Hemelse voorbeelden

168
Hemelse voorbeelden

Transcript of Hemelse voorbeelden

Page 1: Hemelse voorbeelden

Hemelse voorbeelden

Page 2: Hemelse voorbeelden

cultuur- en mentaliteitshistorische studies over de Nederlanden

onder redactie van

Willem Frijhoff en Henk Hoeks

Page 3: Hemelse voorbeelden

Hemelse voorbeelden

De heiligenliederen van

Joannes Stalpart van der Wiele,

1579-1630

Page 4: Hemelse voorbeelden

Deze uitgave kwam tot stand met financiële ondersteuning van StichtingDelfia Batavorum, Fundatie van de Vrijvrouwe van Renswoude te Delft,Mr. Paul de Gruyterstichting, Stichting Dr. Hendrik Muller’s Vader-landsch Fonds, Stichting Porticus, Radboudstichting en Stichting Sorma-ni Fonds.

Omslagontwerp en boekverzorging: Leo de Bruin, OoijOpmaak: Peter Tychon, WijchenOp het omslag: Ursula. Gravure van Joannes Galle, ingebonden in

Gebeeden aan de Heyligen (foto: Nijmegen)© Uitgeverij , Nijmegen 2001 90 5875 009 4 644

Page 5: Hemelse voorbeelden

Inhoud

9 11Leven en werk van Joannes Stalpart van der Wiele 11Receptie en bestudering van het werk van Stalpart 20Uitgangspunten en opzet van deze studie 29

1. - - 37De opzet van de bundel 37De opzet van de bundel in zijn tijdsbestek 44De wordingsgeschiedenis van de bundel 51De postume uitgave en het auteurschap van de bundel 54

2. 57Ziet hier hoe den Hemel vyerdt / ’t gheen ghy lasterdt / en schoffierd –

Heiligenverering tussen oude en nieuwe kerk 57Studies ten aanzien van heiligenkalender en heiligenlevens 60De bronnen van de kalender van het Gulde-Iaer 73Eigen accenten in de kalender van het Gulde-Iaer 76Het gebruik van hagiografische bronnen: drie voorbeelden 82

Gedachtenisliederen 82Stellingliederen 84Episodeliederen 86

Aanpassing en aanvulling van hagiografische bronnen 88

3. , 96’t Heylige papier / vol van liefde / vol van vyer – Liefde voor de Schrift

en voor de Vaders 96De schriftuurlijke liederen 99Bijbelse bronnen in de heiligenliederen 104

Inpassing van bijbelse teksten in de verhaallijn 106Bijbelse motieven naar analogie van hagiografische motieven 109Bijbelse spreuken 110

Het gebruik van de Schrift: drie voorbeelden 114Polemische oogmerken bij het Schriftgebruik 121Kerkvaders en kerkleraren tegenover dwaalleraren 127Motieven uit de klassieke Oudheid 134

Page 6: Hemelse voorbeelden

4. 139Singt met een devoty versch – Het motief van zang en muziek

in de liederen 139De melodieën van de Gulde-Iaers Feest-dagen 141De contrafactuur 150De uitvoeringspraktijk van de liederen 160

Gebruik in de liturgie? 161Niet-liturgisch gebruik 163

5. 169Tot les en tot exempel – Het stichtend en didactisch oogmerk

van de liederen 169Gundt ons met u te spelen / het aldersoetste lied – Interactie en dialoog

in de liederen 175De dichter en zijn gehoor 180Interactie tussen gelovigen en heiligen 182Interactie van personages in de liederen 183

Hoe acht ghy dus de Maeghde-staet? – De keus voor het ongehuwde leven 185

Begerigh om te winnen / der Martelaren kroon – De bereidheid tot het martelaarschap 201

6. 223Gelooft / gegroet soo moet ghy wesen – Aanspreekvormen

van heiligen 224Welkoms- en afscheidsgroet 224Gedachtenisgroet 225Gelukwens 226Lof en dank 227Namen en hun betekenis 229

Tot u soo roepen wy met hart en lippen – Bede en gebed 233Verzoek om voorspraak 235Bede om hulp in een tijd van nood 236Bede om navolging 239Gebed tot Maria 241

Hy is my al te lieven vriend – De persoonlijke relatie met heiligen 243Een Patroon en Patronersse voor ons te met – Vormen van patronaat 248Elk een sonderlingh van plaets en jaer – De coördinaten van plaats

en tijd 253’t Kostelijck gebeent’ / in ’t heylsaem lieve graf – Het belang van graven

en relieken 265Leven tot mirakel – De beleving van wonderen 273Roo Roosen ende Lilia – Een bloemenhulde voor de heiligen 279

Page 7: Hemelse voorbeelden

7. 284De paerle poort van den rijcken Hemel – De uitbeelding van de hemel 286D’onversade mond der hellen – Het afschrikwekkend beeld van de hel 299En hoe haer oock de wereld toondt, versmaedtse – De wereld en het kruis 304Met sijn lieve gracy wel gemoed – De verzekering van de genade 314

326Heiligenverering en spiritualiteit van de Gulde-Iaers Feest-dagen 326

Afkortingen 339Bibliografie van geraadpleegde literatuur 341

Werken van voor 1800 341Werken van na 1800 348

Liederenregister 365Heiligenregister 376Personen- en zakenregister 384

Page 8: Hemelse voorbeelden
Page 9: Hemelse voorbeelden

Woord vooraf

Als men mij vraagt wanneer ik voor het eerst in aanraking ben gekomen metde dichter Stalpart, dan ben ik geneigd om te zeggen: als zuigeling. Ik bennamelijk geboren op het Bagijnhof in Delft, vlakbij de plaats waar zijn pasto-rie en kapel stonden. De eerste bewuste kennismaking vond plaats toen ik alsscholier een essay van Dirk Coster las over ‘de dichter van de Delftse stilte’.Ik was zo geboeid dat ik besloot een scriptie aan Stalpart te wijden. Het waseen inspirerende ervaring en sinds die tijd behoort Stalpart tot de auteurs dieeen speciale plaats in mijn boekenkast innemen.

Toen ik een onderwerp zocht voor een proefschrift, kwam ik als vanzelfbij Stalpart terug. Een overweging daarbij was, dat hij enkele jaren in Italiëheeft gewoond en in zijn liederen – niet zelden met Italiaanse melodieën – talvan Italiaanse heiligen bezingt. Ook de stad Bologna, waar ik op dat momentwoonde, komt in twee van zijn liederen voor. Men kan eruit opmaken datStalpart de stad heeft bezocht en de bedevaart heeft gemaakt naar het heilig-dom van de Madonna di San Luca, op een heuvel even buiten de stad. Laterzouden nog meer plaatsen me met Stalpart verbinden: Leuven en Nijmegen.In Leuven wandelde ik vaak langs de colleges waar hij heeft gestudeerd, alsik er op zoek ging naar de bronnen van zijn liederen. Ook in de Nijmeegsebibliotheek kwam ik Stalparts schim tegen. In oude drukken zag ik somsstreepjes staan bij relevante passages: wie zou ze er hebben gezet?

Unum est quod omittendum aut aliter ponendum iudico, schreef de Utrecht-se censor Theodorus de Witt aan Stalpart, toen deze hem een bundel ge-dichten had toegestuurd. ‘Mijn oordeel is dat u er een moet weglaten ofanders moet vormgeven.’ Net als Stalpart zond ik mijn werk ter beoordelingnaar Utrecht, stad van mijn promotor Riet Schenkeveld-van der Dussen. Ikben haar zeer erkentelijk voor de plezierige wijze waarop ze het onderzoekheeft begeleid, evenals voor haar open opstelling wanneer het de grenzenvan de neerlandistiek te buiten ging. Ik dank haar eveneens voor het gedulden vertrouwen dat ze, ook in de perioden dat het onderzoek stokte door ver-huizingen en nieuwe banen, heeft bewaard. Met mijn promotor wil ik ook deUniversiteit Utrecht bedanken, die mij tijdens de jaren dat ik Nederlandsonderwijs verzorgde in Bologna, van 1988 tot 1992, ruimhartig heeft onder-steund. Het lijkt alweer lang geleden, maar zonder de vriendschappelijkeaansporingen van de Utrechtse collega’s toen zou ik niet in het werkveld vande internationale neerlandistiek terecht zijn gekomen en ook niet met ditpromotie-onderzoek zijn begonnen. Grote dank ben ik eveneens verschul-digd aan Louis Grijp van het Meertens Instituut, die vanaf het begin bij het

9

Page 10: Hemelse voorbeelden

onderzoek betrokken is geweest en me gedurende al die jaren kostbare infor-matie heeft toegespeeld, waaronder fotokopieën van de Gulde-Iaers Feest-dagen. Zonder Louis zou het moeilijk zijn geweest de heiligenliederen alsliederen te bestuderen en recht te doen. Ik ben hem en zijn collega’s vanCamerata Trajectina ook dankbaar voor het feit dat ze binnenkort eenStalpart-cd uitbrengen.

Verder wens ik allen te bedanken die door hun belangstelling en waarde-volle commentaren het onderzoek hebben ondersteund: het zijn te veelmensen om afzonderlijk te noemen. Voor enkelen maak ik een uitzondering:Charles Caspers en Marinus van den Berg, die versies van hoofdstukkenhebben becommentarieerd, en Tejo Michels die bibliografische ondersteu-ning heeft verricht. Ook wil ik Evelyne Verheggen noemen, die me heeftlaten kennismaken met de katholieke beeldcultuur uit de tijd van Stalpart,en Sabrina Russo, die me heeft geholpen met de Franse samenvatting. Ookde bijzondere zorg van bibliothecarissen mag niet onvermeld blijven, vanonder meer het Archiginnasio in Bologna, de Koninklijke Bibliotheken inDen Haag en in Brussel, de Bibliotheek Godgeleerdheid in Leuven, de uni-versiteitsbibliotheken van Louvain-la-Neuve, Leuven, Utrecht, Nijmegenen Maastricht, de Provinsjale Bibliotheek te Leeuwarden, het Titus Brands-ma Instituut te Nijmegen, het Ruusbroecgenootschap te Antwerpen, hetMeertens Instituut te Amsterdam, de Willibrordusabdij te Doetinchem,Museum het Catharijneconvent te Utrecht en ten slotte de gemeentelijke enoud-katholieke archieven van Delft en Utrecht. Deze lange opsommingmaakt duidelijk hoeveel mensen mij bij dit onderzoek hebben geholpen: ikwil allen bedanken voor de grote behulpzaamheid en gastvrijheid die ik hebondervonden.

Deze uitgave was niet mogelijk geweest zonder de financiële bijdrage vanverschillende fondsen: Stichting Delfia Batavorum, Fundatie van de Vrij-vrouwe van Renswoude te Delft, Mr. Paul de Gruyterstichting, StichtingDr. Hendrik Muller’s Vaderlandsch Fonds, Stichting Porticus, Radboud-stichting en Stichting Sormani Fonds. Ik spreek hierbij mijn grote erkente-lijkheid uit voor hun welwillende ondersteuning. Ten slotte wens ik dege-nen die de uitgave zelf hebben begeleid uitdrukkelijk te bedanken voor hunvriendschappelijke en voortvarende hulp, in het bijzonder opmaker PeterTychon en redactrice Lucy Klaassen, die een belangrijk aandeel heeft gehadin de eindredactie en het vervaardigen van de registers.

En dan nog de heiligen en engelen zelf. Zij hebben me, op moeilijkemomenten, aangemoedigd om het werk voort te zetten. Af en toe gebeurdener kleine wonderen, die me duidelijk maakten dat ook de hemel meewerkteaan de voltooiing van dit proefschrift. Meest van allen dank ik twee engelendie het schrijven op de voet hebben gevolgd en liefdevol omgeven: Laura enNicole.

10

Page 11: Hemelse voorbeelden

Inleiding

Joannes Stalpart van der Wiele,1 geboren op 22 november 1579, komt uit eenredelijk welgestelde Haagse familie.2 Zijn vader is advocaat aan het Hof vanHolland en ook andere familieleden hebben een vooraanstaande positie inhet stedelijk patriciaat. De familie is in de tijd van de troebelen trouw ge-bleven aan het oude geloof en Joannes groeit op in een vroom en vasthou-dend katholiek gezin. Verschillende getuigen spreken van een vroege religi-euze roeping bij de serieuze jongen: hij heeft een dominicaanse biechtvader,Pieter Zieren, en hoort waarschijnlijk ook preken van Sasbout Vosmeer(1548-1614), de aanvankelijk in Delft en Den Haag woonachtige aposto-lische vicaris. De jonge Joannes is echter voorbestemd om net als zijn vaderadvocaat te worden, en op dertienjarige leeftijd vertrekt hij naar Leuven,voor de voorbereidende studie in de artes liberales. Het religieuze verlangenblijft kennelijk in hem leven, want buiten medeweten van zijn ouders laat hijzich een jaar later in Mechelen de tonsuur toedienen, een manier om toe te

11

. Sinds Michels in Joannes Stalpart van der Wiele (1931) de aandacht vestigde op het feitdat de priester zelf zijn naam schreef als ‘Stalpart’, wordt door onderzoekers over hetalgemeen deze vorm gehanteerd; in de bronnen en oudere studies treft men evenwel tal vanvarianten aan. . Deze paragraaf is gebaseerd op de uitvoerige biografie van Mensink, Jan Baptist Stalpart van der Wiele (1958). Vóór Mensink zijn de voornaamste biografischestudies verricht door J. Alberdingk Thijm, G.J. Hoogewerff, A. Hensen, A.R. Heyligersen vooral L.C. Michels. Een overzichtelijke en compacte levenschets van Stalpart geeftook M.C.A. van der Heijden in , Madrigalia (1960), pp. 1-12, terwijl dezelfde auteureen goed overzicht geeft van het literaire oeuvre van Stalpart in de inleiding van zijnbloemlezing uit 1966. De belangrijkste bron is een levensbeschrijving van Stalpart die eenjaar na zijn dood is gemaakt door een van zijn kloppen, Wilhelmina de Reeck, en nagekekenen aangevuld door zijn vriend en biechtvader Rumoldus van Medenblick, pastoor teLeiden. Dit levensverhaal, met de titel ‘De liefde ende patientie Christi’, wordt bewaard inhet archief van de Oud Bisschoppelijke Clerezie ( ) (zie Bruggeman 228 nr. 109) en isdoor Mensink uitgegeven als bijlage bij zijn biografie, pp. 192-220. Daarnaast zijn erenkele brieven van en aan Stalpart bewaard, waarvan men er een aantal vindt gepubliceerdin Heyligers, ‘Correspondentie’ (1941); er zijn echter meer brieven bewaard van en aanStalpart dan Heyligers vermeldt. Heyligers vermeldt geen vindplaatsen: de belangrijkstezijn nr. 1351, 228 nr. 12 (2822, 2857), 228 nr. 14 (3410, 3490, 3547, 3562-3563) en 228nr. 20 (1500 en 1542-1543). Een derde belangrijke bron voor het leven van Stalpart is hethandschrift van de Delftse pastoor van de oud-katholieke kerk N. Broedersen, die in 1746een Historia compendaria heeft samengesteld over zijn voorgangers en daarbij kon puttenuit het persoonlijk archief van Stalpart, dat later verloren is gegaan. Mensink heeftBroedersen nog geraadpleegd in het archief van de oud-katholieke kerk te Delft. Ik heb heter echter meer niet aangetroffen, en evenmin in het Delfts gemeentearchief, in hetAlgemeen Rijksarchief te Den Haag en in het archief te Utrecht en te Amersfoort.

Page 12: Hemelse voorbeelden

treden tot de religieuze stand en soms ook om een beneficie te ontvangen, bijwijze van studiebeurs. In 1595 moet hij Leuven echter verlaten en schrijft hijzich voor korte tijd in als student in de rechten aan de Leidse universiteit. Eris door de Staten van Holland juist een plakkaat uitgevaardigd dat Hollan-ders verbiedt om te studeren aan een universiteit in het gebied van de koningvan Spanje, op straffe van een hoge geldboete en een later beroepsverbod.

Studie aan de jonge protestantse universiteit isonder katholieken echter tamelijk omstredenen daarom vervolgt Stalpart zijn opleiding aande universiteit van het Franse Orléans, waar hijin 1598 afstudeert in beide rechten. Er komenin die tijd wel meer Hollanders in Orléans stu-deren; in hetzelfde jaar 1598 studeren bijvoor-beeld ook Jacob Cats en Hugo de Groot er af. Inde loop van 1598 wordt Stalpart beëdigd alsadvocaat voor het Hof van Holland en bij deHoge Raad.

Het leven als advocaat is voor Stalpart ken-nelijk niet in alle opzichten bevredigend. Optweeëntwintigjarige leeftijd heeft hij volgenszijn latere biografe, Wilhelmina de Reeck, hetgevoel ‘dat zijn voeten begosten te slibberen’3

en begint hij er serieus over te denken om tochreligieus te worden. Om die reden vertrekt hijin 1602 opnieuw naar Leuven, maar nu voor destudie theologie. Hij krijgt een kamer in hetpauscollege, waar in dezelfde jaren onder meerwonen: de briljante maar later omstreden Cor-nelis Jansenius (1585-1638), de toekomstige

apostolisch vicaris Philippus Rovenius (1574-1651) en verschillende ande-ren die priester in de Hollandse Zending en dus collega’s zullen worden.Studiegenoten in Leuven zijn onder anderen Rumoldus van Medenblick(†1640 of 1642), de latere pastoor van Leiden die jarenlang biechtvader vanStalpart zal zijn, Joost Boudewijnsz. Cats (1581-1641), de latere aartspries-ter van Haarlem en prefect van de maagden van de Hoek, en waarschijnlijkook de Zuid-Nederlandse dichter Justus de Harduyn (1582-1636). Debelangrijkste docent voor Stalpart is de exegeet Jacobus Jansonius (1547-1625), terwijl hij waarschijnlijk ook college heeft gelopen bij de classicus Jus-tus Lipsius (1547-1606). In 1606, aan het eind van zijn studie, wordt Stal-part tot priester gewijd. Na enkele maanden rondreizen door Brabant ver-trekt hij richting Rome, waar hij zijn studie theologie wil voortzetten. Zijnaanwezigheid in Rome is pas vanaf 1609 gedocumenteerd en het is uit debronnen niet duidelijk waar Stalpart de tussenliggende jaren heeft doorge-bracht. Er is alleen bekend dat hij ergens in Frankrijk heeft overwinterd,

Portret van Joannes Stalpart van derWiele, door Johan van Nes (ca. 1620).Oud-Katholieke Kerk Delft (foto: / , ’s-Gravenhage)

Page 13: Hemelse voorbeelden

enige tijd te Bourges4 heeft doorgebracht en te voet de lange pelgrimstochtnaar Rome heeft afgelegd. Mogelijk heeft hij in deze jaren ook Noord-Italiëbezocht, waarvan zoveel plaatsen in zijn heiligenliederen voorkomen. Inieder geval verblijft hij van 1609 tot 1611 in Rome, maar wellicht is hij er aleen of twee jaar eerder aangekomen.

In Rome neemt Stalpart zijn intrek in het huis van de Spaanse priesterJuan Batista Vives, vlak bij de Spaanse ambassade en de Piazza di Spagna,wellicht geïntroduceerd door iemand die hij kende uit zijn studietijd in deSpaanse Nederlanden. Vives (1542-1632) is een prelaat met veel contactenbij de curie, die geregeld zijn diplomatieke diensten aan het Spaansekoningshuis aanbiedt.5 In zijn huis heeft hij een kleine priestergemeenschapgesticht die de congregatio sancti Petri de propaganda fide wordt genoemd, inopzet en uitwerking gelijkend op het oratorium van Filippo Neri (1515-1595) en de huizen van de congregazione dei chierici regolari van GiovanniLeonardi (1541-1609).6 Vives’ priestergemeenschap, waarvan Stalpart inzijn Romeinse jaren deel uitmaakt, is een van de initiatieven die voortkomenuit een Romeins milieu met een sterke gerichtheid op de missie, niet alleenonder de ongelovigen in verre landen en de afvalligen in Europa, maar ookonder de behoeftigen in de eigen stad. Het is een circuit waarin ook illusterekardinalen als Caesar Baronius (1538-1607) en Robertus Bellarminus (1542-1621) zich bewegen, een kring die in de pausen Clemens (1592-1605) enPaulus (1605-1621) actieve beschermheren vindt. Verschillende congre-gaties worden door deze pausen erkend en er wordt doelgericht toegewerktnaar de instelling van een Congregatio de Propaganda Fide, een centraalinstituut voor de missie in de hele wereld, dat uiteindelijk pas in 1622 onderpaus Gregorius (1621-1623) gestalte krijgt.

13

. De Reeck, ‘De liefde ende patientie Christi’, 1958, p. 200. Een aardige, geromantiseerdebeschrijving van Stalparts roeping vindt men bij Alberdingk Thijm, ‘Joannes Stalpaert vander Wiele’, 1909, pp. 199-202. . Mensink, Jan Baptist Stalpart van der Wiele, 1958, p. 53,verwondert zich erover dat er geen heilige van Bourges in de voorkomt. Hij ziet echterdrie liederen over het hoofd: die voor Johanna van Valois, stichteres van de annunciatinnente Bourges (59), en voor de bisschoppen Severus Sulpitius (51) en Rudolphus van Bourges(250). In het laatste geval vermeldt de dichter in een noot uitdrukkelijk de relatie van deheilige met de stad Bourges. Vergelijk de noot bij het lied voor Antonius van Padua (229):Hier vertoonen die van Bourges gheheugenissen ende getuyghenissen van oude Monnicken,waarbij Stalpart kennelijk verwijst naar een document dat hij zelf heeft gezien. . Castellucci, ‘Mons. Giambattista Vives’, 1920, en Kowalsky, ‘Vives Juan Batista’, 1954.. Zie voor de relatie tussen Vives’ gemeenschap en het oratorium: Cistellini, San FilippoNeri, 1989, deel , pp. 1931-1932, en voor de relatie met Leonardi’s congregatie: DeRosa, ‘I teatini e le origini del Collegio Urbano’, 1948, pp. 277-280; Pascucci, San GiovanniLeonardi, 1963, pp. 115-128; alsmede de bij Mensink, Jan Baptist Stalpart van der Wiele,1958 op pp. 56-59 genoemde literatuur. Een typering van het Romeinse klimaat vancongregaties is te vinden in DeMolen (ed.), Religious Orders of the Catholic Reformation,1994, in het bijzonder de bijdragen van K.J. Jorgensen, ‘The Teatines’, pp. 1-30 en J.P.Donnelly, ‘The Congregations of the Oratory’, pp. 186-216; voorts De Maio, Baroniostorico e la controriforma, 1982; De Maio e.a. (ed.), Bellarmino e la Controriforma, 1990, enhet al wat oudere werk van Broderick, The Life and Work of Blessed Robert Bellarmine,1928, 19612.

Page 14: Hemelse voorbeelden

Ofschoon Stalpart waarschijnlijk te laat in Rome is gekomen om de cha-rismatische leiders van deze kring, zoals Neri, Baronius en Leonardi, per-soonlijk te hebben gekend, mag men aannemen dat hij diepgaand kennis-maakt met dit klimaat van contrareformatorische geleerdheid en ferventemissionaire gedrevenheid. Hij studeert aan de Gregoriana, een universiteitmet een zeer internationale oriëntatie en met in het bijzonder veel studenten

uit de missiegebieden; Bellarminus zal er eenvan zijn docenten zijn geweest. In het huis waarStalpart woont komen priesters samen die eentaak hebben in de zielzorg onder de ongelovigenof die zich op de missie voorbereiden. Uit hetons bewaarde album amicorum van Stalpart7

blijkt dat hij behalve enkele Italianen, zoalsGiuseppe Matraia, een leidende figuur in Leo-nardi’s congregatie, en Pietro de Trevi, eenpriester die bekeringen onder de joden probeertte bewerkstelligen, verschillende Nederlandersals huisgenoten heeft, evenals een Baskische eneen Japanse priester die zich voorbereiden opde missie. We mogen aannemen dat de priestersvan dit huis ook deelnemen aan de oratorium-bijeenkomsten in de traditie van Filippo Neri:dagelijkse, twee uur durende samenkomstendie openstaan voor mensen van buiten en waar-in onder meer lezing van de Schrift en van hei-ligenlevens, preken over de kerkgeschiedenisen uitvoeringen van meerstemmige motettenen lofgezangen op het programma staan.8 Naarde gewoonte van de oratorianen zullen er ook denodige excursies zijn georganiseerd naar ker-

ken of catacomben; in deze jaren is er sprake van een grote publieke belang-stelling voor oudchristelijke monumenten en geschiedenis.9 De reislustigebuitenlanders hebben natuurlijk van harte deelgenomen aan deze archeolo-gische en historische ontdekkingstochten; de hete zomers brengen ze boven-dien al reizend buiten de stad door. Tekenend voor de gemeenschap vanVives is de tamelijk losse structuur. Deze voorziet in een tijdelijk lidmaat-schap van priesters – hoofdzakelijk wereldheren –, die later weer elk huneigen weg kunnen gaan, en is zo een heel andere dan de structuur van de veelstrakker gereguleerde ordes. Er zijn geen tekenen dat Stalpart na zijn vertrekuit Rome contact heeft gehouden met de congregatie van Vives, die overi-gens geen lang bestaan heeft gekend en later is opgegaan in het CollegioUrbano.

Stalpart heeft in Rome gestudeerd, wat hem uiteindelijk de doctorstitelin de theologie opleverde, maar hij heeft ook enkele jaren een ambt als apos-

Portret van Sasbout Vosmeer (1548-1614) (foto: /, ’s-Gravenhage)

Page 15: Hemelse voorbeelden

tolisch notaris vervuld. Met zijn juridische en theologische opleiding, zijnervaring als advocaat en zijn talenkennis moet hij goed inzetbaar zijngeweest. Het was een functie waarin hij contact heeft gehad met de hoogstekerkelijke autoriteiten. Wellicht heeft hij gewerkt in het kabinet van de kar-dinaal-staatssecretaris Scipio Borghese, die bij zijn afscheid immers eenwarme aanbevelingsbrief voor hem schrijft, of voor paus Paulus zelf, diehem de eretitel van protonotarius apostolicus ver-leent – een niet geringe onderscheiding vooreen relatief jonge priester. In april 1611 aan-vaardt Stalpart de terugreis naar de Republiek,waar hem een functie in de Hollandse Zendingwacht, een moeilijke taak waarop hij zich inLeuven en Rome uitvoerig heeft kunnen voor-bereiden.

Het duurt enige tijd voordat duidelijk wordtwaar Stalpart zal komen te werken. SasboutVosmeer, die nog steeds apostolisch vicaris is,lijkt niet onmiddellijk een beslissing te kunnennemen. Stalpart keert terug naar zijn familie inDen Haag en verleent daar de nodige assisten-tie. Al spoedig verlegt hij zijn werkterrein naarDelft, Rotterdam en Schiedam en het omlig-gende platteland, waar zich het priestertekortnog sterker doet voelen. Er is even sprake vaneen uitzending naar Friesland, maar uiteinde-lijk wordt hij in oktober 1612 benoemd tot pas-toor te Delft, een plaats die juist vacant komt.Hij zal dus gaan werken in een gebied waar hij alenige ervaring heeft opgedaan en waar hij eennetwerk van relaties en familiecontacten heeft.Dit levert hem de nodige bescherming op, zodat hij vrijer kan handelen danmenig ander priester. Het duurt echter een aantal maanden voordat hij defunctie kan aanvaarden, want een ernstige ziekte – malaria of tuberculose –dwingt hem tot rusten; hij gaat ervoor kuren op het Brabantse platteland. Bijterugkeer in Delft moet hij zijn positie als eerstverantwoordelijke geestelijkeveroveren. De jezuïeten hebben immers ook een statie in de stad, die dandoor de catechismusschrijver en dichter Ludovicus Makeblijde (1565-1630)wordt bezet. De relaties tussen regulieren en seculieren zijn in deze jarenuiterst moeizaam en ook Stalpart en Makeblijde zullen de nodige spannin-

. Opgenomen in Mensink, JBSW, 1958, pp. 224-229. Zie ook Hensen, ‘Het AlbumAmicorum’, 1929, en Michels, Filologische opstellen, 1958, deel , pp. 199-204. . Cistellini, San Filippo Neri, 1989, deel , pp. 77 e.v.; Fenlon, ‘Music and Reform’, 1990,pp. 879 e.v. . Ditchfield, Liturgy, Sanctity and History, 1995, pp. 86 e.v. Zie ook p. 137.

Portret van Philippus Rovenius (1574-1651) (foto: /, ’s-Gravenhage)

Page 16: Hemelse voorbeelden

gen en competentieproblemen kennen; van enige vriendschap tussen debeide priester-dichters is niets bekend. Daarnaast is er in Delft al een kape-laan, Suitbertus Purmerent (1587-1650), een oude bekende van Stalpart, diezelf op de benoeming tot pastoor had gehoopt. Purmerent heeft zich al in depastoorswoning op het Bagijnhof gevestigd en strijkt ook het pastoorssalarisop; tevens geeft hij leiding aan de gemeenschap van oud-kloosterzusters, aande begijnen en aan een gemeenschap van kloppen. Stalpart moet in de begin-tijd dus verschillende moeilijkheden overwinnen: hij moet de nodige in-komsten zien te verkrijgen, een woning vinden en tot een werkbare verhou-ding met de kapelaan komen. Ook moet hij zich een plaats veroveren in de tamelijk verdeelde katholieke gemeenschap. Uiteindelijk installeert ookStalpart zich op het Bagijnhof,10 in een ander huis dan zijn kapelaan, en ver-zamelt hij eveneens een gemeenschap van religieuze vrouwen om zich heen,waaraan hij veel tijd besteedt. Over de resultaten van zijn verdere zielzorg isniet zo veel bekend. Verschillende bronnen noemen zijn grote inzet en opof-feringsgezindheid en zijn vermogen bekeringen tot stand te brengen; hijweet velen te ontroeren met zijn grote spreekvaardigheid en overtuigings-kracht.

Zijn ambtsgebied beperkt zich niet tot de stad Delft, maar bestrijkt ookde omliggende dorpen, zoals Rijswijk, Voorburg, Wassenaar, Wateringen,Monster en Maasland. Persoonlijke contacten doen hem ook af en toe optre-den te Den Haag en Leiden, terwijl zijn benoeming als aartspriester vanDelft, Rotterdam en Schiedam in oktober 1613 hem eveneens regelmatig inde steden aan de Nieuwe Maas brengt en zelfs tot op het eiland Putten. Hetwerk in de missie, met haar uitgestrekte ambtsgebied en met de problemenvan het verdeelde en nog naar de juiste organisatievorm zoekende katholicis-me, moet een zware opgave zijn geweest voor de fijngevoelige Stalpart, dielichamelijk niet al te sterk is. Daarbij komen nog de gespannen verhoudin-gen met de wereldlijke overheid, die hem dwingen tot voortdurende voor-zichtigheid. Zijn soms al te vrijmoedige optreden en populariteit – hij weeteen groot gehoor te trekken en schrikt niet terug voor bijeenkomsten met200 of 300 gelovigen – komen hem enkele malen op vervolging of een kortegevangenisstraf te staan. Over het algemeen weet hij zich echter doorbevriende relaties, ook in het Delftse patriciaat, gesteund. Men moet zijnambtsuitoefening in de jaren 1613-1630 tevens plaatsen tegen de achter-grond van de politieke gebeurtenissen in de Republiek, met onder meer in1618-1619 het ernstige conflict tussen gomaristen en arminianen dat uit-loopt op een nederlaag van de laatsten – een uitkomst die ook een verslechte-ring van de situatie van de katholieken tot gevolg heeft. Daarbij eindigt in1621 het Bestand en laait de oorlog met Spanje opnieuw op, een strijd diemet de val van onder meer Den Bosch in 1629 en Breda in 1637 voor deSpaansgezinden – waartoe ook de seculiere priesters in deze jaren gerekendmoeten worden11 – een zeer ongunstig verloop kent. Als hij vijftig is nemende krachten van de Delftse pastoor af en na een jaar van vermoeidheid en

16

Page 17: Hemelse voorbeelden

voortdurende ziekte, liefdevol verzorgd door zijn kloppen, sterft hij op 29december 1630, omringd door enkele collega’s. Zijn geestelijke nalaten-schap bestaat onder andere uit enkele leerdichten en een aantal onuitgege-ven geschriften.

Het is in de Delftse jaren dat Stalpart zich aan het schrijven heeft gezet,een activiteit die voor hem deel uitmaakt van zijn veelomvattende pastoraletaak. Teruggekeerd uit Leuven en Rome moet hij zich verwonderd hebbenover de geringe geestelijke bagage van zijn gelovigen en over de schaarsemiddelen die de zielzorger ten dienste staan om hen te onderrichten. In eenbrief van 19 oktober 1613 aan Sasbout Vosmeer vraagt hij bijvoorbeeld ofdeze niet een goede catechismus kan voorschrijven, waarbij hij het voor-beeld noemt van de zijns inziens uitstekende catechismus van Bellarmi-nus.12 Het is tegen deze achtergrond dat men zijn eigen geschriften moetplaatsen, als pogingen om een bijdrage te leveren aan de vorming van dekatholieke gelovigen en te voorzien in de behoefte aan goede didactische tek-sten. In 1621 verschijnen twee werken, Hemelryck en Evangelische Schat. Inbeide boeken wordt een leerstuk van de kerk uitgelegd aan de hand van eenheiligenleven, in beeldrijke en soepele alexandrijnen verteld. In het eerstegeval gaat het om een beschrijving van de hemel in 26 gedichten, waarbij talvan bijbelplaatsen en bijbehorend commentaar van kerkvaders zijn samen-gebracht in een vertelling over Adrianus, de rechter die zich volgens de over-levering door 23 gemartelde christenen laat onderrichten en ten slotte ookzelf kiest voor het christelijk geloof en de marteldood sterft. In het tweedegeval wordt uitgelegd hoe de hemelse schatten van heel andere aard zijn dande aardse, aan de hand van het verhaal van de heilige diaken Laurentius, diezijn cipier Hippolytus weet te bekeren en daarna samen met hem de martel-dood sterft. Deze heiligen, stadspatronen van Rotterdam en Delft, wordende lezers ten voorbeeld gehouden.

17

. Over het Delftse Bagijnhof in deze jaren schrijft Dirck van Bleyswijck in zijnBeschryvinge der Stadt Delft uit 1667 (p. 314): ‘Ende wert dit groote Begijnhof noch tenhuydigen dage van vele Begijnen (die hier haer eygen aparte wooningen hebben / en inhuyr ofte eygendom besitten) bewoont / zijnde voor haer een seer bequame en plaisierigeplaetse / hebbende yder woon-huys noch een kleyne Bassecourt ofte voorplaets / met eenhoute hecke en voordeure van het algemeene binne-pleyn afgeschut / ende alle (uyt-genomen die in de achterstraet woonen) haer vermaeckelijck uytsicht op de voorsz[egde]binnenruymte ofte velt met boomen.’ Hij beschouwt begijnen en kloppen kennelijk alsidentiek: ‘dewelcke anders Religieusen / Nonnen / Kloppen / Klopsusters oock metQuesels werden genaemt’. . Zie p. 238 noot 47. . 228 nr. 14 (3547). Vgl. Hey-ligers, ‘Correspondentie’, 1941, p. 228: Num expectare et sperare debeamus ab authoritateIllustrissimae D.V. unum en certum modum catechisandi rudes. Qui communi consensu per omnes hasce provincias tradatur et excipiatur, sicuti per totam Italiam et Hispaniam traditur et excipitur Catechismus Cardinalis Bellarmini qui ut brevitate ita et facilitate meo quidemiudicio, omnibus antecellit. (Onderstrepingen van Stalpart) Uiteindelijk zal Vosmeersopvolger Rovenius in 1622 overgaan tot het voorschrijven van één catechismus; zieClemens, ‘The restricted Eschaton’, 1994; Van Schaik, ‘Het pauselijk primaat in deHollandse zending’, 1977, pp. 116 e.v.; en Crescentius, ‘De catechismus van Rovenius’,1957.

Page 18: Hemelse voorbeelden

Brief van Stalpart aan Sasbout Vosmeer, d.d. 6 september 1613 (foto: UtrechtsArchief, 228 nr. 14/3490). Stalpart schrijft enthousiast over zijn eersteervaringen in de Hollandse missie: ‘Waarom zou ik, na dit schrap zetten in het begin, vanwege onze Eeuwige Herder, niet durven verwachten dat zijn aanschijnover ons zal lichten en het werk van zijn handen ons zal leiden?’

18

Page 19: Hemelse voorbeelden

Een jaar later verschijnt Vrouwelick Cieraet van Sint’ Agnes Versmaedt,13

eveneens een leerdicht aan de hand van een heiligenleven, in dit geval datvan de Romeinse maagd Agnes. Het is een werk dat zich richt tot vromevrouwen, aan wie de auteur kleding- en gedragsvoorschriften geeft die hijontleent aan de Schrift, aan kerkvaders en andere klassieke schrijvers. Het‘Kleed-Bericht’ in proza wordt gevolgd door achttien gedichten die delevensgeschiedenis van de Romeinse maagd oproepen en tevens ingaan opde verering van Agnes in Rome en de translatio van haar relieken naarUtrecht. Stalparts volgende werk verschijnt twee jaar later en is geheel inproza gesteld. Het gaat om de Roomsche Reijs,14 een populaire verhandelingover de zin en traditie van bedevaarten, de aanbidding van de graven van deapostelen en de verering van de heiligen, in de vorm van een dialoog tusseneen katholiek en een protestant. Het verhaal zit vol ontleningen aan het werkvan bekende polemisten als Bellarminus, Becanus en Lessius, maar is deson-danks een leesbaar geheel geworden.

Al deze werken van Stalpart getuigen van een grote humanistische be-langstelling voor Schriftuitleg en bestudering van de christelijke Oudheid:naast het vrij systematische interpreteren van bijbelplaatsen wordt een beel-dende beschrijving gegeven van de levens van de bezongen heiligen enwordt gerefereerd aan de oudchristelijke geschiedenis. Deze documentatie,die met stichtelijke en polemische bedoelingen in de teksten is verwerkt ofals annotatie erbij wordt gegeven, maakt de teksten soms wat zwaar enbreedsprakig, terwijl de toon soms tamelijk belerend is. De teksten behou-den echter een zekere charme vanwege het levendige en beeldende taalge-bruik, zowel in proza als in poëzie. Overigens zijn al deze werken anoniemverschenen, wellicht bij eenzelfde Delfts drukkersadres dat schuilgaat onderverschillende aanduidingen.15

Ook de liedteksten die Stalpart in deze jaren schrijft hebben in eersteinstantie een stichtend oogmerk. Ze zullen vooral geschreven zijn voor demuzikale bijeenkomsten die hij op het Delftse Bagijnhof organiseert, maarkunnen tevens een wijdere verspreiding hebben gehad. Er zijn verschillendecycli. Allereerst zijn er de vier- en vijfstemmige liederen geschreven op hetevangelie van de zondagen, in 1628 uitgegeven onder de titel Gulde-Iaer OnsHeeren Iesu Christi.16 In deze ongeveer honderd liederen wordt het evangelievan de zondagen verteld, uitgelegd en met gebeden omlijst. Dan zijn er desoms meerstemmige, maar meerendeels eenstemmige liederen op de heili-genfeesten van het gehele jaar, na de dood van Stalpart bekend geworden

19

. Een moderne maar ongepubliceerde tekstuitgave met inleiding en commentaar is dedissertatie van N. van der Heijden-Rogier (1978). . Een knappe analyse van opbouw enbrongebruik van dit geschrift geeft Polman in zijn aan de Roomsche Reijs gewijdemonografie (1938). Een korte typering van het werk ook in Van Leeuwen, ‘Van Jubeljaartot Gulden Jaar’, 2000. . Lucas, ‘De drukkersadressen’, 1940; vgl. Mensink in deinleiding van de , p. 17. . Van de bundel is een nieuwe tekstuitgave verschenen,bezorgd door Mensink en Böhmer (1968).

Page 20: Hemelse voorbeelden

onder de titel Gulde-Iaers Feest-dagen.17 In deze meer dan vijfhonderd liede-ren worden de heiligen aangeroepen, hun lotgevallen bezongen en van stich-telijk commentaar voorzien. Een derde cyclus van meer dan tweehonderdliederen is na de dood van Stalpart uitgegeven onder de naam Extractumkatholicum, als een katholiek medicijn tegen de ziekte van het protestantis-me. Het gaat om een soort uitgebreide catechismus in liedvorm, waarvannaast de leerstellige inhoud ook de bij tijd en wijle fel polemische toonopvalt. De gekozen melodieën zijn vaak dezelfde als die voor de Gulde-IaersFeest-dagen, zodat ook hier het eenstemmige lied in de meerderheid is. Tenslotte zijn er nog tachtig madrigalen van Stalpart bekend, die uitgegeven zijnals een soort aanhangel van de Gulde-Iaers Feest-dagen.18 De muziek is dievan zestiende-eeuwse Italiaanse madrigalen, dus vier- of vijfstemmig, waar-van de teksten in het Nederlands vertaald en bewerkt zijn: het zijn over hetalgemeen vergeestelijkingen van de oorspronkelijk profane liefdesliederen.Alles tezamen zijn er een kleine duizend liedteksten bewaard gebleven dieaan Stalpart kunnen worden toegeschreven: een indrukwekkende produc-tie, die hem blijvende literaire roem heeft bezorgd.

Het is niet eenvoudig om het succes van Stalparts liederen in te schatten.Het is een feit dat slechts één bundel, de Gulde-Iaers Feest-dagen, een(titel)herdruk heeft gekend.19 Dezelfde bundel ondergaat nog geen tien jaarna verschijnen echter een grondige bewerking; een deel van de liederenwordt onder de titel ’t Ronde jaer opnieuw uitgebracht, maar met anderemelodieën en sterk aangepaste teksten. In het voorwoord geeft de bewerkervan de liederen, C. Vermeulen (1611-1668), die pastoor was te Stompwijk,een indruk van de waardering van Stalparts liederen:

Soo heeft onlangs den Eerw. Heer Jan Stalpert, uyt liefde demoeyten aengenomen, ende in ’t licht laten komen een Boeck,geintituleert: Des Gulde Jaers Feestdagen, gemaeckt op elcken Feest-dagh van ’t geheele Jaer. Beneffens dit, noch een ander,gheintituleert: ’t Gulde Jaer Ons Heeren Jesu Christi, in ’t welcke hy begrepen heeft alle de Sonnendagen, en daer op vallendeEvangelien van ’t rondt-loopende jaer, alle seer geleert, stichtich,ende vermaeckelijck, eensdeels, om de aengename diversiteyt vanStemmen, ende Voysen; anderdeels, om de korte-klaricheyt, ofteklare-korticheyt, waer mede hy dese is uytdrukende, ende aen dendach brengende: met een aessem, met een woord geseyt, vanniemandt te verbeteren...

20

Page 21: Hemelse voorbeelden

Hij voegt ook een verklaring toe voor de desondanks moeizame receptie vande liederen: de muziek is te moeilijk en de melodieën zijn te onbekend:

Doch, dewijle de Voysen van ’t eersteBoeck, naeuwelijcx van thien een, degemeene man bekent, ende ’t ander voor niemant anders, als voor ervareMusicijns dienstich en zijn: soo ist, dat menichfuldicheyt van ChristeneCatolijcke niet op en houden te klagen,ende bedroeft te blijven, dat sy om haeronwetentsheyts wille voorschreven, devruchten van dese, naer will’ en wenschniet plucken en kunnen.

De bundel ’t Ronde jaer heeft in elk geval eensuccesvoller bestaan gekend dan de bundels vanhet Gulde-Iaer zelf, want het Ronde jaer zalmeer dan tien herdrukken kennen, tot ver in deachttiende eeuw.20 Het is de vraag – gezien deenorme ingrepen in tekst en melodie – of mendit succes nog wel op het conto van Stalpart kanschrijven, of dat dit moet worden toegeschre-ven aan de bewerker. De formule van de bundelblijkt in elk geval aan te slaan. Ondertussenworden liederen van Stalpart ook in anderezeventiende- en achttiende-eeuwse verzamel-bundels opgenomen, zoals in Het Paradijs dergheestelijcke en Kerckelijcke Lof-sangen vanTheodotus (vierde druk van 1638),21 EenGheestelijck Lust-hoofken (1642), GeestelijckeHarmonie (1643), Verscheyden Kers Liedekens (1645) en Oude en Nieuwe Lof-sangen (verschillende drukken, onder meer 1740).22 De bundels van Stalpartzelf raken echter in de vergetelheid en men vraagt zich af wat men in katho-lieke kring nog van de auteur weet: zijn naam wordt in de genoemde verza-melbundels namelijk nergens aan de opgenomen liederen verbonden.

Er zijn enkele getuigenissen die toch wijzen op een zekere bekendheid,

. Dit was eigenlijk de titel van de tweede druk uit 1635. De eerste druk van een jaareerder heette gewoon Den Schat der Geestelijcke lofsangen, wat in de herdruk de ondertitelzou worden. . Zie hiervoor de uitgave door Van der Heijden (1960). . Zie p. 37. . Zie voor de publicatiegeschiedenis van deze bundel Michels, Filologische opstellen,1958, deel , pp. 185-189 en 239-242. . Zie voor de relatie van de en Het Paradyspp. 51, 148 en 155. . Deze vindplaatsen worden vermeld door Michels, Filologischeopstellen, 1958, deel , pp. 189 e.v.

Portret van Cornelis Vermeulen (1611-1668), pastoor van Stompwijk en samensteller van de bundel ’t Rondejaer met bewerkingen van Stalpartsliederen (1644) (foto: Utrecht, s 09229)

Page 22: Hemelse voorbeelden

onder andere in Amsterdam. In 1638 wijdt de katholieke Amsterdamsedichter C.G. Plemp namelijk twee epigrammen aan Stalpart, in het Latijn.23

De Amsterdamse jezuïet Augustinus van Teylingen, die in zijn gebeden-boekje van 1628 al een lied van Stalpart had opgenomen, leende in 1640 ookde titel Extractum katholicum voor een eigen werkje.24 Ook Vondel moetbekend zijn geweest met het werk van Stalpart, ofschoon de Amsterdamsedichter nergens expliciet zijn naam noemt.25 Blijkens de Hollandse historie-schrijver Simon van Leeuwen wordt Stalparts werk ook aan het eind van dezeventiende eeuw nog in ere gehouden onder de katholieken. Opmerkelijk isde lovende beschrijving uit 1685 van de protestantse Van Leeuwen, die tocheen zekere bekendheid van de Delftse priester-dichter en waardering voorzijn werk bij een groter publiek suggereert:

hy was een man van groote deugden en geleertheyt, sprekendemenigerley talen, die hy buytens Lands, so in Italien als in andereoorden van de Christen werelt, op sijne reyse geleert hadde, en was insijn tijd de soet-vloeyenste Poëet, die Holland doen maal hadde;veele van sijne Boeken, meest die in Versen gemaakt zyn, gaan indruk uyt, die onder de Roomsgesinde in een bysondere estimegehouden werden.26

Zo wordt Stalparts werk ook in katholieke kring in de annalen vermeld, zoalsin de Batavia Sacra van Van Heussen (1714) en de Nederlandse bewerkingdaarvan, de Kerkelijke Historie en Outheden van Van Rijn (1715-1716), even-als in de werken van de Zuid-Nederlandse biograaf J.A. Foppens (1739) envan de Delftse pastoor en historicus N. Broedersen (1754). De prille Neder-landse literatuurgeschiedenis van de zeventiende en achttiende eeuwbesteedt echter geen aandacht aan Stalpart; daarvoor zijn de katholieke lie-deren kennelijk te onbekend en te marginaal. In het werk van GeeraardtBrand, David van Hoogstraten, Andries Pels, Justus van Effen en LambertBidloo blijft de katholieke dichter onvermeld.

Het duurt tot halverwege de negentiende eeuw voordat Stalpart weerwordt ontdekt. Nadat de Bossche classicus C.R. Hermans in 1840 een kortebespreking aan het in Den Bosch uitgegeven Vrouwelick Cieraet wijdt, is hetvooral de katholieke voorman Alberdingk Thijm die Stalpart onder de aan-dacht van het publiek brengt. Thijm plaatst een uitvoerig essay in een van deeerste afleveringen van zijn Volksalmanak voor Nederlandsche Katholieken(1853),27 met enerzijds een behoorlijk goed gedocumenteerde biografischeschets en anderzijds een impressie van zijn literaire werk aan de hand van eenkeuze van teksten. Hij lanceert de onbekende dichter met zoveel elan datdeze sindsdien niet meer weg valt te denken uit de Nederlandse letteren.Thijm plaatst Stalpart op hetzelfde niveau als Hooft en Starter, waarmee hijde liberale, protestantse en katholieke literaire zuil elk een dichterlijke aarts-vader geeft. Hij wijst op de Italiaanse inbreng van Stalpart, die vergelijkbaar

22

Page 23: Hemelse voorbeelden

zou zijn met die van de twee jaar jongere Hooft, en legt verder een aantaltamelijk romantische accenten die in de literatuurgeschiedenis nog een langleven zullen leiden. Zo uit hij zijn bewondering voor het heroïsche leven vande priester en roept hij de sfeer op van het stille Bagijnhof, waar de dichter inbijna kloosterlijke afzondering heeft gewerkt. Hij prijst de liederen als eenpionierswerk in een tijd waarin de katholieken niet over moderne engeschikte gezangboeken konden beschikken en geeft hoog op van hun suc-ces. Daarbij geeft hij een overdreven weergave van de productie (‘wiens lie-deren wellicht opklimmen tot een getal van twee-duizend, zo niet méer’, p. 232) en verwijst hij naar de vele anonieme ontleningen in verzamelbun-dels, waarvan hij verschillende in zijn jeugd nog heeft gezongen. In eentreffende typering van de liederen noemt hij hun soepele taal, hun stichtelijkkarakter (‘zijn voortreflijk dichterlijk talent maakte hij dienstbaar aan debepleiting der geloofswaarheden, de vereering van God en zijne Heiligen’,p. 207), hun erudiete vormgeving en plastische aanschouwelijkheid. Aan dehand van initialen in het voorwerk van de bundels reconstrueert hij Stalpartsvermeende vriendschappen met andere katholieke dichters, zoals Justus deHarduyn, Anna Roemers en Joost van den Vondel, waarbij hij het welopmerkelijk vindt dat de laatste zijn lofdicht schrijft ‘minstens negentienjaren voor ’s dichters te-rug-keer tot de Katholieke Kerk’.28 Thijm houdtzijn publiek met groot enthousiasme het missionair-katholieke karakter vanhet werk van Stalpart voor en verwijzend naar Simon van Leeuwen besluithij zijn bijdrage met een pathetisch eerbetoon:

Den Auteur van de tegenwoordige schets is het een zoete, eenstreelende voldoening zich met fierheid een van die ‘Roomsgesinde’te mogen gevoelen, welke den naam van Stalpert in eere houden, en met een dankbaren traan in het oog naar den man opzien, wien,voor Gods Throon, de belooning van zijn arbeid op aarde nietontgaan kan zijn.

23

. Arens, ‘Twee epigrammen van C.G. Plemp’, 1960. Plemp stond in nauw contact metStalparts vriend en biechtvader Rumoldus van Medenblick en maakte ook epigrammen opde Delftse martelaar Cornelis Musius. Zie p. 47 noot 28. . Hij publiceerde dit onder deschuilnaam Peregrinus Amstelius. Zie Van Schaik, ‘Het pauselijk primaat’, 1977, p. 134.Vgl. Loosen, ‘De liederen in het gebedenboekje (1628) van pater A. van Teylingen ’, p. 415. . Michels, ‘Vondel-Stalpart. Apollonia van Veen, familie en vrienden’, in:Michels, Filologische opstellen, 1961, deel , pp. 59 e.v., maakt aannemelijk dat Vondel deRoomsche Reijs kende. Voor de omstreden toeschrijving van een drempelgedicht in hetVrouwelick Cieraet aan Vondel, zie noot 28. . Batavia Illustrata, 1685, p. 1173. . Alberdingk Thijm, ‘Joannes Stalpaert van der Wiele’, 1909, en ‘Nog iets over JoannesStalpaert van der Wiele’, 1854, later gebundeld in de Werken (1909), waarnaar hier wordtverwezen. . Alberdingk Thijm, ‘Joannes Stalpaert van der Wiele’, 1909, p. 210. Devraag of dit drempelgedicht van Vondel is heeft in de jaren dertig tot veel discussie geleid,een discussie die echter (voorlopig) is beëindigd door Van der Heijden-Rogier in ,Vrouwelick Cieraet, 1978, p. xv e.v. Zij maakt, onder verwijzing naar eerdere secundaireliteratuur, aannemelijk dat het drempeldicht van Stalpart zelf is en niet aan Vondel kanworden toegeschreven.

Page 24: Hemelse voorbeelden

Ook in de bloemlezing Gedichten uit Verschillende Tijdperken (1852) en inzijn liedbundel Oude en Nieuwere Kerst-Liederen (1852) uit hetzelfde jaarhad Thijm al werk van Stalpart opgenomen, in het laatste geval mét muziek.Zowel de teksten als de muziek van de tien van Stalpart gekozen liederen inde laatste bundel zijn, om tegemoet te komen aan de smaak en het taalgevoelvan het negentiende-eeuwse publiek, door Thijm en zijn broer ingrijpendgewijzigd, zozeer zelfs dat de aanpassingen nauwelijks onderdoen voor dievan het door Thijm zo verfoeide Ronde jaer.29 Een groot succes lijkt de bun-del kerstliederen echter niet te zijn geweest, hij is nooit herdrukt en debewerkingen van de gebroeders Thijm zijn, op een enkele uitzondering na,niet doorgedrongen tot het kerstliedrepertoire.30 De door Thijm in hetvooruitzicht gestelde bloemlezing uit het Gulde-Iaer heeft ook nooit hetlicht gezien. Deze taak is daarom overgenomen door zijn vriend Van Vloten,die in 1865 een uitgebreide Stalpart-bloemlezing publiceert, in de Pan-theon-reeks, waarvan meer dan de helft bestaat uit heiligenliederen. VanVloten geeft aan dat er voor hem vier dichters zijn uit de zeventiende eeuw:‘den onverschilligen Hooft, den onverdraagzamen Revius, het Puriteinscheloshoofd Starter en den oudgeloovigen Stalpart’. Opnieuw wordt Stalpartdus nadrukkelijk in een canon opgenomen met een verzuild perspectief.31

Thijm en Van Vloten hebben Stalpart op zo’n nadrukkelijke wijze gelan-ceerd, dat ook het niet-katholieke volksdeel hem gaat lezen. Zo leveren ookprotestanten al snel een bijdrage aan de Stalpart-studie, zoals G.F. Haspels,predikant te Rotterdam, G.J. Hoogewerff, directeur van het NederlandsInstituut in Rome en, in een breder verband, W.J.C. Buitendijk.32 Hooge-werff geeft, na eerdere publicaties in tijdschriften, in 1920 een fraai verzorg-de bloemlezing uit van Stalparts liederen. In katholieke kringen wordt hiermet gemengde gevoelens op gereageerd, allereerst omdat Hoogewerff ditniet in alle opzichten kundig heeft gedaan, maar vooral omdat hij zijn katho-lieke tijdgenoten voor is geweest.33 Ook voor protestanten is het volgensHoogewerff interessant kennis te nemen van Stalparts werk: ‘Behoeft dusvoor Roomsch-Katholieken de poëzie van den zeer rechtzinnigen Stalpartstellig niet te worden gerechtvaardigd, voor Protestanten is het belangwek-kend om te zien, hoe in de toenmaals actueele geloofsverschillen door eenopponent der Reformatie werd geargumenteerd en getuigd.’ Een uitspraakwaarin men het programma kan zien van Buitendijks dissertatie uit 1942, diegaat over de beeldvorming van het protestantisme bij katholieke auteurs inde zeventiende eeuw en waarvoor Stalpart een belangrijke bron is. ZowelHoogewerff als Buitendijk neemt de geloofstegenstellingen van de zeven-tiende eeuw dus als kader voor de bestudering van Stalpart, waarbij ze zicher nadrukkelijk van bewust zijn dat Stalpart een ‘opponent der Reformatie’is. Dit neemt niet weg dat ze hem tevens een plaats gunnen in de nationaleliteraire canon. Hoogewerff noemt Stalpart een bij uitstek ‘nationaal’ dich-ter, waarbij dat begrip een ruime invulling krijgt: ‘Stalpart is metterdaad,net als Gezelle, een zanger voor geheel het volk van Groot-Nederland. Als

24

Page 25: Hemelse voorbeelden

zoodanig moge hij zoowel door Hollanders als door Vlamingen weder wor-den gewaardeerd. Hierbij zij opgemerkt dat Stalpart zelf zich, blijkens zijnpoëzie, zeer stellig niet bij uitsluiting ‘‘Hollandsch’’ voelde, doch dichttevoor de gezamenlijke taalgemeenschap der Lage Landen. Dáárvan was hijde welsprekende tolk, en hij is het nog.’

Bestuderen zowel katholieken als protestanten Stalpart dus vanuit hetverzuilde perspectief van hun tijd, beide groepen beschouwen Stalpart alseen belangrijk dichter die behoort tot de nationale literaire canon. De litera-tuurgeschiedenissen weerspiegelen deze communis opinio al spoedig. Het isVan Vloten die Stalpart als eerste een plaats geeft in een literatuurgeschiede-nis, namelijk in zijn Beknopte geschiedenis der Nederlandsche Letteren(1864).34 Stalpart blijft nog onvermeld in de Geschiedenis der NederlandscheLetterkunde van J. ten Brink (1897), en in de eerste drukken van W.J.A.Jonckbloets Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde, maar hij wordt ineen latere druk hiervan wél vermeld en met waardering besproken.35 Deliteratuurgeschiedenis (1906-1912) van Kalff spreekt eveneens waarderendover Stalpart, al leest men tussen de regels door wel dat de hoogleraar uitLeiden zich wat ongemakkelijk voelt bij de katholieke thematiek van hetwerk. In Kalffs bespreking komt een nieuw stereotype voor, dat een hard-nekkig bestaan zal leiden: Stalpart wordt erin afgeschilderd als een bijnamiddeleeuwse dichter, vanwege de thematiek, zoete inkleding, eenvoudigevolkse toon en dialogische stijl van zijn liederen. Om aan te geven hoezeerStalpart uit de toon valt in de zeventiende eeuw, vergelijkt Kalff hem met deeveneens katholieke Vondel: ‘welk een verschil zien wij dan. Zeker, ookVondel was en bleef na zijn overgang goed-Roomsch; hij heeft zijn nieuwgeloof, zijne nieuwe Kerk en hare priesters gevierd en verdedigd; doch hoestaat het algemeen-Christelijke in hem naast of boven het Roomsch-Katho-lieke, hoe vereert en bewondert hij de Oudheid, de antieke en de Renaissan-ce-kunst, hoe ver liggen de middeleeuwen achter hem. [...] Maar deze pries-ter dicht een lied op de Broeders des Gemeenen Levens, prijst Ruysbroeck

25

. Alberdingk Thijm, ‘Joannes Stalpaert van der Wiele’, 1909, p. 229: ‘’t Is maar jammer,dat deze welmeenende poging, ten gemeenen nutte en ter eere van den DelftschenAartspriester, over het geheel zoo bedroevend uitviel.’ Zie over de opzet van Thijmsbewerkingen Van der Plas, Vader Thijm, 1995, pp. 194-197. . Een optimistischerinschatting vindt men bij Van der Plas. . Het feit dat een hoogleraar van het protes-tantse Atheneum in Deventer de eerste bloemlezing samenstelt van de katholieke Stalpart,mag opmerkelijk heten. Studies gewijd aan Van Vlotens werk, zoals die van M. Mees-Verwey (1928) en F. van Vloten (1991), besteden echter nauwelijks aandacht aan zijnbelangstelling voor Stalpart. . Haspels had al de nodige aandacht aan Stalpart besteedin zijn De Geestelijke Poëzie (1909), toen Hoogewerffs studie verscheen in het tijdschriftOud-Holland (1911). Door de oorlog opgehouden, verscheen de bloemlezing van de in Italië werkzame Hoogewerff, Joannes Stalpart van der Wielen, eerst in 1920. Ook in dedissertatie van Buitendijk, Het Calvinisme, 1942, komt Stalpart regelmatig voor. . In deze zin mag men de buitengewoon kritische besprekingen van Michels interpre-teren, gebundeld in zijn Filologische opstellen, 1958, deel , pp. 173 e.v. . Van Vloten,Beknopte geschiedenis der Nederlandsche Letteren, 1865, pp. 252 e.v. . Namelijk de vierdedruk uit 1890, deel , pp. 129 e.v.

