Handboek Bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten en ... · PDF fileexterne organisatie 5...
Transcript of Handboek Bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten en ... · PDF fileexterne organisatie 5...
Handboek Bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten
Module 1
Basisbeginselen van het bank- en financiewezen
© Febelfin Academy – Uitgave januari 2016 2
Doelgroep van deze cursus
Dit handboek is de eerste module van de theoretische technische
kennis die moet worden beheerst om de door de wetgeving vereiste
professionele kennis te bewijzen.1
agenten en makelaars in bank- en bemiddelingsdiensten;
werknemers van gereglementeerde ondernemingen en van
tussenpersonen die in contact staan met het publiek (PCP).
Het attest betreffende de theoretische kennis kan door de houders van
een getuigschrift van hoger middelbaar onderwijs worden behaald die
slagen (met minimum 60 %) voor de centrale examens van volgende
modules:
1. Module 1: Basisbeginselen van het bank- en financiewezen;
2. Module 2: Compliance;
3. Module 3: Betalingsverkeer en spaarproducten;
4. Module 4: Beleggingsproducten.
De personen in contact met het publiek met gedeeltelijke kennis
moeten de examens afleggen over de twee eerste modules en over de
module 3 of 4 naargelang hij zich exclusief toelegt op de bemiddeling
in bank- of beleggingsdiensten.
Bemiddelaars moeten hun theoretische kennis aanvullen met een
praktische ervaring.
De teksten betreffende de eindtermen worden in de syllabus
aangeduid met een cursief lettertype en gele of grijze achtergrond.
© 2016, Febelfin Academy, Brussel
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt
op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van
Febelfin Academy.
1 Overeenkomstig artikel 8, eerste lid, van de wet van 22 maart 2006
betreffende de bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten en de distributie
van financiële instrumenten en artikel 7 van het artikel 7 K.B. van 1 juli 2005
tot uitvoering van deze wet.
Deel 1 - De bankomgeving
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 3
DEEL 1 – DE BANKOMGEVING EINDTERMEN
Onderwerpen Eindtermen
De personen die hun professionele kennis moeten
bewijzen kunnen:
1. Geld en bank 1 De verschillende betaalmiddelen onderscheiden:
chartaal, giraal en elektronisch geld.
2. Belangrijkste
bankfuncties
2 De belangrijkste bankfuncties opsommen en
uitleggen (intermediatie- en transformatiefunctie;
beheer van de betalingsverrichtingen, aanbod van
financiële diensten).
3 De transformatiefuncties onderscheiden (betreffende
schaal, looptijd, risico en deviezen) en de
desbetreffende risico’s herkennen.
4 De verschillende betalingsinstrumenten gebonden
aan een zichtrekening herkennen.
3. Belgisch
landschap en
externe
organisatie
5 Het aantal banken, het balanstotaal en het aantal
personeelsleden van de banken in België
identificeren.
6 De belangrijkste actoren van de financiële sector
opnoemen (ECB, FSMA, Nationale Bank, Centrales
voor de Kredieten, BVB, FEBELFIN,
Depositogarantiefonds) en hun belangrijkste
opdrachten herkennen.
7 De rol van de Ombudsman in financiële geschillen ,
de personen die erop een beroep kunnen doen en
de te volgen procedure identificeren.
4. Bankproducten 8 De belangrijkste soorten spaar- en
beleggingsproducten opnoemen en onderscheiden.
9 De belangrijkste soorten kredieten voor particulieren
kennen.
5. Organisatie van
de banken
10 De Front- en BackOffice onderscheiden en hun
belangrijkste functies herkennen.
11 De belangrijkste « business lines »
(activiteitsdomeinen) van de bankactiviteit kennen:
retail, corporate en private banking en hun doelgroep
bepalen.
12 De belangrijkste distributiekanalen van de banken
bepalen (relationele en virtuele kanalen) en
voorbeelden ervan geven.
13 De vier niveaus bepalen betreffende het toezicht op
de activiteiten van de banken.
6. Bancaire
strategieën en
evolutie
14 De verschijnselen ‘desintermediatie’ en ‘concentratie’
begrijpen en kennen.
15 Het verschijnsel ‘bankverzekering
(verzekeringsbankieren) kennen en verduidelijken
met voorbeelden.
16 De levensverzekeringen van de takken 21, 23 et 26
herkennen, vanuit hun wettelijke omschrijving, en
hun belangrijkste technische kenmerken herkennen
(gewaarborgde interest of geen gewaarborgde
interest).
Deel 1 - De bankomgeving
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 4
DEEL 1 - DE BANKOMGEVING
1. Geld en bank
Het woord ‘bank’ wordt nu gebruikt om alle kredietinstellingen aan te
duiden.
Een kredietinstelling is een onderneming waarvan de werkzaamheden
in hoofdzaak bestaan uit
het in ontvangst nemen van gelddeposito’s of andere
terugbetaalbare gelden van het publiek;
het verlenen van kredieten voor eigen rekening.
Het beheer en de circulatie van het geld zou vandaag onmogelijk zijn
zonder het bestaan van de banken, of het nu gaat over cash geld,
over giraal geld of over elektronisch geld.
1.1 Chartaal geld (cash geld)
De twee grondproducten van de banken zijn de munten en, door de
ontwikkeling van de informatica, de informatie.
Het begrip "geld" kan worden gedefinieerd als een goed dat het
mogelijk maakt zich onmiddellijk van eender welk ander goed te
voorzien.
Eén van de functies van het geld is die van tussenschakel bij een ruil.
De directe ruil van goed tegen goed wordt gesplitst in twee
ruiltransacties: de ruil van een goed tegen geld (de verkoop) en deze
van geld tegen een ander goed (de aankoop). Wie iets verkoopt (en
hiervoor geld ontvangt) is dus onafhankelijk van de goederen die de
koper vanuit zijn specialisatie (=beperking) kan aanbieden.
Het geld vormt een rekeneenheid die de waarde van een product of
dienst kan bepalen. Die rekeneenheid wordt nu uitgedrukt in een
munteenheid, zoals de euro, de dollar, de yen.
Chartaal geld bestaat onder de vorm van bankbiljetten en
muntstukken (=, cash geld, in “speciën).
Op 1 januari 2002 hebben 12 lidstaten van de Europese Unie hun
eigen valuta ingewisseld voor eurobankbiljetten en euromunten. Die
landen liggen aan de basis van de stichting van wat de ‘eurozone’
wordt genoemd.
Als chartaal geld, is de euro samengesteld uit zeven verschillende
bankbiljetten en acht verschillende munten.
1.2 Giraal geld
Bankbiljetten vormen niet het ideale betaalmiddel, zeker niet als het om
grote bedragen gaat en er een aanzienlijke afstand is tussen de
betrokken partijen.
Om dit probleem te verhelpen, werd het giraal geld ontwikkeld, geld dat
niet tastbaar is.
Deel 1 - De bankomgeving
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 5
Giraal geld is geld dat op bankrekeningen staat en dat beweegt in de
betaalstromen. Het is onzichtbaar en ontastbaar maar bestaat effectief
onder de vorm van informatie.
Met giraal geld wordt het leeuwendeel van de facturen geregeld en
worden de lonen betaald.
De hoeveelheid giraal geld ten opzichte van de traditionele “cash” is
de afgelopen jaren enorm toegenomen. Meer dan 90% van de huidige
geldhoeveelheid in België is giraal.
1.3 Het elektronisch geld
Elektronisch geld is een vorm van giraal geld.
Dankzij de technologische vooruitgang werden de papieren girale
verrichtingen (overschrijvingen, cheques) steeds meer vervangen door
zuivere elektronische verrichtingen, zoals bij betaal- en kredietkaarten,
chipkaarten, telefoon- en pc-bankieren, e-commerce..
2. Belangrijkste bankfuncties
2.1 Intermediatiefunctie
Dit is de voornaamste functie van de banken.
De intermediatie- of bemiddelingsfunctie van de banken bestaat erin
deposito’s binnen te brengen van het publiek (particulieren,
ondernemingen of andere banken) en die vervolgens te
transformeren in kredieten voor het financieren van de behoeften
van particulieren, ondernemingen en overheidsinstellingen.
Verzamelen van deposito’s of andere terugbetaalbare
gelden
De cliënten die hun geld veilig willen bewaren en er toch over
willen blijven beschikken kunnen het "deponeren" bij de bank.
Zij lenen dus hun geld aan de bank. Er bestaan verschillende
traditionele deposito- of spaarvormen: zichtrekening,
termijnrekening, spaarrekening, kasbons, ...
Verstrekken van leningen
De bank benut het gedeponeerde geld door het aan andere
cliënten uit te lenen. Naargelang de financiële behoefte waaraan
wordt beantwoord kan worden gesproken van:
consumentenkredieten, hypothecaire kredieten, …
Rentemarge
De interest of rente is de prijs die wordt betaald voor de dienst
die door de kredietverstrekker aan de ontlener wordt geleverd.
Die dienst bestaat erin dat een bepaalde som geld voor een
zekere periode ter beschikking wordt gesteld van de ontlener.
Het verschil tussen debetrente en creditrente is de rentemarge:
o In haar hoedanigheid van ontlener ten opzichte van de
spaarder/deposant, betaalt de bank aan
Deel 1 - De bankomgeving
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 6
laatstgenoemde een interest op het ontleende geld.
Deze interest wordt creditrente genoemd.
o In haar hoedanigheid van kredietverstrekker ontvangt
de bank aan haar ontlener een interestvergoeding.
Deze interest wordt debetrente genoemd.
Met de rentemarge kan de bank haar verschillende kosten
dekken: administratiekosten, risicopremies, kapitaalkosten,
belastingen en afschrijvingen. Het uiteindelijke positieve saldo
vertegenwoordigt een gedeelte van de winst.
2.2 Transformatiefunctie
Het mag duidelijk zijn dat er slechts zelden een perfecte
overeenstemming bestaat tussen deposito's enerzijds en kredieten
anderzijds.
De deposito’s ondergaan een transformatie vooraleer ze in kredieten
worden omgezet.
De transformatie door de banken kan verschillende aspecten inhouden.
Die aspecten brengen risico’s met zich mee die een permanente
bewaking van de kredietportefeuille nodig maken. De permanente
beheersing van deze diverse risico's maakt de essentie uit van “de kunst
van het bankieren”.
Transformatie betreffende schaal
De bank verzamelt vele "kleine" deposito's om met daarmee
"grote" kredieten te kunnen toestaan.
Door het verzamelen van spaargelden realiseert de bank
schaalvoordelen, die haar in staat stellen deze spaargelden
derwijze in kredieten om te zetten dat ze tegemoet komt aan de
behoeften van haar ontleners.
Deze transformatieactiviteit brengt een specifiek risico mee voor
de bank: het liquiditeitsrisico.
Transformatie betreffende looptijd
In de regel staat de bank voor de opgave om met kortlopende
deposito's kredieten op middellange tot lange termijn te
verstrekken.
De gemiddelde looptijd van de toegestane kredieten is
doorgaans langer dan die van de deposito's die ertegenover
staan.
Extreem gesteld: de gemiddelde looptijd van een hypothecair
krediet ter financiering van de verwerving van een onroerend
goed kan 20 jaar en zelfs meer bedragen, terwijl de deposito's
op zichtrekeningen onmiddellijk opvraagbaar zijn.
Een consumentenkrediet (bijvoorbeeld voor de aankoop van een
wagen) loopt verscheidene jaren, terwijl de gelden op
spaarboekjes geen vervaldag hebben en daarom te allen tijde
kunnen worden opgevraagd.
Deel 1 - De bankomgeving
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 7
Deze verschillen zorgen ervoor dat de bank permanent in staat
moet zijn om te beantwoorden aan de behoeften van haar
spaarders (continu aan opvragingen kunnen voldoen) en
tezelfdertijd aan deze van de kredietnemers (tegemoetkomen
aan de financieringsbehoeften op lange termijn), en dit zonder
hierbij risico's te lopen.
Naast het liquiditeitsrisico brengt de transformatie daardoor ook
een ander specifiek risico voor de bank met zich: het renterisico.
De risicotransformatie
Bij iedere kredietverlening komt het er voor de bank op aan het
risico dat men neemt op de kredietaanvrager als tegenpartij
correct in te schatten, en dit zowel kwantitatief als kwalitatief.
De bank streeft naar een evenwichtige samenstelling van haar
kredietportefeuille door een optimale spreiding over een groot
aantal debiteuren.
Dit transformatieaspect impliceert een nieuw soort risico: het
tegenpartijrisico, debiteurenrisico of kredietrisico.
Deviezentransformatie
Hiermee wordt de omzetting bedoeld van deposito's in een
bepaalde munt of in een krediet in een andere munt.
Het soort risico dat hieruit voortspruit, is het wisselrisico.
2.3 Betalingsverrichtingen
De banken doen de betalingen voor rekening van hun klanten, zowel
in België als in het buitenland.
In de praktijk worden die betalingen verricht via de zichtrekeningen
aan de hand van verschillende betalingsinstrumenten die vandaag
volledig worden geautomatiseerd, in het bijzonder:
Overschrijving: het verschuldigde bedrag wordt door een
debiteur, via een volledig geautomatiseerd circuit,
overgeschreven op de rekening van een begunstigde.
De overschrijving is in België nog altijd het meest gebruikte
betaalinstrument.
Domiciliëring: de debiteur geeft toestemming aan zijn bank om
zijn rekening te laten debiteren, op initiatief van de schuldeiser,
nadat de factuur is toegezonden.
De domiciliëring wordt gebruikt voor de betaling van regelmatig
terugkomende facturen, zoals de facturen van elektriciteit,
water, gas, telefoon, …
Permanente opdracht: steunt op hetzelfde principe als de
domiciliëring: de rekening van de opdrachtgever wordt
automatisch gedebiteerd op een overeengekomen datum voor
een overeengekomen bedrag.
Deel 1 - De bankomgeving
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 8
Cheque.
De cheque is een onvoorwaardelijk geschreven opdracht
gegeven door een persoon (de trekker) aan zijn bank (de
betrokkene), bij wie hij geld ter beschikking heeft, om een
bepaalde som te betalen aan de begunstigde van de cheque.
In België is het chequegebruik sterk gedaald.
Debetkaart (type Maestro).
Een debetkaart is een kaart waarmee de houder, dankzij de
gegevens die op de chip staan, toegang heeft tot zijn
zichtrekening en geld van die rekening kan debiteren ten
gunste van een begunstigde.
Men kan met deze kaart ook geld afhalen aan een
bankautomaat: de rekening wordt automatisch gedebiteerd
voor het afgehaalde bedrag.
Kredietkaart (type Visa, MasterCard).
Met de kredietkaart kan men, dankzij de gegevens die op de
magnetische strip (of op de elektronische chip) staan:
o aankopen doen, zonder ze onmiddellijk te betalen;
o geld afhalen.
Er bestaan nu andere elektronische betalingsvormen, zonder contact
(cf. Module 3).
2.4 Aanbod van financiële diensten
Naast de traditionele activiteiten, zoals de bemiddelingsfunctie en de
transformatiefunctie, bieden de banken een zeer ruim gamma van
financiële producten en diensten aan. Zij worden opgesomd in artikel 4
van de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op
kredietinstellingen.
Een belangrijke eigenschap van deze financiële diensten bestaat erin
dat de opbrengsten meestal via commissies worden gerealiseerd en
niet via een rentemarge.
Maken onder meer deel uit van die activiteiten:
vermogensbeheer of -advisering. (cf. 5.2.2);
investment banking.
Dit activiteitsdomein bestaat in het adviseren van
ondernemingen op het gebied van kapitaalstructuur,
bedrijfsstrategie, fusie en overname van ondernemingen (cf.
5.2.2);
diverse transacties voor eigen rekening of voor rekening van
cliënten (geldmarktinstrumenten, valuta’s, effecten, …);
bewaarneming en beheer van effecten;
commerciële inlichtingen;
verhuur van safes.
Deel 1 - De bankomgeving
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 9
De banken diversifiëren hun activiteiten ook met niet bancaire
activiteiten zoals het verkopen van verzekeringsproducten in de
hoedanigheid van verzekeringsbemiddelaar.
Het concept van verzekeringsbankieren of bancassurance wordt in
detail uitgelegd in hoofdstuk 6.2.3.
3. Het financieel landschap en externe organisatie
Dit hoofdstuk wil vooral ingaan op de belangrijkste betrokken partijen:
1. de kredietinstellingen.
2. de instellingen die instaan voor toezicht, omkadering en
regelgeving ten aanzien van de banken die in België actief zijn:
o De Europese Centrale Bank (ECB)
o de FSMA (Financial Services and Markets
Authority/Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten);
o de Nationale Bank;
o de Centrale voor de kredieten;
o BVB;
o Febelfin.
3. de bemiddelingsdienst.
3.1 De kredietinstellingen (de banken)
De kredietinstellingen worden door de wetgeving omschreven als
ondernemingen waarvan de werkzaamheden bestaan uit van het
publiek in ontvangst nemen van gelddeposito’s of andere
terugbetaalbare gelden en het verlenen van kredieten voor eigen
rekening.
Gezien de evolutie van de statistieken kunnen wij volgende tendensen
onderkennen (de cijfers worden jaarlijks gepubliceerd door Febelfin).
Het balanstotaal van de banken in België bedraagt wat meer
dan één miljard euro (1.129 in 2014, tegen 778 in 2000).
In België zijn er wat meer dan 100 banken
(103 begin 2015 tegen 119 in 2000).
Minder dan de helft is van Belgisch recht.
In de context van de concentratiebeweging in de financiële
sector, is het totale aantal banken progressief gedaald.
Gelijktijdig met de concentratiebeweging in de Belgische
financiële sector is de gemiddelde grootte van de
kredietinstellingen aanzienlijk toegenomen.
De Belgische banksector is tevens een belangrijke
werkverschaffer.
Op 1 januari 2015 telde de banksector wat meer dan 52.400
Deel 1 - De bankomgeving
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 10
medewerkers.
Het aantal vermindert sinds het jaar 2000 (de sector telde toen
nog 75.500 personeelsleden).
Hierbij komen er ongeveer 3.500 gevolmachtigde agenten en
hun personeelsleden.
Ondanks de vermindering van het aantal personeelsleden,
creëren de banken jaarlijks ongeveer 5.000 nieuwe
arbeidsplaatsen.
Dit alles wijst duidelijk op het belang van de banken in de Belgische
economie.
3.2 Europese Centrale Bank - ECB
Bij de oprichting van een bank en tijdens haar bestaan moeten
bepaalde regels betreffende het bestuur, de kapitaalstructuur en de
organisatie ervan worden nageleefd.
De Europese Centrale Bank (ECB) is verantwoordelijk voor het
bankentoezicht op banken van “deelnemende landen” (voornamelijk
landen die de euro als munt hebben) in het kader van het
zogenaamde “Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme” (“GTM”).
De ECB oefent deze verantwoordelijkheid uit samen met de nationale
toezichthoudende autoriteiten van de deelnemende landen.
( = in België: de Nationale Bank van België, zie hieronder)
De ECB is bevoegd voor:
het verlenen van vergunningen aan alle banken van
deelnemende landen;
de toezicht op de kredietinstellingen:
o direct op de “belangrijke” kredietinstellingen ;
o indirect op de minder belangrijke kredietinstellingen.
Dat indirect toezicht vertaalt zich in het feit dat de nationale
toezichthoudende instanties in principe toezicht blijven houden op de
minder belangrijke kredietinstellingen, maar dat de ECB blijft waken
over het functioneren van het Gemeenschappelijk
Toezichtsmechanisme, en in dat kader ook kan besluiten om, wanneer
dat nodig is, een toezicht uit te oefenen op deze minder belangrijke
kredietinstellingen.
3.3 Autoriteit financiële diensten en markten - FSMA
Sinds 1 april 2011, is het toezicht van de Belgische financiële sector
bipolair (tweeledig), het ‘Twin Peaks’ genoemd.
(Cf. wet van 2 augustus 2002).
Het wordt op Belgisch niveau verdeeld tussen de:
Deel 1 - De bankomgeving
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 11
1. Nationale Bank van België, in het kort: de NBB (of de Bank).
Samen met de ECB (Europese Centrale Bank) is de NBB
verantwoordelijk het macro- en microprudentiële toezicht.
Het prudentiële toezicht beoogt het waarborgen van een
passende organisatie en de soliditeit van de financiële
instellingen, onder meer op het vlak van de solvabiliteit, de
liquiditeit en de rendabiliteit.
2. Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten of ‘FSMA’
(voor Financial Services and Market Authority).
De FSMA vervangt de ‘Commissie voor het Bank- en Financie-
en Assurantiewezen’ of ‘CBFA’, waarvan de opdrachten sinds
november 2014 verdeeld zijn met de Nationale Bank van
België en de ECB.
De zes voornaamste opdrachten (de 6 pijlers) van de FSMA zijn:
1. toezicht op de financiële markten;
2. gedragstoezicht;
3. producttoezicht;
4. financiële opleiding van het publiek (spaarders en beleggers);
5. toezicht op de aanvullende pensioenregelingen;
6. toezicht op verschillende financiële spelers, waaronder de:
o bank- en verzekeringstussenpersonen;
o beheersvennootschappen;
o instellingen voor collectieve beleggingen;
o vennootschappen voor vermogensbeheer en
beleggingsadvies.
3.4 De Nationale Bank van België (NBB)
De Nationale Bank van België werd op 5 mei 1850 bij wet opgericht.
Haar juridische vorm is die van een naamloze vennootschap.
De Belgische staat bezit de helft van haar maatschappelijk kapitaal.
De NBB is verantwoordelijk voor het macro- en microprudentiële
toezicht van de:
kredietinstellingen, inclusief de financiële dienstengroepen;
beleggingsondernemingen met het statuut van
beursvennootschap;
verzekeringsondernemingen;
herverzekeringsondernemingen;
Deel 1 - De bankomgeving
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 12
verrekeningsinstellingen;
vereffeninginstellingen en de daarmee gelijkgestelde
instellingen;
betalingsinstellingen;
instellingen voor elektronisch geld;
borgstellingmaatschappijen.
Dit toezicht deelt zij sinds november 2014 met de ECB.
In de dubbele (Belgische en Europese) context vervult zij talrijke
andere opdrachten, waarvan wij de belangrijkste opsommen.
De NBB:
geeft de bankbiljetten uit.
draagt bij tot de stabiliteit van de financiële sector.
is de Rijkskassier.
Zij zorgt onder meer voor de uitgifte van de staatsbons en voor
het dagelijks beheer van het rentefonds.
organiseert voor de financiële sector onder meer de
betalingssystemen.
neemt deel aan het Europees monetair beleid, onder meer
door:
o deel te nemen aan de besluitvorming binnen het
Eurosysteem, waarvan de Europese Centrale Bank (ECB)
het hart is (het “Eurosysteem” is de term die wordt gebruikt
om de Europese Centrale Bank en de centrale banken van
de lidstaten van de eurozone aan te geven);
o de beslissingen van de Europese Centrale Bank (ECB) uit
te voeren betreffende de prijsstabiliteit.
ruilt gratis de Belgische bankbiljetten tegen euro’s.
analyseert en verspreidt economische informatie:
Zo:
o publiceert zij economische studies;
o publiceert zij de jaarrekeningen van de Belgische bedrijven
(Balanscentrale);
o registreert zij de kredieten aan particulieren en aan
ondernemingen, via twee specifieke centrales
(hieronder uitgelegd).
3.5 De Centrale voor de Kredieten
De NBB heeft een andere belangrijke opdracht voor de banksector.
Zij centraliseert de informatie over de kredieten via twee specifieke
centrales:
Deel 1 - De bankomgeving
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 13
De Centrale voor kredieten aan particulieren (CKP).
De centrale werd opgericht om de overmatige schuldenlast van
particulieren tegen te gaan. Ze registreert:
o alle kredieten die door natuurlijke personen voor
privédoeleinden worden afgesloten: consumentenkredieten
en hypothecaire kredietovereenkomsten (6,24 miljoen
mensen waren in september 2014 geregistreerd).
Die gegevens moeten worden verstrekt door de
kredietgevers;
o de eventuele wanbetalingen betreffende die kredieten.
De gegevens moeten worden geraadpleegd door de
kredietgevers vóór het afsluiten van ieder van de betrokken
kredieten.
De gegevens mogen worden geraadpleegd in het kader van
het beheer van de bestaande kredieten en voorafgaandelijk
aan de terbeschikkingstelling van betaalmiddelen zoals een
betaalkaart. De betrokken consumenten hebben een
inzagerecht op de informatie op eigen naam.
De Centrale voor kredieten aan ondernemingen (CKO).
Haar doel is de banken in staat te stellen hun kredietrisico’s te
beoordelen en te beperken.
Alle in België gevestigde banken moeten de CKO inlichten over
de rechtspersonen en natuurlijke personen die kredieten in het
kader van hun professionele activiteit hebben verkregen. De
informatie kan geraadpleegd worden door de deelnemende
banken.
De begunstigden hebben inzagerecht voor de kredieten op hun
naam.
3.6 Belgische Vereniging van Banken en beursvennootschappen (BVB)
De Belgische Vereniging van Banken werd opgericht in 1936 met
volgende doelstellingen:
de banksector vertegenwoordigen;
ijveren voor een positief imago van de sector;
de belangen van de sector behartigen;
diensten leveren aan haar leden;
alle aangelegenheden bestuderen die de interesse van de
banken kan wegdragen.
Sinds 1995 heeft de Belgische Vereniging van Banken zich verenigd
met de Belgische Vereniging van Beursleden.
De vereniging is een geïnstitutionaliseerde partner in het overleg met
de verschillende overheidsinstanties;
Deel 1 - De bankomgeving
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 14
In bepaalde gevallen, stelt de wet dat de vereniging verplicht moet
worden geraadpleegd.
3.7 Belgische Federatie van de financiële sector (Febelfin)
In 2003 is de BVB opgenomen in een nieuwe en ruimere organisatie:
de Belgische Federatie van de financiële sector.
Febelfin is de overkoepelende federatie voor de Belgische financiële
sector en heeft als voornaamste taak de belangen van haar leden te
vertegenwoordigen en te behartigen.
Febelfin vervult een belangrijke rol als bruggenbouwer tussen haar
leden en de verschillende partijen op nationaal en Europees niveau:
beleidsmakers, toezichthouders, beroepsfederaties en
belangenverenigingen.
Zij informeert en adviseert haar leden onder meer op product
technisch, juridisch, fiscaal, prudentieel en sociaal vlak.
Febelfin groepeert vijf beroepsverenigingen uit de financiële sector:
BVB - Belgische Vereniging van Banken en
Beursvennootschappen
BVK – Beroepsvereniging van het Krediet
BVBL – Belgische Vereniging van Beursleden
BLV – Belgische Leasing Vereniging
BEAMA – Belgische Vereniging van Asset Managers
De oprichting van één enkele financiële federatie wordt
gerechtvaardigd door de mindere specialisatie van de financiële sector
en doordat de specificiteit van een aantal activiteitendomeinen erkend
werd.
3.8 Depositogarantiefonds
De Europese richtlijnen leggen aan de lidstaten de verplichting op één
of verscheidene beschermingssystemen voor de deposanten en de
investeerders te erkennen.
In België heeft de wetgever in 1998 een beschermingssysteem
geïntroduceerd ter bescherming van spaarders en investeerders die
het slachtoffer zouden worden van een faillissement van een financiële
instelling.
Het Depositogarantiefonds is belast met het beheer van dat systeem.
De kredietinstellingen, de beursvennootschappen, de maatschappijen
voor vermogensbeheer en de financiële beheersmaatschappijen
moeten bij dit beschermingssysteem aansluiten.
Deel 1 - De bankomgeving
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 15
Het systeem zelf wordt gefinancierd door de bijdragen van de betrokken
instellingen.
Wanneer een aangesloten instelling failliet zou gaan betaalt het fonds
de getroffen spaarders en investeerders de deposito’s en/of financiële
instrumenten terug tot maximum 100.000 euro.
Iedere particulier, vereniging, VZW of kleine en middelgrote
onderneming die houder is van één of meer rekeningen met gelden,
komt in aanmerking voor de waarborg.
De Nationale Bank is belast met het dagelijks beheer van het
garantiefonds.
3.9 Ombudsfin - Ombudsman in financiële geschillen
De Ombudsman in financiële geschillen is een onpartijdig
bemiddelingsorgaan, waar een bemiddelaar (de Ombudsman),
benoemd door de financiële sector, en een vertegenwoordiger van de
consumenten zetelen.
‘Bemiddeling’ is een professionele en wettelijke methode om, op
vrijwillige basis, met de hulp van bemiddelaars een conflict op te
lossen.
De bemiddelingsdienst kan consumenten helpen bij het oplossen van
alle geschillen met een bank, beursvennootschap,
vermogensbeheerder, beleggingsadviseur of kredietmaatschappij
(aangesloten bij BVB, BVK, BVLB, BLV of BEAMA).
Zelfstandigen en rechtspersonen kunnen bij de dienst enkel terecht
voor klachten in verband met een:
krediet verleend in het kader van hun professionele activiteit;
grensoverschrijdende betaling van ten hoogste 50.000 euro.
Procedure.
1. De cliënt dient eerst contact op te nemen met de bevoegde
dienst van zijn of haar financiële instelling;
2. Krijgt de cliënt geen genoegdoening, dan moet hij de
Bemiddelingsdienst duidelijk en nauwkeurig inlichten over het
geschil;
3. De Bemiddelingsdienst brengt een niet-bindend advies uit over
het probleem dat is voorgelegd.
De procedure verloopt volledig schriftelijk en is kosteloos.
Al naargelang de aard van het probleem, kan de behandeling van een
dossier enkele dagen tot enkele maanden vergen.
Adres: Ombudsfin
Belliardstraat 15-17, bus 8
1040 Brussel
Deel 1 - De bankomgeving
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 16
Tel. : +32 2 545 77 70·Fax: +32 2 545 77 79
E-mail: [email protected]
4. De bankproducten
Wij behandelen in dit gedeelte enkel de essentiële kenmerken van de
producten die doorgaans worden aangeboden door de banken.
Deze producten worden verder in detail behandeld in modules 3 en 4.
4.1 De rekeningen en spaar- en beleggingsproducten
Met deze producten zullen de banken geld innen dat zij gedeeltelijk ter
beschikking zullen stellen aan de klanten die geld nodig hebben,
onder de vorm van kredieten (intermediatiefunctie).
Rekeningen
Het geld dat de bank beheert, bevindt zich op rekeningen.
Er bestaan verschillende soorten van rekeningen die
beantwoorden aan de uiteenlopende behoeften van de klanten.
o De zichtrekening (lopende rekening, girorekening, …).
Dit is een rekening waarvan het tegoed op ieder ogenblik
beschikbaar is. Algemeen gezien wordt de zichtrekening
beschouwd als een soort van identiteitskaart van de klant
bij de bank: zij dient als referentie voor alle andere
rekeningen die de klant opent en voor iedere verrichting die
hij doet.
Met de zichtrekening kan men allerlei soorten verrichtingen
doen, zoals een overschrijving ontvangen, geld
overschrijven, een domiciliëring laten uitvoeren, …
o De termijnrekening.
Dit is een beleggingsinstrument op korte termijn waarvan
de duur en de intrestvoet op voorhand gekend zijn.
o De spaarrekening.
Dit is een spaarinstrument, zonder termijn.
De investeerder kan geld bijstorten of afhalen op elk
moment. Hij verkrijgt interest op dit geld.
Obligaties
Een obligatie is een erkenning van een schuld vanwege de
emittent.
Zij geldt als bewijs voor een deelneming in een lening op
termijn waarvoor de eigenaar van de obligatie interest krijgt die
op voorhand is vastgelegd.
De benaming hangt af van de emittent en van de
converteerbaarheid van de obligatie.
o Een kasbon is een obligatie uitgegeven door een bank,
waarvan de looptijd meestal beperkt is (één tot vijf jaar).
Deel 1 - De bankomgeving
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 17
o Een staatsbon is een obligatie met vaste rente en
jaarlijkse coupon, uitgegeven door de Staat.
Staatsbons kunnen worden vergeleken met kasbons;
o Bedrijven geven ‘bedrijfsobligaties’ uit.
Aandelen
Een aandeel is een eigendomstitel betreffende een bepaald deel
van het kapitaal van een vennootschap.
De belegging in een aandeel geeft geen enkel vast inkomen.
De ‘return’ van de investering wordt samengesteld door het
eventuele dividend en de koersschommeling (meerwaarde) van
het aandeel.
