Het Europese toezicht op de financiële markten · huidige crisis te bedwingen, hebben het Europees...

62
UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN Het Europese toezicht op de financiële markten Wetenschappelijke verhandeling Aantal woorden: 20048 MATHIEU DE LEERSNYDER MASTERPROEF EU-STUDIES PROMOTOR: PROF. DR. HENDRIK VOS COMMISSARIS: FERDI DE VILLE COMMISSARIS: BRUNO VANDECASTEELE

Transcript of Het Europese toezicht op de financiële markten · huidige crisis te bedwingen, hebben het Europees...

Page 1: Het Europese toezicht op de financiële markten · huidige crisis te bedwingen, hebben het Europees Parlement, de lidstaten van de Europese Unie en de Europese Commissie maandenlang

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN

Het Europese toezicht op de financiële markten

Wetenschappelijke verhandeling

Aantal woorden: 20048

MATHIEU DE LEERSNYDER

MASTERPROEF EU-STUDIES

PROMOTOR: PROF. DR. HENDRIK VOS

COMMISSARIS: FERDI DE VILLE

COMMISSARIS: BRUNO VANDECASTEELE

Page 2: Het Europese toezicht op de financiële markten · huidige crisis te bedwingen, hebben het Europees Parlement, de lidstaten van de Europese Unie en de Europese Commissie maandenlang
Page 3: Het Europese toezicht op de financiële markten · huidige crisis te bedwingen, hebben het Europees Parlement, de lidstaten van de Europese Unie en de Europese Commissie maandenlang

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN

Het Europese toezicht op de financiële markten

Wetenschappelijke verhandeling

Aantal woorden: 20048

MATHIEU DE LEERSNYDER

MASTERPROEF EU-STUDIES

PROMOTOR: PROF. DR. HENDRIK VOS

COMMISSARIS: FERDI DE VILLE

COMMISSARIS: BRUNO VANDECASTEELE

Page 4: Het Europese toezicht op de financiële markten · huidige crisis te bedwingen, hebben het Europees Parlement, de lidstaten van de Europese Unie en de Europese Commissie maandenlang

i

Abstract De financiële crisis die is losgebarsten in 2007 heeft geleid tot een hervorming van zowel de

architectuur van het toezicht als de reglementering op de financiële sector. Deze hervorming is

theoretisch interessant, welke de vraag doet rijzen welke conceptuele benaderingen deze hervorming

kunnen verklaren. In deze wetenschappelijke verhandeling wordt onderzocht in welke mate

verschillende integratietheorieën van toepassing zijn bij de totstandkoming van het voorstel tot

verordening betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen

(COM(2011)452). Hierbij vertrekken we vanuit het ‘model’ van Quaglia dat de verschillende fases

van het besluitvormingsproces probeert te verklaren op basis van een opeenvolging van

interdependentie, supranationaal institutionalisme en liberaal intergouvernementalisme. Om het

‘model’ van Quaglia te toetsen aan de besluitvorming rond het voorstel voor een verordening maak ik

gebruik van een analyse van de voorhanden zijnde beleidsdocumenten beschikbaar op Prelex en

secundaire bronnen met een contextscheppend karakter. Hierbij heb ik oog voor de gevolgde

interinstitutionele procedure en de rol van de verschillende actoren in het besluitvormingsproces.

In het onderzoek komt duidelijk naar voren dat het besluitvormingsproces rond het voorstel tot

verordening bepaalde gelijkenissen vertoont met het ‘model’ van Quaglia. Zeker wat betreft de eerste

twee fases, namelijk achtergrondsetting en agendavorming, slagen interdependentie en supranationaal

institutionalisme er in deze fases te verklaren. Toch stellen we ons vragen of het liberaal

intergouvernementalisme de laaste fase zal kunnen verklaren. Enerzijds omdat het Europees Parlement

een stem krijgt in de besluitvorming via de gewone wetgevingsprocedure en anderzijds de sterk

uiteenlopende visies omtrent maximum/minimumharmonisatie. Pas als de uiteindelijke beslissing is

genomen zal nader onderzoek kunnen uitwijzen of het ‘model’ van Quaglia eveneens van toepassing is

bij de totstandkoming van het voorstel tot verordening COM(2011)452.

Page 5: Het Europese toezicht op de financiële markten · huidige crisis te bedwingen, hebben het Europees Parlement, de lidstaten van de Europese Unie en de Europese Commissie maandenlang

ii

Woord vooraf. Deze masterproef kwam tot stand in het kader van het behalen van het diploma master in de

Politieke Wetenschappen – EU-studies aan de Universiteit Gent.

De keuze voor dit onderwerp ontwikkeld zich vanuit mijn interesse in de financiële wereld. Het

afgelopen jaar vormde dan ook een interessant startpunt gezien het een jaar vol vertwijfeling betrof,

over Griekenland, de euro, de financiële wereld, de economische toestand en nog veel meer. Al snel

werd voor mij duidelijk dat ik rond de financiële crisis wou werken. Rond deze thematiek zijn er

meerdere invalshoeken gezien de vele maatregelen vanuit de Europese Unie om de crisis in te dijken.

Uiteindelijk kwam ik bij het CRD IV pakket terecht, voornamelijk omdat het een zeer actueel

gegeven is. Bovendien worden in de media de bankbonussen en kosten van wanbeleid in de

banksector frequent aangehaald, terwijl één van de belangrijkste nacrisis-maatregelen voor de bancaire

sector nauwelijk wordt besproken. Daaruit voortvloeiend leek het mij opportuun om dit onderwerp aan

bod te laten komen in deze masterproef.

Deze thesis, een werk van lange adem, was nooit tot stand gekomen zonder de steun van velen,

van wie ik er hier maar enkele kan noemen. Allereerst en bovenal gaat mijn dank uit naar Prof. Dr.

Hendrik Vos, mijn promotor. Hartelijk dank voor de begeleiding, raadgevingen via de vele e-mails en

de welwillende hulp. Verder lof voor mijn ouders die ondanks mijn wat grillig universitair traject mij

steeds zijn blijven steunen. Speciale dank voor het nalezen van deze masterproef gaat daarbij uit naar

mijn vader, Jos De Leersnyder. Verder verdient ook mijn broer een speciale vermelding, die met

enkele muisklikken een presenteerbare inhoudsopgave wist te maken. Tenslotte wil ik mijn zus,

vriendin en vrienden bedanken voor de morele steun die zij mij hebben gegeven wanneer het wat

moeilijker ging tijdens het schrijven van deze masterproef.

Naarmate het werk vorderde groeide mijn interesse in deze unieke problematiek. Het maken van

deze thesis heeft mijn interesse in de financiële wereld dan ook verder aangewakkerd.

Mathieu De Leersnyder

Gent, augustus 2012.

Page 6: Het Europese toezicht op de financiële markten · huidige crisis te bedwingen, hebben het Europees Parlement, de lidstaten van de Europese Unie en de Europese Commissie maandenlang

iii

Inhoudstafel

Abstract ............................................................................................................................................................................ i

Woordvooraf. ............................................................................................................................................................... ii

Inhoudstafel..................................................................................................................................................................iii

Lijstvandefigurenentabellen. ............................................................................................................................ v

1.Inleiding......................................................................................................................................................................2

1.1Onderzoeksopzet ............................................................................................................................................2

1.2Opbouw ...............................................................................................................................................................2

1.3Onderzoeksmethode .....................................................................................................................................3

1.4Maatschappelijkeenwetenschappelijkerelevantie ........................................................................3

2.Denieuwearchitectuurvanhetfinancieeltoezicht ................................................................................6

2.1DeLamfalussystructuur..............................................................................................................................7

2.2HetrapportdeLarosière .............................................................................................................................9

2.3HetnieuweraamwerkvoorEuropeestoezicht .............................................................................. 10

2.3.1EuropeanSystemicRiskBoard ..................................................................................................... 12

2.3.2EuropeanSupervisoryAuthorities .............................................................................................. 13

2.4Conclusie.......................................................................................................................................................... 15

3.Kapitaalvereistenvoorbanken ..................................................................................................................... 17

3.1Bazel3............................................................................................................................................................... 17

3.2CRDIV ............................................................................................................................................................... 20

3.3Conclusie.......................................................................................................................................................... 22

Page 7: Het Europese toezicht op de financiële markten · huidige crisis te bedwingen, hebben het Europees Parlement, de lidstaten van de Europese Unie en de Europese Commissie maandenlang

iv

4.Theoretischkader ............................................................................................................................................... 25

4.1Interdependentie ......................................................................................................................................... 25

4.2Supranationaalinstitutionalisme.......................................................................................................... 27

4.3Liberaalintergouvernementalisme ...................................................................................................... 29

5.Empirischecasestudie:COM(2011)452.................................................................................................... 33

5.1Operationalisering....................................................................................................................................... 33

5.2Resultaten ....................................................................................................................................................... 37

5.2.1Interdependentie: ............................................................................................................................... 37

5.2.2Supranationaalinstitutionalisme................................................................................................. 39

5.2.3Liberaalintergouvernementalisme............................................................................................. 44

6.CONCLUSIE ........................................................................................................................................................... 48

Bibliografie.................................................................................................................................................................. 50

Page 8: Het Europese toezicht op de financiële markten · huidige crisis te bedwingen, hebben het Europees Parlement, de lidstaten van de Europese Unie en de Europese Commissie maandenlang

v

Lijst van de figuren en tabellen.

Figuur 1: De Lamfalussy structuur: pagina 7

Figuur 2: Het nieuw Europees toezichtraamwerk: pagina 11

Grafiek 1: Minimumvereisten inzake reglementair kapitaal van Bazel II en Bazel III: pagina 19

Tabel 1: Componenten van het Basel III akkoord en startdata: pagina 18

Tabel 2: Overzicht van de besluitvormingsprocedure rond het voorstel voor een verordening van het

Europees Parlement en de Raad betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en

beleggingsondernemingen COM (2011) 452: pagina 33

Tabel 3: Overzicht documentselectie primaire bronnen: pagina 34

Page 9: Het Europese toezicht op de financiële markten · huidige crisis te bedwingen, hebben het Europees Parlement, de lidstaten van de Europese Unie en de Europese Commissie maandenlang

2

1. Inleiding

1.1 Onderzoeksopzet Deze verhandeling heeft als doel te onderzoeken in welke mate verschillende integratietheorieën

van toepassing zijn bij de totstandkoming van het voorstel tot verordening betreffende prudentiële

vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen (COM(2011)452). Meer bepaald is dit

onderzoek een revisie van een tekst van Quaglia die in 2007 tot de conclusie kwam dat de

hervormingen van het economisch beleid tussen 1999 en 2004 het best kan verklaard worden door een

opeenvolging van verschillende theoretische benaderingen, namelijk interdependentie, supranationaal

institutionalisme en liberaal intergouvernementalisme. In deze masterproef zullen we nagaan of deze

stelling nog steeds van toepassing is bij de recente hervormingen rond het toezicht op de financiële

markten. Hiertoe nemen we één case, namelijk het voorstel tot verordening COM(2011)452 en toetsen

we dit aan het ‘model’ van Quaglia. Kortom de onderzoeksvraag in deze masterproef luidt: in welke

mate is het ‘model’ van Quaglia van toepassing bij het voorstel tot verordening COM(2011)452 en de

hypothese is: het voorstel tot verordening wordt gekenmerkt door de opeenvolging van

interdependentie, supranationaal institutionalisme en liberaal intergouvernementalisme die de

verschillende fases van het besluitvormingsproces verklaren.

1.2 Opbouw In wat volgt wordt in een eerste deel een beknopt overzicht gegeven van de complexe

totstandkoming van de nieuwe toezichtstructuur. Hierbij hebben we aandacht voor de tekortkomingen

van het voorgaande systeem, bespreken we het rapport de Larosière en het vernieuwde raamwerk. In

de conclusie komen enkele kritieken op de nieuwe architectuur aan bod. In een tweede deel wordt

ingegaan op één aspect van het hervormde regelgevend kader, namelijk de totstandkoming van Bazel

3 en het CRD IV pakket wat als casus dient voor het gevoerde onderzoek in deze masterproef. Hierbij

evalueren we de impact van het voorstel tot verordening aan de hand van een literatuurstudie. In het

vierde hoofdstuk wordt het theoretisch kader uitgewerkt met de verschillende integratietheorieën met

name interdependentie, supranationaal institutionalisme en liberaal intergouvernementalisme. In het

vijfde en laatste deel worden de methodologie en de resultaten van de analyse op bovengenoemde case

toegelicht. Op deze wijze zal gepoogd worden een antwoord te geven op de onderzoeksvraag of het

‘model’ van Quaglia eveneens van toepassing is bij de totstandkoming van het voorstel tot

verordening COM(2011)452.

Page 10: Het Europese toezicht op de financiële markten · huidige crisis te bedwingen, hebben het Europees Parlement, de lidstaten van de Europese Unie en de Europese Commissie maandenlang

3

1.3 Onderzoeksmethode Om het ‘model’ van Quaglia te toetsen aan de besluitvorming rond het voorstel voor een

verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende prudentiële vereisten voor

kredietinstellingen en beleggingsondernemingen COM(2011)452, maak ik gebruik van een analyse

van de voorhanden zijnde beleidsdocumenten beschikbaar op Prelex (COM(2011)452,

EESC/2012/145, PB C/2012/145, PRES/2011/456, PRES/2012/184, PRES/2012/198 en A7-

0171/2012) en secundaire bronnen (voornamelijk mediaverslaggeving afkomstig van Euractiv en EU-

observer) met een contextscheppend karakter. Hierbij heb ik oog voor de gevolgde interinstitutionele

procedure en de rol van de verschillende actoren in het besluitvormingsproces.

1.4 Maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie Het zijn woelige tijden voor de financiële sector. Sinds de herfst van 2008 verkeert de hele wereld

in een zware financiële storm, de grootste sinds de Grote Depressie uit de jaren dertig. De eerste

tekenen hiervan werden merkbaar in december 2007 toen de huizenmarkt in de Verenigde Staten

instortte. Er ontwikkelde zich een groeiende onzekerheid over de waarde van hypotheekleningen in de

VS. Door ingewikkelde constructies dienden hypotheekleningen als onderpand voor nieuwe leningen

die door Amerikaanse maar ook Europese instellingen waren gekocht. Deze leningen bleken echter

van zodanig slechte kwaliteit te zijn dat ze al snel de bijnaam toxic assets kregen. En veel partijen

bleken ze direct of indirect op de balans te hebben staan. Alleen hadden de instellingen vaak weinig

besef hoeveel leningen ze hadden uitstaan en hoe groot de problemen waren. Miljarden aan

afschrijvingen waren het gevolg. Volgens ramingen van het IMF hadden Europese kredietinstellingen

als gevolg van de crisis bijna 1 biljoen EUR verliezen geleden, hetgeen 8% van het BBP van de EU

vertegenwoordigt. Door de problemen in de financiële sector kwam ook de reële economie in

moeilijkheden. Bedrijven konden immers geen kredieten meer krijgen en het vertrouwen in de

economie daalde. De kredietcrisis ontwikkelde zich tot een brede economische crisis. Het bruto

binnenlands product van de wereld verloor in het begin van 2009 een slordige 5 procent. In

mensentaal: er werd voor 2.500 miljard dollar minder geproduceerd dan voor de crisis. Alleen in

Europa werden tussen 2007 en 2010 zeker 23 miljoen mensen extra werkloos.

Om te verhinderen dat zich in de toekomst een dergelijke crisis nogmaals voordoet en om de

huidige crisis te bedwingen, hebben het Europees Parlement, de lidstaten van de Europese Unie en de

Europese Commissie maandenlang onderhandeld over hervormingen van het Europees economisch

beleid. Hierbij ontstond de consensus dat banken beter opgewassen zouden moeten zijn tegen het

ontstaan van een crisis op de financiële markten. Daarmee moet onder meer worden voorkomen dat

overheden te hulp dienen te schieten met reddingsoperaties die ten laste gaan van de nationale

begrotingen van de desbetreffende landen. In economisch opzicht is de samenleving per slot van

Page 11: Het Europese toezicht op de financiële markten · huidige crisis te bedwingen, hebben het Europees Parlement, de lidstaten van de Europese Unie en de Europese Commissie maandenlang

4

rekening sterk afhankelijk geworden van de stabiliteit van het bancaire systeem. Banken worden

immers beschouwd als de motor van de economie. Het gaat hier om het regelen van het

betalingsverkeer, het opbouwen van spaargelden en pensioenen en het verlenen van krediet aan het

bedrijfsleven. Tevens ondersteunt een robuuste financiële sector het groeivermogen van de economie.

In deze context maakte de Europese Commissie het voorstel tot verordening betreffende

prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen (COM(2011)452) bekend

als onderdeel van het CRD IV pakket. Dit voorstel houdt ondere andere in dat de kwantiteit en

kwaliteit van het kapitaal in het bankwezen wordt verbeterd. Zo verklaarde onlangs nog Michel

Barnier, Eurocommissaris voor Interne markt en diensten: “Weak bank capitalisation, weak and

poorly harmonised liquidity rules, and fragmented and uncoordinated supervision were all

contributing factors to the financial crisis” (Barnier, 2012, p. 1). Volgens het voorstel tot verordening

van de Europese Commissie is: “de overkoepelende doelstelling van dit initiatief is ervoor te zorgen

dat de effectivititeit van de regelgeving betreffende het kapitaal van instellingen in de EU wordt

versterkt, dat de negative gevolgen ervan voor de bescherming van deposanten en de procycliciteit

van het financiële stelsel aan banden worden gelegd en de concurrentiepositie van de EU-banksector

in stand wordt gehouden” (Europese Commissie, 2011, p. 4). Hierdoor zou met andere woorden in de

toekomst op een proactieve wijze vermeden moeten worden dat er een grotere kans bestaat dat

problemen in de financiële sector meteen gevolgen hebben voor andere onderdelen van de economie.

Het wordt dus duidelijk dat financiële integratie fundamenteel is voor Europa. Zoals Grossman en

Leblond (2011, p. 414) het verwoorden: “it ensures that its econonomy remains internationally

competitive and continues to prosper, which in turn is essential for maintaining the EU’s political

legitimacy”.

Ook wetenschappelijk is dit onderzoek relevant, gezien de onenigheid in de wetenschappelijke

literatuur welke integratietheorie het ‘Europese project’ het best verklaart. Zo verklaren Stone Sweet

& Sandholtz (1997, p. 302): “As most students of EC policy making have observed, simple

characterizations of the Community, as either ‘intergovernmental’ ‘or’ supranational’, will not do.

The brute fact is that integration has proceeded unevenly, and theories of integration have failed to

explain this unevenness. Most recent research on EC politics has focused either on the grand bargains

(the Single European Act or the Maastricht treaty, for instance), or on how day-to-day politics is made

in specific sectors. Neither emphasis has provided an adequate basis for theorizing the dynamic

nature of integration over time and across policy domains.”

De opzet van deze masterproef is echter beperkt en heeft zeker niet de intentie zoals Stone Sweet

& Sandholtz het verwoorden, een basis te vormen om de dynamiek van de Europese integratie

doorheen de tijd en in verschillende beleidsdomeinen te verklaren. Het Europese toezicht op de

financiële markten vormt echter wel een dankbaar onderzoeksonderwerp gezien de vele hervormingen

Page 12: Het Europese toezicht op de financiële markten · huidige crisis te bedwingen, hebben het Europees Parlement, de lidstaten van de Europese Unie en de Europese Commissie maandenlang

5

sinds de crisis is losgebarsten. Deze evolutie is dan ook theoretisch interessant, welke de vraag doet

rijzen welke conceptuele benaderingen deze hervorming kunnen toelichten. Zoals reeds vermeld in de

onderzoeksopzet bekijken we of het ‘model’ van Quaglia van toepassing is bij het voorstel tot

verordening COM(2011)452 waarbij we uitgaan dat het besluitvormingsproces wordt verklaard door

de opeenvolging van drie verschillende integratietheorieën. De combinatie van 3 verschillende

benaderingen is dan ook een interessante invalshoek volgens Vos (2006, p. 21): “de verschillende

modellen en analyses kunnen elkaar goed aanvullen. Wie niet te fanatiek vasthoudt aan één model en

de verschillende theoretische bijdragen creatief met elkaar combineert, kan een beter zicht krijgen op

de manier van werken van de Europese Unie.”

