Herstel advies Kriekelaarsven

37
0 Herstel advies Kriekelaarsven Auteur: B.P.G Vermonden Student# 33220 Datum: 06/09/2007 Opdrachtgever: grenspark De Zoom – Kalmthoutse Heide Kader: Afstuderen Aquatische Ecotechnologie, Hogeschool Zeeland Afstudeerstage begeleider: I. Ledegen Afstudeerstage Docent: J. Vleuten HELA - LIFE 06 NAT/BE/000085

Transcript of Herstel advies Kriekelaarsven

0

Herstel advies Kriekelaarsven

Auteur: B.P.G Vermonden Student# 33220 Datum: 06/09/2007 Opdrachtgever: grenspark De Zoom – Kalmthoutse Heide Kader: Afstuderen Aquatische Ecotechnologie, Hogeschool

Zeeland Afstudeerstage begeleider: I. Ledegen Afstudeerstage Docent: J. Vleuten

HELA - LIFE 06 NAT/BE/000085

Stageverslag B.P.G. Vermonden Herstel advies Kriekelaarsven

Graag zouden we als Grenspark wensen te vermelden dat dit verslag een stageverslag betreft van een student en derhalve ook zo dient gelezen te worden. Het Grenspark kan bijgevolg niet instaan voor de exactheid van de gegevens en determinaties. Ook de voorgestelde beheersadviezen hebben voor het Grenspark geen bindend karakter: zie opmerkingen die hieronder geformuleerd werden: Opmerkingen: Natuurmonumenten, Wilton de Dooij (ontvangen op 20/11/2007)

1. Bekalken Kriekelaereven niet wenselijk. Brengt kunstmatig te veel verandering teweeg.

2. Er is een peilbuis in het ven langs Nederlandse zijde (peilbuis afd. Water). Er zijn dus gegeven beschikbaar

3. Pitrusvrij maken van de diepe gedeeltes is risicovol. Als het venpeil verbetert, zal de pitrus vanzelf verdwijnen.

Opmerkingen: ANB, Karel Molenberghs (ontvangen op 06/02/2008) Dit is een vrij degelijke en goed afgewogen studie, die best bruikbaar is als bijkomende informatie voor de geplande beheerswerken in kader van Life project. Ik heb geen twijfelachtige of niet gefundeerde uitspraken of beheeradviezen aangetroffen. Zeer waarschijnlijk is er wel een foutieve plantendeterminatie op p.14. Bij monsterpunt 1 en 4 wordt "naaldwaterbies" (!) gedetermineerd. Ik ben bijna zeker dat het de meer gewone veelstengelige waterbies betreft. Of is deze determinatie toch geverifieerd? Opmerkingen: Evides, Sjaak Rijck (ontvangen op 20/02/2008) Op blz. 12, 1e alinea, staat enkel de winning Huijbergen (1e alinea op blz. 12) vermeld. De andere (drinkwater)winningen Essen, Ossendecht, Putte-Kappelen, Bergen op Zoom, Wuustwezel worden niet met naam vernoemd en ook andere grondwaterwinningen voor industrie en landbouw worden niet specifiek genoemd. M.i. dient, daar waar gesproken wordt over de invloed van de grondwaterwaterwinning(en) op de grondwaterstand, het gaat om een combinatie van effecten van alle grondwaterwinningen en niet enkel die van Huijbergen.

1

Herstel Advies Kriekelaarsven (Afstudeerstage)

Auteur: Bastiaan P.G Vermonden Student: 33220 Locatie: Kantoor grenspark De Zoom – Kalmthoutse Heide Nieuwstraat 77 2910 Essen België Datum: 06/09/2007 Opdrachtgever: grenspark De Zoom – Kalmthoutse Heide Kader: Afstuderen Aquatische Ecotechnologie, Hogeschool

Zeeland Afstudeerstage begeleider: Ledegen Ignace Telefoon nummer: (00-32)-(0)3 667.64.98 Afstudeerstage Docent: Jan van der Vleuten Telefoon nummer: 0031(0)118-489000 Hogeschool adres Edisonweg 4 4382 NW Vlissingen The Netherlands

2

Inhoudsopgave

1 INLEIDING ...............................................................................................3

2 METHODE................................................................................................6

2.1 Literatuur Onderzoek ...........................................................................................................6

2.2 Chemie .....................................................................................................................................6

2.3 Planten inventarisatie ..........................................................................................................7

2.4 Heikikker inventarisatie .......................................................................................................7

2.5 Salamander inventarisatie ..................................................................................................7

3 RESULTATEN..........................................................................................8

3.1 Beheer ......................................................................................................................................8

3.2 Ontstaanswijze.......................................................................................................................9

3.3 Hydrologie.............................................................................................................................11

3.4 Chemie ...................................................................................................................................14

3.5 Biologie ..................................................................................................................................16

4 CONCLUSIE ..........................................................................................24

5 DISCUSSIE ............................................................................................25

5.1 Ontstaanswijze.....................................................................................................................25

5.2 Hydrologie.............................................................................................................................25

5.3 Chemie ...................................................................................................................................25

5.4 Flora Fauna...................................................................................................................................25

6 ADVIES ..................................................................................................26

6.1 Streefbeeld ............................................................................................................................26

6.2 Uitvoering ..............................................................................................................................26

7 LITERATUURLIJST ...............................................................................30

8 BIJLAGES..............................................................................................32

3

1 Inleiding Het Kriekelaarsven ligt in het doelgebied van een groot natuurherstelprogramma (180 ha herstel van open zand, natte en droge heide). Hierom is gekozen om het Kriekelaarsven ook te herstellen. Het doel van deze studie is het bepalen van de ecologische potenties van het Kriekelaarsven en de nodige natuurtechnische herstel maatregelen.Om dit te kunnen beantwoorden zijn verschillende algemene deelvragen gesteld.

Hoe is het ven Ontstaan? Wat is de hydrologische situatie van het ven en hoe is deze veranderd over

de jaren? Hoe is de waterkwaliteit van de vennen en hoe is dit veranderd over de jaren? Welke planten en dierensoorten hebben zich gevestigd in het ven en hoe is

dit veranderd over de jaren? Hoe wordt het ven beheerd?

Het onderzoek is uitgevoerd van 5 februari 2007 tot 8 juni 2007. De studie bestrijkt alle delen van het ven die geïnundeerd zijn tijdens hoge waterstanden. Dit is het rood gestreepte deel op de onderstaande kaart. De direct aangrenzende heide en bos dat onderzocht is zowel intact als verbost is te zien als blauw op de onderstaande kaart.

Figuur 1: Omtrek van het Kriekelaarsven en het onderzochte gebied

4

Het Kriekelaarsven bevindt zich in het grenspark wat ligt tussen Bergen op Zoom en Antwerpen op zowel Nederlands als Belgisch grondgebied. Het ven ligt centraal in het Grenspark op de Nederland Belgische grens. Het ven is bereikbaar via wandelpad ‘schaap’ en met de auto vanaf Putte. Het ven ligt volledig binnen het park en wordt omgrensd door heide en bos.

Figuur 2: Locatie van het Grenspark

Figuur 3: Locatie van het Grenspark en het Kriekelaarsven binnen het grenspark De problemen die het Kriekelaarsven aantasten staan in de LIFE formulieren voor het LIFE project beschreven als vergrassing en verbossing van het ven. De centrale doelstelling van het LIFE project omvat het herstel en de ontwikkeling van Heidelandschap met natte en droge heiden, landduinen en vennen. Het totale LIFE project gebied beslaat 180 ha hiervan is het Kriekelaarsven slechts een klein deel. Voor het herstel van het ven is binnen het LIFE project gekozen voor het vegetatie doeltype Littorella Uniflora. De visie voor het totale LIFE project bestaat uit een open heidelandschap dat naar het zuidelijk deel van het projectgebied overgaat in gesloten bos. Het open heidegebied zal bestaan uit een mozaïek van verschillende stadia:

5

onbegroeid, beweeglijk zand, mos- en korstmosbegroeiingen met pionierskarakter, pioniersgraslanden met buntgras, droge heide met afwisselende leeftijdsopbouw, goed ontwikkelde natte heide en vennen. Momenteel is het gebied veelal bebost geraakt en leidt het aan achterstallig beheer. De huidige situatie en de toekomst situatie zijn weergegeven op de kaarten van bijlages 5 en 6. Hieruit blijkt onder andere dat de oevers van het Kriekelaarsven vrijgesteld zullen worden van bos. Deze delen worden na de ontbossing geplagd. (LIFE- Nature 2006 formulieren) De aanbevelingen die voortkomen uit het verslag zijn voor de opdrachtgever het grenspark. Het grenspark is een samenwerkingsverband tussen verschillende eigenaren en beheerders van een natuurgebied dat ongeveer 3750 hectare beslaat. De eigenaren en beheerders bestaan onder andere uit de Vereniging Natuurmonumenten, het Agentschap voor Natuur en Bos, Gemeentes en particuliere eigenaren. Het Grenspark is op initiatief van de Benelux Economische Unie in 2001 opgericht als eerste Grensoverschrijdend natuurpark. De aanbevelingen moeten binnen de visie van het grenspark passen. De integrale visie van het grenspark is gericht op het waarborgen, versterken en ontwikkelen van (potentieel) aanwezige natuur- en landschappelijke waarden en voor zover passend daarbinnen vormen van voorlichting, educatie, recreatief medegebruik, houtproductie en faunabeheer. De Ontwikkeling van karakteristieke ecotopen staat voorop in het grenspark.(16) Leeswijzer Het verslag begint met de methode die is toegepast om de resultaten van dit verslag te verkrijgen. Daarna komen de resultaten beginnend met het beheer daarna ontstaanswijze, hydrologie, chemie en uiteindelijk de biologie. Met behulp van deze resultaten wordt een conclusie getrokken. Onzekerheden betreft de resultaten worden toegelicht in de discussie. Hieruit zijn aanbevelingen voortgekomen die als laatste worden toegelicht. Hierna volgen de literatuur verwijzingen en bijlages.

6

2 Methode Om het verslag te voltooien zijn verschillende activiteiten ondernomen. Dit bestond uit een literatuur onderzoek, onderzoek naar de chemie van het water, en een salamander en globale heikkiker inventarisatie.

2.1 Literatuur Onderzoek

Er is een literatuur onderzoek gedaan om historische gegevens over het ven en informatie over vennen in het algemeen te vinden. Het literatuur onderzoek heeft plaatsgevonden op het grenspark kantoor, de bibliotheek van de Vroente, en via het Internet.

2.2 Chemie

2.2.1 Monstername De watermonsters zijn genomen op 29 mei rond 8 uur ’s ochtends. Op ieder monsterpunt zijn 2 monsterflessen gevuld. De flessen en doppen zijn eerst gespoeld met water op de monsterlocatie. Deze zijn daarna gevuld aan het wateroppervlak. De flessen zijn onder water luchtdicht afgesloten. De pH is 5 juni rond 5 uur in de middag gemeten met een pH veldmeter.

Figuur 4: De chemie Monsterpunten

2.2.2 Meet Methode De stoffen fosfaat, nitriet, nitraat en ammonium zijn gemeten met de Dr. Lange en sulfaat met de hach kit. De instructies van de de Dr lange zijn afgelezen van de verpakking. De hach kit methode is gedaan aan de hand van het voorschrift. De

7

hardheid is gemeten door 100 ml monster te nemen en daar een puntje eriochroom en 4ml buffer toe te voegen waarna er is getitreerd met 0,01 mol/l EDTA.

2.3 Planten inventarisatie

De nu aanwezige vegetatie is vergeleken met de gegevens uit 1955. De determinatie van venplanten is gedaan met informatie verkregen van het Internet. De inventarisatie zelf is uitgevoerd door het ven meerdere keren volledig te verkennen. Dit heeft vooral resultaat opgeleverd eind april en begin mei. De inventarisatie werd vergemakkelijkt door het feit dat de vegetatie grenzen voor een groot deel niet zijn veranderd sinds 1955.

2.4 Heikikker inventarisatie

De Heikikker inventarisatie is zeer globaal uitgevoerd. Om deze te inventariseren is er door het ven gelopen en zijn de locaties met Heikikkers aangestipt op de kaart. De aantallen zijn op visuele basis geschat. De hoge waterstanden maakte het overgrote deel van het ven onbegaanbaar. Het kikkerdril is niet bemonsterd omdat dit is uitgedroogd door een kou spel gecombineerd met een waterstanddaling vrijwel direct na de paring.

2.5 Salamander inventarisatie

Voor het bemonsteren van salamanders zijn in het Kriekelaarsven op 17 april 3 amfibie fuiken geplaatst. Deze zijn bemonsterd op 18, 19 en 20 april. Twee van de fuiken zijn op 18 april verplaats. Op de onderstaande kaart zijn de locaties te zien waar de amfibie fuiken zijn geplaatst. De A locaties zijn waar de locaties waar ze 18 april zijn bemonsterd en de B locaties waar ze 19 en 20 april zijn bemonsterd.

Figuur 5: Salamander bemonstering locaties

8

3 Resultaten

3.1 Beheer 3.1.1 Verantwoordelijke organisaties Het Kriekelaarsven bevindt zich op de grens van Nederland en België maar ligt voornamelijk op Belgisch grondgebied. Het Nederlandse deel wordt beheerd door natuurmonumenten en het Belgische deel door het Agentschap van Natuur en Bos. (LIFE formulieren) Beide organisaties hebben vrijwel geen actief beheer gepleegd in het betreffende gebied.

3.1.2 Bos Op een groot deel van het Nederlandse gebied is naaldbos van grove den en in meerdere mate zeeden aangeplant. Dit bos heeft zich uitgezaaid over zowel Nederlands als Belgisch grondgebied tot rondom het Kriekelaarsven. (LIFE formulieren) Het naaldbos leidt tot een toegenomen interceptie van luchtverontreiniging en naaldval in het ven.

3.1.3 Begrazing Begrazing is de enige vorm van actief beheer dat heeft plaatsgevonden de afgelopen jaren. Er is een begrazingsraster van 194 ha aangelegd aan Vlaamse zijde waarin sinds 2003 schapen en runderen lopen. Het Kriekelaarsven bevindt zich binnen begrazingsraster D. In 2003 liepen er 100 schapen en 7 runderen rond en in 2004 120 schapen en 8 runderen. (30) Lichte verstoring door bijvoorbeeld dieren die vennen gebruiken als drinkplaats kan er voor zorgen dat de minerale bodem lokaal wordt opengehouden. (7) Door niet te intensief te begrazen kan de successie op de oever vertraagd worden maar langharige koeienrassen zoeken op warme dagen verkoeling in het water waardoor de oever compleet vertrapt wordt. Deze vertrapte plekken zijn op een paar plaatsen te zien maar over het algemeen blijkt dit geen probleem te zijn. Figuur 6: begrazingsrasters

9

3.2 Ontstaanswijze

3.2.1 Windwerking Zoals Veel vennen in het verleden is ook het Kriekelaarsven ontstaan door uitwaaiing tot op een slecht doorlaatbare laag (Bijlage 1). Een dergelijke slecht doorlaatbare laag kan bestaan uit ijzeroer, leem, gliede, veen, verkitte zandlagen en kazige B-horizonten of de grondwatertafel. (9). Volgens de Hydrogeologische studie van 1981 komen op de Kalmthoutse heide de grondwater afhankelijke ecosystemen voor op natte tot uiterst natte podzolen en natte tot zeer natte gleybodems. (1)(3) Het is dus mogelijk dat de wind het Kriekelaarsven heeft uitgeblazen tot op een podzol. Een andere mogelijkheid is dat het ven is uitgeblazen tot op de grondwatertafel. Sinds podzols over het hele gebied voorkomen is het hoogstwaarschijnlijk dat dit ook onder het Kriekelaarsven het geval is (27). De Formatie van Kempen biedt waarschijnlijk nog een verdere hydrologische bescherming.

3.2.2 Formatie van Kempen De dichtst bij het oppervlak gelegen kleiafzettingen in het grenspark zijn deel van de formatie van kempen. Onder het Kriekelaarsven bevindt de eerste kleilaag dikker dan 20cm zich 3 tot 3,75 meter beneden het dekzand. In het grenspark zitten in deze oppervlakkige kleilagen ‘vensters’ of gaten waar minder klei aanwezig is waardoor het water gemakkelijk dieper naar beneden kan infiltreren. In het gebied in en rondom het Kriekelaarsven blijft na regenval zeer veel water staan. Het is mogelijk dat er sprake is van een zeer hoge freatische grondwaterspiegel doordat de kleilaag hier relatief ondoorbroken is. Het is ook dat er andere of meerdere oorzaken zoals podzols en gyttja lagen.(1)(3)

Figuur 7: Waterhuishouding van het grenspark

3.2.3 Podzol Een podzol bodem ontstaat waar ijzer door humuszuren en koolzuur uit de humuslagen wordt opgelost en dieper in de bodem neerslaat naarmate het pH weer verhoogd. De laag waaruit het ijzer wordt opgelost is de A horizont, waar het neerslaat de B horizont en de C horizont bestaat uit het moedermateriaal. Een dichte B horizont kan leiden tot een slecht doorlaatbare laag. Het wordt vaak aangenomen dat deze ijzerbandjes kunnen leidden tot een laag waarover geïnfiltreerd regenwater zijdelings afstroomt naar lagere locaties zoals vennen. Bij grote neerslag wordt echter gesteld dat oppervlakkige afstroming ook zeer belangrijk is. (8) Voor vennen

10

wordt gesteld dat door de ontwikkeling van zuren uit veenmos de ijzerlaag verder naar beneden kan migreren en een soort kuip kan creëren waarin vocht wordt vastgehouden.

