Handboek Citroen C1 2010NL

download Handboek Citroen C1 2010NL

of 89

description

Handleiding/ handboek Citroën C1 (2010), NL - Nederlands, Dutch

Transcript of Handboek Citroen C1 2010NL

IN EEN OOGOPSLAGOPENEN Sleutel met afstandsbediening Handbediende centrale vergrendeling Starten

A. Vergrendelen van de auto. B. Ontgrendelen van de auto. 48

C. Vergrendelen/ontgrendelen van de auto van binnenuit (bestuurderszijde).

1. 2. 3. 4.

Stand stop. Stand Accessoires (1e stand). Stand Aan (2e stand). Stand Starten.

4

IN EEN OOGOPSLAGOPENEN Brandstoftank Motorkap

Open de brandstoftankklep, steek de sleutel in het slot en draai deze iets naar links en weer terug naar rechts. De sleutel staat weer in de oorspronkelijke stand en de tankdop is ontgrendeld.

Verwijder de sleutel en draai de dop los. Draai de dop na het tanken weer helemaal rechtsom dicht tot de dop klikt en sluit de brandstoftankklep. Inhoud brandstoftank: ongeveer 35 liter.

Minimumbrandstofniveau Als dit blokje knippert in combinatie met een geluidssignaal, zit er nog ongeveer 5 liter brandstof in de tank. 53 1. 2. 3. Ontgrendeling binnenzijde. Ontgrendeling buitenzijde. Motorkapsteun. 68

5

IN EEN OOGOPSLAGINTERIEURExtra aansluiting voor draagbare apparatuur Deze aansluiting is geschikt voor een groot aantal MP3-spelers, zodat u tijdens het rijden naar uw favoriete muziek kunt luisteren. Zie het hoofdstuk "Audio" voor de gebruiksvoorwaarden. 25

SensoDrive versnellingsbak Bij deze elektronisch bediende handgeschakelde versnellingsbak met vijf versnellingen kunt u kiezen tussen het comfort van de automatische bediening en het plezier van het handmatig schakelen. 65

Handbediende airconditioning Dit airconditioningssysteem zorgt voor een optimale luchtverdeling en temperatuur in het interieur. 35

6

IN EEN OOGOPSLAGCOCKPIT1. Hendel motorkapontgrendeling 2. Koplampverstelling 3. Uitschakelen airbag aan passagierszijde 4. Verstelbaar en afsluitbaar zijventilatierooster 5. Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers 6. Airbag bestuurder Claxon 7. Zekeringkast dashboard (links en rechts onder de bekleding van het instrumentenpaneel) 8. Toerenteller 9. Bediening buitenspiegel passagierszijde 10. Schakelaar ruitbediening passagierszijde 11. Versnellingshendel 12. Bekerhouder 13. Hoogteverstelling stuurwiel

7

IN EEN OOGOPSLAGCockpit1. Bediening buitenspiegel bestuurderszijde 2. Instrumentenpaneel 3. Ruitenwisserschakelaar 4. Contact-/stuurslot 5. Alarmknipperlichten 6. Opbergvak 7. Luchtverdeelrooster 8. Voorruitontwaseming 9. Airbag passagier 10. Verstelbaar en afsluitbaar zijventilatierooster 11. Opbergbox 12. Autoradio 13. Bedieningspaneel ventilatie, verwarming of airconditioning 14. Opbergvak 15. 12V-aansluiting (maximaal 120 W) 16. Handrem 17. Schakelaar ruitbediening bestuurderszijde

8

IN EEN OOGOPSLAGCOMFORT Voorstoelen

1. Verstellen in lengterichting.

2. Verstellen van de hoek van de rugleuning.

3. Toegang tot de achterbank. 38

9

IN EEN OOGOPSLAGCOMFORT Elektrisch bedienbare ruiten vr Buitenspiegels Stuurwiel verstellen (met stuurbekrachtiging)

A. Schakelaar voor openen en sluiten. Druk op de schakelaar A of trek hem omhoog. 50

B. Hendel verstelling buitenspiegels. Tijdens het parkeren kunnen de buitenspiegels handmatig worden in- en uitgeklapt. 37

C. Hendel ontgrendeling/ vergrendeling hoogteverstelling stuurwiel. 1. Hendel ontgrendeld. 2. Hendel vergrendeld. 37

10

IN EEN OOGOPSLAGZICHT Lichtschakelaar Ruitenwisserschakelaar

Koplampen en achterlichten Ring A Lichten uit.

Mistachterlicht Ring B

Parkeerlicht.

Ruitenwissers vr MIST En keer wissen. OFF Uit. INT Interval. LO Normale snelheid (matige regenval). HI Hoge snelheid (hevige neerslag).

55

Dim-/grootlicht.

Ruitenwisser en -sproeier achter Ring C 56

11

IN EEN OOGOPSLAGVENTILATIE VerwarmingAchterruitverwarming

AirconditioningRegeling luchtopbrengst Achterruitverwarming Airconditioning aan / uit

Regeling luchtverdeling

Temperatuurregeling

Regeling luchtverdeling

Temperatuurregeling

34

Regeling luchtopbrengst

35

Luchtrecirculatie / toevoer van buitenlucht

12

IN EEN OOGOPSLAGVENTILATIE Tips voor instellingen in het interieur

Verwarming of handbediende airconditioning Gewenste werking Luchtverdeling Luchtopbrengst Luchtrecirculatie / Toevoer van buitenlucht

Temperatuur

Handbediende airconditioning

WARM

KOUD

ONTWASEMEN ONTDOOIEN

13

IN EEN OOGOPSLAGCONTROLE TIJDENS HET RIJDEN Instrumentenpaneel Controle-/ waarschuwingslampjes Optie ASR/ESP

A. B. C.

Toerenteller Display Brandstofniveaumeter 17

Als het contact wordt aangezet, gaan de oranje en rode controle- en waarschuwingslampjes branden. Bij draaiende motor moeten deze lampjes weer uitgaan. Raadpleeg de desbetreffende bladzijde als er lampjes blijven branden. 18

Het elektronisch stabiliteitsprogramma (ASR/ESP) zorgt voor een optimale wegligging van de auto. Raadpleeg de desbetreffende bladzijde voor meer informatie over de juiste werking. 59

14

IN EEN OOGOPSLAGVEILIGHEID Uitschakelen airbag aan passagierszijde ISOFIX-bevestigingen

1. Steek de sleutel in de schakelaar. 2. Selecteer de stand "OFF". 3. Houd de schakelaar in dezelfde stand en verwijder de sleutel. Airbag aan passagierszijde uitgeschakeld Het controlelampje blijft branden zolang de airbag aan passagierszijde is uitgeschakeld. 63

Uw auto voldoet aan de nieuwe ISOFIX-normen. De achterzitplaatsen zijn uitgerust met de voorgeschreven ISOFIX-bevestigingen. Elke zitplaats is voorzien van drie bevestigingsringen: - twee onderste bevestigingsringen A, die zich tussen de rugleuning en de zitting van de zitplaats bevinden, - n bovenste bevestigingsring B, de TOP TETHER-bevestiging, onder aan de achterzijde van de rugleuning.

De ISOFIX-kinderzitjes beschikken over twee sloten en/of een riem die eenvoudig aan deze ringen kunnen worden verankerd (zie stickers of markering op het metalen deel op de achterzijde van de rugleuning. 44

Waarschuwingslampje autogordel bestuurder niet vastgemaaktBij het aanzetten van het contact gaat dit waarschuwingslampje knipperen zolang de bestuurder zijn autogordel niet heeft vastgemaakt. Vanaf een snelheid van ongeveer 15 km/h knippert het waarschuwingslampje in combinatie met een geluidssignaal zolang de bestuurder zijn autogordel niet heeft vastgemaakt.

15

IN EEN OOGOPSLAGRIJDEN SensoDrive versnellingsbakStand EASY (automatische stand)

Handgeschakelde versnellingsbak

Starten van de auto Trap als de handrem is aangetrokken het rempedaal in en selecteer de stand N om de motor te starten. Houd het rempedaal ingetrapt en selecteer de stand R, E of M. Zet de handrem vrij, laat het rempedaal los en geef voorzichtig gas. 65

Selecteer met de selectiehendel de stand E. De ingeschakelde versnelling verschijnt op het display van het instrumentenpaneel. De versnellingsbak kiest voortdurend de meest geschikte versnelling. 66 Handmatige stand Zet de selectiehendel in de stand M en beweeg de selectiehendel: - naar achteren ("+") om op te schakelen, - naar voren ("-") om terug te schakelen. De ingeschakelde versnelling verschijnt op het display van het instrumentenpaneel. 66

Trap het koppelingspedaal helemaal in wanneer u schakelt.

Achteruitversnelling Beweeg de versnellingspook helemaal naar rechts en dan naar achteren om de achteruitversnelling in te schakelen. De achteruitversnelling kan uitsluitend worden ingeschakeld als de auto stilstaat en de motor stationair draait.

16

CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN

1

TOERENTELLERDicht bij het maximumtoerental: schakel, als de wijzer van de toerenteller in het rode gebied komt, over naar de volgende versnelling.

INSTRUMENTENPANEEL1. 2. 3. 4. 5. Nulstelling dagteller Display pictogrammen Richtingaanwijzers Snelheidsmeter Brandstofniveaumeter 6. Kilometerteller/dagteller 7. Controlelampje mistachterlicht 8. Controlelampje grootlicht 9. Controlelampje dimlicht 10. Schakelstandindicatie van de SensoDrive versnellingsbak

17

1

CONTROLE TIJDENS HET RIJDENCONTROLE-/WAARSCHUWINGSLAMPJESControlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen Zet de handrem vrij zodat het controlelampje uitgaat; trap het rempedaal in. Houd u aan de veiligheidsvoorschriften. Raadpleeg het hoofdstuk "Veiligheid" voor meer informatie over de handrem. Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Zet het contact af en neem contact op met het CITRON-netwerk of met een gekwaliceerde werkplaats. Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Parkeer de auto, zet het contact af en raadpleeg het CITRON-netwerk of een gekwaliceerde werkplaats. Vul het niveau bij met een vloeistof voorzien van een artikelnummer van CITRON. Als het probleem zich blijft voordoen, laat het systeem dan controleren bij het CITRON-netwerk of bij een gekwaliceerde werkplaats. Zet de auto zo snel mogelijk op een veilige plaats stil. Zet het contact af en raadpleeg het CITRON-netwerk of een gekwaliceerde werkplaats.

Handrem

permanent.

De handrem is aangetrokken of niet goed vrijgezet.

STOP

permanent, in combinatie met een ander waarschuwingslampje. permanent, in combinatie met het waarschuwingslampje STOP.

Dit waarschuwingslampje brandt bij een te lage motoroliedruk of bij een te hoge koelvloeistoftemperatuur.

Motoroliedruk

De motoroliedruk is te laag.

permanent. Remsysteem permanent, in combinatie met het waarschuwingslampje ABS.

Het remvloeistofniveau is te laag.

Er is een storing in het remsysteem.

18

CONTROLE TIJDENS HET RIJDENControlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen De normale remwerking blijft behouden. Rijd voorzichtig met lage snelheid en raadpleeg zo snel mogelijk het CITRON-netwerk of een gekwaliceerde werkplaats. Deze functie verbetert de aandrijving en zorgt voor een betere koersstabiliteit.

1

Antiblokkeersysteem (ABS)

permanent.

Er is een storing in het antiblokkeersysteem.

permanent. Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP/ASR) permanent.

De ASR en/of het ESP zijn actief.

Storing in de ASR of het ESP.

Laat het systeem controleren bij het CITRON-netwerk of bij een gekwaliceerde werkplaats. Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Wacht met het eventueel bijvullen van de koelvloeistof tot de motor is afgekoeld. Als het probleem zich blijft voordoen, raadpleeg dan het CITRON-netwerk of een gekwaliceerde werkplaats. Het lampje moet doven zodra de motor wordt gestart. Raadpleeg het CITRON-netwerk of een gekwaliceerde werkplaats als dit niet het geval is. De airbags worden bij een aanrijding mogelijk niet meer geactiveerd. Laat het systeem controleren bij het CITRON-netwerk of bij een gekwaliceerde werkplaats.

