw te doen doorbrengen..
Maar hij doet dat niet, omdat de andere soldaten en
zelfs de heilige Ark op dat moment met tenten genoegen
moeten nemen. Dat geeft ons nog een andere aanwijzing
met betrekking tot de ark. Hij zegt in 2 Samuel 11: 11:
"De Ark en Israël en Juda vertoeven in tenten, en mijn
heer Joab en de knechten van mijn heer zijn in het veld
gelegerd, zou ik dan naar mijn huis gaan - - -?" Men
wil dat wel eens opvatten, alsof Uria bedoelde, dat de
Ark op de Berg Sion in een tent stond en dat het volk
Israël en Juda in tenten woonden, en dat dat hem
weerhield van in zijn huis te gaan. Maar dan had hij
ook in vredestijd niet in zijn huis kunnen wonen. Dat
kan hij dus niet bedoeld hebben. Zijn antwoord is op
typisch Hebreeuwse wijze geformuleerd in twee
zinsneden, die bijna hetzelfde inhouden en zeker
hetzelfde betekenen, nl., dat hij als soldaat niet in zijn
huis zou overnachten, als zijn meerderen en
strijdmakkers in het open veld moesten verblijven. En
in die positie, zegt hij, verkeert op het ogenblik ook de
Ark. Veel Bijbeluitleggers nemen dan ook aan, dat de
Israëlieten de Ark meenamen op belangrijke
veldtochten (1 Samuel 14: 18), net als Hofni en Pinehas
deden. Dan was het ook van hen niet verkeerd, dat zij
de Ark meenamen naar het slagveld, maar omdat deze
goddeloze mannen nu ineens God wilden dwingen, om
112
hen te helpen. Daar zat zelfs een heidens trekje in.
Want de God van Israël gebruikte de Ark alleen om
tussen Zijn volk te kunnen zijn, maar Hij was niet
beperkt tot die zetel op aarde. Dat de Ark tot op de
regering van de veel latere koning Josia af en toe uit het
tempel gehaald werd, blijkt wel uit een bevel van deze
koning, opgetekend in 2 Kronieken 35: 3, waar hij
tegen de levieten zegt: "Zet de Heilige Ark in de tempel
- - -. Gij hoeft die niet meer op de schouder te dragen".
De conclusie moet haast wel wezen, dat het in het
beginvers van deze Psalm gaat om het opheffen van de
Ark, om hem mee te nemen in de strijd tegen Ammon.
En dat laatste zien wij in deze Psalm als geheel. Laten
wij daar nu eens naar kijken.
De inhoud.
In 2 tot 19 gaat het meest over geschiedenis, in 20 tot 36
gaat het om de toekomst.
Verleden en toekomstige tijd worden afwisselend
gebruikt, omdat de toekomst vanwege de kracht van
God in de zekerheid van Zijn beloften even zeker gezien
wordt als was het reeds gebeurd in het verleden. De
verzen 2 – 7 staan in de tegenwoordige tijd, in 8 – 11
wisselen de tegenwoordige en verleden tijd elkaar af, 12
staat alleen in de tegenwoordige tijd (niet in de NBG
51).
Bovendien wordt niet alleen Israël genoemd, maar juist
ook het Overjordaanse, namelijk de vlakten van Moab
over de Jordaam bij in vers 5 en het Basangebergte in
16-17. Daar wordt het bergland van het Oost Jordaanse
land direct aangesproken, als jaloers zijnde op het
113
bergland van Juda en de berg Sion, omdat God daar
wilde wonen. Maar dan beseft men, dat Gods eigenlijke
woning daarboven is en de onze ook. Zelfs
weerspannigen zullen daar uiteindelijk bij God wonen,
in plaats van God bij hen (18-19). Wij zelf hebben
daarvan het voorspel al gezien, de hemelvaart van
Jezus Christus. En wat de nabije toekomst betreft weet
de dichter-koning, dat datzelfde bergland van het
Overjordaanse door God aan hem uitgeleverd zal
worden.
Strijd en overwinning als algemene inhoud.
Het opheffen van de ark betekent, dat God,die daar
woont, opstaat. En God hoeft maar op te staan, en alle
vijanden verdwijnen (2, 3,13)
Want het is in Gods tegenwoordigheid niet uit te
houden voor zondaar (3)
Maar de rechtvaardigen vinden daar hun hoogtepunt
(4)
Baant de weg voor God, die nu op weg gaat naar de
vlakte van Moab 5.
Barmhartigheid en rechtvaardigheid zijn de
kenmerken van Zijn Huis, wezen en weduwen
ondervinden dat (6)
7. God is barmhartigheid rechtvaardig, zowel positief
als negatief
dat ondervinden eenzamen, gevangenen (7,19, 23),,
maar ook wederspannigen (7,22)
Dan herdenkt de dichter, Wie God in het verleden is
geweest voor Israël.:
Woestijnreis van Israël (8)
114
Sinaï (9)
Ook denkt hij aan de wonderen in de woestijn van het
dagelijkse manna en het water uit de rots (10 – 11)
Ook, en dat gedeeltelijk uit eigen ervaring, denkt hij
aan de tijd van de Richteren en koning Saul.
Het woord van God klinkt (ook 77: 9,Hab. 3: 9,68: 34
+Jes. 30: 30, Zach. 9: 14)
en de vrouwen kunnen zingen van overwinning (Rode
Zee, Sisera, Jefta, David en Goliath, David
overwinningen) (12)
Vijand vlucht, er is buit voor thuisblijvers (13).
Er komt grote rust en welvaart (14).
Die overwinningen warenGods werk (15)
En dan komrt de strijd van Ammon tegen Israël. David
had een vredesmissie gestuurd, maar de Ammonieten
hadden ze onder zware beledigingen weggestuurd.
David ziet de diepste oorzaak in wangunst
Basan is een prachtig gebergte 16a.
Waarom is zij de jaloers op Zion? Dat verandert Gods
keus niet 17
Die almachtige God, die al bij Sinaï tot ons af daalde,
woont nu onder ons 18
maar Zijn eigenlijke woning is in de hemel. Dat gaat
over gevangenen, buit, gaven en schatting van de aarde
19ab.
En in Gods echte woning daar omhoog, mogen oook
mensen wonen, bevrijdden, maar zelfs weerspannigen,
die tot Hem komen 19c
En daarom: 'Prijst God, ons heil' 20
Hij is onze Uitredder 21
Maar Hij is ook de Vergelder van het kwaad 22
115
Die gevangenen terugbrengt, opdat ze hun wraak
mogen koelen 23,24
Dan zijn er de tekenen het overwinningsfeest in de
Gods aardse , de tempel
Blijdschap, zang, muziek, ritmiek
willen ze brengen aan de Overwinnaar
Koren eren de Springader Israëls: aanbidding
De groten van Israël beseffen, hun macht van God te
hebben gekregen
en willen Gods macht zien
de verzen 25-29.
Zelfs buitenlandse koningen zullen in Jeruzalem in de
tempel geschenken aan God brengen (30)
. Aanvoerder der volkeren zijn nu verslagen 31 32
.Zelfs de Egyptenaren en volken, hebzuchtig en
oorlogszuchtig, worden door God aangevallen en
verstrooid 31
Egypte, de aanvoerder der volkeren, in zijn
voornaamste helper Ethiopië, onderwerpen zich aan
God (32). En inderdaad was Egypte, dat honderden
jaren de supermacht was geweest, in de tijd van David
teruggevallen tot een tweede-rangs natie
Nu kunnen de volken God gaan prijzen 33
. die eeuwige machtigen God 34
prijst Zijn sterkte en Zijn Majesteit, geopenbaard in
Israël 35
om Zijn macht vanuit Israël en vanuit Zijn hemels
wordt God gevreesd.
Zijn volk geeft Hij in sterkte en volheid van kracht.
Prijst God! 36
116
Kenmerken van strijd en overwinning.
Dat in deze Psalm over de ark wordt gesproken in een
tijd van en misschien wel in verband met een
oorlogstoestand, is duidelijk.
Ook is het een feit, dat ten tijde van het dichten en
voordragen van deze Psalm, de overwinning nog
bevochten moest worden, en dat land en volk in een tijd
van dreiging en doodsgevaar leefden (21).
De God, die op de berg Zion woont, is hier nu voor hen
in de eerste plaats de krijgsheld, die zijn vijanden en
haters (2), goddelozen (3), weerspannigen (7), de
koningen der legerscharen (13,15), degenen, die
volhardt in zijn schuldige daden (22), die behagen
scheppen in strijd (31), verslaat. Hij rijdt door de
aloude hemel der hemelen en laat Zijn machtige stem
weerklinken (34), terwijl Zijn strijdmacht van twee
maal tienduizend, duizenden bij duizenden (18), Hem
volgt. En zodra de Here Zijn machtswoord, zijn
strijdkreet, doet weerklinken, is de overwinning zeker.
En daarna nog verder vooruitziende, ziet de dichter de
onderwerping van de toenmalige wereldmacht Egypte,
met zijn geweldige mensenreservoir van Ethiopië achter
zich (2 Kronieken 12: 1 – 3) en al de aan hem
onderworpen volken verstrooid om genade smekend tot
de God van Israël, terwijl de koningen der aarde Gods
lof zingen (31-33).
In verbinding met die geloofsverwachting, spreekt de
dichter over de tempel van God te Jeruzalem (30). Het
besluit is, dat die machtige God redding, heil, sterkte en
volheid van kracht verlenen zal aan Zijn volk. (35,36).
117
Het blijde nieuws van overwinning.
En in dat verband wordt het woord gebruikt, waar het
ons op gaat in deze Psalm: de vrouwen gaan uit, om het
blijde nieuws van de overwinning te bezingen (12). Met
het geloofsoog ziet de dichter de feeststoet al onder het
oog van dromen van toeschouwers het heiligdom
binnengaan, met zang en muziek de vorsten van de
stammen van Israël begeleidend, en God smekend, hun
verder bij te staan. Laten wij dat nog eens lezen(25 –
29).
Ook hier is dus het 'evangelie' een blijde boodschap van
overwinning en bevrijding na een geweldige strijd.
118
8. HET EVANGELIE
IN VERLEDEN, HEDEN EN TOEKOMST.
Twee Psalmen.
In 1 Kronieken 16:7-36 en in het bijzonder vers 23,
wordt weer het evangelie genoemd. En het laatste deel
van dit gedeelte is ook bewaard gebleven in Psalm 96,
met heel kleine verschillen aan begin en eind, die er in
dit verband niet zo toe doen. Maar wij nemen dat
'evangelisatievers' uit 1Kronieken, omdat daar
duidelijk is, bij welke gelegenheid het uitgesproken is:
het brengen van de Ark naar Jeruzalem (16:1,4,7). En
daar is meteen iets heel merkwaardigs bij te vermelden.
Gods 'Heil' is 'Jezus'.
In vers 23 staat in Latijnse letters: Sjiroe (zingt) la-
jhwa (tot-de Here) kal-ha-arets (heel het land), baster
wille vanroe (boodschapt, evangeliseert) mi-jom-el-jom
(van dag tot dag) jesjoea-to (heil zijn, Zijn heil). Maar
men zou ook kunnen vertalen: Evangeliseert van dag
tot dag Zijn Jesjoea (of 'Jezus'). De Naam Jozua of
Jezus is namelijk daarvan afgeleid en betekent: De
Here zal redden, of 'helen', wat verwant is aan ons
woord 'heil' en 'heiland', 'heler. 'Maar in deze tekst en
in wel 76 andere Oudtestamentische passages is het de
'verkorte' naam 'Jesjoea' en niet de volledige,
oorspronkelijke naam 'Jehoshoea' (Jozua). In het
Nederlands is het natuurlijk terecht vertaald als
behoudenis, heil, zaligheid en verlossing. Maar hier
staat dus woordelijk: 'Boodschapt Zijn heil',
'Evangeliseert Zijn Jeshoea', 'Zijn Jezus'. In verband
119
met de grote daden van God had er ook kunnen staan:
Boodschapt heil, maar 'Zijn heil'geeft de alternatieve
Nieuwtestamentische vertaling een extra dimensie:
'Zijn Jesjoea', Zijn Jezus', Jezus als de Zoon van God
en als de Gezondene van de Vader, waar Jezus naar het
Evangelie van Johannes steeds weer zo de nadruk op
legde.