3.2.4 Gley Verschijnselen Gley verschijnselen ontstaan onder zeer natte omstandigheden, wanneer de bodem met water verzadigd is. De verzadiging met water maakt de bodem zuurstofarm en veroorzaakt chemische processen (reductie). Deze processen zorgen ervoor dat FE3+ wordt omgezet naar FE2+ die geheel nieuwe kenmerken aan deze bodems verlenen. Aparte horizonten vallen moeilijker te herkennen. De bodem is donker met talrijke roest en grijsblauwe vlekken. De zanden die altijd droog zijn hebben een gele of bruine (blonde) kleur. Een grondboring op monsterpunt 1 van de chemische monsternames leidde tot een boring met alleen grijs zand. Onder de vegetatie op deze gleybodems vinden we dikwijls een oppervlakkig veenlaagje: dood plantenmateriaal breekt in deze zeer nattige omstandigheden niet of maar zeer traag af en wordt opgestapeld. (26) Het is mogelijk dat een hoge freatische grondwaterstand veroorzaakt door de formatie van kempen de vorming van gley verschijnselen in de hand werkt. (8)(27).

3.2.5 Gyttja Gyttja is nutriënt rijk organisch materiaal dat neerslaat als een grijs, groenbruin tot zwart bodem sediment (Diatomeeën). Hierop kan ook water stagneren dit is onder andere gevonden in ven nummer 4. (1).

3.2.6 Brandgang In 1996 heeft er brand gewoed in het grenspark. Ter voorkoming van verdere verspreiding van het vuur is toen een brandgang gegraven. Deze Brandgang is verbonden met en loopt door sommige delen van het Kriekelaarsven. Deze brandgang is op sommige plaatsen maximaal 5 meter breed en maximaal 0,5 tot 1 meter diep. Er is geen teken dat het vergraven heeft geleid tot een beschadiging van een slecht doorlaatbare laag. Plaatselijk heeft de gracht wel effecten op de hydrologie. De wanden van de gracht zijn steil en de randen zijn opgehoogd. Deze rand voorkomen plaatselijk de instroming van water tot in de gracht. De ophoging en verlaging van bepaalde delen heeft geleid tot een herverdeling van droge en natte plekken.

Figuur 8: De Locatie van de brandgang.

11

3.3 Hydrologie

3.3.1 Hydrologie Grenspark De hydrologie van het grenspark is grotendeels afhankelijk van de op 100 meter diepte bevindende Boomse klei. Deze klei vormt een zeer compact en haast ondoordringbaar pakket van wel 100 meter dik. Daar boven ligt een zandig watervoerend pakket waaruit men drinkwater wint. Op de Boomse klei liggen afwisselend nog een aantal andere afzettingen van zand en klei. Het is de dichtst bij het oppervlak gelegen klei afzetting die ervoor zorgt dat regenwater in het Grenspark blijft stagneren. Hierdoor kunnen vennen en natte heide ontstaan. Deze kleilaag heet de formatie van kempen. Dit pakket is echter veel minder compact dan de Boomse klei en is op vele plaatsen vermengd met grove zanden. Daardoor zitten er ‘vensters’ of gaten in plaatsen waar veel minder klei aanwezig is waardoor het water gemakkelijk naar beneden kan wegzakken. Door de hogere ligging dan de directe omgeving vormt het Grenspark een infiltratiegebied. Dit betekent dat al het aanwezige water afkomstig is van de neerslag die in de bodem dringt en het grondwater aanvult. (3)

3.3.2 Ven vorm In het Kriekelaarsven zijn 2 diepe locaties, meerdere minder diepe locaties en een uitgebreide ondiepe zone die alleen tijdens hoge waterstanden volledig is geïnundeerd. De oevers zijn bijna overal zacht glooiend waardoor bij geringe waterstanddalingen al grote oppervlakken oever droog komen te staan. De maximale diepte ligt ergens tussen de 1 en 2 meter tijdens hoge waterstanden

Figuur 9: De diepste ven locaties

12

3.3.3 Waterstanden Het Kriekelaarsven kent sterk wisselende waterstanden. Het ven is regenwater afhankelijk en kent dus zijn hoogste waterstanden gedurende de late winter en het vroege voorjaar. Daarna neemt de waterstand in het ven behoorlijk af. Dit is duidelijk te herkennen in zowel de luchtfoto’s van een natte en droge toestand als in de vegetatie opnames van 1955 (1). Enkele delen van het ven zijn vrijwel het hele jaar geïnundeerd terwijl het overgrote deel opdroogt. Tijdens droge zomers kan bijna het hele ven droog komen te staan. De waterstandsdaling in de vennen is mogelijk versneld door de verbossing en de waterwinning in Huybergen. Hierdoor zijn de met hoge waterstanden geïnundeerde plekken waarschijnlijk ook langer droog dan voorheen. (18)

Figuur 10: luchtfoto’s van het ven gedurende hoge en lage waterstanden

3.3.4 Waterwinning Binnen het grenspark vormt verdroging een grote bedreiging voor de natte natuur. Deze verdroging is grotendeels te wijten aan grondwaterwinningen van buiten het gebied. Het Kriekelaarsven ligt aan de rand van de invloedsfeer van deze waterwinningen. Het gemodelleerde effect van de waterwinningen op de diepe grondwaterstand rondom de Kriekelaarsven voorspelt een daling van 0,1 tot mogelijk 0,3 meter. De effecten hiervan op het Kriekelaarsven zijn onduidelijk. De wegzijging van water kan vergroot zijn door de waterwinning waardoor het ven sneller droogvalt(5). In de geohydrologische studie geschreven in 1979 wordt gesteld dat uit de vegetatie opnames bleek dat er verdroging plaatsvond dit werd onder andere gesuggereerd door de haast totale afwezigheid van veenmossen en de toename van weinig gedifferentieerde pijpenstrootjesvegetaties(1). In de huidige situatie is er echter sprake van zeer veel veenmos, en de pijpenstro toename is mogelijk te wijten aan de toegenomen stikstof depositie en verbossing(5).

13

Figuur 11: De locatie van het Kriekelaarsven in het door waterwinning beïnvloede gebied.

3.3.5 Verdamping Het is algemeen bekend dat verbossing kan leiden tot een verlaging van de grondwaterstand. Vooral van naaldbos is bekend dat dit leidt tot grondwaterstanddalingen. Het omvormen van naaldbos tot heide kan leiden tot een grondwaterstand stijging van 25 tot 50 cm(28). Het is dus goed mogelijk dat de verbossing van het Kriekelaarsven en de omgeving heeft geleidt tot een grondwaterstanddaling. Met het LIFE project zal een groot oppervlak naaldbos worden gekapt. Dit zal vrijwel zeker in een hogere grondwaterstand resulteren. Dit zal de standplaats condities voor freatofyten verbeteren(20).

3.3.6 Freatofyten De flora kan een goede aanwijzing geven hoe het is gesteld met de grondwaterstanden. Het aandeel aan freatofyten in het ven is afgenomen, maar ze zijn nog verspreid te vinden over alle delen van het ven. Dit geeft aan dat de grondwaterstanden nog steeds voldoende hoog zijn om gunstige standplaatsen te creëren voor freatofyten. De hydrologische condities voor herstel van het Kriekelaarsven zijn dus nog gunstig en het kappen van bos zal dit waarschijnlijk nog gunstiger maken. De dominantie van pijpenstro kan een indicatie zijn van een systeem met een minder stabiele grondwaterstand. In deze vegetatie zijn de geïnventariseerde soorten als de ‘bruine snavelbies’ en ‘blauwe zegge’ ook kenmerkend(5)(7). In de planten inventarisaties zijn geen kwel indicerende soorten gevonden.