Page 26: Hemelse voorbeelden

en Thomas à Kempis; in zijn werk ’t Hemelrijck dat in 1621 uitkwam, vindenwij een zuiver middeleeuwsche voorstelling van den hemel. [...] In aanslui-ting bij de middeleeuwsche geestelijke lyriek dicht hij een groot aantal liede-ren op de hoogtijden van het Kerkelijk Jaar.’ (pp. 338-339) De Ontwikke-lingsgang der Nederlandsche Letterkunde (1922-1927) van Te Winkel bevateveneens een vrij lang en waarderend hoofdstukje over Stalpart, al verraadthet feit dat de Roomsche Reijs door de auteur ‘minder hatelijk’ wordt gevon-den dan het Extractum katholicum nog wel iets van de liberaal-protestantseoriëntatie van de schrijver. De accenten die Thijm indertijd heeft gelegd,leven nog voort in Te Winkel. Stalpart is voor hem een auteur die in afzon-dering heeft gewerkt: ‘Onder de Noordnederlanders staat hij, althans in heteerste kwart der zeventiende eeuw, als katholiek vertegenwoordiger derpoëzie zoogoed als alleen’ (p. 316). Daarbij wijst ook Te Winkel op de mid-deleeuwse, volkse toon die zo verschilt van die van de meeste renaissancistenvan zijn tijd; gezien het stichtelijk karakter van het werk ziet hij een parallelin Cats. Dezelfde accenten treft men nog iets sterker aan in de Geschiedenisvan de Letterkunde der Nederlanden (1939-1951), waarin Stalpart heel teke-nend behandeld wordt in het deel In de schaduw der groten, als enige katholiekna een aantal protestante dichters (een overigens wel vaker voorkomendeordening in de literatuurgeschiedenis). De literatuurgeschiedenis van Ge-rard Knuvelder volgt het omgekeerde procédé. Hij behandelt Stalpart teza-men met de protestanten Camphuysen en Revius alvorens zich te wenden‘tot Amsterdam en de grote dichters’. De katholieke Knuvelder legt net alsde anderen het accent op de afzondering van de ‘half of heel ondergedokenkatholiek’ en de ‘heldhaftige godsdienstige activiteit’ van de auteur. Hijnoemt ook het ‘nog (of weer)’ middeleeuwse karakter van het oeuvre, of-schoon hij tevens spreekt van een ‘moderne virtuositeit’ en ‘bekende barok-sfeer’.36 Geconstateerd moet worden dat de grote literatuurgeschiedenissendus een beeld schetsen dat teruggaat op Thijm en waarbij Stalpart als ‘ver-tegenwoordiger’ van de katholieke letterkunde uit het begin van de zeven-tiende eeuw een nationale betekenis wordt toegekend. Geleidelijk aan wordtechter Thijms portret van een eenzaam en vooruitstrevend pionier vervan-gen door dat van een in afzondering werkende, bijna verdwaalde middel-eeuwer, een interpretatie die voor het eerst door Kalff wordt aangereiktmaar vervolgens geliefd wordt, en bijvoorbeeld ook in het romantische essayvan De Stem-redacteur Dirk Coster terugkeert.37

Naast de schrijver Dirk Coster zijn in de twintigste eeuw de geleerdenL.C. Michels, J. Pollmann, P. Polman, J.B. Knipping en W.J.M.A. Assel-bergs de voornaamste pleitbezorgers van Stalpart. Vooral in Nijmegenwordt met een zekere regelmaat aandacht besteed aan de zeventiende-eeuw-se katholieke dichter. Michels en Asselbergs geven er herhaaldelijk collegeover hun geliefde Stalpart en weten verschillende studenten tot onderzoekaan te zetten: uit deze school komen de proefschriften voort van B. Mensink,M.C.A. van der Heijden en N. van der Heijden-Rogier. Door de katholieke

26

Page 27: Hemelse voorbeelden

geleerden wordt geleidelijk aan een nuancering aangebracht in het watgrootse en romantische beeld dat Thijm had geschapen en Coster had gecul-tiveerd. Stalpart is niet meer alleen de in afzondering levende begijntjes-dichter, hij wordt eigentijdser. Pollmann laat bijvoorbeeld zijn relatie zientot de muziekcultuur van zijn tijd – een onderwerp dat nog nauwelijks aan-dacht had gekregen.38 Knipping legt een verband tussen Stalparts liederenen de beeldcultuur van zijn tijd – ook een relatief nieuwe benadering van zijnwerk.39 De ‘volkse toon’ van Stalpart wordt niet langer als middeleeuwsopgevat, maar als logische consequentie van het pastorale oogmerk van zijngeschriften. Zo schrijft Asselbergs in de inleiding van Dichters der Contra-reformatie (1932): ‘De priester-lyriek van de Contra-reformatie werdgeschreven voor kleine, concrete parochies en voor stille kloosters, waar devroomheid van de menschen de eenige bezielingsprikkel van de dichter was.Ze is daarom eenvoudig en intiem, zonder moedwillige artisticiteit. In devolle bloei van de renaissance bewaren haar woorden een primitieve onge-reptheid. Ze zijn helemaal de gebruikswoorden van alledagsmensen geble-ven.’ (p. 44)

Naarmate er meer onderzoek wordt gedaan, wordt het steeds moeilijkerom Stalpart nog als een verlate middeleeuwer te beschouwen. Polman publi-ceert in 1938 een studie van de Roomsche Reijs en komt tot de conclusie datdit boek een bewerking is van materiaal uit grote, in Europa vermaardehandboeken, een van de ‘Nederlandse symptomen van Europese verschijn-sels’. De Delftse priester benut de eruditie en methode van Romeinse enLeuvense geleerden voor een werkje dat ten dienste staat van de HollandseZending. Hij toont zich daarmee een goed geïnformeerde, zij het niet al teoriginele activist van de Contrareformatie: ‘Stalparts portret past alleen inde houten marmer-lijst van de Tegenhervorming onder het kruis.’ (p. 9)Ook de in 1960 verschenen studie van Stalparts madrigalen, van Van derHeijden, geeft de eigentijdse en Europese inspiratiebronnen van de muzika-le Delftse dichter aan: hij maakt nieuwe teksten op muziek van onder ande-ren Marenzio en Gastoldi, de nog niet zo lang tevoren overleden componis-ten die zowel in de Lage Landen als in andere landen van Europa op datmoment erg in de mode zijn. In zijn bewerkingen toont Stalpart zich eenverfijnde, internationaal georiënteerde renaissancistische geest.

Een andere studie die Stalparts werk in de context van zijn tijd plaatst, ishet proefschrift van Van der Heijden-Rogier uit 1978 over het VrouwelickCieraet van Sint’ Agnes Versmaedt. Van der Heijden-Rogier geeft een be-

27

. Interessant is het om te vermelden dat Knuvelders bespreking van Stalpart te beknoptwas naar de zin van de niet-katholieke letterkundigen J.C. Bloem, Clara Eggink en A.L.Sötemann, blijkens het voorwoord van hun Stalpart-bloemlezing Poëzie (1954). . Coster, ‘Joannes Stalpaert van de Wiele’, 1931. Illustratief is ook het voorwoord in de herdenkingsuitgave van De Reecks Levensverhaal (1930), waarschijnlijk ook van dehand van Coster. . Pollmann, ‘Feiten en raadsels’, 1931. . Knipping lijkt Stalpartsheiligenliederen systematisch te hebben doorgewerkt. Er zijn tientallen verwijzingen naarin De iconografie van de Contra-Reformatie, 1939-1940.

Page 28: Hemelse voorbeelden

schrijving van de mode en kleedcultuur van de zeventiende-eeuwse burgerijwaar het leerdicht tegen ageert. Tegen die achtergrond moeten de kleding-aanwijzingen worden begrepen die Stalpart aan de religieuze maagden geeft,het publiek tot wie hij zich hier in eerste instantie richt. Qua taal ziet Van derHeijden-Rogier in Stalpart een vroege Nederlandse exponent van de con-trareformatorische barok, die de regels van de ars rhetorica goed blijkt tebeheersen, al zijn niet al zijn taalfiguren even geslaagd. Kortom: het werkvan Stalpart wordt steeds meer bestudeerd in zijn Nederlandse en Europesecontext, waarbij ook de kennis van het leven van de auteur, aanzienlijk toe-genomen sinds de publicatie van zijn biografie door Mensink in 1958, haarnut bewijst. Naast de bloemlezingen die af en toe van zijn werk verschijnen,zien ook verschillende tekstuitgaven het licht, met geleidelijk aan ook meeraandacht voor de muziek.40

Aan het slot van deze paragraaf is het wellicht zinvol om een vergelijkingte maken met de receptie van een andere zeventiende-eeuwse liederendich-ter, die in de negentiende eeuw eveneens snel doordringt tot de nationaleliteraire canon. Als rond 1870 de Nederlantsche Gedenck-clanck (1626) vanAdriaen Valerius wordt herontdekt, is dat voor de literaire en muzikalewereld van Nederland een grootse gebeurtenis.41 Valerius’ liederen wordenopnieuw uitgegeven met pianobegeleiding, in tal van uitvoeringen tot klin-ken gebracht en in eigentijdse composities bewerkt. Bekende liederen wor-den zelfs gewijzigd en gestileerd naar de manier waarop ze bij Valerius zijngenoteerd, zoals het Wilhelmus. Aan Valerius’ bundel wordt veel gezag toe-gekend, de Nederlantsche Gedenck-clanck wordt representatief geacht voorde ontwikkeling van het zeventiende-eeuwse lied in het algemeen en voorhet voortleven van het geuzenlied in de burgerhuizen in het bijzonder.Nader onderzoek zal evenwel uitwijzen dat de postuum uitgegeven bundelnauwelijks enige verspreiding heeft gekregen en dat de liederen waarschijn-lijk geen bekendheid hebben genoten buiten de familie- en vriendenkringvan de notaris uit Veere. Men moet dan ook tot het oordeel komen dat deNederlantsche Gedenck-clanck niet meer is dan een typisch, zij het kwalitatiefhoogstaand product van een plaatselijke muziekcultuur. Pas aan het eindvan de negentiende eeuw zijn Valerius’ liederen, door een wonderlijk toevalen het enthousiasme van enkelen, deel gaan uitmaken van een nationalemuziekcultuur en heeft de Zeeuwse patriciër alsnog een plaats in de litera-tuurgeschiedenissen gekregen. P.J. Meertens, die in 1942 de nieuwe uitgavevan de Nederlantsche Gedenck-clanck heeft bezorgd, relativeert het belangvan Valerius als volgt: ‘elk Calvinistisch rederijker van Nederlandse natio-naliteit had ze [de liederen] kunnen schrijven. Valerius is maar één uit devele tientallen rederijkers die onze zeventiende eeuw heeft gekend.’42

Een stelling die veel stof heeft doen opwaaien. In meerdere opzichtendient zich de parallel aan met Stalpart. Net als Valerius’ liederen zijn demeeste van zijn liederen postuum gepubliceerd. De bundels van Stalpartraken eveneens al spoedig vrijwel in de vergetelheid – al wordt een aantal lie-

28

Page 29: Hemelse voorbeelden

deren afzonderlijk nog wel overgeleverd –, totdat de auteur rond 1850 wordtherontdekt en gepropageerd als deel van de historische identiteit van hetNederlandse (katholieke) volk. Anders dan bij Valerius het geval was, wordtde muzikale kant van de nalatenschap van Stalpart aanvankelijk nauwelijksverkend. Het feit dat een groot deel van zijn oeuvre uit liederen bestaat islange tijd nauwelijks onderkend, en de herontdekking van Stalpart heeft danook eerder tot bloemlezingen en tekstuitgaven geleid dan tot muzikale uitga-ven of uitvoeringen.43

De bewondering voor de persoon van de lieddichter en het enthousiasmevoor de teksten zelf maken dat, net als bij Valerius, de vraag naar de ver-spreiding en de betekenis van Stalparts liedbundels in de zeventiende eeuwlange tijd niet is gesteld. Is Stalpart net als Valerius iemand die vooral vooreigen kleine kring liederen heeft gedicht, of hebben zijn liederen een grotereverspreiding gevonden? Volgen de liederen van Stalpart, net als die vanValerius, een bepaalde mode en zijn er misschien meer van deze katholiekepriester-dichters aan het werk geweest in de Lage Landen? Mag men, varië-rend op het gezegde over Valerius, stellen dat ‘elk katholiek rederijker vanNederlandse nationaliteit de liederen had kunnen schrijven’? De voorlig-gende studie vindt in deze vragen haar vertrekpunt. Ze beoogt, in het ver-lengde van de hierboven vermelde onderzoeken uit de school van Michels enAsselbergs, te onderzoeken welke betekenis we aan Stalparts heiligenliede-ren moeten toekennen in het panorama van de religieuze, literaire en muzi-kale cultuur van de Nederlandse zeventiende eeuw.

Het is al weer enige tijd geleden dat de laatste studies verschenen over Stal-part en zijn werk. De meest recente – het proefschrift van Van der Heijden-Rogier – dateert van 1978 en verscheen nadat het tien jaar stil was geweestaan het front van de Stalpartstudies. Men moet constateren dat de aandachtvoor het werk van Stalpart weer aan het verflauwen is en dat de zeventiende-

29

. Na de uitgave van Hoogewerff verschenen vrij spoedig de kleinere bloemlezingen vanKnippenberg (1924) en Kamphuis (z.j.). Na de oorlog verschenen nog twee uitgebreidebloemlezingen, door Eggink, Bloem en Sötemann (1954) en door Van der Heijden (1966).Naast de genoemde tekstuitgaven van Van der Heijden (1960) en Van der Heijden-Rogier(1978) is er ook een uitgave verschenen van Gulde-Iaer Ons Heeren Iesu Christi op alle deZonnen-dagen des Iaers, bezorgd door Mensink en de musicoloog Böhmer (1968). In ditlaatste werk, en in Madrigalia bezorgd door Van der Heijden, wordt ook de muziek van deliederen – zij het nog summier – besproken. . Zie de inleidingen en de bibliografie in de herdruk van de Nederlantsche Gedenck-clanck van 1942. . Geciteerd in Buitendijk,Nederlandse Strijdzangen, 1972, p. 18. . Naast de hierboven vermelde bundel kerst-liederen van de gebroeders Thijm, waarin een tiental Stalpartliederen voorkomt, kan men Florimont van Duyses Het oude Nederlandsche lied (1903-1908) noemen, waarin tweeStalpartliederen zijn opgenomen. Van Duyse heeft voor zijn magistrale uitgave welsystematisch studie gemaakt van de melodieën van Stalparts liederen.

Page 30: Hemelse voorbeelden

Het lied voor de martelaar Satyrus in de (12 januari) (foto: Nijmegen)

Page 31: Hemelse voorbeelden

eeuwse dichter – zoals de religieuze letterkunde in het algemeen – opnieuwverdrongen lijkt te worden naar de marges van de literaire canon, een positiewaar de Delftse dichter zich overigens best thuis kan voelen.44 Het is ookbijna een traditie dat er lange jaren van stilte voorafgaan aan het verschijnenvan een Stalpartstudie: gold dit voor de essays van Hermans en AlberdingkThijm, de bloemlezingen van Van Vloten en Hoogewerff, de proefschriftenvan Mensink en Van der Heijden-Rogier, het geldt ook voor de onderhavigestudie.

Dit boek is gewijd aan de bundel van de Gulde-Iaers Feest-dagen, oor-spronkelijk verschenen in 1634. In deze studie wordt een aantal aspecten vande bundel nader onderzocht, zoals de opzet en oogmerken ervan, de histori-sche context waarin hij verscheen, de bronnen van de liederen en de aan-wending ervan, de muzikale vormgeving van de liederen, en ten slotte ook deheiligenverering die erin gestalte heeft gekregen en de spiritualiteit die eruitspreekt. Ten opzichte van de traditie van Stalpartstudies onderscheidt ditproefschrift zich in een aantal opzichten.• Terwijl veel studies binnen de traditie erg persoonsgericht zijn en zich con-centreren op de indrukwekkende figuur van Stalpart, beoog ik in eersteinstantie een analyse te geven van de liedteksten in de bundel Gulde-IaersFeest-dagen, zonder deze voortdurend in relatie te brengen tot hun – waar-schijnlijke – auteur. Slechts zijdelings zal ik ingaan op de kwestie van de toe-schrijving van de liederen aan Stalpart.• Terwijl men op grond van het door de katholieke historiografie geschapenbeeld de indruk krijgt dat de priester-dichter in heroïsche en geïnspireerdeafzondering heeft gewerkt, wordt in deze studie, overigens wel in aanslui-ting op eerder onderzoek, een heel ander beeld gegeven. Ik wil zichtbaarmaken hoe in het werk principes zijn toegepast die in de zeventiende-eeuw-se liedcultuur gemeengoed zijn geweest en die aansluiten bij de internatio-nale katholieke oriëntatie van die tijd. Met het oog hierop schets ik de tradi-tie van het katholieke lied in Stalparts tijd en geef ik een vrij uitvoerige ana-lyse van de opzet en de bronnen van zijn liederen. De keuze van het genrevan het heiligenlied, de ontlening van de melodieën, de bewerking van deliedteksten, de didactische en polemische oogmerken daarbij, de vormge-

31

. Tekenend is dat Stalpart niet wordt genoemd in Schenkeveld-van der Dussen e.a.(ed.), Nederlandse literatuur. Een geschiedenis, 1993, en slechts met al eerder gepubliceerdeteksten voorkomt in Van Strien en Stronks, Het hart naar boven, 1999, pp. 43 e.v. Aardig isde aandacht die de Engelse vertaler P.J. Large aan zijn werk besteedt (1987). Anderedisciplines doen meer met Stalparts werk: de recente Een muziekgeschiedenis der Neder-landen (2001) van L.P. Grijp besteedt bijvoorbeeld een apart hoofdstukje aan hem, enGrijps Het Nederlandse lied (1991) is gebaseerd op onder meer nieuw Stalpartonderzoek.Verder zijn het vooral historische en regionaal-historische studies waarin Stalpart als bronter sprake komt, zoals in Hoppenbrouwers, Oefening in volmaaktheid, 1996, pp. 49, 60; Van Lieburg, Over weldoeners en wezen, 1996; Wouters en Abels, Nieuw en ongezien, 1994,deel , p. 147; Groenveld, Huisgenoten des geloofs, 1995, p. 57; Moerman, Zevenhonderdjaar kerkelijk leven, 1994; Wijbenga, Delft, 1986, deel , pp. 148-159; Van Schaik, ‘Hetpauselijk primaat’, 1977, pp. 136 e.v.

Page 32: Hemelse voorbeelden

ving van de heiligenverering, de spiritualiteit die uit de liederen spreekt: hetzijn stuk voor stuk elementen die de Gulde-Iaers Feest-dagen maken tot eentypisch product van zijn tijd.• De onderzoekingen die door de katholieke emancipatie werden ingegeven,waren mede uit op het ontdekken van de hoogtepunten binnen de eigenkatholieke traditie, waardoor voor bepaalde delen in het oeuvre van Stalpartmeer aandacht was en voor andere minder. In deze studie wil ik me nietbeperken tot die vijftig of honderd liederen die steevast succes hebben in debloemlezingen, maar wil ik het gehele corpus van 541 liederen uit de Gulde-Iaers Feest-dagen bij het onderzoek betrekken. Men moet vaststellen dat deheiligenliederen gelegenheidsliederen zijn, geschreven voor een bepaalde,jaarlijks terugkerende feestdag. Het zijn in feite gebruiksteksten.45 In dezestudie probeer ik de gebruikerscontext recht te doen. Ik ga daarom in op eeneventueel liturgisch gebruik en andere gebruiksvormen van de liederen.Tevens reconstrueer ik voor welk publiek de liederen zijn bedoeld en hoe deinhoud van de liederen hierdoor mede is bepaald. Het feit dat de liederen-dichter in een gemeenschap van vrome vrouwen heeft geleefd, een gemeen-schap van kloppen, waar deze liederen dagelijks zijn gezongen, verleent eenspecifiek interpretatiekader aan de liederen. De keuze van de heiligen en deaccenten in de voorstelling van de heiligen zijn hierdoor mede bepaald. Dezecontext werpt een apart licht op de ontstaanswijze van de liederen en demanier waarop ze, enkele jaren na de dood van Stalpart, zo voortreffelijk zijnuitgegeven. Tegen deze achtergrond wordt stapje voor stapje de werkwijzevan een zeventiende-eeuwse katholieke liederendichter gereconstrueerd,van het opstellen van de heiligenkalender, zoeken van bronnen, selecterenvan geschikte stof, kiezen en aanpassen van de melodie en vormgeven van detekst tot het invoegen van stichtelijke en bemoedigende elementen voor hetpubliek van medegelovigen in de Hollandse Zending.• Terwijl de katholieke historiografie de religieuze thematiek van de liederenals een vanzelfsprekend gegeven lijkt te accepteren, maak ik in deze studie degeloofsinhoud nadrukkelijker tot object van studie. De liederen zijngeschreven in de context van de Hollandse Zending en functioneerden in depraktijk als katechetisch instrument, of wellicht ook als een soort belijdenis-tekst die uitdrukking gaf aan de – veronderstelde – beleving van ‘het rechtegeloof’. De liederen hebben dus een normatief karakter: aan de hand van deverhalen over heiligen wordt een missionaire katechese bedreven en wordenzangers en publiek uitgenodigd in de geloofswaarheden van de katholiekekerk te delen. Hiermee is de Gulde-Iaers Feest-dagen een treffende illustratievan de rol die de heiligenverering heeft gespeeld in de bestendiging van hetkatholieke geloof. Hij is een illustratie van de wijze waarop de heiligenvere-ring als strategie is aangewend in wat men wel als het post-tridentijnse con-fessionaliseringsproces heeft aangeduid.46 De liederen laten zien hoe de offi-ciële leer van de Contrareformatie in formuleringen en vormen is gegotendie toegankelijk zijn voor de gewone gelovigen en hoe de vruchten van de

32

Page 33: Hemelse voorbeelden

katholieke geleerdheid op het gebied van hagiografie, dogmatiek en exegesezijn vertaald voor het grote publiek. Om deze redenen kunnen de liedtekstenworden beschouwd als een rijke bron voor de vroomheidsgeschiedenis vande vroeg-zeventiende-eeuwse katholieke wereld in de Noordelijke Neder-landen. In deze studie wil ik deze bron, die vergelijkbaar is met enkele ande-re Europese hagiografische teksten,47 op verschillende manieren ontsluiten.Ik geef een uitvoerige analyse van de manier waarop de heiligenverering inde liederen gestalte krijgt – geconstrueerd wordt zou men kunnen zeggen –en laat zien hoe hagiografische, bijbelse en patristische bronnen daarbij wor-den aangewend. Daarbij geef ik tevens een beeld van de spiritualiteit die uitde liederen spreekt en laat ik zien welke plaats de verering van de heiligen indeze spiritualiteit heeft. Heiligenverering en spiritualiteit worden beidebelicht in de context van de Hollandse Zending en in relatie tot de spiritueletendensen in het vroeg-zeventiende-eeuwse Europa.• Ten slotte: terwijl in de traditie van Michels en Asselbergs veel is geïnves-teerd in degelijke wetenschappelijke tekstedities, heb ik me wat de tekstuit-gave betreft een bescheidener doel gesteld: namelijk om wel het volledigecorpus liederen te ontsluiten, maar dit slechts op eenvoudige wijze te doen.Een bloemlezing zou iets willekeurigs houden en geen recht doen aan tal vanaspecten van de Gulde-Iaers Feest-dagen, zoals interne samenhang, kwaliteitvan de bundel in zijn geheel, het belang van de ‘minder belangrijke’ liederenwaaraan zo-even al is gerefereerd, enzovoort. Een enkele duizenden bladzij-den tellende wetenschappelijke tekstuitgave is echter op dit moment niethaalbaar. Derhalve heb ik gekozen voor de formule van digitale ontsluitingvan alle liedteksten in transcriptie, op diskette en in de (binnenkort via inter-net toegankelijke) Nederlandse Liederenbank van het Meertens Instituut.Zo heeft de geïnteresseerde lezer een gemakkelijke ontsluiting, zonder deballast van een zwaar pak papier. De bedoeling van het vrijgeven van detranscriptie van de liederen is om de lezer van deze studie in staat te stellen

33

. Vgl. Schenkeveld-van der Dussen, ‘Poëzie als gebruiksartikel’, 1984. . Zie de nog tepubliceren congresbundel: Beyer e.a., Confessional Sanctity, 1550-1800, 2001. . Zie o.a.de vergelijkbare studies van Sallmann, Naples et ses saints, 1994, die de hagiografischeliteratuur uit Napels en omgeving heeft onderzocht, en Soergel, Wondrous in His Saints,1993, die het propagandistische gebruik van hagiografische teksten in Beierse bedevaarts-oorden beschrijft. Daarnaast zijn er enkele studies van sleutelteksten verschenen. Boesch-Gajano, ‘La raccolta di vite di santi di Luigi Lippomano’, 1990, analyseert het model vanheiligheid in het werk van Lippomanus (1551-1558). Spanò-Martinelli, ‘Cultura umanis-tica, polemica antiprotestante, erudizione sacra’, 1990, doet een vergelijkbaar onderzoeknaar Surius’ De probatis Sanctorum historiis (1570-1575). Boespflug e.a. (1996) hebbenMolanus’ De picturis et imaginibus sacris (1570) over de iconografie van heiligen opnieuwuitgegeven, vertaald en ingeleid. Ditchfield, Liturgy, Sanctity and History, 1995, heeft een diepgaande studie gedaan naar de heiligengeschriften van de Piacentijnse historicusPietro Maria Campi (1569-1649) en de Italiaanse humanisten van zijn generatie. Wonder-lijk genoeg zijn andere belangrijke teksten uit dit tijdsbestek nog maar weinig bestudeerd,zoals Molanus’ Natales Sanctorum Belgii (1595), Ribadeneyra’s Flos sanctorum (1601) en de Nederlandse bewerking ervan door Rosweyde, Generale Legende (1619).

Page 34: Hemelse voorbeelden

terug te grijpen naar het corpus van teksten zelf, en om eventueel verderwetenschappelijk onderzoek mogelijk te maken. Het feit dat er in Nederlanden België nauwelijks tien exemplaren van de Gulde-Iaers Feest-dagen inbibliotheken bewaard zijn, maakt een – zij het minimale – tekstontsluitingnoodzakelijk.

De uitkomsten van het onderzoek worden als volgt gepresenteerd. In heteerste hoofdstuk bespreek ik de algemene opzet van de bundel in de contextvan zijn tijd en een aantal aspecten van de – postume – uitgave. In het twee-de hoofdstuk belicht ik de vernieuwing van de heiligenverering in de contextvan de Contrareformatie en ga ik nader in op de heiligenkalender die in debundel wordt gevolgd en op de verwerking van de hagiografische bronnen inde liederen. Het derde hoofdstuk gaat over het bijbelgebruik in de liederenen over de verwijzingen naar kerkvaders en auteurs van de klassieke Oud-heid, waarbij ik eveneens iets laat zien van de polemische vormgeving van deliederen. Het vierde hoofdstuk behandelt de uitvoeringspraktijk en de muzi-kale bronnen van de liederen, alsmede de uitwerking van de contrafacten. Inhet vijfde tot en met zevende hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waaropde heiligenverering in de liederen gestalte krijgt, waarbij ik achtereenvol-gens aandacht besteed aan de voorbeeldfunctie van heiligen, de concreteomgang met de heiligen en de beleving van de gemeenschap der heiligen.Daarbij komt ook een aantal meer algemene spirituele thema’s ter sprake.

Verschillende zaken komen in dit proefschrift níet aan bod. Het ging hetkader van mijn studie te buiten om ook uitgebreid in te gaan op de nawerkingvan de liederen van de Gulde-Iaers Feest-dagen en hun – eventuele – succesin de zeventiende eeuw. Om hierover iets te zeggen, is nader musicologischonderzoek nodig. Evenmin is het mogelijk geweest om rond de lokale religi-euze gemeenschap waarin de liederen zijn ontstaan uitgebreid historischarchiefonderzoek te doen.

Ter afsluiting nog enkele verduidelijkingen. Wat de verwijzing naar deliederen betreft: ik heb de liederen een nummer gegeven in de volgordewaarin ze in de bundel van de Gulde-Iaers Feest-dagen staan, zodat verwij-zingen eenvoudig zijn. Behalve naar het nummer van het lied verwijs ikmeestal ook naar de precieze strofe. De nummering die ik hanteer wijkt ietsaf van de nummering in de Nederlandse Liederenbank, de digitale liedcata-logus van het Meertens Instituut. Daar worden namelijk de liederen in hetvoorwerk meegeteld, terwijl ik deze een afzonderlijke nummering heb gege-ven. Wie beide documentatieapparaten naast elkaar gebruikt, moet van denummers in de Liederenbank één aftrekken om mijn nummering te krijgen.

Aanhalingen uit het Gulde-Iaer zijn steeds in cursief gezet, zodat zegemakkelijk herkenbaar zijn; aanhalingen uit andere werken staan gewoonin romein, behalve wanneer het om Latijnse tekst gaat. Wat de transcriptiesen citaten van de liederen betreft: de afkortingen zijn door mij uitgewerkt; v,u, i en j zijn aan het huidige woordbeeld aangepast, evenals uy en uu waar inde liederen w staat. Wanneer ik een boektitel citeer, geschiedt dit uiteraard

34

Page 35: Hemelse voorbeelden

zonder aanpassingen van de daarin gehanteerde spelling. De oorspronkelij-ke interpunctie van de liederen heb ik gehandhaafd, inclusief de schuinestrepen die een verschillende functie kunnen hebben: soms staan ze op deplaats waar wij nu een komma zetten, soms ook markeren ze een muzikalepauze of accentueren ze een rijmwoord.

Wat de naamgeving van de heiligen betreft heb ik ervoor gekozen conse-quent de Latijnse vorm aan te houden, behalve bij enkele heiligen waarvoordit in het Nederlands echt ongebruikelijk is: zo spreek ik van Franciscus enniet van Frans, van Petrus en niet van Pieter, maar wel van Willibrord enniet van Willibrordus. Het bijvoeglijk naamwoord Sint heb ik, om de tekstniet te zwaar te maken, systematisch weggelaten.

35

Page 36: Hemelse voorbeelden
Page 37: Hemelse voorbeelden

. De opzet van de Gulde-Iaers Feest-dagen

De eerste vermelding van de Gulde-Iaers Feest-dagen (), verschenen in1634, treffen we aan in het voorwoord van Gulde-Iaer Ons Heeren Iesu Chris-ti op alle de Zonnen-dagen des Iaers (Gulde-Iaers Zonnen-dagen, ) uit 1628.Daar wordt reeds melding gemaakt van d’ander twee navolgende deelen desGulde-Iaers, die dan blijkbaar al zover gereed zijn dat hun omvang aan tegeven is.1 Dat het toch nog zes jaar zou duren voordat ze verschijnen, hoeftniet alleen te worden toegeschreven aan de moeilijke omstandigheden en degrote omvang van de uitgave. Het is ook het gevolg van het tussentijds over-lijden van de auteur en samensteller, Joannes Stalpart van der Wiele, indecember 1630. Uiteindelijk verschijnen de twee aangekondigde delen vande in 1634.2 Uit het dubbele register, één voor de eerste en één voor detweede helft van het jaar, blijkt dat het boek in twee delen is geconcipieerd,ook al zijn beide delen dikwijls wel in één band gebonden.3 Van deze uitgaveuit 1634 zijn slechts enkele exemplaren bewaard, de meeste exemplaren vande die ons zijn overgeleverd dateren van 1635.4 Het betreft een uitgavedie in vrijwel alle opzichten gelijk is aan de eerste, afgezien van de titel zelf(zie de afbeeldingen op p. 38). Het is dus een titelherdruk, wellicht ingege-ven door het verlangen de titel te corrigeren. De wel erg algemene titel DenSchat der Geestelijcke lofsangen, die niet overeenstemt met Stalparts bedoe-lingen, is vervangen door Gulde-Iaers Feest-dagen, een titel die aansluit bij deGulde-Iaers Zonnen-dagen.5

Niet alleen de titel maar ook de opzet van de hangt nauw samen metdie van de : de boeken vullen elkaar aan. Terwijl de liederen voor alleveranderlijke feestdagen van het liturgische jaar bevat, in eerste instantie dezondagen maar ook een aantal dagen in de Vastentijd, de hele Goede Weeken natuurlijk Pasen, de Kruisdagen, Hemelvaart, Pinksteren en Sacra-mentsdag, bevat de liederen voor alle vaste feestdagen. In eerste instan-

37

. , Oog-merck des auteurs, p. 79. . Den Schat der Geestelijcke lofsangen. Gemaeckt opdefeestdagen van t’ geheele Jaer. Gedicht door den Eerwaerdigen heer J.S.V.W. -

, by Ian Cnobbaert, 1634. . Niet iedere koper heeft de twee delen in één band lateninbinden. In de collectie van G. Huybens te Leuven bevindt zich namelijk een in twee losse, origineel-zeventiende-eeuwse banden. A. Vernooy te Utrecht bezit een halfexemplaar van de (de laatste zes maanden). . Een overzicht van de bekende exem-plaren in FHN, pp. 108-110. . Gulde-Iaers Feest-dagen of Den schat der geestlycke lof-sangen Gemaeckt op Elcken Feest dagh van ’tgeheele Iaer. Door den eerw. Heer I.S.V.W. , by Ian Cnobbaert, 1635.

Page 38: Hemelse voorbeelden

De twee verschillende titelpagina’s van de , uit 1634 en 1635 (foto’s: Leeuwarden, nr. 2472 , en Nijmegen, 345 c 219)

Page 39: Hemelse voorbeelden

tie zijn dat liederen voor de heiligenfeesten, die immers op een vaste dag vanhet jaar worden gevierd. Daarbij zijn echter liederen gevoegd voor grotefeesten die eveneens op een vaste dag van het jaar worden gevierd, zoalsKerstmis en Driekoningen, verschillende Mariafeesten, Allerheiligen enAllerzielen, Kruisverheffing en het feest van de Kerkwijding. In grote lijnenkan men dus zeggen dat de een eigentijds en Nederlandstalig propriumde tempore aanbiedt, terwijl de het proprium sanctorum bevat, met dienverstande dat de kerstliederen, anders dan gebruikelijk, in het laatste gedeel-te zijn ondergebracht. Net zoals in de op alle de Zonnen-dagen een lied isgeplaatst, wordt in de systematisch Elcken Feest dagh van ’tgeheele Iaermet één of meer liederen bedacht. In de praktijk zijn dat alle dagen van hetjaar: dat er op enkele dagen toch nog een gaatje valt, zal moeten worden toe-geschreven aan een foutje bij de eindredactie van de bundel.6

In totaal bevat de , afgezien van het voorwerk, 541 liederen: de mees-te dagen hebben één lied, maar in sommige gevallen loopt het aantal op totvijf of zes of zelfs meer. De bundel is dus zeer omvangrijk en telt 1292 pagi-na’s. In het voorwerk, dat ongenummerd is en één katern omvat, treft meneen korte Voor-reden tot den leser aan, een inleidend lied en zes drempeldich-ten. De liederen van de beslaan de pagina’s 1-1267.7 Dan volgt een soortaanhangsel met madrigalen, op de pagina’s 1268-1292. Ten slotte volgt noganderhalf katern van ongepagineerde bladzijden met vier registers en deapprobatie van de censor.8 Twee registers, respectievelijk voor de eerste ende tweede helft van het jaar, bevatten de incipits met wijsaanduidingen. Deincipits staan in alfabetische volgorde; in een tweede kolom wordt debetreffende wijsaanduiding gegeven. Dan zijn er nog twee registers met denamen van de heiligen aan wie de liederen zijn gewijd.

Het genoemde aanhangsel met ruim tachtig madrigalen treft men zowelin de editie van 1634 als in die van 1635 aan. Deze madrigalen worden echternergens aangekondigd, noch op de titelpagina noch in het voorwoord. Erwordt ook niet naar verwezen in de registers. Kennelijk heeft men gemeenddeze teksten uit de nalatenschap van Stalpart gezamenlijk met het grotewerk van de te moeten publiceren, omdat men niet over de middelen ofde kennis beschikte om er een apart boekje van te maken. De gemakkelijksteoplossing was ze in dezelfde band te stoppen als de , al vormen ze eeneigen geheel en maken ze geen deel uit van de opzet van de .9

39

. Slechts vier dagen zwijgt de bundel, op 29 februari, 7 juli, 21 juli en op de belangrijkefeestdag 8 december (Maria-Onbevlekte-Ontvangenis). Zie voor een verklaring hoofdstuk2, p. 80. . Het katern heeft een foutieve nummering: het gaat om de pagina’s 1129-1160die abusievelijk als 1029-1060 zijn genummerd, zowel in de uitgave van 1634 als in die van 1635: een teken te meer dat de uitgave van 1635 niet meer dan een titelherdruk is. . . Dese die op de

door het geheele Jaer zijn geleerdelijck ende devotelijck ghedicht, sullen profijtelijcktot een gheestelijck vermaeck van devote herten ghedruckt ende gesonghen moghenworden. Ita censeo P.R.S. Theologiae Licentiatus. Het is niet bekend wie de censor isgeweest. . Zie voor de madrigalen de uitgave van Van der Heijden, Madrigalia, 1960.

Page 40: Hemelse voorbeelden

Van de zes drempeldichten in het voorwerk is er een gesigneerd door eenbekende naam: Anna Roemers van Wesel. Anna Roemers, die hier ook denaam van haar echtgenoot Dominicus Boot van Wesel gebruikt, is eveneensauteur van het grafschrift van Stalpart en wellicht van een drempeldicht inhet Vrouwelick Cieraet.10 Er zijn geen bronnen bewaard die nadere informa-tie verschaffen over een mogelijk contact tussen de Delftse priester-dichteren de katholiek geworden dichteres: wellicht hebben ze elkaar ontmoet viafamilie van Anna Roemers, wier moeder immers uit Delft afkomstig was.11

De dichteres prijst in een gedicht van 26 versregels de Eerwaerden Man / diede groote daden van / Goodes dapp’re Helden singht. Zijn deftich soet ghedicht isvolgens haar een oprecht eerbetoon aan de heiligen, ofschoon de lof aan hetadres van heiligen eigenlijk altijd tekortschiet: de dichter had de heiligen nogmeer de hemel in mogen prijzen. In elk geval weet hij zich na zijn werk ver-zekerd van hun dankbaarheid en een vriendelijke ontvangst in hun midden.

Het is opvallend dat ook enkele andere drempeldichten, waarvan we deauteurs verder niet kunnen thuisbrengen,12 een verwijzing bevatten naar dehemel waarin de auteur van het Gulde-Iaer zich nu bevindt: hij is daar metgezang ontvangen, bidt tot de heiligen en luistert naar hemelse muziek. Zezijn dus kennelijk geschreven na het overlijden van de Poeëtende Priester.Het is eveneens opmerkelijk dat alle drempeldichten de naam van de auteurnoemen, in verschillende variaties:13 daarmee reiken ze een extra argumentaan bij de toeschrijving van de bundel die op het titelblad immers alleen deafkorting I.S.V.W. draagt. Stalpart is volgens de verschillende drempel-dichten een man met een scherp verstand en van een grote geleerdheid, zijnleven is godvruchtig en zeer deugdzaam. Eén klinkdicht noemt ook de juistetitel van de bundel heiligenliederen, namelijk Gulde-Iaers Feest-dagen, watopmerkelijk is omdat deze titel in de druk van 1634 niet op de titelpaginawordt vermeld. Er zijn geen aanwijzingen dat een of meer drempeldichten,zoals in enkele andere bundels van Stalpart, aan de auteur zelf kunnen wor-den toegeschreven: de ondertekeningen bieden geen aanknopingspunt en deverwijzingen naar het overlijden van de priester-dichter maken het ook min-der waarschijnlijk.14

Het voorwerk van de bundel bevat behalve de serie drempeldichten nogeen lied tot de psalmdichter David dat als motto dient, en een Voor-reden totden leser waarin het verschijnen van de bundel enigszins wordt toegelicht.Deze voorrede is waarschijnlijk van de hand van de uitgever: hij is namelijkvrij kort vergeleken met de voorwoorden in andere bundels van Stalpart enblijft ook zeer algemeen. Deze tekst zal door een ander na de dood van deauteur zijn toegevoegd, bij gebrek aan een echt voorwoord. De voorredenoemt eigenlijk niet meer dan de twee redenen waarom deze bundel met lie-deren voor iedere dag is samengesteld. Ten eerste is dat: de groote affectie, diehy tot die persoonen heeft ghedragen, die haer geloof so vroom beleeft, ende met dedoot bevesticht hebben (het gebruik van een voltooide tijd en de derde persoonlijkt ook te suggereren dat het voorwoord na de dood van de auteur is

40

Page 41: Hemelse voorbeelden

geschreven). Ten tweede de overtuiging dat het zingen van liederen in hetalgemeen en van heiligenliederen in het bijzonder een gunstig effect op hetgeloofsleven heeft: want hoorende en leerende de Liedekens hier naegestelt, entwijffele niet: oft sullen door dese met een bysondere liefde tot Godt, als werckendedoor sijn Heylighen, ende mede tot de Heylighen [...] ontsteken werden. Hetvoorwoord sluit af met een wens: hier mede wenschende alle die gene die desesouden mogen singhen oft leesen, vervorderingh van sulke deught, als hy vandenHeyligh soude mogen singhen oft leesen.

In de wordt verder geen uitleg gegeven bij de titel van het Gulde-Iaer. Hiervoor moet men de inleiding van de lezen, het Op-schrift desboecks.15 Een Gulde-Iaer is voor de auteur niet hetzelfde als het jubeljaarwaarvan in Lv 25 sprake is: dat duidt hij aan als het Gulde jaer des ouden Tes-taments. Het is ook niet een Gulde jaer der Kerckelijcker Aflaten, een kerkelijkheilig jaar waarin bijzondere aflaten kunnen worden verkregen en waaroverde ‘Controversi-Schrijvers’ van zijn tijd zich druk maken.16 Een gulden jaarzoals Stalpart het bedoelt, is een overstijging van deze andere twee guldenjaren. Het woord verwijst volgens Stalpart naar de rijkdom aan schoon ghe-suyvert, klaer-blinckendt ende wel-geloutert goudt die Christus heeft gebrachten die al door enkele profeten met deze beelden was aangekondigd (Hag 2,8en Mal 3,3). De komst van Christus heeft de wereld als het ware verguld endaarmee een jaer van versoeninghe ingeluid (Js 61,1). Het zijn niet alleenenkele bijbelplaatsen, maar ook klassieke bronnen waaraan Stalpart hetmotief van een Gulde-Iaer ontleent. De Sibille van Cumae had immers ookeen ‘gouden eeuw’ voorspeld, een aevum aureum. Het motief van deze ‘gou-den eeuw’, door Vergilius (Eclogae 4) betrokken op de geboorte van eenRomeinse senatorenzoon, wordt door de humanistische priester-dichterverchristelijkt tot een Gulde-Iaer volgend op de geboorte van Christus. Hetermee verwante begrip van een legendarische gens aurea (Vergilius, Eclogae

41

. Schenkeveld-van der Dussen en De Jeu, Anna Roemersdochter Visscher, 1999, pp. 135-136. Zie voor het grafschrift Mensink, JBSW, 1958, p. 187. Toeschrijving van een Latijnsdrempeldicht in Vrouwelick Cieraet aan Anna Roemers is door velen gesuggereerd, o.a.door Brom, Vondels Bekering, 1935, p. 25, en Michels, Filologische opstellen, deel , 1961,p. 64, maar door Van der Heijden-Rogier, Vrouwelick Cieraet, 1978, p. xvi, in twijfelgetrokken. . Michels, Filologische opstellen, deel , 1961, p. 64, en Mensink, JBSW,1958, pp. 179-181. . De eerste twee zijn gesigneerd door respectievelijk I. van Hooft.I.V.D. (Ingeseten van Delft?) en door I. van Dammen: in het gemeentearchief van Delftheb ik geen nadere gegevens over deze personen teruggevonden. Het derde en vierdedrempeldicht zijn niet gesigneerd, het vijfde is zoals gezegd van Anna Roemers en hetzesde is ondertekend met S.B.V.C. . I. Stalpert v. W. (1), I.S. vander W. (2), IanStalpaert (3), Ian Stalpert (4, 5 en 6), Stalpaert (3, 4 en 6). . De toeschrijving aanStalpart zelf van de drempeldichten in het Album Amicorum wordt aannemelijk gemaaktdoor Michels, Filologische Opstellen, deel , 1958, p. 202. Vgl. de toeschrijving voor de

bij Michels, ibidem, p. 214, en , ed. Mensink, 1968, pp. 26-27; voor de Roomsche Reijsbij Polman, Stalpart en zijn ‘Roomsche Reijs’, 1938, pp. 25-26, voor het Vrouwelick Cieraetbij Van der Heijden-Rogier, 1978, pp. xv-xxi. . , pp. 49-62. Toelichting in deinleiding van Mensink, pp. 19-25. . Een kennelijke verwijzing naar zijn eigen RoomscheReijs. Zie mijn artikel ‘Van Jubeljaar tot Gulden Jaar’, 2000.

Page 42: Hemelse voorbeelden

De Gouden Eeuw, naar Vergilius’ Eclogae. Gravure van Johan van der Bruggen naar Abraham Bloemaert (1564-1651). Particuliere collectie Amsterdam

Page 43: Hemelse voorbeelden

4,9), een heldengeslacht dat zich in het gouden tijdperk zou aandienen,wordt door de dichter omgezet in dat van een verguldt volk van heiligen dieChristus navolgen.

De liedbundels van het Gulde-Iaer reiken de gelovige dus een vorm aanom zich dagelijks te goed te doen aan de goudrente van Christus en zijn hei-ligen. Alle dagen van het jaar en zelfs alle uren kunnen worden verguld,indien ze in het teken van Christus worden geplaatst:

All’ de uren van de dagenZijn met bagen [sieraden]Van het rijckste goud verciert:Soo dat daer niet een van allenKomt te vallen,Of s’en eyscht te zyn gevyert.

Leest en singt maer dese sangenMet verlanghen;En ghy sult bevinden waerDat ons Christus heeft gegevenDoor sijn levenHet volmaeckste .17

De belangrijkste doelstelling van de is dus de gebruiker in staat te stelleniedere dag een lied te zingen of te lezen voor het feest dat die dag in de kerkwordt gevierd. Met het oog op dit zingen zijn alle liederen voorzien van eenwijsaanduiding en veel (ongeveer tweederde) ook nog van muzieknotatie ofeen verwijzing naar muziek elders in de bundel. In de marge staan verder afen toe aantekeningen, zoals opmerkingen bij de muziek, vindplaatsen vanbijbelcitaten of verklaringen van bepaalde termen. Ook treft men tussen deliederen soms een opmerking aan over de in het boek gevolgde kalender.Deze laatste soort opmerkingen is echter niet zo talrijk. De bundel heeft niettot doel de gebruiker vertrouwd te maken met de soms ingewikkelde inde-ling van de heiligenkalender; daarvoor kan men immers het brevier of hetMartyrologium Romanum raadplegen. Wel bevat de bundel voor het gemakvan de gebruiker een register van de heiligen op wie een lied is gemaakt.

De bundel is tamelijk luxueus uitgevoerd voor zijn tijd, wat bijvoorbeeldblijkt uit het uitgebreide register, de vele muzieknotaties en het feit dat detekst van het eerste couplet niet alleen direct onder de notenbalken staat,maar tezamen met de tekst van de andere strofen nogmaals eronder wordtafgedrukt. Wat dit alles betreft is er niet zuinig omgesprongen met de ruim-te. Wel volgen de strofen onmiddellijk op elkaar, zonder nummering en zon-

43

. Zo luiden de elfde en twaalfde strofe van het drempeldicht Gesang op ’t Gulde Jaer, , p. 74.

Page 44: Hemelse voorbeelden

der witregel ertussen. De tekst is net als in de andere katholieke liedbundelsuit deze periode gedrukt in een gotische letter: namen en titels staan echterin romein.

Er is in de eerste helft van de zeventiende eeuw sprake van een opleving vanhet katholieke lied, wat onder andere blijkt uit het verschijnen van een grootaantal katholieke liederenbundels.18 Het zijn de jezuïeten die in de campag-ne van het katholieke lied de toon aangeven met de invloedrijke Zuid-Nederlandse bundel Het Prieel der Gheestelijcke Melodie (1609, en minstensvier herdrukken), een bundel die ook in het Noorden een ruime verspreidingvindt.19 De formule van deze verzamelbundel – veel oud repertoire dat ech-ter aantrekkelijk is gegroepeerd en dat naar de smaak van de tijd enigszins isbewerkt – heeft duidelijk succes. Er verschijnen dan ook spoedig meersoortgelijke bundels, waarbij ook het aandeel van niet-jezuïeten groterwordt. Vrijwel alle katholieke bundels hebben een Zuid-Nederlands druk-kersadres, maar een aantal ervan, zoals Het Paradys der Geestelycke endeKerckelijcke Lof-sangen van Salomon Theodotus (1621, met een tiental her-drukken), de anonieme Den Gheestelijcken Nachtegael (1634), de Gulde-IaersFeest-dagen (1634), ’t Ronde Jaer (1644) en Den Singende Swaen: dat is, DenLofsangh der Heyligen, Die als Singende Swaenen, de doodt blygeestigh hebbenontfangen (1655), om de belangrijkste te noemen, vindt ook in de noordelijkeprovincies een ruime verspreiding.20

De opleving van het katholieke lied moet worden gezien in de context vande tijd. De tegenhervorming komt in de Zuidelijke Nederlanden tot volle

44

. Het beste overzicht voor het Nederlandse taalgebied is nog altijd het beknoptehoofdstuk van Rombauts, ‘Het geestelijk lied der Contra-Reformatie’ in de Geschiedenisvan de Letterkunde der Nederlanden, deel , z.j., pp. 408-413. Daarnaast met enkele voor-beelden Porteman en Huybens, ‘Het Zuidnederlandse geestelijk lied’, 1978-1979, en, vooreen iets latere periode, Janssen-Aerts, ‘Het geestelijk liedboek in de Zuidelijke Neder-landen (1650-1675)’, 1964, en Verbeke, ‘Het geestelijk liedboek in de Zuidelijke Neder-landen (1675-1725)’, 1965. Veel informatie bevatten ook de dissertaties van Helmer, Den Gheestelijcken Nachtegael, 1966, en Buitendijk, Het Calvinisme in de spiegel, 1942, pp. 237-278, terwijl er ook nog twee andere, niet in de handel gebrachte Leuvensedissertaties bestaan, namelijk van Verstegen, Het Nederlandsche geestelijk lied, 1938, enDemarré, Het katholieke volksliedboek in Zuid-Nederland, 1963. Ten slotte vindt men ooknog veel gegevens in twee oude artikelen van Roes, ‘Katholieke geestelijke liederboekjes uit vroegere eeuwen’, 1898-1900, en ‘R.K. liederboekjes’, 1916-1917 en in Dichters derContra-Reformatie, 1932, van Van Duinkerken. In Leuven heeft de heer G. Huybens eenrepertorium van Zuid-Nederlandse katholieke liedboeken in voorbereiding, dat ik echterniet heb kunnen raadplegen. Een goed overzicht van katholieke liedboeken in het Duitsetaalgebied vindt men bij Moser, Verkündigung durch Volksgesang, 1981, en Scheitler, DasGeistliche Lied im Deutschen Barock, 1982, terwijl voor het Franse taalgebied Quéniart,‘Contenus et pratiques du livre de cantiques’, 1991, de praktijk kort typeert. Een uit-stekende inleiding in de Italiaanse liedcultuur van de Contrareformatie ten slotte biedt

Page 45: Hemelse voorbeelden

bloei, terwijl in het missiegebied van het Noorden de katholieke kerk lang-zaam maar zeker nieuwe organisatievormen vindt om het geloof opnieuw uitte dragen. Het lied blijkt zowel in het Zuiden als in het Noorden een uitste-kend instrument te zijn voor het bevestigen van de katholieke identiteit,zoals het eerder ook al een krachtig ideologisch wapen van de protestantenen geuzen was geweest. De katholieke liederen zijn bedoeld om op verschil-lende plaatsen en momenten te worden gezongen: hun reikwijdte beperktzich niet tot een strikt liturgische context, zoals in een volgend hoofdstuk zalworden toegelicht. Het samen zingen is een uitstekend middel om ook bui-ten de liturgie, op allerlei andere momenten in het dagelijks leven en bijandere samenkomsten, het nodige saamhorigheidsgevoel te kweken en tebestendigen.21 Door het ‘multimediale’ karakter gaat er een groot effect vanliederen uit: ‘want ’tghene dat sy seggen veel dieper in ’t herte valt / endeveel meer beklijft / door de wel gedichte rijmen / ende soete melodije / danoft de selve dinghen sonder ghedicht oft musijcke werden gehoort oft gele-sen’, aldus de Voor-sprake van de al genoemde bundel Het Prieel (1609).22

Liederen hebben de cracht om een mensch sijn hart te ontfoncken ende te ontste-ken, zegt de voorrede van de . Het lied is bovendien in staat tot in allelagen van de bevolking door te dringen en kent daarbij een relatief gemakke-lijk productieproces, terwijl ook de distributie eenvoudig is. Om al dezeredenen lijkt het lied een geschikt middel om de ideeën van de Contra-Reformatie uit te dragen.23

De verschijnt dus op een moment dat het katholieke lied in de modeis. De vraag dringt zich dan ook op in welk opzicht deze bundel zich onder-scheidt van de vele andere uit zijn tijd. Nu moet allereerst worden geconsta-teerd dat het genre van het heiligenlied in deze periode populair wordt en ineen groot aantal katholieke liedbundels voorkomt.24 In Het Prieel (1609), een

45

Rostirolla, ‘La musica a Roma al tempo del Baronio’, 1985, en idem, ‘Laudi e cantireligiosi’, 1990. . FHN, pp. 70, 75, 81-82, 100 en 128. Vgl. Verstegen, ‘Het Prieel dergheestelijcke Melodie’, 1940. . Zie verder het vrij volledige overzicht in de FHN. . Groenveld, Huisgenoten des geloofs, 1995, p. 57. . Het Prieel, ‘Voor-sprake tot denLeser’, p. 2. . Zie voor het gebruik van liederen als instrument voor religieuzepropaganda Moser, Verkündigung durch Volksgesang, 1981; Zeeden, ‘Reflexe des Konfes-sionkampfs im Kirchenlied’, 1985. Over het propagandistisch gebruik van het religieuzelied in de Nederlanden schrijven onder meer Louis Grijp, ‘Zingend de dood in’, 1997;Stronks, Stichten of schitteren, 1996, pp. 19 e.v.; Hofman, Liedekens vol gheestich confoort,1993, p. 304; en Visser, Broeders in de geest, 1988. . De eerste post-tridentijnsekatholieke liedbundel die het kerkelijk jaar volgt en o.m. liederen voor heiligenfeestenbevat, is de in jezuïetenkring vervaardigde Lode e canzoni spirituali. Accommodate a tutte lefeste et domeniche dell’anno. Per cantar insieme con la Dottrina Christiana... uit Turijn (1579).Vgl. Rostirolla, ‘Laudi e canti religiosi’, 1990, pp. 717-754, voor opzet en context van dezebundel. Er is ook al een zeer vroege Noord-Nederlandse bundel Enige hymnen ofteLoffsanghen, Hs. Utrecht, 1338. Het betreft een wel voor uitgave bedoelde, maarwaarschijnlijk nooit gedrukte bundel van 188 liederen (waarvan 74 heiligenliederen), diegedateerd kan worden op 1582 en waarschijnlijk afkomstig is uit het bisdom Utrecht. Eenvan de liederen is een acrostichon ondertekend door Jacob Verdell. Het handschrift isontdekt door Johan Oosterman, die ik hierbij wil danken voor het feit dat ik zijn ont-

Page 46: Hemelse voorbeelden

De heiligenliederen van Den Singende Swaensluiten nauw aan bij de Hollandse werkelijk-heid, zoals dit lied voor Sura van Dordrecht inde tweede druk uit 1669 (foto: Nijmegen)

Het liedboek van Rumoldus Batavus uit 1614 is de eerste bundel heiligenliederen bestemdvoor de Hollandse Zending. Deze uitgave uit1618 is al de vierde druk (foto: Nijmegen)

Page 47: Hemelse voorbeelden

bundel met zeventien thematische afdelingen, was het heiligenlied nog nau-welijks vertegenwoordigd: er staat alleen een algemeen lied voor de patroon-heilige in, en in de tweede druk wordt daar nog een lied voor Ignatius aantoegevoegd.25 Latere bundels gaan meer aandacht besteden aan het genre.

Het zijn vooral geestelijken van de Hollandse Zending die bundels heili-genliederen schrijven. De eerste uitgegeven bundel met veel heiligenliede-ren is Rumoldus Batavus’ Liedt-boecxken (1614). Het boekje is kennelijkpopulair geweest, want het is in korte tijd enkele keren herdrukt als NieuLiedt-boecxken.26 Batavus constateert in zijn voorwoord dat er weliswaarveel nieuwe geestelijke liederen worden geschreven, maar ‘ghenen die pas-sen op alle heylige dagen te singen doort gheheele Jaer, als op der Apostelen,ofte andere Martelaeren dagen, die nochtans van veel devoote persoonenhier alomme gheviert worden’. Met het oog daarop heeft hij zijn bundelsamengesteld van oorspronkelijk 52 liederen, waarvan ongeveer de helftgewijd is aan heiligen. Het is duidelijk dat achter het pseudoniem Batavuseen auteur uit de Noordelijke Nederlanden schuilgaat.27 Waarschijnlijk ishet Rumoldus van Medenblick († 1640 of 1642), pastoor van Leiden. Katho-lieke geestelijken publiceren in deze tijd immers dikwijls onder een tamelijkdoorzichtig pseudoniem, niet zelden met behoud van een deel van hunnaam: in dit geval is de voornaam hetzelfde en verwijst de achternaam naarde plaats waar hij werkzaam is, Lugdunum Batavorum. Het is bekend dat VanMedenblick een literaire interesse had. Hij had bijzondere belangstellingvoor het werk van Musius, onderhield vriendschappen met Stalpart enPlemp en correspondeerde onder meer met de bekende Zuid-Nederlandsehistoricus Aubertus Miraeus over het thema van de Nederlandse heiligen.28

Deze context maakt het aannemelijk dat hij en de auteur Rumoldus Batavus(van wie overigens geen andere publicaties bekend zijn) een en dezelfde per-soon waren.