Instellingen voor Collectieve Belegging (ICB’s)
Een ICB duidt een entiteit aan die geld aantrekt bij het publiek en
dit collectief belegt in een geheel van roerende waarden (zoals
aandelen, obligaties, valuta’s, …).
De meest gekende ICB’s zijn de beveks, de gemeenschappelijke
beleggingsfondsen en de pensioenspaarfondsen. Maar er bestaan
nog vele andere soorten die verder worden bestudeerd in de
module over de beleggingsproducten.
Net zoals aandelen, en in mindere mate de obligaties, houden
ICB’s risico’s voor de belegger in.
o Gemeenschappelijke beleggingsfondsen zijn
contractuele ICB’s zonder rechtspersoonlijkheid. Ze zijn de
onverdeelde eigendom van hun deelnemers die geld in het
fonds hebben ingebracht (= de beleggers).
Elke belegger is mede-eigenaar.
o Beveks (beleggingsvennootschappen met veranderlijk
kapitaal). Het zijn statutaire ICB’s met als belangrijkste
kenmerk dat de investeerder er op elk moment kan in- of
uitstappen (zgn. open type).
o Pensioenspaarfondsen. Dit zijn ICB’s die door een
specifieke wetgeving worden beheerd. Ze zijn vooral
bestemd om de mensen aan te moedigen te beleggen in
een aanvullend pensioen.
Om dit te stimuleren kan de belastingplichtige belegger zijn
jaarlijkse investering fiscaal aftrekken tot een bepaald
bedrag.
4.2 Kredieten
Wij benaderen hier enkel de kredieten voor particulieren.
De bank beschikt voornamelijk over twee vormen van kredieten aan
particulieren: verbinteniskrediet en kaskrediet.
Bij een verbinteniskrediet of borgstellingkrediet geeft de
bank niet onmiddellijk geld, maar wel een waarborg ten
Deel 1 - De bankomgeving
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 18
voordele van haar klant.
De bekendste soort is de huurgarantie.
Kaskredieten zijn contracten die op de balans tot uiting komen
als een kastekort, een overschrijding van de fondsen.
De bank stelt een deel van haar geld ter beschikking van de
klant (de schuldenaar) en heft er interest op.
De particulier heeft hoofdzakelijk twee types van kaskrediet tot
zijn beschikking: woonkrediet en consumentenkrediet.
1. Het woonkrediet dient voor de financiering van een
onroerend goed zoals de aankoop van een terrein of van
een woning, de bouw van een woning, het onderhouden
van vastgoed.
Een hypothecair krediet is een vorm van woonkrediet.
2. Het consumentenkrediet is een lening die wordt
toegekend aan een particulier om er goederen mee aan te
kopen, zoals een salon, een keuken, een auto.
Deze leningen kunnen verschillende vormen aannemen:
o leningen op afbetaling (LOA) zijn kredietcontracten
waarbij een bepaald bedrag ter beschikking wordt
gesteld aan een consument die de som door vaste
maandelijkse afbetalingen zal terugbetalen. Deze vorm
wordt aangeraden voor belangrijke onkosten of
aankopen zoals een nieuwe auto, een lederen salon, …
o kredietopening: de bank staat de klant toe een negatief
saldo op zijn rekening aan te houden, voor een
vastgestelde of niet-vastgestelde periode.
Deze vorm van krediet kan al dan niet verbonden zijn
aan een kredietkaart, zoals een Visa of MasterCard.
Het is de eenvoudigste en meest soepele vorm van
consumentenkrediet. Dit wordt aangeraden voor
onbelangrijke onkosten of aankopen, zoals een nieuwe
wasmachine, een PC, een reis…
o financieringshuur of particuliere leasing.
Het is een financieringscontract met zicht op de
aankoop van een roerend goed.
De ‘leaser’ koopt het goed en verhuurt het aan een
particulier die er het vruchtgebruik van heeft.
Op de vervaldag kan de klant het goed kopen tegen
een vooraf afgesproken prijs die ook in het contract
wordt vermeld.
5. De organisatie van de banken
5.1 Aard van de activiteiten
Volgens de aard van de activiteiten, worden meestal volgende drie
soorten functies onderscheiden: het Front- en Back Office, en de
ondersteuningsfuncties.
Deel 1 - De bankomgeving
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 19
Het Front Office.
Het Front Office omvat de teams van de zogenaamde eerste
lijn, die in direct contact staan met de cliënten en de
prospecten, evenals de stafdiensten die hen onmiddellijk
ondersteunen.
Voorbeelden: loketbedienden, relatiebeheerders, account managers.
Het Back Office.
Het Back Office bestaat uit de teams die de administratieve
afwikkeling van de transacties verzorgen Voorbeelden: de verwerking van de kredieten, de transacties met
betrekking tot beleggingen en betalingen …
De beheers- en ondersteuningsfuncties.
Dit zijn functies die deel uitmaken van de hoofdzetel en de twee
vorige teams ondersteunen. Voorbeelden: HRM, Marketing, Juridische zaken, Boekhouding,
Logistiek, Algemeen secretariaat, Beheerscontrole, Informatica.
5.2 Organisatie van de activiteiten
Dikwijls worden de activiteiten georganiseerd volgens een matrix, die
verschillende factoren samen combineren, zoals:
activiteitsdomeinen (cf. 5.2.1);
type klanten (cf. 5.2.2);
producten en diensten (al behandeld);
distributiekanalen (cf. 5.2.3);
geografische zones.
Bij wijze van voorbeeld kan een combinatie van deze factoren
resulteren in een kredietinstelling:
die actief is in retail banking (activiteitsdomein),
die de verkoop van beveks verzorgt (producten en diensten),
die via call centers werkt (distributiekanaal),
met als doelgroep de zelfstandigen (cliëntensegment)
die in de regio Brussel actief is (geografische zone).
Er zijn evenveel organisaties als er banken zijn, daarom worden hierna
enkel de belangrijkste factoren toegelicht.
5.2.1 Type klanten
Vaak bepalen zij de activiteitsdomeinen van de bank.
Op een eerste segmenteringsniveau komt men meestal tot volgende
opdeling:
‘retail’: particulieren, gezinnen, vrije beroepen en kleine
ondernemingen;
Deel 1 - De bankomgeving
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 20
middelgrote ondernemingen (die een meer specifieke
bediening vereisen dan wat door een plaatselijk bankkantoor
kan worden geboden);
‘corporate’: grote ondernemingen en multinationals;
institutionele klanten;
overheid;
nichecliënteel: de landbouwsector, de non profitsector, de
diamantsector, …
5.2.2 Activiteitsdomeinen
Hoewel er diverse benamingen en omschrijvingen gebruikt worden in
de organisatie van de bancaire activiteitsdomeinen (ook “Business
lines”, of “strategische activiteitsdomeinen” genoemd), is er een
zekere constante waar te nemen aangaande volgende belangrijke
domeinen:
Retail banking
Dit domein omvat als doelgroep de particuliere cliënten, de
beoefenaars van vrije beroepen en de kleine en middelgrote
ondernemingen.
Doelstelling is aan dit soort van cliënteel gestandaardiseerde
producten aan te bieden op vlak van kredieten, beleggingen,
betalingsverkeer en verzekeringen.
Corporate banking
Als doelgroep worden hier de grote en multinationale
ondernemingen geviseerd.
Opzet is deze ondernemingen te begeleiden bij hun financiële
transacties en montages die dikwijls zeer ingewikkeld zijn.
Asset management
Het voorwerp van dit domein is het beheer van
ge(her)groepeerde kapitalen in Instellingen voor Collectieve
Belegging, zoals beveks en gemeenschappelijke
beleggingsfondsen. Bovendien worden soms individuele
beheerscontracten afgesloten met institutionele of privé-
investeerders.
Private banking
Deze activiteit is gericht op het welgesteld of vermogend
cliënteel voor wie men het vermogen beheert, de financiële
planning verzorgt en/of adviezen formuleert rond erfenissen en
successierechten.
Investment banking
Hier worden vooral de institutionele beleggers en de grote
ondernemingen geviseerd.
Deel 1 - De bankomgeving
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 21
De doelstelling is de klanten te begeleiden bij marktoperaties
verbonden aan aandelen zoals
o fusies en overnames;
o beursintroducties;
o kapitaalsverhogingen;
o privé-uitgifte van obligaties, …
5.2.3 Distributiekanalen
Naast de traditionele distributiekanalen (de relationele kanalen),
nemen de elektronische (virtuele) kanalen een steeds belangrijkere
plaats in de distributiestrategie van de financiële instellingen.
Relationele kanalen
Dit zijn kanalen waarbij de cliënt een rechtstreeks en fysisch
contact heeft met zijn bank: lokale bankkantoren (ook wel eens
het bakstenen netwerk genoemd), relatiebeheerders, …
Virtuele kanalen
Hier worden de kanalen bedoeld die de cliënt in staat stellen
om in contact te treden met zijn bank, zonder de tussenkomst
van een ander persoon, met technologische middelen zoals:
phone banking, self banking, Internet banking, PC banking, …
In hoofde van de bank, die zich probeert optimaal efficiënt te
organiseren, staat de vorm van de commerciële relatie in functie van
de toegevoegde waarde van de relatie:
indien de toegevoegde waarde hoog is, zoals bij problemen
rond vermogensbeheer of bij kredietonderhandelingen, zal de
relatie van het type “face to face” zijn;
als de toegevoegde waarde laag is, zoals bij stortingen of
terugtrekkingen van geld, raadplegen van saldi van
rekeningen, zal de relatie eerder virtueel zijn;
als de toegevoegde waarde zich ergens tussenin situeert,
zullen de contacten eerder van het relationele type zijn, maar
dan via de telefoon.
5.3 Controle over de bankactiviteiten van de kredietinstellingen
De organisatie van een bank is ondenkbaar zonder een toezichts- en
omkaderingsstructuur. De controle wordt door de wetgeving opgelegd.
Het toezicht van de kredietinstelling is meestal georganiseerd op vier
niveaus die kunnen worden voorgesteld volgens vier concentrische
cirkels.
De twee eerste niveaus hebben betrekking op de interne organisatie,
de twee volgende op het extern toezicht.
Deel 1 - De bankomgeving
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 22
1. Niveau 1: interne controle van de bank in de schoot van de
verschillende operationele entiteiten zelf van de
kredietinstellingen.
Doelstelling is de correcte afhandeling van de transacties te
controleren en de toepassing van de geldende procedures.
2. Niveau 2: interne audit gecentraliseerd en verzekerd door een
afzonderlijke entiteit (Directie of Afdeling).
3. Niveau 3: extern toezicht, uitgeoefend door de revisoren die
door de NBB worden erkend.
4. Niveau 4: extern toezicht uitgeoefend door de NBB/ECB.
6. Bancaire strategieën en evolutie
6.1 Bancaire strategieën
Zoals bij de meeste bedrijven, zijn de bedrijfsstrategieën gericht op
doelstellingen betreffende groei;
doelstellingen betreffende rendabiliteit.
De rendabiliteit is onder meer bepaald door
de kostenbeheersing van de werking;
de beheersing van de risico’s waarmee de bank wordt
geconfronteerd.
De meeste risico’s houden verband met de transformatiefunctie, zoals
het tegenpartijrisico, het liquiditeitsrisico, het rendementsrisico, het
wisselrisico (cf. 2.2).
De bank wordt ook geconfronteerd met nog andere risico’s zoals de
operationele risico’s die kunnen worden omschreven als risico’s op
verliezen die ontstaan uit niet aangepaste procedures, de menselijke
factor, de systemen of andere externe factoren.
Deze risico’s zijn eigen aan de activiteit zelf van het bankieren en zijn
van uiteenlopende aard: informaticaproblemen, fraude, gebreken in
interne procedures, ...
6.2 Evolutie van de banken: de nieuwe uitdagingen
Naast de problematiek van de risicobeheersing, worden de
bankstrategieën en de evolutie van de banken beïnvloed door talrijke
andere factoren, onder meer:
de technologische vooruitgang en meer bepaald de
digitalisering;
de vermenigvuldiging van de distributiekanalen, vooral gericht
op een multikanaalconcept:
o de virtuele kanalen, door elektronische toepassingen,
voor de eenvoudige operaties, zoals bankieren via
Internet, telefoon, GSM…;
Deel 1 - De bankomgeving
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 23
o de relationele kanalen voor meer ingewikkelde
transacties.
het proces van desintermediatie;
de concentratie en internationalisatie van de financiële sector;
het fenomeen van de bankverzekering (bancassurance).
6.2.1 Desintermediatie
Dit verschijnsel wordt verklaard door het feit dat spaargelden niet meer
uitsluitend als deposito's bij banken worden geplaatst, maar meer en
meer worden belegd in effecten die door grote ondernemingen en
overheidsinstellingen rechtstreeks op de markt worden gebracht,
zonder een bank als tussenpersoon.
Volgende voorbeelden kunnen dit verschijnsel illustreren:
particulieren hebben meer en meer de neiging om effecten te
kopen van gemeenschappelijke beleggingsfondsen die tot doel
hebben de ingezamelde spaargelden te investeren veeleer dan
ze als traditioneel deposito te plaatsen bij een bank;
overheidsinstellingen richten zich met de zogenaamde
staatsbons rechtstreeks tot gezinnen en particulieren;
grote ondernemingen doen steeds meer een rechtstreeks
beroep op de kapitaalmarkt in plaats van op bankkrediet;
Een gunstig beursklimaat en/of een laag rentepeil werken
desintermediatie in de hand
In het andere geval zullen de investeerders eerder kiezen voor
traditionele bancaire deposito's.
Eén van de gevolgen van de desintermediatie is dat de rentemarge
vermindert waardoor de banken meer en meer hun opbrengsten uit
commissielonen genereren. Dit verklaart tevens de ontwikkeling van
nieuwe diensten, zoals de verkoop van verzekeringen.
6.2.2 Concentratie en internationalisatie
Op grond van de evolutie van de statistieken betreffende het aantal
banken, kunnen wij een fenomeen van concentratie en van
internationalisatie vaststellen.
Concentratiebeweging.
Wij hebben al gezien dat het aantal banken gestadig is
gedaald. Gelijktijdig is de gemiddelde grootte van de
kredietinstellingen in België aanzienlijk toegenomen.
Op Europees vlak mag België vandaag worden gerekend tot
de landen met een sterk geconcentreerde financiële sector.
De vier grootste bankverzekeraars bekleden hier een
dominante positie. Samen vertegenwoordigen zij meer dan 80
% van de markt.
Internationalisatie.
We stellen een groeiende aanwezigheid vast van instellingen
Deel 1 - De bankomgeving
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 24
uit andere Europese lidstaten.
De Europese gedachte, geconcretiseerd in de eenheidsmarkt,
de introductie van de euro, en de integratie van de financiële
markten geeft hiervoor de verklaring.
6.2.3 Bankverzekering (bancassurance)
De meeste banken hebben een strategie van "bankverzekering"
ontwikkeld. Die bestaat erin dat ze via hun eigen distributiekanalen
verzekeringsproducten verkopen, die al dan niet groepseigen producten
zijn.
Hiermee beogen ze hun klanten verder te binden, door meer en meer
diverse financiële (en verzekerings-) producten te verkopen en
bijkomende opbrengsten te genereren onder de vorm van
commissies.
De klemtoon wordt dus verplaatst van transactioneel naar relationeel
of "relatiebankieren".
Bankverzekering kan zich op drie manieren voordoen:
door het aanbieden van verzekeringsproducten van een
gespecialiseerde dochteronderneming;
door een samenwerkingsakkoord af te sluiten met een derde
maatschappij;
door als verzekeringsmakelaar op te treden voor de
verzekeringen die niet standaard worden verkocht.
De tak leven wordt vandaag vooral verkocht via de banken (meer dan
60 % van het jaarlijks incasso van de verzekeraars).
De activiteit van de banken is vooral belangrijk voor
levensverzekeringen waarin tevens een beleggingsaspect vervat zit.
Het gaat in het bijzonder over producten van tak 21, tak 23 en tak 26.
Tak 21 betreft de levensverzekeringen niet gebonden aan
beleggingsfondsen.
Deze producten worden gekenmerkt door een technisch
gewaarborgde intrestvoet (rendement), waarvoor de
bovengrens wettelijk vastligt.
Het gewaarborgd kapitaal kan jaarlijks aangevuld worden met
een winstdeelname die niet mag worden gewaarborgd.
Tak 23 betreft de levensverzekeringen die gebonden zijn aan
beleggingsfondsen. De reserves worden hier belegd in
gemeenschappelijke beleggingsfondsen.
In tegenstelling tot de klassieke levensverzekeringen voorzien
de verzekeringen van tak 23-producten geen gewaarborgd
rendement. Het resultaat van de belegging hangt af van het
resultaat van de beleggingsfondsen.
In periodes met een gunstig beursklimaat en een laag rentepeil
is het duidelijk dat tak 23-producten succesvoller zullen zijn
dan die van tak 21.
Deel 1 - De bankomgeving
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 25
Tak 26 wordt omschreven als ‘kapitalisatieverrichtingen’.
De werking van tak 26 is te vergelijken met die van tak 21: het
geïnvesteerde bedrag wordt gekapitaliseerd tegen een
gewaarborgde interestvoet.
Deze technische interestvoet bepaalt de gewaarborgde
minimumrente.
De minimumrente kan jaarlijks aangevuld worden met een
winstdeling (deelname in de winst). De minimumrente en de
winstdeelname vormen samen het jaarrendement.
Deel 2 - Basisbeginselen van het burgerlijk recht
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 26
DEEL 2 - BASISBEGINSELEN VAN BURGERLIJK RECHT
2.1 Contractueel recht: eindtermen
Onderwerpen Eindtermen
De personen die hun professionele kennis moeten
bewijzen kunnen:
1. Tot standkoming
van een contract
en vormvereisten
1 Bepalen wanneer een consensuele overeenkomst
tot stand komt (indien de partijen gelijktijdig
aanwezig zijn en niet gelijktijdig aanwezig zijn).
2 Bepalen welke de bijkomende vereiste is voor de
vorming van een zakelijk contract en van een
vormelijk contract.
3 De vier geldigheidsvereisten van een contract
opsommen (art. 1108 BW).
4 De sancties herkennen bij ongeldigheid van het
contract.
5 De sancties bij ongeldigheid van het contract van
elkaar onderscheiden (absolute en relatieve
nietigheid).
6 De juridische gevolgen van de nietigheid van het
contract bepalen.
7 Een voorbeeld van ‘benadeling’ geven in verband
met de bankpraktijk.
2. Contractuele
modaliteiten
8 De juridische gevolgen van een opschortende
verbintenis bepalen.
9 De juridische gevolgen van een hoofdelijke
verbintenis bepalen.
3. Tenietgaan van
de
verbintenissen
10 De belangrijkste gevallen van het tenietgaan van
een verbintenis herkennen (betaling, novatie,
schuldvergelijking, kwijtschelding van schuld,
verjaring).
11 Bepalen aan wie men rechtsgeldig kan betalen.
4. Bewijs van de
overeenkomst
12 Bepalen wie het bestaan van het contract moet
kunnen bewijzen (art. 1315 BW).
13 De wettelijke bewijsmiddelen noemen.
14 De twee vormen van het schriftelijk bewijs
onderscheiden (authentieke en onderhandse akte).
15 De vormvereisten van een onderhandse akte
bepalen.
16 De bewijsregels betreffende fotografische,
micrografische, magnetische, elektronische of
optische afschriften in de financiële sector
herkennen.
5. De bekwaamheid 17 De twee oorzaken van handelingsonbekwaamheid
bepalen die bepaald zijn door het burgerlijk
wetboek (leeftijd en gezondheidstoestand) en
voorbeelden ervan kunnen geven.
18 De onbekwamen herkennen die beschermd
worden door een regime van vertegenwoordiging.
19 De onbekwamen herkennen die beschermd
worden door een regime van bijstand door een
Deel 2 - Basisbeginselen van het burgerlijk recht
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 27
andere persoon.
20 De sanctie bepalen voor daden gesteld door een
onbekwame bij niet naleving van de wettelijke
beschermregels.
21 Bepalen in welke mate de ouders afzonderlijk het
patrimonium van een minderjarige mogen beheren.
22 Herkennen in welke gevallen een minderjarige
onder voogdij wordt geplaatst.
23 In de bankpraktijk, de daden van beschikking
herkennen die de ouders en de voogd niet mogen
stellen zonder voorafgaandelijke machtiging van de
vrederechter (artikel 410 BW).
24 De juridische gevolgen bepalen betreffende de
gelden die aan een minderjarige toekomen op
basis van een gerechtelijke beslissing (art. 379
BW).
25 Bepalen of een niet ontvoogd minderjarig kind een
spaarrekening kan openen en in welke mate hij
geld mag afhalen (art. 2 van de wet van 30 april
1958).
26 De handelingen herkennen die een ontvoogde
minderjarige alleen kan stellen of met de bijstand
van een curator en de handelingen waarvoor hij de
machtiging van de vrederechter moet ontvangen.
Deel 2 - Basisbeginselen van het burgerlijk recht
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 28
2.1 CONTRACTUEEL RECHT
1. Tot standkoming van een contract en geldigheidsvereisten
1.1 Totstandkoming van een contract
Een contract is een overeenkomst waarbij één of meer personen zich
tegenover één of meer personen verbinden iets te geven, te doen, of
niet te doen (cf. art. 1101 BW). .
geven: bijvoorbeeld een som geld, een eigendomstitel, …
doen: bijvoorbeeld een betalingsopdracht;
niet doen: bijvoorbeeld zich onthouden van oneerlijke
mededinging.
De meeste contracten zijn consensuele overeenkomsten.
Dit wil zeggen dat zulke overeenkomsten in regel enkel tot stand
komen door het samentreffen van de wil van de partijen, zonder dat
daarbij specifieke formele voorwaarden moeten worden
gerespecteerd.
Een akkoord (consensus) is dus voldoende. Het akkoord bestaat in de
aanvaarding door een partij van het aanbod van de andere partij.
De toestemming kan mondeling worden verstrekt. Het geschrift geldt
enkel als bewijs.
Voorbeeld van consensuele overeenkomst: een verzekeringscontract.
Indien de partijen niet gelijktijdig aanwezig zijn komt het contract
normaal tot stand zodra de partij die het aanbod heeft geformuleerd,
kennis krijgt van de aanvaarding van dit aanbod.
Dit is onder meer het geval als het contract wordt afgesloten via
briefwisseling, ongeacht de vorm: gewone brief, fax, e-mail.
De aanvaarding kan ook blijken uit de betaling (indien dit de
tegenprestatie zou zijn) of zelfs uit de uitvoering van de diensten
voorzien in het contract.
De totstandkoming van het contract kan onderworpen zijn aan
bijkomende vereisten:
zakelijke contracten worden geldig afgesloten mits de
levering van een zaak.
Voorbeelden: een lening, een pand...
vormelijke contracten worden geldig afgesloten mits de
vervulling van bepaalde vormvereisten, zoals de opstelling van
een akte door een notaris of een andere ambtenaar van het
openbare ministerie.
Voorbeelden: een hypotheek, een huwelijkscontract, de schenking
van een onroerend goed.
Deel 2 - Basisbeginselen van het burgerlijk recht
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 29
Bepaalde wetgevingen wijken af van het gemeen recht. Die specifieke
wetten (lex specialis) hebben voorrang op de algemene wet.
Wij geven hieronder enkele praktische voorbeelden.
Bij verkoop ‘op afstand’ van financiële diensten moet de
aanbieder strikte regels eerbiedigen (zoals precontractuele
informatie, bedenktermijn, … (cf. deel 3, hoofdstuk 5).
In een consumentenkrediet komt de kredietovereenkomst tot
stand door de handmatige of elektronische handtekening op
het contract (cf. artikel VII.78 WER).2
Bij gebruik van een ‘voorafgetekende polis’ komt de
verzekering tot stand bij de ondertekening van het document
door de verzekeringnemer.
De voorafgetekende polis wordt vaak gebruikt voor het
afsluiten van een schuldsaldoverzekering en van bepaalde
levensverzekeringen van de takken 21, 23 en 26, zonder of
met beperkte dekking van het risico overlijden (cf. artikel 57
Wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen)
1.2 Geldigheidsvereisten van een contract
Overeenkomsten die wettig zijn aangegaan strekken degenen die
deze hebben aangegaan, tot wet (art 1134, 1ste lid BW).
Een contract is dus enkel geldig als de wettelijke voorwaarden werden
nagekomen.
Artikel 1108 BW bepaalt in dit verband vier voorwaarden:
de (vrije) toestemming van de partij die zich verbindt;
haar bekwaamheid om contracten aan te gaan;
een bepaald voorwerp als inhoud van de verbintenis;
een geoorloofde oorzaak van de verbintenis.
1. toestemming van de partijen.
Om geldig te zijn moet de toestemming vrij zijn.
Bij het bestaan van een gebrek in de toestemming kan de
nietigheid van het contract ingeroepen worden.
Die gebreken zijn:
de dwaling. Dit is een verkeerde voorstelling van
o de aard van het contract, bijvoorbeeld denken dat het
gaat over een spaarverrichting daar waar het gaat over
een risicovolle belegging;
o het voorwerp van het contract, zoals een verkeerd
aandeel kopen;
WER: Wetboek van Economisch Recht3 De verplichting tot betaling van de
gehele schuld en niet enkel een deel ervan.
Deel 2 - Basisbeginselen van het burgerlijk recht
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 30
o de persoon, indien het contract werd afgesloten omwille
van die persoon (of zijn hoedanigheid).
Indien de vergissing een verband houdt met een essentieel
kenmerk van het contract kan de nietigheid van het contract
ingeroepen worden.
bedrog: dit is het opzettelijke misleiden om de toestemming
van de andere partij te verkrijgen. De nietigheid kan
ingeroepen worden indien het contract niet zou zijn afgesloten
zonder het bedrog. Bedrog moet altijd bewezen worden.
geweld. Er is geweld wanneer de vrees van één van de partijen
doorslaggevend is geweest voor het geven van zijn
toestemming. De vrees kan veroorzaakt zijn door fysisch of
moreel geweld uitgaande van een van de partijen of van een
derde.
benadeling: dit is een wanverhouding tussen de prestaties van
de partijen in een wederzijds contract.
Voorbeelden:
o wanneer de prijs van een onroerend goed minder bedraagt
dan 7/12 van zijn waarde;
o bij benadeling van een minderjarige (zie verder);
o wanneer de gevraagde interest voor een lening als
overdreven wordt beschouwd door de rechter
(woekerintrest).
2. bekwaamheid om contracten aan te gaan.
Bepaalde personen hebben niet de bekwaamheid om hun rechten
uit te oefenen, zoals minderjarigen en andere personen die
onbekwaam zijn verklaard. De gevallen van juridische
onbekwaamheid worden verder bestudeerd.
3. een bepaald voorwerp.
Om geldig te zijn moet het voorwerp van het contract bepaald of
bepaalbaar, mogelijk en geoorloofd zijn
(= conform aan de openbare orde en de goede zeden).
Zijn bijvoorbeeld ongeoorloofd: contracten met als voorwerp het
witwassen van geld, de kansspelen, …
4. een geoorloofde oorzaak.
De oorzaak van een verbintenis is de reden waarom een partij zich
verbindt.
In een wederkerige overeenkomst zal de oorzaak van de
verbintenis van de ene partij dus meestal liggen in de verbintenis
van de andere partij. Voorbeeld: de oorzaak van de verbintenis van de koper om de prijs te
bepalen ligt in de verbintenis van de verkoper om het goed te leveren. Om geldig te zijn moet de oorzaak ook geoorloofd zijn, dus niet
tegenstrijdig met de openbare orde of de goede zeden.
Deel 2 - Basisbeginselen van het burgerlijk recht
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 31
1.3 Sancties bij ongeldigheid
Een contract dat niet geldig werd afgesloten kan vernietigd worden.
De nietigheid heeft als gevolg dat het contract nooit heeft bestaan.
De partijen moeten hersteld worden in hun oorspronkelijke situatie.
We onderscheiden de absolute en relatieve nietigheid.
Absolute nietigheid
De absolute nietigheid kan worden ingeroepen door elke
belanghebbende persoon bij ongeoorloofd voorwerp of
ongeoorloofde oorzaak. De nietigheid moet dan door de
rechter worden toegepast, zonder discussie.
Relatieve nietigheid
De relatieve nietigheid kan worden ingeroepen voor de
overeenkomsten die door dwaling, bedrog of geweld zijn
aangegaan en in geval van benadeling.
Zij kan enkel ingeroepen worden door de partij die door de wet
wordt beschermd (zoals een minderjarige of het slachtoffer van
bedrog of dwaling). De relatieve nietigheid wordt door de
rechter beoordeeld, geval per geval.
2. Contractuele modaliteiten
Bepaalde contractuele voorwaarden kunnen een gevolg hebben op de
totstandkoming, de uitvoering, de ontbinding van de overeenkomst. Dit
is onder meer het geval bij het bestaan van verbintenissen onder
opschortende voorwaarde en bij het bestaan van solidaire
verplichtingen.
2.1 Opschortende verbintenis
De verbintenis bestaat maar de uitvoering ervan wordt opgeschort tot
aan de verwezenlijking van een bepaalde gebeurtenis.
Zodra die gebeurtenis verwezenlijkt is moet de verbintenis worden
uitgevoerd.
Voorbeeld: een onderhandse verkoopovereenkomst (compromis) waarbij
wordt bepaald dat de verkoop van een onroerend goed enkel doorgaat indien
de koper een (hypothecaire) lening kan afsluiten.
2.2 Hoofdelijke verbintenis
De modaliteiten van het contract kunnen bepalen dat er verschillende
schuldeisers of schuldenaars zijn. Dit is kenmerkend voor hoofdelijke
verbintenissen.
Wij onderzoeken hier enkel de hoofdelijkheid (solidariteit) tussen
de schuldenaars.
Deel 2 - Basisbeginselen van het burgerlijk recht
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 32
Algemeen gezien is er geen hoofdelijkheid: iedere schuldenaar moet
enkel zijn eigen deel van de totale verplichting nakomen.
In geval van hoofdelijke verbintenis tussen de schuldenaars wijkt men
af van dit principe: ieder van de schuldenaars kan door de
schuldeiser(s) voor het geheel van de verplichting aangesproken
worden.
De schuldeiser verhoogt zijn kans om betaald te worden door de
meest solvabele schuldenaar aan te spreken. De hoofdelijke
verbintenis tussen schuldenaars is bijgevolg van groot belang bij het
verlenen van kredieten.
In burgerlijke zaken wordt de hoofdelijkheid nooit vermoed: de
hoofdelijkheid moet in het contract worden bepaald of door de wet
worden bepaald.
In handelszaken is de hoofdelijkheid de regel.
De hoofdelijkheid kan worden toegepast, behoudens tegenstrijdig
beding of wettelijke afwijking.
3. Tenietgaan van de verbintenis
Een verbintenis komt ten einde in de gevallen bepaald door het
burgerlijk wetboek (artikelen 1234 ev.).
De belangrijkste gevallen zijn: de betaling, de novatie, de
schuldvergelijking, de kwijtschelding en de verjaring.
Betaling. Dit is de uitvoering van de verbintenis.
Een verbintenis kan worden voldaan door ieder die daarbij
belang heeft. Voorbeeld van een hypothecair krediet: de premie van een
brandverzekering kan worden betaald door de kredietverlener indien
de schuldenaar de premie niet heeft betaald.
Een verbintenis kan zelfs worden voldaan door een derde die
daarbij geen belang heeft mits die derde handelt in naam van
de schuldenaar.
De betaling moet gedaan worden aan de schuldeiser of aan
zijn mandataris.
Opmerking: de betaling van een som geld door overschrijving
is pas uitgevoerd op het ogenblik dat de rekening van de
schuldeiser wordt gecrediteerd.
Novatie. Dit is een overeenkomst waarbij de schuldeiser en de
schuldenaar overeenkomen de verplichting uit te doven door
die te vervangen door een nieuwe overeenkomst. Voorbeeld: een schuld betaalbaar in één jaar wordt vervangen door
een schuld betaalbaar in vijf jaar.
Bij novatie heeft de bank er belang bij de initiële waarborgen te
behouden, zoals de hypotheken.
Schuldvergelijking (compensatie): wanneer twee partijen
schuldenaar zijn tegenover elkaar, zullen de schulden
uitgedoofd worden in verhouding tot de laagste schuld.
Deel 2 - Basisbeginselen van het burgerlijk recht
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 33
Voorbeeld: X moet 1.000 euro betalen aan Y en Y moet 800 euro
betalen aan X.
Door de werking van de compensatie moet X nog enkel 200 euro
betalen aan Y.