Koelvloeistoftemperatuur

permanent.

De temperatuur van de koelvloeistof is te hoog.

tijdelijk. Airbags knippert.

Het lampje brandt gedurende enkele seconden en dooft als het contact wordt aangezet.

Er is een storing in minimaal een van de airbags.

19

1

CONTROLE TIJDENS HET RIJDENControlelampje brandt Oorzaak De schakelaar van de passagiersairbag staat in de stand "OFF". De frontairbag aan passagierszijde is uitgeschakeld. In dit geval kunt u een kinderzitje met de "rug in de rijrichting" plaatsen. Er is een storing in het laadstroomcircuit van de accu (vervuilde of losgeraakte accuklemmen, aandrijfriem dynamo ontspannen of gebroken...). Er is een storing met betrekking tot de elektrische stuurbekrachtiging. Acties / Opmerkingen

Uitschakelen passagiersairbag

permanent.

Zet de schakelaar in de stand "ON" om de frontairbag aan passagierszijde in te schakelen. Bevestig in dit geval op deze zitplaats geen kinderzitje met de "rug in de rijrichting".

Laadstroom accu

permanent.

Het lampje moet bij het starten van de motor uitgaan. Parkeer de auto op een veilige plek. Raadpleeg het CITRON-netwerk of een gekwaliceerde werkplaats als dit niet het geval is. Rijd voorzichtig en met lage snelheid. Laat het systeem controleren door het CITRON-netwerk of door een gekwaliceerde werkplaats.

Elektrische stuurbekrachtiging

permanent. knippert, bij snelheden hoger dan 15 km/h in combinatie met een geluidssignaal.

Autogordel aan bestuurderszijde niet vastgemaakt (volgens uitvoering)

De bestuurder heeft zijn autogordel niet vastgemaakt.

Trek aan de gordel en klik de gesp vast in de gesphouder.

Emissieregeling

permanent.

Er is een storing in de emissieregeling.

20

Het waarschuwingslampje moet doven als de motor wordt gestart. Raadpleeg zo snel mogelijk het CITRON-netwerk of een gekwaliceerde werkplaats als dit niet het geval is.

CONTROLE TIJDENS HET RIJDENControlelampje SensoDrive versnellingsbak brandt Oorzaak De SensoDrive versnellingsbak is defect. Acties / Opmerkingen Raadpleeg zo snel mogelijk het CITRON-netwerk of een gekwaliceerde werkplaats.

1

permanent.

21

1

CONTROLE TIJDENS HET RIJDENKILOMETERTELLER/ DAGTELLER

BRANDSTOFNIVEAUMETERAls het contact wordt aangezet, wordt afhankelijk van de geselecteerde weergave bij het afzetten van de motor, de kilometerteller of de dagteller weergegeven. Druk op de knop 1 om afwisselend de kilometerteller en de dagteller weer te geven: - bij de kilometerteller wordt "ODO" weergegeven, - bij de dagteller wordt "TRIP" weergegeven. Houd als de dagteller wordt weergegeven de knop 1 ingedrukt om de dagteller op nul te zetten. De brandstofniveaumeter geeft de resterende hoeveelheid brandstof aan: - 1/1 en zes blokjes: de brandstoftank is vol. - R en een knipperend blokje: de brandstoftank is bijna leeg. Te laag brandstofniveau Als het brandstofniveau te laag is, gaat het laatste blokje knipperen in combinatie met een geluidssignaal. U kunt, afhankelijk van de rijomstandigheden en de motoruitvoering, minder dan 50 km met de resterende hoeveelheid brandstof rijden. De resterende hoeveelheid brandstof bedraagt nog ongeveer 5 liter. Als het blokje sneller begint te knipperen, bedraagt de resterende hoeveelheid nog ongeveer 3 liter. Als de auto is gestrand met een lege brandstoftank, moet minimaal 5 liter brandstof worden getankt.

22

CONTROLE TIJDENS HET RIJDENSCHAKELSTANDINDICATOR SENSODRIVE VERSNELLINGSBAK Werking:1e versnelling

1

2e versnelling

3e versnelling Selectiehendel in de stand EASY (automatische stand) De aanduiding "E" verschijnt om aan te geven dat deze stand is geselecteerd. De aanduiding verdwijnt als de handgeschakelde stand wordt geselecteerd. Selectiehendel in de handgeschakelde stand De aanduiding "M" verschijnt om aan te geven dat deze stand is geselecteerd. De aanduiding verdwijnt als de stand EASY wordt geselecteerd. "Neutral" (Neutraalstand) "Reverse" (Achteruitversnelling)

4e versnelling

5e versnelling

Waarschuwingslampje "!" Als dit lampje bij draaiende motor gaat branden, duidt dit op een storing in de SensoDrive versnellingsbak. Raadpleeg het CITRON-netwerk of een gekwaliceerde werkplaats.

23

2

AUDIOALGEMENE FUNCTIESInstellen van de tijd: langer dan 2 seconden indrukken / Toegang tot de audio-instellingen

Aan / uit

Selecteren van de radiofunctie: externe functie (of CD-speler of -wisselaar)

Instellen van de uren / Audio-instellingen

Volumeregeling

Aansluiting voor externe, draagbare apparatuur (MP3-speler, ...)

Instellen van de minuten / Audio-instellingen

24

AUDIOAan / uitDruk, als het contact aan is of in de stand accessoires staat, op deze knop om de radio in of uit te schakelen. Na het afzetten van de motor wordt de autoradio na 30 minuten automatisch uitgeschakeld om te voorkomen dat de accu ontladen raakt.

2

VolumeregelingDruk herhaaldelijk op de bovenzijde van deze toets om het geluidsvolume te verhogen en op de onderzijde van deze toets om het te verlagen.

Aansluiting voor externe apparatuurHet audiosysteem is voorzien van een aansluiting "AUX", waarop draagbare apparatuur (bijv. een MP3-speler) kan worden aangesloten. Sluit de apparatuur aan en druk op deze toets om de apparatuur te gebruiken. Het geluidsvolume en de audio-instellingen van de apparatuur kunnen worden ingesteld met de toetsen van de autoradio. Druk op de toets AM/FM om de functie AUX te onderbreken. Bij het gebruik van een MP3-speler: voor een goed geluidsniveau is het raadzaam het geluidsvolume van de radio aanzienlijk te verhogen (tussen 30 en 60).

Instellen van de tijdDruk langer dan 2 seconden op deze knop; de tijdsweergave gaat knipperen: - druk op deze knop om de uren in te stellen, - druk op deze knop om de minuten in te stellen. Als de knop gedurende enkele seconden niet wordt ingedrukt, wordt de functie automatisch beindigd.

Audio-instellingenDruk herhaaldelijk op deze toets om achtereenvolgens de bassen (BASS), de hoge tonen (TREB), de geluidsverdeling voor/achter (FAD), en de balans links/rechts (BAL) in te stellen. Stel de geselecteerde functie in met behulp van deze twee toetsen.

Als de toetsen gedurende enkele seconden niet worden ingedrukt, wordt de functie automatisch beindigd.

25

2

AUDIORADIOFunctie TA aan/uit: voorrang aan verkeersinformatie

Selecteren van het golfbereik AM/FM (FM1, FM2, FM3)

Autostore: automatisch opslaan van 6 zenders op de AM- en FM3-band

Functie AF aan/uit: alternatieve frequentie

Automatisch zoeken naar een zender met een hogere frequentie: twee keer indrukken / Beluisteren van de achtereenvolgende zenders

Selecteren van het programmatype (radio): News, Sports, Talk, Pop, Classics

Handmatig afstemmen op een zender met een hogere frequentie

Selecteren van de voorkeuzezender / opslaan van een zender: langer dan 2 seconden indrukken

Handmatig afstemmen op een zender met een lagere frequentie

26

AUDIOStereo-ontvangstBij ontvangst van een stereo-uitzending wordt automatisch de stereoweergave geactiveerd en geeft het display de aanduiding "ST" weer. Bij een slechtere ontvangst van de zender gaat de radio over op de monoweergave en verdwijnt de aanduiding "ST".

2

Automatisch afstemmenDruk twee keer op deze toets om de volgende zender te selecteren. Druk kort op deze toets om alle beschikbare zenders van de FM-band gedurende drie seconden te beluisteren. Druk nogmaals op de toets om deze functie te annuleren. Als de voorrang aan verkeersinformatie TA is geselecteerd, worden alleen zenders die verkeersinformatie uitzenden geselecteerd.

Handmatig afstemmenDruk kort op een van deze twee toetsen om respectievelijk de volgende of vorige zender te selecteren. Als de toets wordt vastgehouden, blijft de radio in de gekozen volgorde frequenties afzoeken. Het zoeken stopt zodra de toets wordt losgelaten.

Selecteren van de radiofunctieDruk op deze toets.

Selecteren van het golfbereikDruk achtereenvolgens op deze toets om het golfbereik FM1, FM2, FM3 of AM te selecteren.

Handmatig opslaan van zenders

Kies de gewenste zender. Houd een van de voorkeuzetoetsen "1" t/m "6" langer dan 2 seconden ingedrukt. Een geluidssignaal geeft aan dat de desbetreffende zender is opgeslagen.

27

2

AUDIOAutomatisch opslaan van FM-zenders (autostore)Druk op deze toets. De autoradio slaat automatisch de 6 sterkste AM- en FMzenders in het gebied waar u zich bevindt op. De zenders worden opgeslagen op de AM-band en de FM3band. Als alle gevonden zenders zijn opgeslagen, wordt dit aangegeven door twee geluidssignalen.

Selecteren van een opgeslagen zender

Radio-ontvangstDe ontvangst van uw autoradio wijkt af van de ontvangst van uw radio thuis. De ontvangst van AM- (middengolf) en FM-zenders (frequentiemodulatie) kan door diverse oorzaken worden gestoord. Dit ligt niet aan de kwaliteit van het apparaat, maar aan de opbouw van de radiosignalen en de wijze van verzenden. Bij AM-zenders kunnen er storingen optreden als er onder hoogspanningskabels, in tunnels of onder viaducten wordt gereden. Bij FM-zenders kunnen de afstand van de zender, de reectie van het signaal door grote obstakels (bergen, gebouwen, enz.) en het zenderbereik oorzaak zijn van een mindere ontvangst.

Druk in het desbetreffende golfbereik kort op een van de toetsen "1" t/m "6" om de desbetreffende opgeslagen zender te selecteren.

Als er minder dan 6 zenders worden gevonden, blijven de resterende geheugens leeg: bij elk leeg geheugen verschijnen er drie streepjes op het display van de autoradio.

28

AUDIORDS Gebruik van de functie AF (alternatieve frequentie) op de FM-bandHet RDS (Radio Data System) biedt de mogelijkheid om naar een zender te luisteren, ongeacht de verschillende frequenties die voor deze zender gebruikt worden in de diverse regio's. De radio zoekt steeds de sterkste zender die hetzelfde programma uitzendt. Druk herhaaldelijk op deze toets om de functie in of uit te schakelen. Op het display verschijnt: - "AF" als deze functie is ingeschakeld, - "AF REG" als deze functie is ingeschakeld in combinatie met de regionale functie, - "AF" (knipperend weergegeven) als deze functie wel ingeschakeld, maar niet beschikbaar is.

2

Zoeken naar zenders met een bepaald programmatype (PTY)Met behulp van deze functie kunnen zenders met een specieke programmering (NEWS, SPORTS, TALK, POP, CLASSICS) beluisterd worden. Druk, als FM is geselecteerd, op deze toets: "no pty" wordt weergegeven, druk vervolgens kort op de toets om een programmatype te selecteren. Als gedurende enkele seconden de toets niet wordt ingedrukt, wordt het geselecteerde programmatype opgeslagen. -

EONDit systeem maakt koppelingen tussen zenders in hetzelfde gebied. Bij dit systeem is het mogelijk om automatisch naar andere zenders binnen het gebied over te schakelen die verkeersinformatie uitzenden. De EON-functie werkt alleen als de functie TA is ingeschakeld.