De ontluikende belangstelling voor het heiligenlied kan voorts goed wor-den geïllustreerd aan de hand van de verschillende drukken van Het Paradysvan Salomon Theodotus, pseudoniem van Aegidius Haefacker († 1623), dejong gestorven pastoor van IJsselstein en omstreken. De eerste druk van Het

47

dekking alvast mag vermelden. Binnenkort publiceert hij een beschrijving ervan in DeBruin en Oosterman, Repertorium van het Nederlandse lied, 2001. Voor een aanzet tot eengeschiedenis van het Nederlandse zeventiende-eeuwse heiligenlied, zie Helmer, DenGheestelijcken Nachtegael, 1966, pp. 44 e.v.; Verhaak, Het geestelijk liedboek uit ‘Marien-graff’, 1963, pp. 346 e.v.; en Verstegen, Het Nederlandsche geestelijk lied, 1938, pp. 136 e.v.. In de druk van 1617 respectievelijk op p. 196 en p. 199. . Er zijn tevens drukkenbekend uit 1616, 1617 en 1618 ( 6071, 6315, 6439 en 6575). . In de editie van 1617staat op pp. 153-157 ‘Een Catholijck Claech-liedeken van den desolaten staet / daer dievan Hollandt / Zeelandt / etc. in zijn / by den tijt haerder voor Vaderen’, dat duidelijkgeschreven is door iemand die zich daar bevindt. . Van Heussen, Kerkelijke Historie,1726, p. 865, kent alleen brieven van Van Medenblick, op grond waarvan hij concludeert:‘hy was een geleerd man’. Een deel van Van Medenblicks archief is bewaard gebleven ( 224 nrs. 724 en 725) en bevat o.m. correspondentie met Plemp en Miraeus. Vgl. Vermaseren, ‘De bronnen’, 1960, p. 107.

Page 48: Hemelse voorbeelden

Paradys uit 1621 bevat een goed gevuld commune sanctorum met acht liede-ren voor apostelen, martelaren, confessoren en maagden in het algemeen endaarnaast een nog iets groter proprium sanctorum met 25 liederen (waarvanechter zes zijn gewijd aan feesten die daar normaal niet onder worden gere-kend, zoals Kruisvinding, Kruisverheffing en Allerheiligen). Het is teke-nend dat deze afdelingen van de liederenbundel namen hebben gekregen diezijn ontleend aan de indeling van de traditionele liturgische gezangenboe-ken: dit suggereert dat ook het Nederlandstalige heiligenlied zijn oorsprongvindt in een liturgisch gebruik, een onderwerp waarover ik in hoofdstuk 4nader kom te spreken. In volgende drukken van Het Paradys zal het commu-ne sanctorum met liederen die geschikt zijn voor alle heiligenfeesten, wordenuitgebreid met twee liederen, en het proprium sanctorum met liederen voorspecifieke heiligenfeesten tot uiteindelijk maar liefst 52 liederen (waarondereen aantal die ook in de staan).29 Daar Haefacker al in 1623 overlijdt,moeten de latere drukken door collega’s zijn samengesteld. Misschien heeftbij de tweede druk Theodorus de Witt († 1631), pastoor van Dordrecht enschrijvend onder het pseudoniem Christophorus Faber Lovaniensis, een rolgespeeld, gezien het feit dat een approbatie van zijn hand is opgenomen. Dederde en vierde druk van Het Paradys verschijnen echter als ook De Witt isoverleden.

Den Geestelijcken Nachtegael uit 1634, die wellicht kan worden toege-schreven aan de in de Hollandse Zending werkzame jezuïet Petrus Maillart(1585-1640),30 bevat 56 heiligenliederen, die zijn onderverdeeld in een afde-ling liederen voor maagden en een afdeling liederen voor apostelen en ande-re mannelijke heiligen, elk geordend volgens de burgerlijke kalender. Eenaanduiding voor de populariteit van het maagdenlied is het feit dat het in deondertitel van de bundel vermeld wordt. Deze bundel bevat verder nog eenaantal andere thematische afdelingen.31

De opzet van de Gulde-Iaers Feest-dagen is anders: de bundel volgt name-lijk uitsluitend de heiligenkalender en wel zo nauwgezet dat er voor iederedag ten minste één lied in staat. Dit leidt er uiteindelijk toe dat de bundel met541 liederen de omvangrijkste van de zeventiende eeuw is geworden.32 Deaanpak van de is uniek, er zijn mij ook buiten het Nederlandse taalge-bied geen liederenbundels bekend met een soortgelijke opzet en omvang.Het principe van de is wel nagevolgd in de meer bescheiden bundel ’t Ronde-Jaer, uit 1644, met een honderdtal bewerkingen van Stalpartliede-ren vervaardigd door C. Vermeulen, pastoor van Stompwijk, en in DenSingende Swaen van 1655, een bundel van de Goudse kapelaan Willem deSwaen († 1674). De laatste bundel was met het overigens respectabele aantalvan 257 liederen toch nog maar half zo dik als de . Bovendien beperktDen Singende Swaen zich tot de bekendere heiligen, die dan wel meer liede-ren krijgen.33

In de worden meer heiligen met een lied bedacht dan in andere bun-dels uit die tijd; er komen ook heiligen aan bod die nergens anders voorko-

48

Page 49: Hemelse voorbeelden

men. Zo bevat de bundel eveneens liederen voor een aantal minder bekendeNederlandse heiligen en voor tal van heiligen uit verre landen en verre tijdenvan wie de gemiddelde zeventiende-eeuwse katholiek nog nooit zal hebbengehoord.

De uitwerking van de liederen in de is overigens niet wezenlijk ver-schillend van die in andere bundels uit die tijd. De levensloop van de heiligewordt beknopt beschreven, waarbij er vaak aandacht wordt besteed aan éénbepaalde episode. Het leven wordt de zangers en toehoorders ten voorbeeldgesteld, waarbij niet alleen een algemene moraal kan worden toegelicht maarook een leerstuk van de kerk uitgelegd, soms met een polemisch oogmerk.De heilige wordt toegezongen, geëerd en om voorspraak gevraagd. Het valtop dat de liederen van de , vergeleken met die van andere bundels, eenvrij gedetailleerde historische en theologische situering bevatten, waarbijenige eruditie bepaald niet wordt geschuwd. Bovendien staan hier en daaraantekeningen in de kantlijn, waarin bepaalde termen worden uitgelegd ofbronverwijzingen worden gegeven: een vorm van documentatie die men inde andere hier genoemde bundels met heiligenliederen niet aantreft.

De programmatische formule van de lijkt te zijn ontleend aan de indie tijd eveneens populaire prozabundels met heiligenlevens: in de

wordt een aantal elementen van de vita in liedvorm verwerkt. Net als hetgenre van de vita heeft het heiligenlied het oogmerk de lezer of zanger eenexempel voor te houden. Het voorwoord van de , dat een inleiding biedtop het hele Gulde-Iaer en dus ook als voorwoord van de kan wordenbeschouwd, heeft het over Lof-sanghen van de leeringhe, leven, deughden, endeexempelen, daer den Heere sijn Kerck mede gheryckt, ja alle de daghen desjaers mede verguldt heeft.34 De heeft in zijn opzet een aantal uitgangs-punten gemeen met een van de populairste verzamelingen heiligenlevens uitzijn tijd, de Flos sanctorum van Petrus de Ribadeneyra uit 1601, die in 1619 ineen Nederlandse vertaling en bewerking verscheen van de hand van Heri-bertus Rosweyde, de bekende voorloper der bollandisten over wie we in hetvolgende hoofdstuk nog uitvoerig komen te spreken. In deze Nederlandseuitgave, die de titel Generale Legende heeft gekregen, worden de uitgangs-punten in een ‘Cort begrijp van dese Legende’ uiteengezet. Op sommige

49

. Behalve heiligenliederen bevat de bundel nog een proprium de tempore, een uitgebreidekeuze aan Marialiederen en nog acht afdelingen met lofzangen, oefeningen in deugd,liederen van de vier uitersten, de verachting van de wereld, de liefde tot God, de ‘patiency’,een catechismuslied en ten slotte alle Latijnse psalmen voor vespers en completen. . Detoeschrijving is omstreden: Buitendijk, Het calvinisme in de spiegel, 1942, pp. 272-275;Helmer, Den Gheestelijcken Nachtegael, 1966, pp. 80 e.v. Maillart werkte achtereenvolgensin Vianen, Gouda, Den Bosch, Leeuwarden en Rotterdam, vgl. Helmer, Den Gheeste-lijcken Nachtegael, 1966, pp. 88 e.v. . Eerder in de bundel staan er andere liederenvolgens de ordening van het proprium de tempore, waaronder een groep Marialiederen; nade heiligenliederen zijn er nog de afdelingen catecheseliederen, gebeden, inkeerliederen,liederen tegen de ketters en ten slotte liederen van de vier uitersten. . Grijp, HetNederlandse lied in de Gouden Eeuw, 1991, p. 187. . Janssen-Aerts, ‘De twee uitgavenvan Willem de Swaen’s Geestelijke Liederbundel’, 1962. . , pp. 61-62.

Page 50: Hemelse voorbeelden

punten is de opzet zo treffend gelijk aan die van de , dat het de moeiteloont ze te citeren. Rosweyde heeft gekozen voor:

Ten 1. Alle de levens der Heylighen, van welcke gedachtenissegehouden wort in den nieuwen Roomschen Brevier, die uytgegevenis by last van ’t H. generael Concilie van Trenten, ende van denavolgende pausen verbetert ende vermeerdert.Ten 2. Andere menichvuldige levens ende martelien [martelaar-schap] der Heyligen, die over den gantschen aerdtbodem, inverscheyden landtschappen ende gewesten, doorluchtich zijngeweest in heylicheydt ende strengicheyt des levens: van welckegedachtenisse gehouden wort, soo in het Roomsch Martyrologie, datis, in den boeck der Martelaren ende Belijderen der H. RoomscherKercke, als by andere geloof-weerdige Schrijvers.Ten 3. De principale Heyligen van ’t Nederlant; niet alleen diersteApostelen van dese landen, door welcke wy tot de kennisse Christighekomen zijn: maer oock verscheyden soo mannen als vrouwen, diehier in deughden uytgescheenen hebben. [...]Ten 4. Alle daegh eenen, twee, oft meer Heyligen: soo dat daergeenen dagh en passeert, oft u-lieden sal een leven vinden, om ietstichtichs daer in te lesen. [...] Wy hebben de beste ende vermaertsteuytgekosen, opdat den boec niet te groot en soude vallen.Ten 5. D’Autheuren die de levens beschreven hebben: die ick metgroote moeyte opgesocht hebbe, ende op de cant des beghinsels vanelc leven doen stellen. [...]35

Rosweyde hanteert dus verschillende criteria bij de selectie van heiligenle-vens voor de Generale Legende: hij probeert aan te sluiten bij de heiligen diein het brevier worden genoemd, heeft een bijzondere aandacht voor martela-ren en wil in elk geval ook de belangrijkste heiligen van Nederland beschrij-ven. Uiteindelijk moet zijn boek voor elke dag één of twee heiligenlevensbevatten. De lijkt de opzet van de Generale Legende te volgen: vanzelf-sprekend verschilt de concrete uitwerking ietwat, bijvoorbeeld bij de keusvan de heiligenkalender, zoals in het volgende hoofdstuk wordt toegelicht.Het is duidelijk dat Rosweydes vijfde punt in de liederenbundel minder sys-tematisch kan worden nagevolgd. Niet overal immers kunnen de bronnenworden vermeld, al zijn ze vaak wel in de vorm van een letterlijk citaat aan-wezig. Het zesde en zevende programmatische punt van de Generale Legen-de, een zo precies mogelijke aanduiding van de chronologie met jaartallen inde kantlijn en voor iedere maand een bladzijde met 48 afbeeldingen van hei-ligen, worden in de niet nagevolgd. Jaartallen en chronologische aan-duidingen komen wel af en toe in de tekst van de liederen terug. Afbeeldin-gen worden echter in deze bundel niet opgenomen. De liederen veronder-stellen soms wel een zekere vertrouwdheid met de iconografie van een heili-

50

Page 51: Hemelse voorbeelden

ge; de in de zeventiende eeuw erg populaire bidprentjes zullen wel in hetDelftse Bagijnhof hebben gecirculeerd.36 Maar het wordt niet nodig geachtin de liedbundel zelf afbeeldingen op te nemen, de heiligen krijgen immersin de liederen zelf een portret.

De Gulde-Iaers Feest-dagen heeft waarschijnlijk een vrij lange ontstaansge-schiedenis. In het al eerder geciteerde voorwoord van de uit 1628 steltde auteur dat hij dertien jaar aan de liederen voor de zondagen heeftgewerkt.37 Gezien de sterke samenhang in de opzet van en is het nietonmogelijk dat hij min of meer in dezelfde periode is begonnen met hetmaken van liederen voor de feestdagen. Dat zou dus rond 1615 zijn, op eenmoment dat Stalpart al zo’n twee jaar werkzaam is als pastoor in Delft enongeveer een jaar voordat hij een woning betrekt op het Bagijnhof, waarrond hem heen een gemeenschap van kloppen zal groeien die op een gegevenmoment wel tachtig maagden telt. Uit een levensbeschrijving van Stalpartweten we dat hij een koortje van maagden heeft geleid, waarvoor hij zelf lie-deren schrijft, waarschijnlijk ook heiligenliederen.38 Er zullen dus handge-schreven kopieën van de liederen in omloop zijn geweest en misschien ooklosse gedrukte bladen, zogeheten fliegende Blätter, al is van dit alles, voorzo-ver wij weten, niets bewaard gebleven.39

Een aanwijzing voor het circuleren van de liederen is het feit dat we en-kele ook al aantreffen in andere publicaties, vóór het verschijnen van de

in 1634. We vinden er drie in Theodotus’ Paradys van 1621,40 nog eens vijf in de tweede druk daarvan in 162741 en weer drie in de derde druk van

51

. Generale Legende, pp. 3 e.v. . Zie p. 69 noot 36 en p. 278 noot 152. . , Oog-merck des Auteurs, p. 80: Hier mede vaert noch eens wel, ende neemt in danck dese mijnenaerstigheyd, daer over ick t’uwen dienst nu meer als dertien jaren langh hebbe vergadert. . Zie hoofdstuk 4, p. 164. . Het Bly-sangh-Ghedicht (1626) dat Kruitwagen, Catalogus,1913, nr. 359, noemt, is een voorbeeld van een lied dat op één katern gedrukt is. De eerstepagina van het katern is met een houtsnede geïllustreerd, de laatste met een jezuïeten-monogram. Het lied zelf, ‘O Nacht die alle daghen wint’, op de wijs van Jesu dulcis memoriaen met 29 korte strofen, vult de pagina’s 3-7. Waarschijnlijk zijn er vaker liederen opdergelijke manier gedrukt, maar zijn ze niet bewaard gebleven. In dit geval is het losse bladingebonden bij Rovenius, Het Gulden Wieroock-vat, 1636. . Namelijk O Waker vroed van sinnen! ( -Geboorte) in Het Paradys, 16211, p. 336, Het Paradys, 16384, p. 300, en 355; ’t Jaer brenght ons weer (Caecilia) in Het Paradys, 16211, p. 460, Het Paradys, 16384,p. 513, en 467; Versch geboren sagh ick een kind’ling kleyne (smeekwoorden van Maria) in Het Paradys, 16211, p. 36, en 525 (de paginanummering verwijst naar de eerste drukvan Theodotus’ Het Paradys uit 1621 en naar de vierde druk uit 1638). Ik dank Louis Grijpdie mij een lijstje gaf van liederen die zowel bij Theodotus als in de voorkomen. Zie voor Theodotus’ ontleningen aan anderen, Rombauts, ‘Het geestelijk lied der Contra-Reformatie’, p. 410. . In de tweede druk zijn toegevoegd: ’t Moet reghenen of vriesen(Dorothea) in Het Paradys, 16384, p. 376 en 61; Dat toch alle Meesters / en Scholieren(Thomas van Aquino) in Het Paradys, 16384, p. 386 en 97; Heer, staet my by in desen

Page 52: Hemelse voorbeelden

Salomon Theodotus heeft in Het Paradys der Geestelijcke ende Kerckelijcke Lof-sangen verschillende liederen van Stalpart opgenomen. Dit is het lied voor Bruno (6 oktober) in de zevende druk uit 1679 (foto: Nijmegen)

Page 53: Hemelse voorbeelden

1632,42 die nog voor het verschijnen van de uitkomt; bovendien wordener nog eens elf in de vierde druk van 1638 opgenomen.43 Van deze snelle ont-leningen kennen we nóg een voorbeeld, namelijk een lied uit het Extractumkatholicum (1631), dat drie jaar voordat de bundel verschijnt al is opgenomenin het gebedenboekje van de Amsterdamse priester Van Teylingen uit1628.44 Kennelijk geniet de liederenproductie van het Delftse Bagijnhof aleen zekere bekendheid nog voordat de liedbundels verschijnen.

De uiteindelijke bundeling van de -liederen lijkt het resultaat te zijnvan een langdurig work in progress, waarvan we slechts met moeite iets kun-nen reconstrueren. Bieden de genoemde publicaties in Theodotus voorsommige liederen een terminus ante quem, in de zin dat ze vóór 1621 en vóór1627 zijn geschreven, uit het gebruik van bepaalde bronnen kan eveneenseen terminus post quem worden opgesteld. Zo zijn er stemverwijzingen naarTheodotus’ Paradys en naar Starters Friesche Lust-hof, twee bundels die in1621 verschijnen.45 Drie belangrijke hagiografische en historische handboe-ken die aan de basis liggen van de , de Natales Sanctorum Belgii vanMolanus uit 1616, de Generale Legende uit 1619 (voor een tiental liederen detweede druk uit 1629!) en de Generale Kerckelycke Historie van Baronius uit1623,46 geven eveneens voor tal van liederen een terminus post quem. Hetgrootste deel van de liederen kan dus niet in de allereerste Delftse jaren zijnontstaan en een klein aantal ervan is met zekerheid te dateren na 1629. Daar-bij zijn er ook enkele in de liederen vermelde feiten die een datering mogelijkmaken: de heiligen Ignatius van Loyola, Isidorus Agricolus en Theresia vanAvila zijn pas in 1622 gecanoniseerd en worden in de bundel met een liedbedacht: naar alle waarschijnlijkheid zijn deze liederen dus na 1622 geschre-ven. En in het lied voor de patrones van de stad Antwerpen, de heilige Wal-

53

nood (Petronella), Het Paradys, 16384, p. 418 en 208; Komt alle-gaer // met stem / metsnaer (Clara) in Het Paradys, 16384, p. 458 en 313; Komt! een voor een / komt in ’tgemeyn (Franciscus) in Het Paradys, 16384, p. 484 en 391 (de paginanummersverwijzen naar de vierde druk van Theodotus’ Het Paradys uit 1638). . In de derde drukzijn toegevoegd: Den rooden Saul, door Stevens wreede doot (Paulus’ bekering) in HetParadys, 16384, p. 367 en 44; Bidt voor ons Joseph Davids soon! (Jozef) in Het Paradys,16384, p. 390 en 113; Die all’ de wond’re dingen (Benedictus) in Het Paradys, 16384, p. 392 en 115 (de bladzijnummers verwijzen opnieuw naar de vierde druk vanTheodotus’ Het Paradys uit 1638). . In de vierde druk treft men nog eens aan: U oordeelaenden Koning geeft (Driekoningen) in Theodotus, Het Paradys, 16384, p. 113 en 11;Nu wil op Jerusalem (Driekoningen) in Theodotus p. 111 en 15; Kluysenaer die nochA.B.C. (Antonius Abt) in Theodotus p. 361 en 29; Door ’t bidden ginck noyt tijd verloren(Isidorus) in Theodotus p. 395 en 131; Genaed o Heer! slaet van om hoogh (MariaMagdalena) in Theodotus p. 442 en 284; Helena Keyserinne! treckt (Helena) inTheodotus p. 410 en 284; Euphemia Princes! (Euphemia) in Theodotus p. 466 en

365; ’k Heb vanden seghen (Thecla) in Theodotus p. 472 en 375; Carthuysers Bruyn!waer toe in een tuyn (Bruno) in Theodotus p. 488 en 394; O alderbesten Jan Baptist!(adventslied) in Theodotus p. 13 en 481; Drievuldigh is mijn uytverkoren (Barbara) inTheodotus p. 529 en 489. . Het betreft het bekende lied Als Jola d’onberade Maeght, , p. 567. Vgl. Loosen, ‘De liederen in het gebedenboekje (1628) van pater A. vanTeylingen’, 1959, p. 415. . Voor de stemverwijzingen, zie p. 147, en Van Leeuwen, Het muzikale repertoire, 2001. . Zie hiervoor hoofdstuk 2, p. 73.

Page 54: Hemelse voorbeelden

burga (85.6), wordt een gebed geformuleerd voor de noorderburen die reedssestigh jaeren onder een zwaar juk gebukt gaan, waardoor dit lied dus, zelfs bijeen niet al te precieze telwijze vanaf het begin van de Nederlandse Opstand,in ieder geval in de tweede helft van de jaren twintig moet worden gedateerd.

Ook de samenhang met andere werken die op het Delftse Bagijnhof zijnontstaan werpt een licht op de wordingsgeschiedenis van de . Men heeftal eerder gewezen op het feit dat er in het gehele oeuvre van Stalpart voort-durend aandacht is voor heiligen.47 Het feit dat het thema van de heiligentelkens terugkeert, kan er een indicatie voor zijn dat de auteur in de tussen-tijd ook doorwerkte aan zijn corpus heiligenliederen. Daarnaast is het zo datde , de en het Extractum katholicum veel wijsaanduidingen metelkaar gemeen hebben, wat een gelijktijdig ontstaansproces van de drie bun-dels suggereert; liederen van de hebben ook tekstuele overeenkomstenmet liederen uit het Extractum.48 Verder is er het opmerkelijke geval van eenlied uit de waarvan een eerste versie al in de Evangelische Schat uit 1621is gepubliceerd: blijkbaar is de auteur echter niet tevreden met de eerste ver-sie, want het lied is in de in geheel gewijzigde vorm opgenomen.49 Ookeen lied voor Agnes komt voor in het Vrouwelick Cieraet uit 1622: het is metkleine aanpassingen in de opgenomen.50

Samenvattend kan men stellen dat de verschillende aanwijzingen die wehebben eerder wijzen op een scheppingsproces in de loop van de jaren twin-tig dan daarvóór, al duidt publicatie van een aantal teksten bij Theodotus in1621 en in twee andere werken van Stalpart uit 1621 en 1622 wel op eenvroeger ontstaan van ten minste enkele liederen.

Men kan aan de bundel nauwelijks merken dat hij postuum is gepubliceerd.Er komen wel enkele slordigheidjes in voor. Zo is er een lied dat er twee keerin staat en ontdekt men nog al eens een verschil tussen de titel van een lied ende inhoud ervan. Ook zijn er onvolledige of weggelaten verwijzingen, metname op het niveau van de wijsaanduidingen. Maar over het geheel geno-men wekt de bundel een keurige en afgeronde indruk. De vraag of de ophet moment van het overlijden van Stalpart voltooid was, zal nooit metzekerheid beantwoord kunnen worden, maar een aantal feiten wijst in derichting van een (vrijwel) voltooide bundel. Allereerst is er het feit dat er opelke dag een lied is en dat de bundel slechts vier dagen zwijgt (waarvoor ech-ter een verschuiving in de kalender als verklaring kan worden gegeven). Desummiere maar adequate annotatie van de kalender alsmede het goede regis-ter veronderstellen bovendien een grondige kennis van de algehele opzet vande bundel, zodat het erop lijkt dat annotatie en register zo niet door de auteuren samensteller zelf, dan toch ten minste in nauw overleg mét hem zijn ver-vaardigd. Bovendien staat er voor alle belangrijke heiligen wel een lied in de

54

Page 55: Hemelse voorbeelden

bundel, al kan natuurlijk altijd wel een lijstje worden opgesteld met min ofmeer opvallende afwezigen.51 Ondanks de paar afwezigen is het beeld dat debundel biedt verrassend compleet: een feit dat kan wijzen op een vrijwel vol-tooide staat op het moment van het overlijden van de auteur of op een erggoede eindredactie na zijn dood, waarbij misschien nog de nodige gaatjeszijn gedicht.

Tot nu toe heeft niemand vragen gesteld bij het auteurschap van de ,ondanks het feit dat de bundel postuum is gepubliceerd. De aanwijzingenvoor Stalparts auteurschap zijn dan ook duidelijk genoeg: op het titelbladvan beide drukken worden zijn initialen I.S.V.W vermeld. Ook de drempel-dichten in het voorwerk noemen bijna alle zijn naam.

Dit sluit aan bij wat we over Stalpart weten: enkele biografische geschrif-ten vermelden zijn dichterschap en auteurschap van liederen52 en het werkwordt genoemd in enkele bewaard gebleven brieven.53 Ook bij de in 1644uitgegeven bewerking van een aantal liederen onder de titel ’t Ronde Jaerwordt expliciet gesproken van den Eerw. Heer Jan Stalpert.54 Dan is er nogde programmatische samenhang van de met de (anoniem verschenen) : boeken die niet alleen blijkens hun programmering, maar ook volgenshet Oog-merck des Auteurs van de van één en dezelfde hand zijn. Op desamenhang met de Evangelische Schat, het Vrouwelick Cieraet en het Extrac-tum katholicum is al gewezen. Ten slotte zijn er enkele elementen in de liede-ren zelf die van autobiografische aard zijn: in de twee liederen voor JohannesChrysostomus bijvoorbeeld spreekt de auteur over zijn ‘naamgenoot’: Ach!ick ben u van naem gelijck,55 en in een lied voor Caecilia (22 november) ver-meldt hij zijn verjaardag: Na ’k ben bericht / zoo is dit d’eygen dagh / dat ickhet licht / des Hemels eerstmaals sagh. / En met een nieuwe jeughd / de pijn-stoel[het kraambed] heb verheughd, wat inderdaad klopt met de gegevens die wehebben.56

Staat het dus wel vast dat Joannes Stalpart van der Wiele auteur is van de , minder gemakkelijk is het om aan te tonen dat hij de énige auteur is.

55

. Te Winkel, Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde, deel , 1923, p. 317. . Zie pp. 124, 144 en 152. . Zie p. 156. . 35 en Vrouwelick Cieraet van Sint’ Agnesversmaedt, 1978, pp. 170 e.v. . In het licht van de zeventiende eeuw zijn de meestopmerkelijke lacunes: het feest van Maria-Onbevlekte-Ontvangenis, de woestijnheiligenPachomius, Maria de Ellendige en Simeon de Styliet, de Italiaanse heiligen Prisca, Petronius,Francisca Romana, Filippo Neri en Franciscus de Boria, de Duitse heiligen Hildegard vanBingen en Cunibertus van Keulen, de Ierse zendeling Columbanus en de Franse enBelgische heiligen Venantius, Remaclus en Hadelinus. Let men op de Utrechtse en Haar-lemse kalender of de Delftse traditie, dan vallen nog andere lacunes op, zie pp. 73-74. . Stalparts biografe, W. de Reeck, noemt ook zijn muzikale composities (zie hoofdstuk 4,p. 164). De reeds eerder geciteerde Simon van Leeuwen, Batavia Illustrata, 1685, p. 1173,noemt ‘sijne Boeken, meest die in Versen gemaakt zijn’ (volledig citaat op p. 22). . Ziehoofdstuk 4, p. 149, en Heyligers, ‘Correspondentie’, 1941, p. 243. . ’t Ronde Jaer, 1644,p. 3. Over deze bewerkingen en hun auteur zie Michels, Filologische opstellen, deel , 1958,pp. 239 e.v., en een stageverslag dat M. Ficheroux voor het Nederlands Volksliedarchief van het Meertens Instituut te Amsterdam geschreven heeft. . 48.12 en 49.2. Vgl. 173.13. . 465.6. Zie Mensink, JBSW, 1958, p. 17.

Page 56: Hemelse voorbeelden

Het feit dat drie liederen al voorkomen in de eerste druk van Theodotus’Paradys, een bundel die dertien jaar eerder verschijnt dan de , kanimmers wijzen op enkele ontleningen aan Theodotus. En waarom zou ookniet een aantal andere liederen in de bundel ontleend kunnen zijn aan ande-re bronnen, zoals bij liedboeken in die tijd gebruikelijk was? De vraag dringtzich dan ook op of Stalpart behalve dichter ook samensteller was: koos hijmisschien liederen van anderen uit of liet hij bijvoorbeeld de vrouwen metwie hij in een religieuze gemeenschap woonde een aantal bijdragen leveren,in het kader van een soort liturgische werkplaats? Welke bijdrage hebben dereligieuze vrouwen van het Bagijnhof of anderen geleverd bij het persklaarmaken van de na de dood van Stalpart?

Ik kan hier slechts zijdelings op de problematiek van het auteurschap vande liederen ingaan. Zeer uitvoerig onderzoek, dat buiten het kader van ditwerk valt, zou voor elk lied overtuigend antwoord kunnen geven op de vraagbetreffende het auteurschap, rekening houdend met de opbouw van de bun-del, de hagiografische en muzikale bronnen van de liederen, inhoudelijkeelementen in de liederen, taaleigen en stilistische kenmerken. Uitgangspuntvan deze studie is dat de een zeer samenhangend corpus heiligenliede-ren vormt; dit blijkt, zoals in de volgende hoofdstukken wordt toegelicht, uitconsequente keuzes bij de opbouw van de kalender, een grote homogeniteitin stijl en motieven en aanwending van dezelfde muzikale en hagiografischebronnen. De vraag of Stalpart de enige auteur is dan wel een aanzienlijk aan-deel heeft gehad in het tot stand komen van de bundel, is dan uiteindelijkniet meer zo belangrijk. Is het níet mogelijk om de traditionele toeschrijvingvan de gehele bundel aan Stalpart blindelings te onderschrijven, zijn auteur-schap van een aanzienlijk deel van de liederen kan aannemelijk wordengemaakt door een aantal autobiografische verwijzingen, de nauwe samen-hang met de rest van zijn oeuvre, de aantoonbaar lange ontstaansgeschiede-nis van de bundel en de onmiskenbaar vergevorderde staat van voltooiingervan op het moment van Stalparts overlijden.

56

Page 57: Hemelse voorbeelden

2. Hagiografische bronnen en heiligenkalender

Ziet hier hoe den Hemel vyerd / ’t gheen ghy lasterdt / en schoffierd –

De Gulde-Iaers Feest-dagen heeft, zoals we in het vorige hoofdstuk hebbengezien, een tamelijk programmatische opzet, die vermoedelijk voortvloeituit de navolging van de uitgave van heiligenlevens van Rosweyde, de Gene-rale Legende. Voor elke dag beoogt de bundel ten minste één lied over eenheilige op te nemen. Over het hele jaar gezien komen de belangrijkste heili-gen van het brevier en de belangrijkste heiligen van de Lage Landen aan bod.Men kan in de programmatische opzet van de bundel een verdediging zienvan de katholieke traditie om heiligen te gedenken, te vereren en om voor-spraak aan te roepen – een traditie die in het conflict tussen Rome en deReformatie omstreden is geraakt. Uit de liederen van de komt naarvoren dat de samensteller zich in hoge mate bewust is van de kritiekpuntenvan de Reformatie ten aanzien van de praktijk van de heiligenverering. Nietvoor niets onderbouwt hij op systematische wijze de leerstellingen ten aan-zien van deze traditie met bijbelplaatsen, belijdt hij nadrukkelijk zijn over-tuiging en strijdt hij soms op hevig polemische toon.

Als het beeld van de door Petrus bewaakte hemelpoort wordt opgeroe-pen, wordt het nodig geacht dit met een bijbelvers te ondersteunen.1 Waarhet bestaan van het vagevuur ter sprake komt, gebeurt dit opnieuw onderverwijzing naar een drietal bijbelplaatsen.2 Het feit dat de volgelingen vanCalvijn niet bidden voor wie zich in het vagevuur bevindt, wordt in het liedvoor Allerzielen ernstig bekritiseerd. De kritiek wordt in de mond gelegdvan de zielen zelf die zich in het vagevuur bevinden:

Och Jan Calvijn! Wat bankeroetIs’t dat ghy aen de zielen doet?Terwijl g’hen met uw’ leer beletDe vrucht van ’t levendigh gebed.3

57

. 159.1. In de kantlijn staat een onduidelijke verwijzing naar Ps 37,7, bedoeld iswaarschijnlijk Vulg. Ps 77 (= Ps 78,23), waarin dit beeld duidelijk voorkomt. . 429.Geciteerd worden Job 19,21, 2 Mak 12 [vers 42], 1 Kor 3 [vers 13]. De vierde verwijzing,naar Pr 11,3, houdt verband met een voorstelling van het vagevuur tussen de zuidelijkgelegen hemel en de noordelijk gelegen hel in. . 429.5.

Page 58: Hemelse voorbeelden

Een bijbelse fundering van het gebed om voorspraak (Job 42,8) vindt men inhet lied voor Jodocus (502):

Hoopt inden Heer: en wacht sijn troostDoor voorspraeck van sijn vrind Sint Joost;Die wijlen kleyn / maer nu seer groot /Verbidden kan al onsen nood.Gelijck wel eer verbidden konSijn vrinden / Job, wanneer sy

sonden tot Godt hemMet soen-belofte / door sijn stem.

Net als het belang van voorspraak wordt dat van zorgvuldige omgang metrelieken in tal van liederen onderstreept, want God en wilt niet datter een /gebeent af gae verloren (Ps 33,21, geciteerd in het lied voor Gommarus,400.2). In het lied voor Januarius van Benevento (370.7-8) worden de protes-tanten streng toegesproken wegens hun ongeloof inzake de verering vanrelieken:

Schaemt u dan vry Hugenotten!Met de vrienden Goods te spotten;Ziet hier hoe den Hemel vyerd’t Gheen ghy lasterdt / en schoffierd.

Ziet hier aen / hoe niet verlorenVan des Heeren uytverkoren /’t Minste beentje / ’t minste bloed /’t Minste hayrtje gaen en moet.

Zo wordt het vervaardigen van heiligenbeelden eveneens gezien als een be-langrijke dienst aan God (409) en in de bijbelse traditie geplaatst (407). Zijnde heiligenliederen bedoeld om heiligen te gedenken, te eren en aan te roe-pen, tevens bevatten ze dus een reflectie op deze vorm van devotie, om niette zeggen: een verdediging ervan.

Hervormers als Luther, Zwingli en Calvijn hadden in niet mis te versta-ne termen gewezen op de vele misbruiken die rondom de volksdevotie tenaanzien van de heiligenverering waren ontstaan.4 De kritiek op de misstan-den raakte aan de protestantse soteriologie of verlossingsleer en kreeg der-halve een principiële theologische onderbouwing: in het bidden tot de heili-gen zou de unieke rol van Christus als de enige middelaar tussen God enmens worden miskend. Tegenover de katholieke traditie die uitging vanvoorspraak door heiligen werd het protestantse leerstuk gesteld van verge-ving door genade alleen. De cultus rond heiligenbeelden en relieken werddoor de strenge hervormers gelijkgesteld aan idolatrie en afgodendienst; het

58

Page 59: Hemelse voorbeelden

bestaan van het vagevuur werd door hen ontkend, de historiciteit van hetleven van heiligen, voorzover deze niet terugging op de Heilige Schrift, aan-gevochten. Tegenover verhalen over martelaren in verre eeuwen plaatstenzij al spoedig de getuigenissen van recente, protestantse martelaren.

Het thema van de heiligenverering raakte dus in meer dan een opzicht dekern van het conflict tussen de oude en de nieuwe kerk. Het wekt dan ookgeen verwondering dat het een belangrijke plaats kreeg in de protestantse enkatholieke polemiek van de zestiende en zeventiende eeuw en dat ook dekatholieke tegenhervorming er veel aandacht aan zou besteden.5 Op het con-cilie van Trente kwam het thema ter sprake tijdens de vijfentwintigste zit-ting, op 3 en 4 december 1563. In de decreten die de schriftelijke neerslagvormen van het gevoerde debat,6 wordt het vereren van heiligen officieelaangemoedigd als een goede en nuttige zaak, bonum atque utile. De concilie-vaders weerspreken de belangrijkste bezwaren van het protestantse kamp engeven, voortbouwend op een oude kerkelijke traditie, een dogmatischeonderbouwing van de verering van heiligen in die zin dat zij deel uitmakenvan het levende lichaam van de kerk.7 In de heiligen eert men Christus zelf,de eerbied voor heiligenbeelden is geen afgodendienst maar als het ware pro-totypisch voor de eerbied die men voor God zelf heeft. Daarbij beklemtonende concilievaders de mogelijkheden om, met de heiligen als voorbeeld, hetgeloofsleven van het volk te verrijken en te verdiepen: ‘de wonderen en heil-zame voorbeelden van heiligen worden de gelovigen immers van Godswegevoorgehouden, opdat zij zo hun dankbaarheid kunnen betuigen jegens Goden in hun leven de heiligen kunnen navolgen, en daarbij worden aangemoe-digd God te aanbidden en lief te hebben en de eigen vroomheid te verdie-pen’.8 Ten slotte wijst het concilie op het belang van goede richtlijnen rond-om de heiligenverering en veroordeelt het alle misstanden. Bij de bisschop-

59

. Zie voor een overzicht van de visie van hervormers op de heiligenverering onder meerMüller, Gemeinschaft und Verehrung der Heiligen, 1986, pp. 28-62; Sallmann, Naples et sessaints, 1994, pp. 97 e.v.; Kolb, For All the Saints, 1987, pp. 11-40; Chaix, ‘Sainteté et‘‘confessionalisation’’’, 2001, en het lemma ‘Heilige, Heiligenverehrung’ in de Realency-klopädie für protestantische Theologie und Kirche. Ed. J.J. Herzog en A. Rauck, Leipzig 1899,deel 7, pp. 554 e.v. Vgl. Knipping, De Iconografie, 1940, deel , p. 1. Een eigentijdsoverzicht van de polemieken tussen protestanten en katholieken over dit thema biedtBecanus, De invocatione sanctorum, 1616. . Hsia, The World of Catholic Renewal, 1998, p. 122; Sallmann, Naples et ses saints,1994, pp.104 e.v.; Gentili en Ragazzoni, La spiritualitàdella Riforma Cattolica, 1993, pp. 287 e.v.; Burke, ‘Hoe wordt men een heilige’, 1988, pp. 69 e.v.; Delumeau, Histoire des saints, deel , 1987, pp. 23 e.v.; Müller, Gemeinschaftund Verehrung der Heiligen, 1986, pp. 62 e.v., 86 e.v.; Jedin, ‘Das Konzil von Trient’, 1966. . De decreten in Denzinger, Enchiridion Symbolorum, 1976, en vertaald in Kompendiumder Glaubensbekentnisse, 1991, pp. 984-988 [1821-1825]. Vgl. Jedin, Geschichte des Konzilsvon Trient, 1975, deel .2, pp. 164-189. . Sanctorum quoque martyrum et aliorum cumChristo viventium sancta corpora, quae viva membra fuerunt Christi et templum Spiritus Sancti(vgl. 1 Kor 3,16; 6,19; 2 Kor 6,16), Denzinger, Enchiridion Symbolorum, 1976, p. 985(1822). . Quia Dei per Sanctos miracula et salutaria exempla oculis fidelium subiciuntur, utpro iis Deo gratias agant, ad Sanctorumque imitationem vitam moresque suos componant,excitenturque ad adorandum ac diligendum Deum, et ad pietatem colendam, Denzinger,Enchiridium Symbolorum, 1976, p. 987 [1824].

Page 60: Hemelse voorbeelden

pen wordt de verantwoordelijkheid gelegd om een strenge controle op deheiligenverering uit te oefenen.

Het concilie van Trente is het begin van een groot katholiek tegenoffen-sief om de heiligenverering weer in ere te herstellen. In het kader van dezebrede beweging moet ook de publicatie van de Gulde-Iaers Feest-dagen, metzijn 541 heiligenliederen, worden gezien.

In de geest van het grote concilie worden er van alle kanten activiteitenondernomen om de heiligenverering te zuiveren en te ondersteunen. Ener-zijds hebben deze betrekking op het samenstellen van een nieuwe, officiëlekalender, anderzijds op het bestuderen en toegankelijk maken van de heili-genlevens, hetzij door een min of meer wetenschappelijke uitgave van debronnen, hetzij door het bezorgen van meer populariserende werken.9 Bij-zonder veel publicaties worden aan het thema van de heiligenvereringgewijd, zoals een telling voor alleen al de Lage Landen aantoont.10 De ver-schillende ontwikkelingen hebben in elk geval tot gevolg dat er in het beginvan de zeventiende eeuw langzamerhand één Europese hagiologische cul-tuur ontstaat, terwijl voordien de heiligenverering per land, per bisdom enzelfs per stad sterk kon verschillen.

60

. Het terrein van de hagiologische studies in de zestiende en zeventiende eeuw is nog nietgoed in kaart gebracht. Ditchfield, Liturgy, Sanctity and History, 1995, pp. 117-134, geefteen eerste overzicht, met een accent op de Italiaanse humanisten. Een aantal auteurs wordtbesproken in Boesch-Gajano, Raccolte di vite di santi, 1990; voor een algemene tendens zieBoesch-Gajano, ‘Dai leggendari medioevali agli ‘‘Acta Sanctorum’’, 1985. Nuttig is ookAigrain, L’Hagiographie, 1953, pp. 64 e.v., 91 e.v., 325 e.v. De geschiedenis van debollandisten, zoals bijv. Peeters, L’oeuvre des Bollandistes, 1961, en Delehaye, L’oeuvre desBollandistes, 1959, begint bij Rosweyde en behandelt nóch de periode daarvoor nóch demeer populariserende werken. Hieber, Legende, protestantische Bekennerhistorie, Legenden-historie, 1970, geeft een indruk van de – katholieke en protestantse – heiligenstudies in hetDuitse taalgebied; Weiss, ‘Hagiography by German Humanists’, 1985, van de Duitsevoorgeschiedenis; Sallmann, Naples et ses saints, 1994, pp. 19-35, van de Zuid-Italiaanseproductie. Van Moorsel, ‘De devotie’, 1957 en 1958, noemt een aantal Nederlandsewerken. Zie voor de nawerking van de middeleeuwse Legenda Aurea: Reames, The‘Legenda Aurea’, 1985, pp. 5, 11 e.v. en 199 e.v. De hier gepresenteerde synthese is hetresultaat van eigen onderzoek en heeft niet de pretentie van volledigheid: speciale aandachtgaat uit naar de publicaties in de Lage Landen. . Helmer, Den Gheestelijcken Nachtegael,1966, p. 45, geeft aantallen van Nederlandse publicaties met betrekking tot heiligenver-ering. Zijn globale telling komt uit op 18 titels voor de eerste helft en 12 titels voor detweede helft van de zestiende eeuw, terwijl er voor het eerste kwart van de zeventiendeeeuw maar liefst 277 titels bekend zijn, voor het tweede kwart 131 en voor het derde envierde kwart samen 59. . In de zestiende eeuw verschenen nog verschillende nieuweuitgaven van de kalender van Usuardis: in 1521 van de Paduase geleerde Belinus, in 1568van de Leuvense professor Molanus, in 1568 eveneens van de carmelitaanse abt FranciscusMaurolycus, en in 1578 in een Venetiaanse editie van Petrus Galesinius. Zie voor het

Page 61: Hemelse voorbeelden

De invoering van de nieuwe officiële heiligenkalender van het Martyrolo-gium Romanum, in de jaren tachtig van de zestiende eeuw, kan worden gezienals complementair aan de invoering van de Gregoriaanse tijdrekening in1582, die de Juliaanse kalender verving. Ook wat de heiligenkalender betreftdeed zich de behoefte voelen aan een eenduidige en universele richtlijn: detot dan toe in gebruik zijnde kalenders, waarvan de belangrijkste de al veleeeuwen oude kalender was van het mar-tyrologium van Usuardis,11 noemdensoms verschillende data voor de vieringvan eenzelfde heiligenfeest en kendenook niet aan alle heiligenfeesten een evengroot belang toe. Het gebrek aan eendui-digheid in de heiligenverering kwam – inde ogen van de contrareformatorischedenkers – de geloofwaardigheid ervanniet ten goede. Na het concilie van Tren-te wordt door een commissie, met de stu-wende inbreng van de historicus enhoofdbibliothecaris van het Vaticaan, delatere kardinaal en heilige Caesar Baroni-us (1538-1607), gewerkt aan een nieuwekalender, waarvan de eerste druk metpauselijke goedkeuring uiteindelijk in1584 verschijnt,12 twee jaar later gevolgddoor een uitgebreidere editie met eentoegevoegd wetenschappelijk apparaat,de Tractatio en de Notationes van Baroni-us. De studies voor dit apparaat zijn uit-gevoerd door een equipe van Italiaanseoratorianen, die zich vooral richten op demediterrane wereld. Ze speuren naaroude bronnen en streven ernaar de chro-nologie van het heiligenleven te recon-

Martyrologium Usuardi en de erbij behorende kalender de inleiding van Delehaye enPeeters in Martyrologium Romanum, 1940, pp. xi-xii, de uitgave van Usuardis zelf in deActa Sanctorum van - juni, de nieuwe editie van Dubois, Le martyrologe d’Usuard,1965, en de studie en editie van Overgaauw, Martyrologes manuscrits, 1993. . Eigenlijk isdat dan al de derde druk, waarin een aantal slordigheden van de eerste uitgave uit 1582 zijnhersteld. Zie voor de complexe geschiedenis van het Martyrologium Romanum, dat wel 129drukken heeft gekend, Ditchfield, Liturgy, Sanctity and History, 1995, pp. 43 e.v.; hetvoorwoord van Delehaye en Peeters in het Propylaeum van de Acta Sanctorum Decembris(1940), pp. xii-xv, en Aigrain, L’Hagiographie., 1953, pp. 91 e.v. Een Catalogus generalismet aanvullingen wordt later (1625) door Ferrari gepubliceerd. Zie over Baronius’ werk:Pullapilly, Caesar Baronius, 1967, pp. 37-42; Jedin, Kardinal Caesar Baronius, 1978, p. 46;en De Maio, Baronio storico e la controriforma, 1982.

Kardinaal Caesar Baronius (1538-1607) aan zijnwerktafel. Gravure van Franciscus Villamena uit 1602 (foto: Utrecht, g 01554)

Page 62: Hemelse voorbeelden

62

Petrus Canisius aan zijn werktafel. De ketters deinzen verschrikt terug. Gravure uit1641 van Paulus Pontius naar A. van Diepenbeeck. Particuliere collectie Nijmegen(foto: /, ’s-Gravenhage)

Page 63: Hemelse voorbeelden

strueren. Ze documenteren waar mogelijk relevante topografische details enproberen op grond van antiquarische vondsten de continuïteit van de cultusaan te tonen. Daarbij leggen ze een grote belangstelling aan de dag voor demartelaren zelf, wat op een iets striktere interpretatie van de term martyro-logium duidt dan in de traditie gebruikelijk was.13 De uitgave van het Mar-tyrologium met de aantekeningen van Baronius wordt op verschillende plaat-sen herdrukt en krijgt een wijde verspreiding:we treffen er bijvoorbeeld ook een exemplaarvan aan in de persoonlijke bibliotheek van Stal-part.14 Uiteindelijk zijn er meer dan honderddrukken bekend, tot de zogeheten editio typicavan 1913 toe: meer dan drie eeuwen lang is hetMartyrologium Romanum de officiële richtlijngeweest voor de rooms-katholieke heiligen-verering. Het feit dat er al spoedig een Neder-landse vertaling van is verschenen, illustreerthet belang dat ook een groter, het Latijn nietbeheersend publiek aan dit overzichtswerkhecht.15

Naast de universele Romeinse kalender ont-staan er echter ook nieuwe lokale kalenders. InDuitsland is dat bijvoorbeeld al in 1562 hetMartyrologium. Der Kirchenkalender van AdamWalasser,16 waarvan de verspreiding in veledrukken mede onder de naam van de invloed-rijke Petrus Canisius (1521-1597) plaats-vindt.17 Het boek bevat beknopte historischeinformatie over tal van heiligen, waarbijnatuurlijk die uit de Duitse landen extra aan-dacht krijgen. Voor de Lage Landen heeft eenvergelijkbare functie de Indiculus SanctorumBelgii (1573, herdrukt in 1583) van de Leuven-se hoogleraar Johannes Molanus (1533-1585),een boekje dat een belangrijke bron van het Martyrologium Romanum zal zijnvoor wat de heiligen van de Lage Landen betreft.18 Uit aantekeningen van

. Ditchfield, Liturgy, Sanctity and History, 1995, pp. 43-51. . In de bibliotheek van deoud-katholieke parochie op het Delftse Bagijnhof bevindt zich een Plantijn-uitgave uit1589. Voorin staat de naam van Stalpart met het jaartal 1602: het is kennelijk een boek dathij in zijn studietijd in Leuven heeft gekocht. Het boek bevat aantekeningen, meestal vanvrij elementaire aard zoals onderstrepingen van definities of historische bijzonderheden. Ikwil hierbij pastoor J. Vroom en mevrouw I. Adriaanse hartelijk bedanken voor de gastvrijemanier waarop ze mij toegang hebben verleend tot deze privé-bibliotheek. . Ondermeer t’ Roomsch Martelaren-boeck, 1600, en Roomsch Martelaren-boeck, 1642. . In hetvervolg verwijs ik naar een latere druk van 1599, die zich in Leuven bevindt. . LeBachelet, ‘P. Canisius’, 1923. . In het vervolg verwijs ik naar de tweede druk uit 1583,

Johannes Molanus (1533-1585) was desamensteller van een heiligenkalendervoor de Lage Landen. Litho van War-nots naar verder onbekend portret (foto: Leuven)

Page 64: Hemelse voorbeelden

Molanus worden in 1595 vervolgens ook de uitgebreidere Natales Sancto-rum Belgii samengesteld, waarvan in 1616 nog een herdruk uitkomt.

Ook het kerkelijk gezag in de Hollandse Zending is geïnteresseerd in eenordening van de kalender, zoals blijkt uit een handschrift uit 1590 van deapostolisch vicaris Sasbout Vosmeer (1548-1614).19 Vosmeer heeft zijnkalender met liturgische aanwijzingen nooit gepubliceerd, maar enkeledecennia later verschijnt van de hand van zijn opvolger Rovenius (1574-1651) de Officia Sanctorum Archiepiscopatus Ultrajectensis (1623, tweededruk in 1641). Dit boekje bevat in aanvulling op het brevier de voorgeschre-ven lezingen voor de getijden van een beperkt aantal heiligenfeesten, waarbijvooral de octaven van Bonifatius en Willibrord veel ruimte krijgen. Door deselectie van de ruim dertig heiligen geeft het boekje een indruk van de zwaar-tepunten in de nieuwe heiligenkalender van de Noordelijke Nederlanden.20

Ook de bisschop van Den Bosch, Nicolaas Zoesius (1564-1625), en hetkapittel van het bisdom Haarlem wijden zich aan het ontwerp van een eigenheiligenkalender en -officie.21

De wetenschappelijke arbeid tot ondersteuning van de heiligenvereringblijft niet beperkt tot het opstellen van nieuwe kalenders en toelichting ineen notenapparaat. Er geschiedt ook veel bronnenonderzoek en nieuwe kri-tische uitgaven van heiligenlevens zien het licht. Allereerst wordt dit zicht-baar in de lezingen die in het Breviarium Romanum zijn opgenomen, dat in1568 een nieuwe redactie krijgt en vervolgens op verschillende plaatsen inEuropa wordt herdrukt. De wijzigingen zijn tekenend voor de meer huma-nistische belangstelling voor het heiligenleven. De lezingen van het brevierworden namelijk iets ingekort en krijgen een soberder stijl, maar tegelijkworden er extra chronologische data in opgenomen, wordt precieze infor-matie verschaft over relieken en worden de belangrijkste historische bron-nen in de marge genoemd.22 Pionierswerk op het gebied van heiligenlevens

64

waarvan zich een exemplaar in Leuven bevindt. Zie over Molanus’ heiligenstudies deinleiding in de recente uitgave van zijn Traité des saintes images, 1996. . 228 nr. 74.Vgl. Gerlach, ‘Het geestelijk leven der katholieken’, 1949, nr. 304. Vosmeers Nederlandseen Latijnse aantekeningen waren kennelijk bedoeld voor een kleine uitgave, die er echternooit is gekomen. Hij heeft niet alleen een eerste kladversie van de kalender, duidelijkgebaseerd op het dan net gepubliceerde Martyrologium Romanum, nog een keer netjesgekopieerd, hij voegt zelfs een schets en tekst toe voor het titelblad. Ook worden litur-gische aanwijzingen opgenomen, evenals enkele (Latijnse) citaten van conciliebesluitenover de heiligenverering. Onderstrepingen maken duidelijk dat Vosmeer waarschijnlijkeen tweekleurendruk op het oog had. Voor op het schriftje staat gekrabbeld: ‘De heijlijgedagen sult ghij vijeren.’ Er is een ander schriftje met aantekeningen van Vosmeer bewaard( 228 nr. 75) dat excerpten bevat van levensbeschrijvingen van vooral Nederlandseheiligen en een uitgewerkt officie voor Bonifatius en Radboud. . 224 nr. 723 is eenongedateerd handschrift, Missa de Sanctis archiepiscopatus Ultraiectensis et suffraganeorumEpiscopatuum, uit de nalatenschap van de Utrechtse vicaris Johannes Wachtelaer. Het sluit nauw aan bij de Officia van Rovenius en geeft soms zeer gedetailleerde liturgischeaanwijzingen. . Dirkse, ‘Heylighe Patroonen van T’Bisdom Haerlem’, 1993, pp. 38e.v.; Van Moorsel, ‘De devotie’, 1958, p. 136; Rogier, Geschiedenis van het Katholicisme,deel , 1946, p. 95; en Graaf, ‘Uit de Akten van het Haarlemsche Kapittel’, 1882,

Page 65: Hemelse voorbeelden

is in de jaren van het concilie ook al verricht door de Veronese geleerde Aloy-sius Lippomanus (1500-1559), die teksten bundelt in de Historiae de vitissanctorum (1551-1558), waarvan in 1571 ook een verkorte Leuvense editieverschijnt en waarop tal van andere overzichtswerken zullen voortbouwen.Lippomanus beschouwt de heiligenlevens als een zeer overtuigende enauthentieke overlevering van de kerk en een krachtig instrument tegen hetprotestantisme. Hij geeft zijn boeken zo vorm,dat men uit de heiligenlevens stof kan puttenvoor de polemiek met de Reformatie en voor debemoediging van de katholieke gelovigen.23

De meeste invloed gaat echter uit van degrote zesdelige editie met oorspronkelijke tek-sten van heiligenlevens, De probatis sanctorumhistoriis (1570-1575), van de Keulse kartuizerLaurentius Surius (1522-1578). Surius redi-geert de oude bronnen en geeft van de heiligeneen in soepel Latijn gestelde levensbeschrij-ving. Hij gebruikt daarbij, in afwijking van Lip-pomanus, de kalender als ordenend principe.Ook Surius laat zich in zijn werk sterk bepalendoor de aanvallen van het protestantisme: hij iservan overtuigd dat het lezen van heiligenle-vens niet alleen aanmoedigt tot navolging vanhet deugdzame leven van de heiligen, maar ookeen bevestiging is van het katholieke geloof ineen tijd van aanhoudende onzekerheid. Hij legteen grote belangstelling aan de dag voor kerke-lijke ambtsdragers en organisatoren, bisschop-pen en martelaren, waarmee hij de richting aan-geeft van een nieuwe, contrareformatorischetrend die minstens een halve eeuw bepalend zalzijn. Zijn werk zal lange tijd het uitgangspuntvormen van de wetenschappelijke hagiografie, totdat het uiteindelijk doorde uitgaven van de bollandisten zal worden achterhaald. Maar belangrijker

pp. 29 e.v. . Ik heb in Nijmegen gewerkt met een Antwerpse druk uit 1570. In 1602herziet Baronius op verzoek van Clemens nog een keer het Breviarum; bij Plantijn zijn ook uitgaven van deze nieuwe, veel uitgebreidere editie verschenen, zoals die uit 1618 die ik heb geraadpleegd. Voor de aard van de achtereenvolgende redacties, zieDitchfield, Liturgy, Sanctity and History, 1995, pp. 37 en 52. . Het eerste deel geeft inde apologetische ondertitel al aan wat de beweegredenen van de auteur zijn geweest: cumscholiis eiusdem omniumpraesentium haereticorum blasphemias & delyramenta profligantibus...Ook de Leuvense editie van 1571 (Apud Verhasselt Bibliop. Iurat. In pingui Gallina)vermeldt een dergelijke antiprotestantse index: Cum scholiis eiusdem, omnium haereticorumblasphemias ac deliramenta clare conuincentibus. Vgl. Boesch-Gajano, ‘La raccolta di vite disanti di Luigi Lippomano’, 1990, pp. 120 e.v.

De Utrechter Franciscus Haraeus(1555-1631) was auteur van verschillen-de populaire hagiologische overzichts-werken. Gravure van Anton Wierix (ca. 1555 - ca. 1604) (foto: Brussel, 1826)

Page 66: Hemelse voorbeelden

dan zijn wetenschappelijke functie is zijn documenterende functie: Suriuszal tientallen jaren lang de bron zijn van tal van prekenboeken en van vrijwelalle populariserende werken over heiligen. In de laatste decennia van de zes-tiende en in het begin van de zeventiende eeuw verschijnen telkens nieuwe,soms enigszins gecorrigeerde edities van Surius’ werk. Ook worden er ver-talingen en bewerkingen van gemaakt in het Duits, Engels, Frans, Spaans,

Italiaans, Pools en Nederlands en zien enkeleverkorte versies het licht.24 Zo verschijnt er in1588 in Antwerpen een samenvatting met 52levens voor alle zondagen van het jaar, gemaaktdoor de Utrechter Franciscus Haraeus (Ver-haer, 1555-1631), gevolgd door een uitvoerigerbundeling in 1590 die vele herdrukken zal ken-nen.25 In 1594 verschijnt in Keulen een soort-gelijke uitgave, maar dan met stukjes Suriusvoor alle dagen van het jaar, van de hand van dekartuizer Zacherias Lipelous.26 Het idee omvoor elke dag één of meer heiligenlevens tebeschrijven, staat ook aan de basis van de popu-laire Flos sanctorum (1599-1601) van de Spaansejezuïet en Ignatiusbiograaf Petrus de Ribade-neyra (1526-1611), die zich bij de samenstellingervan deels op Surius heeft gebaseerd. Dit werkkent een groot succes en wordt in tal van talenvertaald; een Nederlandse vertaling zal, zoalswe nog zullen zien, een van de belangrijkstebronnen van de Gulde-Iaers Feest-dagen zijn.

