Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

140
Fonds voor Vakopleiding in de Bouwnijverheid MODULE 7: GASINSTALLATIES, BOEKDEEL 2 VERBRANDING EN TOESTELLEN uitgave 04/2013 MODULAIR HANDBOEK CENTRALE VERWARMING

description

http://fvb.constructiv.be/~/media/files/shared/fvb/centrale%20verwarming/nl/handboek_aardgas_deel2_verbranding_en_toestellen_2013.pdf

Transcript of Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

Page 1: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

Fonds voor Vakopleiding in de Bouwnijverheid

module 7: gasinstallaties, Boekdeel 2

verbranding en toestellenuitgave 04/2013

modulair handBoek centrale Verwarming

Page 2: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013
Page 3: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

3

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen voorwoord

Situering

Er bestaan al verschillende boeken over centrale verwarming, maar de meeste zijn te theoretisch of verouderd. Daarom is de vraag naar een modern en praktisch handboek enorm groot.

Het ’Modulair handboek Centrale Verwarming’ werd geschreven in opdracht van fvb-ffc Constructiv (Fonds voor Vakopleiding in de Bouwnijverheid). Met de stuwende kracht van Roland Debruyne, ere-voorzitter UBIC (beroepsorganisatie van de installateurs voor centrale verwarming) en de steun van BOUWUNIE (De Vlaamse KMO-bouwfederatie). De boekdelen uit de modules over gas werden in samenwerking met het KVBG (Koninklijke Vereniging Belgische Gasvaklieden) samengesteld. Bepaalde onderdelen die gemeenschappelijk zijn voor het handboek ’De sanitaire installateur’ (uitgave fvb-ffc Constructiv) werden in overleg met de redactie van dit handboek op elkaar afgestemd. Een aantal krachten uit het onderwijs, Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming Syntra en bedrijven sloegen de handen ineen en vormen het redactieteam.

Dit naslagwerk is opgebouwd uit verschillende modules en boekdelen. Zo vinden we boekdelen die zich meer gaan richten naar het niveau van uitvoerder (monteur). Andere richten zich dan weer eerder naar het niveau van onderhoudsmedewerker (technicus) of leidinggevende (installateur). De actuele structuur met modules en boekdelen vind je terug op de rugzijde van de kaft. Zij wordt aangepast aan de noodzaak van de opleiding en aan de vernieuwing van de technieken.

Het naslagwerk wisselt tekst zoveel mogelijk af met afbeeldingen. Dat visualiseert de leermiddelen voor de lezer.

Om goed aan te sluiten bij de realiteit en de principes van competentieleren, is een praktijkgerichte beschrijving het uitgangspunt van elk onderwerp. Maar in deze boekdelen vind je geen praktijkoefeningen terug, want het is geen schoolboek

Opleidingsonafhankelijk

Het naslagwerk werd zodanig ontwikkeld dat het voor verschillende doelgroepen toegankelijk is.

We streven naar een doorlopende opleiding: zo kan zowel een leerling van een school, als een cursist van een middenstandsopleiding, als een werkzoekende in opleiding, als een verwarmingsmonteur die wenst bij te blijven, dit naslagwerk gebruiken.

Ook een installateur die bepaalde technieken opnieuw wil opfrissen, vindt hier zijn/haar gading.

Een geïntegreerde aanpak

duurzaam installeren wordt geïntegreerd in de leerstof. Om overlap te voorkomen, werkten we binnen sommige boekdelen een apart thema toegepaste wetenschappen uit.

veiligheid, gezondheid en milieu willen we zoveel mogelijk integreren. Waar nodig voorzien we een apart thema. Hetzelfde geldt voor delen uit normen en wtCB-publicaties die ook in de boekdelen komen.

Robert Vertenueil,Voorzitter fvb-ffc Constructiv

VOORWOORD

Page 4: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

Redactie Coördinatie: Patrick Uten

werkgroep: Paul Adriaenssens Inge De Saedeleir Gustaaf Flamant René Onkelinx Jacques Rouseu Chris De Deyne

teksten: Paul Adriaenssens Gustaaf Flamant Kurt Goolaerts Tony Kempeneers Bart Thomas Patrick Uten en de andere leden van de werkgroep CERGA onder leiding van KVBG.

tekeningen: Thomas De Jongh + KVBG

ContactVoor opmerkingen, vragen en suggesties kun je terecht bij: fvb-ffc Constructiv Koningsstraat 132/5 1000 Brussel Tel.: 0032 2 210 03 33 Fax: 0032 2 210 03 99 website : fvb.constructiv.be

De inhoud van deze boekdelen is herkenbaar verdeeld in 3 groepen: monteur (m), technicus (t) en installateur (i).

© Fonds voor vakopleiding in de Bouwnijverheid, Brussel, 2013Alle rechten van reproductie, vertaling en aanpassing onder eender welke vorm, voorbehouden voor alle landen

D/2012/1698/12

Page 5: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

5

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen 1. inhoud

1. inhoud .................................................................................... 52. verBranding [TI] .................................................... 9

2.1 Definitie ................................................................................... 92.2 Voorwaarden voor de verbranding

van aardgas ........................................................................ 102.2.1 eerste voorwaarde: een homogeen gas/

luchtmengsel in de juiste verhoudingen ..................102.2.2 tweede voorwaarde:

de juiste ontstekingstemperatuur ..................................112.3 Branders ................................................................................................. 12

2.3.1 de atmosferische brander ................................................... 132.3.2 de voorgemengde brander – premix brander ...... 142.3.3 de ventilator- of geblazen brander ............................... 15

2.4 Chemische reacties van de verbranding .......... 172.4.1 de theoretische luchtbehoefte ........................................ 172.4.2 coëfficiënt van de luchtovermaat of “luchtfactor” .. 182.4.3 theoretische verbranding ................................................... 182.4.4 volledige verbranding met luchtovermaat ..............202.4.5 verbranding met tekort aan lucht ..................................202.4.6 onvolledige verbranding .....................................................212.4.7 gevaar van CO-vorming .......................................................222.4.8 omstandigheden waarbij onvolledige

verbranding optreedt ............................................................232.5 Vlamtypes ............................................................................................24

2.5.1 blauwe vlam .................................................................................242.5.2 gele vlam .......................................................................................252.5.3 lengte van de vlam ..................................................................26

3. de vriJgekomen warmte BiJ de verBranding [TI] .............................................................273.1 De calorische waarden ...........................................................27

3.1.1 Warmte-eenheden ...................................................................273.1.2 Waterdamp / dauwpunt .......................................................28

3.2 Twee verschillende calorische waarden ..............293.3 Wobbe-index ...................................................................................303.4 Calorisch debiet – nuttig vermogen –

rendement...........................................................................................32

4. indeling van de verBruikstoestellen [TI] .........................354.1 Indeling volgens de gassoorten die kunnen

gebruikt worden – categorieën ....................................354.1.1 Gassoorten.....................................................................................354.1.2 Categorieën ..................................................................................364.1.3 Categorie I .....................................................................................364.1.4 Categorie II ....................................................................................374.1.5 Verbruikstoestellen toegelaten in België ...................384.1.6 Ombouw ........................................................................................38

4.2 Indeling volgens de uitvoering van de verbran-dingslucht-toevoer en (of) van de afvoer van de verbrandingsproducten – typen ...................394.2.1 Algemeen ......................................................................394.2.2 1ste Lettercode .............................................................394.2.3 Cijfercodes .....................................................................394.2.4 2de lettercode ..............................................................404.2.5 Toestel type A ............................................................... 414.2.6 Toestel type B ............................................................... 414.2.7 Toestel type B1 ..............................................................424.2.8 Toestel type B2..............................................................424.2.9 Toestel type B3 ..............................................................434.2.10 Toestel type B4 ............................................................434.2.11 Toestel type BP ............................................................444.2.12 Toestel type C .............................................................444.2.13 Besluit ...........................................................................44

5. Beveiligingen voor oPen gastoestellen ......................................................455.1 Atmosfeerbeveiliging ...................................................455.2 Thermische terugstroombeveiliging (TTB) .....46

6. samenvatting [MTI] ........................................49

7. aFvoer van de verBrandings­ProduCten, toevoer van verBran dingsluCht en ventilatie van de oPen gastoestellen ...................................................... 51

8. toevoer van verBrandingsluCht en ventilatie van de oPstellings ruimten van oPen verBrandingstoestellen .................538.1 Toevoer van verbrandingslucht .............................53

8.1.1 Algemeen [MTI] ............................................................538.1.2 Opstellingsruimten waar een

luchttoevoeropening moet voorzien zijn [TI] .......538.1.3 Plaats waar de luchttoevoeropeningen moeten

worden aangebracht [TI] ...........................................558.1.4 Minimale doorlaat van de luchttoevoer- en door-

stroomopeningen [TI].................................................568.1.5 Verbruikstoestel opgesteld in een kelderruimte [TI] .608.1.6 Toevoer van verbrandingslucht via een kanaal [TI] .... 61

8.2 Ventilatie van de opstellingsruimten voor verbruiks-toestellen [TI] .........................................................638.2.1 Algemeen .....................................................................................638.2.2 Natuurlijke toevoer- en natuurlijke

afvoerventilatie – systeem A............................................63

1. INHOUD

Page 6: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013
Page 7: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

7

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen 1. inhoud

8.2.3 Onderventilatie.........................................................................648.2.4 Bovenventilatie [NBN B61-002 § 5.2.1] ........................648.2.5 Mechanische ventilatie ........................................................66

8.3 Voorschriften die toelaten wisselwerkingen te vermijden tussen mechanische ventilatievoorzieningen en de opgestelde open verbruikstoestellen [TI] ..........................................678.3.1 Algemeen .....................................................................................678.3.2 Mechanische toevoer- en natuurlijke

afvoerventilatie – systeem B ............................................688.3.3 Mechanische afvoer- en natuurlijke toevoer-

ventilatie (systeem C) OF mechanische toe- en afvoerventilatie (systeem D) ...........................69

8.3.4 Dampkap, droogkast en andere gelijksoortige apparaten uitgerust met ....................................................73

9. aFvoer van de verBrandingsProduCten .................759.1 Algemeen [TI] ...................................................................................759.2 Afvoer van de verbrandingsproducten

van toestellen type A [TI].....................................................769.3 Afvoer van de verbrandingsproducten van

toestellen type B door natuurlijke trek ..................779.3.1 Materiaaleisen voor aansluit- en afvoerkanalen [TI] ...779.3.2 Keuze van het aansluit- en afvoerkanaal ....................809.3.3 Materiaalsoorten .......................................................................819.3.4 Afvoerkanaal ................................................................................829.3.5 Opbouw van het afvoerkanaal [TI] ................................849.3.6 Brandveiligheid ..........................................................................849.3.7 Uitvoering van het ingebouwde afvoerkanaal ......87

9.4 Bijzondere bepalingen voor de uitvoering van een losstaand afvoerkanaal [TI] .........................93

9.5 Bijzondere bepalingen voor het tuberen van een bestaand afvoerkanaal [TI] .........................949.5.1 Algemeen .....................................................................................949.5.2 Het aanbrengen van een voering .................................949.5.3 Tubering door middel van een flexibele

metalen buis ...............................................................................959.5.4 Tubering door middel van starre metalen buizen...969.5.5 Tubering door middel van kunststof buizen .........979.5.6 Aansluitkanaal ............................................................................989.5.7 Uitvoering van het aansluitkanaal ................................989.5.8 Aansluiting op het afvoerkanaal ................................1029.5.9 Algemeen [MTI] ....................................................................1029.5.10 Toestellen uitgerust met een verticale

afvoerstomp [MTI] ............................................................1039.5.11 Aansluiting van verscheidene toestellen van

het type B11BS op een gemeenschappelijk afvoerkanaal [TI] .................................................................104

9.6 Mechanische afvoer van de verbrandings-producten van toestellen type B [TI] ...................110

9.6.1 Mechanische afvoer van de verbrandingsproduc-ten in een gebouw zonder gestuurde mechani-sche ventilatie .........................................................................110

9.6.2 Mechanische afvoer van de verbrandingsproduc-ten in een gebouw met gestuurde mechanische ventilatie.....................................................................................112

10 geBruiksvoorwaarden, Plaatsen, vervangen en in BedriJF stellen van de verBruikstoestellen [TI] ..................113

10.1 Gebruiksvoorwaarden ......................................................11310.1.1 Opstelling verbruikstoestellen type B ...................11310.1.2 Opstelling keukengeiser type A1AS ..........................11310.1.3 Opstelling van een toestel type A of B

in een kast ...............................................................................11410.2 Plaatsen van de verbruikstoestellen [TI] ........114

10.2.1 Algemeen ...............................................................................11410.2.2 Toestellen met meerdere typeaanduidingen .11510.2.3 Opstellingsruimten voor CV-ketels met open

verbrandingskring (Type B) .........................................11510.2.4 CV-ketels met een totaal geïnstalleerd

vermogen ≤ 30 kW ...........................................................11510.2.5 CV-ketels met een totaal geïnstalleerd

vermogen > 30 kW maar < 70 kW ..........................11610.3 Vervangen van een toestel in een

bestaande woning [TI] .....................................................11710.4 In bedrijf stellen [TI] .............................................................11810.5 Samenvatting [MTI] .............................................................119

11 aFvoer van de verBrandings­ProduCten en toevoer van verBrandingsluCht van de gesloten gastoestellen .............. 121

12 ventilatie van de oPstellingsruimte van gesloten Cv­ketels [TI] .........................123

13 Brandveiligheid [TI] ......................................124

14 BiJZondere BePalingen voor gesloten toestellen [TI] .................. 127

14.1 Toestellen type C1 ................................................................. 12714.2 Toestellen type C2 ................................................................12814.3 Toestellen type C3 ................................................................12814.4 Toestellen type C4 .................................................................12914.5 Toestellen type C5 ................................................................ 13214.6 Toestellen type C6................................................................. 13214.7 Toestellen type C7................................................................. 13314.8 Toestellen type C8 .................................................................. 13314.9 Toestellen type C9 (voorheen C3*S) .....................13414.10 Opstelling [TI] ......................................................................... 13514.11 Samenvatting .......................................................................... 135

Page 8: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013
Page 9: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

9

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen 2. verBranding [ti]

2.1 Definitie

Bij deze scheikundige reactie komt een belangrijke hoeveelheid warmte vrij, welke kan benut worden. Deze warmteafgifte kan traag verlopen, als de reactie plaats heeft met behulp van een katalysator of snel als er een vlam gevormd wordt.

De aardgassen zijn, grotendeels samengesteld uit de lagere koolwaterstoffen, met methaan als hoofdbestanddeel (chemische formule CH4)(1). De koolwaterstoffen zijn opgebouwd uit de elementen koolstof (symbool: C) en waterstof (symbool H).

De verbrandingslucht is meestal omgevingslucht.

Men veronderstelt dat droge lucht enkel is samengesteld uit zuurstof en stikstof met volumetrische concentraties van 21% voor zuurstof en 79% voor stikstof.Scheikundige symbolen: • zuurstof o2 – 21% • stikstof n2 – 79%

Het is enkel de zuurstof die effectief de koolwaterstoffen van de gasvormige brandstoffen oxideert – de zuurstof bindt zich in de chemische reactie aan de componenten C en H van de koolwaterstoffen en maakt er nieuwe stoffen mee, respectievelijk Co2 (kooldioxide) en h2o (water). De stikstof neemt geen deel aan de verbranding en wordt volledig in de verbrandingsproducten teruggevonden.

1 m³n lucht = 0,21 m³n O2+ 0,79 m³n N2

of

→ men heeft 4,76 m³n lucht nodig om over een 1 m³n O2 te kunnen beschikken

(1) Zie ook handboek “Aardgasleidingen”

2. VERBRANDING [TI]

verbranding is de exotherme scheikundige reactie, op hoge temperatuur, van de chemische elementen van een brandstof met zuurstof. De zuurstof wordt meestal uit de omgevingslucht betrokken (verbrandingslucht).

Page 10: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

10

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen 2. verBranding [ti]

Aan de volgende twee voorwaarden moet voldaan worden:

• het mengsel van aardgas en zuurstof (uit de lucht) moet zo homogeen mogelijk zijn en dit in de juiste verhoudingen;

• de temperatuur moet een minimum waarde hebben om de chemische reactie te kunnen starten: de ontstekingstemperatuur.

2.2.1 Eerste voorwaarde: een homogeen gas/

luchtmengsel in de juiste verhoudingen

Aangezien zowel de brandstof als de lucht gasvormig zijn, is het eenvoudig een goede mengeling van deze twee elementen en een goed contact tussen de gasmoleculen en de zuurstof op de plaats van de verbranding te bekomen – dit dient te gebeuren aan de branderpoorten (2.5). Niet elk gas/lucht mengsel zal echter branden. De verbranding kan slechts plaatshebben en onderhouden worden als de volumeconcentratie van het aardgas in het mengsel tussen twee welbepaalde grenzen ligt. Deze grenzen worden de ontstekingsgrenzen genoemd:

• de onderste ontstekingsgrens karakteriseert een arm mengsel, met een kleine aardgas concentratie – aangeduid met lel (Low Explosion Limit);

• de bovenste ontstekingsgrens karakteriseert een rijk mengsel, met een hogere aardgas concentratie.

2.2 Voorwaarden voor de verbranding van aardgas

Page 11: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

11

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen 2. verBranding [ti]

Bij een omgevingstemperatuur van 20°C kan een aardgas/lucht mengsel slechts worden ontstoken als de methaanconcentratie in het mengsel tussen 5 en 15 % ligt.

De ontstekingsgrenzen zijn afhankelijk van: • de aard van het aardgas (L-gas of H-gas); • de temperatuur van het aardgas/luchtmengsel; • de aanwezigheid van inerte gassen in het mengsel (bijv.

verhoogde concentraties van N2 en CO2 verlagen de ontstekingsgrenzen);

• de concentratie van O2 in de verbrandingslucht (bijv. een verhoogde zuurstofconcentratie verbreedt de grenzen).

Buiten deze grenzen (te arm of te rijk mengsel) kan het mengsel niet ontstoken worden.

LET OP Wanneer we ons in een gesloten ruimte bevinden kunnen de gas/lucht concentraties, zonder dat we ons daar bewust van zijn, snel wijzigen – bijv. er kan een extra hoeveelheid lucht toestromen door een deur die open gaat. Indien er voordien een hoge aardgasconcentratie aanwezig was (hoger dan de bovenste ontstekingsgrens dus zonder dat er gevaar was voor ontbranding) kan deze daardoor plots dalen tot binnen de ontstekingsgrenzen. Omdat aardgas lichter is dan lucht variëren in een gesloten ruimte de concentraties – tegen de vloer de laagste en tegen het plafond de hoogste concentraties.

2.2.2 Tweede voorwaarde: de juiste

ontstekingstemperatuur

De verbranding wordt op gang gebracht door een verhoging van de omgevingstemperatuur op een bepaalde plaats in het homogene mengsel.

aardgas aardgas

brandbaar

LEL

Page 12: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

12

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen 2. verBranding [ti]

De brandstof- en zuurstofdeeltjes worden er geactiveerd en de chemische kettingreactie start. Zij breidt zich uit tot alle gas/luchtdeeltjes van het mengsel opgebruikt zijn.

De minimale ontstekingsenergie voor aardgas bedraagt 0,4 mJ (millijoule) – bijv. vonk, statische elektriciteit, vlam, niet explosieveilig elektrisch materiaal (explosieveilig elektrisch materiaal = ATEX materiaal – ATEX = ATmosphères Explosifs). Ter vergelijking de minimale ontstekingsenergie van:

• waterstof: 0,02 mJ • propaan: 0,3 mJ

De minimale temperatuur voor de ontsteking wordt ontstekingstemperatuur genoemd. De ontstekingstemperatuur is niet voor alle gassen dezelfde, zij verandert sterk van gas tot gas.

Methaan ontvlamt in een gas/lucht mengsel dat een hoeveelheid lucht bevat die theoretisch nodig is voor een volledige verbranding, bij circa 540 °C, aardgas bij 650°C, waterstof bij 400 °C, propaan bij 450 °C en butaan bij 405 °C.

Boven een temperatuur van 800°C ontsteekt het mengsel automatisch welke ook de methaanconcentratie is, men spreekt dan van zelfontbranding.

2.3 Branders

Op welke wijze kunnen we nu een homogeen gas/luchtmengsel bekomen in de juiste verhoudingen en het op een gecontroleerde manier laten branden. Daartoe bestaan er verschillende soorten branders. De drie meest voorkomende brandertypes zijn:

• de ATMOSFERISCHE brander • de VOORGEMENGDE of PREMIX brander • de VENTILATOR of GEBLAZEN brander

Page 13: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

13

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen 2. verBranding [ti]

2.3.1 De atmosferische brander

Elke branderstrip van een atmosferische brander is samengesteld uit: • een spuitstuk; • een mengbuis (met venturi); • een aanzuigopening voor de primaire lucht; een mengkamer; • een branderkop met branderpoorten die allerlei vorm kunnen

hebben.

In de venturi versnelt de gasstroom die uit het spuitstuk komt waardoor een aanzuiging ontstaat van primaire lucht. In de mengkamer wordt het homogeen gas/luchtmengsel gevormd. Ter hoogte van de branderpoorten stroomt het gas/lucht mengsel uit en wordt ontstoken. De lucht die nodig is voor het voleindigen van de verbranding wordt uit de omgeving gehaald – secundaire lucht.

Een atmosferische brander is meestal samengesteld uit een spuitstukhouder en verschillende branderstrips die elk opgebouwd zijn zoals hierboven aangegeven. Het aantal strips en het aantal branderpoorten bepalen het totale vermogen van de brander.

Spuitstuk Branderkop

Venturi Mengkamer

Aanzuigopening voor de primaire lucht

Secundaire lucht

Page 14: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

14

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen 2. verBranding [ti]

2.3.2 De voorgemengde brander - premix brander

de luCht nodig voor de verbranding, wordt toegevoerd met behulp van een luchtzijdig aangebrachte ventilator. het gas wordt aan de zuigzijde van de ventilator toegevoerd en gemengd met de totale hoeveelheid lucht nodig voor de verbranding. → De brander is dus "voorgemengd”.

het gas-luChtmengsel wordt vervolgens door de vlamhechter geblazen en met behulp van een elektrische vonk ontstoken. De vlam hecht zich vast op de vlamhechter. Dit oppervlak bestaat uit roestvrij staal met aangepaste openingen of insnijdingen of uit gevlochten staaldraden of uit keramiek. In het laatste geval geeft de brander, door het gloeien van het keramische gedeelte, veel stralingswarmte.

Page 15: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

15

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen 2. verBranding [ti]

voordelen van dit type van brander:

• de totale luchthoeveelheid nodig voor de verbranding wordt op gecontroleerde wijze toegevoegd door de ventilator;

• het is mogelijk tot een volledige stoichiometrische verbranding te komen dankzij de controle van de lucht/gasverhouding;

• de micro-elektronica laat toe een perfecte gas/luchtmenging te behouden welk ook het gevraagde vermogen is;

• het hoge specifieke vermogen (kW/cm²); • de verbrandingsproducten hebben een lager NOx – gehalte,

door de lagere vlamtem-peratuur.