De inhoud.
In de Nieuwe Vertaling is dit gedeelte in pericopen
verdeeld, elk met een eigen inhoud. In de verzen 1-13
wordt Israël opgeroepen om God te loven en gaat het
om Gods naam, Zijn daden, Zijn wonderen, dan Zijn
heilige naam, Zijn sterkte en weer Zijn wonderen en
tekenen, maar ook Zijn oordelen.
Dan, in de verzen 14-18 gaat het om het verbond, dat
die God met Israël sloot. Want Zijn oordelen over de
aarde zijn ter wille van Zijn volk en het verbond met
Abraham, Zijn eed aan Izaäk en het eeuwige verbond
met Jacob worden herdacht.
Dan in de verzen 19-27, waar ook vers 23 in staat, waar
het ons nu om gaat, wordt herdacht, hoe God Zijn
verbond gestand deed. Dat kleine volkje onder alle
andere volken werd door God beschermd (19-21). En
God stond voor Zijn gezalfden, de koningen van Israël,
en Zijn profeten persoonlijk in (22). En daarom moet
onder alle volken Gods heil geboodschapt worden, als
een goede boodschap gebracht worden, geevangeliseert
worden. Want alle andere volken, zeker toen en ook nu,
vereren, wat geen goden zijn: afgoden, maar Israël
vereert de Schepper van hemel en aarde (26). En Hij is
120
geen bedreigend en beagstigend monster, zoals de
meeste afgoden, maar Hij straalt majesteit en luister uit
en Zijn woning is een plaats van kracht en vreugde (27)
De Psalm roept dan alle mensen en alle volken en de
hele natuur op, om deze God te verheerlijken. 'Want
Hij komt, om de aarde te richten", alles op aarde recht
te zetten' (33). En dan ten slotte klinkt het: 'Looft de
Here, want Hij is goed, want Zijn goedertierenheid,
Zijn goedaardigheid, is tot in eeuwigheid.
Het eindigt met een laatste smeekbede om verlossing en
redding. En omdat dat een redding zou zijn, waarin
Israël "verzameld"zou zijn 'uit de volken', is het heel
goed mogelijk, dat dit lied later, na de ballingschap,
daarmee uitgebreid zou zijn. Maar dat betekent alleen,
dat niet alleen David, maar ook nog een andere dichter
van veel later, door de Heilige Geest gebruikt zijn, om
dit lied in zijn geheel tot stand te brengen.
Maar dat laatste voegt er wel een heel nieuw element
aan toe. Want het is daarin niet alleen dat kleine volkje
tussen al de andere volken, dat Gods heil moet
evangeliseren, maar dat geldt ook voor de Joden, die
onder alle volken verstrooid werden. Daardoor vonden
de apostelen, in het bijzonder de apostel Paulus, bijna
overal in de wereld een Joodse synagoge. Dat was voor
hen meteen een plek, waar zij konden beginnen met het
prediken van het evangelie. Daar kwamen ook veel
'vereerders van God', zoals we vaak in Handelingen
lezen, niet-Joden, die zich aangetrokken voelden tot
vooral de morele waarde van die Godsdienst. En dat gaf
de apostel dan weer een contact met andere niet-Joden
121
in de omgeving. Deze Psalm is dus allang – zij het
gedeeltelijk – letterlijk vervuld.
De uiteindelijke Evangelieboodschap.
Maar daar houdt de evangelieprediking van het Oude
Testament niet op. Want de uiteindelijke redding van
Israël komt alleen tot stand als na de terugkeer, waar
wij al getuigen van mogen zijn, de blinddoek van hun
ogen gehaald wordt. Dat lezen wij in Romeinen 11:25-
32.
Dan is de bede van David in deze Psalm vervuld. En dat
is ook nog meer een gedeeltelijke vervulling van Gods
beloften in het evangelie. Pas op de nieuwe aarde zullen
alle woorden van God vervuld zijn en lezen wij in
Openbaring 21:1-6 (tot 'zij zijn geschied").
Dus tot in de laatste verzen is deze Psalm verbonden
met 'het heil in Christus'': 35. En ook hier is God weer
'de God van ons heil'. En ook in deze Psalm van David
zien wij, dat 'de goede boodschap' onder het Oude
Verbond regelrecht in verband staat met 'het
evangelie'van het Nieuwe.
122
9. HET EVANGELIE EN
DE GEEST VAN CHRISTUS.
De Geest van de Gezalfde.
Tot nu toe hebben wij alleen passages gezien, die
verband houden met David. Maar de volgende staat
niet eens in verband het het Huis van David, maar met
één van de vele elkaar afwisselende koningshuizen van
het later Noordelijke Tienstammenrijk. Maar de
centrale figuur daar is heel kenmerkend niet één van
die koningen, maar de profeet Elisa. Die was daar een
heel bijzondere figuur.
Zij, die opgehouden hebben te rekenen met menselijke
mogelijkheden en onmogelijkheden, kunnen vreemde
dingen zeggen, omdat ze alleen redeneren in geloof op
God. Dat bedoeld Paulus, kwam als hij schrijft: "De
geestelijke mensen beoordeelt alle dingen, zelf echter
wordt hij door niemand beoordeeld. Want wie kent de
zin des Heren/ Wij nu hebben de zin van Christus." (1
Corinthiërs 3:13-16). Dat wil zeggen: wij hebben de
mentaliteit van de Gezalfde des Heren, die, als
Vertegenwoordiger van God op aarde, Gods
'mentaliteit' heeft, en die door ons tot uitdrukking
brengt. Ook voor de Godsmannen van het Oude
Testament gaat dat op. In 1 Petrus 1:11 staat, dat als zij
profeteerden, het "de Geest van Christus in hen" was,
die doelde op het lijden en de heerlijkheid van Christus.
Zo'n man was Elisa. Zijn naam betekent: 'God heeft
geholpen', of 'God heeft gered' . Dat wil zeggen,
iemand, die werkelijk zo'-n naam als levensdevies heeft,
heeft ondervonden, dat mensen niet redden kunnen;
123
alleen God heeft gered! Elisa was de man, die in de door
overmachtige vijanden belegerde stad Dothan tegen
zijn wanhopige knecht zei: "Vrees niet, want zij, die bij
ons zijn, zijn talrijker dan zij, die bij hen zijn. Toen zij
Elisa:, O Here, open toch zijn ogen, opdat hij zie. En de
Here opende de ogen van de knecht en hij zag en zie, de
berg was vol vurige paarden en wagens rondom Elisa"
(2 Koningen 6:15-17). Let er op, dat Elisa niet zei: Die
bij ons zijn – der legerscharen van God – zijn talrijker
dan zij – het Aramese leger, maar: Die bij ons zijn, zijn
talrijker dan zij, die bij hen zijn, namelijk, de
legerscharen van Satan. Elisa rekende met de
sterkteverhoudingen tussen de geestelijke machten, die
staan achter de menselijke machten. Dat dit het terrein
is van zijn geloofsleven – en moet zijn van het onze –
zullen wij ook hierna zien. Wij zullen ook zien, dat de
evangelieboodschap hiermee indirect in verband staat.
'Naar de mens gesproken'.
Weer werd de woonplaats van Elisa belegerd (2
Koningen 6: 24 e.v.). Nu nietDothan, maar Samaria.
Deze keer betekent het hongersnood, ook voor Elisa.
Welke waarde had nu nog zijn mooie naam? Niets!
Toch moet in het begin de koningen nog wat van hem
verwacht hebben. Had deze Gods man hem nog niet
kort tevoren de hele legermacht van de vijand als
krijgsgevangenen binnen de muren van deze stad
gebracht? Doch op bevel van Elisa had hij de vijand te
eten en te drinken gegeven en terug laten gaan naar
hun koning! Maar nu komen ze terug en het zal niet
lang meer duren, of ze zullen voor de tweede maal
124
binnen de muren staan, maar dan als overwinnaars.
Dat geloofscompagnonschap met Elisa is de koning
duur te staan gekomen.
Op een dag wordt aan de koning een geval van
kannibalisme onder het volk gemeld. Het bewijst hem,
dat menselijk gesproken de nood het volk tot boven de
lippen is gestegen. God redt dus niet?! Maar voor dan
zijn einde komt, zal de koning afrekenen met die
bedrieger. Hij zegt: "Zo moge God mij doen, ja, nog
erger, indien het hoofd van Elisa - - - heden op hem
blijft staan". Als hij geweten had, dat het hoofd van
Elisa die dag op hem zou blijven staan, zou hij zich
misschien bedacht hebben. Want overeenkomstig zijn
eigen woorden heeft God hem erger gedaan, dan Hij
Elisa dacht te doen (2 Koningen 9: 21 – 26). De koning
vergat echter, dat Gods uittredding pas bewezen wordt,
als alle menselijke mogelijkheden gefaald hebben.
Daarom rekende hij af met het geloof, dat Hem
teleurgesteld had: hij kende de grondslag van het geloof
niet en was dus geen man van geloof. Het doodvonnis,
door hem uitgesproken over Elisa, was dus meer dan
dat, het was het doodvonnis over het geloof in de
uitredding van God, en waar Elisa met zijn naam de
vertegenwoordiger van was. "Wat zal ik nog op de Here
hopen?" (33).
Door de Geest gezien.
En Elisa? Hij zat met de oudsten van de stad in zijn
huis en was, nog voor de bode van de koning kwam,
volledig op de hoogte (32-33). De bode werd belet om
Elisa direct het hoofd af te slaan, omdat deze eerst een
125
boodschap voor de koning had. Hij zei: "Alle
mogelijkheden hebben, naar de mens gesproken,
gefaald? Dan is God nu onze redding! Vandaag is het
de dag van onze onmacht en uiterste hulpeloosheid?
Dan is morgen de dag der hoop, de dag van God
uitredding! "Als ik zwak ben, dan ben ik pas machtig ",
zei Paulus later (2 Corinthiërs 12:9,10). Maar dat is niet
het enige, waar Elisa rekening mee hield. Hij zag de
legermacht van God, die sterker is dan de machten, die
door de vijand gedirigeerd werden (Efeze 2: 2). Terwijl
de hoofdman slechts een negatieve uitkomst kon
ontdekken in zijn kansberekening, zag Elisa de hulp al
op dagen.
Het werd helemaal geen spectaculair gevecht. Er was
zelfs geen verdere engel nodig. Alleen al het geluid van
een parade, die de Here der heerscharen zijn 1.000 keer
keer duizenden en 10.000 maal tienduizenden afnam,
was al voldoende voor de vijand, om het op een open te
zetten: de paarden en wagens van Dothan (6:17;7:6-7).
Roeping van 'evangelisten'.
Het waren enkele melaatsen, die, door door honger
gedreven, het kamp van de vijand binnendrongen en
het verlaten vonden. Hoe kwamen zij er toe, om het
juist deze avond te proberen? Hun oren waren niet
geopend geweest voor het gedruis, dat de vijand wel
hoorde. Er is maar één antwoord: het was Gods werk.
Dat herinnert ons er aan, dat "wat voor de wereld
dwaas, en zwak, en onaanzienlijk, en veracht is, dat wat
niets is, door God uitverkoren is, om de wijzen en de
126
sterken te beschamen, en om aan hetgeen wel iets is,
zijn kracht te ontnemen" (1 Corinthiërs 1:27-31).
"Toen zeiden zij tot elkander: Wij doen niet goed; deze
dag is een dag van blijde boodschap, en wij houden ons
stil. Indien wij wachten tot het morgenlicht, dan zal
onze straf treffen. Wel dan, laten wij heengaan en het in
het koninklijk paleis melden" (2 Koningen 7: 9).