Het feit dat er enerzijds uitgebreide weten-schappelijke studies aan heiligenlevens wordengewijd en anderzijds ook tal van meer populari-serende publicaties, wordt goed geïllustreerddoor het werk van de in Utrecht geboren en inAntwerpen werkzame jezuïet HeribertusRosweyde (1569-1629), een centrale figuur inde verbreiding en verdieping van hagiografi-sche studies in Europa in het algemeen en in deLage Landen in het bijzonder. Traditioneelgezien is er veel aandacht voor het wetenschap-pelijke werk van deze directe voorloper derbollandisten, die jarenlang in tal van biblio-

theken heiligenlevens heeft gekopieerd en in de beroemde Fasti Sanctorumvan 1607 een opzet heeft gemaakt voor de publicatie van alle vitae die hij inBelgië heeft gevonden,27 een plan dat uiteindelijk door zijn opvolgers isomgevormd tot de indrukwekkende serie van de Acta Sanctorum. Tevens

Keulen was een centrum van heiligen-studies. Vitae Sanctorum (1616) is eentypisch voorbeeld van post-tridentijnsehagiografie, waaraan verschillendegeneraties hebben gewerkt. Het bevat teksten van de Keulse kartuizerLaurentius Surius, verbeterd door zijn leerling Zacharias Lipelous en diens leerling Cornelius Grasius enaangevuld vanuit het nieuwe handboekvan Petrus de Ribadeneyra (foto:

Leeuwarden)

Page 67: Hemelse voorbeelden

verzorgt Rosweyde een belangrijke heruitgave van het MartyrologiumRomanum in 1613, waaraan hij de eerste wetenschappelijke editie van eenoudere kalender, het zogeheten martyrologium Adonis, in aanhangsel toe-voegt, ook wel bekend onder de naam vetus romanum of parvum romanum.28

Vermelding verdient verder zijn editie van de Vitae Patrum uit 1615, eenbundeling van de belangrijkste levens van de woestijnvaders en van ge-schriften over de vroegste monastieke geschiedenis in een Latijnse verta-ling.29 In de bollandistische traditie wordt over het algemeen betreurd datdeze grote geleerde zich daarna met meer populariserend werk heeft bezig-gehouden,30 maar men zou deze publieksactiviteit ook positiever kunnenwaarderen en als een aanvulling kunnen zien op het wetenschappelijke werk.Zo brengt hij in 1617 een Nederlandse vertaling van het Vaders-boeck op demarkt, Het leven ende Spreucken der Vaderen, en in 1619 een Nederlandsevertaling en bewerking van de Flos Sanctorum van Ribadeneyra onder detitel Generale Legende, waardoor bijna zeshonderd heiligenlevens voor eenNederlands publiek toegankelijk worden. In 1623 volgt een Nederlandsevertaling en bewerking van Baronius’ enorme Annales ecclesiastici onder detitel Generale Kerckelycke Historie, waarin overigens ook tal van heiligenle-vens zijn verwerkt. In 1626 publiceert hij een speciaal aan vrouwelijke heili-gen gewijde bundel Het leven der HH. Maeghden en ten slotte in 1629 nogeen nieuwe en uitgebreidere editie van de Generale Legende (met onder meer

67

. Autore, ‘Surius’, 1939; Spanò-Martinelli, ‘Cultura umanistica’, 1990, pp. 138 e.v.;Vermaseren, De katholieke Nederlandsche geschiedschrijving, 1941, pp. 15 e.v. EenNederlandse (sterk ingekorte) vertaling uit 1592, waarvan een herdruk verscheen in 1603,kan nog worden toegevoegd aan de bibliografie van Autore: Niewe Legende oft D’leven,werken, doot, ende miraculen ons liefs Heeren Iesu Christi met sijn lieve Heylighen doorHenricus Adriaanse (1603). Vgl. de bibliografie in Chaix, Réforme et Contre-réformecatholiques, 1981, pp. 682-694. Voor Surius’ bewerking van de bronnen, zie Holt, ‘DieSammlung von Heiligenleben des Laurentius Surius’, 1922. . Ik heb in het Archigin-nasio in Bologna gewerkt met de eerste druk van de Quinquaginta-duae vitae sanctorum uit1588. Autore, ‘Surius’, 1939, p. 1846, noemt al een druk van 1578, maar dit moet eendrukfout zijn. Er zijn verder Plantijndrukken bekend van 1590, 1591 en 1594 en een drukte Lyon uit 1595. Te Keulen verscheen er in 1605 onder de titel De vitis sanctorum omniumnationum, ordinum et temporum een nieuwe uitgave, die in 1630 en 1675 herdrukt zouworden. Vgl. Vermaseren, De katholieke Nederlandsche geschiedschrijving, 1941, p. 226. . Vitae sanctorum sive res gestae martyrum, confessorum, atque sanctarum virginum.Herdrukken van dit vierdelige werk verschenen in 1595-1596 te Keulen en in 1601 teBrescia. Een herziene uitgave verzorgd door de Keulse ordegenoot Cornelius Grasius zaghet licht in 1604 en 1616. Grasius’ werk is een vierde generatie: Lipelous’ bewerking vanSurius wordt opnieuw bewerkt en aangevuld vanuit Ribadeneyra. Vergelijk Autore,‘Surius’, 1939, p. 2846. . Rosweydus, Fasti Sanctorum quorum vitae in belgicis bibliothecismanuscriptae, 1607. . Over de zestiende- en zeventiende-eeuwse herdrukken van ditmartyrologium, zie Dubois en Renaud, Le martyrologe d’Adon, 1984, pp. ix-x. . In 1628verschijnt er nog een uitgebreidere, tweede druk van. . Bijvoorbeeld Aigrain, L’Hagio-graphie, 1953, p. 331: ‘il se laisse distraire par toutes sortes de travaux’; Grausem,‘Rosweyde’, 1939: ‘Il faut regretter cependant qu’il se soit laissé distraire par là de sa tâched’hagiographe et d’historien’; Peeters, L’oeuvre des Bollandistes, 1961, p. 11: ‘du grandtravail qui aurait dû faire le centre et le but constant de son activité, pas une ligne n’étaitprête pour l’impression’.

Page 68: Hemelse voorbeelden

een vijftigtal nieuwe levens). Van al deze werken van Rosweyde zijn sporenterug te vinden in de , waarmee goed wordt geïllustreerd dat Rosweydesvertalingen en bewerkingen in de Lage Landen de functie van een soort alge-meen naslagwerk hebben vervuld. Het feit dat Rosweyde zoveel tijd en ener-gie heeft gestopt in het vervaardigen van deze vertalingen, wijst erop dat hijwaarschijnlijk het gevoel heeft gehad met de Latijnse uitgaven alleen –

bestemd voor theologen en andere geleerden –niet meer het hele publiek te bereiken.31 Er iskennelijk een nieuw publiek voor deze katholie-ke werken ontstaan, onder de burgerij en degeestelijke maagden, dat het Latijn niet mach-tig is en in de volkstaal moet worden bediend.Rosweydes vertalingen zijn in elk geval een suc-ces en verschillende van zijn werken, waaron-der de Generale Legende, worden tot diep in dezeventiende eeuw herdrukt.

Rosweyde is niet de enige geleerde van naamdie zich heeft verwaardigd om naast zijn weten-schappelijk werk tijd te besteden aan het po-pulariserende heiligenleven: andere bekendetheologen als Petrus Galesinius32 († 1590) enPetrus Canisius (1521-1597)33 hebben hetgenre eveneens beoefend. In de Lage Landenverschijnen er niet alleen historische heiligen-levens, zoals het Cort verhael van het leven van-den H. Willibrordus (1613) van Aubertus Mi-raeus (1573-1640), maar ook verschillendebundels met levens van recente martelaren,waarvan de Historia Martyrum Batavicorum,postuum uitgegeven in 1625, van Petrus Op-

. Over Rosweyde als vertaler, zie Ampe, ‘Marginalia Lessiana’, 1954. Ook in Italië zijn inde zeventiende eeuw Latijnse werken over heiligen steeds zeldzamer en gaat het vooral omvertalingen of originele publicaties in het Italiaans; zie Sallmann, ‘La littérature hagiogra-phique’, 1990, pp. 174 e.v. . Naast het overzichtswerk Martyrologium S. RomanaeEcclesiae, 1578, verzorgde Petrus Galesinius eveneens de uitgave van het leven van Haimovan Halberstadt, Haymo Halberstatensis, 1573. . Wahrhaftige und gründliche Historie vomLeben und Sterben des hl. Einsiedels und Martyres St. Meinradis. Fribourg 1587; WahrhaftigeHistorie von dem berümbten Abbt St. Fridolins und seinen wunderbarlichen Thaten. Fribourg1589; Kurze Beschreibung der Gottseligen Frauen S. Yta, Gräfin von Kirchberg. Fribourg1590; Wahrhaffte Christliche Historie von Sanct Moritzen [...] und seiner thebaischen Legion.Auch insonderheit von Sanct Urso [...] und von andern thebaischen Christi Blutzeugen die in der alten Stadt Solothurn gelitten. Fribourg 1594; Zwo wahrhafte, lustige, recht ChristlicheHistorien [...] Die erste von dem Uralten Apostolischen Mann S. Peato ersten Prediger imSchweitzerland, die ander von dem berümten Abbt S. Fridolino. Fribourg 1599. Deze Zwitser-se heiligenlevens waren bedoeld voor een groot publiek, zie Le Bachelet, ‘P. Canisius’, 1923, p. 1531, en Haub, ‘Petrus Canisius als Schriftsteller’, 1996, p. 164. . Over dezepostume uitgave, zie Vermaseren, De katholieke Nederlandsche geschiedschrijving, 1942,

Aubertus Miraeus (1573-1640) was eengroot kenner van de Zuid-Nederlandseheiligengeschiedenis. Gravure vanPaulus Pontius naar Anthony van Dyck(1599-1641) (foto: Utrecht, g 01589)

Page 69: Hemelse voorbeelden

meer (1526-1595) de belangrijkste is.34 Ook onder prenten worden somskorte beschrijvingen van het leven van heiligen gegeven, zoals in SanctorumGalliae Belgicae (1606), met 52 gravures van Zuid-Nederlandse heiligendoor Jan Baptist Vrients en kernachtige teksten van Aubertus Miraeus. Hetis een prachtig boekje dat voortborduurt op het werk van Molanus en dat – inpopulaire en beeldende vorm – een nieuwe canon van Nederlandse heiligenaanreikt.

Het hoeft geen betoog dat deze enor-me wetenschappelijke en populariseren-de activiteit de heiligenverering een seri-euze ondersteuning heeft gegeven en zode geest van de Contrareformatie heeftverbreid. Illustratief voor de nieuwemode zijn ook de bundels met preken dieop heiligendagen worden gerangschikten kennelijk lectuur zijn voor de gegoedeburgerij: dit soort boeken gaat in op hetheiligenleven en het evangelie van de dagen bevat een aantal uitgewerkte gebedentot de heilige.35 De stichtelijke instru-menten die deze boeken zijn geweest,kunnen bovendien niet los worden ge-zien van de nieuwe gedrukte heiligen-iconografie die in de zeventiende eeuwontstaat36 en van de opkomende cultuurvan het heiligenlied waarvan de bundelvan de Gulde-Iaers Feest-dagen zo’ntreffende illustratie is. De devotie veran-dert door deze nieuwe heiligencultuurvan karakter: ze lijkt er bewuster, ver-standelijker en moralistischer van te wor-den; het accent komt te liggen op de heili-ge als een model van deugdzaamheid en

pp. 192 e.v. Er bevindt zich nog een exemplaar van de Historia Martyrum Batavicorum inde bibliotheek van het Bagijnhof in Delft. Mogelijk was het van Stalpart, misschien is hetdoor een van zijn opvolgers ingebracht. . In de Nederlanden bijvoorbeeld de CatholiickeSermoonen op alle de Heylichdaghen des Iaers (1616) van Franciscus Coster, voor het Duitsetaalgebied Canisius’ Notae in evangelicas lectiones (1593). Zie voor de Duitse heiligen-preken de bibliografie van Welzig, Lobrede. Katalog deutschsprachigen Heiligenpredigten,1989. . Insolera en Salviucci Insolera, La spiritualité en images, 1996; Thijs, AntwerpenInternationaal uitgeverscentrum van devotieprenten, 1993; Van Dael, ‘Geïllustreerdeboeken’, 1991; Grieten, ‘Een heilige verbeeld’, 1994; Dirkse, ‘Heylighe Patroonen vanT’Bisdom Haerlem’, 1993, pp. 41 e.v.; Thijs, ‘Antwerpse ‘‘sanctjes’’’, 1990, pp. 108 e.v.;Sallman, ‘La littérature hagiographique’, 1990, pp. 177 e.v.; Axters, Geschiedenis van devroomheid, deel , 1960, pp. 263 e.v., 280; Knipping, De iconografie van de Contra-Reformatie, 1939-1940, deel , pp. 177 e.v., deel , pp. 61 e.v. Vgl. p. 278 noot 152. Zie ook

In Antwerpen verschenen in de zeventiendeeeuw veel populariserende uitgaven overheiligen, zoals dit prekenboek op heiligen-dagen, de Catholiicke Sermoonen (1616) vanFranciscus Coster (1532-1619) (foto: Leeuwarden)

Page 70: Hemelse voorbeelden

In 1632 ontwerpt Jan van de Velde (1593-1641) in opdracht van het kapittel vanHaarlem een nieuwe serie heiligenportretten voor het bisdom. Bovenste rij: Bavo,Willibrord, Jeroen van Noordwijk en Gangulphus. Onderste rij: Wolframus,Engelmundus van Velzen, Werenfridus en Adelbertus. Druk op zijde (foto: Utrecht, g 00065a)

Page 71: Hemelse voorbeelden

kerkelijke dienstbaarheid, en veel minder op de heilige als wonderdoener ofvisionair, zoals in de late Middeleeuwen.37 De heiligenlevens zijn een beves-tiging van de kerkelijke leer en krijgen een rol in de praktische zielzorg en inde polemiek met de protestanten, zoals de verschillende registers waarmeesommige boeken zijn uitgerust illustreren. Zo komt men niet zelden eenzakenregister tegen dat aangeeft welk heiligenleven een toepasselijke illu-stratie vormt van een bepaald leerstuk uit de katholieke traditie.38 Ook degebedenboeken met uitgewerkte gebeden tot de heiligen in welomschrevensituaties laten zien hoe de vertaalslag van studie naar volksdevotie wordtgemaakt.39

Het zal echter duidelijk zijn dat er in de praktijk wel enige afstand isgeweest tussen de nieuwe, door kerkbestuurders, intellectuelen en kunste-naars aangereikte heiligendevotie en de volksvroomheid.40 De boeken had-den dikwijls een groot formaat, waren dik en kostbaar en slechts voor eenkleine groep gelovigen toegankelijk.41 Het aantal ongeletterden was boven-dien groot. Religieuze schrijvers beseffen dat het moeilijker is om met lite-raire heiligenlevens de gelovigen te stichten dan met bijvoorbeeld de levens-beschrijvingen van eigentijdse personen.42

71

de volgende kunstenaarsmonografieën: Mauquoy-Hendrickx e.a., Les estampes des Wierix,deel , 1979; Roethlisberger, Abraham Bloemaert, 1993; Schuckman en De Hoop Scheffer,Maarten de Vos, 1995-1996; Sellink, Philips Galle, 1997. . Voor de paradigmawisselingin de heiligenverering na Trente, zie Zarri, ‘‘‘Vera’’ santità, ‘‘simulata’’ santità: ipotesi eriscontri’, in: idem (ed.), Finzione e Santità, 1991, p. 15; Hsia, The World of CatholicRenewal, 1998, p. 134; Daniel-Rops, The Catholic Reformation, 1962, p. 134. . In de algeciteerde Leuvense editie van Lippomanus vindt men een INDEX SCHOLIORUMIndex rerum quae in sequentibus sanctorum vitis contra haereticos nostri temporibus pro Catho-licorum dogmatum veritate astruuntur, & veluti robustissimis propugnaculis fulciuntur. In deItaliaanse editie van Lippomanus staat een soortgelijke catalogus, in het achtste deel(Romae, apud Antonium Bladum 1560) nog extra op het titelblad aangekondigd als: cumsolitis contra haereticos adnotationibus. In de editie van de Generale Legende van 1629 vindtmen een Register vande principaelste materien van dese legende die meest de H. Sacramentenende verschillen des Gheloofs aengaen. . Een voorbeeld hiervan is De Ribadeneyra’sManuale di pie et devote preghiere, 1607. Het boek bevat zeven afdelingen: allerlei gewonegebeden, gebeden om vergiffenis (o.a. met voorspraak van heiligen), gebeden tegenspecifieke zonden, tien gebeden waarin Christus een speciale plaats inneemt, een honderd-tal gebeden tot heiligen (waaronder een aantal tot Maria en tot de engelen Michaël, Gabriëlen Rafaël), gebeden voor bijzondere situaties (o.a. barensnood) en gebeden voor mensen instervensnood. Vgl. de gebeden in Costers Catholiicke Sermoonen, 1616, en in Canisius’Catholisch Handtbüchlein, 1588. . Een zekere ‘kunstmatigheid’ en ‘exclusiviteit’ van denieuwe heiligendevotie in de Nederlanden constateren: Frijhoff en Spies, 1650. Bevochteneendracht, 1999, pp. 386-387; Rogier, Geschiedenis van het Katholicisme, deel , 1946, pp. 762 e.v.; Knipping, De iconografie, 1940, deel , p. 2; Van Moorsel, ‘De devotie’, 1958,p. 134; Visser, Rovenius, 1966, p. 76; Dirkse, ‘Heylighe Patroonen’, 1993, p. 39. Voor deafstand tussen volksdevotie en elitedevotie in het Brugse, zie Therry, De religieuze belevingbij de leken, 1988, p. 188. . Zo zegt bijv. Andreas de Boeye (in: Levens der gehouderpersoonen, 1631, p. iii) over de Generale Legende: ‘is dat boeck soo ghewassen, datmenvernootsaeckt is gheweest dat in vele stucken te bedeylen, waer toe allen man noch denlust, noch de middelen heeft om te koopen, noch den tijdt om te lesen’. . Trijn Jans Oly, geciteerd door Graaf, ‘De Vergaderinghe der Maechden’, 1915, p. 22. Vgl. Burkardt,‘Renaissance et dévotion’, 1996, p. 214.

Page 72: Hemelse voorbeelden

Het Martyrologium Romanum verschijnt ook verschillende keren in een Nederlandsevertaling. Dit Roomsch Martelaren-boeck, vertaald door Henricus Adriaanse,verscheen in 1600 in Antwerpen (foto: Nijmegen)

Page 73: Hemelse voorbeelden

-

Uit het in de vorige paragraaf gegeven overzicht van de ontwikkeling van dehagiologische studies in de zestiende en zeventiende eeuw wordt al duidelijkwat de belangrijkste naslagwerken zijn voor iemand die zich in het begin vande zeventiende eeuw aan het schrijven van een bundel heiligenliederenwenst te wijden. Illustratief in dit kader is het nawoord van de Niewe Legen-de van Henricus Adriaanse uit 1603, dat een vrij gedetailleerde bronnenop-gave bevat:

Dese Legende is meest uyt dese naevolgende boecken genomen. Uyt het Martelaers Boeck der Heyligher Roomscher Kercken. Uyt die Boecken vanden eerweer. Laurentius Surius, ende uyt eenen Hoochduytschen die uyten selven genomen is. Uyt den boeck ghenaemt Flos Sanctorum, op ons sprake De bloem derH<eyligen>. Uyt de geschiedenissen vanden weerdigen Kerck-lijcken Histori-schrijver Caesar Baronius. Uyt eenen Franscyschenboeck die by verscheyden Doctoren van Parys vergadert is van hetleven der Heylighen. Uyt den weerdighen Joannes Molanus Doctoorinde Godtheydt tot Loven, een neerstich ondersoecker van het levender Heylighen, ende namelijck van desen Lande.43

Twintig jaar later moet de vervaardiger van de min of meer op dezelfdemanier te werk zijn gegaan, alleen kan hij dan wel beschikken over een uitge-breidere editie van Molanus en een Nederlandse vertaling van de Flos Sanc-torum en van de Annales van Baronius. De drie belangrijkste bronnen van de blijken inderdaad het Martyrologium Romanum,44 Molanus’ NatalesSanctorum Belgii45 (als aanvulling voor de Lage Landen) en de GeneraleLegende46 van Rosweyde te zijn. Aanwijzingen voor het gebruik van de nogoudere Legenda Aurea en het werk van Surius zijn er niet – de vlot leesbare

73

. Adriaanse, Niewe Legende, 1603, p. 384. . Ik heb niet kunnen achterhalen of Stalpartnaast het exemplaar uit 1589 dat bewaard wordt op het Bagijnhof in Delft en waarin zijnnaam staat, ook nog met een recentere editie heeft gewerkt. Erg grote verschillen zijn ervoor de hoofdtekst niet tussen de Baronius-editie van 1589 en latere edities als die vanRosweyde uit 1613. . In het lied voor Albrecht van Luik (463) wordt verwezen naar detranslatie van zijn lichaam naar Brussel, een feit dat slechts vermeld wordt in de Molanus-editie van 1616: Fuit corpus eius solenniter translatum Bruxellam ab Alberto Austriacoprincipe, in novum monasterium Carmelitissarum. Anno Christi 1612, mense Decembri [251v].Het lijkt er dus op dat deze editie door de dichter is gebruikt. . Er zijn aanwijzingen dat de samensteller zowel heeft gewerkt met de editie van 1619 als met de uitgebreidereeditie van 1629. De heiligen voor wie in ieder geval de tweede druk is gebruikt, zijnJohanna van Valois (59), Isidorus (131), Potamiena (253), Wilgefortis (280), Oswald (305),Rochus (322), Pulcheria (358), Eustochium (382), Ursula (414) en Folcuinus (505),heiligen die in de 1619-editie ontbreken. De kalender van de eerste druk van 1619 isbijvoorbeeld gevolgd in het geval van Norbertus (219), die in deze druk op 6 juni staat en in de tweede op 1 juli.

Page 74: Hemelse voorbeelden

en handzame bundel van Rosweyde lijken deze werken te hebben vervan-gen. Rosweydes vertaling van Baronius’ kerkgeschiedenis onder de titelGenerale Kerckelycke Historie heeft voor de eveneens goede dienstengedaan. In specifieke gevallen zijn de vier handboeken echter nog aangevuldmet een aantal andere werken, zoals uiteraard het Breviarium Romanum.

Een eerste punt waaruit het gebruik van de bronnen blijkt is de heiligen-kalender die in de wordt gevolgd.Deze kalender is een selectie en combina-tie van de kalenders van de drie genoem-de bronnen. Om een indruk te geven vande combinatie van de verschillendekalenders, geef ik hier enkele cijfers. Inde staan liederen voor ruim vijfhon-derd heiligen: een aantal belangrijke hei-ligen krijgt twee of meer liederen, somsheeft een lied echter betrekking op meerdan één heilige. Van de welgeteld 501heiligen komen er 408 in het Martyrolo-gium Romanum voor, zijn 142 ook te vin-den in de Natales Sanctorum Belgii van1616, en wordt van 379 het leven in deGenerale Legende (de druk van 1629)beschreven. Om deze cijfers te interpre-teren is het tevens nuttig te kwantificerenin welke mate de kalender van de debronnen volgt: de gekozen feesten makenongeveer eentiende uit van de kalendervan het Martyrologium Romanum, een-derde van de door Molanus voorgesteldekalender en zestiende van de kalendervan Rosweyde. Ook uit deze cijfers blijkthet relatieve belang van de GeneraleLegende als bron van en kalender voor de . Slechts zo’n vijftien van de heiligenin de komen niet voor in een van dedrie genoemde overzichtswerken. Hetgaat om enkele heiligen die wel op de

. Heiligenfeesten die wel in de Kirchenkalender van Walasser voorkomen zijn die vanReinier (139, 11 april), Werner (148, 19 april), Hildegonda (149, 20 april), Alcuinus (193,19 mei), Roeland en Olivier (235, 16 juni), Godschalcus van Novara (307, 7 augustus) enGratianus van Amiens (416, 23 oktober). Walasser is echter geen bron van deze liederen:de overeenkomst kan verklaard worden uit een gemeenschappelijke kalender, wellicht dievan Petrus Galesinius. Een Nederlandse gedenkdag die aan de kalender is toegevoegd, isdie voor Caspar Barzaeus (408, 18 oktober). Een recente canonisering die nog niet in de

De officies voor de heiligenfeesten van hetaartsbisdom Utrecht (tweede druk uit 1641).Op het titelblad is een prominente plaats inge-ruimd voor Willibrord en Bonifatius. Op deachtergrond heiligen en martelaressen metpalmen als voorsprekers bij God (foto: Leeuwarden)

Page 75: Hemelse voorbeelden

Duitse Kirchenkalender staan, om een typisch Nederlands heiligenfeest, omeen recente canonisering en om enkele persoonlijke toevoegingen.47 In enke-le gevallen houdt de een andere datum aan voor de viering van een heili-genfeest dan zijn belangrijkste bronnen.48 Uit de hier gegeven cijfers blijktde nauwe aansluiting van de kalender van de bij die van het Martyrologi-um Romanum, de Natales Sanctorum Belgii en de Generale Legende. Opval-lend is dat van de kalender van het aartsbisdom Utrecht, de Officia Sancto-rum van 1623, veel minder in de is terug te vinden: de helft van de dertigdaarin behandelde heiligen komt niet in de terug of op een anderedatum;49 de enige overeenkomst is dat de feesten van Willibrord en Bonifa-

75

bronnen is terug te vinden, is die van Theresia van Avila (392, 5 oktober). Eigen toe-voegingen van de samensteller van de zijn het feest van de Christelijke mei (166, 1 mei),Haimo van Halberstadt (194, 19 mei), Rudolphus van Bourges (250, 26 juni), Veronica(342, 29 augustus) en Anastasia en Cyrillus (424, 29 oktober). . Walburga (85) staat op 25 februari, net als in de Kirchenkalender en niet, zoals in Molanus, op 4 augustus of,zoals in de Gen. Leg., op 1 mei. De recent gecanoniseerde Isidorus Agricolus (131) staatniet op 15 mei, de dag van zijn feest, maar op 4 april, feestdag van Isidorus van Sevilla,waarschijnlijk als gevolg van het verwarren van de twee namen. Opvallend is dat de even-eens recent gecanoniseerde Theresia van Avila (392) op 5 oktober wordt geplaatst, de dag na haar overlijden in 1582: in de wordt er geen rekening mee gehouden dat bij de officiële canonisering 15 oktober als feestdag is ingesteld, omdat er bij de overgangvan Juliaanse naar Gregoriaanse kalender tien dagen moesten worden overgeslagen!Baldewinus (512) staat op 18 december zoals bij Molanus en niet op 7 juli zoals in het Mart.Rom. en de Gen. Leg. Cornelius (364) staat op 16 september en niet op 14 september zoalsin de Gen. Leg. Over het algemeen wordt de kalender van het Mart. Rom. gevolgd in degevallen wanneer er een verschil is met bijvoorbeeld de Gen. Leg.: Johannes van Damascus(174) staat in de op 6 mei, zoals in het Mart. Rom., en niet op 7 mei zoals in de Gen.Leg.; Petronella (208) staat op 31 mei, zoals in het Mart. Rom., en niet op 30 mei zoals in deGen. Leg.; Norbertus (219) staat op 6 juni, zoals in het Mart. Rom. en de eerste druk van deGen. Leg., en niet op 1 juli zoals in de tweede druk van dit laatste werk. Joost (300) staat inde op 2 augustus, in de Gen. Leg. echter op 1 augustus. Sixtus (306) staat op 6augustus, zoals in het Mart. Rom., en niet op 7 augustus zoals in de Gen. Leg. Seraphia(349) staat op 3 september, zoals in het Mart. Rom., en niet op 4 september zoals in de Gen.Leg. Pulcheria (358) staat in de op 9 september, zoals in het Mart. Rom., maar op 10september in de tweede druk van de Gen. Leg. Caecilia (464-468) staat op 22 november,zoals in het Mart. Rom., en niet op 21 november, zoals in de Gen. Leg. Clemens (470) staatop 23 november, zoals in het Mart. Rom., en niet op 22 november, zoals in de Gen. Leg.Odilia (477) staat op 27 november, zoals in Molanus, en niet op 28 november zoals in deGen. Leg. (in beide gevallen heet ze Oda; niet te verwarren overigens met de andere Odilia(501), ‘voorbidster van het gesticht’, van wie de feestdag op 13 december staat: beideOdilia’s werden, ieder op een andere manier, genezen van blindheid). De toewijzing vaneen datum kan in onze ogen ook enigszins willekeurig zijn: Veronica wordt op 29 augustusmet een lied bedacht (342): een datum waarvoor geen enkele grond is; 29 augustus is wel defeestdag van Verona van Leuven, die bij Molanus wordt genoemd. Ten slotte is er nog eenandere verschrijving waarop kan worden gewezen: in de staat een lied voor Digna(187), een heilige die in de bronnen echter consequent Dymphna wordt genoemd: eenwoordspeling die in het lied voorkomt, is in de titel overgenomen. . Op het verschil metRovenius’ Officia is al gewezen door Mensink in stelling bij zijn proefschrift, zonder dathij hierbij toelichting geeft (stellingen lenen zich daarvoor niet). De verschillen zijn devolgende: in de Officia worden heiligen herdacht die in de geen eigen lied hebben,zoals Benignus (28 juni), Plechelmus (15 juli), Marcellinus (16 juli), Wigbertus (13

Page 76: Hemelse voorbeelden

augustus), Werenfridus (14 augustus), Gregorius (25 augustus), Otger (10 september),Wilfried (12 oktober), Hungerus (22 december). Voor Plechelmus en Otger wordt in de wel verwezen naar het lied voor Wiro (176, 8 mei), Wigbert wordt genoemd in het liedvoor Hiltrude (380, 27 september). Het feest van de translatie van Martinus van Tours (4 juli) komt niet in de voor, evenmin als de suffragia voor Willibrord en Bonifatius op22 december. Soms treedt er een verschuiving van datum op, waarbij de de officiëledatum van het Mart. Rom. volgt: Egbert (156) staat in de op 24 april, in de Officia op23 april; Jeroen (323) staat in de op 18 augustus, in de Officia op 17 augustus; Ewald(390) staat in de op 3 oktober, in de Officia op 30 oktober (waarschijnlijk ook eenverschrijving in de Officia). In Rovenius’ publicatie heeft men de gedachtenis dus soms eendag vervroegd, alsof er verwarring is opgetreden tussen vigilie en feestdag zelf. In dezegevallen wordt de datum overigens door Rovenius gecorrigeerd in de (veel uitgebreidere)editie van 1641. Een geheel andere datum heeft Stalpart voor het feest van Bonifatius(215), dat in de op 5 juni valt, de dag van het sterven, maar in de Officia op 5 juli, dedag van de depositio; Willibaldus (512) staat in de op 14 december, in de Officia op 6 juli (en niet op 7 juli, een andere traditionele feestdag). Over de Utrechtse heiligen-kalender, zie Kruitwagen, ‘De betekenis’, 1938-1939. . Voor Willibrord bevat debundel twee liederen (441-442). Op de dag van Bonifatius (5 juni, 215) zijn er ook nog drieliederen voor de gestorven gezellen, waarbij elk een bepaalde kerkelijke functie vertegen-woordigt: een priester (Walter, 216), een diaken (Sibrand, 217) en een monnik (Adolf,218). De bron lijkt hier Molanus te zijn (pp. 107-109): De sancto Bonifacio, Germanorum

tius, net als in de Utrechtse kalender, in de eveneens de nodige nadrukkrijgen.50 Kennelijk voelt de dichter van de niet de behoefte om met zijnbundel nauw bij de officiële liturgische gedenkdagen van zijn bisdom aan tesluiten. Ook ten opzichte van het bisdom Haarlem zijn er betekenisvolleafwijkingen.51 De belangrijkste Delftse feesten uit de traditie ziet men in debundel wel weerspiegeld, al zijn er ook in dit geval enkele belangrijke uitzon-deringen.52

-

De voorselectie die al in de Generale Legende was gemaakt, verklaart niet inalle opzichten de keus van de . De samensteller van de lijkt zichnamelijk ook vaak door het commentaar van het Martyrologium Romanum tehebben laten leiden of door interessante passages bij Molanus. Als bepaaldeheiligen in deze standaardwerken veel aandacht krijgen, in de vorm van uit-voerige beschrijvingen in de hoofdtekst of van noten, is de kans groot dat zeook in de voorkomen. De heiligen lijken over het algemeen te zijn geko-zen omwille van de voorbeeldfunctie die ze voor de zeventiende-eeuwsegelovigen kunnen hebben: vandaar de voorkeur voor bekeringsgeschiede-nissen en de ruimte die aan geloofsverkondigers, ketterbestrijders, kerklera-ren en kerkbestuurders wordt gegeven. De vormt in zijn gehele opzeteen aardige illustratie van de katholieke kerkgeschiedenis: belangrijke kerk-scheuringen, zoals ten tijde van de arianen en donatisten, worden gememo-reerd en afgekeurd; ze zijn als het ware een metafoor voor de eigentijdsekerkstrijd. Het is tekenend voor de zeventiende-eeuwse belangstelling dat in

76

Page 77: Hemelse voorbeelden

77

Apostolo, Eobano coëpiscopo, Athalario, & reliquis, in Frisia martyribus. [...] ab infidelibus estoppressus & martyrio redimitus cum suis, quos plures quam quinquaginta in fidei praedicationecooperatores habebat. E quibus undecim tantum suis nominibus exprimuntur velut celebriores:Eobanus, episcopus: tres presbyteri, Wintrugius, Walterus, Adalherus: tres diaconi, Stricbaldus,Hamuntius & Boso: quatuor monachi, Vuaccarus, Gunderherus, Willeherus, & Adolphus.. Een Haarlemse kalender van 1638 is gepubliceerd door Graaf, ‘Uit de Akten van hetHaarlemsche Kapittel’, 1882, pp. 266-270. Vgl. Dirkse, ‘Heylighe Patroonen van T’Bis-dom Haerlem’, 1993. In de ontbreken de Haarlemse feesten Uiteengaan van deApostelen (15 juli), translatie van Bavo (1 augustus), Wigbert (13 augustus) en Weren-fridus (3 september), terwijl Wolframus (20 i.p.v. 18 maart), Gangulphus (11 i.p.v. 9 mei),Willibald (18 december i.p.v. 7 juli) en Jeroen (17 i.p.v. 18 augustus) een andere datumhebben gekregen. Lied 156 bevat wél een couplet waarin Wigbert, Werenfridus, Willi-baldus en andere belangrijke Haarlemse heiligen worden opgesomd, in een soort ‘Uiteen-gaan van de apostelen der Lage Landen’, terwijl Wigbert ook als geestelijke vader vanHildetrude wordt genoemd (380.2). . Verhoeven, ‘Kerkelijke feestdagen’, 1993, pp. 171-173, geeft de kalender van de belangrijkste feestdagen die in de Oude Kerk inDelft gevierd werden, in 1457 en 1539. Enkele typisch Delftse feesten komt men bijStalpart niet tegen, zoals de Ommegang (zondag na 14 juni), Uiteengaan van de Apostelen(15 juli) en van 7 Smarten (15 september), en evenmin Lebuïnus’ translatie (25 juni)en Martinus’ translatie (4 juli). Voor een algemeen beeld van de Delftse laat-middeleeuwsedevoties, zie Verhoeven, Devotie en negotie, 1992.

de bundel ook tal van martelaren worden bezongen. Gezien de gemeenschapwaarin de liederen zijn ontstaan, namelijk die van klopjes, is het niet ver-wonderlijk dat relatief veel aandacht uitgaat naar vrouwelijke heiligen: mar-telaressen, maagden en weduwen. Er is ten slotte ook een ruime aandachtvoor heiligen uit de Lage Landen, terwijl bij het bepalen van de kalendersoms ook enig lokaal belang (Delft en omstreken) lijkt mee te spelen.

De liederen in de bundel laten zich als volgt rubriceren: a) een klein aan-tal liederen op vaste kerkelijke feesten als Kruisverheffing, Allerheiligen enAllerzielen; b) een dertigtal kerstliederen; c) een tiental Marialiederen voorMariafeesten; d) een vijftigtal liederen op apostelen, engelen en bijbelsepersonages (hoofdzakelijk uit het Nieuwe Testament); e) meer dan hon-derdvijftig liederen op martelaren, pausen en andere prominente personenvan de vroege, vervolgde kerk (eerste tot vierde eeuw); f) een dertigtal liede-ren op kerkvaders, woestijnvaders en de eerste monniken en monialen(tweede tot vierde eeuw); g) een dertigtal liederen op andere stichters en her-vormers van kloosterordes, waarbij het erop lijkt dat aan alle ordes wel aan-dacht wordt besteed; h) een twintigtal liederen op heiligen van de oostersekerk (vierde tot elfde eeuw); i) meer dan honderd liederen op pausen, bis-schoppen, abten en zendelingen in middeleeuws Europa (vierde tot en metelfde eeuw); j) een dertigtal liederen op heiligen uit de late Middeleeuwen(twaalfde tot en met vijftiende eeuw); k) minder dan tien liederen op heiligenvan de kerkhervorming en de Contrareformatie (zestiende eeuw). Indienmen het ‘soort’ heiligen in acht neemt, valt een relatief grote aandacht opvoor zendelingen en missionarissen (100 heiligen, 20% van de liederen),vrouwelijke heiligen en zaligen (140 vrouwen, 25-30% van de liederen),voor martelaren (220 martelaren, 40% van de liederen) en voor heiligen van

Page 78: Hemelse voorbeelden

De twee nationale heiligen van de Republiek, Willibrord en Bonifatius. Gravuregemaakt in 1668 in opdracht van de Goudse liederendichter Willem de Swaen, doorAbraham van Diepenbeeck (1596-1675) (foto: Utrecht, g 00118)

Page 79: Hemelse voorbeelden

de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden en hun grensgebieden (FransVlaanderen, de bisdommen Munster en Keulen, in totaal 135 liederen ofte-wel 25% van de bundel). De accenten van de kalender worden door deze cij-fers duidelijk aangegeven.

De meest recent gecanoniseerde heiligen en erkende zaligen die in de voorkomen zijn Theresia van Avila, Ignatius van Loyola, FranciscusXaverius en Isidorus Agricolus (gecanoniseerd door Gregorius in maart1622), Carolus Borromaeus (gecanoniseerd in 1610) en Aloysius van Gon-zaga (zalig verklaard in 1605).53 Het is echter niet zo dat de samensteller vande zich moeite heeft getroost zo actueel mogelijk te zijn: andere bekendeen recent gecanoniseerde heiligen als Francisca Romana (1609) en FilippoNeri (1622) ontbreken bijvoorbeeld. De kalender van de beperkt zichoverigens niet tot de heiligen: vijftien zaligen krijgen eveneens een lied, alhoe wel men niet en vind / sijn naem in ’t rood geschreven (194.1) en siet / menhem schoon in het Canon niet / van d’ algemeynen Tempel (538.1).54 Het gaat inveel gevallen om markante figuren in de Nederlandse kerkgeschiedenis,zoals Geert Grote, Jan Ruusbroec of Joost van Schoonhoven, een van demartelaren van Gorinchem. Voor de in 1553 de marteldood gestorvenjezuïetenmissionaris Caspar Barzaeus is er ook een lied (408). De grenzentussen heiligen en zaligen zijn niet altijd even scherp. Meestal wordt wel dui-delijk gemaakt dat de bezongen personen (nog) niet de graad van heiligheidhebben, maar een enkele keer wordt dit vergeten – wellicht een foutje bij deeindredactie van de bundel.55 Opvallend is de wijze waarop in de bundel eenandere niet heilige, eigentijdse martelaar is verwerkt, de in 1572 vermoorderector van het Delftse Sint-Agathaklooster Cornelis Musius. Hij krijgt geeneigen lied, maar in het lied voor de heilige Eulalia (495), op 10 december (desterfdag van Musius), wordt zijn naam wel genoemd en zijn marteldood ver-heerlijkt.56

Dit laatste lied is een voorbeeld van een procédé dat in de vakerwordt toegepast: er zijn namelijk veel liederen waarin meer dan één heiligetegelijk worden bezongen, ook als er maar één heilige in de titel boven hetlied wordt vermeld. Een enkele maal kan dit het gevolg zijn van het gebruikvan een bepaalde bron, waarin de verschillende heiligen tegelijk worden ver-meld: zo is er op 30 december een lied (538) voor zowel de zalige Richard vanAdwerd als voor de zalige Richard van Arensberg, twee monniken die ookdoor Molanus in één adem worden genoemd. Ook de volgende naamgeno-

79

. Er is hiervoor al gewezen op de afwijkende data voor de feesten van Theresia van Avilaen Isidorus, zie noot 48. . De volgende zaligen krijgen een lied: Johanna van Valois (59),Bonifatius van Kameren (78), Coletta van Gent (96), Algerus en Juliana van Luyck (132),Roelof de Zwijgende van Affligem (164), Alcuinus (193), Haimo van Halberstadt (194),Roeland en Olivier (235), Aloysius van Gonzaga (240), Joost van Schoonhoven (300),Geert Grote (328), Jan Ruusbroec (484), Richard van Adwerd (538) en Richard vanArensberg (538). . Lied 351 is voor ‘Sinte Irmgardis, Ceulsche Maget’, terwijl zijvolgens Molanus slechts ‘beata’ is. Zie ook hoofdstuk 5, p. 208. . Vgl. pp. 202-205.

Page 80: Hemelse voorbeelden

ten worden in één lied herdacht: twee Eduarden (10), twee Jannen (245),twee Amalberga’s (266), twee Christina’s (286) en twee Salviussen (21).Familierelaties zijn eveneens aanleiding om heiligen in één lied onder tebrengen, zoals bijvoorbeeld Augustinus en zijn moeder Monica (171), Ber-nardus en zijn moeder Adelheid (329), Hilarius en zijn (niet gecanoniseerde)dochter Abra (24), het hele gezin van Pudens (192) en de familie van Pepijn(81).

Vaak brengt de dichter ook heiligen bij elkaar die voor zijn gevoel thema-tisch goed samen passen. In het lied voor Marcella (53), weduwe na zevenmaanden huwelijk, komt ook Anna ter sprake, eveneens voorbeeldig wedu-we. Omdat Marcella Annam nagetreen is, bespreekt de dichter ze tezamen:

Maer ’t was door Gods genaDie vroegh en spa /Bystond soo d’ een als d’ander // d’ een als d’ ander /Des wy de rijcke stofVan haer-luy lofHier voegen by malkander // voegen by malkander /

Zo is er ook één lied voor de twee monniken Paulus en Antonius (20), voor de twee belangrijke zendelingen van de Zuidelijke Nederlanden Amandusen Gislenus (62), voor vijf apostelen van het bisdom Utrecht: Albericus,Gregorius, Bonifatius, Willibrord en Ludger (452), voor hun tijdgenotenUrsmarus en Erminus (147) en voor de drie aartsengelen Michaël, Gabriëlen Rafaël (383). De combinaties van heiligen die men in de bundel tegen-komt zijn vaak leuk gevonden. Een enkele keer zijn ze moeilijk te doorgron-den: de dichter creëert bijvoorbeeld het heyligh paer Godfried van Bouillonen Machteld van Lombardije (271), misleid door een kwestie van quasi-homonymie.57

Het feit dat de bundel op vier dagen geen lied heeft (29 februari, 7 juli, 21juli en 8 december), is deels door de aanwezigheid van een dergelijk ‘dubbel-lied’ te verklaren: de martelares Praxedes (21 juli) wordt al toegezongen inhet lied voor haar vader Pudens (192, op 19 mei).58 Op 7 juli kan het lied voorBaldewinus worden gezongen, dat op 18 december in de bundel is opgeno-men: er bestonden twee verschillende tradities betreffende zijn feestdag.59

Zo kan op 8 december een Marialied worden gezongen dat elders in de bun-del staat.60 De enige dag waarvoor de bundel dus geen lied bevat, is 29 febru-ari: deze schrikkeldag is echter pas later op de kalender ingevoerd en komtdaarom ook niet voor in de bronnen van de .

Zijn er dus goede verklaringen te geven voor de paar lege plaatsen in dekalender van de , ditzelfde geldt voor de dagen die met veel liederen zijnbedacht. Er zijn drukke dagen met wel vier, vijf of zelfs zes en meer liederen,zoals 1 en 6 januari, 23 april, 19 mei, 5 juni, 22 juli, 20 augustus, 7 en 22november, 13, 17 en 25 december. Afgezien van het nieuwjaars-, driekonin-

80

Page 81: Hemelse voorbeelden

gen- en kerstfeest, om begrijpelijke redenen van veel liederen voorzien, kanmen de hoge frequentie toeschrijven aan het feit dat vaak de Romeinsekalender wordt gevolgd en dan nog eens één of meer Nederlandse heiligenaan het programma worden toegevoegd.61 Kennelijk belangrijke heiligenworden bovendien vereerd met meer liederen, zoals Caecilia, Johannes deDoper en Johannes Chrysostomus (op de verjaardag respectievelijk denaamdag van Stalpart), Agnes, Geertrui, Lutgardis, Margaretha en MariaMagdalena (populaire heiligen in de kloppengemeenschappen), Sebastiaan,Joris en Hippolytus (geliefde heiligen van de Delftse burgerij), Adelbert,Willibrord en Bonifatius (grote heiligen van de Nederlanden), en natuurlijkPetrus en Paulus, de belangrijkste heiligen van Rome.

Bij de vormgeving van de kalender gaat dus een voorkeur uit naar kerk-leraren, missionarissen, martelaren en vrouwelijke heiligen. Ook het groteaantal liederen voor heiligen van de Lage Landen en hun grensstreken kanals een eigen accent van de bundel worden beschouwd. Een klein aantal hei-ligen wordt bedacht met meerdere liederen: ook dit is een eigen accent vande samensteller van de bundel. Het veelvuldig gehanteerde dubbellied tenslotte, waarin meer dan één heilige tegelijk wordt bezongen, geeft eveneensblijk van een persoonlijke benadering van de hagiografische traditie en eencreatieve omgang met de heiligenkalender.

81

. In werkelijkheid was Mathilde van Lombardije, ook wel bekend als Mathilde vanToscane (1046-1116), getrouwd met Godefroye le Bossu. Reeds in het Latijn vanMolanus, Natales Sanctorum Belgii, 1616, pp. 162 e.v., is er verwarring, want daar wordtdeze naam als ‘Godefridum Ducem Bullonensem’ geschreven: Huius [Mathilde]mentionem ingero in Belgicis scriptis, quia in Belgio primum maritum habuit Godefridum Ducem Bullonensem. . Er staat op p. 693 een noot: S. Praxedes wort gheviert den 21. Julij /wiens Lofsanck soeckt den 19. Mey by S. Pudens. . In dit geval ontbreekt een noot zoals die op 21 juli. . De noot op p. 1164 luidt: Ons L. Vrouwen Ont-fanckenis wordt gheviert op den 8. December / wiens Lofsangh men vinden sal op onse L. Vrouwen gheboorte den 8. Sep-tember (verwijzing naar lied 355). Bij een ander Marialied, dat voor Maria-Lichtmis (56),op p. 168, staat bovendien de aanduiding bequaem om te singen op alle L. Vrouwen daghen.. Op 6 januari is er een lied voor Geertruid van Oosten en zijn er vijf kerstliederen; op 23april zijn er vier liederen voor Joris; op 19 mei een lied voor Ivo, Pudens, Alcuin en Haimo;op 5 juni liederen voor Bonifatius en zijn gezellen Walter, Sibrand en Adolf; op 22 juli zijner vier zangen voor Maria Magdalena; op 20 augustus twee liederen voor Bernardus, éénvoor Adelheid, moeder van Bernardus, één voor Geert Grote en één voor Philibertus,Audomarus en Austreberta samen; op 7 november voor Engelbert, Florens, elk één, entwee liederen voor Willibrord; op 22 november zijn er vijf liederen voor Caecilia (patronesvan de dichter die deze dag zijn verjaardag viert, en patroonheilige van de muziek) en éénvoor Philemon; op 2 december viert men Bibiana, Petrus Chrysologus, FranciscusXaverius en Jan Ruusbroec; op 13 december Lucia, Aubertus, Odilia en Jodocus; op 17 december ten slotte Lazarus, Olympias, Begga en Wivina.

Page 82: Hemelse voorbeelden

:

Met het Martyrologium Romanum, de Natales Sanctorum Belgii en de Gene-rale Legende ernaast is het zelden moeilijk te zien waar de dichter zijn mate-riaal voor de liederen vandaan haalt: veel liederen blijven namelijk vrij dicht

bij de bron. Voor drie verschillende soor-ten liederen van de Gulde-Iaers Feest-dagen zal ik hier illustreren hoe de bron-nen zijn gebruikt. Het gaat daarbij om devolgende typen liederen: gedachtenislie-deren, dat wil zeggen liederen die, net alsde korte stukjes die in kerken ter gedach-tenis worden gelezen, slechts enkele fei-ten aan bronnen ontlenen en relatief wei-nig informatie over de heilige geven; stel-lingliederen, dat wil zeggen liederen waar-in een bepaalde stelling wordt verdedigden waarin enkele feiten uit het leven vaneen heilige ter illustratie worden aange-haald; en tot slot episodeliederen, dat wilzeggen liederen die zich beperken tot eenenkele episode uit het leven van een heili-ge en deze breder uitwerken. Er is bijdeze illustratie naar gestreefd om van elkvan de hoofdbronnen van de eenvoorbeeld te geven: zo komen het Marty-rologium Romanum, de Natales Sancto-rum Belgii en de Generale Legende elk eenkeer aan bod.

Een typisch voorbeeld van een gedach-tenislied is het al genoemde lied voor de twee Richards, waarin over tweezaligen wordt verhaald (de bron is Mola-nus’ Natales Sanctorum Belgii van 1616,p. 278):

De Generale Legende uit 1619 was het meestpopulaire Nederlandse handboek over heiligenuit de zeventiende eeuw (foto: Nijmegen)

Page 83: Hemelse voorbeelden

83

Die si placet penultima Decembris.2o. De beato Richardo.

Ex literis Adami Wachtelare, archidiaconiGronengensis

Richardus Cistertiensis in abbatia deAdwerdt, milliari uno à Groeninga, miraesanctitatis fertur fuisse monachus, miraculiset peregrinationibus clarus, non tamenCanonizatus.

A quo diversus est Richardus Anglicusordinis Praemonstratensis monachus inArinsberch, qui in eo coenobio plurimos libros manu propria conscripserat, mercedemsui laboris praestolans in caelis. Quae manus post viginti annos, reliqua carne inpulverem redacta, integra est reperta, et intanti miraculi testimonium reservatur.

538

, van Adwerdt by

Groeningen. December.

Stem: Als ’t begint.

Abdy van Adwerdt sluyt het jaer /Met uw’ Richardus, die voorwaerTot les en tot exempelVan Christen deughden is. Al sietMen hem schoon in het Canon nietVan d’ algemeynen Tempel.

Hy was van d’ oorde van Cisterss’,Daer in hy bloeyde even verschAltijd in alle tuchten.Zoo datmen / huyden op den dagh /Noch van sijn leven beuren maghEen menighte van vruchten.

Op d’ eygen tijd / maer in ’t gesinVan Premonstreyt, was niet te minVermaerd van heyligh levenRichardus, door het gantsche land /Die t’ Arinsberch, met eygen handVeel boecken heeft geschreven.

Doch niet dan om het rijcke loon /’t Welck hem daer vooren Godes zoonTen Hemel sou doen reycken.Daer van sijn lieve ziel nu juycht:Gelijck sijn rechter handt getuyghtWel met een seker teycken.

Het gantsche lijck (dit is ’t bescheyd)Tot asch en stof vervallen leyt:De hand maer uytgesondert.De hand / die ’t werrick heeft gewrocht;Daer over / al die ’m oyt besocht /Met reden blijft verwonderd;

Page 84: Hemelse voorbeelden

Uit dit voorbeeld blijkt hoe nauw het lied de bron volgt. Van beide zaligenworden de plaats en de ordenaam precies overgenomen, over de eerste wordttevens gezegd dat hij niet officieel gecanoniseerd is. Net als in de bron wordtvan de eerste Richard de deugdzaamheid en van de tweede de schrijversacti-viteit gememoreerd. Tevens worden het wonder van de schrijfhand die niettot ontbinding overgaat vermeld en de waarneming ervan door getuigen,waarbij de auteur van het lied wel het voorbehoud maakt dat hij het wonderniet zélf heeft gezien.62 Zelfs wat aanvankelijk stereotiepe aanvullingen lij-ken te zijn, zoals de verwijzing naar het deugdzame leven en het hemelseloon, treft men in de bron aan. Het afsluitende gebed om voorspraak, datverwijst naar een situatie van oorlog en epidemieën, is door de lieddichtertoegevoegd.

In het lied over de twee Salviussen – dat op een nieuwe stem is gemaakt –wordt geïllustreerd hoe het martelaarschap op zich nog niet voldoende isvoor het heil: één Salvius is een echte heilige, over wie ook Augustinusspreekt; de andere Salvius is weliswaar gruwelijk vermoord maar kan onmo-gelijk heilig zijn, omdat hij tot de sekte van de donatisten hoorde. De stellingwordt in het begin van het lied uiteengezet; voor elk van de Salviussen wordtvervolgens een strofe ingeruimd. Reeds in de bron, het MartyrologiumRomanum van 1589 (11 januari), is de tegenstelling tussen de ‘echte’ en de‘pseudo’-martelaar aanwezig.

84

In Africa beati Salvii martyris, in cuius dienatali sanctus Augustinus sermonum habuitad populum Carthaginensem.

21

.

Ianuarij.

Stem: Puis qu’ au lieu de la douceur.

Kercker/ banck/ noch pijn des doodsKan ’t Martyry maken /Maer alleen de liefde Gods /En de deugd der saken.’k Neem de Salvios alle bey /Tot bewijs van desen /

Wy mee / al sagen wy hem noyt:Op hoop / dat hy oock wieroock stroyt /Met alle Goods beminde /[ons met alle heiligen in gebed gedenkt]

Voor ons / en voor ’t gemeene best;Om inde nood van krijgh / van pest /By Gode troost te vinden.

Page 85: Hemelse voorbeelden

De bron wordt nauw gevolgd, maar alleen voorzover het noodzakelijk is omde stelling te illustreren; de verwijzing naar Augustinus betreffende de‘goede’ Salvius wordt wel het vermelden waard gevonden, de verwijzingbetreffende de ‘slechte’ Salvius niet. De argelist van de donatisten krijgt veelnadruk. Met enkele stereotiepe karakteriseringen van de martelingen wordthet lied verder opgevuld. Het lied bevat geen expliciete verwijzing naar eenpolemiek met protestanten over het gedenken van ‘echte’ of ‘valse’ martela-ren, de allusie lijkt echter duidelijk. De stelling die in de eerste strofe wordtgeformuleerd en die wijst op de deugd der saken, wordt in de slotverzen nogeen keer krachtig herhaald, opnieuw met een onderstreping van de saeckwaarvoor een martelaar sterft.

85

(b) Salvii. De eodem hic Beda, ac caeteriLatinorum, necnon vetera manuscripta.Meminit Possidius in Indiculo c.3 de sermoneS. Augustini habito de S. Salvio, etc. 9. agitde alio eiusdem auctoris tractatu in eiusdemdie natali habito.

Ne quis autem aliqua occasione in erroremducatur, nosse debet fuisse item in Africaalium Saluium, sed pseudo-martyrem,ipsumque Donatistam ex parte Maximiani-starum: quem alii Donatistarum, sed exfacione Parmeniani, post multas illatascontumelias occiderunt, in cuius honoremsuarum partium homines Basilicamerexerunt, ascriptum que in quorummartyrum numerum coluerunt, ut scribit S. Augustinus aduersus Parmen. lib. 3 cap.ult. et contra Cres. lib. 4 c. 48. et 49.

Die den Rechter tot de pley [pijnbank]

T’samen heeft verwesen,Van de welcke een nochtansMaer en kreeg den Rosen-krans.

D’ een op dat ghy niet en mist /Lee van goeder herten /Voor den naem van Christ

Doodelijcke smerten /Zoo dat hem Sint Augustijn

(Na wy he’en noch lesen)Over sijn gedulde pijnHeeft te recht gepresen /Zulcks wy oock beneffens hemDoen met dese nieuwe stem.

D’ ander lee voor d’ argelistVan de Donatisten /Als hy van hen afgetwist /Bloed en siel verquiste /Salvius onsaligh hoofd /Spaerd uw’ roode wonden /Want al die t’ onrecht gelooftSterrift in sijn sonden /’t Is de straf niet / maer de saeckDie de Martelaren maeckt.

. Vgl. Margry en Caspers, Bedevaartplaatsen in Nederland, deel , 1997, p. 94.

Page 86: Hemelse voorbeelden

.

Uyt de Kerckelijcke Historie van Eusebi-

us lib. 6. cap. 5.

Als Basilides / een van de beuls die haer

leydden / sagh datter vele boose ende

onsuyvere menschen / dese Potamiena

met woorden ende schandelijcheden

bespotteden / ende haer oneerlijck

aentasteden; soo heeft hy er nae sijn

vermoghen / uyt medelijden / sommighe

wegh gestooten. Waarom sy / sijne

goedtwilligheydt siende / tot hem seyde:

Weest dat seker / als ick by mijnen Heere

ende Godt komen sal, dat ick voor u sal

bidden; dat u dit sal vergolden worden.

Ende daer nae heeft sy stantvastelijck

dat torment van het heet peck geleden /

dat over alle haer leden gegoten wiert /

ende door aldusdanighen torment is dese

salighe Maghet ten hemel ghevaren.

86

253

en ,

martelaren. . Junij.

Stem: Ick ben gelijck een die komt varen.

Bedwingt uw’ mond / bedwingt uw’ handen /Ghy vuyl gespuys!En laet de dochter / vry van schanden /Gaen na haer Cruys.Het Vonnis / ’t Welck sy heeft gekreghenIs al te fel /Dan dat m’ haer doen sou onderweghenNoch meerder quel.

Gaet Maghet! gaet Potamiene!

Gaet onvervaerd.Mijn Hell’baerd sal u hier verleenenGoe sauve-gaerd.Dus was het schier / dat wijlen seydeUyt redens les /Als hy de Maeghds ter dood geleyde /Basilides.

Den Heer wil uw’ beleeftheyd loonen:Mijn goen Lansknecht!Ick sal mijn danckbaarheyd weer toonen /Voor Goods gerecht.En die wel voor een water dronckjeDen Hemel looft /Bekeeren oock dit minne vonckjeZal op u hoofd.

Een soort liederen dat men veel in de bundel aantreft is het zogeheten episo-delied: het beschrijft een enkele episode uit het leven van de heilige. Die enegebeurtenis – bijvoorbeeld een ontmoeting, het moment van bekering, vanmarteling of sterven – wordt breder uitgewerkt. Een voorbeeld is het liedvan Potamiena en Basilides (253), dat bestaat uit twee opeenvolgende episo-des: eerst de dialoog tussen de martelares en de beul die haar beschermt;daarna het visioen waarin de martelares aan de beul verschijnt en hem demarteldood voorzegt. De bron is de Generale Legende.

