H201014 - Van defensief MKB-beleid naar offensief...

51
1 A.A.B.H. Kuiper MSc BA Zoetermeer, April 2010 Van defensief MKB-beleid naar offensief ondernemerschapsbeleid Een reconstructie van de totstandkoming van deze omslag is het op het MKB gerichte beleidsprogramma Ondernemerschap en Starters

Transcript of H201014 - Van defensief MKB-beleid naar offensief...

Page 1: H201014 - Van defensief MKB-beleid naar offensief ...ondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/h201014.pdf · 1 A.A.B.H. Kuiper MSc BA Zoetermeer, April 2010 Van defensief MKB-beleid naar

1

A.A.B.H. Kuiper MSc BA

Zoetermeer, April 2010

Van defensief MKB-beleid naar offensief

ondernemerschapsbeleid

Een reconstruct ie van de totstandkoming van deze

omslag is het op het MKB ger ichte be le idsprogramma

Ondernemerschap en Star ters

Page 2: H201014 - Van defensief MKB-beleid naar offensief ...ondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/h201014.pdf · 1 A.A.B.H. Kuiper MSc BA Zoetermeer, April 2010 Van defensief MKB-beleid naar

2

EIM Research Reports

reference number H201014

publication April 2010

emailaddress corresponding author [email protected]

[email protected]

address EIM

Bredewater 26

P.O. BOX 7001

2701 AA Zoetermeer

The Netherlands

Phone: +31 79 343 02 00

Fax: +31 79 343 02 03

Internet: www.eim.nl

Dit onderzoek is mede gefinancierd door het programmaonderzoek MKB en

Ondernemerschap (www.ondernemerschap.nl)

Voor alle informatie over MKB en Ondernemerschap: www.ondernemerschap.nl

De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij EIM bv. Het gebruik van cijfers

en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is

toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldigen en/of

openbaarmaking in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is

uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van EIM bv. EIM bv aanvaardt geen

aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden.

The responsibility for the contents of this report lies with EIM bv. Quoting numbers or

text in papers, essays and books is permitted only when the source is clearly mentioned.

No part of this publication may be kopied and/or published in any form or by any

means, or stored in a retrieval system, without the prior written permission of EIM bv.

EIM bv does not accept responsibility for printing errors and/or other imperfections.

Page 3: H201014 - Van defensief MKB-beleid naar offensief ...ondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/h201014.pdf · 1 A.A.B.H. Kuiper MSc BA Zoetermeer, April 2010 Van defensief MKB-beleid naar

3

Van defensief MKB-beleid naar offensief ondernemerschapsbeleid Een reconstructie van de totstandkoming van deze omslag in het op het MKB gerichte

beleidsprogramma Ondernemerschap en Starters

A.A.B.H. Kuiper MSc BA1

Erasmus Universiteit Rotterdam

Faculteit der Sociale Wetenschappen

Vaksectie Bestuurskunde

Postbus 1738

3000 DR Rotterdam

&

EIM, onderdeel van Panteia

Postbus 7001

2701 AA Zoetermeer

Contact: [email protected]

De auteur bedankt dr. A.R.M. Wennekers (EIM, onderdeel van Panteia) en prof. dr. P.H.M. van Hoesel

(Panteia; Erasmus Universiteit) voor de waardevolle feedback gedurende de totstandkoming van dit

onderzoeksrapport en voor hun rol in de contactlegging met de geïnterviewde sleutelfiguren. Voorts

gaat zijn dank uit naar de geïnterviewde sleutelfiguren voor hun tijd en dat zij in alle openheid hun

informatie en kennis wilden delen. In deze context gaat tevens dank uit naar drs. J. van der Tuin voor

de feedback op een conceptversie van dit rapport. Eventuele fouten zijn vanzelfsprekend geheel de

verantwoordelijkheid van de auteur.

1 De auteur is econoom en wetenschapsfilosoof en werkt momenteel aan zijn promotieonderzoek (Erasmus

Universiteit Rotterdam; Faculteit der Sociale Wetenschappen; vaksectie Bestuurskunde – oplevering eind 2010)

waarvan dit onderzoeksrapport een beknopte (deel) spin-off is. Zie ook:

http://www.eur.nl/fsw/staff/homepages/kuiper/.

Page 4: H201014 - Van defensief MKB-beleid naar offensief ...ondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/h201014.pdf · 1 A.A.B.H. Kuiper MSc BA Zoetermeer, April 2010 Van defensief MKB-beleid naar

4

Inhoudsopgave

Inleiding.................................................................................................................................... 5

1. Concepten en methode ........................................................................................................ 7

1.1 Analytisch kader ............................................................................................................. 7

1.2 Methode .......................................................................................................................... 8

2. Reconstructie van de beleidstotstandkoming en de beleidsinhoud ............................... 12

2.1 Introductie ..................................................................................................................... 12

2.2 Actoren in het beleidsnetwerk MKB en Ondernemerschap.......................................... 14

2.3 Achtergrond van de beleidstotstandkoming Ruim Baan voor Ondernemen ................. 15

2.4 Veronderstellingen onderliggend aan het beleid in Ruim Baan voor Ondernemen ...... 16

2.5 Achtergrond van de beleidstotstandkoming in Werk door Ondernemen ...................... 17

2.6 Veronderstellingen onderliggend aan het beleid in Werk door Ondernemen ............... 17

2.7 Bevindingen ten aanzien van de specifieke karakters van de beleidsnotities ............... 18

2.8 Leerprocessen en de rol van onderzoek bij de beleidstotstandkoming en beleidsinhoud

............................................................................................................................................. 21

3. De emancipatie van het MKB-beleid: van defensief naar offensief

ondernemerschapsbeleid....................................................................................................... 23

3.1 Introductie ..................................................................................................................... 23

3.2 De eerste stappen van defensief beleid naar offensief beleid........................................ 23

3.3 Werk door Ondernemen en verder ................................................................................ 25

3.4 Van defensief integratie-functioneel naar offensief-functioneel beleid ........................ 26

4. Deregulering en vermindering administratieve lasten: de vestigingswetgeving.......... 27

4.1 Introductie ..................................................................................................................... 27

4.2 Geschiedenis vestigingswetgeving................................................................................ 27

4.3 Geluiden "uit het veld": issues en actoren t.a.v. de vestigingswetgeving ..................... 28

5. De opkomst en toenemend belang van financiële maatregelen; het Borgstellingsbesluit

Midden- en Kleinbedrijf (BBMKB)..................................................................................... 33

5.1 Introductie ..................................................................................................................... 33

5.2 Het fiscale beleid in het programma ............................................................................. 33

5.3 De BBMKB in de periode 1965-2003 .......................................................................... 33

6. Van werknemerscultuur naar ondernemerschapscultuur............................................. 36

6.1 Introductie ..................................................................................................................... 36

6.2 Drie facetten van de ontwikkeling naar een ondernemerschapscultuur ........................ 36

6.3 Beknopte geschiedenis en overzicht ondernemerschapscultuurbeleid.......................... 37

7. Samenvatting bevindingen en conclusies......................................................................... 41

7.1 De emancipatie van het MKB-beleid............................................................................ 41

7.2 Deregulering en vermindering van administratieve lasten............................................ 42

7.3 Het toenemend belang van financiële maatregelen....................................................... 43

7.4 De omslag van werknemerscultuur naar een ondernemerschapscultuur....................... 43

Page 5: H201014 - Van defensief MKB-beleid naar offensief ...ondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/h201014.pdf · 1 A.A.B.H. Kuiper MSc BA Zoetermeer, April 2010 Van defensief MKB-beleid naar

5

Inleiding Ondernemerschap en ondernemerschapsbeleid hebben sinds het vierde kwart van de

twintigste eeuw flink aan aandacht gewonnen. In de economische wetenschap wordt het

belang van ondernemerschap weer ingezien. Daarbij wordt er veel empirisch onderzoek

uitgevoerd om inzicht te krijgen in de relatie tussen ondernemerschap en economische groei,

en ondernemerschap en werkgelegenheid. Voorts heeft ondernemerschap de aandacht van

beleidsmakers gekregen. In Nederland leidde dit tot Het MKB-beleid in Hoofdlijnen (1982a)

en de zogenaamde Startersnotitie (1982b), waarna een viertal beleidsnota's volgden die het

MKB- en ondernemerschapsbeleid uiteenzetten. Over de totstandkoming van het

beleidsprogramma als geheel en de overgang van MKB-beleid naar op de

ondernemerschapsfunctie gericht beleid is nog weinig onderzoek gedaan.

In een eerder onderzoeksrapport werd de invloed van sociaal-maatschappelijke en

economisch-wetenschappelijke ontwikkelingen, en de visie van de secretarissen-generaal van

het ministerie van Economische Zaken, en onafhankelijke adviesorganen zoals de SER en het

WRR op het beleidsprogramma Ondernemerschap en Starters2 onderzocht

3. In een volgend

onderzoeksrapport werd de ontwikkeling van het bewuste beleidsprogramma geanalyseerd

d.m.v. een synthese van twee eclectische raamwerken uit het

ondernemerschapsbeleidsonderzoek4.

Hoewel beide rapporten inzicht gaven in de totstandkoming van het

beleidsprogramma, riepen de bevindingen ook vragen op. De voorgestelde

conjunctuurhypothese5 kon de relatie tussen de visie van de secretarissen-generaal en de

beleidsnotities slechts beperkt verklaren. De conjunctuurhypothese bestaat uit de verwachting

dat in tijden van conjuncturele voorspoed offensief beleid wordt ingezet en dat in tijden van

conjuncturele tegenspoed wordt teruggegrepen op defensief beleid. De conjunctuurhypothese

kan niet verklaren waarom de beleidsnotitie Ruim Baan voor Ondernemen (1987) (relatieve

economische voorspoed) meer behoudend is dan Werk door Ondernemen (1995) (relatieve

economische tegenspoed). Werk door Ondernemen valt met een offensief beleidspakket in

een conjuncturele situatie van hoge werkloosheid buiten het verklaringsdomein van de

conjunctuurhypothese. Daarbij lijkt de beleidsfilosofie van De Ondernemende Samenleving

(1999) geen verband te hebben met Werk door Ondernemen. De secretarissen-generaal van

het ministerie van Economische Zaken kaartten de thema's MKB en ondernemerschap in de

periode 1980-2008 vrijwel niet aan terwijl deze thema's in dezelfde periode binnen het

beleidsprogramma een substantiële ontwikkeling doormaakten.6

Deze hiaten noopten tot een studie naar hoe de zes beleidsnotities tot stand zijn

gekomen en dan met name wat de achterliggende beleidsveronderstellingen van de

beleidsmakers waren en welke rol deze bij de beleidstotstandkoming hebben gespeeld. In dit

rapport wordt met name aandacht besteed aan de ontwikkeling van de beleidstheorie en de rol

van het beleidsnetwerk. Het rapport is gebaseerd op een gedeeltelijke analyse van een zestal

beleidsnotities en interviews met een tiental beleidsactoren. Deze laatste categorie bestaat uit

penvoerders van de beleidsnotities, vertegenwoordigers van belangenorganisaties (de

werkgeversorganisaties), en personen uit het zogenaamde MKB-instrumentarium: het geheel

aan publiek-private samenwerkingsverbanden waardoor vele beleidsmaatregelen van het

programma werden uitgevoerd.

2 Hier wordt onder het beleidsprogramma Ondernemerschap en Starters verstaan het MKB en

ondernemerschapsbeleid, uiteengezet in de zes beleidsnotities in de periode 1982-2003. 3 Kuiper en Wennekers, 2008. 4 Kuiper en Wennekers, 2009. 5 Deze hypothese luidt als volgt: " (…) in hoogconjunctuur spreekt men meer over dynamiek, deregulering en

flexibilisering terwijl in laagconjunctuur op sg-niveau de beleidsprioriteiten verschuiven naar andere zaken zoals

loonmatiging en bezuiniging" (Kuiper en Wennekers, 2008, p. 37). 6 Een uitzondering hierop was Buijink in 2008.

Page 6: H201014 - Van defensief MKB-beleid naar offensief ...ondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/h201014.pdf · 1 A.A.B.H. Kuiper MSc BA Zoetermeer, April 2010 Van defensief MKB-beleid naar

6

In onderhavig rapport staan de volgende zaken centraal:

� Een reconstructie van de totstandkoming van het beleidsprogramma, waarbij de interactie

binnen het ministerie van EZ, en tussen EZ en het MKB-instrumentarium en de

belangenorganisaties belangrijke aandachtspunten zijn.

� Een verklaring van de ontwikkeling in de achterliggende veronderstellingen (de zgn.

beleidstheorie) van Ruim Baan voor Ondernemen en Werk door Ondernemen en de

weerslag van die ontwikkeling op het uiteengezette beleid (paragraaf 2.3 e.v.).

� Het verklaren van het specifieke karakter van elke beleidsnotitie in de periode 1982-2003

en de rol die de onderscheiden (drie groepen) actoren bij de totstandkoming hebben

gespeeld (paragraaf 2.7).

� Vier thema's die de ontwikkeling van het beleidsprogramma beter lijken te karakteriseren

dan de conjunctuurhypothese en de instrumentaliteitshypothese7 alleen, te weten:

i. De tendens van defensief naar offensief beleid: van generiek integratiebeleid

naar specifiek ondernemerschaps- en startersbeleid en dan met name op het

gebied van fiscale maatregelen in plaats van subsidies (deel 3);

ii. De dereguleringsinitiatieven in het beleidsveld en dan met name de

modernisering en afschaffing van de Vestigingsgwetgeving (deel 4);

iii. De opkomst van (alom als succesvol en effectief beschouwde) financiële

maatregelen en dan met name de BBMKB8 (deel 5); en

iv. De opkomst van ondernemerschap als sociaal-maatschappelijk relevant

fenomeen, het gebruik hiervan als input voor beleid, en de operationalisatie

van ondernemerschapscultuur in de voorlichting en advisering, en

onderwijsbeleid geïnitieerd door EZ (deel 6).

De opzet van het rapport is als volgt: hierna volgt allereerst een uiteenzetting van het

gebruikte analyseraamwerk, dat een onderscheid maakt tussen de beleidstotstandkoming, de

beleidsinhoud en beleidseffecten (deel 1). Daarna worden de algemene bevindingen

besproken ten aanzien van de beleidstotstandkoming en beleidsinhoud (paragraaf 2.1) en

specifiek voor Ruim Baan voor Ondernemen en Werk door Ondernemen (paragraaf 2.3-2.6).

Hierna volgt een uiteenzetting van de ontwikkeling van het beleidsprogramma met als

invalshoek de beleidsnotities. Hierop volgt een uitwerking van de beleidstotstandkoming met

als invalshoek de genoemde beleidsthema's (delen 3-6). Het rapport wordt afgesloten met de

opsomming van conclusies (deel 7).

7 De instrumentaliteitshypothese verwees in Kuiper en Wennekers (2008) naar de observatie dat het MKB en

ondernemerschapsbeleid in sommige beleidsnotities, bijvoorbeeld de Startersnotitie (1982), Werk door

Ondernemen (1995) en De Ondernemende Samenleving (1999), slechts instrumenteel leek teneinde een bepaald

prangend generiek beleidsprobleem op te lossen waarbij het niet per se voor de hand ligt deze beleidsproblemen

aan te kaarten middels het MKB-beleid, respectievelijk: het scheppen van werkgelegenheid onder (langdurig)

werklozen door de faciliteiten aan te bieden om als zelfstandig ondernemer een bedrijf te starten (Startersnotitie),

het werkloosheidsprobleem van begin jaren ’90 op te lossen middels het inzetten van fiscale maatregelen gericht

op starters en groeiers (gazellen) (Werk door Ondernemen), en allerhande sociaal-maatschappelijke doelstellingen

naast de generieke beleidsdoelstellingen van EZ te koppelen aan het MKB en ondernemerschapsbeleid via

onderwijs en cultuur (De Ondernemende Samenleving). 8 Borgstellingsbesluit Midden- en Kleinbedrijf.

Page 7: H201014 - Van defensief MKB-beleid naar offensief ...ondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/h201014.pdf · 1 A.A.B.H. Kuiper MSc BA Zoetermeer, April 2010 Van defensief MKB-beleid naar

7

1. Concepten en methode

1.1 Analytisch kader

Er kunnen drie niveaus worden onderscheiden waar een beleidsanalyse op van toepassing kan

zijn. Allereerst, het niveau waarin het denken en handelen van beleidsmakers en

andersoortige betrokkenen zich afspeelt. Dit noemen we de beleidstotstandkoming. De

"uitvoering" van de beleidstotstandkoming wordt gedaan door en valt samen met het

beleidsnetwerk. Het beleidsnetwerk bestaat uit de actoren die met elkaar interacteren en zich

rondom een beleid formeren.

Het resultaat van het handelen in het eerste niveau representeert het tweede niveau:

het beleid zelf. Beleid is een samenspel van streven naar bepaalde doelstellingen door middel

van het gebruik van bepaalde middelen in een bepaalde tijdsvolgorde9. In het gebruikte

analysekader wordt onderscheid gemaakt tussen beleid als theorie en beleid als praxis. Beleid

als theorie bestaat uit de theoretische veronderstellingen die ten grondslag liggen aan het

beleid als praxis en noemen we hier de beleidsinhoud. De beleidsinhoud is het resultaat van

door verschillende mensen ingebrachte ideeën ten aanzien van het beleid10

. Het beleid als

praxis noemen we beleidsproces. De beleidsimplementatie en beleidsuitvoering zijn hier

belangrijke analysecategorieën.

Het derde niveau is het resultaat van het tweede niveau namelijk de beleidseffecten.

Op dit niveau van analyse worden de vragen "op welke wijze, en in welke mate heeft het

beleid invloed gehad?" gesteld. Het is een keuze om de beleidseffecten wel of niet onder 'het

beleid zelf' te scharen. Aan de ene kant is het mogelijk te zeggen dat de beleidseffecten

rechtstreeks zijn gerelateerd aan de karakteristieken van het beleid. Aan de andere kant is het

lastig de empirische bewijslast rond te krijgen – hoe relateer je macro-economische

correlaties op basis van kwantitatief onderzoek aan het beleid? Gezien deze problematiek

alsmede het historisch reconstructieve en analytische (en dus niet-evaluatieve) karakter van

het onderhavige onderzoek is er besloten de beleidseffecten conceptueel buiten 'het beleid

zelf' te beschouwen11

. Beleidseffecten kunnen direct of indirect zijn, en bedoeld en

onbedoeld. Directe beleidseffecten zijn empirisch te aanschouwen, indirecte beleidseffecten

kunnen slechts met behulp van theorieën worden aanschouwd. Bedoelde beleidseffecten zijn

bekende gevolgen van het beleid, terwijl onbedoelde effecten niet bekend zijn. Onbedoelde

beleidseffecten kunnen daarbij ook nog gewenst of ongewenst zijn. Gewenste onbedoelde

beleidseffecten dragen bij aan de beleidsdoelstellingen, ongewenste onbedoelde

beleidseffecten doen afbreuk aan de beleidsdoelstellingen.

Zie figuur 1 voor een schematische weergave van het analysekader. De twee zwarte

pijlen die naar beneden wijzen representeren een causale relatie tussen respectievelijk de

beleidstotstandkoming en het beleid, en het beleid en de beleidseffecten. De causale relatie

moet als logisch (noodzakelijk) worden beschouwd en minder als temporeel – aangezien de

werkelijkheid complex is zullen de beleidstotstandkoming en het beleid (niveau 1 en 2)

voortdurend door elkaar heen lopen. De twee pijlen die naar boven wijzen representeren een

feedbackmechanisme. Het beleid kan de beleidstotstandkoming beïnvloeden, net als de

beleidseffecten het beleid kunnen beïnvloeden (en zo ook weer de beleidstotstandkoming).

Het feedbackmechanisme moet als temporeel en accidenteel (niet-noodzakelijk) worden

beschouwd. Voorts heeft de theoretische beleidsinhoud invloed op de inrichting van het

praktische beleidsproces. Het praktische beleidsproces heeft vanwege de confrontatie van het

beleid met de werkelijkheid een feedbackmechanisme naar de beleidsinhoud. Het gaat hier

9 Bressers (1984). 10 Meer over de analysecategorieën van de in dit rapport gebruikte methode, de beleidstheoretische methode, in

paragraaf 1.2. 11 Het onderhavige onderzoek kan ook als een formatieve evaluatie – een waardering van de wijze van

totstandkoming van het beleid – worden beschouwd in plaats van als een summatieve evaluatie – een evaluatie

naar de beleidseffecten/wat het beleid heeft opgeleverd. Desondanks zullen er geen waardeoordelen worden geuit

ten aanzien van de totstandkoming van het beleid en de (wetenschappelijke) houdbaarheid van de beleidsinhoud.

Page 8: H201014 - Van defensief MKB-beleid naar offensief ...ondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/h201014.pdf · 1 A.A.B.H. Kuiper MSc BA Zoetermeer, April 2010 Van defensief MKB-beleid naar

8

onder andere om de houdbaarheid van bepaalde operationalisaties van theoretische

beleidsveronderstellingen in de praktijk.

1.

Beleidstotstandkoming – het denken en handelen van beleidsmakers en andersoortige

beleidsbetrokkenen

↓↑ 2.

Beleid – bestaande uit a. de beleidsinhoud en ↔ b. het beleidsproces

↓↑ 3.

Beleidseffecten

Figuur 1: Het analysekader

In dit rapport wordt de beleidstotstandkoming en de beleidsinhoud van het beleidsprogramma

Ondernemerschap en Starters in de periode 1982-2003 gereconstrueerd. Deze facetten worden

niet geëvalueerd. Daarbij wordt aandacht besteed aan het verband tussen de

beleidstotstandkoming en de beleidsinhoud. Het beleidsproces en de beleidseffecten blijven

buiten beschouwing: ze vormen indien van toepassing wel de context voor de reconstructie.

1.2 Methode

Beleidstheorie

In het hierboven beschreven analytische kader kunnen naar wens verscheidene theorieën

worden ingevoegd om het empirisch materiaal (hier: beleidsdocumentatie en interviews) te

beschrijven, verklaren en illustreren. Zo bezien is dit onderzoek een interpretatief onderzoek:

het analysekader en de gebruikte theorieën worden gebruikt om te beschrijven, verklaren en

illustreren. Dit analytische kader en de theorieën staan zelf niet ter discussie en worden niet

gebruikt om hypotheses te genereren om deze vervolgens te toetsen. Overkoepelend wordt de

beleidstheoretische methode gebruikt. Dit is de basis voor de analyse van zowel de

beleidstotstandkoming als de beleidsinhoud.

De beleidstheoretische methode is erop gericht de (al dan niet impliciete)

onderliggende veronderstellingen die ten grondslag liggen aan het beleid te herleiden. Hiertoe

wordt onderscheid gemaakt tussen drie relaties die bij elkaar genomen de beleidstheorie

representeren: (1) de normatieve relatie, (2) de finale relatie, en (3) de causale relatie. De

normatieve relatie bestaat uit normen en waarden, de finale relatie bestaat uit middelen en

doelen, en de causale relatie bestaat uit oorzaken en gevolgen. Deze relaties zijn van

toepassing op elk menselijk handelen en in het kader van dit onderzoek dus op alle drie de

niveaus van het analytisch kader12

. Beleid kan gezien worden als een samenstelling van

verschillende handelingen waar al dan niet een centrale beleidstheorie aan ten grondslag ligt

waarbij de invulling van de drie relaties al dan niet consistent met elkaar zijn. De

beleidstheorie is het resultaat van de beleidsvoorbereiding en besluitvorming omtrent het

beleid waarbij verschillende en soms deels tegengestelde veronderstellingen ten aanzien van

het te voeren beleid met elkaar worden geconfronteerd. Onderzoek naar de consistentie, of

algemener gesteld: de (wetenschappelijke) houdbaarheid van de beleidstheorie is een manier

12 Een introductie van de beleidstheoretische methode kan gevonden worden in Hoogerwerf en Herweijer (red.)

(2008), Overheidsbeleid: een inleiding in de beleidswetenschap, Kluwer: Alphen a/d Rijn; of Blommestein et al.