Eenzelfde situatie! Maar daarin kwam een vrouw er
toe, haar eigen kind te verslinden, een koning
vervloekte zijn eigen leven, de legeroverste stierf in
ongeloof, maar vier melaatse mensen werden
'evangelisten' voor God en redden een hele stad,
doordat zij zich hun verantwoordelijkheid bewust
werden. Toegegeven, ook dat was nog eigenbelang en
enkel vrees voor straf. Maar dat bracht hen tot inzicht.
Vele christenen doen zich tegoed aan geestelijke
lekkernijen, maar laten hun buren omkomen in
geestelijke ellende. En zo weinig vrezen zij het
naderend daglicht de van de rechtersstoel van Christus,
Die een ieders werken zal beoordelen, dat zelfs dat
uitzichth en niet beweegt het 'evangelie' te
boodschappen, waar en wanneer zij maar kunnen.
Overzicht.
Wij hebben nu alle plaatsen in de geschiedkundige
boeken van het Oude Testament en twee in de Psalmen
nagegaan, waar het woord 'Evangelie' in voorkomt. Nu
volgen enkele conclusies.
1. Het Evangelie is naar Zijn Woord betekenis 'Blijde
boodschap', maar uit het gebruik blijkt, dat het altijd
127
een overwinningsboodschap geldt, het zij voor Gods
volk, het zijn voor zijn vijanden.
2. Het wordt gebruikt in militair en politiek verband.
3. Het geld is strijd tussen Gods volk en hun buren.
4. Achter deze aardse partijen staan geestelijke
machten, Engelen en demonen, en uiteindelijk God en
Satan.
5. Het gaat om de heerschappij op aarde, met als inzet
de opperheerschappij over het heelal.
De centrale figuur is de "Gezalfde des Heren" als Gods
Vertegenwoordiger op aarde en Aanvoerder van Gods
volk, Zijn ondergang en dood, of Zijn overwinning en
heerschappij.
Enkele kenmerkende facetten zijn:
a. een voortdurende oorlogstoestand in de geestelijke
sfeer, die ieder moment op menselijk niveau tot de
uitbarsting kan komen;
b. ' totale' oorlog, waarbij ieder der partijen het op de
absolute ondergang van de andere gemunt heeft en
waarbij geen middel wordt geschuwd – zeker niet van
de kant van Satan – om de doel te bereiken;
c. de mensen zijn allen gemobiliseerd en staan onder
bevel of van Satan en zijn demonen, of van God en zijn
gezalfde.
6. 'Leven uitgeloof' is: de aardse verhoudingen in dit
licht bezien, namelijk., niet aan te zien wat voor ogen is
(de menselijke kant van de zaak), maar wat
onzichtbaar is (de geestelijke belangen), en te
vertrouwen op en zich geheel in te zetten voor de zaak
van God en Zijn Gezalfde, alles riskerend, om alles te
winnen.
128
In het gebruik van het woord 'Evangelie' in de profeten
van het Oude Testament hebben wij de schakel met het
gebruik van het woord ' evangelie' in het Nieuwe
Testament, omdat die daar aangehaald worden.
129
SAMENVATTING
Evangelie in Israëls geschiedenis.
Wij hebben nu alle plaatsen in de geschiedkundige
boeken van het Oude Testament en twee in de Psalmen
nagegaan, waar het woord 'Evangelie' in voorkomt. Nu
volgen enkele conclusies. Dat wil echter niet zeggen, dat
er niet op meer plaatsen in die boeken over een
evangelie gesproken wordt. Dat zullen wij nog wel zien.
De behandelde teksten geven ons echter juist door hun
concrete gegevens inzicht in de letterlijke betekenis en
het oorspronkelijk gebruik, en dus de aard, van het
Evangelie in de Bijbel. Een resumé er van zal ons
helpen bij het lezen van de minder concrete teksten.
1. Het woord 'Evangelie' staat ook in het Oude
Testament.
2. Het Evangelie is naar zijn woordbetekenis een 'blijde
boodschap'. Eén keer betrof het een geboorte, nl. van de
profeet Jeremia, maar dan in negatieve zin, als een
vervloeking. Het betreft ook geboorten in het Nieuwe
Testament, nl. die van Johannes de Doper en van Jezus.
Maar daar had het tot achtergrond de overwinning van
God over Zijn grote vijand. In alle andere gevallen was
het de goede boodschap van een militaire overwinning,
hetzij voor Gods volk, hetzij voor zijn vijanden.
3. Verder is "het Evangelie" louter een mededeling over
de afloop van de strijd. "Evangelisten" zijn snelle
lopers, die, hetzij aan bepaalde mensen, hetzij in het
algemeen, deze boodschap zo snel mogelijk meedelen.
Daarin hebben zij een heel eigen taak en
verantwoordelijkheid, naast die van de aanvoerder, de
130
priester, de profeet, of wie dan ook, die in Israël in de
strijd betrokken zouden kunnen zijn.
4. Het wordt gebruikt in militair en politiek verband.
5. Het geld de strijd tussen Gods volk en hun buren.
Achter deze aardse partijen staan geestelijke machten,
Engelen en demonen, en uiteindelijk God en Satan.
Schriftuurlijk bezien, betreffen de besproken
"evangeliën" dus steeds de uitslag van een geestelijke
oorlog, gevoerd op het front van een schijnbaar
menselijk conflict, nl. de strijd tussen Satan met zijn
geestelijke en menselijke satellieten en God met zijn
Gezalfde en Zijn volk Israël.
6. Reeds de heidense Filistijnen zagen er het geestelijke
karakter van. Zij boodschapten hun overwinning, hun
evangelie, allereerst aan hun afgoden. Dat waren in
wezen de occulte machten, die door deze volken heel
wel bewust werden gediend en werden betrokken in alle
zaken van oorlog en vrede. Dat laatste werd in de
vorige eeuw nog door de zogenaamde christelijke
regeringen in tijden van oorlog gedaan.
7. En door de kennis van deze dingen weten een Mozes
en een Elisa in een schijnbaar onmogelijke strijd de
overwinning te behalen. Zij treden tussen beide op dat
front, waar het zwaartepunt van de strijd ligt.
De strijd op het menselijk front wordt door Satan
gevoerd met mensen, die door hun ongehoorzaamheid
aan God geen geestelijk inzicht meer hebben. Hun
bewustzijn is beperkt tot het fysieke, hoogstens het
psychisch waarneembare. Hun streven rekent enkel nog
met eigen zo beperkte omstandigheden, mogelijkheden
131
en belangen. En hun zondige natuur kan natuurlijk
makkelijk opgehitst worden tegen Gods volk.
8. God voert de strijd met dezelfde geestelijk blinde en
machteloze mensen. Maar met Zijn wet gaf hij deze
blinden een stok in de hand, om zich op te richten en te
oriënteren. Die konden zij ook als een wapen tegen de
vijand gebruiken. Zo konden zij, afgaande op de
influisteringen van Gods Heilige Geest, ondanks hun
blindheid een voor hen onbekende weg van
gehoorzaamheid afleggen, om niet misleid te worden
door de lagen, die Satans trawanten hen legden. Dat
betekent, dat God hen deed leven in geloof, daar waar
het aanschouwen van de geestelijke dingen ontbrak.
9. Israël is een nederzetting van God, bruggehoofd van
het Godsrijk op aarde. Zij dienden niet de boze geesten,
maar de Here (Micha 4: 5). De vijandschap, die zij te
verduren hebben, is niet die van de omringende volken,
maar van de Satan zelf. Hij richt zich zelfs niet in de
eerste plaats tegen het volk, maar tegen "de Gezalfde
des Heren" (Psalm 2: 2). Amelek en de Filistijnen en de
oorlogen met hen zijn hiervan voorbeelden. Er is echter
strijd op drie fronten: buitenlandse vijanden,
binnenlandse vijanden (leden van het Godsrijk, die zich
laten gebruiken, omdat zij de gaven hiervoor niet
hebben, of niet gebruiken) en soms zelfs de vijand in de
Gezalfde zelf.
10. De centrale figuur is de "Gezalfde des Heren" als
Gods Vertegenwoordiger op aarde en Aanvoerder van
Gods volk, Zijn ondergang en dood, of Zijn
overwinning en heerschappij. Al direct de eerste keer
staat het Evangelie in nauw verband met de gezalfde
132
des Heren en in bijna alle volgende gevallen heeft de
uitslag van de strijd, en de inhoud van het Evangelie
indirect of als type te maken met het grote eindconflict
tussen Satan en De Gezalfde, namelijk De Christus.
Enkele kenmerkende facetten.
a. Een voortdurende oorlogstoestand in de geestelijke
sfeer, die ieder moment op menselijk niveau tot
uitbarsting kan komen.
b. 'Totale' oorlog, waarbij ieder der partijen het op de
absolute ondergang van de andere gemunt heeft en
waarbij geen middel wordt geschuwd – zeker niet van
de kant van Satan – om het doel te bereiken.
c. De mensen zijn allen gemobiliseerd en staan onder
bevel of van Satan en zijn demonen, of van God en zijn
gezalfde.
d. De inzet van dat geestelijke conflict is nochtans een
zeer reële zaak. Het gaat daarbij om de heerschappij
over de aarde en haar inwoners, met als inzet de
opperheerschappij over het heelal. Adam, gemaakt en
geroepen tot deze positie van gezag op aarde (Genesis 1:
26, 27), gaf met zichzelf zijn hele geslacht, de hele
aardse schepping en alle koninkrijken der wereld over
aan Satan, die "de overste der wereld" werd (Lucas 4:
6; Johannes 4: 30). Als Jezus deze term gebruikt, is het
echter alleen een erkenning "de facto" van het Rijk van
Satan. Rechtens behoort de aarde aan God toe. Daarom
plantte God er een eigen volk tussen al de andere
volken (Exodus in 9:5,6; Deuteronomium 26:18,19), in
het middelpunt der wereld (Ezechiël 5:5), de navel der
133
aarde (Ezechiël 38:12), om van daaruit de macht weer
over te nemen (Jesaja 2:2-5; Micha 4:1-).
e. 'Leven uitgeloof' is: de aardse verhoudingen in dit
licht bezien, namelijk., niet aan te zien wat voor ogen is
(de menselijke kant van de zaak), maar wat
onzichtbaar is (de geestelijke belangen), en te
vertrouwen op en zich geheel in te zetten voor de zaak
van God en Zijn Gezalfde, alles riskerend, om alles te
winnen.
f. In het gebruik van het woord 'Evangelie' in de
profeten van het Oude Testament hebben wij de
schakel met het gebruik van het woord 'evangelie' in
het Nieuwe Testament, omdat die daar aangehaald
worden.
134
ABRAHAM EN HET EVANGELIE.
Inleiding.
In de tot nu toe behandelde plaatsen kwam het woord
"evangelie" enz. voor in concrete situaties, in haar
letterlijke betekenis, in verband met oorlog en
overwinning. Het zijn de geschiedkundige boeken van
het Oude Testament, waarin deze woorden zo gebruikt
worden. In de Psalmen en in de Profeten worden ze
meer in haar geestelijke betekenis gebruikt, hetzij in
overdrachtelijke zin, b.v. van het "verkondigen" van de
waarheid des Heren, hetzij in nog onvervulde profetie,
waarvan het soms moeilijk kan schijnen uit te maken,
of het een letterlijke, dan wel een geestelijke vervulling
zal krijgen.
Goddelijk inzicht.
Eigenlijk maken wij een welbewuste fout! Want zoals
wij gezien hebben, is in de besproken plaatsen de
concrete situatie niet te scheiden van haar geestelijke
achtergrond. Wij moeten nog verder gaan en zeggen:
pas "de-dingen-achter-de-dingen" vormen de
werkelijkheid, al het andere, datgene "wat voor ogen
is", is dat, "wat we de mens aanziet". Wij zullen het
moeten bezien met de ogen van Elisa. Het gebed van de
profeet voor zijn knecht heeft in de Heilige Schrift een
diepere zin: "Open toch zijn ogen, op dat hij zie", en
dan de mededeling: En de Here opende de ogen van de
knecht en hij zag – en men ziet hem door de dingen
heen zien – en zie, de berg was vol vurige paarden en
wagens rondom Elisa". Ook Bileam was zo'n
135
begenadigde, "een man met een geopend oog" (Numeri
24: 3 + 15).