Verkeersinformatie (TA)Druk herhaaldelijk op deze toets om de functie in of uit te schakelen. Als een FM-zender is geselecteerd, verschijnt op het display: - "TP" of "TP EON": als de functie is ingeschakeld zonder dat verkeersinformatie wordt uitgezonden. - "TA" of "TA EON": als het beluisterde radioprogramma wordt onderbroken voor de verkeersinformatie. Druk nogmaals op deze toets om de verkeersinformatie te onderbreken en terug te keren naar het eerder beluisterde programma.

Het volume van de verkeersinformatie is onafhankelijk van het normale volume van de radio. U kunt dit tijdens de uitzending van verkeersinformatie TA instellen met de volumeknop. De instelling wordt opgeslagen en gebruikt bij volgende berichten.

Regionale functie (REG)Sommige gekoppelde zenders zenden op bepaalde tijdstippen op dezelfde frequentie verschillende, regionale programma's uit. Met deze functie kan een regionaal programma worden beluisterd.

29

2

AUDIOCD-SPELER / CD-WISSELAARSelecteren van de volgende track

CD uitwerpen

Selecteren van de geluidsbron: CD-speler, CD-wisselaar of externe geluidsbron

Selecteren van de vorige track

Afspelen van het begin van elke track van de CD: kort indrukken

: versneld vooruitspoelen : versneld terugspoelen

In willekeurige volgorde afspelen van de tracks van de geselecteerde CD

CD-wisselaar: : selecteren van de vorige CD : selecteren van de volgende CD

CD-speler: herhalen van de geselecteerde track / CD-wisselaar, langer dan 2 seconden indrukken: herhalen van de geselecteerde CD

30

AUDIOFUNCTIES VAN DE CD-SPELER EN DE CD-WISSELAAR Selecteren van een track van een CDDruk op deze toets om de volgende track te selecteren. Druk op deze toets om terug te gaan naar het begin van de track die momenteel wordt afgespeeld of de vorige track.

2

FUNCTIES VAN DE CD-SPELER Selecteren van de CD-spelerZodra een CD in de CD-speler wordt gestoken met de bedrukte zijde naar boven gericht, zal de CD-speler de CD automatisch afspelen. Als er al een CD in het apparaat zit, druk dan op deze toets om de CDspeler te selecteren.

Herhalen van een track van de CD (RPT)

Druk op deze toets om de track die wordt afgespeeld te herhalen. Druk nogmaals op de toets om de functie te annuleren.

Uitwerpen van een CDDruk op deze toets om de CD uit de CDspeler te werpen.

Het gebruik van gekraste CD's kan storingen veroorzaken. Gebruik uitsluitend CD's met een ronde vorm.

Versneld afspelenHoud een van deze toetsen ingedrukt om de CD respectievelijk versneld achteruit of vooruit af te spelen. Het versneld afspelen stopt zodra de toets wordt losgelaten.

In willekeurige volgorde afspelen (RAND)Druk als de CD-speler is geselecteerd op deze toets. De tracks van de CD worden nu in een willekeurige volgorde afgespeeld. Druk nogmaals op de toets om weer op normaal afspelen over te schakelen. Als de autoradio wordt uitgeschakeld, wordt de Random-functie geannuleerd.

Introscan (SCAN)Druk op deze toets om het begin van elke track van de geselecteerde CD af te spelen.

31

2

AUDIOFUNCTIES VAN DE CD-WISSELAAR Selecteren van de CD-wisselaarDruk op deze toets.

In willekeurige volgorde afspelen van een CD (RAND)Houd als de CD-wisselaar is geselecteerd deze toets gedurende 2 seconden ingedrukt. De tracks van de geselecteerde CD worden nu in een willekeurige volgorde afgespeeld. Druk nogmaals gedurende 2 seconden op de toets om weer op normaal afspelen over te schakelen.

Herhalen van een CD (RPT)Houd deze toets ingedrukt indien u de geselecteerde CD opnieuw wilt afspelen. Druk nogmaals op de toets om de functie te annuleren. Het gebruik van gekraste CD's kan storingen veroorzaken. Gebruik uitsluitend CD's met een ronde vorm.

Selecteren van een CDDruk op een van deze toetsen van de autoradio om respectievelijk de vorige of volgende CD te selecteren.

32

COMFORTGebruiksadviezenAls de binnentemperatuur zeer hoog blijft nadat de auto lang in de zon heeft gestaan, kunt u het passagierscompartiment kort ventileren. Zorg voor een goede verdeling van de lucht en let erop dat het luchtinlaatrooster, de ventilatieroosters, de luchtkanalen en de uitstroomopeningen onder de voorstoelen niet afgedekt zijn. Zorg ervoor dat het interieurlter, dat zich in de motorruimte onder de voorruit bevindt, in een goede staat verkeert. De lterelementen dienen periodiek te worden vervangen. Laat de lterelementen twee keer zo vaak vervangen als de omstandigheden dit vereisen. Zet de airconditioning 1 tot 2 keer per maand 5 tot 10 minuten aan om het systeem in perfecte staat te houden. Tevens adviseren wij de airconditioning regelmatig te laten controleren om een goede werking van het systeem te waarborgen. Condensvorming in de airconditioning kan ertoe leiden dat er zich een klein plasje water onder de auto vormt, dit is een normaal verschijnsel. Gebruik de airconditioning niet als deze niet koelt en laat het systeem in dat geval door het CITRON-netwerk of een gekwaliceerde werkplaats controleren. De airconditioning bevat geen chloor en is niet schadelijk voor de ozonlaag.

3

VENTILATIE1. Uitstroomopeningen voorruitontwaseming 2. Uitstroomopeningen zijruitontwaseming 3. Zijventilatieroosters 4. Luchtverdeelrooster 5. Uitstroomopeningen voor beenruimte

33

3

COMFORTLuchtstroom naar beenruimte, luchtverdeelrooster en linker en rechter ventilatieroosters. Luchtstroom naar luchtverdeelrooster en linker en rechter ventilatieroosters. De luchtstroom kan worden gevarieerd door de knop in een tussenstand te zetten. 4. Achterruitverwarming Druk bij draaiende motor de schakelaar 4 in, het controlelampje gaat branden. De achterruitverwarming zorgt voor de ontwaseming van de achterruit. Druk nogmaals op de schakelaar 4 om de achterruitverwarming uit te schakelen. Schakel zodra de omstandigheden het toelaten de achterruitverwarming uit om onnodig stroom- en brandstofverbruik te voorkomen.

VERWARMING1. Temperatuurregeling Draai de knop van blauw (koud) naar rood (warm) om de temperatuur naar behoefte in te stellen. 2. Regeling luchtopbrengst Draai bij aangezet contact aan de knop om de gewenste luchtopbrengst te verkrijgen. Gebruik voor een optimaal comfort de stand 0 zo min mogelijk. In de stand 0 blijft er door de rijwind nog wel een kleine luchtstroom gehandhaafd. 3. Regeling luchtverdeling Luchtstroom naar voorruit en zijruiten.

Luchtstroom naar voorruit, zijruiten en beenruimte.

Ontdooien en ontwasemenGa voor het snel ontwasemen van de voorruit en de zijruiten als volgt te werk: - stel de luchtverdeling in op "voorruit en zijruiten", - stel de temperatuur 1 en de luchtopbrengst 2 in op maximaal, - sluit de linker en rechter ventilatieroosters.

Luchtstroom naar beenruimte.

34

COMFORT1. Airconditioning aan/uit Druk bij draaiende motor de schakelaar in, het controlelampje gaat branden. De airconditioning werkt niet als de knop 3 voor de regeling van de luchtopbrengst in de stand 0 staat. 2. Temperatuurregeling Draai de knop van blauw (koud) naar rood (warm) om de temperatuur naar behoefte in te stellen.

3

AIRCONDITIONING1. Airconditioning aan/uit 2. Temperatuurregeling 3. Regeling luchtopbrengst 4. Luchtrecirculatie / toevoer van buitenlucht 5. Regeling luchtverdeling 6. Achterruitverwarming

3. Regeling luchtopbrengst Draai bij aangezet contact aan de knop om de gewenste luchtopbrengst te verkrijgen. Gebruik voor een optimaal comfort de stand 0 zo min mogelijk. In de stand 0 blijft er door de rijwind nog wel een kleine luchtstroom gehandhaafd.

35

3

COMFORT4. Luchtrecirculatie / toevoer van buitenlucht De luchtrecirculatie (de knop 4 naar links) dient om de toevoer van buitenlucht bij stank en stofoverlast af te sluiten. De toevoer van buitenlucht (de knop 4 naar rechts) voorkomt het beslaan van de voorruit en de zijruiten. Als de luchtrecirculatiestand bij vochtig weer wordt gebruikt, bestaat het risico dat de ruiten beslaan. Zet, zodra de omstandigheden dit toelaten, de knop 4 weer in de stand "Toevoer van buitenlucht" om vermindering van de luchtkwaliteit in het interieur en het beslaan van de voorruit en zijruiten te voorkomen. 5. Regeling luchtverdeling Luchtstroom naar voorruit en zijruiten. 6. Achterruitverwarming Druk bij draaiende motor de schakelaar 6 in om de achterruitverwarming in te schakelen. Het controlelampje gaat branden. De achterruitverwarming zorgt voor de ontwaseming van de achterruit. Druk nogmaals op de schakelaar 6 om de achterruitverwarming uit te schakelen. Schakel zodra de omstandigheden het toelaten de achterruitverwarming uit om onnodig stroom- en brandstofverbruik te voorkomen.

Luchtstroom naar voorruit, zijruiten en de beenruimte.

Luchtstroom naar de beenruimte.

Luchtstroom naar de beenruimte, het luchtverdeelrooster en de linker en rechter ventilatieroosters. Luchtstroom naar het luchtverdeelrooster en de linker en rechter ventilatieroosters. De luchtstroom kan worden gevarieerd door de knop in een tussenstand te zetten.

Ontdooien en ontwasemenGa voor het snel ontwasemen van de voorruit en de zijruiten als volgt te werk: - stel de luchtverdeling in op "voorruit en zijruiten", - stel de temperatuur 2 en de luchtopbrengst 3 in op maximaal, - sluit de linker en rechter ventilatieroosters, - zet de luchttoevoerregeling 4 in de stand "Toevoer van buitenlucht", - schakel de airconditioning in door op de toets 1 te drukken.

36

COMFORT

3

SPIEGELS BuitenspiegelsStel de spiegel met behulp van de hendel in de gewenste stand. Inklappen/uitklappen Tijdens het parkeren kunnen de buitenspiegels handmatig in- en uitgeklapt worden.

BinnenspiegelDe binnenspiegel kent 2 standen: - dagstand (normaal), - nachtstand (antiverblinding). De spiegel kan in de dag- en nachtstand gezet worden met behulp van het hendeltje aan de onderzijde.

STUURWIEL IN HOOGTE VERSTELLEN (MET STUURBEKRACHTIGING)Druk bij stilstaande auto de hendel naar beneden om het stuurwiel te ontgrendelen. Zet het stuurwiel in de gewenste stand en trek aan de hendel om het stuurwiel te vergrendelen.

Om veiligheidsredenen mag deze handeling niet tijdens het rijden worden uitgevoerd.

37

3

COMFORT

VOORSTOELEN1. Verstellen in lengterichting Til de hendel op en schuif de stoel naar voren of naar achteren.

2. Rugleuningverstelling Duw de hendel A naar achteren en beweeg de rugleuning in de gewenste richting.

3. Toegang tot de achterbank (3-deurs) Plaats de veiligheidsgordel langs de portierstijl. Duw de hendel A naar achteren om de rugleuning naar voren te klappen en de stoel vooruit te schuiven. Duw de rugleuning om de stoel terug te zetten naar achteren tot de stoel vergrendelt. Verstel de stoel in lengterichting en verstel de rugleuning om de stoel weer in de oorspronkelijke stand te zetten. Zorg ervoor dat het terugzetten van de stoel in de oorspronkelijke stand niet wordt verhinderd.