14

3.4 Chemie

3.4.1 Monsterpunt Beschrijvingen Monsterpunt 1 Monsterpunt 1 ligt in de brandgang die is gegraven in 1996. De oevers zijn hier stijl en het water ondiep. De vegetatie hier bestaat uit pijpenstro, dophei, veel knolrus, een enkele veenpluis, wat naaldwaterbies, enkele plekken waar meerdere kleine zonnedauw en bruine snavelbies voorkomen en hoger wat struikhei. Het water was zeer helder. Monsterpunt 2 Dit monsterpunt ligt in een groot ven met zeer donker gekleurd water waardoor zelfs in het ondiepe de bodem van het ven niet te zien is. Deze donkere kleur kan een teken zijn van veel humuszuren en onafgebroken organisch materiaal(7). Dit monsterpunt ligt in 1 van de diepere venlocaties. Er is sphagnum groei tot aan de oevers en er is een kleine hoeveelheid pitrus groei in het ven. De oevers zijn vooral begroeid met pijpenstro. De zuidelijke oever is volledig verbost en hier is lichte pitrus groei wat wijst op matige verrijking. Monsterpunt 3 Dit monsterpunt ligt in een ondiep ven dat volledig omringd is door bos. Het water is zeer helder in dit ven. De voornaamste aanwezige planten rond het monsterpunt zijn veenmos, pijpenstro, en knolrus. Monsterpunt 4 Monsterpunt 4 ligt in een soort kuil en is 1 van de diepere ven locaties. Het ven is hier begrensd door bos en natte heide. Er groeit zeer veel sphagnum, naaldwaterbies en heel veel Pitrus, maar wat verder weg zijn ook dopheide veldjes en er was veel veenpluis te vinden.

3.4.5 Resultaten In de tabel wordt het resultaat vergeleken met de norm die is gesteld voor ven waterkwaliteit (2) De (u) betekent dat de concentratie van de parameter in het monster te laag was om te kunnen meten.

Tabel: 1: Chemische Waterkwaliteit Metingen (2)

3.4.6 pH De pH van het Kriekelaarsven is zuur met een pH dat rond 4 ligt. Op monsterpunt 4 is een wat hogere pH wat mogelijk komt door een bufferende werking van de daar aanwezige Gettja laag. De vegetatie bevestigt het beeld van een zuur ven met een zure tot matig zure bodem. Er zijn geen vegetatie aanwijzingen die wijzen op zwak zure omstandigheden zowel nu of tijdens en na 1955. De zure toestand van het ven kan komen door een natuurlijk gebrek aan bufferende stoffen of een verzuring door veenmos of door verontreinigingen vanuit de lucht. Als het Kriekelaarsven is verzuurd door de depositie van verzurende stoffen dan is dit al gebeurd voor 1955.

PO4

3-

mg/l <0,025SO4

3- mg/l <30,0

NO2-

mg/l nvtNO3

-

mg/l <0,35NH4

+ mg/l <0,40

pH Hardheid

1a u ja 15 ja u nvt 0,07u ja 0,23 ja 1b u ja 15 ja u nvt 0,07u ja 0,19 ja

3,89 laag

2a 0,05 nee 3 ja u nvt 1,04 nee 0,14 ja 2b u ja 0 ja u nvt 1,02 nee 0,15 ja

4,09 Geen Omslag

3a u ja 3 ja u nvt u ja 0,6 nee 3b u ja 4 ja u nvt u ja 0,6 nee

4,12 laag

4a 0,53 nee - ? 0,14 nvt 2,2 nee 0,79 nee 4b 0,65 nee - ? 0,14 nvt 2,1 nee 0,78 nee

4,65 Geen Omslag

15

Verzuring van oppervlakte wateren is vooral een gevolg van atmosferische depositie van zwavel- SOx-en stikstofverbindingen 9NHx & NOy). In en na de jaren 70 is ook de emmissie van ammoniak (NH3) sterk toegenomen en waterlichamen gaan verzuren (31).

3.4.6 Nutrienten De chemische toestand van het ven verschilt sterk per locatie maar er is sprake van verrijking op 2 van de 4 monsterpunten. Deze verrijking vindt plaats in de diepste locaties van het ven, monsterpunt 2 en 4. Op deze locaties voldoen de nitraat en fosfaat waardes niet aan voor vennen gestelde normen. De vestiging van pitrus op deze locaties is een bevestiging hiervan. De waterkleur van deze twee monsterpunten is zeer donker vanwege onafgebroken humuszuren. Op monsterpunt 4 is de gettja laag mogelijk een interne bron van nutriënten. Monsterpunt 4 is ook het langst verbost geweest van alle monsterpunten. De flora en ondiepe monsterpunten 1 en 3 geven aan dat in het overgrote deel van het ven nog steeds sprake is van nutriënten arme omstandigheden. De reden dat er nog steeds sprake is van nutriënten arme omstandigheden over het overgrote deel van het ven heeft mogelijk deels te maken met de wisselende waterstanden. Op de locaties die droogvallen, droogt het organische materiaal uit en wordt het snel afgebroken. De vrijkomende opgehoopte organische koolstof verdwijnt als koolstofdioxide in de lucht. Ammonium wordt onder deze aërobe omstandigheden genitrificeerd waardoor het nitraat kan uitspoelen naar diepere lagen of na inundatie kan het omvormen tot gasvormig stikstof (31). Het is goed mogelijk dat het nitraat uitspoelt naar de diepste locaties van het ven wat dan de hier hoge waardes verklaart. Pyriet kan tijdens droogval ook geoxideerd worden waardoor sulfaat, ijzer en protonen vrijkomen. Het ijzer kan dan vervolgens fosfaat binden. Droogvallen kan dus de accumulatie van koolstof, stikstof en fosfaat in de ondiepe delen van het ven vertragen (31). Door de oxidatie processen kunnen de vrijgekomen protonen tijdelijk verzuring veroorzaken.(31)

16

3.5 Biologie

3.5.1 Flora In 1955 is een gedetailleerd vegetatie onderzoek naar het Kriekelaarsven gedaan door ZONNEVELD, I.S.&J.F. BANNINK (1960)(1). Hiermee hebben zij de onderstaande kaart gemaakt. De aanwezige plant gemeenschappen zijn beschreven waardoor samen met deze kaart een gedetailleerd overzicht is te verkrijgen van welke en waar specifieke flora zich in 1955 bevond. In 1979 is een vervolg onderzoek verricht om inzicht te krijgen hoe het ven was geëvolueerd. Met de gegevens van 1955, 1979 en de gegevens van nu kan een beeld worden geschetst van hoe de vegetatie in het Kriekelaarsven is geëvolueerd tot de huidige situatie.

Figuur 12: De vegetatie kartering van het ven in 1955

17

De locatie van de vegetatie kartering is te zien in de onderstaande kaart.

figuur 13: De locatie van de vegetatie kartering uit 1955 Gemeenschap van Knolrus en Mannagras (JG) 1955 Een zeer soortenarme gemeenschap met Mannagras en Knolrus. De beide veenmossen komen zwevend voor. Pijpenstrootje vormt hoge bulten langs de rand. Andere soorten ontbreken. Water is constant aanwezig dat enkel tijdens de droogte perioden onder maaiveld zakt. Een “gyttja-achtige baggerlaag” ligt op de bodem. Doordat oxidatie hier zelden optreedt, vormt zich daar een veenpakket. De aanwezigheid van mannagras wijst op Eutrofiering (1). 1979 Deze vegetatie was in 1979 in zijn totaliteit nog hetzelfde als in 1955. (1) D veenmossen konden zich handhaven in het voedselrijke water(23). Deze vegetatie was zeer plaatselijk en lijkt zich niet te hebben uitgebreid. Gemeenschap van Knolrus en Veelstengelige Waterbies (JE)(EJE) 1955 Watervegetatie met Knolrus, Veelstengelige waterbies en pijpenstrootje, de EJE vegetatie bestond ook uit veenpluis. Veenmossen komen dominant voor. Meestal is de vegetatie het hele jaar door geïnundeerd. Niveauschommelingen zijn aanzienlijk. (1) 1979 Deze vegetatie samen met die van DR2 was voor 2/7de van het areaal gedomineerd door knolrus. 3/7de was geëvolueerd naar een situatie waarin knolrus en veelstengelige waterbies beide gelijkmatig aanwezig waren en 2/7de was geëvolueerd naar een ijle soortenarme Pijpenstrootjesvegetatie met verspreid knolrus. (1)