Ook Simeon was zoiemand. Hij zag een kind als alle
andere kinderen, maar "hij loofde God en zei: - - - mijn
ogen hebben uw heil gezien" (Lucas 2: 27 – 30). En
daaruit blijkt, dat hij niet alleen zag wie dat kind was,
maar dat hij hem bij zijn naam noemde. In 1
Kronieken 16:23 hebben wij al gezien, dat de term
"Zijn heil" in het Hebreeuws ook zegt "Zijn Jezus", net
als op zesenzeventig andere plaatsen in het Oude
Testament. En zo zei Simeon: "Mijn ogen hebben uw
Jezus gezien".
En Jezus zelf sprak over het tegengestelde, over
mensen, die ogen hebben, en niet zien en leraars, die
zeggen, dat zij zien, en nochtans blind zijn. En een
merkwaardig woord vinden wij in 2 Corinthiërs 4: 3 en
volgende: "Indien dan nog ons Evangelie bedekt is, is
het bedekt bij hen, die verloren gaan, ongelovigen, wier
overleggingen de god deze eeuw met blindheid heeft
geslagen, zodat zij het schijnsel niet ontwaren van het
Evangelie der heerlijkheid van Christus, die het beeld
van God is". Het is voor gelovigen haast niet in te
denken – als wij het ons niet uit onze eigen onbekeerde
toestand herinneren – dat het Evangelie van Redding en
bevrijding en overwinning voor ongelovigen niets
anders is dan een menselijk, godsdienstig stelsel,
waarvan een legendarische figuur, hoogstens een groot
en goed mens uit een ver verleden, de grondlegger was
en dat voor hen een filosofische of historische waarheid
de hoogste waarde van het Evangelie is. Satan heeft op
Evangelie Prediking niets tegen. Hij wil zelfs de mensen
136
er wel over aan het denken zetten. Maae al die
overleggingen, die op niets uitlopen, maken het alleen
maar duisterder in hun (geestelijke) onverstandig hart,
en bewerende wijs te zijn, worden zij dwaas (Romeinen
1: 21, 22). Zij zien van het Evangelie niets meer dan
menselijke pogingen om menselijke problemen op
menselijke wijze op te lossen. Satans zorg is, dat het
geestelijke licht zou opgaan in hun harten en zij de
waarheid zouden zien en zij zich zouden scharen onder
de naam van Jezus, tegen hem.
Maar het is nog moeilijker te geloven, dat de mensen, in
wier hart het licht der kennis schijnt (2 Corinthiërs 4:
6), mensen, die de Geest des Heren, de zin van Christus
hebben ontvangen, dat die mensen blind zouden zijn
voor de werkelijkheid achter de schijnbaar menselijke
Evangelieboodschappen van het Oude Testament.
Nieuw en Oud Testament in elkaar.
Daar het ons bij het woord "Evangelie" gaat om de
grondbetekenis, gaat het ons in het Oude Testament om
de letterlijke en praktische betekenis; waar het gebruik
in het Nieuwe Testament van is afgeleid. Trouwens, wij
hebben al gezien, dat wie de consequenties van het
praktische gebruik wil nagaan, terecht komt in de
geestelijke achtergrond er van. En als overgang van het
gebruik in de geschiedenissen van het Oude Testament
naar de geestelijke betekenis die het heeft in het Nieuwe
Testament hebben wij al enkele plaatsen uit Jesaja
besproken, bij wie de profetieën, zowel op een
materiële, als ook op een geestelijke toekomst duiden.
137
Het Evangelie aan Abtaham verkondigd.
Er is één geschiedenis in het Oude Testament, waarvan
het daarin voorkomende evangelie als zodanig pas in
het Nieuwe Testament wordt genoemd. Dat is de
geschiedenis van Abraham. In Galaten 3: 8 staat: "De
Schrift - - - heeft tevoren aan Abraham het Evangelie
verkondigd: In u zullen alle volken gezegend worden".
Maar deze opmerking daar heeft zelf ook weer een
geschiedenis.
Hier verstrengelen zich met elkaar één van de oudste
geschiedenissen uit het Oude Testament met één van de
latere geschiedenissen in het Nieuwe Testament. En wat
eerder al waar bleek te zijn, bleek later ook bewaarheid
te worden. Op het leerstellige niveau had Paulus dat al
aangetoond in Romeinen 4. Maar nu vertelt hij de
Galaten, hoe dat in de praktijk van het christelijke
geloofsleven werkt. Dat zullen wij nu nagaan.
De bekering van Corinthiërs en Galaten.
In de eerste verzen van Galaten 3 herinnert Paulus hen
aan wat vooraf ging aan hun huidige beproevingen. Wij
weten
uit het laatste en het eerste hoofdstuk van 1 Corinthiërs
wat voor Evangelie Paulus predikte en wat hij in de
gemeenten bij opkomende moeilijkheden leerde. En
ondanks het grote verschil in aanleiding en inhoud
tussen de twee brieven, zijn er op dit punt grote
overeenkomsten.
De Evangelieprediking wordt besproken in 1
Corinthiërs 15: 1 – 11. Aan begin en eind verzekert
Paulus ons steeds twee keer, in de verzen 1 en 2 en in de
138
verzen 11 en 12, wat en hoe hij evangeliseerde. De
inhoud was de dood, de begrafenis, de opstanding en de
verschijningen van Christus. Maar het 'hoe' van de
evangelieprediking komt uit in de ruimte, die hij aan
elk van die onderwerpen besteedt. De dood van
Christus voor onze zonden, Zijn begrafenis als het
bewijs, dat Hij echt dood was en Zijn opstanding noemt
hij achter elkaar in maar anderhalf vers (3b – 4). Maar
bij dat Evangelie hoorden kennelijk ook de
verschijningen van Christus. Die overtuigden de
discipelen, en later ook Paulus, dat Jezus echt leefde en
dus opgestaan was. Daar besteedt hij maar liefst 6
verzen aan (5 – 10). Tegenwoordige predikers zouden
dat precies andersom gedaan hebben. Hij vat dat samen
in vers 12, en zegt, dat "van Christus gepredikt wordt,
dat Hij uit de doden is opgewekt - - -". Opstanding is de
enige inhoud van hun evangelieprediking (14). En de
mogelijkheid in vers 2, dat zij 'tevergeefs tot geloof
gekomen' zouden zijn, motiveert hij in verzen 13-19 als
'een geloof zonder opstanding en dus zonder inhoud
(14), zonder vrucht (17) en zonder toekomst (19).
Dat is geheel in overeenstemming met wat het Boek van
de Handelingen der Apostelen zegt over hun Evangelie-
prediking. De kruisdood van Christus wordt daar maar
7 keer genoemd: 6 keer tegenover Joden, 5 keer als
verwijt, 4 keer als noodzakelijk voor opstanding. Maar
bij iedere gelegenheid wordt uitgebreid gesproken over
de opstanding. Daar is vergeving van zonden het gevolg
van.
139
Gemeenten in moeilijkheden.
Maar toen rezen er in de gemeente van de Corinthiërs
moeilijkheden. Wij weten, dat Paulus vóór het
schrijven van deze Brief' vanuit Efeze op een heen en
weertje daarheen gegaan was (1 Cor.16:7). In zijn
daaropvolgende brief schrijft hij, dat hij toen had
besloten, "onder u" alleen maar te spreken over de
Gekruisigde. "Onder u" is daar in het Grieks: "in u",
waar Paulus altijd de gemeente mee aanduidt. Daarna
maakt hij hen in de verzen 6-16 duidelijk, dat hij dat
"in u" deed, omdat zij de diepe dingen van God konden
verstaan door de Heilige Geest. En als contrast legt hij
uit, dat een niet wedergeboren mens die dingen niet kan
begrijpen: "--- want zij zijn hem dwaasheid en hij kan
ze niet verstaan, omdat ze geestelijk beoordeeld moeten
worden". Maar zij bleken nog 'vleselijk', 'menselijk', te
zijn (1 Cor.3:1-4). Het kruis als oplossing voor hun
twisten werd niet op prijs gesteld en hij was daarna nog
ongeruster dan te voren (2 Cor.2:1-2,4).
Ook bij de Galaten is hij één en andermaal terug
geweest. In hoofdstuk 4 herinnert hij hen aan zijn
allereerste bezoek, en duidt het zo aan, kennelijk in
tegenstelling tot het bezoek, bedoeld in hoofdstuk 3.
Ook zij hadden als gemeente grote moeilijkheden
gehad, zij door vervolging (3:4). En ook daarin lag een
duidelijke aanleiding voor Paulus om te spreken over
het lijden van Christus. Dat hij hun 'Christus als
gekruisigde voor de ogen geschilderd had' wil zeggen,
dat de nadruk daarbij niet lag op de zegenrijke
gevolgen van zondevergeving, maar geheel op het
lijden, dat wij ook moeten willen dragen,. Dus in de
140
trant van 1 Petrus 2: 21; 3: 17 – 18; 4: 1. Ook in hun
geval noemt hij de mogelijkheid, dat alles voor niets
geweest kon zijn, maar nu gaat het om hun lijden. Hij
vestigt er de nadruk op, dat de Geest hen gegeven was
en krachten onder hen gewerkt had, op grond van de
prediking van geloof.
Niet voor niets zet hij in de eerste zin van zijn Brief de
toon, door zijn Opdrachtgever te noemen: "God, de
Vader, die Hem opgewekt heeft uit de doden" (1: 1).
Daarna noemt hij "de Heer Jezus Christus, die Zichzelf
gegeven heeft voor onze zonden, om ons te trekken uit
de wereld" (1:4). Dat staat dus in verband met de
positie van deze gemeente in de hen omringende wereld,
die hen vervolgde (3:4). Ook de volgorde is
kenmerkend: weer eerst het Evangelie van de
opstanding voor mensen, die God niet kenden, dan de
boodschap van vergeving op grond van Christus' kruis
voor een vervolgde gemeente.
De Goddelijke oplossing.
Beide waarheden zijn een kwestie van geloof. Heel hun
leven droeg vanaf het ogenblik van hun bekering het
stempel van het geloof, zowel in geestelijk als in
maatschappelijk opzicht. Geloof in de opstanding van
Jezus Christus gaf hen de juiste verhouding tot God.
Geloof in de zondevergeving door Christus Kruisdood
maakte hen tot een aparte, maatschappelijke groep, een
kolonie van de hemel op aarde. En zij gingen, bij het
licht van Gods woord en de Heilige Geest, die moeilijke
weg van gehoorzaamheid, hoewel Satan hun alle
mogelijkheden er toe ontnam. Zij wisten, het is niet
141
tevergeefs, dat wij zoveel lijden voor de naam van
Jezus. Wij zijn ontkomen aan het verderf en zijn op de
weg van God. Naar het vlees, in menselijk opzicht,
hadden zij geen steun noch tegenover God, noch
tegenover de mensen. Hun vaderen waren hen niet
voorgegaan op deze weg. Hun vorig leven was er één
geweest in goddeloosheid. Nu stonden zij door slechts
één lijn verbonden met Boven, de lijn van geloof.
De menselijke oplossing.
En als ze zover zijn, komen er "opwekkingspredikers",
die deze kleine, wakkere schare van gelovigen wel eens
wat zullen bekrachtigen! Zij zullen deze mensen wel een
achtergrond geven. Het is helemaal niet te
verwonderen, dat zij zo "kleine kracht" hebben.