Page 13: Het Europese toezicht op de financiële markten · huidige crisis te bedwingen, hebben het Europees Parlement, de lidstaten van de Europese Unie en de Europese Commissie maandenlang

6

2. De nieuwe architectuur van het financieel toezicht In dit gedeelte zal het hervormingsproces van het toezichtskader voor de financiële markten, zoals

dit zich recentelijk heeft voltrokken centraal staan. Hoewel deze hervormingen niet betrokken worden

in het feitelijk onderzoek lijkt het mij nuttig om het proces zoals dit zich voltooid heeft in een beknopt

overzicht aan bod te laten komen. In casu gezien het toezicht van fundamenteel belang is om te

voorkomen dat zich nog eens een financiële crisis voordoet en mede door de sterke verwevenheid

tussen toezicht en regulering. Tevens komen er een aantal nieuwe instanties en agentschappen in het

onderzoek aan bod die in dit hoofdstuk worden gesitueerd.

De kredietcrisis heeft de kwaliteit van de samenwerking tussen de financiële toezichthouders

binnen de Europese Unie op de proef gesteld. Gebleken is dat de toezichtstructuur niet heeft

beantwoord aan de eis om grensoverschrijdende problemen adequaat te behandelen (Maatman &

Flinterman, 2010, p. 39). De architectuur van het toezicht is immers niet bestand gebleken mee te

groeien met de dynamiek van de markt en vergt een grotere mate van coördinatie en een verdergaande

mate van grensoverschrijdende aanpak.“Al voor de financiële crisis was duidelijk dat het systeem de

nodige gebreken vertoonde. De nationale uitvoeringspraktijken bij de toepassing van de Europese

regelgeving liepen te ver uiteen en het systeem bleek te weinig flexibel om in te kunnen spelen op

ontwikkelingen. Bovendien werd het ontbreken van de bevoegdheden tot het nemen van bindende

besluiten binnen de netwerken als een steeds nijpendere tekortkoming beschouwd” (Ottow, 2011, p.

4). Verscheidene auteurs menen echter dat de recente geschiedenis van financiële integratie in Europa

algemeen kan beschouwd worden als een succes. Zo beweerde Charlie McCreevy, voormalig

Commissaris voor Interne Markt en Diensten, reeds in 2006 dat Europa reële vooruitgang in financiële

integratie boekte. Grahl en Teague stellen dat de Europese Unie sinds 2000, na de buitengewone

Europese Raad van Lissabon een ‘vlaag’ van wet- en regelgevende activiteiten doorvoerden met

betrekking tot de integratie van financiële markten en diensten over het hele continent. Het proces van

integratie van de Europese financiële markten en diensten wordt door Quaglia zelfs vergeleken met de

invoering van de interne markt in 1992, dat ironisch genoeg zou leiden tot een liberalisering van de

financiële diensten. Ondanks de volledige afschaffing van kapitaalcontroles in de EU in 1990 en de

overeenkomst in Maastricht om een eenheidsmunt voor Europa te creëren, werd zeer weinig

vooruitgang geboekt in de jaren 1990. Story en Walter argumenteerden dat de nationale verschillen in

regelgeving en marktstructuren (wat de auteurs de ‘Battle of the Systems’ noemden) een groot

obstakel vormden voor de liberalisering van financiële diensten en de harmonisatie van de

regelgevende praktijken en regels (Grossman & Leblond, 2011, p. 413- 414). Gezien het gegeven van

de ‘Battle of the Systems’ is het des te opmerkelijker dat er onlangs een grote ommekeer in het

Europese toezicht is bereikt: tijdens de Ecofin Raad van 2 december 2009 hebben de Europese

lidstaten gezamenlijk besloten dat er op onderdelen meer grensoverschrijdend financieel toezicht gaat

komen. “Omdat veel lidstaten grote waarde hechten aan hun soevereiniteit, zeker waar het een

Page 14: Het Europese toezicht op de financiële markten · huidige crisis te bedwingen, hebben het Europees Parlement, de lidstaten van de Europese Unie en de Europese Commissie maandenlang

7

belangrijke economische sector betreft, is dit een mijlpaal te noemen” (Doelder & Jansen, 2010, p.

17).

Wat is nu de basis voor het financieel toezicht? Financieel toezicht op Europees niveau vindt zijn

oorsprong in een aantal wetten. Voor de meeste wetgeving op het gebied van financiële diensten in

Europa geldt de zogenaamde Lamfalussy structuur. Deze structuur, genoemd naar de voorzitter van de

EU-werkgroep die hiertoe kwam, Baron Lamfalussy, werd in maart 2001 ingesteld voor de

effectensector en had tot doel om: “een efficiënt mechanisme op te zetten dat ten doel had, enerzijds,

de convergentie van de toezichtpraktijken in de Europese financiële sector op gang te brengen en,

anderzijds, ervoor te zorgen dat de communautaire wetgeving op het gebied van financiële diensten

snel en flexibel kan inspelen op de ontwikkelingen die zich op de financiële markten voordoen” (de

Groot, 2010, p. 94). In december 2002 werd de structuur uitgebreid naar alle financiële sectoren.

2.1 De Lamfalussy structuur De Lamfalussy structuur bestaat uit vier niveaus. Op het eerste niveau worden algemene principes

voor regelgeving geformuleerd door de verantwoordelijke ministers, op voorstel van de Europese

Commissie en in samenwerking met het Europees Parlement volgens de gewone wetgevingsprocedure

conform artikel 294 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Op het tweede niveau

worden de algemene principes nader uitgewerkt door de Europese Commissie in samenwerking met

het Europees Parlement en de Raad van Ministers. De Raad wordt vertegenwoordigd door

comitologie-comités, bestaande uit ambtenaren van de ministeries van financiën van de lidstaten. Deze

comités zijn zowel regelgevend als adviserend en vertegenwoordigen drie financiële sectoren,

namelijk de pensioen-, banken- en verzekeringssector. Op niveau drie brengen de nationale

toezichthouders gezamelijk in de zogenaamde niveau 3 comités (zie figuur 1) voor het toezicht op

banken (CEBS), het effectentoezicht (CESR) en het toezicht op verzekeraars/pensioenen (CEIOPS)

advies uit aan de Commissie over de uitvoerbaarheid van de op niveau 2 voorgestelde maatregelen in

de toezichtpraktijk. Tot slot wordt op het vierde niveau de Europese wetgeving door de lidstaten

geïmplementeerd en beoordeelt de Commissie of er sprake is van een tijdige en correcte omzetting van

de EU-wetgeving in nationaal recht. De Commissie kan bij strijdigheid met het EU-recht

nalatigheidsacties jegens de betrokken lidstaat instellen (Ottow, 2010, p. 4; Doelder en Jansen, 2010,

p. 18; Van Cleynenbreugel, 2010, p. 381). Komen op niveau 1 en 2 bindende richtlijnen en

verordeningen tot stand, op niveau 3 zijn dat richtsnoeren, aanbevelingen en standaarden ter

uitwerking van de Europese regelgeving. Deze zijn niet bindend (zogenaamde soft law) en komen

slechts indirect via de nationale toepassingspraktijk tot stand. De niveau 3 comités hebben geen

bevoegdheid tot het treffen van bindende maatregelen of besluiten. Naleving van deze regelgeving is

dus afhankelijk van de bevoegdheden van de nationale toezichthouders (Ottow, 2011, p. 4).

Page 15: Het Europese toezicht op de financiële markten · huidige crisis te bedwingen, hebben het Europees Parlement, de lidstaten van de Europese Unie en de Europese Commissie maandenlang

8

Figuur 1: De Lamfalussy structuur.

Bron: de Doelder & Jansen, 2010, p. 18

Bij het Europese toezicht werd tot voor kort uitgegaan van het beginsel ‘home state control’

(Ottow, 2010, p. 2; van Meerten & Ottow, 2010, p. 6). Het toezicht op de financiële instelling wordt

toevertrouwd aan de bevoegde autoriteiten van het land van oorsprong; dit is een systeem waarbij een

bank die over een in een Europese lidstaat afgegeven bankvergunning beschikt, een bijkantoor kan

openen in een andere lidstaat zonder een nieuwe vergunning te hoeven aanvragen. De in het land van

vestiging afgegeven vergunning functioneert als een ‘Europees paspoort’: de lidstaat van ontvangst

mag voor de vestiging van een bijkantoor geen nationale vergunning eisen. Ook wat betreft het

toezicht zijn de mogelijkheden voor de lidstaat van ontvangst beperkt. De nationale toezichthouder in

de lidstaat van ontvangst is slechts bevoegd om toezicht te houden op de liquiditeit van het bijkantoor,

terwijl de nationale toezichthouder in het land van vestiging (home country) verantwoordelijk is voor

het bedrijfeconomisch toezicht op de bank als geheel.

Opnieuw volgens Ottow (2011, p. 2) staat of valt dit systeem met de kwaliteit van de nationale

toezichtsystemen en is gebaseerd op het onderling vertrouwen tussen de toezichthouders. “De

afhankelijkheid tussen de nationale autoriteiten is daarbij groot. De nationale toezichthouders

bouwen voort op elkaars toezicht en dienen uit te gaan van de kwaliteit en betrouwbaarheid van de

ander. Dit aspect vormt een kwetsbare schakel in de Europese toezichtketen. De kredietcrisis heeft

aangetoond dat dit onderlinge vertrouwen geen vanzelfsprekendheid is en kan leiden tot een

Page 16: Het Europese toezicht op de financiële markten · huidige crisis te bedwingen, hebben het Europees Parlement, de lidstaten van de Europese Unie en de Europese Commissie maandenlang

9

handhavingdeficit, waarbij te weinig toezicht plaatsvindt op een juiste toepassing van Europese

regels.”

2.2 Het rapport de Larosière Naar aanleiding van de economische en financiële crisis in 2007-2008, gaf de Voorzitter van de

Europese Commissie, José Manuel Barroso, in oktober 2008 aan een werkgroep op hoog niveau,

onder leiding van Jacques de Larosière (voormalig gouverneur van de bank van Frankrijk, voormalig

lid van de Commissie Delors en voormalig directeur van het IMF) de opdracht om een rapport samen

te stellen met voorstellen en aanbevelingen tot verbetering van de financiële toezichtregelingen in de

Europese Unie. In dit rapport werd geconstateerd dat het systeem van home state control, waarbij het

nationale toezicht het uitgangspunt vormt, niet langer opgewassen is tegen een markt die zich sterk

internationaal ontwikkeld heeft. Annetje Ottow ( 2010, p. 10) wijst in dit verband op bijvoorbeeld de

voorstellen van de Commissie voor de financiële sector, waar hier op wordt gewezen:“Nationally-

based supervisory models have lagged behind the integrated and interconnected reality of today’s

European financial markets, in which many financial firms operate across borders. The crisis exposed

serious failures in the cooperation, coordination, consistency and trust between national

supervisors.”“De kredietcrisis heeft dan inmiddels zelfs de meeste terughoudende lidtstaten duidelijk

gemaakt dat het huidige systeem van voornamelijk nationaal toezicht op financiële instellingen niet

langer houdbaar is” (de Doelder en Jansen, 2010, p. 19).

Het De Larosière rapport, gepubliceerd in februari 2009, pleitte dan ook voor een fundamentele

herziening van het Europees financieel toezicht en telt vier hoofdstukken:

1. Causes of the financial crisis

2. Policy and regulatory repair

3. EU supervisory repair

4. Global repair

Het hoofdstuk ‘Causes of the Financial Crisis’ in het De Larosière rapport begint als volgt:

‘Ample liquidity and low interest rates have been the major underlying factor behind the present crisis,

but financial innovation amplified and accelerated the consequences of excess liquidity and rapid

credit expansion’. Het rapport wijst op het lage renteniveau in de Verenigde Staten dat de huizenmarkt

fel aanwakkerde. Dit werd nog versterkt door de politieke druk op ‘government sponsored entities like

Fannie Mae and Freddie Mac’ om huizenbezit mogelijk te maken voor huishoudens met een laag

inkomen. Hier kwam bij dat landen met een overschot op hun betalingsbalans, zoals China en Saoedi-

Arabië, ‘recycled current account surpluses into US government securities and other lower-risk assets,

depressing their yields and encouraging other investors to search for higher yields from more risky

assets. Om hieraan tegemoet te komen werden complexe financiële producten aangeboden die hoge

Page 17: Het Europese toezicht op de financiële markten · huidige crisis te bedwingen, hebben het Europees Parlement, de lidstaten van de Europese Unie en de Europese Commissie maandenlang

10

opbrengsten opleverden. Zo ontstond het ‘originate-to-distribute model’ waarin financiële

marktpartijen de toekomstige kasstroom uit de door hen versterkte leningen naar voren haalden (de

Groot, 2010, p. 97).

Het hoofdstuk ‘Policy and regulatory repair’ benadrukt het belang van het macro-prudentieel

toezicht in het opvolgen en evalueren van de financiële stabiliteit en maakt in het rapport een

onderscheid tussen de ’financial regulation and supervision’: “Regulation is the set of rules and

standards that govern financial institutions; their main objective is to foster financial stability and to

protect the customers of financial services. Regulation can take different forms, ranging from

information requirements to strict measures such as capital requirements. On the other hand,

supervision is the process designed to oversee financial institutions in order to ensure that rules and

standards are properly applied” (de Groot, 2010, p. 100).

Het derde hoofdstuk presenteert het nieuwe kader voor het financiële toezicht (zie infra) en wijst

eveneens op het gebrekkig toezicht op financiële marktpartijen. Over het toezicht merkt het rapport

onder meer op: “these pressures were not contained by regulatory or supervisory policy or practice.

Some long-standing policies such as the definition of capital requirements for banks placed too much

reliance on both the risk management capabilities of the banks themselves and on the adequacy of

ratings. In fact, it has been the regulated financial institutions that have turned out to be the largest

source of problems. For instance, capital requirements were particulary light on proprietary trading

transactions while (as events showed later) the risks involved in these transactions proved to be much

higher than the internal models had expected. Regulators and supervisors focused on the micro-

prudential supervision of individual financial institutions and not sufficiently on the macro-systemic

risks of a contagion of correlated horizontal shocks. Strong international competition among financial

centres also contributed to national regulators and supervisors being reluctant to take unilateral

action” (de Groot, 2010, p. 99).

In het laatste hoofdstuk 'Global repair' benadrukt het rapport de noodzaak tot wereldwijde

verbeterde samenwerking. Binnen de mondiale context stelt het rapport dat het Financial Stability

Forum (FSF) de verantwoordelijke autoriteit moet worden om toekomstige grote crisissen te

voorkomen: “FSF should collaborate with IMF in order to strengthen the capacity to finance the

current account deficit and providing additional funds to IMF” (Nagy, Pete, Benyovszki, Petru &

Györfy, 2010, p. 12).

2.3 Het nieuwe raamwerk voor Europees toezicht De Commissie heeft op grond van de gedetailleerde institutionele blauwdruk in het de Larosière

rapport de nodige stappen gezet om het Europees financieel toezicht te herzien. Nadat in mei 2009 de

Europese Commissie haar ideeën voor een nieuw Europees kader voor het waarborgen van de

Page 18: Het Europese toezicht op de financiële markten · huidige crisis te bedwingen, hebben het Europees Parlement, de lidstaten van de Europese Unie en de Europese Commissie maandenlang

11

financiële stabiliteit presenteerde, verschenen in september 2009 vier verordeningsvoorstellen ter

implementatie van de aanbevelingen uit het De Larosière rapport. Precies een jaar later, op 22

september 2010, heeft het Europees Parlement met een ruime meerderheid zijn goedkeuring gegeven

aan het pakket hervormingen dat vanaf 1 januari 2011 in werking trad (Grundmann-van de Krol, 2010,

p. 618).

De nieuwe toezichtstructuur, aangeduid als het Europees Systeem voor Financieel Toezicht

(ESFS) zal bestaan uit twee nieuwe pijlers. De eerste pijler heeft betrekking op het macroprudentieel

toezicht. Daartoe is een volledig nieuw orgaan opgericht, namelijk de European Systemic Risk Board

(ESRB), waarbij een belangrijke rol is weggelegd voor de Europese Centrale Bank (ECB). Dit orgaan

zal worden belast met het opsporen en evalueren van mogelijke bedreigingen voor de financiële

stabiliteit welke voortvloeien uit macro-economische ontwikkelingen en uit ontwikkelingen binnen het

financiële stelsel als geheel zodat wordt “bijgedragen tot een soepele werking van de interne markt en

daarmee tot een duurzame bijdrage van de financiële sector aan de economische groei" (Grundmann-

van de Krol, 2010, p. 619). De tweede pijler heeft betrekking op het microprudentieel toezicht met het

European System of Financial Supervisors (ESFS) als toezichthoudende instantie. Dit orgaan bestaat

uit het netwerk van nationale financiële toezichthouders die samenwerken met nieuwe Europese

toezichthoudende autoriteiten (de zogenaamde ESA’s) om de financiële soliditeit op het niveau van de

individuele financiële instellingen veilig te stellen en consumenten van financiële diensten te

beschermen (Ottow, 2010, p. 5 & Grundmann-van de Krol, 2010, p. 618-619). “Zowel de ESRB als het

ESFS komen uit de koker van de De Larosière, hoewel bij de invulling ervan op onderdelen wel van de

voorstellen van De Larosière is afgeweken” (Doelder en Jansen, 2010, p. 19)

Page 19: Het Europese toezicht op de financiële markten · huidige crisis te bedwingen, hebben het Europees Parlement, de lidstaten van de Europese Unie en de Europese Commissie maandenlang

12

Figuur 2: Het nieuw Europees toezichtraamwerk

Bron: Nationale Bank van België, 2011, p. 46.

2.3.1 European Systemic Risk Board

De ESRB is een volledig nieuw orgaan dat belast wordt met het macroprudentiële toezicht op het

financiële stelsel in Europa. De ESRB bestaat uit verschillende organen: de algemene raad, het

stuurcomité, het secretariaat, het wetenschappelijk adviescomité en het technisch adviescomité. De

algemene raad neemt de besluiten die nodig zijn om te garanderen dat de aan de ESRB toevertrouwde

taken worden vervuld. Het stuurcomité ondersteunt het besluitvormingsproces van de ESRB door de

vergaderingen van de algemene raad voor te bereiden en de voortgang van de lopende werkzaamheden

op te volgen. Het secretariaat is verantwoordelijk voor de dagelijkse werkzaamheden van de ESRB.

Het wetenschappelijk adviescomité en het technisch adviescomité verlenen advies en bijstand aan de

algemene raad over aangelegenheden die van belang zijn voor de werkzaamheden van de ESRB; zij

spelen een sleutelrol bij de voorbereiding van zijn besluiten. (Nationale Bank van België, 2011, p. 46).

Doel van de ESRB is om bij te dragen aan het voorkomen en of verminderen van systeemrisico’s voor

de financiële stabiliteit in de EU. De achtergrond van de ESRB is dat de kredietcrisis pijnlijk duidelijk

heeft gemaakt dat tot nu toe onvoldoende aandacht is uitgegaan naar het toezicht op systeemniveau en

naar onderlinge relaties tussen brede macro-economische ontwikkelingen en het financiële systeem.

Page 20: Het Europese toezicht op de financiële markten · huidige crisis te bedwingen, hebben het Europees Parlement, de lidstaten van de Europese Unie en de Europese Commissie maandenlang

13

De nationale toezichthouders richten zich met name op het microprudentiële toezicht en de nationale

centrale banken op de financiële stabiliteit en het macroprudentiële toezicht van het betreffende land.

“Daarbij was en is uiteraard oog voor spill-over effecten en voor de financiële stabiliteit in de rest van

Europa, maar de focus blijft nationaal” (Doelder en Jansen, 2010, p. 19). De ESRB krijgt als taak om

relevante informatie te verzamelen en deze te analyseren. Op basis hiervan dient de ESRB mogelijke

systeemrisico’s te identificeren en waar nodig waarschuwingen en aanbevelingen uit te brengen. De

aanbevelingen van de ESRB zijn echter niet bindend, maar worden wel geacht een grote invloed uit te

oefenen. De geadresseerden zijn daarom verplicht te reageren via het zogenaamde ‘comply or explain’

principe: zij dienen de aanbeveling op te volgen, of met redenen te omkleden waarom zij dit niet doen.

Om de autoriteit van de aanbevelingen verder te vergroten, worden deze net als de waarschuwingen,

altijd aan de Ecofin raad gestuurd, en waar opportuun, aan de drie ESAs. De ESRB is een orgaan dat

onafhankelijk van de Raad van Ministers en de Europese Centrale Bank opereert maar geen eigen

rechtspersoonlijkheid heeft. De ECB zal de ESRB logistiek en administratief ondersteunen, en daartoe

het secretariaat van de ESRB verzorgen. De ESRB stelt als hoofdregel de eenvoudige meerderheid

volgens het ‘1 persoon – 1 stem’ principe. Als uitzondering stemt de ESRB met twee derde

meerderheid over aanbevelingen en over de vraag of een aanbeveling al dan niet openbaar wordt

gemaakt.