De schuldvergelijking gebeurt in principe automatisch maar
kan ook worden overeengekomen of worden opgelegd door
een gerechtelijke beslissing.
De schuldvergelijking kan worden toegepast als de schulden
persoonlijk, wederzijds, fungibel (zoals geld), zeker en
opeisbaar (= vervallen) zijn.
In bepaalde gevallen mag de compensatie niet uitgevoerd
worden, zoals bij faillissement en op het gebied van
belastingschulden.
Kwijtschelding van schuld. Dit is een afstand van schuld
door de schuldeiser ten voordele van de schuldenaar.
Verjaring. Na verloop van een door de wetgeving bepaalde
termijn dooft de verbintenis automatisch uit indien de
schuldeiser geen vordering instelt tegen de schuldenaar.
Er zijn heel wat verschillende verjaringstermijnen in het
Belgisch recht.
4. Bewijs van het contract
Het bewijs van de verbintenissen die voortvloeien uit een contract
wordt door het Burgerlijk Wetboek strikt gereglementeerd en berust op
twee principes:
a. Hij die de uitvoering van de verbintenis vordert, moet het bestaan
daarvan bewijzen. Omgekeerd, hij die beweert bevrijd te zijn, moet
het tenietgaan van zijn verbintenis kunnen bewijzen. (cf. art 1315
BW).
b. Het bewijs kan enkel worden geleverd door de wettelijke
bewijsmiddelen (cf. art 1316 BW): schriftelijk bewijs, bewijs door
getuigen, vermoedens, bekentenis en eedaflegging.
1. Schriftelijk bewijs. Dit is het ideale bewijsmiddel dat voorrang
heeft op alle andere. Men kan een onderscheid maken tussen
twee vormen van schriftelijk bewijs:
De authentieke titel.
Dit is een akte opgesteld door een openbare ambtenaar,
zoals een notaris, een griffier, en een rechter.
De akte wordt onderworpen aan wettelijke vormvereisten en
wordt vaak onderworpen aan ‘publiciteitsvereisten’ (=
bekendmaking). De akte is uitvoerbaar zonder beroep te
moeten doen op een rechtbank.
De onderhandse akte.
Dit is een akte opgesteld door de partijen zelf.
De onderhandse akte is geen uitvoerbare titel, maar heeft
tussen de partijen (en tussen hun erfgenamen en
Deel 2 - Basisbeginselen van het burgerlijk recht
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 34
rechtverkrijgenden) dezelfde bewijskracht als een
authentieke akte.
De vormvereisten zijn beperkt :
o de onderhandse akte moet worden ondertekend door
iedere partij.
De handtekening kan ook ‘elektronisch’ zijn, dit is een
geheel van elektronische gegevens dat aan een
bepaalde persoon kan worden toegerekend en het
behoud van de integriteit van de akte aantoont.
De elektronische handtekening heeft dezelfde
bewijskracht als een geschreven handtekening, voor
zover de wettelijke vereisten nagekomen zijn (cf. artikel
1322 BW).
Die vereisten worden doorgaans in de praktijk omgezet
in het kader van de digitaal bankieren.
o de wederkerige contracten (= met wederzijdse
verplichtingen) moeten worden opgesteld in zoveel
exemplaren als er partijen zijn.
o in het bankwezen:
Artikel VII.78 Wetboek Economisch Recht
bepaalt dat, bij een kredietopening voor een
consument, de handtekening van de consument
voorafgegaan moet worden door de geschreven
vermelding ‘gelezen en goedgekeurd voor X
euro op krediet’.
De vermelding ‘gelezen en goedgekeurd ‘ is ook
gebruikelijk voor de akte die de schuldenaar niet
eigenhandig heeft geschreven;
in hoofdelijke borgstellingen zullen de banken
vragen de handgeschreven vermelding “goed
voor hoofdelijke borgstelling voor een bedrag
van x euro” op te nemen.
Bijzondere bewijsregels voor de financiële sector
Een bank kan wettelijk tegenover haar cliënten het bewijs
leveren van haar rechtshandelingen door voorlegging van
hetzij de originele documenten, hetzij fotografische,
micrografische, magnetische, elektronische of optische
afschriften!
2. Bewijs door getuigen.
Dit is een bewijsmiddel dat enkel wordt aanvaard in de
gevallen bepaald door de wet, zoals:
voor materiële feiten;
voor rechtshandelingen die een bepaald bedrag niet
overtreffen (375 euro);
in handelszaken;
Deel 2 - Basisbeginselen van het burgerlijk recht
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 35
bij het bestaan van een begin van bewijs door geschrift of
indien een geschrift verloren is gegaan door overmacht.
3. Bewijs door vermoedens.
Dit zijn gevolgen die de wet (wettelijk vermoeden) of een
rechter afleidt uit feiten (= feitelijk vermoeden).
4. De bekentenis.
Dit is een verklaring betreffende een geschil.
De bekentenis kan gerechtelijk of buitengerechtelijk zijn (maar
dan enkel voor de gevallen waarvoor een bewijs door getuigen
is toegelaten).
5. De gerechtelijke eed.
Dit is een plechtige verklaring die aan een van de partijen kan
worden opgelegd op beslissing van een rechter, in de
omstandigheden door de wet bepaald.
5. De bekwaamheid
5.1 Beginselen
De bekwaamheid is de hoedanigheid om, rechtsgeldig, juridische
handelingen te stellen. De bekwaamheid is de regel, de
onbekwaamheid is de uitzondering.
Een persoon beschikt in principe over twee juridische bekwaamheden:
genotsbekwaamheid, dit is de mogelijkheid om te beschikken
over rechten en plichten;
handelingsbekwaamheid, dit is de hoedanigheid om deze
rechten in eigen naam en voor eigen rekening uit te oefenen.
Het burgerlijk wetboek bepaalt twee oorzaken van onbekwaamheid
de leeftijd, bijvoorbeeld: minderjarigheid;
de gezondheidstoestand.
De vrederechter kan (beschermings)maatregelen bevelen die de
bekwaamheid beperken van meerderjarigen die wegens hun
gezondheidstoestand niet in staat zijn hun belangen zelf
behoorlijk waar te nemen en/of die zich in staat van verkwisting
bevinden. Voorbeeld: verlengde minderjarigheid.
Het burgerlijk wetboek bepaalt twee soorten bescherming:
vertegenwoordiging.
De wettelijke vertegenwoordiger handelt in de plaats en voor
rekening van de onbekwame.
Voorbeelden van onbekwamen onderworpen aan de
vertegenwoordiging:
o minderjarige (= minder dan 18 jaar);
o onbekwaam verklaarde (= meerderjarige in aanhoudende staat
van onnozelheid of krankzinnigheid)
Deel 2 - Basisbeginselen van het burgerlijk recht
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 36
bijstand
De onbekwame oefent zijn rechten uit met de bijstand van een
ander persoon.
Voorbeelden van personen die van bijstand moeten genieten:
o ontvoogde minderjarige voor bepaalde daden;
o verkwisters (personen die door hun spilzucht hun patrimonium
in gevaar brengen).
De daden gesteld door een onbekwame kunnen worden nietig
verklaard bij niet naleving van de wettelijke beschermingsregels.
Wij hernemen hieronder de belangrijkste beschermingsregels met
betrekking tot het patrimonium.
5.2 Niet-ontvoogde minderjarige
5.2.1 Wettelijk beheer van patrimonium door de ouders
Het wettelijk beheer van het patrimonium van de minderjarige wordt
door beide ouders gezamenlijk uitgeoefend (of door één van de
ouders, als er maar één is).
Tegenover derden te goeder trouw mag ieder van de ouders alleen
daden van beheer stellen, op basis van een vermoeden van mandaat
van de andere ouder.
Dit geldt niet voor daden van beschikking (bijvoorbeeld het sluiten van
een rekening van een minderjarige), waarvoor de toestemming van
beide ouders moet worden gevraagd.
De vruchten van het patrimonium van de minderjarige worden gebruikt
voor zijn onderhoud.
Het overschot kan door de ouders worden behouden (wettelijk
genotrecht) tenzij het gaat over de vruchten uit de arbeid of uit
schenkingen met uitsluiting van het wettelijk genot.
De ouders beheren vrij het patrimonium van de minderjarige,
tenzij voor de handelingen opgesomd in artikel 410 BW.
Voor die daden moeten zij de toelating bekomen van de vrederechter.
In de bankpraktijk kunnen de ouders vrij daden stellen zoals:
een zichtrekening, een deposito- of een spaarrekening openen
en geld storten op de rekening;
geld afhalen van die rekeningen;
de waarden (titels) die op vervaldag zijn gekomen terug
investeren;
de tegoeden van de minderjarige ontvangen, kwijting geven en
ze gebruiken.
Zonder voorafgaandelijke machtiging van de vrederechter, mogen
de ouders een aantal handelingen niet stellen (cf. artikel 410 BW),
zoals:
Deel 2 - Basisbeginselen van het burgerlijk recht
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 37
een lening aangaan;
een hypotheek vestigen op goederen van de minderjarige;
een onroerend goed kopen;
bepaalde goederen verkopen, zoals onroerende goederen,
titels en effecten (aandelen, obligaties, …);
gelden gebruiken die aan een minderjarige toekomen op grond
van een gerechtelijke beslissing.
De gerechtelijke beslissing moet bepalen dat die gelden
geplaatst worden op een rekening op naam van de
minderjarige.
Deze rekening is onbeschikbaar tijdens de minderjarigheid,
behoudens machtiging van de rechter- art. 379 BW);
een aantal andere daden die voor de bankpraktijk minder
belangrijk zijn (cf. art 410 BW).
5.2.2 Beperkte bekwaamheid van de minderjarige
De minderjarige mag, rechtsgeldig, volgende daden alleen stellen:
daden betreffende het familiaal leven, zoals een kind erkennen;
bewarende maatregelen.
Dit zijn maatregelen die het vermogen niet aantasten en ertoe
strekken dat vermogen te beschermen en in stand te houden,
zoals dringende herstellingen uitvoeren aan eigen goederen,
verzekeringen afsluiten om zijn patrimonium te beschermen
(schadeverzekeringen);
De opening van een zichtrekening wordt algemeen aanzien als
een bewarende maatregel die het vermogen van het kind niet
in het gedrang brengt.
De opening van een zichtrekening door een minderjarige kan
dus worden toegelaten, voor zover de rekening geen negatief
saldo kan vertonen.
De praktijk van de banken is echter op dat vlak uiteenlopend.
De wetgeving bepaalt dat de minderjarige een spaar- of
depositoboekje mag laten openen, zonder leeftijdsvoorwaarden
en zonder tussenkomst van een wettelijke vertegenwoordiger.
De minderjarige mag in geen geval volgende handelingen stellen:
de handelingen opgesomd in art. 410 BW;
daden van koophandel, zoals het ondertekenen van een
wisselbrief;
een betaling ontvangen, tenzij de wetgeving het toelaat.
De niet-ontvoogde minderjarige mag vanaf de leeftijd van 16
jaar geldsommen opvragen van zijn spaar- of zijn
depositoboekje tot maximum 125 EUR per maand, behoudens
verzet van zijn wettelijke vertegenwoordiger.
Deel 2 - Basisbeginselen van het burgerlijk recht
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 38
Andere daden, die niet verboden zijn (cf. art. 410 BW), die de
minderjarige alleen zou hebben gesteld kunnen enkel vernietigd
worden bij benadeling, dit is een verarming zonder wettelijk nut die
niet in verhouding is met het patrimonium van de minderjarige (=
relatieve nietigheid).
5.3 De voogdij
De voogdij is een vertegenwoordigingsstelsel van een minderjarig
kind, van wie de ouders overleden zijn, niet gekend zijn, afwezig zijn of
in de onmogelijkheid zijn om hun ouderlijk gezag uit te oefenen.
De voogd wordt meestal aangeduid door één van de ouders (door
testament of verklaring voor de vrederechter) of, bij gebrek, door de
vrederechter.
Als wettelijke vertegenwoordiger heeft de voogd onder meer als plicht
het patrimonium van de minderjarige te beheren en in te staan voor
zijn onderhoud.
Zijn rechten en plichten zijn gelijkaardig aan die van de ouders.
Zoals de ouders moet hij machtiging krijgen van de
vrederechter voor de handelingen opgesomd in artikel 410 BW.
De voogd mag de vruchten van het patrimonium gebruiken
voor het onderhoud van de minderjarige, maar de vrederechter
kan modaliteiten bepalen om de minderjarige te beschermen.
Zo kan de vrederechter:
o het jaarlijks budget bepalen voor het onderhoud van de
minderjarige en de voorwaarden voor het gebruik van het
overschot;
o de banken aanduiden waar rekeningen op naam van de
minderjarige kunnen geopend worden;
o aan een bank de opdracht geven om de roerende waarden
te beheren;
o bepalen welke de voorwaarden zijn om de tegoeden en
roerende waarden af te halen;
o de modaliteiten bepalen om de tegoeden te beleggen.
De voogd mag de daden niet stellen die hem verboden zijn,
zoals:
o daden die een verarming zouden veroorzaken, zonder
tegenwaarde (schenking, legaat, borgtocht, …);
o de aankoop van goederen van de minderjarige.
De voogd kan aansprakelijk worden gesteld voor de schade
veroorzaakt door een slecht beheer.
Deel 2 - Basisbeginselen van het burgerlijk recht
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 39
5.4 De ontvoogde minderjarige
De ontvoogding heeft van rechtswege plaats bij huwelijk.
De ontvoogding kan ook vanaf 15 jaar worden uitgesproken door de
familierechtbank, meestal op aanvraag van de ouders (of één van
hen) of van de voogd.
De ontvoogding neemt een einde bij de meerderjarigheid.
De ontvoogde minderjarige wordt gelijkgesteld met een minderjarige
wat de persoon betreft.
Met betrekking tot zijn patrimonium wordt hij onderworpen aan een
bijstandsregime van een curator (= echtgenoot bij huwelijk; aangeduid
door familierechtbank in andere gevallen).
De ontvoogde minderjarige:
mag alleen bewarende maatregelen nemen en beheersdaden
stellen, zoals:
o een inkomen innen;
o een schadeverzekering afsluiten om zijn patrimonium te
beschermen;
o zijn onroerende goederen verhuren voor minder dan 9
jaar.
moet bijgestaan worden door een curator voor bepaalde
daden, zoals:
o onroerende rechtsvorderingen instellen of zich
daartegen verzetten;
o het in ontvangst nemen van gelden en daarvan kwijting
geven;
o het beleggen van de ontvangen gelden;
moet de machtiging van de vrederechter ontvangen voor de
handelingen opgesomd in artikel 410 BW – cf. wettelijk beheer
ouders en voogdij), zoals:
o geld lenen;
o een onroerend goed bezwaren met een hypotheek of
een huurcontract van meer dan 9 jaar;
o een onroerend goed verkopen.
mag in geen geval een schenking doen en de functie van
testamentuitvoerder aanvaarden (= verboden handelingen).
5.5 Beperkingen bekwaamheid meerderjarigen
De wet van 17 maart 2013 voorziet in bijzondere
beschermingsmaatregelen voor twee categorieën meerderjarigen:
zij die die wegens hun gezondheidstoestand niet in staat zijn
zonder bijstand of andere beschermingsmaatregel hun
Deel 2 - Basisbeginselen van het burgerlijk recht
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 40
belangen van vermogensrechtelijke of niet-
vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen;
zij die zich in staat van verkwisting bevinden.
Deze beschermingsmaatregelen kunnen de vorm aannemen van:
buitengerechtelijke bescherming.
Dit is een systeem waarbij een meerderjarige aan een derde
een volmacht geeft voor het geval er hem ooit een
gerechtelijke beschermingsmaatregel zou worden opgelegd.
Die volmacht kan enkel betrekking hebben op de bescherming
van goederen.
De akte wordt verleden voor een notaris of op de griffie van het
vredegerecht.
gerechtelijke bescherming.
Dit is een systeem waarbij de vrederechter voor de betrokken
meerderjarige een beschermingsmaatregel beveelt en deze,
als een gevolg daarvan, in meer of mindere mate onbekwaam
wordt om zelf handelingen te stellen.
Deze beschermingsmaatregel kan bestaan in bijstand of
vertegenwoordiging door een bewindvoerder.
Handelingen met betrekking tot de goederen gesteld in strijd
met de beschermingsmaatregel zijn nietig of kunnen worden
vernietigd wegens benadeling.
Deel 2 - Basisbeginselen van het burgerlijk recht
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 41
2.2 HUWELIJKSVERMOGENSRECHT
Eindtermen
Onderwerpen Eindtermen
De personen die hun professionele kennis moeten bewijzen
kunnen:
1. Primair
huwelijksver-
mogensrecht
1. De begripsomschrijving van het primair
huwelijks(vermogens)stelsel en de kenmerken van dit
stelsel kennen.
2. De wederzijdse rechten en plichten kennen van iedere
echtgenoot op gebied van samenwoning, verblijfplaats,
beroepsuitoefening, ontvangst van inkomsten, openen van
financiële rekeningen en huren van een bankkluis.
3. Omschrijven hoe de besteding van de inkomsten moet
gebeuren in functie van de bescherming van de
huishouding.
4. Voorbeelden van dringende en voorlopige maatregelen
formuleren.
5. Weten wat een nietigheidsvordering is en een voorbeeld
ervan geven.
2. Secundair
huwelijksver-
mogensrecht
6. Het ‘secundair huwelijksstelsel’ beschrijven.
7. Het conventioneel (contractueel) stelsel en het wettelijk
stelsel van elkaar onderscheiden.
8. De drie vermogens binnen het wettelijk stelsel kennen
9. De bestanddelen kennen waaruit elk vermogen kan
samengesteld zijn
10. Bepalen door wie het eigen vermogen en het
gemeenschappelijke vermogen wordt bestuurd
11. Voorbeelden aanhalen waarbij beide echtgenoten met
betrekking tot de gemeenschap hun toestemming moeten
verlenen
12. De vier oorzaken van ontbinding van het
huwelijksvermogensstelsel kennen.
3. Het
huwelijks-
contract
13. Verwoorden welke de drie voornaamste
huwelijksvermogensstelsels zijn die door een
huwelijkscontract kunnen gekozen worden, andere dan
het wettelijk stelsel
14. Weten dat het huwelijkscontract moet worden opgesteld
via een door de notaris opgemaakte akte.
15. De mogelijkheid van het wijzigen van een
huwelijkscontract kennen
4. Het wettelijk
samenwonen
16. Het wettelijk samenwonen omschrijven.
17. De vormvoorwaarden voor het ‘wettelijk samenwonen’
kennen.
18. Weten in welke drie gevallen het wettelijk samenwonen
wordt beëindigd.
19. De rechten en de plichten verduidelijken van wettelijk
samenwonenden op gebied van de bijdrage in de
huishouding en de gemeenschappelijke woning.
20. Het wettelijk vermogensstelsel kennen en de mogelijkheid
om ervan af te wijken bij authentieke akte.
Deel 2 - Basisbeginselen van het burgerlijk recht
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 42
2.2 HUWELIJKSVERMOGENSRECHT
Het huwelijksvermogensrecht regelt de vermogensrelaties tussen de
echtgenoten. Die relaties worden hoofdzakelijk geregeld door het
secundair huwelijk(vermogens)stelsel, dat afhankelijk is van de keuze
van de echtgenoten (met of zonder huwelijkscontract).
Daarnaast bestaat er een ander stelsel, het primair
huwelijk(vermogens)stelsel, dat op dwingende wijze de rechten en
plichten regelt tussen de echtgenoten.
1. Primair huwelijksvermogensstelsel
Het primair huwelijksstelsel regelt de rechten en de plichten van de
echtgenoten, ongeacht het secundair huwelijksstelsel dat door de
echtgenoten wordt gekozen om hun patrimoniale relaties (=
vermogen) te regelen.
Dit stelsel, opgelegd door het burgerlijk wetboek is prioritair,
automatisch en dwingend van aard (de echtgenoten mogen er niet van
afwijken).
Het primair stelsel heeft als doelstelling het dagelijks leven van de
echtgenoten te regelen, in het bijzonder de:
1. eigenlijke rechten en plichten van de echtgenoten;
2. bescherming van de huishouding;
3. bescherming van de gezinswoning;
4. maatregelen in geval van (echtelijke) moeilijkheden.
1.1 Rechten en plichten van de echtgenoten
Beide echtgenoten hebben dezelfde rechten en plichten. Zij:
dienen samen te wonen en zijn elkaar trouw, hulp en bijstand
verschuldigd (art. 213 BW).
kiezen samen de echtelijke verblijfplaats.
Indien zij hierover geen overeenstemming bereiken, kan de
familierechtbank een verblijfplaats aanwijzen (art. 214 BW).
De toestemming van de andere echtgenoot is niet vereist om:
Primair stelsel
Toepasselijk op alle echtgenoten
Secundair stelsel
Hangt af van de gekozen stelsel
Contractueel stelsel
Gekozen door huwelijkscontract
Vermogen van
de echtgenoten
Wettelijk stelsel
Bij afwezigheid
huwelijkscontract
Deel 2 - Basisbeginselen van het burgerlijk recht
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 43
een beroep uit te oefenen (art. 216 BW). De andere
echtgenoot kan zich wel tot de familierechtbank wenden indien
aan het beroep van de betrokken echtgenoot een “ernstig
nadeel verbonden is voor zijn zedelijke of stoffelijke belangen
of voor die van de minderjarige kinderen”.
De familierechtbank kan desgevallend een verbod opleggen
het beroep uit te oefenen en/of de uitoefening van het beroep
afhankelijk stellen van een voorafgaande wijziging van het
huwelijksvermogensstelsel van de echtgenoten;
hun eigen inkomsten te ontvangen en te beheren (art. 217
BW). Dit geldt ook voor inkomsten uit gemeenschappelijke
goederen. Wel moeten ze die besteden aan de lasten van het
huishouden;
een depositorekening of een effectenrekening te openen op
eigen naam, en een kluis te huren.
Ten aanzien van de bank, wordt elke echtgenoot vermoed het
exclusief beheer te hebben van de rekening of de waarden die
in de bankkluis worden bewaard. Praktisch betekent dit dat de
bank niet moet nagaan of de gelden eigen zijn en welk het
huwelijksstelsel is (behoudens in geval van kredieten).
De financiële instelling heeft wel de verplichting om de andere
echtgenoot per brief op de hoogte te stellen van het openen
van een rekening of het huren van een bankkluis.
1.2 Bescherming van de huishouding
De wetgever hecht een bijzonder belang aan de bescherming van de
"huishouding", zowel in het belang van het gezin, als in het belang van
de eventuele schuldeisers.
Om die reden:
moeten beide echtgenoten bijdragen in de lasten van het
huwelijk in verhouding tot hun vermogen (art. 221 BW). De
meest gegoede moet de andere doen delen in zijn
levensstandaard.
voorziet de wet in een hoofdelijkheid3 voor de schulden
aangegaan ten behoeve van het huishouden en de opvoeding
van de kinderen, tenzij zij buitensporig zijn gelet op de
bestaansmiddelen (art. 222 BW).
1.3 Bescherming van de gezinswoning
De toestemming van beide echtgenoten is vereist om over de
gezinswoning te beschikken, (zoals verkoop, schenking, …) ongeacht
aan wie die in eigendom toebehoort en ongeacht het
huwelijksvermogensstelsel.
3 De verplichting tot betaling van de gehele schuld en niet enkel een deel
ervan.
Deel 2 - Basisbeginselen van het burgerlijk recht
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 44
Indien de voornaamste gezinswoning een huurwoning is:
behoren de huurrechten aan beide echtgenoten, ook al werd
de woning (lang) vóór het huwelijk gehuurd;
moet de opzeg van de huurovereenkomst bij aangetekend
schrijven aan beide echtgenoten afzonderlijk worden betekend;
moeten de beide echtgenoten samen de huurovereenkomst
opzeggen (bij betwisting: de familierechtbank).
1.4 Maatregelen bij (echtelijke) moeilijkheden
Wanneer één van de echtgenoten in de onmogelijkheid verkeert om
zijn plichten na te komen of wanneer één van de echtgenoten verzuimt
dit te doen, dan beschikt de andere echtgenoot over een aantal
instrumenten waardoor hij alsnog zijn rechten kan doen nakomen:
1. machtiging door één van de echtgenoten aan de andere
echtgenoot om hem te vertegenwoordigen.
Deze lastgeving kan echter te allen tijde herroepen worden
(art. 219 BW).
2. Sommendelegatie.
Indien één van de echtgenoten naar zijn vermogen niet bijdraagt in
de lasten van het huwelijk kan de familierechtbank de andere
echtgenoot laten machtigen om de inkomsten en verschuldigde
sommen van de "schuldige" echtgenoot te ontvangen.
Dit vonnis kan aan de schuldenaars worden tegengeworpen.
Zo kan bijvoorbeeld de werkgever van de "schuldige" echtgenoot
verplicht worden het loon (of een deel daarvan) aan de andere
echtgenoot uit te betalen.
3. dringende en voorlopige maatregelen.
Bij ernstige verstoring van de echtelijke verstandhouding of indien
een echtgenoot grovelijk aan zijn plichten verzuimt, kan de
(andere) echtgenoot bij de familierechtbank dringende en
voorlopige maatregelen vorderen betreffende de persoon of de
goederen van de echtgenoten en de kinderen (cf. art. 223 BW).
Voorbeelden: verbod opleggen goederen te vervreemden, te
hypothekeren, te verpanden…
De familierechtbank kan de banken hierbij betrekken:
o door bij de bank informatie in te winnen, bijvoorbeeld
over de financiële toestand van de echtgenoten;
o door banktegoeden (rekeningen) te blokkeren.
4. verzoek tot nietigverklaring: op verzoek van een echtgenoot
kunnen een aantal wettelijk bepaalde handelingen gesteld door de
andere echtgenoot worden nietig verklaard, door de
familierechtbank (cf. art. 224 BW):
1. handelingen in overtreding met de bescherming van de
gezinswoning;
Deel 2 - Basisbeginselen van het burgerlijk recht
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 45
2. handelingen in weerwil van een verbod tot vervreemding of
hypotheek vestiging krachtens een verzoek tot dringende en
voorlopige maatregel;
3. schenkingen die het gezinsbelang in gevaar brengen;
4. persoonlijke zekerheden die de gezinsbelangen in gevaar
brengen (de zekerheden worden uitgelegd in hoofdstuk 4.2).
Dit laatste heeft vooral betrekking op de borgstellingen door
één van de echtgenoten toegestaan, die zijn eigen vermogen
zodanig aantasten dat die niet meer kan bijdragen in de lasten
van het huishouden.
Om zich te weren tegen de gevolgen van de nietigverklaring,
hebben de banken onder meer volgende oplossingen:
o een hoofdelijke borgstelling bekomen van beide
echtgenoten.
o een schriftelijke verklaring aanvragen aan de andere
echtgenoot, waarbij die bijvoorbeeld stelt ‘kennis te
hebben van de persoonlijke zekerheid gesteld door de
andere echtgenoot en hiervoor aan deze laatste
uitdrukkelijk zijn toestemming geeft’.
2. Secundair huwelijksvermogensstelsel
Het secundair huwelijksvermogensstelsel regelt de patrimoniale
relaties van het huwelijk tussen de echtgenoten en t.o.v. derden, zoals
de schuldeisers.
Deze regels zijn van aanvullend recht.
Het secundair huwelijksvermogensstelsel wordt zelf onderverdeeld in
twee stelsels:
het contractueel stelsel: dit is het huwelijksstelsel dat de
echtgenoten zelf bepalen bij huwelijkscontract.
het wettelijk stelsel: dit is het huwelijksvermogensstelsel
waarvan de regels bepaald worden door de wetgever als de
echtgenoten niet hebben gekozen voor een contractueel
stelsel.
2.1 Het wettelijk stelsel
In het wettelijk stelsel onderscheiden we drie vermogens,
samengesteld uit actief- en passiefbestanddelen:
1. het eigen vermogen van de man;
2. het eigen vermogen van de vrouw;
3. het gemeenschappelijk vermogen.
Deel 2 - Basisbeginselen van het burgerlijk recht
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 46
2.1.1 Het eigen vermogen van man en vrouw
Het eigen vermogen wordt zelfstandig beheerd door ieder van de
echtgenoten. Het bestaat voornamelijk uit:
ACTIEF goederen en schuldvorderingen die aan elk toebehoren op
de dag van het huwelijk (vb. huis op eigen grond);
goederen en schuldvorderingen tijdens het huwelijk
verworven als gevolg van schenking, erfenis of testament;
de kleren en voorwerpen voor persoonlijk gebruik;
het literaire, artistieke of industriële eigendomsrecht;
het recht op herstel van persoonlijke, lichamelijke of morele
schade;
het recht op pensioen, lijfrente of soortgelijke uitkering die
één echtgenoot alleen bezit;
de goederen verkregen door zaakvervanging of
wederbelegging van eigen gelden.
PASSIEF De schulden
die dagtekenen van voor het huwelijk;
verbonden aan vrijgevigheden van één van de echtgenoten;
door een echtgenoot aangegaan in het uitsluitend belang
van zijn eigen vermogen;
ontstaan uit een persoonlijke of zakelijke zekerheid door een
echtgenoot gesteld in een ander belang dan het
gemeenschappelijk vermogen;
ontstaan uit handelingen gesteld door één van de
echtgenoten wanneer de toestemming van beide
echtgenoten vereist is;
ontstaan uit een verboden beroep (cf. art. 216 BW);
ontstaan uit strafrechtelijke veroordelingen of wegens
onrechtmatige daad door één echtgenoot.
De betaling van de eigen schulden wordt verricht met het eigen
vermogen
2.1.2 Het gemeenschappelijk vermogen
ACTIEF
vruchten en inkomsten van eigen goederen;
goederen geschonken of vermaakt aan beide echtgenoten;
goederen waarvan nooit bewezen is dat zij eigen zijn.
PASSIEF de schulden door beide echtgenoten aangegaan
(gezamenlijk of hoofdelijk), zoals een hypothecaire lening
voor de aankoop van een gezamenlijk onroerend goed;
de schulden door één echtgenoot aangegaan ten behoeve
van de huishouding of in het belang van het
gemeenschappelijk vermogen;
de schulden ten laste van giften aan beide echtgenoten
gedaan;
de onderhoudsschulden;
de schulden waarvan niet bewezen is dat ze eigen zijn.
De gemeenschappelijke schulden zijn principieel verhaalbaar op de
drie vermogens.
Het eigen vermogen van de niet-contracterende echtgenoot is echter
Deel 2 - Basisbeginselen van het burgerlijk recht
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 47
niet verhaalbaar wat betreft de schulden voor de huishouding, de
beroepsschulden, de intresten op eigen schulden, de
onderhoudsgelden ten voordele van kinderen van één van de
echtgenoten.
Tussen de echtgenoten onderling kan het bewijs dat een bepaald
goed tot het eigen of het gemeenschappelijk vermogen behoort,
geleverd worden door alle wettige middelen (zoals een factuur, een
onderhands contract of inventaris).
T.o.v. derden worden de bewijsstukken echter beperkt tot titels met
vaste dagtekening, van bescheiden van openbare dienst of van
bescheiden door de wet erkend.
Bijvoorbeeld: uittreksels van een bank- of spaarrekening, aangifte van
nalatenschap, boedelbeschrijving van een nalatenschap, authentieke
akte van een schenking.
2.1.3 Het beheer van de vermogens
Het beheer omvat:
1. het dagelijks bestuur;
2. het genot (gebruik);
3. de beschikking (mogelijkheid tot verkoop, hypotheek, in
pandgeving, schenking).
De regeling van het beheer verschilt naargelang het gaat om het eigen
vermogen of het gemeenschappelijk vermogen
Het eigen vermogen wordt door iedere echtgenoot alleen
bestuurd, met uitzondering van het eigendom van één van de
echtgenoten, aangewend als gezinswoning (de eigenaar moet
de toestemming verkrijgen van de andere echtgenoot).
Het gemeenschappelijk vermogen wordt in principe door ieder
van de beide echtgenoten gelijklopend bestuurd.
Dat wil zeggen dat elk van de echtgenoten alleen kan
handelen. Op die basisregel bestaan voornamelijk twee
uitzonderingen
1. de handelingen in het kader van de beroepsuitoefening
worden gesteld door de echtgenoot die het beroep
uitoefent, zonder tussenkomst van de andere echtgenoot;
2. voor een aantal bestuurshandelingen die ingrijpende
gevolgen teweegbrengen wordt de toestemming van beide
echtgenoten vereist (gezamenlijk bestuur), zoals
aankoop, verkoop, hypotheek, schenking van een
onroerend goed;
aankoop, verkoop van handelsfonds;
huurcontract van meer dan 9 jaar;
Deel 2 - Basisbeginselen van het burgerlijk recht
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 48
kopen op afbetaling;
aangaan van een lening of van een
consumentenkrediet, behalve wanneer die noodzakelijk
zijn voor de huishouding of de opvoeding van de
kinderen;
hypothecaire schuldvorderingen (overdragen, in pand
geven, opheffen, in ontvangst nemen van
terugbetaling);
geven, aanvaarden of verwerpen van een
gemeenschappelijk schenking.