(red.) (1984), Handboek beleidsevaluatie: een multi-disciplinaire benadering, Samsom: Alphen a/d Rijn. Het was

echter de Oostenrijkse econoom Ludwig von Mises die in Nationalökonomie de universeel geldige categorieën van

het menselijk handelen formuleerde en integreerde in een methode die de sociale wetenschappen unificeert en

methodologisch afscheidde van de natuurwetenschappen: de praxeologie. Zie: Mises, Ludwig von (1940),

Nationalökonomie: Theorie Des Handelns und Wirthschaftens; heruitgegeven in een gereviseerde versie in 1949

met de titel Human Action: A Treatise on Economics door Yale University Press.

Page 9: H201014 - Van defensief MKB-beleid naar offensief ...ondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/h201014.pdf · 1 A.A.B.H. Kuiper MSc BA Zoetermeer, April 2010 Van defensief MKB-beleid naar

9

om het beleid te evalueren. In dit rapport wordt volstaan met de beschrijving en verklaring

van de beleidstotstandkoming en de beleidsinhoud in termen van de drie relaties.

In de reconstructie van de beleidstotstandkoming wordt de methode toegepast op een

historisch proces, namelijk: het menselijk handelen met betrekking tot MKB- en

ondernemerschapsbeleid. De historische invulling van de beleidstheoretische methode kan

worden samengevat als: het op zorgvuldige wijze arrangeren van relevante historische feiten

en het interpreteren van de relatie tussen deze feiten middels relevante theorieën uit de

relevante onderzoeksgebieden teneinde een inzichtvol beeld te krijgen van de onderzochte

periode.

In de reconstructie van de beleidsinhoud wordt de beleidstheoretische methode

toegepast op het beleid als theorie en specifiek de veronderstellingen die aan dat beleid ten

grondslag liggen. De focus van deze reconstructie zal liggen op het verband tussen de

beleidstotstandkoming en de ontwikkeling van de theoretische veronderstellingen van het

beleid in de periode 1982-2003.

Het beleidscyclus fasemodel

Naast praxeologische categorieën van het menselijk handelen, waar beleidsvorming, -

implementatie en –uitvoering onderdeel van uitmaken, d.w.z.: categorieën die op al het

menselijk handelen van toepassing zijn zoals: (schaarse) middelen, (subjectieve) doelen,

oorzaak-gevolgrelaties, preferenties en keuze, opportunity costs, onzekerheid et cetera,

bestaan er theoretische modellen en raamwerken die bepaalde deeldomeinen van het

menselijk handelen in kaart brengen, maar waar de categorieën niet dezelfde status hebben als

de praxeologische categorieën. Vaak zijn ze er wel van afgeleid.

Zo wordt er in de bestuurskunde gebruik gemaakt van theoretische modellen en

raamwerken die het beleid beschrijven en analyseren en die soms ook een prescriptief

karakter hebben: ze beschrijven hoe het beleid zou kunnen worden ingericht. Een voorbeeld

van zo'n theoretisch model is het fasemodel. Het fasemodel onderscheidt verschillende fasen

die onderdeel uit kunnen maken van het beleidsproces. Deze fasen vormen een cyclus en

bestaan uit de volgende deelfasen:

(1) sociale problemen,

(2) agendavorming,

(3) beleidsvoorbereiding,

(4) besluitvorming,

(5) beleidsimplementatie,

(6) beleidsuitvoering,

(7) beleidsevaluatie,

(8a) beleidsbeëindiging,

(8b) agendavorming13

.

De in dit rapport beschreven reconstructie van de beleidstotstandkoming zal beperkt zijn tot

het beschrijven van (1), (2), (3), (7), (8a) en (8b) – wanneer van toepassing.

De sociale problemen – de ervaren discrepantie tussen waarden en normen, en de

werkelijkheid – vormen de input van het beleid. Hierop volgt de agendavorming in het geval

dat de sociale problemen nopen tot het maken van een beleid. Vervolgens vormen

besluitvorming, beleidsimplementatie, beleidsuitvoering en beleidsevaluatie een kringloop die

stap voor stap doorlopen kan worden. Het is moeilijk voorstelbaar dat een deelfase die

13 Uit: Akkers, Maike en Menno Fenger, Het beleidsproces in theorie en praktijk, In: Van Hoesel, Leeuw en

Mevissen (red.) (2005), Beleidsonderzoek in Nederland, Koninklijke Van Gorcum: Assen. Akker en Mevissen

baseren dit fasemodel weer op werk van Parsons en Hoogerwerf: Parsons, W. (1995), Public Policy: An

introduction to the theory and practice of public policy, Edward Elgar: Cheltenham. Hoogerwerf, A., Inleiding, In:

Hoogerwerf, A. & M. Herweijer (red.) (2003), Overheidsbeleid: een inleiding in de beleidswetenschap, Kluwer:

Alphen a/d Rijn, pp. 17-35. De toevoeging van beleidsuitvoering en hiermee aangevende het onderscheid tussen

beleidsuitvoering en beleidsimplementatie is van de schrijver dezes.

Page 10: H201014 - Van defensief MKB-beleid naar offensief ...ondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/h201014.pdf · 1 A.A.B.H. Kuiper MSc BA Zoetermeer, April 2010 Van defensief MKB-beleid naar

10

voorafgaat aan een volgende deelfase er vóór zou kunnen plaatsvinden14

. Hoewel de

verschillende deelfasen logisch lijken en te verantwoorden zijn, zijn ze geenszins

noodzakelijk. Een beleidsproces zonder agendavorming of beleidsimplementatie lijkt

onvoorstelbaar. In de praktijk komt het echter voor dat deze deelfasen impliciet worden

uitgevoerd: er wordt weinig aandacht aan besteed. Dit vormt echter geen empirische

weerlegging van het model omdat de deelfasen wel worden doorlopen doch op een weinig

effectieve manier. Er worden geen natuurwetten geschonden als een werkelijk beleidsproces

niet voldoet aan alle fasen van het fasemodel. De functie van het fasemodel is ook niet om te

fungeren als een hypothesegenerator die getoetst dient te worden aan de werkelijkheid. De

functie van het fasemodel bestaat uit het ordenen en interpreteren van een complexe

verzameling historische feiten – wat een beleidsproces toch vaak is. Omdat de fasen uit het

fasemodel de basisstructuur van het proces van ieder beleid vertegenwoordigen, is het ook

raadzaam deze fasen expliciet in een beleidsproces te gebruiken. Dit wil niet zeggen dat ieder

beleidsproces deze fasen ook expliciet en perfect doorloopt. Dit betekent ook niet dat het

fasemodel als gevolg hiervan een onjuist weergave van beleidsprocessen zou schetsen dan

wel onbruikbaar zou zijn voor een rationele analyse van beleid.

Beleidsnetwerken

Netwerken kunnen een ankerpunt vormen voor de analyse van complexe

besluitvormingsprocessen in het openbaar bestuur c.q. in beleidsprocessen15

. Een centraal

uitgangspunt in de netwerkbenadering is het loslaten van het idee dat de (rijks)overheid in

staat zou zijn beleids- en besluitvormingsprocessen in hoge mate te beïnvloeden,"(…) de

werkelijke beslissingsmacht ligt decentraal".16

In het zogenaamde multicentrische model

wordt een netwerk beschouwd als een verzameling van actoren die wederzijds van elkaar

afhankelijk zijn; ze bezitten slechts vrijheid in gebondenheid17

. Deze benadering sluit ook

geen centrale besluitvormingsactor uit, zoals een staatssecretaris, een minister of een directeur

van een directie binnen een ministerie.

De noties van de netwerkbenadering – (1) wederzijds afhankelijke actoren die

feitelijk de decentrale besluitvormers zijn, en (2) tegelijkertijd de mogelijkheid van het

bestaan van een formele centrale besluitvormer – zijn op het eerste gezicht niet in strijd met

de ontwikkelingen in het beleidsveld ten aanzien van het beleidsprogramma

Ondernemerschap en Starters in de periode 1982-2003. In die periode vond een omslag in het

beleid plaats waarbij vele actoren die informele beslissingsmacht en besluitvormingsmacht

hadden in het aankaarten van sociale problemen en het verschaffen van input voor het

agenderen van deze problemen, deze macht verloren (hierover later meer). De

netwerkbenadering sluit voorts aan op de waarneming dat het beleid in dit beleidsveld niet

slechts via formele lijnen tot stand kwam, maar via spontane netwerkverbanden18

die niet

altijd of in het geheel niet formeel waren vastgelegd. De notie dat op deze wijze instituties

ontstaan waarvan de kennis niet expliciet, formeel en voor de hand ligt maar impliciet,

informeel en onderzocht dient te worden is een bruikbaar startpunt ter beschrijving, analyse

en interpretatie van de totstandkoming van het beleidsprogramma.

Klijn definieert beleidsnetwerken als "(…) min of meer stabiele patronen van sociale

relaties tussen wederzijds afhankelijke actoren, die zich formeren rondom beleidsproblemen

en/of clusters van middelen en die worden gevormd, in stand gehouden en veranderd door

reeksen van spelen"19

. Dit concept is waardevol voor de analyse van het fenomeen van de

14 Uitgezonderd de beleidsevaluatie. Het is immers mogelijk een zogenaamde ex ante evaluatie uit te voeren. Een

ex ante evaluatie zou indien gewenst ook tot de beleidsvoorbereiding gerekend kunnen worden. 15 Klaassen, Hendrik Leonardus (1995), Besluitvorming in afhankelijkheid: over de rol van de procesarchitect bij

overheidsprojecten, Eburon: Delft. 16 Ibid., p. 91 e.v. 17 Ibid., p. 93. 18 Pionier in de sociaal-wetenschappelijke complexiteitstheorie Friedrich von Hayek zou hier spreken van

spontaneous orders. 19 Klijn, Erik-Hans (1996), Regels en sturing in netwerken: de invloed van netwerkregels op de herstructurering

van naoorlogse wijken, Eburon: Delft, p. 47.

Page 11: H201014 - Van defensief MKB-beleid naar offensief ...ondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/h201014.pdf · 1 A.A.B.H. Kuiper MSc BA Zoetermeer, April 2010 Van defensief MKB-beleid naar

11

totstandkoming van het beleidsprogramma Ondernemerschap en Starters, aangezien

beleidsnetwerken zeker deel hebben uitgemaakt van de totstandkoming en ontwikkeling van

het programma en het een verklaring (lees: een van de vele verklaringen) kan vormen waarom

het programma zich heeft ontwikkeld zoals zij dat gedaan heeft.

Net als het fasemodel is de netwerkbenadering een verklaringsmodel, ten behoeve

van de verklaring en illustratie van een verzameling historische feiten. Het zijn geen

voorspellingsmodellen; het is een generator van mogelijke antwoorden op de vraag "welke

feiten zullen er in de toekomst plaatshebben en hoe zullen deze zich aan elkaar relateren?" De

claim van voorspelbaarheid is in de sociale wetenschappen onhoudbaar vanwege het bestaan

van menselijke keuze. Mensen kunnen immers te allen tijde van gedachte veranderen.

Page 12: H201014 - Van defensief MKB-beleid naar offensief ...ondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/h201014.pdf · 1 A.A.B.H. Kuiper MSc BA Zoetermeer, April 2010 Van defensief MKB-beleid naar

12

2. Reconstructie van de beleidstotstandkoming en de beleidsinhoud

2.1 Introductie

In de periode 1982-2003 werden door het ministerie van Economische Zaken zes

beleidsnotities uitgebracht waarin het MKB-beleid wordt uiteengezet. Deze notities zijn

achtereenvolgens: Het MKB-beleid in Hoofdlijnen (1982a), Beleid inzake het starten van een

(eigen) bedrijf of "Startersnotitie" (1982b)20

; Ruim Baan voor Ondernemen – Beleid voor het

Midden- en Kleinbedrijf in nieuw perspectief (1987); Werk door Ondernemen (1995); De

Ondernemende Samenleving: meer kansen, minder belemmeringen voor ondernemerschap

(1999)21

; In Actie voor Ondernemers (2003).

Vier notities kwamen tot stand in een periode van laagconjunctuur: Het MKB-beleid

in Hoofdlijnen, de Startersnotitie, Werk door Ondernemen en In Actie voor Ondernemers. De

drie resterende notities, Ruim Baan voor Ondernemen, Klaar voor de Start?en De

Ondernemende Samenleving kwamen uit in een periode van economische hoogconjunctuur.

De periode kende (de politieke dynamiek in het jaar 1982, dat feitelijk drie verschillende

kabinetten kende, buiten beschouwing gelaten), zeven kabinetten: Lubbers I, II en III, Kok I

en II, en Balkenende I en II. Er stonden acht ministers van Economische Zaken aan het roer:

Van Aardenne, De Korte, Andriessen, Wijers, Jorritsma-Lebbink, Heinsbroek, Hoogervorst,

en Brinkhorst. Deze ministers werden vergezeld door acht staatssecretarissen: Van Zeil,

Heerma, Evenhuis, Bukman, Van Rooy, Van Dok-Van Weele, Ybema en Wijn. Tevens waren

er vijf secretarissen-generaal die hun functie vervulden aan de ambtelijke top van ditzelfde

ministerie: Rutten, Geelhoed, Van Wijnbergen, Bruinsma, en Oosterwijk.

Het beleidsprogramma Ondernemerschap en Starters kende de volgende hoofddoelstellingen,

tussendoelstellingen en beleidsmiddelen:

20 De Startersnotitie is een spin-off gericht op zelfstandig ondernemerschap van de MKB-notitie Het MKB-beleid

in Hoofdlijnen (EZ, 1982a). 21 Met als voorloper de discussienota Klaar voor de Start? (1998).

Page 13: H201014 - Van defensief MKB-beleid naar offensief ...ondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/h201014.pdf · 1 A.A.B.H. Kuiper MSc BA Zoetermeer, April 2010 Van defensief MKB-beleid naar

13

Notitie 1982 1987 1995 1999 2003

Ho

ofd

do

elstelling

beleid

spro

gram

ma

Oplossen

werkloosheids

probleem.

Economische

groei,

werkgelegenhei

d en

economische

structuur22

.

Creëren van

werkgelegenhei

d voor de

groeiende

groep mensen

die de

arbeidsmarkt

(zullen)

betreden.

Bereiken van een

'ondernemende

samenleving' –

gedefinieerd als de

in "(Operationeel)

tussendoel

beleidsprogramma

" aangegeven

zaken.

Het op peil

brengen van de

concurrentiekrac

ht: economische

groei (via het

verhogen van de

economische

dynamiek).

(Op

eration

eel) tussen

do

el

beleid

spro

gram

ma

Het bevorderen

van zelfstandig

ondernemersch

ap.

Voorwaarden

scheppend zijn

en

ondernemerszin

aanwakkeren.

Het bevorderen

van zelfstandig

ondernemersch

ap.

Toegankelijke

markt(ordening);

Minder maar

betere regelgeving;

en Productief

economisch

klimaat; � Minder

belemmeringen &

meer kansen voor

ondernemerschap.

Het bevorderen

van het aantal

startende

ondernemers en

het faciliteren

van goede

prestaties van

bestaande

bedrijven.

Mid

delen

t.b.v

.

ho

ofd

doelstellin

g

Beleidsinstrum

enten gericht

op het

faciliteren van

zelfstandig

ondernemersch

ap verdeeld in

zes

categorieën23

.

Beleid ter

bevordering van

de oprichting,

instandhouding

en groei van

(potentieel)

levensvatbare

ondernemingen

in het MKB.

Fiscaal Beleid;

Verminderen

regeldruk;

Kwaliteit

ondernemersch

ap; en

Financiering.

Instrumentenpakke

t in acht

categorieën.

Drie

actieplannen, te

weten het

Actieplan Start,

Groei en

Bedrijfsoverdrac

ht en -

beëindiging.

Tabel 1: Overzicht doelen en middelen van het programma Ondernemerschap en Starters in de periode 1982-

2003. Bron: Kuiper en Wennekers (2009).

Elk van de vijf notities kent een specifiek thema. In De Startersnotitie was het thema

(potentiële) starters en zelfstandigen en dan vooral vanuit een uitkerings- en

werkloosheidsperspectief. In Ruim Baan voor Ondernemen stond de herijking van het MKB-

instrumentarium op de voorgrond. In Werk door Ondernemen stonden de onbenutte potenties

van ondernemerschap ten aanzien van werkgelegenheid centraal. In De Ondernemende

Samenleving was het de ondernemende samenleving die de centrale kapstok was waaraan het

MKB en ondernemerschapsbeleid werd opgehangen. In In Actie voor Ondernemers stond een

verzameling aan knelpunten ten aanzien van ondernemerschap centraal. Elk van de

beleidsnotities is in thematisch opzicht uniek. Ook zijn de notities geproduceerd door

verschillende personen, met andere bewindvoerders aan het roer, in een andere tijd, in een

andere sociaal-economische context et cetera. Dus is het zaak van te voren niet te veel lineaire

en progressieve24

vooronderstellingen ten aanzien van het geheel aan beleidsnotities te

hebben. Omdat niets vanzelf gaat en de formulering van beleid altijd het resultaat is van

22 Er "(…) wordt een voorwaardenscheppend MKB-beleid gevoerd, met als doel de ondernemingszin in onze

samenleving aan te wakkeren door bevordering van de oprichting, instandhouding en groei van (potentieel)

levensvatbare ondernemingen in het MKB" (EZ, 1987, p. 31). 23 (1) Voorlichting, advisering en begeleiding, (2) vestigingswetgeving en opleidingen, (3) Bedrijfshuisvesting, (4)

Fiscale aspecten en sociale verzekeringen, (5) Financiering en vermogensbehoefte en (6) Steun aan startende

ondernemers in de inkomenssfeer. 24 Het idee dat naarmate de tijd vordert de input en output van beleid als vanzelf beter wordt en het idee dat elk

beleid of elke beleidsnotitie die na een bepaalde beleidsnotitie volgde ook de kennis en kunde van die

beleidsnotitie als vanzelf heeft geïnternaliseerd. Ten eerste gaan zaken nooit vanzelf maar zijn zij het (al dan niet

indirecte) gevolg van menselijk handelen. Ten tweede is de genoemde vooruitgang vaak niet het geval. De

genoemde ideeën worden ook wel The Whig Theory of the History of Science genoemd, o.a. in Rothbard (1995).

Page 14: H201014 - Van defensief MKB-beleid naar offensief ...ondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/h201014.pdf · 1 A.A.B.H. Kuiper MSc BA Zoetermeer, April 2010 Van defensief MKB-beleid naar

14

menselijk handelen is het interessant te achterhalen wat de oorzaak was van de gekozen

thematiek in de drie genoemde beleidsnota's.

Een van de mogelijk verklaringen kan gevonden worden in Kuiper en Wennekers

(2008) in de vorm van de conjunctuurhypothese ten aanzien van het MKB en

Ondernemerschapsbeleid: in periodes van hoogconjunctuur zal het beleid meer offensief van

aard zijn, terwijl in laagconjunctuur op het gebied van ondernemerschapsbeleid relatief meer

defensief beleid wordt gevoerd in de vorm van bezuinigingen en loonmatiging.25

Deze

hypothese werd ingegeven door de analyse van de nieuwjaarsartikelen van de secretarissen-

generaal van het ministerie van Economische Zaken in de periode 1980-2008. Op hiervoor

genoemde wijze geformuleerd is de hypothese makkelijk gefalsificeerd. Immers, in 1995 was

er sprake van een hoge werkloosheid met een lage economische groei en toch werd er veel

offensief fiscaal beleid voorgenomen, gericht op het MKB en ondernemerschap. Aan de

andere kant, in 1987 was er sprake van relatieve hoogconjunctuur maar werden er in de

beleidsnotitie veel mitsen en maren gesteld aan het MKB en ondernemerschapsbeleid. Dit

beleid mocht toch zeker niet ten nadele zijn van de economie als geheel. Dit criterium is door

die notitie heen strak doorgevoerd. Ruim Baan voor Ondernemen was niet zo offensief ten

opzichte van eerder beleid, terwijl de conjunctuurhypothese anders 'voorspelt'.

De reden van het falen van de conjunctuurhypothese is dat, naast dat er vele (soms

tegengestelde, soms elkaar versterkende) causale relaties tegelijkertijd spelen, een studie van

beleidsnotities slechts een beperkt beeld kan geven van de zogenaamde normatieve causale

relaties in een beleidsveld. Een onderscheid dat nog wel eens wordt gemaakt zoals in Chen

(1990) is die tussen de zogenaamde normatieve en descriptieve causale modellen die van

toepassing zijn op beleidsprogramma's. Een normatief causaal model beschrijft hoe de

beleidsmakers denken dat het programma werkt in de zin van causale relaties van oorzaak en

gevolg. Een descriptief model beschrijft de causale relaties zoals ze daadwerkelijk zijn. De

uiteenzetting van het normatieve causale model beschrijft de inhoudelijke overwegingen van

de beleidsmakers en kan de status quo alsmede veranderingen in het programma mogelijk

beter verklaren dan het descriptieve causale model. Het descriptieve causale model geeft

mogelijk meer inzicht in de daadwerkelijke effecten van het beleid, omdat deze effecten in

principe losstaan van de wijze waarop een beleidsmaker erover denkt.

Omdat een studie van de beleidsnotities en andersoortige documentatie niet voldoet

voor een analyse van het normatieve causale model in een beleidsprogramma zijn er ten

behoeve van dit rapport een tiental interviews afgenomen met beleidsmakers en andersoortige

beleidsbetrokkenen – belangenorganisaties, organisaties uit het MKB-instrumentarium en

brancheverenigingen. In wat volgt zullen de bevindingen en gevolgtrekkingen ten aanzien van

de beleidsnotitiestudie van de interviews worden gepresenteerd. Allereerst op

programmaniveau, in deel 3 t/m 6 op beleidsthema.

2.2 Actoren in het beleidsnetwerk MKB en Ondernemerschap

Vele actoren kunnen worden gerekend tot de beleidstotstandkoming c.q. het beleidsnetwerk

(zie bijlage 1). Hier wordt het onderscheid gemaakt tussen 'internen' en 'externen'. Internen

zijn de actoren binnen het ministerie van Economische Zaken zoals de minister – die politiek

verantwoordelijk is voor het beleid – de staatssecretaris, de secretaris-generaal, de directeur

van de directie MKB en/of Ondernemerschap26

en de beleidsmakers. De externen zijn de

25 Het is natuurlijk maar de vraag in hoeverre loonmatigingen en bezuinigingen als ‘defensief’ beleid kunnen

worden gekenschetst, daar zij gericht zijn op het herstellen of bevorderen van de lange termijn concurrentiekracht

van de economie als geheel. In deze context zou werkgelegenheidsbeleid ten faveure van loonmatigingen en

bezuinigingen eerder in aanmerking komen voor het label ‘defensief’. In de huidige context wordt echter verwezen

naar ‘defensief’ en ‘offensief’ beleid in de context van het beleid gericht op het MKB. In die zin zouden

loonmatigingen en bezuinigingen náást generiek werkgelegenheidsbeleid – zoals gesubsidieerde banenprojecten –

als ‘defensief’ kunnen worden geschouwd. Beleid gericht op de de ondernemerschapsfunctie zoals kennis en

vaardigheden (arbeid), financieel beleid (kapitaal) en het verminderen van wet- en regelgeving

(ondernemingsklimaat) wordt in deze context wel als ‘offensief’ beleid beschouwd. 26 Het MKB en Ondernemerschapsbeleid viel in de periode 1982-2003 onder verschillende directies die

verschillende malen van naam en functie (binnen het departement) zijn veranderd.