2.3.3 De ventilator- of geblazen brander

De nodige verbrandingslucht wordt ook hier met een ventilator aangevoerd. Er gebeurt nu echter geen voorafgaande menging van het gas en de verbrandingslucht. Het gas en de verbrandingslucht worden afzonderlijk aangevoerd tot in de verbrandingszone waar een aansteek- en beveiligingsmechanisme zorgt voor een correcte verhouding gas/lucht en een ontsteking van dit mengsel. De verbranding gebeurt in een gesloten verbrandings-ruimte. Het geheel van apparatuur en hulpstukken wordt gasstraat genoemd.

PRINCIPE VAN EEN PREMIX- BRANDER

Page 16: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

16

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen 2. verBranding [ti]

Page 17: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

17

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen 2. verBranding [ti]

2.4 Chemische reacties van de verbranding

Zoals al vermeld zijn de brandbare elementen in aardgas hoofdzakelijk koolwaterstoffen, beginnende met methaan (= CH4 , heeft slechts één koolstofatoom), en oplopende tot moleculen met meerdere C-atomen (ethaan = C2H6 , propaan = C3H8 , butaan = C4H10 ,...).

De onbrandbare of inerte elementen die zich in het aardgas bevinden zoals N2 en CO2, nemen niet deel aan de verbranding.

2.4.1 De theoretische luchtbehoefte

De theoretische (of stoichiometrische) luchtbehoefte is die hoeveelheid lucht die noodzakelijk en voldoende is om de theoretische en volledige verbranding van een eenheid brandstof te verzekeren→ juist voldoende lucht om alle brandstofdeeltjes, waaruit het aardgas is samengesteld, te laten verbranden. Een verbranding onder die omstandigheden wordt een "stoichiometrische verbranding” genoemd. Voor gasvormige brandstoffen wordt de stoichiometrische luchtbehoefte uitgedrukt in m³n lucht per m³n gas.

• Voor L-gas : 8,8 m³n lucht/m³n aardgas (gemiddelde waarde) • Voor H-gas : 9,7 m³n lucht/m³n aardgas (gemiddelde waarde)

→ oPtimale voorwaarden Optimale verbranding van 1 m³n

H-gas uit de Noordzee. Hiervoor zijn 9,7 m³n

droge lucht nodig en een ontstekingstemperatuur van 650°C. Hoeveel % aardgas is er dan in het gas/lucht-mengsel aanwezig?

Page 18: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

18

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen 2. verBranding [ti]

in de praktijk is een theoretische verbranding echter niet mogelijk – kleine afwijkingen in de branderconstructie kunnen al aanleiding geven tot luchttekort. Om er zeker van te zijn dat er steeds een volledige verbranding plaats heeft, zal men daarom meer zuurstof (lucht) toevoeren dan theoretisch nodig is. We noemen dit de luchtovermaat of luchtfactor.

2.4.2 Coëfficiënt van de luchtovermaat of “luchtfactor”

De CoËFFiCiËnt van de luChtovermaat oF luChtFaCtor is de verhouding tussen de werkelijk benutte hoeveelheid lucht voor de verbranding en de theoretische (stoichiometrische) luchtbehoefte. Het symbool ervoor is “ λ “ en de waarde ervan wordt berekend met de formule:

λ = de werkelijk benutte hoeveelheid lucht (in m³n)

De theoretische hoeveelheid lucht (in m³n)

In het geval van de stoichiometrische verbranding is dus: λ = 1 .

2.4.3 Theoretische verbranding

→ Bij de theoretische verbranding van aardgas ontstaat er:

• WARMTE; • VERBRANDINGSPRODUCTEN:

h2o: water onder de vorm van waterdamp;

Co2: kooldioxide.

Page 19: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

19

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen 2. verBranding [ti]

→ droge verbrandingsproducten Droge verbrandingsproducten: het totale volume verbrandingsproducten dat geproduceerd wordt bij de verbranding van 1 m³n

aardgas en waaruit alle gevormde waterdamp onttrokken is. Ter vergelijking zijn in tabel 1 enkele karakteristieken vermeld van de droge verbrandingsproducten die vrijkomen bij de stoichiometrische verbranding van 1 m³n van verschillende brandbare gassen.

Tabel 1 - Overzicht van de verbrandingsproducten die vrijkomen bij de verbranding van 1 m³n aardgas, propaan en butaan

OPMERKING De enige vervuilende stof van betekenis die bij de verbranding van aardgas vrijkomt is nox

Wanneer men over NOx spreekt, bedoelt men een verzameling van verschillende stikstofoxiden (voornamelijk NO – stikstofmonoxide – en NO2 – stikstofdioxide). Deze stikstofoxiden (verbindingen van stikstof met zuurstof ) ontstaan tijdens de verbranding van alle fossiele brandstoffen.

Omdat aardgas van nature geen gebonden stikstof bevat, ligt de hoeveelheid geproduceerde NOx beduidend lager dan bij andere brandstoffen (zie ook de Bijlage over HR+ en HR-TOP toestellen). NOx treedt op bij de vorming van ozon (smog) op grondniveau en speelt een rol bij de vorming van “zure regen”. Het wegverkeer is verantwoordelijk voor meer dan 50% van de NOx-productie. De in de verbrandingsproducten aanwezige NOx wordt gevormd bij zeer hoge temperatuur. De NOx-emissie kan verlaagd worden door de relatieve koude verbrandingsproducten terug te voeren tot het primaire vlamfront wat aanleiding geeft tot vlamkoeling en lagere NOx productie. Stralingsbranders, gekenmerkt door het uitzenden van warmtestraling door het branderbed (bijv. metaalvezels of keramische materialen) zijn een voorbeeld van low-NOx-branders (zie 2.5).

gas Co2 Co2 als % v/d droge verbrandingsgassen

n2 waterdamp1 m³n m³n m³n m³n

aardgas (type l – slochteren) 0,96 11,9 7,09 1,83

aardgas (type h – noordzee) 1,06 12,1 7,71 1,99

aardgas (type h – Qatar) 1,11 12,0 8,15 2,10

Propaan (zuiver) 3 13,9 18,66 3,02

Butaan (zuiver) 4 14,1 24,36 3,87

Page 20: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

20

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen 2. verBranding [ti]

Het in België gedistribueerde aardgas bevat slechts enkele sporen van zwavel, die nodig zijn voor de odorisatie (geurtoevoeging). Bij zijn verbranding geeft dit uiterst kleine sporen van SOx (verbindingen van zwavel met zuurstof ).

2.4.4 Volledige verbranding met luchtovermaat

Het betreft de volledige verbranding van 1 m³n aardgas door middel van een luchthoeveel-heid die groter is dan de stoichiometrische (n groter dan 1), dus met luchtovermaat

→ De verbrandingsproducten bestaan uit Co2 (koolstofdioxide), h2o (waterdamp) , n2 (stikstof ) en o2 (zuurstof ). De hoeveelheid O2 in de verbrandingsproducten heeft niet aan de reactie deelgenomen aangezien zij in overmaat is, zij treedt enkel op als verdunner.

De luchtovermaat mag niet te groot zijn. Het overschot aan verbrandingslucht (N2 en O2) neemt geen deel aan de verbranding maar wordt wel opgewarmd en wordt afgevoerd via het afvoerkanaal. Hierdoor gaat een hoeveelheid warmte verloren. Het komt er dus in de praktijk op aan een volledige verbranding te bekomen maar met een zo klein mogelijke luchtovermaat.

2.4.5 Verbranding met tekort aan lucht

Hierbij wordt 1m³n

aardgas verbrandt met een kleinere luchthoeveelheid dan deze die noodzakelijk is voor de theoretische, volledige verbranding (n kleiner dan 1). De hoeveelheid zuurstof in de beschikbare hoeveelheid verbrandingslucht is in dit geval te klein om al de koolwaterstoffen volledig te verbranden.

→ Naast Co2 (koolstofdioxide), h2o (waterdamp) en n2 (stikstof ), zullen de verbrandings-producten tevens h2 (waterdamp) en Co (kolstofmonoxide) bevatten, en soms zelfs vrije koolstof (roet) en onverbrande koolwaterstoffen zoals CH4 (methaan).

De verbranding met luchttekort wordt gekarakteriseerd door de volledige afwezigheid van O2 in de verbrandingsproducten.

Page 21: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

21

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen 2. verBranding [ti]

2.4.6 Onvolledige verbranding

Als de verbrandingsproducten geliJktiJdig onverbrande koolwaterstoffen, Co (koolstofmonoxide), h2 (waterstof ) en bovendien zuurstof (o2) bevatten, wijst dit op een onvolledige verbranding.

Hieruit volgt dat onvolledige verbranding zich zelfs kan voordoen als er voldoende lucht (zuurstof ) voor een volledige verbranding aanwezig is.

Dit verschijnsel kan zich bijv. voordoen wanneer de brandervlam een koud oppervlak raakt en plaatselijk in de vlam de temperatuur te laag is om de verbranding volledig af te maken. Meestal ontstaat onvolledige verbranding door een slechte werking van de brander of een onoordeelkundige samenbouwen van ketel en brander.

OPGELET: dit verschijnsel doet zich ook voor wanneer het zuurstofgehalte in de lucht vermindert – al bij daling van het zuurstofgehalte tot 19% (normaal 21%) kan CO ontstaan.

Page 22: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

22

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen 2. verBranding [ti]

2.4.7 Gevaar van CO-vorming

Bij onvolledige verbranding en bij verbranding met tekort aan lucht wordt koolstofmonoxide (CO) gevormd. Koolstofmonoxide is een zeer giftig gas, het is reuk-, smaak- en kleurloos.

Het komt via de longen in het bloed waar het zich op de hemoglobine vastzet daar waar normaal de zuurstof zou moeten aanwezig zijn. Hierdoor ontstaat een tekort aan zuurstof in het bloed en bijgevolg ook in de cellen. de hersenen zullen het eerst reageren op dit tekort aan zuurstof en de eerste symptomen zijn: dan ook hoofdpijn, braakneigingen en duizeligheid. Bij langdurige blootstelling volgt bewusteloosheid en de dood. De in het bloed aanwezige koolmonoxide komt, via de longen, slechts langzaam terug vrij. Bij hogere concentraties is het dan ook nodig zo vlug mogelijk de CO versneld te verwijderen – in het ziekenhuis zuurstof onder druk toedienen – teneinde hersenletsels te voorkomen.

Page 23: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

23

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen 2. verBranding [ti]

2.4.8 Omstandigheden waarbij onvolledige

verbranding optreedt

onvolledige verbranding met vorming van Co wordt bij open toestellen veroorzaakt door onder meer:

• onvoldoende verse lucht in het opstellingslokaal van het verbruikstoestel;

• onvoldoende verse lucht ter hoogte van de aanzuigopeningen voor de primaire lucht bij een atmosferische brander;

• slechte werking of constructie van de brander; onzuivere of verstopte warmtewisselaar;

• slecht werkende afvoer van de verbrandingsproducten; • “oneigenlijk” gebruik (bijv. keukengeiser type A1AS gebruiken

om een bad te vullen); • aanwezigheid van mechanische ventilatie (dampkap, droogkast

met afvoer enz.) die een onderdruk doet ontstaan.

Page 24: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

24

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen 2. verBranding [ti]

2.5 Vlamtypes

Afhankelijk van de hoeveelheid primaire lucht die toegevoegd wordt aan het gas, hebben we een bepaald type van verbranding – met luchtovermaat, met tekort aan lucht of onvolledige verbranding. Elk van deze types wordt gekenmerkt door een specifieke kleur van de vlam.

2.5.1 Blauwe vlam

Bij een atmosferische brander met blauwe vlam, wordt een gedeelte van de nodige verbrandingslucht al in een eerste fase met de gasstroom voorvermengd (de primaire lucht). Dit is het type brander dat we in de meeste huishoudelijke toepassingen aantreffen. De vlam heeft het uitzicht van een blauw/groene kegel, omringd door een minder gekleurde zone. De lengte en de vorm van de blauw/groene kegel is afhankelijk van de hoeveelheid aangezogen primaire lucht. Bij verhoging van de primaire luchthoeveelheid kort de blauw/groene kegel in en wordt paars. De vlam wordt tevens lawaaieriger en heeft de neiging tot afblazen (loskomen van de branderpoort).

Page 25: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

25

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen 2. verBranding [ti]

2.5.2 Gele vlam

Een brander zonder luchtvoormenging – GEEN PRIMAIRE LUCHT – is ook bekend onder de naam diffusiebrander, bijna al de verbrandingslucht moet rechtstreeks aan de vlam worden toegevoerd.

De gele vlamkleur is te wijten aan de aanwezigheid van onverbrande koolstofdeeltjes in de vlamkegel. Wanneer er echter voldoende “rechtstreekse lucht” aanwezig is wordt toch geen CO gevormd.

Wanneer daarentegen in een toestel een gele vlam gevormd wordt bij een atmosferische brander en er in de verbrandingskamer van dat toestel onvoldoende secundaire lucht aanwezig is om het luchtverbruik aan te vullen, wijst de gele vlam op de aanwezigheid van Co in de verbrandingsproducten, bijv. in de verbrandingskamer van een warmwatertoestel met vervuilde warmtewisselaar.

Page 26: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

26

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen 2. verBranding [ti]

Afhankelijk van de hoeveelheid primaire lucht ontstaan er verschillende vlammenbeelden.

1 en 2 vlammenbeeld bij onvolledige verbranding3 vlammenbeeld bij quasi totale verbranding4 vlammenbeeld bij volledige verbranding

2.5.3 Lengte van de vlam

De afmeting van de vlam is functie van de factoren die de verbrandingssnelheid bepalen.

→ afhankelijk van:• het gas/lucht mengsel; • de primaire luchttoevoer (hoeveelheid); • de voormenging met primaire lucht; • de namenging met secundaire lucht aan de branderpoort;

De stabiliteit van de vlam ter hoogte van de branderpoorten, wordt bepaald door: • de voortplantingssnelheid van de vlam; • de uitstroomsnelheid van het gas/lucht mengsel.

Indien deze factoren niet in evenwicht zijn kan de vlam terugslaan of afblazen.

Page 27: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

27

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen 3. de vriJgekomen warmte BiJ de verBranding [ti]

3. DE VRIJGEKOMEN WARMTE BIJ DE VERBRANDING [TI]

3.1 De calorische waarden

3.1.1 Warmte-eenheden

De internationaal gebruikte eenheid (SI-eenheid) voor alle energie-soorten en dus ook voor “warmtehoeveelheid” is de Joule. • Symbool: J. • Afgeleide eenheid: megajoule (mJ) of 1.000.000 J.

(vroeger gebruikte eenheid: de calorie - symbool: cal - 1 kcal = 4,186 kJ).

Wil men nu uitdrukken hoeveel warmte of energie een brander of een toestel kan produceren dan spreekt men over de warmtehoeveelheid per tijdseenheid of het vermogen. eenheid: Joule per seconde (symbool: J/s ) of watt (symbool: w) NOOT: op oudere toestellen is het vermogen soms nog in kcal/h (kilocalorie per uur) aangegeven; 1 kW = 860 kcal/h

→ 1 W = 1 J/s afgeleide eenheid:1 kW = 1000 W. → 1 kWh = 3,6 MJ → 1 MJ = 0,2778 kWh

het vermogen van de gastoestellen wordt uitgedrukt in kw.

De eenheid voor de calorische waarde van een gas is (definitie: zie hierna): mJ per m3

n of mJ/m3

n (m³n

= normaal m³ bij 0°C en 1013 mbar, omdat we bij vergelijking steeds de brandstoffen onder dezelfde omstandigheden van druk en temperatuur moeten beschouwen(2)

afgeleide eenheid: kwh/m³n

(2) Zie ook: module 7, boekdeel 1: aargasleidingen

Page 28: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

28

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen 3. de vriJgekomen warmte BiJ de verBranding [ti]

3.1.2 Waterdamp / dauwpunt

Het tijdens de verbranding scheikundig gevormde water wordt door de hoge temperatuur direct omgezet in waterdamp. Deze waterdamp wordt samen met de andere rookgassen via het afvoerkanaal afgevoerd naar de buitenlucht. De warmte die nog aanwezig is in die waterdamp gaat aldus verloren. We noemen dit de condensatiewarmte of latente verdampingswarmte.

Enkel condenserende toestellen maken nuttig gebruik van deze condensatiewarmte. Bij het onttrekken van deze warmte in de warmtewisselaar zal de waterdamp condenseren tot water. De temperatuur waarop dit gebeurt wordt het dauwpunt of de condensatietemperatuur genoemd. de waterdamp koelt af tot beneden het dauwpunt en condenseert tot water.

Bijvoorbeeld: een condenserende ketel produceert ongeveer 1,5 à 2 liter water per verbruikte m³n aardgas.

het dauwpunt is functie van: • de brandstof (bijv. 59°C voor aardgas; 54°C voor

petroleumgassen); • de hoeveelheid lucht in de verbrandingsproducten (grotere

luchtovermaat of toevoeging extra verdunningslucht via de trekonderbreker-valwindafleider verlaagt het dauwpunt);

• de druk en de samenstelling van de verbrandingslucht.

Page 29: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

29

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen 3. de vriJgekomen warmte BiJ de verBranding [ti]

3.2 Twee verschillende calorische waarden

de CalorisChe Bovenwaarde (oF verBrandingswaarde ) - hs

Dit is de hoeveelheid warmte die vrijkomt bij de volledige verbranding van 1 m³n droog aardgas, als de verbrandingsproducten weer terug naar 0°C worden afgekoeld.

Het bij de verbranding gevormde water bevindt zich na de afkoeling in de vloeistoffase.

de CalorisChe onderwaarde (oF stookwaarde) - hi

Dit is de hoeveelheid warmte die vrijkomt bij de volledige verbranding van 1 m³n droog aardgas, als de verbrandingsproducten weer terug naar 0°C worden afgekoeld. Het bij de verbranding gevormde water bevindt zich na de afkoeling in de dampfase. De warmte die nodig is om het water in dampvorm te houden kan niet gebruikt worden.

Internationaal worden volgende referentievoorwaarden aangenomen om hs en hi te meten: • absolute druk van 1013 mbar; • temperatuur van 273,15 K (0°C).

Het verschil tussen de calorische bovenwaarde en de calorische onderwaarde is de condensatiewarmte of latente verdampingswarmte van het chemisch gevormde water. Bij 273,15 K (0°C), bedraagt zij 2.501,6 kJ/kg. hs = hi + condensatiewarmte (latente verdampingswarmte)

Voorbeelden: Tabel 2 geeft de gemiddelde waarden van Hs en Hi voor enkele gasvormige brandstoffen onder normale omstandigheden (0°C en 1013 mbar).

Page 30: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

30

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen 3. de vriJgekomen warmte BiJ de verBranding [ti]

Tabel 2 - Calorische onder- en bovenwaarde van enkele gassen (gemiddelde waarden)

Oefening:

wat is het procentuele verschil tussen de calorische onder- en bovenwaarde? Stel dat we de calorische onderwaarde als 100 % nemen, dan is de calorische bovenwaarde:

Voor L - gas = 100 x 10,32 = 110, 73 % 9,32

Voor H - gas = 100 x 11,53 = 110, 76 % 10,41

→ De calorische bovenwaarde ligt ongeveer 11 % hoger dan de calorische onderwaarde.

gas CalorisChe Bovenwaarde (hs)

kwh/m³n

CalorisChe onderwaarde (hi)

kwh/m³n

Labo –gas G20 (zuiver methaan)

11,07 9,97

L-gas (Slochteren) 10,32 9,32

H-gas (Noordzee) 11,53 10,41

Propaan 28,11 26,00

Butaan 37,14 34,34

Page 31: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

31

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen 3. de vriJgekomen warmte BiJ de verBranding [ti]

3.3 WOBBE-INDEX

De Wobbe-index is een maat voor de hoeveelheid energie die door het brandbare gas aan het spuitstuk van de brander wordt toegevoerd.

De in België verdeelde aardgassen hebben, door het feit dat zij uit verschillende bronnen afkomstig zijn, elk hun eigen samenstelling, dichtheid en calorische waarde. De hoeveelheid energie die toegevoerd wordt naar de brander van een toestel verandert dus voor de verschillende brandbare gassen. Deze waarden veranderen daarenboven voor elk gas in de tijd. Het “calorisch debiet”, zijnde de hoeveelheid energie die per tijdseenheid wordt toegevoerd, moet zo constant mogelijk zijn. Bij gelijke gasdruk blijft het calorisch debiet op een toestel constant indien de Wobbe-index constant gehouden wordt. De branders moeten zo ontworpen zijn dat zij nog een hygiënische verbranding geven binnen de schommelingen in het calorisch debiet. → De gasleverancier moet de Wobbe-index van het geleverde gas binnen contractueel vastgelegde grenzen houden → grenzen voor L-gas en H-gas.

gas CalorisChe Bovenwaarde (hs)

kwh/m³n

CalorisChe onderwaarde (hi)

kwh/m³n

Labo –gas G20 (zuiver methaan)

11,07 9,97

L-gas (Slochteren) 10,32 9,32

H-gas (Noordzee) 11,53 10,41

Propaan 28,11 26,00

Butaan 37,14 34,34

Page 32: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

32

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen 3. de vriJgekomen warmte BiJ de verBranding [ti]

3.4 CALORISCH DEBIET – NUTTIG VERMOGEN – RENDEMENT

Het CalorisCh deBiet (INPUT) is de hoeveelheid energie die per tijdseenheid toegevoerd wordt aan het spuitstuk van de brander van een verbruikstoestel. Men noemt deze grootheid soms ook de “belasting” van het toestel.

symbool: Qn eenheid: gasdebiet (m³n/h) x Hi (kWh/m³n) = kw.

Hierboven werd al een andere maat voor deze hoeveelheid geleverde energie gegeven, namelijk de Wobbe-index. Wat is het verband tussen het calorisch debiet en de Wobbe-index?

• Calorisch debiet (kW) = Volumedebiet (m3n /h) x Calorische waarde

(kWh/m3)

• vermits het volumedebiet evenredig is met de vierkantswortel uit de relatieve druk van het gas en de Wobbe evenredig is met de calorische waarde, kan men schrijven: Calorisch debiet = constante x Wobbe-index x √Relatieve Druk

Toepassing: vergelijken we het calorisch debiet van een welbepaald gas bij verschillende relatieve drukken bijv. bij 20 mbar en bij 25 mbar; de constante en de Wobbe-index zijn in beide gevallen dezelfde (we veranderen niets aan het spuitstuk van de brander en het is hetzelfde gas): → calorisch debiet (bij 20 mbar) = constante x Wobbe-index x √20

→ calorisch debiet (bij 25 mbar) = constante x Wobbe-index x √25

→ calorisch debiet (bij 20 mbar) = calorisch debiet (bij 25 mbar) x = √20

√25of

calorisch debiet (bij 20 mbar) = calorisch debiet (bij 25 mbar) x 0,89 0,89 = 1 – 0,11→ het calorisch debiet bij 20 mbar is 11 % lager dan bij 25 mbar.