38

COMFORT

3

ACHTERBANK Neerklappen van de achterbankleuningHet neerklappen geschiedt vanaf de achterzijde van de auto met geopende achterklep: - controleer of de autogordels langs de kanten van de achterbankleuning lopen, - zet de hoofdsteunen in de laagste stand (zie "Hoofdsteunen achter"), - trek bij het neerklappen van de achterbankleuning aan de riem(en) A aan de achterzijde van de rugleuning.

HOOFDSTEUNEN ACHTER* Terugplaatsen van de achterbankleuningKlap de achterbankleuning omhoog en vergrendel deze in de verankering B. Let erop dat de autogordels niet worden vastgeklemd, vooral tussen de leuning en de verankering B. Controleer of de achterbankleuning goed is vergrendeld. De hoofdsteunen achter zijn afneembaar en kunnen in twee standen worden gezet: - omhoog, om ze te gebruiken. - omlaag, als ze niet worden gebruikt. Trek aan de hoofdsteun om hem omhoog te zetten. Druk op de blokkeerpal A en vervolgens op de hoofdsteun om hem omlaag te zetten. Verwijderen: - kantel de rugleuning iets naar voren, - zet de hoofdsteun in de hoogste stand, - druk op de blokkeerpal A en trek de hoofdsteun gelijktijdig omhoog. Terugplaatsen: - kantel de rugleuning iets naar voren, - steek de pennen van de hoofdsteunen in de openingen. Druk op de blokkeerpal A om de hoofdsteun in de laagste stand te zetten. * Volgens uitvoering.

39

3

COMFORTALGEMENE INFORMATIE MET BETREKKING TOT KINDERZITJESHoewel CITRON bij het ontwerp van uw auto veel aandacht heeft besteed aan veiligheidsvoorzieningen voor uw kinderen, is hun veiligheid natuurlijk ook afhankelijk van uzelf. Volg voor een optimale veiligheid de volgende adviezen op: conform de Europese wetgeving dienen kinderen jonger dan 12 jaar of kleiner dan 1,50 m in gehomologeerde, aan het lichaamsgewicht aangepaste kinderzitjes op met veiligheidsgordels of ISOFIX-bevestigingen uitgeruste plaatsen te worden vervoerd*, de veiligste plaats voor het vervoeren van een kind is volgens de statistieken een plaats op de achterbank van uw auto, kinderen tot 9 kg moeten zowel voor- als achterin met de rug in de rijrichting worden vervoerd.

KINDERZITJE OP DE PASSAGIERSSTOEL VOOR"Met de rug in de rijrichting" Wanneer een kinderzitje voor het vervoeren met de rug in de rijrichting op de passagiersstoel voor wordt geplaatst, moet de airbag aan passagierszijde zijn uitgeschakeld. Gebeurt dit niet, dan kan het kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken. "Met het gezicht in de rijrichting" Wanneer een kinderzitje met het gezicht in de rijrichting op de passagiersstoel voor wordt geplaatst, moet de stoel in de middelste stand van de voor-/achterwaartse verstelling worden gezet met de rugleuning rechtop en mag de airbag aan passagierszijde niet worden uitgeschakeld.

-

-

CITRON beveelt u aan kinderen op de achterzitplaatsen van uw auto te vervoeren: - met de rug in de rijrichting tot 2 jaar, - met het gezicht in de rijrichting vanaf 2 jaar.

40

* De regels voor het vervoeren van kinderen zijn per land verschillend. Informeer hiervoor naar de wetgeving in uw land.

Middelste stand

COMFORTDOOR CITRON AANBEVOLEN KINDERZITJESCITRON levert een complete reeks kinderzitjes met artikelnummer die met een driepunts veiligheidsgordel kunnen worden vastgemaakt: Groep 0: vanaf de geboorte tot 10 kg Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg L1 "RMER Baby-Safe Plus" Wordt met de rug in de rijrichting geplaatst. Groep 2 en 3: van 15 tot 36 kg Airbag aan passagierszijde OFF L3 "RECARO Start" L4 "KLIPPAN Optima" Vanaf 6 jaar (ongeveer 22 kg): gebruik alleen de zitverhoging. Groep 1, 2 en 3: van 9 tot 36 kg L2 "KIDDY Life" Omwille van de veiligheid van jonge kinderen (van 9 tot 18 kg) is het gebruik van de gordelbeschermer verplicht.

3

L5 "RMER KIDFIX" Kan aan de ISOFIX-verankeringen van de auto worden bevestigd. Het kind wordt beschermd door de autogordel.

41

COMFORTADVIEZEN VOOR KINDERZITJESDe onjuiste bevestiging van een kinderzitje brengt de veiligheid van het kind in gevaar in geval van een botsing. Zorg ervoor dat de veiligheidsgordel of het tuigje van het kinderzitje, zelfs bij korte ritten, wordt vastgemaakt waarbij de speling ten opzichte van het lichaam van het kind zoveel mogelijk moet worden beperkt. Controleer bij het plaatsen van een kinderzitje dat gebruik maakt van de veiligheidsgordel of deze goed tegen het kinderzitje aangetrokken is en of het zitje stevig vastzit op de stoel van uw auto. Zorg er voor een optimale bevestiging van het kinderzitje "met het gezicht in de rijrichting" voor dat de rugleuning van het zitje tegen de rugleuning van de stoel van de auto aandrukt en dat de hoofdsteun geen belemmering vormt. Als de hoofdsteun verwijderd moet worden, berg deze dan zorgvuldig op om te voorkomen dat de hoofdsteun door de auto vliegt bij krachtig afremmen. Kinderen jonger dan 10 jaar mogen niet met het gezicht in de rijrichting op de passagiersstoel voor worden vervoerd, behalve als de achterzitplaatsen al bezet zijn door andere kinderen of als de achterbank niet bruikbaar, neergeklapt of verwijderd is. Schakel de airbag aan passagierszijde* uit zodra een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorstoel wordt geplaatst. Het kind kan anders bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken. Plaatsen van een zitverhoging Het bovenste gedeelte van de veiligheidsgordel moet over de schouder van het kind liggen zonder de hals te raken. Controleer of de heupgordel goed over de bovenbenen van het kind ligt. CITRON beveelt aan een zitverhoging met rugleuning te gebruiken voorzien van een gordelgeleider ter hoogte van de schouder. Laat uit veiligheidsoverwegingen: - geen kinderen zonder toezicht achter in een auto, - nooit een kind of een dier in een auto achter wanneer alle ruiten gesloten zijn en de auto in de zon staat, - de sleutels nooit binnen bereik van de kinderen in de auto achter. Plaats zonneschermen om uw jonge kinderen tegen de zon te beschermen.

3

* Volgens land van bestemming.

43

3

COMFORTISOFIX-BEVESTIGINGENUw auto voldoet aan de nieuwe ISOFIX-normen. De hieronder aangegeven zitplaatsen* zijn uitgerust met de voorgeschreven ISOFIX-bevestigingen: Elke zitplaats is voorzien van drie bevestigingsringen: De ISOFIX-bevestigingen zorgen voor een veilige, degelijke en snelle montage van het kinderzitje in uw auto. De ISOFIX-kinderzitjes beschikken over twee sloten die eenvoudig aan de onderste bevestigingsringen A kunnen worden verankerd. Sommige kinderzitjes zijn bovendien voorzien van een bovenste bevestigingsriem die kan worden vastgemaakt aan de bovenste bevestigingsring B. Zet om de bovenste bevestigingsriem vast te maken de hoofdsteun van de zitplaats omhoog en steek de haak tussen de hoofdsteun en de rugleuning door. Bevestig de haak aan de bovenste bevestigingsring B en trek de riem aan. Bij een onjuist geplaatst kinderzitje kan het kind bij een aanrijding ernstig letsel oplopen. Raadpleeg het overzicht voor de bevestiging van ISOFIX-kinderzitjes in uw auto, waarin staat vermeld welke kinderzitjes voor uw auto zijn gehomologeerd.

-

twee onderste bevestigingsringen A, die zich tussen de rugleuning en de zitting van de zitplaats bevinden, aangegeven door een sticker,

-

44

n bovenste bevestigingsring B voor de bevestiging van de bovenste riem, de TOP TETHER-bevestiging, aangegeven op het frame van de rugleuning van de achterbank.

* Volgens uitvoering.

COMFORTISOFIX-KINDERZITJE AANBEVOLEN DOOR CITRON EN GEHOMOLOGEERD VOOR UW AUTOHet RMER Duo Plus ISOFIX kinderzitje (gewichtsgroep B1) Groep 1: van 9 tot 18 kg

3

Dit wordt met het gezicht in de rijrichting geplaatst. Het is voorzien van een bovenste riem voor verankering aan de bovenste bevestiging B, de TOP TETHER. Drie standen: rechtop, ruststand en ligstand.

Dit kinderzitje kan ook worden bevestigd op zitplaatsen die niet zijn voorzien van ISOFIX-bevestigingen. Het is in dat geval verplicht het kinderzitje met de normale driepunts veiligheidsgordel op de zitplaats van de auto te bevestigen. Volg bij het plaatsen van het kinderzitje de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje.

45

3

COMFORTPLAATS VAN ISOFIX-KINDERZITJESGewicht van het kind / leeftijdsindicatie Tot 10 kg (groep 0) Tot 6 maanden Tot 10 kg (groep 0) Tot 13 kg (groep 0+) Tot 1 jaar "rug in de rijrichting" C D E

Van 9 tot 18 kg (groep 1) Van . 1 tot 3 jaar

Type ISOFIX-kinderzitje ISOFIX-maat universele ISOFIX-kinderzitjes geschikt voor bevestiging op de achterbank Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft het overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een ISOFIX-kinderzitje op een plaats in de auto voorzien van ISOFIX-bevestigingen. Bij universele en semi-universele ISOFIX-kinderzitjes wordt de ISOFIXmaat op het kinderzitje naast het ISOFIX-logo aangegeven met de aanduiding A, B, B1, C, D, E, F of G.

Reiswieg* F G

"rug in de rijrichting" C D

"gezicht in de rijrichting" A B IUF IL-SU B1

X

X

X

X

X

IUF: zitplaats gehomologeerd voor de bevestiging van een universeel ISOFIX-kinderzitje met het gezicht in de rijrichting met een bovenste riem. IL-SU: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een semi-universeel ISOFIX kinderzitje: - rug in de rijrichting voorzien van een bovenste riem of een steun - gezicht in de rijrichting voorzien van een steun - een reiswieg voorzien van een bovenste riem of een steun.

X: zitplaats niet geschikt voor de bevestiging van een ISOFIX-kinderzitje uit de aangegeven gewichtsklasse.

46

* De ISOFIX-reiswieg wordt bevestigd aan de onderste ISOFIX-bevestigingsringen van een zitplaats en neemt de twee achterzitplaatsen in beslag.

COMFORTVOORZIENINGEN IN HET INTERIEUR1. Zonneklep Beide zonnekleppen zijn voorzien van een met een klepje afgedekte make-upspiegel en een kaartenhouder. 2. Opbergvakken 3. Opbergbox 4. Opbergvakken in de voorportieren Controleer voordat u een portier opent of er niets uit het opbergvak steekt. 5. Bekerhouder 6. 12V-aansluiting (maximaal 120 W) De 12V-aansluiting kan worden gebruikt als het contact aanstaat (1e stand van de sleutel in het contactslot). 7. Opbergvakken in de achterportieren 3-deurs 5-deurs

3

47

4

TOEGANG TOT DE AUTOSLEUTELS / AFSTANDSBEDIENINGU kunt als aanvulling op de set sleutels (met afstandsbediening) van uw auto maximaal drie nieuwe sleutels laten bijmaken. Bij verlies van alle bij de auto behorende sleutels moet een kostbare en ingrijpende handeling aan uw auto worden verricht. Raadpleeg het CITRON-netwerk of een gekwaliceerde werkplaats. Lokaliseren van de auto Om de eerder vergrendelde auto te lokaliseren op een parkeerplaats: Druk op de knop A, de knipperlichten gaan even branden.