Page 15: H201014 - Van defensief MKB-beleid naar offensief ...ondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/h201014.pdf · 1 A.A.B.H. Kuiper MSc BA Zoetermeer, April 2010 Van defensief MKB-beleid naar

15

organisaties uit het MKB-instrumentarium, actoren uit andere departementen dan het

ministerie van Economische Zaken (vooral actoren uit het ministerie van Sociale Zaken en

Werkgelegenheid en het ministerie van Financiën hebben een substantiële rol gespeeld bij de

totstandkoming van het beleid) en Tweede Kamerleden. Ten tijde van de Vestigingswet

waren de actoren binnen het MKB-instrumentarium naast uitvoerders van het beleid tevens

belanghebbende. Het moderniseringsproces van de Vestigingswet wat de facto een

afschaffing van de wet in fasen, en betekende tevens een (gedeeltelijke) afschaffing van de

belangenrelatie tussen EZ en het instrumentarium. Het MKB-instrumentarium bestaat zowel

uit private als publieke organisaties met een tijdelijke dan wel bij wet ingestelde

overheidstaak. De belangenorganisaties, waar het KNOV, het NCOV (nu MKB-Nederland),

het VNO, het NCW (nu: VNO-NCW) en de brancheverenigingen de belangrijkste spelers

zijn, hebben aantoonbaar – zoals zal blijken – invloed gehad op de totstandkoming van het

beleid. Daarbij liepen voor de afschaffing van de Vestigingswet via het instrumentarium

subsidiestromen richting het KNOV en het NCOV (VNO en NCW, later VNO-NCW, heeft

nooit direct dan wel indirect subsidie ontvangen). Voorts zijn er nog de vanuit de overheid

ingestelde adviesorganisaties en planbureaus zoals de SER en de WRR. Aan de laatste zijn

het CPB, SCP, PBL en het CBS verbonden.

Er is gekozen voor een benadering waarbij de sleutelactoren zijn bestudeerd middels

documentanalyse en/of het afnemen van interviews. Hierbij is de focus komen te liggen bij de

beleidsmakers c.q. penvoerders van de vijf beleidsnotities en enkele sleutelactoren bij de

belangenorganisaties. Hierbij is ook veel informatie vergaard ten aanzien van andere hiervoor

genoemde actoren. Van deze informatie is omzichtig gebruik gemaakt omdat het uit tweede

hand afkomstig is27

.

In de volgende paragrafen worden de achtergrond van de beleidstotstandkoming en

de veronderstellingen van Ruim Baan voor Ondernemen en Werk door Ondernemen

uiteengezet. In deze notities werd de basis gelegd voor elk van de vier thema's die in deel 3

t/m 6 worden besproken. In Ruim Baan voor Ondernemen werden de eerste stappen gezet

naar meer offensief MKB- of ondernemerschapsbeleid; de daadwerkelijke omslag is

gesitueerd in Werk door Ondernemen als gevolg van een substantiële lastenverlichting voor

het MKB. De herijking van de vestigingswetgeving, de borgstellingsregeling en de

beleidsinitiatieven ter bevordering van een ondernemerschapscultuur kennen hun oorsprong

in Ruim Baan voor Ondernemen – hoewel het ondernemerschapscultuurthema tot volle

wasdom komt in De Ondernemende Samenleving.

2.3 Achtergrond van de beleidstotstandkoming Ruim Baan voor Ondernemen

In de beleidsnotitie Ruim Baan voor Ondernemen is het beleid ingedeeld in twee categorieën:

(1) het integratiebeleid en (2) het functionele beleid. Dit onderscheid had zowel een

beleidsinhoudelijke als een organisatorische achtergrond. Het integratiebeleid verenigt het

algemene overheidsbeleid met de onderdelen die medebepalend zijn voor het

omgevingsklimaat van het MKB en heeft als functie het op het MKB gerichte beleid in het

algemene economische beleid te integreren28

. De reden hiervan is dat in het algemene

economische beleid "(…) in onvoldoende mate rekening wordt gehouden met de kenmerken

en betekenis van het MKB"29

. De integratietaak was formeel belegd bij de staatssecretaris;

toentertijd de heer Evenhuis (VVD). De directie MKB (opgericht in 1986) was het

uitvoeringsapparaat van de integratietaak. Het functionele beleid speelt in op de specifieke

kenmerken van het MKB waarvoor apart beleid gewenst is, zoals bijvoorbeeld ten aanzien

27 Het gaat hier in eerste instantie niet om de betrouwbaarheid van de documenten en/of de respondenten ten

aanzien van die andere actoren maar om de simpele notie dat deze documenten en/of respondenten niet dezelfde

toegang tot de kennis omtrent de intenties en motivaties van die andere actoren hadden dan die andere actoren zelf.

Hierdoor is informatie uit de tweede hand minder zeker ten aanzien van het hiervoor genoemde zogenaamde

normatieve causale model; teneinde te achterhalen wat de beleidsmakers dachten voor wat betreft de werking van

het programma. 28 EZ (1987), p. 8 en pp. 11-15. 29 Ibid., p. 32.

Page 16: H201014 - Van defensief MKB-beleid naar offensief ...ondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/h201014.pdf · 1 A.A.B.H. Kuiper MSc BA Zoetermeer, April 2010 Van defensief MKB-beleid naar

16

van kennis en financiering30

, en die niet in het integratiebeleid past omdat het beleid geen

algemeen karakter heeft – en dus ook niet volgt uit of een equivalent kent in het algemene

economische beleid.

De directie MKB bestond uit vier uitvoeringspoten: (1) het algemene MKB-beleid

waarin de integratietaak werd uitgevoerd. Deze uitvoering bestond o.a. uit het onderhouden

van contacten binnen EZ met andere directies en andere departementen zoals SZW en

Financiën. (2) Financieringsbeleid zoals het Borgstellingsbesluit MKB (BBMKB). (3) De

vestigingsgwetgeving en het ondernemersonderwijs. (4) Voorlichting en advisering. De

laatste drie poten bestonden uit zogenaamd functioneel beleid, dat o.a. het specifieke

startersbeleid omvat zoals onderwijsbeleid, vestigingsbeleid, beleid ten aanzien van de

financiering en voorlichting en advisering van het MKB, technologiebeleid, beleid ten

aanzien van toeleveren en uitbesteden van producten en diensten, en exportbeleid. De notitie

bevat ook een evaluatie van het startersbeleid van de Startersnotitie (1982). Hieruit blijkt dat

de onderwerpen uit het startersbeleid van die notitie grotendeels overeenkomen met de

hiervoor genoemde onderwerpen van het functionele beleid.

2.4 Veronderstellingen onderliggend aan het beleid in Ruim Baan voor Ondernemen

De beleidsmakers zagen drie expliciete beleidsproblemen en een verborgen beleidsprobleem

ten tijde van Ruim Baan voor Ondernemen:

(1) Er was te weinig dynamiek in het MKB en het MKB-beleid – er lag een focus op

bestaande bedrijven;

(2) Onbenutte potenties mede door het gebrek aan dynamiek en de karakteristieken (relatief

sterke en zwakke punten) van het MKB – starters horen bij het beleidsprobleem vanwege het

gebrek aan dynamiek: starters dragen bij aan meer dynamiek in het MKB;

(3) Tekortschietende kwaliteit van ondernemers; de beleidsmakers zagen dat starters vaak

slecht voorbereid waren, maar ook dat bestaande ondernemers tekort schoten: ze komen niet

toe aan overheids- (wet- en regelgeving) en marktcompliance (een competitief product in de

markt hebben);

(4) Het verborgen beleidsprobleem lag in de gevestigde belangen in het MKB, het MKB-

instrumentarium, brancheverenigingen en belangenorganisaties. De beleidsmakers zagen dat

bijvoorbeeld de branchewereld en de belangenorganisaties niet zo bezig waren met starters.

Dat werd gezien als hobbywerk van EZ en wetenschappers. In de branchewereld en bij de

belangenorganisaties was men juist bezig met het belang van het bestaande MKB. De

beleidsmakers wilden een verwerping van het zogenaamde zero-sum game-denken (het idee

dat elke starter ten koste gaat van een bestaand MKB-bedrijf) bewerkstelligen en in plaats

daarvan het positive-sum game-denken introduceren. De oplossing van het vierde

beleidsprobleem werd als instrumenteel gezien voor het oplossen van de drie andere

beleidsproblemen. De beleidsdoelstelling was om de gevestigde belangen te doorbreken.

Deze doelstelling werd geoperationaliseerd door in te zetten op de functionele beleidsthema's.

Hier lag de nadruk op de Vestigingswet en dan specifiek op de modernisering ervan, en op

Voorlichting en Adviseringsbeleid en dan met name op het 'in de markt' zetten van het idee

dat (zelfstandig) ondernemerschap een reëel alternatief was voor werknemerschap. In de

beleidsproblemen dynamiek en onbenutte potenties werd ook een aanzet tot een oplossing

gezien in de BBMKB. Voorlichting en Adviseringsbeleid moest het hoofd bieden aan de

tekortschietende kwaliteit.

Samenvattend was het doel van de notitie om tot meer en betere ondernemers te

komen. De kwestie kwantiteit-kwaliteit werd ten tijde van Ruim Baan voor Ondernemen

reeds in de beleidsfilosofie en de inzet van beleidsinstrumenten onderkend.

30 Ibid., p. 8 en pp. 15-18.

Page 17: H201014 - Van defensief MKB-beleid naar offensief ...ondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/h201014.pdf · 1 A.A.B.H. Kuiper MSc BA Zoetermeer, April 2010 Van defensief MKB-beleid naar

17

2.5 Achtergrond van de beleidstotstandkoming in Werk door Ondernemen

De totstandkoming van de beleidsnotitie Werk door Ondernemen viel samen met het

aantreden van het kabinet Kok I. Sinds het aantreden van het kabinet Lubbers III was de

MKB-portefeuille bij de minister belegd. Dat was dus ook zo in het kabinet Kok I, in de

persoon van Hans Wijers (D66). EZ c.q. de directie MKB was voor het aantreden van Kok I

al bezig met een beleidsnotitie i.s.m. het Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf in het

kader van het "MKB-aktieprogramma" dat in Ruim Baan voor Ondernemen in een meer

planmatige vorm is opgezet. Terugkijkend zagen de beleidsmakers wel dat er een fundament

onder de notitie miste – het was lastig om een coherent geheel van de notitie te maken. Uit het

onderzoek i.s.m. EIM31

kwam onder andere naar voren dat starters en snelle groeiers een

enorme bijdrage leverden aan de werkgelegenheid. Toen het kabinet Kok I aantrad met het

motto "Werk, werk, werk" was de gewenste aansluiting op het voorgenomen kabinetsbeleid

snel gevonden.

Toen de genoemde koers van Werk door Ondernemen bekend was, gebeurde het

volgende: in het regeerakkoord kwam er voor EZ opeens 700 miljoen gulden beschikbaar

voor het MKB dat vooral via fiscale maatregelen zou moeten worden besteed32

. Het algemene

fiscale beleid was belegd bij het ministerie van Financiën, dus de vorm te geven fiscale

beleidsmaatregelen t.b.v. het MKB lagen ook op hun beleidsterrein. In de productie van Werk

door Ondernemen is dan ook de samenwerking gezocht tussen EZ (Wijers) en Financiën, in

de vorm van staatssecretaris Vermeend. Toen de notitie bijna voltooid was kwam deze onder

de aandacht (vanwege de werkgelegenheidsaspecten in het MKB waarop de notitie wilde

inspelen) van de toenmalige minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, waarna het

Arbeidsbeleid in het algemene MKB-beleid "Ruimte voor ondernemerschap"33

werd

ingevoegd.

Oftewel, de oplopende werkloosheid34

noopte het kabinet Kok I een economisch

beleid te voeren dat gericht was op het terugdringen van de werkloosheid en het creëren van

werkgelegenheid35

. Deze beleidsdoelstellingen werden geoperationaliseerd in Werk door

Ondernemen met de bevindingen uit het onderzoek van de hoofdafdeling Ondernemerschap

en MKB (directoraat-generaal Economische Structuur) i.s.m. EIM, waaruit bleek dat starters

en snelle groeiers (de zogenaamde gazellen) veel werkgelegenheid creëerden. Het gevolg was

dat de in Ruim Baan voor Ondernemen prominent aanwezige clausule dat beleid dat ten

goede kwam aan het MKB niet ten koste zou gaan van de economie als geheel verdween, en

aandacht voor cultuur (in de vorm van voorlichting en onderwijs) op de achtergrond

verdween. In Ruim Baan voor Ondernemen was dit nog het belangrijkste speerpunt. Werk

door Ondernemen is door de bewindspersonen (Wijers, Vermeend, Melkert) getrokken en die

gingen het voorgenomen beleid ook in het land uitleggen in spreekbeurten.

2.6 Veronderstellingen onderliggend aan het beleid in Werk door Ondernemen

Outputdoelstellingen zijn lastig te formuleren en na te gaan met betrekking tot het MKB-

beleid, aldus de beleidsmakers. Ad Melkert zei ooit in de Tweede Kamer, zo memoreerde een

van de geïnterviewde beleidsmakers, dat een stijgend of dalend aantal ondernemers van vele

31 Zie de bijlage in de notitie Werk door Ondernemen, pp. 23-27. 32 Dit vanwege de slechte ervaringen met subsidies die qua uitvoering vaak lastig en complex zijn en vaak leiden

tot de opbouw van instituties die lastig op te heffen zijn en een eigen leven (door eigen belangen – het

uitvoeringsapparaat als doel op zich) kunnen gaan leiden. 33 Werk door Ondernemen, §3.2, pp. 13-17. 34 Zie bijvoorbeeld Macro Economische Verkenning (MEV) 2008: http://www.cpb.nl/nl/data/mev2008/. 35 Met het terugdringen van de werkloosheid wordt hier bedoeld de gesubsidieerde banen die onder minister van

SZW Melkert werden ingevoerd, met het creëren van werkgelegenheid worden hier o.a. de initiatieven uit Werk

door Ondernemen bedoeld. Het creëren van werkgelegenheid hoeft niet per se een (even grote) daling van de

werkloosheid tot gevolg te hebben omdat de nieuw gecreëerde arbeidsplaatsen kunnen worden ingevuld door

personen die al een arbeidsplaats vervulden. Het terugdringen van de werkloosheid hoeft ook niet te betekenen dat

er per saldo meer werkzame personen in de economie bestaan. Immers, gesubsidieerde arbeidsplaatsen of

gesubsidieerde starters, bestaande bedrijven in de ‘lagere’ regionen van de (arbeids)markt kunnen bestaande

arbeidsplaatsen en bedrijven verdringen. In de ondernemerschaponderzoeksliteratuur noemt men dit

‘displacement’, dat van toepassing is op zowel micro als macroniveau: zie o.a. Carree en Thurik (1996; 1999).

Page 18: H201014 - Van defensief MKB-beleid naar offensief ...ondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/h201014.pdf · 1 A.A.B.H. Kuiper MSc BA Zoetermeer, April 2010 Van defensief MKB-beleid naar

18

factoren afhankelijk is; terwijl het CPB zogezegd precies kan berekenen hoeveel banen het

verlagen van de BTW met een tiende procent oplevert. De vraag of en in hoeverre

voorlichting, de startersfaciliteit in de BBMKB of de startersaftrek het aantal startende

ondernemers beïnvloedt, daarop is het antwoord lastig te geven. Kwalitatief kun je wel

suggereren dat deze instrumenten in een kosten-batenanalyse een positief effect hebben op het

aantal starters, maar kwantificeren wat het uiteindelijke effect is kon niet, aldus de

beleidsmakers. Het idee is dan instrumenten logisch te laten aansluiten op de doelgroepen en

deze de goede richting op te sturen. Er is getracht consistentie tussen de maatregelen te

bereiken. Deel van die consistentie was de oorzaak-gevolgrelaties in ogenschouw te nemen.

De beleidsmakers gebruikten echter geen expliciet model waarin alle determinanten van

ondernemerschap en de invloed van de instrumenten op die determinanten in kaart waren

gebracht. Impliciet was er wel de afstemming tussen de veronderstelde oorzaak-gevolgrelaties

en de instrumenten.

De belangrijkste knelpunten die aangrijpingspunten waren van het beleid waren het

stafmanco en het probleem dat kleine ondernemers/starters lastig financiering kunnen krijgen

van de banken. Er werden in en naast Werk door Ondernemen ook veel knelpunten

aangekaart die te maken hebben met het toenmalige bestaande beleid en dan met name het

vermindering regeldruk-beleid, zoals de modernisering vestigingswetgeving voor starters en

deregulering (Winkelsluitingswet naar Winkeltijdenwet en de Nieuwe Mededingingswet in

plaats van de Wet Economische Mededinging) voor ondernemerschap in het algemeen. Dit

zijn allemaal initiatieven die tegengesteld zijn aan het vroegere beschermende beleid t.a.v. het

bestaande MKB. De beleidsmakers denken nu terugkijkend op toen dat de intensivering van

het bestaande beleid op andere vlakken en dan met name in de fiscale sfeer wel heeft

bijgedragen aan de acceptatie van de deregulering en deïnstitutionalisering van het

beschermende MKB-beleid.

Visie op andere beleidsnotities

De eerste tekenen van een omslag van defensief naar offensief beleid wordt door de

beleidsmakers van Werk door Ondernemen in Ruim Baan voor Ondernemen gezien. Dit uit

zich in minder specifieke MKB-maatregelen en meer algemeen beleid dat voor het MKB

positief uitpakt – het integratiebeleid. Thema's als deregulering en administratieve lasten

kwamen toen meer op de voorgrond en werden geagendeerd. In Ruim Baan voor Ondernemen

werden ook de instrumenten en het instrumentarium, die feitelijk waren gericht op het

beschermen van het bestaande MKB zoals de vestigingswetgeving, herijkt.

Een contrast tussen Werk door Ondernemen en Ruim Baan voor Ondernemen bestaat

uit de tegenstelling tussen de beleidsfilosofische fundering van de notities en de beschikbare

financiële middelen voor het MKB-beleid. In Ruim Baan voor Ondernemen kwam 25 miljoen

gulden beschikbaar waarvan 15 miljoen uit een interne herschikking van onder andere het

directoraat-generaal Industrie en Diensten moest komen. Daarbij was de notitie vrij lijvig

onderbouwd, inclusief bijlagen van meer dan 100 pagina's.36

Werk door Ondernemen had

naar de mening van de beleidsmakers van Werk door Ondernemen een minder sterke

beleidsfilosofische fundering37

, terwijl er juist 700 miljoen gulden beschikbaar kwam voor het

MKB-beleid.

2.7 Bevindingen ten aanzien van de specifieke karakters van de beleidsnotities

In deze paragraaf worden de specifieke karakters van de Startersnotitie, Ruim Baan voor

Ondernemen, Werk door Ondernemen, De Ondernemende Samenleving, en In Actie voor

Ondernemers uiteengezet.

36 Zie Ruim Baan voor Ondernemen, p. 5. 37 Wat niet wil zeggen dat er in de beleidsfilosofie geen continuïteit bestaat tussen Ruim Baan voor Ondernemen

en Werk door Ondernemen (zie elders in deze paragraaf). Echter, als er veel geld beschikbaar is voor beleid dan is

er minder noodzaak het beleid intensief te funderen en/of te verdedigen teneinde bijvoorbeeld in de ministerraad

meer financiële middelen te verkrijgen voor – in dit geval – het MKB-beleid.

Page 19: H201014 - Van defensief MKB-beleid naar offensief ...ondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/h201014.pdf · 1 A.A.B.H. Kuiper MSc BA Zoetermeer, April 2010 Van defensief MKB-beleid naar

19

Waarom was de Startersnotitie slechts gericht op het bevorderen van starters vanuit een

uitkering, een doelgroep die wel de minst geschikte lijkt voor het succesvol opstarten

van een nieuwe onderneming? Dit is gelegen in de beleidsfilosofie ten aanzien van het MKB-beleid van het

integratie- en functionele beleid dat in de jaren '80 in zwang was op het ministerie van

Economische Zaken. Vanwege de omslag in de kijk op de economie – van vraageconomie

naar aanbodeconomie – en de rol van beleid hierin, de professionalisering in het

overheidsapparaat, de slechte ervaringen met specifiek beleid gericht op bedrijven met name

in de subsidiesfeer, en de groeiende complexiteit dat de uitvoering van het beleid impliceerde

heerste bij het ministerie van EZ het idee dat zij alleen algemeen beleid zou moeten vormen

en uitvoeren en af moest van de vele specifieke maatregelen. Als er al specifieke maatregelen

genomen moesten worden dan zouden deze zeker niet slechts ten faveure van de doelgroep

mogen zijn en ten nadele van de samenleving als geheel. Als men welvaart herdistribueert

waarbij een indirect neveneffect is dat de ontvanger ontzien wordt van de tucht van de markt

dan leidt dit tot netto-welvaartsverlies38

. De werkloosheidsproblemen waren begin jaren '80

groot en dus werd beleid ten aanzien van het bevorderen van zelfstandig ondernemerschap

onder werklozen als een vorm van specifiek beleid gezien dat aan het genoemde criterium

voldeed.

Waarom was het beleid in Ruim Baan voor Ondernemen zo gebonden aan het

voorbehoud dat het MKB niet bevoordeeld mocht worden ten koste van andere groepen

en/of de economie als geheel? Wat was de achtergrond van dat voorbehoud?

Economische theorie? De reden is tweeërlei. Enerzijds waren er de sociaal-economische ontwikkelingen en

ervaringen uit het verleden met specifiek beleid. Anderzijds was het wel degelijk ook een deel

van de beleidstheorie. Dat wil zeggen: beleid gericht op specifieke groepen werd in sommige

(in de praktijk in de meeste) gevallen als negatief voor de economie als geheel gezien. Een

achterliggende verklaring voor dit denken was het idee dat economisch beleid dat feitelijk

langs de lijnen van de belangen binnen het MKB en tussen het MKB en het grootbedrijf niet

productief was. Daarbij begon binnen het beleidsapparaat het idee dat het MKB niet zwak,

ziek en misselijk was opgeld te doen: het MKB kan prima haar eigen broek ophouden.

Hierachter zat de gedachte dat het MKB een essentiële functie vervulde en vervult in een

moderne economie3940

. Dit idee kreeg vorm binnen het ministerie van EZ na 1982, toen

beleidsambtenaren als Johan van der Tuin en Bas Sepers bij de toenmalige directie

Integratie, Voorlichting en Gewestelijke Aangelegenheden terechtkwamen en wordt

geïllustreerd door Ruim Baan voor Ondernemen (1987) waarin weliswaar een duidelijk

voorbehoud aan specifiek MKB wordt gesteld, maar waarin tevens de modernisering (met als

semi-impliciete beleidsdoelstelling de afschaffing) van de vestigingswetgeving en de herijking

van de BBMKB wordt uiteengezet.

Hoe komt het dat de filosofie van het integratie- en functionele beleid uit Ruim Baan

voor Ondernemen in Werk door Ondernemen verdwenen is en evenzo het in Ruim Baan

voor Ondernemen prominent aanwezige en strikt doorgevoerde voorbehoud?