Degene, die hen het geloof in Jezus heeft gepredikt,
heeft volgens hen het belangrijkste over het hoofd
gezien. Zelf een Jood, heeft hij vergeten, of verzuimd,
om deze mensen eerst in te lijven in het Verbond der
vaderen! Hun raad is: Laat U besnijden en begin dan
eerst eens de wet van Mozes te onderhouden, anders
kunt u God niet behagen. Heel de Schrift is er vol van,
dat God zich de zonen van Abraham, het volk van
Israël, en wel onder de wet van Mozes, verkoren heeft.
Alleen via hen wil God de volken zegenen. "Indien gij
nu niet laat besnijden naar het gebruik van Mozes, kunt
gij niet behouden worden" (Hand.15: 1).
En inderdaad lijkt dat de Galaten wel wat. Dan horen
zij ten minste bij Gods volk. Het hing ook eigenlijk alles
zo in de lucht, wat zij geloofden. Het heidendom hadden
ze radicaal de rug toegekeerd, maar er "niets" voor in
142
de plaats gekregen. Wat deze predikers brengen, klinkt
heel aannemelijk en Schriftuurlijk bovendien!
Besnijdenis en wetsonderricht geven ruggesteun, zowel
in geestelijk als in maatschappelijk opzicht. Nu zullen
ze leren, hoe ze God kunnen behagen, of ook misschien
mishagen. Door de wet hebben ze tenminste enige
zekerheid omtrent de wegen, die zij bewandelen
moeten, om in de gunst van God te blijven. Zij hebben
dan ook een Godsdienst, die iets te vertellen heeft
tegenover het heidendom. En de Joodse Godsdienst
heeft van de Romeinen vrijstelling gekregen van
plichten, die voor het hele rijk gelden, vooral van de
Keizerverering. Er zou dus veel voor pleiten, om daar
naar over te gaan. Dat geeft geestelijke zekerheid en
maatschappelijke veiligheid, terwijl ze nu door hun
verwerpen van de afgoden als ongodsdienstig en
vogelvrij beschouwd worden.
Vier vragen van de apostel.
Dan stelt de apostel Paulus hun vier vragen.
1. Wanneer en waardoor hebben jullie de Geest
ontvangen, als het gevolg van het houden van de wet, of
na het "ja – woord" op de prediking van het geloof in
Jezus de Heer? Wij hebben Hem niet gedwongen of
"verdiend", maar "ontvangen" (3: 2). Dat kan ook niet
anders. De Geest kan wel ons leven veranderen, maar
het oude leven kan niet de Geest verdienen.
2. Uw eerste ervaringen na de prediking was het
ontvangen van de Geest. Deze hield u van boven af vast
bij uw eerste stappen op de geloofsweg. Wilt u Hem nu
143
loslaten en weer gaan leven op eigen inzicht en
initiatief? (3: 3).
3. De moeilijkheden en verdrukkingen kwamen hieruit
voort, dat jullie van een andere Geest geworden zijn en
niet meer konden meedoen met de heidenen, en niet,
doordat jullie andere godsdienstige gebruiken gingen
volgen. Was het dan het gevolg van domheid, al die
vervolgingen, ter wille van een hersenschim, en
eigenlijk tevergeefs, of was het de Goddelijke kracht
van de Heilige Geest, die u deed botsen tegen en tot
voorwerp van spot maakte van het heidendom? (3: 4).
4. Toen jullie de werking van de Heilige Geest
ondervonden in de moeilijkste omstandigheden en er
wonderen van genade in jullie midden gebeuren, kwam
dat door nauwgezette wetsbetrachting, of juist wanneer
jullie zo duidelijk je onwaardigheid, of hulpeloosheid,
of gebrek aan menselijk inzicht ondervonden en jullie
enige hoop gelegen was in het geloof op God? (3: 5).
Beste Galaten, willen jullie bij het volk het Abraham
horen? Daar hoor je al bij, want Abraham was er net zo
aan toe als jullie (ook in Romeinen 4 brengt Paulus dit
ter sprake). Waar je in zijn geschiedenis "geloof" ziet
staan, staat, naar de mens gesproken, niets anders dan
"hopeloosheid", "hulpeloosheid", "verlatenheid",
"zwakheid" en daardoor absolute afhankelijkheid van
God, wilde hij niet ondergaan, of een levenswijze kiezen
buiten God. Dat hij een vrome man was, kwam niet,
doordat hij een "krachtfiguur" was, of een "heilige".
Maar zijn vroomheid was een gevolg van de positie,
waarin hij verkeerde als kinderloze vreemdeling in een
goddeloos land, en hoe hij in die moeilijke positie stand
144
hield met vertrouwen op Gods almacht en trouw. Zijn
gerechtigheid was rekenen op wat God voor hem zou
doen en niet op wat hij voor God deed (3: 6). Dus als
jullie in alle moeilijkheden en uiterlijke en innerlijke
hulpeloosheid net zo'n houding aannemen, en ook
alleen maar rekenen op behoud, in welk opzicht dan
ook, van Gods kant, dan ben je juist "kinderen van
Abraham" (3: 7).
God wist wel, dat wie voor Hem kiezen in een door
Satan bezette wereld en dan nog zelf een natuur
hebben, die neigt naar het kwaad, alleen staande
kunnen blijven te midden van verdrukking en
verzoeking, bij de gratie Gods. Zij hebben niets voor
God, zij moeten het hebben van wat God voor hen
heeft. Kunnen rekenen op God is hun enige
gerechtigheid, enige verdienste, als het dat nog is (8 a).
Daarom koos God juist Abram uit als voorloper en
voorbeeld, omdat niemand zo hulpeloos en zo
afhankelijk van God was als hij, ja, omdat in alle
opzichten alle menselijke mogelijkheden hem
ontbraken, omdat hij menselijkerwijs gesproken "een
hopeloos geval" was. Kinderloos en te oud om nog hoop
te hebben op een kind, beloofde God hem, dat hij een
groot volk zou worden. God beloofde hem het land,
waarin hij zijn hele leven vreemdeling bleef. En hij, die
het elke dag hebben moest van de zegen van God, wilde
hij niet ondergaan, kreeg te horen: "In u zullen alle
volken gezegend worden" (3: 8 b).
Willen jullie de zegen van Abraham ontvangen? Blijft
dan wandelen in het spoor van deze "gelovige"
Abraham (3: 9). Ceremoniën uitvoeren, rituele
145
voorschriften houden, brengen je enkel tot de
wanhopige conclusie, dat je te zwak bent, om zelfs die
kleine dingen te volbrengen, en wat slechts een zwak
voorbeeld is van onze morele en geestelijke positie voor
God. Wie denken, zich bij God aangenaam te maken
door het volbrengen van de wet, bedenken niet, dat ze
dan enkel hun geestelijke onmacht en ongerechtigheid
voor God demonstreren. Wie het van de wet
verwachten, leggen zich onder de vloek (3: 10).
Het Evangelie, dat Abraham hoorde.
Met de woorden van vers 8 zijn wij aangekomen bij het
Evangelie, dat Abraham hoorde: "De Schrift - - - heeft
tevoren Abraham het evangelie verkondigd: In U zullen
alle volken gezegend worden". Abraham leefde in het
negende geslacht na de zondvloed (Genesis 11:10-26),
en in het vijfde geslacht of ong. 250 jaar na de verdeling
der aarde onder de volken (voor ons 1750-heden,
Genesis10: 25). Al deze volken waren in de macht van
Satan. En het Evangelie, dat aan Abraham werd
verkondigd, was de boodschap van overwinning voor
God van zijn volk op alle andere volken. Maar eerst
was dat een overwinning op levenslange
onvruchtbaarheid, wilde dat volk ontstaan. Maar hoe
waren de volken zo geworden?
De mens, zoals geschapen.
De mens was geschapen als lichamelijk wezen, wiens
doen en laten bewust werd gestuurd door het zieleleven
(gedachten, gevoelens, en streven), dat op zijn beurt de
146
impulsen er toe ontving van God, voorlopig met een
Stem.
Maar God had de mens geboden te eten van al de
bomen behalve van de Boom der Kennis (vertaald als
een vergunning, maar dezelfde vorm daarna is
bindend). Over de Boom des Levens spreekt God niet
tot Adam. Maar als Adam van elke boom gegeten had,
had hij ook van de Boom des Levens gegeten en eeuwig,
geestelijk leven gehad. Dan was de mens compleet:
geest, ziel en lichaam. Dan kon Gods Geest via 's
mensen geest de ziel sturen en het lichamelijk leven
leiden, als Gods goeverneur op aarde.
De communicatie met God zou verlopen via de geest, de
communicatie met het aardse zou verlopen via zijn
lichaam: zintuigen, daden en spreken. Zijn ziel zou
geestelijke informatie van God, omzetten in bevelen
voor het lichaam, en aardse informatie, verkregen via
de zintuigen, omzetten in geestelijke communicatie met
God.
Bij een radio staat de electronica, de 'ziel', tussen de
antenne, de 'geest', gericht op de Zender, en de
luidspeker als 'lichaam'. Bij gebrek aan een antenne
gebruikte God in de hof een microfoon: een hoorbare
stem. Nu is dat pas in Christus in orde gekomen (1
Thes.5:23). Wie zo leeft, is "geestelijk", een
"pneumatikos" (1 Cor.2:10-13).
De mens na de zondeval.
Voor de mens at van de Boom des Levens, deed Satan
hem eten van de Boom der Kennis (zonder Goddelijk
147
Leven is Goddelijke Kennis dodelijk, zoals in kerken
blijkt!).
God versperde hem nu de weg naar leven, wat hem een
zondaar met eeuwige leven zou maken, een demon met
een lichaam. Ook kon Christus dan niet voor hem
sterven. De dood, al bekend (Gen.2:17; 3:3, 4), was nu
ook de (mensen)wereld binnengekomen (Rom.5:12
De mens had nu alleen een sterfelijk lichaam en een
ziel, maar geen geest(elijk leven). Zijn leven, maar ook
zijn waarnemingen en zijn interessen werden nu
beperkt tot het lichamelijk en psychisch waarneembare.
Zijn ziel moet nu mogelijkheden inschatten en daden en
woorden bepalen met informatie over de omringende
wereld, via de zintuigen gewonnen. Of de electronica
(ziel) ontvangt, versterkt en reproduceert de in- en
uitwendige 'ruis', reagerend op de microfoon (wereld):
het 'genereren' van hinderlijk geluid ('Mexicaanse
hond', klagen, verbaal en physiek geweld). Als volken
zijn deze mensen geestelijk aangewezen op Satanische
machten en onder elkaar gewikkeld in een strijd van
allen tegen allen.
Dit is de "zielsmens", de "psychikos" (vertaald:
"natuurlijke", "ongeestelijke", of "verstandsmens".
Een gelovige, die alleen naar het vlees luistert (Rom.8:4-
8, Ef.2:1-3; 4:17-24) is "vleselijk": "sarkinos" (1
Cor.3:1).
De vrijheid van de slavernij.
Zonder 'geest' bleef Adam los van God en door
ongehoorzaamheid maakte Adam zich (pseudo)-
onafhankelijk van God. Zonder geestelijke vermogens
148
leeft hij uitsluitend in het horizontale vlak. Hij wil en
kan zich niet meer onderwerpen aan Gods wil
(Romeinen 8:7). "De zielsmens aanvaardt niet wat van
de Geest van God is, want het is hem dwaasheid en hij
kan het niet verstaan, omdat het slechts geestelijk te
beoordelen is" (1 Cor.2:14). "De zielsmens kan God
niet behagen" (Rom.8:8): door geestelijke invaliditeit
èn zelfhandhaving
Dit eindige physieke leven is alles, wat hij heeft. Zijn
doen en spreken worden beheerst door de vrees voor de
dood. Zo wordt hij niet beheerst door de wet van het
leven, maar door de wet van de dood. Hierdoor heeft
Satan een blijvende greep op hem gekregen (Hebreeën
2:14-15).
De mens is nu gericht op overleven en zelfhandhaving
in dit horizontale, menselijke vlak. Goddelijke normen
kent hij niet en kan hij ook niet gebruiken.