Het nuttig vermogen (OUTPUT) van een toestel is de hoeveelheid energie die per tijdseenheid door de brander wordt afgegeven aan het te verwarmen water of de te verwarmen lucht van het verwarmingssysteem.

symbool: Pneenheid: kilowatt = kW

Het rendement is de verhouding tussen de OUTPUT van een systeem en de INPUT van dat systeem. symbool : η eenheid : onbenoemd getal – meestal uitgedrukt in %

Page 33: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

33

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen 3. de vriJgekomen warmte BiJ de verBranding [ti]

OUTPUT

VERLIEZEN: - STRALINGSVERLIEZEN - SCHOORSTEENVERLIEZEN

Pn

Nuttig afgegeven energie = NUTTIG VERMOGEN (kW)

INPUT

Qn

Toegevoerde energie = BELASTING (kW) = CALORISCH DEBIET (kW)

GASTOESTEL

Voor verwarmingstoepassingen beschouwt men de door de brandstof toegevoerde energie – het calorisch debiet - als inPut en het nuttig vermogen als OUTPUT Men gebruikt als INPUT-waarde steeds het calorisch debiet op basis van de calorische onderwaarde hi – dus zonder rekening te houden met de condensatiewarmte. Op die wijze bekomt men voor traditionele toestellen steeds waarden voor het rendement die kleiner dan 1 of kleiner dan 100% zijn.

Page 34: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

34

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen 3. de vriJgekomen warmte BiJ de verBranding [ti]

OPGELET Indien men bij de rendementsbepaling van een condensatietoestel de bovenstaande werkwijze volgt, kan men een rendement bekomen van meer dan 100%; men vergelijkt immers met de calorische onderwaarde en gebruikt toch de condensatiewarmte. Het rendement en het vermogen van een toestel wordt door de fabrikant bepaald bij gebruik van het referentiegas g20 om, niettegenstaande de verschillende gassoorten, toch de prestaties van de toestellen te kunnen vergelijken.

Voorbeeld 1 Op het kenplaatje van een toestel staat: gasdebiet G20 = 6 m³/h en Pn= 50 kW. Bereken het rendement.

→ de calorische onderwaarde (3) Hi van G20 is 9,97 kWh/m³n (uit

Tabel 2) → calorisch debiet : 6 m³n/h x 9,97 kWh/m³n

= 59,82 kW

Voorbeeld 2 Condensatieketel op G20 met Pn= 62 kW en gasdebiet 6 m³/h. Bereken het rendement.

Vuistregel: voor de omzetting van het nominaal vermogen Pn (kW) naar het debiet Q (m³n/h) van een toestel

Q (L-aardgas: m³n/h ) = 0,13 x Pn (kW) ; Q (H-aardgas: m³n/h ) = 0,11 x Pn (kW)

(afgeleid uit: Pn (kW) = Q (m³n/h) x Hi (kW.h / m³n) x η (%)/100 )

OPGELET: als η-waarde (rendement) is een gemiddelde waarde genomen geldend voor een HR+-toestel. Voor toestellen met een laag rendement (bijv. 30% zoals voor een decoratief haardvuur) kan men Q afleiden door in bovenstaande formule de reële rendementswaarde in te vullen. Vb. een toestel met een nominaal vermogen van 7 kW en een rendement van 30%:→ 7 = Q x 9,97 x 0,30 % → Q = 2,34 m³/h of indien de fabrikant het calorisch debiet opgeeft (23,3 kW): Q x 9,97 = 23,3 → Q = 2,34 m³/h

(3) Zie tabel 2

Page 35: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

35

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen 4. indeling van de verBruikstoestellen [ti]

[NBN D51-003 Bijlage E]

4.1 Indeling volgens de gassoorten die kunnen gebruikt worden - categorieën

4.1.1 Gassoorten

In de norm NBN EN 437 zijn de gassen ingedeeld in drie families (eventueel nog onderverdeeld in groepen) op basis van hun verbrandingskarakteristieken. Voor wat de samenstelling van deze gassen betreft verwijzen we ook naar tabel 1.

eerste Familie De gassen van deze familie worden in België niet meer gebruikt in een openbaar distributienet.

Deze familie groepeert alle gassen die in het algemeen “STADSGAS” genoemd worden en waarvan de calorische bovenwaarden tussen 14 en 18 MJ/m³n

(3,9 en 5 kWh/m³n) liggen.

tweede Familie Deze familie groepeert de verschillende “AARDGASSEN”. De calorische bovenwaarden zijn begrepen tussen 33 en 47 MJ/m³n

(10,48 en 11,3 kWh/m³n).

Daar de verschillende gassen van deze familie vrij uiteenlopende branderkarakteristieken hebben heeft men ze onderverdeeld in groepen:

• groeP l De aardgassen met lage calorische waarde, bijv. het aardgas van Slochteren (Nederland) dat verdeeld wordt bij 25 mbar.

• groeP h De aardgassen met hoge calorische waarde ook rijke gassen genoemd, bijv. het aardgas uit de Noordzee en uit Qatar dat verdeeld wordt bij 20 mbar.

• groeP e Deze groep omvat bijna volledig de groepen L en H (de Europese aardgassen).

4. INDELING VAN DE VERBRUIKSTOESTELLEN [TI]

Page 36: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

36

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen 4. indeling van de verBruikstoestellen [ti]

derde Familie Deze familie omvat de vloeibaar gemaakte petroleumgassen – hun calorische waarden liggen hoger dan bij aardgas – butaan heeft de hoogste waarde. Deze gassen zijn gecom-mercialiseerd onder de benamingen “Commercieel Butaan” en “Commercieel Propaan” en worden verdeeld in flessen of per tankwagen (opslagtank), niet via een openbaar distributienet.

4.1.2 Categorieën

De toestellen worden ingedeeld in categorieën naargelang de gassoort(en) en de gasdrukken waarvoor zij ontworpen en gekeurd zijn – CE-keurmerk.

De definitie van de verschillende categorieën is vermeld in de norm NBN EN 437. In elk land van de EU zijn, rekening houdend met de plaatselijke distributievoorwaarden (gassoort en bedrijfsdruk), slechts enkele van de gedefinieerde categorieën gecommercialiseerd.

4.1.3 Categorie I

Toestellen van de categorie I zijn ontworpen en gekeurd voor het gebruik van gassen van één enkele familie of één groep. De index duidt aan voor welke familie of groep het toestel geschikt is.

Categorie i2e+ Deze toestellen zijn geschikt voor gassen van de groep e van de tweede familie, de aardgassen, (index 2E) en zij werken, zonder ingreep te doen op het toestel (index +), met een drukpaar (20 mbar of 25 mbar). De eventueel aanwezige gasdrukregelaar mag niet functioneren tussen de twee normale drukken van het drukpaar. Om die reden worden de eventuele regelinrichtingen voor het gasdebiet en/of de luchttoevoer van de brander in de fabriek afgesteld en verzegeld. Het is ten strengste verboden deze verzegeling te verbreken.

Categorie i2e(s) B Toestellen die geschikt zijn voor gassen van de groep e van de tweede familie onder dezelfde voorwaarden als voor de toestellen van categorie I2E+. De toestellen zijn echter voorzien van een gasdrukregelaar die door de fabrikant afgesteld en verzegeld wordt in de stand die overeenstemt met het gebruik van het gas G20 bij 20 mbar. Dit houdt in dat op de kenplaat van het toestel twee nominale vermogens vermeld zijn, een bij het gebruik van L-gas bij 25 mbar en een tweede, hogere waarde, die overeenstemt met het gebruik van H-gas bij 20 mbar.

Page 37: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

37

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen4. indeling van de verBruikstoestellen [ti]

Categorie i2e(r) B Toestellen die geschikt zijn voor gassen van de groep e van de tweede familie onder dezelfde voorwaarden als voor de toestellen van categorie I2E+. De toestellen zijn echter voorzien van een gasdrukregelaar die door de fabrikant afgesteld wordt in de stand die overeenstemt met het gebruik van het gas G 20 bij 20 mbar

Een specifieke afstelling voor het gas G 25 bij 25 mbar mag echter “op de werf” worden uitgevoerd door de installateur, indien de toestellen geïnstalleerd zijn op een net dat permanent gevoed wordt met gas van de groep L (dit impliceert dat het toestel, bij de eventuele aanpassing van het net aan de gassen van de groep H, opnieuw zal moeten worden afgesteld op het nominaal vermogen met G 20 bij 20 mbar). Categorie i2n. Dit zijn toestellen uitsluitend bestemd voor de gassen van de tweede familie bij vaste leveringsdrukken en die zich automatisCh aanpassen aan alle gassen van de tweede familie. De verbranding past zich automatisch aan de Wobbe-index van het gebruikte gas aan.

4.1.4 Categorie II

De toestellen van de categorie II zijn ontworpen voor het gebruik van gassen van twee families.

Categorie ii 2e+3+ toestellen geschikt voor twee families:

• de gassen van de groep E van de tweede familie – onder dezelfde voorwaarden als voor de categorie I2E+;

• de gassen van de derde familie (propaan en butaan) – die zonder ingreep op het toestel (index “+”), werken met een drukpaar (een druk voor butaan en een andere voor propaan) – voor bepaalde typen toestellen is een afstelling van de primaire lucht toegelaten bij overgang van butaan naar propaan en omgekeerd – een gasdrukregelaar is niet toegelaten.

Categorie ii 2e+3B toestellen geschikt voor twee families:

• de gassen van de groep E van de tweede familie – onder dezelfde voorwaarden als voor de categorie I 2E+;

• de gassen van de groep B van de derde familie (butaan), bij de voorgeschreven verbruiksdruk.

in BelgiË mogen enkel toestellen van de Categorie i2e+ oF ÉÉn van de Bovenstaande varianten oP het aardgasnet aangesloten worden !

Page 38: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

38

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

Categorie ii 2e+3P toestellen geschikt voor twee families:

• de gassen van de groep E van de tweede familie – onder dezelfde voorwaarden als voor de categorie I 2E+;

• de gassen van de groep P van de derde familie (propaan), bij de voorgeschreven verbruiksdruk.

4.1.5 Verbruikstoestellen toegelaten in België

Categorie i 2e+ : alle toestellen;

Categorie i 2e(s)B : toestellen met mechanische ondersteuning voor de toevoer van de verbrandingslucht en/of de afvoer van de verbrandingsproducten (bijv. voorgemengde of premix-branders);

Categorie i 2e(r)B : ventilatorbranders; toestellen voorzien van een brander met atmosferische inductie met een vermogen hoger dan 70 kW bestemd voor gebruik in niet-huishoudelijke professionele installaties.

Categorie i2n: alle toestellen;

Categorie ii 2e+3+ , ii2e+3B en ii 2e+3P : kooktoestellen; onafhankelijke verwarmings-toestellen (gaskachels).

4.1.6 Ombouw

Enkel fornuizen, komforen en kachels van deze categorieën mogen door de installateur, met behulp van een door de fabrikant van het toestel geleverde ombouwset, omgebouwd worden van butaan/propaan naar aardgas of omgekeerd.

Alle andere toestellen dienen door de fabrikant of zijn daartoe gemachtigde vertegenwoordiger omgebouwd te worden. Het kenplaatje van het toestel dient steeds aangepast te worden. DE TOESTELCATEGORIE MOET STEEDS VERMELD ZIJN OP DE KENPLAAT VAN HET VERBRUIKSTOESTEL

4. indeling van de verBruikstoestellen [ti]

Page 39: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

39

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

4.2 INDELING VOLGENS DE UITVOERING VAN DE VERBRANDINGSLUCHT-TOEVOER EN (OF) VAN DE AFVOER VAN DE VERBRANDINGSPRODUCTEN – TYPEN

4.2.1 Algemeen

De indeling is conform de norm NBN CR 1749.

De codering van deze indeling bestaat uit: • een 1ste lettercode – A, B of C; • in index: 1 of 2 cijfercodes; • in index – volgende op de cijfercode(s): een 2de lettercode.

4.2.2 1ste Lettercode

Zie indeling verder – toestellen type A, B of C.

4.2.3 Cijfercodes

1ste cijfercode: is gebaseerd op de installatiemogelijkheden van het toestel volgens de uitvoering van de verbrandingsluchttoevoer en de afvoer van de verbrandingsproducten – zie indeling van de B- en C-typen;

2de cijfercode: is gebaseerd op de aanwezigheid en de positie van een ventilator: 1 zonder ventilator in de kring van de verbrandingsproducten of van de verbran-dingsluchttoevoer; 2 met ventilator na de verbrandingskamer (en vóór de trekonderbreker-valwindafleider bij toestellen type B); 3 met ventilator vóór de verbrandingskamer; 4 met ventilator na de trekonderbreker-valwindafleider (bij toestellen type B).

4. indeling van de verBruikstoestellen [ti]

Page 40: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

40

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

4.2.4 2de lettercode

Zie “toestel type B” – index AS, BS of CS – bijkomende beveiligingen bij het gebruik van het toestel.

Voorbeeld: B11BS

• 1ste lettercode = B = toestel type B: toestel dat moet worden aangesloten op een afvoerkanaal en dat zijn verbrandingslucht haalt uit de plaats van opstelling – zie ook verder;

• index - cijfercode = 11 - 1ste cijfercode = 1: toestel van het type B uitgerust met TOB (trekonderbreker-valwindafleider) – zie ook verder; - 2de cijfercode = 1: toestel zonder ventilator – werkend met natuurlijke trek; - 2de lettercode = Bs: toestel van het type B11 uitgerust met een afvoerbeveiliging (bijv. TTB – zie ook verder).

In Hoofdstukken IV en V worden de verschillende typen van toestellen en hun aansluitingswijzen vermeld die momenteel in België toegelaten zijn voor aardgas.

4. indeling van de verBruikstoestellen [ti]

Page 41: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

41

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

4.2.5 Toestel type A

Toestel dat niet is aangesloten op een afvoerkanaal of op een speciale inrichting voor de afvoer van de verbrandingsproducten Het best gekende type A toestel is het gasfornuis (kooktoestel). De keukengeisers van het type a uitgerust met een beveiligingsinrichting die een langdurige werking in een verontreinigde atmosfeer moet verhinderen - atmosfeerbeveiliging genoemd - worden geïdentificeerd met de index “as” (bijv. toestel type A1AS). De keukengeisers van 5 l/min moeten van het type A1AS (of B11BS) zijn:Wasmachines, droogkasten en koelkasten zonder aansluiting op een afvoerkanaal moeten van het type A1AS zijn.

De plaatsing van de toestellen type A wordt behandeld in Hoofdstuk 8.

4.2.6 Toestel type B

Toestel bestemd om te worden aangesloten op een afvoerkanaal waarbij de verbrandings-lucht wordt ontnomen uit de installatieruimte. De toestellen type B worden ook genoemd: “toestellen met open verbrandingsruimte” of “open toestellen”.

De plaatsing van de toestellen type B wordt behandeld in Hoofdstuk 8.

4. indeling van de verBruikstoestellen [ti]

toestel type a1

Dit type mag enkel gebruikt worden in de versie A1AS.

(De benaming A1AS stemt overeen met de vroegere benaming AAS.

Page 42: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

42

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

4.2.7 Toestel type B1

Toestel van het type B uitgerust met een trekonderbreker-valwindafleider in de kring van de verbrandingsproducten.

Een toestel van het type B1, uitgerust met een inrichting die de langdurige werking in een verontreinigde atmosfeer moet verhinderen - atmosfeerbeveiliging genoemd - wordt geïdentifi-ceerd met een bijkomende index “as” (bijv. toestel type B11 AS).

Een toestel van het type B1, uitgerust met een inrichting voor de controle van het terugstromen van de verbrandingsproducten – afvoerbeveiliging genoemd - wordt geïdentificeerd met een bijkomende index “Bs” (bijv. toestel type B11BS). Deze beveiliging kan worden verwezenlijkt door een TTB – Thermische TerugstroomBeveiliging (zie ook 5.2).

Een toestel van het type B1 dat bestemd is om in een vmC-gas installatie (zie verder) te worden opgesteld en dat uitgerust is met een specifieke afvoerbeveiligingsinrichting, wordt geïdentificeerd met een bijkomende index “Cs” (bijv. toestel type B11CS).

4.2.8 Toestel type B2

Toestel van het type B zonder trekonderbreker-valwindafleider in de kring van de verbrandingsproducten.

4. indeling van de verBruikstoestellen [ti]

Page 43: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

43

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

4.2.9 Toestel type B3

Toestel type B zonder trekonderbreker-valwindafleider in dekring van de verbrandings-producten De types B32 en B33 mogen enkel gebruikt worden indien ze aangesloten zijn op een individueel luchtdicht afvoerkanaal voor de verbrandingsproducten werkend met natuurlijke trek. Alle delen van het toestel waarin zich verbrandingsproducten onder druk bevinden zijn volledig omgeven door de delen van het toestel die het voorzien van verbrandingslucht.

De verbrandingslucht wordt rechtstreeks ontnomen uit de opstellingsruimte met behulp van een kanaal dat het afvoerkanaal concentrisch omsluit; de lucht stroomt toe in dit kanaal via specifieke openingen in de mantel ervan.

4.2.10 Toestel type B4

Toestel type B uitgerust met een trekonderbreker-valwindafleider in de kring van de verbrandingsproducten, dat bestemd is om met behulp van zijn afvoerkanaal voor de verbrandingsproducten te worden aangesloten op zijn eindstuk voor afvoer van de verbrandingsproducten. Het afvoersysteem moet conform zijn met dat beschreven door de fabrikant in zijn installatie-voorschriften en bestaat uit een kanaal voor afvoer van de verbrandingsproducten en een eindstuk – dit geheel moet een Ce-keurmerk hebben.

4. indeling van de verBruikstoestellen [ti]

toestel type B4

Dit type mag enkel gebruikt worden met bijkomende beveiliging AS, BS of CS

Page 44: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

44

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

4.2.11 Toestel type BP

Toestel type B zonder trekonderbreker-valwindafleider in de kring van de verbrandings-producten bestemd om te worden aangesloten op een systeem voor afvoer van de verbrandingsproducten dat ontworpen is om te werken in overdruk. De index P wordt uitsluitend gebruikt indien de installatie van het toestel, uitgevoerd conform de instructies van de fabrikant en met een afvoerkanaal voor de verbrandingsproducten door hem voorgeschreven, inhoudt dat dit afvoerkanaal in overdruk werkt. Momenteel komen de typen B22P en B23P voor.

4.2.12 Toestel type C

Toestel met gesloten verbrandingsruimte waarvan de kring van de verbrandingsproducten hermetisCh gesloten is t.o.v. de opstellingsruimte. De toestellen type C worden ook “gesloten toestellen” genoemd. De plaatsing van de toestellen type C en de toestellen van dit type toegelaten in België worden behandeld in Hoofdstuk 3. Momenteel maakt de Europese norm melding van 9 verschillende C-typen – C1 t.e.m. C9.

4.2.13 Besluit

Elk nieuw geïnstalleerd toestel moet bestemd zijn voor het Belgisch distributienet (d.w.z. op het kenplaatje de aanduiding dragen “Land van bestemming: BE”), drager zijn van het Ce-keurmerk en geschikt zijn voor :• het gedistribueerde gas en de overeenstemmende gasdruk,

d.w.z. dat het toestel ontworpen is voor het gebruik van de gassen van de tweede familie (aardgassen) toegelaten in België;

• de toevoer van verbrandingslucht; • het afvoerkanaal voor de verbrandingsproducten.

4. indeling van de verBruikstoestellen [ti]

Page 45: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

45

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

5.1 Atmosfeerbeveiliging

typeaanduiding: bijkomende index as;

Voorbeeld:

- keukengeiser 5 l/min type A1AS;

- decoratieve gaskachel type B11AS.

Ter herinnering: Bij toestellen type A1AS komen de verbrandingsproducten in de opstellingsruimte terecht. Ze worden niet via een afvoerkanaal afgevoerd. Om ongevallen bij oneigenlijk gebruik te voorkomen, hebben de fabrikanten toestellen ontworpen die automatisch in veiligheid vallen wanneer de omgevingslucht te sterk bezoedeld is en/of de warmtewisselaar vervuild is. Deze beveiliging wordt “atmosfeerbeveiliging” genoemd en zij moet de vorming van CO voorkomen.

Deze atmosfeerbeveiliging waarschuwt de gebruiker en verplicht hem hetzij de opstellingsruimte te verluchten, hetzij de warmtewisselaar vrij te maken, vooraleer hij het toestel opnieuw kan gebruiken.

5. Beveiligingen voor oPen gastoestelen

5. BEVEILIGINGEN VOOR OPEN GASTOESTELLEN

Page 46: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

46

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen 5. Beveiligingen voor oPen gastoestelen

5.2 Thermische terugstroombeveiliging (TTB)

typeaanduiding: bijkomende index BS; Voorbeeld:

• CV-ketel type B11BS; • gaskachel type B11BS.

Bij dit type toestel wordt de correcte afvoer van de verbrandingsproducten langs het afvoerkanaal gecontroleerd.

Om te beletten dat verbrandingsproducten zich via de trekonderbreker-valwindafleider in de opstellingsruimte zouden kunnen verspreiden, wordt de temperatuur van de tertiaire lucht aan de inlaat van de trekonderbreker gecontroleerd met een thermisch element (Klixon, voeler, NTC, …).

wanneer de afvoer normaal verloopt wordt aan de trekonderbreker-valwindafleider tertiaire lucht uit de opstellingsruimte aangezogen en bijgemengd met de verbrandingsproducten. Op deze plaats heerst dus normaal een temperatuur die niet veel hoger ligt dan deze van de omgevingslucht.

Wanneer de afvoer niet correct verloopt, ontstaat er terugslag en zal aan de trekonderbreker-valwindafleider geen lucht aangezogen worden naar het afvoerkanaal toe maar zullen verbrandingsproducten in de opstellingsplaats gestuwd worden. Hierdoor ontstaat ter plaatse een sterke temperatuurstijging. Deze wordt door het thermisch element, dat in serie geplaatst is met de thermokoppelbeveiliging, gedetecteerd (vandaar de naam TTB : Thermische Terugstroombeveiliging). De gastoevoer wordt onmiddellijk onderbroken en het toestel wordt veiligheid gesteld.

Na enkele minuten wachten kan het toestel weer worden gebruikt. Indien de oorzaak van de terugslag (bijv. verstopt afvoerkanaal) niet weggenomen is, zal het toestel zich weer in veiligheid stellen. Bij herhaalde werking van de beveiliging is het dus noodzakelijk de oorzaak ervan op te sporen en aan het euvel te verhelpen.

Page 47: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

47

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen5. Beveiligingen voor oPen gastoestelen

nuttige tip: vooraleer een toestel met controle inrichting van de afvoer van de verbrandingsproducten (type B11BS) te installeren, controleer eerst of luchtaanvoer en afvoer van de verbrandingsproducten perfect werken! Vergelijk de kosten voor het eventueel verbeteren van de afvoer met de meerkost voor een C-toestel (na onderzoek van de plaatsingsmogelijkheid van zulk toestel).

het is aBsoluut verBoden deze veiligheid (zoals trouwens elke beveiliging op een toestel) buiten dienst te stellen.