38 Dit laat de negatieve gevolgen van welvaartsherdistributie an sich, in de vorm van negatieve aanbodeffecten van

belasting en het idee dat kapitaal het beste kan worden ingezet door de oorspronkelijke eigenaar, nog buiten

beschouwing. Binnen beschouwing geacht is elke herdistributie van welvaart in eerste instantie een negative-sum

game. 39 In Op Maat van het Midden- en Kleinbedrijf (WRR, 1987) wordt deze functie van het MKB ook gezien. Echter

wordt het gegeven gekoppeld aan het verdwijnen en het dreigen te verdwijnen van het MKB (een

Schumpeteriaanse Mark II – economies of scale is de determinerende factor in het succes van een bedrijf –

gedachte) en zij impliceert defensief beleid ten faveure van het bestaande MKB en niet offensief beleid ten nadele

van bestaande instituties die barrières vormen voor potentiële toetreders en dus de dynamiek van het MKB. 40 Zie ook: Van der Tuin, J. (1982), Plaats en toekomst van het MKB, Economisch Statistische Berichten (ESB),

jaargang 67, nummer 3381. Een vrij duidelijke verwijzing naar Plaats en Toekomst van de Nederlandse Industrie

(WRR, 1980), waar een visie op de plaats en toekomst van het MKB ontbrak. Op Maat van het MKB (WRR, 1987)

ontvouwde wel een visie op het MKB en implicaties voor beleid.

Page 20: H201014 - Van defensief MKB-beleid naar offensief ...ondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/h201014.pdf · 1 A.A.B.H. Kuiper MSc BA Zoetermeer, April 2010 Van defensief MKB-beleid naar

20

Er kan in Werk door Ondernemen wel onderscheid worden gemaakt tussen beleid dat de

belangen en kenmerken van het MKB integreert in het algemene economische beleid en

beleid dat specifiek en exclusief op de kenmerken van het MKB inspeelt. Echter, dit is niet de

centrale beleidsfilosofie van de notitie. Werk door Ondernemen gaat uit van een

groeifasemodel, dat wil zeggen dat het beleid is gecategoriseerd naar de fase waarin de

doelgroep van het beleid zich bevindt. Er wordt onderscheid gemaakt tussen beleid dat

gericht is op (1) ondernemerschap in het algemeen, (2) starters, en (3) (door)groeiers. Het

beleid gericht op verschillende facetten van (de) ondernemerschap(sfunctie) kan eenvoudig

terug in het integratiebeleid of het functionele beleid worden ingedeeld.

Een aanvullende reden en verklaring van het verdwijnen van de dichotomie in de

beleidsfilosofie is het gegeven dat binnen de organisatie van de MKB-directie het onderscheid

niet meer werd gemaakt. Het in Ruim Baan voor Ondernemen strikt doorgevoerde

voorbehoud dat het functionele beleid het MKB niet mocht bevoordelen ten koste van de

economie als geheel verdween onder invloed van het "positive-sum game"-denken en het

gegeven dat ten tijde van Werk door Ondernemen plotseling zoveel financiële middelen

beschikbaar waren dat er minder noodzaak was tot het rationeren van deze middelen ten

behoeve van het beleid.

Waarom mist het cultuurbeleid dat mede gericht was op het bevorderen van een meer

ondernemende cultuur in Werk door Ondernemen in tegenstelling tot Ruim Baan voor

Ondernemen?

Het expliciete cultuurbeleid is in Werk door Ondernemen verdwenen. Er wordt wel

beleid beschreven op het beleidsveld voorlichting en advisering. Het gebrek aan cultuurbeleid

in Werk door Ondernemen kan worden verklaard middels hetzelfde principe als dat het

onderscheid tussen integratie- en functioneel beleid verviel: het beleid behoefde minder

onderbouwing ten behoeve van het verkrijgen van financiële middelen. Ook werd

cultuurbeleid gezien als soft beleid dat weinig directe en zichtbare resultaten oplevert. De

resultaten zijn vooral theoretisch: het is lastig concrete fenomenen te relateren aan het beleid

– iets dat overigens in bepaalde mate voor elk overheidsbeleid geldt. Voorts is cultuurbeleid

vooral gericht op de langere termijn, omdat het inspeelt op de verandering en het veranderen

van sterk ingebedde instituties zoals de sociaal-maatschappelijke visie op ondernemerschap

of min of meer vastgeroeste gedragspatronen als gevolg van bepaaldheid en/of beleid. In het

eerste geval wordt bedoeld de negatieve visie op ondernemerschap. In het twee geval wordt

bedoeld het idee dat als ondernemerschap (mede) sterk afhangt van het beroep van ouders,

familie, of kennissenkring een transitie naar meer ondernemers in een populatie met weinig

ondernemers langzaam gaat; in tweede instantie wordt bedoeld dat het handelen van

individuen onder andere afhankelijk is van de perceptie en ervaringen met instituties: hoewel

het wegnemen van belemmeringen om te ondernemen en het bevorderen van een

ondernemingsklimaat middels meer offensief beleid op de ondernemersfunctie, het wegnemen

van wet- en regelgeving en administratieve lastendruk, fiscale lastendruk en externe

belemmeringen tot het verkrijgen van financiering bijdraagt aan een verandering van de

perceptie en ervaring met belemmerende instituties, betekent dit niet dat dit een radicale

snelle verandering hoeft te zijn.

Waarom is het beleid in Werk door Ondernemen vooral instrumenteel voor het oplossen

van een werkloosheidsprobleem?

Het kabinet Kok I wilde voortvarend het werkloosheidsprobleem aanpakken. Hierbij

werd ingezet op de bekende gesubsidieerde banen vanuit het ministerie van Sociale Zaken en

Werkgelegenheid – de zogenaamde Melkertbanen. Tevens werd er via het ministerie van

Economische Zaken ingezet op een lastenverlichting voor het bedrijfsleven en specifiek een

fiscale maatregelenpakket ten behoeve van het midden- en kleinbedrijf vanwege het gegeven

dat het MKB de banenmotor van de Nederlandse economie is.

Page 21: H201014 - Van defensief MKB-beleid naar offensief ...ondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/h201014.pdf · 1 A.A.B.H. Kuiper MSc BA Zoetermeer, April 2010 Van defensief MKB-beleid naar

21

Komt de beleidsfilosofie van De Ondernemende Samenleving uit het beleidsapparaat

zoals bij Ruim Baan voor Ondernemen, of is zij een voorzetting van de trend dat

beleidsnotities door de politiek, zoals ministers, wordt getrokken? Ruim Baan voor Ondernemen kwam uit het apparaat, de rationalisering van het beleid

specifiek en de professionalisering van overheid in het algemeen leidde ertoe dat het in de

loop van de decennia als gevolg van het MKB-beleid gegroeide instrumentarium als een

knelpunt voor de groei en dynamiek voor het MKB en de Nederlandse economie als geheel

werd beschouwd. Werk door Ondernemen is door de ministers van SZW en EZ en de

staatssecretaris van Financiën getrokken. De Ondernemende Samenleving kwam uit het

beleidsapparaat, in de discussienota Klaar voor de Start (1998) werd op basis van

bijeenkomsten van EZ met bedrijven een voorzet gegeven voor beleid dat de knelpunten in het

MKB en het ondernemerschapsklimaat het hoofd moesten bieden. De branche- en

werknemersorganisaties zijn bij de ontwikkeling van deze notities zelfs helemaal buitenspel

gezet. In Actie voor Ondernemers kende dezelfde inhoudelijke aanpak maar in tegenstelling

tot De Ondernemende Samenleving weer met inbreng van de branche- en

werknemersorganisaties. Herman Heinsbroek, de toenmalige minister van EZ, werd door de

beleidsmakers genoemd als belangrijke factor dat het beleid in In Actie voor Ondernemers

zeer pragmatisch is – gericht op knelpunten voor de ondernemerschapsfunctie – en relatief

veel beleidsacties (aanpassingen op bestaande beleidsinstrumenten) voorstelt ten opzichte

van voorgaande notities.

2.8 Leerprocessen en de rol van onderzoek bij de beleidstotstandkoming en beleidsinhoud

Als leren wordt geïnterpreteerd als de mate waarin het beleid onderhevig is aan verandering,

al dan niet aan de hand van onderzoek en/of beleidsevaluaties, dan kan worden gesteld dat er

in het programma Ondernemerschap en Starters in de periode 1982-2003 voortdurend geleerd

is. De organisatorisch en qua financieel belang meest belangrijke beleidsinstrumenten zijn in

de genoemde periode geëvalueerd, aangepast, of zelfs afgeschaft. De Vestigingswet

representeerde tot ver in de jaren '80 een belangrijk – zo niet het belangrijkste – deel van het

programma en is in de periode erna meerdere malen geëvalueerd, aangepast en uiteindelijk in

2007 afgeschaft. Ter bevordering van een meer ondernemende cultuur en verbetering van de

ondernemersvaardigheden is er nieuw beleid voor in de plaats gekomen. Het financieel

belang van de BBMKB is sinds de invoering in 1976 flink toegenomen en is uitgegroeid tot

het gezichtsbepalende beleidsinstrument binnen het programma. Het financieel belang dat

gemoeid is met fiscale stimuleringsmaatregelen is flink toegenomen en dan vooral vanaf

midden jaren '90 ten opzichte van subsidiemaatregelen die niet noemenswaardig zijn

toegenomen – maar zeker ook niet gedaald.

Deze genoemde veranderingen zijn slechts een greep uit de veranderingen van

beleidsmiddelen. De doelstellingen van het beleid zijn echter niet veranderd. Het beleid dient

nog steeds ter bevordering van de algemene economische doelstellingen: economische groei

en werkgelegenheid en vanaf midden jaren '90 ook dynamiek. Deze laatste generieke

doelstelling van het economische beleid werd in Ruim Baan voor Ondernemen

geoperationaliseerd als: "Het MKB-beleid heeft dan ook als doel de bevordering van de

oprichting, instandhouding en groei van (in potentie) levensvatbare ondernemingen in het

MKB door middel van een op MKB gericht voorwaardenscheppend beleid."41

.

De middelen zijn dus in de periode 1982-2003 voortdurend aangepast op dezelfde generieke

doelstellingen. Het beleid is – zoals hierboven vermeld – offensiever geworden en meer

gericht op de ondernemerschapsfunctie, door het ministerie Economische Zaken verstaan als

die economische activiteiten die bijdragen aan de economische groei, werkgelegenheid en

dynamiek van de Nederlandse economie.

Ook is het financiële beleid voor 1988 en de vestigingswetgeving, die feitelijk voor

een groot deel waren verworden tot beschermende instituties, gemoderniseerd en in het geval

van de vestigingswetgeving zelfs afgeschaft. Los van de wenselijkheid en de invloed op de

effectiviteit van het beleid als gevolg van deze afname van de invloed van belanghebbenden

41 EZ (1987), p. 10

Page 22: H201014 - Van defensief MKB-beleid naar offensief ...ondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/h201014.pdf · 1 A.A.B.H. Kuiper MSc BA Zoetermeer, April 2010 Van defensief MKB-beleid naar

22

en belangenorganisaties op het beleid, kan worden gesteld dat deze verandering in de

operationalisatie van de generieke beleidsdoelstellingen in het MKB-beleid een leerproces is

geweest.

Een andere wijze om het leren in het beleid te bekijken is de wijze waarop

wetenschappelijk onderzoek in de voorbereiding van nieuw en bestaand beleid wordt benut.

Dit kan op vele verschillende wijzen. Enerzijds kan het bijvoorbeeld het geval zijn dat

wetenschappelijk onderzoek constituerend is in de beleidsvoorbereiding; dat

wetenschappelijke bevindingen of theorieën worden opgenomen in de veronderstellingen van

het beleid. Anderzijds kan wetenschappelijk onderzoek slechts als confirmatie- en/of

verificatiemiddel worden gebruikt. In dat geval wordt bepaald wetenschappelijk onderzoek

slechts betrokken bij de beleidsvoorbereiding wanneer de theorieën en/of bevindingen parallel

lopen met de veronderstellingen van de beleidsmakers en –betrokkenen of de wensen vanuit

de politiek. Los van de vraag of wetenschappelijk onderzoek kan en moet bijdragen aan het

constitueren dan wel toetsen van het beleid, moet worden opgemerkt dat beide nu meer het

geval lijken dan decennia geleden. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het instellen van het doorlopend

EIM-onderzoeksprogramma vanaf 1988. Ook is het gelegen in de afschaffing van

bijvoorbeeld de Vestigingswet, die in de loop der jaren een complex van

geïnstitutionaliseerde belangen was geworden, naast dat het de formele taak had beleid uit te

voeren. De centralisatie en heroriëntatie van belangenvertegenwoordiging42

teneinde zowel de

werkgeverskant als de overheidskant van de intermediairfunctie te vervullen heeft geleid tot

een wederzijds meer rationele benadering van het beleid. Daarbij wordt onderzoek bij het

ministerie van Economische Zaken vooral als onderbouwend voor het beleid gezien en

minder tot niet als constituerend in de beleidsvorming.

42 De fusies die leidden tot MKB-Nederland en VNO-NCW.

Page 23: H201014 - Van defensief MKB-beleid naar offensief ...ondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/h201014.pdf · 1 A.A.B.H. Kuiper MSc BA Zoetermeer, April 2010 Van defensief MKB-beleid naar

23

3. De emancipatie van het MKB-beleid: van defensief naar offensief

ondernemerschapsbeleid

3.1 Introductie

De emancipatie van het MKB-beleid bestaat grofweg uit de omslag van zieligheidsbeleid en

schaalgroottebeleid naar beleid dat de natuurlijke plaats van het MKB in de economie en de

ondernemerschapsfunctie die zij mede vervult herkent. Het is een omslag van defensief naar

offensief beleid. Dit wil niet zeggen dat het MKB-beleid in de jaren '80 louter defensief en in

de jaren '90 en verder louter offensief was. Defensief beleid was defensief omdat het uit de

ordeningsfilosofie van na de Tweede Wereldoorlog was geboren. Het betekende dat het MKB

moest worden beschermd tegen oneerlijke concurrentie van het grootbedrijf en starters,

respectievelijk door economies of scale en beunhazerij.

Het defensieve MKB-beleid werd voornamelijk uitgevoerd door een combinatie van

private en publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties die nauwe banden hadden met het

belangenveld. Dit groeide uit tot het zogenaamde MKB-instrumentarium dat door het feit dat

zij het beleid uitvoerden een gevestigd belang hadden in de voortzetting en uitbreiding

daarvan43

. Deze organisatie van het beleid bleek niet efficiënt en effectief vis-à-vis de

(algemene) beleidsdoelstellingen; althans dit was de visie die half tot eind jaren '80 binnen het

ministerie van Economische Zaken meer opgeld ging doen. Vervolgens zijn de

vestigingswetgeving, de borgstellingsregeling, en het voorlichtings- en adviseringsbeleid

herijkt. Vanaf midden jaren '90 is het MKB-beleid meer en meer gericht op het beïnvloeden

van de ondernemerschapsfunctie: de interne en externe determinanten van het

ondernemerschap44

. Het ondernemerschapsbeleid is in het algemeen niet meer gericht op

specifieke bedrijven of bedrijfstakken, maar op het bevorderen en ontmoedigen van bepaald

gedrag en het oplossen van knelpunten die een goede ondernemerschapsfunctie belemmeren.

Op deze wijze is het ondernemerschapsbeleid geen zieligheidsbeleid meer, maar gaat het uit

van de kracht van kleine en middelgrote bedrijven. Tevens werden de kenmerken en

belangen, en de sterke en zwakke punten van deze groep in het beleid geïntegreerd. Hierdoor

werd een interne belangenvertegenwoordiger onnodig, omdat door de beleidsmakers werd

ingezien dat het MKB de eigen broek kon ophouden.

3.2 De eerste stappen van defensief beleid naar offensief beleid

De emancipatie van het MKB- en ondernemerschapsbeleid ten opzichte van het algemene

economische beleid is een belangrijke ontwikkeling in het programma Ondernemerschap en

Starters geweest. In Het MKB-beleid in Hoofdlijnen, Startersnotitie en Ruim Baan voor

Ondernemen uit deze ontwikkeling zich in het onderscheid tussen integratiebeleid en

functioneel beleid. Het integratiebeleid is aanvullend op het algemeen economische beleid dat

medebepalend is voor het omgevingsklimaat van het MKB. Het integratiebeleid intervenieert

op dat algemeen economische beleid opdat er rekening wordt gehouden met de belangen en

kenmerken van het MKB45

. Het integratiebeleid bestaat onder andere uit sociaal-economisch

43 Een idee dat (onder andere) voortkomt uit de Public Choice School in de economische wetenschap. Deze

denkstroming past de neoklassieke theorie en modellen toe op het handelen in de collectieve sector. Actoren in de

publieke sector streven ook hun eigen belangen na – al dan niet geoperationaliseerd als het publieke belang.

Overheidsorganisaties en/of afdelingen streven opbrengstmaximalisatie na; in dit geval bestaat die niet uit

opbrengsten door de verkoop van producten of diensten in de markt, maar uit het ophalen van publieke gelden. 44 Interne determinanten hebben met de ondernemer zelf van doen; hier kan gedacht worden aan vaardigheden en

kennis maar ook de mate waarin de ondernemer de beschikking over de vruchten van zijn arbeid houdt en deze

naar wens kan herinvesteren (of sparen voor de oude dag wat via het financiële stelsel ook tot investeringen leidt);

voorlichting, onderwijs en fiscaal beleid zijn de belangrijkste beleidsmiddelen. Externe determinanten zijn de

omgevingsfactoren: het ondernemingsklimaat. Hier kan gedacht worden aan de wet- en regelgeving,

administratieve lastendruk, eventuele vestigingseisen en gemeentelijke of provinciale bestemmingsplannen. 45 EZ (1987), p. 32.

Page 24: H201014 - Van defensief MKB-beleid naar offensief ...ondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/h201014.pdf · 1 A.A.B.H. Kuiper MSc BA Zoetermeer, April 2010 Van defensief MKB-beleid naar

24

en fiscaal beleid, informele economie, zelfstandigenbeleid, deregulering, verzorgingsstructuur

en regionaal beleid46

.

Anderzijds is het functionele beleid gericht op de schaal- en bedrijfsgebonden sterke

en zwakke punten in de ondernemingsfuncties van het MKB47

. Het functionele beleid is

gericht op onder andere onderwijs, vestigingsbeleid, financiering, voorlichting en advisering

en technologiebeleid48

. De inzet van functioneel beleid was strikt gebonden aan de

voorwaarde dat dit beleid het MKB niet mocht bevoordelen ten koste van de economie als

geheel. Wegens de beperkte voorspelbaarheid van beleidseffecten op macroniveau middels ex

ante beleidsanalyses betekende de voorwaarde dat veel overwogen beleidsopties uit het

beleidsapparaat en/of de belangensfeer geen doorgang vonden4950

.

Het onderscheid tussen integratiebeleid en functioneel beleid is een beleidsfilosofisch

onderscheid dat binnen de groep beleidsmakers – en dan vooral de nieuwe lichting die tussen

de Startersnotitie en Ruim Baan voor Ondernemen binnenkwam – niet altijd een even

duidelijk onderbouwd onderscheid werd gevonden. Het is tevens een organisatorisch

onderscheid; de taakverdeling binnen de directie Integratie, Coördinatie en Financiering51

en

Integratie, Voorlichting en Gewestelijke Aangelegenheden52

liep langs de lijnen van het

integratie- en functionele beleid. De staatssecretaris en later de minister (zie bijlage 2) moest

de integratietaak te vervullen, oftewel de belangen van het MKB vis-à-vis het algemene

economische beleid verdedigen en zo goed als mogelijk integreren. Volgens de beleidsmakers

was het een exceptionele situatie dat een politiek verantwoordelijke – een minister of

staatssecretaris – de taak was toegedaan de belangen van een specifieke belangengroep te

behartigen. Deze taak was echter wel expliciet een tijdelijke. Het idee was dat een effectief

uitgevoerd integratiebeleid via de taakstelling van de minister dan wel staatssecretaris

zichzelf uiteindelijk overbodig zou maken.

In veel functioneel beleid was de uitvoering toegedicht aan een combinatie van

private, publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties en belangenorganisaties zoals het KNOV en

NCOV: het zogenaamde MKB-instrumentarium. Zo werd het onderwijs gegeven in de

brancheorganisaties en de voorlichting en advisering uitgevoerd door onder andere

consulenten van het KNOV, NCOV en het CIMK, de Kamers van Koophandel en de

Rijksnijverheidsdienst. De vestigingswetgeving stelde eisen op het gebied van

vakbekwaamheid, handelskennis en kredietwaardigheid. De vereiste vakbekwaamheid en

handelskennis werden geëxamineerd door de brancheorganisaties. De Kamers van

Koophandel verleenden de vestigingsvergunningen. Het financieringsbeleid bestond onder

andere uit de Borgstellingsregeling MKB (KMKB); kredietcommissies en de Nederlandse

Middenstandbank waren betrokken bij de uitvoering daarvan.

Dit geheel aan private en publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties die betrokken waren

bij de uitvoering van het functionele MKB-beleid had een beschermende uitwerking. Niet

slechts voor het MKB ten opzichte van het grootbedrijf, maar ook voor het bestaande MKB

ten opzichte van potentiële nieuwkomers. Ook tussen bestaande MKB-bedrijven had het

46 EZ (1987), inhoudsopgave. 47 EZ (1987), p. 33. 48 EZ (1987), inhoudsopgave. 49 Zie bijvoorbeeld de vele besproken beleidsopties die geen doorgang konden vinden in Ruim Baan voor

Ondernemen in hoofdstuk 4 "Integratiebeleid"; pp. 37-54. 50 Zelfs beleidsvoornemens die wel aan de genoemde voorwaarden voldeden, zoals een verlaging van het BTW-

tarief op bepaalde arbeidsintensieve diensten, konden geen doorgang vinden wegens de voorgenomen

harmonisering in EG-verband, een toegenomen ingewikkeldheid van het belastingsysteem en de

fraudegevoeligheid van de maatregel - "heeft zo’n maatregel op zichzelf beschouwd een gunstige uitwerking op

economische groei en werkgelegenheid en kan deze leiden tot versterking van het ondernemerschap in het MKB"

(EZ, 1987, p. 39). 51 Zo heette de directie die tussen 1980 en 1984 met het MKB-beleid was belast; ze was onderdeel van het

directoraat-generaal Handel, Ambacht en Diensten (tussen 1980 en 1985). 52 De directie die tussen 1985 en 1987 belast was met het MKB-beleid; ze was onderdeel van het directoraat-

generaal Handel, Ambacht en Diensten (1985) en het directoraat-generaal Diensten, Midden- en Kleinbedrijf en

Ordening (1986-1992). In 1988 werd de directie omgedoopt tot de directie Midden- en Kleinbedrijf en in 1993 tot

de directie Ondernemerschap en Midden- en Kleinbedrijf; ze was toentertijd onderdeel van het directoraat-

generaal voor Economische Structuur (tot 2001).

Page 25: H201014 - Van defensief MKB-beleid naar offensief ...ondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/h201014.pdf · 1 A.A.B.H. Kuiper MSc BA Zoetermeer, April 2010 Van defensief MKB-beleid naar

25

functionele beleid in haar uitwerking protectionistische aspecten. Het gedetailleerde stelsel

van vestigingsregelingen betekende dat een nering wel het ene, maar niet een gelijkaardig

ander product of een andere dienst was vergund. Het geheel aan beleidsinstrumenten dat door

het MKB-instrumentarium werd uitgevoerd bleek steeds lastiger in de uitvoering en steeds

minder verenigbaar met de doelstellingen van het MKB-beleid en het algemene economische

beleid. En zo kwam het dat midden jaren 1980 enkele pijlers van het functionele beleid

werden herijkt: de Vestigingswet, de BMKB en het voorlichtings- en adviseringsbeleid.

3.3 Werk door Ondernemen en verder

In Werk door Ondernemen is de beleidsfilosofie van integratie-functioneel beleid losgelaten.

De beleidsnota hanteert een groeifasemodel: ze onderscheidt drie beleidsdoelgroepen. Deze

zijn achtereenvolgens (1) ondernemerschap in het algemeen, (2) starters, en (3)

(door)groeiers. Het beleid in deze drie categorieën staat expliciet in het teken van het creëren

van meer werk. Wat voorts opvalt aan Werk door Ondernemen is dat er meer functioneel

beleid in voorkomt en dan met name gericht op kenmerken van het MKB die van invloed

leken op de potentiële werkgelegenheidsgroei binnen middelgrote en kleine ondernemingen.