Door de zonde, niet alleen slechte daden, maar alles wat
in onafhankelijkheid van God wordt gedaan, begonnen
met grijpen naar de goddelijke staat, leidde tot terugval
beneden de "geestelijke" staat in een vicieuse cirkel. De
zonde drijft dichter naar de dood en angst voor de dood
leidt tot zonde. Alleen door onze dood en opstanding in
Christus wordt onze afhankelijkheid van en de band
met God hersteld.
Geloof, niet in onszelf, maar in God.
Nu kunnen wij begrijpen dat God aan Abraham een
evangelie, een blijde boodschap van overwinning
verkondigde, en dat niet alleen voor Abraham, maar
voor
149
de hele mensheid. Dat staat in Galaten 3.
Paulus wil de Galaten duidelijk maken, dat wij ons
behoud niet zelf kunnen bewerken, of verdienen door
'wetsbetrachting', dus door geloof in onszelf. Wij
moeten het hebben van 'geloof' in een Ander: in God,
die ons het nieuwe leven aanbiedt in Zijn Zoon en dus
door geloof in Gods Zoon.
Hij is voor ons gestorven en opgestaan. In Hem is het
oude weggedaan en het nieuwe gekomen. Als Zijn
slaven moeten wij tot God terugkeren en Zijn Zoon
erkennen als onze Heer. Dat wil zeggen: in die Heer
moeten wij onze valse onafhankelijkheid prijsgeven, om
één geestesleven met Hem samen te hebben. Dan
denken, doen en zeggen wij wat Hij zou denken, doen of
zeggen, en Hij denkt, doet en zegt, wat God wil.
En wat was Abrahams aandeel daarin? Er staat: "De
Schrift - - - heeft tevoren Abraham het evangelie
verkondigd: In U zullen alle volken gezegend worden".
Om de volken tot God terug te brengen, moest
Abraham tot een volk worden. Dat werd hem in het
vooruitzicht gesteld (Gen.12:1-3; 15:1-6, enz.) En door
dat volk zou God de andere volken bereiken. Dat vergt
heel wat geloof!
Naar de mens begint God met niets.
De mens en de mensheid in hun valse onafhankelijkheid
kan God niet gebruiken. Daarom begint God met niets
daarvan. Hi begint met één man (Jesaja 51: 2), en wel
een afgodendienaar, zoals alle anderen, (Jozua 24: 2).
En zeker voor het denken van die tijd leek hij niet de
beste gegadigde: als kinderloze man voerde hij reeds
150
een doelloze strijd om het bestaan (Genesis 15:2). In
het land waar God hem heen bracht, had hij geen
enkele kans om zich tot een groot volk te ontplooien,
laat staan, dat de hele mensheid daar wat aan zou
hebben.
Abraham kan maar twee dingen denken. Als hij het als
zielsmens bekijkt, zou het op een wrede grap kunnen
lijken, of op een onbereikbaar ideaal. De Israëlieten in
de woestijn verkeerden in dezelfde situatie en zij
bekeken alles vanaf het begin als zielsmens (Exodus 16:
3,17: 3).
Maar hij kon als zielsmens ook ook terug gaan naar
Adam voor zijn val en luisteren naar de hoorbare stem
van God. Hij zou dan niet als geestesmens met inzicht
in de bedoelingen van God handelen, maar in "blinde"
gehoorzaamheid de weg gaan die God hem wees. Hij
zou dan moeten geloven, dat het niet tot de ondergang
zou leiden, maar voeren zou tot een grote overwinning.
In de ogen van de mensen zou dat dwaasheid geweest
zijn, maar zonder kinderen gaat hij een groot volk
worden. En voor dat volk gaat hij vast naar het land,
waar ze zullen wonen, hoewel dat al bewoond is door
kibbelende stadsstaatjes en dat een twistappel is tussen
de grootmachten. En als vreemdeling reist hij dat hele
land rond, om zijn eigendom in ogenschouw te nemen.
In gevaar van iedere dag vermoord te worden ter wille
van zijn schone vrouw, beweegt hij zich, op enkele
inzinkingen in zijn geloofsleven na, vrij onder heidense
volken en roverstammen, want: "In u zullen alle volken
der aarde gezegend worden. Toen hij in zijn eentje voor
God stond en God zei, dat dat volk zo talrijk zou zijn
151
als de sterren aan de hemel, staat er: 'En hij geloofde in
de Here, en Hij rekende het hem toe als
gerechtigheid'(Gen.15:6).
Het leven van een Geestesmens.
Alleen door zich te houden aan uitspraken van God,
voert hij praktisch het leven van een geestesmens tot in
alle consequenties. Dat bepaalt zijn houding in het
conflict met Lot in Genesis 13, in de ontmoeting met de
Koning van Sodom in Genesis 14:21, met Abimelech in
Genesis 21:22, met de Hittieten in Genesis 23. Hij is
zelfs bereid zijn zoon, die in menselijk opzicht de sleutel
tot de vervulling van de belofte was, aan God terug te
geven (Gen.22).
Juist daarna verkondigt God hem voor de derde keer,
en nu met een eed, hetzelfde Evangelie (Genesis 12:
3,18: 18,22: 15-18). Ten aanzien van dat Evangelie
rekent hij niet op de overwinning in de toekomst, maar
met de overwinning in zijn leven van nu. Hij leeft een
leven, dat alleen mogelijk is na de absolute overwinning
van God op Satan. Dat is alleen mogelijk, omdat hij
leeft in "geloof". Hij leeft het leven van de toekomst in
het heden, het leven van de vrijheid in een wereld van
slavernij, hij leeft temidden van de dood een goddelijk
leven en is daarom, wat dat leven betreft,
onaantastbaar. Hij is overwinnaar vóór de
overwinning, meer dan overwinnaar.
En hij was niet alleen maar gehoorzaam aan alles wat
God van hem vroeg, rekenend op Gods almacht en
trouw. Hij handelde ook op eigen initiatief in deze geest
en bracht zichzelf daardoor in voor een mens
152
onmogelijke situaties, zonder te weten, dat God daarna
Zich des te meer door beloften aan hem zou binden.
De stadia in Abrahams leven worden gekenmerkt door
zo'n actief geloofsleven. Bijna iedere mijlpaal in zijn
leven zette hijzelf neer en daarna plaatste God er een
wegwijzer bij. Andersom zou ogenschijnlijk heel wat
makkelijker geweest zijn.
Wij kunnen nog verder gaan. Een mens bereikt een
mijlpaal in zijn leven, als hij een tree hoger stijgt op de
ladder der maatschappelijke zekerheid, als hij promotie
maakt, als hij zich bezit heeft verworven, of dat heeft
weten veilig te stellen. Bij Abraham was dat net
andersom. Iedere mijlpaal was een stap lager, bezit of
zekerheid minder, dus een degradatie.
Op de eerste mijlpaal.
In Genesis 12 heeft hij Ur al achter de rug, de
maatschappelijke banden zijn doorgesneden.
Dan komt het bevel: "Ga uit land en uit uw familie en
uit uws vaders huis naar het land dat Ik U wijzen zal".
Daar gaat hij met zijn vrouw: twee oude mensen en hun
ouderloze neef Lot. Buiten het gebied van hun stam
gaan ze zwerven als vogelvrij verklaarden.
Abram zag dat in, naar wij kunnen lezen in Genesis
20:11-13). Dat God hem een groot volk, een grote zegen,
een grote naam, beloofde en zei: "Wie U vervloekt, zal
Ik vervloeken", veranderde aan dat alles vooreerst nog
niets. Ook die zekerheid, die zij hebben over de afloop
van deze geschiedenis, had Abram niet. "Hij vertrok,
zonder te weten, waar hij komen zou" (Hebreeën 11: 8).
153
Pas toen hij het land Kanaän bereikt had en het
doorgetrokken was tot in Sichem, het middelpunt,
hoorde hij van God: "Dit land zal ik uw nageslacht
geven" (Genesis 12: 6 – 7).
De tweede mijlpaal.
De tweede mijlpaal in Abrams leven is het ogenblik,
waarop hij afscheid neemt van zijn neef Lot en het
beste deel van het land aan hem verliest (Genesis 13: 1 –
13), en daarmee een belangrijke menselijke
mogelijkheid, om de vervulling van de belofte te
verkrijgen.
En menselijkerwijs gesproken, wat moest Abram doen,
nu hij het vruchtbaarste gedeelte van zijn land had
losgelaten? Maar als Abram deze mijlpaal heeft
geplaatst en er voorbij is, wijst God hem de weg op een
wonderbaarlijke manier. Er staat zo typerend in
Genesis 13:14 (vergelijk met Genesis 12:6-7) "En de
Here zei tot Abram, NADAT Lot zich van hem
gescheiden had: "Sla toch uw ogen op, en zie van de
plaats, waar gij zijt, naar het noorden, zuiden, oosten
en westen - - - het HELE land - - zal ik u - - - geven".
Dat was een wegwijzer naar alle vier de windstreken
tegelijk en was ook als zodanig bedoeld, want God zegt:
"Sta op, doorwandel het land in zijn lengte en breedte,
want u zal Ik het geven.
De derde mijlpaal.
Steeds verder gaat Abram op de weg van het geloof.
Steeds groter wordt de afstand tussen hem en de
menselijke mogelijkheden. Als hij Sodom bevrijd heeft,
154
zegt de koning: "Geeft mij de mensen, en behoud de
have voor U". Op zichzelf was dat al een verregaande
brutaliteit. Want alles wat Abram had bevrijd, was de
rechtens van hem. Maar daar horen we hem helemaal
niet over. Dat stadium is hij al gepasseerd, om zich
daardoor benadeeld of beledigd te voelen. En wat dat
voorstel betreft, worden hier de bezittingen van de
rijkste stad van het land hem zo maar in de schoot
geworpen. Satan wil hem terugtrekken binnen de
begrenzing van de mogelijkheden, die gij hier voor
reeds heeft achtergelaten. Maar de horizon van Abram
is veel en veel wijder: Noord, Zuid, Oost en West, alles
is het zijne (Genesis 13:14-15). De apostel Paulus
schrijft aan de Corinthiërs, die zich op één bepaalde
prediker wilden beroemen: "Alles is immers het uwe:
het zij Paulus, Apollos of Cephas, het zij wereld, leven
of dood, het zij heden of toekomst, het is alles het uwe -
- -". Ja, Abram zweert bij de Allerhoogste, de Schepper
van hemel en aarde: "Niets van het uwe zal ik nemen".
En de reden? "Opdat gij niet kunt zeggen: Ik heb
Abram rijk gemaakt". Hij verstond het geheim van 1
Corinthiërs 1:25-29, waar staat, dat God uitverkoren
heeft, wat voor de wereld dwaas, zwak, onaanzienlijk
en veracht, ja, niets is, om aan hetgeen wel iets is, zijn
kracht te ontnemen, opdat geen vlees zou roemen voor
God.
Dat Abraham de belofte heeft gekregen, is wat hem
betreft, hier aan te danken, dat hij deze stelregel
consequent heeft gevolgd: als God iets doen zal, doet
Hij het. En wat lezen wij? "Hierna kwam het woord des
155
Heren tot Abram - - -: Vrees niet, Abram, Ik ben uw
schild; uw loon zal zeer groot zijn".
De vierde mijlpaal.
Een merkwaardige voortgang zien wij in de leiding die
Abram van zijn God krijgt. In hoofdstuk 13 richt God
zijn geloofsblik nog horizontaal: Noord, Zuid, Oost en
West begrenzen zijn blik, en zijn nageslacht wordt nog
vergeleken met de ontelbaarheid van het "stof der
aarde" (Genesis 13: 14 – 16). Zijn grootste geloofs daad
zal wezen, dat hij in antwoord hierop "opstaat en het
land die door ontboot in zijn lengte en breedte" (vers
17).