Page 48: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013
Page 49: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

49

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen6. samenvatting [mti]

Om de verbrandingsreactie te starten en op een gecontroleerde manier te onderhouden, dienen tegelijkertijd:

• het gas en de verbrandingslucht in de juiste verhoudingen gemengd tot een homogeen mengsel;

• dit mengsel op de juiste ontstekingstemperatuur te worden gebracht.

De hoeveelheid toegevoegde verbrandingslucht is bepalend voor het type verbranding: theoretische verbranding, verbranding met luchtovermaat of met tekort aan lucht, onvolledige verbranding. Het vlambeeld wordt eveneens beïnvloed door de aanwezige hoeveelheid verbrandingslucht (gele en blauwe vlam).

De bij de verbranding vrijgekomen warmte heeft 2 verschillende calorische waarden al naargelang men de in de verbrandingsgassen aanwezige waterdamp al dan niet herleidt tot water.

De verbruikstoestellen worden ingedeeld volgens de gassoort die ze gebruiken (categorie) of volgens de uitvoering van de verbrandingsluchttoevoer / afvoer van de verbrandings-producten (type).

AS en BS zijn bijkomende beveiligingen.

Veiligheid: de verbranding moet gebeuren onder omstandigheden die het ontstaan van het giftige Co-gas uitsluiten.

6. SAMENVATTING [MTI]

Page 50: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013
Page 51: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

51

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

7. AFVOER VAN DE VERBRANDINGSPRODUCTEN, TOEVOER VAN VERBRANDINGSLUCHT EN VENTILATIE VAN DE OPEN GASTOESTELLEN

dit hoofdstuk handelt over: • de afvoer van de verbrandingsproducten van de open

toestellen gevoed met aardgas en de toevoer van lucht nodig voor de goede werking van deze toestellen in:

• nieuw opgerichte gebouwen; • vernieuwde gebouwen met aanpassing van de gasinstallatie

en/of het afvoersysteem voor de verbrandingsproducten; • bestaande gebouwen bij het plaatsen van een bijkomend

toestel of het vervangen van een bestaand toestel.

Indien het nominale vermogen van de warmtegenerator(en) opgesteld in een stooklokaal groter dan of gelijk aan 70 kw is, dient dit stooklokaal te beantwoorden aan de voorschriften van de norm nBn B61-001 uitgezonderd indien de generator(en) uitsluitend bestemd is (zijn) om deze ruimte te verwarmen. Indien het nominale vermogen van de warmtegenerator(en) opgesteld in een stooklokaal kleiner is dan 70 kw maar groter dan 30 kw, wordt dit stooklokaal beschouwd als een technisch lokaal en dient het te beantwoorden aan de norm nBn B61-002, uitgezonderd indien:

• ofwel de generator(en) uitsluitend bestemd is (zijn) om deze ruimte te verwarmen;

• ofwel alle toestellen van het type C zijn; • ofwel het een eengezinswoning betreft.

7. AFVOER VAN DE VERBRANDINGSPRODUCTEN, TOEVOER VAN VERBRANDINGSLUCHT EN VENTILATIE VAN DE OPEN GASTOESTELLEN

Page 52: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

52

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

stooklokaal Elke opstellingsruimte waarin één of meer warmtegeneratoren zijn opgesteld.

warmtegenerator Verbrandingstoestel dat warmte opwekt voor de verwarming van gebouwen en/of de productie van sanitair warm water. De door de generator bereide fluïda zijn: warme lucht, warm water of een andere warmtedrager.

technisch lokaal Stooklokaal dat installaties bevat die vast verbonden zijn met het gebouw of toestellen met een nominaal vermogen dat groter is dan 30 kW en kleiner dan 70 kW, dat enkel toegankelijk is voor de personen belast met de bediening, het toezicht, het onderhoud of de herstelling van deze installaties of toestellen en conform de norm NBN B61-002 is. stookplaats Stooklokaal dat installaties bevat die vast verbonden zijn met het gebouw of toestellen met een nominaal vermogen dat groter is dan of gelijk aan 70 kW en conform de norm NBN B61-001 is.

NBN D51-003 Technische- en veiligheidseisen voor open en gesloten gastoestellen voor wat betreft:

- de toevoer van verbrandingslucht; - de afvoer van de verbrandingsproducten; - de ventilatie van de opstellingsruimte.

NBN B61-001 Stookplaatsen en schoorstenen. Luchttoevoer en Afvoer verbrandingsproducten. Bouwkundige eisen.

NBN B61-002 Centrale verwarmingsketels met een nominaal vermogen kleiner dan 70 kW. Voorschriften voor hun opstellingsruimte, luchttoevoer en afvoer van de verbrandingsproducten.

7. AFVOER VAN DE VERBRANDINGSPRODUCTEN, TOEVOER VAN VERBRANDINGSLUCHT EN VENTILATIE VAN DE OPEN GASTOESTELLEN

Page 53: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

53

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

8. TOEVOER VAN VERBRANDINGSLUCHT EN VENTILATIE VAN DE OPSTELLINGSRUIMTEN VAN OPEN VERBRANDINGSTOESTELLEN

8.1 Toevoer van verbrandingslucht

8.1.1 Algemeen [MTI]

[NBN D51-003 § 5.2.1.1] Er is zuurstof en dus lucht nodig voor de verbranding van aardgas. De verbruikte lucht moet voortdurend aangevuld worden opdat er geen tekort zou ontstaan. Bij open toestellen voorzien van een trekonderbreker-valwindafleider is er bovendien verdunningslucht (tertiaire lucht) nodig. Onvoldoende toevoer van lucht kan oorzaak zijn van het slecht functioneren van het afvoersysteem en eventueel terugslag van de verbrandingsproducten tot gevolg hebben. → De luchttoevoer moet permanent (= niet afsluitbaar) en

voldoende groot zijn. → Een zelfde opening mag niet tegelijk als toevoer en afvoer van

lucht gebruikt worden uitgezonderd indien de opstellingsruimte een kelderlokaal is voorzien van een keldergat.(4)

8.1.2 Opstellingsruimten waar een luchttoevoeropening

moet voorzien zijn [TI]

Een toevoeropening voor buitenlucht is voorzien in elke opstellingsruimte van een open toestel.

algemene regel De toevoer van de verbrandingslucht gebeurt:

• rechtstreeks van buiten via een toevoeropening; • via een luchttoevoerkanaal(5)

(4) Zie ook 8.1.5(5) Zie ook 8.1.6

8. TOEVOER VAN VERBRANDINGSLUCHT EN VENTILATIE VAN DE OPSTELLINGSRUIMTEN VAN OPEN VERBRANDINGSTOESTELLEN

Page 54: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

54

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

Uitzondering Indien het geïnstalleerde vermogen = 30 kw is en het een bestaand gebouw betreft mag de toevoer van de verbrandingslucht gebeuren:

• rechtstreeks van buiten via een toevoeropening; • via een toevoeropening rechtstreeks naar buiten + één

doorstroomopening; • via een toevoeropening rechtstreeks naar buiten + twee

doorstroomopeningen in serie.

Deze afwijking van de algemene regel geldt enkel in één van de volgende gevallen:

• bij het vervangen een toestel type A door een toestel type A of B;

• bij het vervangen van een toestel type B door een ander toestel type B;

• bij het plaatsen van een bijkomend toestel, dat geen centrale verwarmingsketel is, en waarvan de opstellingsruimte geen slaapkamer, badkamer, stortbadruimte of opschikkamer is.

NOOT: Bij het berekenen van het geïnstalleerd nominaal vermogen wordt rekening gehouden met elk van de geïnstalleerde toestellen in de opstellingsruimte en in de ruimten voorzien van een doorstroomopening, met uitzondering van de kooktoestellen.

doorstroomopening Niet afsluitbare permanente opening waardoor de lucht vrij van de ene naar de andere binnenruimte kan stromen, zonder afsluitinrichting. Een doorstroomopening kan alleen voorkomen hetzij in binnenwanden hetzij in binnendeuren of er rond.

De uitzondering geldt dus niet: • indien het opgestelde vermogen > 30 kW is; • bij het plaatsen van een nieuwe gasinstallatie in een

bestaand of nieuw gebouw; • indien het een andere vervanging of bijplaatsing betreft dan

die welke hiervoor vermeld zijn.

MAAR!Bij het vervangen van een Cv-ketel in een bestaande installatie is het wel toegelaten gebruik te maken van doorstroomopeningen.

8. TOEVOER VAN VERBRANDINGSLUCHT EN VENTILATIE VAN DE OPSTELLINGSRUIMTEN VAN OPEN VERBRANDINGSTOESTELLEN

Page 55: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

55

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

8.1.3 Plaats waar de luchttoevoeropeningen moeten

worden aangebracht [TI]

[NBN D51-003 5.2.1.3] De luchttoevoeropeningen moeten niet aFsluitBaar zijn.

Voor een toestel type a moet de luchttoevoeropening beneden in de opstellingsruimte uitmonden ((bijv. 10 cm boven het peil van de vloer).

Voor een toestel type B mag de luchttoevoeropening zowel aan de onder- als de bovenzijde van de opstellingsruimte uitmonden.

De luchttoevoeropeningen moeten zo worden geplaatst dat zij geen hinder vormen voor de bewoners (geluid en tocht)

Toevoeropening van verbrandingslucht via een doorstroomopening, VERBODEN voor een CV-installatie in een nieuwbouw of renovatie

8. TOEVOER VAN VERBRANDINGSLUCHT EN VENTILATIE VAN DE OPSTELLINGSRUIMTEN VAN OPEN VERBRANDINGSTOESTELLEN

Toevoeropening en doorstroomopening (en)

1toevoeropening direct naar buiten

2 en 3doorstroomopeningen

Page 56: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

56

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

8.1.4 Minimale doorlaat van de luchttoevoer- en

doorstroomopeningen [TI]

[NBN D51-003 § 5.2.1.4 + NBN B61-002 § 6.2] De doorlaat van de luchttoevoer rechtstreeks vanuit de buitenlucht is dezelfde als die van de eventuele doorstroomopeningen (één of twee). Zij wordt bepaald op basis van de gegevens van Tabel 3 maar mag nooit kleiner zijn dan 50 cm². Wanneer de luchttoevoer geschiedt via één of twee doorstroomopeningen, moeten de luchttoevoer- en de doorstroomopeningen de minimale doorlaat hebben van de overeenkomende kolom van Tabel. 3.

Indien de opstellingsruimte voor industriële doeleinden gebruikt wordt en een volume van minstens 1000 m³ heeft, mag de toevoer van verbrandingslucht worden verzekerd door permanente openingen (bijv. openingen in geprofileerde wandpanelen) met een doorlaat die overeenkomt met minimum 6 cm² per kw geïnstalleerd totaal nominaal vermogen, zowel in nieuwe als bestaande gebouwen.

Tabel 3 - doorlaat van de luchttoevoer per type van ventilatie

Type toestel

Doorlaat van elke opening per type van ventilatie cm²/ kW

Bestaand gebouw (a)Nieuw of

vernieuwd gebouw (a)

Luchttoevoer-opening direct

naar buiten

Luchttoevoer-opening en één

doorstroom-opening (twee openingen in

het totaal)

Luchttoe-voer–opening

en twee doorstroom-

openingen (drie openingen in

het totaal)

Luchttoevoer-opening direct

naar buiten

A 13 18 23 13

B1 6 8 10 6

B2 3 4 5 3

De voorwaarden van 8.1.2 zijn van toepassing

8. TOEVOER VAN VERBRANDINGSLUCHT EN VENTILATIE VAN DE OPSTELLINGSRUIMTEN VAN OPEN VERBRANDINGSTOESTELLEN

Page 57: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

57

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

Enkele rekenvoorbeelden:

afbeelding 32

8. TOEVOER VAN VERBRANDINGSLUCHT EN VENTILATIE VAN DE OPSTELLINGSRUIMTEN VAN OPEN VERBRANDINGSTOESTELLEN

Page 58: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

58

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

8. TOEVOER VAN VERBRANDINGSLUCHT EN VENTILATIE VAN DE OPSTELLINGSRUIMTEN VAN OPEN VERBRANDINGSTOESTELLEN

Page 59: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

59

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

Het totaal opgestelde nominaal vermogen is groter dan 30 kW. Het is dus niet toegelaten gebruik te maken van doorstroomopeningen.

uitzonderingen Bij gebrek aan een niet afsluitbare opening mag de lucht toegevoerd worden door een blijvende uitsparing aangebracht aan de onderzijde van een toegangsdeur op voorwaarde dat de hoogte ervan minstens 2,5 cm bedraagt en de oppervlakte minstens 150 cm² is.

De luchttoevoeropening moet minimum 150 cm² zijn in de volgende twee gevallen:

• het gaat om een toestel van het type A1AS; • het gaat om een toestel type B, geplaatst in een slaapkamer,

badkamer, stortbadruimte of opschikkamer dat vervangen wordt door een toestel van hetzelfde type.

8. TOEVOER VAN VERBRANDINGSLUCHT EN VENTILATIE VAN DE OPSTELLINGSRUIMTEN VAN OPEN VERBRANDINGSTOESTELLEN

Page 60: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

60

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

8.1.5 Verbruikstoestel opgesteld in een kelderruimte [TI]

[NBN D51-003 § 5.2.1.1] Een zelfde opening mag tegelijk als toevoer en afvoer van de lucht worden gebruikt voor een zelfde ruimte indien deze opening één enkel keldergat is, aangebracht in het hoogste gedeelte van die ondergrondse opstellingsruimte en voor zover aan de volgende twee voorwaarden voldaan is:

• de diepte van de opstellingsruimte, gemeten vanaf de buitenmuur waarin zich het keldergat bevindt, is niet groter dan 5 m;

• de vrije oppervlakte van het keldergat bedraagt minstens 5-maal zoveel als bepaald in 8.1.4 en tabel 3.

Verbruikstoestel opgesteld in een kelderruimte(At = de in tabel 3 voorziene minimum doorlaat)

8. TOEVOER VAN VERBRANDINGSLUCHT EN VENTILATIE VAN DE OPSTELLINGSRUIMTEN VAN OPEN VERBRANDINGSTOESTELLEN

Page 61: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

61

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

8.1.6 Toevoer van verbrandingslucht via een kanaal [TI]

De verbrandingsluchttoevoer mag met behulp van een kanaal verwezenlijkt worden. Dit kanaal mag zowel horizontaal als verticaal lopen en als dusdanig één of meer lokalen doorkruisen. Bij een verticaal kanaal mag de verbrandingslucht:

• langs de onderzijde van buitenuit worden aangezogen; de opening voor luchtinname moet zich in de open lucht bevinden en gesitueerd zijn in een gevelvlak dat grenst aan het dakvlak waarin het bijhorende afvoerkanaal van de verbrandingsproducten uitmondt.

• Via het dak (in de overdrukzone) worden aangezogen op voorwaarde dat het kanaal bovenaan op het uiteinde voorzien is van een kruiskap en het kanaal aan de onderzijde doorloopt tot op een hoogte van 30 à 50 cm van de vloer van de opstellingsruimte.

8. TOEVOER VAN VERBRANDINGSLUCHT EN VENTILATIE VAN DE OPSTELLINGSRUIMTEN VAN OPEN VERBRANDINGSTOESTELLEN

Aangrenzende dak- en gevelvlakken

Kruiskap

Page 62: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

62

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

het gebruikte kanaal:

• is niet afsluitbaar, d.w.z. het mag geen voorzieningen hebben die toelaten het af te sluiten: bijv. geen rooster met beweegbare delen;

• is luchtdicht ten opzichte van de ruimten die het doorkruist(6) • heeft gladde wanden.

De minimale doorlaat is functie van de lengte en het aantal bochten van het kanaal en van het geïnstalleerd nominaal vermogen.

Hij wordt berekend volgens de norm NBN B61-001 of NBN B61-002 derwijze dat, in het geval van ketels met natuurlijke trek, het drukverlies in het kanaal beperkt blijft tot 3Pa. Bij andere ketels moet men bij de berekening rekening houden met de karakteristieken van de ventilator.

Deze bepalingen gelden ook voor een horizontaal toevoerkanaal.

(6) drukklasse N1 – zie NBN B61-002 §.7.2.1.2 en tabel 3

Dit type verticaal toevoerkanaal is VERBODEN

8. TOEVOER VAN VERBRANDINGSLUCHT EN VENTILATIE VAN DE OPSTELLINGSRUIMTEN VAN OPEN VERBRANDINGSTOESTELLEN

Page 63: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

63

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

1: toevoeropening2: doorstroomopening3: afvoeropening4: dakuitmonding

8.2 Ventilatie van de opstellingsruimten voor verbruikstoestellen [TI]

8.2.1 Algemeen

[NBN D51-003 § 5.2.2] Alle ruimten waarin een verbruikstoestel is opgesteld moeten geventileerd zijn, uitgezonderd wanneer het één van de volgende toestellen betreft:

• een toestel type C dat geen centraleverwarmingsketel is(7) • een gasfornuis; • een inbouwkookplaat; • een huishoudelijke of artisanale oven; • een komfoor of een artisanale brander, o.a. Bunsenbrander.

8.2.2 Natuurlijke toevoer- en natuurlijke afvoerventilatie

– systeem A

[NBN D51-003 § 5.2.2.1 + NBN B61-002 § 5.2.1]

(7) zie hoofdstuk 12

8. TOEVOER VAN VERBRANDINGSLUCHT EN VENTILATIE VAN DE OPSTELLINGSRUIMTEN VAN OPEN VERBRANDINGSTOESTELLEN

Page 64: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

64

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

8.2.3 Onderventilatie

[NBN B61-002 § 5.1] Voor de toestellen met open verbrandingskring moet er steeds een opening voor toevoer van verbrandingslucht aanwezig zijn. Deze opening mag ook worden beschouwd als toevoeropening voor de ventilatielucht; in dit geval moet er geen bijkomende opening voorzien worden.

8.2.4 Bovenventilatie

[NBN B61-002 § 5.2.1] De bovenventilatie (afvoer van de verontreinigde lucht) moet voldoen aan de volgende eisen:

De doorlaat is minimaal 1/3 van de doorlaat van de luchttoevoer met een minimum van 50 cm²;

a). Indien de bovenventilatie een OPENING is, dan: • bevindt deze zich in het hoogste gedeelte van de

opstellingsruimte en mondt rechtstreeks uit in de open lucht; • moet deze openingsteeds steeds hoger liggen dan het

niveau van de uitlaat van de eventueel aanwezige toestellen type A;

• moeten de toevoeropening voor onderventilatie, de uitmonding van de boven- ventilatie en de uitmonding van het afvoerkanaal van de verbrandingsproducten zich in aangrenzende dak- en gevelvlakken bevinden.

8. TOEVOER VAN VERBRANDINGSLUCHT EN VENTILATIE VAN DE OPSTELLINGSRUIMTEN VAN OPEN VERBRANDINGSTOESTELLEN

De bovenventilatie is een opening

Page 65: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

65

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

b). Indien de bovenventilatie een KANAAL is dan: • bevindt zich de opening van dit kanaal hoger dan het niveau

van de uitlaat van de eventueel opgestelde toestellen type A – minimaal hoger dan 1,80 m boven de vloer van de opstellingsruimte;

• moet het kanaal stijgend zijn over zijn ganse lengte – verticaal en zonder versleping;

• moet de minimale doorlaat gelijk zijn aan de doorlaat van de toevoer van de verbrandingslucht;

• moet de uitmonding van het kanaal op het dak op een niveau liggen dat lager is dan dat van de uitmonding van het afvoerkanaal van de verbrandingsproducten en mag zich niet in een zone bevinden die in statische overdruk is

• moeten de gebruikte materialen en hun verbindingen zo zijn dat de dichtheid verzekerd is en dat zij weerstaan aan alle inwerkingen waaraan ze kunnen zijn blootgesteld;

• mag het kanaal niet dienen als verluchting van een andere dan de opstellingsruimte.

De toevoeropeningen en de uitmondingen vn het ventilatiekanaal en het kanaal voor de afvoer van de verbrandingsproducten moeten in aangrenzende dak- en gevelvlakken liggen

8. TOEVOER VAN VERBRANDINGSLUCHT EN VENTILATIE VAN DE OPSTELLINGSRUIMTEN VAN OPEN VERBRANDINGSTOESTELLEN

Page 66: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

66

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

c). Indien de bovenventilatie een AFVOERKANAAL VOOR VERBRANDINGSPRODUCTEN is, dan:

• mogen enkel verbruikstoestellen op aardgas type B1*BS op dit kanaal zijn aangesloten; slechts één centrale verwarmingsketel van dit type;

• moeten de toevoeropening voor de onderventilatie en de uitmonding van het afvoerkanaal van de verbrandingsproducten zich in aangrenzende dak- en gevelvlakken bevinden

VOOR CV-KETELDe instromingsopening van de TOB moet zich bevinden op minstens 2/3 van de hoogte boven de vloer van de opstellingsruimte

8.2.5 Mechanische ventilatie

[NBN B61-002 § 5.1] Wanneer de ventilatie van de opstellingsruimte mechanisch geschiedt moet het ventilatiedebiet minimum 7 l/s (25,2 m³/h) zijn.

8. TOEVOER VAN VERBRANDINGSLUCHT EN VENTILATIE VAN DE OPSTELLINGSRUIMTEN VAN OPEN VERBRANDINGSTOESTELLEN

Page 67: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

67

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

8.3 Voorschriften die toelaten wisselwerkingen te vermijden tussen mechanische ventilatievoorzieningen en de opgestelde open verbruikstoestellen [TI]

8.3.1 Algemeen

Een toestel type B zonder ventilator mag in een stooklokaal opgesteld worden voor zover er geen rechtstreekse verbinding bestaat tussen deze opstellingsruimte en het gedeelte van het gebouw dat mechanisch geventileerd is.

Na de installatie van het toestel moet zijn goede werking worden nagegaan en dit terwijl het ventilatiesysteem gebruikt wordt onder de minst gunstige omstandigheden, bijv. bij maximaal nominaal vermogen.

Wanneer een gebouw mechanisch geventileerd is dienen de hierna volgende bijzondere eisen gerespecteerd te worden voor de toestellen type A of B.

8. TOEVOER VAN VERBRANDINGSLUCHT EN VENTILATIE VAN DE OPSTELLINGSRUIMTEN VAN OPEN VERBRANDINGSTOESTELLEN

Page 68: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

68

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

8.3.2 Mechanische toevoer- en natuurlijke

afvoerventilatie – systeem B

[NBN B61-002 § 5.3.1]

1: toevoermond2: doorstroomopening3: afvoeropening4: dakuitmonding afvoer5: ventilator

6: dakuitmonding toevoer

Hoewel de norm NBN D51-003 geen beperkingen aangeeft voor huishoudelijke toestellen type A en type B, andere dan centrale verwarmingsketels, leert de praktijk dat men in dergelijke ruimten enkel kookfornuizen type A1 en gastoestellen type B22 (bijv. geiser) kan opstellen. Andere toestellen type A en B zijn af te raden.

Een centrale verwarmingsketel opgesteld in een aldus geventileerde ruimte mag enkel van het type B2* zijn.