AfstandsbedieningMet behulp van de afstandsbediening kan de auto op afstand worden vergrendeld en ontgrendeld en kan de auto worden gelokaliseerd. Vergrendelen Druk op de knop A om de auto op afstand te vergrendelen. Dit wordt bevestigd door het gedurende korte tijd branden van de richtingaanwijzers. Ontgrendelen Druk op de knop B om de auto te ontgrendelen. Dit wordt bevestigd door het tweemaal knipperen van de richtingaanwijzers. Wanneer u de auto heeft vergrendeld en merkt dat een van de portieren niet goed is gesloten, sluit dan het portier en vergrendel de auto opnieuw.

SleutelsMet behulp van de sleutel kunnen de voorportieren, de achterklep en de tankdop vergrendeld en ontgrendeld worden, kan de passagiersairbag worden uitgeschakeld en wordt het contactslot/stuurslot bediend. Centrale vergrendeling/ ontgrendeling Met behulp van de sleutel in het slot van het bestuurdersportier kunnen alle portieren en de achterklep gelijktijdig vergrendeld of ontgrendeld worden.

48

TOEGANG TOT DE AUTOSynchroniseren van de afstandsbedieningNa het vervangen van de batterij of in het geval van een storing moet de afstandsbediening gesynchroniseerd worden. Zet het contact uit. Zet het contact weer aan. Druk direct gedurende enkele seconden op een van de knoppen van de afstandsbediening. Zet het contact uit en verwijder de sleutel uit het contactslot. De afstandsbediening werkt nu weer. Raadpleeg als de storing niet is verholpen het CITRON-netwerk of een gekwaliceerde werkplaats. Het rijden met vergrendelde portieren kan in geval van nood de toegang tot het interieur belemmeren. Haal uit veiligheidsoverwegingen (kinderen in de auto) de sleutel uit het contactslot en neem deze mee als u de auto verlaat, zelfs al is dit voor korte duur. Breng geen wijzigingen aan in de elektronische startblokkering. De radiograsche afstandsbediening is een gevoelig systeem; het is raadzaam om niet met de knop van de afstandsbediening te spelen om te voorkomen dat de auto per ongeluk ontgrendeld wordt. Druk nooit op de knoppen van uw afstandsbediening buiten het bereik van uw auto. De afstandsbediening kan dan onbruikbaar worden en moet in dat geval opnieuw worden gesynchroniseerd.

4

Batterij van afstandsbediening vervangenVerwijder om de batterij te vervangen de schroef en wip het huis met een muntstuk bij het oog los om de batterij te vervangen. Batterij CR 2016/3 V. Als de afstandsbediening na het vervangen van de batterij niet werkt, moet deze opnieuw gesynchroniseerd worden. Gooi de batterij van de afstandsbediening niet weg, de batterij bevat metalen die schadelijk zijn voor het milieu. Lever de batterij in bij het CITRONnetwerk of bij een ander erkend verzamelpunt.

ELEKTRONISCHE STARTBLOKKERINGDeze diefstalbeveiliging blokkeert het motormanagementsysteem zodra het contact wordt afgezet en voorkomt zo het starten van de motor nadat in de auto is ingebroken. In de sleutel is een chip aangebracht die over een specieke code beschikt. Bij het aanzetten van het contact moet de code van de sleutel worden herkend door de startblokkering, waarna de motor gestart kan worden. Bij een storing in het systeem kan de auto niet worden gestart. Raadpleeg het CITRON-netwerk of een gekwaliceerde werkplaats.

49

4

TOEGANG TOT DE AUTOBestuurdersportier geopendAls de knop in deze stand staat, blijft als het bestuurdersportier is geopend de plafonnier branden.

PORTIEREN Van binnenuit vergrendelen/ ontgrendelen van een portierEnkelvoudig vergrendelen/ontgrendelen: de portieren worden onafhankelijk van elkaar vergrendeld en ontgrendeld. Druk op of trek aan de knop A om het desbetreffende portier respectievelijk te vergrendelen of ontgrendelen. Het portier kan niet worden ontgrendeld met de portiergreep; bedien de knop A om het portier te ontgrendelen. Centrale vergrendeling: de portieren en de achterklep worden gelijktijdig vergrendeld of ontgrendeld. Druk op of trek aan de knop A van het bestuurdersportier om de auto te vergrendelen of te ontgrendelen. Zie voor het vergrendelen van de overige portieren de procedure voor het enkelvoudig vergrendelen en ontgrendelen.

Elektrisch bedienbare ruitenBeide voorportieren zijn voorzien van elektrisch bedienbare ruiten. Druk bij aangezet contact op de schakelaar 1 of trek hem omhoog. De ruit stopt zodra de schakelaar wordt losgelaten.

KinderslotBeide achterportieren zijn voorzien van een kinderslot om het openen van binnenuit te verhinderen. Duw de knop 1 naar de buitenzijde van de auto. Controleer voor het aanzetten van het contact altijd de stand van het kinderslot. Dit systeem werkt onafhankelijk van de centrale vergrendeling. Verwijder bij het verlaten van de auto altijd de sleutel uit het contactslot.

50

Neem bij het verlaten van de auto, zelfs voor een korte periode, altijd de sleutel uit het contact. De bestuurder moet ervan verzekerd zijn dat de voorpassagier op de juiste manier gebruik maakt van de elektrische ruitbediening. Zorg ervoor dat kinderen zich tijdens het bedienen van de ruiten niet kunnen bezeren.

TOEGANG TOT DE AUTO

4

ZIJRUITEN ACHTER (5-DEURS)Trek aan de hendel en duw hem naar voren om de ruit open te zetten. Trek de hendel naar achteren en duw hem vast om de ruit te sluiten.

ACHTERKLEP Vergrendelen / ontgrendelen met de sleutel*Bedien om de achterklep te openen het slot B met de sleutel en trek de achterklep open.

Vergrendelen / ontgrendelen met de afstandsbediening*De achterklep kan worden vergrendeld en ontgrendeld met de knoppen van de afstandsbediening. Druk om de achterklep vervolgens te openen op de knop C en trek de achterklep open. De achterklep kan worden vergrendeld en ontgrendeld met de schakelaar A van het bestuurdersportier.

* Volgens uitvoering.

51

4

TOEGANG TOT DE AUTO

VOORZIENINGEN IN DE BAGAGERUIMTE

1. Hoedenplank Verwijderen van de hoedenplank: - maak de hoedenplank los van de bevestiging A, - trek de hoedenplank aan beide zijden omhoog en verwijder deze uit de bevestigingen, - til de hoedenplank iets op en kantel deze om de hoedenplank te verwijderen.

Er zijn twee mogelijkheden om de hoedenplank op te bergen: - achter de achterzitplaatsen, - of plat in de bagageruimte.

2. Reservewiel/extra opbergvakken Het reservewiel bevindt zicht onder de mat en een kunststof afdekplaat en bevat het gereedschap voor het verwisselen van een wiel en het slepen van de auto. Om over extra ruimte te beschikken, kan het reservewiel tijdelijk worden verwijderd (kunststof bak, leverbaar als accessoire).

52

TOEGANG TOT DE AUTOBRANDSTOFTANK Te laag brandstofniveauAls het brandstofniveau te laag is, gaat het laatste blokje knipperen in combinatie met een geluidssignaal. De resterende hoeveelheid brandstof bedraagt nog ongeveer 5 liter. U kunt, afhankelijk van de rijomstandigheden en de motoruitvoering, minder dan 50 km met de resterende hoeveelheid brandstof rijden. Als het blokje sneller begint te knipperen bedraagt de resterende hoeveelheid nog ongeveer 3 liter. Als de auto is gestrand met een lege brandstoftank, kan op het instrumentenpaneel het waarschuwingslampje emissieregeling gaan branden. Na enkele malen starten gaat het lampje automatisch weer uit. Het tanken dient te geschieden met afgezette motor.

4

Open de brandstoftankklep. Steek de sleutel in het slot en draai deze iets naar links en weer terug naar rechts. De sleutel staat weer in de oorspronkelijke stand en de tankdop is ontgrendeld.

Draai de dop los en bevestig de dop aan de binnenzijde van de brandstoftankklep. Op een label aan de binnenzijde van de brandstoftankklep staat de voorgeschreven soort brandstof aangegeven. Laat het vulpistool bij het aftanken nooit meer dan 3 keer automatisch uitspringen. Indien dit wel gebeurt, kunnen er storingen optreden. De inhoud van de brandstoftank bedraagt ongeveer 35 liter. Draai de dop na het tanken weer helemaal dicht naar rechts tot de dop klikt en sluit de brandstoftankklep.

Verwijder de sleutel.

53

4

TOEGANG TOT DE AUTOBrandstofkwaliteit voor benzinemotorenAuto's met benzinemotoren kunnen probleemloos rijden op biobrandstoffen van het type E10 (deze bevatten 10% ethanol) die voldoen aan de Europese richtlijnen EN 228 en EN 15376. Brandstoffen van het type E85 (deze bevatten tot 85% ethanol) zijn uitsluitend geschikt voor auto's die speciaal bestemd zijn voor dit type brandstof (BioFlex-auto's). De kwaliteit van de ethanol moet voldoen aan de Europese richtlijn EN 15293. Auto's die kunnen rijden op brandstoffen met een ethanolgehalte tot 100% (type E100), worden alleen verkocht in Brazili.

54

ZICHTMistachterlichtDraai als het dimlicht is ingeschakeld de ring B naar voren om het mistachterlicht in te schakelen en naar achteren om het uit te schakelen. Als het mistachterlicht is ingeschakeld, wordt dit aangegeven door het verklikkerlampje op het instrumentenpaneel. Als vanuit de stand dimlicht het parkeerlicht wordt ingeschakeld, wordt het mistachterlicht niet automatisch uitgeschakeld.

5

LICHTSCHAKELAAR Koplampen en achterlichtenDraai de ring A om de verlichting in te schakelen. 1. Lichten uit

Dim-/grootlichtDimlicht: trek de schakelaar naar u toe. Grootlicht: duw de schakelaar naar voren.

Bij helder of regenachtig weer, zowel overdag als 's nachts, is het mistachterlicht hinderlijk voor medeweggebruikers en daarom niet toegestaan. Vergeet niet het mistachterlicht uit te schakelen zodra het niet meer nodig is.

2.

Parkeerlicht

LichtsignaalTrek de schakelaar volledig naar u toe.

RichtingaanwijzersLinks: omlaag duwen. Rechts: omhoog duwen.

3.

Dim-/grootlicht

Vergeten verlichtingAls het contact is afgezet en het bestuurdersportier wordt geopend, klinkt een ononderbroken geluidssignaal om aan te geven dat de verlichting nog brandt.

55

5

ZICHTRuitensproeier vrTrek de ruitenwisserschakelaar naar u toe.

RUITENWISSERSCHAKELAAR Ruitenwissers vrMIST En keer wissen. Duw de schakelaar omlaag en laat hem los om de ruitenwisser n keer te laten wissen. OFF Uit. INT Interval. LO Normale snelheid (matige regenval). HI Hoge snelheid (hevige neerslag). Zet bij het wassen van de auto in een autowasstraat het contact af en controleer of de ruitenwissers in de laagste stand staan. Wacht 's winters met het inschakelen van de ruitenwissers tot de voorruit volledig ontdooid is.

Ruitensproeier achterDe ring A staat in de stand "OFF" (de ruitenwisser is uitgeschakeld).

Ruitenwisser en -sproeier achterDraai de ring A in de stand "ON" voor constant wissen. Draai de ring naar voren om tijdens het wissen de ruitensproeier te activeren.

Draai de ring naar u toe om de ruitensproeier te activeren.

56

ZICHT

5

KOPLAMPEN VERSTELLENVerstel de koplampen afhankelijk van de belading van uw auto om verblinding van medeweggebruikers te voorkomen. 0. 1 of 2 personen op de voorstoelen. -. 3 personen. 1. 4 personen. 2. 4 personen + maximaal toegestane belading. 3. Bestuurder + maximaal toegestane belading. Stand "0": basisinstelling.

PLAFONNIERIn deze stand gaat de plafonnier branden als het bestuurdersportier wordt geopend. De plafonnier wordt uitgeschakeld en blijft permanent uit. Brandt permanent.