2.1.4 De ontbinding van het wettelijk stelsel
Het wettelijk stelsel wordt ontbonden door:
1. overlijden van een echtgenoot;
2. echtscheiding of scheiding van tafel en bed;
3. gerechtelijke scheiding van goederen (uitgesproken door de
rechtbank van eerste aanleg);
4. overgang naar een ander huwelijksvermogensstelsel.
De ontbinding heeft als gevolg dat de vermogens worden vereffend en
verdeeld, na het opstellen van een boedelbeschrijving (beschrijving en
waardering van de gemeenschappelijke goederen en schulden).
De inventaris moet worden opgesteld binnen de drie maanden na de
datum van ontbinding van het huwelijksstelsel, bij authentieke akte of
door een onderhandse akte indien alle partijen meerderjarig zijn en
hiermee instemmen.
De vereffening gaat de verdeling vooraf. De samenstelling van de drie
vermogens wordt bepaald op de dag van de ontbinding. Alle goederen
die een echtgenoot verwerft na de ontbinding zijn eigen, evenals alle
na de ontbinding aangegane schulden.
Vóór de vereffening dienen de vergoedingen te worden verrekend van
de bedragen, waarden en goederen die eventueel verschuldigd zijn
tussen het gemeenschappelijk vermogen en de eigen vermogens.
2.2 Het contractueel stelsel
2.2.1 Het huwelijkscontract
De echtgenoten kunnen al dan niet kiezen voor het wettelijk stelsel.
Indien zij een ander stelsel willen, dienen zij vóór het huwelijk over te
gaan tot de opstelling van een huwelijkscontract.
Het huwelijkscontract is een authentieke akte, opgemaakt voor een
notaris. Het wordt vóór het huwelijk opgemaakt, maar treedt slechts in
werking vanaf de voltrekking van het huwelijk. Daar het
Deel 2 - Basisbeginselen van het burgerlijk recht
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 49
huwelijkscontract afwijkt van het wettelijk stelsel, wordt een bijzondere
publiciteit voorzien.
Bij huwelijkscontract kunnen de echtgenoten kiezen voor:
1. het wettelijk stelsel, met wijzigingen in de actiefbestanddelen of
de verdelingsregels;
2. het stelsel van zuivere scheiding van goederen: eigen
vermogen van de man en eigen vermogen van de vrouw,
zonder gemeenschappelijk vermogen;
3. het stelsel van zuivere scheiding van goederen met beperkte
gemeenschap.
2.2.2 Wijziging aan het huwelijkscontract
De echtgenoten kunnen in beginsel tijdens het huwelijk hun
huwelijkscontract naar goeddunken wijzigen. Zij kunnen bijvoorbeeld:
de samenstelling van de verschillende vermogens wijzigen;
het gemeenschappelijk vermogen uitbreiden of beperken;
een volledige gemeenschap bedingen.
De echtgenoten moeten dit doen met wederzijdse toestemming en via
authentieke akte verleden voor een notaris, die hieraan de nodige
publiciteit moet geven (o.a. publicatie in het Belgisch Staatsblad).
3. Het wettelijk samenwonen
3.1 Verklaring van wettelijke samenwoning
Onder "wettelijk samenwonen" wordt verstaan de toestand van
samenleven van twee natuurlijke personen die een schriftelijke
verklaring hierover hebben afgelegd voor de ambtenaar van de
burgerlijke stand van de gemeenschappelijke woonplaats.
Om dergelijke verklaring te kunnen afleggen moeten beide personen
aan volgende voorwaarden voldoen:
1. niet verbonden zijn door een huwelijk of door een andere
wettelijke samenwoning;
2. bekwaam zijn om een contract aan te gaan.
Er zijn geen voorwaarden betreffende het geslacht of de familiale
verhouding.
3.2 Einde van het wettelijk samenwonen
Het wettelijk samenwonen houdt op door
het huwelijk van (minstens) één van beide personen;
het overlijden;
door middel van een schriftelijke verklaring van beide
samenwonende personen of van één van hen, overhandigd
Deel 2 - Basisbeginselen van het burgerlijk recht
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 50
aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de woonplaats
van beide samenwonenden.
3.3 Rechten en plichten van de samenwonenden
De rechten en plichten van de samenwonenden zijn gelijkaardig aan
die van de echtgenoten in het primair huwelijksvermogensstelsel, in
het bijzonder de regels betreffende:
de bescherming van de gezinswoning;
de bijdrage in de lasten van de huishouding, in evenredigheid
van hun mogelijkheden;
de bijdrage in de schulden door één van de wettelijk
samenwonenden aangegaan ten behoeve van het samenleven
en van de kinderen die door hen worden opgevoed: de andere
samenwonende wordt hiervoor hoofdelijk verbonden, tenzij zij
buitensporig zijn (rekening gehouden met de middelen
waarover zij samen beschikken).
3.4 Vermogensregeling
De wet voorziet in een stelsel van scheiding van goederen, tenzij dat
de samenwonenden bij overeenkomst in een andere regeling hebben
voorzien.
Elk van de wettelijk samenwonenden is eigenaar van:
de goederen waarvan hij de eigendom kan bewijzen;
de inkomsten uit zijn vermogen of arbeid.
De goederen waarvan geen van beide personen de eigendom kan
bewijzen en de inkomsten daarvan, worden geacht in onverdeeldheid
te zijn.
De samenwonenden kunnen hun wettelijk samenwonen en het beheer
ervan zelf regelen bij authentieke overeenkomst.
3.5 Maatregelen in geval van moeilijkheden
Indien de verstandhouding tussen de samenwonenden ernstig wordt
verstoord, kan de familierechtbank op verzoek van één van hen
dringende en voorlopige maatregelen treffen.
Die maatregelen kunnen verband houden met de gemeenschappelijke
verblijfplaats, de persoon en de goederen van de samenwonenden
en/of hun kinderen of de wettelijke en contractuele verplichtingen van
beide samenwonenden.
Deel 2 - Basisbeginselen van het burgerlijk recht
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 51
2.3 ERFRECHT
Eindtermen
Onderwerpen Eindtermen
De personen die hun professionele kennis moeten
bewijzen kunnen:
1. Inleiding: begrippen,
openvallen van de
nalatenschap,
vereisten om te erven
en successierechten.
1. Een aantal begrippen verduidelijken: erfrecht,
nalatenschap, wettelijke en testamentaire
erfopvolging, reservataire erfgenamen, volle
eigendom, naakte eigendom en vruchtgebruik.
2. Kennen wat een financiële instelling moet doen
bij het openvallen van een nalatenschap.
3. Kennen welke elementen de tarieven van de
successierechten bepalen (geërfd bedrag en
graad van verwantschap) en zich herinneren dat
de tarieven verschillen naargelang het gewest
2. De wettelijke
erfopvolging
4. Beschrijven waaruit de nalatenschap bestaat
5. De positie van de langstlevende echtgenoot en
van de kinderen als erfgenaam verduidelijken.
6. Uitleggen wat ‘omzetting van vruchtgebruik’ is
3. De erfrechtelijke
reserve
7. Het ‘beschikbaar gedeelte’ en het ‘voorbehouden
deel’ (de reserve) van elkaar onderscheiden
8. De reservataire erfgenamen opsommen
9. Weten wat de reserve is en dat de reserve van
iedere reservataire erfgenaam onder de vorm
van een fractie wordt bepaald.
10. De gevolgen van de aantasting van de reserve
kennen
4. De testamentaire
erfopvolging
11. Een ‘testamentaire erfopvolging’ definiëren
12. De kenmerken kennen die bepalend zijn voor de
geldigheid van een ‘eigenhandig testament’
5. Het aanvaarden en
verwerpen van
nalatenschappen
13. Het drievoudig optierecht van iedere erfgenaam
kennen
14. Elk optierecht verduidelijken
6. Schenkingen /
Handgift
15. Een schenking vergelijken met een testament
16. Een ‘notariële schenking’ herkennen
17. Een ‘handgift’ definiëren
Deel 2 - Basisbeginselen van het burgerlijk recht
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 52
2.3 ERFRECHT
1. Inleiding
1.1 Begrippen
Het erfrecht omvat de rechtsregels die de overgang regelen van de
nalatenschap van een overleden persoon (de ‘de cujus’ of ‘erflater’) op
de erfgenamen.
De nalatenschap is het geheel van de goederen en de schulden die de
overleden persoon nalaat.
De overdracht van deze goederen kan gebeuren, hetzij krachtens de
wet (wettelijke erfopvolging), hetzij door een testamentaire
beschikking (testamentaire erfopvolging), hetzij door een
schenkingsakte (contractuele erfopvolging).
Wettelijke erfopvolging.
Dit is de overdracht door de wet bepaald indien de overledene
geen testament heeft gemaakt, in het voordeel van de
wettelijke erfgenamen (de personen met een graad van
verwantschap met de erflater en de echtgenoot).
De reservataire erfgenamen zijn de erfgenamen voor wie de
wetgever een bepaald gedeelte van de nalatenschap heeft
voorbehouden.
Testamentaire erfopvolging.
Dit is de overdracht geregeld, door de wil van de overleden
persoon, in een testament.
Ieder persoon heeft in principe het recht om te beschikken over
zijn goederen voor de dag dat hij overlijdt.
De contractuele erfopvolging.
Dit is een erfopvolging tussen echtgenoten op grond van een
gift opgenomen in een afzonderlijke schenkingsakte of in een
huwelijkscontract.
Wanneer n.a.v. een nalatenschap goederen verdeeld worden kan dit
gebeuren in volle eigendom, in vruchtgebruik of in naakte/blote
eigendom.
Volle eigendom.
Is het recht om op de meest volstrekte wijze van een zaak het
genot te hebben en erover te beschikken.
Het omvat de naakte eigendom (beschikkingsrecht) en het
vruchtgebruik (recht op het gebruik en op de vruchten).
Naakte (of blote) eigendom.
Dit is het eigendomsrecht, echter zonder het vruchtgebruik.
Het recht van de naakte eigenaar is dus beperkt tot het
beschikkingsrecht (zoals het recht om het goed te verkopen).
Vruchtgebruik
Dit is het recht om van een zaak het genot te hebben, waarvan
een ander de (naakte) eigendom heeft.
Deel 2 - Basisbeginselen van het burgerlijk recht
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 53
De vruchtgebruiker heeft het recht om het goed te gebruiken
en op het genot van de vruchten (zoals de huurgelden), maar
hij mag over het goed niet beschikken.
1.2 Openvallen van de nalatenschap en vereisten
Nalatenschappen vallen open op de plaats en op het tijdstip van het
overlijden van een persoon (= bewezen door overlijdensakte)
Om te kunnen erven moeten de erfgenamen:
in leven zijn op het ogenblik dat de nalatenschap openvalt.
Een kind dat reeds verwekt was wordt erfgenaam op
voorwaarde dat het levensvatbaar geboren wordt.
niet onwaardig zijn, namelijk zich tegenover de overleden
persoon niet schuldig hebben gemaakt aan erge feiten door de
wet bepaald, zoals veroordeling wegens, o.a, moord of
moordpoging op de erflater.
de nalatenschap hebben aanvaard.
Wanneer een financiële instelling op de hoogte wordt gebracht van het
overlijden van één van haar cliënten, heeft zij de verplichting de
tegoeden te blokkeren:
op naam van de overledene;
op naam van zijn of haar echtgeno(o)t(e);
op een gemeenschappelijke naam.
Vóór de bank de tegoeden kan vrijgeven aan de erfgenamen, moet ze
het bedrag opgeven van alle tegoeden en schulden aan de
Administratie van BTW, Registratie en Domeinen.
De fiscus vraagt ook een inventaris van de inhoud van de kluis.
De erfgerechtigden kunnen overgegaan tot de deblokkering op
vertoon van een:
akte van erfopvolging, opgemaakt door de notaris;
attest van erfopvolging, afgeleverd door de ontvanger van een
registratiekantoor.
De "verklaring van erfrecht" ondertekend door het gemeentebestuur,
bij minieme bedragen, en de "akte van bekendheid" opgemaakt door
de vrederechter zijn niet geldig voor de deblokkering.
De langstlevende partner (gehuwd of wettelijk samenwonend) kan tot
de helft van het bedrag dat op alle rekeningen staat, tot een plafond
van 5.000 euro, als voorschot uitgekeerd krijgen om het hoofd te
bieden aan dringende uitgaven, en dit zonder dat een attest of akte
van erfopvolging.
Deel 2 - Basisbeginselen van het burgerlijk recht
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 54
1.3 Successierechten
Het successierecht is een belasting die wordt geheven op de
nettowaarde van alle goederen die worden verkregen uit nalatenschap
van een overleden persoon.
De bevoegdheden in verband met het heffen van successierecht
werden overgeheveld naar de Gewesten (Vlaams Gewest, Brussels
Hoofdstedelijk Gewest en Waals Gewest).
Om te bepalen welke successierechten van toepassing zijn, moet men
nagaan in welk gewest de overledene het langst zijn officiële
woonplaats had gedurende zijn laatste vijf levensjaren.
Opdat de successierechten kunnen berekend worden, moeten de
erfgenamen, legatarissen of begiftigden die tot de nalatenschap
komen, een aangifte van nalatenschap indienen bij het bevoegde
registratiekantoor.
Het tarief van de successierechten wordt per Gewest bepaald op
basis van de verwantschap.
Hoe verder de erfgenamen verwant zijn met de overledene, hoe hoger
de tarieven.
De erfgenamen worden daartoe in verschillende categorieën
ingedeeld.
Bovendien bestaat binnen elke categorie een progressief systeem
door indeling in schijven. Hoe hoger het aandeel dat aan de
erfgenamen toekomt, hoe hoger de heffing zal zijn.
De tarieven voor erfgenamen in de rechte lijn waren als volgt eind
2015 (de bedragen verwijzen naar het erfdeel, waarop dan het
toepasselijke percentage wordt toegepast):
Vlaams Gewest Brussels Gewest Waals Gewest
0 – 50.000 EUR: 3% 0 – 50.000 EUR: 3% 0 - 12.500 EUR: 3%
50.000 tot 250.000 EUR:
9%
50.000 – 100.000 EUR:
8%
12.500 - 25.000 EUR:
4%
> 250.000 EUR: 27% 100.000 – 175.000 EUR:
9%
25.000 - 50.000 EUR:
5%
175.000 – 250.000 EUR:
18%
50.000 - 100.000 EUR:
7%
250.000 – 500.000 EUR:
24%
100.000 - 150.000 EUR:
10%
> 500.000 EUR: 30% 150.000 - 200.000 EUR:
14%
200.000 – 250.000 EUR:
18%
250.000 EUR – 500.000
EUR: 24%
> 500.000 EUR: 30%
Deel 2 - Basisbeginselen van het burgerlijk recht
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 55
2. De wettelijke erfopvolging
2.1 Samenstelling van de nalatenschap
De nalatenschap bevat alle goederen en schulden van de overledene
op het ogenblik dat hij overlijdt.
Om dit geheel te bepalen, moet men eerst weten of de erflater
getrouwd was of niet.
Indien de overledene gehuwd was op het ogenblik van het overlijden
dient men rekening te houden met het toepasselijke
huwelijksvermogensstelsel (zie “huwelijksvermogensrecht). De
nalatenschap omvat zijn:
eigen vermogen;
gedeelte in het gemeenschappelijk vermogen.
2.2 Bepaling van de wettelijke erfgenamen
De wet bepaalt wie de erfgenamen zijn en welk het aandeel zal zijn
van iedere erfgenaam in de nalatenschap, voor zover de overledene
geen wilsbeschikking heeft gedaan over de nalatenschap.
Op basis van drie criteria wordt een prioriteit ingebouwd tussen de
mogelijke erfgenamen en wordt bepaald wie uiteindelijk erft:
1. de orde;
2. de lijn;
3. de graad.
2.2.1 De orde
De regel van de orde verdeelt de erfgenamen in vier groepen in
functie van hun verwantschap met de erflater, die achtereenvolgens
tot de nalatenschap worden geroepen. Elke orde sluit de volgende
orde uit: wanneer er erfgenamen zijn van de eerste orde, zal de
tweede orde niet erven en de derde orde zal pas erven indien er geen
erfgenamen van de eerste en tweede orde zijn. De langstlevende
komt in elke orde voor op een prioritaire plaats.
ORDE VERWANTSCHAP ERFGENAMEN
1ste Afstammelingen of
descendenten
Kinderen, kleinkinderen,
achterkleinkinderen
2de Bevoorrechte ascendenten
of zijverwanten
Ouders en broers, zusters en hun
afstammelingen
3de Ascendenten Ouders, grootouders, overgrootouders
4de Zijverwanten Ooms en tantes, neven en nichten,
grootooms en groottantes
Wanneer de overledene geen erfgenamen heeft in de vier ordes, dan
komt de nalatenschap toe aan de staat.
Deel 2 - Basisbeginselen van het burgerlijk recht
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 56
2.2.2 De lijn
De opeenvolging van de graden vormt een lijn.
Rechte lijn: opeenvolging van personen die de ene van de
andere afstammen, in opstijgende lijn (zoals vader,
grootmoeder) of neerdalende lijn (zoals een dochter, een
kleinzoon);
Zijlijn: opeenvolging van personen die van een
gemeenschappelijke stamvader afstammen (zoals een zuster,
een neef, een oom, …).
2.2.3 De graad
Binnen iedere orde zullen de erfgenamen van de dichtste graad de
andere erfgenamen uitsluiten. Indien er meerdere erfgenamen zijn van
eenzelfde graad, zal de verdeling evenredig verdeeld worden (tenzij bij
plaatsvervulling).
De graad bepaalt de afstand die tussen de bloedverwanten bestaat op
basis van het aantal generaties. Iedere generatie wordt een graad
genoemd.
Berekenen van de graad:
in rechte lijn: tellen van het aantal generaties tussen de
overledene en de erfgenaam.
in zijlijn: tellen van het aantal generaties tussen de overledene
en de gemeenschappelijke voorouder en vervolgens tussen de
gemeenschappelijke voorouder en de erfgenaam.
Voorbeeld: er zijn tweede graden tussen een broer en een zuster
(broer > 1 gemeenschappelijke ouder > 2 > zuster).
2.2.4 Plaatsvervulling
De prioriteit, opgebouwd via die drie criteria wordt doorbroken door de
regel van de plaatsvervulling: indien op het ogenblik van het overlijden
een erfgenaam al overleden is zullen zijn dichtste afstammelingen
samen zijn deel in de nalatenschap verkrijgen.
Voorbeeld: Julia en Maria zijn twee zusters. Maria is moeder van twee
kinderen. Zij is gestorven voor haar vader. Bij het overlijden van haar vader is
Julia dus de enige erfgenaam in eerste graad. Door de plaatsvervulling zal het
aandeel van Maria toekomen aan de twee kinderen van Maria.
2.3 Verdeling van de nalatenschap
2.3.1 Bij afwezigheid van langstlevende echtgenoot
De verdeling houdt rekening met de orde van de erfopvolging:
Erfopvolging van de 1ste orde (er zijn enkel erfgenamen van de
eerste orde): iedere erfgenaam erft een gelijk deel.
Voorbeeld: de kinderen van een overleden moeder erven een
Deel 2 - Basisbeginselen van het burgerlijk recht
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 57
gelijk deel (ook kinderen uit verschillende huwelijken, maar zij
erven enkel van de ouder van wie ze afstammen);
Erfopvolging in de 2de orde (er zijn geen erfgenamen van de
1ste orde): de nalatenschap gaat naar de erfgenamen van de
2de orde en wordt tussen hen evenredig verdeeld. Voorbeeld: nalatenschap met de twee ouders en broers en zusters in
2de orde: de ouders krijgen elk een vierde van de nalatenschap van
een overleden kind; de rest (de andere helft) wordt in gelijke delen
verdeeld onder de broers en de zusters;
Erfopvolging van de 3de en 4de orde: de nalatenschap wordt in
twee gelijke delen gesplitst (gekloofd) en verdeeld tussen de
bloedverwanten van de vaderlijke lijn enerzijds en van de
moederlijke lijn anderzijds. Dit wordt ‘kloving’ genoemd.
Erfgenamen Erfdeel
kinderen elk een gelijk deel
ouders + broers en zusters vader: ¼ ><moeder: ¼
rest: in gelijke delen onder broers
en zusters
ouders - grootouders kloving: ½ vaderlijke lijn >< ½
moederlijke lijn
ooms – tantes – neven -
nichten
kloving: ½ vaderlijke lijn >< ½
moederlijke lijn
2.3.2 Bij aanwezigheid van langstlevende echtgenoot
De langstlevende komt voor in elke orde en dit op een prioritaire
plaats.
Het erfrecht van de langstlevende echtgenoot wordt bepaald door het
al dan niet bestaan van andere erfgenamen en van de orde van de
erfgenamen waarmee zij in samenloop komt te staan:
er zijn geen bloedverwanten in erfelijke graad: de
langstlevende erft de volledige nalatenschap in volle eigendom;
de langstlevende echtgenoot is in samenloop met erfgenamen
van de 1ste orde (kinderen): hij krijgt het vruchtgebruik van de
gehele nalatenschap. De kinderen zullen dus enkel de naakte
eigendom erven.
de langstlevende echtgenoot is in samenloop met erfgenamen
van de 2de, 3de of 4de orde (ascendenten en zijverwanten): hij
erft de volledige eigendom van de goederen die tot de
gemeenschap behoren en het vruchtgebruik op het eigen
vermogen van de overledene.
De andere erfgenamen verkrijgen dus de naakte eigendom van
het eigen vermogen van de overledene.
Deel 2 - Basisbeginselen van het burgerlijk recht
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 58
Mede-erfgenamen Erfdeel van langstlevende echtgenoot
Geen volle eigendom van volledige
nalatenschap
Kinderen vruchtgebruik van de gehele
nalatenschap
Ouders-grootouders-
broers-zusters-tante-
oom-neef-nicht
volle eigendom van de gemeenschap en
vruchtgebruik op het eigen vermogen
Andere volledige nalatenschap in volle eigendom
De overlevende echtgenoot is ook een reservataire erfgenaam, zoals
wij het hieronder uitleggen.
2.3.3 Omzetting van vruchtgebruik
De verdeling van het eigendomsrecht kan nadelig zijn voor de
vruchtgebruiker en voor de naakte eigenaar
(bijvoorbeeld indien de vruchtgebruiker niet beschikt over de nodige
middelen om het goed te onderhouden of indien het goed niet
aangepast is aan zijn behoeften).
Om die nadelen te voorkomen bepaalt de wetgever dat het
vruchtgebruik kan omgezet worden in iets anders.
Zo kan het vruchtgebruik omgezet worden in:
volle eigendom: de vruchtgebruiker koopt de naakte
eigendom, bijvoorbeeld door het vruchtgebruik over te dragen
op andere goederen;
een som geld of in een rente: de naakte eigenaar koopt het
vruchtgebruik tegen betaling van een som geld of tegen
betaling van een rente.
Tenzij enkele wettelijke beperkingen, kan de omzetting worden
toegekend aan de langstlevende echtgenoot voor ieder vruchtgebruik
(door wettelijke erfopvolging, huwelijkscontract of andere contractuele
bepaling).
De omzetting kan zowel gevraagd worden door de langstlevende
echtgenoot als door de kinderen.
In ieder geval is de instemming van de langstlevende vereist voor de
omzetting van het vruchtgebruik op de gezinswoning, de meubelen en
de huisraad. Zelfs de rechter kan de omzetting niet bevelen zonder dit
akkoord.
3. De erfrechtelijke reserve
3.1 Principe
Men kan afwijken van de regeling van de wettelijke erfopvolging, via
schenking of testament, door de verdeling van de nalatenschap voor
Deel 2 - Basisbeginselen van het burgerlijk recht
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 59
een gedeelte zelf te bepalen. Hierbij moet rekening worden gehouden
met het beschikbaar gedeelte en het voorbehouden deel (de reserve):
het beschikbaar gedeelte: is het gedeelte van het vermogen
waarover men vrij kan beschikken;
het voorbehouden deel (de reserve) is het gedeelte van het
vermogen dat men verplicht moet toebedelen aan bepaalde
familieleden (reservataire erfgenamen).
3.2 Reservataire erfgenamen
De reservataire erfgenamen zijn
de kinderen en hun afstammelingen.
De grootte van de reserve is afhankelijk van het aantal
kinderen
Aantal Beschikbaar Reserve
1 kind 1/2 1/2
2 kinderen 1/3 2/3
3 kinderen of + 1/4 3/4
de langstlevende echtgenoot.
De reserve is het vruchtgebruik van de ½ van de goederen van
de nalatenschap en, in ieder geval (=ongeacht de waarde) het
vruchtgebruik van de gezinswoning en de zich erin bevindende
huisraad.
De overlevende echtgenoot heeft dus de zekerheid dat hij
verder mag wonen in de gezinswoning en genieten van de
huisraad.
de ouders en grootouders.
De reserve is ¼ van de nalatenschap per lijn (maar geen
reserve wanneer de ouders en grootouders samen met de
langstlevende echtgenoot in aanmerking komen voor een
nalatenschap). Zij zijn slechts reservataire erfgenamen t.o.v.
de broers en de zusters.
3.3 Inkorting van de reserve bij aantasting
Indien de reserve wordt aangetast kunnen de reservataire erfgenamen
de “inkorting” vragen: wat teveel werd weggeschonken moet
terugkeren in de nalatenschap (zelfs indien de goederen intussen
zouden verkocht zijn, zal de koper ze moeten teruggeven ook al is hij
te goeder trouw).
Wordt de reserve aangetast in een testament, dan zal het slechts
gedeeltelijk uitgevoerd worden.
Deel 2 - Basisbeginselen van het burgerlijk recht
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 60
3.4 Erfenissprong
Als de ouders de erfenis weigeren van de grootouders, dan komen de
kleinkinderen in hun plaats om rechtstreeks van de grootouders te
erven.
Hiertoe moet geen testament worden opgemaakt.
Door de erfenissprong moet maar één keer successierechten worden
betaald in plaats van twee keer.
4. De testamentaire erfopvolging
4.1 Begrip
Zoals met de schenking, is het mogelijk om van de wettelijke
erfopvolging af te wijken met een testament.
Er is sprake van testamentaire erfopvolging indien de overledene in
een testament heeft bepaald hoe zijn goederen moeten worden
verdeeld bij zijn overlijden.
4.2 De drie vormen van testamenten
De wet onderscheidt drie vormen van testament:
1. het eigenhandig of holografisch testament.
Om geldig te zijn moet het aan volgende strikte voorwaarden
voldoen:
geheel eigenhandig geschreven zijn door de persoon
die het testament opmaakt
(= zonder materiële hulp van een derde, zoals hand
vasthouden en leiden bij het schrijven).
gedateerd zijn met dag, maand, jaar; een datumstempel
wordt niet aanvaard;
ondertekend zijn met de volledige handtekening.
Indien één van deze voorwaarden niet is vervuld is het
testament nietig;
2. het notarieel of authentiek testament gedicteerd aan een
notaris in het bijzijn van twee getuigen of een tweede notaris
en nadien ondertekend door de erflater, de notaris en de
getuigen;
3. het internationaal testament: kan door om het even wie
geschreven worden (een vriend, een familielid), in de taal die
deze verkiest en op om het even welke manier (bijvoorbeeld
via tekstverwerker). Het testament zal aan een notaris en twee
getuigen aangeboden worden, door hen ondertekend worden
en gehecht worden aan een verklaring die de notaris opstelt.
Deze verklaring moet bewijzen dat aan alle vormvereisten is
voldaan.
Deel 2 - Basisbeginselen van het burgerlijk recht
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 61
4.3 Nut van het testament in successieplanning
Een testament kan een nuttig instrument zijn in het kader van een
successieplanning. Door in een testament een generatie over te slaan
moeten er maar één keer successierechten worden betaald,
bijvoorbeeld indien de grootouders goederen aan de kleinkinderen
overlaten.
Er moet wel rekening worden gehouden met de reserves.
Een tussenoplossing is de naakte eigendom aan de kleinkinderen
overlaten en het vruchtgebruik aan de kinderen.
5. Het aanvaarden en verwerpen van een nalatenschap
Een nalatenschap bestaat niet alleen uit goederen en rechten, maar
omvat ook de verplichtingen en de eventuele schulden van de
overleden persoon.
Bij aanvaarding zal de erfgenaam persoonlijk aangesproken worden
en met zijn eigen vermogen moeten instaan om de eventuele
schulden te betalen.
Nochtans is niemand verplicht een erfenis te aanvaarden.
Iedere erfgenaam heeft een drievoudig optierecht:
zuivere aanvaarding van de nalatenschap;
verwerping;
aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving.
5.1 Zuivere aanvaarding
Door de zuivere aanvaarding gaan al de rechten en de verplichtingen
van de overledene over op de erfgenaam. Het onderscheid tussen de
goederen en de schulden van de nalatenschap met het vermogen van
de erfgenaam vervalt.
De erfgenaam kan aldus vrij over de goederen van de overledene
beschikken, maar hij zal eveneens alle schulden van de overledene
moeten betalen, ook al zijn die groter dan zijn uit de nalatenschap
ontvangen deel.
Een nalatenschap kan op uitdrukkelijke wijze of stilzwijgend aanvaard
worden.
Uitdrukkelijk: in een authentieke of onderhandse akte.
Stilzwijgend: indien de erfgenamen handelingen stellen die hun
bedoeling om te aanvaarden insluiten.
5.2 Verwerping
Wanneer de schulden de activa overtreffen, wordt de nalatenschap
best verworpen, zodanig dat de erfgenaam wordt geacht nooit
erfgenaam te zijn geweest.
De nalatenschap zal dus verdeeld worden alsof de verwerpende
Deel 2 - Basisbeginselen van het burgerlijk recht
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 62
erfgenaam vooroverleden is, echter met dit verschil dat er geen
plaatsvervulling kan zijn door de afstammelingen van de verwerpende
erfgenaam, tenzij in het kader van de erfenissprong (cf. 3.4).
De verwerping van een nalatenschap moet steeds uitdrukkelijk
gebeuren. Hiertoe moet een verklaring worden afgelegd op de griffie
van de rechtbank van eerste aanleg van de plaats waar de
nalatenschap is opengevallen.
5.3 Aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving
Wanneer het niet duidelijk is of het actief van de nalatenschap
voldoende is om de schulden te betalen, is het best de nalatenschap
te aanvaarden onder voorrecht van boedelbeschrijving.
De goederen en de schulden van de nalatenschap blijven dan
afgescheiden van het vermogen van de erfgenaam.
De erfgenaam zal de schulden van de nalatenschap moeten betalen,
maar slechts ten belopen van het bedrag van de waarde van de
goederen die hij uit de nalatenschap heeft verkregen.
Het persoonlijk bezit van de erfgenaam blijft dus buiten het bereik van
de schuldeisers van de nalatenschap.
Hiertoe moet de erfgenaam:
een inventaris laten opmaken van de goederen door een
notaris;
een verklaring afleggen op de griffie van de rechtbank van
eerste aanleg. Deze verklaring wordt bekendgemaakt in het
Belgisch Staatsblad met verzoek aan de schuldeisers bij
aangetekend bericht hun rechten te doen kennen binnen
drie maanden.
6. De schenkingen
6.1 Begrip en vormvereisten
Een schenking is een overeenkomst waarbij de schenker zich verbindt
aan de begiftigde een vermogensbestanddeel af te staan zonder
tegenprestatie en met de bedoeling de begiftigde te bevoordelen.
Roerende goederen kunnen geschonken worden bij notariële akte, via
een handgift, een bankgift of een onrechtstreekse schenking.
Een notariële akte is echter aangeraden.
Een schenking van een onroerend goed gebeurt in ieder geval via een
authentieke akte en moet worden overgeschreven in het register van
de hypotheken (=notariële schenking).’
Voor iedere schenking van in België gelegen onroerende goederen
moeten er schenkingsrechten worden betaald. Elke andere Belgische
notariële schenkingsakte moet eveneens worden geregistreerd.