8. TOEVOER VAN VERBRANDINGSLUCHT EN VENTILATIE VAN DE OPSTELLINGSRUIMTEN VAN OPEN VERBRANDINGSTOESTELLEN

Page 69: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

69

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

8.3.3 Mechanische afvoer- en natuurlijke

toevoerventilatie (systeem C) OF mechanische toe- en

afvoerventilatie (systeem D)

[NBN B61-002 § 5.3.2]

systeem CMechanische afvoer- en natuurlijke toevoerventilatie

1: toevoeropening2: doorstroomopening3: afvoermond: 4: ventilator

5: dakuitmonding afvoer

8. TOEVOER VAN VERBRANDINGSLUCHT EN VENTILATIE VAN DE OPSTELLINGSRUIMTEN VAN OPEN VERBRANDINGSTOESTELLEN

Page 70: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

70

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

8. TOEVOER VAN VERBRANDINGSLUCHT EN VENTILATIE VAN DE OPSTELLINGSRUIMTEN VAN OPEN VERBRANDINGSTOESTELLEN

systeem dMechanische toe- en afvoerventilatie

1: toevoermond2: doorstroomopening3: kanaal4: ventilator5: dakuitmonding afvoer6: toevoerrooster afvoermond

Page 71: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

71

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

Enkel de volgende vier mogelijkheden zijn toegelaten.

a). Toestellen type A: • aan te bevelen: ENKEL voor A1 kookfornuis; • dit type toestel mag opgesteld voor zover er een afvoermond

van de mechanische ventilatie in de opstellingsruimte aanwezig is;

• de installatie van het toestel moet conform 9.2 zijn.

b). Toestellen type B met ventilator voor afvoer van de verbrandingsproducten of voor toevoer van de verbrandingslucht:

• huishoudelijke verbruikstoestellen andere dan centrale verwarmingsketels: B14BS , B22P of B23P; - centrale verwarmingsketels moeten van het type B2* zijn;

• de toestellen moeten geïnstalleerd worden conform de specifieke eisen van het type;

• het aansluitkanaal moet van het luchtdichte type zijn – drukklasse P1 – en aangesloten worden op een individueel luchtdicht afvoerkanaal;

• de werking van de brander dient ondergeschikt te zijn aan het luchtdebiet dat ontstaat door de ventilator(8)

(8) Zie ook 9.6.1

Voorbeeld van een centrale verwarmingsketel in de situatie b)

8. TOEVOER VAN VERBRANDINGSLUCHT EN VENTILATIE VAN DE OPSTELLINGSRUIMTEN VAN OPEN VERBRANDINGSTOESTELLEN

Page 72: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

72

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

c). Afvoer van de verbrandingsproducten met ventilator onafhankelijk van het toestel, in een gebouw met mechanische ventilatie:

• de installatie moet conform 9.6.1 zijn.

d). Toestel waarvan de afvoer van de verbrandingsproducten in combinatie is met de collectieve mechanische ventilatie van het gebouw (vmC-gas):

• de installatie moet conform 9.6.2 zijn.

8. TOEVOER VAN VERBRANDINGSLUCHT EN VENTILATIE VAN DE OPSTELLINGSRUIMTEN VAN OPEN VERBRANDINGSTOESTELLEN

Voorbeeld van een centrale verwarmingsketel in de situatie d)

Page 73: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

73

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

8.3.4 Dampkap, droogkast en andere gelijksoortige

apparaten uitgerust met afzuigsystemen naar buiten

[NBN D51-003 § 5.2.3.3 + NBN B61-002 § 5.4.2 + § 5.4.3] Indien opstellingsruimten mogelijk in onderdruk geplaatst worden door het gebruik van een dampkap, een droogkast of een ander apparaat met een gelijksoortig afvoersysteem naar buiten, zijn enkel de vier mogelijkheden van 8.3 toegelaten met de bijkomende voorwaarde om te zorgen voor een luchttoevoeropening, direct van buiten, met een doorlaat van minimum 160 cm² per 100 m³/h afgezogen lucht. In praktijk betekent dit:

• een dampkap met een breedte van 60 cm zuigt ongeveer 350 m³/h lucht af → extra luchttoevoer nodig van 350 m³/h x 160 cm²/ 100 m³/h = 560 cm²

• een dampkap met een breedte van 90 cm zuigt ongeveer 500 m³/h lucht af → extra luchttoevoer nodig van 500 m³/h x 160 cm²/ 100 m³/h = 800 cm².

→ DIT IS DUIDELIJK GEEN PRAKTISCHE OPLOSSING.

c). Afvoer van de verbrandingsproducten met ventilator onafhankelijk van het toestel, in een gebouw met mechanische ventilatie:

• de installatie moet conform 9.6.1 zijn.

d). Toestel waarvan de afvoer van de verbrandingsproducten in combinatie is met de collectieve mechanische ventilatie van het gebouw (vmC-gas):

• de installatie moet conform 9.6.2 zijn.

8. TOEVOER VAN VERBRANDINGSLUCHT EN VENTILATIE VAN DE OPSTELLINGSRUIMTEN VAN OPEN VERBRANDINGSTOESTELLEN

Page 74: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

74

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen 8. toevoer van verBrandingsluCht en ventilatie van de oPstellingsruimten van oPen verBrandingstoestellen

Wisselwerking tussen een dampkap en de afvoer van een open toestel

8. TOEVOER VAN VERBRANDINGSLUCHT EN VENTILATIE VAN DE OPSTELLINGSRUIMTEN VAN OPEN VERBRANDINGSTOESTELLEN

Page 75: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

75

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen 9. aFvoer van de verBrandingsProduCten

9.1 Algemeen [TI]

[NBN D51-003 § 5.3 + NBN B61-002 § 7.1.1]

Alle toestellen zijn verplicht aangesloten op een afvoerkanaal voor verbrandingsproducten.

uitzonderingen: a) toestel van het type C; b) fornuis, inbouwkookplaat, huishoudelijke en artisanale oven,

komfoor en artisanale brander o.a. Bunsenbrander; c) keukengeiser van het type A1AS geïnstalleerd met het oog op een

onderbroken gebruik; d) huishoudelijke wasmachine en wasdroger van het type A1AS met

een nominaal vermogen beperkt tot 10 kW, evenals koelkast. De afvoer van de verbrandingsproducten van de toestellen hierboven vermeld onder b tot d moet voldoen aan de voorschriften van 9.2.

Alle centrale verwarmingsketels met open verbrandingskring moeten aangesloten worden op een afvoerkanaal. Deze eis is niet van toepassing voor ketels met gesloten verbrandingskring waarvan de afvoer van de verbrandingsproducten inherent deel uitmaakt van de ketel.

de afvoer van de verbrandingsproducten omvat twee delen: • een aansluitkanaal; • een afvoerkanaal.

De elektrische continuïteit van de metalen delen van de afvoersystemen van de verbrandingsproducten moet verzekerd zijn. De metalen delen dienen daartoe op een zelfde elektrisch potentiaal gebracht te worden als al de andere metalen structuren van het gebouw, uitgenomen die delen die elektrisch geïsoleerd of elektrisch beschermd zijn. De installatie mag nooit dienst doen als aarding voor een andere installatie of voor een elektrisch toestel.

9. AFVOER VAN DE VERBRANDINGSPRODUCTEN

Page 76: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

76

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

9.2 Afvoer van de verbrandingsproducten van toestellen type A [TI]

[NBN D51-003 § 5.3.2]

De bepalingen van 8.2 in verband met de ventilatie van de opstellingsruimten zijn van toepassing.

een opening of een kanaal voor bovenventilatie, in rechtstreeks contact met de buitenlucht, is voorzien in elke opstellingsruimte van een keukengeiser van het type A1AS met onderbroken werking. De afvoeropening of de opening van het kanaal voor bovenventilatie heeft een vriJe doorlaat van minstens 150 cm².

Geen enkele hindernis mag het zicht in rechte lijn belemmeren tussen de afvoeropening van het toestel en de afvoeropening of de opening van het kanaal voor bovenventilatie van de opstellingsruimte.

9. AFVOER VAN DE VERBRANDINGSPRODUCTEN

Luchttoevoer en afvoer van een keukengeiser type A1AS

Page 77: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

77

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

9.3 Afvoer van de verbrandingsproducten van toestellen type B door natuurlijke trek

[NBN D51-003 § 5.3.1]

9.3.1 Materiaaleisen voor aansluit- en afvoerkanalen [TI]

Alvorens de eisen te behandelen in verband met de opbouw en de plaatsing van de afvoer- en aansluitkanalen, gaan we na welke materialen dienen gebruikt te worden.

De eigenschappen van de verbrandingsproducten van de verbruikstoestellen bepalen de keuze van het aansluit- en afvoerkanaal: temperatuur, druk, chemische samenstelling, condensvorming, aanwezigheid van roet.

De normen NBN EN 1443 en NBN EN 1856-1 voorzien de indeling van de aansluit- en afvoerkanalen al naargelang hun weerstand ten opzichte van deze elementen door verschillende klassenaanduidingen.

9. AFVOER VAN DE VERBRANDINGSPRODUCTEN

Keukengeiser type A1AS met zijn bovenventilatie

Page 78: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

78

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

we onderscheiden onder meer: temPeratuurklasse: de letter T gevolgd door de maximaal toegelaten nominale werkingstemperatuur van de door de buis stromende verbrandingsproducten, bijv. T100.

drukklasse: weerstand tegen de druk van de doorstromende verbrandingsproducten → druk = verschildruk ten opzichte van de atmosferische druk;

• onderdruk t.o.v. atmosferische druk: N-klasse – subklassen N1 en N2;

• overdruk: P-klasse met subklassen P1 en P2 • hoge overdruk: H-klasse met subklassen H1 en H2

Voor elke drukklasse is een maximaal toegelaten lekdebiet bepaald (NBN B61-002 § 7.2.1.2 – Tabel 3).

weerstand tegen Condensaten: twee klassen, de droge (d) en de natte (w) – voor elke weerstandsklasse tegen condensaten is in functie van de materiaalsoort een minimum wanddikte voor de aansluit- en afvoerkanalen aangegeven(9).

weerstandsklasse tegen Corrosie: 3 klassen, genummerd van 1 tot 3 voor kanalen in beton of gebakken aarde (1 = minst corrosiebestendig) en van V1 tot V3 voor metalen kanalen (V1 = brandbare gassen).

(9) Zie tabel 5

9. AFVOER VAN DE VERBRANDINGSPRODUCTEN

Buis die volgens de markering een weerstand tegen corrosie V2 zou moeten hebben

Page 79: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

79

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

weerstand tegen sChouwBrand: klasse o weerstaat niet, klasse g heeft wel een weerstand; deze klasseaanduiding wordt gevolgd door een getal dat de afstand in mm aangeeft van debuitenwand van het kanaal tot brandbare materialen.

Deze klassen bieden de mogelijkheid om de juiste materiaalkeuze te maken voor het te gebruiken aansluit- en afvoerkanaal.

NOOT: Deze materiaaleisen gelden voor alle brandbare gassen (aardgas, commercieel propaan en commercieel butaan) en voor alle verbrandingstoestellen.

9. AFVOER VAN DE VERBRANDINGSPRODUCTEN

Afvoer ZONDER weerstand tegen schouwbrand

Page 80: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

80

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

9.3.2 Keuze van het aansluit- en afvoerkanaal

Men selecteert de kwaliteit van het aansluit- en afvoerkanaal in functie van het gastoestel dat op deze kanalen wordt aangesloten.

9. AFVOER VAN DE VERBRANDINGSPRODUCTEN

keuze temperatuurklasse in functie van de gastoepassing

Soort gastoestel temperatuurklasse Condensatie t80 of t160 in functie van het toestel, of hogere klasse

Hoog rendement t200 of hoger Sierkachels, gasmotoren, gasturbines t400 of hoger

keuze drukklasse in functie van de gastoepassing

Soort gastoestel drukklasse Toestel werkend met natuurlijke trek en afvoerkanaal in

onderdruk. type B11, B12, B13, B41

n1 of hogere klasse P1 of h1

Toestel werkend met een afvoerkanaal in lichte overdruk

type B14, B22, B23, B32, B33

P1 of hogere klasse h1

Toestel werkend met een afvoerkanaal in grote overdruk

type B22P, B23P, gasmotoren, gasturbinesh1

De klasse 1 heeft een betere lekdichtheid dan de klasse 2.

keuze weerstandsklasse tegen corrosie

Brandstof weerstandsklasse tegen corrosie Aardgas, butaan, propaan vm, v1 of de strengere klassen v2 of v3

Aardgas, butaan en propaan zijn zuivere bandstoffen die slechts een bijzonder lage hoeveelheid zwavel bevatten, daarom stellen deze brandstoffen geen bijzondere eisen i.v.m. de weerstand tegen corrosie.

keuze metaalkwaliteit en wanddikte van metalen kanalen

Volgens tabel IV/3

keuze weerstandsklasse tegen schouwbrand

Brandstof weerstandsklasse tegen schouwbrand Aardgas, butaan, propaan o of de strengere klasse g

Aardgas, butaan en propaan zijn zuivere bandstoffen, deze brandstoffen stellen geen bijzondere eisen i.v.m. de weerstand tegen schouwbrand. Bij normale werking wordt er immers geen roet gevormd in het afvoerkanaal

die kan aanleiding geven tot schouwbrand.

keuze klasse weerstand tegen condensaten in functie van de gastoepassing

Soort gastoestel weerstandsklasse tegen condensaten Condensatie toestel of niet condenserend toestel waar

toch kans op condensatievorming bestaat w

Andere gastoestellen d of strengere klasse w

Page 81: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

81

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

* Roestvrij staal van het type 14432 – ANSI 316* – is een variant op het type 316L die een hoger molybdeen gehalte bevat (2,5 tot 3% in plaats van 2 tot 2,5%); op die wijze is het minder gevoelig voor put- en spleetcorrosie.

(1) tenzij het systeem kan aantonen dat het ingedeeld werd bij de weerstandsklasse tegen condensaten W en de weerstandsklasse tegen corrosie 1;

(2) voor zover een berekening aan de hand van de norm NBN EN 13384-1 aantoont dat er geen condensatie kan optreden;

(3) afvoerkanalen in kunststof kunnen enkel toegelaten worden indien voldaan is aan de eisen van 9.3.6;

(4) afvoerkanalen uit beton dienen te voldoen aan de normen NBN EN 1857; NBN EN 1858; NBN EN 12446 en prEN 13359;

(5) afvoerkanalen uit gebakken aarde dienen te voldoen aan de normen NBN EN 1457; NBN EN 1806; prEN 13063-1/-2; prEN13069.

Tabel 4

materiaalaanduiding type centrale verwarmingsketel

METALEN KANALEN

gas gas condensatiemateriaalsoort conform en 1856-1

aluminium conform en 573-3

roestvast staal

Conform en 10088-1

Conform ansi

10 EN AW-4047A toegelaten toegelaten

11 EN AW-1200A toegelaten toegelaten

13 EN AW-6060 toegelaten toegelaten

20 1.4301 304 toegelaten verboden

30 1.4307 304L toegelaten verboden

40 1.4401 316 toegelaten toegelaten

501.44041.4571

316L316Ti

toegelaten toegelaten

60 1.4432 316L (*) toegelaten toegelaten

70 1.4539 904L toegelaten toegelaten

KANALEN UIT ANDERE MATERIALEN

Beton (4) toegelaten (2) verboden (1)

Gebakken aarde (5) toegelaten (2) verboden (1)

Kunststof (3) verboden toegelaten (3)

9.3.3 Materiaalsoorten

[NBN B61-002 § 7.2.3.1]

9. AFVOER VAN DE VERBRANDINGSPRODUCTEN

Page 82: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

82

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

9.3.4 Afvoerkanaal

[NBN D51-003 § 5.3.1.1.1]

• Algemeen “Gasverbruikstoestellen toegelaten in België”(10) [TI]

algemene regel Ieder toestel type B wordt aangesloten op een individueel ingebouwd of losstaand afvoerkanaal.

uitzondering: Toestellen uitgerust met een atmosferische brander waarvan het totaal nominaal vermogen per opstellingruimte kleiner is dan 70 kW mogen, indien de plaatselijke omstandigheden het niet toelaten om ieder toestel op een individueel afvoerkanaal aan te sluiten, worden aangesloten op een gemeenschappelijk afvoerkanaal, op voorwaarde dat de voorschriften van 3.9.9 in acht worden genomen.

afvoerkanaal Kanaal dat de verbrandingsproducten tot buiten het gebouw afvoert.

a) Een met aardgas gestookt toestel mag samen met een toestel dat gestookt wordt met een andere brandstof aangesloten worden op een zelfde polyvalent gemeenschappelijk afvoerkanaal als hun gelijktijdige werking onmogelijk gemaakt is.

(10) Zie ook module 7 boekdeel 3: Bijlagen

9. AFVOER VAN DE VERBRANDINGSPRODUCTEN

Voorbeeld van de markering van een dubbelwandig geïsoleerd inox kanaal

Page 83: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

83

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

b) De toestellen van het type B11 met CE-keurmerk moeten van het type B11AS, B11BS of B11CS zijn uitgezonderd de toestellen die in open lucht geïnstalleerd zijn, zij mogen van het type B11 (zonder bijkomende beveiliging) zijn. NOOT: Dit betekent dat een oud toestel B11, zonder de beveiliging BS (bijv. tweedehandstoestel), niet mag herbruikt worden binnen een gebouw.

c) De toestellen van het type B14Bs moeten worden aangesloten op een individueel afvoerkanaal dat gelijktijdig aan de volgende eisen voldoet:

• het aansluitkanaal is van het luchtdichte type; • het individuele afvoerkanaal is van het luchtdichte type(11).

Indien dit niet het geval is, dient een luchtdichte tubering(12) te worden aangebracht vanaf de uitlaat van het toestel tot de uitmonding op het dak.

Een type B14-toestel is uitgerust met een ventilator, geïntegreerd in het toestel en geplaatst na de verbrandingskamer / warmtewisselaar en na de trekonderbreker.

Het is verboden toestellen van het type B14BS aan te sluiten op een gemeenschappelijk afvoerkanaal.

d) De toestellen van het type B22 en B23 die aan het uiteinde van hun afvoerstomp:

• een overdruk hebben, moeten van het type B22P / B23P zijn en als zodanig geplaatst worden; NOOT: Het is dus verboden een toestel type B22 / B23 aan te sluiten met een gevelafvoer zoals wel gebruikelijk is bij sommige toestellen type C.

• een onderdruk hebben, moeten geïnstalleerd worden zoals toestellen type B11BS.

Het is verboden toestellen van de typen B22P en B23P aan te sluiten op een gemeenschappelijk afvoerkanaal.

e) De toestellen type B3 moeten geïnstalleerd worden zoals toestellen type B11BS.

f ) De toestellen type B4 moeten geïnstalleerd worden zoals toestellen type B1 maar met behulp van een afvoersysteem(13) conform dat beschreven door de fabrikant in de technische installatievoorschriften.

(11) Zie ook 9.3.7(12) Zie ook 9.3.7(13) Het afvoersysteem voor toestellen type B4 is het geheel van het kanaal voor de

afvoer van de verbrandingsproducten en het eindstuk. Dit geheel dient geplaatst conform de instructies van de fabrikant zoals aangegeven in de technische installatievoorschriften die deel uitmaken van de CE-keuring.

9. AFVOER VAN DE VERBRANDINGSPRODUCTEN

Page 84: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

84

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

9.3.5 Opbouw van het afvoerkanaal [TI]

[NBN B61-002 § 7.1.2.1]

algemeen De afvoerkanalen van de schoorsteen moeten onafhankelijk zijn van de structuur en de wanden van het gebouw d.w.z. dat de kanalen bij normale werking geen enkele nadelige invloed mogen uitoefenen op de structuur van het gebouw (wanden en vloeren).

Bij het ontwerpen van het afvoerkanaal moet de geluidshinder worden beperkt samenhangend met de werking van de verwarmingsketel en overgebracht door het afvoerkanaal, door aandacht te schenken aan de volgende punten:

• in de lokalen die palen aan het afvoerkanaal mag het geluidsniveau de maximale waarde, voorzien door de norm NBN S 01-401(14), niet overschrijden;

• de keuze van de plaats van de uitmonding van het afvoerkanaal gebeurt eveneens in het licht van het eerbiedigen van de voorschriften van de norm NBN S 01-401;

• indien meerdere afvoerkanalen samengebracht zijn in een zelfde koker dient aandacht geschonken aan:

• de geluidsoverbrenging tussen de kanalen; een goede oplossing is het voorzien van een gemetste afscheiding tussen de verschillende kanalen;

• bij de keuze van een eventuele bescherming tegen regeninslag: teneinde een weerkaatsing van het geluid te vermijden, is het aanbevolen een individuele bescherming per kanaal te kiezen.

9.3.6 Brandveiligheid

[NBN B61-002 § 7.1.2.2]

a) Afvoerkanaal geplaatst in een afgescheiden deel van een technische koker

Een afvoerkanaal mag in een technische koker worden geplaatst, doch enkel voor zover het aan alle zijden wordt afgeschermd door wanden met brandweerstand EI 30. De figuur hieronder illustreert dit principe.

NOOT: EI vervangt de aanduiding Rf die voorheen gebruikt werd om de brandweerstand van constructies, wanden en deuren aan te geven.

(14) NBN S 01-401, Akoestiek – Grenswaarden voor de geluidsniveaus om het gebrek aan comfort in gebouwen te vermijden.

9. AFVOER VAN DE VERBRANDINGSPRODUCTEN

Page 85: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

85

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

Zij staat voor: • de klasse e = dichtheid van een compartimenterend

constructieelement ten opzichte van vuur; • de klasse i = thermische isolatie – zij is steeds een aanvulling

op de klasse E en bestaat niet los ervan.

Indien het een dragend element van het gebouw betreft wordt de klasse r gebruikt die aangeeft welke de weerstand of stabiliteit ten opzichte van vuur is.

De klasseaanduiding wordt gevolgd door een getal dat het aantal minuten aangeeft tijdens welke de betreffende eigenschap geldt. Het aantal minuten is hetzelfde voor al de klassen waarachter het getal vermeld staat. Voorbeeld: ei 30 = klasse E en I gedurende 30 minuten;

De ruimte (6) moet zodanig verlucht worden dat de temperatuur in deze ruimte nooit meer dan 40°C kan bedragen. Deze verluchting gebeurt door niet afsluitbare openingen met een minimum sectie van 50 cm².

NOOT: De temperatuur mag nooit meer dan 40°C bedragen omdat boven deze temperatuur het risico bestaat dat de eventueel aanwezige elektronische componenten van apparaten niet meer correct functioneren.

Indien de technische koker een verticaal brandcompartiment vormt, dan worden de ruimten (3) en (6) elk afzonderlijk verlucht.

9. AFVOER VAN DE VERBRANDINGSPRODUCTEN

Technische koker met afvoerkanaal voor de verbrandingsproducten

Page 86: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

86

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

• de ruimte (3), dit is de luchtspouw tussen het afvoerkanaal en de ommanteling, wordt verlucht door een niet afsluitbare opening die onderaan uitmondt binnen het gebouw en door een niet afsluitbare opening die bovenaan uitmondt in de buitenlucht.