18

Gemeenschap van Kleine Zonnedauw en Bruine snavelbies (DR) 1955 Pijpenstrootjesbulten bepalen het aspect met tussen deze bulten lage Bruine snavelbies en kleine zonnedauw. Andere soorten: Gewone zegge, Blauwe zegge, Sterzegge en veelstengelige waterbies. De gemeenschap wordt opgesplitst in een type met Knolrus en het Veenmos Spaghnum cuspidatum in de lage delen (DR2) en een type met sporadisch Struikheide op hogere delen (DR1). De opgesomde soorten zijn niet homogeen verspreid maar vormen een mozaïek met plaatsen waar uitsluitend Pijpestrootje groeit. Dit gras vormt op de grens met de vorige gemeenschap (EM) een hoge bultenzone. Deze wordt tot het hier besproken vegetatietype gerekend. Algemeen treedt inundatie op tijdens de winter en het vroege voorjaar. (1) Dr1 1979 Deze gemeenschap was in 1979 voor ongeveer 3/4de geëvolueerd naar begroeiingen met Pijpenstrootje dominant en waarin andere soorten ontbreken. De vegetatie was ijl en soortenarm geworden. 1/4de was geëvolueerd naar een vegetatie met knolrus en veelstengelige waterbies.(1) Gemeenschap van Dopheide en Pijpenstrootje (EM) 1955 Struikheide is haast volledig verdwenen. Dopheide domineert en Pijpenstrootje neemt sterk toe. Ken- en differentiërende soorten van de Dopheideassociatie en het Dopheide-verbond komen voor, maar zelden. De aanwezigheid van het Veenmos Sphagnum “obesum” duidt op tijdelijke inundatie van de laagste delen in de gemeenschap. De vegetatie wordt langs de hoogste randen van de vennen aangetroffen. Waar het grondwater gemiddeld tussen 40 cm en 100 cm schommelt. Permanente reductie treedt op vanaf 120 cm.(1) 1979 Deze gemeenschap was in 1979 voor ongeveer 3/4de geëvolueerd naar begroeiingen met Pijpenstrootje dominant en waarin differentiërende soorten ontbreken. De vegetatie was ijl en soortenarm geworden. 1/4de was geëvolueerd naar een vegetatie met knolrus en veelstengelige waterbies.(1) Gemeenschap van Struikheide en Dopheide (CE) 1955 Struikheide en Dopheide treden samen op. Pijpenstrootje is constant als vochtindicator aanwezig. Het levermosje en broedkelkje bereiken zeer hoge bedekkingen op voldoende vochtige onbeschaduwde plaatsen. De gemeenschap treedt op bij toenemende grondwaterinvloed wanneer binnen 1 m grondwaterverschijnselen waarneembaar zijn. De auteurs vermelden reeds dat opslag van Dennen en Berken de successie naar bos inleidt.(1) 1979 Deze vegetatie was nog steeds aanwezig maar er was wel boomopslag wat leidde tot een situatie waar pijpenstro domineert.(1)

19

De huidige situatie vergeleken met de kaart van 1955

Figuur 14: De vegetatie kartering van 1955 vergeleken met de huidige situatie Uit de bovenstaande kaart is duidelijk te zien dat verbossing de voornaamste oorzaak is van de achteruitgang van de CE, CH en CP vegetaties. Dit zijn de vegetatie typen die niet geïnundeerd zijn tijdens hoge ven waterstanden. De CE vegetaties behoren nog tot de natte heide terwijl de CH en CP vegetaties behoren tot de droge heide vegetaties. De EM vegetaties zijn in grote delen van het Kriekelaarsven nog intact. Dit vegetatie typen is wel in het zuidelijke deel van het Kriekelaarsven verdwenen en vervangen door hoofdzakelijke pijpenstro. De pijpenstro dominantie is ook verder toegenomen in de Dr2 vegetaties van Kleine Zonnedauw en Bruine snavelbies met pijpenstro bulten en delen met volledige pijpenstro dominantie. Kleine zonnedauw is nog veel terug te vinden terwijl bruine snavelbies zeer zeldzaam is geworden in deze vegetatie. De zegge vegetaties die ook deel waren van de dr vegetaties zijn niet terug gevonden in 2007. In de dr1 vegetaties zijn veenmos en knolrus nog veelal terug te vinden met zonnedauw en pijpenstro en zeer zeldzaam ook nog enkele snavelbiezen. De Je en EJE vegetaties zijn nog intact terug te vinden. Dit zijn vegetaties met veenmos, knolrus en veelstengelige waterbies, pijpenstro en in de EJE vegetaties ook veenpluis. In het westelijke deel van het Kriekelaarsven is op Nederlands grondgebied te zien dat pitrus is gaan domineren. Deze locatie bestaat uit een grote hoeveelheid pitrus en

20

pijpenstro. Hier bevond zich in 1955 ook een voedselrijk milieu wat aangegeven werd door de groei van mannagras. Overige Locaties De planten inventarisatie van 1955 heeft niet alle delen van het ven behandeld. Deze locaties worden in figuur 12 Weergegeven. In de onderstaande kaart zijn deze locaties aangegeven. Het donkerblauwe vlak bestaat uit zeer donker water waarin veenmos, knolrus, pijpenstro, veelstengelige waterbies en aan de zuidelijke oever enige pitrus groeit. In het paarse vlak bevindt zich de brandgang. De lage delen van deze brandgang zijn begroeid met veenmos, veelstengelige waterbies en knolrus. De hoge delen van deze brandgang zijn begroeid met zonnedauw, bruine snavelbies en er is in 2006 ook blauwe zegge gevonden. Het gele vlak bestaat uit heide waarin vlakken gedomineerd met pijpenstro wordt afgewisseld met dopheide en struikheide vegetaties. Het bruine vlak bestaat uit zeer sterk vergraste natte heide. Hierin bevinden zich nog wel een aantal intacte dopheide veldjes.

Figuur 15: zones die niet zijn geïnventariseerd zijn 1955 en niet volledig verbost

Natura 2000 vegetatie types Van de natura 2000 vegetatie types komt die van het Kriekelaarsven het meest overeen met die van Noord-Atlantische Vochtige Heide met Erica Tetralix. Daarnaast vertonen de Dr vegetaties die in 1955 zijn geinventariseerd en de vegetatie in de brandgang ook overeenkomsten met het vegetatie type van Slenken in veengronden met vegetatie behorend tot het Rhynchosporion. Deze Rhynchosporion vegetatie