Die schenkingsrechten worden berekend volgens de graad van
verwantschap met de schenker en volgens de waarde van de
Deel 2 - Basisbeginselen van het burgerlijk recht
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 63
schenking. Zoals de successierechten werden de schenkingsrechten
geregionaliseerd (per gewest).
6.2 Verschil tussen een schenking en een testament
De schenking moet worden onderscheiden van het testament.
De voornaamste verschilpunten worden hieronder omschreven.
SCHENKING TESTAMENT
Overeenkomst tussen twee partijen. Eenzijdig door erflater opgemaakt
Onmiddellijke uitwerking, zodra de
begunstigde ze heeft aanvaard.
Uitwerking bij openvallen van de
nalatenschap door het overlijden
van de erflater
In principe onherroepelijk, behalve in
bepaalde gevallen.
Herroepbaar
Via notariële akte of zonder
formaliteiten (handgift).
Geschrift is verplicht.
Schenkingsrechten Successierechten
6.3 De handgift: een bijzondere vorm van schenking
De handgift is een bijzondere vorm van schenking, die gebeurt door de
loutere overdracht van hand tot hand, zonder formaliteit.
Handgift kan dus enkel voor roerende goederen en roerende waarden,
tenzij op naam (bijv. geld, juwelen, meubelen, kasbons).
Onroerende goederen en effecten en waarden op naam kunnen niet
door handgift worden geschonken.
De handgift vormt een uitzondering op het principe dat elke schenking
voor een notaris dient te gebeuren: er is geen akte voor nodig.
Er zijn geen notariskosten, er is geen registratieplicht en er moeten
dus geen schenkingsrechten betaald worden. De materiële
overhandiging is voldoende.
Indien de schenker echter overlijdt binnen de drie jaar volgend op de
handgift, dient de erfgenaam de handgift aan te geven in de successie
en zullen er successierechten op geheven worden.
6.4 De bankgift: een alternatief op de handgift
Bij overschrijving van een som geld van de rekening van een schenker
naar de rekening van de begunstigde, kan men moeilijk spreken van
‘handgift’.
Een overschrijving wordt echter door de administratie wel aan een
handgift geassimileerd. Men spreekt dan van bankgift.
Er moeten geen schenkingsrechten worden betaald.
Deel 2 - Basisbeginselen van het burgerlijk recht
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 64
Indien ook hier de schenker echter overlijdt binnen de drie jaar
volgend op de bankgift, dient de erfgenaam de bankgift aan te geven
in de successie en zullen er successierechten op geheven worden.
6.5 Nut van de schenking in successieplanning
De schenking en de handgift zijn instrumenten die vaak worden
gebruikt in het kader van een successieplanning, onder meer voor de
volgende voordelen:
schenkingsrechten bedragen een pak minder dan de
successierechten (bij tussenkomst van een notaris); het is
bijgevolg fiscaal voordeliger zijn patrimonium over te dragen
via schenkingen dan via de nalatenschap;
het wegschenken van een deel van het patrimonium maakt het
mogelijk de nalatenschap te ontvetten, waardoor het effect van
het progressief tarief kan worden vermeden;
handgiften en bankgiften worden vrijgesteld van
schenkingsrechten.
Deel 2 - Basisbeginselen van het burgerlijk recht
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 65
2.4 DE ZEKERHEDEN
Eindtermen
Onderwerpen Eindtermen
De personen die hun professionele kennis moeten
bewijzen kunnen:
1. Begrippen en soorten
zekerheden
1. De functie bepalen van de zekerheden op het
gebied van kredieten.
2. Het verschil uitleggen tussen een bevoorrechte
schuldeiser en een andere schuldeiser
(chirografaire schuldeisers).
3. Het voorwerp onderscheiden van de zakelijke
zekerheden en de persoonlijke zekerheden.
2. Persoonlijke
zekerheid:
de borgstelling
4. De borgstelling kennen op basis van haar
begripsomschrijving.
5. De functie uitleggen van een bankwaarborg.
6. De betekenis en de gevolgen uitleggen van een
solidaire (hoofdelijke) borgstelling
3. Het pand 7. Weten wat in pand kan worden gegeven.
8. De begrippen ‘pand’ en ‘burgerlijk pand’ kunnen
onderscheiden.
4. Overdracht van
schuldvordering
9. De schuldvorderingen kennen die kunnen worden
overgedragen.
10. De vormvereisten kennen die nodig zijn om een
overdracht van schuldvordering tegenstelbaar te
maken aan derden.
5. De hypotheek 11. Een hypotheek definiëren.
12. Het nut kennen van een hypotheek voor de
schuldeiser.
13. De vormvereisten van een hypotheek bepalen.
14. De goederen kennen die kunnen worden
gehypothekeerd.
15. Het mechanisme van de ‘rang’ van een
hypotheek uitleggen.
6. Hypothecair mandaat
en
hypothecaire belofte
16. De hypotheek, het hypothecair mandaat en de
hypothecaire belofte van elkaar onderscheiden.
17. De risico’s van een hypothecair mandaat en van
een hypothecaire belofte herkennen.
Deel 2 - Basisbeginselen van het burgerlijk recht
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 66
2.4 DE ZEKERHEDEN
1. Begrippen
1.1 Belang van de zekerheden voor de banken
Wij hebben gezien dat de voornaamste functie van een bank erin
bestaat:
deposito’s binnen te brengen van het publiek;
die vervolgens te transformeren in kredieten.
Voor de bank is de kredietverlening niet zonder risico’s:
indien de klant zijn schuld niet terugbetaalt ontstaat er een verlies voor
de bank.
Voor de kredietgever heeft een 'zekerheid' als functie dat ze de
financiële gevolgen van het insolvabiliteitsrisico van een schuldenaar
beperkt.
Het begrip 'zekerheid' kan dus ook begrepen worden in de zin van
bijkomende ‘waarborg' voor de kredietgever.
Het belang van de zekerheid is logischerwijze nauw verbonden met de
schuld en het risico: de zekerheid zal bepaald worden door de aard,
de vorm en het bedrag van de schuld en het risico.
Een ander aspect van de zekerheid is haar ‘bijkomend’ karakter.
‘Bijkomend’ omdat de eerste waarborg van de bankier moet steunen in
het ‘vertrouwen’ dat hij geeft aan zijn cliënt.
Dit vertrouwen berust op een kwalitatief en kwantitatief onderzoek van
de kredietnemer (= de schuldenaar):
zijn eerlijkheid, zijn competentie, het voorwerp van zijn
aanvraag… (kwalitatief onderzoek);
zijn kredietwaardigheid, zijn solvabiliteit, zijn bekwaamheid om
terug te betalen, zijn eigen vermogen, … (kwantitatief
onderzoek).
De zekerheid wordt pas nadien onderzocht, als bijkomende dekking
van het risico.
1.2 Functie van de zekerheid: privilege op de chirografaire schuldeisers
Iedere schuldeiser mag de schuldenaar vervolgen op het geheel van
zijn goederen, zowel zijn roerende als onroerende goederen. Het
vermogen van de schuldenaar strekt tot gemeenschappelijke
waarborg voor al zijn schuldeisers.
Indien de waarde van deze goederen niet volstaat om het totaal van
de schuldvorderingen te betalen, wordt de prijs van de gedwongen
tegeldemaking verdeeld onder de schuldeisers naar evenredigheid
met hun schuldvorderingen.
Deel 2 - Basisbeginselen van het burgerlijk recht
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 67
De (chirografaire) schuldeisers worden gelijkgesteld en zij zullen de
verdeling ‘pondsgewijze’ moeten uitvoeren ».
De zekerheid laat toe om aan die gelijkheid te ontsnappen: de
‘bevoorrechte’ schuldeiser heeft een voorrang op de chirografaire
schuldeisers.
1.3 Vormvereisten en publiciteit
Voor de meeste zekerheden gelden er wettelijke vormvereisten en
maatregelen op het gebied van de openbaarmaking.
Indien de vormvoorschriften niet worden nagekomen of de gebruikte
formules dubbelzinnig zijn, kan de zekerheid haar geldigheid en
waarde verliezen.
Voorbeelden van die vormvereisten zijn:
de inschrijving van een hypotheek in het register van het
hypotheekkantoor;
de indiening van een factuur bij de rechtbank van koophandel.
Het gaat hier om een maatregel op het gebied van de
openbaarmaking (publiciteit).
De 'openbaarmaking' is de formaliteit die derden op de hoogte brengt
van de samenstelling of van het bestaan van een zekerheid.
Men zegt dan dat de zekerheid 'tegenstelbaar' wordt aan derden,
omdat zij het bestaan ervan niet kunnen negeren.
Bij het bestaan van verscheidene zekerheden van dezelfde aard, zal
de openbaarmaking de volgorde bepalen van de zekerheden
(d.i. welke zekerheid voorrang krijgt boven de andere).
Voorbeeld: bank A en bank B hebben een hypotheek op eenzelfde onroerend
goed.
Indien bank A haar hypotheek eerst heeft ingeschreven in het register van het
hypotheekkantoor, zal haar zekerheid (d.i. de hypotheek) voorrang krijgen
boven de zekerheid van bank B.
Bij uitwinning van de hypotheek (d.i. de verkoop van het onroerende goed) zal
bank A zich eerst kunnen doen betalen met de opbrengst van de verkoop om
haar schuldvordering te voldoen. Bank B kan slechts aanspraak maken op het
saldo.
2. Soorten zekerheden
De zekerheden kunnen onderverdeeld worden op basis van
verschillende criteria.
Volgens hun aard, zal men een onderscheid maken tussen de
persoonlijke zekerheden en de zakelijke zekerheden.
De zakelijke zekerheden slaan op één of meerdere bepaalde
goederen (roerend of onroerend).
Het gaat voornamelijk over:
o voor de roerende goederen: het pand.
o voor de onroerende goederen: de hypotheken.
Deel 2 - Basisbeginselen van het burgerlijk recht
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 68
De persoonlijke zekerheden.
De persoonlijke zekerheid houdt een verbintenis in vanwege
een derde, een ander persoon die dienst doet als zekerheid.
De schuldeiser verkrijgt het recht om, bij wanbetaling van zijn
schuldenaar, zich te verhalen op het vermogen van een derde
om zijn schuld te recupereren.
De belangrijkste is de borgstelling. Men spreekt ook van zekerheden ontstaan door de praktijk. Zij worden
niet geregeld bij wet.
Het gaat voornamelijk over het hypothecair mandaat en de
hypothecaire belofte en diverse verbintenissen (om te doen of niet te
doen …).
3. Persoonlijke zekerheid: de borgstelling
3.1 Begrippen
Zich borg stellen voor iemand is zich verbinden om te betalen in zijn
plaats indien hij nalaat om zijn schuld zelf te betalen.
De borg is een natuurlijke persoon of een rechtspersoon (zoals een
bank) die zich tegenover de schuldeiser verbindt om de schuld te
betalen indien de schuldenaar zijn verplichting niet vervult op
vervaldag.
Voorbeelden:
natuurlijke persoon: de ouders kunnen zich borg stellen voor
de schulden van hun kinderen, zoals bij de aanvraag van een
lening voor de aankoop van een auto.
rechtspersoon: de bankwaarborg.
De bankwaarborg is een kredietvorm waarbij de bank zich
ertoe verbindt een bepaald bedrag te betalen voor rekening
van haar cliënt wanneer laatstgenoemde een bepaalde
verbintenis ten overstaan van een derde (de begunstigde van
de waarborg), niet zou nakomen.
Die verbintenis kan bijvoorbeeld betrekking hebben op de
betaling van een schuld, de uitvoering van een werk of een
bepaalde verrichting, ...
Ieder persoon mag zich borg stellen indien hij hiertoe de juridische
bekwaamheid heeft.
Eén echtgenoot kan zich borg stellen, maar de toestemming van
beide echtgenoten zal meestal worden gevraagd.
De borg moet beseffen dat zijn eigen vermogen kan worden
aangesproken om de schuld van een derde (de schuldenaar) terug te
betalen, indien die derde zijn verplichting niet nakomt.
Deel 2 - Basisbeginselen van het burgerlijk recht
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 69
3.2 Kenmerken van de borgstelling
De borgtocht is:
een consensuele overeenkomst: het contract komt tot stand
zodra er toestemming is van beide partijen, zonder dat daartoe
enige formaliteit nodig is. Een onderhandse akte is voldoende
(geen notariële akte) en de akte moet niet worden
ingeschreven;
een eenzijdig contract: alleen de borg neemt verplichtingen op
zich;
een bijkomend contract: het heeft tot doel een
hoofdverbintenis te waarborgen;
De borgtocht kan slaan op:
een welbepaalde schuld;
alle bestaande en toekomstige schulden van de schuldenaar.
De borgtocht kan in de tijd worden beperkt.
3.3 De soorten borgstellingen
3.3.1 De gewone borg
De gewone borg geeft aan de borg een voorrecht van uitwinning en
een voorrecht van schuldsplitsing:
het voorrecht van uitwinning geeft aan de borg het recht om te
eisen dat de schuldeiser zich eerst tot de hoofdschuldenaar
wendt;
wanneer er verscheidene personen zich borg hebben gesteld
geeft het voorrecht van schuldsplitsing het recht om de
schuldeiser te verzoeken de vordering te verdelen onder al de
borgen.
In de bankpraktijk wordt de gewone borg maar uitzonderlijk toegepast
omdat die minder efficiënt is dan de solidaire borgstelling
(zie hieronder).
3.3.2 De solidaire borgstelling
De banken verkiezen de solidaire (hoofdelijke) borgstelling.
De solidaire borgstelling veronderstelt dat de borg afstand doet van
het voorrecht van uitwinning en van het voorrecht van schuldsplitsing.
Dit heeft als gevolg dat de schuldeiser de keuze heeft tussen de
vervolging van:
de hoofdschuldenaar en/of de borg;
alle solidaire borgen, hetzij één of meer borgen voor het
geheel van de schuld.
Iedere borg kan dus verplicht worden tot de betaling van de
volledige schuld.
Deel 2 - Basisbeginselen van het burgerlijk recht
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 70
Indien een borg de volledige schuld heeft betaald, zal hij zich
wel kunnen verhalen op de overige borgen, ieder voor zijn
aandeel.
In de meeste gevallen leggen financiële instellingen een hoofdelijke
borgstelling op.
3.4 Reglementering van de kosteloze borgtocht
Sinds 1 december 2007, is de ‘kosteloze’ borgtocht enkel geldig indien
strikte wettelijke voorwaarden worden nagekomen .4
De wetgeving is van toepassing op:
de kosteloze borgtocht (zonder economisch voordeel voor de
borgsteller);
toegekend door een natuurlijke persoon;
aan een ‘verkoper’,
dus door iedere professionele schuldeiser waaronder de
banken.
De voornaamste geldigheidsvoorwaarden zijn de volgende:
1. Afzonderlijk contract.
De borgtochtovereenkomst moet het voorwerp uitmaken van
een geschreven overeenkomst die verschilt van de
hoofdovereenkomst.
2. Duur.
De duur van de hoofdverplichting moet worden vermeld in de
borgtochtovereenkomst. Indien de duur van de
hoofdverplichting niet is bepaald, mag de duur van de
borgtocht vijf jaar niet overschrijden.
3. Gewaarborgd bedrag.
Indien een bepaalde schuld wordt verzekerd, moet het
gewaarborgde bedrag worden vermeld in de overeenkomst.
De omvang van de borg wordt beperkt tot dit bedrag, eventueel
verhoogd met de wettelijke of conventionele interesten, zonder
dat die hoger mogen zijn dan 50 % van de hoofdsom.
4. Geschreven vermeldingen.
De overeenkomst moet door de borg met de hand geschreven
vermeldingen bevatten: “ door me borg te stellen voor ... voor de
som beperkt tot ... (in cijfers) als dekking van de betaling van de
hoofdsom en interesten voor een duur van ..., verbind ik me ertoe aan
de schuldeiser van ... de verschuldigde sommen terug te betalen op
mijn goederen en inkomsten, indien, en in de mate dat, ... er niet zelf
aan heeft voldaan”.
4 Cf. wet van 3 juni 2007. De wet voorziet in een nieuw hoofdstuk in het
Burgerlijk Wetboek, bestaande uit de artikelen 2043bis tot 2043octies.
Deel 2 - Basisbeginselen van het burgerlijk recht
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 71
5. Evenredigheid.
De verplichting van de borg moet in verhouding staan met zijn
terugbetalingsmodaliteiten.
Dit heeft tot gevolg dat de schuldeiser zorgvuldig de
patrimoniale toestand van de borg moet beoordelen.
Bij gebrek aan evenredigheid kan de rechter de nietigheid
inroepen van de borgstelling.
6. Geen hoofdelijkheid tussen de erfgenamen.
De verplichtingen van de erfgenamen van een borg zijn
beperkt tot hun erfdeel.
Hoofdelijkheid tussen de erfgenamen mag niet.
7. Informatie.
Regelmatige informatie. De schuldeiser moet de borg
regelmatig inlichten over de uitvoering van de
overeenkomst door de schuldenaar; minstens eenmaal per
jaar bij regelmatige uitvoering.
Informatie bij niet uitvoering. Elke mededeling
betreffende de niet uitvoering van de overeenkomst door
de schuldenaar moet gelijktijdig en in dezelfde vorm
worden gedaan aan de borg. Bij gebrek daaraan kan de
schuldeiser zich niet beroepen op de aangroei van de
schuld.
4. Het pand
4.1 Begrippen
Tot op heden wordt de inpandgeving gedefinieerd als de
overeenkomst waarbij een schuldenaar aan zijn schuldeiser een zaak
afgeeft tot zekerheid van een schuld.
De schuldeiser wordt hierdoor bevoorrecht op de opbrengst van de
zaak. Dit betekent dat de schuldeiser het goed kan doen verkopen en
zich bij voorrang (d.i. vóór andere schuldeisers) kan laten betalen met
de opbrengst van het goed.
Om een goed te kunnen verpanden, moet de pandgever eigenaar zijn
van het verpande goed en beschikkingsbekwaam zijn.
Zowel lichamelijke als onlichamelijke roerende goederen kunnen in
pand worden gegeven.
Voorwaarde is wel dat deze roerende goederen in de handel zijn en
overdraagbaar zijn:
Lichamelijke goederen/materiële goederen: zintuigelijk
waarneembaar, tastbaar, stoffelijk (bijvoorbeeld: goudstaven,
geld, schilderij, auto…).
Toekomstige lichamelijke goederen kunnen niet in pand
gegeven worden;
Deel 2 - Basisbeginselen van het burgerlijk recht
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 72
Onlichamelijke goederen/immateriële goederen: niet tastbaar,
bestaat alleen in rechte (niet in feite) (bijvoorbeeld: cliënteel,
auteursrechten, schuldvorderingen…)
Toekomstige onlichamelijke goederen kunnen wel in pand
gegeven worden. Bv. de toekomstige schuldvorderingen die de verhuurder heeft op de
huurder op grond van de huurovereenkomst, kunnen verpand
worden.
4.2 Kenmerken van het pand en vormvereisten
Het pand is een:
zakelijk contract.
Het komt slechts tot stand door de afgifte van de zaak in
handen van de schuldeiser of in handen van een tussen de
partijen overeengekomen derde (een akkoord van de partijen
alleen volstaat niet);
eenzijdig contract
Het legt enkel verbintenissen op aan de pandhoudende
schuldeiser (= behoud en teruggave van het pand);
bijkomend contract.
De hoofdverbintenis is determinerend voor het bestaan van
het pandcontract.
De nietigheid van de hoofdverbintenis veroorzaakt de
nietigheid van het pandcontract;
burgerlijk of handelscontract (men spreekt ook van burgerlijk
pand en handelspand):
o burgerlijk contract: als het wordt verstrekt tot zekerheid
van een burgerlijke schuld. De schuld is van burgerlijke
aard indien zij wordt aangegaan door
een niet-handelaar, zowel voor zijn beroep als
voor zijn privéleven;
een handelaar voor zijn privéleven.
Het burgerlijk pand is een specifiek pand en kan enkel
een bepaalde schuld dekken.
o handelscontract: als het wordt verstrekt tot zekerheid
van een handelspand.
Bij twijfel moet de schuld worden beschouwd als van
burgerlijke aard.
Opdat het burgerlijke pand al zijn gevolgen zou hebben, worden
volgende vereisten gesteld:
het pandcontract moet worden opgenomen in een authentieke
akte of een behoorlijk geregistreerde onderhandse akte;
de akte moet de verschuldigde som opgeven en de aard van
de in pand gegeven zaken;
Deel 2 - Basisbeginselen van het burgerlijk recht
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 73
de schuldeiser (of een overeengekomen derde) moet in bezit
worden gesteld van de in pand gegeven zaak en moet in het
bezit ervan blijven gedurende de ganse duur van het
pandcontract.
Bijvoorbeeld de bank die fondsen of effecten in pand heeft
gekregen;
4.3 Wijziging van de regels over het pand
De hierboven beschreven regels over het pand werden ingrijpend
gewijzigd door de wet van 11 juli 2013 betreffende de zakelijke
zekerheden op roerende goederen.
Het was de bedoeling dat deze wijzigingen in werking zouden treden
op 1 december 2014, maar omdat de uitvoeringsmaatregelen (zoals
de invoering van een pandregister) nog niet klaar zijn, werd besloten
de inwerkingtreding uit te stellen.
Zij zullen in het handboek worden opgenomen nadat de wet in werking
is getreden.
5. De overdracht van schuldvordering
5.1 Begrip
De overdracht van schuldvordering is een contract waarbij een
schuldeiser (de overdrager) aan een andere persoon (de overnemer)
een schuldvordering afstaat die hij bezit tegen een schuldenaar
(gecedeerde schuldenaar).
In principe kunnen alle schuldvorderingen worden overgedragen, voor
zover zij verhandelbaar zijn (cf. 4: het pand), zowel privé (zoals
huurgelden of het kapitaal van een levensverzekering) als
commerciële schuldvorderingen (zoals te innen facturen).
De overdracht van schuldvordering wordt door de banken vaak
toegepast, bijvoorbeeld bij:
de opening van een bankrekening (met mogelijkheid van
debet);
de afgifte van een kredietkaart;
het verlenen van een krediet.
De schuldvordering die meestal wordt overgedragen is het salaris
(wedden en lonen).
In dit geval eist de bank (de overnemer) dat zijn cliënt (de overdrager)
zijn rechten overdraagt op de schuldvorderingen tegenover zijn
werkgever (de gecedeerde schuldenaar).
De overdracht van salaris kan ook dienen voor niet bancaire operaties,
zoals de betaling van de huurgelden.
Hiervoor gelden er bijzondere wettelijke beperkingen, zo kan de
totaliteit van het salaris nooit worden overgedragen.
Deel 2 - Basisbeginselen van het burgerlijk recht
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 74
5.2 Kenmerken en vormvereisten
Tussen de partijen (overdrager en overnemer), zijn er geen
vormvoorschriften.
De overdracht van schuldvordering is slechts tegenstelbaar aan de
gecedeerde derde indien die overdracht hem ter kennis werd
gebracht. Voor die kennisgeving bepaalt de wet geen vormvereisten.
Wel moet de overdrager het bewijs kunnen leveren van de
kennisgeving aan de gecedeerde derde, bijvoorbeeld door middel van
een gewone brief met ontvangstbewijs, een aangetekend schrijven,
een (gerechts)deurwaardersexploot.
Voor de overdracht van hypothecair gewaarborgde schuldvorderingen,
zoals die betreffende een woonkrediet, is een authentieke akte vereist
(door tussenkomst van een notaris).
Voor de overdracht van andere schuldvorderingen is een onderhandse
akte voldoende, voor zover die akte aan bepaalde vormvereisten
voldoet.
Zo moet in bepaalde gevallen de akte worden gescheiden van de
hoofdverbintenis en moet zij worden verleden in zoveel exemplaren
als er partijen zijn. Indien de akte verband houdt met een
consumentenkrediet moet de akte melding maken van de wettelijke
bepalingen en die overnemen.
6. De hypotheek
6.1 Begrippen
De hypotheek is een zakelijke zekerheid, die gevestigd wordt op een
onroerend goed of recht, zoals
gebouwen en gronden (+ schepen en vliegtuigen),
onroerende zakelijke rechten, zoals opstalrecht, vruchtgebruik
erfpacht, …
bepaalde roerende goederen die onroerend worden door
bestemming of incorporatie (bijvoorbeeld meubels van een
ingerichte keuken).
De eigenaar die een hypotheek vestigt op zijn onroerend goed,
verleent aan de schuldeiser een voorrecht op het product van de
verkoop van het gehypothekeerd goed.
De persoon die de hypotheek vestigt is niet noodzakelijk de
schuldenaar.
Ieder natuurlijke of rechtspersoon mag een hypotheek vestigen indien
hij rechtsbekwaam is en indien hij eigenaar is van het betrokken goed.
De wet voorziet in enkele beperkingen voor de minderjarigen (= daad
van beschikking) en voor de gezinswoning.
Deel 2 - Basisbeginselen van het burgerlijk recht
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 75
6.2 Kenmerken van de hypotheek
De hypotheek is een zakelijk, onroerend (cf. hierboven), bijkomend
(aan een schuld) en ondeelbaar recht.
Als ondeelbaar recht, bezwaart de hypotheek het volledig goed en elk
gedeelte van het betrokken goed (een hypotheek gevestigd op twee
gebouwen vertegenwoordigt niet de helft van ieder gebouw, maar
slaat op de totaliteit van de twee gebouwen).
Anderzijds, indien een schuldenaar een deel van zijn schuld
terugbetaalt, wordt de hypotheek daardoor niet verminderd; de
hypotheek blijft bestaan voor het saldo van de schuld op de totaliteit
van de gehypothekeerde goederen.
De hypotheek kan alle huidige en toekomstige schulden dekken
(algemene hypotheek) of, integendeel, enkel één of meer welbepaalde
schulden (bijzondere hypotheek).
De banken geven de voorkeur aan een ‘algemene hypotheek’.
Door de "algemene hypotheek" is het mogelijk om, op een bestaand
krediet, afgeloste kapitalen te hergebruiken onder de vorm van een
nieuw krediet dat gedekt blijft door de bestaande hypotheek.
6.3 Vormvereisten
6.3.1 Authentieke akte
Een hypotheekvestiging dient te gebeuren bij authentieke akte (voor
een notaris) waarbij:
de originele akte (de minuut) wordt bewaard door de notaris;
een kopie van de originele akte wordt overhandigd aan de
eigenaar;
de grosse, of kopie van de akte, wordt overhandigd aan de
schuldeiser, na de uitvoering van de inschrijvings- en
registratievoorwaarden. De grosse is een uitvoerbare titel.
het inschrijvingsborderel een korte samenvatting is van de
hypotheekakte bestemd voor de inschrijving van de hypotheek.
6.3.2 Tegenstelbaarheid aan derden: registratie en inschrijving
Na het verlijden van de akte tussen de partijen, zorgt de notaris voor
de registratie van de hypotheek bij de ontvanger der registratie.
Hiervoor worden er in principe 1 % registratierechten betaald (maar
de hypotheek veroorzaakt andere kosten).
De notaris vraagt nadien de inschrijving van de hypotheek bij het
kantoor van de bewaring van de hypotheken van het arrondissement
waar het bezwaard goed gelegen is.
Door die inschrijving wordt de hypotheek ‘tegenstelbaar aan derden’,
daarenboven neemt de hypotheek slechts rang op de dag van haar
inschrijving.
Deel 2 - Basisbeginselen van het burgerlijk recht
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 76
6.3.3 Rang van de hypotheek
De rang bepaalt de orde waarin de hypothecaire schuldeisers zullen
worden terugbetaald.
De rang komt overeen met de volgorde van de inschrijvingen in het
hypotheekregister.
Schuldeisers die hun hypotheek dezelfde dag deden inschrijven,
hebben dezelfde rang.
Twee of meer schuldeisers kunnen overeenkomen om een hypotheek
te vestigen met eenzelfde rang (bijvoorbeeld in het kader van een
krediet door een pool van banken).
Schuldeisers mogen ook hun hypothecaire rangen onderling ruilen,
zonder dat dit nadeel mag berokkenen aan andere ingeschrevenen.
Dit gebeurt door een akte van rangafstand die in authentieke vorm
moet worden verleden.
6.3.4 Teniet gaan van hypotheken
Een hypothecaire inschrijving geldt gedurende 30 jaar, onafhankelijk
van de duurtijd van het krediet (vóór 1992: 15 jaar).
Na 30 jaar vervalt ze automatisch en zonder kosten.
Loopt de lening,
langer dan 30 jaar: dan zal de schuldeiser (kredietgever) een
hernieuwde inschrijving moeten aanvragen;
minder dan 30 jaar: dan zal de hypotheek verder bestaan, zelfs
bij terugbetaling van de lening.
De hypothecaire inschrijving kan enkel doorgehaald worden
mits de schuldeiser afstand doet van zijn recht, door een akte
van doorhaling of handlichting.
De doorhaling of handlichting is een operatie waarbij de inschrijving
van de hypotheek in de registers van de hypotheekbewaarder wordt
doorgehaald. Hiertoe moet een authentieke akte worden opgesteld en
zullen kosten aangerekend worden.
De hypotheek kan ook tenietgaan, onder meer door:
het tenietgaan van de hoofdverbintenis;
het tenietgaan van het bezwaard goed.
Indien het goed vernield wordt, bijvoorbeeld door een brand,
dan zal de hypotheek worden omgezet op de door verzekeraar
aan de schuldenaar uit te keren vergoeding. De verzekeraar
moet nagaan of er bevoorrechte schuldeisers bestaan.
De wet bepaalt immers dat de vergoeding die niet wordt
gebruikt voor de vervanging of de herstelling van het verzekerd
goed, moet worden uitbetaald aan de bevoorrechte of
hypothecaire schuldeisers, ieder volgens zijn rang.
Deel 2 - Basisbeginselen van het burgerlijk recht
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 77
7. Hypothecair mandaat en hypothecaire belofte
7.1 Hypothecair mandaat
Een hypothecair mandaat is een notariële akte waarbij de schuldenaar
(de lastgever), aan een bepaalde persoon (de lasthebber) de volmacht
geeft om een hypotheek te vestigen, zonder de tussenkomst van de
schuldenaar, indien deze zijn verplichtingen niet nakomt.
Zijn grootste voordeel is dat dit minder kost dan een hypothecaire
inschrijving: de lastgeving wordt niet onderworpen aan hypotheek- of
inschrijvingsrechten en de registratierechten zijn beperkt.
Het hypothecair mandaat heeft wel enkele nadelen voor de
schuldenaar:
op ieder ogenblik kan de gemandateerde bank gebruik maken
van haar volmacht om een hypotheek te vestigen, de
schuldenaar heeft dus permanent een zwaard van Damocles
boven zijn hoofd.
De conversie heeft plaats zonder toestemming van de
eigenaar van het betrokken goed, via een authentieke akte,
waardoor bijkomend kosten worden aangerekend, waaronder
de registratierechten en de kosten van hypothecaire
inschrijving. Het is de inschrijving die de orde zal bepalen van
de hypotheek.
de uitlener kan niet genieten van het fiscale voordeel van de
aftrek van de interesten; dit voordeel wordt enkel toegekend bij
een effectieve hypothecaire inschrijving.
Het hypothecair mandaat veroorzaakt ook een belangrijk risico voor de
schuldeiser. Ondanks dat het contractueel verboden is, kan een
schuldenaar te kwader trouw het goed verkopen of het goed met een
hypotheek bezwaren ten gunste van een andere schuldeiser.
Om die redenen wordt het hypothecair mandaat eerder uitzonderlijk
toegestaan.
Het is echter gebruikelijk dat banken een hypotheek vestigen voor een
deel van de lening (bijvoorbeeld in verhouding tot het fiscaal
aftrekbare gedeelte) en dat zij de hypotheek aanvullen met een
hypothecair mandaat voor het saldo.
7.2 De hypothecaire belofte
De hypothecaire belofte is een morele verbintenis waarbij de
schuldenaar (of een derde) zich verbindt om een hypotheek te
vestigen, bij de eerste aanvraag van de bank, om de terugbetaling van
de lening te waarborgen.
In tegenstelling tot het hypothecair mandaat, is er geen authentieke
akte vereist.
Die verbintenis wordt doorgaans voorzien onder de vorm van een
bepaling in de brief die de kredietverlening bevestigt (of in een
Deel 2 - Basisbeginselen van het burgerlijk recht
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 78
afzonderlijk document als de belofte door een derde wordt
toegekend).
Voor de schuldenaar heeft de hypothecaire belofte gelijkaardige
voordelen en nadelen als het hypothecair mandaat.
De schuldeiser loopt meer risico’s met een hypothecaire belofte dan
met een hypothecair mandaat, omdat hij over geen enkel recht
beschikt.