2.3.2 European Supervisory Authorities

De structuur van deze drie nieuwe Europese financiële autoriteiten (de ESA’s) EBA, EIOPA en

ESMA komen voort uit de hierboven beschreven bestaande niveau 3 Comités van Toezichthouders

voor banken, verzekeraars/pensioenen en effecteninstellingen (cfr. Lamfalussy-structuur). De

Commissie kiest niet voor de oprichting van een centrale geïntegreerde, Europese toezichthouder,

maar voor het handhaven van het toezicht op nationaal niveau door de nationale toezichthouders,

nadrukkelijker aangestuurd door Europese autoriteiten voor de diverse sectoren, de ESA’s (Ottow,

2011, p. 6). Ondanks dit initiële voornemen van de Commissie om niet over te gaan tot de oprichting

van een centrale Europese toezichthouder, werd op de Europese top van 28 en 29 juni 2012

afgesproken door de regeringsleiders van de eurozone dat er een Europese instantie komt die moet

toezien op de “financiële gezondheid en herstructurering van de banken in de eurozone”. De meeste

lidstaten zouden er een voorkeur voor hebben dat de ECB deze taak op zich neemt. Deze beslissing

kadert in het voorstel om te komen tot een Europese bankenunie. Pas als deze toezichthouder actief is

moet het mogelijk zijn om banken direct van kapitaal te voorzien via het Europese noodfonds

(Euobserver, 2012a; Adriaen, 2012, p. 2). In een interview met De Tijd (2012) verklaarde Joaquin

Almunia, eurocommissaris voor Concurrentie, dat de Europese Commissie een wetgevend initiatief

voorbereidt tegen september en hoopt op een akkoord voor volgend jaar. Volgens hem zal “de ECB

toezichthouder worden van de banken van de eurozone; de EBA het overkoepelend toezicht voor de

EU-27. De relatie tussen de ECB en de EBA moet nog worden uitgeklaard”.

Page 21: Het Europese toezicht op de financiële markten · huidige crisis te bedwingen, hebben het Europees Parlement, de lidstaten van de Europese Unie en de Europese Commissie maandenlang

14

De ESA’s bestaan uit verschillende organen: een raad van de nationale toezichthoudende

autoriteiten, een raad van bestuur, een voorzitter, een uitvoerend directeur en een bezwaarcommissie.

De raad van de nationale toezichthoudende autoriteiten neemt besluiten en legt de nodige richtsnoeren

vast voor de uitvoering van de taken en werkzaamheden van de ESA, terwijl de raad van bestuur erop

toeziet dat hij zijn opdracht vervult overeenkomstig de regels die zijn werking bepalen. De ESA wordt

vertegenwoordigd door zijn voorzitter die verantwoordelijk is voor het voorbereiden van de

werkzaamheden van de raad van toezichthouders, terwijl de uitvoerende directeur instaat voor het

dagelijkse bestuur en voor de voorbereiding van de werkzaamheden van de raad van bestuur. De

bezwaarcommissie is een gemeenschappelijk orgaan van de ESA’s en is bevoegd om uitspraken te

doen in beroepen tegen beslissingen van de ESA’s. Er werd ook een gemengd comité opgericht dat

dient als forum waarbinnen de ESA’s regelmatig en nauw samenwerken voor onderwerpen van

gemeenschappelijk belang, om de intersectorale samenhang van hun werkzaamheden te garanderen.

(Nationale Bank van België, 2011, p. 47).

Vernieuwend is de institutionele structuur, waarbij de huidige Europese netwerken worden

omgezet tot autoriteiten (Ottow, 2010, p. 6) “The ESAs are the first EU agencies to have the power, in

precise circumstance, to make legally binding decisions vis-à-vis public authorities in Member States”

(Europese Commissie, 2012, p. 54). Hiertoe krijgen de ESA’s een aantal belangrijke, nieuwe bindende

bevoegdheden (de Doelder & Jansen, 2010, p. 21-23; Lannoo, 2011, p. 2-3):

(i) concept bindende technische standaarden opstellen. Een technische standaard behelst een

nadere uitwerking op technisch niveau van bestaande EU-wetgeving. Een standaard mag

geen beleidsmatige aspecten bevatten, het opstellen daarvan is voorbehouden aan de

lidstaten, maar draagt wel bij aan een consistentere uitleg en dus aan de toepassing van

EU-wetgeving.

(ii) toezien op een consistente toepassing van financiële wetgeving door de lidstaten en indien

nodig bindend ingrijpen bij een onjuiste toepassing hiervan. De ESA kan op eigen

initiatief, op verzoek van de Commissie of van een nationale toezichthouder, een

onderzoek starten naar de vermeende ‘non-compliance’. Het nationale toezicht dat

onderwerp van onderzoek is, is hierbij verplicht alle gevraagde informatie te verstrekken.

(iii) bemiddelen bij geschillen tussen nationale toezichthouders en hier desnoods een bindend

eindoordeel vellen. Deze bindende bemiddeling wordt uitgevoerd door een Dispute Panel

dat een belangrijke rol vervult omdat door een bij ieder geschil wisselende samenstelling,

de onpartijdigheid en deskundigheid gewaarborgd wordt. De Raad van Toezichthouders

moet het uiteindelijke besluit van het panel goedkeuren.

(iv) tijdens crises coördineren en faciliteren en indien nodig bindende crisismaatregelen

opleggen, hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan een verbod op short selling gedurende

Page 22: Het Europese toezicht op de financiële markten · huidige crisis te bedwingen, hebben het Europees Parlement, de lidstaten van de Europese Unie en de Europese Commissie maandenlang

15

een bepaalde periode. Het is immers niet wenselijk dat een dergelijk besluit

ongecoördineerd op nationaal niveau wordt overgenomen, omdat er dan tussen diverse

lidstaten inhoudelijke verschillen kunnen optreden en de inwerkingtreding niet gelijktijdig

kan zijn. De Raad zal minimaal eens per maand nazien of de crisissituatie kan worden

opgeheven.

(v) dagelijks toezicht houden op kredietbeoordelaars (alleen ESMA). “Dit is een unieke

ontwikkeling, omdat voor het eerst een Europees orgaan dagelijkse toezichttaken van de

nationale toezichthouders overneemt” (de Doelder & Jansen, 2010, p. 22). ESMA zal

daarbij verregaande bevoegdheden verkijgen, zoals het opstellen van voorstellen voor

technische regulerings- en uitvoeringsnormen, het geven van richtsnoeren en

aanbevelingen ten behoeve van consistente, efficiënte en effectieve toezichtpraktijken, het

nemen van individuele besluiten die gericht zijn tot de nationale toezichthouders of tot

financiële marktdeelnemers in het geval sprake is van een inbreuk op het rechtstreeks

toepasselijk Unierecht.

Een veiligheidsclausule zorgt ervoor dat een lidstaat een beslissing van een Europese

toezichthoudende autoriteit kan aanvechten wanneer ze meent dat deze haar eigen

begrotingsbevoegdheden in het gedrang brengt.

2.4 Conclusie Uit het bovenstaande is duidelijk gebleken dat de vormgeving van het financieel toezicht

ingrijpend is veranderd. Zo sprak voormalig minister van Financiën Didier Reynders in naam van het

toenmalig Belgisch voorzitterschap van de Europese Unie van een “historische beslissing”. Volgens

hem bewijst het Europese Parlement met deze beslissing dat "de Europese Unie een voortrekker is van

de financiële hervormingen die in het kader van de G20 zijn beslist" in de nasleep van de kredietcrisis

(De Morgen, 2010, 20 mei). En verklaarde Michel Barnier, Europees Commissaris voor Interne Markt

en Diensten: "Thanks to the progress made today, financial supervision is moving to a different level:

it is taken on a European dimension. Financial companies and markets operate mostly at a European

level, and we'll now have four solid authorities to monitor macro-economic financial risks and to

supervise financial markets, banks and insurance companies" (Euractiv, 2010a).

Toch moeten er echter enkele kanttekeningen worden gemaakt. Eerst en vooral leiden volgens

Ottow (2010, 2011) de hervormingen tot verregaande coördinatieproblemen en trage

besluitvormingsprocedures. “Moreover, with regard to the ESFS, one should not underestimate the

potential co-ordination problems between the new supervisory authorities” (van Meerten & Ottow,

2010, p.16). Volgens hen is er geen sprake van een centrale Europese aansturing. De macht is en blijft

geconcentreerd bij de nationale toezichthouders. Bij dit standpunt sluiten ook Masciandro, Nieto &

Page 23: Het Europese toezicht op de financiële markten · huidige crisis te bedwingen, hebben het Europees Parlement, de lidstaten van de Europese Unie en de Europese Commissie maandenlang

16

Quintyn (2011, p.213) zich aan. Immers, deze autoriteiten hebben een grote invloed in het bestuur van

de Europese toezichthouder. Het centrale orgaan is de Raad van Toezichthouders, dat bestaat uit de

heads (hoofden/voorzitters) van de nationale toezichthouders en dat wordt voorgezeten door de

voorzitter van de EFS. Vertegenwoordigers van de Commissie, het ERSB, de ECB, de andere twee

EFS’s nemen als waarnemer deel, maar hebben geen stemrecht. Dit betekent dat de nationale

toezichthouders een belangrijke stem en dus invloed hebben in de besluitvorming van de ESA’s. Een

andere visie is Chiti (2009, p. 1492) toegedaan, die meent dat deze nieuwe autoriteiten toch een zekere

mate van onafhankelijkheid genieten. Daarbij doelt hij met name op onafhankelijkheid tegenover

producenten, consumenten en politieke instituties, waaronder de Commissie. Hij gaat wel niet in op de

invloed van nationale overheden op deze organen.

Anderzijds zijn er ook punten waar het ambitieniveau op onderdelen nog hoger had gemogen,

bijvoorbeeld in art. 11 waar het oorspronkelijke brede toepassingsbereik van de ESA’s om bindend op

te treden bij conflicten uiteindelijk sterk is beperkt. Ook het ‘Dispute Panel’ had een grotere rol

toebedeeld mogen krijgen door dit het laatste woord in een geschil te geven. Tenslotte was een

algemene clausule die de mogelijkheid creëert om de ESA’s direct toezicht te laten uitvoeren op pan-

Europese entiteiten, naast de bevoegdheid van ESMA voor kredietbeoordelaars, wenselijk geweest.

(de Doelder & Jansen, 2010, pp. 22-23). Verder plaatsen Maatman & Flinterman (2010, pp. 43-44)

vraagtekens bij de sectorale indeling van de voorgestelde Europese toezichtstructuur. Volgens deze

auteurs stelt het de toezichthouders niet in staat crosssectorale problemen adequaat aan te pakken. En

wordt er door critici getwijfeld aan de slagkracht van de ESRB daar de aanbevelingen en

waarschuwingen van deze instantie niet bindend zijn. Het is nog maar de vraag of de ESRB bepaalde

landen of financiële instellingen zal kunnen dwingen om zich te houden aan de waarschuwingen

(Euractiv, 2010b).

Ondanks deze kritische geluiden kunnen we concluderen dat het nieuwe toezichtraamwerk een

belangrijke bijdrage kan leveren aan het helpen voorkomen van toekomstige financiële crisissen. De

hervormingen bevatten ondanks bovenstaande punten nog steeds meer dan voldoende ambitie. “Zij

zijn bovendien het maximaal haalbare gezien het politieke krachtenveld“ (de Doelder &Jansen, 2010,

pp. 22-23). Volgens Lannoo (2011, p. 6) zorgt het gecombineerde effect van een nieuwe institutionele

structuur en nieuwe en meer directe regels voor een ommekeer in de Europese financiële markten: “It

should bring the single financial market project back on track and allow European financial

integration to move forward once again” (Lannoo, 2011, p. 6).

Het succes van de nieuwe toezichtstructuur zal echter in hoge mate afhangen van de

deskundigheid en capaciteit van de nieuwe instanties om daadwerkelijk een bijdrage te leveren aan de

geharmoniseerde toepassing van Europese regelgeving.

Page 24: Het Europese toezicht op de financiële markten · huidige crisis te bedwingen, hebben het Europees Parlement, de lidstaten van de Europese Unie en de Europese Commissie maandenlang

17

3. Kapitaalvereisten voor banken De wereldwijde financiële crisis heeft laten zien dat een probleem bij één bank zich snel naar de

rest van de economie en naar andere landen kan uitbreiden. Met dit in het achterhoofd heeft de

Europese Unie een brede waaier aan maatregelen genomen die moeten leiden tot een sterkere en

verbeterde financiële stabiliteit. In dit deel zal ik één bepaald onderdeel van het volledig pakket

maatregelen bespreken, namelijk de voorstellen van Bazel 3 en CRD IV. Deze verscherpte

kapitaaleisen hebben als doel om banken weerbaar te maken tegen economische tegenslagen en

ontwikkelingen op de financiële markten. Hierdoor zou in de toekomst voorkomen moeten worden dat

er een grotere kans bestaat dat problemen in de financiële sector meteen gevolgen hebben voor andere

onderdelen van de economie.

3.1 Bazel 3 De financiële crisis die is losgebarsten in 2007 heeft niet enkel geleid tot een radicale hervorming

van de architectuur van het toezicht op de financiële sector in Europa, maar heeft tevens aangetoond

dat de huidige regelgeving betreffende financiële instellingen bepaalde tekortkomingen had. Zo stellen

enerzijds Karel Lannoo (2010): “de crisis had duidelijk getoond dat de Basel II ratio zijn relevantie

verloren had. Hij had een afwijking tegenover overheden en vastgoed, en was onvolledig met

betrekking tot buitenbalansinstrumenten en marktpositie” en anderzijds Smolders (2010, p. 2): “het

door banken aangehouden kapitaal was in een aantal gevallen te laag, niet alle risico’s waren

geïdentificeerd en financiële innovatie had de regels van Bazel II op het gebied van complexe

producten ingehaald. Zo werd door bijvoorbeeld securitisatie steeds meer kredietrisico in het

handelsboek gelopen, omdat daar in vergelijking met het bankboek veel lagere kapitaaleisen voor

golden”.

Gezien de onderlinge afhankelijkheid van de financiële markten en de wereldeconomie, was het

van essentieel belang dat de hervormingen van de regulering op internationaal niveau werden bij-

gestuurd. “Deze coördinatie op internationaal niveau is bovendien onontbeerlijk om de mogelijkheden

tot regelgevingsarbitrage te beperken en om een level playing field te garanderen” (Nationale Bank

van België, 2011, p. 50). In de context van de kredietcrisis zijn de staats- en regeringsleiders van de

G20 sinds de eerste top in Washington herhaaldelijk bijeengekomen om de strategische lijnen van de

internationale financiële infrastructuur te hertekenen. De financiële crisis had immers aangetoond dat

het opbouwen van financiële buffers en voldoende liquiditeit essentieel is om toekomstige schokken

op te vangen. Zo werden twee comités, het Comité voor Financiële Stabiliteit (Financial Stability

Board – FSB) en het Bazels Comité voor Bankentoezicht belast met het uitwerken van een

doeltreffende financiële reglementering en financieel toezicht. De FSB kreeg de opdracht om op

internationaal niveau de werkzaamheden te coördineren van de nationale overheden en van de

verschillende internationale instanties voor financiële reglementering en toezicht, zoals het Bazels

Page 25: Het Europese toezicht op de financiële markten · huidige crisis te bedwingen, hebben het Europees Parlement, de lidstaten van de Europese Unie en de Europese Commissie maandenlang

18

Comité voor Bankentoezicht. Dit comité had als taak om internationale minimumeisen te ontwikkelen

voor wat betreft de solvabiliteit van banken. Het Bazels Comité is geen toezichthouder, maar een

internationaal comité van regelgevers en toezichthouders. Het kan zelf geen wetten of regelgeving

opleggen en de Bazelregels zijn dan ook een reeks beginselen die de deelnemende landen toezeggen te

implementeren. In juli en december 2009 publiceerde het Bazels comité voor Bankentoezicht twee

ontwerpvoorstellen om de kapitaaleisen voor banken te verhogen en de kwaliteit van kapitaal te

versterken als aanpassing van het Tweede Bazels Kapitaalakkoord van 2004 (Bazel II). Dit resulteerde

in de publicatie van ‘Basel III: A global regulatory framework for more resilient banks and banking

systems’ van 16 december 2010 en ‘Minimum requirements to ensure loss absorbency at the point of

non-viability’ van 13 januari 2011 (Fried & Welsh, 2011, p. 1). Uit de kredietcrisis kwam immers

duidelijk naar voren dat Bazel II aanvullingen nodig had.

Deze nieuwe regels - de zogenaamde Bazel III-regels - “moeten leiden tot een verbetering van de

capaciteit van de banksector om schokken op te vangen in crisissituaties, zodat de sector zijn rol van

financiële tussenpersoon kan blijven vervullen en overheidstussenkomsten beperkt kunnen worden”

(Nationale Bank van België, 2011, p.50). Het Bazel III akkoord vormt in de optiek van het Bazels

Comité slechts een onderdeel van het volledige pakket maatregelen dat wordt voorgesteld om banken

weerbaar te maken tegen economische tegenslagen en ontwikkelingen op de financiële markten.

Hierdoor zou in de toekomst vermeden moeten worden dat er een grotere kans bestaat dat problemen

in de financiële sector meteen gevolgen hebben voor andere onderdelen van de economie. Het Bazels

comité verwoordt het als volgt: “The objective of the Basel Committee’s reform package is to improve

the banking sector’s ability to absorb shocks arising from financial and economic stress, whatever the

source, thus reducing the risk of spillover from the financial sector to the real economy.” Daarmee

moet onder meer worden voorkomen dat overheden te hulp dienen te schieten met reddingsoperaties

die ten laste gaan van de nationale begrotingen (Joosen, 2010, p. 183).

De concrete voorstellen van het Bazels Comité om het kapitaalraamwerk te verbeteren kan men,

zonder in technische details te vervallen, als volgt samenvatten (Smolders, 2010, p. 2-3; Barneveld,

2012, p. 661-663; Basel Committee on Banking Supervision on Banking Supervision, 2011): In Bazel

III worden strengere eisen gesteld aan de kwaliteit en kwantiteit van het kapitaal: de crisis toonde aan

dat alleen hoogwaardig kapitaal dat direct en volledig beschikbaar is, bruikbaar is voor het opvangen

van verliezen. Bij veel banken was dit onvoldoende aanwezig. Hierdoor zullen bepaalde hybride

vermogensinstrumenten niet langer als kernkapitaal worden gekwalificeerd en wordt de definitie van

kernkapitaal aangescherpt en wordt de structuur ervan (Tier 1, 2 en 3) vereenvoudigd tot 2 Tiers.

- Verbetering van risicodekking kapitaaleisen: een nieuwe kapitaaleis voor de risico’s die

banken lopen wanneer de kredietwaardigheid van een tegenpartij verslechtert. Dit risico bleek

bij partijen als Lehman Brothers, AIG en Bear Stearns zeer reëel.

Page 26: Het Europese toezicht op de financiële markten · huidige crisis te bedwingen, hebben het Europees Parlement, de lidstaten van de Europese Unie en de Europese Commissie maandenlang

19

- ‘Leverage ratio’ als aanvullende maatstaf: deze ratio is de verhouding tussen de hoeveelheid

eigen vermogen en de hoeveelheid eigen vermogen van een bank. Het Bazels Comité wil een

maximum stellen aan deze ‘leverage ratio’ om zo de opbouw van overmatige schuldposities,

één van de onderliggende oorzaken van de crisis, door banken te verhelpen.

- Vermindering van procycliciteit zoals de opbouw van anticyclische kapitaalbuffers van

maximaal 2.5 procent, waarbij deze buffer gekoppeld is aan de nationale kredietgroei. Banken

bouwen dan in goede economische tijden extra voorzieningen op die vervolgens in slechte

tijden kunnen worden aangesproken. Met de buffer wordt beoogd de weerbaarheid van banken

tegen het conjuncturele karakter van de economie te vergroten. Zakt het kapitaal van de bank

onder deze buffer, dan mag zij geen dividend uitkeren aan haar aandeelhouders en evenmin

verplichtingen aangaan om bonussen te betalen aan haar medewerkers totdat solvabiliteit weer

op peil is. Teneinde te garanderen dat de bank een geloofwaardige strategie zal volgen om

haar kapitaal weer op peil te brengen, moet zij een kapitaalinstandhoudingsplan opstellen dat

door de bevoegde autoriteiten dient te worden goedgekeurd.

- Aanpakken van systeemrisico door een extra kapitaaleis voor systeemrelevante instellingen.