57

6

VEILIGHEIDHANDREMAantrekken Trek, als de auto volledig stilstaat, de handrem aan. Vrijzetten Trek aan de hefboom, druk de knop in en duw de handrem geheel omlaag.

ANTIBLOKKEERSYSTEEM (ABS) EN REMHULPSYSTEMEN (REF EN CSC*)Het ABS, gekoppeld aan de remhulpsystemen REF en CSC*, zorgt tijdens het remmen voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid van uw auto en een optimale controle in de bochten, vooral op een slecht of glad wegdek. Het ABS voorkomt het blokkeren van de wielen in het geval van een noodstop. De remhulpsystemen REF en CSC* regelen de remdruk voor elk wiel afzonderlijk. De remdruk wordt verdeeld over: - de voor- en achterwielen door de elektronische remdrukregelaar (REF), - de linker- en rechterwielen door de CSC* (Cornering Stability Control). Zorg er bij vervanging van de wielen (banden) voor dat er gehomologeerde wielen worden gemonteerd. Het antiblokkeersysteem treedt automatisch in werking zodra n van de wielen dreigt te blokkeren.

CLAXONDruk op een van de spaken van het stuurwiel.

Als tijdens het rijden dit controlelampje gaat branden, geeft dit aan dat de handrem nog (iets) is aangetrokken. Draai bij het parkeren van de auto op een helling de wielen richting trottoir en trek de handrem aan.

BRAKE-ASSIST-SYSTEM (BAS)Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen de optimale remdruk sneller wordt bereikt, zodat de remafstand kleiner wordt. Het systeem wordt ingeschakeld als het rempedaal snel wordt ingetrapt en zorgt ervoor dat de benodigde bedieningskracht wordt verminderd en de effectiviteit van het remmen wordt vergroot.

ALARMKNIPPERLICHTENDruk de knop in, de richtingaanwijzers knipperen tegelijkertijd. De alarmknipperlichten werken ook als het contact is afgezet.

58

* Bij auto's zonder ASR/ESP is de CSC gekoppeld aan de REF.

VEILIGHEIDAls dit waarschuwingslampje gaat branden, duidt dit op een storing in het ABS-systeem, waardoor u tijdens het remmen de controle over uw auto zou kunnen verliezen. Raadpleeg het CITRON-netwerk of een gekwaliceerde werkplaats. Als deze waarschuwingslampjes gelijktijdig gaan branden, duidt dit op een storing in het remsysteem of een nog (iets) aangetrokken handrem. Door deze storing zou u tijdens het remmen de controle over uw auto kunnen verliezen. Stop onmiddellijk. Raadpleeg het CITRON-netwerk of een gekwaliceerde werkplaats.

6

ANTISLIPREGELING (ASR) EN ELEKTRONISCH STABILITEITSPROGRAMMA (ESP)Deze systemen staan in verbinding met het ABS en zijn hier een aanvulling op. De ASR past via de remmen van de aangedreven wielen en de motor de aandrijfkracht aan om het doorspinnen van de wielen te voorkomen. De ASR zorgt ook voor meer koersstabiliteit bij het accelereren. Het ESP grijpt automatisch in via het remsysteem en de motor als de koers van de auto afwijkt van de door de bestuurder gewenste richting, binnen de natuurkundige grenzen.

De ASR en het ESP zorgen voor meer veiligheid tijdens het rijden. De bestuurder mag zich echter nooit laten verleiden tot het nemen van meer risico's of te hard rijden. De goede werking van de systemen wordt verzekerd door de naleving van de voorschriften van de constructeur met betrekking tot de wielen (banden en velgen), de onderdelen van het remsysteem, de elektronische onderdelen en de procedures voor montage en het uitvoeren van werkzaamheden door het CITRONnetwerk of een gekwaliceerde werkplaats. Laat de systemen na een aanrijding controleren door het CITRON-netwerk of een gekwaliceerde werkplaats.

Werking van de ASR en het ESP De normale werking van het antiblokkeersysteem kan merkbaar zijn door het trillen van het rempedaal. Trap het rempedaal bij een noodstop krachtig en volledig in en laat het niet los. Als n van deze systemen in werking treedt, knippert dit controlelampje. Controle van de werking Bij een storing in de systemen gaat dit waarschuwingslampje branden. Raadpleeg het CITRON-netwerk of een gekwaliceerde werkplaats om de systemen te laten controleren.

59

6

VEILIGHEIDAUTOGORDELSAutogordels omdoen/losmaken Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting. Controleer de vergrendeling van de gesp door even aan de gordel te trekken. Druk op de knop van de gordelsluiting om de gordel los te maken. Autogordels vr met pyrotechnische gordelspanners en spanbegrenzers Dankzij de toepassing van autogordels met gordelspanners en spanbegrenzers is de veiligheid van de voorste inzittenden bij frontale aanrijdingen nog verder verbeterd. De gordelspanners dienen om bij een krachtige aanrijding de autogordels stevig tegen de lichamen van de inzittenden te trekken. De autogordels met gordelspanners werken alleen als het contact is aangezet. De spanbegrenzer beperkt de kracht waarmee de gordel tegen de borst van de inzittenden getrokken wordt. Zij worden daardoor beter beschermd. Autogordels achter De zitplaatsen achter zijn voorzien van twee driepuntsgordels met oprolautomaat. U kunt de gespen van de autogordels opbergen in A. 3-deurs

5-deurs

60

VEILIGHEIDDe bestuurder moet ervoor zorgen dat alle passagiers tijdens het rijden op de juiste wijze hun autogordel dragen. Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het rijden hun autogordel dragen, ook al betreft het een korte rit. Draai de gespen van de autogordels niet om; de gordels zijn dan niet voldoende effectief. Als de zitplaatsen zijn voorzien van armsteunen*, moet de heupgordel altijd onder de armsteun door worden geleid. De autogordels zijn voorzien van een oprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengte van de gordel automatisch wordt aangepast aan uw lichaamsbouw. De gordel wordt automatisch opgerold als deze niet wordt gebruikt. Controleer zowel voor en na het gebruik van de gordel of deze goed is opgerold. De heupgordel moet zo laag mogelijk op het bekken worden geplaatst. De schoudergordel moet langs het holle gedeelte van de schouder worden geplaatst. De oprolautomaten zijn voorzien van een automatische blokkeerinrichting die in werking treedt bij een aanrijding, een noodstop of het over de kop slaan van de auto. U kunt de blokkeerinrichting deblokkeren door kort aan de riem te trekken en deze weer los te laten. Voor een effectieve werking van de autogordel: - dient deze strak om het lichaam te worden gedragen, - mag deze door niet meer dan n volwassen persoon worden gedragen, - mag deze geen beschadigingen of rafels vertonen, - moet deze in een vloeiende beweging naar voren worden getrokken, om te voorkomen dat de gordel gedraaid raakt, - mag er om te voorkomen dat de gordel niet goed werkt niets aan worden gewijzigd. Vanwege de wettelijke veiligheidsvoorschriften moeten werkzaamheden en controles aan de autogordels worden uitgevoerd door het CITRONnetwerk of door een gekwaliceerde werkplaats. Het-netwerk zorgt tevens voor de garantie en voert de werkzaamheden volgens de voorschriften uit. Laat de autogordels van uw auto regelmatig controleren door het CITRON-netwerk of door een gekwaliceerde werkplaats, met name op beschadigingen van de riem. Reinig de autogordels met zeepsop of een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar bij het CITRON-netwerk. Controleer na het neerklappen of verstellen van een stoel of de achterbank of de gordel zich op de juiste plaats bevindt en goed is opgerold. Voorschriften voor kinderen: - Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner dan 1,50 m gebruik van een geschikt kinderzitje, - Gebruik geen gordelgeleider* wanneer een kinderzitje is genstalleerd, - Deautogordel mag door niet meer dan n persoon gedragen worden, - Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens het rijden. De gordelspanners kunnen, afhankelijk van de aard en de kracht van de aanrijding, vr en onafhankelijk van de airbags afgaan. Het activeren van de gordelspanners gaat gepaard met wat onschadelijke rook en een knal, als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading die in het systeem is gentegreerd. Het waarschuwingslampje van de airbag gaat in ieder geval branden. Laat het systeem na een aanrijding controleren en eventueel vervangen door het CITRON-netwerk of door een gekwaliceerde werkplaats.

6

* Volgens uitvoering.

61

6

VEILIGHEIDAIRBAGSDe airbags zijn speciaal ontworpen voor een betere veiligheid van de inzittenden bij ernstige aanrijdingen: ze vormen een aanvulling op de werking van de veiligheidsgordels met spanbegrenzers. Bij een aanrijding registreren en analyseren de elektronische schoksensoren de mate van vertraging van de auto in de registratiezones voor een aanrijding (zie schema): als de drempelwaarde voor het in werking treden wordt overschreden, worden de airbags onmiddellijk opgeblazen en beschermen ze de inzittenden van de auto. Direct na de aanrijding ontsnapt het gas zodat noch het zicht, noch het eventueel verlaten van de auto door de inzittenden wordt belemmerd. Bij een minder ernstige aanrijding of een aanrijding van achteren en in bepaalde gevallen waarin de auto over de kop slaat, treden de airbags niet in werking. De veiligheidsgordels zorgen in deze situaties voor een afdoende bescherming. De kracht van de aanrijding is afhankelijk van het soort obstakel en de snelheid van de auto op dat moment. De airbags werken alleen als het contact aan is. Het activeren van de airbags gaat gepaard met een geluid.

AIRBAGS VRDeze zijn voor de bestuurder in het midden van het stuurwiel en voor de passagier in het dashboard aangebracht. Ze worden tegelijkertijd geactiveerd, behalve als de airbag aan passagierszijde is uitgeschakeld, bij een ernstige frontale aanrijding binnen de impactzone A, in de lengterichting van de auto en vanaf de voorzijde richting de achterzijde van de auto, die zich op een horizontale ondergrond moet bevinden. De airbag wordt opgeblazen tussen de inzittende vr en het dashboard om te voorkomen dat de inzittende naar voren schiet. De kans op hoofd- en borstletsel wordt daardoor verminderd. Storing airbag voor Als het waarschuwingslampje knippert, duidt dit op een storing in de airbags. Raadpleeg het CITRON-netwerk of een gekwaliceerde werkplaats om het systeem te laten controleren. De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige aanrijding niet worden geactiveerd.

Registratiezones voor een aanrijding A. Impactzone vr. B. Impactzone opzij.

Het uit de airbags ontsnappende gas kan enigszins irriteren.

62

VEILIGHEIDUitschakeling (controle) Het verklikkerlampje op het instrumentenpaneel brandt zolang de airbag is uitgeschakeld. De hoofdairbag wordt opgeblazen tussen de inzittende vr of achter en de ruiten. De kans op hoofdletsel wordt daardoor verminderd. Bij een lichte aanrijding of bij het over de kop slaan, kan het zijn dat de airbag niet wordt geactiveerd. Bij een aanrijding van achteren of een frontale aanrijding wordt de airbag niet geactiveerd.

6

ZIJAIRBAGS* EN HOOFDAIRBAGS* Uitschakelen airbag aan passagierszijdeSchakel voor de veiligheid van uw kind de airbag aan passagierszijde altijd uit als u een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorstoel plaatst. Anders kan een kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken. Zet het contact uit, steek de sleutel in de schakelaar voor uitschakelen van de airbag aan passagierszijde 1, draai deze in de stand "OFF" en verwijder de sleutel zonder de stand van de schakelaar te veranderen. In de stand "OFF" werkt de airbag aan passagierszijde bij een eventuele aanrijding niet. Als u het kinderzitje heeft verwijderd, zet dan de schakelaar weer in de stand "ON" om de airbag opnieuw in te schakelen en zo de veiligheid van uw passagier te garanderen. De zijairbags zijn aan de zijde van de portieren in de rugleuningen van de voorstoelen aangebracht. De zijairbags worden aan de desbetreffende zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse aanrijding binnen de impactzone opzij B, loodrecht op de lengteas van de auto en vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van de auto, die zich op een horizontale ondergrond moet bevinden. De zijairbag wordt opgeblazen tussen de inzittende vr en het desbetreffende portierpaneel. De kans op borstletsel bij de voorpassagiers wordt daardoor verminderd. De achterpassagiers worden door de zijairbags achter op dezelfde manier beschermd als de voorpassagiers door de zijairbags vr. De hoofdairbags zijn aangebracht in de hemelbekleding. Storing airbags Als het waarschuwingslampje knippert, duidt dit op een storing in ten minste n van deze airbags. Raadpleeg het CITRON-netwerk of een gekwaliceerde werkplaats om het systeem te laten controleren. De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige aanrijding niet worden geactiveerd.