De strikte eis uit Ruim Baan voor Ondernemen was dus blijkbaar vervallen. In het

beleidsapparaat, ook op het ministerie en dan specifiek in de directie MKB en

Ondernemerschap werden ten tijde van Ruim Baan voor Ondernemen reeds vraagtekens

geplaatst bij het onderscheid tussen integratiebeleid en functioneel beleid. Tevens blijkt het

onderscheid toentertijd vooral uit de eerder genoemde organisatorische oorsprong te bestaan.

Het geval was dat de staatssecretaris de verantwoordelijkheid had voor de integratie van de

belangen en de kenmerken van het MKB in het algemene beleid. Het functionele beleid was

beleid dat gericht was op het MKB maar had geen equivalent in het algemene beleid. Dit

gegeven sluit natuurlijk niet uit dat het functionele beleid niet ook intervenieerde teneinde de

belangen en kenmerken van het MKB een plaats te geven. Daarbij hadden het

technologiebeleid, het beleid ten aanzien van toeleveren en uitbesteden, en het exportbeleid

wel equivalenten in het algemene beleid, maar werden deze beleidsmaatregelen toch tot

functioneel beleid bestempeld53

.

Het beleid in Werk door Ondernemen richt zich op het wegnemen van barrières als

gevolg van bestaand overheidsbeleid en als gevolg van bepaalde inherente kenmerken van

middelgrote en kleine ondernemingen op het gebied van kennis en financiering. Het beleid

gericht op het wegnemen van barrières als gevolg van bestaand beleid kan als integratiebeleid

worden beschouwd. Het beleid gericht op kennis en financiering en de kosten van arbeid –

een alom erkend inherent kenmerk van middelgrote en kleine ondernemingen is het probleem

van het stafmanco – kan in termen van de beleidsfilosofie van Ruim Baan voor Ondernemen

worden beschouwd als functioneel beleid met een integratietintje: de belangen en kenmerken

van het MKB komen aan de orde terwijl tegelijkertijd wordt gecorrigeerd voor barrières als

gevolg van bestaand algemeen economisch beleid. Deze herindeling van het beleid is deel van

een bredere trend die in de periode 1982-2003 naar voren komt, de trend naar offensiever

beleid. Deze trend valt grotendeels samen met de trend van traditioneel MKB-beleid naar

nieuwer ondernemerschapsbeleid54

dat bestaat uit (1) het wegnemen van de voor

ondernemerschap hinderlijke consequenties van bestaand (economisch) overheidsbeleid ter

bevordering van het ondernemerschapsklimaat, (2) het stimuleren van kenmerken die worden

geassocieerd met succesvol ondernemerschap, (3) het idee dat het beleid zich minder moet

richten op bedrijven en meer op gedragskenmerken die samenhangen met door de

beleidsmakers positief gewaardeerde gevolgen overeenstemmend met de

beleidsdoelstellingen55

. Deze trend uit zich in een groei van beleid dat intervenieert in de

incentivestructuur (al dan niet als gevolg van bestaand beleid) van de economie zoals in het

53 Het gaat hier respectievelijk om het beleid dat in de paragrafen 5.5 tot en met 5.7 wordt uiteengezet in Ruim

Baan voor Ondernemen (EZ, 1987). 54 Zie Kuiper en Wennekers (2009), pp. 10-15, 21-63, en 66-68. 55 Dit derde punt uit zich in het motto "een bedrijf moet niet dit of dat, maar wij stimuleren dit of dat via beleid en

daar kan een bedrijf aan meedoen of niet".

Page 26: H201014 - Van defensief MKB-beleid naar offensief ...ondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/h201014.pdf · 1 A.A.B.H. Kuiper MSc BA Zoetermeer, April 2010 Van defensief MKB-beleid naar

26

dereguleringsbeleid. Voorts is er beleid ingezet dat (potentiële) ondernemers ondersteunt in

het zich (beter) eigen maken van de vaardigheden die bevorderlijk zijn voor een (meer)

succesvol functioneren binnen deze incentivestructuren. Dit uit zich in groeiend onderwijs-,

en voorlichtings- en adviseringsbeleid. De bevordering van een algemene maatschappelijke

perceptie ten aanzien van de aantrekkelijkheid van (zelfstandig) ondernemerschap als

alternatief voor werknemerschap uit zich in die periode in een groeiend

ondernemerschapscultuurbeleid. Dit is in de notitie Ruim Baan voor Ondernemen reeds

ingezet en ook De Ondernemende Samenleving en In Actie voor Ondernemers kennen een

expliciet ondernemerschapscultuurbeleid. De notitie Werk door Ondernemen mist deze

beleidscategorie. Dit wordt door de beleidsmakers verklaard door de overweldigende nadruk

op het beleid in de fiscale sfeer (de hierboven genoemde punten (1) en (2) van de trend naar

offensiever beleid).

3.4 Van defensief integratie-functioneel naar offensief-functioneel beleid

De trend naar meer ondernemerschapsbeleid en beleid dat gericht is op de

ondernemerschapsfunctie heeft het integratiebeleid uit de Startersnotitie en Ruim Baan voor

Ondernemen feitelijk overbodig gemaakt, omdat veel van het incentive-,

ondernemerschapvaardigheden-, en ondernemerschapscultuurbeleid gericht is op

ondernemerschap en ondernemers in het algemeen, maar voor een groot deel terecht komt bij

middelgrote en kleine ondernemingen en starters. Feitelijk is al het beleid vanaf Werk door

Ondernemen voorgenomen en ingezet functioneel beleid, echter zonder de strikte criteria die

in Het MKB-beleid in Hoofdlijnen, de Startersnotitie en Ruim Baan voor Ondernemen in

mindere doch substantiële mate aanwezig zijn. De beleidsdoelstellingen en –thema's van dit

meer offensieve beleid zijn reeds geagendeerd in Ruim Baan voor Ondernemen en bleven in

Werk door Ondernemen – zo blijkt uit interviews – impliciet. Deze beleidsthema's bestaan uit

(1) cultuur, (2) administratieve lasten, (3) fiscaliteit, en (4) BBMKB. Dit was tevens de

volgorde van prioriteit van het programma ten tijde van Ruim Baan voor Ondernemen. In

daaropvolgende notities zien we de nadruk verschuiven naar fiscaliteit, BBMKB (in de vorm

van een aanpassing met commerciële banken als intermediair naar aanleiding van een

beleidsevaluatie), en administratieve lasten (in de vorm van de modernisering van de

Vestigingswet) in Werk door Ondernemen; naar cultuur en onderwijs in De Ondernemende

Samenleving; en naar een evenwicht tussen de genoemde beleidsthema's in In Actie voor

Ondernemers.

Het bovengenoemde beschouwende kan de conclusie worden getrokken dat de defensieve

beleidsfilosofie van de jaren '50-'60-'70 en de dichotomie integratiebeleid – functioneel beleid

van de jaren '70-'80 heeft plaatsgemaakt voor beleid dat intervenieert op de

ondernemerschapsfunctie.

Page 27: H201014 - Van defensief MKB-beleid naar offensief ...ondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/h201014.pdf · 1 A.A.B.H. Kuiper MSc BA Zoetermeer, April 2010 Van defensief MKB-beleid naar

27

4. Deregulering en vermindering administratieve lasten: de

vestigingswetgeving

4.1 Introductie

De vestigingswetgeving is vanaf de jaren '30 ruim vijftig jaar lang het middelpunt van het

defensieve MKB-beleid geweest. Het defensieve karakter van het MKB-beleid werd

gekarakteriseerd door de uitvoering van het beleid door belanghebbenden zoals de

brancheorganisaties. Deze benadering bleek in de jaren '80 in afnemende mate werkbaar, en

effectief. De evaluatie van de Vestigingswet leidde in 1988 tot een modernisering van de wet.

Twintig jaar later werden per 18 juli 2007 de laatste overblijfselen van de wet afgeschaft.

Deze definitieve afschaffing is de belangrijkste dereguleringsmaatregel in het

beleidprogramma geweest. Vandaar dat de ontwikkelingen die de afschaffing inluidden

hierna worden beschreven en geduid.

4.2 Geschiedenis vestigingswetgeving

Het vestigingsbeleid is een belangrijk beleidsveld in het beleid gericht op het midden- en

kleinbedrijf. De oorspronkelijke versie van de vestigingswetgeving, de Vestigingswet

Kleinbedrijf 1937 (VK37) werd ingevoerd om minimale eisen te stellen aan startende

ondernemers op het gebied van kredietwaardigheid, handelskennis en vakbekwaamheid. De

VK37 kan worden gezien als het eerste grote resultaat om tot een middenstandspolitiek te

komen teneinde de middenstandproblematiek het hoofd te bieden. De spelers bestonden uit de

overheid en de Nederlandsche Bond van Vereenigingen van den Handeldrijvenden

Middenstand in 1902, vanaf 1905 De Middenstandsbond56

. De VK37 volgde op de erkenning

van de Middenstandsraad door minister van Arbeid P.J.M. Aalberse in 1919, de daaruit

voortvloeiende wet op de Kamers van Koophandel (1920) en wetgeving op het gebied van

winkelsluiting (1930), winkelwerktijden (1930) en het uitverkopen en opruimen (1935). De

VK37 volgde op het uitbreken van de eerste Grote Depressie, waardoor vele werklozen hun

toevlucht zochten in het zelfstandig ondernemerschap,

"(…) zonder dat ze daarvoor over voldoende kennis van zaken en financiële

mogelijkheden beschikten. Met de Vestigingswet Kleinbedrijf 1937 werd de

mogelijkheid geschapen om de uitoefening van een bedrijf te binden aan minimale

eisen van kredietwaardigheid, handelskennis en vakbekwaamheid."57

De wet werd

zonder aanwijsbare vorm van oppositie door de Tweede Kamer geloodst: "Deze wet

gaf een mogelijkheid om het peil van de bedrijfsuitoefening te verhogen en

onverantwoorde vestiging tegen te gaan, mits het georganiseerde bedrijfsleven zelf

het initiatief nam. Was dat het geval dan stelde de overheid bij nieuwe vestiging in

een bepaalde branche door middel van een vestigingsbesluit eisen ten aanzien van

handelskennis, vakbekwaamheid en kredietwaardigheid. De nieuwe ondernemingen

waren door de vestigingseisen beter toegerust in de concurrentiestrijd. De wetgeving

was voor de middenstand acceptabel omdat ze gedecentraliseerd en in nauw overleg

met de betreffende bedrijfstak zou worden uitgevoerd."58

Tijdens de Duitse bezetting in de Tweede Wereldoorlog werd in het kader van de welfare-

warfare planideologie onder de Commissie-Woltersom het bedrijfsleven in verschillende

schappen verdeeld die de vorm van publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties hadden59

. In 1941

werd het Besluit Algemeen Vestigingsverbod Kleinbedrijf (BAVK) ingevoerd, wat een

56 Clerx, J.M.M.J. (1988), Middenstandsbeleid, realiteit of leuze, Politieke Opstellen 8, Centrum voor

Parlementaire Geschiedenis, pp. 57-82. http://www.ru.nl/cpg/overige_publicaties/politieke_opstellen/ 57 EZ (1987), Ruim Baan voor Ondernemen, p. 57. 58 Clerx (1988). 59 F. Karsten, 'Woltersom, Herman Louis (1892-1960)', in Biografisch Woordenboek van Nederland:

http://www.inghist.nl/Onderzoek/Projecten/BWN/lemmata/bwn2/woltersom [13-03-2008].

Page 28: H201014 - Van defensief MKB-beleid naar offensief ...ondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/h201014.pdf · 1 A.A.B.H. Kuiper MSc BA Zoetermeer, April 2010 Van defensief MKB-beleid naar

28

verbod betekende op toetreden in alle takken van de detailhandel, kleine nijverheid en enkele

dienstverlenende bedrijven waarvoor de VK37 niet gold. Het ordeningscriterium lag vooral

op het gebied van welke grondstoffen de toetreder zou gaan gebruiken en hoe dit paste in de

oorlogsorganisatie en op het gebied van behoefte – de mate waarin de nieuwe toetreder als

noodzakelijk werd gezien, iets dat de SDAP graag in de VK37 had gezien. In 1943 werd de

BAVK toegepast met de kredietwaardigheid-, handelskennis- en vakbekwaamheidscriteria op

de sectoren die onder de VK37 vielen, waardoor deze sectoren feitelijk gesloten waren voor

starters. De BAVK werd een aanvulling op de VK37 en vele bedrijven vielen dus onder twee

vestigingswetten. Na WO2 werd in het kader van de planmatige wederopbouw vastgehouden

aan de BAVK, al werd zij voor doublures niet meer van toepassing verklaard (1949). De

BAVK verviel op 1 juli 1955 bij het in werking treden van de Vestigingswet Bedrijven 1954

die in de Middenstandsnota 1954 werd geïntroduceerd.

De Vestigingswet 1937 bleef in principe ongewijzigd, zoals het kwantitatieve aspect van de

minimale toetredingsdrempel. De VB54 benadrukte echter het kwalitatieve aspect van de

goede bedrijfsvoering in de vestigingsregelingen60

. De VB54 bleef tot ver in de jaren '80 van

kracht. In 1987 werd een wetsontwerp in de Tweede Kamer in behandeling genomen dat de

handhaving van de bestaande vestigingsregelingen en het schrappen van de

kredietwaardigheidseis bij wet zou regelen. In 1988 is de toekomst van de

vestigingswetgeving op de beleidsagenda geplaatst61

, waarna is geopteerd voor een

modernisering van de wet die de vestigingseisen voor ruim 80 branches regelde. De

moderniseringsslag hield in dat per 1 januari 1996 de circa 90 vestigingsregelingen werden

teruggebracht naar acht, waarbij in de vergunningsplichtige branches een aanzienlijke

flexibilisering van de regelingen werd doorgevoerd62

:

"De basiseisen betreffen aspecten van bedrijfsvoering: de algemene

ondernemersvaardigheden (AOV). In vier clusters van bedrijvigheid (bouw,

installatie, vervoermiddelen en levensmiddelen) gelden daarenboven nog eisen van

bedrijfstechniek (BT). In drie branches (bakkers, slagers en electrotechnische

installateurs) gelden bovenop de AOV-eisen en de BT-eisen ook nog eisen van

vaktechniek (VT)"63

. In 1998 is de vestigingswetgeving zoals in werking per 1 januari

1996 geëvalueerd: "Uit de evaluatie van de Vestigingswet kwam naar voren dat de

wet geen effectief, efficiënt en noodzakelijk element is om de kwaliteit van het

ondernemerschap te bevorderen"64

.

In 2001 zijn de algemene ondernemersvaardigheden komen te vervallen met uitzondering van

eisen op het gebied van gezondheid, veiligheid en milieu65

. De geleidelijke herstructurering

en uitkleding van de VB54 leidde op 18 juli 2007 tot de intrekking van deze wet vanwege

publicatie in het Staatsblad, nadat de Eerste Kamer in mei reeds had ingestemd met het

intrekkingsvoorstel.

4.3 Geluiden "uit het veld": issues en actoren t.a.v. de vestigingswetgeving

De modernisering van de vestigingswetgeving is sinds de totstandkoming van het

beleidsprogramma Ondernemerschap en Starters een belangrijk beleidsthema geweest. In

Ruim Baan voor Ondernemen (1987) werd de modernisering van het Vestigingsbesluit

Bedrijven 1954 in het kader van de deregulering van wet- en regelgeving op de beleidsagenda

geplaatst66

. Daarvoor is de VB54 alleen onderwerp geweest van herinrichting, bijvoorbeeld

60 EZ (1987), p. 58. 61 Ibid., p. 59. 62 EZ (1995), Werk door Ondernemen, p. 18. 63 EZ (1999), De Ondernemende Samenleving, p. 20. 64 Ibid. 65 Ibid., p. 21. 66 EZ (1987), pp. 57-59.

Page 29: H201014 - Van defensief MKB-beleid naar offensief ...ondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/h201014.pdf · 1 A.A.B.H. Kuiper MSc BA Zoetermeer, April 2010 Van defensief MKB-beleid naar

29

door in 1964 de vestigingsregelingen ten aanzien van restaurants, cafés en slijterijen onder te

brengen in de Drank- en Horecawet, en vestigingsregelingen voor de detailhandel in de

Vestigingswet Detailhandel. De centrale kwestie die zowel in de politiek, beleidssfeer en

belangensfeer ten aanzien van de vestigingswetgeving speelde is de vraag hoe een goede

balans tussen vrije toetreding (marktdynamiek) en kwaliteit van het bedrijvenbestand te

bereiken. De beleidstheorie die aan de basis stond van de Vestigingswet Kleinbedrijf 1937

doet nog steeds opgeld, namelijk dat onvoorbereide starters de belangen van de consument

schaden alsmede die van het bestaande MKB door middel van oneerlijke concurrentie. De

vestigingswetgeving fungeert als een filter of drempel die startende bedrijven moeten

overwinnen.

Beleidsproblemen

In Ruim Baan voor Ondernemen zagen de beleidsmakers drie expliciete beleidsproblemen en

een verborgen beleidsprobleem:

(1) Een gebrek aan dynamiek in het MKB en het MKB-beleid – er lag een focus op

bestaande bedrijven;

(2) Er bestonden onbenutte potenties mede door het gebrek aan dynamiek en als

gevolg van de kenmerken van het MKB, de relatief sterke en zwakke punten ten

opzichte van het grootbedrijf. Daarbij hoorden starters bij het beleidsprobleem

vanwege het gebrek aan dynamiek: starters dragen bij aan meer dynamiek in het

MKB;

(3) Een tekortschietende kwaliteit van ondernemers, mede vanwege het gebrek aan

dynamiek. De beleidsmakers zagen dat starters vaak slecht voorbereid waren, maar

ook dat bestaande ondernemers tekort schoten: ze komen niet toe aan overheids-

(wet- en regelgeving) en marktcompliance (een competitief product in de markt

hebben);

(4) Het verborgen beleidsprobleem lag in de gevestigde belangen in het MKB, het

MKB-instrumentarium, de brancheverenigingen en belangenorganisaties. De

beleidsmakers zagen dat bijvoorbeeld de brancheorganisaties en de algemene

belangenorganisaties niet zo bezig waren met starters. Dat werd gezien als

hobbywerk van het ministerie van EZ en wetenschappers. De brancheorganisaties en

belangenorganisaties waren volgens EZ vooral bezig met het belang van het

bestaande MKB.

De beleidsmakers wilden een kanttekening plaatsen bij het zogenaamde 'zero-sum game'-

denken: het idee dat elke starter ten koste gaat van een bestaand MKB-bedrijf in plaats van

het idee dat een starter een netto positieve bijdrage aan de economie levert (het 'positive-sum

game'-denken).

De oplossing van het vierde beleidsprobleem werd als instrumenteel gezien voor het

oplossen van de drie andere beleidsproblemen. De hoofddoelstelling van Ruim Baan voor

Ondernemen was om de gevestigde belangen te doorbreken. Deze doelstelling werd

geoperationaliseerd door in te zetten op de functionele beleidsthema's. Hier lag de nadruk op

de vestigingswetgeving en dan specifiek op de modernisering van de Vestigingswet Bedrijven

1954 en voorlichtings- en adviseringsbeleid, en dan met name het 'in de markt' zetten van het

idee dat (zelfstandig) ondernemerschap een reëel alternatief was voor werknemerschap. Voor

de oplossing van de beleidsproblemen dynamiek en onbenutte potenties werd ook een aanzet

tot een oplossing gezien in het Borgstellingsbesluit Midden- en Kleinbedrijf (BBMKB).

Voorts moesten voorlichtings- en adviseringsbeleid het hoofd bieden aan de bestaande en

eventueel toekomstige tekortschietende kwaliteit van het bestand midden- en kleinbedrijven.

Beleidsnetwerken en het MKB-instrumentarium

De organisatie van de middenstand aan het begin van de twintigste eeuw werd vanuit de

overheid bevorderd omdat zij de middenstand als een belangrijke maatschappelijke groep

beschouwde. Zij kon de middenstand echter niet direct aanspreken omdat deze groep zichzelf

(nog) niet had georganiseerd. Vanuit de middenstand werd de noodzaak tot organiseren ook

Page 30: H201014 - Van defensief MKB-beleid naar offensief ...ondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/h201014.pdf · 1 A.A.B.H. Kuiper MSc BA Zoetermeer, April 2010 Van defensief MKB-beleid naar

30

gezien, omdat ambachtelijke productie meer en meer werd bedreigd door de (in de

negentiende eeuw opgekomen) industrie. Daarbij hadden de arbeiders zich wel reeds

georganiseerd in de verschillende arbeidersbewegingen, waardoor deze groep wel al een

aanspreekpunt was voor de overheid.67

De totstandkoming van de VK37 kan door de bril van netwerkanalyse worden gezien

als een direct gevolg van de succesvolle centrale organisatie van de middenstand. De VK37

voorzag in de beleidsdoelstellingen van de overheid, terwijl zij decentraal werd uitgevoerd.

Vanwege de decentrale uitvoering werd de VK37 door de middenstand acceptabel geacht,

aldus Schrijvers68

. De organisatie van de middenstand sneed dus aan twee kanten, immers

zonder deze organisatie was de VK37 waarschijnlijk niet uitvoerbaar geweest; anderzijds

maakte het de belangenvertegenwoordiging van de middenstand middels de VK37 mogelijk.

De VK37 is dus in feite het product van de (deels) overeenkomende en in elkaars verlengde

liggende beleidsdoelstellingen van de overheid en de belangen van de middenstand.

Als we met zevenmijlslaarzen vijftig jaar verder kijken, dan zien we dat rondom de

uitvoering van de toen vigerende Vestigingswet Bedrijven 1954 het zogenaamde MKB-

instrumentarium was gevormd. Hier hadden de publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties in de

vorm van de product- en bedrijfsschappen een belangrijke functie.

Als gevolg van de VK37 en VB54 ontstond in de loop van decennia een omvangrijk netwerk

van publieke en private uitvoeringsorganisaties die de kredietwaardigheids-, handelskennis-

en vakbekwaamheidseisen van de wet voor hun rekening namen. De Kamers van Koophandel

gaven de vestigingsvergunningen af. De publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties, de product-

en bedrijfsschappen speelden hierbij een ordenende rol. De belangenorganisaties hadden een

natuurlijke verbinding met de publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties omdat ze verschillende

taken in de uitvoering van de vestigingswetgeving voor hun rekening namen, zoals opleiding

en onderwijs. Dit netwerk, dat ook andere uitvoeringstaken was toebedeeld zoals de

Borgstellingsregeling, kan kortweg het MKB-instrumentarium worden genoemd.

Tijdens de totstandkoming van Ruim Baan voor Ondernemen, waarin de in uitvoering

zijnde beleidsanalyse (lees: beleidsevaluatie) van de Vestigingswet wordt besproken.

bestonden minstens twee (weinig van elkaar verschillende) versies van de intenties die de

beleidsmakers hadden. De versies verschillen op het punt of de doelstelling van het afschaffen

van de vestigingswetgeving impliciet dan wel verborgen was. Vanuit de beleidsmakerssfeer

enerzijds, wordt die toenmalige doelstelling als impliciet en verborgen beschouwd. Dit is te

verklaren uit het gegeven dat de beleidsnotitie een politiek document is waarvoor de

staatssecretaris politieke verantwoordelijkheid draagt. Anderzijds wordt op het niveau van de

directeur-generaal van de directie MKB de genoemde beleidsdoelstelling in de communicatie

met de belangenorganisaties en de organisaties in het instrumentarium als vrij expliciet

beschouwd. Deze organisaties wisten dat er fundamentele veranderingen op stapel stonden.