• de ruimte (6), dit is de ruimte in de omkasting van de technische koker, wordt verlucht door niet afsluitbare verluchtingsopeningen onder- en bovenaan de technische koker. Deze verluchtingsopeningen komen uit hetzij binnen het gebouw in een verluchte ruimte, hetzij buiten het gebouw.

b) Afvoerkanaal geplaatst in een technische koker die alleen hiertoe gebruikt wordt [NBN B61-002 § 7.1.2.2.2]

Indien een afvoerkanaal zich in een uitsluitend daartoe voorbehouden koker bevindt:

• dient deze koker een brandweerstand van tenminste 60 minuten te hebben;

• mogen er zich geen andere leidingen of kanalen in deze koker bevinden zoals watertoevoer- en -afvoerleidingen, elektriciteitskabels, telecommunicatiekabels, gasleidingen enz.;

• dient deze koker verlucht te worden door een boven- en benedenverluchting derwijze dat de temperatuur in de koker nooit meer dan 40°C kan bedragen.

c) Afvoerkanaal in kunststof [NBN B61-002 § 7.1.2.2.3]

Algemene eisen voor een afvoerkanaal in kunststof: • de centrale verwarmingsketel is gekeurd of beveiligd zo

dat de verbrandingsproducten aan de uitgang 80°C niet overschrijden;

• het afvoerkanaal behoort tot de temperatuurklasse T120 volgens de norm NBN EN 1443 en draagt de CE-markering.

NOOT: bepaalde kwaliteiten van de kunststoffen PVDF, PP en PPS voldoen aan deze eis.

Aansluit- en afvoerkanalen in kunststof dienen steeds tegen brand beschermd te zijn door een brandwerend omhulsel.

Een afvoerkanaal in kunststof mag in een koker worden geplaatst indien:

• dit kanaal zich over zijn volledige lengte in deze koker bevindt;

• deze koker een brandweerstand EI 30 heeft; • zich in de koker geen andere kanalen of leidingen bevinden.

Van deze eis mag worden afgeweken voor gasketels met gesloten verbrandingskring die als één geheel gekeurd zijn met hun afvoersysteem.

9. AFVOER VAN DE VERBRANDINGSPRODUCTEN

Page 87: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

87

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

In dit geval mag het afvoerkanaal in kunststof concentrisch worden aangebracht binnenin een metalen kanaal, voor zover de toevoer van de verbrandingslucht van de ketel geschiedt langs de vrije ruimte tussen het afvoerkanaal en de metalen omhullende buis(15).

Het aanwerken van een aansluitkanaal op een kunststof afvoerkanaal dat zich in een koker met brandweerstand bevindt mag als volgt worden uitgevoerd:

• bij een metalen aansluitkanaal: de overgang van metaal naar kunststof moet steeds binnen de kokerruimte worden verwezenlijkt;

• bij een kunststof aansluitkanaal: dit kanaal moet dan concentrisch omhuld worden door een metalen kanaal tot binnen de koker.

9.3.7 Uitvoering van het ingebouwde afvoerkanaal

a) Doorlaat van het afvoerkanaal [I] [NBN D51-003 § 5.3.1.1.3 + NBN B61-002 § 7.4.9]

De doorlaat moet zo zijn dat, ongeacht het regime van het aangesloten toestel, de trek op natuurlijke wijze ontstaat. De oppervlakte van de doorsnede van het afvoerkanaal moet berekend worden volgens de norm nBn en 13384-1.

Voor afvoerkanalen waarop slechts één centrale verwarmingsketel op een brandbaar gas is aangesloten, kan gebruik gemaakt worden van de werkwijze en de tabellen. Voor afvoerkanalen waarop verschillende centrale verwarmingsketels zijn aangesloten moet de oppervlakte van de doorsnede van het afvoerkanaal worden volgens de norm NBN EN 13384-2.

b) Dichtheid van het afvoerkanaal [TI] [NBN D51-003 § 5.3.1.1.4 + NBN B61-002 § 7.4.4]

De dichtheid is zo dat geen verbrandingsproducten kunnen ontsnappen dan via de daartoe voorziene afvoeropening(en).

De dichtheid wordt bekomen door het gebruik van afvoerkanalen die een luchtlekdebiet vertonen van minder dan 2 l/s.m² bij beproeving onder een druk van 40 Pa. De beproevingsmethode is conform de norm NBN EN 1443 → drukklasse N1 conform de norm NBN B61-002.

(15) Afwijking op het KB van 19 december 1997, toegestaan door de Hoge Raad voor beveiliging tegen brand en ontploffing

9. AFVOER VAN DE VERBRANDINGSPRODUCTEN

Page 88: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

88

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

c) Gevolgde weg van het afvoerkanaal [TI] [NBN D51-003 § 5.3.1.1.5]

De gevolgde weg benadert zoveel mogelijk de verticale, vertrekkende van de uitgang van het toestel. Plotse veranderingen van richting en doorlaat dienen vermeden te worden.

d) Uitmonding van het afvoerkanaal [TI] [NBN D51-003 § 5.3.1.1.6 + NBN B61-002 § 7.4.6 en § 7.4.7]

Voor afvoerkanalen werkend met natuurlijke trek dient de trekhoogte dusdanig te zijn dat de afvoer van de verbrandingsproducten en de aanzuiging van verse verbrandingslucht verzekerd is.

Rond een gebouw kunnen er op bepaalde ogenblikken onder- en overdrukzones voorkomen als gevolg van het effect van de wind op het dak en/of op de omliggende hindernissen.

Een afvoerkanaal met natuurlijke trek moet steeds uitmonden boven het dak in de zone I of II(16) .

(16) Zie ook module 7, boekdeel 3: Bijlagen

9. AFVOER VAN DE VERBRANDINGSPRODUCTEN

Page 89: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

89

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

in de zone ii moet het afvoerkanaal voorzien worden van een statische afvoerkap. In de zone I mag een dergelijke kap ook geplaatst worden tegen het inregenen.

Enkel voor toestellen met atmosferische gasbrander mag de trekhoogte beperkt blijven tot een minimum van 2,5 m boven de afvoerstomp.Dit slechts op voorwaarde dat het kanaal over zijn ganse lengte verticaal blijft en niet uitmondt in een statische overdrukzone.

9. AFVOER VAN DE VERBRANDINGSPRODUCTEN

Page 90: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

90

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

e) Regenbescherming [TI] [NBN D51-003 § 5.3.1.1.6]

Indien regeninslag verwacht wordt is het nodig de onderzijde van het afvoerkanaal van de verbrandingsproducten te verbinden met de riolering via een reukafsluiter.

Indien een regenbescherming voorzien wordt moet de vrije ruimte tussen deze bescherming en de uitmonding van het afvoerkanaal minstens gelijk zijn aan twee maal de oppervlakte van dit kanaal en mag ze geen beweegbare delen bevatten noch regelbare openingen vertonen.

f) Statische afvoerkap op het afvoerkanaal [TI] [NBN D51-003 § 5.3.1.1.8]

De plaatsing van elke statische afvoerkap op het afvoerkanaal moet, onder alle klimatologische omstandigheden, de trek bevorderen. Het plaatsen ervan is verplicht bij uitmonding van het afvoerkanaal in de zone II. De statische afvoerkappen moeten van het type 1 zijn conform de norm NBN EN 13502.

Indien de schoorsteen meerdere kanalen bevat moet elk ervan voorzien zijn van een afvoerkap. De statische afvoerkap mag geen beweegbare delen bevatten noch regelbare openingen vertonen.

9. AFVOER VAN DE VERBRANDINGSPRODUCTEN

Statische afvoerkap

Page 91: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

91

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

g) Isolatie van het afvoerkanaal(17) . [NBN D51-003 § 5.3.1.1.9 + NBN B61-002 § 7.4.3] [TI]

Teneinde de nodige trek te realiseren en ontoelaatbare condensatie te vermijden, dient de afkoeling in het afvoerkanaal beperkt te blijven. Dit kan worden bekomen door het afvoerkanaal thermisch te isoleren.

Bij het opstellen van de dimensioneertabellen(18) is men ervan uitgegaan dat de wanden van het afvoerkanaal over de ganse lengte een minimum warmte-weerstand – van oppervlak tot oppervlak – hebben van 0.4 m².k/w.

afwijken van dit isolatieniveau vereist een aangepaste berekening van het afvoerkanaal op basis van de norm nBn en 13384-1. In dit geval kan geen gebruik gemaakt worden van de tabellen(19).

De gebruikte materialen moeten voldoen aan de volgende eisen: • zij moeten bestand zijn tegen de testtemperaturen conform

de norm NBN EN 1443; • zij moeten duurzaam zijn; • materialen die aanleiding kunnen geven tot zetting, bijv.

vermiculiet en kleikorrels, zijn verboden zowel bij de plaatsing van een nieuw afvoerkanaal als bij het verbeteren van een bestaand afvoerkanaal. Glazen parels zijn wel toegelaten.

Bij het aanbrengen van de isolatiematerialen moeten de voorschriften van de fabrikant nageleefd worden.

h) Reinheid van het afvoerkanaal [TI] [NBN D51-003 § 5.3.1.1.10]

Alvorens een verbruikstoestel aan te sluiten, moet het afvoerkanaal zuiver zijn en vrij van alle belemmeringen.

Elk afvoerkanaal dat voorheen gebruikt werd voor andere brandstoffen moet voorafgaand aan de indienstneming van de aardgasinstallatie, gereinigd worden.

(17) Zie ook module 7, boekdeel 3: Bijlagen(18) Zie ook module 7, boekdeel 3: Bijlagen(19) Zie ook module 7, boekdeel 3: Bijlagen

9. AFVOER VAN DE VERBRANDINGSPRODUCTEN

Page 92: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

92

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

i) Opvangcollector [TI] [NBN D51-003 § 5.3.1.1.11 + NBN B61-002 § 7.4.5]

Het onderste gedeelte van elk afvoerkanaal dient uitgerust te zijn met een collector voor opvang van eventuele verontreinigingen, met een reinigings- en controleluikje dat gemakkelijk toegankelijk is om deze operatie uit te voeren.

j) Waterafvoer voor het afvoerkanaal [TI] [NBN D51-003 § 5.3.1.5 + NBN B61-002 § 7.1.2.3]

Wanneer het gastoestel condenserend is, moet in het afvoerkanaal een voor de condensaten corrosievaste buis zijn aangebracht die verbonden is met de holte onderaan het afvoerkanaal. De buis bevat een stankafsluiter en de condensafvoer moet zichtbaar zijn. De materialen die in contact komen met de condensaten zijn bestand tegen corrosie. De condensaten worden bij voorkeur voorvermengd met het huishoudelijke afvalwater vooraleer ze in de riolering worden geloosd.

9. AFVOER VAN DE VERBRANDINGSPRODUCTEN

Buiselement met controleluik

Page 93: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

93

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

9.4 Bijzondere bepalingen voor de uitvoering van een losstaand afvoerkanaal [TI]

a) Bevestiging [NBN D51-003 § 5.3.1.1.13.1]

Een losstaand afvoerkanaal bestaande uit ineenschuifbare elementen is voorzien van geschikte stutten.

b) Bescherming van de omringende materialen [NBN D51-003 § 5.3.1.1.13.4]

Indien dit noodzakelijk blijkt voor de omringende materialen, wordt er een doeltreffende brandbeveiliging toegepast voor de omgeving van het losstaande afvoerkanaal.

Geen enkel brandbaar materiaal mag onbeschermd gebruikt worden op minder dan 0,15 m van het losstaande afvoerkanaal. afwijking mogelijk indien de op het afvoerkanaal aangebrachte CE-markering een andere aanduiding geeft.

Waterafvoer van een afvoerkanaal van een condenserend toestel

9. AFVOER VAN DE VERBRANDINGSPRODUCTEN

Page 94: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

94

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

c) Opstelling [NBN D51-003 § 5.3.1.1.13.5]

Het afvoerkanaal biedt een zo gering mogelijke weerstand aan de doorstromende verbrandingsproducten. Richtingsveranderingen dienen vermeden, eventueel bochten gebruiken.

Het losstaande afvoerkanaal is zo uitgevoerd dat geen enkele verontreiniging het kan verstoppen.

d) Thermische isolatie [NBN D51-003 § 5.3.1.1.13.6]

Het losstaande afvoerkanaal is beschermd tegen elke afkoeling die de goede werking ervan kan schaden.

9.5 Bijzondere bepalingen voor het tuberen van een bestaand afvoerkanaal [TI]

[NBN D51-003 § 5.3.1.3]

9.5.1 Algemeen

• Vόόr het tuberen dient men het afvoerkanaal grondig te reinigen. • Indien het afvoerkanaal vochtig is en aangetast is door

condensatie laat men een luchtspleet tussen de tubering en de wand van het afvoerkanaal.

• Indien de schoorsteen droog is kan men de ruimte tussen de tubering en de schoorsteen opvullen met een niet samendrukbaar materiaal bijv perliet (glazen bolletjes); het gebruik van vermiculiet of een ander samendrukbaar of hygroscopisch (wateropslorpend) materiaal is verboden.

• De doorlaat van de voor de tubering gebruikte buis moet de correcte afvoer van de verbrandingsproducten waarborgen.

9.5.2 Het aanbrengen van een voering

Bij het aanbrengen van een voering wordt over het algemeen begonnen met het “kogelen” van het bestaande kanaal (“kogelen” = vanaf het dak een kogel, met dezelfde doormeter als die van de uitmonding, neerlaten in het afvoerkanaal – deze bewerking herhalen met kogels die een steeds kleinere doormeter hebben indien de kogel niet tot beneden in het afvoerkanaal zakt). Op deze wijze wordt snel duidelijk of zich sterke vernauwingen in het kanaal bevinden.

9. AFVOER VAN DE VERBRANDINGSPRODUCTEN

Page 95: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

95

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

Nadat het kanaal is geveegd, kan de voeringsbuis worden ingebracht. Men voorziet daartoe over het algemeen het uiteinde van de voering van een conus of men vervormt het uiteinde van de buis zelf zodanig dat een soort conus ontstaat. De voeringsbuis wordt van boven naar beneden doorgevoerd ZONDER ENIGE ONDERBREKING.

De buis wordt in de top van het kanaal opgehangen, met een in het kanaal ingemetselde steunbeugel of door middel van een op de top van het kanaal geplaatst ophanghulpstuk.

Het bevestigen van de voering aan deze hulpstukken is afhankelijk van het toegepaste materiaal voor de buis. Het ophanghulpstuk moet er tevens voor zorgen dat het inregenen tussen de wand van het kanaal en de voering wordt voorkomen. Het is aangeraden de ruimte rondom het systeem in het kanaal voldoende vrij te laten om natuurlijke ventilatie mogelijk te maken.

Tenslotte moet de voering worden aangesloten op het toestel. Voor deze aansluiting heeft men een aansluithulpstuk nodig.

9.5.3 Tubering door middel van een flexibele metalen

buis

• Zorg ervoor dat de voering niet in contact komt met andere metalen want het oxideren van deze andere metalen kan de oxidatie van de voering tot gevolg hebben en een galvanische koppel kan de voering aantasten (elektrolyse); bijv. schouwkap in gegalvaniseerd of geschilderd staal; betonijzer; aluminium onderdeel in contact met een inox voering.

• De flexibele metalen buizen moeten conform de norm NBN EN 1856-2 zijn.

• Gebruik enkel de materiaalsoorten van Tabel 4 met een wanddikte in functie van de weerstandsklasse tegen condensaten conform tabel 5.

minimale wanddikte in mm (1)

Condensatieklasse roestvaststaal aluminium

gasD 0.4 0.7

W 0.6 1.5

D: geen condensatie, W: condensatie

(1): steeds met dichting; hetzij conisch, hetzij een O-ring dichting

• Maak de voering in één stuk, een verbindingsmof in een flexibele metalen buis is een zwak punt dus verboden.

• Bevestig de voering met gepaste beugels op regelmatige afstanden in het afvoerkanaal.

9. AFVOER VAN DE VERBRANDINGSPRODUCTEN

Tabel 5

Page 96: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

96

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen 8. toevoer van verBrandingsluCht en ventilatie van de oPstellingsruimten van oPen verBrandingstoestellen

• Een buis met geribde binnenwand heeft een doorstroomweerstand die ongeveer 3 maal zo groot is als bij een buis met gladde binnenwand. Daarom zal men een buis met geribde binnenwand kiezen die een doormeter heeft die zo dicht mogelijk bij de uit de berekening afgeleide grootst toegelaten doormeter ligt. Men gebruikt bij voorkeur flexibels met gladde binnenwand.

9.5.4 Tubering door middel van starre metalen buizen

• Zorg ook hier ervoor dat de voering niet in contact komt met andere metalen want het oxideren van deze andere metalen kan de oxidatie van de voering tot gevolg hebben en een galvanische koppel kan de voering aantasten (elektrolyse).

• Gebruik enkel de materiaalsoorten(20) met een wanddikte in functie van de weerstandsklasse tegen condensaten(21)

• Plaats op regelmatige afstanden afstandhouders om contact tussen de voering en de binnenwand van het afvoerkanaal te vermijden.

(20) Zie ook tabel 4(21) Zie ook tabel 5

Ondersteuning van tubering met flexibele metalen buis

9. AFVOER VAN DE VERBRANDINGSPRODUCTEN

Page 97: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

97

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

9.5.5 Tubering door middel van kunststof buizen

• Pas enkel kunststof tubering toe onder de voorwaarden bepaald in tabel 4.

• Omwille van de brandveiligheid dient men de overgang van het metalen aansluitkanaal naar de kunststof-voering steeds binnenin het bestaande gemetste afvoerkanaal te maken.

• Een kunststof afvoerkanaal is niet toegelaten in een gebouw, zonder bescherming door een brandwerend omhulsel.

De kunststofbuizen die gebruikt worden als afvoerkanaal zijn niet bestand tegen uv licht. Gebruik daarom steeds de uitmondingset en ophanging voorgeschreven door de schoorsteenfabrikant.

Ondersteuning van tubering met starre stalen buizen

9. AFVOER VAN DE VERBRANDINGSPRODUCTEN

Page 98: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

98

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

9.5.6 Aansluitkanaal

[NBN D51-003 § 5.3.1.2 + NBN B61-002 § 7.3]

aansluitkanaal Kanaal dat het uiteinde van de afvoerstomp of de trekonderbreker-valwindafleider van het verbruikstoestel verbindt met het afvoerkanaal van de verbrandingsproducten.

9.5.7 Uitvoering van het aansluitkanaal

a) Samenvoegen [MTI] [NBN D51-003 § 5.3.1.2.1 + NBN B61-002 § 7.3.6.5]

Het aansluitkanaal moet homogeen opgebouwd zijn. Bij gebruik van buizen met felsnaad, buizen met gepuntlaste of geklonken naad, is de langsnaad niet aan de onderkant van de aansluiting geplaatst.

Het verwijde uiteinde van de ineenschuifbare buizen wordt steeds gericht in de zin van de afvoer van de verbrandingsgassen.

b) Materialen [TI] [NBN D51-003 § 5.3.1.2.2 + NBN B61-002 § 7.3.1]

Het aansluitkanaal wordt in metaal uitgevoerd: aluminium of roestvrij staal, waarvan de kwaliteit overeenkomt met deze aangegeven in de tabel 4. Andere materialen komen eveneens in aanmerking voor zover zij beantwoorden aan een Europese productnorm voor schouwen (CE-markering).

ophangstuk voor kunststofvoeringen1. rubberring2. afdekplaat3. schoorsteenbevestigings-beugel met klemring

9. AFVOER VAN DE VERBRANDINGSPRODUCTEN

Page 99: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

99

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

c) Flexibele metalen buizen [MTI] [NBN B61-002 § 7.3.2]

Het gebruik van flexibele metalen buizen voor het verbinden van de gastoestellen met het afvoerkanaal is toegelaten indien gelijktijdig aan volgende voorwaarden voldaan is: • de centrale verwarmingsketel is van het atmosferische type (type

B1*) en is geen condenserende ketel; • de lengte is niet groter dan 1 m; • de verbinding bestaat uit één stuk; • de verbinding volgt een strakke opgaande helling die een

hoek = 30° vormt tegenover de verticale as; • het materiaal beantwoordt aan tabel 4 • de overlangse doorlopende rillen zijn schroefvormig opgerold

met een wanddikte, hetzij: • voor aluminium van één laag van minstens 0,15 mm of

minstens 2 lagen van elk 0.07 mm; • voor roestvrij staal van minstens één laag van 0,1 mm;

• de buis voldoet aan de norm NBN EN 1856-2.

d) Thermische isolatie van het aansluitkanaal [TI] [NBN B61-002 § 7.3.3]

Het aansluitkanaal moet thermisch geïsoleerd worden indien: • er een te sterke afkoeling van de verbrandingsproducten

moet verwacht worden waardoor de goede trek van het afvoerkanaal niet kan worden gewaarborgd of een ontoelaatbare condensatie kan optreden;

• de gebruiksveiligheid in het gedrang komt door een te hoge oppervlaktetemperatuur van de genaakbare delen; de maximaal toegelaten temperaturen zijn (NBN EN 563, voor een contacttijd van 1 seconde):

• voor naakte metalen: 65°C; • voor keramisch materiaal: 80°C.

9. AFVOER VAN DE VERBRANDINGSPRODUCTEN

Page 100: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

100

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

e) Bescherming van de omringende materialen [TI] [NBN D51-003 § 5.3.1.2.4]

Indien dit noodzakelijk blijkt voor de omringende materialen, wordt er een doeltreffende brandbeveiliging toegepast voor de omgeving van het aansluitkanaal.

Er mogen zich geen onbeschermde brandbare materialen bevinden op minder dan 150 mm van de buitenwand van het aansluit- of afvoerkanaal.

hiervan kan afgeweken worden: • bij een centrale verwarmingsketel met kanalen behorende tot de

temperatuurklasse t80: er zijn dan geen beperkingen; • bij een centrale verwarmingsketel met kanalen behorende tot

de temperatuurklasse t100: dan dient de afstand minimaal 50 mm te zijn;

• bij aansluit- en afvoerkanalen die beantwoorden aan een europese productnorm voor schouwen (Ce-markering), in dit geval wordt de aan te houden afstand tussen de buitenwand van het kanaal en brandbare materialen in de markering van het kanaal aangeduid als aanvulling op de weerstand tegen schouwbrand (uitgedrukt in mm).

Voorbeeld: In de aanduiding op een afvoerkanaal EN 1856-1-T600-N1-W-V2-L50050-G50 betekent het getal “50” in de aanduiding “G50” een minimum afstand van 50 mm voor brandbare materialen.

f) Doorlaat van het aansluitkanaal [TI] [NBN B61-002 § 7.3.6.4 + NBN D51-003 § 5.3.1.2.6]

De doorlaat van het aansluitkanaal moet ten minste even groot zijn als die van de uitlaat van het toestel. Hij is constant en regelmatig.