21

wordt dan meestal gezien als onderdeel van de Noord-Atlantische Vochtige heide met Erica Tetralix. Vochtige heide bestaat uit dwergstruikvegetaties met dopheide in vochtige of natte gebieden vaak met een goed ontwikkelde moslaag met diverse soorten veenmossen en levermossen. Natte heide is een verzameling van een groot aantal verschillende vegetatietypen die meestal in complex voorkomen en waarvan de soortensamenstelling in belangrijke mate wordt bepaald door het plaatselijk heersende grondwaterregime en door het beheer. Wanneer er wordt gekeken naar de vegetatie inventarisaties blijkt dat er op de natte heide ook een samenstelling van verschillende vegetatie types is maar dat dit verminderd is sinds 1955. Daarnaast wordt ook duidelijk uit de kaart van 1955 dat de vegetatie vooral wordt bepaald door het heersende grondwaterregime. Het aantal constante soorten is zeer beperkt. Pijpenstrootje gewone dophei en Struikhei hebben in alle mogelijke variaties een hoge presentatie en het zijn mengsels van deze soorten die de vegetatie haar algemeen aspect verlenen. Soms ontbreekt 1 of 2 van deze soorten. Hun abundanties in de vegetatie zijn zeer gevarieerd. Een kleine daling van de grondwaterstand of fluctuaties kunnen snel een verandering in de (dominante) soorten teweegbrengen. In het geval van het Kriekelaarsven heeft dit waarschijnlijk geleid tot de toename van pijpenstro. De begroeiingen zijn doorgaans half open tot gesloten. Afhankelijk van het successiestadium en in functie van het gevoerde beheer. In de huidige situatie is sprake van een gesloten begroeiing behalve in de brandgang. De aspectbepalende soorten zijn slechts enkele tientallen centimeters tot 1m hoog. Behalve voor de locaties waar verbossing is opgetreden geldt dit nog steeds. Gemeenschappen van natte heide zijn doorgaans soortenrijker dan die van droge heide. De soortenrijkdom neemt meestal toe met de ouderdom van de vegetatie. De begroeiingen vormen dan een typisch microrelief met bulten en slenken. Onder invloed van een uitwendige stressfactor (betreding inundatie) of plaggen ontstaan snavelbiesvegetaties met een meer open structuur. In het Kriekelaarsven ontstonden deze vegetaties waarschijnlijk door inundatie vanwege de wisselende waterstanden. Het is echter niet uitgesloten dat deze ontstonden door beheersmaatregelen. De moslaag bestaat uit typische soorten zoals Veenknopjesmos, Glanzend maanmos, Kussentjesveenmos, Sphagnum tenellum en broedkelkje. Bij de vaatplanten zijn Beenbreek, Ronde zonnedauw, Trekrus, Heidekartelblad, Klokjesgentiaan en veenbies kenmerkend. Van deze typische moslaag soorten zijn maar enkele geïnventariseerd in het Kriekelaarsven deze waren Ronde Zonnedauw en Broedkelkje. Deze vegetaties komen vaak voor in complexe mozaiekpatronen met o.a. snavelbiesvegetaties, borstelgraslandjes, heischrale graslanden, droge heide, kleine zeggevegetaties, veenslenken en veenbulten, oeverkruidgemeenschappen en gagelstruwelen. In het Kriekelaarsven bevonden zich snavelbiesvegetaties, droge heide en kleine zeggevegetaties. Milieukarakteristieken Op natte, voedselarme zand of zandleembodems. Meestal op podzolgronden met een venige bovengrond, een venige ondergrond of met reductieverschijnselen direct onder de B-horizont. In het Kriekelaarsven is podzolgrond aannemelijk terwijl er een venig laagje ligt onder de dr vegetatie. De vegetaties zijn grondwaterafhankelijk en de grondwaterstanden mogen niet te sterk wisselen. In het Kriekelaarsven is toch een situatie van sterk wisselende grondwaterstanden vooral tijdens droge zomers. De laagste grondwaterstand is cruciaal (max 50 cm onder het maaiveld). Deze wordt dan ook overschreden in het Kriekelaarsven tijdens droge zomers. Soortenrijke natte heidevegetaties zijn beperkt tot oligotrofe, maar zwak gebufferde bodemcondities. Sinds het Kriekelareven relatief soortenarm is kan het zijn dat dit wordt veroorzaakt door zure bodemcondities en plaatselijk mesotroof water. Kenmerkend voor alle

22

planten die in het ven voorkwamen in 1955 is dat ze een zwakzure tot zure bodem en voedsel en stikstof arme milieus preferen(15). Mannagras is de enige uitzondering hierop(15). Ook waren alle planten half schaduw tot zon planten(15). In de huidige situatie bevindt zich plaatselijk ook Pitrus wat matige voedselrijkdom aangeeft. (15)

3.6.1 Fauna Kikkers In het grenspark komen 3 soorten kikkers voor de heikikker, bruine kikker en de groene kikker. Het Kriekelaarsven is onder andere een belangrijke paaiplaats voor de heikikker maar ook de andere soorten kikkers komen daar voor. Belangrijk voor de voortplanting van kikkers is dat de pH van het water niet lager is dan 4,5 omdat anders de eitjes beschimmelen. (29) Deze beschimmeling is al verschillende keren waargenomen in het Kriekelaarsven. Het is belangrijk dat deze soort behouden blijft ook na de herstel werkzaamheden.

Figuur 16: Heikkikker paaiplaatsen Salamanders Naast kikkers leven er ook salamanders in het ven. In de LIFE formulieren wordt gesteld dat de vinpoot salamander, kleine watersalamander en alpenwatersalamander in het ven voorkomen. De amfibie fuiken die in het Kriekelaarsven waren geplaatst in het voorjaar van 2007 hebben echter enkel 1 vangst opgeleverd. Deze salamander was helaas te ver opgegeten door macrofauna om gedetermineerd te kunnen worden. De salamander was gevangen in de brandgang op dezelfde locatie als monsterpunt 1. Macrofauna Bij het ven zijn volwassen kwetsbare en bedreigde libellen soorten waargenomen zoals de venwitsnuitlibel, bruine winterjuffer en mogelijk de gevlekte witsnuitlibel. De bemonstering van J. De Koning heeft in het ven echter alleen algemene soorten gevonden zoals de wantsen Corixa en Cymatia en de larve van de dans of

23

vedermuggen Chironomidae(2). Toen deze bemonstering van het ven is genomen was de waterstand wel zeer laag iets dat tot nu toe dit jaar nog niet het geval is(2). Het is wel kenmerkend voor verzuurde en met ammonium verrijkte vennen dat algemene soorten waterwantsen, libellarven, waterkevers en muggenlarven gaan domineren terwijl andere soorten verdwijnen(15).

24

4 Conclusie Beheer van het ven heeft vrijwel niet plaatsgevonden waardoor de verbossing zich vrijelijk kon uitbreidden. Aan Vlaamse zijde vindt begrazing plaats. Dit kan mogelijk positieve effecten hebben gehad, zoals het open maken van bepaalde vegetatie. Begrazing kan echter ook negatieve effecten hebben zoals vertrapping van de oever. Dit is enkel zeer plaatselijk waargenomen. Het ven is ontstaan door windwerking. De wind heeft een laagte geblazen in het Pleistoceen zand. Aan de westkant van het ven liggen hierdoor parabool duinen. Deze vennen zijn meestal van nature zuur tot zwakzuur. De hydrologische situatie van het ven is afhankelijk van een ondoorlaatbare laag waarop het ven water stagneert. De totale hydrologische situatie van het ven is veranderd door de toename van verdamping door verbossing en mogelijk door de waterwinningen van buiten het gebied. De vegetatie grenzen van de freatofyten in het ven zijn ondanks de toegenomen verdamping niet zichtbaar veranderd. De soorten zijn wel veranderd met een afname van obligaat freatofyten. De 2 diepste locaties van het ven zijn verrijkt met hoge nitraat en fosfaat concentraties. Het water op deze locaties is zwart gekleurd door de vele humuszuren. De waterkwaliteit van de 2 ondiepe monsterpunten zijn relatief goed. De pH ligt rond de 4. De hoogst gemeten pH was 4,65 en de laagste was 3,89. De pH meting van 4,65 komt mogelijk door dat op dit monsterpunt het organische materiaal van de gettya laag het water buffert. De vegetatie in het ven bestaat uit kensoorten als pijpenstro, veenmos, knolrus, veelstengelige waterbies, dopheide, struikheide, zonnedauw, snavelbiezen en veenpluis. De vegetatie in het Kriekelaarsven geeft een zure situatie aan. Kenmerkend voor alle planten die in het ven voorkwamen in 1955 is dat ze een zwakzure tot zure bodem en voedsel en stikstofarme milieus preferen(15). Mannagras was de enige uitzondering(15). Alle geïnventariseerde planten waren ook lichtminnende soorten die zich handhaven op half schaduw tot zonnige standplaatsen. (15)De grootste veranderingen van de vegetatie in en rondom het Kriekelaarsven zijn de verbossing, een verdere toename van de dominantie van pijpenstro in grote delen van het ven, en de vestiging van pitrus. De vegetatie grenzen in het ven zijn weinig veranderd de afgelopen 50 jaar. Wel is er een afname van kensoorten zoals bruine snavelbies en een afname van het natte heide areaal ten gunste van bos. In de brandgang die is gegraven in 1996 zijn interessante vegetaties gevonden zoals snavelbiezen, blauwe zegge en moeraswolfsklauw Het ven is een belangrijke paaiplaats voor heikikkers en er bevinden zich in het ven ook vele andere kikkers. Verzuring is een bedreiging voor de toekomst van deze kikkers sinds hun kikkerdril hierdoor beschimmeld. De ecologische potenties van het ven zijn een herstel van de verboste natte heide en een soortenrijkere natte zure heide. Uit de historische gegevens en de huidige situatie blijkt dat het ven niet kansrijk is voor een herstel naar Littorella Uniflora vegetaties. Er wordt gesteld dat de herstel kansen naar een zwakgebuffered milieu zeer slecht zijn in situaties waar er geen historische gegevens zijn, of als er momenteel uitsluitend zuur of juist hardwater indicerende soorten voorkomen en de geohydrologie en het menselijk gebruik in het verleden geen indicatie geven van een eventuele aanwezigheid van een zwak gebufferd milieu (31). De herstel maatregelen die worden aanbevolen voor zuur tot zwakzure vennen zijn het opschonen van dichtgegroeide oevers om bij te dragen aan de terugkeer van vegetaties van natte, zure heide en hoogvenen (31). Baggeren wordt in deze vennen afgeraden omdat de nadelen groter zijn dan de voordelen (31). Deze nadelen zijn verstoring, kosten, mogelijke beschadiging van veen- en leemlagen en drooglegging.