Sommige banken zijn vanwege hun grootte, complexiteit en verbondenheid met andere

banken zo belangrijk voor het financiële systeem, dat zij als ‘too big to fail’ kunnen worden

beschouwd. Op de G20-top te Cannes van november 2011 is afgesproken dat deze financiële

instellingen vanaf 2016 een extra kapitaalbuffer dienen aan te houden van 1 tot 2,5 procent,

afhankelijk van de risicogewogen omvang van hun activa. Aan deze kapitaaleis mag alleen

worden voldaan door het aanhouden van core tier 1 kapitaal waardoor de totale risicogewogen

core tier 1 kapitaaleis voor de grootste systeembanken uiteindelijk 9,5 procent zal bedragen.

Tabel 1: Componenten van het Basel III akkoord en startdata.

RATIOS MINIMUM VANAF HUIDIG

MinimumTier1leverageratio 3% 2018 ‐Risicogewogenratio’s ‐1.Minimumgemeenschappelijkeeigenvermogensratio

4,5% 2015 ‐

2.Kapitaalbeschermingsbuffer1+2 2,5%;7% 2019 ‐

3.MinimumTier1 6% 2015 4%4.Minimumtotaalkapitaal(Tier1+2) 8%;10,5% 2015 8%Anticyclischekapitaalbuffer 0‐2,5% 2016‐2019 ‐

Liquiditeitsratio(LCR) Zie(1) 2015 ‐Fundingratio(NSFR) Zie(2) 2018 ‐Bron: Lannoo, 2010; Basel Committee on Banking Supervision , 2011, p. 3 & p. 25)

Page 27: Het Europese toezicht op de financiële markten · huidige crisis te bedwingen, hebben het Europees Parlement, de lidstaten van de Europese Unie en de Europese Commissie maandenlang

20

(1) �������ℎ��ℎ−������������������������������ℎ������������

�ℎ�����30������������≥100%

(2) ����������������������������������������������������

�������≥100%

Grafiek 1: Minimumvereisten inzake reglementair kapitaal van Bazel II en Bazel III.B

Bron: Nationale Bank van België, 2011, p. 55

Volgens het Basel III akkoord zullen banken vanaf 1 januari 2013 moeten voldoen aan de

volgende minimum kapitaaleisen uitgedrukt in de risico gewogen activa van de bank. Vanaf 2013

dienen de regels gefaseerd ingevoerd te worden. Twee jaar later moeten ze volledig van kracht zijn.

De aanvullende kapitaalbuffer van 2,5 procent moet stapsgewijs ingevoerd worden tussen januari 2016

en januari 2019.

3.2 CRD IV De Europese Commissie volgde op 26 februari 2010 met een spiegelbeeldig voorstel tot wijziging

van de EU-regels voor kapitaalvereisten voor banken en beleggingsondernemingen, het zogenoemde

CRD IV pakket (Capital Requirements Directive) waarin de voorstellen van het Bazels Comité om te

komen tot Bazel III min of meer letterlijk zijn gevolgd. Op 15 mei 2012 kwam de Raad van

Economische en Financiële Zaken unaniem tot een overeenkomst om de bestaande richtlijnen inzake

kapitaalvereisten (Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG) te wijzigen en vervangen en op te splitsen

in twee nieuwe wetgevingsinstrumenten: een verordening betreffende prudentiële vereisten voor

kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, en een richtlijn betreffende de werkzaamheden van

kredietinstellingen en het bedrijfseconomisch toezicht op kredietinstellingen en het

Page 28: Het Europese toezicht op de financiële markten · huidige crisis te bedwingen, hebben het Europees Parlement, de lidstaten van de Europese Unie en de Europese Commissie maandenlang

21

bedrijfseconomisch toezicht. (Raad van de Europese Unie, 2012a, p. 1). De Europese Unie nam in

2006 voor het eerst een Capital Requirements Directive (CRD) richtlijn aan: de CRD richtlijn werd

ondertussen al drie maal herzien, de laatste keer in de zomer van 2010. De Europese Unie is de enige

jurisdictie die het Bazel III akkoord in de EU-wetgeving zullen implementeren die van toepassing zijn

in de nationale wetgeving. Andere rechtsgebieden laten deze verantwoordelijkheid over aan het

oordeel van de nationale toezichthoudende autoriteiten. De vertaling van de Bazel III afspraken wordt

geregeld in de verordening, met uitzondering van de introductie van extra kapitaalbuffers die in de

richtlijn worden geregeld. De verordening geeft de vereisten van voorzichtigheid die financiële

instituties dienen te respecteren en bevat alle technische aspecten die in alle lidstaten volkomen

identiek moeten werken, zoals de berekening van de verschillende ratio’s, de voorwaarden voor het

gebruik van modellen en de eisen waaraan dergelijke modellen moeten voldoen, uitgangspunten voor

diverse waarderingen, controles etc. De richtlijn bevat de bepalingen die de lidstaten bij de invoering

in hun eigen wetgeving kunnen afstemmen op hun situatie, zoals de vergunningverlening aan

kredietinstellingen, de uitoefening van de vrijheid van vestiging in het vrije verkeer van diensten, en

regels voor de bevoegdheden van autoriteiten en bedrijfseconomisch toezicht. Volgens de Europese

Commissie leiden deze veranderingen “tot een sterkere harmonisatiegraad omdat verordeningen

rechtstreekse werking hebben en niet in nationale wetgeving geïmplementeerd hoeven te worden.

Daarom zullen er geen ambiguïteiten over de definitie optreden, dit was in het verleden wel het geval”

(EuropaNU, 2012).

CRD IV wordt dus het nieuwe Europese kapitaaleisenraamwerk voor banken en

beleggingsondernemingen. Het doel van het voorstel valt uiteen in drie delen. Ten eerste zorgt het

voor de vertaling van de mondiale Bazel III afspraken naar de Europese regelgeving en

toezichtraamwerk. Het houdt in dat instellingen geacht worden om meer en beter kapitaal aan te

houden, aan striktere liquiditeitseisen te voldoen, en een beperkt vreemd vermogen ten opzichte van

eigen vermogen te gebruiken als financiering (leverage ratio). Daarnaast worden naar aanleiding van

de crisis a) bepalingen inzake ‘corporate governance’ strikter uitgewerkt; b) de toezichtrechtelijke

sanctieregimes uitgebreid en c) het gebruik van externe kredietbeoordelingen voor financiële activa en

passiva ingeperkt. Ten derde beoogt het voorstel om de harmonisatie van het toezichtraamwerk in

Europa te verbeteren door de introductie van een zogenaamd gemeenschappelijk Europees wetboek

(Single Rule Book) in de financiële sector. Een gemeenschappelijk Europees wetboek verzekert dat

financiële instellingen die financiële diensten verlenen op de gemeenschappelijke markt, voldoen aan

één stel voorschriften. Dit beperkt de mogelijkheden voor regelgevingsarbitrage en vervalsingen van

mededingen. Voorts verbeteren geharmoniseerde regels de transparantie en verminderen ze

regelgevings- en nalevingskosten (ECB, 2012, p. 2)

Page 29: Het Europese toezicht op de financiële markten · huidige crisis te bedwingen, hebben het Europees Parlement, de lidstaten van de Europese Unie en de Europese Commissie maandenlang

22

Hoe het voorstel van het Europees Parlement en de Raad betreffende prudentiële vereisten voor

kredietinstellingen en beleggingsondernemingen COM (2011) 452 nu op tafel ligt, zijn er echter

enkele wijzigingen opgetreden in vergelijking met het initieel voorstel van het Bazels Comité. Zo

bevat CRD IV enkele bepalingen die ofwel verschillen van de overeenkomstige Basel III regels of

zelfs CRD IV specifiek zijn (Fried & Welsh, 2011, p. 3). De reden hiervoor is tweezijdig, ten eerste is

het Basel III akkoord geen wet, het is een internationaal akkoord over standaarden, ontwikkeld door

toezichthouders en centrale bankiers. Ten tweede is het Basel III akkoord ontwikkeld met het oog op

internationaal actieve banken. In de EU worden deze normen toegepast in het hele bankwezen (dat zijn

er meer dan 8300) waartoe alle kredietinstellingen en doorgaans ook beleggingsondernemingen

worden gerekend. Deze bredere reikwijdte is belangrijk om een gelijk speelveld te bewerkstellingen,

omdat instellingen uit één lidstaat op de hele EU interne markt actief kunnen zijn. Gezien het CDRIV

pakket een technisch zeer complex en omvangrijk dossier is - de verordening beslaat immers 154

artikelen en 1 annex en de richtlijn bevat 488 artikelen en 4 annexen samen goed voor 220154

woorden (Lannoo, 2012b, p. 1) - zijn deze aanpassingen dan ook zeer talrijk en biedt deze masterproef

geen ruimte om deze uiteen te zetten. Voor een compleet overzicht verwijs ik naar Friend & Welsh

(2011).

Om hun impact op de economische groei te beperken, stelt de Commissie voor om de nieuwe

vereisten vanaf 1 januari 2013 progressief in te voeren, zodat ze op 1 januari 2019 integraal kunnen

worden toegepast. Het is vermeldenswaardig dat de Europese Commissie heeft verklaard dat het EU-

lidstaten vrij staat om tijdens de overgangsperiode te anticiperen op volledige implementatie van Basel

III, door de strengere normen eerder dan het voorgeschreven implementatie-tijdschema op te leggen

(Europese Commissie, 2011, p. 13).

3.3 Conclusie Volgens Lannoo (2012a, p. 1) is het CRDIV pakket tot op heden de belangrijkste post-crisis

maatregel die raakt aan de kern van het probleem van het Europese financiële stelsel, namelijk het

algemeen laag niveau van bankkapitaal om verliezen te absorberen. Zo verklaarde Mario Draghi, in

zijn voormalige hoedanigheid als voorzitter van het ‘Financial Stability Board’, dat de hiaten in Bazel

II “een van de belangrijkste factoren van de crisis” waren. Toch staan de voorgestelde kapitaaleisen

aan de nodige kritiek bloot. Enerzijds zal de veelheid en complexiteit van de ratio’s, en de

trapsgewijze implementatie een duidelijk zicht op de gezondheid van de banken niet vergemakkelijken

(Lannoo, 2010). Anderzijds wordt met name door de bankenlobby betoogd dat de hogere kapitaaleisen

de financieringskosten van banken zullen opdrijven en daardoor bankleningen duurder zullen worden

waardoor de economische groei wordt afgeremd. Volgens dezelfde bankenlobby leidt de introductie

van de nieuwe eisen er toe dat banken op hetzelfde moment extra vermogen moeten aantrekken. Deze

vraagtoename heeft een prijsopdrijvend effect. Banken zullen meer winst moeten maken om een

Page 30: Het Europese toezicht op de financiële markten · huidige crisis te bedwingen, hebben het Europees Parlement, de lidstaten van de Europese Unie en de Europese Commissie maandenlang

23

aantrekkelijke optie te zijn voor potentiële investeerders. Ook de verwachte toenemende binnenlandse

concurrentie tussen banken zal een druk geven op de winstmarges (Smolders, 2010, p. 4; Joosen,

2010, p. 190). Ondanks deze negatieve geluiden uit de bancaire sector wordt er in de

wetenschappelijke literatuur- en onderzoeksrapporten de conclusie getrokken dat de voorgestelde

regels lang niet ver genoeg gaan en derhalve de systeemrisico’s niet zullen doen verdwijnen. Een

aantal van deze publicaties bepleiten bijvoorbeeld een minimum kapitaaleis van maar liefst 40%

(Barneveld, 2012, p. 663-664).

Een ander heikel punt volgens Lannoo (2012a, p. 2) is het gebruik van de ‘leverage ratio’. Volgens

hem moet de ‘leverage ratio’ een veel centralere rol krijgen in de bepaling van het minimum bank-

kapitaal dan de Europese Commissie tot nu toe heeft voorgesteld. “Het bijna uitsluitend gebruik van

de naar risico gewogen ‘core Tier 1-ratio’, zoals gebruikt door de Europese Bankautoriteit in de

stress tests, geeft een vertekend beeld over de gezondheid van de Europese banksector. Dit werd

recent nog getoond met Dexia bank. Deze laatste had in juli 2011 nog een core Tier 1-ratio ruim

boven 9 procent, dankzij een grote portefeuille overheidsobligaties, maar een effectief eigen vermogen

van beduidend minder dan 2 procent van de totaal activa! Een verplichte publicatie van de ‘leverage

ratio’ kan een duidelijker beeld geven van de gezondheid van een bank, en is veel eenvoudiger.”

Éen van de meest politiek omstreden aspecten van het voorstel is echter de verschuiving naar

maximum- in plaats van minimumeisen. Deze aanpak wordt zowel door enkele lidstaten als door

wetenschappelijke auteurs bekritiseerd. Het standpunt van de lidstaten omtrent dit punt zullen we later

uitvoerig bespreken in het feitelijk onderzoek. In tegenstelling tot de voorstellen van het Bazels

Comité, stelt het geen minimum aan kernkapitaal voor maar legt het een maximum op voor dergelijke

buffers. Volgens de Europese Commissie (2011, p. 12) is maximale harmonisatie nodig. “Als er in

individuele lidstaten striktere vereisten zouden gelden die niet geschikt en niet gecoördineerd zijn, zou

dit ertoe kunnen leiden dat de onderliggende uiteenzettingen en risico’s naar het schaduwbankwezen

of van de ene lidstaat naar de andere zou worden verschoven.” Dit voorstel wordt dus officieel

verdedigd om te vermijden dat er zogenaamde arbitrage zou plaatsvinden waarbij banken

internationaal shoppen en hun activiteiten daar ontwikkelen waar de normen het zwakst zijn. De EU

stelt dat het gebruik van nationale beleidsruimte en opties onder de huidige richtlijnen en het

vermogen van de lidstaten binnen deze richtlijnen om strengere regels op te leggen, heeft geleid tot

een hoog niveau van divergentie tussen de Europese landen die niet enkel de concurrentie vervalst

maar eveneens de werking van de Europese interne markt verstoort (Friend & Welsh, 2011, p. 3).

Zowel Ayada, Arbak & De Groen (2012, p. 3) als Lannoo (2012a, p. 2) pleiten echter om geen

restricties op te leggen op het kapitaalniveau. “Why would a bank not be allowed to compete on the

basis of higher levels of capital? This would also make the financial system safer” (Lannoo, 2012a, p.

2). Ayada, Arbak & De Groen (2012, p. 5) besluiten met: “Implementing the international Basel III

Page 31: Het Europese toezicht op de financiële markten · huidige crisis te bedwingen, hebben het Europees Parlement, de lidstaten van de Europese Unie en de Europese Commissie maandenlang

24

standards into EU law, the CRD IV-CRR proposal is certainly a game changer for many banks,

regulators and market participants. However, an assessment reveals that the proposed rules are not

as ambitious as they claim to be.”

Page 32: Het Europese toezicht op de financiële markten · huidige crisis te bedwingen, hebben het Europees Parlement, de lidstaten van de Europese Unie en de Europese Commissie maandenlang

25

4. Theoretisch kader

De centrale assumptie binnen deze masterproef is dat de besluitvorming rond het voorstel tot

verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende prudentiële vereisten voor

kredietinstellingen en beleggingsondernemingen COM (2011) 452 wordt gekenmerkt door de

opeenvolging van drie theorieën. In het volgende hoofdstuk wordt dieper ingegaan op deze theorieën.

Eerst worden de algemene kenmerken van interdependentie besproken, vervolgens wordt ingegaan op

het supranationaal institutionalisme om te eindigen met het liberaal intergouvernementalisme.

4.1 Interdependentie De theorie van interdependentie ontstond in de jaren 1970 binnen de leer van de internationale

betrekkingen (IB) als alternatief voor het dominante realisme en handelt in essentie over de vraag

wanneer staten samenwerken of in conflict gaan. Interdependentie is een term die Keohane en Nye

introduceerden in hun Power and Interdependence (1977) en definieerden het als volgt:

“Interdependence, most simply defined, means mutual dependence. Interdependence in world politics

refers to situations characterized by reciprocal effects among countries or among actors in different

countries. These effects often result from international transactions – flows of money, goods, people,

and messages across international boundaries” (Keohane & Nye, 2001, p. 7).

Deze theorie heeft het met andere woorden voornamelijk over de specifieke relatie tussen twee of

meer actoren, waarbij er van uit wordt gegaan dat gebeurtenissen bij de ene actor onvermijdelijke

gevolgen heeft voor de andere. Hierdoor zijn deze actoren onvermijdelijk met elkaar verbonden of

interdependent. Het verwijst naar de multipliciteit van transnationale kanalen die samenlevingen met

elkaar verbinden. Onder deze kanalen worden zowel interstatelijke relaties verstaan als

transgouvernementele en transnationale relaties. Met transgouvernementele relaties bedoelt men onder

andere contacten tussen bureaucratieën onderling, terwijl transnationale relaties dan weer vooral te

situeren zijn binnen de civiele samenleving, gaande van de samenwerking tussen de groene

bewegingen over de grenzen heen tot religieuze bewegingen of ook de solidariteit in de internationale

arbeidersbeweging (Coolsaet, Lesage, Kleijsen & Van Kerckhove, 2006, p. 147-151). Deze auteurs

maken echter geen onderscheid tussen verbondenheid en interdepentie, volgens Keohane & Nye

(2001, p. 8) mag men echter onderlinge verbondenheid niet als hetzelfde beschouwen als

interdependentie. De effecten van transacties op interdependentie hangen af van de beperkingen of

kosten hieraan gekoppeld. Een land dat al zijn olie invoert is waarschijnlijk meer afhankelijk van een

continue stroom van aardolie dan een land dat al zijn luxegoederen (zoals bont, sieraden en parfum)

importeert. Een onderbroken import van olie zal het eerste land veel meer schade berokkenen dan een

onderbroken import van luxe goederen voor het tweede land, zelfs indien het om een gelijke monetaire

waarde gaat. Als er wederzijdse (hoewel niet noodzakelijk symmetrische) kostbare gevolgen van

Page 33: Het Europese toezicht op de financiële markten · huidige crisis te bedwingen, hebben het Europees Parlement, de lidstaten van de Europese Unie en de Europese Commissie maandenlang

26

transacties zijn, is er sprake van interdependentie. Deze interdependentie is niet per se symmetrisch,

sommige landen zijn meer blootgesteld en/of minder goed in staat om ermee om te gaan dan anderen

en deze asymmetrie heeft invloed op de machtsverhoudingen, wat vervolgens een impact heeft op de

resultaten. Men kan spreken van onderlinge verbondenheid wanneer de interacties geen grote kosten

vergen. (Keohane & Nye, 2001, p. 8). Keohane en Nye betogen dat de groei van interdependentie

staten zou dwingen om de betekenis van het 'nationaal belang' te herzien naar het punt waar het

nationaal belang samenvalt met de idee van het bouwen van gemeenschappelijke standpunten met

andere staten. Dit zou deels worden geholpen door de groei van internationale instellingen die zorgen

voor nauwere banden tussen staten en die zelf zijn gecreëerd om gemeenschappelijke problemen van

onderling afhankelijk gemotiveerde landen op te lossen (Rosamond, 2000, p. 95).

Volgens Keohane en Nye (2011, p. 21-25) wordt interdependentie naast het kenmerk van de

verbondenheid of interdependentie (zie supra) van samenlevingen gekenmerkt door 2 andere

eigenschappen. De agenda van deze interstatelijke relaties bestaat uit meerdere onderwerpen die niet

zijn gerangschikt in een duidelijke of consistente hiërarchie. Veel kwesties komen voort uit wat

vroeger werd beschouwd als puur binnenlands beleid waarbij het onderscheid tussen binnenlandse en

buitenlandse zaken onduidelijk is geworden. De verschillende onderwerpen worden behandeld in

verschillende departementen (niet alleen buitenlandse zaken) en op verschillende niveaus.

Onvoldoende coördinatie van het beleid op deze terreinen kan aanzienlijke kosten teweegbrengen.