* Volgens uitvoering.

63

6

VEILIGHEIDHoud u aan de volgende veiligheidsvoorschriften voor een maximale effectiviteit van de airbags: Draag altijd een correct afgestelde veiligheidsgordel. Maak er een gewoonte van om normaal rechtop in de voorstoelen te zitten. Zorg dat er zich niets bevindt tussen de airbag en de inzittenden (kinderen, huisdieren, objecten...). Dit kan de goede werking van de airbag belemmeren en/of de inzittende bij het opblazen van de airbag verwonden. Werkzaamheden aan de airbagsystemen moeten door het CITRONnetwerk of door een gekwaliceerde werkplaats worden uitgevoerd. Laat na een aanrijding of diefstal van uw auto de airbagsystemen controleren. Airbags vr Houd het stuurwiel niet aan de spaken vast en laat uw handen niet op het stuurwielkussen rusten. Laat aan passagierszijde uw voeten niet op het dashboard rusten. Tracht roken in de auto zoveel mogelijk te vermijden. Als de airbag wordt opgeblazen, kunnen brandende sigaretten of een pijp brandwonden of ander letsel veroorzaken. Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten in de stuurwielbekleding en sla er niet op. Hoofdairbags Bevestig nooit iets op de stijlen of op de hemelbekleding, dit zou bij het afgaan van de hoofdairbags kunnen leiden tot hoofdletsel. Het activeren van de airbags gaat gepaard met wat onschadelijke rook en een knal, als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading die in het systeem is gentegreerd. De rook is niet schadelijk, maar kan irriterend zijn voor personen die hier gevoelig voor zijn. De knal die bij de ontsteking wordt geproduceerd, kan het gehoor gedurende een korte periode enigszins verminderen. Zelfs als alle bovenstaande voorschriften worden nageleefd, blijft de kans bestaan op letsel en lichte brandwonden aan het hoofd, de borst of de armen als de airbag wordt geactiveerd. De airbag wordt namelijk zeer snel opgeblazen (binnen ongeveer 30 milliseconden) en loopt vervolgens even snel leeg, waarbij de warme gassen via de daarvoor bestemde openingen naar buiten stromen. De airbags werken slechts eenmaal. Als er een tweede aanrijding plaatsvindt (tijdens hetzelfde of een volgend ongeval), werken de airbags niet meer.

Zijairbags Bedek de stoelen alleen met goedgekeurde stoelhoezen. Deze belemmeren het activeren van de zij-airbags niet. Raadpleeg het CITRON-netwerk of een gekwaliceerde werkplaats. Bevestig nooit iets aan de rugleuning van de stoelen, dit zou bij het afgaan van de airbags kunnen leiden tot verwondingen aan armen of middel. Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel zitten.

64

RIJDENSENSODRIVE VERSNELLINGSBAKBij de SensoDrive versnellingsbak met vijf versnellingen kunt u kiezen tussen het comfort van de automatische bediening en het plezier van handmatig schakelen.

7

Informatie voor de bestuurder Selecteren van de standBeweeg de selectiehendel in de gewenste stand. Reverse R: achteruitversnelling. Deze stand kan uitsluitend worden ingeschakeld bij stilstaande auto of bij een snelheid lager dan ongeveer 6 km/h. Het inschakelen van de achteruitversnelling wordt aangegeven door een geluidssignaal. Neutral N: neutraalstand. Beweeg de selectiehendel naar rechts in de stand N om de motor te kunnen starten. Easy E: automatisch schakelen. Manual (+ / - ) M: handmatig schakelen. Op het display van het instrumentenpaneel worden het symbool van de geselecteerde stand R, N, E of M en de ingeschakelde versnelling 1 t/m 5 weergegeven.

Starten van de autoTrap als de handrem is aangetrokken het rempedaal in en selecteer de stand N om de motor te starten. Houd het rempedaal ingetrapt en selecteer de stand R, E of M. Zet de handrem vrij, laat het rempedaal los en geef gas.

Als bij draaiende motor een van deze drie standen is geselecteerd en het bestuurdersportier wordt geopend, klinkt een geluidssignaal. U kunt op elk gewenst moment overschakelen van de stand E naar de stand M en omgekeerd.

65

7

RIJDENStand EASY (automatische stand)Selecteer de stand E met de selectiehendel. De ingeschakelde versnelling verschijnt op het display van het instrumentenpaneel. De versnellingsbak kiest voortdurend de meest geschikte versnelling. Als het gaspedaal tot voorbij het zware punt wordt ingetrapt (kickdown), schakelt de SensoDrive versnellingsbak n versnelling terug voor een snellere acceleratie.

Parkeren van de autoVoordat u de motor afzet, kunt u de selectiehendel in de stand N zetten om de neutraalstand te selecteren. Trek altijd de handrem aan om de auto volledig stil te zetten.

StoringAls bij aangezet contact dit waarschuwingslampje gaat branden, duidt dit op een storing in de versnellingsbak Raadpleeg het CITRON-netwerk of een gekwaliceerde werkplaats.

Handmatige standZet de selectiehendel in de stand M en beweeg de selectiehendel: - naar achteren, +, om op te schakelen, - naar voren, -, om terug te schakelen. De ingeschakelde versnelling verschijnt op het display van het instrumentenpaneel. Als het motortoerental te laag is voor de geselecteerde versnelling, wordt automatisch de lagere versnelling ingeschakeld om te voorkomen dat de motor afslaat. Bij oververhitting van de koppeling wordt automatisch de stand N geselecteerd en knippert het symbool N in combinatie met een geluidssignaal.

Trap bij het stilhouden op een helling het rempedaal in om de auto te stil te zetten en beweeg de selectiehendel in de stand N, E of R. Gebruik nooit het gaspedaal om de auto op een helling stil te laten staan.

Houd bij het starten van de motor altijd het rempedaal ingetrapt.

Zet de selectiehendel tijdens het rijden nooit in de stand N (neutraalstand). Trek altijd de handrem aan om de auto volledig stil te zetten.

66

8

ONDERHOUD

MOTORKAP OPENENBinnenzijde: trek aan de hendel A onder het instrumentenpaneel. Buitenzijde: druk de veiligheidshaak B omhoog en til de motorkap op.

MotorkapsteunBevestig de motorkapsteun om de motorkap geopend te houden. Sluiten Plaats de motorkapsteun in de houder alvorens de motorkap te sluiten. Laat de motorkap voorzichtig zakken en laat deze aan het einde van de slag in het slot vallen. Controleer of de motorkap goed vergrendeld is.

68

ONDERHOUD1,0 LITER BENZINEMOTOR1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. Reservoir koelvloeistof Reservoir ruitensproeiervloeistof Reservoir remvloeistof Zekeringkast Accu Luchtlter Motoroliepeilstok Motorolie (bij)vullen

8

69

8

ONDERHOUDNIVEAUS CONTROLEREN MotorolieniveauRegelmatig controleren en tussen twee verversingen eventueel olie bijvullen (maximum olieverbruik: 0,5 liter per 1000 km). De controle dient bij koude motor en horizontaal geplaatste auto te geschieden, met behulp van de oliepeilstok. Oliepeilstok 2 merktekens op de peilstok: A = maxi. Raadpleeg het CITRONnetwerk of een gekwaliceerde werkplaats als het oliepeil boven dit merkteken uitkomt. B = mini. Laat het oliepeil nooit onder dit merkteken uitkomen. Voor het behoud van de bedrijfszekerheid van de motoren en de emissieregelsystemen mogen in geen geval additieven aan de motorolie worden toegevoegd. Olie verversen Volgens de aanwijzingen in het onderhoudsboekje. Keuze van de viscositeitsgraad De olie dient in ieder geval aan de voorgeschreven kwaliteitsnormen te voldoen.

Remvloeistof verversenDe remvloeistof dient volgens de door de constructeur voorgeschreven intervallen te worden ververst. Gebruik remvloeistof die door de constructeur wordt aanbevolen en aan de DOT4-normen voldoet.

Vloeistofniveau ruitensproeiersGebruik voor een optimale reiniging en voor uw eigen veiligheid uitsluitend de door de constructeur aanbevolen producten. Raadpleeg het CITRON-netwerk of een gekwaliceerde werkplaats.

KoelvloeistofniveauGebruik om ernstige motorschade te voorkomen uitsluitend door de constructeur aanbevolen koelvloeistof. Als de motor warm is, wordt de temperatuur van de koelvloeistof geregeld door de koelventilator. Wacht voor werkzaamheden aan het koelsysteem ten minste 1 uur nadat de motor gedraaid heeft, omdat de koelventilator nog kan (gaan) werken als de sleutel uit het contactslot is verwijderd en het koelsysteem onder druk staat. Draai de dop eerst een kwart omwenteling los om de druk te laten dalen en te voorkomen dat de hete koelvloeistof uit het koelsysteem spuit. Trek, als de druk eenmaal gedaald is, de dop los en vul het systeem bij.

Afgewerkte productenVermijd langdurig huidcontact met afgewerkte olie. Remvloeistof is schadelijk voor de gezondheid en is een erg bijtend middel. Gooi afgewerkte olie, remvloeistof en koelvloeistof niet in het riool, in het water of op de grond. Deponeer afgewerkte olie in de daarvoor bestemde containers bij het CITRON-netwerk of bij een gekwaliceerde werkplaats.

70

ONDERHOUDCONTROLES AccuLaat uw accu voor de winter door het CITRON-netwerk of een gekwaliceerde werkplaats controleren.

8

Slijtage remschijven en remtrommelsRaadpleeg voor meer informatie over de controle van de slijtage van de remschijven en -trommels het CITRON-netwerk of een gekwaliceerde werkplaats.

Handrem Luchtfilter en interieurfilterLaat de lters periodiek vervangen. Als de omgeving daartoe aanleiding geeft, moeten de lters twee keer zo vaak worden vervangen. Als de handrem een te grote slag heeft of als het systeem minder goed werkt, moet de handrem zelfs tussen twee onderhoudscontroles worden afgesteld. Laat het systeem controleren door het CITRON-netwerk of door een gekwaliceerde werkplaats.

Gebruik uitsluitend door CITRON aanbevolen producten of gelijkwaardige kwaliteitsproducten. Om de werking van belangrijke organen zoals het remsysteem te optimaliseren, worden door CITRON specieke producten geselecteerd en aangeboden. Vanwege de kans op beschadiging van het elektrisch systeem is het reinigen van de motorruimte met een hogedrukreiniger niet toegestaan.

RemblokkenDe slijtage van de remblokken is sterk afhankelijk van de rijstijl, vooral bij stadsverkeer en veel korte ritten.

OliefilterVervang het olielterelement regelmatig, volgens het onderhoudsschema.

Hierdoor kan het noodzakelijk blijken om de remblokken vaker, tussen twee onderhoudscontroles door, te laten controleren.

Handgeschakelde versnellingsbakLaat het niveau controleren volgens het onderhoudsschema van de constructeur. Raadpleeg de bladzijden in het onderhoudsboekje, die betrekking hebben op de motoruitvoering van uw auto, voor het laten controleren van de belangrijkste niveaus en bepaalde onderdelen volgens het onderhoudsschema van de constructeur.

71

9

PRAKTISCHE INFORMATIE

WIEL VERWISSELENParkeren van de auto Zet de auto, voor zover mogelijk, op een horizontale, stabiele en stroeve ondergrond. Trek de handrem aan, zet het contact af en schakel de eerste versnelling of de achteruitversnelling bij de handgeschakelde versnellingsbak in of de stand N bij de SensoDrive versnellingsbak.