25

Het licht bekalken (250-500kg mergel of dolokal/hectare/jaar) van deze vennen voor amfibieën kan overwogen worden (31).

5 Discussie 5.1 Ontstaanswijze

Dat het ven is ontstaan door windwerking is zeker maar er kan niet met zekerheid worden gezegd tot waarop het ven is uitgeblazen. Er zijn geen grondboringen geweest die een podzol hebben waargenomen. Het graven van de brandgang heeft niet geleid tot een verdroging van het ven. Dit wijst aan dat er in het ven geen zeer oppervlakkige ondoorlaatbare bodem ligt. Tijdens hoge waterstanden zijn naast het ven ook omringende gebieden zeer nat. Dit voorjaar stond er vrijwel overal water in deze lagere zones binnen het gebied.

5.2 Hydrologie

Sinds er geen peilschalen staan in het ven en er dus geen meetgegevens zijn, is er enig speculatie op dit vlak. Meerdere bronnen hebben waargenomen dat het ven droog staat in de zomer en de luchtfoto in de zomer toont ook een vrijwel volledig opgedroogd ven. De effecten van de grondwaterwinning kunnen ook niet bepaald worden. De toename van pijpenstro kan echter een teken zijn dat de grondwaterstanden zijn gedaald of sterker variëren.

5.3 Chemie

Bij de chemie zijn enkele metingen dubieus. De hardheidmetingen die niet zijn overgeslagen kunnen of een zeer lage of zeer hoge hardheid betekenen, maar gezien de situatie van het ven wordt uitgegaan van laag. Bij de fosfaat metingen is er enigszins afgeweken van de procedure door een klein foutje, toch zijn er resultaten verkregen. Voor fosfaat meting 2a is een waarde verkregen terwijl 2b underange was. De reden hiervoor is onduidelijk maar deze fosfaat metingen kunnen dus niet gebruikt worden. Bij de sulfaatmetingen waren de waardes van locatie 4 verstoord waardoor hier geen resultaat voor is verkregen.

5.4 Flora Fauna

De flora gegevens zijn zeer duidelijk maar deze gaan pas terug tot 1955. Het is dus onbekend welke vegetatie hiervoor aanwezig was in het ven. Vanuit het grenspark is vooral interesse om littorella uniflora vegetaties te laten ontwikkelen maar er is geen enkel bewijs dat deze zich hebben gehandhaafd in het ven. Hierom is gekozen voor een streefbeeld met soorten van zure vennen.

26

6 Advies 6.1 Streefbeeld

Het Kriekelaarsven is een zuur tot zwak zuur ven daarom is er gekozen voor een herstel dat richt op een afname van pijpenstro en toename van andere soorten. Deze soorten zijn onder andere snavelbiezen, zonnedauw, zegge vegetaties en moeraswolfsklauw. Daarnaast moeten de oevers vrijgesteld zijn van bos. Hier kunnen dan vegetaties van dopheide, struikheide, pijpenstro, broedkelkje en het levermosje groeien. Deze vegetatie komt dan overeen met het natura 2000 type Noord Atlantische Vochtige heide met Erica Tetralix, Natura 2000 code:4010. De nu met pitrus gedomineerde vegetatie moet terug gevormd worden tot heide met dopheide en pijpenstro. De dieper gelegen door pitrus gedomineerde vegetatie moet pitrus vrij gemaakt worden zodat de typische vensoorten zich hier verder kunnen uitbreiden. De met veenmos, knolrus en veelstengelige waterbies vegetaties moeten gespaard blijven.

6.2 Uitvoering

6.3.1 Afbakenen waardevolle vegetatie Voordat de herstel werkzaamheden worden uitgevoerd in het Kriekelaarsven en de aangrenzende heide moeten eerst de meest interessante vegetaties afgebakend worden in de voor plaggen geselecteerde locaties. Dit moet gebeuren in de zomer voor het jaar van herstel omdat deze vegetaties anders nog niet in bloei staan en dus niet te vinden zijn. Dit zijn bijvoorbeeld grote concentraties bruine snavelbies, veenpluis, zonnedauw en dopheide.

6.3.2 Bos kappen Het kappen van bos staat gepland in het LIFE project. Er is hier behalve voor de open zand locaties gekozen om de boomwortels te laten zitten en enkel de bomen om te zagen. Het kappen van het naaldbos zal voor verhoogde grondwaterstanden zorgen. Het is mogelijk dat hierdoor de concurrentie positie van pijpenstro in het ven zal afzwakken. Daarnaast zal de belangrijkste aanvoer van nutriënten ook verdwijnen met het verwijderen van het bos en zal het zorgen voor een vermindering van de stikstof depositie. De onvolledig verboste delen bevatten nog kenmerkende soorten voor heide zoals dopheide en struikheide met pijpenstro. De volledig verboste delen bevatten op enkele plekken nog pijpenstro als kenmerkende soort van natte heide en als vocht indicator.

6.3.3 Plaggen Plaggen als maatregel Plaggen is het verwijderen van de bovenste grondlaag die relatief rijk is aan plantenvoeding. Dit gebeurt om planten te stimuleren die schrale grond nodig hebben zoals heide. (19) In een situatie zoals het Kriekelaarsven waar de oorspronkelijke vegetatie nog niet volledig verdwenen is moeten herstelmaatregelen gericht zijn op omstandigheden waarin volwassen planten zich kunnen handhaven en uitbreiden. De diepte waarop wordt geplagd is van groot belang. De optimale diepte is afhankelijk van de specifieke omstandigheden. Over het algemeen moet er in niet al te zeer aangetaste situaties naar gestreefd worden om de minerale bodem juist bloot te leggen en niet meer dan dat. Dit is de manier waarop plaggen in de natte heide en op de verboste plekken moet gebeuren. Dit kan een kwestie van centimeters zijn

27

omdat het grootste deel van de zaadbank zich in de bovenste 10 tot 15 centimeter van de bodem bevind. Waar te ondiep geplagd wordt blijft organisch materiaal (humuslaag, maar vooral ook vegetatieve delen) liggen. Dieper plaggen kan een beschadiging van de bodem veroorzaken en resulteren in een soortenarme heide vegetatie. Het beste moment om zaden bloot te leggen en tot kiemen aan te zetten zal meestal in het najaar zijn. Plaggen is in ieder geval af te raden als dit in of vlak voor het droge zomerseizoen gebeurt. Het gevaar van plaggen is dat als de eisen waar de standplaatsomstandigheden aan moeten voldoen voor de doelsoorten niet gunstig is, dan kunnen de zaailingen afsterven en de gehele zaadbank van die bepaalde soorten verdwijnen. Plaggen in het Kriekelaarsven Nadat het bos is gekapt zal er geplagd kunnen worden. Op het onderstaande kaartje staan de locaties waar plaggen nodig is of een positieve invloed kan hebben op het gebied. De blauwgestreepte locaties waar nu bos staat zullen volledig geplagd worden. Hier valt vrijwel niks meer van de oorspronkelijke heide vegetatie terug te vinden. Indien dit wel wordt gevonden kan dit uitgerasterd worden en vermeden met het plaggen. De Geel gestreepte locaties zijn ook plaatsen die volledig geplagd kunnen worden. Op locatie nummer 1 staat veel pijpenstro en pitrus en dit is de meest verrijkte locatie in het ven. Er is gekozen om locatie 2 volledig te plaggen omdat met het kappen van het bos de windwerking in het ven zal toenemen en dit aan de west oever van het ven mogelijk een interessante vegetatie ontwikkeling kan stimuleren. De bruine locaties zijn vergraste en verboste heide waar nog kenmerkende soorten zijn voor heide. Hier moeten eerst de interessante locaties worden uitgerasterd zoals dopheide en struikheide veldjes. Er zijn op deze locaties ook nog een paar interessante laagtes met bruine snavelbies als dominante soort. De flora op deze locaties is pas in de zomer te determineren, daarom moeten deze locaties al een jaar van te voren afgebakend worden. Daarna kunnen hier de minst interessante locaties geplagd worden. De groene locaties zijn natte heide met meerdere kensoorten. Dit zijn voornamelijk zonnedauw, veenpluis en dopheide veldjes. De interessantste delen moeten hier in de zomer voor het plaggen worden afgebakend. Door hier kleinschalig te plaggen kan een verschralingbeheer worden toegepast en het structuur worden vergroot. Hier moet worden gedacht aan plagstukken van 2 bij 2 meter of kleiner in een mozaïek patroon. Het plaggen moet ongeveer 20 procent van deze locaties beslaan.