De bestaande belangen in het MKB-instrumentarium moesten worden doorbroken

omdat zij de oorzaak zouden zijn van de gebrekkige dynamiek in het MKB. In de

vestigingswetgeving en het ondernemersonderwijs werd er door de beleidsmakers veel

onnodige complexiteit en bureaucratie gezien. Onder invloed van publicaties van Birch

(1979)69

en het omvangrijke beleidsonderzoek in het Verenigd Koninkrijk (het zogenaamde

Bolton Report uit 197170

) werd het gebrek aan dynamiek als een serieus probleem gezien

omdat dynamiek in het MKB werd geassocieerd met werkgelegenheid en economische groei.

Dit zijn generieke beleidsdoelstellingen van het economische beleid. Dit is dan ook de reden

dat het zogenaamde integratiebeleid bestond: beleid dat de belangen en kenmerken van het

MKB moest integreren in het algemene economische beleid. Daarbij werd de Vestigingswet

67 Clerx (1988). 68 A.F.H.C. Schrijvers, Enige notities over het Klein- en Middenbedrijf, in: Economische Wetenschap en

Economische Politiek (Leiden 1952) p. 333. 69 Birch, D. (1979), The Job Generation Process, Cambridge, MA: M.I.T. Program on

Neighborhood and Regional Change. 70 Bolton J. (1971), Small Firms - Report of the Committee of Inquiry on Small Firms, Cmnd 4811, HMSO,

London.

Page 31: H201014 - Van defensief MKB-beleid naar offensief ...ondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/h201014.pdf · 1 A.A.B.H. Kuiper MSc BA Zoetermeer, April 2010 Van defensief MKB-beleid naar

31

bij het ministerie van EZ als onuitvoerbaar gezien: de VB54 plus de Vestigingswet

detailhandel en de Drank- en Horecawet bevatten vestigingsregelingen voor 140 branches en

subbranches. De beleidsmakers zagen het MKB-instrumentarium het liefst zo snel mogelijk

afgeschaft, maar dat bleek politiek niet haalbaar. De beleidsanalyse die in Ruim Baan voor

Ondernemen wordt genoemd stelde drie beleidsopties voor: (1) het voortzetten van VB54

zoals die was, (2) de VB54 geheel afschaffen, (3) een tussenvorm van voorgaande opties.

Uiteindelijk is geopteerd voor optie (3) als instrumenteel tussendoel om uiteindelijk

beleidsoptie (2) bewaarheid te laten worden.

Modernisering Vestigingswet: het perspectief van het ministerie van Economische Zaken

De filosofie van zo veel mogelijk afbreken van de instituties ten aanzien van het MKB-beleid

was gebaseerd op bevindingen uit de genoemde ex ante beleidsevaluatie van de

Vestigingswet die na Ruim Baan voor Ondernemen in 1988 aan het toenmalige kabinet

Lubbers II werd gepresenteerd. De beleidsmakers hadden zich de volgende vraag gesteld:

"hoe krijg je het optimum tussen zo laag mogelijke (door de overheid opgelegde)

toetredingsdrempels en een verantwoorde ondernemers- en productkwaliteit?" Uit de

evaluatie kwam een aantal varianten: stoppen, doorgaan, tussenvorm. Uiteindelijk werd

geopteerd voor een tussenvorm. Het waargenomen 'probleem' lag in de lijn van hoe je eisen

stelt aan toetreders in een markt zonder dat het een wet is. Brancheorganisaties evenals

certificering en keurmerken zouden hier een taak kunnen hebben, zo dachten de

beleidsmakers ten tijde van Ruim Baan voor Ondernemen. Oftewel, dynamiek versus

kwaliteit was een belangrijke discussie en een beleidsdilemma. Met het moderniseren van de

Vestigingswet, dat met de verborgen doelstelling in het achterhoofd kan worden gezien als de

eerste stap naar afschaffing, voerde EZ een ingrijpende institutionele structuurwijziging door.

Het was de grote vraag welke gevolgen modernisering en afschaffing zouden hebben. Er

waren institutioneel ook vele organisaties (publiek en privaat) afhankelijk van de toenmalige

institutionele structuur van de Vestigingswet (Kamers van Koophandel, het Handelsregister et

cetera). Het was vanuit het standpunt van de beleidsmakers vechten tegen instituties.

Ambtelijk wilde EZ de vestigingswetgeving in een slag wegnemen maar politiek bleek dat

niet reëel. De toenmalige minister van Economische Zaken Andriessen (CDA) zag toentertijd

in dat hij het politiek gezien niet (in een keer) kon redden.

Modernisering Vestigingswet: het perspectief van belangenorganisaties

In de belangensfeer bleken de overwegingen binnen het ministerie van EZ een publiek

geheim te zijn. In het kader van de belangenvertegenwoordiging van het MKB keken de

belangenorganisaties anders aan tegen de wenselijkheid van het afschaffen van het MKB-

instrumentarium en de vestigingswetgeving. Hiervoor hadden zij ook rationele argumenten.

Enerzijds is er uit de belangenorganisaties die deel uitmaakten van het

instrumentarium (KNOV, NCOV) vernomen dat de weerstand tegen de modernisering en

uiteindelijke afschaffing van de vestigingswetgeving verschillende facetten had. Ten eerste

was een belangenorganisatie vooral eendimensionaal gericht op het vertegenwoordigen van

het belang van haar leden. Toentertijd leken de belangenorganisaties in het instrumentarium

zich niet bewust van de bredere maatschappelijke rol die zij konden en misschien wel

moesten spelen. In het verlengde daarvan wisten deze organisaties niet welke

maatschappelijke rol de brancheorganisaties zouden gaan spelen als het instrumentarium ten

aanzien van de vestigingswetgeving zou wegvallen. De daling van de maatschappelijke

waardering voor de ambachten lijkt een mogelijke misrekening in de perceptie en uitvoering

van deze maatschappelijk taak te zijn geweest. Een verklaring van de fusie tussen het KNOV

en het NCOV in MKB-Nederland is dan ook een (noodzakelijke) heroriëntatie op de rol en

functie van deze belangenorganisatie ten aanzien van hun leden en de beleidsmakers, met

daarbij de synergievoordelen die een fusie biedt71

.

71 Een vigerende beleidsassumptie bij de modernisering en afschaffing van de vestigingswetgeving was naast dat

deze wetgeving (potentiële) toetreders drempels oplegt, dit gegeven de bestaande bedrijven minder geneigd maakt

te concurreren. Immers, als er (potentiële) toetreders zijn dan is er hoogstwaarschijnlijk plaats op de markt voor

Page 32: H201014 - Van defensief MKB-beleid naar offensief ...ondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/h201014.pdf · 1 A.A.B.H. Kuiper MSc BA Zoetermeer, April 2010 Van defensief MKB-beleid naar

32

Anderzijds kwam er uit de belangenorganisaties die geen deel uitmaakten van het

MKB-instrumentarium (VNO, NCW) het geluid dat het motief binnen het ministerie van EZ

misschien teveel bestond uit de wens het instrumentarium op te heffen zonder daarbij

voldoende in ogenschouw te nemen dat daarmee de baby met het badwater weggegooid zou

kunnen worden. Het beeld van deze organisaties was dat de modernisering van de

vestigingswetgeving vooral leek ingestoken vanuit de moeilijkheid van het uitvoeren van de

regelingen die er mee samenhingen en niet exclusief vanuit een perspectief van het

bevorderen van dynamiek. Onderzoeken van deze organisaties brachten naar voren dat

minimale eisen voor toetreders in markten met vele kleine ondernemingen misschien toch niet

zo'n slecht plan zou zijn. Hiermee stelden deze organisaties zich op een standpunt dat zowel

EZ als de andere organisaties verrasten omdat dit standpunt respectievelijk verder van het

eigen standpunt bleek te liggen dan zij op voorhand hadden verwacht. De agendering van de

modernisering van de vestigingswetgeving in Ruim Baan voor Ondernemen was voor het

NCW en later het VNO een reden om toegang proberen te vinden in het beleids- en

belangennetwerk van het MKB-beleid. Dit leidde in eerste instantie tot een trilateraal overleg,

waarbij de gevestigde belangenorganisaties in het beleidsnetwerk apart van de nieuwkomers

overlegden met het ministerie van EZ. Met op de achtergrond afkalvende belangen in het

MKB-instrumentarium werd dit in de loop der tijd al snel een bilateraal overleg waarbij de

vier belangenorganisaties meer gezamenlijk optrokken.

Afloop afschaffing vestigingswetgeving

Na de invoering van de wijziging vestigingswetgeving op 1 januari 1998

(vestigingsregelingen naar acht teruggebracht en algemene ondernemersvaardigheden

(AOV)), lijkt de weg naar de algehele afschaffing van de vestigingswetgeving definitief

ingezet. Bij de beleidsvoorbereiding in De Ondernemende Samenleving zijn de

belangenorganisaties niet betrokken. Op basis van De Ondernemende Samenleving kwamen

in 2001 de AOV te vervallen. In In Actie voor Ondernemers wordt de vestigingswetgeving in

het geheel niet genoemd (de versoepeling van de vestigingseisen wordt slechts één maal

genoemd, als knelpunt voor ondernemerschap). Dit duidt op een verschuiving van de

aandacht van zowel het ministerie van EZ als de belangenorganisaties naar andere

beleidsvelden, vooral het in de paragraaf hiervoor genoemde offensieve op de

ondernemerschapsfunctie gerichte functionele beleid.

een nieuwe aanbieder. Dit volgt uit het gegeven dat een individu of een groep individuen voor eigen rekening en

risico tot deze markt wil toetreden en verwacht daar een positieve return on investment mee te bereiken.

Toetredingsdrempels verhogen de kosten van toetreden, los van de vraag of de toetreder voldoet aan de criteria die

de markt stelt aan ondernemerschap: dat zij een positief bedrijfssaldo kan behalen, en benadeelt de (potentiële)

toetreder ten opzichte van de bestaande bedrijven in de activiteiten die dan aan de hand zijn. Toetredingsdrempels

hebben daarom de neiging een relatief aanbodtekort te veroorzaken waardoor de prijzen in deze markt hoger zijn

dan anders het geval zou zijn geweest. Bestaande bedrijven zullen relatief gezien minder op prijs en kwaliteit

hoeven te concurreren met elkaar. Ditzelfde principe is toe te passen op het KNOV en het NCOV ten tijde van het

brede MKB-instrumentarium. Van toetreders tot de belangenorganisatiedienstenmarkt met directe toegang tot het

MKB-instrumentarium hadden zij weinig last. En toen werd er beleid geagendeerd dat deze markt compleet zou

herdefiniëren en feitelijk zou opheffen. Het ligt voor de hand dat dit weerstand zou oproepen, niet slechts omdat

dit de gevestigde belangen van de belangenorganisaties zelf raakte, maar tevens vanwege het gegeven dat dit een

fundamentele omvorming van deze organisaties impliceerde. Daar deze organisaties decennialang zonder veel

concurrentie hun activiteiten hadden ontplooid ligt het voor de hand dat zij minder capabel waren dan wel meer

schrik hadden ten aanzien van deze omvorming dan anders het geval zou zijn geweest.

Page 33: H201014 - Van defensief MKB-beleid naar offensief ...ondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/h201014.pdf · 1 A.A.B.H. Kuiper MSc BA Zoetermeer, April 2010 Van defensief MKB-beleid naar

33

5. De opkomst en toenemend belang van financiële maatregelen; het

Borgstellingsbesluit Midden- en Kleinbedrijf (BBMKB)

5.1 Introductie

Terwijl de afbouw van de geïnstitutionaliseerde beleidsuitvoering werd geagendeerd en

uitgevoerd, hebben fiscale en financiële maatregelen vanaf Werk door Ondernemen aan

belang gewonnen. Deze ontwikkeling kan worden beschouwd als een illustratie van de

omslag van het functionele beleid met voorbehouden naar offensief functioneel beleid dat

gericht is op de ondernemerschapsfunctie. Voorts weerspiegelt het in de praktijk de notie van

het waterbedeffect in de beleidssfeer: als de hoeveelheid of focus in het ene beleidsthema

afneemt, dan is er een grote kans dat het in een ander beleidsthema zal toenemen – zo ook

hier. In wat volgt zal de opkomst en het toenemend belang van financiële maatregelen worden

beschreven.

5.2 Het fiscale beleid in het programma

Het fiscale beleid in Het MKB-beleid in Hoofdlijnen (1982a), de Startersnotitie (1982b) en

Ruim Baan voor Ondernemen (1987) kent grote overeenkomsten; er is weinig groei of

afname in het aantal beleidsinstrumenten en het gemoeide financiële belang. Met Werk door

Ondernemen neemt het fiscale en financieringsbeleid, in het kader van het meer op de

ondernemerschapsfunctie gerichte beleid, met 700 miljoen gulden toe. Ook het aantal fiscale

beleidsinstrumenten nam toe. In de beleidsmakerssfeer leek het beeld te bestaan dat fiscale

maatregelen de plaats innamen van subsidiemaatregelen. Achtergrond voor deze

veronderstelling zijn de slechte ervaringen van het departement met subsidiemaatregelen in

het algemeen en bijvoorbeeld de casus van de RSV-werf72

in het bijzonder.

In De Ondernemende Samenleving wordt het fiscale en financiële instrumentarium

ten aanzien van het MKB geschaard onder de categorieën interne en externe financiering.

Fiscale maatregelen zijn feitelijk interne financieringsmaatregelen; de ondernemer kan

belasting aftrekken. wat ten goede kan komen aan de bedrijfsuitoefening: investeren,

reserveren en inkomen. Financieringsmaatregelen zijn daarentegen gericht op het wegnemen

van externe, in de omgeving voor middelgrote en kleine bedrijven bestaande barrières voor de

financiering van (nieuwe) bedrijfsactiviteiten. Met De Ondernemende Samenleving was een

additioneel financieel belang van 845 miljoen gulden aan fiscale maatregelen gemoeid73

. De

BBMKB betrof door een bijdrage van de Europese Investeringsbank van 150 miljoen gulden,

1 miljard gulden. In 1990 en 1995 was dat nog 504 en 750 miljoen gulden per jaar; en in de

periode 2000-2003 tussen de 434 en 454 miljoen euro per jaar74

.

5.3 De BBMKB in de periode 1965-2003

De huidige (d.d. 2010) BBMKB zag het levenslicht als de Kredietbeschikking Midden- en

Kleinbedrijf (KMKB) in 1965. Elf jaar later kwam de Kredietbeschikking Midden- en

Kleinbedrijf 1976 tot stand. Deze kredietregeling bestond toentertijd uit drie categorieën: (1)

bedrijfskrediet, (2) vermogensversterkingskrediet, en (3) de bijzondere hypothecaire

geldlening. De regeling werd in 1985 omgevormd tot de Kredietregeling Midden- en

Kleinbedrijf (KMKB'85). Hier werden twee circuits van beoordelingscommissies, die van de

Nederlandse Middenstandbank en de Centrale Beoordelingscommissie (CBC), samengevoegd

tot de Centrale Beoordelingsinstantie (CBI) voor kredieten, waarbij de aanvrager minder dan

10% eigen middelen had. Voor aanvragers met meer dan 10% van de hoofdsom aan eigen

middelen waarbij het ging om kredieten binnen bepaalde limieten, verliep de aanvraag

72 Het scheepsbouwbedrijf Rijn-Schelde-Verolme kwam onder invloed van de overheid op 1 januari 1971 tot

stand. Op 19 februari 1983 kreeg het bedrijf uitstel van betaling. In de loop van de jaren was er 2,7 miljard gulden

aan staatssteun naar het bedrijf gevloeid. 73 EZ, 1999, p. 34. 74 EZ, 2005, p. 103.

Page 34: H201014 - Van defensief MKB-beleid naar offensief ...ondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/h201014.pdf · 1 A.A.B.H. Kuiper MSc BA Zoetermeer, April 2010 Van defensief MKB-beleid naar

34

rechtstreeks via de commerciële banken. In 1986 werd onder kritiek van banken,

ondernemersorganisaties en adviserende instanties en het ministerie van EZ zelf de regeling

geëvalueerd75

. De KMKB voorzag in een behoefte en de economische effecten werden als

"redelijk gunstig" beschouwd76

. Anderzijds waren de procedures lang en complex en

ondervonden starters extra belemmeringen als gevolg van de inherente kenmerken van deze

groep ondernemers, bijvoorbeeld op het gebied van een ondernemingsgeschiedenis77

. In Het

MKB-beleid in Hoofdlijnen werd reeds opgemerkt dat de procedures lang en complex waren

als gevolg van het toegenomen beroep op de toenmalige '76-versie van de regeling78

. In 1988

wordt de in Ruim Baan voor Ondernemen aangekondigde borgstellingsregeling ingevoerd

waardoor de hiervoor genoemde beoordelingscommissies kwamen te vervallen. De banken

moeten de aanvragen zelf beoordelen en na een positief oordeel komt de aanvraag bij de

minister van EZ terecht die beoordeelt of de aanvraag aan alle voorwaarden – ten aanzien van

de initiële aanvrager en de bank – van de regeling voldoet.

Sinds de invoering van de BBMKB'88 zijn er aan de regeling feitelijk geen radicale

aanpassingen gedaan. De regeling is daarentegen voortdurend op details aangepast: zoals (1)

qua eisen die aan bedrijven worden gesteld, (2) de verhouding van het borgstellingsdeel en

het niet-borgstellingsdeel, (3) de looptijd van de borgstelling, (4) de duur van de

aflossingsvrije periode, (5) het maximaal aantal opschortingen van betaling, (6) de hoogte van

de berekende afsluitprovisie aan banken, (7) de maximale geldsom van het

borgstellingskrediet, en (8) de hoogte van het percentage van borgstelling op het

borgstellingsdeel. Daarbij is er tevens onderscheid gemaakt tussen de doelgroepen: starters,

bestaande bedrijven en innovatieve bedrijven.

Ontwikkelingen in het beleidsnetwerk

Naast de modernisering en afschaffing van de vestigingswetgeving werd de doorgevoerde

vernieuwing van de BBMKB op het ministerie van Economische Zaken gezien als een van de

belangrijkste operationaliseringen van de hernieuwde beleidstheorie die in Ruim Baan voor

Ondernemen nog impliciet doch steeds explicieter in Werk door Ondernemen, De

Ondernemende Samenleving en In Actie voor Ondernemers is uitgedragen. De KMKB

voorzag wel in een behoefte en de economische effecten van de regeling werden als redelijk

gunstig gezien. De procedures waren echter te lang en complex en dit zorgde voor extra

belemmeringen voor starters. Het wegnemen van de intermediaire functie van de

Middenstandbank en de kredietcommissies, volgens EZ onder andere onnodige rompslomp

en betutteling, stuitte op weerstand bij het KNOV en NCOV. Het resultaat van de

onderhandelingen tussen EZ en de Nederlandse Vereniging van Banken, namelijk dat de

commerciële banken de intermediaire functie zelf gingen vervullen, zette de

middenstandsorganisaties feitelijk buitenspel. EZ beschouwde de weerstand vanuit deze

organisaties vooral als een illustratie van het idee dat deze organisaties vonden dat het beleid,

of in ieder geval de uitvoering ervan, toch eigenlijk van hen was. Alles wat dit idee trachtte

aan te tasten werd gezien als een probleem. Het beeld van EZ is dat de organisaties later wel

een draai hebben gemaakt in hun opinie omtrent de BBMKB omdat hun leden beter werden

bediend dan voorheen. De BBMKB werkt in de ogen van de beleidsmakers heel efficiënt en

effectief; geluiden die duiden op eenzelfde opinie ontvingen zij ook vanuit de banken. De

ondernemer merkt vaak niets (qua rompslomp) van de borgstelling omdat de banken deze

simpelweg tussen het verleende krediet kunnen schuiven79

. Daarbij hoeven de ondernemers

zich niet meer te verantwoorden bij de kredietcommissies.

75 EZ, 1987, p. 60. 76 Ibid., p. 63. 77 Ibid., pp. 62-63. 78 EZ, 1982a, p. 34. 79 Dat hier nogal wat haken en ogen aan zitten blijkt uit een evaluatie van de BBMKB uit 2005 Evaluatie van het

Besluit Borgstellingen MKB-Kredieten (BBMKB), Eindrapport uitgebracht in opdracht van het ministerie van

Economische Zaken Amersfoort, 21 december 2005, Bureau Bartels B.V.

Page 35: H201014 - Van defensief MKB-beleid naar offensief ...ondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/h201014.pdf · 1 A.A.B.H. Kuiper MSc BA Zoetermeer, April 2010 Van defensief MKB-beleid naar

35

De belangenorganisaties zijn over het algemeen positief over de BBMKB geweest. De

BBMKB is een beleidsinstrument waartegen, afgezien van de overgang van KMKB'85 naar

de BBMKB ('88), weinig tot geen weerstand is geweest.

Page 36: H201014 - Van defensief MKB-beleid naar offensief ...ondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/h201014.pdf · 1 A.A.B.H. Kuiper MSc BA Zoetermeer, April 2010 Van defensief MKB-beleid naar

36

6. Van werknemerscultuur naar ondernemerschapscultuur80

6.1 Introductie

De ontwikkelingen die als een overgang van werknemerscultuur naar

ondernemerschapscultuur kunnen worden gezien verwijzen naar autonome en exogene

ontwikkelingen in de internationale economie, ontwikkelingen in de economische

theorievorming, en een verschuiving in de beleidsfocus mede als gevolg van de twee

voornoemde ontwikkelingen. De verschuiving van de beleidsfocus is wederom een illustratie

van de omslag in beleidsfilosofie van functioneel beleid met voorbehouden naar offensief

functioneel beleid gericht op de ondernemerschapsfunctie. Allereerst worden de drie facetten

van de ontwikkeling van een werknemers- naar een ondernemerschapscultuur beschreven.

Daarna volgt een beknopt overzicht van wat de verschuiving van de beleidsfocus aan beleid

heeft opgeleverd in de bestudeerde beleidsnotities.

6.2 Drie facetten van de ontwikkeling naar een ondernemerschapscultuur

Vanaf het vierde kwart van de twintigste eeuw is ondernemerschap meer en meer in de

belangstelling gekomen. De omslag van de Managerial naar de Entrepreneurial Economy is

in de ontwikkelde economieën is in volle gang81

. Endogene en exogene factoren hebben

geleid tot een intensivering van de internationale arbeidsdeling waarvan de coördinatie een

meer flexibele en innovatieve organisatie van economische activiteiten vereist en faciliteert.

Endogene factoren behelzen de manier waarop een ontwikkelder economie als geheel zich

organiseert langs de lijnen van meer diversiteit en specialisme vereisende consumentenvraag.

Exogene factoren zijn bijvoorbeeld de val van de Berlijnse Muur en de opkomst van de

Zuidoost-Aziatische economieën.

In de economische wetenschap was de ondernemer vrijwel onzichtbaar in theoretisch

en empirisch onderzoek. Het werk van Schumpeter draaide wel om de ondernemer, maar de

nadruk die het werk legt op de ondernemer als veroorzaker van disequilibrium lijkt er vooral

op gericht om hiaten in het General Equilibrium Model het hoofd te bieden; de neoklassieke

economische theorie kon modelmatig niet verklaren hoe verandering in technologie een

nieuw stationair evenwicht kan veroorzaken82

. Ook in het werk van Chandler en Galbraith

werd een toenemende rol voor grote bedrijven gezien door middel van economies of scale als

gevolg van massaproductie. Galbraith was daarbij een prominent vertegenwoordiger van

progressivism, een politieke stroming die opkwam aan het begin van de twintigste eeuw,

waarvan de aanhangers de oplossing van de dichotomie (laissez-faire) kapitalisme en

socialisme/communisme zagen in de middenweg van de organisatie van big business, big

labor en big government in een gereguleerde markteconomie.