Bij natuurlijke trek mag hij niet worden gewijzigd door het aanbrengen van een vaste of beweegbare inrichting behalve zoals voorzien in het hierna volgende punt g).

g) Trekstabiliseerklep [TI] [NBN D51-003 § 5.3.1.2.7 + NBN B61-002 § 7.3.4]

De onderdruk van de verbrandingsgassen bij het verlaten van de ketel is afhankelijk van heel wat factoren zoals het soort verbrandingstoestel, de hoogte en de diameter van het afvoerkanaal, het temperatuurverschil tussen de verbrandingsproducten en de buitenlucht en de invloed van de wind.

9. AFVOER VAN DE VERBRANDINGSPRODUCTEN

Page 101: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

101

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

Door het plaatsen van een trekstabiliseerklep kan men er voor zorgen dat de onderdruk aan de inlaat van het afvoerkanaal constant blijft. • Een trekstabiliseerklep is steeds aanbevolen bij ketels met

geblazen gasbranders. • Een trekstabiliseerklep met luchtinlaat in het aansluitkanaal is

slechts toegelaten voor een ketel van het type B22/B23 of B32/B33 (zelfde eisen als voor B22/B23-ketel maar steeds met metalen concentrische binnen- en buitenbuizen) of B52/B53 en een afvoerkanaal in onderdruk; in dit geval is de klep in dezelfde opstellingsruimte als de ketel geplaatst.

• Zij is verboden bij gasketels met trekonderbreker-valwindafleider.

werking: De trekstabiliseerklep of trekregelaar bestaat uit een ronde of vierkante klep die op een excentrische as wordt gemonteerd. Dank zij een regelbaar tegengewicht wordt de klep geopend in functie van de in het afvoerkanaal aanwezige onderdruk. Bij het opstarten van de ketel wordt de trekregelaar bijgesteld om de gewenste onderdruk te bekomen aan de meetopening, ter hoogte van de keteluitgang. Van zodra de trek toeneemt, vermengt de trekregelaar de lucht van de opstellingsruimte met de verbrandingsgassen zodat de aan de uitgang van de ketel gemeten druk constant blijft. Elk type trekregelaar heeft zijn eigen selectiegrafiek met een werkingszone en een werkingscurve.

Trekstabiliseerklep

9. AFVOER VAN DE VERBRANDINGSPRODUCTEN

Page 102: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

102

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

h) Meetopening [MTI] [NBN B61-002 § 7.3.5]

Voor zover dit niet voorzien is op de verwarmingsketel dient in elk aansluitkanaal minstens één afsluitbare meetopening aangebracht te worden, conform de instructies van de fabrikant van de verwarmingsketel, die toelaat de nodige metingen uit te voeren om de werking van de ketel te evalueren. De meetopening dient zich op een goed toegankelijke en zichtbare plaats te bevinden.

Indien de fabrikant geen instructies geeft over de plaats waar de opening moet worden aangebracht dan doet men dit op een afstand van 2 tot 3 maal de buisdiameter, gemeten vanaf het uiteinde van de afvoerstomp.

9.5.8 Aansluiting op het afvoerkanaal

9.5.9 Algemeen [MTI]

[NBN D51-003 § 5.3.1.2.5.1 + NBN B61-002 § 7.3.6.2]

Het aansluitkanaal is zo kort mogelijk, mag nooit in dalende lijn geplaatst zijn en moet, indien de lengte groter is dan 0,50 m een oplopende helling naar het afvoerkanaal hebben.

Het biedt een zo gering mogelijke weerstand aan de doorstromende verbrandings-producten.

richtingsveranderingen dienen vermeden. Indien het onmogelijk is ze te vermijden, moeten ze gerealiseerd worden met bochten.

Hulpstuk met twee afsluitbare openingen

9. AFVOER VAN DE VERBRANDINGSPRODUCTEN

Page 103: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

103

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

Om te beletten dat verontreinigingen in het toestel terecht komen wordt bij een afvoerkanaal opgebouwd uit metselwerk een metalen aansluitkanaal schuin afgesneden en zo geplaatst dat de buis 20 mm uitspringt aan de bovenzijde en 5 mm aan de onderzijde ten opzichte van de binnenwand van het gemetste kanaal.

Het aansluitkanaal mag geen andere trekonderbreker bevatten dan die welke origineel op het toestel is voorzien.

9.5.10 Toestellen uitgerust met een verticale

afvoerstomp [MTI]

[NBN D51-003 § 5.3.1.2.5.2 + NBN B61-002 § 7.3.6.1 + § 7.3.6.2]

De toestellen van het type B11BS met Pn < 70 kW, hebben een aansluitkanaal met een verticaal gedeelte van minstens 0,50 m.

Na het verticale gedeelte wordt de aansluiting aan het afvoerkanaal uitgevoerd met een bochtstuk van minimum 90°.

Indien een bijkomend gedeelte vereist is tussen dit bochtstuk en het afvoerkanaal, mag de totale lengte van het aansluitkanaal niet groter zijn dan één vierde van de trekhoogte van het afvoerkanaal. Is de trekhoogte kleiner dan 8 m dan mag de totale lengte maximum 2 m bedragen.

De totale lengte van het aansluitkanaal wordt gemeten tussen de buitenrand van de afvoerstomp of de trekonderbreker-valwindafleider van het toestel en de aansluitopening in het afvoerkanaal; een bijkomend bochtstuk wordt aangerekend als een lengte van 0,50 m.

Aanwerking van een aansluitkanaal in een afvoerkanaal opgebouwd uit

metselwerk

9. AFVOER VAN DE VERBRANDINGSPRODUCTEN

Page 104: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

104

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

NOOT: deze specifieke voorschriften voor B11*-ketels zijn niet van toepassing voor: • B11CS-ketels in een VMC-gas afvoersysteem(22) • B22; B23; B22P en B23P-ketels; • B32 en B33-ketels; • B41-ketels (die steeds conform de voorschriften van de fabrikant

moeten worden geplaatst).

Aansluiting van een toestel met verticale afvoerstomp

Toestel B11BS met een verticaal aansluitkanaal van 0,5 m

9.5.11 Aansluiting van verscheidene toestellen van het

type B11BS op een gemeenschappelijk afvoerkanaal [TI]

[NBN D51-003 § 5.3.1.4 + NBN B61-002 § 7.4] • algemene eisen enkel de toestellen van het type B11Bs mogen worden aangesloten op een gemeenschappelijk afvoerkanaal en dit voor zover aan alle hierna volgende voorwaarden is voldaan:

a) de werking van één van de toestellen mag de werking van de andere niet storen; b) wanneer alle toestellen gelijktijdig in werking zijn, mag geen enkele storing van de trek optreden; c) wanneer een toestel niet in werking is mag er geen terugslag van verbrandingsproducten in de trekonderbreker-valwindafleider optreden ten gevolge van de werking van de andere toestellen.

(22) Zie ook 9.6.2

9. AFVOER VAN DE VERBRANDINGSPRODUCTEN

Page 105: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

105

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

• de toestellen bevinden zich op dezelfde verdieping [NBN D51-003 § 5.3.1.4.1 + NBN B61-002 § 7.4.1.2.2.1]

Twee toestellen die zich op dezelfde verdieping bevinden mogen worden aangesloten op een gemeenschappelijk afvoerkanaal voor zover ze zich in dezelfde opstellingsruimte bevinden.

de aansluiting wordt verwezenlijkt:

• rechtstreeks: het hoogteverschil tussen de aansluitmiddelpunten moet dan ten minste gelijk zijn aan het dubbel van de grootst gebruikte diameter met een minimum van 0,50 m;

Rechtstreekse aansluiting op het gemeenschappelijk afvoerkanaal

9. AFVOER VAN DE VERBRANDINGSPRODUCTEN

Page 106: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

106

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

• met behulp van een collectoraansluiting waarvan de doorlaat minstens gelijk is aan 80% van de som van de doorlaten van de gebruikte aansluitingen.

Collectoraansluiting van 2 toestellen op een gemeenschappelijk afvoerkanaal.GEEN van beide is een CV- ketel.

Bij CV-ketels is enkel de rechtstreekse aansluiting toegelaten. Anders dienen in batterij gemonteerde toestellen, met

modelgoedkeuring, worden opgesteld.

9. AFVOER VAN DE VERBRANDINGSPRODUCTEN

Page 107: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

107

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

• de toestellen bevinden zich op verschillende verdiepingen [NBN D51-003 § 5.3.1.4.2 + NBN B61-002 § 7.4.1.2.2.2]

meerdere toestellen die zich bevinden op verschillende verdiepingen mogen worden aangesloten op een gemeenschappelijk afvoerkanaal wanneer die aansluiting zo is verwezenlijkt dat aan één van de volgende voorwaarden is voldaan.

aansluiting uitgevoerd op een gemeenschappelijk enkelvoudig, ingebouwd of losstaand afvoerkanaal In dat geval mogen de aansluitingen slechts op 3 verschillende niveaus uitgevoerd worden en het hoogteverschil tussen de as van het aansluitkanaal van het hoogst geplaatste toestel en de uitmonding van het afvoerkanaal bedraagt ten minste 4 m.

Aansluiting op een gemeenschappelijk afvoerkanaal Gemeenschappelijk losstaand afvoerkanaal

9. AFVOER VAN DE VERBRANDINGSPRODUCTEN

Page 108: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

108

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen 8. toevoer van verBrandingsluCht en ventilatie van de oPstellingsruimten van oPen verBrandingstoestellen

aansluiting uitgevoerd op een gemeenschappelijk meervoudig ingebouwd afvoerkanaal of op een gecombineerd gemeenschappelijk losstaand afvoerkanaalIn dat geval moet elk individueel aansluitstuk een minimale hoogte van 2,50 m hebben en moet het hoogteverschil tussen de as van het aansluitkanaal van het hoogst geplaatste toestel en de uitmonding van het afvoerkanaal ten minste 4 m zijn. Daarenboven is in dit geval het aantal toestellen aangesloten op het gemeenschappelijk hoofdafvoerkanaal beperkt tot drie voor nieuw gebouwde en tot vijf voor bestaande Shuntafvoerkanalen.

Aansluiting op een gemeenschappelijk meervoudig afvoerkanaal

Gemeenschappelijk meervoudig ingebouwd afvoerkanaal (shunt)

Gecombineerd gemeenschappelijk losstaand afvoerkanaal

9. AFVOER VAN DE VERBRANDINGSPRODUCTEN

Page 109: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

109

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

aansluiting uitgevoerd op een gemeenschappelijk meervoudig ingebouwd afvoerkanaal of op een gecombineerd gemeenschappelijk losstaand afvoerkanaalIn dat geval moet elk individueel aansluitstuk een minimale hoogte van 2,50 m hebben en moet het hoogteverschil tussen de as van het aansluitkanaal van het hoogst geplaatste toestel en de uitmonding van het afvoerkanaal ten minste 4 m zijn. Daarenboven is in dit geval het aantal toestellen aangesloten op het gemeenschappelijk hoofdafvoerkanaal beperkt tot drie voor nieuw gebouwde en tot vijf voor bestaande Shuntafvoerkanalen.

OPMERKING Indien in een bestaand gebouw een gemeenschappelijk afvoerkanaal aanwezig is waarop al drie toestellen zijn aangesloten kan eventueel een vierde toestel aangesloten worden door de afvoerbuis van de verbrandingsproducten van het hoogst geplaatste toestel in het gemeenschappelijke kanaal aan te brengen. Uiteraard is dit enkel mogelijk wanneer het gemeenschappelijk afvoerkanaal nadien nog voldoende doorlaat heeft voor de verbrandingsproducten van de andere drie toestellen. Het afvoerkanaal van het hoogst geplaatste toestel wordt beschouwd als een individueel kanaal dus met een minimum lengte van 2,50 m.

9. AFVOER VAN DE VERBRANDINGSPRODUCTEN

Page 110: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

110

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

9.6 Mechanische afvoer van de verbrandingsproducten van toestellen type B [TI]

Indien een mechanische afvoer van de verbrandingsproducten noodzakelijk is, bijv. omdat de natuurlijke trek in een afvoerkanaal onvoldoende is, moet steeds overwogen worden een toestel van het type C te plaatsen.

9.6.1 Mechanische afvoer van de

verbrandingsproducten in een gebouw zonder

gestuurde mechanische ventilatie

[NBN D51-003 § 5.3.3.1 + NBN B61-002 § 7.5]

Het toepassen van een afzuigventilator op een afvoerkanaal waarop atmosferische toestellen zijn aangesloten is in principe een oneigenlijke toepassing. Deze oplossing is enkel aanvaardbaar voor het oplossen van afvoerproblemen in bestaande gebouwen en is geen oplossing voor een nieuwbouw.

Een afzuigventilator is een inrichting voor mechanische afvoer buiten het toestel die het afvoerkanaal in onderdruk plaatst over zijn ganse lengte.

Bij het toepassen van een afzuigventilator is het noodzakelijk om in de aansluitkanalen van de toestellen op de verschillende verdiepingen een aangepast diafragma te plaatsen om ter hoogte van elke aansluiting hetzelfde afzuigdebiet te bekomen.

De werking van de gastoestellen moet ondergeschikt worden gemaakt aan de onderdruk in het afvoerkanaal.

Een toestel van het type B11Cs voldoet aan deze eis.

Voor een toestel van het type B11Bs is aan deze eis voldaan op voorwaarde dat:

• het toestel is uitgerust met een inrichting voor thermische terugstroombeveiliging,

• er een vergrendeling is aangebracht die afhankelijk is van de onderdruk; dit kan verwezenlijkt: • hetzij door onder de afzuigventilator een diafragma te plaatsen

met een verschildrukschakelaar of een vaanschakelaar; het contact van deze schakelaar wordt ontdubbeld via een relais en elk individueel gastoestel kan via een afzonderlijk contact van dit relais worden vergrendeld;

9. AFVOER VAN DE VERBRANDINGSPRODUCTEN

Page 111: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

111

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

• hetzij door aan het uiteinde van de afvoerstomp of in het aansluitkanaal van het toestel een diafragma met een verschildrukschakelaar of een vaanschakelaar te plaatsen; het toestel kan via het contact van deze schakelaar worden vergrendeld.

De vergrendeling kan worden uitgevoerd op één van de volgende wijzen: • bij een centrale verwarmingsinstallatie: via het

thermostaatcircuit van de installatie; • onderbreking van de elektrische voeding van het gastoestel; • onderbreking van de gastoevoer door een elektromagnetische

klep, geplaatst stroom-afwaarts van de stopkraan van het gastoestel.

het is verboden om de vergrendeling uit te voeren door het onderbreken van een elektrisch circuit in het toestel, bijv. het contact in serie plaatsen met de TTB of het thermokoppel. Hierdoor wordt het toestel gewijzigd en vervalt de garantie van de fabrikant van het toestel.

Zowel het berekenen als het uitvoeren van dergelijke opstelling is het werk van een daarin gespecialiseerd bedrijf.

De mechanische afvoer mag noch de goede werking van de toestellen storen noch de oorzaak zijn van geluidsoverlast of hinderlijke trillingen.

Ventilator met vaanschakelaar

9. AFVOER VAN DE VERBRANDINGSPRODUCTEN

Page 112: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

112

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

9.6.2 Mechanische afvoer van de

verbrandingsproducten in een gebouw met gestuurde

mechanische ventilatie

[NBN D51-003 § 5.3.3.2]

In een gebouw dat uitgerust is met gestuurde mechanische ventilatie (VMC) geeft men de voorkeur aan toestellen van het type C. Indien dit niet mogelijk is kunnen toestellen van het type B11CS gebruikt worden op de volgende voorwaarden:

a) het vmC-systeem moet opgevat zijn (doorsneden, debieten, drukken, toevoer van lucht) om ook de verbrandingsproducten van de aangesloten verbruikstoestellen af te voeren (VMC-gas)(23);in dit geval kan de aansluiting van de toestellen direct op het gemeenschappelijke afvoerkanaal gebeuren; het maximale aantal toestellen dat kan aangesloten worden op hetzelfde afvoerkanaal is afhankelijk van de uitgevoerde berekening;

b) het vmC-gassysteem moet uitgerust zijn met een gemeenschappelijke beveiligingsinrichting die een tekort aan afzuiging kan opsporen en alle aangesloten verbruikstoestellen kan buiten werking stellen door middel van een elektrisch contact geplaatst ter hoogte van elk toestel;

c) de materialen van de afvoerkanalen van het vmC-gassysteem moeten aan dezelfde eisen voldoen als deze toegelaten voor de afvoer van verbrandingsproducten.

Indien in uitzonderlijke, plaatselijke omstandigheden, het niet mogelijk is de onderdruk in het afvoerkanaal te waarborgen, moet dit kanaal van het luchtdichte type zijn.

Indien het gemeenschappelijke afvoerkanaal van het gebouw uitgerust heeft met een zich aan de buitenzijde bevindend mechanisch afzuigsysteem bestemd voor de afvoer van de verbrandingsproducten, mogen de verbruikstoestellen op dit gemeenschappelijke afvoerkanaal worden aangesloten, op voorwaarde dat aan dezelfde eisen wordt voldaan als voor het genoemde VMC-gassysteem, waarbij het afvoerdebiet berekend is om uitsluitend de verbrandingsproducten van de aangesloten verbruikstoestellen af te voeren.

(23) De technische informatienota’s van het WTCB nrs 106 en 119 “Code van het goed vakmanschap – Regelbare mechanische ventilatie” kunnen als basis dienen voor de berekening van VMC-gasinstallaties.

9. AFVOER VAN DE VERBRANDINGSPRODUCTEN

Page 113: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

113

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

10. GEBRUIKSVOORWAARDEN, PLAATSEN, VERVANGEN EN IN BEDRIJF STELLEN VAN DE VERBRUIKSTOESTELLEN [TI]

10.1 Gebruiksvoorwaarden

[NBN D51-003 § 6.1]

10.1.1 Opstelling verbruikstoestellen type B

• toestellen type B mogen niet opgesteld worden in een slaapkamer, een badkamer, een stortbadruimte of een opschikkamer behalve bij de vervanging van een bestaand toestel dat geen centrale verwarmingsketel is opgesteld in een slaapkamer.

• Het is nooit toegelaten geweest een open centrale verwarmingketel (type B) op te stellen in een slaapkamer. Hij mag dus, moest dit toch het geval zijn, niet vervangen worden door een verwarmingsketel type B. De installatie dient aangepast en het nieuwe toestel moet opgesteld worden in een ruimte die geen slaapkamer, badkamer, stortbadruimte of opschikkamer is of er moet een toestel type C worden geplaatst.

10.1.2 Opstelling keukengeiser type A1AS

• Een keukengeiser van het type A1AS is bestemd voor onderbroken gebruik.

Hij mag niet gebruikt worden voor het voeden van een stortbad, een bad, een zitbad of een gelijkwaardig tappunt, zelfs indien het geïnstalleerd is in een badkamer, stortbadruimte of opschikkamer.

10. GEBRUIKSVOORWAARDEN, PLAATSEN, VERVANGEN EN IN BEDRIJF STELLEN VAN DE VERBRUIKSTOESTELLEN [TI]

Page 114: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

114

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

• Bij de vervanging van een toestel type a, zelfs zonder wijziging of uitbreiding van de binnenleiding, dienen de gebruiksvoorwaarden geëerbiedigd die gelden bij plaatsing van een nieuw toestel.

10.1.3 Opstelling van een toestel type A of B in een kast

• Indien een verbruikstoestel geïnstalleerd is in een kast, muurkast, bergruimte of gelijkwaardige ruimte, dient zowel de opstellingsruimte als de ruimte waarin ze uitmondt, te voldoen aan de toestelgebonden eisen voor de geïnstalleerde toestellen. NOOT: Hiermee wordt bedoeld dat de luchttoevoer moet voldoen aan hoofdstuk 8 van dit boekdeel.

• Indien de opstellingsruimte (kast, muurkast of dergelijke) van een toestel niet in verbinding staat met de ruimte waarin ze is aangebracht– bijv. afgesloten kast waarin de verbrandingslucht via een kanaal rechtstreeks van buiten toegevoerd wordt en waarin zich het afvoerkanaal voor de verbrandingsproducten bevindt – dan zijn er geen bijkomende voorzieningen te treffen voor de ruimte waarin de kast is aangebracht. NOOT: Deze opstelling kan ook als noodoplossing gebruikt worden. Stel dat men bijvoorbeeld na de plaatsing van een B11BS toestel vaststelt dat het toestel in storing gaat door de aanwezigheid van een dampkap. Een noodoplossing is dan een dichte omkasting te plaatsen rond het toestel met rechtstreekse luchttoevoer van buiten.

10.2 Plaatsen van de verbruikstoestellen [TI]

10.2.1 Algemeen

[NBN D51-003 § 6.2]

De plaatsing van het verbruikstoestel omvat: • de aansluiting op de binnenleiding; • de aansluiting op het afvoerkanaal van de

verbrandingsproducten, indien dat vereist is; • het aanbrengen van de toevoer voor de verbrandingslucht.

De installatie moet uitgevoerd worden conform de plaatsings- en bedieningsvoorschriften, verplicht geleverd met het toestel.

10. GEBRUIKSVOORWAARDEN, PLAATSEN, VERVANGEN EN IN BEDRIJF STELLEN VAN DE VERBRUIKSTOESTELLEN [TI]

Page 115: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

115

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

Bij de plaatsing of het vervangen van een toestel, met of zonder wijziging of uitbreiding van de binnenleiding, zijn de eisen betreffende de toevoer van verbrandingslucht en de afvoer van de verbrandingsproducten, die betrekking hebben op nieuwe installaties, van toepassing.

BELANGRIjKE NOOT: Bij het vervangen van een bestaand toestel komt het vaak voor dat er geen of een te kleine luchttoevoer aanwezig is. VÓÓR het in bedrijf stellen van het nieuwe toestel dat in vervanging wordt geplaatst, moet de installateur zich ervan vergewissen dat de reglementaire luchttoevoer aanwezig is of kan worden verwezenlijkt.

10.2.2 Toestellen met meerdere typeaanduidingen

Toestellen met meerdere typeaanduidingen op het kenplaatje (bijv. B23, C13, C33) zijn gekeurd voor alle vermelde types. De aansluiting van zulke toestellen op het afvoersysteem van de verbrandingsproducten moet steeds gebeuren conform de eisen die behoren bij de specifieke type-aanduiding. Sluit men zulk toestel bijv. aan als B-type dan moeten de voorschriften voor de B-toestellen gevolgd worden. Sluit men het toestel aan als C-type dan moeten de voorschriften voor de C-toestellen gevolgd worden.

10.2.3 Opstellingsruimten voor CV-ketels met open

verbrandingskring (Type B)

10.2.4 CV-ketels met een totaal geïnstalleerd vermogen

≤ 30 kW

[NBN B61-002 § 4.1.1.2]

• Deze CV-ketels worden bij voorkeur opgesteld in een ruimte die niet bediend wordt door het ventilatiesysteem van het gebouw – alleszins niet in een slaapkamer, badkamer of stortbadruimte.

• Indien een ketel geplaatst wordt in een ruimte die bediend wordt door het ventilatiesysteem van het gebouw dan moet: • aan de voorschriften van § 2.2.2 voldaan worden; • het ventilatiesysteem conform NBN EN 12792 zijn tenzij de

ketel in een afgesloten kast geplaatst wordt waarin tevens de permanente luchttoevoer uitmondt;

• het lawaainiveau conform de norm NBN S 01-401 zijn.