In hoofdstuk 15 echter richt God zijn blik verticaal, op
de ontelbaarheid van de sterren, en zegt hem: "Zo zal
uw nageslacht zijn" (vers 5,6). Dat houdt natuurlijk
geen aanbeveling in voor astrologie, alsof het ín de
sterren geschreven' zou staan.. Dat is geen geloof, maar
bijgeloof. De God die hoger dan de sterren, in "de
Hoge" woont, wijst Abram op de sterrenmenigte en
zegt: Dat is een goed voorbeeld voor Mijn belofte.
Daarop volgt dat belangrijke woord, dat nader
toegelicht is in drie Nieuwtestamentische Boeken
(Romeinen Galaten en Jacobus): "En hij geloofde in de
Here, en Hij rekende het hem toe als gerechtigheid".
Hij had zijn blik omhoog gewend. Nu verliet hij niet
alleen alles om des Heren wil, hij deed niet alleen
afstand van alle menselijke pogingen en mogelijkheden,
om de belofte ingelost te krijgen, neen, hij ging weer
verder. Niet alleen zijn daden, maar ook zijn blik, niet
alleen zijn streven (Genesis 12,13,14), ook zijn
156
overwegingen, zijn verstand (Genesis 15:2) en zijn
gevoelens (vers 3) richtte hij op God. Het hele innerlijk
van de geestesmens waren overgegeven aan God en
hadden geen zeggenschap meer in Abrams leven.
Datgene, wat voor de natuurlijke mens, de zielsmens, de
enige maatstaf en impuls van doen en laten is, schakelde
Abram uit. Hij "dacht" niet meer, hij deed in niets
meer "op gevoel", hield op met te "streven", ook bij de
duidelijke beloften van God, en "gaf zijn lot in handen
van de Vader, gaf zijn leven over aan de Heer". Hij
geloofde God!
De vijfde mijlpaal.
Nu was er nog maar één stap verder mogelijk en die
stap vroeg God van hem in Genesis 22 het offer van zijn
zoon – hoewel God het natuurlijk niet zover liet komen.
Overigens werd dat in die tijd in het heidendom door
iedereen als een daad van opperste vroomheid
beschouwd. Wat dat betreft hoorde Abraham in Gods
eis niet iets verwerpelijks. Er staat ook in Hebreeën
11:17- 19, dat Abraham daarmee "verzocht" werd,
beter vertaald als "op de proef gesteld". Want zijn zoon
was voor hem de sleutel tot het worden van een volk.
Voor zover dat Abraham betrof was die zoon al de
vervulling van Gods belofte. Hebreeën zegt: "Hij heeft
overwogen, dat God bij machte was hem zelfs uit de
doden op de wekken", naast natuurlijk de pijn van het
verlies en de smart, dat het zijn eigen daad was. Maar
dat maakten elke vader en moeder mee, die in die tijd
hun kind offerden. Maar Abraham was bereid,, om zo
ver te gaan in zijn toewijding al God als de moraal van
157
die tijd hem toeliet. En dat was genoeg. God zei:" - - -
nu weet Ik, dat gij Godvrezend zijt, en uw zoon, uw
enige, Mij niet hebt onthouden". Het was gebleken, dat
voor hem niet die zoon, maar God de Enige was, die hij
nodig had. In Romeinen 4 zegt Paulus, dat Abraham
wat hem en zijn vrouw en de mogelijkheid van een zoon
betreft, geloofde in die God, die de doden levend maakt.
Ten aanzien van zijn zoon zegt Hebr.11, dat hij
geloofde, dat God hem zelfs uit de doden kon
opwekken. In God was zijn alles.
"Alle volken".
De uitspraak over Abrams gerechtigheid door het
geloof wordt in Brieven besproken, maar in alle drie de
gevallen in verband met problemen die in gelovigen
hebben. In Jacobus 2: 23 wordt gelovigen geleerd, dat
geloof zichtbaar moet worden in wat wij doen en in
Romeinen 4 en Galaten 3: 6 gaat het erom, dat ook
gelovige niet – Joden kinderen van Abraham zijn. En
dan wordt in Gal. 3: 8 gezegd: "En de Schrift, die
tevoren zag, dat God de heidenen wordt uit geloof
rechtvaardigt, heeft tevoren aan Abraham het
Evangelie verkondigd - - -". Wij moeten die beide
uitspraken wel uit elkaar houden.
In Abraham zien wij inderdaad beide. In Genesis 15
wordt zijn geloof in de belofte van God hem gerekend
tot gerechtigheid: aangezien als een goede daad. Maar
in Gen.22 wordt hem gezegd, dat hij inderdaad naar
zijn geloof gehandeld had. God was voor hem niet
alleen de God die hem alles geven kon, wat Hij hem
beloofde, maar Hij was ook de God, aan Wie hij alles
158
teruggeven kon, zonder er wezenlijk bij te verliezen.
Dat is geloof èn werken samen.
Het Evangelie: de Overwinningsboodschap.
De uitspraak van de apostel Paulus in Galaten 3:8 wijst
ons op de allereerste Evangelieprediking in het Oude
Testament. En vlak voor Jezus' Hemelvaart, de
uitstorting van de Heilige Geest en de vorming van de
Gemeente, vat Jezus de Oudtestamentische profetie
over de prediking van het Evangelie in het Nieuwe
Testament in Lucas 24: 46 – 47 als volgt samen: "Aldus
staat er geschreven, dat de Christus moest nemen en ten
derden dage opstaan uit de doden, en dat in Zijn Naam
moest gepredikt worden bekering tot vergeving der
zonden aan alle volken, te beginnen bij Jeruzalem ".
Volgens Hem staat het Oude Testament daar vol van
(Lucas 24: 44).
Dat is de grote overwinningsboodschap: alle volken
weer onder het beslag van God. Want waar de
gemeente is, is Jezus in hen en in ieder van hen onder
dat volk aanwezig en kan door hen en door ieder van
hen Zijn werk onder dat volk doen.
Zoals tijdens Abraham de vorming van zijn volk een
eerste fase was in de strijd van God om de volken van
deze wereld terug te winnen, is volgens 1 Corinthiërs
15:23 de Gemeente tot aan de wederkomst een fase in
die strijd. Als tijdens de wederkomst de Gemeente haar
Heer tegemoet gaat zijn (1 Thes 4:16-17), wij met Hem
verenigd worden en Hij met Zijn Bruid neerdaalt, zal
Hij de aanvankelijke regering over alle volken op Zich
159
nemen, en Zij zal Hem daarin terzijde staan (2
Thesssalonicenzen 1:7-10 en 2:1).
160
JESAJA EN HET EVANGELIE.
De Evangelist van het Oude Testament.
In de profeten komt het Hebreeuwse woord voor de
evangelie alleen voor in Jesaja 40 – 66 en Nahum 1: 15.
Nahum kan wel een citaat van Jesaja 52:7 heten. Het
kan gezien worden als een profetische bevestiging van
de betekenis van het "Evangelie" in het alledaagse
gebruik. Maar in Jesaja gaat het niet meer om het
gebruik van het woord Evangelie in de verslagen van
gebeurtenissen. Twee belangrijke citaten uit Jesaja
hebben wij al besproken, om de betekenis van het
woord Evangelie in het Nieuwe te gronden op zijn
betekenis in het Oude Testament.
Juist omdat het gebruik van het woord Evangelie bij de
profeet Jesaja betrekkelijk vaak voorkomt en een
stempel zet op zijn uitspraken, is Jesaja wel eens de
Evangelist van het Oude Testament genoemd, naast
vier Evangelisten van het Nieuwe Testament.
In bepaalde geschiedenissen van het Oude Testament
zien wij hoe daar het woord Evangelie gebruikt werd in
Oudtestamentische omstandigheden. Maar Jesaja
verplaatst zich naar de toekomst en heeft het over een
toekomstige betekenis van het woord Evangelie, tot en
zelfs na de wederkomst van Christus. Dus met Jesaja
betreden wij Nieuwtestamentisch terrein. Daardoor
konden wij enkele uitspraken van hem gebruiken als
brug tussen Oud – en Nieuw Testament. Maar de juiste
plaats voor een bespreking van de evangeliepassages in
Jesaja zou een studie van de Evangelieprediking in de
161
tijd van de Gemeente en in de profetie zijn. Daar zien
wij nu van af.
Maar voor wie de studie van de reeds besproken
passages uit Jesaja wil completeren met een studie van
de overige passages in het Oude Testament, volgen hier
nog enkele gegevens daarover.
De tekstplaatsen.
Bezie de teksten in het licht van het hele gedeelte:
40: 9 in 40: 1 – 11;
41: 27 in 41: 21 – 42: 7;
52: 7 in 51: 17 – 52: 12;
60: 6 en
61: 1 in 59: 15 – 61: 11.
De onderwerpen zijn genoteerd naar dat de
samensteller vorderde in het lezen van de gedeelten.
Was een bepaalde onderwerp al genoteerd, dan werd
een later voorkomen daar natuurlijk achter gezet. Men
kan daardoor nog steeds zien, wat het eerst gelezen
gedeelte was, en wat de laatste gedeelten waren. Maar
de rangschikking was alleen opgezet om te
'inventariseren', niet om te karakteriseren. Vandaar,
dat bij voorbeeld de eerste twee onderwerpen niet die
van het eerste gedeelte zijn. De studiemogelijkheden
van dit overzicht zijn pas later naar voren gekomen.
Het is vruchtbare om te kijken, waar bepaalde
onderwerpen het meeste voorkomen, of wat de meest
voorkomende onderwerpen zijn in elk gedeelte. Een
hele serie onderwerpen bleek in de eerste drie gedeelten
helemaal niet voor te komen. En ook de laatste twee
gedeelten vertonen grote hiaten onder de onderwerpen,
162
die in de eerste drie gedeelten voorkwamen. Daaruit
zou men conclusies kunnen trekken over de aard van
elk.
Dat zou ook tekenend kunnen zijn voor de voortgang
van de boodschap in dit gedeelte van Jesaja. Dingen, die
in het begin heel belangrijk zijn, komen aan het eind
helemaal niet meer voor, en omgekeerd. Men moet wel
oppassen voor haastige, eenzijdige, of bevooroordeelde
conclusies, als iets lijkt te passen in iemands kijk op de
profetie. Het is soms beter, om te zien, waar een
onbevooroordeelde conclusie botst met de eigen
opvattingen.
Andere indelingen.
Er zijn veel meer onderwerpen. En ze kunnen
verschillend gerangschikt worden. Een mogelijke
onderverdeling is:
Gods heraut, God komt, Zijn gezalfde, de overwinning,
redding van Israël, internationale gevolgen, nieuwe
status en taak van Israël, het Koninkrijk van God op
aarde.
Na het bedoelde overzicht volgen nog overzichten, die
voor verschillende Bijbelstudies zijn gemaakt en
gerangschikt.
163
164
Onderwerpen v |gedeelte>41:1-11 41:21-42:7
1. Evangeliebode 40:9 41:27
2. Ge(recht)igheid 42:1,3,4,6
3. Heil
4. Eind aan boete 40:1-2
5. Een heraut komt 40:3-4, 6-8
6. Zion, Jeruzalem 40:1,9 41:27
7. Vrees niet! 40:9
8. Uw God komt 40:3,9,10
9. Uw God heerst 40:5,10
10.Vergelding,loon 40:10
11.Redder,losser,herder 40:11 42:2,3
12.Afgoden nietig 41:21-26,29
13.Gezalfde Knecht des Heren 42:1
14.Het volk Israël 40:9 42:6
15.Volken, hele aarde 42:6
16.Blinden,doven, ed 42:7
17.Gevangene, balling 42:7
18.Gods Woord 40:8 41:21(27)-29
19.Vrede
20.Bergen 40:9
21.God is Koning
22.Stem, jubelen 40:9 42:2Hij
23.Volk getroost 40:1 niet!