Page 87: Hemelse voorbeelden

Niet langhe daer nae / als Basilides onder

sijn medeghesellen was / ende men van

hem om een sekere sake eenen eedt

eyschte; soo heeft hy geseyt / dat hy

immers niet sweiren en mochte; want hy

Christen was. Sy meynden eerst / dat hy

’t in ’t jocke seyde; maer als hy dat altijdt

standtvastelijck betuyghde / soo is hy

gevanghen ende ter vierscharen ghe-

brocht; ende als hy volstandigh bleef in

sijne belijdinghe / wiert hy in den karcker

gheworpen. Ende als hem sommighe van

de onse quamen besoecken / ende onder-

vraeghden / hoe hy aldus haestelijck ver-

andert was? soo seyde hy dat Potamiena

na den derden dagh harder martelie des

nachts hem een kroone op sijn hooft

gheset hadde / segghende / dat sy den

Heere voor hem ghebeden hadde / ende

verworven datter gheschreven is / Soo

wie een Martelaer ontfanght, die sal den

loon eens martelaers verkrijghen. [Mt 10]

Als de broeders dit hoorden / hebben sy

hem des Heeren teecken ghegheven (dat

is het teecken des H. Kruys) ende des

anderen daeghs is hy om ’s Heeren

belijdeninghe onthooft [...]

87

En hier mee sy te samen tradenOp ’t rood schavot:Al waer men haer / vol ongenaden /Gaf ’t leste lot.Van hoofd te voeten toe bedropenMet gloeyend’ pick:Tot dat sy gaf / met monden open /De leste snick.

Maer ’s nachts daer aen te rust geleghen /Wel t’ sijnder baet;Quam over hem de Maeghde-seghen /En sey: Soldaet!’k Heb uw’ beleeftheyds woord gehouwen.Ontfanght te loon(Als maer de sonden u berouwen)Ziet dese kroon.

Een kroon van goud en van roo Rosen /Als tot een merckDat oock uw’ ziel / eer langh sal blosenIn Christus Kerck.Gaet heen en tuyght: dat Goods ghenadeIs sonder maet.En dat hy noyt en quam te spade /Die sonden haet.

Hy deed het oock / van goeder harten /Op ’t uer sijns doods.En tuyghde / met gedulde smarten /De liefde Goods.Basilides! met uw’ Meestersse /Spreeckt u gebed.Als een Patroon / en PatronersseVoor ons te met.

Het lied volgt de beide episodes zoals ze ook in de bron voorkomen, waarbijde eerste episode wat wordt verlengd en de tweede wat wordt ingekort. In deuitwerking krijgen de passages in de directe rede een veel belangrijker plaats,zodat het lied niet alleen een grotere eenheid en samenhang krijgt, maar ookeen dramatischer inzet heeft. In de uitwerking van de openingsscène, demartelscène van Potamiena en het visioen worden stereotiepe formulerin-gen toegevoegd; het lied wordt met een verzoek om voorspraak afgesloten.

Page 88: Hemelse voorbeelden

Opmerkelijk is dat, terwijl in de bron Mt 10,41 wordt geciteerd, in het liedzelf Mt 10,42 wordt aangehaald, maar enkele strofen eerder.

De drie geciteerde liederen laten zien dat het brongebruik in de opval-lend getrouw is, een feit dat het gelegenheidskarakter van de heiligenliede-ren tekent. In het gedachtenislied en het stellinglied worden relatief weiniggegevens aan de bron ontleend, maar de ontlening is vrij letterlijk. Bij hetepisodelied ziet men een uitwerking van de in de bron beschreven situatie:door een dialoog in te voegen of enkele stereotiepe formuleringen toe te voe-gen wordt een ontmoeting, een martelaarsscène of een visioen aanschouwe-lijk beschreven. De oorspronkelijke elementen uit de bron blijven echterduidelijk herkenbaar.

Op het moment dat de dichter zich inleeft in een bepaalde situatie en deze ineen episodelied breder uitwerkt, is het onvermijdelijk dat er elementen inhet lied binnentreden die niet aan de bron zijn ontleend maar uit de kennisen het inlevingsvermogen van de dichter zelf voortkomen. Allereerst zijndaar de erudiete aanvullingen van feiten die de dichter uit andere bron kenten voor de volledigheid toevoegt. Zo worden in het lied voor Albrecht vanLuik (463) de naam van een paus genoemd en de plaats van wijding die menniet bij Molanus terugvindt en die de dichter kennelijk uit een geschiedenis-boek kent.

88

,

pp. 250v-251

Cum itaque electus Imperatore obstinente à proprio consecrari metropolitano nonposset, nihilominus impetrato PontificisRomani mandato ad Episcopos Franciae, ut ei manus imponerent, ordinatus est.

463.2

Den vrind des Heeren hoogh geborenUyt Brabants bloed / was na de wetTot Bisschop binnen Luyck verkoren:Maer wierd door ’s Keysers maght belet.Des hy te Romen, selfs by mondeBevestight van Paus Celestijn,Was met sijn segen af gesondenNa Reyms, om daer gewijd te zijn.

Dit soort ‘erudiete’ aanvullingen komt men in de liederen dikwijls tegen,niet zelden ontleend aan de eigen waarneming van de dichter. Zo bevat hetlied voor Irmgard (351) de beschrijving van een graf in de Keulse dom dieniet in Molanus voorkomt; ze moet teruggaan op autopsie van de dichter.Ook in de evocatie van verschillende plaatsen in Italië zijn er passages die oppersoonlijke waarneming gestoeld lijken te zijn.63

Page 89: Hemelse voorbeelden

Vervolgens zijn er de eigentijdse inkledingen: in het lied van Asella (492)wordt een beschrijving van het dagelijks leven van de heilige gegeven, dieenigszins anachronistisch aandoet en eerder lijkt op de situatie van een klop-je in de zeventiende eeuw dan van een maagd in de vijfde eeuw. Bij de uit-beelding van familie- en kloosterleven, van huiselijke taferelen en materiëleomstandigheden in het algemeen komen tal van dat soort anachronismenvoor: de liederen zijn als het ware eenspiegel van het vrome leven in de zeven-tiende eeuw.64

Ten vierde zijn er de vertekeningendie optreden door het polemische karak-ter van een aantal liederen. Er is al gewe-zen op de allegorische functie die de his-torische elementen in liederen kunnenhebben: in beschrijvingen van de kettersebewegingen van de arianen en donatistenwordt min of meer expliciet verwezennaar eigentijdse dwalingen van het ge-loof, terwijl mededelingen over vervolg-de en gemartelde christenen uit de tijdvan de catacomben vaak ook betrekkinglijken te hebben op de eigentijdse situa-tie van vervolging, onderdrukking enschuilkerken. Tegen deze achtergrondkrijgt de historische uitbeelding somsongemeen scherpe trekken, zoals in degloedvolle verheerlijking van slacht-offers en de karikaturale afschilderingvan vijanden van de kerk. Illustratiefvoor dit laatste is de beschrijving van deontmoeting van Basilius met een gezantvan de ariaanse keizer Valens, die debisschop probeert over te halen tot deariaanse belijdenis. Deze hoogwaardig-heidsbekleder, Modestus genaamd,65

wordt in het lied tot een bottelier en kokgedegradeerd:

. Voor enkele andere voorbeelden, zie Van Leeuwen, ‘Het beeld van Italië in Neder-landse heiligenliederen’, 1993, p. 97. . Over de toevoeging van klopjeselementen, zieook hoofdstuk 5, p. 192. . Het lied is gebaseerd op de levensbeschrijving van Basilius inde Generale Legende (14 juni), pp. 715 e.v. Ook in Rosweyde, Het leven ende Spreucken derVaderen, 1643, komt een levensbeschrijving van Basilius voor, maar deze bevat geendialogen met Valens en zijn bedienden.

Onder de aartshertogen Albrecht en Isabellawas er een speciale verering voor bisschopAlbrecht van Luik, die vermoord was bijReims. In 1612 werden zijn relieken over-gebracht naar Brussel. Gravure van Jan BaptistVrients uit 1606, herdrukt door Joannes Galle (1600-1676) in: Sanctorum GalliaeBelgicae, 1663 (foto: Leuven)

Page 90: Hemelse voorbeelden

Het thema van de gekruisigde kindermartelaren sprak tot de verbeelding. Op dezegravure van Hieronymus Wierix (1553-1619) staan de meest bekende afgebeeld.Acht jongetjes slepen in navolging van Christus met een kruis, acht engelen houdende martelaarskronen al gereed (foto: Brussel, 1016)

90

Page 91: Hemelse voorbeelden

End’ op de stoute spreuckenVan ’s Keysers Bottelier.Gaet moeyt u met de keucken /Sprack hy / wat beurt my hierVan dese kock? // Die ’s Bisschops stock /Wil maken sijn scholier. [die de bisschop wil bekeren]

De dompen vande ketelBewalmen u verstand /Soo dat ghy Staf / noch Setel /Noch Kerck / noch OverhandEn onderscheyd. // Gaet heen bereydVoordaen / uw’ pot-provand.66

Ten slotte zijn er ook de vertekeningen die het gevolg zijn van een literairbewerkingsproces: in een heiligenleven worden bepaalde klassieke of bijbel-se motieven verwerkt, zoals bijvoorbeeld christologische motieven in eenmartelingsscène. Om een dergelijke aanpassing van de gegevens in de bron-nen te illustreren zal hier nog het voorbeeld worden gegeven van het liedvoor de Duitse martelaar Werner, een kleine jongen die volgens de (antise-mitische) overlevering vlak voor Pasen gemarteld zou zijn door een groepjoden in Wesel: een verhaal dat een rechtvaardiging lijkt te zijn van een vij-andige actie van christenen ten opzichte van joden in deze streek.67 Er zijnenkele markante verschillen in de beschrijving van deze martelscène in debron (een hoofdstuk uit de Generale Kerckelycke Historie en in het lied:

91

. , 230.7-8. . Vgl. Baronius, Annales Ecclesiastici, 1871, deel 23, pp. 22-23, tevensde bron van Rosweyde. De laatste vermeldt niets over de marteling zelf, maar alleen hetverhaal over het verstoppen van het lijk, dat immers gekoppeld is aan de plaats van het graf waar wonderen geschieden. Baronius citeert een Chronicon Colmariense, waarin ietsover de context wordt verteld van veertig door de christenen gedode joden: De hoc veroChronicon Colmariense tradit, ea de causa quadraginta Judaeos, et eo amplius, caesos aChristianis; reque ad Rodophum delata, supremum rabbinum in vincula conjectum, ad quemredimendum Judaeos viginti marcharum millia in Rodolphi sinum effudisse, eumque auro fulgore perstrictum, Christianos Weselienses et Popardienses duobus millibus mulctasse.

,

anno 1287, p. 1065

In dit jaer is vande Goddeloose Joden in

Duytschlant seer wreedelijck ghedoodt b.

Wernerus, eenen seer onnooselen ende

eenvoudighen jongelinck uyt het dorp

Wammenthalt / eene dach-reyse van

148

, Martelaer van Wesel

. Aprilis.

Stem: Een Doctoor end’ een Barbier.

Israël! ’t is heen den dagh,Dat het Christ gespuys’t Jaer-getij te vyeren plagh,

Page 92: Hemelse voorbeelden

Baccharac / gheboren van huyslieden / maer

hebbende eene seer Godt-vruchtige moeder.

Van daer is hy om de strafheyt van sijnen

stief-vader ghetrocken naer Vesalia ontrent

Trier; alwaer hy vande Ongheloovige Joden

dikwijls wiert ontboden om te wercken /

’twelck hy om sijne jonckheyt vlijtichlijck

dede / thoonende sich altoos bereyt tot hun-

nen dienste. Ende als hier-en-tusschen den

Feestdach van Paesschen was nakende / heeft

hy / die seer Godtvruchtich was / op den

Witten-donderdach ontfangen het H. Li-

chaem des Heeren / ende is wederom ghegaen

tot de Joden / die hem hadden doen roepen.

Maer sy hebben hem des anderen daeghs /

wesende den Goeden Vrijdagh / als Christus

den bitteren doodt aenden boom des Cruycen

voor onser aller salicheyt heeft gheleden /

gevangen / ende eenen looden bal in sijnen

mondt gesteken / op dat hy niet en soude

konnen om hulpe roepen. Daer na hebben sy

hem met het hooft om leege ende met de voe-

ten om hooge aen eene colomme ghebonden /

in aller manieren gepijnicht / ende seer

geperst / om hem het Lichaem des Heeren /

dat hy ’sdaegs tevoren ghenut hadde / te doen

overgheven. Maer soo sy ’tselve te vergheefs

gepooght hadden / hebben sy sijn lichaem

teenemael met geeselen verscheurt ende met

een mes / ’twelck als-noch by sijne Reliquien

bewaert wort / alle sijne aderen met eene on-

menschelijcke wreedtheyt open-gesneden /

ende ’tbloedt uyt alle de deelen van sijn

lichaem gedouwen / latende aldus sijn

lichaem geheelijck doorwont wesende / dry

daghen lanck hangen/ tot dat het bloedt op

hiel van loopen. Dese Jooden hadden eene

Maghet / die Christen was -; de welcke siende

dese hunne schelm-stucken ende barbare

wreetheyt tot het kindt / heeft den Rechter

van Vesalia geroepen / ende gheleydt ter

plaetsen / daer dit kindt soo wreedelijck wiert

getracteert: maer de Joden hebben den Rech-

ter met groote giften ende gaven om-gekocht:

92

Van ’t vervloeckte galge-kruys:Aen het welcke Jacobs huys wel te rechtMet nag’len heeft gehecht.

Laet dan onsen Kercken-raed,Met ghemeenen geest,Van een wel verdienden haet,Vyeren oock de Passy-feest.’t Is onnodigh datmen vreestWroegingh van misdaed,Op een versworen zaed [straf voor mis-

daden jegens een vervloekt geslacht].

Siet ick hebb’ een Christen-kind,Gist’ren inde nacht,Als de lucht was doncker blind,Heym’lijck in mijn huys gebracht.Daer dit huyden zy geslagt,Met gemeender hand, [gezamenlijk]

Als tot een offerand.

Offerand, noch min noch meer,Als den Nazareen

Wierd gheslachtet, soo wanneerIsraël sijn snoode leenDoor Pylatum dee vertreen.Och! daer was noyt bloedGestort met rechter boet.

Dus sprack inde Synagoog:Een Hebreus Rabbijn:

Binnen Wesel; en bewooghDaer mee all’ de broeders zijn;Om een ongehoorde pijnAen te doen het kind /Daer toe van God bemind.

Page 93: Hemelse voorbeelden

als wanneer het kindt tot hem heeft geseydt:

Indien ghy my niet en wilt helpen, soo moet

onsen genadigen ende goedertieren Godt

ende sijne heylighe Moeder my by-staen. Na

dat den Rechter met veel groote presenten

wech-gegaen was / hebben de Joden het kindt

gedoodt / om hun boosheyt te verborgen /

des nachts sijn lichaem over de mueren

gesleypt / ende in een schip gedragen / om

naer Ments gevoert te worden. Maer den

Almogenden Godt / hen in hun op-set

bedriegende / heeft gemaeckt dat het schip

laverende geene mijle van de stadt is wech-

gezeylt. Alst dan dagh was geworden / heb-

ben de Joden seer bevreest zijnde / onder hen

raedtgeslagen / hoe sy ’tlichaem vanden Mar-

telaer souden verborgen: want sy en vonden

niet gheraden ’tselve in’t water te verdrinc-

ken. Ten lesten hebben sy gesien een hol oft

speloncke by Baccharac / die met dijstelen

ende doornen beset was / alwaer nu is het

Clooster der Guillielmiten: inde welcke sy het

doodt lichaem met haesten hebben geworpen.

Maer Christus niet ghedooghende dat ’tselve

langh soude verholen blijven / heeft het ter-

stondt door sijne mirakelen / ende door een

Hemelsch licht over deselve plaetse schijnen-

de / an de wachte vande stadt verthoont /

ende ’tlichaem ghevonden ende op-genomen

zijnde / is te Baccharac voor den Rechter

gebracht / ghelijck met vermoorde lichamen

pleegh te geschieden. Als de waerheyt onder-

socht was / is het h. Lichaem gedragen ende

begraven inde Capelle vanden H. Cunibertus;

alwaer Godt ’tselve met veel groote mirakelen

heeft vereert: de blinde hebben daer vercre-

ghen hun gesichte / de doove hun ghehoor /

de creupelen hunnen ganck / de stomme

hunne sprake / de doode het leven / ende

alderhande siecken ende ghebreckelijcke

hunne ghesontheydt.

93

Men deed ’t dan / voor d’ eerste mael /Met geweld van roen / [stokslagen]

Vast ghebonden aen een pael /Al te jammerlijck bebloen.Daer toe noch voor Roosen-hoen /Doornen op gheset /Als die van Nazaret.

’t Leste was een houte kruys:Daer men ’t knechtjen aenMet sijn leedjens naeckt / en kuys /Een voor een gebood te slaen.Opent nu (dan is ’t ghedaen)Oock sijn rechter zy /Voor ’t rechte jaer-ghety.

Warnher, o gheluckigh kind!Die den Heer ghelijckInde dood / u nu bevindMet hem in het hooghste Rijck[die gelijk aan Christus in de dood, nu

samen met hem in de hemel is].

Bid voor my / als ick beswijck /Dat soo harden pijn;My tot gheduld magh zijn.

Tot geduld / want aen u graf /Toont den dagh van heen /Noch de prijs wel vande straf /Die ghy duldigh hebt geleen.Stijft my dan met uw’ gebeen /Dat ick d’ enghe baenOock willigh zy te gaen.

Page 94: Hemelse voorbeelden

In het lied verandert het vertelperspectief: het verhaal wordt niet verteldvanuit de arme Werner, zoals in de bron, maar vanuit de boze misdadigers.In de lange monoloog krijgen hun wel verdienden haet en wroegingh van mis-daed veel nadruk. Ofschoon het antisemitische motief van het verhaal wordtgehandhaafd, krijgt het in het lied een extra dimensie: met de verwijzingnaar de Kercken-raed wordt immers een typisch protestants woord geïntro-duceerd. Bij de beschrijving van de marteling worden enkele elementen uitde bron opgepakt (de paal, de geseling) om er een geheel nieuwe behandelingvan te maken, vol christologische motieven. Het lied beperkt zich tot dezeepisode van de marteling en gaat niet meer in op de in de bron verhaaldeomkoping van een rechter en de wijze waarop de misdadigers zich ten slottevan het lijk denken te ontdoen. Wel wordt in de slotstrofe aan de wonderenop het graf gerefereerd, als een gebed om voorspraak wordt geformuleerdwaaruit ook een persoonlijke bereidheid tot het martelaarschap blijkt.

Een laatste aspect waarop ik de aandacht wil vestigen is het feit dat dedichter van de zijn bronnen vaak sterk inkort en bepaalde elementenníet overneemt. De wonderen die in de bronnen voorkomen vermeldt hijvaak niet, en áls hij dit doet blijft het meestal bij een korte vermelding waar-bij niet wordt ingegaan op tal van details: in de heiligenliederen van de iser meer aandacht voor het deugdzame van een heiligenleven dan voor hetmiraculeuze.68 Ook wetenschappelijke discussies die in de bronnen veelvul-dig voorkomen, bijvoorbeeld over de precieze toedracht van de marteling(een vast aandachtspunt in het Martyrologium Romanum), worden zeldenovergenomen: de heiligenliederen zijn er om de kennis over heiligen te po-pulariseren en wetenschappelijke discussies zijn daarvoor niet geschikt. Inveel liederen ruimt de dichter ook geen plaats in voor de veelal gedetailleer-de beschrijvingen van zijn bronnen: in het lied worden deze beknopt samen-gevat. In het bijzonder is dit het geval in de zogenaamde levensloopliederen,liederen die in kort bestek een overzicht geven van het hele leven van eenheilige. Dergelijke liederen zijn tamelijk synthetisch van karakter en stippeneen aantal feiten uit de bron kort aan, zo kort dat het lied zonder kennis vande bron soms onduidelijk is. De auteur is gedwongen de nodige selectie inhet vaak bladzijdenlange materiaal aan te brengen en dit materiaal, soms uitverschillende bronnen samengebracht, opnieuw te ordenen.

Het gebruik van de hagiografische bronnen in de is zodoende tochcomplexer dan het op het eerste gezicht misschien lijkt. Er vallen diversesoorten afwijkingen ten opzichte van de bronnen te onderscheiden. De dich-ter vult soms gegevens aan die hij kent uit andere bronnen of uit eigen waar-neming, brengt bewust of onbewust de nodige anachronismen in de be-schrijving aan, tekent een karikatuur die wordt ingegeven door de pole-mische context waarin de liederen worden gebruikt en verwerkt literaire ofbijbelse motieven in het verhaal van de bronnen. Ten slotte maakt ook de‘erudiete’ inkleding van de liederen van de het bronnengebruik com-plexer: door te streven naar een duidelijke historische situering, door te ver-

94

Page 95: Hemelse voorbeelden

wijzen naar specifieke momenten in de kerkgeschiedenis, naar leerstellingenen ketterse bewegingen, namen van steden en bisdommen, keizers en pau-sen, heiligen en kerkvaders, kloosters en ordes, ketters en hervormers, zijn ertal van momenten waarop van een letterlijke parafrase van de bron wordtafgeweken en bijvoorbeeld een andere bron wordt geciteerd. Als men hetbronnengebruik van de vergelijkt met dat van andere bundels met heili-genliederen, bijvoorbeeld in de min of meer gelijktijdig ontstane bundel DenGheestelijcken Nachtegael, dan valt de complexiteit des te meer op. Zijn deheiligenliederen van Den Gheestelijcken Nachtegael alle gebaseerd op dezelf-de bron (de Generale Legende) en wordt er door de dichter over het algemeenslechts één strofe toegevoegd aan de parafrase van die bron,69 in de wor-den drie bronnen systematisch aangewend en incidenteel nog andere, terwijlhet gebruik van die bronnen voor de diverse soorten liederen zeer verschil-lend is.

95

. Voor de weergave van wonderen in de , zie p. 273. . Zie Helmer, Den Gheeste-lijcken Nachtegael, 1966, pp. 48 e.v.

Page 96: Hemelse voorbeelden

3. Bijbelse, patristische en klassieke bronnen

’t Heylige papier / vol van liefde / vol van vyer –

Verschillende malen wordt in de liederen van de het weldadig effectbeschreven van gewijde lectuur. Lezing doet in de lezer een heilig vuur ont-steken en vervult hem van een bevlamde gloed. Hij wordt door het goddelijkwoord gegrepen en komt tot nader bewustzijn van zijn geloof, tot bekeringen tot betering van zijn leven. Een voorwaarde hiervoor is dat het woord eengoede voedingsbodem vindt in een Adelrijck gemoed. Zo wordt verteld watTitus ervaart als hij de aan hem gerichte brief van de apostel Paulus heeftgelezen, nadat deze brief eerst in enkele strofen is geparafraseerd:

Dus soo luyde den briefPauli, die geschreven /Aen sijn leerelingh liefTitum, noch geblevenIs op ’t heylige papierVol van liefde / vol van vyer /Zoo dats’ een bevlamde gloed /Door Paulus minne-strekenIn het Adelrijck gemoedVan Titus quam t’ ontsteken.1

Evenzo beschrijft de dichter hoe Augustinus overtuigd wordt door de vieri-ghe reden van Paulus en het vertelde exempel van Sinte Antoon (172.5, 6), deteksten die hem volgens de Belijdenissen (8.8) tot bekering hebben gebracht.De somberheid van Augustinus verdwijnt door de boeiende en bemoedi-gende lectuur van de Schrift:

Een stem / die met drie kretenRiep / daer ick swaer van geestTer aerden was geseten:Neemt op, neemt op, en leest!Mijn Heer mijn God! hoe kloeckWierd ick wel van gemoede /Als my dat heyligh boeckMet d’ eerste greep soo voede?2

96

Page 97: Hemelse voorbeelden

De omvorming door het lezen van gewijde lectuur is een ervaring die nietbeperkt blijft tot de in de liederen bezongen heiligen, het is een ervaring diede dichter, de lezer en de zanger van de liederen ook zelf zoeken. Zo zoekenzij inspiratie in de brief van de kerkvader en martelaar Ignatius, van wiewordt gezegd, voordat in het vervolg van het lied een uitgebreide parafrasewordt gegeven, dat hij een Hemels vyer ontsteekt:

Ignacy blom der MartelarenUw’ afgesonden laetsten brief /Wanneer men u naer Romen varenTe sterven dee / is ons seer lief /Och! wat al gulde woorden!Och wat al minne koorden!Leeft eeuwigh / leeft verguld Papier!Gh’ ontsteeckt ons met een Hemels vyer.3

Deze geschriften zetten de lezer in gloed en vlam, omdat ook in de schrijverhet goddelijk vuur brandende is: juist daardoor kan hij het goddelijk vuur inde lezer doen ontbranden. Zeer duidelijk wordt dit zo benoemd in een liedvoor Bernardus van Clairvaux, die, na een visioen te hebben gehad van deHeilige Maagd, leeft met een van liefde voortdurend gloeiende ziel, spreektmet zoete tong (mellifluus wordt hij wel genoemd) en schrijft met ‘gesmoltenvuur’:

Hier door was u de mondVan honigh soo bevloeydt;De ziel oock t’ alder stondVan liefde soo gegloeydt.Hier over was uw’ stem /Uw’ schrijf-pen / u papier /Van ’t kind van BetleemNiet dan gesmolten vyer.4

Dit hemelse vuur is eveneens het thema van het lied over de zalige Jan Ruus-broec. Ook van hem wordt de bijzondere genade genoemd van het heete vyerdat zijn ziel heeft vervuld en dat zijn geschriften de macht verleent een clarenbrand te ontsteken. Het is de bedoeling dat de lezers van zijn werk telkensopnieuw door gelijcken vyer worden ontstoken.5

Zo wordt er in de dus gerefereerd aan verschillende overweldigendeen omvormende leeservaringen, van de bijbel, van kerkvaders en van mys-

97

. 9.6. . 340.7. Vgl. het bekende augustijnse motto Legge tolle legge (Confessiones8.8). . 54.1. In dezelfde termen wordt ook het werk van de kerkvader Hilarius vanPoitiers beschreven: Och! sijn vermaen / sijn pen / sijn boecken / zijn al te vol Godvruchtighviers (417.2). . 326.3. . 484.7-8, 11.

Page 98: Hemelse voorbeelden

Stephanus, de eerste martelaar, omgeven door vier scènes uit zijn leven. Gravurevan Philip Galle (1537-1612) (foto: Utrecht, g 00175.01)

Page 99: Hemelse voorbeelden

tieke auteurs. Het lezen brengt een ervaring van liefde met zich mee: nietvoor niets is er sprake van lief papier en papier vol van liefde, van minne koor-den en minne-streken. Daarbij wordt steevast het traditionele beeld van hetvuur gehanteerd, het is aanwezig in vierighe reden en geschriften vol Godt-vruchtigh viers, het doet de ziel gloeien van zowel schrijver als lezer. Paulus,Ignatius, Bernardus en Ruusbroec ontsteken dit vuur door hun geschriften,in Titus en Augustinus wordt het ontstoken, evenals in de zangers en lezersvan de heiligenliederen zelf. Het gaat in al deze gevallen om het vuur vanChristus zelf, dat in een lied voor Maria Magdalena met dezelfde termenwordt beschreven:

Wat vyer is dit? en wat Magneet so krachtig?Heer lief / Heer minne-koorden.Heer mond / Heer handen maghtig.6

Het lijdt geen twijfel dat de Heilige Schrift te midden van al de boeken diehet vuur van Christus kunnen overdragen een centrale plaats inneemt. Inhet lied voor Titus wordt van de sacra pagina gezegd, zoals we hebbengezien, dat ’t heylige papier / vol van liefde / vol van vyer is. Elders is er spra-ke van een drift / tot de Schrift, de bijbel is voor de heilige ’t Compas van sijnheyligh leven (228.3). En er wordt getuigd van de bevrijdende kracht en ont-ketenende werking van het Schriftwoord: het woord des Heeren / kan boeynoch keetingh deeren (170.6) heet het naar een bekend woord van Paulus (2Tim 2,9).

Het is tegen deze achtergrond dat men de vele verwijzingen naar de HeiligeSchrift in de heiligenliederen van de moet zien: de bijbel vormt een vastreferentiepunt van de bundel. Dat geldt niet alleen voor de dertig kerstliede-ren, de tien Marialiederen en de vijftig liederen die een bijbelse heiligebezingen, zoals een persoon die in de evangelies, de Handelingen der Apos-telen of de Epistelen voorkomt (hoofdzakelijk het Nieuwe Testament). Vooralle liederen geldt dat het schriftuurlijk gehalte tamelijk hoog is. Bij voort-during worden bepaalde motieven bijbels ingekleed, stellingen bijbelsgefundeerd, personen met bijbelse personages vergeleken en spreuken aande bijbel ontleend. Dikwijls worden bijbelteksten in de liedtekst ingevloch-ten. Men heeft daarom wel gezegd, en terecht, dat de vroomheid van deliederen bijbels is georiënteerd.7

99

. 282.2, vgl. lied 531. . Van der Heijden, , Madrigalia, 1960, p. 36, typeert zode spiritualiteit van de madrigalen, een typering die even goed van toepassing is op deheiligenliederen.

Page 100: Hemelse voorbeelden

. Er zijn, afgezien van de Marialiederen en de kerstliederen, maar liefst 49 liederen overbijbelse (hoofdzakelijk nieuwtestamentische) personages. Dit is veel meer dan in anderekatholieke bundels van deze jaren. Tekenend voor de bijbelse gerichtheid van de is hetfeit dat ook in de Generale Legende, de belangrijkste bron van de , voor een aantalbijbelse personen geen apart stuk geschreven is terwijl er wel een lied aan hen gewijd is:Titus (9), Philemon en Onesimus (75), Job (180), de diaken Philippus (220), Lydia (302),Veronica (342), Cleophas (377), Zacharias en Elisabeth (436) en Lazarus (511). Ook het feitdat aan bijbelse heiligen soms meerdere liederen worden gewijd is een illustratie van hetbelang dat hun wordt toegekend: Petrus (30, 31, 254, 297) Paulus (43, 44, 254, 255),Johannes de Doper (244, 245, 246, 343, 481), de apostel Johannes (173, 245, 535), MariaMagdalena (281, 282, 283, 284), Michael (177, 383). Verder is er een aanzienlijke lijstheiligen voor wie er één lied is: Timoteüs (42), Simeon (77), Mattias (84), Longinus (106),Jozef (113), Marcus (157), Philippus en Jacobus (165), Jacobus (288), Barnabas (226),Martha (293), de zeven Makkabeeën (298), Bartholomeüs (334), Anna (347), Matteüs(372), Michaël, Gabriël en Rafaël (383), Dionysius de Areopagiet (397), Simon en Judas(423), Andreas (480), Thomas (515) en Stephanus (534). Uit de nabije entourage van debijbelse heiligen kunnen nog Anna, de moeder van Maria (289), en Thecla, leerlinge vanPaulus (375), worden genoemd. Het was aanvankelijk de jezuïet Bellarminus, Romeinsleermeester van Stalpart, die de devotie voor bijbelse heiligen sterk heeft bevorderd; zieDitchfield, Liturgy, Sanctity and History, 1995, p. 59. Groenveld, Huisgenoten des geloofs,1995, p. 50, constateert dat de belangstelling onder Nederlandse katholieken in de zeven-tiende eeuw zich meestal beperkt tot nieuwtestamentische figuren, terwijl protestantenook veel aandacht hebben voor oudtestamentische personages. . Evangelies. Het liedvoor Zacharias en Elisabeth (436.2) grijpt terug op Lc 1,6, de liederen over het leven vanJohannes de Doper (244, 245, 246) op motieven uit Lc 1 en 3 en Mt 3. Het lied over deonthoofding van Johannes de Doper (343) verwerkt zowel Mt 14,1-12 als Mc 6,14-29. Het lied van Matteüs (372) is gebaseerd op een combinatie van Mt 9,9-13, Mc 2,14-17 en

100

Allereerst zal ik ingaan op de liederen die vertrekken vanuit een bijbelsebron, dat zijn natuurlijk vooral de liederen op bijbelse personages. Deze zijn tal-rijk in de bundel en kunnen als een eigen accent van de wordenbeschouwd.8 Ze zijn steevast geschreven rondom een Schrifttekst. Zo grij-pen liederen over Johannes de Doper, Zacharias en Elisabeth, Matteüs,Marcus, Johannes, Petrus, Maria Magdalena, Martha, Lazarus, Jacobus,Thomas en Cleophas terug op de passages uit het evangelie waarin zij optre-den, zijn de liederen over Petrus, Paulus, Marcus, Lucas, Mattias, Stepha-nus, Philippus, Lydia, Dionysius en Barnabas gebaseerd op verhalen uit deHandelingen der Apostelen en bevatten de liederen over Titus, Timoteüs enPaulus stof uit een brief van Paulus.9 Het teruggrijpen op de Schrift in dezeliederen wil overigens niet zeggen dat niet tevens elementen uit historischeof legendarische overlevering in de liederen zijn verwerkt. Wat dat betreft ishet bronnengebruik niet echt kritisch te noemen in de moderne zin van hetwoord. De liederen baseren zich op de traditionele overlevering, ook wan-neer deze op apocriefe evangelies of een onbekende bron teruggaat. Zo trektMaria Magdalena zich terug in een spelonk in de woestijn (283), wordt debekering verhaald van Longinus, soldaat onder het kruis (106), en is er eenlied over het leven van Thecla, leerlinge van Paulus volgens apocriefe over-levering (375). Ook tal van legendarische elementen uit de apostelgeschiede-nissen worden in de liederen verwerkt, zoals bij de martelingen van Andreas(480), Bartholomeüs (334) en Thomas (515). De bundel is te vroeg versche-

Page 101: Hemelse voorbeelden

nen om te kunnen profiteren van de historisch-kritische onderzoekingen inde bollandistische school, en kennelijk vond de auteur het ook niet nodig omrekening te houden met de protestantse kritiek op legendarische elementenin de vitae van de apostelen.10

De kerst- en Marialiederen kunnen eveneens worden beschouwd als lie-deren over bijbelse personages: we zullen ze hier gezamenlijk besprekenomdat ze qua thematiek en Schriftgebruik nauw verwant zijn. Het zal duide-lijk zijn dat de liederen van Maria-Boodschap (119, 120), Onze-Lieve-Vrou-we-visitatie (258) en Maria-Lichtmis (55, 56) bij de liederen van de kerstcy-clus aansluiting vinden. De eerste twee verhalen immers van de Annunciatieen het bezoek van Maria aan Elisabeth. De liederen voor het laatste feestnoemen de rituele reiniging van Maria, waarbij de lofzangen van Anna enSimeon zijn geplaatst. Men kan derhalve spreken van een sterke themati-sche samenhang van de kerstliederen en de hier genoemde Marialiederen.Verder zijn er nog enkele andere Marialiederen.11 Meer nog misschien danin het genre gebruikelijk zijn de kerst- en Marialiederen van de zeer bij-bels van karakter. Voor ieder aspect van het kerstverhaal is er een apart liedin de bundel opgenomen, geplaatst op de dag dat dit ook het thema van deliturgie is. Zo zijn er liederen over de boodschap en zwangerschap (119, 120,258), adventsliederen (481, 519), geboorteliederen (520, 521, 522), herders-en maagdenliederen12 (523, 527, 529, 532, 533), Kindje-Jezusliederen (524,525, 526, 530, 5), besnijdenisliederen (1, 2), driekoningenliederen (11, 12,

101

Lc 5,27-32. Het lied van Johannes (535) verwijst naar biografische gegevens uit de oudetraditie, o.a. Joh 13,23 en 19,27. In het lied voor Petrus (30.1-4) wordt Mt 16,15-20naverteld, het lied voor Jacobus (288,1-4) is gebaseerd op Mt 20,20-23 (en niet op Mc10,35-40), en dat voor Thomas (515,1-2) op Joh 20,27. De schriftuurlijke basis van deliederen voor Maria Magdalena is ingewikkeld, omdat er verwarring met andere Maria’soptreedt: in 281 vindt men vooral Lc 7,48 en Lc 10,38-42 terug, 282 is een uitwerking vanJoh 11,32-33 en Lc 7,36, 283 is gebaseerd op niet-bijbelse traditie en 284 is geen verhalendlied. In het lied voor Martha (293,1-4) vinden we een uitwerking van Lc 10,38-42, in datvan haar broer Lazarus (511) een parafrase van Joh 11,21-44. Ten slotte is het lied over deEmmaüsganger Cleophas (377) gebaseerd op Lc 24,13-35. Handelingen. Het lied voorMattias (84) is een uitwerking van Hnd 1,15-26, in dat voor Marcus (157) treffen we eenschildering naar Hnd 2,42-47 aan, terwijl het lied voor Stephanus (534) diverse verzen vanHnd 7 verwerkt. Het lied voor Philippus (220) vertelt Hnd 8, 26-40 na, de liederen over debekering van Paulus (43, 44) Hnd 9. Dan is er nog het lied over Petrus’ ontsnapping uit degevangenis (297), gebaseerd op Hnd 12, het lied over de bekeringen van Lydia (302) naarHnd 16, 9-15, en van Dionysius (397.5-7) naar Hnd 17, 22-34. Ten slotte wordt in het liedover de apostel Barnabas (226.1) een motief uit Hnd 13,2 verwerkt. Brieven. Het lied vanTitus (9.1-5) gaat uit van Tit 1-10, het lied van Timoteüs (42.1) van 1 Tim 5,23 en een liedover Paulus zelf (255.1-4) van 2 Tim 4,6-8; in het lied voor Lucas (410) is een motief uitKol 4,14 uitgewerkt. Overige. Ten slotte moet nog lied 298 van de zeven Makkabeeënworden genoemd naar 2 Mak 7. . Vgl. hoofdstuk 2, p. 59. . Namelijk voor Maria-Hemelvaart (319, 320), -Geboorte (355), -Presentatie in de Tempel (462), waarinlegendarische motieven van het leven van Maria worden gecombineerd met traditioneel ophaar betrokken Schriftplaatsen. Er is één lied voor een Mariamirakel, te weten Maria tenSneeuwe (304). . Zoals het pastorale motief in wereldlijke liederen en drama in de modeis, zo komt het ook voor in het geestelijke lied. Verkuyl, Battista Guarini’s ‘Il Pastor Fido’,1971, p. 501; Smits-Veldt en Luijten, ‘Nederlandse poëzie in de 17de eeuw’, 1993. Rasch,

Page 102: Hemelse voorbeelden

102

Hemel en aarde zingen een vreugdevol lied voor Maria en kind. Gravure vanHieronymus Wierix (foto: Brussel, 408)

Page 103: Hemelse voorbeelden

14, 15), een lied over de kindermoord en over de vlucht naar Egypte (536, 17)en lichtmisliederen (55, 56). Daarnaast is er nog een wiegelied (4) en zijn erenkele liederen die men ‘vreugdeliederen’ of ‘beschouwende kerstliederen’zou kunnen noemen (528, 531, 3, 13).13 Opvallend is het feit dat de kerstlie-deren in de zich over het algemeen vrij nauwkeurig houden aan de the-matiek van de dag waarvoor ze zijn geschreven. Er zijn bijvoorbeeld geenoverzichtsliederen die de hele geschiedenis van de boodschap van de engeltot aan het bezoek van de koningen verhalen, zoals ze wel in de Middeleeu-wen en in de zestiende eeuw voorkwamen.14 Er vindt ook weinig vermen-ging plaats van de verschillende motieven van geboorte, besnijdenis enkoningenbezoek.

Vaak is een bijbeltekst het uitgangspunt van het kerstlied en Marialied:meestal is dat een citaat uit het evangelie dat betrekking heeft op het themavan het lied, maar een enkele keer ook een profetische tekst.15 Behalve de

103

De cantiones natalitiae, 1985, deel , p. 190, constateert echter dat het in kerstliederen vande Zuidelijke Nederlanden pas laat doordringt. Opmerkelijk is dat in de niet alleenherders het Kindje Jezus bezoeken, maar ook maagden hun pas geboren ‘bruidegom’komen begroeten. Het bezoek van maagden aan de kerststal ziet men ook op eigentijdseschilderijen, zoals op dat van S. van Hoogstraten, De aanbidding van het Kind, ca. 1640(Dordrechts Museum). . Rasch, De cantiones natalitiae, 1985, maakt in zijn studie vande zeventiende-eeuwse cantiones natalitiae onderscheid tussen negen verschillende soortenkerstliederen: adventsliederen, geboorteliederen, herdersliederen, vreugdeliederen,liederen op de kindermoord, besnijdenisliederen, driekoningenliederen, liederen op deheilige naam van Jezus en lichtmisliederen. Er waren kennelijk geen cantiones natalitiaegewijd aan het thema van de Annunciatie of de Visitatie. Ook het thema van de vlucht naarEgypte was in de cantiones natalitiae blijkbaar niet zelfstandig uitgewerkt. De vrij korte envaak wat oppervlakkige teksten van de vooral omwille van de muziek geschreven cantionesnatalitiae hadden bovendien nauwelijks een beschouwende tendens, zodat deze categorieliederen niet apart hoefde te worden onderscheiden. Gezien de neiging tot beschouwing inde lijkt het echter wél nuttig deze categorie apart te onderscheiden, wat natuurlijk nietbetekent dat er in de liederen van de andere categorieën geen beschouwende passagesvoorkomen. Rasch’ wat vage categorie van ‘vreugdeliederen’ bevatte zowel Kindje-Jezus-liederen als meer algemene lofliederen, beschouwende liederen en ‘liederen van muziek-vreugde’, met veel melismen, solmisatielettergrepen en andere betekenisloze klanken.Voor de liederenbundels uit de Noordelijke Nederlanden, waartoe de gerekend moetworden, lijkt het zinvol om de Kindje-Jezus-liederen apart te onderscheiden; het loflied envreugdelied zou ik daarentegen willen beschouwen als een vorm van het beschouwend lied.Een speciaal soort beschouwend kerstlied waarvan er in de verschillende voorkomen iswat men een ‘maagdenlied’ zouden kunnen noemen, met als thema de geboorte van deBruidegom Christus. Ten slotte is er nog het oude genre van de wiegeliederen, dat ook inde is vertegenwoordigd. Zo komen in totaal twaalf verschillende soorten kerstliederenin de voor. . Mak, Middeleeuwse kerstliederen, 1948, pp. xxiii e.v., onderscheidtnaast liederen van de boodschap, van de geboorte, van de koningen, van de kindermoorden van de vlucht naar Egypte ook meer algemene overzichtsliederen en beschouwendeliederen. . De kerstliederen baseren zich op de traditionele lezingen. Het adventsliedover Johannes de Doper (481) baseert zich op Lc 3,4-6 en Lc 7,22 en het adventslied ‘Dout Hemelen’ (519) op het ‘Rorate’ in Js 45,8, naast tal van andere profetische motieven.Het lied over Jozefs en Maria’s geheim (520) baseert zich op Mt 1,18-24, het lied over deprofetie aan Achaz (521) op Js 7,10-15, het geboortelied (522) op Lc 2,1-7 en het eersteherderslied (523) op Lc 2,8-21. Verbum caro (524) heeft Joh 1,1-3 als vertrekpunt, Kers-vyer (531) ontleent het centrale motief aan Lc 12,49, Kershulding (532) vertrekt vanuit

Page 104: Hemelse voorbeelden

perikoop die aan de basis ligt van het lied, bevatten de meeste kerst- enMarialiederen ook nog tal van verwijzingen naar teksten uit het Oude Testa-ment die traditioneel op de geboorte van Christus of de persoon van Mariabetrokken worden. Zo zijn er tal van ontleningen aan en toespelingen op dePsalmen, Hooglied, Jesaja en Jeremia. Er zijn maar enkele liederen die geenschriftuurlijke basis hebben en zich louter op de volkse voorstelling van hetkerstverhaal baseren.16 Wel is het zo dat naast bijbelse elementen ooklegendarische gebeurtenissen die door de traditie zijn overgeleverd, zoalswonderen rond de geboorte van Jezus (528), details over de vlucht naarEgypte (17) en tal van biografische bijzonderheden over Maria (56), in enke-le liederen voorkomen, voor het grootste deel ontleend aan de apocriefeevangelies.17 De bijbelse oriëntatie van de liederen is dus niet exclusief. Hetvoorkomen van legendarische motieven beperkt zich echter tot deze paarliederen.

Het brongebruik in de kerst- en Marialiederen is vergelijkbaar met dat inde heiligenliederen van de . De liederen vormen dan ook geen vreemdelement in de bundel, waarin ze alleen zouden zijn ingepast op grond van deoverweging dat Kerstmis en Mariafeesten een vaste dag op de kalender inne-men. Qua vorm onderscheiden ze zich niet van de heiligenliederen, al gaathet misschien iets vaker om refreinliederen op oudere – onder andereLatijnse – melodieën. De dramatis personae zijn verschillend, maar in dekerstliederen vindt men net als in de heiligenliederen een dikwijls theatraleuitwerking, met veel dialoog en interactie tussen hoofdpersonen, vertelleren zanger/lezer. Qua thematiek zijn er meer overeenkomsten dan misschienop het eerste gezicht lijkt: zoals in de kerstliederen herders en koningen hetpasgeboren Kind vereren, zo wordt elders Christus door de heiligen vereerden nagevolgd. Veel heiligenliederen zijn net als de kerstliederen tamelijkchristocentrisch van opzet, en voeren Christus bijvoorbeeld sprekend op.Ook de spiritualiteit van de kerstliederen sluit nauw aan bij die van de heili-genliederen, met een sterk accent op genade en bekering, zuiverheid, armoe-de en wereldverzaking, zoals ik in hoofdstuk 7 zal beschrijven. Het bruids-motief en het martelaarsmotief, beide zo frequent bezongen in de heiligen-liederen, komen eveneens in de kerstliederen voor, en wel in de maagdenlie-deren, in de besnijdenisliederen en in het lied voor de Onnozele Kinderen.Net als elders in de bundel worden deze motieven bij de kerst- en Maria-liederen voortdurend bijbels ingekleed.

De Schrift wordt in de bundel opmerkelijk precies gevolgd met in een aantalliederen zelfs letterlijke ontleningen. Er blijkt niet alleen te zijn gewerkt metde officiële Latijnse Vulgaattekst, zoals in het verleden is verondersteld,18

maar ook gebruik te zijn gemaakt van de in die jaren gezaghebbende Neder-

104

Page 105: Hemelse voorbeelden

landse vertaling in de Moerentorfuitgave, een heruitgave van de beroemdeLeuvense bijbel.19 De voorbeelden die in deze en de volgende paragraafworden gegeven, zullen dit voldoende duidelijk maken. De vaak woordelij-ke overeenkomsten met de Nederlandse Moerentorfvertaling moeten overi-gens niet worden geïnterpreteerd als een streven naar getrouwheid.Getrouwheid aan een Nederlandse vertaling zou niet veel zin hebben gehad,daar de Vulgaattekst immers toonaangevend was. Het letterlijk teruggrijpenop de bijbelse tekst geschiedt ook niet consequent genoeg om te zijn ingege-ven door een streven naar getrouwheid: in andere liederen is namelijk spra-ke van een veel vrijere parafrase. Het teruggrijpen op de bijbelse tekst kaneerder worden gezien als een renaissancistisch literair procédé: in plaats vanteksten uit de klassieke Oudheid worden hier bijbelse teksten aangehaald,bewerkt en geparafraseerd. Zoals de liederen hun melodie ontlenen aanandere liederen, en zelfs een aantal elementen uit de liedteksten overnemenin het contrafact,20 zoals ze tal van elementen uit de hagiografische brontek-sten overnemen en omspelen, zo wordt er ook een literair spel gespeeld metde bijbelse bronteksten. Dit spel bestaat erin de bijbelteksten in de liedvorm

105

Hg 3,11 (en niet vanuit Js 9,4-6 zoals eveneens in de kantlijn staat). Het eerste maagdenliedDen Bruydegom (529) gaat uit van Mt 25,1-13 en Ps 19, en het tweede maagdenlied Kers-bruyloft (533) voornamelijk van Ps 19. In het lied De Wonder-kers (528) worden verschil-lende oudtestamentische en heidense wondermotieven verwerkt, teruggaande op deLegenda Aurea. Lied 536 over de Onnozele Kinderen gaat uit van Mt 2,16-18. De be-snijdenisliederen (1 en 2) ontlenen het motief aan Lc 2,21, maar voegen hier de nodigebijbelse teksten aan toe. De Driekoningenliederen (11, 12, 14, 15) baseren zich in eersteinstantie op Mt 2, maar vooral het laatste lied zit vol oudtestamentische motieven; hetdaartussen geplaatste lied ‘Tribus Miraculis’ (13) is eigenlijk een epifanielied dat bijDriekoningen is ondergebracht, maar daarnaast motieven uit Joh 1 en 2 verwerkt. Het liedover de vlucht naar Egypte (17) is een uitwerking van Mt 2,13-15, maar met toevoegingvan veel gegevens uit de apocriefe overlevering. Wat betreft de Marialiederen zien we datde Lichtmisliederen (55 en 56) zoals te verwachten uitgaan van Lc 2,22-40, de liederen van de Annunciatie (119 en 120) zich baseren op Lc 1,26-38 (waaraan het laatste nog eenbreed bijbels register toevoegt), en het lied van de Visitatie (258) een toonzetting is van Lc 2,39-56. Dit laatste motief komt terug, eveneens schriftuurlijk uitgewerkt, in een liedvoor Johannes de Doper, 246.4. De liederen voor Maria-Hemelvaart (319 en 320)verwerken motieven uit het Oude Testament maar ook uit Openbaringen, het lied voor-Geboorte vertrekt van Js 23,11 en het lied voor -Presentatie (462) van Ps 45,11.. De liederen Smeeck-woorden Mariae (525), Vley-tranen van Bethlehem (526), Pastorel(527), Bambino (530) en Nieuwe-Jaers Osch (3) hebben geen duidelijk bijbels vertrekpunt,maar zijn eerder inlevingen in het kerstverhaal met volkse voorstellingen, ofschoon er nog wel enkele bijbelse motieven in de liederen weerklinken. Hilariter (4) en D’armeWooningh (5) hebben eveneens de vorm van traditionele kerstliederen zonder eenduidigbijbels vertrekpunt, maar bevatten een eigentijdser, meer theologische inkleuring. . Waarschijnlijk ontleend aan de Gen. Leg. . Mensink gaat er in de inleiding op de , p. 33, van uit dat de Vulgaat is gebruikt. Onderzoek naar reminiscenties aan Neder-landse vertalingen in de heeft naar zijn zeggen niets opgeleverd (mondelinge toe-lichting). Polman, Stalpart en zijn ‘Roomsche Reijs’, 1938, p. 112, veronderstelt dat Stalpartvoor de Roomsche Reijs heeft gewerkt met de Vulgaat en ‘een kalvinistische Bijbel’. . Biblia sacra, 1599. Over het belang van deze editie, zie het geleerde achttiende-eeuwsewerk van Le Long, Boek-zaal der Nederduytsche Bybels, 1732, pp. 629 e.v., en De Bruin, De statenbijbel en zijn voorgangers, 1993, p. 149. . Voor een behandeling van dezethematiek, zie het volgende hoofdstuk, p. 150.

Page 106: Hemelse voorbeelden

in te passen en, eventueel, betekenisvol te variëren, mede in het licht van decathechetische functie van de liederen.21 Men kan onderscheid maken tus-sen drie soorten omspeling van de bijbelse bron: een tekst, bijvoorbeeld eendialoog, wordt in de verhaallijn van het lied ingepast; een bijbels motiefwordt aangehaald naar analogie van een motief in het leven van de heilige;een bijbelse spreuk of wijze uitspraak wordt geciteerd. Van elk van deze vor-men van Schriftgebruik zal ik in het hiernavolgende enkele voorbeeldengeven.

De inpassing van bijbelse teksten in de verhaallijn vindt men natuurlijkallereerst in de liederen over bijbelse personages. In het lied over Paulus’bekering is er een strofe waarin de vragen van de apostel vrijwel letterlijkovereenkomen met de formulering in Hnd 9, al is het gesprek in het lied welwat ingekort:

106

Hnd 9 (Moerentorf 1599, cursivering

van mij, CvL)

3. [...] ende onversienlijc heeft hem

omschenen een licht uyten hemel /

4. Ende vallende ter aerden / hy heeft een

stemme gehoort / seggende tot hem:

Saule Saule / waerom vervolchdy my?5. De welcke heeft geseyt: Wie zijdy

Heere? Ende hy seyde: Ic ben Jesus den

welcken ghy vervolcht / het is u hert

tegen t’steetyser metten voeten te stooten.

6. Ende hy bevende ende verbaest zijn

heeft geseyt: Heere wat wildy dat ick doe?7. Ende de Heere seyde tot hem: Staet op/ ende gaet inde stadt / ende u sal gheseyt

worden / wat ghy doen moet.

43.1

Hy lagh door ’s Hemels lichtTer aerden neer geveld /Daer een stem gekomen by /Saule wat vervolgt ghy my,

Hem staken dee ’t geweld.Heer! wat wilstu dat ick doe?

Gaet heen na Damascus toe /Staet dan op / en laet // uw’ bebloeden haet /End’ ick sal u doen // na voorgaende soenAenseggen mijn beraed.

Een voorbeeld waarin de dialoog minder letterlijk wordt nagevolgd is hetvisioen dat Paulus krijgt om Macedonië te bezoeken, naverteld in twee stro-fen. Met name op de plaats van de rijmwoorden komt de dichter in de pro-blemen en worden er elementen toegevoegd, zoals geografische preciserin-gen. Opmerkelijk is dat in de bron sprake is van een algemeen verzoek omhulp en in het lied nadrukkelijk wordt gewezen op de nood ons Vader-lands.Dit is wellicht een zinspeling op de oorlog in de Lage Landen, want in bij-belse taal gehulde toespelingen op de eigentijdse situatie komen ook elders inde bundel voor.22

Page 107: Hemelse voorbeelden

Minder voor de hand liggend, en moeilijker terug te vinden, is het in de

herhaaldelijk voorkomende procédé dat uitspraken van bijbelse personagesvrij letterlijk in de mond worden gelegd van anderen. In het lied voor Aller-zielen is er bijvoorbeeld een passage waarin mensen vanuit het vagevuur hunnaasten oproepen voor hen te bidden. Ze gebruiken daarvoor de woordenvan Job:

107

. Moser, Verkündigung durch Volksgesang, 1981, pp. 473 e.v.; Therry, De religieuzebeleving bij de leken, 1988, p. 20. . Wellicht veiligheidshalve worden kritiek op de prinsen een uitgesproken verwachting van spoedige bevrijding eveneens in bijbelse taaluitgedrukt. Het meest spectaculair gebeurt dat in enkele kerstliederen, als Herodes wordtafgeschilderd als wreden Prins (17.1, vgl. 14.2) en er tal van eerbetuigingen aan de koning(Christus) worden gegeven, zoals Vive le Roy! en vivat rex (532, vgl. 11.1). In lied 412 voorArtemius, viceroy van Egypten, wordt een beschouwing gegeven over de houding vanchristenen tot de overheid. In de zevende strofe wordt gealludeerd op Rom 13: Dat henwerd trou geboon / aen die sy sien geseten / als Princen inder tijd. De strofe vervolgt echterverrassend: Bewust dat om de sonden / des volcks / wel d’ Hypocrijt / tot Koningh werdgesonden, een motief dat volgens de noot erbij is ontleend aan Job 34,30: qui regnare facithominem hypocritam propter peccata populi. Dan is er het lied voor -Geboorte (355), dat

Hnd 16,9-10 (Moerentorf 1599)

9. [...] ende Paulo is inder nacht een

visioen vertoont.

10. Een man van Macedonien was daer

staende / ende hem seer biddende / ende

segghende: Doorgaende tot Macedonien

helpt ons. 10. En doen hy dat visioen

gesien hadde / hebben wy terstont ghe-

socht te reysen in Macedonien.

Job 19,21 (Moerentorf 1599):

Ontfermt u mijns / ontfermt u mijns

tenminsten ghy mijn vrienden / want de

hant Godts heeft my geraeckt.

429.2:

Ontfarmt u ons / ontfarmt u ons!Met onderstand des hands en monds /Te minsten ghy ons naeste bloed!Besitters van ons’ aerdsche goed.Des Heeren hand heeft ons geraeckt /De solfer brandt / de swavel blaeckt;Tot dat door een soo sware pijn /Het achter-stal [de schuld] betaelt sal zijn.

302.2-3

’s Nachts / als Paulus wat wou rusten /Zagh hy voor hem staen een manVande Macedoonsche kusten;Die tot hem sprack: Zuldy danAen de nood ons Vader-landsOock niet doen wat onderstants [steun verlenen].

Laet ons maer van u genietenWeynigh hullips / in passant [enige hulp bij een bezoek]

En dit dee den Leeraer schietenNa de Macedoonsche strand.

Page 108: Hemelse voorbeelden

Ook de heilige Medardus worden een keer de woorden van Job in de mondgelegd.23 Op dezelfde manier wordt Geertrui van Nijvel toegesproken doorhaar geestelijke vader met de woorden van een psalm, als aanmoediging omin het klooster in te treden:

108

de vorm heeft van een wachterslied en opent met een citaat van Js 21,12, het vers waarin dewachter de dageraad, een oud christelijk symbool voor Maria, aankondigt: O Waker vroedvan sinnen! / Die last hebt om te wachten / wat siet ghy vander tinnen / ons toch by nachte? /Den morgen komt / den morghen / voor-bode / van den daghe; o schoone gulden morghen / o! ’s Hemelsch Baghe. In de vierde strofe van het lied wordt uit hetzelfde hoofdstuk van Jesajahet motief ontleend van een leger dat de stad komt ontzetten: Ick sie (wilt hier op letten) /een legher vol van schromen / om onsen nood t’ ontsetten / t’ onswaert komen. Is dit een ver-wijzing naar de Spaanse operaties van deze jaren? . 222.1: Het medelijden met denarmen / quam met my uyt mijns moeders schoot: / en d’ oeffening van hen t’ ontfarmen / met my allenskens werde groot. / Siet dit sijn woorden/ die wy vinden / dat Job wel eertijds heeftgeseydt: / maer die Medardus Goods beminden / oock segghen moght / met goed bescheyd (naarJob 31,18). . Lied 340.1 naar Ps 116,16. . Lied 200.3 over het kind Hillebrand, delatere paus Gregorius : Als hy daer eens te gader / met spaend’ren had geleyt / eer hy nochlett’ren kende: / Hy sal in d’ eerste Stee, / gebieden ’s werelds enden, / van d’ een tot d’and’re zee (naar Ps 72,8). Het citaat is ingegeven door de levensbeschrijving van Gregorius die te vinden is in de Generale Kerckelycke Historie van Baronius, 1623, p. 876: ‘soo hyop eenen tijt / noch een cleyn kint wesende / sat en speelde voor de voeten van sijn vader /daer desen stont hout en kapte ende schaefde / dat hy van de spaenderen die sijn vader aff-schaefde / sonder te weten wat letteren waren / heeft ghevoeght veel letteren by malckan-deren / die t’samen hebben ghemaeckt dese woorden van den Conincklijcken PropheetDavid [Ps. 71] Hy sal heerschappije hebben vande Zee tot de Zee; door welcke woorden vanden H. Gheest / die door het kindt heeft gewrocht / wiert te kennen ghegheven / dat hyseer groot soude worden in de werelt.’ . 424.7 naar Ps 63,9 en 46,5.