10. GEBRUIKSVOORWAARDEN, PLAATSEN, VERVANGEN EN IN BEDRIJF STELLEN VAN DE VERBRUIKSTOESTELLEN [TI]

Page 116: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

116

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

10.2.5 CV-ketels met een totaal geïnstalleerd vermogen

> 30 kW maar < 70 kW

[NBN B61-002 § 4.1.2.2]

Bij ééngezinswoningen: De plaatsing is niet toegelaten in een ruimte die een woonfunctie heeft of in een toiletruimte/WC. De opstelling in bijv. een garage of berging is echter wel toegelaten. Aanbevolen wordt de ketel op te stellen in een afzonderlijke CV-ruimte.

andere gebouwen: bijv. in appartementsgebouwen (zowel met individuele installaties als met een centrale stookplaats), kantoorgebouwen en winkelruimten. De CV-ketels dienen dan opgesteld in een technische ruimte.

•technische ruimte Opstellingsruimte waarin centrale verwarmingsketels zijn opgesteld met een totaal nominaal vermogen groter dan 30 kW maar kleiner dan 70 kW. Een technische ruimte is enkel toegankelijk voor de personen belast met de bediening, het toezicht, het onderhoud of de herstelling van de opgestelde ketels. De bouwkundige eisen gesteld aan zulke ruimte zijn deze van K.B. van 19 december 1997 betreffende de brandpreventie.

10. GEBRUIKSVOORWAARDEN, PLAATSEN, VERVANGEN EN IN BEDRIJF STELLEN VAN DE VERBRUIKSTOESTELLEN [TI]

Page 117: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

117

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

10.3 Vervangen van een toestel in een bestaande woning [TI]

Tabel 6 geeft de voorzieningen die moeten worden getroffen bij vervanging of bij plaatsing van een bijkomende keukengeiser, badgeiser, individuele verwarming of centrale verwarming in een bestaande woning.

Tabel 6 (zie ook 8.12)

Toepassing Aard van de opstellingsruimte

Bestaande woongelegenheid

Bijkomend toestel Vervanging van een toestel

Warmwater-voorziening bad, zitbad

Badkamer, stortbadruimte, opschikkamer of slaapkamer

Type C Type CType B- voorzieningen: (1)

Andere opstellingsruimte Type CType B- voorzieningen: (2)

Type CType B- voorzieningen: (2)

Warmwater-voorziening stortbad

Badkamer, stortbadruimte, opschikkamer of slaapkamer

Type C Type CType B- voorzieningen: (1)(*) type A1AS- voorzieningen: (4)

Andere opstellingsruimte Type CType B- voorzieningen: (2)

Type CType B- voorzieningen: (2)

Warmwater-voorziening lavabo, gootsteen

Badkamer, stortbadruimte, opschikkamer of slaapkamer

Type C Type CType B- voorzieningen: (2)

Andere opstellingsruimte Type CType B- voorzieningen: (2)(*) type A1AS- voorzieningen: (4)

Type CType B- voorzieningen: (2)(*) type A1AS- voorzieningen: (4)

Individuele verwarming

Badkamer, stortbadruimte, opschikkamer of slaapkamer

Type C Type CType B- voorzieningen: (1)

Andere opstellingsruimte Type CType B- voorzieningen: (2)

Type CType B- voorzieningen: (2)

Centrale verwarmings- ketel

Slaapkamer Type C Type C

Badkamer, stortbadruimte, opschikkamer of slaapkamer

Type C Type CType B- voorzieningen: (1)

Andere opstellingsruimte Type C Type CType B- voorzieningen: (2)

10. GEBRUIKSVOORWAARDEN, PLAATSEN, VERVANGEN EN IN BEDRIJF STELLEN VAN DE VERBRUIKSTOESTELLEN [TI]

Page 118: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

118

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

(1): luchttoevoer: maximaal 2 doorstroomopeningen - minimum 150 cm² afvoer verbrandingsproducten: degelijk werkend afvoerkanaal (2): luchttoevoer: maximaal 2 doorstroomopeningen afvoer verbrandingsproducten: degelijk werkend afvoerkanaal (4): luchttoevoer: maximaal 2 doorstroomopeningen – minimum 150 cm² afvoer verbrandingsproducten: afvoeropening of hoge ventilatie: direct naar buiten – minimum 150cm² (24)

Bij het plaatsen van een tweedehandstoestel dient extra aandacht besteed aan: • de conformiteit van het toestel voor wat betreft de categorie

(bijv. aardgas Cat I2E+); • de aanwezigheid van de in de norm voorziene beveiligingen –

type AS, BS of CS • de aanwezigheid van de in bovenstaande tabel vermelde

“voorzieningen” en hun degelijke plaatsing.

10.4 In bedrijf stellen [TI]

[NBN D51-003 § 6.7]

Overeenkomstig artikel 48 van het K.B. van 28 juni 1971 levert de installateur bij het voltooien van de gasinstallatie, in geval van een geheel of gedeeltelijk nieuwe installatie, een attest af waaruit blijkt dat de installatie beantwoordt aan de voorschriften van de van kracht zijnde normen. Dit attest dient overgemaakt aan de netbeheerder van het plaatselijke distributienetwerk.

Na het openen van de gasmeter door de netbeheerder stelt de installateur de installatie in bedrijf.

de eerste in bedrijf stelling van elk gastoestel omvat: • het nazien van de gasdichtheid, bij de werkdruk, van de

aansluiting van het toestel, door middel van afzepen; • het nazien van de juiste uitvoering van de installatie, in het

bijzonder de toevoer voor verse lucht en de afvoer van de verbrandingsproducten;

• het nazien van de werking van het toestel; • het toelichten van de werking en de aflevering van de

gebruiks- en onderhoudsaanwijzingen, aan de gebruiker.

(24) zie ook 10.1.2

10. GEBRUIKSVOORWAARDEN, PLAATSEN, VERVANGEN EN IN BEDRIJF STELLEN VAN DE VERBRUIKSTOESTELLEN [TI]

Page 119: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

119

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

10.5 Samenvatting [MTI]

• De ruimte waarin de verbrandingstoestellen zijn opgesteld dient, zoals elk lokaal in een woning, te worden geventileerd. Deze ventilatie kan invloed hebben op de goede werking van de verbruikstoestellen.

• Alle verbruikstoestellen hebben verbrandingslucht nodig. De toevoer ervan moet ongehinderd kunnen gebeuren en moet voldoende groot zijn.

• Bij alle verbruikstoestellen moet gezorgd worden voor een degelijke afvoer van de verbrandingsgassen. Deze kan op natuurlijke wijze verlopen of mechanisch met behulp van een afzuigventilator.

• De afvoer van B-toestellen kan worden aangesloten op een collectief afvoerkanaal mits bepaalde voorschriften in acht worden genomen.

• De opstellingsruimte is functie van het type en de toepassing van een verbruikstoestel.

• veiligheid: een degelijke toevoer van verbrandingslucht en een goede afvoer van de verbrandingsproducten moeten er voor zorgen dat het verbruikstoestel veilig kan gebruikt worden – geen verbrandingsproducten en eventueel CO in de opstellings-ruimte.

welke zijn de eigenschappen van een “goede schoorsteen”? • hij is permanent geventileerd – zelfs tijdens de stilstand van het

verbruikstoestel of de ketel; • hij heeft een kleine traagheid (inertie) – hij is vlug opgewarmd

over zijn ganse lengte; • hij is goed geïsoleerd (25); • hij is verticaal, rechtlijnig en vertoont geen vernauwingen; • hij bevat GEEN horizontale of neergaande delen; • hij is vrij van elke verontreiniging; • hij mondt NIET uit in een statische overdrukzone; • op het uiteinde is hij voorzien van een degelijke afvoerkap

tegen het inregenen; • de opstellingsruimte van het toestel dat op de schoorsteen is

aangesloten staat niet in onderdruk

(25) Zie ook module 7, boekdeel 3: Bijlagen

10. GEBRUIKSVOORWAARDEN, PLAATSEN, VERVANGEN EN IN BEDRIJF STELLEN VAN DE VERBRUIKSTOESTELLEN [TI]

Page 120: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013
Page 121: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

121

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

Het toevoerkanaal van de verbrandingslucht, het afvoerkanaal van de verbrandingsproducten, de aansluitstukken van het toestel op deze kanalen en het eindstuk van de toestellen van het type C moeten uitgevoerd worden met materialen die voorgesChreven ZiJn door de FaBrikant van het toestel en geÏnstalleerd volgens de instruCties die in de teChnisChe installatievoorsChriFten ZiJn oPgenomen en deel uitmaken van de Ce-keuring van het geheel. De in België toegelaten toestellen moeten als een volledig geheel (toestel + leidingen + terminal) CE gekeurd zijn.

Zoals al in 4.2.1 werd vermeld, heeft de tweede cijfercode in de index de volgende betekenis: - 1 : zonder ventilator in de kring van de verbrandingsproducten of

van de verbrandingsluchttoevoer; - 2 : met ventilator na de verbrandingskamer; - 3 : met ventilator vóór de verbrandingskamer;

Er wordt voldoende vrije ruimte voorzien vóór en rondom de muurdoorvoer van het eindstuk opdat de verbrandingsproducten zich vrij zouden kunnen verspreiden in de buitenlucht zonder in aanraking te komen met een wand of hindernis en zonder binnen te dringen in om het even welk bouwwerk.

De minimale afstanden tussen de uitstroomopening en een toegangsopening in een wand (deur, venster) of een ventilatieopening worden bepaald op basis van de verdunningsfactor van de uitgestoten verbrandingsproducten. In ”module 7, boekdeel 3: bijlagen” wordt deze methode toegelicht en worden voorbeelden gegeven van enkele van de meest voorkomende situaties. ”module 7, boekdeel 3: bijlagen” illustreert voor type C-toestellen hoe recirculatie van verbrandingsproducten kan worden vermeden en welke afstanden moeten aangehouden worden om hinder van regen en sneeuw te vermijden.

11. AFVOER VAN DE VERBRANDINGSPRODUCTEN EN TOEVOER VAN VERBRANDINGSLUCHT VAN DE GESLOTEN GASTOESTELLEN

11. AFVOER VAN DE VERBRANDINGSPRODUCTEN EN TOEVOER VAN VERBRANDINGSLUCHT VAN DE GESLOTEN GASTOESTELLEN

Page 122: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013
Page 123: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

123

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen 12. ventilatie van de oPstellingsruimte van gesloten Cv­ketels [ti]

[NBN B61-002 § 5.2.2]

Alle opstellingsruimten voor CV-ketels moeten geventileerd worden teneinde de warmte afgegeven door de ketels en de aanwezige leidingen, af te voeren. De omgevingstemperatuur in de opstellingsruimte moet zo beperkt worden tot maximum 40°C.

indien de verhouding

Nominaal vermogen van de opgestelde toestellen (kW) ≤ 35 is Inhoud opstellingsruimte

dienen er geen speciale voorzieningen getroffen om de overtollige warmte af te voeren.

Bijv. een ketel met een nominaal vermogen van 60 kW is geplaatst in een opstellingsruimte met inhoud 2 m³.

indien de verhouding

Nominaal vermogen van de opgestelde toestellen (kW) > 35 is Inhoud opstellingsruimte

moeten: • de doorlaat van de onder- en bovenventilatie minstens

1 cm²/kW geïnstalleerd vermogen bedragen met een minimum van 50 cm²;

• deze permanente, niet afsluitbare openingen uitmonden in een goed geventileerde ruimte of rechtstreeks in open lucht – een spleet onder en boven een deur mag hiertoe dienst doen.

Bijv. een ketel met een nominaal vermogen van 60 kW is geplaatst in een opstellingsruimte met inhoud 1 m³.

60 = 60; dit is > 35 onder- en bovenventilatie van elk 60 cm³ 1

12. VENTILATIE VAN DE OPSTELLINGSRUIMTE VAN GESLOTEN CV-KETELS [TI]

Page 124: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013
Page 125: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

125

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen 13. Brandveiligheid BiJ gesloten toestellen [ti]

[NBN B61-002 § 7.7.1.4 + § 7.1.2.2.3]

Het afvoerkanaal in kunststof van een gasketel met gesloten verbrandingskring die als één geheel gekeurd is met zijn afvoersysteem mag concentrisch worden aangebracht binnenin een metalen kanaal en dit geheel mag geplaatst in een koker, voor zover de toevoer van de verbrandingslucht van de ketel geschiedt langs de vrije ruimte tussen het afvoerkanaal en de metalen omhullende buis.

Indien bij de concentrische kanalen van het toe- en afvoersysteem voor C3* of C4*-ketels het buitenste kanaal uit metaal vervaardigd is, worden er geen bijzondere eisen gesteld voor wat betreft de verluchting van de ruimten waar deze kanalen doorlopen.

NOOT: het K.B. van 12/1997 betreffende de brandveiligheid blijft onverminderd van kracht, bijvoorbeeld voor wat betreft de compartimentering van het gebouw en de specifieke maatregelen die te nemen zijn bij de overgang tussen twee brandcompartimenten zoals het plaatsen van brandmoffen.

13. BRANDVEILIGHEID BIJ GESLOTEN TOESTELLEN [TI]

Voorbeeld van de plaatsing van wandketels type C4*

Page 126: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013
Page 127: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

127

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen 14. BiJZondere BePalingen voor gesloten toestellen [ti]

[NBN D51-003 § 5.3.4 + NBN B61-002 § 7.7.1]

14.1 Toestellen type C1

Bij dit type toestellen, waarvan de kanalen voor toevoer van verbrandingslucht en afvoer van de verbrandingsproducten horizontaal geplaatst zijn, moeten deze kanalen haaks staan op de verticale wand die zij doorboren.

De kanalen voor toevoer van verbrandingslucht en afvoer van de verbrandingsgassen kunnen concentrisch of parallel lopen. Parallel-aansluitingen zijn slechts toegelaten als het afvoerkanaal luchtdicht is.

14. BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR GESLOTEN TOESTELLEN [TI]

Page 128: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

128

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

14.2 Toestellen type C2

Het kanaal voor toevoer van de verbrandingslucht en het kanaal voor afvoer van de verbrandingsgassen zijn horizontaal aangesloten op één enkel gemeenschappelijk verticaal kanaal.

Dit type toestel is niet toegelaten in België.

14.3 Toestellen type C3

De kanalen voor de toevoer van de verbrandingslucht en de afvoer van de verbrandings-producten lopen verticaal tot boven het dak.

De kanalen kunnen concentrisch of parallel lopen. Parallel-aansluitingen zijn slechts toegelaten als het afvoerkanaal luchtdicht is.

C31 C32 C33

Voorbeelden van eindstukken

14. BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR GESLOTEN TOESTELLEN [TI]

Page 129: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

129

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

14.4 Toestellen type C4

Enkel toestellen type C42 en C43 mogen aangesloten worden op een gemeenschappelijk verticaal systeem uitmondend boven het dak.

Dit gemeenschappelijk systeem voor gesloten toestellen moet gekeurd zijn in België of in een lidstaat van de Europese Unie.

Het gemeenschappelijk systeem moet worden geïnstalleerd volgens de voorschriften van de fabrikant van dit systeem.

Men moet zich ervan vergewissen dat enkel toestellen geïnstalleerd worden die speciaal uitgerust en ontworpen zijn voor aansluiting op dit systeem van gemeenschappelijke kanalen (type en karakteristieken van het toestel, condenserend toestel of niet, diameter van het luchttoevoerkanaal en het kanaal voor afvoer van de verbrandingsproducten, aansluitkanalen concentrisch of afzonderlijk, totaal aantal toestellen dat mag worden aangesloten,…).

De verbinding van elk der toestellen met het gemeenschappelijk systeem moet luchtdicht zijn en mag geen sectievermindering inhouden.

De momenteel meest gangbare systemen zijn [in de hierna volgende afbeeldingen van C4-toestellen wordt telkens een collectief kanaal afgebeeld met daarop aangesloten elk van de specifieke varianten (C42 en C43); dit mag niet beschouwd worden als een toegelaten installatiemethode]:

14. BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR GESLOTEN TOESTELLEN [TI]

Page 130: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

130

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

Clv: Combinatie luchttoevoer verbrandingsproductenafvoer Het CLV-systeem bestaat uit twee concentrische metalen kanalen. De toestellen worden op iedere verdieping aangesloten door middel van twee parallelle leidingen, waarvan de hartafstand en de diameters genormaliseerd zijn.

14. BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR GESLOTEN TOESTELLEN [TI]

Page 131: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

131

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

3Ce: Conduit Collectif pour Chaudières Étanches Dit systeem bestaat zoals het CLV-systeem uit twee concentrische metalen kanalen. De aansluiting van de toestellen gebeurt echter met twee concentrische kanalen met genormaliseerde diameter.

las: luft abgas schornstein Bij dit systeem wordt geen gebruik gemaakt van metalen kanalen maar van de “traditionele” bouwelementen zoals bijv. beton. Het systeem maakt bouwkundig één geheel uit met het gebouw en is voor elk specifiek geval gekeurd (merk van de toestellen, vermogen, soort - HR+, condensatie, aantal,…).

14. BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR GESLOTEN TOESTELLEN [TI]

Page 132: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

132

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

14.5 Toestellen type C5

De kanalen voor toevoer van de verbrandingslucht en afvoer van de verbrandingsproducten mogen uitmonden in verschillende drukzones. → de toevoer van de verbrandingslucht uitmondend op een gevel; → de afvoer van de verbrandingsproducten moet uitmonden boven

het dak.

De toegelaten oriëntering is dus of maar nooit .

Het toestel type C51 is NIET toegelaten in België

14.6 Toestellen type C6

De gesloten toestellen zonder door de fabrikant gespecificeerde aansluitstukken, aansluitleidingen voor aanvoer van de verse lucht en afvoer van de verbrandingsproducten en zonder eindstuk - type C6 – zijn niet toegelaten in België.

C52 C53

14. BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR GESLOTEN TOESTELLEN [TI]

Page 133: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

133

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

14.7 Toestellen type C7

Type met verticale kanalen voor toevoer van de verbrandingslucht en afvoer van de verbrandingsproducten. De verbrandingslucht wordt ontnomen uit de zolderruimte en de verbrandingsproducten worden afgevoerd tot boven het dak. Er is een trekonderbreker aangebracht in het kanaal voor afvoer van de verbrandingsproducten op een plaats die lager ligt dan de openingen voor de toevoer van de verbrandingslucht.

Toestellen type C7 zijn NIET toegelaten in België.

14.8 Toestellen type C8

Het toestel Type C81 is niet toegelaten in België. De toestellen moeten van het type C82 of C83 zijn.

C8-toestellen mogen op een gemeenschappelijk ingebouwd afvoerkanaal aangesloten worden indien dit kanaal luchtdicht is en aan de “algemene eisen voor de aansluiting van verscheidene toestellen van het type B11BS op een gemeenschappelijk afvoerkanaal” uit Hoofdstuk 9.5.1 voldaan is.

Ieder opgesteld toestel beschikt over zijn individueel toevoerkanaal van de verbrandingslucht, rechtstreeks van buiten.

Het aantal toestellen is niet beperkt tot 3. De doorlaat van het gemeenschappelijk afvoerkanaal moet berekend worden in functie van het totaal vermogen van de aan te sluiten toestellen.

14. BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR GESLOTEN TOESTELLEN [TI]

Page 134: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

134

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

14.9 Toestellen type C9 (voorheen C3*S)

De afvoerleiding van de verbrandingsproducten van een toestel type C9* wordt geplaatst in een luchtdicht afvoerkanaal dat deel uitmaakt van het gebouw. De verbrandingslucht wordt aangezogen via de ruimte rond de afvoerleiding.

C91 C92 C93

Afvoersysteem voor C93

14. BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR GESLOTEN TOESTELLEN [TI]

Page 135: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

135

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

14.10 Opstelling [TI]

[NBN B61-002 § 4.1.1.1]

De plaatsing van gesloten Cv-ketels is toegelaten in ruimten die ook een andere functie hebben dan die van opstellingsruimte voor CV-ketels voor zover door de plaatsing ervan het lawaainiveau in deze ruimten niet hoger is dan het maximaal toegelaten lawaainiveau vermeld in de norm NBN S 01-401.

Alle gesloten toestellen kunnen opgesteld worden in gelijk welk soort ruimte, ongeacht het volume, zonder bijkomende toevoer van verbrandingslucht in de opstellingsruimte nodig te maken. Zij mogen dus ook opgesteld worden in een mechanisch geventileerd gebouw.

14.11 Samenvatting

• Enkel zeer kleine ruimten waarin een toestel type C is opgesteld moeten geventileerd worden.

• C-toestellen kunnen geplaatst worden in alle soorten ruimten zonder bijkomende voorzieningen voor de toevoer van verbrandingslucht.

• veiligheid: installeer het toevoerkanaal voor de verbrandingslucht en het afvoerkanaal voor de verbrandingsproducten steeds nauwgezet conform de plaatsingsvoorschriften van de fabrikant. Voor wat de positionering betreft van de uitstroomopening van de verbrandingsproducten ten opzichte van de instroomopening van een luchttoevoer, is het veilig bij twijfel de verdunningsfactor te berekenen.

14. BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR GESLOTEN TOESTELLEN [TI]

Page 136: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

136

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen 10. geBruiksvoorwaarden, Plaatsen, vervangen en in BedriJF stellen van de verBruikstoestellen [ti]

noteS

Page 137: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

137

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen 10. geBruiksvoorwaarden, Plaatsen, vervangen en in BedriJF stellen van de verBruikstoestellen [ti]

noteS

Page 138: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

138

module 7: boekdeel 2verbranding en toestellen

notitieS

Page 139: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

fvb•ffcConstructivKoningsstraat 132/5, 1000 Brussel

t+3222100333•f+3222100399constructiv.be•[email protected]

© Fonds voor Vakopleiding in de Bouwnijverheid, Brussel, 2013.Alle rechten van reproductie, vertaling en aanpassing onder eender welke vorm, voorbehouden voor alle landen

De handboeken zijn tot stand gekomen dankzij de bijdrage van de volgende organisaties :

Page 140: Handboek aardgas deel2 verbranding en toestellen 2013

Fonds voor vakopleiding in de Bouwnijverheid

MODULAIRE hAnDbOEkEnCEntRALE vERwARMIng

• 1.1 Inleiding tot de centrale verwarming en installatietekenen

• 1.2 Buismaterialen, buisbewerkingen, dichtingen en bevestigingsmaterialen

• 2.1 Warmtetransport: leidingaanleg

• 2.2 Warmtetransport: principe, bescherming, onderhoud van de installatie

• 2.3 Warmteafgifte: verwarmingslichamen en toebehoren

• 3.1 Warmteproductie: verwarmingsketels

• 3.2 Warmteproductie: installatietoebehoren en plaatsingsvoorschriften

• 7.1 Gasinstallaties: Aardgasleidingen

• 7.2 Gasinstallaties: verbranding en toestellen

• 7.3 Gasinstallaties: bijlagen

• overzicht beschikbare handboeken