Ook in de politiek en beleidssfeer is als gevolg van de wederopbouw na de Tweede

Wereldoorlog het idee gegroeid dat economisch interventionisme en het managen van de

economie op bedrijfstakniveau voordelig is voor de efficiëntie van de economie en de

algemene welvaart83

. De druk van de (on)houdbaarheid van de welvaartsstaat en vergaand

economisch interventionisme en het falen van het Keynesianisme in de macro-economie ten

aanzien van het voorspellen, verklaren en het oplossen van de stagflatie in de jaren '70, leidde

80 Met dank aan P.H.A. Van Hoesel voor deze meer passende titel dan mijn oorspronkelijke. 81 Audretsch, D.B. and A.R. Thurik (2000), Capitalism and democracy in the 21st century: from the managed to

the entrepreneurial economy, Journal of Evolutionary Economics, 10 (1-2), pp.17-34.

Audretsch, D.B. and A.R. Thurik (2001), What is new about the new economy: sources of growth in the managed

and entrepreneurial economies, Industrial and Corporate Change, 10 (1), pp. 267-315. 82 Rothbard, Murray N. (1987), Breaking Out of the Walrasian Box: the Cases of Schumpeter and Hansen, Review

of Austrian Economics, vol. 1 no. 1, pp. 97-108. 83 Keman, H., K. Van Kersbergen and B. Vis (2006), Political Parties and New Social Risks: The Double Backlash

against Social Democracy and Christian Democracy, in: Armingeon K. and G. Bonoli (Eds.), The Politics of Post-

Industrial Welfare States: Adapting Post-War Social Policies to New Social Risks. London and New York:

Routledge, pp. 27-51.

Page 37: H201014 - Van defensief MKB-beleid naar offensief ...ondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/h201014.pdf · 1 A.A.B.H. Kuiper MSc BA Zoetermeer, April 2010 Van defensief MKB-beleid naar

37

tot een omslag in de economische wetenschap en de politiek en beleidssfeer naar Monetarism

en Supply-side Economics in de macro-economische theorie en beleid. De toename van de

aandacht voor de aanbodzijde leidde – achteraf gezien misschien logischerwijs – tot meer

aandacht voor ondernemerschap in de economische theorie en het overheidsbeleid.

6.3 Beknopte geschiedenis en overzicht ondernemerschapscultuurbeleid

In de hierboven beschreven context van ontwikkelingen in de sociaaleconomische sfeer, de

economische wetenschap, en politiek en beleid moet het programma Ondernemerschap en

Starters worden bezien. De sociaaleconomische ontwikkelingen en economisch-

wetenschappelijke kennis kunnen worden gezien als een pull naar een ondernemender

samenleving, terwijl in de politiek en het overheidsbeleid een duidelijke push hiertoe

aanwezig is. In het kader van het beleidsprogramma is in de context van de Rijnlandse

welvaartsstaten beleidsmatig vrij snel ingezet op het overwinnen van de drempels en

ingesleten instituties die op vele gebieden antithetisch zijn ten aanzien van ondernemen en

ondernemerschap. Dit ondernemerschapscultuurbeleid in de vorm van

voorlichtingscampagnes en ondernemerschapsprojecten in het onderwijs wordt in de

beleidsdocumentatie vaak onderscheiden van voorlichtings- en adviseringsbeleid84

en

ondernemerschapsonderwijs. Echter, de eerstgenoemde beleidsinstrumenten kunnen ook

worden bezien als extern ondernemerschapscultuurbeleid, en het voorlichtings- en

adviseringsbeleid en het ondernemerschapsonderwijs als intern

ondernemerschapscultuuronderwijs.

Zo bezien zijn er in de ontwikkeling van het programma in de periode 1982-2003

enige trends te bespeuren. Allereerst is het interne ondernemerschapscultuurbeleid voor wat

betreft voorlichting toegenomen, terwijl de andere vormen niet noemenswaardig zijn af- dan

wel toegenomen. Ten tweede is het interne beleid dat onder andere in het kader van de

vestigingswetgeving werd gevoerd uit het MKB-instrumentarium gehaald en omgezet in meer

marktgeoriënteerd beleid, dat wil zeggen: private bedrijven verzorgen de advisering die door

de overheid wordt gesubsidieerd en private en/of publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties zoals

de brancheorganisaties verzorgen (al dan niet) gesubsidieerd onderwijs. Ten derde is er extern

beleid ingezet vanaf Ruim Baan voor Ondernemen en met uitzondering van Werk door

Ondernemen representeert dit een belangrijk deel van het programma.

84 Ten aanzien van wet- en regelgeving en ondernemerschapsvraagstukken, en niet: voorlichtingscampagnes ten

aanzien van het bevorderen van ondernemerschap als valide alternatief voor werknemerschap.

Page 38: H201014 - Van defensief MKB-beleid naar offensief ...ondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/h201014.pdf · 1 A.A.B.H. Kuiper MSc BA Zoetermeer, April 2010 Van defensief MKB-beleid naar

38

Het MKB-beleid in Hoofdlijnen/Starternotitie (1982)

Werkboek Een Eigen Bedrijf Beginnen (1981) als gevolg van een

samenwerkingsverband tussen CIMK, KNOV, NCOV, EZ,

Nederlandse Middenstandbank, Raad Nederlandse Detailhandel,

Stichting Coördinatie Dienstverleningscentra Kleinbedrijf, Vereniging

van Kamers van Koophandel en Fabrieken

Voorlichting, advisering en begeleiding

- Kamers van Koophandel en Fabrieken

- Regionale Dienstverleningscentra Kleinbedrijf

- Consulentendiensten van het KNOV, NCOV en CIMK en RND

- Voornemen tot doelmatiger opzet van de gesubsidieerde

voorlichtings- en adviesinstanties uit te voeren door Raad voor het

Midden- en Kleinbedrijf (RMK)

Ruim Baan voor Ondernemen (1987)

Meer aandacht voor ondernemerschap in het regulier onderwijs en

algemene publiekscampagne

- Beroepsonderwijs

- Cursorisch ondernemersonderwijs

- Applicatie-onderwijs

- Voorlichting, advisering en begeleiding – bijv. meerdaagse

starterscursussen, ondernemerschap in middelbaar en hoger

beroepsonderwijs

- Reorganisatie adviesstructuur met twee lijnen: (1) RIMK voor

advisering bedrijfsvoering algemeen en stimulerings- en

subsidiemaatregelen in het bijzonder; (2) SMO (Subsidie

Management Ondersteuning)

- InnovatieCentra; advisering op het gebied van technologie en

innovatie

- Ondernemingshuizen; door de overheid gefaciliteerde bundeling

van private adviesinstanties

- Collectieve voorlichting en advisering

Werk door Ondernemen (1995)

Kwaliteit ondernemerschap

- Regionale coördinatie startersopvang

- Proefprojecten opvang kansarme starters

- Expertisecentrum allochtone ondernemers

- Doorstarters (bezien verbetering bestaand beleid, bv. d.m.v.

mentoren)

- Projectmatige benadering MKB vanuit ondernemingshuizen

De Ondernemende Samenleving (1999)

Onderwijs

- Verbreden en intensiveren van bestaande initiatieven zoals mini-

ondernemingen

- Introduceren aandacht voor ondernemerschap in het hbo, waaronder

in onderwijs-stage traject

- Stimuleren samenwerkingsverbanden onderwijsinstellingen en

bedrijfsleven

- Analyseren mogelijkheid implementatie

ondernemerschapsvaardigheden en –houding in bestaande

cursussen en programma's

Page 39: H201014 - Van defensief MKB-beleid naar offensief ...ondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/h201014.pdf · 1 A.A.B.H. Kuiper MSc BA Zoetermeer, April 2010 Van defensief MKB-beleid naar

39

- Opzetten van een adviescommissie o.a. t.b.v. het in kaart brengen

van de drempels voor de stimulering van ondernemerschap in het

onderwijs

- Stimuleren, in samenspraak met docenten,

studentvertrouwenspersonen, schoolmanagement en nationale

lichamen voor meer systematische aandacht voor ondernemerschap

Nieuwe markten

- Gratis aanbieden van diensten exportconsultants

Hoge groei bedrijven

- Verbeteren markt professioneel advies

- Intensiveren nadruk op ondernemerschapkwaliteiten in onderwijs

en training

- Verbeteren aanbieden van informatie

- Netwerken creëren van hoge groei bedrijven opdat opkomende

bedrijven makkelijker door het glazen plafond kunnen breken

In Actie voor Ondernemers (2003)

Actieplan Start; Actielijn I: Een ondernemende cultuur

- Vergroten bewustwording bij scholieren en studenten

- Organiseren roadshow ondernemerschap in het onderwijs

- Aandacht in onderwijs voor internationale aspecten

ondernemerschap

Actielijn II: Een betere uitgangspositie voor starters

Vergemakkelijken aanvragen subsidies

Bevorderen overstap van uitkering naar ondernemerschap

Organiseren handelsmissie voor vrouwelijke ondernemers

Uitbrengen monitor etnisch ondernemerschap

Aandacht voor etnisch ondernemerschap in het grotestedenbeleid

Bevorderen ondernemerschap onder ouderen

Programma gericht op het wegnemen van belemmeringen voor

technostarters

Tabel 2: Overzicht intern en extern ondernemerschapscultuurbeleid.

Ontwikkelingen in het beleidsnetwerk

Het bevorderen van de omgevingsvoorwaarden voor een economie waarin ondernemerschap

– dat wordt geassocieerd met dynamiek en groei - centraal staat, is feitelijk al in 1982 met de

Startersnotitie ingezet, alhoewel deze notitie wel qua uiteengezet beleid voornamelijk gericht

was op zelfstandig ondernemerschap vanuit een uitkeringssituatie en dus relatief aan latere

notities defensief was. Gerelateerd aan eerder beleid dat het MKB-instrumentarium

voorbracht is de Startersnotitie zeker te kenschetsen als meer offensief/minder defensief. In

Ruim Baan voor Ondernemen werd impliciet – sommige beleidsmakers zagen het zelfs als

een verborgen beleidsdoelstelling – doch voortvarend de aanzet gegeven om het MKB-

instrumentarium los te koppelen van directie subsidiëring vanwege de toegenomen

onuitvoerbaarheid van de vestigingswetgeving en de veronderstelde negatieve effecten op het

gebied van dynamiek en groei die de aan de Vestigingswet gerelateerde instituties hadden. De

beleidsmakers zagen het MKB-instrumentarium meer en meer als een beperking van de

dynamiek en groei (en dan met name op het gebied van economische groei en

werkgelegenheid) van het MKB. Voorts werd er aandacht geschonken aan ondernemerschap

in het algemene onderwijs met de campagne "Onderneem het maar" in de jaren 1990-1993 in

combinatie met een tweetal televisieprogramma's met Harry de Winter ("Onderneem 't maar")

en Ivo Niehe ("Eigen Baas"). Door EZ werd onder invloed van het in de jaren '80 in zwang

Page 40: H201014 - Van defensief MKB-beleid naar offensief ...ondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/h201014.pdf · 1 A.A.B.H. Kuiper MSc BA Zoetermeer, April 2010 Van defensief MKB-beleid naar

40

geraakte supply-side economics85

met AEP (Algemene Economische Politiek) ingezet op de

opheffing van het MKB-instrumentarium en zelfs het MKB-beleid an sich, omdat het

algemene economische beleid hieraan zou moeten voldoen om de algemene

beleidsdoelstellingen (economische groei, werkgelegenheid) te bewerkstelligen. De directie

Midden- en Kleinbedrijf bleef de integratietaak invullen tot na Ruim Baan voor Ondernemen

waarna het opging in het directoraat-generaal Economische Structuur en als directie in dat

directoraat aan invloed inboette. De overgang naar een meer instrumentele beleidsfilosofie in

Werk door Ondernemen ten opzichte van Ruim Baan voor Ondernemen leidde er toe dat

expliciet geformuleerde beleidsinstrumenten ten aanzien van het bevorderen van een meer

ondernemende cultuur, het externe ondernemerschapscultuurbeleid, en voorlichting en

onderwijs in Werk door Ondernemen niet bestonden. In De Ondernemende Samenleving

lijken deze beleidsthema's weer aan belang te winnen ten opzichte van Werk door

Ondernemen. Er wordt ingezet op het bevorderen van een ondernemende samenleving, een

concept dat veelomvattender is dan een ondernemende cultuur, omdat dit slechts een

onderdeel is van het uiteengezette beleidspakket in De Ondernemende Samenleving. Zowel

het interne als externe ondernemerschapscultuurbeleid is in De Ondernemende Samenleving

meer activerend in vergelijking met zowel Ruim Baan voor Ondernemen als In Actie voor

Ondernemers. In de laatste notitie ligt vooral de nadruk op het wegnemen van knelpunten via

het ondernemerschapscultuurbeleid.

85 Supply-side economics is kortweg de economische denkstroming die zich richt op de aanbodkant van de

economie. Deze denkstroming won aan academische aandacht en publiek belang na de implosie van het vraagkant

en het vraaggestuurde denken van de Keynesiaanse stromingen als gevolg van de stagflatie in de jaren ’70 – dat

door deze laatstgenoemden niet verklaard kon worden wat casu quo de Popperiaanse falsificatie van de

theoretische fundering van de heersende economische orthodoxie betekende. De opkomst van het Keynesiaanse

vraaggestuurde denken kan in de context van de huidige financiële en economische crisis, en de op stapel staande

monetaire crisis, als opmerkelijk worden beschouwd.

Page 41: H201014 - Van defensief MKB-beleid naar offensief ...ondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/h201014.pdf · 1 A.A.B.H. Kuiper MSc BA Zoetermeer, April 2010 Van defensief MKB-beleid naar

41

7. Samenvatting bevindingen en conclusies De focus van het onderhavige rapport lag bij de manier waarop de beleidsinhoud samenhing

met belangrijke trends in de beleidstotstandkoming en dan met name hoe de spelers in het

beleidswerk zich gedroegen en waarom ze zich zo gedroegen. Aan de hand van deze

invalshoeken zullen de beleidsthema's nogmaals de revue passeren. Eerst bespreken we de

algemene trend die we de emancipatie van het MKB-beleid noemen. Daarna bespreken we de

drie beleidsthema's bestaande uit het dereguleringsbeleid, het financiële beleid en het

cultuurbeleid. Deze besprekingen bestaan uit de relevante beleidstheoretische

veronderstellingen ten aanzien van het beleidthema aan de hand van de drie

beleidstheoretische relaties. Daarna wordt de beleidsinhoud besproken, d.w.z. het beleid zelf.

Als derde wordt de beleidscyclus besproken en als vierde het netwerkperspectief–beiden

indien relevant en van toepassing.

7.1 De emancipatie van het MKB-beleid

Dit rapport bevat twee aan elkaar gerelateerde algemene bevindingen die een betekenisvolle

interpretatie van de ontwikkeling van het beleidsprogramma Ondernemerschap en Starters

representeren. Eerst zien we de trend van deïnstitutionalisering van de beleidsvorming en

vooral de beleidsuitvoering. Dit uit zich in de modernisering en afschaffing van de

Vestigingswet, en de herijking van de borgstellingsregeling. Ten tweede zien we de trend van

defensief integratiebeleid–beleid dat de belangen van het MKB in het algemeen economische

beleid integreert–en defensief functioneel beleid naar het wegvallen van het defensieve

integratiebeleid en het offensief worden van het functionele beleid gericht op de

ondernemerschapsfunctie. Deze trend uit zich in het toegenomen belang van fiscaal beleid–

binnen het programma ook wel intern financieel beleid genoemd–en de overheveling van het

beleid gericht op de kwaliteit van ondernemerschap van de vestigingswetgeving naar

voorlichting, advisering en onderwijsbeleid. Dit onderwijsbeleid kreeg tevens een expliciete

ondernemerschapscultuur-component. Samenvattend: de omslag van defensief naar offensief

beleid uit zich in een omslag in de beleidsinhoud bestaande uit (1) de veranderde waardering

van de effectiviteit en de institutionele opzet van het MKB-beleid, en (2) het nieuwe denken

over de voorname ondernemerschapsfunctie die het MKB zou kunnen vervullen in de bredere

economie. De achterliggende gedachte was dat er te weinig dynamiek was in het MKB, dat de

focus van het beleid te veel lag op bestaande bedrijven, de tekortschietende kwaliteit van

starters en bestaande bedrijven en de observatie dat de gevestigde belangen een belangrijk

struikelblok waren in het oplossen dan deze problemen.

De twee trends verklaren we als het gevolg van een omslag in de algemene

beleidstheorie op het ministerie van Economische Zaken ten aanzien van het MKB en

ondernemerschap en de wijze waarop de verschillende directies die zich met het MKB-beleid

bezighielden met deze omslag zijn omgegaan. Deze omslag in de beleidstheorie heeft zich

geuit in onder andere: de herijking en uiteindelijke afschaffing van de Vestigingswet binnen

twee decennia; een toename van het belang van financiële maatregelen (bestaande uit fiscale

maatregelen en financieringsmaatregelen zoals het Borgstellingsbesluit Midden- en

Kleinbedrijf); en de beleidsinitiatieven ter bevordering van een ondernemerschapscultuur in

plaats van de toen bestaande minder dynamische werknemerscultuur. Deze beleidsinitiatieven

waren effectief vormen van deïnstitutionaliseringsbeleid; dat wil zeggen: beleid gericht op het

verminderen van de structurele instituties zoals die in het MKB-instrumentarium bestonden

en meer gericht op het beïnvloeden van de incentivestructuren die samenhangen met

ondernemend gedrag–het dragen van risico voor eigen rekening in een economische

context.86

86 Deze omslag van institutie- naar incentivebeleid is wat Lundström en Stevenson de omslag van Traditional SME

Policy naar Newer Entrepreneurship Policy noemen. Zie ook: Kuiper en Wennekers (2009).

Page 42: H201014 - Van defensief MKB-beleid naar offensief ...ondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/h201014.pdf · 1 A.A.B.H. Kuiper MSc BA Zoetermeer, April 2010 Van defensief MKB-beleid naar

42

Voorts hebben de initiatieven ten aanzien van de professionalisering van het

ambtenarenapparaat ertoe geleid dat beleidsmakers relatief losser kwamen te staan ten

opzichte van de belangenorganisaties die door de feitelijke minimalisering van het MKB-

instrumentarium zich genoodzaakt zagen een nieuwe rol in het beleidsnetwerk te vinden. Het

beleid ten aanzien van MKB en ondernemerschap is rationeler geworden; het beleid bestaat

niet meer uit het in midden jaren '90 door KNOV voorzitter Jan Kamminga genoemde

"zieligheidsbeleid". De vele evaluatieonderzoeken die aan substantiële beleidsveranderingen

voorafgingen duiden tevens op leerprocessen. Zowel vanuit de beleidsmakers als de politiek

waren deze evaluaties een teken is dat veranderingen gewenst waren; tevens worden

bevindingen uit wetenschappelijk onderzoek gebruikt ter onderbouwing van het beleid.

Ruim Baan voor Ondernemen en Werk door Ondernemen representeren elk op eigen

wijze de basis van de twee trends die in het beleidsprogramma hebben plaatsgehad. In Ruim

Baan voor Ondernemen werd expliciet en impliciet de deïnstitutionalisering van het MKB-

beleid geagendeerd in de vorm van de voorstellen tot de modernisering van de Vestigingswet

en de herijking van de borgstellingsregeling. In Werk door Ondernemen werd – in

retrospectief – als gevolg van de lastenverlichting voor het MKB van 700 miljoen gulden de

omslag in de beleidsfilosofie duidelijk: van het integratie-functionele beleid naar meer

offensief op de ondernemerschapsfunctie gericht beleid. Hoewel de beleidsnotities na Ruim

Baan voor Ondernemen en Werk door Ondernemen een eigen insteek en karakter hebben, zijn

het illustraties van de twee genoemde trends waarvan de basis in Ruim Baan voor

Ondernemen en Werk door Ondernemen is gelegd.

Als gevolg van bovengenoemde omslag kreeg het MKB-instrumentarium direct en

indirect minder toegang tot de beleidsvoorbereiding vanwege het opheffen of herstructureren

van de instituties die tot dan toe een rol in de beleidsimplementatie of –uitvoering hadden.

Bezien vanuit een netwerkperspectief had de herstructurering van het MKB-

instrumentarium implicaties voor de manier waarop de verschillende spelers zich in het

beleidsnetwerk gingen gedragen. Algemeen kan de concentratie van werkgeversorganisaties

zoals het KNOV en het NCOV tot MKB Nederland, en de toegenomen onderlinge

samenwerking tussen MKB-NL en VNO-NCW, worden gezien als een indirect gevolg van de

herstructurering. Vóór de herstructurering vervulden de genoemde werkgeversorganisaties

KNOV en NCOV een centrale intermediaire functie tussen de beleidsmakers en het

instrumentarium; daarbij maakten zij in vele gevallen deel uit van dit instrumentarium. Toen

deze centrale intermediaire functie wegviel, moesten de werkgeversorganisaties zich

herpositioneren zowel ten opzichte van de beleidsmakers, het geherstructureerde

instrumentarium en hun leden: de ondernemers.

7.2 Deregulering en vermindering van administratieve lasten

Een belangrijke ontwikkeling binnen het algemene economische beleid bestaat sinds de jaren

'80 uit beleidsinitiatieven ter bevordering van deregulering van ondernemerschap en

vermindering van administratieve lasten voor het bedrijfsleven. Voor wat betreft het MKB-

beleid is de herijking en de uiteindelijke afschaffing van de Vestigingswet het meest

ingrijpende beleid geweest. Het MKB-instrumentarium was in de loop van de jaren steeds

minder verenigbaar met de hoofddoelstelling van het beleidsprogramma, namelijk

economische groei, werkgelegenheid en economische structuur (normatieve relatie). Hiertoe

werd een voorwaardenscheppend economische klimaat in verband gebracht met het

aanwakkeren van de ondernemerszin (causale relatie); het beleid, zoals onder andere de

hervorming van de Vestigingswet zou dan leiden tot meer dynamiek en economische groei en

werkgelegenheid (finale relatie).

De aanleiding–vanuit de beleidsinhoud bezien–voor deze koerswijziging waren de

gevestigde belangen van het MKB-instrumentarium en de vermenging van die belangen met

belangenvertegenwoordiging in de werkgeverssfeer. Deze geconcentreerde en vermengde

belangen stonden volgens de beleidsmaker en de wetgever in de vorm van de minister c.q. de

staatssecretaris een effectieve werking van het beleid in de weg. Drempels voor startende

ondernemers beschermden niet alleen de consument, maar ook de gevestigde bedrijven. De

Page 43: H201014 - Van defensief MKB-beleid naar offensief ...ondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/h201014.pdf · 1 A.A.B.H. Kuiper MSc BA Zoetermeer, April 2010 Van defensief MKB-beleid naar

43

vestigingsregelingen voor de branches werden mede vormgegeven door de

brancheverenigingen; deze bepaalden dus mede de inhoud van de vestigingeisen die hen

moesten beschermen. Los daarvan werd de wet praktisch onuitvoerbaar dan wel

oncontroleerbaar geacht vanwege de honderden vestigingsregelingen.

De beleidsvoorbereiding voor de herijking en de intentie tot het afschaffen van de

vestigingswetgeving vindt men prominent terug in Ruim Baan voor Ondernemen. De

implementatie en uitvoering komen in alle daaropvolgende beleidsnotities aan bod.

Vanuit het netwerkperspectief valt er ten aanzien van de vestigingswetgeving weinig

toe te voegen dan wat reeds in 7.1 is opgemerkt; de wetgever heeft de vestigingsregelingen en

–eisen opgeheven voor starters maar ziet toe op een handhaving van de bestaande wet- en

regelgeving.