Indien de schuldeiser (de bank) de belofte wenst om te zetten in een
hypothecaire inschrijving dan moet hij de schuldenaar of de eigenaar
erom verzoeken.
De bank kan hen hiertoe dus niet verplichten. Bij weigering kan de
bank enkel de kredieten opzeggen.
Zoals met een hypothecair mandaat, riskeert de bank niet de
gewenste orde te verkrijgen, omdat de eigenaar intussen een
hypotheek kan hebben toegestaan aan een andere schuldeiser.
Hij kan ook het goed hebben verkocht, ondanks zijn verbintenis.
Bij faillissement kan de schuldeiser daarenboven geen hypotheek
meer vestigen.
Zoals het hypothecair mandaat is de hypothecaire belofte een minder
veilige zekerheid. Daarom wordt die minder gebruikt dan de
hypotheek.
De hypothecaire belofte wordt in de praktijk vooral gebruikt bij de
financiering van een bouwgrond als er een groot vertrouwen bestaat
tussen de bank en de ontlener.
Deel 3 - Grondslagen van de bankwetgeving
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 79
DEEL 3 - GRONDSLAGEN VAN DE BANKWETGEVING
Eindtermen
Onderwerpen Eindtermen
De personen die hun professionele kennis moeten bewijzen
kunnen:
1. Wet van
25/04/2014 op het
statuut van en het
toezicht
op de
kredietinstellingen.
1. Het voorwerp van de wet en van het prudentieel toezicht
bepalen, namelijk de bescherming van de spaarders en
het verzekeren van de goede werking van het
banksysteem.
2. De vier niveaus van het prudentieel toezicht bepalen en
onderscheiden.
3. De drie voornaamste competenties van de
toezichthouder tegenover de banken herkennen:
erkennings- en controlebevoegdheid en bevoegdheid
om te sanctioneren.
4. Het voorwerp van de belangrijkste
erkenningsvoorwaarden herkennen: rechtsvorm,
aanvangskapitaal, transparantie en kwaliteit van de
aandeelhouders en vennoten, gepaste bestuursorganen
en leiding, aansluiting aan depositogarantiefonds.
5. De sancties en maatregelen herkennen die in het kader
van het toezicht mogen worden toegepast:
herstelmaatregelen, bestuursrechtelijke en
strafrechtelijke sancties.
6. Voorbeelden van herstelmaatregelen geven.
7. Zich herinneren dat de wetgeving in strafrechtelijke
sancties voorziet ten laste van zij die de wet niet
naleven.
2. Wet van
6/4/1995 inzake het
statuut en het
toezicht
op de
beleggingsonder-
nemingen, de
bemiddelaars en de
beleggings-
adviseurs
1. Zich herinneren dat de wet de activiteit van de
beleggingsondernemingen reglementeert en de
voorwaarden bepaalt om die activiteit uit te oefenen.
2. Herkennen wat een beleggingsdienst is.
3. De voorwaarden herkennen voor het bekomen van een
voorafgaande vergunning voor de uitoefening van de
activiteit van een beleggingsonderneming en wie die
vergunning aflevert.
4. Zich herinneren dat beleggingsondernemingen geen
bankactiviteit mogen uitoefenen
3. Wet van
2/8/2002
betreffende het
toezicht op de
financiële markten
en de financiële
diensten
1. Het voorwerp van de wet herkennen, namelijk de
hervorming van het toezicht op de financiële sector en
de financiële diensten, met inbegrip van de
gedragsregels en misbruiken van de markt.
2. Zich herinneren dat de wet de FSMA organiseert, onder
meer haar statuut, haar opdrachten, haar organen, haar
werking, de procedureregels betreffende administratieve
sancties, haar samenwerking met andere autoriteiten,
onder meer met de NBB.
3. Weten dat de FSMA haar toezicht kan uitoefenen op
dossiers en ter plaatse.
4. De principes bepalen van de verdeling van
Deel 3 - Grondslagen van de bankwetgeving
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 80
bevoegdheden tussen de NBB en de FSMA (“Twin
Peaks”).
4. Wet van
3/8/2012
betreffende de
instellingen voor
collectieve
belegging en de
instellingen voor
belegging in
schuldvorderingen
en wet van
19/04/2014
betreffende de
alternatieve
instellingen voor
collectieve
belegging en hun
beheerders
1. Het toepassingsgebied van de wet van 3/8/2012
herkennen, te weten: de instellingen voor collectieve
belegging (ICB) en de beheersvennootschappen van
instellingen voor collectieve belegging.
2. Zich herinneren dat de wet de voorwaarden bepaalt met
betrekking tot de activiteit, de inschrijving en de controle
van de ICB’s en dat het toezicht uitgeoefend wordt door
de FSMA.
3. Zich herinneren dat bij een openbaar aanbod van
effecten de ICB’s verplicht zijn om een prospectus te
publiceren, waarvan de gegevens vooraf moeten
goedgekeurd zijn door de FSMA.
4. De doelstelling van het prospectus bepalen: het publiek
voorlichten over de belegging en de aan de belegging
inherente risico’s.
5. Zich herinneren dat de Beheersvennootschappen van
ICB’s aan gelijkwaardige erkenningsvoorwaarden zijn
onderworpen als de kredietinstellingen.
5. Boek VI van
het Wetboek
Economisch Recht:
marktpraktijken en
consumenten-
bescherming.
1. Het toepassingsgebied van Boek VI herkennen
(betrokken personen, producten en diensten).
2. De draagwijdte van de verplichting tot voorlichting
herkennen.
3. De draagwijdte en de modaliteiten van de verplichting
van de aanduiding van het tarief van een financiële
dienst herkennen (KB van 23 maart 1995).
4. De gereglementeerde en verboden praktijken herkennen
die van belang zijn voor de banksector.
5. De draagwijdte herkennen van het verbod van
gezamenlijk aanbod inzake financiële diensten en de
principes ervan kunnen toepassen op het gebied van
hypothecaire kredieten en consumentenkredieten.
6. Zich herinneren dat de verkoop op afstand van financiële
diensten aan strikte voorwaarden is onderworpen.
6. Regels inzake
handelsagentuurove
reenkomsten (Boek
X van het Wetboek
Economisch Recht)
1. Zich herinneren dat de regels inzake
handelsagentuurovereenkomsten ook van toepassing
zijn op de bank- en verzekeringsagenten.
2. Zich herinneren dat de opzeggingstermijn, de
uitwinningsvergoeding en de voorwaarden van een niet-
concurrentiebeding wettelijk geregeld worden en die
kunnen herkennen.
7. Wet van
22/3/2006
betreffende de
bemiddeling in
bank- en
beleggingsdiensten
en de distributie van
financiële diensten
1. Bepalen op welke webstek de lijst van de
bankbemiddelaars, de wettekst en uitleg hierover kan
worden gevonden.
2. Herkennen welke de voorafgaandelijke voorwaarden zijn
om de activiteit van bemiddeling in bank- en
beleggingsdiensten uit te oefenen.
3. De ‘agenten’ en de ‘makelaars’ in bank en
beleggingsdiensten van elkaar onderscheiden.
4. Zich herinneren dat een bemiddelaar in bank- en
beleggingsdiensten onderworpen is aan
inschrijvingsvoorwaarden.
5. Het begrip ‘persoon in contact met het publiek’ (PCP)
Deel 3 - Grondslagen van de bankwetgeving
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 81
omschrijven en zich herinneren dat die personen, zoals
de bankbemiddelaars, onderworpen zijn aan
kennisvereisten.
6. De minimale voorlichting herkennen die aan de
bestaande en potentiële cliënten moet worden verstrekt.
7. De rol van een makelaar in bank- en beleggingsdiensten
bepalen.
8. De gedragsregels herkennen die tussenpersonen
moeten naleven.
9. De sancties herkennen die van toepassing zijn op de
tussenpersonen.
10. Herkennen wat een cliëntenaanbrenger is, en wat zijn rol
is.
8. Wet van
16/06/2006 op de
openbare
aanbieding van
beleggingsinstrume
nten
1. Het toepassingsgebied van de wet herkennen, te weten
het openbaar aanbod van effecten (behoudens
uitzonderingsgevallen bij wet bepaald).
2. Zich herinneren dat de kredietinstellingen als
bemiddelaar mogen optreden in het openbaar aanbod
van effecten.
3. Bepalen dat een openbaar aanbod van effecten pas
mag worden gedaan na publicatie van een prospectus.
4. De doelstelling van het prospectus herkennen en zich
herinneren dat de gegevens voor publicatie moeten
worden goedgekeurd.
9. Europese
financiële wetgeving
1. De drie pijlers van de bankenunie herkennen.
2. Doelstellingen CRD IV richtlijn kennen.
3. De rol van de ECB uitleggen in het kader van het
gemeenschappelijk toezichtsmechanisme.
10. Financieel
planners. Wet van
25/04/2014 inzake
het statuut van en
het toezicht op de
onafhankelijk
financieel planners
en inzake het
verstrekken van
raad over financiële
planning door
gereglementeerde
ondernemingen.
1. Het begrip van raad over financiële planning kennen.
2. De gedragsregels kennen die daarop van toepassing
zijn.
U vindt de teksten van de Belgische bankwetgeving op de webstek
van de FSMA en de NBB.
Deel 3 - Grondslagen van de bankwetgeving
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 82
DEEL 3- GRONDSLAGEN VAN DE BANKWETGEVING
1. Wet van 25/04/2014 betreffende het toezicht op de kredietinstellingen en financiële diensten
1.1 Situering van de wet
Bij de oprichting van een bank en tijdens haar bestaan moeten
bepaalde regels betreffende het bestuur, de kapitaalstructuur en de
organisatie ervan worden nageleefd.
Naar aanleiding van de lessen die getrokken zijn uit de financiële
crisis, werd daarvoor op Europees niveau een zogenaamd
“Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme” (“GTM”) (cf. Verordening
(EU) Nr. 1024/2013) in het leven geroepen.
Het GTM bestaat uit de Europese Centrale Bank (ECB) en de
“nationale bevoegde autoriteiten”.
In het kader van de GTM krijgt de ECB voortaan een centrale rol in het
toezicht op banken van “deelnemende landen” (voornamelijk landen
die de euro als munt hebben).
De ECB oefent deze verantwoordelijkheid uit samen met de nationale
toezichthoudende autoriteiten van de deelnemende landen.
Daarbij geldt als principe dat de ECB bevoegd is voor het verlenen van
vergunningen aan alle banken van deelnemende landen en tevens
direct toezicht uitoefent op de zogenaamde “belangrijke”
kredietinstellingen en indirect toezicht op de minder belangrijke
kredietinstellingen.
Dat indirect toezicht vertaalt zich in het feit dat de nationale
toezichthoudende instanties in principe toezicht blijven houden op de
minder belangrijke kredietinstellingen, maar dat de ECB blijft waken
over het functioneren van het Gemeenschappelijk
Toezichtsmechanisme, en in dat kader ook kan besluiten om, wanneer
dat nodig is, een toezicht uit te oefenen op deze minder belangrijke
kredietinstellingen.
Voor België is de nationale toezichthouder de Nationale Bank van
België (NBB).
Wanneer in de wet van 25 april 2014 wordt verwezen naar de
“toezichthouder” is dit dus, afhankelijk van de context, een verwijzing
naar de ECB of de NBB.
1.2 Voorwerp van de wet
De wet van 25 april 2014 bepaalt de toezichtsopdracht van de
Nationale Bank van België, in haar hoedanigheid van nationale
bevoegde autoriteit, in het kader van het GTM.
Zij heeft als voorwerp:
Deel 3 - Grondslagen van de bankwetgeving
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 83
de bescherming van de spaarders;
het verzekeren van de soliditeit en de goede werking van het
financiële stelsel
door de regeling van de vestiging, de werkzaamheden en het toezicht
op de kredietinstellingen die in België werkzaam zijn.
Dit is ook de voornaamste opdracht van het prudentieel toezicht
toevertrouwd aan Nationale Bank van België (als nationale bevoegde
autoriteit) en de Europese Centrale Bank.
Het prudentiële toezicht beoogt het waarborgen van een passende
organisatie en de soliditeit van de financiële instellingen, onder meer
op het vlak van de solvabiliteit, de liquiditeit en de rendabiliteit.
Om dit doel te bereiken waken de NBB en ECB over een permanente,
gezonde en evenwichtige financiële situatie van de banken, in termen
van solvabiliteit, liquiditeit en rendabiliteit, zodanig dat zij te allen tijde
hun verplichtingen kunnen voldoen (micro-economisch toezicht).
1.3 Actoren van het prudentiële toezicht
Het toezicht op de banken wordt georganiseerd volgens
vier concentrische cirkels van een ander niveau:
1. interne controle;
2. interne onafhankelijke controlefuncties;
3. externe controle door revisoren geaccepteerd door de NBB;
4. externe controle direct uitgeoefend door de NBB/ECB.
De eerste twee controleniveaus behoren tot de interne organisatie van
de bank, de twee volgende zijn extern.
1. Het eerste toezichtniveau situeert zich doorgaans in de schoot
van de verschillende operationele entiteiten van de
kredietinstellingen.
Dit beoogt een correcte afhandeling van de transacties en een
consequente toepassing van de voorziene procedures, met het
oog op een gezond beheer.
2. Het tweede niveau, de interne onafhankelijke controlefuncties,
te weten een compliance functie, een risicobeheerfunctie, en
een interne auditfunctie.
De interne auditfunctie houdt toezicht op de goede werking van
iedere activiteit, van iedere entiteit.
De audit rapporteert rechtstreeks aan het wettelijk
bestuursorgaan.
3. Het derde niveau is het extern revisoraal toezicht. Iedere
kredietinstelling is ertoe verplicht een commissarisrevisor aan
te stellen, die ze zelf betaalt.
Ze kan daarbij enkel een keuze maken tussen de revisoren die
erkend zijn door de NBB.
Deel 3 - Grondslagen van de bankwetgeving
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 84
Naast de opdrachten die voorzien zijn in de
vennootschapswetgeving, moet de revisor van een
kredietinstelling, in overeenstemming met de wettelijke
bepalingen en de instructies van de toezichthouder (NBB of de
ECB al naar gelang de kredietinstelling), meewerken aan het
prudentieel toezicht.
Hij moet onder andere:
De interne controlemaatregelen van de kredietinstelling
controleren en beoordelen;
de periodieke rapporteringstaten controleren, en
daarover rapporteren aan de toezichthouder;
op verzoek van de toezichthouder rapporteren
aangaande de organisatie, de werkzaamheden en de
financiële structuur van de betrokken instelling;
onmiddellijk de toezichthouder inlichten indien hij
inbreuken vaststelt op het statuut of de reglementering,
of andere betekenisvolle problemen vaststelt.
4. Het vierde niveau betreft het rechtstreekse toezicht door de
toezichthouder (BNB en ECB), dat wij hieronder uitleggen.
1.4 Competenties van de toezichthouder tegenover de kredietinstellingen
Om het prudentieel toezicht te organiseren tegenover de
kredietinstellingen (en andere gereglementeerde ondernemingen)
beschikt de toezichthouder over verschillende bevoegdheden, in
bijzonder:
1. Erkenningsbevoegdheid.
De kredietinstellingen (de banken) die in België actief zijn,
kunnen hun activiteit niet beginnen zonder voorafgaandelijk te
zijn erkend door de toezichthouder. Voor wat betreft de
erkenningen is dit in principe ECB (al gebeurt de aanmelding
via de NBB, die ook haar advies moet geven).
De erkenningsvoorwaarden worden hieronder uitgelegd
(cf. 1.5)
Er bestaat ook een voorafgaande
inschrijvingsplicht/verplichting om erkenning te bekomen voor
bemiddelaars in bank- en beleggingsdiensten, de
beleggingsondernemingen en de beheersvennootschappen
van instellingen voor collectieve belegging, de verzekeraars en
hun bemiddelaars.
2. Controlebevoegdheid.
De toezichthouder zorgt nadien voor een permanente controle
van de naleving van alle activiteitsvoorwaarden, met inbegrip
van de:
o kwaliteit van de beleidsstructuren;
Deel 3 - Grondslagen van de bankwetgeving
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 85
o kwaliteit van de administratieve en boekhoudkundige
organisatie;
o interne controle;
o financiële gezondheid van de instelling.
3. Bevoegdheid om te sanctioneren.
De NBB (in voorkomend geval op verzoek van de ECB) kan zo
nodig bepaalde maatregelen nemen om situaties recht te
zetten en administratieve boetes op te leggen.
1.5 Erkenningsvoorwaarden van de kredietinstellingen
De ECB is (via de NBB) de bevoegde administratieve instantie om een
bank naar Belgisch recht te erkennen.
Een bank mag geen activiteit uitoefenen zonder die vergunning.
De vergunningsvoorwaarden zijn wettelijk bepaald en hebben
voornamelijk betrekking op volgende punten.
Rechtsvorm.
De bank moet de vorm aannemen van een
handelsvennootschap.
In de praktijk gaat het doorgaans om een naamloze
vennootschap (een besloten vennootschap met beperkte
aansprakelijkheid die is opgericht door één enkele persoon is
sowieso uitgesloten).
Minimum aanvangskapitaal (6,2 miljoen euro)
Om het hoofd te bieden aan de bankrisico’s mag het eigen
vermogen niet dalen onder het minimum aanvangskapitaal (cf.
artikel 55).
Transparantie en kwaliteit van de aandeelhouders en
vennoten.
De aandeelhouders die minstens 10 % van het kapitaal of van
het stemmingsrecht in handen hebben moeten worden
geïdentificeerd. Indien geen van de aandeelhouders 10% in
handen heeft, moeten de identiteit van de twintig grootste
aandeelhouders en hun kapitaalfractie worden geïdentificeerd.
De toezichthouder kan de vergunning weigeren indien de
aandeelhouders onvoldoende waarborgen geven voor een
‘gezond en voorzichtig’ beleid. Het toezicht op de
aandeelhouders wordt voortgezet na de erkenning.
Leiding en bestuursorganen.
De leden van het wettelijk bestuursorgaan van de
kredietinstelling, de personen belast met de effectieve leiding
evenals de verantwoordelijken voor de onafhankelijke
controlefuncties, zijn uitsluitend natuurlijke personen.
Ter bescherming van het algemeen belang en om een gezond
en voorzichtig beleid te kunnen voeren, moet de bank over de
gepaste bestuursorganen beschikken in bijzonder:
Deel 3 - Grondslagen van de bankwetgeving
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 86
o (Voor nameloze vennootschappen): een directiecomité,
dat autonoom en fulltime het dagelijks beheer van de
instelling waarneemt en dit onafhankelijk en zonder
rechtstreekse inmenging van de raad van bestuur;
o (voor naamloze vennootschappen): een raad van
bestuur die onder meer de algemene politiek van de
bank bepaalt en het beheer van de bank controleert via
het directiecomité, waarvan hij de leden benoemt.
Directie.
De leiding moet betrouwbaar zijn en de nodige ervaring
hebben en zich onthouden van bepaalde verboden activiteiten
(‘fit and proper’).
Verplichte aansluiting bij een systeem ter bescherming van de
deposito’s (cf. Depositogarantiefonds deel 1 –3.7).
1.6 Uitzonderingsmaatregelen en sancties
De controle is pas afdwingbaar indien zij samen gaat met maatregelen
en sancties. Deze zijn de volgende.
Intrekking van vergunning.
Herstelmaatregelen.
Zij zijn bedoeld om onregelmatigheden recht te zetten.
Zij worden als eerste actie overwogen.
Voorbeelden:
o een termijn vastleggen waarbinnen de tekortkoming
wordt verholpen;
o volledige of gedeeltelijke schorsing van de activiteit;
o een bestuurder vervangen of tijdelijke bestuurders
aanstellen;
o eigen vermogensvereisten opleggen die strenger zijn
dan wettelijk voorzien
Bestuursrechtelijke sancties, in bijzonder:
o openbaarmakingssanctie: het publiek informeren dat
een bepaalde kredietinstelling de onderrichtingen van
de toezichtoverheid niet heeft nageleefd;
o administratieve boetes, als dwangsom.
Strafrechtelijke sancties.
Artikel 348 van de wet voorziet strafsancties ten laste van zij
die de bepalingen van de wet niet naleven, zoals bij uitoefening
van een activiteit als kredietinstelling zonder te beschikken
over een vergunning.
Deel 3 - Grondslagen van de bankwetgeving
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 87
2. Wet van 06/04/1995 inzake het statuut en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en de beleggingsadviseurs
2.1 Voorwerp van de wet
De wet heeft als voorwerp de reglementering en de controle van de
activiteiten van beleggingsondernemingen;
Dit zijn ondernemingen die één of meer beleggingsdiensten voor
derden aanbieden en/of één of meer beleggingsactiviteiten uitoefenen.
Een beleggingsdienst of –activiteit is iedere hierna genoemde dienst of
activiteit met betrekking tot financiële instrumenten:
het ontvangen en doorgeven van orders met betrekking tot één
of meer financiële instrumenten, met inbegrip van het met
elkaar in contact brengen van twee of meer beleggers
waardoor tussen deze beleggers een verrichting tot stand kan
komen;
het uitvoeren van orders voor rekening van cliënten;
het handelen voor eigen rekening;
vermogensbeheer;
beleggingsadvies;
het overnemen van financiële instrumenten en/of plaatsen van
financiële instrumenten met plaatsingsgarantie;
het plaatsen van financiële instrumenten zonder
plaatsingsgarantie;
het uitbaten van multilaterale handelsfaciliteiten.
De beleggingsondernemingen omvatten:
de beursvennootschappen.
Beursvennootschappen mogen alle beleggingsadviezen
verstrekken.
Om die reden worden zij onderworpen aan de erkenning en
controle van de NBB;
de vennootschappen voor vermogensbeheer en
beleggingsadvies, waarvan de vergunning beperkt blijft tot
bepaalde beleggingsdiensten.
Om die reden blijven zij onderworpen aan de vergunning en
controle van de FSMA.
De wet voorzag voorheen nog een afzonderlijke statuut en
afzonderlijke regels voor “beleggingsadviseurs”. In 2007 werd de wet
evenwel gewijzigd, en werd de dienst “beleggingsadvies”
gekwalificeerd als een “beleggingsdienst”. Een vennootschap die
Deel 3 - Grondslagen van de bankwetgeving
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 88
beleggingsadvies wenst te verstrekken, zal dus de regels die van
toepassing zijn op beleggingsondernemingen (zie hieronder) moeten
naleven.
Beleggingsondernemingen mogen geen bankactiviteiten uitoefenen.
Zij mogen dus geen gelddeposito’s ontvangen (zij werken dus niet met
zicht- en spaarrekeningen), noch leningen of kredieten toestaan.
2.2 Erkenning en controle
Zoals de kredietinstellingen (de banken) worden ook de
beleggingsondernemingen onderworpen aan
een voorafgaandelijk vergunning, in één van twee van de
volgende hoedanigheden:
1. beursvennootschap;
2. vennootschap voor vermogensbeheer en
beleggingsadvies;
De vergunningsvoorwaarden zijn gelijkaardig als die van de
banken.
De vereisten hebben onder meer betrekking op een
minimumkapitaal (dat minder is dan het minimumkapitaal
vereist voor kredietinstellingen), de transparantie van de
aandeelhouders, een betrouwbare leiding met de nodige
ervaring, geschikte bestuursorganen.
De vergunning kan worden toegekend voor één of meerdere
diensten.
Enkel de vennootschappen voor vermogensbeheer en
beleggingsadvies en beursvennootschapen waarvan de
vergunning de dienst “vermogensbeheer” dekt, mogen
openbaar gebruik maken van de woorden
"vermogensbeheerder", “vermogensbeheer”.
de controle van hun activiteit.
De erkenning en de prudentiële controle is de bevoegdheid van de:
NBB wat de beursvennootschappen betreft;
FSMA wat de andere beleggingsondernemingen betreft.
De NBB en de FSMA beschikken over soortgelijke actiemiddelen als
de ECB/NBB heeft voor de banken
De controle betreft onder meer de regels betreffende de transacties in
financiële instrumenten.
Deel 3 - Grondslagen van de bankwetgeving
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 89
3. Wet van 02/08/2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten
De wet heeft als voorwerp de hervorming van het toezicht op de
financiële sector en op de financiële diensten.
Meer bepaald:
1. regelt de wet de transacties in financiële instrumenten en
markten voor financiële instrumenten;
2. regelt zij het statuut, de opdracht, de organen en de werking
van de FSMA;
3. coördineert zij het toezicht op de financiële sector.
3.1 Reglementering van de transacties in financiële instrumenten en markten voor financiële instrumenten
De reglementering bepaalt onder meer dat de in België gevestigde
beleggers voor hun transacties in financiële instrumenten (zoals
aandelen, obligaties, ICB’s, …), in België uitgegeven, een beroep
moeten doen op de door de wet bepaalde bemiddelaars:
Belgische beleggingsondernemingen (zie hoofdstuk 2) of
buitenlandse beleggingsondernemingen;
Belgische kredietinstellingen (zie hoofdstuk 1) of buitenlandse
kredietinstellingen;
de NBB, ECB en andere centrale banken.
Die bemiddelaars dienen in hun transacties strikte regels te
eerbiedigen, zoals zich op loyale wijze gedragen, zich inzetten voor de
belangen van hun cliënten en hen op passende wijze adviseren, een
gedragscode nakomen, …
Die regels worden verder behandeld in module 4
(Beleggingsproducten) en in module 2 (Compliance).
Het toezicht op de toepassing van die regels wordt toevertrouwd aan
de FSMA.
3.2 Organisatie en opdrachten van de FSMA
De wet bepaalt onder meer haar:
statuut, namelijk een autonome instelling met
rechtspersoonlijkheid;
zes voornaamste opdrachten (de 6 pijlers – cf. deel 1-3.2)):
o toezicht op de financiële markten;
o gedragstoezicht;
Deel 3 - Grondslagen van de bankwetgeving
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 90
o producttoezicht (illegaal aanbieden van producten n
diensten);
o toezicht op aanvullende pensioenregelingen;
o toezicht op verschillende financiële actoren, in bijzonder
bank- en verzekeringstussenpersonen;
beheersvennootschappen van instellingen voor
collectieve belegging (ICB);
vennootschappen voor vermogensbeheer en
beleggingsadvies.
o financiële opleiding van het publiek (spaarders en
belegger);
de organen.
Er zijn er vier: de raad van toezicht, het directiecomité, de
voorzitter van het directiecomité, en het sanctiecomité.
Hun opdrachten worden bepaald door de wetgeving:
de werking, onder meer op het gebied van de controle.
Het toezicht kan op diverse manieren gebeuren:
o controle op dossiers (« off site supervision ») zoals voor
het toezicht op de financiële positie en de institutionele
aspecten;
o controle ter plaatse (« on site supervision »).
Die controle wordt punctueel en individueel
georganiseerd, met een bijzondere aandacht voor het
risicoprofiel, de (aangepaste) organisatie,
riskmanagement, interne audit en compliance,
waaronder de toepassing van de antiwitwaswetgeving
(cf. Module 2);
o Mysterie shopping: in het kader van haar controle op de
naleving van wettelijke bepalingen kan de FSMA
actoren laten benaderen door haar personeelsleden of
derden die zich voordoen als cliënten of potentiële
cliënten.
de te volgen procedures voor het opleggen van administratieve
sancties;
het beroepsgeheim;
de modaliteiten van samenwerking tussen de NBB en de
FSMA (protocol) en de te volgen procedures voor het
behandelen van mogelijke conflicten tussen de wederzijdse
opdrachten.
Daarbij geldt als principe dat het toezicht op Belgisch niveau op de
financiële sector gebeurt volgens een bipolair model, ‘Twin Peaks’
genoemd, waarbij het toezicht wordt verdeeld tussen de:
Deel 3 - Grondslagen van de bankwetgeving
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 91
1. NBB
De NBB is (samen met de ECB) verantwoordelijk het macro-
en microprudentiële toezicht.
Het prudentiële toezicht beoogt het waarborgen van een
passende organisatie en de soliditeit van de financiële
instellingen, onder meer op het vlak van de solvabiliteit, de
liquiditeit en de rendabiliteit.
2. FSMA
De FSMA is voornamelijk verantwoordelijk voor het toezicht op
de goede werking, de transparantie en de integriteit van de
financiële markten, voor het toezicht op het onrechtmatig
aanbieden van producten en financiële diensten, en voor het
toezicht op de naleving van de gedragsregels waaraan de
financiële tussenpersonen onderworpen zijn.
4. Wet van 3/08/2012 betreffende de instellingen voor collectieve belegging en de instellingen voor belegging in schuldvorderingen en wet van 19 april 2014 betreffende de alternatieve instellingen voor collectieve belegging en hun beheerders
4.1 ’Wet van 3 augustus 2012
De wet van 3 augustus 2012 regelt de activiteiten van de:
instellingen voor collectieve belegging (ICB’s) naar Belgisch
recht en ICB’s naar buitenlands recht die hun rechten van
deelneming openbaar aanbieden in België
beheervennootschappen van instellingen voor collectieve
belegging.
Iedere ICB van Belgisch recht:
moet zich laten inschrijven bij de FSMA alvorens haar
werkzaamheden in België te beginnen;
voldoen aan de inschrijvingsvoorwaarden opgelegd door de
wet;
voldoen aan de voorwaarden van bedrijfsuitoefening voorzien
door de wet.
De wet bepaalt specifieke regels voor openbare ICB’s.
Bij een openbaar aanbod van effecten, hebben de openbare ICB’s de
verplichting om een prospectus te publiceren zodanig dat het publiek
zich met kennis van zaken een oordeel kan vormen over de
voorgestelde belegging, in het bijzonder over
de aan de belegging inherente (eigen) risico’s;
Deel 3 - Grondslagen van de bankwetgeving
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 92
de in acht genomen sociale, ethische en milieuaspecten bij de
uitvoering van het beleggingsbeleid.
Het prospectus moet samengaan met een vereenvoudigde versie in
de vorm van een samenvatting, met de essentiële gegevens over de
aan het publiek voorgestelde belegging.
De gegevens moeten:
bij elk nieuw feit, worden bijgewerkt;
vooraf goedgekeurd worden door de FSMA.
De beheersvennootschappen van ICB’s naar Belgisch recht worden
onderworpen aan gelijkwaardige voorwaarden van erkenning en
activiteit als de kredietinstellingen en de beleggingsondernemingen:
vooraleer hun werkzaamheden aan te vatten moeten zij een
vergunning (erkenning) verkrijgen van de FSMA.
de erkenningsvoorwaarden houden ook verband met de vorm
van de vennootschap (NV = verplicht), het minimumkapitaal
(125.000 EUR), de transparantie van de aandeelhouders, de
betrouwbaarheid en de ervaring van de leiding, de geschiktheid
van de bestuursorganen en de bescherming van de cliënten
(aansluiting bij het Depositogarantiefonds).
4.2 ’Wet van 19 april 2014
De hierboven besproken regeling heeft betrekking op instellingen
voor collectieve belegging (en beheervennootschappen) in effecten
(aandelen, obligaties en verhandelbare waardepapieren waarmee
effecten kunnen worden verworven).
Daarnaast heeft de Europese wetgever een afzonderlijke regeling
voorzien voor instellingen voor collectieve belegging in
andere/alternatieve activa (bijvoorbeeld hefboomfondsen, private
equity-, grondstoffen- en infrastructuurfondsen).
De Belgische wetgever heeft deze regeling opgenomen in de wet van
19 april 2014 betreffende de alternatieve instellingen voor collectieve
belegging en hun beheerders.
Deze wet voorziet een juridisch kader voor alternatieve instellingen
voor collectieve belegging (AICB’s). De beheerders van AIBC’s zijn
onderworpen aan een vergunningsplicht.
De vergunningsvoorwaarden zijn gelijkaardig aan die van de
beheersvennootschappen van ICB’s.
Deel 3 - Grondslagen van de bankwetgeving
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 93
5. Boek VI Wetboek van Economisch Recht: Marktpraktijken en consumentenbescherming
5.1 Doel en toepassingsgebied van de wet
Boek VI van het Wetboek van Economisch Recht heeft een dubbel
doel: het waarborgen van de:
1. eerlijkheid in de mededinging en in de handelstransacties;
2. informatie en de bescherming van de consument.
De consumenten worden beschermd tegen bepaalde
handelspraktijken van de ondernemingen.
Sommige bepalingen slaan enkel op de relaties tussen
ondernemingen.