Verschillende kwesties leiden tot verschillende coalities, zowel binnen overheden als tussen hen, en

vereisen elk een verschillende aanpak van de kwestie. Politiek houdt immers niet op bij de

landsgrenzen. De laatste eigenschap betreft het gebruik van militaire kracht. Volgens Keohane en Nye

wordt militaire kracht niet gebruikt wanneer interdependentie overheerst. De militaire kracht van een

staat zou bijvoorbeeld niet relevant zijn voor het oplossen van onenigheden over economische

kwesties onder leden van een alliantie maar het kan tegelijkertijd zeer belangrijk zijn voor alliantes in

politieke of militaire relaties met een rivaliserend blok. “Traditional theories of international politics

implicitly or explicitly deny the accuracy of these three assumptions. Traditionalists are therefore

temped also to deny the relevance of criticisms based on the complex interdependence ideal type. We

believe, however, that our three conditions are fairly well approximated on some global issues of

economic and ecological interdependence and that they come close to characterizing the entire

relationship between some countries” (Keohane en Nye, 2011, p. 25)

Toegespitst op de Europese integratie wordt de Europese Unie bestudeerd vanuit de vraag waarom

Europese lidstaten in bepaalde domeinen al dan niet samenwerken (Orbie, 2000, p. 94). De theorie van

interdependentie wijst op de rol van niet- statelijke actoren en op de noodzaak van samenwerking in de

nieuwe context van internationale interdependentie (of ‘globalisering’ avant la lettre). Hiervoor

werken beleidsmakers nieuwe vormen van internationaal beleid uit. Deze theoretici hebben het niet

Page 34: Het Europese toezicht op de financiële markten · huidige crisis te bedwingen, hebben het Europees Parlement, de lidstaten van de Europese Unie en de Europese Commissie maandenlang

27

over de ‘integratie’ (neo-functionalisme) of ‘samenwerking’ (realisme), maar over de

‘interdependentie’ op het Europese continent. Vanuit dit perspectief is het Europese project dan ook

geen lineair verhaal, maar onregelmatig en afhankelijk van de noodzaak voor een beter management

van de internationale complexiteit. Het eindresultaat is dan ook onduidelijk. “In other words, in many

instances what we might consider to be the effects of European integration are really effects of a much

wider phenomenon. Changes to the international political economy – international modernization in

particular – have led to greater and greater levels of interdependence, and these have changed the

way in which states ad other non-state actors relate to each other” While interdependence theory

cannot really be considered a discrete theory of European integration, it does add to our

understanding of the background conditions. (Cini, 2003, p. 105)

4.2 Supranationaal institutionalisme Gedragen door de ‘relance’ van het Europese integratieproces in de jaren ‘90 (het interne

marktproject ‘Europa 1992’ en het Verdrag van Maastricht in 1993) kende het neo-functionalisme een

revival onder de noemer supranationaal institutionalisme. In deze theorie duiken vele ingrediënten van

Ernst Haas ‘logica van de integratie’ opnieuw op (Orbie, 2008, p. 42; Jensen, 2003, p. 97). Een

belangrijke bijdrage werd geleverd door Stone Sweet & Sandholtz. In hun poging om de Europese

integratie te duiden kwamen ze tot de constatatie dat de 'grote' theorieën die hiervoor traditioneel

gebruikt worden, niet in staat bleken om alle facetten van dit proces te verklaren: “As most students of

EC policy making have observed, simple characterizations of the Community, as either

‘intergovernmental’ ‘or’ supranational’, will not do. The brute fact is that integration has proceeded

unevenly, and theories of integration have failed to explain this unevenness. Most recent research on

EC politics has focused either on the grand bargains (the Single European Act or the Maastricht

treaty, for instance), or on how day-to-day politics is made in specific sectors. Neither emphasis has

provided an adequate basis for theorizing the dynamic nature of integration over time and across

policy domain” (Stone Sweet & Sandholtz, 1997, p. 302).

Bevindingen en assumpties vanuit zowel het intergouvernementalisme en het neofunctionalisme

volstaan niet om de achterliggende dynamieken in de Europese besluitvorming hierover te bepalen. Ze

probeerden om de strikte opdeling in de academische literatuur tussen enerzijds het 'inter

gouvernementen' onderhandelen en anderzijds het supranationale niveau te overstijgen. In de plaats

hiervan ontwikkelden ze “a continuum that stretches between two ideal–typical modes of governance:

the intergovernmental (the left-hand pole), and the supranational (the right-hand pole)” (Stone, Sweet

& Sandholtz, 1997, p. 302). Met aan de ene kant dus de nationale vertegenwoordigers van de lidstaten,

en aan de andere de structuren, organisaties op supranationaal niveau. Vervolgens is het de bedoeling

om de verschillende beleidsdomeinen op dit continuüm een plaats te geven, om zo een totaalbeeld te

krijgen van de mate van Europese integratie: “in principle, one could use the continuum to

Page 35: Het Europese toezicht op de financiële markten · huidige crisis te bedwingen, hebben het Europees Parlement, de lidstaten van de Europese Unie en de Europese Commissie maandenlang

28

characterize the development of the European Community as a whole, in terms of the composite

picture of all policy areas” (Stone, Sweet & Sandholtz, 1997, p.303).

Ze ontwikkelden dus een theorie voor Europese integratie, waarbij ze stellen dat er tussen de sociale,

economische en poltieke actoren na verloop van tijd een 'logic of institutionalization' optreedt.

Institutionalisatie definiëren ze als: “the process by which rules are created, applied, and interpreted

by those who live under them” (Stone, Sweet & Sandholtz, 1997, p. 310). Deze regels zorgen voor

beperkingen maar creëren tegelijkertijd ook mogelijkheden voor alle betrokken actoren, waardoor ze

hun standpunten en/of gedrag kunnen aanpassen (Branch & Øhrgaard, 1999, p. 135). Daarnaast zullen

ze ook proberen om de bestaande regels in hun voordeel uit te leggen, of zo nodig zelfs stappen te

ondernemen om ze aan te passen. Hierdoor ontstaat dan wat Stone & Sandholtz 'the loop of

institutionalization' noemen: bestaande regels worden op een bepaalde manier geïnterpreteerd,

aangepast, nieuwe regels worden gevormd, wat vervolgens weer een impact heeft op het gedrag van

de actoren, die moeten inspelen op de veranderde situatie. Dit blijft zo doorgaan tot de nieuwe regels

op hun beurt achterhaald zijn en er weer vraag naar verandering komt.

Deze logica van institutionalisatie verloopt volgens een specifiek pad (Branch & Øhrgaard, 1999,

p. 138). Stone, Sweet & Sanholtz maken hierbij echter geen gebruik van het spillover concept uit het

neofunctionalisme als verklaring voor het politieke integratieproces en de vorming van supranationale

instituties. (Jensen, 2003, p. 96) In plaats van het spillover concept te gebruiken ontwikkelden ze wat

zij noemen een ‘transaction based theory of integration’. Deze theorie vestigt de aandacht op het

toenemende niveau van transacties (zoals op het gebied van handel, communicatie en reizen) over de

EU-grenzen heen. Door groeiende transnationale betrekkingen komt er meer vraag naar

gemeenschappelijke regels. Er ontstaat Europese regelgeving, er worden Europese organisaties

opgericht waar op een nieuwe manier aan politiek wordt gedaan. De interacties op dit supranationaal

niveau gaan dan op hun beurt weer de standpunten en het gedrag van de actoren beïnvloeden. En

omdat gemeenschappelijke regels op EU-niveau verondersteld worden om meer rijkdom te creëren,

wordt het voor de overheden van de lidstaten soms moeilijk om hier tegen in te gaan: “policy domains

can become more supranational without some, or at times a majority of, governments wanting it or

being able to reverse it” (Stone Sweet & Sandholtz, p. 310). Hierdoor ontstaat er 'supranational

governance', waarbij Europese organisaties bindende regels kunnen opstellen en/of jurisdictie hebben

over bepaalde beleidsdomeinen op het grondgebied van de lidstaten. Bij deze fase maken Stone Sweet

& Sandholtz gebruik van de institutionalistische woordenschat om te verklaren hoe instellingen er in

slagen om hun bevoegdheden uit te breiden: “We view intergovernmental bargaining and decision-

making as embedded in processes that are provoked and sustained by the expansion of transnational

society, the pro-integrative activities of supranational organizations, and the growing density of

Page 36: Het Europese toezicht op de financiële markten · huidige crisis te bedwingen, hebben het Europees Parlement, de lidstaten van de Europese Unie en de Europese Commissie maandenlang

29

supranational rules. And.. these processes gradually, but inevitably reduce the capacity of the member

states to control outcomes” (Stone Sweet & Sandholtz, 1997, p. 299-300)

Het supranationaal institutionalisme houdt duidelijk meer rekening met de internationale situatie

in vergelijking met de oude generatie neofunctionalisten(Orbie, 2008, p. 44). Hiermee sluiten ze aan

bij realistische interpretaties.In hun uitgebreide analyse van het interne marktproject benadrukken

Sandholz & Zysman dat de globale context een noodzakelijke voorwaarde vormt voor Europese

integratie. Ze wijzen in het bijzonder op de verschuivende economische machtsverhoudingen, en de

algemene perceptie hiervan, door het relatieve machtsverlies van de VS en de opkomst van Japan. De

auteurs benadrukken echter dat deze wijzigingen op het internationale toneel onvoldoende zijn om het

interne marktproject te verklaren. Dat de nieuwe situatie tot meer Europa leidde, heeft te maken met

het leiderschap van de Commissie, de impact van het bedrijfsleven, en ideologische verschuivingen

binnen de lidstaten.

4.3 Liberaal intergouvernementalisme Sinds begin jaren ’90 wordt Andrew Moravcsiks theorie van het liberaal intergouvernementalisme

beschouwd als één van de meest invloedrijke verklaringen van het Europese integratieproces. “It has

become a touchstone against which all integration theory is now judged, ‘a model of parsimony and

clarity’, even for those who do not agree with its assumptions or its conclusions“ (Cini, 2003, p. 109).

Het liberaal intergouvernementalisme portretteert het proces van Europese integratie als een reeks van

rationele keuzes van de machtige nationale regeringen die de belangen van de heersende binnenlandse

groepen nastreven. Deze theorie werd tot nu toe hoofdzakelijk gebruikt om de voornaamste

verdragswijzigingen, de zogenaamde 'grand bargains' te verklaren. Het liberaal

intergouvernementalisme is dan ook vaak bekritiseerd dat het vooral aandacht heeft voor de

historische beslissingen van EU-lidstaten op het niveau van de Europese Raad zonder oog te hebben

voor “incremental changes that occur over time via judicial or administrative policies” (Eilstrup-

Sangiovanni, 2006, p. 192; Cini, 2003, p. 114).

Moravcsik heeft het over de drie belangrijke etappes in zijn model, die hij telkens toelicht vanuit

een bepaalde theoretische invalshoek: de vorming van nationale preferenties (liberale theorieën), de

interstatelijke onderhandelingen (realistische theorieën) en de integratie naar Europese instellingen

(delegatietheorieën) (Orbie, 2009, pp. 84-95). Opvallend is het gebruik van verschillende inzichten uit

theorieën over internationale politiek en economie, internationale onderhandelingen en

regimetheorieën die als basis dienen voor Moravcsiks analyse dat de Europese Unie niet als een

ongekende nieuwe politieke constructie mag worden bestudeerd (Moravcsik, 1993, p. 264). Ook al is

de Europese Unie een unieke institutie, het behoeft geen sui generis theorie (Moravcsik, 1993, p.

265).

Page 37: Het Europese toezicht op de financiële markten · huidige crisis te bedwingen, hebben het Europees Parlement, de lidstaten van de Europese Unie en de Europese Commissie maandenlang

30

De eerste fase van binnenlandse-politieke preferentievorming is als het ware de ‘vraagzijde’ van

de Europese integratie. In overeenstemming met liberale theorievorming beschouwt Moravcsik de

staat niet als een black box maar analyseert hij de machtsverhoudingen tussen de staat en de

samenleving: “National interests…emerge through domestic political conflict as societal groups

compete for political influence, national and transnational coalitions form and new policy alternatives

are recognized by governments. An understanding of domestic politics is a precondition for, not a

supplement to, the analysis of strategic interaction among states” (Rosamond, 2000, p. 137). Hij

focust in het bijzonder op de cruciale rol van economische belangengroepen in de vorming van de

preferenties van Frankrijk, Groot-Brittannië en Duitsland. Het gaat dan meestal om belangrijke

bedrijven, maar afhankelijk van het thema en van de binnenlands-politieke machtsverhoudingen kan

het ook gaan om vakbonden. Volgens hem worden de standpunten van Europese regeringen dus

grotendeels bepaald door de belangen van economische groepen. Wanneer de economische belangen

onduidelijk zijn of verwaarloosbaar zijn, vergroot de speelruimte van de regering om een eigen

standpunt te forceren. Wanneer economische belangen slechts marginaal zijn, kunnen symbolische of

ideologische beweegredenen doorsijpelen in de positie van de Europese lidstaten. Zo verwoordt

Moravcsik: “Pressures from economic interest groups generally imposed tighter constraints on policy

than did security concerns and the ideological visions of polticians and public opinion. When one

factor had to give way, it tended to be geopolitics. Economic interests, moreover, determined the

circumstances under which geopolitical ideology could influence policy. Only where economic

interests were weak, diffuse, or indeterminate could national politicians indulge the temptation to

consider geopolitical goals. Political economic interests predominated even where we would least

expect them to” (Orbie, 2008, p. 56).

Nadat regeringen hun standpunt bepaald hebben, kunnen ze aanschuiven aan de Europese

onderhandelingstafel (Orbie, 2009, p. 85-86). Hiermee start de tweede fase van onderhandelingen

tussen de Europese lidstaten, waarin de ‘aanbodzijde’ van Europese integratie naar boven komt. Op dit

niveau tonen staten wel dat ze unitaire actoren zijn die het nationale belang verdedigen. De Europese

staatshoofden en regeringsleiders zullen enkel beslissen samen te werken wanneer hun preferenties

convergeren. Aangezien alle lidstaten op een min of meer gelijkaardige manier onderhevig zijn aan de

druk van de globalisering - de internationale sfeer speelt dus ook een belangrijke rol in Moravcsiks

schema - lukt het meestal wel om een convergentie van belangen te bereiken. Maar uiteraard zijn er

ook tegengestelde belangen die tot conflicten tussen de lidstaten leiden. Om te onderzoeken wie hier

de bovenhand haalt, beroept Moravcsik zich op realistische onderhandelingstheorieën. Hij vertrekt

vanuit het concept van ‘asymmetrische interdependentie’: door de internationale interdependentie zijn

staten verplicht samen te werken en gezamelijke politieke oplossingen te zoeken, maar die noodzaak is

het hoogst bij de landen die het meest onderling afhankelijk (interdependent) zijn. Eenvoudig

samengevat: staten die veel te winnen hebben bij de vrijmaking van markten staan relatief zwakker

Page 38: Het Europese toezicht op de financiële markten · huidige crisis te bedwingen, hebben het Europees Parlement, de lidstaten van de Europese Unie en de Europese Commissie maandenlang

31

tijdens Europese onderhandelingen; staten die weinig belang hebben bij een Europese liberalisering

staan relatief sterk. Grotere landen zijn dus minder afhankelijk van de internationale omgeving en

kunnen een sterkere onderhandelingspositie innemen: voor hen is een akkoord immers minder

noodzakelijk. Als open en exportgerichte economieën hebben België en Nederland dus meer belang

bij de Europese interne markt dan Frankrijk of het Verenigd Koninknrijk. De mate van

interdependentie van een bepaalde lidstaat hangt samen met de hoogte van de cost of no agreement en

van de cost of exclusion. Hoe meer een staat afhankelijk is van de internationale economische

omgeving, hoe meer deze staat te verliezen heeft bij mislukking of uitsluiting van een akkoord. De

cost of no agreement is laag wanneer de waarde die een staat hecht aan het bereiken van een akkoord

laag is. In dat geval beschikt de staat over veel macht, aangezien andere staten gemakkelijker tot

toegevingen gedwongen kunnen worden. Beslissingen op EU-niveau zijn dus resultanten van de

‘vraag’ naar en het ‘aanbod’ van integratie bij Frankrijk, Duitsland en Groot-Brittanië; of

respectievelijk de preferenties van economische lobbygroepen in die landen en hun interstatelijke

machtsverhoudingen. Het evenwicht tussen beide bepaalt de uitkomst van de Europese

besluitvorming. Dit resultaat is typisch de kleinste gemene deler.

Dit brengt ons bij de derde fase in Moravcsiks model, namelijk de delegatie van bevoegdheden

naar het EU-niveau (Orbie, 2009, p. 89-90). Soms beslissen de Europese lidstaten inderdaad, als

gevolg van binnenlandse preferentievorming en interstatelijke onderhandelingen, om hun

soevereiniteit over bepaalde beleidsdomeinen te poolen binnen de EU. Zo een delegatie gaat gepaard

met een grotere institutionele rol voor het EU-niveau. Dit was bijvoorbeeld het geval bij de oprichting

van de Europese Centrale Bank, het Hof van Justitie enzovoort. Om te verklaren wanneer lidstaten

macht zullen afstaan aan de EU en wanneer niet, beroept Moravcsik zich op delegatietheorieën.

Uitgangspunt is dan ook dat lidstaten bevoegdheden afstaan uit eigenbelang. Hier is geen sprake van

bevolgen ideologische motieven of mooie federalistische idealen: lidstaten delegeren naar Europa

vanuit een weloverwogen kosten-batenrekening. Éen bepaalde reden die delegatietheorieën naar voren

schuiven om te verklaren waarom lidstaten taken doorgeven aan het EU-niveau, is om transactiekosten

te verminderen. Europese samenwerking creëert immers belangrijke schaalvoordelen. Zelf hecht

Moravcsik evenwel niet veel belang aan het argument van verminderde transactiekosten via Europese

integratie. Volgens hem is het meer een kwestie van geloofwaardigheid dan van efficiëntie. Door een

verregaande bevoegdheidsoverdracht, inclusief meerderheidsstemming en supranationale instellingen,

winnen afspraken tussen Europese lidstaten aan geloofwaardigheid. Het gaat ten eerste om

geloofwaardigheid tussen de EU-landen onderling. Ten tweede vergroot de oprichting van instellingen

ook de geloofwaardigheid van binnenlandse politieke groepen in elke lidstaat. Onpopulaire

beslissingen kunnen immers afgeschoven worden naar het EU-niveau. Het punt is dus niet zozeer dat

Europa efficiënter is, maar wel dat een hoger EU-niveau de geloofwaardigheid van politieke

beslissingen vergroot. Geloofwaardige engagementen zijn cruciaal voor een vlotte implementatie van

Page 39: Het Europese toezicht op de financiële markten · huidige crisis te bedwingen, hebben het Europees Parlement, de lidstaten van de Europese Unie en de Europese Commissie maandenlang

32

marktintegratie. Lidstaten kunnen erop vertrouwen dat andere regeringen hun beloftes uitvoeren en ze

vergroten tegelijkertijd hun macht tegenover binnenlandse groepen. Want dankzij Europa kunnen

regeringen harde economische beslissingen gemakkelijker verkopen en in alle beslotenheid Europese

beslissingen nemen op EU-niveau. Deze derde fase komt er uiteraard maar wanneer de grote lidstaten

akkoord gaan over de inhoud van de zaak. Dan pas wordt beslist om te delegeren naar het EU-niveau.

Moravcsik vat zijn model als volgt samen: “EU integration can be best understood as a series of

rational choices made by national leaders. These choices responded to constraints and opportunities

stemming from the economic interests of powerful domestic constituents, the relative power of each

state in the international system, and the rol of institutions in bolstering the credibility of interstate

commitment” (Eilstrup-Sangiovanni, 2006, p. 190).

Page 40: Het Europese toezicht op de financiële markten · huidige crisis te bedwingen, hebben het Europees Parlement, de lidstaten van de Europese Unie en de Europese Commissie maandenlang

33

5. Empirische casestudie: COM(2011)452

5.1 Operationalisering Aan de hand van een literatuurstudie werd in het voorgaande stuk een kader gecreëerd voor de

verdere operationalisering van het onderzoeksopzet. De onderzoeksvraag in deze masterproef luidt: in

welke mate is het ‘model’ van Quaglia van toepassing bij het voorstel tot verordening

COM(2011)452. Dit model wordt gekenmerkt door de opeenvolging van interdependentie,

supranationaal institutionalisme en liberaal intergouvernementalisme die de verschillende fases -

achtergrondsetting, agendavorming en beslissing - van het besluitvormingsproces verklaren. Om het

‘model’ van Quaglia te toetsen aan de besluitvorming rond het voorstel voor een verordening van het

Europees Parlement en de Raad betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en

beleggingsondernemingen COM(2011)452 maak ik gebruik van een analyse van de voorhanden zijnde

beleidsdocumenten beschikbaar op Prelex en secundaire bronnen met een contextscheppend karakter.

Hierbij heb ik oog voor de gevolgde interinstitutionele procedure en de rol van de verschillende

actoren in het besluitvormingsproces.

De keuze voor het analyseren van de totstandkoming van de CRD IV en meer specifiek het

voorstel tot verordening (COM(2011)452) is voornamelijk ingegeven door het actueel gegeven van dit

voorstel alsook de discussie tussen de verschillende lidstaten betreffende de mate van flexibiliteit

waarin landen zelf zaken kunnen regelen. Het betreft dus een sterk gepolitiseerd dossier aangezien

veel lidstaten grote waarde hechten aan hun soevereiniteit, zeker waar het een belangrijke

economische sector betreft. Door een verordening als case te nemen wordt de analyse tevens beperkt

tot één specifiek aspect van de totstandkoming van het Europese toezicht en regelgeving op de

financiële markten, dat op die manier diepgaand kan worden geanalyseerd.

In tabel 2 wordt een overzicht gegeven van het verloop van de besluitvormingsprocedure. De

besluitvorming voor deze verordening verloopt via de gewone wetgevingsprocedure. Deze procedure

is een bij het Verdrag van Maastricht ingestelde wetgevingsprocedure waarbij wetgevingshandelingen

door de Raad en het Europees Parlement samen worden aangenomen. Sinds het Verdrag van Lissabon

is deze procedure uitgebreid tot meer dan 80 beleidsgebieden waardoor deze is uitgegroeid tot de

voornaamste besluitvormingspraktijk van de EU (artikel 289 van het Verdrag betreffende de werking

van de Europese Unie). De gewone wetgevingsprocedure is opgenomen in artikel 294 van het VWEU

en verloopt als volgt: eerste lezing: de Commissie dient het wetgevingsvoorstel in bij de Raad en het

Europees Parlement. Beide instellingen verrichten de eerste lezing - die geen termijnen kent - en

indien de Raad het standpunt van het EP in eerste lezing goedkeurt, wordt de wetgevingshandeling

vastgesteld. Tweede lezing: Indien de Raad het standpunt van het EP verwerpt, stelt hij zijn standpunt

in eerste lezing vast en zendt dat voor een tweede lezing toe aan het EP. Indien het EP dat standpunt

Page 41: Het Europese toezicht op de financiële markten · huidige crisis te bedwingen, hebben het Europees Parlement, de lidstaten van de Europese Unie en de Europese Commissie maandenlang

34

goedkeurt, wordt de wetgevingshandeling aangenomen. Wordt het verworpen, dan kan de behandeling

van het dossier alleen worden hervat op basis van een nieuw voorstel van de Commissie. Indien het

EP amendementen op het standpunt van de Raad voorstelt, vindt de tweede lezing van de Raad plaats.

Indien alle amendementen worden goedgekeurd, dan wordt de wetgevingshandeling vastgesteld;

indien er amendementen worden verworpen, wordt het Bemiddelingscomité bijeengeroepen.

Bemiddeling: de vertegenwoordigers van het EP, de Raad en de Commissie hebben zes weken de tijd

om een akkoord te bereiken en de gemeenschappelijke tekst goed te keuren. (Raad van de Europese

Unie, 2012b).

Op 20 juli 2011 heeft de Europese Commissie een concept tekst gepubliceerd, die als vertrekpunt

diende voor onderhandelingen over de CRD IV. De conceptverordening werd in juli 2011 aan het

Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie ter beoordeling voorgelegd en bevindt zich nu

in de eerste lezing. De Raad van de Europese Unie heeft op 14 mei unaniem ingestemd met een

gezamenlijk standpunt ten aanzien van de ontwerpverordening. De parlementaire commissie voor

Economische en Monetaire Zaken is verantwoordelijk voor de lezing van het Europees Parlement. De

christendemocraat Othmar Karas is als rapporteur benoemd. Op 12 juni 2012 bracht de parlementaire

commissie zijn standpunt in eerste lezing uit en verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de

Commissies voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een

nieuwe tekst te vervangen. Gebaseerd op artikel 114 en artikel 53(1) uit het Verdrag betreffende de

werking van de Europese Unie, zal de verordening uiteindelijk via gekwalificeerde meerderheid van

stemmen worden aangenomen in de Raad in overeenstemming met het Europees Parlement.

Tabel 2: Overzicht van de besluitvormingsprocedure rond het voorstel voor een verordening van

het Europees Parlement en de Raad betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en

beleggingsondernemingen COM (2011) 452.

20/07/2011 Aanneming door de Europese Commissie

25/07/2011 Toezending aan de Raad

25/07/2011 Toezending aan het Europees Parlement

30/11/2011 Discussies in de Raad

18/01/2012 Advies Europees Economisch en Sociaal Comité

25/01/2012 Advies Europese Centrale Bank

10/02/2012 Advies van Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming

02/05/2012 Discussies in de Raad

15/05/2012 Discussies in de Raad

12/06/2012 Ontwerpwetgevingsresolutie Europees Parlement

10/07/2012 Discussies in de Raad

Page 42: Het Europese toezicht op de financiële markten · huidige crisis te bedwingen, hebben het Europees Parlement, de lidstaten van de Europese Unie en de Europese Commissie maandenlang

35

Het gaat bijgevolg om een analyse van een niet-afgerond politiek dossier. Dit is echter geen

misrekening aangezien er reeds een oproep was gedaan op de Raad van maart 2012 om tot een

akkoord te komen in juni 2012, zo verklaart de Raadszitting van 15 mei 2012: “De Raad heeft het

voorzitterschap verzocht om op basis van de algemene oriëntatie van de Raad onderhandelingen met

het Europees Parlement aan te knopen. Het is de bedoeling een akkoord in eerste lezing over de

voorstellen te bereiken, indien mogelijk in juni zoals gevraagd door de Europese Raad van maart”

(Raad van de Europese Unie, 2012, p. 6). Deze ‘deadline’ werd dus niet gehaald. De rapporteur van

dienst verklaarde in de parlementaire commissie: “I think that the first reading agreement could be

achieved at the earliest in September or October” (Euractiv, 2012a). Toch is deze ontwerpverordening

interessant om het onderwerp te zijn van een analyse. Het gaat hier immers om een sterk gepolitiseerd

dossier binnen een belangrijke economische sector waarbinnen de rol van de verschillende actoren in

het besluitvormingsproces tot uiting komt.

Wat betreft de bronnenselectie werden zowel primaire als secundaire bronnen gekozen. Hierbij

werd gebruikt gemaakt van Prelex, de databank van de Europese Unie om interinstitutionele

procedures op te volgen. Dit leidde tot de selectie van volgende primaire bronnen: Voorstel van de

Europese Commissie tot verordening (COM (2011) 452), Advies van het Economisch en Sociaal

Comité (EESC/2012/145), Advies van Europese Centrale Bank (PB C/2012/105/1), Verslagen van de

zittingen van de Raad Economische en Financiële Zaken (ECOFIN) (PRES/2011/456),

(PRES/2012/184), (PRES/2012/198), Ontwerpresolutie Europees Parlement (A7-0171/2012).

Tabel 3: Overzicht documentselectie primaire bronnen.

20/07/2011 Voorstel tot verordening Commissie COM(2011)452

30/11/2011 Discussies in de Raad PRES/2011/456

18/01/2012 Advies Economisch en Sociaal Comité EESC/2012/145

25/01/2012 Advies Europese Centrale Bank PB C/2012/105/1

02/05/2012 Discussies in de Raad PRES/2012/184

15/05/2012 Discussies in de Raad PRES/2012/198

12/07/2012 Ontwerpwetgevingsresolutie Europees Parlement A7-0171/2012

Wat betreft de secundaire bronnen werd gekozen voor contextscheppende documenten. Binnen het

kader van de Europese Unie werd geopteerd voor de notulen van Europese Raden, vaak zijn deze

notulen iets gedetailleerder dan de officiële persverslagen die te vinden zijn op Prelex. Deze notulen

zijn te vinden op Consilium. Verder werd er ook een analyse uitgevoerd op de mediaverslaggeving. Er

werd voornamelijk gekozen voor verslaggeving van EU-observer, Euractiv (onlineverslaggeving,

specifiek voor de Europese Unie). Tot slot werd er academische literatuur gebruikt.

Page 43: Het Europese toezicht op de financiële markten · huidige crisis te bedwingen, hebben het Europees Parlement, de lidstaten van de Europese Unie en de Europese Commissie maandenlang

36

Dit onderzoek maakt verder gebruik van het methodologisch kader uitgewerkt door Quaglia.

Hierbij heeft ze per theorie enkele testbare hypotheses opgesteld en verklaart ze: “In order to avoid the

danger of omitted variable bias, compelling empirical studies must give serious consideration to

hypotheses drawn from rival theories, which is why this research evaluates alternative explanations

derived from different theories. In principle, a vast array of theoretical tools can be applied to study

EU policy making. However, in order to promote theoretical parsimony and permit thorough

empirical reserach, only the approaches that constitute the most plausible alternatives at the same

level of analysis are considered here” (Quaglia, 2007, p. 271).

De gebruikte hypothese in dit onderzoek gerangschikt per integratietheorie zijn:

Interdependentie (Quaglia, 2007, p. 273):

Hypothese 1: At the EU level, the hypothesis is that the Single Market and the Single Currency

substantially increased financial exchange among the Member States, augmenting the risk of

regulatory or supervisory failures with cross-border repercussions, potentially threatening the stability

of the financial system and the erosion of sound regulatory standards, due to the race to the bottom.

Thus, financial interpenetration made it imperative for the EU to establish a more flexible and

comprehensive mode of regulation.

Hypothese 2: Taking a global perspective, the hypothesis is that technological changes, which

increased the variety of financial instruments available; the freedom of capital movement, which in

turn heightened the power of financial markets; the attempt at international regulation of some of these

activities (e.g., through the guidelines issued by the Basel Committee like Basel I and Basel II); as

well as the need to match the competitiveness of the financial sector in the United States pressed for

an ‘upgrading’ of EU regulatory and supervisory capabilities in this field.

Surpranationaal institutionalisme (Quaglia, 2007, p. 275):

H1: The Member States were not in control of the reform process, whereas supranational agents

such as the Commission, the EP and the ECB played a crucial role. Process tracing based on the

available historical record is instrumental in detecting the preferences and the respective degree of

influence of the Commission, the EP and the ECB. It has to be borne in mind that the influence of

supranational actors operating as policy entrepeneurs can be subtle- for example, by defining problems

and proposing solutions, identifying or ruling out alternatives, and helping Member States and interest

groups to (re)define their interests .

H2: The second hypothesis, which can be evaluated using the congruence procedure, is that the

final outcome reflected the preferences of supranational actors.

Page 44: Het Europese toezicht op de financiële markten · huidige crisis te bedwingen, hebben het Europees Parlement, de lidstaten van de Europese Unie en de Europese Commissie maandenlang

37

H3: The third hypothesis is that the policy evolution built on previous integration and

transnational exchange. This argument is very much linked to interdependence theory, though it gives

more emphasis to the path-dependecy of the process and the European, as opposed to the global,

dimension.

Liberaal intergouvernementalisme (Quaglia, 2007, p. 276):

H1: The first hypothesis, which is evaluated through process-tracing, is that national executives,

especially those of the largest Member States were the only significant actors in the EU policy-making

process. Thus, national governments, rather than suprantional actors, performed the function of policy

entrepeneurs.

H2: the second hypothesis, mainly assessed on the basis of the congruence procedure, is that the

final outcome fell within the win-set of the main Member States and tended towards the minimum

common denominator. Furthermore, the EU institutions that were set up were immune from path

dependency and unintended consequences, thereby preserving the full control of the principal.

H3: The third hypothesis is that, at the domestic level, powerful interest groups –principally the

financial sector and dominant companies therein – lobbied their national governments for a reform of

EU policy. This hypothesis also provides a link to interdependence for it considers how the latter

affect the preferences of domestic forces.

5.2 Resultaten In dit deel zal telkens per theorie de analyse worden besproken. Hierbij werd gebruik gemaakt van

de hypothese opgesteld door Quaglia. In wat volgt worden eerst de hypotheses besproken van

interdependentie, het supranationaal institutionalisme en het liberaal intergouvernementalisme waarbij

ik vervolgens zal trachten in de conclusie een antwoord te formuleren op de onderzoeksvraag of het

‘model’ van Quaglia van toepassing is bij de totstandkoming van het voorstel tot verordening

COM(2011)452.

5.2.1 Interdependentie:

De eerste hypothese stelt dat de introductie van de interne markt en de euro het

grensoverschrijdend karakter van de financiële markten verhoogde, wat zo de vorming van

grootschalige financiële investeerders in de hand werkte en de traditionele wijze van regulering en

toezicht op de financiële diensten uitdaagde met een potentieel gevaar voor de stabiliteit van het

financiële stelsel. Grossman & Leblond (2011, p. 416) stellen echter dat hoewel het programma van de

interne markt ook de financiële diensten omvatte: “there was a sense that little had actually been

achieved by the mid-1990s. This was confirmed by an EU study conducted by a London-based private

Page 45: Het Europese toezicht op de financiële markten · huidige crisis te bedwingen, hebben het Europees Parlement, de lidstaten van de Europese Unie en de Europese Commissie maandenlang

38

research institute. The report concluded that the impact of the single market was weak at best and

probably negligible; little or nothing had changed except for wholesale markets”. Volgens hen kan

men het Actieplan voor financiële diensten voorgesteld door de Commissie in 1999 en aangenomen

door de Raad in 2000 beschouwen als “the starting point of Europe’s new wave of progress in terms of

integrating financial services across the Union” (Grossman & Leblond, 2011, p. 417). Men kan wel

stellen dat de oprichting van de Economische en Monetaire Unie en de introductie van de euro de

financiële omgeving waarin Europese kredietinstellingen opereren drastisch heeft veranderd (Bikker &

Haaf, 2002, p. 49; Coosemans, 2007, p. 12; Schoenmaker, 2011, p. 1) met als gevolg dat

grensoverschrijdende financiële groepen zich in toenemende mate organiseerden over de

landsgrenzen en juridische structuren heen in hun streven om de efficiëntie te verhogen en de kosten te

minimimaliseren (Lawson, Barnes & Sollie, 2009, p. 5-6). De crisis toonde echter aan dat de integratie

niet werd geëvenaard door de bevoegde regelgevende en toezichthoudende autoriteiten (Europese

Commissie, 2012, p. 13). De architectuur van het toezicht was er immers niet tegen bestand om mee

te groeien met de dynamiek van de markt en vergde een grotere mate van coördinatie en een

verdergaande mate van grensoverschrijdende aanpak. Deze hypothese vinden we dus inderdaad terug

als achtergrond voor de hervorming van het financieel toezicht zoals besproken in hoofdstuk 2. Zo

verklaarde José Manuel Barroso: "The banking crisis exposed the gaps in financial services

supervision in Europe. Our market was interdependent but oversight was purely national” (Euractiv,

2010d).

Onze casus was echter de invoering van het CRD IV pakket. De tweede hypothese heeft het

voornamelijk over financiële innovatie en de concurrentiepositie tegenover de Amerikaanse financiële

sector als achtergrond om over te gaan tot een ‘upgrading of EU regulatory and supervisory

capabilities in this field’. Zo verklaren Lawson, Barnes & Sollie (2009, p. 8): “Innovation has

rendered the financial system and its oversight much more complex. Many of the new instruments are

not regularly traded, which makes it more difficult to assess the soundness of institutions’ balance

sheets - a problem accentuated by the increase in institutions’ off-balance sheet activities.” Het aspect

van financiële innovatie vinden we dan ook terug in meerdere documenten van de Europese

instellingen. Zo wijst het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité op “de enorme

toename van nieuwe, complexe, financiële producten die ‘over the counter’ werden verkocht,

waardoor de risico’s buiten beeld blijven” als één van de factoren van de crisis aan (Europees

Economisch en Sociaal Comité, 2009, p. 4) en verklaart het rapport de Larosière (2009, p. 7): “ample

liquidity and low interest rates have been the major underlying factor behind the present crisis, but

financial innovation amplified and accelerated the consequences of excess liquidity and rapid credit

expansion”.

Het voorstel tot verordening van de Europese Commissie heeft het voornamelijk over de

Page 46: Het Europese toezicht op de financiële markten · huidige crisis te bedwingen, hebben het Europees Parlement, de lidstaten van de Europese Unie en de Europese Commissie maandenlang

39

verwachte economische voordelen: “De overkoepelende doelstelling van dit initiatief is ervoor te

zorgen dat de effectiviteit van de regelgeving betreffende het kapitaal van instellingen in de EU wordt

versterkt, dat de negatieve gevolgen ervan voor de bescherming van deposanten en de procycliciteit

van het financiële stelsel aan banden worden gelegd en de concurrentiepositie van de EU-banksector

in stand wordt gehouden”. Ook de concurrentiepositie van de Europese bankensector tegenover de

Amerikaanse bankensector speelde mee als achtergrond voor de hervorming. Zo stelt Joosen (2010, p.

190): “Uit Europese hoek wordt gewezen op het ontbreken van een internationaal level playing field,

omdat discrepanties tussen de regels voor (met name) Amerikaanse banken en Europese banken tot

oneerlijke concurrentie zullen leiden.” Verder vermeldt het rapport uit 2011 betreffende de financiële

stabiliteit en integratie: “Going forward, more and better financial integration in the EU is needed to

achieve financial markets that are capable of supporting economic growth without jeopardising

financial stability” (Europese Commissie, 2012, p. 13-14). Het voorstel tot verordening van de

Europese Commissie heeft het ook over bepaalde kosten die zouden vasthangen bij een niet-

hervorming: “De huidige diversiteit aan nationale normen hindert de communicatie tussen

toezichthouders en brengt voor grensoverschrijdende instellingen extra rapportagekosten teweeg”

(Europese Commissie, 2011, p. 3) en “Instellingen met meer grensoverschrijdende activiteiten zouden

het meest profiteren van de harmonisatie van de bestaande nationale bepalingen omdat verwacht

wordt dat de daaruit voortvloeiende verlichting van administratieve lasten hun aan Bazel III

gerelateerde lasten zullen verminderen” (Europese Commissie, 2011, p. 9).

Concluderend kunnen we stellen dat de eerste hypothese voornamelijk meespeelde in de

hervorming van het financieel toezicht zoals besproken in hoofdstuk 2. Bij de analyse van de casus

vinden we hoofdzakelijk elementen uit de tweede hypothese terug bij de totstandkoming van het

voorstel tot verordening. Meer bepaald het bestaan van innovatieve financiële producten waar het

regelgevend en toezichthoudende kader weinig zicht op had en zo de financiële crisis mee in de hand

werkte en de verzwakte concurrentiepositie met de Verenigde Staten kunnen we beschouwen als de

voornaamste factoren tot hervorming van het regelgevend kader. Uit de analyse blijkt dus dat de

theorie van interdependentie de achtergrondsetting tot het voorstel van verordening COM(2011) kan

verklaren.

5.2.2 Supranationaal institutionalisme

De eerste hypothese stelt dat het hervormingsproces niet werd beheerst door de lidstaten , terwijl

supranationale actoren een cruciale rol hadden. In het kader van de totstandkoming tot het voorstel van

verordening COM(2011)452 namen verschillende supranationale actoren, namelijk de Commissie,

Europese Centrale Bank en het Europees Parlement, deel aan het besluitvormingsproces waarbij

voornamelijk de Europese Commissie de rol van ‘policy entrepeneur’ op zich nam wat betreft de

agendasetting fase in het besluitvormingsproces.

Page 47: Het Europese toezicht op de financiële markten · huidige crisis te bedwingen, hebben het Europees Parlement, de lidstaten van de Europese Unie en de Europese Commissie maandenlang

40

Het was immers de voorzitter van de Europese Commissie, José Manuel Barosso die enige tijd

geleden Jacques de Larosière aanstelde om een werkgroep van deskundigen op te richten die zich zou

buigen over het financiële toezicht. Hoewel het in principe geen supranationaal agentschap betreft,

stond deze werkgroep niet onder directe controle van nationale regeringen. Deze groep van

deskundigen gaf als eerste aan dat de huidige kapitaalvereisten onvoldoende waren: “The crisis has

shown that there should be more capital, and more high quality capital, in the banking system, over

and above the present regulatory minimum levels. Banks should hold more capital, especially in good

times, not only to cover idiosyncratic risks but also to incorporate the broader macro-prudential risks.

The goal should be to increase minimum requirements” (de Larosière, 2009, p. 16-17). Het is

vermeldenswaardig dat vanuit de hoek van de NGO’s echter kritiek kwam bij de samenstelling van

deze ‘onafhankelijke’ werkgroep, volgens hen: “The De Larosière group was definitely not

independent and unbiased. As well as his deep links with BNP Paribas, Mr de Larosière is also co-

president of the financial lobby Eurofi. The majority of the De Larosière group was closely linked with

specific big private banks. This group put forward the collective will of big banks and the Commission

just put it in paper and forwarded it to the member states” (Euractiv, 2010c). Het voorstel tot

verordening van de Europese Commissie bevat eveneens aanwijzingen van de tekortkomingen van het

regelgevend kader en draagt concrete voorstellen aan (Europese Commissie, 2011, p. 3).

