Haar

2
Haar “De poes is aan het ruiven.” Ik kijk op en zie het grote hoofd van de kuisvrouw opdoemen van achter mijn computerscherm. “Pardon?” Ik begrijp de woorden, maar de betekenis ervan niet. Bovendien is het vroeg, zit ik net neer. “De poes” herhaalt ze, iets trager, “is aan het ruiven.” Neen, ik schud mijn hoofd, er dringt niets door, de woorden zijn dezelfde, maar de betekenis van hun samenzijn in een zin is mij nog steeds vreemd. Ze blijft staan, vod in de licht opgeheven hand, achter mijn computerscherm, waar zij zonet nog kabels kuiste en rammelde met mijn bakje vol schrijf- en sorteerspullen. Krampachtig probeer ik zelf te achterhalen wat ze bedoelt. Spreekt ze in code? Is ze gek geworden? Of zoek ik het te ver? De kuisvrouw heeft veel geduld, ze glimlacht en blijft onverstoorbaar wachten op een reactie, met haar vod in haar lichtjes opgeheven hand. De vod. Ik richt mijn aandacht op haar natte, gele zeemvel. Wat zie ik? Kruimels, stof van divers pluimage, en haar. Haar. “Haar” zeg ik, om iets te zeggen. Ze schudt enthousiast het hoofd, in bevestigende richting, en houdt de natte vod nu vlak voor haar gezicht - gelukkig niet voor het mijne - en doet alsof zij een onderzoekster is die een pas opgegraven, prehistorische vod bestudeert. Met twee in pincethouding gewrongen vingers trekt zij een fijn wit haartje uit de vod, houdt het een tel of twee als een kostbaar kleinood voor haar ogen en strekt dan haar arm om de schat aan mij te tonen. “Haar” zeg ik opnieuw. Het gesprek begint mij te vermoeien, en blijft verwarren. Ik bekijk het haartje, het is inderdaad wit, en fijn, en het zou van mij kunnen zijn. Grijze haren woekeren langs de slapen van mijn hoofd. Zoiets hou je niet tegen. En eerlijk waar, ik zit er niet mee in, laat mij maar ouder worden. Zolang ik maar niet

description

Een korte kantoorobservatie, over wat aan ons blijft kleven.

Transcript of Haar

Page 1: Haar

Haar “De poes is aan het ruiven.”Ik kijk op en zie het grote hoofd van de kuisvrouw opdoemen van achter mijn computerscherm. “Pardon?”Ik begrijp de woorden, maar de betekenis ervan niet. Bovendien is het vroeg, zit ik net neer. “De poes” herhaalt ze, iets trager, “is aan het ruiven.”

Neen, ik schud mijn hoofd, er dringt niets door, de woorden zijn dezelfde, maar de betekenis van hun samenzijn in een zin is mij nog steeds vreemd. Ze blijft staan, vod in de licht opgeheven hand, achter mijn computerscherm, waar zij zonet nog kabels kuiste en rammelde met mijn bakje vol schrijf- en sorteerspullen.

Krampachtig probeer ik zelf te achterhalen wat ze bedoelt. Spreekt ze in code? Is ze gek geworden? Of zoek ik het te ver?

De kuisvrouw heeft veel geduld, ze glimlacht en blijft onverstoorbaar wachten op een reactie, met haar vod in haar lichtjes opgeheven hand.

De vod. Ik richt mijn aandacht op haar natte, gele zeemvel. Wat zie ik? Kruimels, stof van divers pluimage, en haar. Haar.

“Haar” zeg ik, om iets te zeggen.

Ze schudt enthousiast het hoofd, in bevestigende richting, en houdt de natte vod nu vlak voor haar gezicht - gelukkig niet voor het mijne - en doet alsof zij een onderzoekster is die een pas opgegraven, prehistorische vod bestudeert. Met twee in pincethouding gewrongen vingers trekt zij een fijn wit haartje uit de vod, houdt het een tel of twee als een kostbaar kleinood voor haar ogen en strekt dan haar arm om de schat aan mij te tonen. “Haar” zeg ik opnieuw. Het gesprek begint mij te vermoeien, en blijft verwarren. Ik bekijk het haartje, het is inderdaad wit, en fijn, en het zou van mij kunnen zijn. Grijze haren woekeren langs de slapen van mijn hoofd. Zoiets hou je niet tegen. En eerlijk waar, ik zit er niet mee in, laat mij maar ouder worden. Zolang ik maar niet

Page 2: Haar

te oud word. Toch blijf ik met het ongemakkelijke gevoel zitten dat de zaak nog niet is opgelost. Ik heb al kunnen achterhalen dat het gesprek, als je het een gesprek noemen kan, over haar gaat. Maar, bedenk ik niet zonder zorgen, waarom noemt zij mij dan een poes, een poes die aan het ruiven is? Het moet haar opvallen, dat ik het spoor van ons zogenaamde gesprek helemaal dreig bijster te geraken, dus voegt ze er ongevraagd nog iets aan toe. “Dat doen ze in deze tijd van het jaar. De mijne ook.” Natuurlijk. De losse eindjes knopen zich voor mijn ogen aan elkaar. Het haar, hoewel fijn en wit, is het mijne niet, maar van een poes, van onze poes. Die verliest haar, dat zich hecht aan mijn broekspijpen en zo helemaal meereisde naar het kantoor. De kuisvrouw heeft het met haar vod opgeveegd, achter mijn computerscherm, en toont het, en merkt op dat het de tijd van het jaar is voor poezen om te ruiven. Wat een opluchting. Ik lach eventjes, “Ja. Dat is waar” zeg ik en kijk weer naar mijn scherm en wacht tot ze is verdwenen. De rest van de dag ontsnap ik niet aan de gedachte dat wij zoveel met ons meedragen, wat ons loslaat, van ons afvalt, zich verspreidt, soms voorgoed verdwijnt, maar soms ook weer terugkeert, of je dat nu wilt of niet, zoals het haar van de poes.