Ps 44,11 (Moerentorf 1599)

Hoort dochter / ende siet / ende neycht

neder u oore / ende vergeet u volck / end

uws vaders huys.

109.4

Hoort dochter / hoord!En neygt uw’ ooren om voor ’t cruysTe verlaten u geslagt / en Vaders huys,Op u Salighmakers woord.

Ps 118,25 (Moerentorf 1599)

Mijn siele cleeft aen den vloer /

maect my levende na uwen woorde

503.9

Mijn ziel / songh hy / kleeft aende vloer.Ja riep noch / na ’t vermoorden /Terwijl sijn geest na boven voer;Zielt my weer / naer uw’ woorden.

Ook in andere liederen is de gesproken taal doorspekt met psalmverzen. Eenmonoloog van Augustinus vangt ermee aan,24 het spelende kind Hillebrandschrijft, zonder dat hij het beseft, een psalmvers met houtspaanders,25 degemartelde Anastasia smacht naar water met de woorden van een psalm26 ende stervende Nicasius zingt, terwijl hij vermoord wordt, een toepasselijkvers:

Page 109: Hemelse voorbeelden

De naam van de heilige kan reden zijn tot het aanhalen van een bijbelvers: bijde marteling van Columba wordt bijvoorbeeld het psalmmotief van de uit destrikken ontsnapte vogel geciteerd.27 Ook vaste attributen van heiligen kun-nen het citaat ingeven. De met een hert afgebeelde Aegidius opent het liedmet het psalmvers van de dorstige hinde.28

Omdat Anselmus altijd met een schip staatafgebeeld, kan in het lied voor hem een Schrift-citaat met een schip niet ontbreken.29 In het liedvoor de met een lamp afgebeelde Gudula wordtverwezen naar de parabel van de wijze maag-den.30 Evenzo ligt het voor de hand in het liedvoor Phocas, die wordt aangeroepen bij slan-genbeten en ook met een slang wordt afgebeeld,het toepasselijke evangelie over de slangenver-treders aan te halen.31 Voor de ‘mannelijke’maagd Wilgefortis, bekend onder de naamOntkommer en traditioneel met een baard afge-beeld, wordt heel speels een vers van Jezus Si-rachovermannen-envrouwenrollenbewerkt.32

De apostel Bartholomeüs, volgens de overleve-ring om het leven gekomen nadat hij was gevilden daarom traditioneel afgebeeld met mes engevilde huid, doet denken aan het paulinischemotief van het afleggen van de oude mens.33

Voor de stigmata van Franciscus wordt ver-

. Columba, Duyfje rood en wit! / De stricken zijn ontknocht. / Vlieght nu om hoogh na Goodsbesit (Ps 124,7). . 346.1: Gelijck als naer een water vloed / de Hin was dorstich van SintGielis, / zoo weet dat naer u hooghste goed / o Heer! begeerigh oock mijn ziel is (Ps 42,1). In het lied wordt het verhaal van de met een hert levende kluizenaar, die tijdens een jacht-partij door de koning ontdekt wordt, verder verteld. . 150. Na de openingsstrofe,waarin de vraag naar de betekenis van het schip wordt gesteld: Anselme vriend des Heeren /wat wilt uw’ hand ons leeren / daer in wy u van dierbare Baghen / een schip sien dragen?,borduurt het hele lied voort op dit thema, met een verwijzing naar Spr 31,14 in de zesdestrofe. . 8.2: Te midder-nacht/ plach s’ uyt haer bed / een lieven danck te rijsen / ommet een onvermoeydt gebed / den Hemel te gaen prijsen. / Zoo Gudula! Volght vry soo na / hetvoorschrift vande wijsen. // En slaept niet vast / maer sluymert slechts / En houdt u licht-vatrede / gelijck wel eer de trouwe knechts / in ’t Evangely deden: / op dat ghy meugt / eens indevreugd / van Christus Bruyloft treden (vgl. Mt 25,1-13). . 95, met een verwijzingnaar Mc 16,18. Het motief van de slang en de draak wordt in het hele lied speels verwerkt.. 280.5-7: Sint’ Ontkommer, die gebaerd / van naturen / onvervaerd / Christum heeftbeleden / mann’lijck heeft gestreden. [...] mannelijcken: want het quaed / (hebb’ ick ’t welonthouwen) vande mans / te boven gaet / ’t goed-doen vande vrouwen; Eccl. 42 vers 14,waarbij het vers over Jezus Sirach luidt: melior est iniquitas viri quam benefaciens mulier. . 334.5: van d’ oude huyd ontbloodt (vgl. Rom 6,6).

Franciscus ontvangt de stigmata. Gravure van Schelderic à Bolswert (ca. 1586-1659) (foto: Utrecht, g 01705)

Page 110: Hemelse voorbeelden

wezen naar het bekende epistel van Paulus: Ick voer sijn teyck’nen in mijnle’en.34

Ook analogie met gebeurtenissen in het leven van een heilige en van eenbijbels personage, kan een reden zijn voor verwijzing. Dit is het geval bijChristina van Tyrus, die afgodsbeeldjes van haar vader omsmelt, wat schierlijkt op de diefstal van de huisgoden door aartsmoeder Rachel:

Sy had haer vaders GodenVan silver en van goudGesmolten / en tot onderhoudDer armen uyt geboden:Gelijck hier voortijds meeSchier de schoone Rachel dee.35

De vergelijking van heiligen met bijbelsepersonages – een klassiek procédé datook bij de kerkvaders dikwijls voorkomt– wordt in de herhaaldelijk gemaakt:de naam, een zekere gelijkenis in hunlevens of een bepaald motief in hunlevensbeschrijvingen kunnen de aanlei-ding zijn tot deze koppeling. Benedictuswordt vergeleken met Mozes, Elisa, Elia,Petrus en Paulus,36 Basilius met Mozes(103.9), Jozef de timmerman met de oud-testamentische Jozef (113), Paulus vanNarbonne met de apostel Paulus (116),Eustachius met Job,37 Ignatius met Judasde Makkabeeër (296.10) en een onbeken-de heilige met Daniël (259.1).

Ik heb er al enkele keren op gewezen datde liederen een stichtend karakter heb-

ben en dat de deugdzaamheid van de heiligen bij voortduring onder de aan-dacht van zangers en lezers wordt gebracht. Het zal duidelijk zijn dat ditonderstrepen van het deugdzame leven van de heiligen tal van verwijzingennaar de Schrift impliceert: talrijk zijn de bijbelse spreuken die in de liederenexpliciet worden aangehaald en nog talrijker zijn de verzen die – door hethanteren van bijbelse termen of maatstaven – impliciet verwijzen naar eenbijbelplaats of een bijbels referentiekader. Beelden als van een brede en eensmalle weg, een nauwe poort, een hemelse beloning en kroning, hemelsebruidegom en hemels gastmaal komen alom in de bundel voor, evenals aande parabels ontleende motieven als die der wijze en domme maagden, vroe-

Bartholomeüs, die de marteldood stierf nadathij gevild was, wordt traditioneel afgebeeld met mes en huid. Gravure van HieronymusWierix (foto: Brussel, 916)

Page 111: Hemelse voorbeelden

ge en late werkers in de wijngaard, zaad in goede aarde en op de rots,gebruikte en verspilde talenten. De hoofdlijnen van deze door en door bij-belse spiritualiteit zullen in de hoofdstukken 5-7 worden geschetst, waarbijde meest frequente, al dan niet impliciete Schriftverwijzingen eveneens aande orde zullen komen. Het gaat er hier in eerste instantie om een indruk tegeven van het register van bijbelse spreuken en uitspraken in de liederen,evenals van de manier waarop deze citaten in de liederen zijn ingepast.

De bijbelboeken waaruit in de liederen het meest geciteerd wordt zijn deevangelies, de brieven van Paulus en de verschillende Wijsheidsboeken,behalve de Psalmen ook Spreuken, Prediker, Hooglied, Jezus Sirach en Job.Spreuken en uitspraken uit deze boeken in de liederen worden onder meergebruikt bij de weergave van de gedachten van de heiligen. Zo is er in het liedvan Rudolphus sprake van ’t vermaen / ’t welck wijlen gedaen / door Godesghena aen ’t edele hert / inwendelijck van Rudolphus. Ter illustratie van hetbijbelse gehalte in dit lied zetten we de Schriftplaatsen ernaast (in de bundelzelf vindt men alleen de verwijzing naar Prediker):

Rudolphe vrindDes Heeren! gaet vindEen and’re manier van leven; IndienGhy ’t aenschijn Goods eens begeert te sien. [Apk 22,4]Want seker weetDat den wegh te breed / [Mt 7, 13-14]En al te gemackelijck is ghepaed /Daer ghy tot desen toe over gaet.

[...]

Maer zijt verdacht Pred. 2,1Op quellingh / en wachtBekoringhen; want het sondighe vleysGesuyverd word / als het goud in ’t fourneys. [Spr 17,3, vgl. Mt 13,42]Een groot rumoer [Mt 10,21]Van suster / van broer /Van moeder / en al de reste uw’ s huys /

111

. 391.6. Vgl. Gal 6,17 (Vulgaat): ego enim stigmata Iesu in corpore meo porto. . 286.3, een verwijzing naar Gn 31,19 (was in Moerentorf Gn 29,27, de verwijzingdie in de kantlijn van het lied staat). . 115. Deze vergelijking komt al in de Dialogenvan Gregorius voor. Het lijkt erop dat de auteur direct uit Gregorius heeft geput en nietalleen gewerkt heeft met de – overigens uitgebreide – compilatie in de Generale Legende.De verwijzing naar Paulus in 115.6 (2 Kor 12,8) is alleen duidelijk via Dialogen 33 enontbreekt bij Rosweyde. Ook het citaat van diaken Petrus in de achtste strofe vindt menalleen in de Dialogen. . Eustachius, die t’sijnder tijden / een Job van ’t nieuwe Testament /geweest is / door verduldigh lijden (371.1).

Page 112: Hemelse voorbeelden

Komt over u. Maer des Heeren Cruys [Gal 6,16]Zal wesen uw’ standerd:Schickt dat u gemoedSlechts niet en veranderdDoor vleesch noch door bloed. [1 Kor 15,50]Denckt dat uw’ Behoeder / [Joh 19,26]Om ’t swaerste verdriet /Van d’ edelste Moeder /Sijn Cruys niet en liet.38

Een dergelijke dichtheid van Schriftverwijzingen, die doet denken aan lie-deren uit protestantse kring,39 is uitzonderlijk voor de , al speelt hier welmee dat een aantal bijbelse motieven deel is gaan uitmaken van de gewoneomgangstaal. Niettemin zijn deze strofen een treffende illustratie van hetbelang dat het bijbels referentiekader in de bundel heeft, niet alleen op hetniveau van de verteller maar ook daar waar de bezongen heiligen zelf lijken tedenken, te spreken en te handelen. Jodocus kiest voor het leven als pelgrimna Sinte Peters raed (502.2, vgl. 1 Pe 4,1), Winocus is door Paulus wel bewustvan het belang van werk (437.4, vgl. 2 Tes 3,10), Pulcheria kiest voor het reli-gieuze leven na Paulus lessen (358.2) en Begga besluit als weduwe niet meerte hertrouwen naar Paulus raed (508.2, vgl. 1 Kor 7,40). Natalia bidt voor debekering van haar ongelovige echtgenoot, de christenvervolger Adriaan,verwijzend naar de bekeringen van koning Saul en de apostel Paulus(Saulus). Het is een vers dat het dilemma van menig gemengd gehuwdevrouw in die tijd moet hebben weergeven:

Gundt dat mijn man eens magh bedaren.Is ’t maer uw’ wil / ’ten schort niet aen uw’ magt.Ghy hebt de Saulen, als sy warenVervolgers rood / wel tot uw’ dienst gebraght. 1. Reg. 19.23En ’t is uw’ woord / ’t welck my hem houwen & Act. 9.4Tot noch toe dee de vroue-trou: 1 Cor. 7.13Op hoop dat hem sijn Ampt berouwenEnd’ ick hem eens bekeeren sou.40

Niet alleen in het denken van de heiligen, ook in hun spreken wordenSchriftcitaten gevlochten. Jutta, die als dienstmaagd in het gasthuis van deheilige Elisabeth van Hongarije werkt, geeft een toelichting op haar levens-keus, met een verwijzing naar Mt 25,36. In haar woorden begint ook Chris-tus zelf te spreken:

Hier voor sal hy my eens seggen:Met een wel beleefden danck /Ick was sieck / end’ ick was kranck; [Mt 25,36]

112

Page 113: Hemelse voorbeelden

En ghy hebt mijn le’en doen leggenMet uw’ vrou ElizabethOp een sacht gespreyde bed.

Ick had sweeren / ick had wonden /Ick vergingh van Lazery /En ghy hebt / van herten blij /My gepleystert / en verbonden.Komt ontfangt dan voor uw’ loon /’s Hemels alderrijckste kroon.41

Christus komt dikwijls tot spreken in de liederen. Het is Zijn woord dat deheiligen bezielt en dat in hun leven zo’n tastbare illustratie vindt. Een vastprocédé in de is dat de liederen aanvangen met een sprekende Christus,waarna een overgang naar het leven van de heilige wordt gemaakt in bewoor-dingen als: Gregorius dee meer als wel / ons dese waerheyd blijcken of Het was teCracou wel te sien by Stanislaus tijen of dit vatte boven maten wel den VaderGosuijn.42 Het heiligenleven maakt zichtbaar waar het in het evangelie omgaat, het is een illustratie van een evangelische waarheid.43 Het komt ookvaak voor dat de verteller in de liederen een bijbelse spreuk of uitspraakopneemt in een commentaar op het deugdzame leven van de heilige44 of ineen persoonlijke overweging naar aanleiding daarvan. Dit gebeurt bijvoor-beeld aan het slot van het lied en bij de formulering van een moraal.45

Tot zover een aantal voorbeelden om te illustreren hoe dikwijls er in de lie-deren naar de Schrift wordt verwezen. In de eerste plaats als de bron waaruittal van verhalen zijn geput die in de liederen worden naverteld, al dan niet

113

. 250, een deel van de eerste en de gehele derde strofe. . Zie Stronks, Stichten ofschitteren, 1996, p. 49; Hofman, Liedekens vol gheestich confoort, 1993, p. 48; Visser,Broeders in de geest, 1988. . 94.5. De Schriftcitaten staan zo in de bron. Het citaat 1 Reg. 19.23 duidt op 1 S 19.23, een verhaal waarin Saul berouw krijgt en zich bekeert. . 112.8-9. . Liederen die beginnen met een dergelijke ‘sprekende Christus’ zijn:30 (Mt 16,15-20), 175 (Joh 14,12), 398 (Mt 18,3), 424 (Mt 25,35), 458 (Mt 17,20 en Mc11,22), 515 (Joh 20,27), 517 (Mt 18,26) en 524 (Joh 1,1). In 511 wordt er tót Jezusgesproken, naar Joh 11,21. Opening met een Schriftcitaat verder in 42 (1 Tim 5,23), 159(Ps 77,23), 340 (Ps 116,16), 533 (Ps 19,6), 458 (Sir 2,3) en 532 (Hl 3,11). . Zo wordt inhet lied voor Gregorius van Tours ook van een gebeurtenis verteld als illustratie van eenwoord van Jezus Sirach: men sagh hier van tot ons behoef / wel eer de proef, waarna het liedvervolgt met een episode uit het leven van Gregorius. Vgl. de exemplum-uitwerking in260.2, 278.3 en 280.2. . Bijvoorbeeld in het lied voor Gangulphus: In deughdenmenigvuldigh; / van sonden weeck hy wijd. / Sijn naesten was hy duldigh / en niemand andersschuldigh / als liefde / t’ alder tijd (181.2, met een verwijzing naar Rom 13,8), en ook in deliederen voor Ivo (191.2, met Pr 2,3), Godefridus (443.6, met Mt 5,15) en Jutta (112.2-3,gebaseerd op Gal 3,26). . In het slot van Willibrords Testament (442.16) wordt Mt 13,27bij het commentaar betrokken, aan het slot van het lied over Jutta (112) wordt 2 Pe 1, 10-11aangehaald, en aan het slot van het lied over Bartholomeüs (334.5) Rom 6,10. Het gebeurtook wel midden in een lied, vgl. 97.3 (Ps 111,10) en 293.6-7 (Heb 6,6-12).

Page 114: Hemelse voorbeelden

gevarieerd, al dan niet met letterlijke ontleningen. Daar waar er sprake is vaneen analogie tussen het leven van de bezongen heiligen en een Schriftplaats,wordt hier graag op gewezen. De analogie kan ook ingegeven worden dooreen vast motief waarmee de heilige wordt afgebeeld. En ten slotte is de bijbelvoor de bezongen heiligen het geestelijk referentiekader, in hun afwegingenen hun handelen neemt het Schriftwoord een belangrijke plaats in; ook de

verteller refereert hieraan. Tal van liede-ren zijn dan ook in feite een kunstig con-trafact op één of meer bijbelteksten. Omdit laatste te illustreren zullen in de vol-gende paragraaf nog enkele liederen,waarin sprake is van consequente navol-ging van een bijbeltekst, in hun geheelworden geanalyseerd op hun Schriftge-bruik.

Voordat ik daarmee begin, moet ech-ter eerst nog één vraag worden beant-woord: is het de auteur zelf die de toepas-selijke Schriftcitaten heeft gevondenvoor het heiligenlied, of worden de bij-belse referenties al door de bronnen diehij gebruikt gesuggereerd? In enkelegevallen zijn de Schriftcitaten al te vin-den in de Generale Legende en zijn zewaarschijnlijk aan een vita van de heiligeontleend.46 Meestal echter lijkt de speel-se of belerende invlechting van een bij-bels citaat of motief op het conto van deliederendichter te moeten worden ge-schreven, die behalve over een grote ken-nis van de Schrift waarschijnlijk ook overeen goede concordantie beschikte.47

:

Zoals in het vorige hoofdstuk zal ik nu drie liederen in hun geheel citeren omte laten zien hoe ze met hun bijbelse bron omgaan. Ook in dit geval gaat hetom een stellinglied en een episodelied. Maar allereerst wil ik een voorbeeldgeven van een schriftuurlijk lied. Het gaat om een kerstlied waarin de profetievan Jesaja, Amos’ zoon, systematisch is verwerkt. Om meer dan één reden ishet relevant de brontekst en de liedtekst naast elkaar te zetten:

De katholieke Nederlandstalige bijbel vanMoerentorf uit 1599 (foto: Nijmegen)

Page 115: Hemelse voorbeelden

Js 7,10-15 (Moerentorf 1599)

10. Ende de Heere heeft noch voorts

bestaen te spreken tot Achaz seggende:

11. Eyscht u een teecken vanden Heere

uwen God in de diepte der hellen / oft

boven in de hoochde.

12. Ende Achaz heeft geseyt / Ic en sals

niet eysschen / en ic sal den Heeren niet

temteren.

13. Ende hy heeft geseyt: Daerom hoort

ghy huys van David / Ist u weynich

moeylijc te sijn den menschen dat ghy ooc

moeylijc zijt mijnen Gode?

14. Daerom sal de Heere selve u een

teecken geven. Siet een maget sal ont-

fangen ende baren eenen sone / ende

sijnen naem sal genoemt worden

Emanuel.

15. Boter ende honich sal hy eten / op dat

hy mach weten te verworpen t’ quaet / en

te verkiesen t’goet.

521: - . Achas . December.

Stem: Puer natus in Bethleem

Eyscht Achas! eyscht te mijnder eerEen teycken voor u / sprack den HeerDoor Amos zoon, ’t zy vande lucht /’t Zy uyt de hel / daer Sathan sucht.

Neen / neen! antwoorden hy / ’k behoefVan Gode niet alsulcken proef:’k Wil Adonai die eer niet doen;Van Moloch wacht ick mijn versoen.

Hoordt dan / hoordt dan / o Davids Huys!Is ’t u te weynigh tot een kruysDen mensch te zijn / dat ghy mijn GodOock zijt tot quellingh / en tot spot?

Des sal den Heer u laten nietTe geven selfs een teycken: sietEen maget sal een zoon ontfaen /En baren sonder smart of traen.

Sijn naem sal zijn Emanuel.Dat ’s / God met ons / o lief geselVan d’ armen mensch! soodanigh moetHy zijn / die ons de nood vergoedt.

Hy sal van honigh en van melckSijn voedsel nemen / op dat elckVan hem leer / na gelijcke maetTe kiesen ’t goed / te laten ’t quaed.

Emanuel, o Godd’lijck kind!Ghy hebt de armoe hier bemindt.Ghy liet de vreughd / ghy koost de pijn;Laet ick hier in uw’ volger zijn.

115

. Het curieuze citaat in het lied voor Nicasius (p. 108) vindt men al in de GeneraleLegende. Er is daar overigens geen annotatie bij de Schriftplaatsen. Een ander voorbeeld is het vers in het lied van Hillebrand, dat uit de Generale Kerckelijcke Historie komt, zienoot 25. . Een overzicht van de concordanties die in de zestiende en zeventiende eeuwgebruikt werden, vindt men in Zürcher Bibel-Konkordanz, 1969, pp. vii e.v.

Page 116: Hemelse voorbeelden

Een vergelijking van de brontekst en de liedtekst geeft een goed inzicht in dewerkwijze van de dichter. Het is opvallend dat elk bijbelvers correspondeertmet één strofe, waarbij echter het centrale vers 14 over twee strofen is ver-deeld. Daarnaast zijn er twee afsluitende strofen toegevoegd, waarin dedichter een gebed en lofprijzing formuleert. De ontleningen vormen overhet algemeen de stof van het begin van elke strofe, terwijl de laatste strofe-regels vrijer zijn ingevuld en de nodige toevoegingen bevatten. Typerendvoor de stijl van de zijn de directe formuleringen, de herhalingen en dekeus om het lied in medias res, midden in een dialoog, te openen, wat een vrijdramatisch effect heeft. De verschillende strofen zijn in feite verschillenderollen (1 en 3-6, 2, 7-8). Karakteristiek zijn ook de uitleg bij de naam Ema-nuel, de vernederlandsing van de spelling van Achas en het gemak waarmeenieuwe namen vallen, zoals Adonai, Moloch (een Foenicische afgod) enAmos’ zoon (de profeet Jesaja), namen die in de brontekst zelf niet voort-komen.

Dan volgt nu een voorbeeld van een bijbels stellinglied. In het lied van‘Roelof den Swygenden’ hebben de stellingen betrekking op het thema vande zwijgzaamheid: wie veel spreekt, brengt zijn zielenheil in gevaar; beter ishet zwijgzaamheid te betrachten.

116

Lof Heer! tot alder tijd.Die van een Maget geboren zijt /Te samen met uw’ Vader / enUw’ Geest die ’k voor mijn Schepper ken.

Moerentorf 1599

Spr 21,23

Wie zijnen mont bewaert ende zijn tonghe /

die bewaert zijn siele van benautheden.

Jak 3,2-8

2. Ist dat yemant metten woorde niet en mis-

doet / dits een volmaeckt man: hy mach oock

met eenen toom t’geheel lichaem omleyden.

3. Maer ist dat wy de peerden de toomen

inden muyl steken / om die ons te gewilligen

/ so wenden wy ooc al rondom hare lichamen.

4. Ende siet de schepen / hoe wel dat sy groot

164. Memorie, van

,

tot Affligem. . Aprilis.

Stem: Amarilletje mijn vrinden.

De tongh bedwinght / de ziel bewaerd.Sprack wijlen den oprechten aerdVan Roelof, die tot Affligem,Uyt-munte in bedwonghe stem.

Den dienaer Goods in seven jaerNoyt woord en sprack / om beter waerTe nemen sijn bevole ziel /Die door de mond soo dickmael viel.

O tongh! o kleynste vande le’en!Want kond g’ al goets of quaetheyds smeen?

Page 117: Hemelse voorbeelden

De centrale stelling van het lied wordt onmiddellijk in het begin geponeerd:een citaat uit Spreuken wordt de zwijgende Roelof in de mond gelegd. Aanhet slot wordt de stelling nog een keer geparafraseerd. Vrij kort wordt er ietsover de zalige verteld, voorzover het bij het thema past. Veel meer dan eenkorte karakteristiek is het niet, maar ook de brontekst bij Molanus biedt nau-welijks meer stof.48 De volgende twee strofen vormen een toelichting op destelling aan de hand van een Schriftpassage, in dit geval het epistel van Jaco-bus. De slotstrofe formuleert een gebed. Het brongebruik is duidelijk andersdan in het vorige voorbeeld: ten eerste worden er meer teksten naast elkaargelegd, ten tweede wordt er vrijer mee omgesprongen. De verschillendebeelden van het roer, de vonk en het ontembare dier worden overgenomen,maar in een eigen vorm en een andere volgorde speels verwerkt. In dewoordkeus ziet men de bron weerspiegeld. Typerend voor de is de plot-selinge overgang in de laatste strofe naar de eerste persoon: de overdenkingnaar aanleiding van de Schriftpassages wordt toegepast op de persoon van dedichter, zanger en lezer zelf.

Ten slotte geef ik hier ook nog een voorbeeld van een episodelied. Ik kiesdaarbij voor het lied dat de uitverkiezing van Mattias tot apostel tot themaheeft. Mattias zal de plaats van Judas innemen, zoals beschreven in de Han-delingen der Apostelen:

117

. Molanus, , pp. 81-82: In Affligenio, obijt Radulphus tacens, sacerdos & monachus, qui septem annis silentium tenuit & signo Crucis incendium maximum penitus exstinxit. Naar dediscussie bij Molanus of Rudolf zeven dan wel zestien jaar gezwegen heeft, wordt in hetlied niet verwezen.

zijn / ende van stercken winde gedreven wor-

den / nochtans worden sy omghevoert met

een cleyn roer / 5. waer dat de beweginghe

des regeerders wilt. Also is de tonge oock een

cleyn ledt / ende het beroert groote dingen.

6. Siet hoe grooten bosch dat een cleyn vier

ontsteect / Ende de tonge is een vier / een

werelt der boosheyt. De tonghe wort ghestelt

in onse leden / de welcke besemt het gheheel

lichaem/ ende sy ontsteect dat radt van onser

geboorten / ontsteken zijnde van de helle /

7. Want alle natuere van beesten ende vogelen

/ ende serpenten / ende der ander dieren

worden getemt en zijn getemt geweest van de

menschelijcke natuere / 8. maer de tonge en

mach geen mensch temmen. T’is een onghe-

rustich quaet / vol dootelijcke fenijns.

Een vonckjen maeckt een heelen brand;Een roertje jaeght een schip na strand.

De tongh die ’t al kan tomen schier /Is selver een ontemm’lijck dier.Een school / een wereld van misdaed /Een onrust van geduerigh quaed.

Bewaerd / o Heer! op ’t voorschrift vanUw’ vriend Rudolph, mijn lippen dan.Want die naer een goed leven steeckt;Veel liever luystert / als hy spreeckt.

Page 118: Hemelse voorbeelden

118

84.

. Februarij.

Stem: Den tijd is hier

Hoort broeders hoordt!Sprack Petrus opgeresenIn het middel vanSchier honderd twintigh man /Weet dat behoordtDe schrift vervult te wesen /Die ons is voorkondtDoor Davids ware mond /Van hem die wel eerVerkoren vanden Heer /’t Gesandschap had met ons gemeyn /Maer naemaels werde CapiteynVan ’t bebloede vaen /’t Welck tasten aen.

’t Is wel bekendtAen alle d’ ingesetenVan Jerusalem,Door al gemeyne stem:Hoe hy geschendtEn middel door gespletenIs / als hy hem vastGemaeckt had aen een bast /Soo dat hem ter loopAl ’t ingewand verdroop.Jae selfs men heen noch op den dachDen acker sien en noemen maghDaer hem mee vergoedtWas het rechtvaerdigh bloed.

Dan naedemaelOns David heeft beschreven:Woest zy haer gesinEn niemand woon daer in /Hy werde kael /Sijn Bisdom zy gegevenAen een ander man /Die ’t bedienen kan.Soo is ’t meer als reen

Hnd 1,15-26 (Moerentorf 1599)

15. In die dagen Petrus opstaende int midden

der broederen / heeft geseyt (daer was een

schare van menschen t’samen omtrent hon-

dert ende twintich.) 16. Ghy mannen broede-

ren / t’is van noode dat de schrifture vol-

bracht worde / welcke de heylige gheest te

voren gheseyt heeft door Davids mont van

Judas / die een leydtsman heeft geweest der

geenre die Jesum gevangen hebben / 17. die

onder ons mede gerekent was /

ende heeft ten deel ontfangen een deel van

desen dienst. 18. Ende dese heeft sekerlijck

beseten eenen acker vanden loon der boosheyt

/ ende verhanghen zijnde is hy int midden

gheborsten / ende alle zijn inghewant is

wtgestort. 19. Ende t’is kenlijck gheworden

alle den genen die te Jerusalem woonen/ also

dat dien acker ghenoemt worde na haerlieder

tale Haceldema / dat is den acker des bloets.

20. Want het is geschreven int boeck der

Psalmen: Laet haerlieder wooninge verwoest

worden / ende laet daer niemant zijn diese

bewoone / ende zijn bisdom laet eenen ande-

ren ontfanghen. 21. Hierom ist van noode

datter yemant van desen mannen die met ons

vergadert zijn gheweest / binnen alle den tijt

dat onder ons in ende uytgegaen is de Heere

Jesus /

Page 119: Hemelse voorbeelden

119

Als datter weerom eenVan dese die hier met ons staen /En hebben uyt end’ in sien gaen / vol genaedsSal komen in sijn plaets.

Op dat hy maghBeneffens ons getuygenDoor des werelds rond /Als een ghewis oorkond /Dat nae den daghDie dede buygenHet gekroonde hoofdNu vande siel beroofd:Hy weer vande doodVerweckt is even groot.Ten Hemel opgevaren is /En dat hy weer van daer ghewisOm te rechten all’De menschen / komen sal.

Met dese reenSweegh Petrus en men steldeMiddel inde schaerEen uytgelese paer.Joseph was d’ een /Diemen rechtvaerdigh melde /Deugdsaem / ende wijs /Den tweeden was Matthijs,End’ hier even seerGeroepen: ghy o Heer!Die all’ de herten zijn bekendt /Uw’ oogen naer uw’ knechten wendt.Toondt ons wie van tweenIn d’ open plaets sal treen.

In d ’open plaets /Die Judas heeft gelaten /Voor de droeve stee /Van ’t onge-eynde wee.Daer hem de maetsVan Sathan nu met platenVan rood gloeyendt staelDoen boeten ’t wit metael.

22. beghinnende van Joannes doopsel / tot op

den dach dat hy van ons opgenomen is / een

ghetuyghe worde der verrijsenissen met ons.

23. Ende sy hebben der twee gestelt / Joseph

die genoemt worde Barnabas / die toege-

naemt wort rechtveerdich / ende Mathiam.

24. Ende biddende sy hebben geseyt: Ghy

Heere / die de herten kent van alle menschen

/ thoont den welcken ghy vercoren hebt een

van desen tween /

25. om te ontfanghen de plaetse van desen

dienst / ende Apostelschap / daer Judas afge-

treden is / om dat hy wechgaen soude in zijn

plaets.

Page 120: Hemelse voorbeelden

Opvallend is het feit dat in dit lied het verhaal zonder enige onderbrekingwordt doorverteld tot aan het eind, waarna nog een kort slotgebed wordtgeformuleerd rond het thema van de uitverkiezing. De lieddichter onder-breekt de vertelling niet voor een liturgische, doctrinaire of moralistischeopmerking. Het lied volgt de bron op de voet; gemiddeld worden twee bij-belverzen per strofe verwerkt. In de centrale vierde strofe ziet men echtereen uitvergroting van het verhaal van Jezus’ leven, dat als in een soort credokort wordt samengevat: de strofe is gebaseerd op één bijbelvers, waaraan hetnodige is toegevoegd. Een soortgelijke uitvergroting ziet men in de zesdestrofe van het leven van Judas met zijn ellendig einde: ook dit is een strofewaarin meer van de bron wordt afgeweken. De verheerlijking van het eneleven en de verdoeming van het andere zijn als het ware de twee polen in ditlied. De derde uitvergroting ziet men in de slotstrofe op het moment vanloting zelf, de handeling die de kern vormt van het verhaal en in het lied metde nodige spanning wordt naverteld.

Opmerkelijk getrouw is de weergave van de monoloog van Petrus in deeerste strofen, met de daarin geciteerde psalmverzen die stuk voor stuk her-kenbaar zijn gebleven.49 Typerend zijn opnieuw de opening van het lied inmedias res, zoals in de vorige voorbeelden, en de emotionaliteit die wordtopgeroepen met behulp van directe rede, herhalingen, toegevoegde adjec-tieven en accentueringen. Karakteristiek is de plaats die wordt ingeruimdvoor de plastische uitbeelding van Judas’ ellendige lot, met een tekening van

120

’t Wit metael / helaes /Daer med’ hy / als met aes /Gevangen vande helsche tochtSijn Meester aende Joo’n verkocht.’t Was te snoden koopDie hem bracht tot wanhoop.

Wat meer? men deeDe mannen alle beyde /Loten / wie van hemVerkrijgen sou de stem?End ’even reeDen Hemel hem verscheyde /Gevende den prijsOp ’t voorhoofd van Matthijs.

Matthijs kreegh van GodOp ’t hoofd het hooge lot.Veel gelucks dan in den HeerMatthijs! met uw’ verkregen eer.Treckt toch voor ons mee /Een uyt gelese stee.

26. Ende sy hebben henlieden loten gegeven /

ende d’ lot is gevallen op Mathiam / ende hy

is mede ghetelt gheweest met de elf Aposte-

len.

Page 121: Hemelse voorbeelden

details waarin het lied de brontekst overtreft. Zeer toepasselijk voor hetthema van dit lied is de wijsaanduiding: Den tijd is hier, een zinspeling op hetbeslissende moment van de loting.

De vele voorbeelden die ik eerder in dit hoofdstuk heb gegeven maken dui-delijk dat de aandacht voor de wederwaardigheden van heiligen niet tenkoste hoeft te gaan van aandacht voor de Heilige Schrift, zoals in die tijd inhet protestantse kamp wel werd gesteld. Integendeel, de liederen van de

zijn een tastbare illustratie van het feit dat overdenking van bijbelse stof envan heiligenverhalen gelijk op kunnen gaan en wederzijds bevruchtend kun-nen werken. Het gaat in de om meer dan een bijbelse stoffering die zouzijn aangebracht om de protestantse kritiek dat de heiligenthematiek onbij-bels zou zijn vóór te zijn. De verwijzingen naar de Schrift zijn zo frequent, zosystematisch en tegelijk zo speels, dat ze het resultaat lijken te zijn van eenlangdurige creatieve lectuur van zowel bijbelteksten als heiligenlegendes, deneerslag van lange studie en rijping, eigen aan een devoot humanisme.50 Depraktijk van de dagelijkse zielzorg in de Hollandse Zending, met zijn vastelezing van het brevier, zijn veelvuldig preken en intensief hanteren van bij-belteksten in het pastoraat, de context dus waarin de liederen zijn ontstaan,vindt in dit uitdrukkelijk bijbelse register van de liederen eveneens een dui-delijke weerspiegeling.

Er is nog een belangrijk aspect van het Schriftgebruik in de liederenwaaraan ik hier aandacht wil besteden. Zeer in het oog springend is het bij-belse register namelijk wanneer in de liederen een polemiek wordt aange-gaan met de protestanten. Dat komt onder andere doordat er juist dan bij deliederen noten zijn aangebracht die verwijzen naar de bijbelplaatsen waaropde in de liederen genoemde leerstukken zijn gebaseerd. De annotatie, dietamelijk willekeurig overkomt en de nodige onzorgvuldigheden bevat (alsofdit een problematisch aspect is geweest bij de postume bezorging van debundel51), heeft de bedoeling de juistheid van de katholieke zienswijze aan tetonen en de lezer en zanger daarin te sterken of daarvan te overtuigen. Zoworden in de kerkstrijd gevoelige punten als het gebed voor de zielen in hetvagevuur (429), de aanwezigheid van Petrus aan de hemelpoort (159.1), de

121

. Resp. Ps 41,10; 69,26; 109,8 en 139,23. . Polman, Roomsche Reijs, 1938, p. 16. . Bij de eerste tachtig liederen is er geen annotatie. Bovendien ontbreekt deze in tal vanliederen waar men ze zou verwachten, omdat er namelijk bijbelverzen in worden geciteerd.Als ze er zijn, blijven de verwijzingen dikwijls tamelijk algemeen, zodat bijvoorbeeld alleenhoofdstuknummers en geen versnummers worden genoemd. De nummers zijn verdernogal eens foutief: bij lied 91 wordt Tob 18,12 geciteerd, dit moet zijn 12,12; bij lied 159 Ps 37, dit moet zijn 77, bij lied 347 Lc 7 i.p.v. 2; bij lied 397 Hnd 17.27 i.p.v. 23, bij lied 4372 Tes 2,10 i.p.v. 2 Tes 3,10, bij lied 458 Eccl. 11 i.p.v. 2 als gevolg van een verkeerdbegrepen Romeins cijfer, enzovoort.

Page 122: Hemelse voorbeelden

voorspraak van heiligen (429, 502), de zin van de verering van relieken (25,147, 252, 400, 441), van beelden (407) en van het Heilig Graf (475), de krachtvan wonderen (456), het belang van goede werken (112), de waarde van hetmartelaarschap (89, 298, 395), de waarde van de ongehuwde staat omwillevan Christus (109, 260, 357, 375, 414, 477), de aanwezigheid van de be-schermengel (91) en de uitoefening van het pauselijk gezag in de lijn van

Petrus (82) bijbels onderbouwd. Zoals deprotestanten veel katholieke leerstellin-gen op grond van bijbelstudie in twijfelhebben getrokken, zo werden ze door deroomsen verdedigd met een beroep op debijbel. Met het oog hierop verschenen tal van polemische handboeken, metSchriftplaatsen per argument geordend,van geleerden als Bellarminus en Beca-nus.52 Uit eerder onderzoek is al geble-ken dat deze werken en populariseringenervan op het Delftse Bagijnhof bekendwaren en gebruikt werden bij het schrij-ven van polemisch werk, zoals De Room-sche Reijs.53 Het loont de moeite om Pol-mans voorstelling (p. 112) te citeren:

Is het niet of men Stalpart aan zijn Schrijftafel bezig ziet, met deControversiae opengeslagen voorzich, met Becanus’ Opuscula enManuale, Lessius’ De Antichristoen zijn Vulgaat vlak bij de hand.Ook natuurlijk Den VerdooldenBuyrman en zijn aantekeningenuit de Romeinse jaren. En dan nog ergens een Heidelbergsekatechismus, een exemplaar van

de Dordtse synode, een kalvinistische bijbel, misschien de kroniekvan Freising en enkele andere boeken op een rek tegen de muur.Mogelijk zelfs daarenboven een Augustinus- of Hieronymus-uitgave, wier rust hij voor zijn Roomsche Reijs althans maar hoogstzelden zal hebben verstoord. Dagen achtereen wordt er druk vertaalden geresumeerd, geknipt en aaneengeplakt. De Delftse pastorie deedtoen wel denken aan het redaktiebureau van een modern plaatselijkblad, waar lijmpot en schaar wonderen tot stand brengen. In eenminimum van tijd groeien zo onder Stalpart’s nijvere vingers defiguren.

Robertus Bellarminus (1542-1621), bekenddogmaticus van de Contrareformatie enRomeins leermeester van Stalpart. Gravure van J. Valdor (foto: Utrecht,

g 01776)

Page 123: Hemelse voorbeelden

Het is aannemelijk dat Stalpart voor het polemische register van de

wederom van Bellarminus en Becanus en de andere genoemde werkengebruik heeft gemaakt.

Een voorbeeld is de dogmatische strofe in het lied van Gommarus (400.2),van wie de relieken zich bevinden in Lier, maar die vóór de Reformatie ookpatroon was van de stad Enkhuizen. Het lied roept op tot een bedevaart naarde plaats waar de relieken nog wel bewaard zijn en geeft een bijbelse onder-bouwing54 van de katholieke praktijk om relieken te eren:

Enchuysen treckt na Lier:October doet u daghen.Om daer / naer uw’ manier /Het lichaem op te draghenVan Sinte Gommer, die wel eerGhy tot voorspraeck / en verweer /Hebt verkoren by den Heer.

Voorwaer / met goede reen:Godt eert sijn uytverkoren /En wilt niet datter eenGebeent af gae verloren / Psal. 33Ja heeft / tot les van zijn Ghemeent’ /Selfs het leven wel verleent /Aen de doon door haer gebeent. 4 Rg. 14 vers 20

De aangehaalde bijbelverzen zijn de argumenten waarmee de polemiek ge-voerd wordt, en het bijbelse Voorwaer versterkt het polemische karakter vandit lied nog. Doorsoeckt den Bybel vry klinkt het in een ander lied met een dis-cussie over de al dan niet geoorloofde verering van beelden. De dichter geefteen hele serie bijbelse voorbeelden, overigens zonder vermelding van devindplaats, om te betogen dat er in de verering van beelden geen kwaadschuilt zolang het geen afgodendienst wordt. Het lied blijkt een bewerking te

123

. De belangrijkste handboeken zijn de drie kloeke delen van Bellarminus, Disputationes,1590, en het Compendium manualis controversiarum, 1626, van Becanus. . Polman heeftin een knappe analyse de sterke afhankelijkheid aangetoond van de Roomsche Reijs vanBellarminus en Becanus, en nog van een populariserend werkje dat Den verdooldenbuyrman was geheten, uit 1624. . De aangehaalde verzen zijn (in de versie van deMoerentorfvertaling): ‘De Heere bewaert alle haerlieder gebeenten / niet een van dien ensal gebroken worden’ (Ps 33,21) [= 34,21]. De verwijzing naar 4 Rg. 14 [= 2 Kon 13,20-21]betreft het verhaal waarin het lijk van Elisa een verrijzenis bewerkstelligt: ‘Ende sommigedie eenen mensch begroeven hebben de rooverkens gesien / ende sy hebben dat dootlichaem geworpen in Eliseus graf: d’ welck als dat gebeente van Eliseus raecte / soo is demensch weder levende gheworden / ende hy stont op sijn voeten.’ Vgl. de Roomsche Reijs,1624, p. 71, waarin zes bijbelplaatsen worden genoemd met betrekking tot dit thema, enwaarvan de eerste vier verschillende keren in de worden aangehaald (zie ook lied 25,147, 252, 407 en 441). Zie ook p. 273.

Page 124: Hemelse voorbeelden

De nadrukkelijke verzen zulcks men beschreven siet en nae God ons tuigen lietdoen aanvankelijk aan als een stoplap. Maar ze zijn meer dan louter opvul-ling, ze geven immers goed de sfeer aan van de polemiek die op grond vanbijbelplaatsen wordt gevoerd. Deze polemiek wordt overigens niet alleengevoerd door de protestanten met hun eigen wapen – het aanhalen vanSchriftcitaten en het opsommen van bijbelplaatsen – te bestrijden, maartevens door het protestantse Schriftgebruik te ontkrachten en met de nodigeironie af te schilderen. De schrift en kan ’t niet doen / sy lesens’ alle beyde wordtverzucht naar aanleiding van twisten tussen protestanten onderling, en entussen bleef yder by sijn boeck.55 Wordt het protestantse bijbelgebruik dus metironie becommentarieerd, het wordt wel als uiterst gevaarlijk beschouwd:Wy weten nu toch al te wel / dat Bybel-text, en Reformeren, / niet anders is als ’tschape-vel / van ’t bloedigh dier. Weest op uw’ hoede (222.9). En de dichterwijst erop dat standpunten die bijbels gefundeerd líjken te zijn dit bij naderebeschouwing níet blijken te zijn.56

Er is overigens sprake van een vrij gevarieerd Schriftgebruik in de pole-miek tussen katholieken en protestanten; dit beperkt zich niet tot aanhalin-gen van uit hun verband gerukte verzen.57 Een belangrijk argument vankatholieke zijde is dat de Schrift niet kan worden geïnterpreteerd zonder dedaarbij overgeleverde traditie: vandaar het belang van het kerkelijk gezag

124

51.3-4

Bekendt dan vry / dat GodNoit beeld of schilderyBekeurdt heeft / door verbod /Als om d’ Afgodery.

’t Blijckt aen de Cherubinnen,En aen ’t metael Serpent:En d’ossen die wy vinnenGesne’en in Godes tend.Jae lett’ren / dagen / aerd /(Nae God ons tuigen liet)Zijn wel eerbieding waerd;Waerom dan beelden niet?

Exo, 25,18, Numer. 21,9

2 Par, 4,4; 2 Timoth, 3,15

Exodi 12,16, Exodi, 3,5

407.4-5

En ’t geen den Heer verbied(Doorsoeckt den Bybel vry)En sijn de beelden niet /Maer beeld’-afgodery.

’t Blijckt aen de Cherubinnen,En aen ’t metael Serpent:Die God met rijpe sinnenDee rechten in sijn tend.Ja lett’ren / dagen / aerd /(Zulcks men beschreven siet)Zijn wel eerbiedingh waerd;Waerom dan beelden niet?

zijn van een lied uit het Extractum katholicum. De twee strofen waar het omgaat hebben een identiek rijmschema. Alleen in Extractum katholicum wor-den de bijbelplaatsen vermeld.

Page 125: Hemelse voorbeelden

inzake de Schriftuitleg en van kennis van deze traditie. In deze lijn kan mende argumentatie zien die wordt gegeven in een lied over het pausschap. Dedichter geeft een soort typologie van het leiderschap in de Schrift, die vrijletterlijk overgenomen is van Bernardus van Clairvaux.58 Tien namen uit deSchrift worden geciteerd die het gezag van de bisschop van Rome bijbelssitueren, veelbetekenend ingeleid door de regel Naer ick beschreven vin:

Den Priester / die daer inAls Bisschop is geseten;Naer ick beschreven vin /Wert wel te recht geheetenVan erffeniss’ een Seth,Melchisedech van oorde /Eenen Moyses van wet /Een Aäron van woorde.

Een Abraham in d’eerVan Vaderlijcke waerde.Een Noë, soo wanneerDe Kercken oyt vergaerden.Een Samuel van recht /Een Abel van geboorte /En ’s hemels eersten knechtIn ’t sluyten vande poorten.

125

. Gommarus en Arminius komen elkaar niet nader: De schrift en kan ’t niet doen. / sylesens’ alle beyde: / en blijven even koen / soo voor / als nase scheyden. / Men heeft te Dortvergadert / een kostelijck Sijnood: / en zijn nochtans genadert / soo veel niet als een joot(147.2). Enkele strofen verder: Dus pratens’ en ’t was kloeck / gepraet: maer daer en tussen /bleef yder by sijn boeck (147.6). . Een lied stelt dat de bijbelciterende calvinisten onderschijn van boecken / niet dan haer kist en soecken (252.10). Een ander vraagt juist naar deprecieze bijbelse fundamenten, door de afvallige Donatus, prototype van de ketter, uit tenodigen de brieven van Christus te tonen waarin zijn helse leer zou zijn verantwoord: Ickseyd hier op: Mijn lieven / Donaet! dit ’s geen bescheyd. / Of toond my eens de brieven / dieChristus Majesteyt / van nieuws u heeft gegeven / contrary ’t oude woord / als dat sijn Kerckniet sneven / sou voor de helsche poort [opdat de Kerk niet voor de hel zou bezwijken] (214.3).. De scherpste, zij het wat partijdige analye van het Schriftgebruik bij protestanten enkatholieken is het nog altijd goed leesbare De iudice controversiarum, 1616, van Becanus,later opgenomen in het al genoemde Compendium manualis. . Er is geen annotatie bij het lied, maar het lijkt te komen uit dezelfde passage als die in lied 82 wordt geciteerd (zie noot 62), dus uit De consid. 2. De bewuste passage wordt overigens in Bellarminus’Disputationes geciteerd op p. 768: Age indagemus adhuc diligentiùs quis sis, quam geras,videlicet pro tempore, personam in Ecclesia Dei. Quis es? Sacerdos Magnus, summus Pontifex, tuPrinceps Episcoporum, tu haeres Apostolorum, tu primatu Abel, gubernatu Noë, patriarchatuAbraham, ordine Melchisedech, dignitate Aaron, auctoritate Moyses, iudicatu Samuel,potestate Petrus, unctione Christus. Het is opvallend dat Stalpart aan deze opsomming éénnaam heeft toegevoegd, namelijk die van Seth, zoon van Adam. De afhankelijkheid vandeze bron blijkt ook uit het in de eerste strofe vermelde feit dat Bernardus door Calvijnwerd gewaardeerd: B. Bernardus quem etiam Calvinus pro se affert, staat er bij Bellarminus.

Page 126: Hemelse voorbeelden

De vier kerkvaders Augustinus, Hieronymus, Gregorius en Ambrosius. Gravurevan Cornelis Bloem naar Abraham Bloemaert (1564-1651) (foto: Nijmegen)

Page 127: Hemelse voorbeelden

Ja noemt hem soo ick plagh(Noch meynt niet dat ghy mist dus)Een Petrus van gesagh /Van salvinghe een Christus.59

Op soortgelijke wijze worden Maria en Ursula te midden van een aantal ster-ke vrouwen uit het Oude Testament gezet,60 en worden in het lied vanPetronella vele bijbelse situaties genoemd waarin men een voorafspiegelingvan de eucharistie kan zien.61

In de polemisch opgezette liederen verwijst de dichter behalve naar bijbel-plaatsen ook graag naar kerkvaders en kerkleraren. Een voorbeeld van eendergelijk beroep op de grote namen uit de traditie vindt men in het lied ophet feest van Sint Pieters Stoel (82), een feest dat van oudsher een tamelijkapologetisch karakter heeft. In de wordt in dit lied de leer van de apos-tolische successie verdedigd tegenover de aanvallen van de protestantse,verdrayde tolck. De autoriteit van achtereenvolgens Basilius de Grote, Ire-naeus van Lyon, Hieronymus en Bernardus van Clairvaux wordt aange-haald, evenals het gezag van de pausen Damasus en Eugenius onder wie delaatste twee werkten; in de kantlijn wordt naar de vindplaatsen verwezen:

...En twijfelt g’ aende saeck;Soo’n hebdy maer te soeckenIn ’t wel bewaerd papier /Wat d’ oude Vaders hierVan tuygen / met haer boecken.

Leest Basilium; leest Epist 52 ad Ath.Die voor hem is geweest Irenaeus lib. 3 contra haereses cap. 3In Vranckrijck / aende Rhone.Sy sullen u ’t gelijckDes Roomschen Stoels met blijckVan clare reden toonen.

127

. 327.7-9. . In het lied van de Annunciatie (120.5-6): Die oyt door woord of wercken/ van allen ouden tijen / verdienden naem van stercken / zijn niet dan schilderijen / geweest vand’eelste deughden / die God in u doet jeughden... // De wijse Thecuiten, / de Rachels, deRebecken, / de Hesters, de Judithen, / en zijn maer omme-trecken / hier voortijds ons gegeven /van u grootdadigh leven. De eerste is de vrouw die zich tot David wendde, 2 Sam 14. Ietsbeknopter is in 414.5-6 de vergelijking met Daniël en Susanna en enkele heilige maagden:Agnes, Lucia, Agatha en Caecilia. Vgl. in lied 350 de excursus aan de hand van MariaMagdalena en Martha, Rachel en Lea. . 208.6-12. In de zesde strofe wordt dit alsvolgt verantwoord: Een spijs / waer van de schilderij / in ’t oude Testaments ghetij / oock isgheweest van sulcken waerde.

Page 128: Hemelse voorbeelden

Maer boven al / soo’n laetDen Heyligen Dalmaet,Hier over niet te lesen. S. Hiero, Epist. 57 & 58 ad Damasum.En ’t geen / beneffens hem /Schier met gelijcke stemBernardus heeft gepresen. S. Bern. lib. 2 de consideratione.

’t Was Dammaes end’ Eugeen,Die sy-luy een voor eenHaer tijtelen aentelden.Gaet heen doorleest hen vry /En laet de KetteryHaer schamen meer te schelden.62

Het is overigens niet waarschijnlijk dat de liederendichter de werken waar-naar hij verwijst ook allemaal zelf kent. In de standaardwerken van Bellarmi-nus en Becanus treft men dezelfde verwijzingen alle aan, bij de eerste ookmet uitgebreide citaten.63 Hoe dan ook, de oude Vaders hebben met blijck vanclare reden de leer van de kerk verwoord, en hun werken kunnen nog steedsdienen om het gelijck des Roomschen Stoels aan te tonen. Gaet heen doorleesthen vry, klinkt het in dit lied, net zoals eerder de uitnodiging doorsoeckt denBybel vry heeft geklonken (407.4).

De geschriften van kerkvaders en kerkleraren worden overal in de bundelaangeprezen. Er is alom sprake van een enthousiaste aandacht voor hunwerk. Dit wordt niet alleen genoemd met polemische of didactische bedoe-lingen, maar vooral ook uit bewondering en herkenning. Er wordt gespro-ken van de lieve deugd van Justinus (141.1), de beleefde deughd van Ambrosi-us (493.7) en de wyse Catechesen van Cyrillus (111.6). Origenes is den wijsen

128

. 82.5-8. . Vgl. Bellarminus, Disputationes, 1590, pp. 758, 759, 765 en 769. Demanier van verwijzen in de wijkt overigens iets af en daarom is het aannemelijk dattevens gebruik is gemaakt van Becanus’ Compendium manualis controversiarum, 1626, pp. 149 en 160, waarvan gegevens zijn gecombineerd met die uit Bellarminus. Zie voor deverwijzing naar Bernardus tevens noot 58: de passage waar zeker naar wordt verwezen metde tijtelen in de achtste strofe. Zie voor verwijzingen naar Hieronymus tevens noot 66. . Zo worden de geschriften van de pausen Linus (374.4), Felix (206.3), Stephanus (301.1-2) en Gregorius de Grote (103.1) genoemd, alsmede die van bisschop Dionysus vanKorinthe (135.2-4). Er is voorts vermelding van het werk van Pamphilus (209), brievenvan Augustinus aan Marcellinus (133.3), drie brieven van Paulinus aan Aper (363.3),geschriften over paus Felix (26.1) en brieven van Olympias aan Johannes Chrysostomus(48.1). Schrijvers van het Oosten blijven niet onvermeld, zoals de kluizenaar Alexius(274.5), Basilius de Grote (230.1), Johannes Climacus, Johan den Trapper genoemd(125.4), en Johannes van Damascus (178.7-8). Wat betreft Gallië worden genoemd hetwerk van Hilarius van Poitiers (417.2), de honigh-soete reen van Sidonius (333.3) en degeschriften van Gregorius van Tours (457.5). Qua kerkgeschiedenis wordt Eusebius’ naaméén keer genoemd (407.7 in de kantlijn) en wordt ook uit Beda’s werk geciteerd (103.9,305.3). Wat betreft later eeuwen is er aandacht voor Alcuinus (193.3), de bevloeyde mondvan Antonius van Padua (229.5), de liederen van Eulogius (102.5) en de Franciscusbio-

Page 129: Hemelse voorbeelden

Schrijver (484.11), Gregorius van Nazianze den hoogh geleerden Theologant(178.1) en Johannes Chrysostomus in ’t spreken seer hervaren (47.1). Demeeste waardering lijkt in het werk uit te gaan naar Hieronymus, den wijstenman (178.5), Bernardus, een Schrijver seer Godvruchtigh (327.1), Augustinus,spiegel der Doctoren (339) en Thomas van Aquino, den Engelsche Doctoor (97;vanwege zijn bijnaam doctor angelicus). Behalve deze namen vallen nog veleandere.64 Uit de werken van al deze grote geesten spreken wijsheid, geleerd-heid en deugdzaamheid, ze zijn een vasten proof (493.6, 135.2) ook voor degelovige van later tijd. Herhaaldelijk wordt erop gewezen dat het wel bewaerdpapier (82.5) nog steeds kan worden geraadpleegd.65

De namen van de Vaders vallen vaak, met een zeker gemak en niet zondervirtuositeit. Zoals andere renaissancistische schrijvers jongleren met hunklassieken, wordt hier met de namen van kerkvaders en kerkleraren ge-strooid. Ze maken deel uit van het grote katholieke referentiekader dat in debundel – met zijn pantheon van heiligen – wordt doorgegeven. Wel moetworden geconstateerd dat de uitnodiging om de kerkvaders erop na te slaanminder frequent klinkt dan de aansporing om de Schrift zelf te lezen. Uithun werk wordt minder vaak geciteerd en al bijna helemaal niet uit de eerstehand: meestal zijn de geschriften uit overzichtswerken bekend en wordt erop deze manier aan ontleend. We moeten beseffen dat de meeste teksten indie jaren niet zo gemakkelijk toegankelijk waren als nu en dat de boeken vanBellarminus, Baronius en Rosweyde, met hun uitgebreide citaten en para-frases, de belangrijkste werken voortreffelijk hadden ontsloten. Hoe belang-rijk het werk van de kerkvaders en kerkleraren in de liederen ook wordtgevonden, het is dus geen directe bron van de liederen zelf geweest, met uit-zondering misschien van enkele geschriften van Augustinus, Hieronymusen Gregorius.66 Weliswaar zijn enkele liederen zo geschreven alsof zij hetgeschrift van een kerkvader zelf zijn: zo worden parafrases in liedvorm aan-

129

grafie van Bonaventura (270.4-5). Specifiek vermelde schrijvers van de Lage Landen zijnRadboud omwille van zijn liederen (479.5), Algerus van Luik (132.3) en Richard vanArensberg (538.3); Thomas van Kempens getuigenis over Geert Grote wordt aangehaald(382.2, 10-11) en natuurlijk het werk van Ruusbroec (484). Vgl. Kerssemaekers, ‘Welkeschrijvers werden gelezen’, 1928, en Visser, Rovenius, 1966, pp. 81 e.v. . Onder anderein 111.6: Het blijckt wel aen / de wyse Catechesen / die hy ghedaen / en wy tot noch toe lesen. /Och! een uytgenomen boeck... Zie verder ook 174.8, 193.3, 206.3, 327.3, 333.3 en 384.9. . Bij 116.1 staat een, overigens wat curieuze verwijzing naar de Confessiones vanAugustinus, boek 8.3. In lied 172 zijn elementen opgenomen die niet in de Gen. Leg. zijnterug te vinden, maar direct uit Conf. 8.8 lijken te komen. Wat betreft de brieven vanHieronymus: het is het enige werk waarnaar met enige regelmaat wordt verwezen, met eennauwkeurigheid die de overzichtswerken soms overtreft (bijv. bij lied 82, zie ook noot 62).Er zijn in totaal zeven liederen waarin expliciet naar Hieronymus wordt verwezen, teweten: lied 24 (brief 24 aan Marcella), lied 82 (de brieven 20 en 21 aan Damasus), lied 116(aan Philomenes), de liederen 182 en 394 (brief 108, lijkrede voor Paula, waarbij in hettweede geval een zin wordt geciteerd) en lied 347 (brief 54 aan de weduwe Furia). In 492.7wordt, overigens zonder expliciete vermelding, eveneens uit Hieronymus’ brief 24 aanMarcella geciteerd. Ten slotte is er al eerder gewezen op de aannemelijkheid van eendirecte ontlening aan Gregorius’ populaire Dialogen, zie noot 36. Er zijn verschillende

Page 130: Hemelse voorbeelden

Servatius met het monster van het arianismeaan zijn voeten

Amandus heeft een heidens monster getemd

Beide gravures van Jan Baptist Vrients († 1610) dateren uit 1606 en zijn herdrukt door JoannesGalle in: Sanctorum Galliae Belgicae, 1663 (foto: Leuven)

Page 131: Hemelse voorbeelden

geboden van brieven van Hilarius van Poitiers (24.1-3), Ignatius vanAntiochië (54.2-7), Cyrillus van Jeruzalem (111.3) en Gregorius de Grote(202.4). Maar bij nadere beschouwing blijken ook deze liederen de bronslechts uit de tweede hand te kennen.67

Dit neemt niet weg dat de vermelding van de namen en de werken van devaders in de liederen wel functioneel is: Ambrosius en Augustinus met hungeleerde pennen (493.7) zijn een soort vrijgeleide in een wereld van dwaallera-ren. Thomas van Aquino met sijn reyne pen (97.6), een pen die verlicht (97.1),is eveneens een man van de zuivere leer. Basilius wordt bewonderd vanwegede moed waarmee hij ketters en afvallige christenen benaderde, hem wordteen kloecke pen (294.7) toegedicht. Van Irenaeus wordt sijn wijse pen (252.1)genoemd, evenals van Algerus van Luik (132.3), en van Bernardus deoprechte pen (327.3). Geleerdheid, wijsheid, zuiverheid, oprechtheid enmoed, dat zijn de deugden die worden bewonderd en de lezers en zangersvan de liederen worden voorgehouden. Daarbij zou men nog de ijver van dehardwerkende vaders kunnen noemen die menigmaal wordt geschilderd.68

En niet te vergeten de standvastigheid waarmee ze onverschrokken van hungeloof hebben getuigd, tot het einde toe, zoals Cassianus die volgens eenoude iconografische traditie met messen, pen en int om het leven is gebracht(316.5), en Pamphilus wiens geschriften niet soo seer met inckt [waren] ghe-schreven / als van roo bebloede min (209.3).