De wet omschrijft de betrokken consumenten en ondernemingen:
De consument is
o iedere natuurlijke persoon die,
o die handelt voor doeleinden die buiten zijn handels-,
bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit vallen,
Een professioneel (natuurlijke persoon) die voor
privédoeleinden producten of diensten verwerft is dus een
consument.
Echter, als hij die producten of diensten verwerft voor
gemengd gebruik (privé en beroepsmatig), dan is die persoon
in principe geen consument, in de zin van Boek VI van het
Wetboek van Economisch Recht (tenzij het “beroepsmatige”
gedeelte zeer beperkt is).
Rechtspersonen zijn geen consumenten.
de onderneming is:
o ‘elke natuurlijke persoon of rechtspersoon,
o die op duurzame wijze een economisch doel nastreeft,
evenals zijn verenigingen.
Boek VI is principieel ook van toepassing op beoefenaars van vrije
beroepen, al heeft de wetgever in Boek XIV speciale regels voorzien
die daar enigszins van afwijken.
Wordt als beoefenaar van een ‘vrij beroep’ beschouwd, elke persoon
die:
op intellectueel onafhankelijke wijze en onder eigen
verantwoordelijkheid een beroepsactiviteit uitoefent;
in hoofdzaak intellectuele prestaties levert;
voorafgaand de vereiste opleiding heeft gevolgd;
Deel 3 - Grondslagen van de bankwetgeving
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 94
tot permanente vorming is gehouden; en
geen koopman is en die onderworpen is aan een bij de wet
opgericht tuchtorgaan;
Boek VI is principieel van toepassing op het op de markt brengen van
alle ‘producten’, omschreven als: goederen, diensten, onroerende
goederen, rechten en verplichtingen.
Goederen: = lichamelijke roerende zaken;
Dienst: = elke prestatie verricht door een onderneming in het
kader van haar professionele activiteit of in uitvoering van haar
statutair doel.
De wetgever geeft aan het begrip ‘diensten’ een zeer brede
betekenis, die eigenlijk in verband staat met de prestaties van
de volledige tertiaire sector (= dienstensector)
hierin inbegrepen de financiële sector, waaronder de
kredietinstellingen (de banken), de verzekeraars en hun
bemiddelaars ….
5.2 Informatie van de markt
De wetgeving hecht een zeer groot belang aan de voorlichting van de
consumenten, door die prioritair te behandelen.
Boek VI WER organiseert de voorlichting van de consument op twee
niveaus:
algemene verplichting tot informatie van de consumenten,
behandeld door artikel VI.2;
bijzondere informatieverplichtingen inzake:
o prijsaanduiding;
o benaming, samenstelling en etikettering van goederen
en diensten;
o hoeveelheid;
o vergelijkende reclame;
o promoties inzake prijzen.
5.2.1 Algemene verplichting tot voorlichting van de consument
Iedere onderneming heeft een precontractuele informatieverplichting.
Vooraleer de consument door een overeenkomst wordt gebonden
moet de onderneming op duidelijke en begrijpelijke wijze informeren
onder andere over de:
kenmerken van het goed of de dienst;
identiteit van de onderneming;
Deel 3 - Grondslagen van de bankwetgeving
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 95
totale te betalen prijs;
de wijze van betaling en levering;
duur van de overeenkomst;
verkoopsvoorwaarden.
Bij de informatieverstrekking over de verkoopsvoorwaarden houdt de
onderneming rekening met:
o de door de consument uitgedrukte behoefte aan voorlichting
o het door de consument meegedeelde of redelijkerwijze
voorzienbare gebruik.
Tot de ‘kenmerken’ behoren de voor- en nadelen van een dienst of
goed, die voor de consument belangrijk zouden kunnen zijn.
Bij de informatieverstrekking mag de onderneming rekening houden
met het gebruikte communicatiemiddel.
De overtreding van de verplichting tot voorlichting tijdens de
precontractuele fase is een burgerlijke fout.
Bij schade kan de consument een schadevergoeding eisen (naast
eventuele andere sancties die van toepassing kunnen zijn).
De algemene verplichting tot voorlichting van de consument wordt
verder geregeld/aangevuld door een aantal specifieke wetgevingen.5
5.2.2 Aanduiding van het tarief van een dienst
Elke verkoper die aan de consument (homogene) diensten aanbiedt,
moet het tarief hiervan schriftelijk, leesbaar, goed zichtbaar en
ondubbelzinnig aanduiden. Een gelijkaardige verplichting bestaat voor
de prijzen van de goederen.
Voor de aanduiding van het tarief van financiële diensten bestaat er
een specifieke wetgeving: het koninklijk besluit van 23 maart 1995.
Dit koninklijk besluit voorziet onder andere de volgende verplichtingen
voor de banken:
in de agentschappen (kantoren):
1. het tarief ter beschikking stellen van de consumenten op
een duidelijk en goed zichtbare plaats zodanig dat het
5 Onder meer: Wet van 22 maart 2006 (wet ‘Willems’, artikelen 14 en 15, zie
hoofdstuk 7.4)
Wet van 2 augustus 2002 (cf. artikel 26 : voorlichting inzake beleggingen);
Koninklijk besluit van 18 juni 2013 waarbij bepaalde informatieverplichtingen worden
opgelegd bij de commercialisering van gereglementeerde spaarrekeningen;
Regels inzake consumentenkrediet opgenomen in Boek VII van het Wetboek
Economisch Recht (cf. artikel VII.70)
Regels inzake hypothecair krediet opgenomen in Boek VII van het Wetboek
Economisch Recht (artikelen VII.123 en VII.133) + Europese gedragscode
betreffende de voorlichting in de precontractuele fase inzake woningkredieten (cf.
module 5).
Deel 3 - Grondslagen van de bankwetgeving
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 96
tarief onmiddellijk en doorlopend kan geraadpleegd
worden;
2. het tarief ook vermelden in een prospectus dat de
consument kan meenemen, zonder formaliteiten en
zonder het te moeten vragen.
tijdens het contract:
o de cliënt informeren bij iedere wijziging (zo spoedig
mogelijk bij wijziging van rentevoet);
o jaarlijks (in het begin van het jaar) het tarief opsturen
van de belangrijkste gepresteerde diensten
(zichtrekening, spaarrekening, briefwisseling, huren
van safe, verrichtingen op afstand).
5.3 Reglementering van de reclame
Voor de wet is ‘reclame’ elke mededeling die rechtstreeks of
onrechtstreeks tot doel heeft de verkoop van producten te bevorderen
…».
Het begrip moet in de ruime zin worden geïnterpreteerd.
Vergelijkende reclame is toegelaten onder bepaalde voorwaarden.
De vergelijking mag bijvoorbeeld niet bedrieglijk of afbrekend zijn.
De financiële sector moet naast Boek VI van het Wetboek van
Economisch Recht ook de gedragscodes eerbiedigen voor reclame
met betrekking tot:
spaardeposito’s (cf. Febelfin/BVB);
individuele levensverzekeringen (cf. Assuralia).
bankreclame en bankmarketing ten aanzien van minderjarigen
(cf. Febelfin/BVB).
5.4 Onrechtmatige bedingen
Zij zijn verboden jegens de consumenten.
Boek VI van het Wetboek van Economisch Recht voorziet in een lijst
van verboden onrechtmatige bedingen (artikel VI.83). Voor wat betreft
overeenkomsten met betrekking tot een beleggingsinstrument voorziet
artikel 5 van het Koninklijk Besluit van 23 maart 2014 een (beperkte)
uitzondering op het verbod van artikel VI.83 om een onderneming toe
te staan een overeenkomst van onbepaalde duur op te zeggen zonder
redelijke opzegtermijn.
Die verboden bedingen zijn niet voor interpretatie vatbaar, de rechter
moet de bepaling als nietig beschouwen.
5.5 Gereglementeerde en verboden handelspraktijken
De financiële sector is voornamelijk betrokken door:
Deel 3 - Grondslagen van de bankwetgeving
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 97
het gezamenlijk aanbod;
het verkoop op afstand van financiële diensten!
5.5.1 Gezamenlijk aanbod
Een ‘gezamenlijk aanbod’ is het aanbod waarbij de al dan niet
kosteloze verkrijging van goederen of diensten gebonden is aan de
verkrijging van andere goederen of diensten.
Gezamenlijk aanbod wordt soms ‘koppelverkoop’ genoemd.
Een gezamenlijk aanbod is in beginsel toegelaten voor zover het geen
oneerlijke handelspraktijk uitmaakt, in de zin van Boek VI.
Het gezamenlijk aanbod aan consumenten blijft echter in principe
verboden wanneer één van de bestanddelen een financiële dienst is.
Voorbeeld: gratis hospitalisatieverzekering voor de titularissen van nieuwe
spaarrekening, met een minimum creditsaldo.
Dit verbod geldt zowel voor het aanbod verricht door een onderneming
als door verscheidene ondernemingen die handelen met een
gemeenschappelijke bedoeling.
In het voorbeeld hierboven: een bank en een verzekeraar.
Het ‘gezamenlijk aanbod’ aan een consument is geoorloofd voor
financiële diensten:
die een geheel vormen. Voorbeeld: verhuur van een bankkluis samen met een verzekering die
de inhoud dekt.
De Koning (ook de wetgever) kan financiële diensten
aanduiden die een geheel vormen.
Een schuldsaldoverzekering gekoppeld aan een bankkaart, of
een bankrekening vormt geen geheel en is dus niet geoorloofd.
Een bank mag wel aan haar bestaande klanten, die al een
rekening hebben geopend, voorstellen een verzekering af te
sluiten, tegen betaling van een premie. Het gaat hier immers
niet meer over een gezamenlijk aanbod, maar over een
gescheiden aanbod.
aangeboden samen met:
o kleine door de handelsgebruiken aanvaarde goederen
en diensten (= van geringe waarde). Voorbeeld: farde om het afgesloten verzekeringscontract te
klasseren.
o titels tot deelneming aan wettig toegestane loterijen. Voorbeeld: loterijbiljet van de Nationale Loterij. Dit aanbod is gebruikelijk.
o publicitaire voorwerpen waarop onuitwisbare en
duidelijk zichtbare reclameopschriften zijn aangebracht
(niet als dusdanig in de handel verkrijgbaar).
De koopprijs mag niet meer bedragen dan 10 euro
Deel 3 - Grondslagen van de bankwetgeving
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 98
(buiten BTW) of 5 % van de verkoopprijs van de
financiële dienst. Voorbeeld: rookdetector met naam van verzekeraar bij sluiten
van brandverzekering.
o waardebonnen: titels die na aanschaf van een bepaald
aantal diensten, recht geven op een gratis aanbod of
een prijsvermindering bij aanschaf van een
gelijkaardige dienst van dezelfde onderneming.
Het voordeel mag niet meer bedragen dan 1/3 van de
prijs van de vroeger aangeschafte diensten.
De titel moet de gegevens vermelden van de uitgever,
de eventuele geldigheidsduur en de voorwaarden van
het aanbod.
De wetten op het hypothecair krediet en op het consumentenkrediet
voorzien in bijzondere regels, hieronder uitgelegd.
Regels inzake hypothecair krediet (Boek VII van het
Wetboek van Economisch Recht).
Volgens artikel VII.38 van de Boek VII mag het toestaan van het
hypothecair krediet niet worden onderworpen aan het afsluiten
van een verzekeringscontract, tenzij bij middel van een
aangehecht contract in de zin van de wet:
o schuldsaldoverzekering (risico overlijden);
o een zaakverzekering (brandverzekering) van het
onroerend goed dat in waarborg werd aangeboden;
o een borgtochtverzekering.
De wet op het hypothecair krediet verbiedt de kredietgever om
de kredietnemer te verplichten de verzekering te
onderschrijven bij een bepaalde verzekeraar of door hem
aanvaard.
Het Hof van Cassatie heeft bevestigd dat een gezamenlijk
aanbod een verspreiding van dit aanbod bij het publiek
veronderstelt.
Er is dus geen sprake van gezamenlijk aanbod, in de zin van
de wet, in de mate dat dit het gevolg is van een individuele
onderhandeling (Cass. 30 maart 2001).
Regels inzake het consumentenkrediet) (opgenomen in Boek
VII van het Wetboek van Economisch Recht).
Het is de kredietgever en de kredietbemiddelaar weliswaar
toegelaten om het sluiten van een overeenkomst voor een
nevendienst (bijvoorbeeld: verzekering) als voorwaarde te stellen
voor het krijgen van een krediet, maar de consument moet de vrije
keuze hebben over waar hij dat doet.
Het is de kredietgever en de kredietbemiddelaar dus verboden om
de consument te verplichten in het raam van het sluiten van een
kredietovereenkomst een andere overeenkomst te ondertekenen
Deel 3 - Grondslagen van de bankwetgeving
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 99
bij de kredietgever, de kredietbemiddelaar of een door hen
aangewezen derde.
De CBFA heeft een advies uitgebracht betreffende het ‘gezamenlijk
aanbod’ (cf. DOC C/2002/7 van 28 oktober 2002).
5.5.2 Verkoop op afstand
Boek VI regelt de overeenkomst die tot stand komt op afstand,
namelijk elke overeenkomst tussen een ondernemer en een
consument die wordt gesloten in het kader van een georganiseerd
systeem voor verkoop of dienstverlening op afstand zonder
gelijktijdige fysieke aanwezigheid van de onderneming en de
consument en waarbij, tot op het moment waarop de overeenkomst
wordt gesloten, uitsluitend gebruik wordt gemaakt van een of meer
technieken voor communicatie op afstand.
Voorbeelden: verkoop via internet, verkoop via telefonisch contact (call
centers)
Voor de overeenkomsten op afstand met betrekking tot financiële
diensten, gelden er bijzondere regels (cf. artikel VI.54-VI.61 van het
Wetboek van Economisch Recht).
Zij steunen op twee basisprincipes: ‘voorlichting’ en ‘herroepingsrecht’
van de consument:
1. de consument moet in de precontractuele fase ondubbelzinnig,
op heldere en begrijpelijke wijze ingelicht worden, door
aangepaste middelen.
Die gegevens betreffen onder meer: de gegevens van de
aanbieder, de belangrijkste kenmerken en de totale prijs van
de financiële dienst, het bestaan van een herroepingsrecht ….
2. de consument heeft, in de regel, het recht om de
overeenkomst kosteloos te herroepen gedurende een termijn
van 14 kalenderdagen (herroepingstermijn).
6. Regels inzake handelsagentuurovereenkomsten
6.1 Doel en toepassingsgebied van de regels
Artikel X.1-X.25 van Boek X van het Wetboek van Economisch Recht
regelen het juridisch statuut van de handelsagentuurovereenkomst.
Door dit statuut geniet de handelsagent over meer onafhankelijkheid
tegenover zijn aansteller (de principaal).
De handelsagentuurovereenkomst is een overeenkomst waarbij de
ene partij, de handelsagent, door de andere partij, de principaal (=
opdrachtgever), zonder dat hij onder diens gezag staat, permanent en
tegen vergoeding belast wordt met het bemiddelen en eventueel het
afsluiten van zaken in naam en voor rekening van de principaal.
Deel 3 - Grondslagen van de bankwetgeving
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 100
De handelsagentuurovereenkomst onderscheidt zich van de gewone
arbeidsovereenkomst door de afwezigheid van een ondergeschikt
verband: de handelsagent oefent zijn werkzaamheden naar eigen
goeddunken uit en beschikt zelfstandig over zijn tijd maar moet
"redelijke richtlijnen" van de principaal opvolgen.
De handelsagentuurovereenkomst kan worden gesloten voor
bepaalde tijd of voor onbepaalde tijd (= automatisch bij gebrek aan
geschreven contract en als de duur niet is bepaald).
6.2 Bescherming van de handelsagenten
De regels van Boek X inzake handelsagentuurovereenkomsten zijn
ook van toepassing op de bank- en verzekeringsagenten.
Dit heeft tot gevolg dat de contracten afgesloten tussen een bank en
een handelsagent conform moeten zijn met deze regels.
Boek X voorziet in volgende beschermingen.
De handelsagent heeft recht op een commissie indien de zaak
is afgesloten dankzij zijn optreden, of indien de zaak is
afgesloten met een derde die vroeger door hem als klant was
aangebracht voor gelijkaardige zaken, of indien is
overeengekomen dat de handelsagent alleen zal optreden in
een bepaald gebied of bij een bepaalde groep personen.
Een recht op een opzeggingstermijn bij
handelsagentuurovereenkomsten van onbepaalde duur. De
opzeggingstermijn bedraagt één maand per elk nieuw
begonnen jaar zonder dat deze termijn zes maanden mag te
boven gaan.
Boek X voorziet daarbij een bijzondere regeling voor
instellingen in de sector van het verzekeringswezen, van de
kredietinstellingen of van de gereglementeerde markten voor
effecten waar een paritair overlegorgaan werd opgericht.
Handelsagenten die tot dat orgaan zijn verkozen genieten van
een verregaandere bescherming.
Bij gebreke aan opzeggingstermijn zal een
opzeggingsvergoeding moeten betaald worden.
De handelsagent heeft daarenboven, onder bepaalde
voorwaarden, recht op een uitwinningsvergoeding, dit is een
vergoeding voor het aangebracht cliënteel.
Voor de uitwinningsvergoeding geldt een maximum van één
jaar vergoeding, berekend op basis van het gemiddelde van de
vijf voorgaande jaren.
Zo nodig kan een extra schadevergoeding gevraagd worden
indien bijkomende schade kan aangetoond worden.
Een niet-concurrentiebeding is slechts geldig indien het
o schriftelijk wordt vastgelegd,
Deel 3 - Grondslagen van de bankwetgeving
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 101
o niet meer dan zes maanden na het einde van de
overeenkomst bedraagt;
o enkel de geografische sector en de producten die de
agent verkocht, viseert.
7. Wet van 22 maart 2006 betreffende de bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten en de distributie van financiële diensten
7.1 Doel en toepassingsgebied van de wet
De wet van 22 maart 2006 betreffende de bemiddeling in bank- en
beleggingsdiensten en de distributie van financiële instrumenten (ook
genoemd: ‘Wet Willems’) heeft tot doel de markt van de distributie van
de bancaire producten en de beleggingsproducten vrij te maken.
De wet heeft een volwaardig wettelijk statuut uitgewerkt voor de agent
én de makelaar in bank- en beleggingsdiensten.
De wet regelt:
de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheid van
bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten.
De wet is bijgevolg niet van toepassing op zogenaamde
‘cliëntenaanbrengers’.
Dit zijn tussenpersonen waarvan de rol beperkt is tot het
doorverwijzen van potentiële klanten naar een
gereglementeerde onderneming of een ingeschreven
tussenpersoon, zonder daarbij aan bemiddeling te doen.
Een cliëntenaanbrenger mag de gereglementeerde
onderneming niet vertegenwoordigen en mag o.m. niet
beschikken over openingsdocumenten en ontvangstbewijzen
van de gereglementeerde onderneming.
het aanbieden van bank- en beleggingsdiensten door
gereglementeerde ondernemingen;
de informatie die aan het publiek moet worden verstrekt;
het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze wet en
de ter uitvoering ervan genomen besluiten en reglementen.
7.2 De inschrijving van de bemiddelaars
7.2.1 Voorafgaandelijke voorwaarde
Geen enkele tussenpersoon mag in België de activiteit van
bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten uitoefenen zonder vooraf
ingeschreven te zijn in het register van de tussenpersonen in bank- en
beleggingsdiensten dat door de FSMA wordt bijgehouden.
De tussenpersoon moet zich inschrijven in de categorie van ‘agent’ of
van ‘makelaar’ in bank- en beleggingsdiensten.
Deel 3 - Grondslagen van de bankwetgeving
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 102
Een agent in bank- en beleggingsdiensten is een
tussenpersoon in bank- en beleggingsdiensten die handelt in
naam en voor rekening van één enkele gereglementeerde
onderneming.
Een makelaar in bank- en beleggingsdiensten is een
tussenpersoon in bank- en beleggingsdiensten die:
o geen agent in bank- en beleggingsdiensten is,
o en in de keuze van de gereglementeerde onderneming
niet gebonden is als gevolg van een vaste band met
één of meerdere van deze ondernemingen.
De makelaar mag slechts bemiddelen voor de verkoop van
een beperkt aantal financiële instrumenten, te weten effecten,
geldmarktinstrumenten, rechten van deelneming in
instellingen voor collectieve belegging, en opties, futures,
swaps, rentetermijn-contracten en andere
derivatencontracten die betrekking hebben op effecten en die
die kunnen worden afgewikkeld door middel van materiële
aflevering of in contanten.
Elk individu of elke onderneming kan kennis nemen van de
identificatiegegevens van een tussenpersoon op de webstek van de
FSMA.
Er kan opgezocht worden op naam van de tussenpersoon en op
nummer ( www.fsma.be).
Aanvragen tot inschrijving kunnen individueel ingediend worden bij de
FSMA of collectief via een centrale instelling.
7.2.2 Inschrijvingsvoorwaarden
De bemiddelaars moeten aan bepaalde voorwaarden voldoen om te
kunnen ingeschreven worden in het register van de tussenpersonen
en als agent of makelaar in bank- en beleggingsdiensten te kunnen
werken (voor de details, zie webstek van de FSMA).
In eerste instantie moeten de agenten en makelaars beschikken over
de vereiste technische kennis en de nodige praktische ervaring.
De technische kennis kan bewezen worden door bepaalde diploma’s:
Diploma Ervaring
Makelaar
Ervaring
Agent
Door universiteit of hogeschool toegekend
masterdiploma of een daarmee gelijkgesteld diploma
toegekend vóór het academiejaar 2004-2005
2 jaar 1 jaar
Door universiteit of hogeschool toegekend
masterdiploma, of een daarmee gelijkgesteld diploma
toegekend vóór het academiejaar 2004-2005, met
minstens 5 studiepunten technische kennis en
1 studiepunt bedrijfsbeheer of een equivalente
studiebelasting
1 jaar ½ jaar
Deel 3 - Grondslagen van de bankwetgeving
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 103
Door een instelling van hoger onderwijs toegekend
bachelor diploma of een daarmee gelijkgesteld diploma
toegekend vóór het schooljaar 2004-2005, met
minstens 11 studiepunten technische kennis en
3 studiepunten bedrijfsbeheer.
1 jaar ½ jaar
Getuigschrift van hoger middelbaar onderwijs
+ geslaagd in gespecialiseerde cursus in bank- en
beleggingswezen, erkend door de FSMA of
+ een verklaring van een gereglementeerde
onderneming waarin deze laatste verklaart dat de
kandidaat-tussenpersoon op 1 juli 2006 over een
voldoende beroepskennis beschikte.
1 jaar ½ jaar
Een studiepunt: is een internationale eenheid die overeenstemt met minstens 24 en ten hoogste
30 uren voorgeschreven onderwijs-, leer- en evaluatieactiviteiten.
De bemiddelaar is voorts onderworpen aan een reeks bijkomende
voorwaarden.
Hij moet:
1. een voldoende financiële draagkracht waarborgen (niet voor de
agent);
2. een voldoende geschiktheid en professionele betrouwbaarheid
bezitten;
3. geen strafrechtelijke veroordeling hebben opgelopen zoals
vermeld in artikel 20 van de bankwet (wet van 25 april 2014).
In de praktijk moet hij hiertoe een attest van goed gedrag en
zeden kunnen voorleggen;
4. in het bezit zijn van een beroepsaansprakelijkheidsverzekering.
(vrijstelling indien de gereglementeerde onderneming de
aansprakelijkheid onvoorwaardelijk op zich neemt);
5. zich ervan onthouden deel te nemen aan werkzaamheden van
bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten die strijdig zijn met
Belgische wettelijke en reglementaire bepalingen;
6. enkel handelen voor rekening van ondernemingen die de
vereiste erkenning hebben;
7. toetreden tot een geschillenregeling;
8. de specifieke bepalingen ter bescherming van de spaarders en
beleggers naleven
9. een jaarlijks inschrijvingsrecht betalen.
Voor tussenpersonen die rechtspersonen zijn gelden bijkomende
voorwaarden:
1. de personen die met de effectieve leiding worden belast,
mogen geen strafrechtelijke veroordeling hebben opgelopen
(cf.; hierboven) en moeten beschikken over de noodzakelijke
professionele betrouwbaarheid, de vereiste beroepskennis en
de passende ervaring.
Deel 3 - Grondslagen van de bankwetgeving
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 104
2. de personen die over de tussenpersoon de controle uitoefenen
moeten voldoende geschikt zijn, gelet op de noodzaak van een
‘gezond en voorzichtig beleid’.
7.2.3 Bijscholingsplicht
Om zijn inschrijving te bewaren moet een bankagent en een
bankmakelaar kunnen bewijzen dat hij voldoet aan zijn verplichting tot
geregelde bijscholing.
De verplichting geldt ook in verzekeringsbemiddeling.
De tussenpersoon voldoet aan zijn verplichting tot geregelde
bijscholing wanneer hij op het einde van elke opeenvolgende periode
van 3 jaar 30 opleidingspunten heeft verzameld.
Die punten worden afgeleverd door geaccrediteerde
opleidingsverstrekkers voor erkende opleidingsactiviteiten.
De opleiding moet een actualisering of verruiming van de kennis
bewerkstelligen betreffende:
de toepasselijke wetgeving en bedrijfsbeheer (boekhouding,
fiscaal, sociaal recht i.v.m. het beroep),
de spaar-, krediet- en beleggingsproducten, de
betalingssystemen en het beleggingsadvies.
De eerste periode van drie jaar begint te lopen op 1 januari van het
jaar dat volgt op het jaar van inschrijving in de registers bij de FSMA
(te beginnen vanaf 1 januari 2009).
Het volgen van een lesuur (= ± 60 minuten) bij een geaccrediteerde
instelling levert één punt op.
7.3 Vereisten betreffende de PCP’s
De PCP’s (Personen in Contact met het Publiek) zijn de bedienden
van gereglementeerde ondernemingen en tussenpersonen in bank- en
beleggingsdiensten, die in contact komen met het publiek met het oog
op het te koop aanbieden van bank- en beleggingsdiensten, met
inbegrip van promotie.
PCP’s moeten ook aan bepaalde kennisvereisten voldoen.
De PCP’s die na 1 juli 2006 tewerkgesteld zijn in de bemiddeling in
bank- en beleggingsdiensten, worden geacht over de vereiste kennis
te beschikken wanneer zij één van de volgende diploma’s en/of
getuigschriften hebben:
1. masterdiploma of een daarmee gelijkgesteld diploma
toegekend vóór het academiejaar 2004-2005
2. bachelor diploma of een daarmee gelijkgesteld diploma
toegekend vóór het schooljaar 2004-2005, met minstens
11 studiepunten technische kennis en 3 studiepunten
bedrijfsbeheer.
Deel 3 - Grondslagen van de bankwetgeving
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 105
3. diploma hoger middelbaar, aangevuld met het bewijs van
slagen in de vereiste kennismodule(s) van een
gespecialiseerde cursus, erkend door de FSMA, zoals deze
cursus.
Een personeelslid kan tewerkgesteld worden als zijnde PCP in
opleiding, waarbij hij binnen het jaar na (contractuele) aanwerving en
opleiding, de examens PCP met succes dient afgelegd te hebben.
Zolang de persoon in opleiding is, staat hij/zij onder de volledige
verantwoordelijkheid & begeleiding van een gecertificeerde PCP of
agent/makelaar in bank- en beleggingsdiensten.
De werkgever moet een lijst bewaren van
de PCP’s in opleiding (=gedurende het eerste jaar na
aanwerving)
de gecertificeerde PCP’s (geslaagd in de betrokken examens).
die ).
Hij moet tevens de stukken ter beschikking houden van de FSMA die
de beroepskennis bewijzen van de PCP’s.
7.4 Voorlichting van de consument - gedragsregels
De wet voorziet in bijzondere verplichtingen, aanvullend op de regels
van het gemeen recht, op die met betrekking tot de marktpraktijken en
op andere bankwetgevingen.
De bemiddelaar moet de gedragsregels naleven die van toepassing
zijn op gereglementeerde ondernemingen, zoals:
zich op loyale, billijke en professionele wijze inzetten voor de
belangen van zijn cliënteel;
correcte, duidelijke en niet misleidende informatie verstrekken;
zijn cliënt en potentiële cliënt inlichten door op ieder document
betreffende de bemiddelingsactiviteit in bank- en
beleggingsdiensten, minstens volgende punten te vermelden:
o identiteit en adres;
o inschrijvingsnummer in het register en of men
ingeschreven is als agent of als makelaar;
o agenten: naam van de principaal;
o makelaars:
de namen van de gereglementeerde
ondernemingen waarvoor zij gemachtigd zijn;
het feit dat hij op geen enkel ogenblik in
contanten of op rekening gelden en financiële
instrumenten mag ontvangen en bijhouden, of in
een debet positie staan ten aanzien van de
spaarder of belegger en dat hij geen mandaat of
Deel 3 - Grondslagen van de bankwetgeving
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 106
volmacht mag hebben op een rekening van zijn
cliënten noch zelf financiële instrumenten of
rekeningboekjes van cliënten bijhouden of in
open bewaargeving houden.
Die gegevens moeten worden vermeld, bijvoorbeeld op het
briefpapier, de naamkaartjes; eigen reclame (in brede zin), eigen
uitnodigingen naar cliënten.
Prospectussen, algemene bankvoorwaarden, publiciteit die
rechtstreeks uitgaat van de centrale zetel van de principaal, de
borderellen, de kwitanties zijn documenten die niet uitgaan van de
tussenpersoon.
Daarop moeten de gegevens van de bemiddelaar niet worden
vermeld.
7.5 Controle en sancties
De FSMA is aangewezen om het toezicht uit te oefenen.
Bij inbreuk op de wetgeving kan zij een termijn bepalen om de
toestand recht te zetten (= bevel).
Indien er geen gevolg wordt gegeven op de aanvraag kan de FSMA
maatregelen en sancties opleggen:
administratieve maatregen, zoals de schorsing of de
schrapping van de inschrijving;
administratieve sancties, zoals:
o dwangsommen;
o openbaarmaking van een veroordeling in de pers;
o administratieve boetes.
De wet voorziet ook in strafrechtelijke sancties voor de zwaarste
overtredingen.
8. Wet van 16/06/2006 op de openbare aanbieding van beleggingsinstrumenten
Deze wet is van toepassing op elk openbaar aanbod van effecten,
behoudens enkele uitzonderingen door de wet bepaald.
Doelstelling van de wet is te bepalen wie effecten openbaar mag
aanbieden en onder welke voorwaarden.
Tevens bepaalt de wet hoe de controle dient te worden georganiseerd.
Mogen als bemiddelaar optreden (voor rekening van de bieder of de
emittent): de
kredietinstellingen;
beursvennootschappen;
beleggingsondernemingen;
Deel 3 - Grondslagen van de bankwetgeving
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 107
beheersvennootschappen van ICB’s;
centrale banken van de Europese Economische Ruimte, met
inbegrip van de ECB.
Het openbaar aanbod van effecten mag pas worden gedaan na
publicatie van een prospectus (en een bericht met bekendmaking van
het prospectus of met vermelding van de plaats waar het prospectus
werd gepubliceerd en verkrijgbaar is).
Het prospectus moet:
de gegevens bevatten die nodig zijn voor het publiek om zich
met kennis van zaken een oordeel te vormen van de
aangeboden belegging;
vóór publicatie worden goedgekeurd door de FSMA.
Het toezicht op de toepassing van de wet werd toevertrouwd aan de
FSMA die administratieve maatregelen en sancties kan treffen.
9. Europese financiële wetgeving – oprichting “bankenunie”
Naar aanleiding van de financiële crisis, en de problemen die daaruit
voortvloeiden voor Europese banken, is er in Europa een consensus
ontstaan over de oprichting van een zogenaamde bankenunie.
Deze bankenunie is gestoeld op 3 pijlers:
1. eenmaking vergunningscriteria en centralisering toezicht;
2. een gezamenlijke aanpak van wankele banken en een
steunfonds om in nood verkerende banken bij te staan.
3. een gezamenlijk garantiestelsel voor spaarders.
9.1 Eenmaking vergunningscriteria en centralisering toezicht
De financiële crisis heeft aangetoond dat verschillende Europese
banken onder gekapitaliseerd waren en te kampen hadden met
ernstige liquiditeitsproblemen.
Om het risico hierop te verminderen, en een uniforme aanpak te
verzekeren, heeft de Europese wetgever twee teksten uitgevaardigd:
richtlijn 2013/36/EU (ook wel “CRD IV” genoemd).
Deze richtlijn heeft tot doel in Europa gemeenschappelijke
voorschriften vast te stellen met betrekking tot (onder andere):
o toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en
beleggingsondernemingen.