28

Figuur 17: Locaties waar geplagd moet worden.

6.3.4 Baggeren In geval van vennen die van oorsprong zuur zijn, is baggeren ter voorkoming van verdere verzuring vaak niet nodig, soms zelfs ongewenst. De oorspronkelijk vegetatie is namelijk zuurtolerant en herhaald baggeren zorgt er alleen voor dat de successie naar hoogveenontwikkeling nodeloos wordt terug gezet dit geld ook voor vennen waar de buffering niet hersteld kan worden. Het baggeren van een ven kan zorgen voor verdere verzuring omdat de sliblaag zelf vaak zorgt voor enige buffering tegen atmosferische depositie. Wordt de sliblaag verwijderd dan is het risico dat een zuur heide ven met knolrus het resultaat is. Voor locatie 1 van de plag kaart is het dus een goede kans dat hier het uitbaggeren van de sliblaag resulteert in het volledig verwijderen van de buffering terwijl hier nu nog de hoogste pH is gemeten. Hierom is het intact laten van de diepst gelegen gettja laag hier oké. De oever moet hier wel tot diep in het ven worden geschoond wat ook is aangegeven op figuur 18. (4)

6.3.5 Afvlakken brandgang oevers De oevers van de brandgang zijn op verschillende locaties zeer stijl waarschijnlijk vanwege de werkwijze met een bulldozer. Deze ophogingen zijn als een soort dijkjes aan de oever van de brandgang. Door deze af te vlakken kan meer plek worden gemaakt voor natte heide. Er moet geprobeerd worden het overtollige zand niet in de brandgang te plaatsen omdat hier interessante flora soorten voorkomen.

29

6.3.6 Maaien Maaien is een andere manier om een verschralingbeheer uit te voeren. Bij maaien gaat het om het afzetten, verwijderen en afvoeren van het bovengrondse deel van de vegetatie. Maaien vertraagt weliswaar de vorming van een dikke strooisellaag maar heeft als nadeel dat er vrij homogene vlakken kunnen ontstaan wat ten koste gaat van de variatie in vegetatiestructuur en microklimaat. Voorts levert maaien een lage dichte vegetatie op in plaats van plekken met kale bodem. Bovendien wordt het microreliëf van de bodem genivelleerd door de druk van zware machines vooral in natte vegetaties. Met maaien wordt het grootste deel van het dierenleven in de vegetatie verwijderd. Vanwege de geringere afvoer van nutriënten dan bij plaggen zal de frequentie van maaien groter moeten zijn. Deze hogere frequentie versterkt de negatieve effecten van het maaien nog meer. Onderzoeken wijzen uit dat maaien op zowel droge als natte heide geen, of zelfs een negatieve invloed had op het voorkomen van karakteristieke ongewervelde heidesoorten. Maaien is dus geen geschikte maatregel voor het herstel van het Kriekelaarsven.(4)

6.3.8 Nabeheer De natuurlijke dynamiek van het ven zal ertoe leidden dat de situatie langdurig in stand blijft. Als het toch blijkt dat de vergrassing voortzet of pitrus sterk toeneemt dan zal er extra geplagd moeten worden. Bekalking voor de instandhouding van de heikkikker paaiplaatsen kan eventueel overwogen worden.

6.3.7 Monitoren Het is verstandig om de plaatsen die geplagd gaan worden van te voren voor de vegetatie te inventariseren. Nadat de werkzaamheden zijn uitgevoerd moeten deze plaatsen telkens opnieuw worden geïnventariseerd. Hiermee kan het succes van de werkzaamheden bekeken worden. Het biedt ook inzicht in welke planten zich nog in de zaadbank bevinden.

30

7 Literatuurlijst 1. De Blust, G., Hydrogeologische, bodemkundige, en ekologische studie van

“De Kalmthoutse Heide”en de Omliggende Landbouwgronden (ecologische studie), 1981

2. de Koning J., Waterkwaliteit Vennen Grenspark de Zoom Kalmthoutse Heide,

Hogeschool Zeeland, Essen, 2003 3. Delissen, B., Water Balancerend op de Grens, Hogeschool Zeeland, Essen

2004 4. van der Linden, e.a., Herstel van Natte en Vochtige ecosystemen, 1996 5. vandebussche V., e.a. Systematiek van Natuurtypen voor Vlaanderen 7.

Heide en Landduinen, Universiteit Gent (www.inbo.be/docupload/1508.pdf)

6. Dumortier M., e.a. Natuurrapport 2005 deel IV Milieuthema’s #19 Verzuring,

Vlaamse Gemeenschap Aminal, 2005 (www.inbo.be/docupload/1685.pdf)

7. van Turnhout, C., e.a. Herstel en Beheer van Heideterreinen gevolgen van

verzuring, vermesting en verdroging en de invloed van beheer op levensgemeenschappen van Heide, een samenvattend rapport voor beheerders, Radboud Universiteit Nijmegen, Stichting Bargerveen, jaartal onbekend na 2004

8. Dekker L.W., Booij A.H. en Ritsema C.J, IJzerbanden en IJzerwanden in

onze Zanden de samenhang ervan met de stroming van water, DLO-staring centrum te Wageningen, 1997

9. van Dam H., e.a. Ontwikkeling STOWA-beoordelingssysteem vennen,

vooronderzoek, Aquasense 2003 10. Witte J.P, Runhaar H., Planten als indicatoren voor water, Universiteit

Wageningen, DLO-Alterra, 2000. 11. Spieksma J.F.M, Dolman A.J., Schouwenaars J.M, De Verdamping van

Natuurterreinen, Universiteit Wageningen, DLO-Alterra, 1997 12. Ledegen I., Planten Inventarisatie 2006, Grenspark de Kalmthoutse Heide,

2007 13. De Blust G., Een Heide voor de Toekomst, Natuurfocus, z.j. 14. Lamers L., e.a., Verzuring en eutrofiering, z.j. 27 De Blust G., Slootmaekers M., De Kalmthoutse Heide, Davidfonds/Leuven,

1997 30 Sebrechts N., Begrazing in Grenspark De Zoom- Kalmthoutse Heide,

Grenspark De Zoom – Kalmthoutse Heide, Essen, België November 2004

31

31 Brouwer E., e.a., Effectgerichte maatregelen tegen verzuring en eutrofiering van oppervlaktewatereren. Eindrapport monitoringsprogramma tweede fase, Katholieke Universiteit Nijmegen (vakgroep Oecologie, November 1996

Internet 15 (www.bedreigdenatuurinvlaanderen.be/Verzuring.htm)( 2007) 16 (www.grensparkzk.be) (5 april) 17 (www.benelux.be/Nl/bnl/bnl_inst_comministers.asp) (2007 18 (www.vlm.be/PDF/oo/050117+turnhoutsvennengebied/rapport.pdf) (2007) 19 (www.vobula.nl/actief.asp?tab=Plaggen) (2007) 20 (www.waterland.net/index.cfm/site/Nederland%20Waterland/pageid/B3DDF5

(AE-D00F-CB8C-06DC6173CCF6C0C8/index.cfm) (2007) 21 (www.wikipedia.com) (2007) 22 (www.provant.be/bestuur/internationaal/samenwerkingsverband/nederland/gre

nsoverleg/) (2007) 23 (www.natuurlijk.nl/twente/haaksbergen/natuur/haaksbergerveen.htm) (2007) 24 (www.library.wur.nl/wasp/bestanden/LUWPUBRD_00345892_A502_001.pdf) (2007) 25 (www.soortenbank.nl) (2007) 26 (wikipedia.org) (2007) 28 (www.noorderbreedte.nl/artikel/4-1-4.htm) (2007) 29 (grenspark.noorderkempen.be/grenspark/amfibieen) (2007) 32 (flora.instnat.be) (2007)

32

8 Bijlages Bijlage 1

Het Kriekelaarsven is omringd met een rode cirkel. Op deze kaart is te zien dat het ven ligt in een deflatiekom met een parabool duin.

33

Bijlage 2 Stijging grondwaterstand bij 0% waterwinning

Bijlage 3 Stijging grondwaterstanden bij 50% van de waterwinning

34

Bijlage 4 Life project

Bijlage 5: LIFE project huidige situatie

35

Bijlage 6: LIFE project situatie naar werkzaamheden