Bij al deze bewonderende aandacht voor het werk van kerkvaders enkerkleraren kan het niet anders dan dat in de liederen ook de belangrijkstenamen van hun tegenspelers worden genoemd: de christenvervolgers van deeerste eeuwen, Nero, Diocletianus en Julianus Apostatus, om de belangrijk-ste te noemen,69 en de afvalligen en ketters, zoals de arianen, donatisten,nestorianen, euthycheten, pelagianen en Albigenzen en hun voormannen.70

131

zestiende- en zeventiende-eeuwse edities van Augustinus’ Confessiones, Hieronymus’brieven en Gregorius’ Dialogen, en het is waarschijnlijk dat de auteur over een exemplaarervan beschikte. In de bibliotheek van het Bagijnhof bevinden deze werken zich overigensthans niet meer. . De brief van Ignatius wordt in de Gen. Leg. in vertaling gegeven, p. 306; de andere brieven worden er samengevat, resp. op pp. 175, 457 en 663. Er is geenreden om aan te nemen dat de auteur zijn stof uit de eerste hand zou hebben en níet zouhebben ontleend aan deze beschrijvingen van Rosweyde; de belangrijkste elementen in deliederen zijn allemaal in deze bron terug te vinden. . Totale toewijding is misschien eenbetere typering dan ijver. Het is een gemeenplaats in de liederen, bijvoorbeeld overPamphilus: Al sijn weelde / al sijn smaeck / was gesteld in wijse boecken / die hy / met een grootvermaeck / t’ allen kanten op gingh soecken. / Ja oock selfs met eygen hand / trouwelijck nacopieerde (209.2); over Hieronymus: Sijn leven was niet dan gebedt / van vasten / waken /lesen / schrijven / d’ Hebreeusche, en de Grieksche wet (384,3); over Gregorius van Tours nazijn bekering: ’t Gingh wel toe. Des Heeren vriend / liet tijd noch stondt verloren / daer inChristus niet gedient / werd / met syn uytverkoren. / ’t Schrijven / ’t preken / ’t bidden nam /geen end / noch maet / tot dat hy quam / ’t eynde van syn jaren / hier van daen te varen(457.5). . Het felst zijn de liederen over de Moordadigh Apostaet en wel in 118, 167.9,174.9, 249.7, 257.4, 273.2, 407.10, 412.1, 485 en 516.1. Zie voor Diocletianus 154.1, 158.3,183.3, 210.2, 211.3, 265.3, 287.2, 292.3, 308.1, 311.2, 379.8 en 471.5, en voor Nero 144.2,173.2 189, 196.8 en 254.5. Vgl. 24 en 34.3. . Zie voor de donatisten lied 21 en 214, voor

Page 132: Hemelse voorbeelden

Het zal duidelijk zijn dat de aandacht voor de historische ketterse stromin-gen, die in de liederen door de kerkvaders steevast met wijsheid, vasthou-dendheid en heldhaftigheid worden bestreden, is ingegeven door het eigen-tijdse conflict in de kerk. Een typisch voorbeeld van de erudiete verwerkingvan de kerkgeschiedenis in de liederen vindt men in het lied van Ignatius vanLoyola. Het geeft een beknopt overzicht van ketterse stromingen en de hei-ligen die hiertegenover de rechte koers van de kerk hebben verdedigd. Zokomen aan bod: het arianisme, bestreden door Athanasius van Alexandrië,het manicheïsme, bestreden door Augustinus, het nestorianisme en hetmonophysitisme van Eutyches bestreden door paus Leo , het arianisme vande eunomianen bestreden door Johannes Chrysostomus, het anticelibataireepicurisme van Jovinianus, bestreden door de uit Dalmatië afkomstigeHieronymus, en de beweging der Albigenzen, bestreden door Dominicus.De geschiedenis is een spiegel van de strijd die Ignatius van Loyola tegen hetlutheranisme en calvinisme heeft gevoerd:

Treckt weer na uw’ verburghen holen /O ziel vergeten Kettery!Siet hier Ignatius LoyoleBedwinght u met sijn Compagny.Die wel bequaemIn naemOp u bedriegelijck gheweld /Den Heer ons heeft gebracht te veld.

O goedheyd Goods! ghedanckt / gepresenMoet altijd uw’ genade zijn.Wy hadden toch wel moghen vreesenVoor Luther en voor Jan CalvijnEn had gh’ ons nietOp haer verdriet /Op haer bedrogh / op haer fenijn /Voorsien van sulcken Medicijn.

Dit kon men altijd in u mercken(Ghy zijt een hulper inde nood)G’ onthieldt tot bystand uwer Kercken /In ’t swart Regael [vergif] / noyt Antidoot [tegengif]Den ArriaenDeedt ghy weerstaenDoor Athanaas. En Manes listBracht eenen Augustijn te quist.

132

Page 133: Hemelse voorbeelden

De Nestors en de EuthijchetenDwonght ghy door Leoos wijsen raed.Eunomius wierd neer gesmetenVan Guldemond. En een DalmaetDee ons vergaenJoviniaen,Die menigh Monick hadd’ ontkapt [doen uittreden];En ’t Bod-vast [de vastenplicht] met de voet vertrapt.

De dolingh van de Albigoysen,Die nu vier hondert jaer gele’en /Een pest voor Spangiaerds en FrançoysenWas / heeft Dominicus vertreen.Ja daer en sprootNoyt uyt de gootVand’helsche poel / bedurve leer;Of ghy en wrocht daer teghens weer.

Dus doet gh’als noch / in onse tijden /Broer Martens en Calvinus school /Met wijsheyd / en met deughd bestrijden /Door Sint Ignatius Loyool...71

Karakteristiek voor de is het feit dat veel van die vreemde namen juist alsrijmwoord in het lied zijn ingepast, waardoor ze ook geaccentueerd worden.Met de vele verwijzingen en het enigszins gekunstelde rijm is het misschienniet het meest geslaagde lied van de , maar het is wel typerend voor hetenthousiasme waarmee de patristiek en de kerkgeschiedenis in de liederenzijn verwerkt.

Het moge duidelijk zijn dat de talrijke verwijzingen naar de Schrift en deveelvuldige vermelding van kerkvaders en kerkleraren, ketters en kerk-scheuringen, synodes, pauselijke bullen en geografische aanduidingen deliederen een sfeer van geleerdheid bezorgen, waardoor ze voor een groterpubliek minder toegankelijk worden. De zijn hierin overigens nietuniek. Nog veel uitvoeriger geannoteerde liedbundels waren in de tijd vande godsdiensttwisten aan beide zijden niet ongebruikelijk, zoals FruytiersEcclesiasticus (1565) en Stalparts eigen Extractum katholicum (1631) kunnengetuigen. De erudiete inkleding van het heiligenlied treft men eveneens aan

133

de nestorianen 138, 296.4, en 358, voor de eutycheten 138, 296.4, 358.5 en 365.7, voor hetPelagiaens bedrogh 51.4, voor de arianen 23, 87, 111, 178.5, 184.3, 190.4, 203.5, 205.1,221.2, 230.4, 296.3, 359.3, 385.10, 417, 476, 504.3 en 523.7, voor de Albigenzen 296.5 en303.4, voor Pareus en Piscator lied 147. Tevens worden de concilies van Nicaea (167.3,359.3 en 491.7), Chalcedon (138,4 en 486,8) en Rimini (184,3) genoemd. . 296.1-6.Een vergelijkbare, maar kortere opsomming in het lied van paus Leo (138).

Page 134: Hemelse voorbeelden

in de heiligenliederen van Rumoldus Batavus (1614) en van de eveneens in1634 verschenen bundel Den Gheestelijcken Nachtegael: de eruditie in dezebundels betreft vooral namen en geografische aanduidingen, het Schriftge-bruik is er minder nadrukkelijk geëtaleerd dan in de .72 Heiligenliederenin andere bundels als Theodotus’ Het Paradys der Geestelycke ende Kercke-lijcke Lof-sangen (1621, 1638), Bolognino’s Den Gheestelycken Leeuwercker(1645) en Den Singende Swaen (1655, 1664) zijn echter eenvoudiger en volk-ser van opzet, ze zijn minder geënt op de Schrift en veronderstellen minderkennis van het heiligenleven en de kerkgeschiedenis. Gezien het succes vandeze bundels lijkt het erop dat deze benadering bij het publiek beter in desmaak is gevallen. Niet toevallig is de geleerde ‘franje’ van de liederen van de vrijwel geheel weggeknipt bij de herbewerking ervan in een volkse bun-del, ’t Ronde Jaer uit 1644. Deze onderneming om een deel van de liederenvan de nog een keer aan een groot publiek te presenteren, maar dan opandere melodieën, met een aangepaste en ook sterk ingekorte tekst, is eenillustratie enerzijds van de waardering die de liederen hebben genoten, enanderzijds van hun kennelijk hoge moeilijkheidsgraad. Een moeilijkheids-graad die mede wordt veroorzaakt door de gulle verwijzingen naar deSchrift, de kerkelijke traditie en de oudchristelijke kerk.

Tot besluit wil ik nog wijzen op een ander register van de liederen: de ver-wijzingen naar de klassieke Oudheid. Men kan aan de liederen merken dat zezijn geschreven in een tijd waarin dergelijke verwijzingen gemeengoedzijn.73 Ook in de komen dergelijke verwijzingen voor, ofschoon mis-schien minder frequent dan in het werk van andere renaissancisten en wel-licht ook met een andere bedoeling. Over het algemeen wordt de wereld vande klassieke Oudheid namelijk geplaatst tegenover de christelijke wereld vande heiligen. Heidense afgoden verliezen door Christus hun onaantastbaar-heid, machtsbeluste heersers weten de vervolgde christenen niet van hunstuk te brengen, grote figuren uit de Oudheid zijn uiteindelijk minderindrukwekkend dan grote heiligen. Deze vergelijking tussen de heidense ende christelijke Oudheid is tamelijk frequent in de bundel. In het naast elkaarplaatsen van klassieke helden en christelijke heiligen kan men een uitwer-king zien van de principes van imitatio en emulatio. Daarnaast komt er in deliederen ook een enkele verwijzing naar de klassieke Oudheid voor die als hettaaleigen van de Renaissance kan worden beschouwd.74

We moeten in de eerste plaats vaststellen dat de klassieke auteurs geenbron zijn geweest die de dichter bij de vervaardiging van de liederen ernaastheeft gehouden; directe ontleningen en bewerkingen zijn er namelijk vrijwelniet. De klassieke dichters bij uitstek, Homerus, Vergilius en Ovidius, wor-den nergens bij name genoemd en ook nooit letterlijk geciteerd. Slechts af en

134

Page 135: Hemelse voorbeelden

toe worden motieven aan hun werk ontleend; het gaat dan om motieven diealgemene bekendheid genieten. De namen van Horatius, Plautus en Liviusvallen een enkele keer. Van de eerste wordt een citaat verwerkt (443.1, vgl.162.3), van de tweede worden de farsen, kluchten, door de heilige Genesiusopgevoerd (336.2), en van de derde wordt het verhaal over de kuise Lucretiabewerkt in het lied voor de gelijknamige martelares, reyn en stercker Maegt.75

Dit laatste geval is het enige echte voorbeeld van imitatie en emulatie. Devergelijking tussen beide moedige vrouwen wordt in het lied breed uitge-werkt en pakt natuurlijk uit in het voordeel van de christelijke martelares.

Het naast of tegenover elkaar zetten van heiligen met hun heidense naam-genoten komt vaker voor. De martelaar Bacchus wordt aangeroepen om hetkwaad dat de god Bacchus aanricht te helpen overwinnen (395.5). De marte-laar Satyrus bestrijdt saters, duivels en afgoden (22). De heilige Nymphaheeft het in de hemel beter dan een nimf in de nabijheid van Apollo.76 Naastde heilige Arianus wordt de mythologische figuur van Arion opgeroepen(99.1). De heilige Erasmus heeft meer gedaan voor zijn land dan de gelijkna-mige schrijver (211.6). En paus Alexander wint het van Alexander de Grote:

’t En is geen AlexanderDen Grooten. Maer een ander /Grooter als den desen was77

Ook niet-naamgenoten worden vergeleken. Anna Phanuel staat in de lijnvan weduwen uit het geslacht van Agamemnon (347.7), de maagd Agatha iseen nieuwe amazone (60.2). De evangelist Lucas overtreft met zijn schilderijvan de Heilige Maagd de kunsten van de beeldhouwers Praxiteles en Phy-dias en de schilder Apelles: Maria wordt schitterender afgebeeld dan Alex-ander de Grote (409.5-7). Cosmas en Damianus zijn door hun geloof kun-diger artsen dan de beroemde Hippocrates (379.4). Soms is de vergelijkingzo gedurfd, dat ze de trekken aanneemt van een hyperbool. Zo wordt dehemelse beloning van de priester Caecilius vergeleken met de trofee vanRomeinse veldheren:

135

. Helmer zegt over de liederen van Den Gheestelijcken Nachtegael, 1966, p. 61: ‘Naastvroomheid brengen zij kennis bij. Die karaktertrek krijgt het werk mede door de eruditie ophet gebied van historie en literatuur die de schrijver tentoonspreidt. Het is er verre van datde teksten stijf staan van literaire reminiscenties, maar toch bevatten zij er meer van danmen in een geestelijk lied toelaatbaar zou achten.’ . Neveu, ‘L’Erudition ecclésiastique’,1994; Brinkkemper en Soepnel, Apollo en Christus, 1989. . Zo zijn er verwijzingen naarde monsters van Scylla en Charybdis (128.8, 427.7), wordt de vulkaan van Lipari Vulcanuspan genoemd (203.7-8) en zien de martelaren van Egypte het licht van Taurus oogh, hetsterreteken van de stier (291.1). . 471, vgl. 432.1. Het motief is ontleend aan Livius,Ab urbe condita, 1,57.6-59.6. De naam Livius wordt eveneens genoemd als degene die destad Padua beroemd heeft gemaakt, net als de apostel Lucas (229.1). . Weest Nymphgegroet! / Maer van beter vloed / als Castalis was / d’ onsuyvere beeck / daer in Apollo deNymph door streeck (446.1). . 170.1.

Page 136: Hemelse voorbeelden

Metellus, Caesar, noch Pompeé,Wat dat s’ oock al begonnen /Voorwaer en hebben noyt Trophee,Of rijcker krans ghewonnen /Als wel Caecyljus heeft verdient.78

Ook elders wordt deze vergelijking gemaakt en krijgt een christelijke over-winning de eretekenen van een heidense triomf (358.7) of wordt de marte-ling besloten met de zegeroep Io Pean! victory! (265.4, 277.4, 498.7).

Ik heb het al gezegd: de vergelijking met de heidense Oudheid wordtvooral gemaakt om de triomf van de kerk des te sterker te doen uitkomen.Dat is duidelijk het geval wanneer de grote filosofen van de Oudheid wordengenoemd: Epicurus die Augustinus geen voldoening schenkt (340.3) enPlato, Socrates, de aristotelische peripateticus (omschreven als Den Wande-laar) en de Stoa, die Justinus niet kunnen overtuigen (141). De wijsheid vande grote filosofen zinkt in het niet bij de leer van Christus:

En ’t geen hem d’ opgeblase lesNoch noyt en gaf van Socrates,Dat von hy in ’t geluckVan Christus soete juck.79

De afwijzing van de klassieke Oudheid is het felst van toon wanneer de oudegodenwereld ter sprake komt: de onverenigbaarheid hiervan met de christe-lijke leer wordt systematisch uitgewerkt. Jupiters hegemonie moet wijkenvoor die van Christus,80 de goden Mars, Apollo, Ceres en Adonis verliezenhun heerschappij81 en vooral Bacchus, Venus en Cupido moeten het in deliederen ontgelden.82 De weigering van de martelaren om deze goden eer tebrengen wordt in herinnering gebracht,83 evenals de vernietiging van afgo-denbeelden.84 Typerend zijn de zinnen waarin de goden direct worden toe-gesproken:

Treckt slimmen Aesculaep / van Romen

Wegh met Vesta! wegh met Mars

Wegh lelijck vel! wegh vuyle Goon!Met handen gebout.Vertreckt Jupijn, verhuyst Adoon /Voor ’t goelijcke hout...85

Is er over het algemeen dus sprake van een overtreffen van de wereld derOudheid door de wereld van Christus, of een nadrukkelijk afwijzen ervan,soms worden de heidense motieven ook op speelse wijze in de christelijke

136

Page 137: Hemelse voorbeelden

voorstelling ingepast. Een Muse huist op de berg Sion en niet alleen op deParnassus en de Helicon.86 De sibillen en andere heidense waarzeggersvoorspellen mede de komst van Christus (528.14). De Acheronsche geestenhuizen in de hel, evenals Beëlzebub, die de korte roepnaam Bel krijgt (166.2,vgl. 153.10-11). En op weg naar het hiernamaals wordt de rivier de Tiberdoorgetrokken, zoals ooit de Styx of de Jordaan (444.5).

Ondanks de gedeeltelijke inpassing van de wereld der heidense Oudheidin het christelijk universum, gaat de werkelijke aandacht in de liederen uitnaar de christelijke Oudheid zelf: de wereld van de apostelen, de eerste pau-sen, de kerkvaders en de martelaren. Binnen het renaissancistische waar-denpatroon is daarmee sprake van een zekere verschuiving. De lustig uitge-beelde antieke godenwereld wordt vervangen door een kleurig pantheon vanheiligen. De portretten gewijd aan viri illustres worden portretten van illus-tere gelovigen. De door renaissancisten gecultiveerde virtus en burgerzinworden vooral chrístelijke deugdzaamheid en trouw. De belangstelling voorde klassieke kunst wordt een specifieke aandacht voor de oudchristelijkekerkschatten. De ontluikende aandacht voor antieke monumenten en topo-grafie wordt gericht op de gewijde plaatsen van apostelen en martelaren indatzelfde landschap. Het is deze Oudheid die, met een treffend gevoel voorhet historisch en topografisch detail, in de wordt uitgebeeld.87

Antieke thermen (265.2, 308.1) en amfitheaters (46.1, 309.6) wordenvooral herinnerd als het decor van een martelingsscène, de Via Appia van-

137

. 212.2. . 141.5, vgl. d’opgeblase pracht / van all’ de Griecksche scholen (212.5).. ’t Is reden dat den Christen nu verdove / het oude woordt: Principium a Iove, / Jupijn iswind / en daerom moet na desen / van Jesus naem al ons beginsel wesen (1.3). Vgl. 9.7, 166.2,183.4, 262.4, 294.4, 324.4, 412.6 en 450.1. . De yd’le hand / van Mars den valschen Godin 249.1, vgl. 183.4, 450.1, 485.7. Apollo in 115.9 en 528.9, Ceres met Bacchus en Venus in219.6, Adonis met Jupiter in 324.4. . Voor Bacchus zie 73.3, 219.6, 395.5, 300.6, 409.15,voor Cupidoos fenijn en Cupidoos vuyl bedrijf 166.4, 97.5 en 378.2, voor Venus 183.4, 324.3,219.7, 409.15. Het contrast tussen de dienst van Christus en Venus wet wordt herhaaldelijkuitgewerkt: Margaretha moet kiezen tussen Christus als bruidegom of het sachte bed / Ubereyd na Venus wet (278.4); de wellustige dochter van Herodias wordt Venus’ diergenoemd (343.4); de weduwe Galla wordt overgehaald te hertrouwen vanwege Venus’macht, maar weigert uiteindelijk (393.2); de bekeerde zondares Pelagia is aan de macht vanVenus onttrokken (396.1); bij het huwelijk van Caecilia lijkt Venus wet bepalend te zijn(467.5), en de beloofde echtgenoot van de maagd Wivina is Vrou Venus knecht (509.3). . Verering van Jupiter in 262.4, 294.4, 412.6, van Mars in 306.4-5 en 364.6-7, van Venusin 324.3 en van Diana in 158.3. . Door de nabijheid van het kind Christus in Egypte valthet beeld van Serapis van boven neer (17.2). Titus reinigt het eiland Kreta van afgoden-dienst (9.3), de kerk van Bartholomeüs komt in de plaats van een Esculapistempel (334.1),Benedictus maakt van een tempel voor Phoebus Apollo een kerk gewijd aan Sint Maarten(115.9), en Lebuïnus verdringt de eredienst van Mars en Jupiter (450.1). Vgl. de actie van Satyr (22.1). . Resp. 334.1, 485.7, en 324.4. Vgl. Venus en Cupido vluchten / voordie’t Heyligh Kruys besuchten (378.2). Het kruis verdringt Pluto 378.3, Christus maaktApollo stom (528.9). . 173.3, niet zonder emulatie: O Musa! die ’t gebergt bewoontvan ’t hoog Sion, / verwinster van ’t Pernas, vooghdess’ van ’t Helicon. Vgl. hoofdstuk 4, noot 11. . Zie Van Leeuwen, ‘Het beeld van Italië in Nederlandse heiligenliederen’,1993, pp. 97 e.v.

Page 138: Hemelse voorbeelden

wege de daaraan liggende catacomben,88 de Via Aurelia (183.6), de ViaTiburtina (224.2) en Ostia (171.7, 428.3) vanwege de daar aanwezige heili-gengraven. De Porta Latina wordt genoemd als de plaats van de legendari-sche marteling van de apostel Johannes (173), het Capitool als de plaats vanverhoor en marteling van paus Cornelius door de Romeinse machthebbers(364.3), en de Engelenburcht als de plaats van verschijning van de aartsengelMichaël (103.8, 177.8-9). De oudste kerken van Rome op de Esquilijn(196.8) en de Lateraan (196.8, 445.5) komen eveneens in de liederen voor,net als de San Bartolomeo op het Tibereiland, die gebouwd is op de plaatsvan een heidens heiligdom (334.1). Zeer gedetailleerd is het lied voor deapostelen Petrus en Paulus (254), dat een bedevaart beschrijft langs de achtbelangrijkste gedachtenisplaatsen in Rome, te beginnen bij de carcereMamertino op het Forum, waar Petrus volgens de legende gevangenzat, ver-volgens naar het Vaticaan waar hij gekruisigd is, dan naar ad Aquas Salvias(Tre Fontane) waar Paulus volgens de overlevering onthoofd is, en ten slotteonder meer naar de Basilica apostolorum aan de Via Appia, waarnaar de licha-men van beide heiligen volgens de traditie zouden zijn overgebracht.89 Debelangstelling voor de oudchristelijke topografie die uit deze liederenspreekt moet worden gezien tegen de achtergrond van het verblijf van Stal-part in Rome: ongetwijfeld heeft hij zelf deze plaatsen bezocht en zijn dedetails in de liederen gebaseerd op persoonlijke waarneming.90

Deze voorbeelden mogen volstaan om een indruk te geven van de wijzewaarop een katholieke priester-dichter uiting gaf aan de algemene belang-stelling in die tijd voor de klassieke Oudheid. Er is sprake van een transfor-matie van deze belangstelling: in de voorstelling van de liederen wordt deklassieke wereld nog overtroffen door de wereld van Christus (bijvoorbeeldhelden/heiligen), worden de meest heidense elementen nog eens nadrukke-lijk geëlimineerd (bijvoorbeeld de goden), worden bepaalde motieven inge-past en verchristelijkt (bijvoorbeeld de muzen) en is er een focus op het deelvan de Oudheid dat wél christelijk is (bijvoorbeeld de topografie van aposte-len en martelaren).

138

. Met een vrij precieze beschrijving: Calixtum, die ghegeven / den naem heeft / wel te recht/ aen ’t Kerck-hof ’t welck beneven / de Appiaensche weght / ghelegen is... (403.1); despeloncken / die aen Appia de weght / zijn gedolven slim en slecht (468.4). Vgl. 318.4. Metverrassende precisie wordt vermeld dat Tiburtius en Valerianus bij de vierde mijlsteenbuiten Rome zijn gedood (142.6), overeenkomstig de overlevering tegenover de Jupiter-tempel aldaar. . Verder worden genoemd: de S. Maria in Traspontina, waar een zuil zouzijn bewaard waartegen de apostelen zouden zijn gegeseld, de S. Pudenziana in het huisvan senator Pudens waar volgens een overlevering Petrus te gast zou zijn geweest. Nietgenoemd maar waarschijnlijk wel opgenomen in het octaaf zijn de S. Paolo fuori le Mura,waar het eerste graf van de apostel zou zijn, en de S. Pietro in Vincoli, waar de zogehetenboeien van Petrus bewaard werden. . Voor de Romeinse christelijke archeologie in dezejaren, zie Ditchfield, Liturgy, Sanctity and History, 1995, p. 89; Lanciani, Storia degli scavia Roma, 1992, deel , pp. 229-236, en P. Fremiotti, La riforma cattolica del secolo decimo-sesto e gli studi di archaeologia cristiana, 1926. De grote belangstelling voor de christelijkeOudheid blijkt onder meer uit de min of meer contemporaine en zeer populaire publicatievan de oratoriaan A. Bosio, Roma sotterranea, 1634.

Page 139: Hemelse voorbeelden

4. Uitvoeringspraktijk en muzikale bronnen

Singt met een devoty versch –

Ofschoon er een enkele keer wordt gesuggereerd dat de liederen ook alleenkunnen worden gelezen, zoals in de zinswende Al wie dit singht of leest,1 wordthet over het algemeen vanzelfsprekend gevonden dat ze worden gezongen.De uitnodiging om voor de heilige te zingen klinkt in de bundel veelvuldig:

Singt met een devoty versch /Singt / het sal u baten.2

Tal van liederen openen met een dergelijke uitnodiging om te zingen,3 terere en ter nagedachtenis van de heilige. Andere liederen plaatsen dezeoproep in een refrein4 of sluiten af met een verantwoording van het gezang.5

Motieven van psalmen en hymnen klinken bovendien herhaaldelijk in deliederen door.6 Er ontstaat door het samen zingen en musiceren een waremuziekvreugde waarin ook God behagen schept:

Maeckt uw’ Luyten en Veelen ree / [gereed]Org’len / Cimbalen / Harpen mee /Singht met vreught // Soo ghy meught //Oud en jeught // Want gheneught //T’saem met deught / Sal God loonen.7

Men zingt alomme daer gehoor is (153.1), vrolijke (73.1), nieuwe (528.1) enuitgelezen liederen (362.1) op mooie melodieën (268.1), die vragen om eengroot getal van zangers (268.1) en begeleidende instrumenten:

139

. 396.1, vergelijk de Voor-reden tot den Leser, p. v, als hy vanden Heyligh soude mogensinghen oft leesen. Ook Rumoldus Batavus heeft een voorwoord ‘tot den Leser’. Zie over hetlezen van liederen Grijp, Het Nederlandse lied, 1991, pp. 33 e.v., en Porteman en Huybens,‘Het Zuidnederlandse geestelijk lied’, 1978-1979, p. 122. . 59.1. . Liederen waarinhet zingen van een lied in de aanhef expliciet wordt vermeld, zijn: 8.1, 13.1, 41.1, 45.1,56.1, 68.1, 73.1, 81.1, 116.1, 153.1, 163.1, 191.1, 193.1, 197.1, 202.1, 203.1, 209.1, 220.1,268.1, 362.1, 367.1, 379.1, 385.1, 391.1, 401.1, 425.1, 426.1, 444.1, 454.1, 459.1, 475.1-2 en528.1. . 51, 97 en 474. . Liederen waarin het zingen wordt uitgeluid, zijn: 25.7,38.10, 45.10, 67.15, 83.5, 157.10, 163.6, 172.11, 185.5, 187.8, 235.6, 259.7, 382.8, 464.8,467.8, 486.9 en 500.7. . Vgl. Stalparts voorwoord bij het Extractum katholicum, dat in hetkort de geschiedenis verhaalt van de christelijke lofzang met tal van citaten uit de bijbel ende kerkvaders. . 464.1.

Page 140: Hemelse voorbeelden

Beroept dan met getalMusijck / van over al.Singht / orghelt / blaest en snaert /Want den Heyligh is ’t wel waerd.8

Zingen is niet alleen een gepaste manier om heiligen te loven, het is ook eenmanier om de heiligen nabij te komen.Soms wordt de heilige geacht met de zan-gers mee te zingen (69.11, 187.8). Er is inde liederen dikwijls aandacht voor muzi-kale heiligen: niet alleen zingt Maria eendanklied (56.7), anderen zingen de getij-den (69.11, 537.7, 492.5-6) of zingen opstraat in processies en litanieën (103.8,108.2, 418.3). Zingen is bijna een attri-buut van heiligheid, het is een van de wij-zen waarop de heilige aan zijn geloof inhet goddelijke uitdrukking geeft. Som-mige heiligen horen een hemels gezang(264.5, 417.5, bij het sterven 517.5-6),zingen bij hun afscheid van de wereld(123.6) of verlangen naar de hemelsebruiloftsmuziek (86.2). Aangrijpend ishet verhaal van Caecilia die op haargedwongen bruiloft, als het orgel speelt,stilletjes in zichzelf zingt (466.1). VoorCaecilia, de patrones van de muziek envan Stalpart (geboren op 22 november),staan maar liefst vijf liederen in de bun-del. Ronduit dramatisch zijn de liederenover martelaren die door zang wordenbemoedigd (142.5) of zingend de dood ingaan (236.6, 503.9, 537.7).9 In het lied

van Bruno de Kartuizer wordt zelfs een doodsvigilie gezongen (394.7). Ookbijbelse motieven als zingende engelen (522.5), hemelse koren (525.3) enzingende herders (523.8, 527.6 en 527.11) ontbreken niet.

Ten slotte krijgen ook de heiligen die liederenzangers zijn of liederenvervaardigen, zoals Eulogius (102), Arnoldus (276) en Radboud (479.5), inde bundel speciale aandacht (opvallend afwezig is dit motief echter bijAmbrosius en Gregorius de Grote). Van Radboud wordt de dichterlijkeactiviteit terloops vermeld, tot Arnoldus wordt een lang gebed om voor-spraak gericht, terwijl naar aanleiding van de martelaarsliederen van Eulogi-us de dichter over de eigen situatie komt te spreken:

Jezus met liedboek in de hand, omringd doormusicerende engelen. Gravure van Hierony-mus Wierix (foto: Brussel, 420)

Page 141: Hemelse voorbeelden

Hy vlechten hen den Roosen-hoed.Hy songh met nieu-gedichte Psalmen /Den roem van haer victory Palmen /Verkregen door ‘t gestorte bloed.

Eulogi! laet uw’ rijm / uw’ proos /Uw’ pen / uw’ inckt / u niet verdrieten.Den Heer sal u daer voor genietenEen kroon doen van de schoonste Roos.

Beurt op u hoofd / ontfangt het dierJuweel / voor uw’ gerijmde sangen.Och! mogt ick oock na sulcks verlangen /Hoe wel besteet waer mijn papier!10

Niet alleen dit klassieke motief van het ‘zingen’ voor de eeuwigheid komt inde bundel voor, ook de traditionele maar verchristelijkte aanroep van demuze, die wordt aangesproken als Syonsche Musa of zelfs als Gesangh-God-dinne / van Jesus minne.11 Zo zijn er ook andere traditionele zinswendingenvan de liedzanger, zoals de aanhef Steld’ uw’ noten / sanger! end’ uw’ snarenmee (425.1), de oproep om toe te horen,12 de aanprijzing dat er geen aangena-mer lied is (311.6), de verzuchting dat het onmogelijk is alles te bezingen(115.1), de verzekeringen mijn lied is waer (107.2), ’k En singh niet meer als ’t is(249.7), ick wasser present (394.7) en de afsluiting mijn lied is uyt.13

Het is duidelijk dat veel van deze opmerkingen over zang en muziekmotieven uit de literaire traditie zijn: we kunnen er geen conclusies aan ver-binden betreffende de uitvoeringspraktijk van de heiligenliederen. Welgeven de hier geciteerde zinswendingen een indruk van het belang en debeleving van de zang in de kring waarvoor de liederen zijn geschreven.

- -

De Gulde-Iaers Feest-dagen weerspiegelt het vroeg-zeventiende-eeuwse lie-derenrepertoire in al zijn breedte en kan worden beschouwd als een monu-ment van muzikale eruditie. De bundel bevat in totaal 541 liederen, nogafgezien van een enkel lied in het voorwerk, en is daarmee de meest omvang-rijke liedbundel van de zeventiende eeuw.14 De auteur heeft voor zijn liede-

141

. 219.1. . Grijp, ‘Zingend de dood in’, 1997. . 102.4-6. . 40.1 en240.1. Vergelijk ook 79.1, 99.1, 173.1, 212.1, 366.1, 386.1-2 en 409.1. . De oproep omnaar de zanger te luisteren komt vaak in de liederen voor, al dan niet ingebed in devertelling: 3.1, 12.3, 84.1, 109.4, 154.4, 178.7, 226.1, 280.5, 299.1, 316.3, 364.8, 387.3,424.5, 441.2, 441.11, 460.15, 521.3, 524.1, 526.1 en 529.1. . 67.15, vergelijk 255.9,394.8, 468.8. . Grijp, Het Nederlandse lied, 1991, p. 187.

Page 142: Hemelse voorbeelden

Caecilia zingt een lied in huiselijke omgeving, met instrumentale omlijsting. Gravure van Nicolaas Lauwers (1600-1652) naar Gerard Seghers (1591-1651) (foto: Utrecht, g 00295)

Page 143: Hemelse voorbeelden

ren geput uit zeer verschillende muzikale bronnen. Het is in dit bestek nietmogelijk om al te uitvoerig in te gaan op deze bronnen en de verwerkingervan: hiervoor is een nog diepgaander musicologisch onderzoek vereist, datweliswaar wenselijk is maar de doelstelling van deze studie te buiten gaat.15

Hier zal slechts een algemeen beeld kunnen worden gegeven van de muzieken de wijsaanduidingen van de liederen, onder verwijzing naar eerderonderzoek van J. Pollmann, M.C.A. van der Heijden, J.A.J. Böhmer, F.H.Matter en L.P. Grijp en enig aanvullend onderzoek van mijzelf.16 De musi-cologische annotatie heb ik hierbij beknopt gelaten, daar deze elders kanworden geraadpleegd.17

Bij het doorbladeren van de bundel van de wordt onmiddellijk dui-delijk dat de auteur of uitgever veel waarde heeft gehecht aan een goedebezorging van de muziek bij de liederen. Bij een relatief groot aantal liederen(363), ongeveer tweederde van het totaal, vindt men notenbalken of een ver-wijzing naar muziek elders in de bundel. Deze muzieknotatie is van goedekwaliteit en neemt veel ruimte in beslag. Het reeds geciteerde voorwoordvan de geeft aan dat de auteur hierbij ’t gemack van de Sangers op het oogheeft gehad: zonder een dergelijke uitvoerige muzieknotatie loopt menimmers het risico dat liederen niet gezongen worden, of dat woorden ofdelen worden weggelaten.18 Bij 178 liederen in de wordt echter tochgeen muziek gegeven, maar slechts een wijsaanduiding. Van deze liederen iser een aantal dat op dezelfde wijs wordt gezongen, zodat het totaal van niet inde bundel uitgeschreven melodieën minder groot is, namelijk 149. Een ver-klaring voor het ontbreken van notenbalken bij bepaalde liederen moet in

143

. Vergelijk de opmerking van Pollmann in ‘Feiten en raadsels’, 1931, p. 188: ‘A priorimoet het een absolute onmogelijkheid geacht worden over te gaan tot een vergelijkingtusschen de duizenden melodieën welke reeds vóór Stalpert in de liedboeken voorkomenaan den eenen, en de honderden melodieën van Stalpert zelve aan den anderen kant.’ Deinformatisering schiet ons nu wel te hulp en met behulp van de Nederlandse Liederenbankop het Meertens Instituut te Amsterdam kan naar mijn inschatting ongeveer 90% van demelodieën worden thuisgebracht. . Pollmann, ‘Feiten en raadsels’, 1931, pp. 184 e.v.;Van der Heijden in zijn uitgave van Stalparts Madrigalia, 1960, aanhangsel , ‘Madrigalenen andere Italiaanse muziek bij Stalpart, buiten de Madrigalia’, p. 278; Mensink enBöhmer in de uitgave van de van 1968, in het bijzonder in de registers op pp. 395 e.v.;F.H. Matter, De melodieën van Bredero’s Liederen verzameld, ingeleid en toegelicht, deel van Bredero’s Boertigh, Amoreus, en Aendachtigh Groot Lied-boeck (1979) met tal vanverwijzingen naar Stalpart maar helaas zonder naamregister; Grijp, Het Nederlandse lied,1991; Van Leeuwen, ‘Zang als geestelijk wapen’, 2001; Van Leeuwen, Het muzikalerepertoire van Joannes Stalpart van der Wiele, 2001. . In Het muzikale repertoire vanJoannes Stalpart van der Wiele heb ik mijn onderzoeksresultaten reeds gepubliceerd. Het is de bedoeling dat deze gegevens ook worden opgenomen in de NederlandseLiederenbank van het Meertens Instituut te Amsterdam. Ik heb ervoor gekozen om deuitgebreide annotatie hier niet opnieuw op te nemen: ten eerste omdat het tientallenbladzijden noten met zich mee zou brengen; ten tweede omdat digitale raadpleging van degegevens voor de vakman uiteindelijk effectiever en gebruiksvriendelijker is; en ten slotteomdat de lijsten een noodzakelijkerwijs voorlopig karakter hebben, gezien de veleliedbundels die op korte termijn nog ontsloten zullen worden en aan de liederenbanktoegevoegd. . , p. 80.

Page 144: Hemelse voorbeelden

eerste instantie worden gezocht in onvolledigheid van het manuscript en/ofonbekendheid van de bezorger/uitgever met de opgegeven wijsaanduidin-gen. Men mag aannemen dat de vormgeving van de bundel een weerspiege-ling is van de praktijk in Stalparts gemeenschap: liederen met niet meer daneen wijsaanduiding zullen ook op het Delftse Bagijnhof zonder muzieknota-tie hebben gecirculeerd. Enerzijds zijn dat liederen waarvan de muziekgemakkelijk elders te vinden is, bijvoorbeeld in andere katholieke liedboe-ken uit die tijd of in andere bundels van Stalpart, anderzijds gaat het om eenaantal overbekende liederen of oude Nederlandse volksliedjes, die men nietvan blad hoefde te lezen maar eigenlijk al uit het hoofd kende.

De notenbalken zijn vaker afwezig bij Nederlandse wijsaanduidingendan bij buitenlandse. Zo wordt er geen muzieknotatie gegeven bij het Wil-helmus van Nassouwen, een melodie waarop in de maar liefst acht liede-ren zijn gemaakt: deze wijs is voor de gebruiker van de bundel kennelijk vol-doende bekend. Ook bij liederen waarvan de muziek elders staat afgedrukt,bijvoorbeeld in de van Stalpart zelf,19 in Het Prieel20 of bij Theodotus’Het Paradys,21 ontbreken soms de notenbalken. Vooral de overlap met wijs-aanduidingen in het Extractum katholicum valt op, deze betreft bijna eenkwart van de liederen in de . Wanneer men de naast deze vier ande-re plaatst, kunnen nog eens vijftig muzieknotaties worden toegevoegd aanhet totaal en blijven er slechts negentig liederen over (een zesde van hettotaal) waarvan de muziek niet onmiddellijk op te slaan is.

Een categorie apart zijn de liederen met de aanduiding Als ’t begint. Hetzijn er in totaal 81, waarvan er zeventien ook geen notenbalken hebben.Ofschoon er in de meeste gevallen dus wel muziek bij wordt gegeven, is hettoch vaak moeilijk te bepalen om welke melodieën het gaat. In sommigegevallen lijkt de stemverwijzing bewust te zijn weggelaten, omdat de broncompromitterend is (namelijk protestants), zoals ik hierna zal laten zien. Inandere gevallen gaat het waarschijnlijk om liederen waarvan de bezorger vande postume uitgave de wijsaanduiding niet meer kent. In een enkel gevalgaat het om melodieën die al elders in de bundel voorkomen22 of melodieëndie bij Theodotus staan.23 De bundel vertoont wat de bezorging van demuziek betreft overigens wel meer kleine onzorgvuldigheden die het gevolgzijn van de grote omvang en de postume uitgave: zo is er één lied dat er tweekeer in precies dezelfde vorm in staat, op twee verschillende dagen; ook ont-breekt er een aantal interne verwijzingen, met name in de maand decem-ber.24 Het vrij uitgebreide register, waarin ook wijsaanduidingen wordengenoemd, is evenmin volledig, wat overigens eerder regel dan uitzonderinglijkt te zijn bij zeventiende-eeuwse liedbundels.

Via de in totaal 571 wijsaanduidingen die bij de liederen staan (sommigeliederen hebben een dubbele wijsaanduiding), krijgt men een indruk van demuzikale bronnen die voor de contrafacten zijn gebruikt. Er zijn 12 liederenop een Latijnse hymne geschreven (10 verschillende melodieën), 101 heb-ben een Franse wijsaanduiding (74 verschillende), 45 een Italiaanse wijsaan-

144

Page 145: Hemelse voorbeelden

duiding (37 verschillende), 1 een Spaanse en 328 een Nederlandse (249 ver-schillende). Het is opmerkelijk dat er in de hele bundel geen Engelse wijs-aanduidingen worden genoemd, al gaan er natuurlijk wel enkele schuilonder de Nederlandse (bijvoorbeeld 375, een Engelsche clockendans, of 68 opd’ Engelsche Fortuyn). De herkenbare Als ’t begint-wijsaanduidingen verwij-zen meestal naar een Nederlandse melodie, maar in enkele gevallen ook naareen Franse of Italiaanse. De wijzen die in de bundel het vaakst wordengebruikt zijn Nederlands: Wilhelmus van Nassouwen (acht liederen), Bereydtu huys terstond, Het viel een Hemels douwe, O saligh heyligh Bethlehem (zes lie-deren) en Ick die altijd in brande moet leven en Nerea schoonste van uw’ gebue-ren (vier liederen). Verder zijn er op negentien wijzen drie liederen gemaakten komen er 53 wijsaanduidingen twee keer in de bundel voor.

Uit dit overzicht wordt duidelijk dat Stalpart zijn contrafacten voor hetovergrote deel heeft gemaakt op Nederlandse liederen, een aanzienlijk aan-tal op Franse en een redelijk aantal op Italiaanse. De cijfers zijn echter enigs-zins bedrieglijk, omdat veel van de Nederlandse liederen die Stalpart aan-haalt oorspronkelijk ook Franse, Italiaanse of Engelse liederen zijn die dooranderen van een Nederlandse tekst zijn voorzien. Deze grote gerichtheid opde nieuwste en meest modieuze liederen uit het buitenland, vanuit het ver-langen deze zich snel toe te eigenen en van een Nederlandse tekst te voor-zien, is tekenend voor de Nederlandse vroeg-zeventiende-eeuwse liedcul-tuur. De bundels van het Gulde-Iaer zijn met hun grote belangstelling voorbuitenlands repertoire representatief voor hun tijd: veel van de melodieëndie men in de aantreft, treft men ook aan bij andere liederendichters. DeItaliaanse verwijzingen in de betreffen vooral composities van GiovanniGiacomo Gastoldi, van wie tussen 1596 en 1631 minstens tien drukken in deLage Landen verschijnen en die dan zeer geliefd is;25 daarnaast zijn er enke-

145

. Er zijn 27 liederen in de op een wijs die ook in de voorkomt – bij ongeveer dehelft wordt geen muzieknotatie gegeven. . Bij negen melodieën geeft de geenmuzieknotatie en Het Prieel wel: het is ongeveer een kwart van de wijsaanduidingen diebeide bundels met elkaar gemeen hebben. . Bij drie liederen zonder muziek is voor eenwijsaanduiding verwezen naar Theodotus, waar de melodieën wél uitgeschreven zijn. Bijnog eens elf liederen staat een wijsaanduiding die ook in Theodotus voorkomt: acht keerstaat de muziek erbij, twee keer staat er ándere muziek bij. . Bijvoorbeeld 35 met dewijsaanduiding Als ’t begint, dat echter dezelfde melodie heeft als 93, Come posso morir; 56met de wijsaanduiding Als ’t begint, dat echter dezelfde melodie heeft als 491, Vorria morir;157 met de wijsaanduiding Als ’t begint, dat echter dezelfde melodie heeft als 402, O Radvan avontuiren; 171 met Als ’t begint heeft dezelfde wijs als 269, Bienheureuse est une âme;307 met Als ’t begint heeft dezelfde muzieknotatie als 466, Sus sus sus bergers et bergerettes.Een dubbele muzieknotatie treffen we eveneens aan bij 296, De winter waeyt met, metdezelfde melodie als 40, Zal ick noch langh met heete tranen. . De liederen 208, 355, 391en 525. . Het lied 469 voor Philemon is hetzelfde als 75 voor Onesimus; er ontbreektnatuurlijk ook de interne verwijzing voor de muziek die bij 75 wel staat afgedrukt. Ookverwijzingen naar de elders in de bundel voorkomende muziek van de liederen 507 (zie 36),528 (zie 49), 529 (zie 27) en 541 (zie 21) ontbreken. . Vgl. Van der Heijden in StalpartsMadrigalia, 1960, pp. 276 e.v., die de verschillende Antwerpse, Rotterdamse enAmsterdamse drukken van Gastoldi noemt.

Page 146: Hemelse voorbeelden

le liederen van Giovanni Ferretti, Luca Marenzio en Giovanni de Macque.Het gaat om hoofdzakelijk polyfoon repertoire, met daarin een groot aandeelvan driestemmige balletti. De keus voor driestemmig boven vijfstemmigrepertoire kan zijn ingegeven door het beschikbaar zijn van vooral vrou-wenstemmen in de Delftse uitvoeringspraktijk. Opvallend is het grote aantalGastoldi-liederen in de maand september en de eerste week van oktober,namelijk veertien: kennelijk heeft de auteur voor deze periode het werk vanGastoldi stelselmatig op zijn werktafel gehad.

Ook het Franse repertoire is in bepaalde perioden in het jaar duidelijkeraanwezig: namelijk in maart, in mei en in november. Het overgrote deel vanhet Franse repertoire is eenstemmig, maar er zitten ook enkele polyfonecomposities tussen van onder meer Orlando di Lasso en Jehan Planson.26 DeFranse melodieën zijn vooral ontleend aan de Airs van Gabriel Bataille(1611), de Airs de Cour van Antoine Boësset en Pierre Guédron (1620) en aande geestelijke liedbundel La pieuse Alouette (1619), die op zijn beurt al veelcontrafacten op de Airs van Bataille bevat. In een aantal gevallen lijkt er in de sprake te zijn van een directe ontlening aan de bundels van Bataille,maar wanneer van de liederen al een religieuze versie bestaat die in La pieuseAlouette is opgenomen, volgt de de muzieknotatie van deze laatste. Dezevertrouwdheid met de Pieuse Alouette kan men eigenlijk alleen verklaren uithet feit dat ook deze Franse liederen kennelijk zijn gezongen in de Delftsegemeenschap. Wanneer er echter een Nederlandse bewerking bestaat vaneen Air de cour, bijvoorbeeld in Het Prieel of in Theodotus’ Paradys, lijktdeze maatgevend te worden: kleine details in de frasering van de melodiewijzen in die gevallen op navolging van de Nederlandse bundels en niet vande Franse. Men ziet dus dat in eerste instantie een Franse Air de cour-uitga-ve wordt gehanteerd, maar dat deze niet meer wordt gebruikt als er van eenbepaald lied een Franse religieuze bewerking voorhanden is. Wanneer ervervolgens een Nederlandse religieuze bewerking verschijnt, dan verdringtdeze op haar beurt weer de Franse.

Soms komen de Franse wijsaanduidingen overigens via andere, niet-reli-gieuze Nederlandse kanalen in omloop. Een voorbeeld is de populaire Fran-se melodie Baise moi ma Jeannetton, die bij veel Nederlandse liederenmakerscirculeert nadat er het bekende Galathea geestig dier op is gemaakt, ondermeer verschenen in Harten Jacht (1627). Ook Stalpart maakt een aantal lie-deren op deze wijs, vier in de (59, 158, 216, 280) en twee in het (34,84): opmerkelijk genoeg zijn de stemverwijzingen in en soms naar deGalathea-versie, een enkele keer naar het oorspronkelijke Franse lied, ter-wijl ook enkele malen een interne en religieuze wijsaanduiding wordt gehan-teerd: op een gegeven moment wordt de religieuze versie kennelijk bekenderdan de wereldlijke.

Populaire Franse melodieën komen ook via Hooft, Starter en Bredero deNederlanden binnen, om vervolgens door anderen te worden bewerkt. Hetis vaak Hooft die als eerste een nieuwe Franse of Italiaanse melodie oppikt:

146

Page 147: Hemelse voorbeelden

zijn bewerkingen zijn zo geslaagd, dat het lied vervolgens overal in deNederlanden populair wordt. Ook het Gulde-Iaer bevat enkele tientallen lie-deren die als navolging van Hooft kunnen worden beschouwd. In een enkelgeval wordt naar Hoofts lied zelf verwezen, maar meestal treft men de oor-spronkelijke Franse of Italiaanse titel aan, die Stalpart dus ook kende.Opvallend is dat de strofebouw van Stalparts contrafacten dikwijls afwijktvan die van Hooft: de Delftse dichter heeft zelf ook toegang tot de Franse enItaliaanse muzikale bronnen en is dus niet uitsluitend afhankelijk van Hooftsbewerkingen in het Nederlands.

Men vindt in de verder veertien verwijzingen naar liederen uit deFriesche Lust-hof (1622) van Jacob Starter.27 Met elk Starterlied correspon-deert precies één contrafact; wonderlijk genoeg grijpt de dichter in de

nooit andermaal op een dergelijke wijs terug. Stalpart is overigens niet deenige katholieke dichter die Starterliederen bewerkt: al in Het Paradys vanTheodotus komt men er een aantal tegen. Opvallend is dat de muzieknotatiebij Starterliederen in de relatief vaak ontbreekt: zijn deze liederen zobekend geweest, dat hun contrafact op het Delftse Bagijnhof zonder noten-balken heeft gecirculeerd? Een ander opvallend aspect is dat er in het Gulde-Iaer al twee verwijzingen voorkomen naar Starterliederen die pas in de1634-uitgave van de Friesche Lust-hof staan: het illustreert dat Starters liede-ren al een zekere bekendheid genoten voordat ze in zijn verzamelbundel zijnopgenomen. Er zijn overigens niet alleen directe verwijzingen naar de Frie-sche Lust-hof (1621) in de ; de bundels hebben ook nog een tiental anderewijsaanduidingen gemeenschappelijk: klaarblijkelijk voelden Starter enStalpart zich tot dezelfde melodieën aangetrokken, of lag het door de popu-lariteit van die melodieën voor de hand dat beiden er gebruik van maakten.

Iets vergelijkbaars kan men zeggen over de relatie tussen de bundels vanBredero en Stalpart. Men vindt in de maar twee of drie directe verwij-zingen naar liederen uit het Boertigh, Amoreus, en Aendachtigh Groot Lied-boeck (1622), maar daarnaast hebben Bredero’s bundel en de wel nogenkele tientallen andere melodieën gemeenschappelijk, die zijn gebruikt inbijna zestig liederen van Bredero en ruim veertig van Stalpart. Invloed vanBredero op de melodiekeuze in de is niet uitgesloten, gezien het feit dathet juist stemverwijzingen van zeer populaire Brederoliederen betreft. Maarer is ook een andere verklaring denkbaar. Verschillende van deze melodieënzijn al vóór Bredero in het Zuid-Nederlandse en katholieke circuit populairen worden dan ook gebruikt in bundels als Het Prieel en Theodotus’ Para-dys. Via deze bundels komen de melodieën terecht bij de Noord-Nederland-se katholieken, maar in hetzelfde tijdsbestek verhuizen ze ook mee met de

147

. Vgl. Matter, De melodieën van Bredero’s Liederen verzameld, ingeleid en toegelicht. Deel van Bredero’s Boertigh, Amoreus, en Aendachtigh Groot Lied-Boeck, 1979, pp. 63 en 186.. De wijsaanduidingen naar liederen van Starter zijn door Pollmann gevonden, zie‘Feiten en Raadsels’, 1931. Een aanvulling vindt men in mijn overzicht in de NederlandseLiederenbank.

Page 148: Hemelse voorbeelden

doopsgezinde Vlamingen die naar Amsterdam vluchten, een kring waarmeeBredero weer in contact staat. Zo is het mogelijk dat werk van Bredero enStalpart dezelfde muzikale mode weerspiegelt, zonder dat onmiddellijk ge-dacht hoeft te worden aan navolging van de eerste door de tweede.

Ik heb al gewezen op het feit dat de bundels van Het Prieel en Het Paradyseen grote invloed hebben uitgeoefend in het Noorden. Dit blijkt ook uit debundel van het Gulde-Iaer. In de editie van Het Prieel van 1617 treft menruim veertig melodieën aan die ook in de voorkomen: er zijn door Stal-part ruim zeventig liederen op gemaakt, dus een achtste van het totaal! Derelatie met Het Paradys van Theodotus is zo mogelijk nog nauwer. Er zijn inhet Gulde-Iaer maar liefst veertig stemverwijzingen naar liederen uit HetParadys (op 23 verschillende melodieën), terwijl er ook nog eens veertig lie-deren zijn waarvan de melodie eveneens bij Theodotus voorkomt. Katholie-ken die vertrouwd waren met het repertoire uit Het Prieel en Het Paradys,konden veel teksten van Stalpart dus zonder moeite zingen.

Let men op de verschijningsjaren van de bundels waaraan het Gulde-Iaerzijn melodieën ontleent, dan valt op dat Stalpart relatief veel nieuw materi-aal gebruikt en kennelijk aan wil sluiten bij de muzikale mode. Dat geldt voorzijn Italiaanse belangstelling, want tussen 1596 en 1631 verschenen vele her-drukken van Gastoldi. Maar het geldt ook voor de Franse melodieën die hijgebruikt, waarvan de meeste tussen 1608 en 1620 waren gepubliceerd. Hetblijkt ook uit Stalparts ontleningen aan de editie van Het Prieel uit 1617, aanTheodotus’ Paradys van 1621 en aan Starters Friesche Lust-hof van hetzelfdejaar en zijn gebruikmaken van tientallen melodieën die ook in Bredero’sbundel van 1622 voorkomen. Ongeveer een derde van de wijsaanduidingenvan de komt voor in de vier laatstgenoemde, populaire bundels: dit steltde eerder geciteerde kritiek uit het voorwoord van het Ronde Jaer, dat negenop de tien wijzen het publiek in 1644 onbekend zouden zijn, in een anderdaglicht.28 Tenminste op het moment van ontstaan zijn veel van de melo-

Brief van censor Theodorus de Witt aan Stalpart, d.d. 24 juli 1621 (foto: UtrechtsArchief, 224 nr. 1351/17). De Witt wijst opname van een protestants gedicht in een bundel van Stalpart op gedecideerde wijze af. Van het feit dat Stalpart somsprotestantse melodieën gebruikt voor zijn liederen, zegt de censor echter niets

Page 149: Hemelse voorbeelden

dieën van de namelijk wel degelijk populair geweest; en dit is ook nietvreemd, gezien het missionaire katholieke oogmerk van de bundel.