24.Uit duisternis om en in ons 42:6,7
25.Feestgewaad
26.Ruïnes hersteld
27.Geen onreinheid
28.God als Soldaat gevreesd
29.Blijdschap
30.Verbond, Geest
31.Bezit der volken
32.Volken werklui
33.Toorn, ontferming
34.Vijand eert Israël
35.Jubeljaar
36.Israël priesters
37.Eindtoestand
165
51:17-52:12; 59:15-60:22; 61:1-11
1. 52:7 60:6 61:1
2. 51:22 59:15-17 61:3,8,10,11
3. 52:7 60:18 61:10
4. 51:17-21
5.
6. 52:1,8,9 60:14
7.
8. 52:6-8 59:19-20
9. 52:10 59:19;60:1-3,7,13,15 61:3
10.51:22-23 59:18 61:2,8
11. 59:20; 60:16
12.
13.
14.52:9
15.12.52:10! 59:18, 19; 60:2-7;9-16
16.61:5,6,9,11 61:1
17.52:2-5,11,12;60:4,8,9 61:1
18.44:26; 45:23; 50:4; 51:16; 55:11; 59:21
19.52:7
20.52:7
21.52:7
22.52:8,9
23.52:9 60:20b 61:2,3,(7?)
24.
25.52:1 61:3,10
26.52:9 60:18 61:4
27.52:1,11
28. 59:17,19
29. 60:5,6,15 61:7,10
30. 59:21 61:8
31. 60:5,6,11-16 61:6
32. 60:10,12 61:5
33. 60:10
34. 60:14 61:9
35. 61:2
36. 61:6
37. 60:17-22
166
ALTERNATIEF SCHEMA I
1. Reden voor deze profetieën 40: 21, - 29 (27!).
2. De boodschap van een heraut 40: 3 - 5.
3. Einde van het lijden van het volk aangekondigd
40: 1 - 2.
4. God komt naar Zion 40: 9 - 11.
5. God komt in de wapenrusting van een soldaat 52: 17.
6. Gods Knecht komt volk en volken verlossen
42: 1 - 7; 61: 1 - 3.
7. Zion verlost van bezetter 51: 17 - 23.
8. Zion, bevrijd van verdrukking 52: 1 - 3.
9. God komt mensen in verwoeste stad te hulp 52: 7 -
10.
10. Weggevoerden keren terug vers 52: 4 - 5,11 - 12.
11. God herstelt de rechtsorde 59: 15 - 16.
12. Wraak over de volken, verlossing voor Zion
60: 1 - 2; 59: 18 - 19 en 59: 20.
13. De volken zelf brengen de weggevoerden terug,
14. En dienen God en Zijn volk 60: 3 - 16.
15. Puinhopen herbouwd in en 61: 4.
16. Gods volk zal Gods Naam kennen 52: 6,60: 16b.
17. Een eeuwig verbond door de geest 59: 21.
18. Eindtoestand 60: 17 - 22; 61: 5 - 6.
167
ALTERNATIEF SCHEMA II
1. Zekerheid van deze profetieën: Gods Woord vervuld,
Gods woord is eeuwig;
40: 8; 41: 21 - 24, 26 - 29.
2. De heraut; 40: 3,4, 6 - 8.
3. De boodschapper komt over de bergen 40: 9; 52: 7.
4. Het betreft nationale en internationale politiek: Israël
en Jeruzalem, Zion, het
goddelijk middelpunt der aarde 40: 1,9; 41: 27; 52:
1,8, 9; 60: 14.
a. Het gaat in de eerste plaats om Israël als Gods volk
op aarde
40: 9; 42: 6; 52: 9;
b. maar het betreft ook de volken, de einden der aarde
42: 6; 52: 10!; 59: 18,19; 60: 2 - 7,9 - 16;
61: 5,6,9,11.
5. Het is "het aangename jaar des Heren" 61: 2 met:
a. God komt Zelf 40: 3,9, 10; 52: 6,8; 59: 19 - 20.
b. De afgoden, geestelijke machten achter de volken
moeten het afleggen tegen God
41: 21 - 26, 29
c. Loon en vergelding van Godswege 40: 10; 51: 22 - 23;
59: 18; 61: 2,8.
d. God is koning 52: 7.
168
UITGEBREIDE INHOUDSOPGAVE.
1. "EVANGELIE" - EEN VREEMD WOORD. 15
Wat is een woord? 15
Het woord "Evangelie". 16
Gebruik van het woord Evangelie in de Bijbel. 18
"Evangelie": God wint het toch! 19
De "Blijde Boodschap" van Jesaja. 20
Samenvatting. 22
Oud en Nieuw Testamentisch Evangelie. 23
Een blik vooruit. 25
2. DE DRIE GENERATIES. 27
Evangelisten van Satan. 27
Gods privévolk. 27
lsraël in de internationale, geestelijke politiek. 29
Het volk van satan. 31
Geestelijke strategie. 33
Als alle andere volken. 35
Geen begrip van zijn roeping. 37
Drie generaties. 37
Een onmogelijke situatie. 39
God specialiseert zich in het onmogelijke. 40
De derde generatie : God neemt het roer over. 41
De Geest en het vlees. 43
Wie het laatst lacht - - 44
169
3. EEN EVANGELIE
OP INTERNATIONAAL NIVEAU. 46
De Gezalfde des Heren. 46
Gezalfd met Gods kracht, en toch - - -. 48
De afvallige en de ware Gezalfde. 49
De man naar Gods hart. 50
"Ons geloof, dat de wereld overwint". 52
Liquidatie van de gezalfde des Heren. 54 56
De militaire situatie.
Een evangelie van satan! 57
"Bevestigd in de Gezalfde en gezalfd" (2 Cor. 1 . 21). 58
Toen en nu. 59
Een lichaam zonder hoofd. 59
Beth~San, ons rustige Christendom. 61
Onthoofd - in het huis der rust. 64
Tweeëdei evangelie. 65
4. DAVID EN HET EVANGELIE VAN SATAN. 69
Nog een evangelie van satan. 69
"Wie doet me wat?" 69
"Vergeet het niet!" 70
De man die vergat, en de man die niet vergat. 71
Amelek, type van het "vlees". 72
Satans koude oorlog. 74
David rekent af met een "evangelist". 76
David contra het "evangelie. 78
170
5. HET EVANGELIE VAN DE VREDEVORST. 79
Twee geschiedenissen, heizelfde verhaal. 79
Hun namen. 79
Salomo , zoon van genade en van belofte. 80
Absalom en Adonia: "Mannen". 82
Het vlees, gewillig werktuig van Satan. 85
Absalom, mijn zoon, mijn zoon. 87
Een Evangelie: voor wie? 89
Een blik terug en vooruit. 90
6. PSALM 40
DAVIDS ROEPING ALS EVANGELIST. 93
Het gebruik van het woord "evangelie". 93
De grote ontdekking. 94
Geen cadeaustelsel: overgave! 95
Tot offer geboren en herboren. 97
God op de eerste, of op de enige plaats? 98
Geen strijd tegen vlees en bloed. 99
Toegewijd aan God, niet aan zijn roeping. 101
"Gerechtigheid" is de overwinning. 103
7. PSALM 68 DAVIDS EVANGELIE. 106
De Psalm zelf. 106
Het gebruik van Gods Namen. 107
Van David zelf. 109
Twee mogelijkheden. 110
De inhoud. 112
Strijd en overwinning als algemene inhoud. 113
Kenmerken van strijd en overwinning. 116
Het blijde nieuws van overwinning. 117
171
8. HET EVANGELIE
IN VERLEDEN, HEDEN EN TOEKOMST. 118
Twee Psalmen. 118
Gods 'Heil' is 'Jezus'.118
De inhoud. 119
De uiteindelijke Evangelieboodschap. 121
9. HET EVANGELIE
EN DE GEEST VAN CHRISTUS. 122
De Geest van de Gezalfde. 122
'Naar de mens gesproken'. 123
Door de Geest gezien. 124
Roeping van 'evangelisten'. 125
Overzicht. 126
11. SAMENVATTING. 129
Evangelie in Israëls geschiedenis. 129
Enkele kenmerkende facetten. 132
12. ABRAHAM EN HET EVANGELIE. 134
Inleiding. 134
Goddelijk inzicht. 134
Nieuw en Oud Testament in elkaar. 136
Het Evangelie aan Abraham verkondigd. 137
De bekering van Corinthiërs en Galaten. 137
Gemeenten in moeilijkheden. 139
De Goddelijke oplossing. 141
De menselijke oplossing. 149
Vier vragen van de apostel. 142
Het Evangelie, dat Abraham hoorde. 145
172
De mens, zoals geschapen. 145
De mens na de zondeval. 146
De vrijheid van de slavernij. 147
Geloof, niet in onszelf, maar in God. 148
Naar de mens begint God met niets. 149
Het leven van een Geestesmens. 151
De eerste mijlpaal. 152
De tweede mijlpaal. 153
De derde mijlpaal. 153
De vierde mijlpaal. 155
De vijfde mijlpaal. 156
"Alle volken". 157
Het Evangelie: de Overwinningsboodschap. 158
13. JESAJA EN HET EVANGELIE. 160
De Evangelistgelist van het Oude Testament. 160
De tekstplaatsen. 161
Andere indelingen. 162
Alternatief schema I. 176
Alternatief schema II. 177
Wij wensen u een aangename en vruchtbare studie toe!
173
174
175
176
177
'REALISTISCHE' BIJBEL-
STUDIE IS HET VOLGENDE.
1. De Bijbel is het 'logboek' van
menselijk contact met God, ge-
schreven door mensen, geïnspi-
reerd door de Geest van God. 2.
Boeknaam zegt 'door of over wie
of wat'. 3. Het zijn historische
documenten, nu verdraaid door
literaire theorieën. 4. Profetie is
voorzegging, geen verslag.
5. Genesis 1-37 heeft de opmaak
van 11 kleitabletten (Wiseman).
6. Historisch leefde Mozes rond
1447vC ('uittocht' Ex.12:40,41;
1K.6:1). 7. Nu staan de rege-
ringsjaren der koningen histo-
risch vast (Thiele). 8. 'Nieuwe'
kopiesnippers van Mattheüs!,
Marcus!!, Johannes!!, Handelin-
gen!, Romeinen!, 1 Timotheüs!!,
Jacobus!! en 1 Petrus? zijn uit
jaren, die de Bijbel uitwijst. 9.
Handelingen en Brieven zijn
historisch (Ramsay). 10. Oude
Chr. historici zijn vaak juist.
11. Bijbel boven Leer! 12. Lees
wat er staat! 13. Onze Bijbel
komt niet van de oudste
manuscripten. 14. Wetenschap is
feilbaar. Uitleg is nog geen feit.
De Bijbel bevestigt veel. 15. De
Bijbel betreft Gods Koninkrijk,
met Jezus, de Opgestane Zoon
van God, als Heer. Zijn drie Na-
men en Titels zijn Zijn Functies.
178
Het woord 'Evangelie' in het Oude Testament is een
vorm van het Hebreeuwse woord 'Basar' - vaak anders
vertaald.
Behalve één keer in Jeremia, wordt het gebruikt als de
militaire term voor de Blijde Boodschap van
Overwinning door een snelle loper van het slagveld.
Jezus haalt Jesaja 61:1-2 aan, om Zijn opdracht en
boodschap te karakteriseren in Lucas 4:16-21, en
Paulus doet dat met Jesaja 52:7 in Romeinen 10:15.
Het volk van God, Israël, moest, geplaatst op de
landbrug tussen Azië, Afrika en Europa, de afgodische
volken Gods Overwinning aankondigen en
demonstreren.
Bij Saul komt het het eerste voor als een 'Blijde
Boodschap' voor de vijand. Met David wordt dat
anders. Hij zingt er ook van in Psalm 40:10 en 68:12.
Ook enkele melaatse mannen zien de waarheid er van.
Tenslotte geven wij een schematisch overzicht van het
gebruik van het woord 'Evangelie door Jesaja. Zie ook
Lucas 24:44-47.
Het Nieuwtestamentische 'Evangelie' is een boodschap
van de Overwinning van Jezus Christus door Zijn
Opstanding.