De richtlijn voorziet gemeenschappelijke voorschriften
voor het bekomen van een vergunning (o.a. wat betreft
de aandeelhouders en het bestuur en het
minimumkapitaal) en de werking van een
Deel 3 - Grondslagen van de bankwetgeving
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 108
kredietinstelling;
o toezichtbevoegdheden en -instrumenten voor de
uitoefening van het toezicht;
o het prudentieel toezicht op kredietinstellingen door
bevoegde autoriteiten;
Verordening (EU) Nr. 1024/2013 (de zogenaamde “GTM-
verordening”) die de richtlijn 2013/36/EU aanvult.
Deze verordening voorziet als principe dat de Europese
Centrale Bank verantwoordelijk is voor het bankentoezicht op
banken van “deelnemende landen” (voornamelijk landen die de
euro als munt hebben) in het kader van het zogenaamde
“Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme” (“GTM”).
De ECB oefent deze verantwoordelijkheid uit samen met de
nationale toezichthoudende autoriteiten van de deelnemende
landen.
In dit kader is de ECB bevoegd om:
o direct toezicht uitoefent op de zogenaamde
“belangrijke” kredietinstellingen;
o indirect toezicht uitoefent op de minder belangrijke
kredietinstellingen.
De nationale toezichthoudende instanties blijven dus
principieel bevoegd om toezicht uit te oefenen op deze
minder belangrijke kredietinstellingen, met dien
verstande dat de ECB blijft waken over het
functioneren van het Gemeenschappelijk
Toezichtsmechanisme, en in dat kader ook kan
besluiten om, wanneer dat nodig is, een toezicht uit te
oefenen op deze minder belangrijke kredietinstellingen.
o bevoegd is voor het verlenen (of weigeren) van
vergunningen voor alle kredietinstellingen van de
deelnemende landen (en onafhankelijk van de vraag of
het gaat om belangrijke of niet-belangrijke
kredietinstellingen).
9.2 Gezamenlijke aanpak wankele banken
De tweede pijler van de bankenunie is een gemeenschappelijk
afwikkelings- of resolutiemechanisme voor instellingen die in
problemen raken.
Om dit mogelijk te maken heeft de Europese wetgever Richtlijn
2014/59/EU (ook wel “BRRD” genoemd) aangenomen.
Deze richtlijn voorziet eengemaakte regels en procedures voor het
herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en
beleggingsondernemingen in de eurozone.
Als de financiële situatie van een bank zo zou verslechteren dat
herstel niet meer mogelijk is, moet deze richtlijn er onder andere voor
Deel 3 - Grondslagen van de bankwetgeving
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 109
zorgen dat de aandeelhouders en schuldeisers van de bank hun deel
van de kosten betalen.
Deze richtlijn werd verder aangevuld met Verordening (EU)
nr. 806/2014 die voorziet in een gemeenschappelijk
afwikkelingsmechanisme.
Het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme zorgt ervoor dat de
gecompliceerde beslissingen die moeten worden genomen bij een
grensoverschrijdende afwikkeling, snel kunnen worden genomen met
bindend gevolg voor alle lidstaten in de bankenunie.
Daarbij zullen de beslissingen worden genomen door een
Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (bestaande uit
vertegenwoordigers van de ECB, van de Europese Commissie en de
betrokken nationale autoriteiten).
Tegelijkertijd wordt een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds
opgericht voor het geval bijkomende middelen nodig zijn om een bank
toe te laten actief te blijven tijdens een herstructurering.
Bedoeling is dat het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds wordt
gefinancierd door bijdragen van banken van de deelnemende landen.
9.3 Gezamenlijke garantiestelsel voor spaarders
Als sluitstuk van de bankenunie heeft de Europese wetgever de
bestaande depositogarantieregeling verder geharmoniseerd in richtlijn
2014/49/EU.
Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de bestaande depositogarantie
van 100.000 EUR, maar voorziet o.a. in een snellere uitbetaling van
deposanten (7 werkdagen in plaats van 20 dagen voorheen) en een
betere financiering van de nationale garantiestelsels.
10. Wet van 25/04/2014 inzake het statuut van en het toezicht op de onafhankelijk financieel planners en inzake het verstrekken van raad over financiële planning door gereglementeerde ondernemingen
10.1 Doel en toepassingsgebied van de wet
De wet van 25 april 2014 inzake het statuut van en op de
onafhankelijk financieel planners regelt enerzijds het statuut van
professionelen die raad verstrekken aan niet-professionelen over
financiële planning en anderzijds de gedragsregels die zij daarbij
moeten naleven.
De wet is voornamelijk van toepassing op natuurlijke personen of
rechtspersonen waarvan de gewone professionele activiteit (al dan
niet bijkomend) erin bestaat in België aan niet-professionele cliënten
raad over financiële planning te verstrekken of aan te bieden.
Onder “raad over financiële planning” wordt verstaan:
Deel 3 - Grondslagen van de bankwetgeving
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 110
raad over het optimaliseren (van de structuur, planning in de
tijd, de bescherming, juridische organisatie of overdracht) van
het vermogen van een cliënt;
op grond van de behoeften en de doelstellingen die hij
aangeeft;
met uitsluiting van het verstrekken van beleggingsdiensten of
het verlenen van enig advies over transacties in individuele
financiële producten.”
De wet is niet van toepassing op de:
ECB, de NBB en andere centrale banken;
personen die exclusief voor één familie raad over financiële
planning geven;
rechtspersonen die raad over financiële planning geven aan
verbonden ondernemingen;
personen die in het kader van andere professionele activiteit
raad over financiële planning op voorwaarde dat die
activiteiten onderworpen is aan deontologische code
(bijvoorbeeld notarissen en advocaten).
10.2 Verplichtingen
Personen die raad geven over financiële planning moeten, in beginsel,
eerst een vergunning als onafhankelijk financieel planner verkrijgen
van de FSMA.
De wet voorziet een aantal:
vergunningsvoorwaarden, waaronder de verplichting om een
financieel plan voor 3 jaar voor te leggen en de voorlegging
van een beroepsaansprakelijkheidsverzekering;
bedrijfsuitoefeningsvoorwaarden: o.a. het opstellen van een
interne gedragscode en het verbod om beleggingsadvies te
verstrekken) .
Daarnaast voorziet de wet ook gedragsregels voor onafhankelijk
financieel planners, waaronder de verplichting om:
zich op loyale, billijke en professionele wijze in te zetten voor
de belangen van cliënten;
correcte, duidelijke en niet-misleidende informatie te
verstrekken aan cliënten;
regels van Boek VI van het Wetboek Economisch Recht na te
leven (cf. hierboven)
precontractuele informatie te verstrekken op een duurzame
drager (o.a. over de identiteit en contactgegevens van de
onafhankelijk financieel planner, over zijn statuut, kostprijs
voor de planning, en de verboden waaraan de planner
onderworpen is);
Deel 3 - Grondslagen van de bankwetgeving
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 111
alle vereiste informatie over de persoonlijke situatie van de
cliënt schriftelijk te verzamelen, voornamelijk over zijn:
o financiële, familiale en professionele situatie;
o doelstellingen en behoeften;
schriftelijke overeenkomst af te sluiten met de cliënt met
vermelding van de precontractuele informatie en de
wederzijdse rechten en verplichtingen;
raad over financiële planning te baseren op een
multidisciplinaire analyse van situatie cliënt met inachtneming
van burgerlijk recht, het fiscaal recht en de fiscaliteit, de
sociale zekerheid en de bestaanszekerheid, en de
economische en financiële context;
aan de cliënt moet zo spoedig mogelijk een duidelijk en
volledig schriftelijk verslag over de verstrekte raad over
financiële planning te overhandigen;
voor elke cliënt een dossier samen te stellen en bij te houden;
maatregelen te nemen ter voorkoming en beheersing van
belangenconflicten en, in geval van risico op belangenconflict,
de cliënt hiervan op een duurzame drager te informeren.
Deel 4 - Bescherming van het privé-leven
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 112
DEEL 4 - BESCHERMING VAN DE PERSOONLIJKE LEVENSSFEER.
Eindtermen
Onderwerpen Eindtermen
De personen die hun professionele kennis moeten
bewijzen kunnen:
1 Basisbeginselen 1 De drie basisbeginselen van de wet
herkennen en uitleggen: finaliteits-,
conformiteits- en transparantiebeginsel.
2 Toepassingsgebied 2 Het materieel en persoonlijk
toepassingsgebied identificeren.
3 De opdracht van de verantwoordelijke voor de
verwerking herkennen.
4 De ‘toestemming van de betrokken persoon’
verklaren
3 Bijzondere gegevens 5 De drie soorten gegevens bepalen waarvan
de verwerking principieel is verboden
(gevoelige, medische en gerechtelijke
gegevens
6 De gevoelige gegevens herkennen.
4 Rechten van de
betrokkene
7 De voornaamste vier rechten van de
betrokken persoon opsommen: informatie,
toegang, verbetering en verzet.
5 Verplichtingen van
de verantwoordelijke
van de verwerking
8 De voornaamste verplichtingen van de
verantwoordelijke van de verwerking
herkennen (voorafgaandelijke aangifte,
beveiliging van de verwerking, eerbiediging
van de rechten van de betrokkene).
6 Doelen van de
banksector
9 De algemene en bijzondere doelen van de
verwerking van gegevens door de banksector
herkennen.
Deel 4 - Bescherming van het privé-leven
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 113
DEEL 4 - BESCHERMING VAN DE PERSOONLIJKE LEVENSSFEER
1. Doel van de wetgeving
Artikel 8 van het Europees Verdrag van de rechten van de mens en
artikel 22 van onze Grondwet leggen uitdrukkelijk het recht op
eerbiediging van ieders privéleven vast.
Tot de wet van 1992 reglementeerde geen enkele interne wettekst in
België de bescherming van personen ten opzichte van
geautomatiseerde verwerkingen van persoonsgegevens.
De wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke
levenssfeer heeft de verwerking van persoonsgegevens
gereglementeerd.
De wet beoogt het evenwicht tussen de belangen van wie in kaart
brengt en wie in kaart wordt gebracht.
2. Basisprincipes
De wet steunt op drie beginselen
het finaliteitsbeginsel;
het conformiteitsbeginsel voor de gegevens;
het transpantiebeginsel.
2.1 Finaliteitsbeginsel
Het finaliteitsbeginsel houdt in dat persoonsgegevens eerlijk en
rechtmatig dienen te worden verwerkt:
om een welbepaald, duidelijk omschreven en gerechtvaardigd
doel na te streven;
in overeenstemming met een verklaard doel of op een
daarmee verenigbare manier.
Men mag bijgevolg enkel gegevens registreren, meedelen aan
derden of bewaren, voor zover die verrichtingen
gerechtvaardigd zijn in het licht van het verklaard
gerechtvaardigd doel.
Op grond van dit principe kan de verwerking enkel plaatshebben als
ze:
aanvaard werd door de betrokkene;
nodig is voor de uitvoering van een overeenkomst of van
precontractuele maatregelen;
nodig is om een wettelijke verplichting na te komen;
nodig is ter vrijwaring van een vitaal belang van de betrokkene;
nodig is voor de vervulling van een taak van openbaar belang.
Deel 4 - Bescherming van het privé-leven
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 114
2.2 Conformiteitsbeginsel
Volgens dit beginsel, moeten de gegevens:
toereikend, ter zake dienend en niet overmatig zijn, uitgaande
van de doeleinden;
nauwkeurig zijn (en, zo nodig, worden bijgewerkt);
niet langer worden bewaard dan voor de verwezenlijking van
de doeleinden.
2.3 Transparantiebeginsel
Volgens dit principe
moet elke geregistreerde onder meer worden ingelicht over het
bestaan en de doelstelling van een verwerking van gegevens;
moet elke geautomatiseerde verwerking worden aangegeven.
3. Toepassingsgebied
3.1 Materieel toepassingsgebied
De wet is van toepassing op:
elke geheel of gedeeltelijk geautomatiseerde verwerking van
persoonsgegevens.
Een persoonsgegeven is iedere informatie betreffende een
geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon.
elke niet-geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens
die in een bestand opgenomen is of bestemd is om daarin te
worden opgenomen.
Een ‘bestand’ is een gestructureerd geheel van
persoonsgegevens.
De logische structuur van de gegevens maakt een
systematische raadpleging volgens vastgestelde criteria
mogelijk.
De wet is principieel niet toepasselijk op een ‘dossier’.
Dit is een geheel van gegevens, zonder interne structuur, dat
noodzakelijkerwijs helemaal moet worden doorgenomen om
een precies gegeven terug te vinden.
De wet voorziet in een aantal uitzonderingen.
De wet (of delen ervan) is onder meer niet van toepassing op de
verwerking:
door een natuurlijke persoon voor uitsluitend persoonlijke of
huishoudelijke doeleinden (bv. adresboekje, agenda, …);
voor uitsluitend journalistieke, artistieke of literaire doeleinden;
in het belang van de openbare veiligheid.
Deel 4 - Bescherming van het privé-leven
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 115
De wet voorziet ook in een aantal uitzonderingen op het recht van
kennisgeving, toegang en verbetering, onder meer voor de verwerking
van gegevens:
door de gerechtelijke politie;
opgelegd door de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van
het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van
geld.
3.2 Persoonlijk toepassingsgebied
3.2.1 Beschermde personen
De wet beschermt alleen de natuurlijke personen in hun persoonlijke
levenssfeer.
Gegevens met betrekking tot rechtspersonen (vennootschappen,
Vzw’s, …) zijn dus uitgesloten van de werkingssfeer van de wet.
De wet is echter wel van toepassing op rechtspersonen die gegevens
betreffende natuurlijke personen verwerken (bv. een vennootschap
t.o.v. haar werknemers of cliënten).
3.2.2 De toestemming van de betrokken persoon
Op enkele uitzonderingen na, is de toelating van de betrokken persoon
noodzakelijk voor iedere verwerking van persoonsgegevens
Elke wilsuiting kan een toestemming zijn.
Die hoeft niet noodzakelijk schriftelijk te worden gegeven, behoudens
uitzondering bepaald door de wet, onder meer voor gevoelige
gegevens.
Om geldig te zijn moet de toestemming:
vrij en specifiek zijn.
Dit houdt in dat de toestemming moet worden gegeven vrij van
alle druk
berusten op informatie.
De verantwoordelijke voor de verwerking moet de betrokkene
dus alle informatie verstrekken nodig voor de analyse van het
bijzondere risico dat de voorgenomen verwerking inhoudt voor
zijn rechten en vrijheden.
3.2.3 De verantwoordelijke voor de verwerking
Dit is de persoon die alleen of samen met anderen het doel en de
middelen voor de verwerking van persoonsgegevens bepaalt.
De verantwoordelijke voor de verwerking moet een reeks
verplichtingen nakomen, waarvan een deel bepaald worden door de
rechten van de betrokken persoon (zie hoofdstuk 4 en 5).
Deel 4 - Bescherming van het privé-leven
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 116
4. Bijzondere gegevens
De wet van 8 december 1992 voorziet in een bijzondere
reglementering voor de als gevoelig geldende gegevens, medische
gegevens en gerechtelijke gegevens.
4.1 Gevoelige gegevens
De verwerking van de gevoelige gegevens is in principe verboden.
Dit zijn persoonsgegevens betreffende:
de raciale of etnische afkomst;
de politieke opvattingen;
de godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging;
het lidmaatschap van een vakvereniging;
het seksuele leven.
De wet voorziet een 13-tal uitzonderingen, onder meer als de
verwerking:
schriftelijk werd aanvaard door de betrokkene;
betrekking heeft op gegevens die door de betrokkene
openbaar zijn gemaakt,
nodig is (arbeidsrecht, verdediging van een recht of van vitale
belangen).
Die gegevens mogen verwerkt worden maar onder strikte
voorwaarden.
4.2 Gegevens betreffende de gezondheid
De verwerking is ook verboden maar de wetgever voorziet in een paar
uitzonderingen: in geval van:
schriftelijke toestemming;
verwerking van gegevens betreffende arbeidsrechtelijke
verplichtingen en de sociale zekerheid
4.3 Gerechtelijke gegevens
De verwerking van die gegevens is principieel ook verboden.
Gegevens over verdenkingen van strafrechtelijke fraudes mogen
bijgevolg niet worden verwerkt door de Belgische banken.
5. Rechten van de betrokkene
5.1 Recht op informatie
Het recht op informatie van de betrokkene verplicht de
verantwoordelijke voor de verwerking of zijn vertegenwoordiger hem in
te lichten over:
Deel 4 - Bescherming van het privé-leven
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 117
de naam en het adres van de verantwoordelijke voor de
verwerking,
de doeleinden van de verwerking,
de mogelijkheid om zich te verzetten tegen een verwerking met
het oog op direct marketing.
het bestaan van het recht op toegang en verbetering
de ontvangers of categorieën ontvangers
het al dan niet verplichte karakter van zijn antwoord en de
eventuele gevolgen van niet-beantwoording.
De kennisgeving moet uiterlijk gebeuren op het moment dat de
gegevens worden verkregen, tenzij de betrokkene al op de hoogte is.
Wanneer de gegevens bij derden worden verkregen moet de
kennisgeving uiterlijk gebeuren vóór die persoonsgegevens voor het
eerst aan derden worden meegedeeld.
De verantwoordelijke heeft geen verplichting tot kennisgeving wanneer
1. dit onmogelijk blijkt of onevenredig veel moeite kost (moet wel
worden vermeld in zijn aangifte bij de Commissie);
2. de verwerking wordt opgelegd door een wettelijke bepaling.
5.2 Recht op toegang
Het recht op toegang is het recht voor de betrokkene om van de
verantwoordelijke uitsluitsel te krijgen over
het bestaan van een verwerking die hem betreft;
een reeks inlichtingen over de verwerking
(zoals de doeleinden, de categorieën verwerkte gegevens, de
ontvangers, …).
de verschillende mogelijkheden na die toegang (vordering tot
verbetering, inzage van het openbaar register, ...)
Het recht op toegang kan betalend zijn.
5.3 Recht van verbetering
De betrokkene heeft het recht om alle onjuiste persoonsgegevens die
op hem betrekking hebben kosteloos te doen verbeteren.
5.4 Recht op verzet
De betrokkene heeft het recht om zich te verzetten tegen de
verwerking
van gegevens wegens zwaarwegende en gerechtvaardigde
redenen die verband houden met zijn bijzondere situatie. In dat
geval slaat het verzet enkel op de beoogde gegevens.
van persoonsgegevens die verzameld zijn met het oog op
direct marketing.
Deel 4 - Bescherming van het privé-leven
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 118
6. Verplichtingen van de verantwoordelijke van de verwerking.
Hij heeft als voornaamste verplichtingen:
aangifte te doen bij de Commissie voor de bescherming van de
persoonlijke levenssfeer voordat hij tot de verwerking van
gegevens overgaat, behoudens in een aantal
uitzonderingsgevallen;
beveiligingsmaatregelen te nemen die ook de verwerker moet
naleven;
de rechten van de betrokkene te respecteren (cf. hoofdstuk 5).
De werknemers zijn ook gehouden tot vertrouwelijkheid en tot naleving
van de opdrachten van de werkgever, anders kunnen zij burgerlijk
en/of strafrechtelijk aansprakelijk worden gesteld.
7. Doelen van de banksector
7.1 Algemene doelen
Naast de sectorspecifieke doelen zullen de banken uiteraard aangifte
moeten doen van hun verwerkingen met een algemeen doel, zoals
personeelsadministratie en -beheer,
leveranciersadministratie,
public relations.
7.1 Bijzondere doelen
De Commissie heeft een lijst van de standaarddoelen voor de bank-
en kredietsector voorgesteld. Het gaat om:
centraal klantenbeheer;
rekeningrelaties (met of zonder krediet). Deze activiteiten zijn
onder meer betalingsverrichtingen van en naar de rekening;
kredietverlening en kredietbeheer;
vermogensbeheer;
preventie en opsporing van fraude en inbreuken rond
bankactiviteiten (onder meer in het kader van de wet van 11
januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële
stelsel voor het witwassen van geld);
totaalvisie op cliënt (rendabiliteit van een klant te evalueren,
diensten of producten afgestemd op zijn behoeften, al dan niet
verlenen van een krediet of intrekking van een krediet in
beheer, …).
Deel 4 - Bescherming van het privé-leven
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 119
8. Controle
Verschillende actoren staan in voor de controle op de eerbiediging van
de wettelijke beschermingsregeling.
Een eerste controle gebeurt wanneer het individu zijn rechten
(namelijk, recht van toegang en recht van verbetering) uitoefent.
De wet heeft een Commissie voor de bescherming van de persoonlijke
levenssfeer in het leven geroepen, die voornamelijk tot taak heeft te
waken over de toepassing van de reglementering.
Ten slotte blijven de hoven en rechtbanken bevoegd om zich uit te
spreken over wetsovertredingen.
Inhoudstafel
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 120
INHOUDSOPGAVE
DEEL 1 - DE BANKOMGEVING ....................................................................... 4
1. Geld en bank ................................................................................................ 4
1.1 Chartaal geld (cash geld) ........................................................... 4
1.2 Giraal geld ................................................................................... 4
1.3 Het elektronisch geld .................................................................. 5
2. Belangrijkste bankfuncties ......................................................................... 5
2.1 Intermediatiefunctie .................................................................... 5
2.2 Transformatiefunctie .................................................................. 6
2.3 Betalingsverrichtingen ............................................................... 7
2.4 Aanbod van financiële diensten ................................................ 8
3. Het financieel landschap en externe organisatie ..................................... 9
3.1 De kredietinstellingen (de banken) ........................................... 9
3.2 Europese Centrale Bank - ECB ................................................ 10
3.3 Autoriteit financiële diensten en markten - FSMA ................. 10
3.4 De Nationale Bank van België (NBB) ...................................... 11
3.5 De Centrale voor de Kredieten ................................................ 12
3.6 Belgische Vereniging van Banken en
beursvennootschappen (BVB) ................................................ 13
3.7 Belgische Federatie van de financiële sector
(Febelfin) .................................................................................... 14
3.8 Depositogarantiefonds ............................................................. 14
3.9 Ombudsfin - Ombudsman in financiële geschillen ............... 15
4. De bankproducten ..................................................................................... 16
4.1 De rekeningen en spaar- en beleggingsproducten ............... 16
4.2 Kredieten ................................................................................... 17
5. De organisatie van de banken .................................................................. 18
5.1 Aard van de activiteiten ............................................................ 18
5.2 Organisatie van de activiteiten ................................................ 19
5.3 Controle over de bankactiviteiten ........................................... 21
6. Bancaire strategieën en evolutie ............................................................. 22
Inhoudstafel
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 121
6.1 Bancaire strategieën ................................................................. 22
6.2 Evolutie van de banken: de nieuwe uitdagingen ................... 22
DEEL 2 - BASISBEGINSELEN VAN BURGERLIJK RECHT ........................ 26
2.1 CONTRACTUEEL RECHT ....................................................................... 28
1. Tot standkoming van een contract en geldigheidsvereisten ................ 28
1.1 Totstandkoming van een contract .......................................... 28
1.2 Geldigheidsvereisten van een contract .................................. 29
1.3 Sancties bij ongeldigheid ......................................................... 31
2. Contractuele modaliteiten ........................................................................ 31
2.1 Opschortende verbintenis ....................................................... 31
2.2 Hoofdelijke verbintenis ............................................................ 31
3. Tenietgaan van de verbintenis ................................................................. 32
4. Bewijs van het contract ............................................................................ 33
5. De bekwaamheid ....................................................................................... 35
5.1 Beginselen ................................................................................. 35
5.2 Niet-ontvoogde minderjarige ................................................... 36
5.3 De voogdij .................................................................................. 38
5.4 De ontvoogde minderjarige ..................................................... 39
5.4 Beperkingen bekwaamheid meerderjarigen .......................... 39
2.2 HUWELIJKSVERMOGENsRECHT .......................................................... 41
1. Primair huwelijksvermogensstelsel ......................................................... 42
1.1 Rechten en plichten van de echtgenoten ............................... 42
1.2 Bescherming van de huishouding .......................................... 43
1.3 Bescherming van de gezinswoning ........................................ 43
1.4 Maatregelen bij (echtelijke) moeilijkheden ............................. 44
2. Secundair huwelijksvermogensstelsel.................................................... 45
2.1 Het wettelijk stelsel ................................................................... 45
2.2 Het contractueel stelsel ............................................................ 48
3. Het wettelijk samenwonen ........................................................................ 49
Inhoudstafel
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 122
3.1 Verklaring van wettelijke samenwoning ................................. 49
3.2 Einde van het wettelijk samenwonen ..................................... 49
3.3 Rechten en plichten van de samenwonenden ....................... 50
3.4 Vermogensregeling .................................................................. 50
3.5 Maatregelen in geval van moeilijkheden ................................ 50
2.3 ERFRECHT ............................................................................................... 51
1. Inleiding ...................................................................................................... 52
1.1 Begrippen .................................................................................. 52
1.2 Openvallen van de nalatenschap en vereisten ...................... 53
1.3 Successierechten ..................................................................... 54
2. De wettelijke erfopvolging ........................................................................ 55
2.1 Samenstelling van de nalatenschap ....................................... 55
2.2 Bepaling van de wettelijke erfgenamen .................................. 55
2.3 Verdeling van de nalatenschap ............................................... 56
3. De erfrechtelijke reserve ........................................................................... 58
3.1 Principe ...................................................................................... 58
3.2 Reservataire erfgenamen ......................................................... 59
3.3 Inkorting van de reserve bij aantasting .................................. 59
3.4 Erfenissprong ............................................................................ 60
4. De testamentaire erfopvolging ................................................................. 60
4.1 Begrip ......................................................................................... 60
4.2 De drie vormen van testamenten ............................................ 60
4.3 Nut van het testament in successieplanning ......................... 61
5. Het aanvaarden en verwerpen van een nalatenschap ........................... 61
5.1 Zuivere aanvaarding ................................................................. 61
5.2 Verwerping ................................................................................ 61
5.3 Aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving ........ 62
6. De schenkingen ......................................................................................... 62
6.1 Begrip en vormvereisten .......................................................... 62
6.2 Verschil tussen een schenking en een testament ................. 63
6.3 De handgift: een bijzondere vorm van schenking ................. 63
6.4 De bankgift: een alternatief op de handgift ............................ 63
Inhoudstafel
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 123
6.5 Nut van de schenking in successieplanning ......................... 64
2.4 DE ZEKERHEDEN .................................................................................... 65
1. Begrippen ................................................................................................... 66
1.1 Belang van de zekerheden voor de banken ........................... 66
1.2 Functie van de zekerheid: privilege op de
chirografaire schuldeisers ....................................................... 66
1.3 Vormvereisten en publiciteit .................................................... 67
2. Soorten zekerheden .................................................................................. 67
3. Persoonlijke zekerheid: de borgstelling ................................................ 68
3.1 Begrippen .................................................................................. 68
3.2 Kenmerken van de borgstelling .............................................. 69
3.3 De soorten borgstellingen ....................................................... 69
3.4 Reglementering van de kosteloze borgtocht ......................... 69
4. Het pand ..................................................................................................... 71
4.1 Begrippen .................................................................................. 71
4.2 Kenmerken van het pand en vormvereisten .......................... 72
4.3 Wijziging van de regels over het pand ................................... 73
5. De overdracht van schuldvordering ........................................................ 73
5.1 Begrip ......................................................................................... 73
5.2 Kenmerken en vormvereisten.................................................. 74
6. De hypotheek ............................................................................................. 74
6.1 Begrippen .................................................................................. 74
6.2 Kenmerken van de hypotheek ................................................. 75
6.3 Vormvereisten ........................................................................... 75
7. Hypothecair mandaat en hypothecaire belofte ...................................... 77
7.1 Hypothecair mandaat ............................................................... 77
7.2 De hypothecaire belofte ........................................................... 77
DEEL 3 - GRONDSLAGEN VAN DE BANKWETGEVING ............................. 79
1. Wet van 25/04/2014 op het statuut van en het toezicht op de
kredietinstellingen............................................................. 82
Inhoudstafel
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 124
1.1 Situering van de wet ................................................................. 82
1.2 Voorwerp van de wet ................................................................ 82
1.3 Actoren van het prudentiële toezicht ...................................... 83
1.4 Competenties van de toezichthouder tegenover de
kredietinstellingen .................................................................... 84
1.5 Erkenningsvoorwaarden van de kredietinstellingen............. 85
1.6 Uitzonderingsmaatregelen en sancties .................................. 86
2. Wet van 06/04/1995 inzake het statuut en het toezicht op de
beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en
de beleggingsadviseurs ................................................... 87
2.1 Voorwerp van de wet ................................................................ 87
2.2 Erkenning en controle .............................................................. 88
3. Wet van 02/08/2002 betreffende het toezicht op de financiële
sector en de financiële diensten ...................................... 89
3.1 Reglementering van de transacties in financiële
instrumenten en markten voor financiële
instrumenten ............................................................................. 89
3.2 Organisatie en opdrachten van de FSMA ............................... 89
4. Wet van 3/08/2012 betreffende de instellingen voor collectieve
belegging en de instellingen voor belegging in
schuldvorderingen en wet van 19 april 2014
betreffende de alternatieve instellingen voor
collectieve belegging en hun beheerders ....................... 91
4.1 ’Wet van 3 augustus 2012 ........................................................ 91
4.2 ’Wet van 19 april 2014 ............................................................... 92
5. Boek VI Wetboek van Economisch Recht: Marktpraktijken en
consumentenbescherming .............................................. 93
5.1 Doel en toepassingsgebied van de wet .................................. 93
5.2 Informatie van de markt ........................................................... 94
5.3 Reglementering van de reclame .............................................. 96
5.4 Onrechtmatige bedingen.......................................................... 96
5.5 Gereglementeerde en verboden handelspraktijken .............. 96
6. Regels inzake handelsagentuurovereenkomsten .................................. 99
6.1 Doel en toepassingsgebied van de regels ............................. 99
6.2 Bescherming van de handelsagenten .................................. 100
Inhoudstafel
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 125
7. Wet van 22 maart 2006 betreffende de bemiddeling in bank- en
beleggingsdiensten en de distributie van
financiële diensten .......................................................... 101
7.1 Doel en toepassingsgebied van de wet ................................ 101
7.3 Vereisten betreffende de PCP’s ............................................. 104
7.4 Voorlichting van de consument - gedragsregels ................ 105
7.5 Controle en sancties ............................................................... 106
8. Wet van 16/06/2006 op de openbare aanbieding van
beleggingsinstrumenten ................................................ 106
9. Europese financiële wetgeving – oprichting “bankenunie” ............... 107
9.1 Eenmaking vergunningscriteria en centralisering
toezicht .................................................................................... 107
9.2 Gezamenlijke aanpak wankele banken ................................. 108
9.3 Gezamenlijke garantiestelsel voor spaarders ...................... 109
10. Wet van 25/04/2014 inzake het statuut van en het toezicht op
de onafhankelijk financieel planners en inzake
het verstrekken van raad over financiële
planning door gereglementeerde
ondernemingen ............................................................... 109
10.1 Doel en toepassingsgebied van de wet ................................ 109
10.2 Verplichtingen ......................................................................... 110
DEEL 4 - BESCHERMING VAN DE PERSOONLIJKE
LEVENSSFEER. ............................................................... 112
1. Doel van de wetgeving ............................................................................ 113
2. Basisprincipes ......................................................................................... 113
2.1 Finaliteitsbeginsel ................................................................... 113
2.2 Conformiteitsbeginsel ............................................................ 114
2.3 Transparantiebeginsel ............................................................ 114
3. Toepassingsgebied ................................................................................. 114
3.1 Materieel toepassingsgebied ................................................. 114
3.2 Persoonlijk toepassingsgebied ............................................. 115
4. Bijzondere gegevens ............................................................................... 116
4.1 Gevoelige gegevens ............................................................... 116
4.2 Gegevens betreffende de gezondheid .................................. 116
Inhoudstafel
© Febelfin Academy – Uitgave 01 Januari 2016 126
4.3 Gerechtelijke gegevens .......................................................... 116
5. Rechten van de betrokkene .................................................................... 116
5.1 Recht op informatie ................................................................ 116
5.2 Recht op toegang .................................................................... 117
5.3 Recht van verbetering ............................................................ 117
5.4 Recht op verzet ....................................................................... 117
6. Verplichtingen van de verantwoordelijke van de verwerking. ............ 118
7. Doelen van de banksector ...................................................................... 118
7.1 Algemene doelen .................................................................... 118
7.1 Bijzondere doelen ................................................................... 118
8. Controle .................................................................................................... 119