Naast nieuwe en modieuze melodieën vindt men in de ook bewerkin-gen van oud en min of meer klassiek repertoire. Zo worden melodieëngebruikt van liederen die men ook al in Het Antwerps Liedboek (1544) tegen-komt. Ze zijn kennelijk geliefd, want vaak wordt er meer dan één lied op eendergelijke melodie gemaakt.29 Ook is er een tiental Souterliedekens (psalmbe-werkingen uit de zestiende eeuw) in de verwerkt. Deze gaan, wellicht uitvoorzichtigheid, steevast schuil onder de vage wijsaanduiding Als ’t begint,alsof ontleningen aan omstreden, protestants repertoire bij de uitgave enigs-zins verhuld moesten worden. De Souterliedekens in de meerstemmige toon-zetting van Gerardus Mes (1561) – een repertoire dat Stalpart ook in de

heeft verwerkt – zijn in de zeventiende eeuw namelijk vooral protestants cul-tuurgoed, anders dan in de eeuw ervoor toen ze ook nog wel door katholiekenwerden uitgevoerd.30 Een bewaarde brief aan Stalpart illustreert de gevoe-ligheid die er in zijn tijd in de katholieke wereld bestaat ten aanzien van hetgebruik van protestants materiaal (ook als het met goede bedoelingengebeurde). Stalparts collega Theodorus de Witt, pastoor van Utrecht enDordrecht en een man van gezag die in nauwe relatie staat met Rovenius enaf en toe ook als censor optreedt, maant Stalpart tot terughoudendheid envoorzichtigheid bij het gebruik ervan. Hij vindt het in elk geval ongepast omdit materiaal te gebruiken voor personen van de kerkelijke traditie:

Ik heb uw Nederlandse metrische gedichten met grote aandacht enbijzonder veel genoegen gelezen. Er zit er een bij die u mijns inziensmaar beter kunt weglaten, of anders moet vormgeven. Het betreftimmers een getuigenis van calvinistisch en Hollands martelaarschap,dat op geen enkele wijze in verband mag worden gebracht met de titelvan heilige Vaders en Kerkleraren.31

149

. Vgl. pp. 18 en 160. . Voor Het Antwerps Liedboek, zie Hellinga 1968. Het gaat onderandere om de liederen: Aenmerckt tot mijn gheklagh (348, zonder muziek), De lustelijckeMey is nu den tijd (165, 166 en 414), Den ouden Hillebrand (200, 235), Het daghet inden oosten(16 en 241), Het viel een Hemels douwe (27, 61, 103, 115, 399, 529) en O Rad van avonturen(157, 402 en 445). . Grijp, ‘The Souterliedekens by Gherardus Mes’, z.j. . Poëmatavestra flandrica suis numeris absolutissima cum voluptate perlegi; unum est quod omittendum autaliter ponendum iudico: nimirum testimonium martijrologij Calvinistici sive Hollandici, quodtitulo S.S. Patrum ac Ecclesiae doctorum nullo modo annectendum est... 224 nr. 1351,brief 17. De brief is alleen gedateerd op 27 juli, Bruggeman heeft toegevoegd 1621. InPollmann, ‘Feiten en raadsels’, 1931, pp. 211-213, vindt men een transcriptie van de briefvan de hand van L.C. Michels; het epistel ontbreekt echter in Heyligers, ‘Correspon-dentie’, 1941. De brief heeft betrekking op de ‘Getuighenissen ende Eerspreucken van veelTreffelicke Heilige Schrivers ende Oud-Vaders zoo Griecksche als Latiinsche vandenMartelaer Laurentius, ende zinen Discipel Hippolytus’, voorafgaand aan de EvangelischeSchat van 1621. Kennelijk was er aanvankelijk eveneens een testimonium martyrologiiCalvinistici in deze afdeling opgenomen, later op verzoek van de censor verwijderd omdateen protestantse tekst over een heilige, zelfs als hij inhoudelijk correct was, ongepast en

Page 150: Hemelse voorbeelden

Dit verklaart de omzichtigheid waarmee in het Gulde-Iaer de Souterliedekenszijn verwerkt, zonder openlijke wijsaanduiding. Stalpart heeft het repertoi-re echter wél gebruikt, misschien zelfs opzettelijk, bij een aantal boegbeel-den van de katholieke traditie. In de vindt men namelijk een Souterliede-ken voor de ketterbestrijder Dominicus (303), voor de Romeinse patroon-heiligen Petrus en Paulus (254) en voor het feest van Petrus’ boeien (297),voor Johannes de Doper (244), voor de ongelovige Thomas (515) en de apos-telen Simon en Judas (423), voor Maria (258, het feest van -Visitatie) envoor nog twee andere heiligen, Martha (293) en Apollonia (66). Een anderemelodie met een protestantse connotatie wordt gebruikt voor het feest vanPaulus’ bekering (44); men heeft er – ten onrechte – een ontlening in willenzien aan Fruytiers’ Ecclesiasticus (1544).32 Al deze liederen hebben de ver-hulde wijsaanduiding Als ’t begint. Kennelijk heeft Stalpart zich bij zijnmuziekkeus niet, zoals veel tijdgenoten, door confessionele overwegingenwillen laten beperken. Dat blijkt ook uit het feit dat hij wijzen van de protes-tantse Starter en de doopsgezinde Van Mander aanhaalt, in dit geval zonderer een mysterie van te maken.33

Dit korte overzicht van de verschillende muzikale bronnen die Stalpartin de heeft verwerkt, laat zien hoe gemakkelijk de liederen in de zeven-tiende-eeuwse burgermaatschappij circuleren en hoe weinig ze zich kenne-lijk aantrekken van nationale en sociale scheidslijnen. Uit de ontlening vanmelodieën kunnen we namelijk afleiden dat Stalpart goed bekend is geweestmet Italiaans en Frans repertoire en ook met zowel oud als nieuw Neder-lands repertoire. Hij kent de liederen van Hooft, Starter en Bredero engebruikt dikwijls dezelfde wijzen als zij. Hij is zelfs bekend met de meer spe-cifiek protestantse productie en schrikt er niet voor terug om zich deze melo-dieën toe te eigenen. Een liederendichter als Stalpart heeft dus zeker nietgeleefd en gewerkt in een afgesloten katholieke zuil, zoals de historiografie inde vorige eeuw wel heeft gesuggereerd, maar beoefent zijn liedkunst juist innauw contact met de cultuur van zijn tijd.34

Stalpart heeft een praktische reden om voor zijn heiligenliederen gebruik temaken van bekende melodieën: zo kunnen ze immers gemakkelijker wordengezongen. Hij profiteert van de populariteit van bepaalde liederen om eennieuwe en laagdrempelige vorm van heiligenverering te scheppen. De con-trafactuur – het maken van nieuwe teksten op bestaande melodieën, waarbijsoms de melodie wat wordt aangepast of een kunstige omspeling plaatsvindtop het niveau van de tekst – is in zijn tijd een wijdverbreid fenomeen: we ziental van dichters zich erop toeleggen.35 Bij een contrafact wordt de melodiegerecycled, maar ook op het niveau van de tekst vindt dikwijls een betekenis-volle variatie plaats. Bepaalde elementen van de oorspronkelijke tekst kun-

150

Page 151: Hemelse voorbeelden

nen in het contrafact behouden blijven, zoals metrum, rijmschema, woord-groepen of zelfs hele zinnen. Bepaalde motieven van het oorspronkelijke liedkunnen worden overgenomen, of juist opzettelijk worden gewijzigd. Decontrafactuur biedt zodoende tal van mogelijkheden voor toepassing van derenaissancistische principes van de imitatio en emulatio: het contrafact is eenvorm van navolging en toe-eigening van een tekst en niet zelden eveneenseen poging tot overtreffing ervan.

Een aparte categorie vormen de geestelijke contrafacten. Deze hebben debedoeling de teksten van wereldse liederen, die over het algemeen over deliefde en andere aardse zaken gaan, te vervangen door stichtelijke teksten,vaak door verandering van de wereldse motieven in geestelijke. Deze in delate Middeleeuwen en vroege Renaissance veel voorkomende praktijk krijgtin de Contrareformatie opnieuw een stelselmatige toepassing: wereldsemadrigalen worden bijvoorbeeld systematisch voorzien van nieuwe, spiritu-ele teksten.36 Niet zelden gebeurt dit door slechts enkele woorden in de tekstte veranderen. De geestelijke contrafacten worden dan ook vaak gekenmerktdoor een hoge mate van intertekstualiteit. Men heeft in dit verband welgesproken van een ‘averechtse imitatio’, een getrouwe maar bewust tegen-draadse navolging.37

151

misleidend werd gevonden. De Witt zal later ook de approbatie geven voor de publicatievan Theodotus’ Het Paradys (1621 en 1626) en van Stalparts Extractum katholicum (1631).. Pollmann, ‘Feiten en raadsels’, 1931, p. 190, geeft drie voorbeelden die zouden aan-tonen dat Stalpart melodieën aan de Ecclesiasticus heeft ontleend. Deze stelling lijkt me niethoudbaar. De melodie van lied 44, Als ’t begint, is weliswaar vrijwel gelijk aan Ecclesiasticusnr. 50, maar het gaat om de bekende melodie Or combien est die Stalpart ook aan anderebron kan hebben ontleend. Lied 244 Als ’t begint is een souterliedeken, psalm 17, volgensPollmann tevens in Ecclesiasticus nr. 81; Stalpart volgt echter de meerstemmige versie vanMes, die net even anders is dan het eenstemmige souterliedeken dat door Fruytiers isgekopieerd. De melodie van 289 Als ’t begint en 463 verwijzen naar dezelfde melodie alsEcclesiasticus nr. 24, maar de uitwerking is zeer verschillend, zodat het niet waarschijnlijk isdat Stalpart deze bron heeft gebruikt. Lied 88 ten slotte heeft verder de wijsaanduiding Ickroep u hemelschen Vader aan gemeen met lied 25 van de Ecclesiasticus. Dat dit ook de bron isgeweest van de is vrijwel uitgesloten gezien de strofische variatie die optreedt.Overigens zijn er meer volksliederen die bewerkt zijn in zowel Ecclesiasticus als de ,zoals O Rad van avontuiren en Ick gingh noch ghister avent. Het zijn zestiende-eeuwseliederen die Stalpart heeft gebruikt en die toevallig ook in Fruytiers zijn opgenomen. . 131 is gemaakt op Tobias tot sterven genegen uit Van Manders De Gulden harpe,1605. . Illustratief is wat Louis Grijp me vertelde over de samenstelling van de cd metheiligenliederen Zingende Zwanen van Camerata Trajectina in 2001. Veel Stalpartliederenvielen af omdat op andere cd’s van het gezelschap, gewijd aan onder meer Hooft, Bredero,aan geuzenliederen en aan doopsgezinde liederen, al dezelfde melodieën voorkwamen enherhaling als commercieel en artistiek minder aantrekkelijk werd beschouwd. . Eensystematische studie van de contrafactuur is het al eerder geciteerde werk van Grijp, Het Nederlandse lied, 1991. . Voor de religieuze contrafactcultuur in het contrareforma-torische Italië, zie Fenlon, ‘Music and Reform’, 1990, p. 888, en aangehaalde literatuur.Voor de Nederlanden, zie Grijp, Het Nederlandse lied, 1991, pp. 24 e.v., en Van derHeijden in , Madrigalia, 1960, pp. 45 e.v. . Van der Heijden in , Madrigalia,1960, p. 60.

Page 152: Hemelse voorbeelden

Zoals bekend heeft Stalpart zelf ruim tachtig Italiaanse madrigalen vannieuwe Nederlandse teksten voorzien, teksten die het Italiaanse origineelvaak op de voet volgen, zoals Van der Heijden heeft aangetoond.38 Ook in en vindt men een enkel voorbeeld waarin de liedtekst een verrassen-de en doorlopende ontlening is van het oorspronkelijke lied. Er is bijvoor-beeld een sterke gelijkenis van Stalparts Veni creator spiritus ( 63) meteerdere versies van Makeblijde en Theodotus,39 en van Stalparts Als Jolad’onberade Maegd ( , p. 567) met Starters Doen Daphne d’overschooneMaegt.40 Bij de heiligenliederen van Stalpart komt men een dergelijke verre-gaande bewerking van andere liedteksten eigenlijk niet tegen, op een enkeleuitzondering na waar ik zo dadelijk op zal ingaan. Het is op zich begrijpelijkdat de heiligenliederen op het niveau van de tekst meestal minder nauw aan-sluiten bij de liederen waar zij een bewerking van vormen: er zou dan immerssprake moeten zijn van een contrafact op een ander heiligenlied of tenminsteop een lied waarin een andere persoon prominent wordt bezongen. In demeeste gevallen blijven de tekstuele referenties in de beperkt tot debeginregels van de liederen en een korte associatie, zoals bijvoorbeeld eenspel met de naam van de bezongen heilige of het overnemen van één bepaaldmotief. De overeenkomsten tussen het oorspronkelijke lied en de bewerkingvan Stalpart zeggen op zich meer over de reden waarom Stalpart voor eenbepaalde melodie heeft gekozen, dan dat ze getuigen van een kunstige imita-tio. Ik zal enkele voorbeelden geven.

Nympha krijgt een lied op de wijs Weest Nymph gegroet (446) en Hilde-brandus op de stem Den ouden Hillebrand (200). De naam van de heilige wijstde dichter dus de weg bij de keuze van zijn melodie. Verder bevatten dezeliederen echter geen ontleningen aan de oorspronkelijke liedtekst. VoorAdolphus, de Nederlandse martelaar en metgezel van Bonifatius, kiest Stal-part de melodie van het Wilhelmus, waarbij hij echter de toepasselijke begin-regel van de vierde strofe aanhaalt: Graef Adolph is ghebleven (218). Dezelfdemelodie acht hij ook geschikt voor andere nationale heiligen, zoals Sibran-dus (217), eveneens metgezel van Bonifatius, en Willibrord (442). Het Wil-helmus is verder een toepasselijke wijs voor onder anderen Godefridus,koning van Jeruzalem (271), die als Christen Princen wordt vereerd. In ditlaatste lied wordt, in een duidelijke toespeling op het Wilhelmus, een gebeduitgesproken voor de christelijke vorsten (lees: de Spaanse koning):

Den Koninghlijcken Govert,Met Machteld de Princes /Den Hemel heeft verovertDoor ’t wel beleefde lesOns Heeren; ’t welcke gunneDen Christen Princen / datSy willen ende kunnenVervolghen op haer pad.

152

Page 153: Hemelse voorbeelden

Voor heiligen die een militaire functie hebben bekleed kiest Stalpart liede-ren met een krijgshaftige tekst. Het lied van Mauritius, martelaar met ’t gan-sche Legioen, is bijvoorbeeld gecomponeerd op de wijs Correte tutti quanti(373), terwijl de martelaar en schutterspatroon Sebastiaan de melodie vanTutti veni’ Armati krijgt (33) en de ridder Joris de melodie van Chi guer reg-giar desia (155). Ook het patronaat van een heilige kan een aanknopingspuntbieden: de arts Lucas krijgt bijvoorbeeld de wijs Mijn sin is my ontstelt,gequeld (410).

Dit zijn enkele voorbeelden van associaties die de dichter kennelijk leidenbij de keuze van zijn melodieën. Ook bij martelaren is de stemverwijzingvaak suggestief. De in hun slaap vermoorde martelaren van Thebe, bekendonder de naam ‘de Zevenslapers’, krijgen de toepasselijke wijs Adieu Monde(290); de gemartelde Julianus en Basilissa worden bezongen op de melodievan De liefde quelt my totter dood (19) en Chrysanthus en Daria op Ick wou datick in den Hemel waer (419).41 In het lied voor Jan Onthoofd (343) wordt,onder verwijzing naar een van de tragische hoofdrolspeelsters, de melodievan Verdwaelde Koninginne gekozen. Voor maagden zijn er tal van toepasse-lijke wijzen. Clara krijgt de aardige wijsaanduiding ’t Meysken van seventhienJaer (313), en voor andere maagden kiest Stalpart Ave der Maeghden kroone(Cyriaca, 331; Maxima, 406), Reyn Maeghdeken met eeren (Susanna, 311) enLieve dochters vol van jeugden (Jutta, 112). Voor Caecilia neemt hij de wijsTant que vivray (465), in het incipit vertaald als Soo langh ick leef, wat bete-kenis krijgt als men bedenkt dat de feestdag van Caecilia Stalparts verjaardagis. Dit soort woordspelletjes met titels van liederen zijn vrij zeldzaam in dezeventiende eeuw en kunnen als een typische trek van de wordenbeschouwd.42

Het spel van de contrafactuur concentreert zich dus op de fase van deinventio, tijdens het vergaren van het materiaal en het bedenken van hetthema van het lied. De lieddichter gaat daarbij zorgvuldig te werk, in devoorwoorden van zijn bundels legt hij er de nadruk op dat hij alle melodieënbewust heeft gekozen.43 De verbinding tussen een bestaande melodie en eennieuw lied komt tot stand op grond van een bepaalde associatie, die soms nogduidelijk zichtbaar is, maar ons in veel gevallen ook zal ontgaan. Het ligt voorelke heilige anders: tekenend is dat er zelden een verband is tussen de ver-schillende heiligen die een lied op dezelfde melodie krijgen.44 Ik zal aan de

153

. Ibidem, pp. 43-64. . Makeblijde, Den Schat der Ghebeden, 1619, p. 333, enTheodotus, Het Paradys, 1621, p. 216, becommentarieerd door Pollmann, ‘Feiten enraadsels’, 1931, pp. 196-198, en Loosen in Makeblijde, Hymnen en gezangen, 1964, pp. 75en 252-253. . Pollmann, ‘Feiten en raadsels’, 1931, pp. 192-194. . 419. Vgl. devoorbeelden op p. 218. . Zie Grijp, Het Nederlandse lied, 1991, pp. 182-183. . ,Oog-merck des Auteurs, p. 80; , 4v. . Het moet waarschijnlijk aan het toeval wordentoegeschreven dat Benedictus (115) en zijn biograaf Gregorius de Grote (103) allebei eenlied hebben op het populaire Het viel een Hemels douwe, net als twee Franse heiligen,

Page 154: Hemelse voorbeelden

hand van enkele liederen op oude melodieën, die ook al in Het AntwerpsLiedboek voorkomen, nog wat andere voorbeelden geven van de tamelijkassociatieve manier waarop Stalpart melodie en motief met elkaar heeft ver-bonden.

Allereerst zijn er de woordelijke elementen in de liedtitel, waar de dichterop inspeelt. Zoals hij de wijsaanduiding Den ouden Hillebrand kiest voor het

lied van Hillebrandus (200), zo acht hij Het da-ghet inden oosten, maar dan wel met een moder-ne melodie, geschikt voor Geertruid van Oos-ten (16), de heilige van het Delftse Bagijnhof.Wellicht zinspeelt hij hiermee op het in zijn tijdgekoesterde idee – onder meer door SasboutVosmeer – dat het oude lied door de Delftsezuster zelf zou zijn gezongen.45 Men ziet inStalparts eerste twee regels nog duidelijk deontlening aan het beroemde oude lied, hetzij dewereldse versie van Het Antwerps Liedboek, het-zij de religieuze versie in het Deuoot ende Profi-telyck boecxken:

Het Antwerps LiedboekHet daghet in den oosten,Het lichtet overal.Hoe luttel weet mijn liefken,Och, waer ick henen sal.

Deuoot ende Profitelyck boecxkenHet daget inden oostenDie sonne scijnt overalWie heer Jesum wil minnenHi en slape nu niet so langhe.

16.1Het daget inden OostenHet licht schijnt over al /Heer! wie is die vertroostenUw’ deerne Geertruyd sal /Heer! wie is die vertroosten / die

vertroosten.

Verder dan de beginregels gaat de tekstuele ontlening in dit geval echterniet. Bij het andere lied in de op dezelfde wijs, voor Engelmundus (241),lijkt de keus van de melodie ingegeven door een motief: net als de hoofdper-

Devotieprentje voor Begga, stichteresvan de begijnen. Aan haar voeten Geer-truid van Oosten en Isabel van Hoy.Gravure van Mich. Snyders, ca. 1625(Haarlem, archief voor Kennemerland,nr. 343; foto: Evelyne Verheggen)

Page 155: Hemelse voorbeelden

soon van het lied zijn de gelovigen op zoek naar het lichaam van hun dodegeliefde.46

In een ander geval wordt er ook ingespeeld op een woordelijk element vande liedtitel, namelijk Den lustelijcken Mey, maar gaat de omspeling verder.Het thema van de mei wordt in religieuze zin geïnterpreteerd en het genrevan het wereldlijke meilied wordt als het ware omgevormd tot dat van eenchristelijk maagdenlied. De melodie wordt driemaal gebruikt: allereerstvoor de apostelen Philippus en Jacobus (165), van wie de feestdag op 1 meivalt. In het lied voor hen is er een verwijzing naar het kruis als alternatievemeiboom. Dezelfde melodie wordt gekozen voor Ursula, met de elf duysentMaeghden (414). In dit lied worden Ursula en haar zusters voor de keusgesteld tussen een huwelijk of een maagdelijk leven dat uitmondt in de mar-teldood. Dan is er nog het lied De Christelycke Mey, tegen ’t oude spreeck-woord: In de Mey trouwen d’onsalighen (166), dat eveneens op 1 mei isgeplaatst. Hierin plaatst de dichter een kanttekening bij de volksgebruikenvan de mei, die hij als heidens afschildert. De tegenwoordige tijd van hetoorspronkelijke lied wordt door hem betekenisvol omgezet in een verledentijd:

155

Philibertus (330) en Dionysius (397) beiden een lied hebben op Nu leef ick in ’t verdriet. Het lijkt echter opzet dat twee liederen voor Willibrord (441 en 442) op dezelfde melodieGodt heeft den mensch geschapen kunnen worden gezongen. . Aan de rijke documentatiein Van Buuren, ‘Geertruid van Oosten’, 1988, kan men Stalparts lied nog toevoegen. . Zie p. 262.

Den lustelijcken Mey is nu inden tijd

Met sinen groenen bladen

Int lievelijc aenscouwen, Ghi die Venus’

Dienaers zijt,

Men mach u niet versaden.

Want bi des meys virtuyt

So meenich cleyn voghelken ruyt,

Sijnen sanck is soet om hooren.

Dies willen wi vruecht orbooren.

166.1

De lieffelijcke Mey die t’haerder tijdOnteert was met wieroocken /Die d’Heydenen verblindt / tot Godes spijtOntstaken aen de spoocken /Is nu door Christus dierbaer CruysBevrijd van ’t donck’re nacht ghespuys;Men behoeft haer swarte wesenNu voortaen niet meer te vresen.

Een soortgelijke omkering van het meithema vindt plaats bij het gebruikenvan Het viel een Hemels douwe voor de maagd Dorothea (61, het lied gaat overde Mey van ’t eeuwigh leven) en voor een kerstlied voor maagden, dat de titelDen Bruydegom heeft (529).

Een voorzichtige suggestie van een ontleend motief kan ook wordengedaan bij de oude wijs O rad van avonturen. Terwijl in het oorspronkelijkelied sprake is van de koningin van Denemarken die ver van huis in balling-schap sterft, zijn het in de de Seven HH. Minnebroeders Martelaren van

Page 156: Hemelse voorbeelden

Marocco (402) die ver van huis omkomen. Bij de wijsaanduiding Aenmerckttot mijn gheklagh (348) vertaalt de dichter een liefdesmotief in geestelijke zin.Terwijl een personage in het oorspronkelijke lied klaagt dat de geliefde bijeen ander is, zingt de heilige Justus:

Mijn ziel is onghedaen [onverzadigd] / O Heer! moght ick oock sittenMet Magdalena aenUw’ lieve voeten / omMy als een Lely-blomTe cieren / en te witten.

Zoals geliefden lijden onder jaloezie, zo ziet een christen afgunstig op naarde heiligen die zich in de nabijheid van Christus bevinden.

Samenvattend kan men stellen dat er in de soms sprake is van initië-le ontlening, maar vaker nog van thematische ontlening aan de liederen dieten grondslag liggen aan de contrafacten. Het heiligenlied speelt in op eenwoordelijk element in de titel of de beginregel van het oorspronkelijke lied,of er is een verband tussen de naam van de heilige of een motief in zijn levenen de liedtekst die wordt bewerkt. De verwijzingen naar de oorspronkelijkeliedtekst blijven in het heiligenlied meestal maar kort. Opvallend is de ver-christelijking die optreedt in bepaalde liedgenres: zo worden meiliederenvooral in christelijke zin geïnterpreteerd en krijgen zij als hoofdthema hetcelibaat en de liefde voor Christus. Dit op een andere wijze interpreteren vaneen genre zien we ook als de dichter een geuzenlied als het Wilhelmus ge-bruikt voor katholieke koningen en voor apostelen en ketterbestrijdersteruggrijpt op een souterliedeken. Voor christelijke martelaren zoekt hij hetgraag bij een soldatenlied, terwijl hij wereldse liefdesliederen omvormt voorhet verwoorden van de liefde voor Christus en Zijn heiligen.

In een enkel geval gaat Stalparts contrafact nog verder en zien we dat ereen variatie op de originele liedtekst wordt geboden. Het is duidelijk dat eendergelijke parallellie tussen twee teksten alleen met veel zoekwerk en eniggeluk gevonden kan worden: een systematisch onderzoek hiernaar moetvoor de nog worden gedaan. Maar er is in de één lied waar de dich-ter zelf ons te hulp schiet omdat hij twee verschillende teksten onder denotenbalken heeft geplaatst. Het gaat om het lied De Salamander op den dachvan S. Laurens (310), met een Italiaans en een Nederlands eerste couplet:

156

310

Qual vive Salamandr’ in fiamm’ ardente,Se gia é vero il ditto,Ch’ il Veronese ha scritto.Così, si vede qua un huom’ vivente,Chi posto in fuoco,

310 (1634)

Wat leeft hier / in ’t rood vyer / een Salamander?

Och neen! ’t is wel een ander/Die hier met lust / rust op gegloeyde kolen /Als op een bedde van Roos’ en Violen /

Page 157: Hemelse voorbeelden

Waarom zou Stalpart hier bij uitzondering twee teksten hebben geplaatst?Van wie is deze Italiaanse tekst en waar komt het motief van de salamander inhet vuur vandaan? De bij het lied gezette wijsaanduiding Als ’t begint brengtons niet verder.

Nu blijkt dezelfde Italiaanse tekst ook in Stalparts Evangelische Schat uit1621 te staan, met nog een andere Nederlandse liedtekst ernaast en als titelerboven: Madrigal Toscano Di Luca Marenzo [sic] Accomodato a SantoLorenzo. Stalpart heeft dit contrafact voor Laurentius kennelijk gemaakt opeen zesstemmig madrigaal van Marenzio:47

157

. Het madrigaal is herkend door Van der Heijden in , Madrigalia, 1960, p. 279,overigens zonder dat hij er het lied in de bij betrekt. De Harmonia celeste is inAntwerpen in 1583 uitgegeven en kende herdrukken in 1589, 1593, 1605, 1614 en 1628; zie Van der Heijden, p. 26. . Veronderstelling van Van der Heijden in , Madri-galia, 1960, p. 279.

Par’ che duol non sente.O che felice sorte!Giocar in fiamm’ e triomphar la morte.

Brenght Palmen / en Laurieren /Om Laurens mee te cieren /Als een beminner / als een verwinnerVan Roosters en van vyeren.

Marenzio, Harmonia celeste, 1593, p. 26

Qual vive Salamandra in fiamma ardente

E ne gioisce poi:

Così il mio core in voi

Che la sua fiamma sete assai lucente

Ardendo ha vita e duol’ alcun non sente.

O felice sorte:

Viver in fiamma e non haver la morte.

Stalpart, Evangelische Schat, 1621, p. 21

Ze geven den Sal’mander nae, te levenIn ’t vlammig vier met vreugden.Maer ziet hier eens de DeugdenVan Laurens Godes vrind, die op ziin koolen,Zich schijnt te jeugden recht als in vioolen.O Vromen Salamander!Die d’ eene vlammeVerwonnen heeft door d’ ander.

Als we de liedteksten in de en die in de Evangelische Schat naast elkaarleggen, dan komen we tot de volgende reconstructie. Stalpart heeft in elkgeval twee verschillende Nederlandse versies gemaakt van een lied voorLaurentius: een oude die hij al in 1621 heeft gepubliceerd, en een herwer-king die later in de is opgenomen. De Italiaanse tekst die er in de ende Evangelische Schat bij staat, is niet de oorspronkelijke tekst van het madri-gaal, maar een vergeestelijkte versie ervan, wellicht van de hand van Stalpartzelf.48 De oorspronkelijke Italiaanse madrigaaltekst herneemt een klassiekverhaal over een salamander die niet in het vuur omkomt, maar er juist be-hagen in lijkt te scheppen (Plinius, NH 10,188 en 29,74): dat is voor de Ita-liaanse lieddichter een beeld van het geluk dat hij zelf in de liefde vindt. DeEvangelische Schat vermeldt deze herkomst van het salamandermotief, maargeeft tevens een verchristelijkte interpretatie ervan. Ditzelfde motief is door

Page 158: Hemelse voorbeelden

Het lied voor Laurentius in de (10 augustus), met Nederlandse en Italiaansetekst onder de notenbalken (foto: Nijmegen)

Page 159: Hemelse voorbeelden

paus Leo de Grote namelijk verbonden met de martelaar Laurentius die,gesterkt door de vlammen van de liefde voor Christus, de gloed van hetvuurrooster weerstaat.49 Dit is dus de reden waarom Stalpart zijn lied voorLaurentius heeft gemaakt op de muziek van het salamandermadrigaal vanMarenzio. In de tekst werkt hij de vergelijking tussen de heilige en delegendarische salamander van Plinius verder uit, een tekst die pas volledigbegrijpelijk is als men het literaire motief uit de klassieke Oudheid, de pat-ristische interpretatie ervan en de madrigalistische omspeling erbij kent.Het is een goed voorbeeld van de grote eruditie en de soms sterke gelaagd-heid die de liederen van de kenmerken.

Opmerkelijk is dat het madrigaal van Marenzio in dezelfde jaren ook inprotestantse kringen is bewerkt, als eerste door de remonstrantse domineeDirck Camphuysen in 1624, daarna in 1630 door Jacobus Revius, en vervol-gens nog in verschillende andere bundels.50 Het motief van de salamanderdie in het vuur niet bezwijkt wordt door Camphuysen betrokken op de mensdie, al sterft hij, in God voortleeft. Revius betrekt het motief op het bijbelseverhaal van de drie jongelingen in de vuuroven (Da 3). Er is dus sprake vanverschillende interpretaties van het salamandermotief bij Camphuysen enStalpart, terwijl er tussen Stalpart en Revius enige gelijkenis is. Kunnen wevan onderlinge beïnvloeding spreken of is het toevallig dat katholieken enprotestanten hetzelfde madrigaal bewerken? Heeft Stalparts lied uit deEvangelische Schat gecirculeerd en Camphuysen en Revius geïnspireerd? Ofis het Camphuysen die voor het eerst het Marenziomadrigaal heeft bewerkt,maar werd zijn lied pas later in een bundel opgenomen? Het is een feit datStalpart de eerste is die, al in 1621, een Nederlandse tekst op dit Italiaansemadrigaal heeft gepubliceerd, en dat de uitgegeven protestantse versies vanenkele jaren daarna dateren. Het is tevens aantoonbaar dat Marenzio op hetDelftse Bagijnhof veel gezongen repertoire vormde, terwijl Camphuysen enRevius slechts incidenteel van zijn muziek gebruik hebben gemaakt. Tenslotte zijn er ook nog enkele elementen in de teksten van Camphuysens enRevius’ liederen die doen veronderstellen dat zij Stalparts contrafact uit

159

. Het gaat om een aantekening van paus Leo de Grote: Flammis superari Charitatis Christiflamma non potuit: segnior fuit Ignis foris ussit quam intus accendit. Leo Magnus in Natal S.Laurentij. Vgl. Arens, ‘Gelijck den Salamander’, 1963, p. 233. . Gelijck de Salmandr’ in’t vuur kan zweven staat in Camphuysens Stichtelycke Rymen om te lezen of te zingen, 1624,p. 89. Dit is nagevolgd door Jacobus Revius als Gelijck den salamander t’vier can roven in:Over-ysselsche Sangen en Dichten (1630). Ed. W.A.P. Smit, Amsterdam 1930, p. 152; als Ic moet int vier als de Salmander leven in het Hollandts en Zeeuws Nachtegael t’ Samen-gezangh. Z.p. 1633, p. 88; en als Men schrijfd / en zeid; dat den Zalmander ’t leven in debundel Arions Vingertuig, opdeunende verscheide Minne-klagjes, Koozingen, Boertigheên, enandre Rijmpjes en Gezangen. Haarlem 1645, p. 134. In verschillende andere bundels, zoalsCornelis de Leeuw, Christelycke Plichtrijmen, Om te Singen of te Leesen. Amsterdam 1649;Lusthof der Zielen. 16923, p. 497 en 682; Koninklijke Harpliederen. Amsterdam 1698, p. 290;en R. Rooleeuw, Schriftuurlyke Gezangen. Amsterdam 1702, p. 20, komt de wijsaan-duiding voor.

Page 160: Hemelse voorbeelden

1621 hebben gekend.51 Op grond hiervan komen we tot een interessanteconclusie: Stalparts lied voor Laurentius heeft al vroeg in de jaren twintig inde Nederlanden gecirculeerd en kennelijk ook protestantse lezers bereikt.Het heeft vrijwel zeker Camphuysen en wellicht ook Revius ertoe aangezetom zelf ook een lied op dit madrigaal te maken, waarbij zij het katholieke ele-ment eruit halen: Camphuysen geeft een algemeen-menselijke uitleg bij hetmotief, terwijl Revius het in een nadrukkelijk bijbelse context plaatst. Mis-schien zijn deze herwerkingen de reden geweest dat ook Stalpart zelf zijnlied opnieuw onder handen heeft genomen en er een tweede versie van heeftgemaakt. Het kan ook de reden zijn waarom hij in dit geval, zeer uitzonder-lijk, niet alleen de Nederlandse liedtekst in de opnam, maar ook eenItaliaanse versie, om de goede verstaander erop te wijzen dat hij toch echt de eerste was die het madrigaal in de Nederlandse liedcultuur heeft inge-voerd.

Om te weten te komen hoe Stalparts liederen werden uitgevoerd kan men terade gaan bij verschillende historische bronnen – al is het natuurlijk ook aar-dig om eens een moderne uitvoering te beluisteren.52 Er zijn verschillendesoorten bronnen: informatief zijn de voorwoorden van de belangrijkstekatholieke bundels uit deze periode, waaronder dat van de zelf, dateigenlijk als een voorwoord van beide bundels van het hele Gulde-Iaer dientte worden beschouwd. Daarnaast biedt ook een levensbeschrijving van Stal-part, net als biografieën van tijdgenoten, relevante informatie.

Blijkens het voorwoord van de heeft de auteur gekozen voor de soet-ste Musiken en aengenaemste wijsen. Hij maakt onderscheid tussen de tweebundels van de en die van de : terwijl de dichter voor de zondagenstemmige en neutrale muziek heeft gekozen, zegt hij in de dat mijn con-cepten een weynigh vrijer ende onbedwongener waren.53 Het ‘vrijere’ conceptbetekent dat er een grotere variatie aan melodieën is en een afwisseling vaneenstemmige liedjes en meerstemmig repertoire. Wellicht betekent het ookdat de liederen van en op een andere wijze of in een andere contextzijn uitgevoerd: de bronnen zeggen hier verder niets over. Voor beide bun-dels geldt in elk geval, volgens een collega en tijdgenoot van Stalpart, pastoorVermeulen van Stompwijk, dat de gekozen melodieën tamelijk moeilijk enonbekend zijn. Dat is althans de reden dat hij de moeite neemt om anderemelodieën te vinden voor de teksten, die daarvoor ingrijpend wordenbewerkt.54 Nu zegt Stalpart zelf in zijn voorwoord in het Gulde-Iaer dat zijnvoorkeur is uitgegaan naar muziek die onmoeyelijck is.55 En in zijn inleidingop het Extractum katholicum, dat veel dezelfde melodieën bevat als de ,schrijft hij: Aengaende de Toonen ofte wijzen der Lofzangen; daer toe hebbe ikverkoren, niet de raerste, ofte curieuste, maar de zoetste ende bekendste. Ende dat

160

Page 161: Hemelse voorbeelden

om ons recept des te meer te faciliteren.56 De twee priesters oordelen kennelijkverschillend over de ‘zingbaarheid’ van de liederen. Vermeulen maakt zijnbewerkingen dan ook voor een andere groep katholieken dan Stalpart: hijricht zich op ‘de gemeene man’, terwijl hij het idee heeft dat Stalpart vooralschrijft voor de ‘ervare Mucisijns’. Nu is dit misschien een wat overdrevenvoorstelling, maar het is wel waar dat het Gulde-Iaer zich éérder richt opgeschoolde zangers die noten kunnen lezen, niet terugschrikken voormoderne melodieën en zettingen en die in de gelegenheid zijn om de liede-ren even te repeteren. Bij de verschillende inschatting van Vermeulen enStalpart speelt wellicht ook een culturele factor een rol: een bepaald reper-toire gold in de stad Delft in de jaren twintig van de zeventiende eeuw als‘goed te zingen’, terwijl het in een plaats als Stompwijk, waar Vermeulenpastoor was, vijftien jaar later nog onbekend was en de gelovigen het muzi-kale niveau om het uit te voeren ontbeerden. In de vorige paragrafen hebbenwe gezien dat het met de onbekendheid van de melodieën in elk geval welmeeviel: veel melodieën horen immers tot het repertoire dat ook andere lied-dichters in dit tijdbestek hanteren en zijn inderdaad tamelijk modieus.

?Men is misschien geneigd te denken dat de liederen van het Gulde-Iaer ineerste instantie zijn geschreven voor liturgisch gebruik: het feit dat ze zijngemaakt op alle de zonnendagen en op elcken Feestdagh van ’t geheele Jaer lijktdit te suggereren.57 Voor liturgisch gebruik zijn echter geen duidelijke aan-wijzingen. Niet alleen is er voor de meeste katholieken in de NoordelijkeNederlanden in deze periode geen sprake van dat zij dagelijks of zelfs maar

161

. Heeroma, ‘Camphuysen en Stalpart van der Wiele’, 1961, komt op grond van eenvergelijking van de teksten tot de conclusie dat Camphuysens bewerking begrijpelijker isals men ervan uitgaat dat hij Stalparts lied uit 1621 kende. Arens, ‘Gelijck den Salaman-der’, 1963, p. 233, constateert een opmerkelijke relatie tussen Revius’ tekst en een elementin de Italiaanse tekst van Stalpart, dat zich niet bevindt in de oorspronkelijke Italiaansemadrigaaltekst. Revius kan echter ook ontleend hebben aan Camphuysen, gezien de grotegelijkenis van beider incipits. . Bijvoorbeeld de cd Zingende Zwanen. Heiligenliederen uit de Gouden Eeuw van Camerata Trajectina uit 2000, met een tiental Stalpartliederen () en, al wat ouder, uit 1986, de langspeelplaat De hoer van Babylon. Liederen van ketters en papen van hetzelfde ensemble waarop vijf Stalpartliederen staan (maar niet uit de of ). Radio-opnamen en uitvoeringen in concertvorm zijn tamelijk zeld-zaam. De Wereldomroep maakte in 1999 een Stalpartopname op het festival Oude Muziek te Utrecht, de maakte in 1982 een opname in het kader van Literama. Vgl. ‘Bijzondere produktie op nieuwjaarsdag’, 1982. . , p. 79. . Zie p. 18. Vgl. Michels, Filologische opstellen, 1958, pp. 239 e.v. . , p. 79. . , p. 4v.Michels, Filologische opstellen, 1958, p. 216, leest deze passage als een koerswijziging vanStalpart: nadat hij had gemerkt dat de heiligenliederen te moeilijk waren, koos hij voormeer populaire melodieën in het Extractum katholicum. Gezien het feit dat het muzikalerepertoire van de twee bundels grotendeels hetzelfde is, lijkt me deze interpretatie echterniet terecht. . Een veronderstelling die al in de eerste Stalpartstudies voorkomt. Alber-dingk Thijm, ‘Joannes Stalpaert van der Wiele’, 1909, p. 226, spreekt van de ‘viering derHoogtijden’; Van Vloten, Beknopte geschiedenis, 1875, p. 252, noemt het Gulde-Iaer een‘kerkelijk feestliedeboek’.

Page 162: Hemelse voorbeelden

enigszins geregeld de mis bijwonen,58 ook is het gebruik van de volkstaalvoor liturgische gezangen verboden of op zijn minst omstreden.59 Samen-stellers van katholieke bundels laten herhaaldelijk merken dat het niet hunbedoeling is de Latijnse gezangen te vervangen door Nederlandse liederen.Rumoldus Batavus bijvoorbeeld onderstreept dat hij zijn liedboek (1614)niet heeft samengesteld voor de eredienst, maar voor andere, niet-liturgi-sche samenkomsten:

Beminde Leser, dese voorgaende Liedekens en zijn tot dien eyndeniet by een gevoeght, om dat mense na der Luthersche maniereonder den dienst Gods, in plaetse van die algemeyne LatijnscheKercken-sangh soude voegen, neen geensins, maer op plaetsen daermen in Hollant, ofte elders by een vergadert is sonder Priester, oftebuyten den gemeynen dienst, al waer geen Gregoriaelschen sanghghehoort, noch gesongen en wort, mach mense onder de Leken, diegheen Latijn en connen, wel tot stichtinghe singhen.60

Theodotus, die in zijn bundel Het Paradys uit 1621 blijkens de titel zowelGheestelijcke als Kerckelijcke Lofsangen heeft opgenomen, is er zich vanbewust dat een aantal liederen ook in de liturgie zou kunnen wordengebruikt, als het bevoegd kerkelijk gezag dit tenminste zou toestaan. In zijnvoorwoord dekt hij zich echter in tegen een verkeerde interpretatie van debedoelingen van zijn bundel:

Aengaende in ’t bysonder ’t gebruyck deser ofte diergelijcker lof-sanghen in de Kerckelijcke vergaderinghe, hoe veer ’t selve salmoghen gheduldt worden, wil ick die genige laten oordeelen die dattoe-staet te oordeelen: als niet willende in ’t minste verhinderen hetloflijck ende treffelijck ghebruyck des Latijnschen sanghs in dengemeynen Godtsdienst der H. Kercke.

Kennelijk is er in het missiegebied een praktijk om tijdens liturgische vierin-gen ook af en toe een Nederlands lied te zingen. Het kerkelijk gezag moetnamelijk verschillende malen decreteren dat dit niet is toegestaan.61 Sommi-ge liederen, zoals die in de die bij het evangelie van de zondag aansluiten,zouden in een mis ook niet misstaan. Maar de kerk trekt een duidelijke grensomdat het onderwerp te gevoelig ligt: het zingen van Nederlandstalige liede-ren is voor Rovenius alleen toelaatbaar in niet-liturgische samenkomsten.Te denken valt misschien wel aan de godsdienstoefeningen die uitsluitendbestaan uit een preek en met liederen worden omlijst: daarbij kunnen ook deliederen van het Gulde-Iaer zijn gebruikt.62 Ook is het toegestaan om kortegetijdenvieringen in het Nederlands te houden, zoals bijvoorbeeld de inge-korte officies voor leken die in Den Berch der geestelycker vreuchden (1618)van Lodewijk Makeblijde staan en waar ook hymnen aan te pas komen.63 Het

162

Page 163: Hemelse voorbeelden

is denkbaar dat ook de liederen van het Gulde-Iaer in dergelijke Nederland-se getijdenvieringen, die in Delft in ere werden gehouden,64 een plaats heb-ben gehad, maar zeker is dit allerminst.

-

Er zijn echter nog andere, niet-liturgische contexten waarin de Nederlandsezeventiende-eeuwse katholieken hun geestelijke liederen kunnen hebbengezongen. In het voorwoord van de voor de Zuidelijke Nederlanden samen-gestelde bundel Het Prieel der Gheestelijcke Melodie (1609) wordt hierovergezegd:

Dese sult ghy mogen singhen smorgens vroech / s’ avonts late / opstrate / ende in huyse / inde schole / op u werck / buyten te velde /reysende / wandelende. Ja oock inde kercke / als den Catechismusgeschiet / onder den welcken ghy lieden dese ende dierghelijckegheestelijcke / devote lofsanghen sult singhen.65

163

. Op het Delftse Bagijnhof, waar de is ontstaan, was er volgens de levensbeschrijvingvan Stalpart alleen op zon- en feestdagen een mis. Zie De Reeck, ‘De liefde ende patientieChristi’, 1958, p. 202. In dezelfde levensbeschrijving wordt een beeld gegeven van deuitgestrektheid van de zielzorg: Stalpart bediende niet alleen Delft en het Westland, maarook ’s-Gravenhage, zodat hij veel moest reizen; de katholieken in zijn parochie kunnen dusniet al te dikwijls een mis hebben bijgewoond. . Een inleiding in de problematiek bijVernooij, Het Rooms-Katholieke Devotielied, 1990, pp. 11 e.v.; Vernooij, ‘De ware taal vanhet lied’, 1995; Smits van Waesberghe, ‘Problemen rond het kerklied’, 1959, pp. 142 e.v.Loosen geeft een overzichtelijke probleemstelling in zijn inleiding bij Makeblijde, Hymnenen gezangen, 1964, p. 93. . In de editie van het Nieu Liedt-boecxken van 1617, 5. Dezeopmerking ontbreekt overigens in de eerste druk van 1614. Vgl. Verstegen, ‘Marginalia’,1948, p. 1270; Demarré, Het katholieke volksliedboek, 1963, p. 30; en Loosen in Makeblijde,Hymnen en gezangen, 1964, p. 93. . Visser, Rovenius, 1966, p. 79; en Loosen inMakeblijde, Hymnen en gezangen, 1964, p. 93. De decreten van Rovenius dateren van 30juni 1628 en 12 december 1638. Dat het katholieke lied ook als kerklied heeft gefunctio-neerd wordt aannemelijk gemaakt door Kat, De geschiedenis der kerkmuziek, 1939, pp. 142-145. . Over de samenkomsten van leken in de Hollandse Zending, zie Spiertz, ‘Gods-dienstig leven’, 1981, p. 348. Voor Stalparts godsdienstoefeningen, zie Mensink, JBSW,1958, p. 123. . ‘Cleyne Ghetyden van alle Godts lieve Heylighen’, in: Makeblijde, Den Berch der Gheestelicker Vreughden, 1618, pp. 108-122; Vgl. Loossen in: Makeblijde,Hymnen en gezangen, 1961, p. 77; Theissing, Over klopjes en kwezels, 1935, p. 99. Dat ookde Latijnse getijdenliturgie in de Noordelijke Nederlanden wordt voortgezet blijkt uit het feit dat Theodotus een complete liturgie van vespers en completen opneemt, vanaf p. 722. Ook op het Amsterdamse Begijnhof wordt het koorgebed op zondagen en belang-rijke feestdagen voortgezet, blijkens een noot in een gezangboek van 1609. Zie Kat, Degeschiedenis der kerkmuziek, 1939, p. 83. . Apostolisch vicaris Neercassel spreekt voorlatere jaren van dagelijkse gebedsdiensten op het Delftse Bagijnhof, zie Brom, ‘Neerkasselsbestuur van 1662 tot 1676’, 1890, p. 210: Ultrajecti, Delphis, Harlemi, Goudae, Rotterodamiinhabitant aedes sibi contiguas et oratoriis proximas, ad quae matutinis horis solent conveniretum meditandi, tum commune orandi aut psallendi causa audiendique sacrum, quod festisDominicisque diebus musico cantu solent exornare. . ‘Tot de Jonckheyt van Brugghe’, in:Het Prieel, 1609, pp. 5 e.v.

Page 164: Hemelse voorbeelden

De katholieken in de Noordelijke Nederlanden kunnen hun geloof welis-waar niet zo vrij belijden als de gelovigen tot wie Het Prieel zich richt, maarmen kan gevoeglijk aannemen dat ook zij zingen, tijdens het werk,66 bin-nenshuis en tijdens wandelingen, in de vrije tijd en wellicht zelfs op momen-ten van vervolging.67 De bronnen wijzen op drie specifieke contexten waar-in de kloppen – de groep waarop het Gulde-Iaer zich in eerste instantie lijkt

te richten – geestelijke liederen hebben gezon-gen: het zingen is een element in de catechis-muslessen die zij verzorgen, het heeft een plaatsin hun onderlinge samenkomsten en is ten slot-te ook een belangrijke vorm van vrijetijdsbeste-ding in de kloppengemeenschappen.

Het gebruik van liederen voor de catechi-satie is in de zeventiende eeuw gemeengoed:zojuist is het voorwoord van Het Prieel al aange-haald dat hierop wijst, maar ook andere bron-nen bevestigen dit.68 Nu kunnen de heiligen-liederen van de incidenteel wel eens tijdensde catechisatieles zijn gebruikt, het lijkt echterniet aannemelijk dat de bundel het Gulde-Iaerspeciaal met het oog daarop is geschreven. Uit-gangspunt is immers een dagelijks gebruik endaaraan kan de catechismusles niet voldoen. Devormgeving van de liederen is bovendien zoda-nig dat de bundel voor de katholieke jeugdwaarschijnlijk te hoog gegrepen is geweest. Alsde kloppen van het Delftse Bagijnhof liederenhebben ingelast in de catechisatielessen, danzullen ze misschien een enkele keer het heili-genlied van de dag hebben benut, maar waar-

schijnlijk vaker het Extractum katholicum hebben gebruikt of andere specia-le, eenvoudig opgezette catechisatieliederen.69

Uitvoering van liederen van het Gulde-Iaer tijdens de recreatie en in desamenkomsten van de kloppen is aannemelijker. Op het Delftse Bagijnhof iszingen een belangrijke vorm van vrijetijdsbesteding. De levensbeschrijvingvan Stalpart zegt hierover: ‘Hij maeckten weijnich tijts van tytelicke recre-atie. [...] En als hij iemant recreatie wilden aendoen, dat geschieden ordina-ris met geestelicke lofsangen, die hy selfs dichten, want hij was een goedchristen poet.’70 Ook van andere gemeenschappen van klopjes is bekend dater veel wordt gezongen, onder begeleiding van een orgeltje en een strijkin-strument.71 De bundels van het Gulde-Iaer veronderstellen een zekere graadvan muzikale organisatie. Niet alleen wordt uitgegaan van een vrijwel dage-lijks zingen, maar ook zijn er meerstemmige zettingen (systematisch in de en her en der verspreid in de ) die slechts met een geoefend koor en

Filippo Neri (1515-1595), de charisma-tische stichter der oratorianen. Gravurevan Hieronymus Wierix (1553-1619)(foto: Brussel, 1891)

Page 165: Hemelse voorbeelden

onder leiding van een dirigent kunnen worden uitgevoerd. In de levensbe-schrijving van Stalpart wordt verteld dat de priester een kloppenkoortjeheeft opgericht en zelf de leiding neemt bij het repeteren van de liederen:‘Int musijck daer toe hadt ons Er. vader geordineert omtrent de twintichmachden, die hij zelfs ten deele leerden, want hij was een goedt musicijn; datcanmen zien in al zijn dichten, ende hadt beneffens een engelsch stem.’72 Zolijkt het er dus op dat de liederen een functie hebben gehad tijdens muzikalesamenkomsten met een min of meer gestructureerd karakter, en niet alleenhet repertoire vormden van een toevallige of aan de kloppen afzonderlijkovergelaten muzikale vrijetijdsbesteding.

De bronnen verschaffen geen informatie over de frequentie van dergelij-ke muzikale samenkomsten; het is niet uitgesloten dat het om dagelijksesamenkomsten gaat. De dichter getroost zich immers moeite om op elke dagminstens één lied in zijn bundel op te nemen, en een ritme van dagelijkse bij-eenkomsten, met een stichtelijk karakter, was voor kloppen heel gebruike-lijk.73 Daarbij kan gewezen worden op een interessante Italiaanse parallelvan dagelijkse samenkomsten waarin de muziek en het heiligenleven eenbelangrijke plaats hebben gehad, een traditie die Stalpart bovendien uiteigen ervaring heeft gekend. Zoals we al hebben gezien heeft Stalpart inRome in een gemeenschap gewoond die nauw aansloot bij die van de orato-rianen, en daarbij heeft hij ongetwijfeld ook deelgenomen aan de Romeinseoratorium-bijeenkomsten van de congregatie van Filippo Neri: dagelijkse,ongeveer twee uur durende samenkomsten die openstonden voor mensenvan buiten en waarin onder meer lezingen van de Schrift en van heiligenle-vens, preken over de kerkgeschiedenis en uitvoeringen van meerstemmigemotetten en lofgezangen op het programma stonden.74 Tijdens dit soort

165

. Bij het handwerk was zingen gewoon, zie de algemene en destijds baanbrekende studievan Bücher, Arbeit und Rhythmus, 1909. In het lied van Asella (492.6) wordt het beeldopgeroepen van gezang en gebed tijdens het werken; wellicht een spiegel van de eigen tijd?. Over het vrijmoedig zingen van religieus vervolgden in de zestiende eeuw, zie Grijp,‘Zingend de dood in’, 1997, pp. 118 e.v. . Theodotus zegt in zijn voorwoord van HetParadys, 1621, p. 5: ‘onder de kinder-leer, en in vergaderingen der Broederschappen ofte andere ghelegentheden, eenige van dusdanighe lof-sanghen te singhen dunckt my niet onbequaem’. Over kloppen die muziek hanteren bij de catechisatie, zie Monteiro,Geestelijke maagden, 1996, p. 92. Meer algemeen Helmer, Den Gheestelijcken Nachtegael,1966, pp. 1-2; Beuken, ‘Catechese en zanglust’, 1938, p. 34; Frutsaert, ‘Zingendekatechismus’, 1933. Over het gebruik van muziek bij catechese door jezuïeten, zieRostirolla, ‘Laudi e canti religiosi’, 1990, pp. 673 e.v., en Moser, Verkündigung durchVolksgesang, 1981, pp. 72 e.v. . In Het Prieel (1617) bijvoorbeeld staat op p. 286 eentypisch catechisatielied; in Theodotus’ Paradys, 1638, pp. 702 e.v. is er een afdeling vanvijf catechisatieliederen. . De Reeck, ‘De liefde ende patientie Christi’, 1958, p. 203.. Kat, De geschiedenis der kerkmuziek, 1939, pp. 59-62; Monteiro, Geestelijke maagden,1996, p. 191. . De Reeck, ‘De liefde ende patientie Christi’, 1958, pp. 202-203. . Monteiro, Geestelijke maagden, 1996, p. 191. Neercassel noemt het belang van muziekop zondagen, zie noot 64. . Cistellini, San Filippo Neri, 1989, deel , pp. 77 e.v.;Rostirolla, ‘La musica a Roma al tempo del Baronio’, 1985, p. 596; Fenlon, ‘Music andReform in Sixteenth-Century Italy’, 1990, pp. 880 e.v.

Page 166: Hemelse voorbeelden

Titelpagina van de (detail). Instrumentalisten begeleiden de (solo)zangers in de kapel (foto: Nijmegen)

Caecilia, met vijfstemmig vocaal werk en orgelbegeleiding. Gravure van Jan Sadeler(1550-1600) naar Maerten de Vos (1532-1603) (foto: Utrecht, g 00207)

166

Page 167: Hemelse voorbeelden

samenkomsten had bijvoorbeeld Baronius grote delen van zijn kerkgeschie-denis in wording, de Annales Ecclesiastici, voorgelezen – een werk waaraanverschillende liederen van Stalpart hun stof ontlenen. Ook was er tijdensdeze bijeenkomsten speciale aandacht voor de hagiografie: elementen uit hetleven van de heilige die op die dag werd gevierd werden geënsceneerd en ineen rollenspel opgevoerd.75 De meerstemmige muziek had een dermatebelangrijke plaats in deze bijeenkomsten dat het genre van het oratorium erzijn naam aan ontleende.76

In Rome had Stalpart dus reeds kennisgemaakt met dagelijkse samen-komsten van religieuzen waarin onder meer geestelijke en hagiografischelezingen centraal stonden die met meerstemmige muziek werden omlijst.Heeft hij zich hierdoor laten inspireren bij de opzet van zijn Gulde-Iaer,waarin deze elementen zijn samengevoegd? Stalpart lijkt de Romeinse for-mule aan de Nederlandse situatie te hebben aangepast: in plaats van eenlange, dagelijkse samenkomst van priesters en een publiek van belangstel-lenden uit de stad, gaat het nu om waarschijnlijk kortere, maar eveneensregelmatige samenkomsten van kloppen in een huiskamersfeer. De verschil-lende elementen die onderdeel waren van de oratoriumbijeenkomsten, zoalsgeestelijke en hagiografische lezingen en muziek, zijn gehandhaafd en in deliederen van het Gulde-Iaer geïntegreerd.77 Ofschoon we geen bronnen heb-ben die dit bevestigen, is het niet ondenkbaar dat ook in Delft het zingen vande liederen werd gecombineerd met enkele erop aansluitende lezingen uithet heiligenleven: de liederen veronderstellen soms, zoals we hebben gezien,bekendheid met het heiligenleven. Het overnemen van een traditie van deoratorianen was in de Hollandse Zending overigens geen geïsoleerd ver-schijnsel: alom in de Republiek was er onder de seculieren grote belangstel-ling voor het oratorium en zijn organisatievormen.78

Hoe werden de liederen tijdens de kloppensamenkomsten uitgevoerd?Hoewel samenzang voor de liederen van het Gulde-Iaer niet is uitgesloten,moeten we waarschijnlijk denken aan beurtzang of aan een uitvoering meteen koortje van geoefende stemmen, terwijl er ook een publiek was dat toe-hoorde.79 In het voorwoord van de wordt verwezen naar de praktijk om

167

. Dit lijkt op de vertoningen waarvan de levensbeschrijving van Stalpart spreekt, zie p. 176. . Bianchi, ‘I primi sviluppi’, 1985; Rostirolla, ‘La musica a Roma al tempo delBaronio’, 1985, pp. 647-648; Fenlon, ‘Music and Reform’, 1990, pp. 888 e.v. Voor eenoverzicht van de twaalf liedbundels van het oratorium die tussen 1563 en 1609 verschijnen,zie Rostirolla, ‘Laudi e canti religiosi’, 1990, p. 820. . Van Leeuwen, ‘Van Jubeljaar totGulden Jaar’, 2000. . Frijhoff en Spies, 1650. Bevochten eendracht, 1999, pp. 389-390;Visser, Rovenius, 1966, p. 19. . Zie noot 12. In een vergelijkbare bundel als DenGheestelijcken Nachtegael wordt bijvoorbeeld in de voorrede gesproken van sangers endetoehoorders. Ook Stalpart zelf spreekt van hoorders (zie volgende noot). Over het zingen inkleine kring, zie Grijp, Het Nederlandse lied, 1991, p. 30. Voor de uitvoeringspraktijk vanStalparts liederen, zie Van der Heijden in , Madrigalia, 1960, pp. 43 e.v., 278 e.v.;Kossmann, ‘Stalparts madrigalen’, 1961; Mensink en Böhmer in de inleiding van de ,1968, pp. 28 e.v.; Böhmer, ‘Een 17e-eeuwse meerstemmige liedbundel’, 1972.

Page 168: Hemelse voorbeelden

lange liederen om en om eenstemmig en meerstemmig te zingen.80 Ook eenkerstlied op een oude melodie wordt om en om eenstemmig in het Latijn enmeerstemmig in het Nederlands gezongen.81 Bij lange liederen staat soms deaanduiding Hier machmen eyndighen, die ’t belieft die gaet voort; een enkelemaal staat er echter de devotarissen [= de klopjes] singhen voort,82 wat op-nieuw kan wijzen op een combinatie van samenzang en voorzang. Hetspreekt voor zich dat ook refreinliederen en liederen met uitgewerkte dialo-gen een afwisseling van solozang, voorzang en samenzang mogelijk maken.83

Het is niet geheel duidelijk hoe men met de meerstemmige zettingenomging: wellicht werden de lage partijen door Stalpart en eventueel anderemannen gezongen, of misschien werden ze instrumentaal ingevuld. De sys-tematische keuze van vier- of vijfstemmig repertoire doet veronderstellendat een meerstemmige uitvoering in elk geval geen probleem vormde. Hetlijkt er dus op dat de liederen van het Gulde-Iaer inderdaad, zoals ze zelf zeg-gen, door stemmen grof en fijn (laag en hoog, 193.1, 379.1, 467.1) gezamenlijkzijn uitgevoerd.

168

. Des sal wederom staen te haerder discretie, soo wanneer hen den lust oft den tijd toelaet, allede vaersen des Lofsanghs te singhen, de selvighe alsoo te menageren, datse niet al te gader achtermalkander in Musijck [meerstemmig], maer by beurten, d’ eene simpel, d’ ander in Musijck,alternis versibus [om de strofe], ghesonghen moghen worden, ende dat tot veranderingh endemeerder lust, soo van den hoorders, als van de Sanghers selfs, voorwoord van de , p. 80. . Bij lied 526 staat: Dese Lofsang word bequamelijck gesongen tusschen het Latijn / om d’andere vaers in Musijck. . 143, 460 en 523. . Zie p. 175.