7.3 Het toenemend belang van financiële maatregelen

Een specifieke uiting van de algemene trend van defensief naar offensief beleid is het

toegenomen belang van financiële maatregelen. Deze financiële maatregelen moesten

bijdragen aan de hoofddoelstelling van Werk door Ondernemen welke bestond uit het creëren

van werkgelegenheid voor de groeiende groep mensen die de arbeidsmarkt zouden gaan

betreden. Hiertoe werd ingezet op het bevorderen van zelfstandig ondernemerschap en van

snelgroeiende bedrijven, de zogenaamde Gazellen. Met het oog op toekomstige toetreders op

de arbeidsmarkt voorzag de Nederlandse economie volgens de beleidsmakers onvoldoende

(normatieve relatie). Beleidsmaatregelen gericht op het bevorderen van zelfstandig

ondernemerschap en dat gedrag dat werd geassocieerd met snelgroeiende bedrijven, de

Gazellen, zou deze werknemersstroom kunnen opvangen (finale relatie en causale relatie).

De beleidstheorie kreeg vorm in het beleid met de notitie Ruim Baan voor

Ondernemen; qua fiscaal beleid was Werk door Ondernemen een belangrijke mijlpaal. Het

beleid richt zich voornamelijk op de incentives die ondernemend gedrag bepalen en steunt op

het idee dat het bevorderen van positief gedrag tot meer positieve effecten zal leiden en dat

het ontmoedigen van negatief gedrag minder negatieve effecten tot gevolg zal hebben.

Tot de herstructurering van de BBMKB was de implementatie en uitvoering via de

Middenstandbank bij de belangenorganisaties belegd. Hierna werd de regeling uitgevoerd

door een Dienst of Agentschap van het ministerie van Economische Zaken en de commerciële

banken. Hierdoor is het krachtenveld in het beleidsnetwerk ten aanzien van dit beleidsveld

veranderd; ook hier hebben de belangenorganisaties aan directe invloed ingeboet. Voor wat

betreft het toegenomen belang van fiscale maatregelen en subsidies87

is de uitvoering

vanzelfsprekend bij de het ministerie van Financiën c.q. de Belastingdienst belegd. Hierdoor

bestaat er ten aanzien van dit beleid minder implementatie en uitvoeringscapaciteit –wat de

initiële gedachte van de in 7.1 genoemde omslag in de beleidsinhoud was. De

beleidstotstandkoming is voor wat betreft de BBMKB voornamelijk beïnvloed door de

interne en externe beleidsevaluaties.

Vanuit een netwerkperspectief zet het financiële beleid verschillende spelers

buitenspel ten opzichte van het eerdere beleid. De werkgeversorganisaties hebben echter wel

een voorlichtingsfunctie en spelen in die zin een intermediaire rol. Echter, ze zijn niet (meer)

betrokken bij de implementatie en uitvoering van het beleid – en dan doelen we vooral op de

vroegere inrichting van de BBMKB.

7.4 De omslag van werknemerscultuur naar een ondernemerschapscultuur

Het ondernemerschapscultuurbeleid werd pas in De Ondernemende Samenleving expliciet op

de kaart gezet daar de hoofddoelstelling van het beleidsprogramma bestond uit het bereiken

van een ondernemende samenleving. Deze hoofddoelstelling werd geoperationaliseerd als het

streven naar een toegankelijke marktordening; minder en betere regelgeving; een productief

economisch klimaat met minder belemmeringen en meer kansen voor ondernemerschap. De

achterliggende gedachte was dat de Nederlandse economie nog niet de ondernemende

87 Zie: Van de Graaff en Van Noort (2002)

Page 44: H201014 - Van defensief MKB-beleid naar offensief ...ondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/h201014.pdf · 1 A.A.B.H. Kuiper MSc BA Zoetermeer, April 2010 Van defensief MKB-beleid naar

44

samenleving was die zij zou kunnen (en moeten) zijn (normatieve relatie); het idee was

vervolgens dat aandacht voor ondernemerschap in het voortgezet, middelbaar en hoger

onderwijs en voorlichtingscampagnes geschikte beleidsmiddelen zijn om ondernemerschap

beter in te bedden in de Nederlandse cultuur (finale relatie); het beleid zou er toe leiden dat

ondernemerschap als een volwaardig alternatief voor werknemerschap zou worden gezien

(causale relatie).

De 'softe' uiting van de omslag van defensief naar offensief beleid is het beleid dat

gericht is op de bevordering van een ondernemerschapscultuur. Dit beleid bestond in de loop

der jaren uit voorlichting, ondernemerschapsonderwijs voor ondernemers en

ondernemerschap als onderwerp in het middelbaar en hoger onderwijs. De

beleidsinhoudelijke achtergrond van dit beleid is het idee dat de verzorgingsstaat88

bepaalde

negatieve indirecte effecten met zich meebrengt ten aanzien van factoren die

ondernemerschap determineren alsmede de sociaal-culturele status van ondernemerschap.

Binnen het onderscheid structuur-cultuur kan het ondernemerschapscultuurbeleid worden

gezien als een categorie van beleidsinitiatieven die tracht verandering in de cultuur te

bewerkstelligen. Zo bezien is ook dit beleidsveld complementair aan de algemene omslag van

institutie- naar incentivebeleid, of van defensief naar offensief beleid.

Een kanttekening hierbij is dat dit beleidsveld wel vele uitvoeringsinstituties kent –

doch dit betekent niet per definitie dat dit gegeven een atypisch kenmerk van dit offensieve

beleid is, noch dat deze instituties niet efficiënt of effectief zouden zijn. Beleid is een middel

tot een doel en uitvoeringsinstituties zijn een middel tot het bereiken vah het doel van het

bevorderen van een ondernemende cultuur via het middelbare en hoger onderwijs,

voorlichting en ondernemerschapsonderwijs.

Vanuit een netwerkperspectief kan dit beleidsveld gezien worden als aanvulling van

de voorlichtings- en onderwijspakketten die werknemersorganisaties hun leden aanbieden. Er

kunnen hier gedeeltelijk tegengestelde belangen spelen, omdat de wetgever zich op de markt

van voorlichting en onderwijs begeeft. Uit deze studie blijkt niet dat in het beleid bewust

rekening wordt gehouden met deze zaken.

88 Bestaande uit o.a. arbeidsbeleid, onderwijsbeleid, sociale zekerheid, zorgbeleid et cetera.

Page 45: H201014 - Van defensief MKB-beleid naar offensief ...ondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/h201014.pdf · 1 A.A.B.H. Kuiper MSc BA Zoetermeer, April 2010 Van defensief MKB-beleid naar

45

Literatuur

Wetenschappelijke literatuur

Akkers, Maike en Menno Fenger, Het beleidsproces in theorie en praktijk, In: Van Hoesel,

Leeuw en Mevissen (red.) (2005), Beleidsonderzoek in Nederland, Koninklijke Van Gorcum:

Assen.

Audretsch, D.B. and A.R. Thurik (2000), Capitalism and democracy in the 21st century: from

the managed to the entrepreneurial economy, Journal of Evolutionary Economics, 10 (1-2),

pp. 17-34.

Audretsch, D.B. and A.R. Thurik (2001), What is new about the new economy: sources of

growth in the managed and entrepreneurial economies, Industrial and Corporate Change, 10

(1), pp. 267-315.

Birch, D. (1979), The Job Generation Process, Cambridge, MA: M.I.T. Program on

Neighborhood and Regional Change.

Blommestein, H.J., Bressers, J.Th.A., Hoogerwerf, A. (1984), Handboek beleidsevaluatie:

een multi-disciplinaire benadering, Samsom Uitgeverij: Alphen a/d Rijn/ Brussel.

Bresssers, J. Th. A. (1984), Analyse en evaluatie van de beleidsinhoud, in: Blommestein,

H.J., Bressers, J.Th.A., Hoogerwerf, A. (1984), Handboek beleidsevaluatie: een multi-

disciplinaire benadering, Samsom Uitgeverij: Alphen a/d Rijn/ Brussel, pp. 53-75.

Bolton J. (1971), Small Firms - Report of the Committee of Inquiry on Small Firms, Cmnd

4811, HMSO: London.

Carree, M. en R. Thurik (1996), Entry and exit in retailing: Incentives, barriers, displacement

and replacement, Review of Industrial Organization, volume 11, number 2 / April, 1996, pp.

155-172.

Carree, M.A. en A.R. Thurik (1999), The carrying capacity and entry and exit flows in

retailing, International Journal of Industrial Organization, volume 17, issue 7 / October 1999,

pp. 985-1007.

Chen, H.T. (1990), Theory-Driven Evaluation, Thousand Oaks, California: Sage.

Clerx, J.M.M.J. (1988), Middenstandsbeleid, realiteit of leuze, Politieke Opstellen 8, Centrum

voor Parlementaire Geschiedenis, pp. 57-82.

http://www.ru.nl/cpg/overige_publicaties/politieke_opstellen/

Hoogerwerf, A., Inleiding, in: Hoogerwerf, A. & M. Herweijer (red.) (2003),

Overheidsbeleid: een inleiding in de beleidswetenschap, Kluwer: Alphen a/d Rijn, pp. 17-35.

Hoogerwerf en Herweijer (red.) (2008), Overheidsbeleid: een inleiding in de

beleidswetenschap, Kluwer: Alphen a/d Rijn.

Karsten, F., 'Woltersom, Herman Louis (1892-1960)', in: Biografisch Woordenboek van

Nederland: http://www.inghist.nl/Onderzoek/Projecten/BWN/lemmata/bwn2/woltersom [13-

03-2008].

Keman, H., K. Van Kersbergen and B. Vis (2006), Political Parties and New Social Risks:

The Double Backlash against Social Democracy and Christian Democracy, in: Armingeon K.

and G. Bonoli (Eds.), The Politics of Post-Industrial Welfare States: Adapting Post-War

Social Policies to New Social Risks, London and New York: Routledge, pp. 27-51.

Page 46: H201014 - Van defensief MKB-beleid naar offensief ...ondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/h201014.pdf · 1 A.A.B.H. Kuiper MSc BA Zoetermeer, April 2010 Van defensief MKB-beleid naar

46

Klaassen, Hendrik Leonardus (1995), Besluitvorming in afhankelijkheid: over de rol van de

procesarchitect bij overheidsprojecten, Eburon: Delft.

Klijn, Erik-Hans (1996), Regels en sturing in netwerken: de invloed van netwerkregels op de

herstructurering van naoorlogse wijken, Eburon: Delft.

Kuiper, A.A.B.H. en A.R.M. Wennekers (2008), Twee decennia ondernemerschapsbeleid in

beeld: een jong beleidsprogramma in sociaaleconomische context geplaatst, SCALES

research paper: H200807, http://www.ondernemerschap.nl.

Kuiper, A.A.B.H. en A.R.M. Wennekers (2009), Een reconstructie van het

beleidsprogramma Ondernemerschap en Starters 1982-2003: een eclectische analyse,

SCALES research paper: H200904, http://www.ondernemerschap.nl.

Mises, Ludwig von (1940), Nationalökonomie: Theorie Des Handelns und Wirthschaftens;

heruitgegeven in een gereviseerde versie in 1949 met de titel Human Action: A Treatise on

Economics door Yale University Press; beide te vinden op http://www.mises.org/literature.

Parsons, W. (1995), Public Policy: An introduction to the theory and practice of public

policy, Edward Elgar: Cheltenham.

Rothbard, Murray N. (1987), Breaking Out of the Walrasian Box: the Cases of Schumpeter

and Hansen, Review of Austrian Economics, vol. 1, no. 1, pp. 97-108.

Rothbard, Murray N. (1995), An Austrian Perspective on the History of Economic Thought (2

vols.), Edward Elgar.

Schrijvers, A.F.H.C. (1952), Enige notities over het Klein- en Middenbedrijf, in:

Economische Wetenschap en Economische Politiek: Leiden, p. 333.

Van der Tuin, J. (1982), Plaats en toekomst van het MKB, Economisch Statistische Berichten

(ESB), jaargang 67, nummer 3381.

Beleidsnota's en -notities beleidsprogramma Ondernemerschap en Starters (1982-2003) Het MKB-beleid in Hoofdlijnen (1982a), EZ.

Beleid Inzake het Starten van een (Eigen) Bedrijf (1982b), EZ; SZW; CRM; LV.

Ruim baan voor ondernemen (1987), EZ.

Werk door ondernemen (1995), EZ; SZW; MinFin.

De Ondernemende Samenleving (1999), EZ.

In actie voor ondernemers (2003), EZ.

Andersoortige beleidsdocumentatie (adviezen en evaluaties)

Algemene Rekenkamer (2001), Stimulering van midden- en kleinbedrijf en ondernemerschap,

KST56809, ISSN 0921 – 7371, Sdu Uitgevers: 's-Gravenhage.

Centraal Planbureau (2008), Macro Economische Verkenning (MEV) 2008,

http://www.cpb.nl/nl/data/mev2008/.

Page 47: H201014 - Van defensief MKB-beleid naar offensief ...ondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/h201014.pdf · 1 A.A.B.H. Kuiper MSc BA Zoetermeer, April 2010 Van defensief MKB-beleid naar

47

Economische Zaken, Ministerie van (2005), Evaluatie van het besluit borgstellingen MKB-

kredieten (BBMKB), EZ: 's-Gravenhage.

Graaff, ir. C.C. van de en drs. E.A. van Noort (2002), Stimulering van het MKB: de

effectiviteit van het beleidsinstrumentarium, EIM: Zoetermeer,

http://www.ondernemerschap.nl.

KNOV (1988), Ruimer Baan voor Ondernemen: KNOV-commentaar op Kabinetsnota "Ruim

Baan voor Ondernemen".

Economische Zaken, Ministerie van (2005), Evaluatie van het Besluit Borgstellingen MKB-

Kredieten (BBMKB), Eindrapport uitgebracht in opdracht van het Ministerie van

Economische Zaken, Amersfoort, 21 december 2005, Bureau Bartels B.V.

Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (1980), Plaats en Toekomst van de

Nederlandse Industrie.

Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (1987), Op Maat van het MKB.

Page 48: H201014 - Van defensief MKB-beleid naar offensief ...ondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/h201014.pdf · 1 A.A.B.H. Kuiper MSc BA Zoetermeer, April 2010 Van defensief MKB-beleid naar

48

Bijlage 1

Een niet-uitputtende opsomming van personen en instanties in het

beleidsnetwerk van het beleidsprogramma Ondernemerschap en Starters.

Ministerie van Economische Zaken

Minister

SG

Staatssecretaris

DG directie MKB en/of Ondernemerschap

Beleidsmakers directie MKB en/of Ondernemerschap

MKB-instrumentarium

KvK

EIM

RMK, opgegaan in RZO

IMK, nu geheel commercieel

Adviesorganisaties

WRR; CPB, SCP, PBL, CBS & SER

Minister, staatssecretaris, DG, beleidsmakers SZW en MinFin

Tweede Kamerleden

Belangengroepen

KNOV, NCOV; nu MKB NL

VNO, NCW; nu VNO-NCW

Brancheverenigingen

Page 49: H201014 - Van defensief MKB-beleid naar offensief ...ondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/h201014.pdf · 1 A.A.B.H. Kuiper MSc BA Zoetermeer, April 2010 Van defensief MKB-beleid naar

49

Bijlage 2

Ministers en staatssecretarissen van het ministerie van Economische Zaken in de

periode 1982-2003.

Jaar Kabinet Minister van Economische Zaken Staatssecretaris van

Economische Zaken

1982 Van Agt II/Van Agt III/Lubbers I Jan Terlouw (D66)** Jan Terlouw (D66)** Gijs van Aardenne

(VVD)**

Van Zeil (CDA)*

1983 Lubbers I Gijs van Aardenne (VVD)** Van Zeil (CDA)*

1984 Lubbers I Gijs van Aardenne (VVD)** Van Zeil (CDA)*

1985 Lubbers I Gijs van Aardenne (VVD)** Van Zeil (CDA)*

1986 Lubbers/Lubbers II Gijs van Aardenne (VVD)** Rudolf de Korte (VVD) ** Van Zeil (CDA)* Heerma

(CDA)* Evenhuis (VVD)*

1987 Lubbers II Rudolf de Korte (VVD) ** Evenhuis (VVD)*

1988 Lubbers II Rudolf de Korte (VVD) ** Evenhuis (VVD)*

1989 Lubbers II/Lubbers III Rudolf de Korte (VVD)** Koos Andriessen (CDA)* Evenhuis (VVD)* –

Bukman (CDA)**

1990 Lubbers III Koos Andriessen (CDA)* Bukman (CDA)** Van

Rooy (CDA)**

1991 Lubbers III Koos Andriessen (CDA)* Van Rooy (CDA)**

1992 Lubbers III Koos Andriessen (CDA)* Van Rooy (CDA)**

1993 Lubbers III Koos Andriessen (CDA)* Van Rooy (CDA)** Van

Dok-Van Weele (PvdA)**

1994 Lubbers III/Kok I Koos Andriessen (CDA)* Hans Wijers (D66)* Van Dok-Van Weele

(PvdA)**

1995 Kok I Hans Wijers (D66)* Van Dok-Van Weele

(PvdA)**

1996 Kok I Hans Wijers (D66)* Van Dok-Van Weele

(PvdA)**

1997 Kok I Hans Wijers (D66)* Van Dok-Van Weele

(PvdA)**

1998 Kok I/Kok II Hans Wijers (D66)* Annemarie Jorritsma-Lebbink (VVD)** Van Dok-Van Weele

(PvdA)** Ybema (D66)*

1999 Kok II Annemarie Jorritsma-Lebbink (VVD)** Ybema (D66)*

2000 Kok II Annemarie Jorritsma-Lebbink (VVD)** Ybema (D66)*

2001 Kok II Annemarie Jorritsma-Lebbink (VVD)** Ybema (D66)*

2002 Kok II/Balkenende I Annemarie Jorritsma-Lebbink (VVD)** Herman Heinsbroek

(LPF)*

Ybema (D66)* Wijn

(CDA)**

2003 Balkenende II Hans Hoogervorst (VVD)* Laurens Jan Brinkhorst (D66)* Wijn (CDA)**

Page 50: H201014 - Van defensief MKB-beleid naar offensief ...ondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/h201014.pdf · 1 A.A.B.H. Kuiper MSc BA Zoetermeer, April 2010 Van defensief MKB-beleid naar

50

The results of EIM's Research Programme on SMEs and Entrepreneurship are

published in the following series: Research Reports and Publieksrapportages. The

most recent publications of both series may be downloaded at:

www.entrepreneurship-sme.eu.

Recent Research Reports and Scales Papers

H201013 16-3-2010 Human capital and start-up succes of nascent entrepreneurs

H201012 16-3-2010 New business creation in the Netherlands

H201011 16-3-2010 Factors influencing the entrepreneurial engagement of

opportunity and necessity entrepreneurs

H201010 16-3-2010 The more business owners the merrier? The role of tertiary

education

H201009 2-3-2010 Open, distributed and user-centered: Towards a paradigm

shift in innovation policy

H201008 1-2-2010 Geographical distance of innovation collaborations

H201006 21-1-2010 Family ownership, innovation and other context variables

as determinants of sustainable entrepreneurship in SMEs:

An empirical research study

H201005 12-1-2010 Intrapreneurship – An international study

H201004 12-1-2010 Schumpeter versus Kirzner:

An empirical investigation of opportunity types

H201003 7-1-2010 Institutions and entrepreneurship: The role of the rule of

law

H201002 5-1-2010 Patterns of innovation networking in Dutch small firms

H201001 4-1-2010 Administratieve lasten en ondernemerschap

H200911 29-1-2010 Ambitious entrepreneurship, high-growth firms and

macroeconomic growth

H200910 4-2-2010 Entrepreneurial exit and entrepreneurial engagement

H200909 10-3-2009 Entrepreneurship Education Monitor (EEM)

H200908 3-3-2009 Internationale samenwerking door het Nederlandse MKB

H200907 2-3-2009 The Dynamics of Entry and Exit

H200906 2-3-2009 Bedrijfsgrootteverdelingen in Nederland

H200905 2-3-2009 Start-ups as drivers of incumbent firm mobility: An

analysis at the region-sector level for the Netherlands

H200904 16-2-2009 Een reconstructie van het beleidsprogramma

Ondernemerschap en Starters 1982-2003: een eclectische

analyse

H200903 16-2-2009 Determinants and dimensions of firm growth

H200902 2-2-2009 The decision to innovate: Antecedents of opportunity

exploitation in high tech small firms

H200901 7-1-2009 The Relationship between Successor, Planning

Characteristics, and the Transfer Process on Post-Transfer

Profitability in SMEs

H200825 19-12-2008 Isomorfie en het beloningspakket van werknemers in het

MKB

H200824 16-12-2008 The relation between entrepreneurship and economic

development: is it U-shaped?

H200823 11-12-2008 International Entrepreneurship: An Introduction,

Framework and Research Agenda

H200822 11-12-2008 The two-way relationship between entrepreneurship and

Page 51: H201014 - Van defensief MKB-beleid naar offensief ...ondernemerschap.panteia.nl/pdf-ez/h201014.pdf · 1 A.A.B.H. Kuiper MSc BA Zoetermeer, April 2010 Van defensief MKB-beleid naar

51

economic performance

H200821 5-12-2008 Spin-outs

H200820 27-11-2008 Innovative Work Behavior: Measurement and Validation

H200819 17-11-2008 Open innovation in SMEs: Trends, motives and

management challenges

H200818 10-11-2008 High-Growth SMEs Evidence from the Netherlands

H200817 3-11-2008 Internationalization of European SMEs towards Emerging

Markets

H200816 27-10-2008 Measuring business dynamics among incumbent firms in

The Netherlands

H200815 20-10-2008 Vergrijzing van het arbeidsaanbod

H200814 16-10-2008 User Innovation in SMEs: Incidence and Transfer to

Producers

H200813 30-9-2008 How Does Entrepreneurial Activity Affect the Supply of

Business Angels?

H200812 16-9-2008 Science and technology-based regional entrepreneurship in

the Netherlands: building support structures for business

creation and growth entrepreneurship

H200811 8-9-2008 What Determines the Growth Ambition of Dutch Early-

Stage Entrepreneurs?

H200810 6-8-2008 The Entrepreneurial Advantage of World Cities;

Evidence from Global Entrepreneurship Monitor Data

H200809 25-7-2008 The Entrepreneurial Adjustment Process in Disequilibrium:

Entry and Exit when Markets Under and Over Shoot

H200808 2-7-2008 Entrepreneurial Career Capital, Innovation and New

Venture Export Orientation

H200807 24-6-2008 Twee decennia ondernemerschapsbeleid in beeld: een jong

beleidsprogramma in sociaaleconomische context geplaatst

H200806 18-6-2008 Overcoming Resource-Constraints through

Internationalization? An Empirical Analysis of European

SMEs

H200805 9-6-2008 Whither a flat landscape? Regional differences in

Entrepreneurship in the Netherlands

H200804 19-2-2008 Samenwerken op afstand

H200803 1-1-2008 Explaining Preferences and Actual Involvement in Self-

Employment: New Insights into the Role of Gender

H200802 5-6-2008 Intrapreneurship; Conceptualizing entrepreneurial

employee behaviour

H200801 12-11-2008 Investigating Blue Ocean v. Competitive Strategy: A

Statistical Analysis of the Retail Industry

H200723 21-12-2007 Overoptimism Among Entrepreneurs in New Ventures:

The Role of Information and Motivation

H200722 21-12-2007 The relevance of size, gender and ownership for

performance-related pay schemes

H200721 21-12-2007 The Role of Export-Driven New Ventures in Economic

Growth: A Cross-Country Analysis

H200720 21-12-2007 Entrepreneurial exit in real and imagined markets

H200719 21-12-2007 Modelling latent and actual entrepreneurship