Wat betreft de rol van het Europees Parlement kunnen we concluderen dat deze instantie niet

betrokken was bij de fase van de agendavorming. Via de gewone wetgevingsprocedure hebben ze wel

een stem in het uiteindelijke besluit. Aangezien het een niet afgerond proces vormt kunnen we niet

nagaan in hoeverre de preferenties van het Europees Parlement in de uiteindelijke verordening zullen

doordringen. Wel kunnen we in het verloop van deze masterproef het standpunt en enkele preferenties

weergeven. Het voorstel tot verordening werd behandeld binnen de parlementaire commissie

economische en monetaire zaken. De ontwerpresolutie werd goedgekeurd met 44 stemmen voor, 0

tegen en 0 onthoudingen. Het Europees Parlement heeft het voorstel van de Commissie gunstig

beoordeeld maar toch werden er reeds een groot aantal amendementen ingediend die er op neer komen

dat er meer bevoegdheden en taken naar EBA zouden moeten gaan (zie 75 ter, artikel 2, artikel 30 b

bis, artikel 38.2, artikel 49 p bis, artikel 95 1a1b, artikel 119 2 bis, etc. (Europees Parlement, 2012) ).

Zo verklaarde de rapporteur van dienst, Karas in een interview met Euractiv op 9 juli jongstlede

(2012): “we say not all power must go to the EBA, but nor should there be too much flexibility; you

cannot have European regulation and then open the last page of the text, and it says everyone can do

what he wants”. Met het oog op de uitbreiding van deze taken: “dienen het Europees Parlement, de

Raad en de Commissie erop toe te zien dat passende personele en financiële middelen onverwijld

beschikbaar worden gesteld” (15 ter). Verder wil het Europees Parlement dat de risicoweging van

kapitaal voor KMO’s met 24,81% wordt verlaagd, zodat leningen voor deze sector niet te duur worden

(artikel 87 punt 4 b bis) en heeft de parlementaire commissie ingestemd met het voorstel om banken

Page 48: Het Europese toezicht op de financiële markten · huidige crisis te bedwingen, hebben het Europees Parlement, de lidstaten van de Europese Unie en de Europese Commissie maandenlang

41

8% van het minimum kapitaal aan te laten houden, maar de balans te veranderen met een groter

aandeel ‘core tier 1’ kapitaal en minder aanvullend kapitaal. Verder zouden financiële instellingen, die

‘too big to fail’ zijn, gedwongen worden om een extra Common Equity Tier 1 kapitaal aan te houden

van 1% tot 3%. Deze ratio kan oplopen tot maar liefst 10% als de instelling een uitzonderlijk

belangrijke economische rol vervuld (EuropaNU, 2012).

De derde supranationale actor, de Europese Centrale Bank was eveneens actief bij de

besluitvorming. Reeds van bij de opstart van de werkgroep de Larosière had de ECB de intentie om

zich een grotere rol toe te eigenen in zowel het macro- als microprudentiële toezicht (Euractiv, 2009)

maar daar ging de werkgroep de Larosière echter niet mee akkoord: “The ECB is primarily

responsible for monetary stability (macroprudentieel toezicht). Adding micro-supervisory duties could

impinge on its fundamental mandate (de Larosiere, 2009, p. 43). De ECB zou zich dus vooral moeten

blijven richten op het macro-economisch toezicht. Ondanks dit initiële voornemen werd op de

Europese top van 28 en 29 juni 2012 afgesproken door de regeringsleiders van de eurozone dat de

ECB eventueel in samenwerking met de Europese Bankautoriteit toch een rol zou toegedicht krijgen

in het toezicht van banken en kredietinstellingen (zie supra). Daarbij heeft de ECB actief deelgenomen

aan de ontwikkeling van het nieuwe Bazel III kader en heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de

verschillende effectbeoordelingen die tot doel hadden de mogelijke effecten van het

regelgevingspakket op de financiële markten en de reële economie te kwantificeren (ECB, 2012b, p.

134). De ECB heeft op verzoek van de Raad van de Europese Unie eveneens advies uitgebracht

betreffende de ontwerpverordening. Dit advies ondersteunt in grote mate het kader zoals voorgesteld

door de Commissie maar stelt voorbehoud met enkele specifieke overwegingen, hoofdzakelijk met

betrekking tot de rol en bevoegdheden van EBA en ESRB. De ECB stelt dan ook enkele wijzigingen

voor in vergelijking met de ontwerpverordening (ECB, 2012a, p. 19-25). In Wijziging 2 en 11 stellen

ze een nauwere samenwerking voor tussen de EBA en de ESRB om de aanbevelingen en

waarschuwingen effectiever te maken. Wijziging 6 en 7 verleent de EBA de mogelijkheid juridisch

advies in te winnen bij de evaluatie van de door de lidstaten aangegeven soort aandelen die tot de Tier

1 instrumenten worden gerekend. Wijziging 9 stelt een uitbreiding voor van de gebieden waarop de

EBA technische reguleringsnormen kan ontwikkelen. Tot slot stelt wijziging 13 dat de EBA de

mogelijkheid moet krijgen bij gecontesteerde praktijken de faciliteit moet krijgen om technische

richtsnoeren te hanteren in plaats van richtsnoeren.

Betreffende de tweede hypothese, namelijk dat de finale uitkomst de voorkeuren van de

supranationale actoren reflecteert, kan in deze masterproef geen echte conclusie getrokken worden,

gezien het een politiek niet afgerond dossier betreft. Als men echter kijkt naar de voorkeuren van de

Europese Centrale Bank, de Europese Commissie, de EBA en het Europees Parlement valt

voornamelijk op dat er grote verscheidenheid bestaat in de visie omtrent de toepassing van

Page 49: Het Europese toezicht op de financiële markten · huidige crisis te bedwingen, hebben het Europees Parlement, de lidstaten van de Europese Unie en de Europese Commissie maandenlang

42

minimumvereisten. Zo pleit de ECB in haar advies voor een zekere ruimte tot strengere regels.

“Bovendien acht de ECB het belangrijk dat de ontwerpverordening het lidstaten mogelijk maakt

strengere prudentiële vereisten toe te passen indien systeemrisico's ten aanzien van financiële

stabiliteit optreden. De noodzaak voor een dergelijke regeling wordt onder meer gerechtvaardigd

door het feit dat economische en financiële cycli niet volledig EU-breed zijn geharmoniseerd, en

lidstaten met verschillende soorten systeemrisico's kunnen worden geconfronteerd. Voorts zijn er ook

belangrijke verschillen in de structurele kenmerken van de financiële sectoren in de verschillende

lidstaten. Het kan derhalve nodig zijn voor autoriteiten met een macroprudentieel mandaat om de

kwantitatieve ratio's en limieten van bepaalde, in de ontwerpverordening vervatte prudentiële

beleidsinstrumenten aan te scherpen teneinde prudentiële vereisten beter aan te passen aan hun

specifieke cyclische situatie en de ermee verbonden systeemrisico's effectief aan te pakken” (Europese

Centrale Bank, 2012a, p. 4). Het Europees Parlement sluit zich bij dit standpunt aan: “zoals in het

verslag de Larosière is vermeld moet een lidstaat strengere nationale maatregelen kunnen vaststellen

die in het betreffende land als geschikt worden beschouwd om de financiële stabiliteit te waarborgen,

zolang de beginselen van de interne markt en de minimale basisnormen in acht worden genomen (2

bis).

Dit in tegenstelling tot de Europese Commissie (2011, p. 12) die in haar ontwerpverordening

pleit voor maximumharmonisatie: “Als er in individuele lidstaten striktere vereisten zouden gelden die

niet geschikt en niet gecoördineerd zijn, zou dit ertoe kunnen leiden dat de onderliggende

uiteenzettingen en risico’s naar het schaduwbankwezen of van de ene lidstaat naar de andere zou

worden verschoven. Bovendien zijn de door het Bazelse Comité en de Europese Commissie gemaakte

effectbeoordelingen gebaseerd op de specifieke vastgestelde kapitaalratio's. Als er in een of meer

lidstaten hogere kapitaalvereisten zouden gelden, en dit eventueel aanleiding zou geven tot een

’wedloop naar de top’ in de hele EU, is het niet duidelijk welke gevolgen dit zou kunnen hebben voor

kosten en groei.” Ook de voorzitter van de EBA, Andrea Enria, sluit zich volledig bij dit standpunt

aan: “the key prudential requirements for financial institutions should be defined through EU

regulations, which are directly applicable to all financial institutions operating in the single market,

whitout leaving space for arbitary national adjustments” (Financial Times, 2012).

De derde en laatste hypothese met betrekking tot het supranationaal institutionalisme stelt dat

‘policy evolution built on previous integration and transnational exchange’. Deze stelling kan

eveneens gekoppeld worden aan de theorie van interdependentie met het belangrijke onderscheid dat

supranationaal institutionalisme padafhankelijkheid en een ‘ingebouwde’ dynamiek van integratie

veronderstelt. Dit is zeker het geval voor deze ontwerpverordening, gezien deze uit de wens ontstond

om de bestaande richtlijnen (richtlijn 2006/48/EG betreffende de toegang tot en de uitoefening van de

werkzaamheden van kredietinstellingen en Richtlijn 2006/49/EG inzake de kapitaaltoereikendheid van

Page 50: Het Europese toezicht op de financiële markten · huidige crisis te bedwingen, hebben het Europees Parlement, de lidstaten van de Europese Unie en de Europese Commissie maandenlang

43

beleggingsondernemingen en kredietinstellingen inzake kapitaalvereiste te vervangen en op te splitsen

in een verordening en richtlijn. Dit had volgens de Europese Commissie verschillende oorzaken: “als

gevolg daarvan laten de huidige bepalingen een grote keuzevrijheid en speelruimte. Bovendien is het

de lidstaten toegestaan striktere regels dan die van de richtlijn vast te stellen. Dit heeft tot een grote

divergentie geleid, die bijzonder hinderlijk is voor bedrijven die grensoverschrijdend actief zijn. Het

gaat ook ten koste van de juridische duidelijkheid en maakt het speelveld ongelijk”. (Europese

Commissie, 2011, p. 2-3) en “Ter wille van een coherente toepassing van deze bepalingen is het

wenselijk deze samen te voegen in nieuwe wetgeving die zowel op kredietinstellingen als op

beleggingsondernemingen van toepassing is” (Europese Commissie, 2011, p. 20). Tot slot: “Hoewel

de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG de voorschriften van de lidstaten op het gebied van

prudentieel toezicht tot op zekere hoogte hebben geharmoniseerd, laten zij toch een aanzienlijke

keuzevrijheid en speelruimte, en is het de lidstaten nog steeds toegestaan striktere voorschriften vast te

stellen dan die van de richtlijnen. Dit resulteert in dusdanige verschillen tussen nationale

voorschriften dat zij de fundamentele vrijheden belemmeren en aldus een rechtstreeks effect hebben op

de werking van de interne markt en aanzienlijke concurrentievervalsingen kunnen veroorzaken. In het

bijzonder hinderen deze verschillen het grensoverschrijdend verrichten van diensten en de vestiging in

andere lidstaten omdat exploitanten telkens andere voorschriften moeten nagaan en naleven wanneer

ze in een andere lidstaat actief zijn. Bovendien zijn kredietinstellingen en beleggingsondernemingen

die in verschillende lidstaten een vergunning hebben gekregen, vaak aan verschillende vereisten

onderworpen, hetgeen tot aanzienlijke concurrentievervalsingen leidt. Een uiteenlopende ontwikkeling

van nationale wetgeving werpt potentiële en feitelijke hindernissen op voor de goede werking van de

interne markt vanwege de ongelijke exploitatievoorwaarden en moeilijkheden voor kredietinstellingen

en beleggingsondernemingen die in verschillende rechtsstelsels in de Unie actief zijn” (EC, 2011, p.

20-21).

Bovendien kan men stellen dat dit voorstel tot verordening reeds ingebed lag in de bredere context

van financiële integratie. Verwijzend naar Coosemans (2007, p. 14) kan reeds het Verdrag van Rome

tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap worden beschouwd als startpunt van

financiële integratie. Bij de instelling van de EEG was het trouwens reeds de doelstelling om de

gesegmenteerde nationale markten te transformeren in een gemeenschappelijke interne markt. Het

Witboek van 1985 over het realiseren van de interne markt vormt naar mijn inziens de aanzet tot een

hele reeks initiatieven om de integratie van de financiële markten in de Europese Unie te activeren.

Onderzoek heeft echter uitgewezen dat het Actieplan voor financiële diensten het startpunt vormt tot

integratie van financiële diensten. (Grossman & Leblond, 2011, p. 416).

Concluderend kunnen we stellen dat de drie hypotheses van het supranationaal institutionalisme

min of meer worden bevestigd door de resultaten. Toch moeten we enkele bemerkingen maken. De

Page 51: Het Europese toezicht op de financiële markten · huidige crisis te bedwingen, hebben het Europees Parlement, de lidstaten van de Europese Unie en de Europese Commissie maandenlang

44

supranationale instituties waren niet de enige die betrokken waren in het proces. Het zwaartepunt van

de beslissing komt door de medebeslissingsprocedure bij zowel het Europees Parlement als de Raad te

liggen. Wel kunnen we stellen dat vooral de Europese Commissie als ‘policy entrepeneur’ een

belangrijke rol had in de agendavorming van het probleem. Wat betreft de finale uitkomst is het nog

afwachten in hoeverre er rekening wordt gehouden met enerzijds het advies van de ECB en anderzijds

de amendementen van het EP. Naar alle waarschijnlijk zullen echter ook bepaalde voorkeuren van de

lidstaten in de uiteindelijke verordening insluipen. Ten slotte kan men stellen dat het proces reeds

ingebed lag in een bredere context van voorgaande regulerende integratie.

5.2.3 Liberaal intergouvernementalisme

Volgens de eerste hypothese van het liberaal intergouvernementalisme zouden de lidstaten de

enige belangrijke actoren in het besluitvormingsproces zijn. Hierdoor zouden het blijkbaar eerder de

nationale regeringen zijn die de rol van ‘policy entrepeneurs’ vervulden. De gevolgde

interinstitutionele procedure op Prelex toont echter aan dat eveneens andere actoren een stem hebben

in het besluitvormingsproces. Aangezien de gewone wetgevingssprocedure vereist dat de beslissing in

samenspraak met het Europees Parlement wordt genomen kan men dus zeker niet concluderen dat de

de lidstaten de enige actor in het besluitvormingsproces zijn. Wat wel duidelijk naar voren komt is dat

er drie Raadszittingen nodig waren om uiteindelijk tot een overeenkomst te bereiken. Het was pas bij

de derde Raadszitting van 15 mei 2012 onder het voorzitterschap van Denemarken dat de financiële

ministers bijeen in de Raad unaniem tot een overeenkomst kwamen om de onderhandelingen met het

Europees Parlement op te starten (Raad van Europese Unie, 2012, p. 6). Deze unanimiteit is

opmerkelijk gezien de Britse weigering om bij de ECOFIN bijeenkomst van 2 mei jongstleden de tekst

te ondertekenen. Op de Raadszitting van 15 mei stelde hij echter: “to the considerable uncertainty in

the eurozone” en verklaarde “new rules for the European banking system were badly needed”

(EUobserver, 2012b; Euobserver, 2012c). Wat betreft de agendavorming toont het onderzoek

eveneens aan dat het vooral de supranationale actoren waren die het voortouw namen in deze fase van

het besluitvormingsproces. Aangezien de rol van de nationale regeringen bijeen in de Raad van

Economische en Financiële Zaken in het besluitvormingsproces zich voornamelijk situeert in het

nemen van de uiteindelijke beslissingen, kunnen we niet concluderen dat de lidstaten de rol van

‘policy entrepeneurs’ op zich namen.

De tweede hypothese heeft het over de finale beslissing en dat deze ‘fell within the win-set of the

main member states and tended towards the minimum common denominator’. Opnieuw kunnen we

hier geen conclusie trekken gezien er nog geen akkoord met het Europees Parlement is bereikt. Wel

kunnen we de standpunten en preferenties van enkele lidstaten vermelden. De discussie tussen de

verschillende landen betrof vooral de mate van flexibiliteit waarin landen zelf zaken kunnen regelen.

Hierbij kunnen we grofweg twee groepen onderscheiden; de ene groep pleit voor

Page 52: Het Europese toezicht op de financiële markten · huidige crisis te bedwingen, hebben het Europees Parlement, de lidstaten van de Europese Unie en de Europese Commissie maandenlang

45

maximumharmonisatie, de andere voor minimumharmonisatie waarbij ze de vrijheid zouden willen

behouden om de risico’s in hun financiële sector te beperken en banken aan strengere eisen te

onderwerpen. Voorstanders van maximale harmonisering zoals Duitsland en Nederland vrezen dan

weer dat te veel nationale manoeuvreerruimte een gelijk speelveld voor het Europese bankwezen

verhindert (conform het voorstel van de Europese Commissie) en stellen dat het in principe de meest

effectieve manier is om het Bazel III akkoord in de Europese Unie te implementeren. Landen als

Groot-Brittanië (dat zijn financiële autoriteit over de Europese financiële hoofdstad wil vrijwaren),

Zweden, Polen en Tsjechië zijn voorstanders van de minimumharmonisatie.. Dit zijn landen met een

relatief grote bancaire sector. Deze lidstaten maken zich namelijk zorgen dat de rekening voor een

eventuele toekomstige crisis bij de belastingsbetaler terecht zou kunnen komen en willen daarom extra

nationale waarborgen: “big cross-border banks may be international in their good days, but when it

comes to bail-outs, they fall back on the national taxpayer” (EUobserver, 2012d).

In eerste instantie probeerde het Deense EU-voorzitterschap een opening te forceren op de

bijeenkomst van 2 mei 2012 met een voorstel om de lidstaten een marge van drie procent te gunnen,

maar werd er geen akkoord bereikt (De Standaard, 2012b). Uiteindelijk heeft de Raad in het

gezamelijke standpunt een voorstel gedaan om landen de mogelijkheid te geven strenger op te treden

door een extra buffer in te voegen die onder bepaalde voorwaarden kan oplopen tot 5%. “Deze 5%

bestaat aan de ene kant het mogen opleggen van buffers van tot en met 3% extra kapitaal van hoogste

kwaliteit (Common Equity Tier 1). Daarbij geldt wel dat bij het opleggen van extra buffers voor

uitzettingen in andere lidstaten, deze lidstaten geïnformeerd moeten worden en ook mogen ze, in geval

van bezwaar, gebruik maken van de EBA binding mediation. Aan de andere kant zijn daarnaast

additionele buffers van 2% toegestaan (boven op de extra 3%) enkel voor nationale uitzettingen”

(EuropaNU, 2012). Bij dit voorstel verklaarde het Deense voorzitterschap: "The presidency has found

a balanced solution where deviations are possible within certain limits and with the common

monitoring and coordination necessary to protect the internal market" (Euobserver, 2012b).

Een ander punt betreft het voorstel van het Europees parlement om de buitensporige bankbonussen

in te dijken. Gesteund door een rapport van de Europese Bankautoriteit waaruit blijkt dat sommige

bankiers (meestal beurstraders) voor 2011 een bonus uitbetaald kregen die nagenoeg tienmaal hoger

ligt dan hun vast salaris, stelt het EP een limiet voor op de bonus. Die limiet zou liggen op het 100

procent van het vaste loon, waardoor je een één-op-één verhouding krijgt. Volgens Europees

commissaris Barnier leiden een hoge bonus en een laag basisloon tot het nemen van onnodige risico’s.

Groot-Brittannië is echter fervente tegenstander van dit voorstel om de bonussen op Europees niveau

te limiteren, deze lidstaat wil de grenzen aan de bonussen overlaten aan het oordeel van de

aandeelhouders. Volgens de bankenlobby halen de bonusbeperkingen zelfs niets uit. Ze zullen alleen

maar als effect hebben dat het basisloon fors wordt opgetrokken. Of dat het talent wegvlucht (De

Page 53: Het Europese toezicht op de financiële markten · huidige crisis te bedwingen, hebben het Europees Parlement, de lidstaten van de Europese Unie en de Europese Commissie maandenlang

46

Standaard, 2012a; Euractiv, 2012a; Euractiv, 2012b). Het dient wel vermeld te worden dat de nieuwe

bonusregels worden opgenomen in de richtlijn en niet in de verordening.

De derde hypothese stelt dat de nationale voorkeuren de geagregeerde voorkeuren zijn van

machtige nationale actoren, meer in het bijzonder van economische belangengroepen: ‘at the domestic

level, powerful interest groups – principally the financial sector and dominant companies therein –

lobbied their national governments for a reform of EU policy’. In het onderzoek van Josselin (1996, p.

314) wordt aangetoond dat de financiële sectoren in Groot-Brittannië, Duitsland en in minder mate

Frankrijk invloedrijke lobby’s vertonen die een belangrijke rol spelen in het informeren van de

onderhandelingspositie bij nationale regeringen in de EU fora door ‘domestic policy networks’. Dit

kan eveneens een verklaring vormen voor het gezamenlijk voorstel van de Franse en Duitse ministers

van Financiën, Wolfgang Schäuble en Francis Baroin eind januari 2012 om belangrijke onderdelen

van Bazel III te versoepelen om zo een negative impact op de economische groei te voorkomen. De

Frans en Duitse plannen behelzen dat banken die een verzekeringstak hebben, een uitzonderingspositie

krijgen bij het toepassen van de kapitaaleisen. Dat zou Franse banken die vaak een verzekeringstak

hebben goed uitkomen. Verder willen ze de mondiale kapitaalregels voor banken later laten ingaan om

te voorkomen dat de verstrekking van leningen aan bedrijven wordt afgeknepen. Hierbij zouden

banken pas in 2018 volledige openheid moeten geven over hun liquiditeitsratio (De Telegraaf, 2012) .

Hiermee gaan ze in tegen de strengere eisen van Engeland.

Gezien het grensoverschrijdend karakter van de financiële sector in de EU (zie supra) heeft

deze sector zich eveneens gegroepeerd in meerdere lobbygroepen, zoals de European Financial

Services Round table, Fédération Bancaire de l’union europeenne en de UNI Europe die eveneens de

besluitvorming in hun voordeel proberen te beïnvloeden. Het is in dit kader dat Corporate Europe

Observatory, een in Brussel gevestigde NGO opmerkte: "Thanks in part to lobbying by the banks, the

proposal tabled by the Commission and discussed by the European Parliament and in the Council at

the time of writing, is indeed weaker, driving standards lower than the global level" (EUobserver,

2012b). Ook naar aanleiding van de door de Europese Commissie georganiseerde consultatierondes

hadden de financiële instellingen eveneens de mogelijkheid tot een zekere inbreng in de

besluitvorming.

Over het geheel genomen kunnen we stellen dat de drie hypotheses met betrekking tot het liberaal

intergouvernementalisme niet steeds worden teruggevonden in onze analyse. Wat betreft de eerste

hypothese is het duidelijk dat niet niet enkel de nationale regeringen bijeen in de Raad een stem

hebben in de besluitvorming. Via de gewone wetgevingsprocedure heeft eveneens het Europees

Parlement een stem in de besluitvormingsprocedure. De vraag blijft echter of het Europees Parlement

sterk genoeg staat om haar visie door te drukken. Betreffende de uitkomst van de beslissing kunnen

Page 54: Het Europese toezicht op de financiële markten · huidige crisis te bedwingen, hebben het Europees Parlement, de lidstaten van de Europese Unie en de Europese Commissie maandenlang

47

we in het verloop van deze wetenschappelijke verhandeling al helemaal geen conclusie trekken daar

het gaat over een niet politiek afgerond proces betreft. In de discussie rond de flexibiliteit waarin

landen zelf zaken kunnen regelen (maximum versus minimumharmonisatie) kwam wel duidelijk naar

voren dat het gezamenlijk standpunt onder het Deense voorziterschap, de mogelijkheid gaf aan de

lidstaten om onder bepaalde voorwaarden strenger op te treden. Deze evolutie kan men beschouwen

als een aanduiding van de kleinste gemeenschappelijke deler conform de hypothese. Met betrekking

tot de vorming van de nationale preferenties bleek uit academische literatuur dat zowel groot-

Brittannië, Duitsland als Frankrijk invloedrijke lobby’s vertonen die de besluitvorming beïnvloeden.

Volgens een in Brussel gevestige NGO is de bankenlobby er eveneens in geslaagd om de standaarden

bij het voorstel tot verordening te verzwakken. Concluderend kunnen we ons echter afvragen of de

theorie van het liberaal intergouvernementalisme er in zal slagen om de uitkomst van de laatste fase

van het besluitvormingsproces, namelijk het besluit te verklaren.

Page 55: Het Europese toezicht op de financiële markten · huidige crisis te bedwingen, hebben het Europees Parlement, de lidstaten van de Europese Unie en de Europese Commissie maandenlang

48

6. CONCLUSIE Deze verhandeling had zoals beschreven tot doel na te gaan in welke mate verschillende

integratietheorieën van toepassing zijn bij de totstandkoming van het voorstel tot verordening

betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen

(COM(2011)452). Hierbij was de centrale assumptie dat de besluitvorming werd gekenmerkt door de

opeenvolging van drie verschillende integratietheorieën namelijk interdependentie, supranationaal

institutionalisme en liberaal intergouvernementalisme conform het ‘model’ van Quaglia die de

verschillende fases (achtergrond, agendavorming en besluit) kunnen verklaren. Dit werd onderzocht

aan de hand van een analyse van diverse beleidsdocumenten beschikbaar via Prelex en

contextscheppende secundaire bronnen (hoofdzakelijk onlineverslaggeving afkomstig uit EU-observer

en Euractiv) waarbij de rol van de verschillende actoren in de interinstitutionele procedure niet uit het

oog werd verloren. Om aan de hand van deze analyse nu een besluit te trekken is niet vanzelfsprekend.

Gezien het een politiek niet afgerond proces betreft en de finale uitkomst nog niet gekend is kunnen

we geen ‘ultieme’ conclusie trekken rond het ‘model’ van Quaglia.

Wel kan ik aan de hand van het beschikbare materiaal een voorbarige conclusie stellen. Hierbij

wordt duidelijk dat het besluitvormingsproces rond het voorstel tot verordening COM(2011)452

bepaalde gelijkenissen vertoont met het ‘model’ van Quaglia. Wat betreft interdependentie kwam

duidelijk in de analyse naar voor dat deze theorie een verklaring kan vormen voor de achtergrond tot

het voorstel. Supranationaal institutionalisme op zijn beurt toont aan dat supranationale actoren, in

hoofdzaak de Europese Commissie, een cruciale rol hadden in de agendavorming. Hierbij definieerde

de Europese Commissie bepaalde problemen en lacunes in het regelgevend kader en bracht het

concrete oplossingen aan. Het is echter nog maar de vraag in hoeverre het uiteindelijk akkoord zal

kunnen verklaard worden door het liberaal intergouvernementalisme. Enerzijds houdt de theorie geen

rekening met de inspraak van het Europees Parlement via de gewone wetgevingsprocedure.

Anderzijds valt af te wachten in welke mate het akkoord kan beschouwd worden als de ‘minimum

gemeenschappelijke deler’ gezien de sterk uiteenlopende visies van Groot-Brittannië, Frankrijk en

Duitsland omtrent de minimum/maximum harmonisatie.

Pas als de beslissing is gevallen, zal nader onderzoek kunnen uitwijzen of het liberaal

intergouvernementalisme in staat is om de uitkomst van de besluitvorming te verklaren. Hierbij maak

ik echter de bedenking dat deze theorie van het liberaal intergouvernementalisme tot nu toe

hoofdzakelijk werd gebruikt om de voornaamste verdragswijzigingen, de zogenaamde ‘grand

bargains’ te verklaren. Het liberaal intergouvernementalisme is dan ook vaak bekritiseerd dat het

vooral aandacht heeft voor de historische beslissingen van EU-lidstaten op het niveau van de Europese

Raad zonder oog te hebben voor de dagdagelijkse Europese besluitvorming.

Page 56: Het Europese toezicht op de financiële markten · huidige crisis te bedwingen, hebben het Europees Parlement, de lidstaten van de Europese Unie en de Europese Commissie maandenlang

49

Ondanks het gegeven dat de onderzochte casus in deze masterproef een niet afgerond politiek

dossier behelst, kan men nu al stellen dat de opeenvolging van verschillende theoretische

benaderingen beter in staat is om de besluitvorming rond het voorstel tot verordening COM(2011)452

te verklaren dan iedere theorie op zichzelf. De combinatie van meerdere integratietheorieën kan het

multi-level governance karakter van de financiële sector verklaren waar nationale regeringen,

nationale toezichthouders, supranationale agentschappen en internationale organisaties betrokken zijn

in de beleidsvorming.

Page 57: Het Europese toezicht op de financiële markten · huidige crisis te bedwingen, hebben het Europees Parlement, de lidstaten van de Europese Unie en de Europese Commissie maandenlang

50

Bibliografie Adriaen, H. (2012). ECB wordt toezichthouder van banken in EU-lidstaten. De Morgen, 22juni.

Ayadi, R.; Arbak, E. & De Groen, P. (2012). Implementing Basel III in Europe: Diagnosis and

avenues for improvement. CEPS Policy Brief 275.

“Bankbonussen komen opnieuw onder vuur – Kritisch rapport geeft EU munitie om bonussen in te

perken” (2012a). De Standaard, (2012, 16 april).

Barneveld, J. (2012). Survival of the fattest? Over financiering van systeembanken met risicodragend

vermogen. Nederlands Juristenblad, vol 36 (10), 651-670.

Barnier, M. (2012). Statement by Commissioner Barnier following the ECOFIN Council: CRD4

(Capital Requirement Directive 4). Geraadpleegd op 18 juli 2012 op

http://ec.europa.eu/commission_2010-2014/barnier/headlines/speeches/2012/05/20120515_en.htm

Basel Committee on Banking Supervision. (2011). Basel III: A global regulatory framework for more

resilient banks and banking systems. Geraadpleegd op 10 juli 2012 op

http://www.bis.org/publ/bcbs189.htm

Bikker, J. & Haaf, K. (2002). Competition, concentration and their relationship: An empirical analysis

of the banking industry. Journal of Banking & Finance, vol 26 (11), 2191-2214.

Branch, A. & Ohrgaard, J. (1999). Trapped in the supranational-intergovernmental dichotomy: a

response to Stone Sweet and sandholtz. Journal of European Public Policy, vol 6 (1), 123-143.

Chiti, E. (2009). An important part of EU’s institutional machinery: features, problems and

perspectives of European agencies. Common Market Law Review, vol 46 (1), 1395-1442.

Cini, M. (2007). Intergovernmentalism. In M. Cini (Ed), European Union Politics (pp. 99-116).

Oxford: University Press.

Coolsaet, R., Lesage, D., Kleijsen, R. & Van Kerckhove, S. (2006). Anarchie, orde, dominantie.

Inleiding tot de theorie van de internationale betrekkingen. Gent: Academia Press.

Coosemans, L. (2007). Integratie van de financiële markten in de Europese Unie. Documentatieblad

Federale Overheidsdienst Financiën, vol 67 (2), 5-39.

“Crisisregime bankensteun geldt ook na 2012”. (2012). De Tijd, (2012, 11 juli).

Page 58: Het Europese toezicht op de financiële markten · huidige crisis te bedwingen, hebben het Europees Parlement, de lidstaten van de Europese Unie en de Europese Commissie maandenlang

51

De Doelder, R.J. & Jansen, I.M. (2010). Een nieuw Europees Toezichtraamwerk. Tijdschrift voor

financieel recht, vol 31 (1), 17-23.

De Groot, C. (2010). Governance en toezicht voor financiële marktpartijen – gevolgen van de

financiële crisis. Zutphen: Uitgeverij Paris bv.

De Larosière. (2009). The high-level group on financial supervision in the EU - Report.

“Duitsers en Fransen willen meer lucht banken”. (2012). De Telegraaf, (2012, 23 januari).

Grossman, E. & Leblond, P. (2011). European financial integration: finally the great leap forward?

Journal of Common Market Studies, vol. 49 (2), 413-435.

Eilstrup-Sangiovanni, M. (2006). Debates on European integration. Houndsmills: Palgrace

Macmillan.

EUobserver. (2012a). EU summit deal leaves many questions open. Geraadpleegd op 4 juli 2012 op

http://euobserver.com/18/116818

EUobserver. (2012b). UK minister furious at EU bank talks. Geraadpleegd op 4 juli 2012 op

http://euobserver.com/19/116113

EUobserver. (2012c). Member states and MEPs agree battle lines on bank rules. Geraadpleegd op 4

juli 2012 op http://euobserver.com/19/116277

EUobserver (2012d). Ministers in bid to agree stricter rules for banks. Geraadpleegd op 15 juli 2012

op http://euobserver.com/19/116106

Euractiv. (2009). EU expert group calls for tightened financial supervision. Geraadpleegd op 2 juli

2012 op http://www.euractiv.com/euro-finance/eu-expert-group-calls-tightened-news-221362

Euractiv. (2010a). EU cuts deal to set up banking watchdogs. Geraadpleegd op 20 mei op

http://www.euractiv.com/financial-services/eu-cuts-deal-set-banking-watchdogs-news-497410

Euractiv (2010b). Doubts over Europe's new financial watchdog. Geraadpleegd op 20 mei 2012 op

http://www.euractiv.com/euro-finance/doubts-europes-new-financial-watchdog-news-501458

Euractiv. (2010c). NGO: ‘Reform EU financial expert groups’. Geraadpleegd op 1 juli 2012 op

http://www.euractiv.com/financial-services/ngo-reform-eu-financial-expert-groups

Page 59: Het Europese toezicht op de financiële markten · huidige crisis te bedwingen, hebben het Europees Parlement, de lidstaten van de Europese Unie en de Europese Commissie maandenlang

52

Euractiv. (2010d). EU passes ‘historic agreement on bank supervision’. Geraadpleegd op 4 juli 2012

op http://www.euractiv.com/euro-finance/eu-passes-historic-agreement-ban-news-498050

Euractiv. (2012a). Parliament will not bow to pressure on bonuses. Geraadpleegd op 20 juli 2012 op

http://www.euractiv.com/euro-finance/rapporteur-parliament-bow-pressu-interview-513778

Euractiv. (2012b). UK warned: Parliament to hit back on bankers’ bonuses. Geraadpleegd op 14 juli

2012 op http://www.euractiv.com/euro-finance/parliament-hit-back-bankers-bonu-news-513735

“Europa zoekt compromis rond strengere kapitaaleisen voor banken”. (2012b). De Standaard, (2012,

2 mei).

EuropaNU. (2012). Woningcorporaties en kapitaalseisen BaselII en CRDIV. Geraadpleegd op 4 juli

op http://www.europa-nu.nl/id/vimanpubs1mf/woningcorporaties_en_kapitaaleisen_basel

Europees Economisch en Sociaal Comité. (2009). Advies van het Europees Economisch en Sociaal

Comité over het ‘Rapport van de groep-De Larosière’

Europese Centrale Bank. (2012a). Advies van de Europese Centrale Bank van 25 januari inzake een

voorstel voor een richtlijn betreffende de toegang tot de werkzaamheden van kredietinstellingen en het

bedrijfseconomisch toezicht op de kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en een voorstel

voor een verordening betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en

beleggingsondernemingen. CON/2012/5.

Europese Centrale Bank. (2012b). Jaarverslag 2011.

Europese Commissie. (2011). Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de raad

betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen. COM(2011)

452.

Europese Commissie. (2012). European Financial Stability and Integration – Report 2011.

Europees Parlement. (2012). Verslag over het voorstel voor een verordening van het Europees

parlement en de Raad betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en

beleggingsondernemingen.

“Europees Parlement bezegelt nieuw financieel toezicht in Europa”. (2010). De Morgen, (2010, 22

september).

Page 60: Het Europese toezicht op de financiële markten · huidige crisis te bedwingen, hebben het Europees Parlement, de lidstaten van de Europese Unie en de Europese Commissie maandenlang

53

Fried, J. & Welsh, C. (2011). CRDIV: the European response to Basel III and the impact on tier 1 and

tier 2 bank capital. Geraadpleegd op 28 mei op www.linklaters.com/pdfs/mkt/london/A13805377.pdf

Grundmann-van de Krol, C.M. (2010). Een nieuw Europees toezichtkader. Ondernemingsrecht vol 12

(15), 618-628.

Jensen, C. (2003). Neo-functionalism. In M. Cini (Ed), European Union Politics (pp. 99-116). Oxford:

University Press.

Joosen, E.P.M. (2010). Op weg naar Bazel III en CRD IV, fundamentele herziening van Bazel II en

implementatie in de Europese Capital Requirements Directive. Tijdschrift voor financieel recht vol 14

(7), 181-193.

Josselin, D. (1996). Domestic policy networks and European negotiations: Evidence from the British

and French financial services. Journal of European Public Policy vol (3), 297-317.

Keohane, R. & Nye, J. (2001). Power and interdependence, third edition. Harrisonburg: Donnelley &

Sons Company.

Lannoo, K. (2010). Basel III, een nieuw vijgenblad of een nieuwe benchmark? De Tijd, (2010, 6

oktober).

Lannoo, K. (2011). The EU’s Response to the Financial Crisis: A mid term review. CEPS Policy Brief

241.

Lannoo, K. (2012a). The Commission’s CRDIV requires a deeper reading. CEPS Commentary.

Lannoo, K. (2012b). EU version of Basel III runs into trouble. CEPS Commentary.

Lawson, J., Barnes, S. & Sollie, M. (2009). Financial Market Stability in the European Union:

Enhancing Regulation and Supervision. OECD Economics Department Working Papers 670. OECD

Publishing.

Maatman, R.H. & Flinterman, C.F. (2010). Financieel toezicht voor en na de kredietcrisis. In N. Faber,

C. Grundmann-van de Krom, F. Beekhoven van den Boezem, N. Vermunt (Eds.), De kredietcrisis (pp.

25-43). Deventer: Kluwer.

Masciandro, D., Nieto, M. & Quintyn, M. (2011). Exploring governance of the new European

Banking Authority – A case for harmonization? Journal of Financial Stability vol 7 (4), 204-214.

Page 61: Het Europese toezicht op de financiële markten · huidige crisis te bedwingen, hebben het Europees Parlement, de lidstaten van de Europese Unie en de Europese Commissie maandenlang

54

Moravcsik, A. (1993). Preferences and Power in the European Community: A liberal

Intergouvernmentalist Approach. In M. Eilstrup-Sangiovanni (Ed), Debates on European Integration

(pp. 264-303).

Nagy, A., Pete, S., Benyovszki, A., Petru, T. & Györfy, L. (2010). The de Larosière Report Regarding

the new Structure of European System of Financial Supervision. Theoretical and Apllied Economics,

vol 17 (11), 5-20.

Nationale Bank van België (2011). Verslag 2011, Financiële stabiliteit en prudentieel toezicht.

Geraadpleegd op 28 juni 2012 op

www.nbb.be/doc/ts/Publications/NBBreport/2011/.../verslag2011_TIII.pdf

Orbie, J. (2008). Theorie van de Europese integratie. Leuven: Acco.

Orbie, J. (2009). Theorie van de Europese integratie. Leuven: Acco.

Ottow, A. (2010). Europeanisering van het economisch toezicht. The Europa Instuitute Working

Papers 01/10. Utrecht: The Europe Institute.

Ottow, A. (2011). Het Europese toezicht op de financiële markten. Niet-gepubliceerd rapport, Congres

Toezicht en Wetenschap 2011, Delft, 21 en 22 juni 2011.

Raad van de Europese Unie. (2012a). 3167th Council Meeting Economic and Financial Affairs

Brussel, 15 May 2012.

Raad van de Europese Unie. (2012b). Gids van de gewone wetgevingsprocedure.

Rosamond, B. (2000). Theories of European integration. Hampshire: Palgrave Macmillan.

Schoenmaker, D. (2011). The European Banking Landscape after the Crisis. Geraadpleegd op 12 juli

2012 op http://papers.ssrn.com/sol3/papers.cfm?abstract_id=1824307

Smolders, N. (2010). Impact van de nieuwe kapitaalvoorstellen uit Bazel. Geraadpleegd op 27 juni

2012 op http://overons.rabobank.com/content/search

Stone Sweet, A. & Sandholtz, W. (1997). European integration and supranational governance. Journal

of European Public Policy, vol 4 (3), 279-317.

“The case against ‘maximum harmonisation’ in EU banking”. (2012). Financial Times, (2012, 8 mei).

Geraadpleegd op 14 juli 2012 op http://blogs.ft.com/martin-wolf-exchange/tag/capital-requirements-

directive-iv/

Page 62: Het Europese toezicht op de financiële markten · huidige crisis te bedwingen, hebben het Europees Parlement, de lidstaten van de Europese Unie en de Europese Commissie maandenlang

55

Van Cleynenbreugel, P. (2010). Europees financieel toezicht tussen droom en daad. Enkele

alternatieve suggesties in het licht van de financiële crisis. Jura falconis, vol 46 (2), 379-409.

Van Meerten, H. & Ottow, A.T. (2010). The proposals for the European Supervisory Authorities

(ESAs): the right (legal) way forward? Tijdschrift voor financieel recht, vol 39 (1), 5-16.

Vos, H. (2006). Besluitvorming in de Europese Unie – Een survival kit. Leuven: Acco.

Quaglia, L. (2007). The politics of financial services regulation and supervision reform in the

European Union. European Journal of Polictical research, vol 46 (1), 269-290.