Blokkeer indien nodig het wiel kruislings tegenover het te verwisselen wiel. Zorg ervoor dat alle inzittenden de auto hebben verlaten en zich op een veilige plaats bevinden.

Beschikbaar gereedschap In een kist in het hart van het reservewiel bevindt zich het volgende gereedschap: 1. Wielsleutel. 2. Krik met slinger. 3. Afneembaar sleepoog.

Toegang tot het reservewiel en de krik in de bagageruimte Verwijder de mat en de kunststof afdekplaat met behulp van de handgreep.

Bandenspanning De bandenspanning staat aangegeven op de sticker op de binnenstijl van het linkerportier, zie "Identicatie".

72

PRAKTISCHE INFORMATIE

9

Wiel demonteren 1. Verwijder de wieldop. 2. Draai de wielbouten iets los met de wielsleutel 1. 3. Plaats de krik 2 in n van de 4 daarvoor bestemde kriksteunen A bij het te verwisselen wiel onder de auto. 4. Vouw de krik 2 uit tot het uiteinde van de krik steunt op de grond. Controleer of de as van het uiteinde van de krik loodrecht op het kriksteunpunt A staat. 5. Krik de auto op. 6. Verwijder de wielbouten en het wiel.

Wiel monteren 1. Breng het wiel aan. 2. Draai de wielbouten handvast.

* Bij uitvoeringen met lichtmetalen velgen, is het normaal dat bij het monteren van het reservewiel de ringen van de bouten de velg niet raken. De bevestiging is evenwel gewaarborgd.

3. Draai de wielbouten* met de sleutel 1 enigszins vast.

73

9

PRAKTISCHE INFORMATIE

4. Laat de krik 2 zakken en verwijder deze vervolgens. 5. Draai de wielbouten vast met de sleutel 1. 6. Breng de wieldop aan. 7. Berg het gereedschap en het wiel op in de bagageruimte. Ga nooit onder een auto liggen die alleen op de krik steunt (gebruik bokken). De krik en het bijbehorende gereedschap zijn speciek voor uw auto. Gebruik ze niet voor andere doeleinden. Na het verwisselen van het wiel: - Laat zo snel mogelijk het aanhaalmoment van de wielbouten en de bandenspanning van het reservewiel controleren. - Laat de lekke band zo spoedig mogelijk repareren en verwissel hem met het reservewiel. Raadpleeg het CITRON-netwerk of een gekwaliceerde werkplaats.

1. Parkeerlicht (W5 W) Draai de lamphouder A een kwart omwenteling en verwijder deze. Vervang de lamp.

LAMPEN VERVANGEN Koplampen1. Parkeerlicht 2. Richtingaanwijzers 3. Dimlicht/grootlicht Bij bepaalde weersomstandigheden (lage temperatuur, vochtig weer), kan aan de binnenzijde van de lamp enige condensvorming optreden. Deze verdwijnt zodra de lampen enige tijd branden.

74

2. Richtingaanwijzers (PY 21 W amberkleurig) Draai de lamphouder B een kwart omwenteling en verwijder deze. Draai de lamp een kwart omwenteling. Vervang de lamp. Raadpleeg indien nodig het CITRON-netwerk of een gekwaliceerde werkplaats.

PRAKTISCHE INFORMATIE

9

3. Dimlicht/grootlicht (H4 - 60/55 W) Neem de stekker los. Verwijder het rubber C. Duw de borglip D opzij. Verwijder de lamphouder en vervang de lamp. Plaats de lamphouder, de borglip en het rubber terug. Raadpleeg indien nodig het CITRON-netwerk of een gekwaliceerde werkplaats.

Achterlichten1. Remlichten/achterlichten (P 21/5 W) 2. Richtingaanwijzers (P 21 W) 3. Achteruitrijlicht (P 21 W), rechts Mistachterlicht (P 21 W), links

Deze 3 lampen worden vervangen door de achterlichtunit te verwijderen: open de achterklep, draai de twee bevestigingsmoeren A van de achterlichtunit los, verwijder de lamp door deze naar buiten te trekken, maak de bedrading los,

75

9

PRAKTISCHE INFORMATIE

Kentekenplaatverlichting (W 5 W) Steek uw hand onder de bumper. Draai de lamphouder een kwart omwenteling en verwijder deze. Vervang de defecte lamp.

Derde remlicht (4 lampen W 5 W) Draai de 2 bouten A los. Verwijder de lichtunit door de twee lippen B naar binnen te drukken. Neem de stekker en de slang van de ruitensproeier achter los. Verwijder de lamphouder. Verwijder en vervang de defecte lamp. Voer het terugplaatsen uit in de omgekeerde volgorde; let er op de lampunit juist op de afdichting te monteren en de slang van de ruitensproeier goed aan te sluiten. Draai, om te voorkomen dat het lampglas barst of breekt, de bouten niet strakker aan dan nodig is.

druk de vier borglippen B uit elkaar en verwijder de lamphouder, verwijder en vervang de defecte lamp. Opmerking: plaats de lamp in omgekeerde volgorde van het verwijderen en let er op dat de lamphouder, de borglippen en de achterlichtunit goed worden geplaatst.

76

PRAKTISCHE INFORMATIEZEKERINGEN VERVANGENDe zekeringkasten bevinden zich onder aan het dashboard en onder de motorkap naast de accu.

9

Vervangen van een zekeringVoordat u een zekering vervangt, dient u eerst de oorzaak van de storing op te sporen en te (laten) verhelpen. Gebruik de speciale tang A die zich in de zekeringkast onder de motorkap bevindt. Vervang een defecte zekering altijd door een zekering met dezelfde stroomsterkte (dezelfde kleur).

ZIJKNIPPERLICHTEN (WY 5 W AMBERKLEURIG) Druk het zijknipperlicht naar voren of naar achteren en trek het geheel los. Maak de lamphouder los en vervang deze.

Zekeringkasten dashboardDeze bevinden zich aan weerszijden van het instrumentenpaneel onder de bekleding. Draai het stuurwiel naar links en verwijder de bout B.

Goed

Defect

Tang A

Draai het stuurwiel naar rechts (haal het stuurwiel eerst met de sleutel van het stuurslot) en verwijder de bout C.

77

9

PRAKTISCHE INFORMATIE

Draai de bout D die zich aan de achterzijde bevindt gedeeltelijk los om bij de toerenteller te komen.

Trek indien nodig de bekleding van het instrumentenpaneel en de toerenteller omhoog om bij de aan weerszijden geplaatste zekeringen te kunnen komen.

78

PRAKTISCHE INFORMATIEZekering nummer 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15* 16* 17* Ampre (A) 10 25 20 7,5 7,5 7,5 7,5 10 20 15 7,5 15 7,5 40 30 40 Functies Remlichten - ABS - SensoDrive versnellingsbak Centrale vergrendeling Achterruitverwarming Achterlichten - kentekenplaatverlichting - instrumentenpaneel - display Diagnoseaansluiting Mistachterlicht - Instrumentenpaneel - SensoDrive versnellingsbak Niet gebruikt ABS - stuurbekrachtiging - airconditioning - motorventilator Achterlichten - centrale vergrendeling - ruitbediening - achterruitverwarming snelheidsmeter - airconditioning - verwarming - toerenteller Ruitenwissers voor en achter Autoradio - elektronische startblokkering - 12V-aansluiting (maximaal 120 W) Achterruitverwarming - ABS - motorventilator - ruitenwissers voor en achter stuurbekrachtiging - centrale vergrendeling - airconditioning - ruitbediening snelheidsmeter - toerenteller Airbag - motormanagementcomputer - elektronische startblokkering SensoDrive versnellingsbak - instrumentenpaneel Airconditioning Accessoires - ontwaseming - ABS - relais motorventilator - ruitenwissers vr en achter Ruitbediening Verwarming - airconditioning

9

* Zekeringen achter het instrumentenpaneel. Raadpleeg het CITRON-netwerk of een gekwaliceerde werkplaats om ze te (laten) vervangen.

79

9

PRAKTISCHE INFORMATIEBij het ontwerp van het elektrische circuit van uw auto is reeds rekening gehouden met de montage van zowel de standaarduitrusting als eventuele opties. Raadpleeg het CITRON-netwerk of een gekwaliceerde werkplaats voordat u andere elektrische voorzieningen of accessoires in de auto monteert of laat monteren. Sommige elektrische accessoires zelf, of de wijze waarop die zijn gemonteerd, kunnen de werking van de elektrische systemen van de auto (de elektronische bedieningssystemen, het audiosysteem en het laadcircuit) nadelig benvloeden. CITRON is niet aansprakelijk voor kosten die voortvloeien uit het verhelpen van storingen veroorzaakt door het monteren van extra accessoires die niet door aanbevolen en geleverd worden of door voorzieningen die niet volgens de voorschriften van CITRON zijn gemonteerd. Dit geldt met name voor apparatuur met een stroomverbruik van meer dan 10 milliampre.

Zekeringkast motorruimte Maak het deksel los door rechts op de nok E te drukken om bij de zekeringen te komen. De tang A en de reservezekeringen B zijn aan de voorzijde van de zekeringkast bevestigd. Sluit na de werkzaamheden het deksel zorgvuldig.

80

PRAKTISCHE INFORMATIEZekering nummer 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 Ampre (A) 50 10 20 30 30 10 10 15 15 / 25 10 30 50 50 SensoDriveversnellingsbak Koplampen Koplampen met dagrijverlichting ABS/ESP-computer Voeding contactslot Alarmknipperlichten - controlelampjes instrumentenpaneel - richtingaanwijzers Koplampen Plafonnier - snelheidsmeter - autoradio - instrumentenpaneel - toerenteller Motormanagementcomputer (benzine) Claxon Motorventilator (benzine) ABS/ESP Stuurbekrachtiging Functies

9

81

9-

PRAKTISCHE INFORMATIEACCU Laden met behulp van een acculaderMaak de accupoolklemmen los, volg de aanwijzingen van de fabrikant op de acculader, sluit de accukabels weer aan, te beginnen met de (-) kabel, controleer of de accupolen en de klemmen schoon zijn. Indien ze bedekt zijn met een (witte of groene) oxidatielaag, neem dan de accukabels los en reinig de polen en de klemmen.

Starten met een hulpaccuSluit eerst de rode kabel aan op de (+) polen van de beide accu's, sluit de groene of zwarte kabel aan op de (-) polen van de beide accu's, stel de startmotor in werking en laat de motor draaien, wacht tot de motor stationair draait en neem dan de kabels los.

Wacht 2 minuten na het uitzetten van het contact alvorens de accu los te koppelen. Maak de accupoolklemmen niet los bij draaiende motor. Laad de accu niet op zonder de accukabels los te nemen. Sluit de ruiten en de portieren voordat de accupoolklemmen worden losgemaakt. Zet, elke keer nadat de accukabels weer zijn aangesloten, het contact AAN en wacht 1 minuut alvorens de motor te starten, zodat de elektronische systemen genitialiseerd kunnen worden. Raadpleeg het CITRONnetwerk of een gekwaliceerde werkplaats als er zich na deze handeling toch nog problemen voordoen. Het is raadzaam de accu los te koppelen als uw auto langer dan een maand buiten gebruik is. Het aanduwen van een auto met SensoDrive versnellingsbak om de motor te starten is niet toegestaan.

A. Ontladen accu

Accu's bevatten stoffen die schadelijk zijn voor de gezondheid, zoals zwavelzuur en lood. Accu's moeten volgens de wettelijke voorschriften worden afgevoerd en mogen in geen geval bij het huisvuil terechtkomen. Lever lege batterijen en accu's in bij een erkend verzamelpunt.

B. Hulpaccu

82

PRAKTISCHE INFORMATIEAUTORADIO INBOUWENUw auto is af fabriek voorzien van: - dakantenne, - coaxiale antennekabel, - basisontstoring, - bedrading voor luidsprekers vr, - 2 stekkers (8-polig). Stekkeraansluitingen A1: A2: A3: A4: (+) accessoires A5: A6: (+) parkeerlicht A7: (+) constant A8: massa B1: B2: B3: B4: B5: B6: B7: B8: